9
Druk eenmaal op de LOUVER-toets om de huidige status van de lamellen weer te geven.
AANPASSEN MET BEHULP VAN DE LAMELLENTOETS (binnenapparatuur met automatische kantelfunctie)
DE LAMELLEN AANPASSEN
< BEDRADE AFSTANDSBEDIENING >
Displayinhoud tijdens het
automatisch kantelen
Displayinhoud terwijl de
positie van de lamellen
vaststaat
Bij het verplaatsen van de lamellen
1.
Druk op de LOUVER-toets. Het display verandert naar
“
”.
De functie van de lamellen wordt
weergegeven terwijl de verwarming
wordt voorbereid en het verwarnen/
ontdooien
“ ” of “Heating/Defrost” wordt
weergegeven en de positie van de lamellen wordt automatisch aangepast
naar horizontaal.
Als de “The heating preparation” of “Heating/Defrost” is voltooid, keert de
positie van de lamellen terug naar de ingestelde waarde.
Als de positie van de lamellen vast staat
1.
Druk eenmaal op de
LOUVER-toets terwijl de
lamellen aan het kantelen zijn. Er worden vervolgens 4
stopposities op volgorde weergegeven na intervallen van
één seconde.
“ ”
l
“
”
l
“
”
l
“
”
2.
Druk eenmaal op de
LOUVER-toets als de lamellen
de gewenste positie hebben bereikt.
Het display verandert naar de stopstand waarna de positie van de
lamellen wordt vastgelegd.
Aangeraden lamellenpositie
COOL•DRY
HEAT
horizontale positie
1
Stop de airconditioner en druk vervolgens
tegelijkertijd op de
SET-toets en
LOUVER-toets gedurende drie seconden of
meer.
Het volgende wordt weergegeven indien er enkel één buitenapparaat is
aangesloten op de afstandsbediening. Ga naar stap
4.
“
”
È
“
”
Het volgende wordt weergegeven indien er meerdere buitenapparaten
zijn aangesloten op de afstandsbediening.
“
”
È
“
”
2
Druk op de Ÿ- of ź-toets (om de binnenapparatuur
te selecteren).
Selecteer de binnenapparatuur waarvan de lamellen zijn ingesteld.
[VOORBEELD]
“ ” “ ” “ ”
“
”
3
Druk op de
SET-toets. (bepalen van het
binnenapparaat)
Het geselecteerde binnenapparaat is vastgelegd.
[VOORBEELD]
“
” (licht gedurende twee seconden op)
È
“
”
È
“
”
4
Druk op de Ÿ- of ź-toets. (selectie van lamellennummer)
Selecteer het lamellennummer aan de hand van de linker afbeelding.
[VOORBEELD]
“ ” “ ” “ ”
“
”
Opmerking : Selecteer “ ” in het geval van FDE. Overige
lamellennumerinstellingen hebben geen effect.
5
Druk op de
SET-toets. (Bepaling van het
lamellennummer)
Selecteer de bovengrens van het bewegingsbereik van de lamellen.
[VOORBEELD] Als de lamellen met lamellennummer 1 zijn geselecteerd,
“ ” ĸhuidige bovengrenspositie
6
Druk op de Ÿ- of ź-toets. (selectie van de
bovengrenspositie)
Selecteer de bovengrens van het bewegingsbereik van de lamellen.
“position 1” is de meest horizontale en “position 6” de meest neerwaartse
positie.
“position --” is het nummer dat de positie terugzet naar de standaard
fabriekswaarde. Als u terug wilt keren naar de standaard fabriekswaarde,
selecteert u “position --”.
“
” (De meest horizontale)
“
”
“
”
“
”
“
”
“
” (De meest neerwaartse)
“
” (Terug naar de standaard fabrieksinstellingen)
Lamellennumer
[voor FDT]
Het bewegingsbereik van de lamellen van de luchtuitvoer kan worden aangepast. Als de boven- en ondergrenzen in deze modus zijn ingesteld, zullen de
lamellen zich binnen het aangegeven bereik bewegen.
In het geval van het op het plafond gemonteerde type FDT u FDTC, is het individueel instellen van iedere lamel mogelijk.
OPMERKING
•
In het geval van het FDT type u FDTC,
als het gewenste lamellennummer
onbekend is, kunt u een tijdelijke,
willekeurige ondergrens aangeven
waardoor kan worden bepaald welke
lamellen zijn veranderd, aan de hand
van de positieverandering. Na de positie
te hebben gecontroleerd kunt u opnieuw
het gewenste nummer selecteren.
•
Selecteer het lamellennummer 1 In het
geval van het FDE type. De overige
instellingen hebben geen effect.