61
Met de transportstanden regelt u de manier waarop beelden worden opgenomen.
Op het datascherm en in de zoeker/monitor verschijnen aanduidingen voor de
transportstand. De transportstand wordt ingesteld met het functiewiel, blz. 60.
TRANSPORTSTANDEN
Continu-transport – serie-opnamen maken zolang de ontspankop ingedrukt
wordt gehouden (blz. 64).
Bracketing – opnameseries maken met verschil in belichting, contrast of kleur-
verzadiging (blz. 62).
Interval – opnameseries maken waarbij na elke opname een bepaalde tijd ver-
strijkt (blz. 66).
Voor de compleetheid zijn hier alle aanduidingen weergegeven. De enkel-
beeld- en continu-aanduiding gebruiken dezelfde positie op het data-
scherm. Alle transportfunctie-aanduidingen verschijnen op dezelfde positie
in de zoeker/monitor.
Wordt een groot aantal opnamen in een korte periode opgenomen, dan kan
het buffergeheugen van de camera vol raken; de opnameteller in de zoe-
ker/monitor wordt dan geel. De camera heeft dan even tijd nodig om de
beeldinformatie op de geheugenkaart weg te schrijven. Wacht tot de aan-
duiding weer wit is voordat u extra opnamen gaat maken.
High-speed continu-transport – voor serie-opnamen op volle beeldgrootte met
ongeveer 3 opnamen per seconde (blz. 64).
Interval en versnelde weergave – voor een serie opnamen of een filmclip van
een traag verlopend proces (blz. 66).
Enkelbeeldtransport – elke keer dat de ontspanknop wordt ingedrukt wordt een
enkele opname gemaakt (blz. 33).
Zelfontspanner – om het moment van de opname te vertragen.
Om zelf op de foto te komen (blz. 68).