STANDAARD OPNAMEHANDELINGEN
Druk de ontspanknop half in (1) om scherpstelling en belichting te ver-
grendelen.
• De scherpstelsignalen (blz. 27) op de monitor en het lampje naast de
zoeker bevestigen dat er is scherpgesteld. Is het scherpstelsignaal op
de monitor rood of is het lampje naast de
zoeker groen terwijl het snel knippert,
dan kon de camera niet goed op het on-
derwerp scherpstellen. Herhaal de vorige
handelingen totdat het scherpstelsignaal
wit is en het lampje continu brandt.
Druk de ontspanknop geheel in (2) om de opname te maken.
• Na het ontspannen van de sluiter wordt het lampje naast de zoeker
oranje en gaat het knipperen, om aan te geven dat de beeldinformatie
naar de geheugenkaart wordt weggeschreven. Verwijder een geheu-
genkaart nooit als er beeldinformatie wordt weggeschreven.
• Na de registratie van het beeld kunt u een preview van het beeld bekij-
ken door de ontspanknop ingedrukt te houden. Deze functie werkt niet
als de monitor uit staat. Het is ook mogelijk de directe weergave te
gebruiken (blz. 53).
Zet de camera aan en draai de keuzeknop in de opnamestand.
1
Plaats het onderwerp binnen het scherpstelkader op de LCD-monitor
of houd het in het midden van de zoeker.
•Voor onderwerpen buiten het beeldcentrum kunt u de scherpstel-
vergrendeling (blz. 26) gebruiken.
•Is het onderwerp dichterbij dan 1 m in de groothoekstand of 3 m in
de telestand, gebruik dan de LCD-monitor om de beelduitsnede te
bepalen.
•U kunt ook gebruik maken van het spot-scherpstelveld; druk de
zoomtoets ongeveer 1 seconde in om het te activeren (blz. 54).
2
25