123
13.2 Normale synchronisatie
Bij de normale synchronisatie wordt de flits aan het
begin van de belichtingstijd ontstoken (= synchro-
nisatie bij het opengaan van de sluiter). Deze nor-
male synchronisatie is de standaardfunctie en
wordt door alle camera’s uitgevoerd. Hij is geschikt
voor de meeste flitsopnamen. De camera wordt,
afhankelijk van de er op ingestelde camerafunctie
de ingestelde belichtingstijd naar de flitssynchroni-
satietijd omgeschakeld.
Gebruikelijk zijn tijden tussen 1/30 sek. en 1/125
sek. (zie de gebruiksaanwijzing van de camera).
Op de flitser verschijnt er voor deze functie geen
aanduiding.
13.3 Synchronisatie bij lange belichting-
stijden (SLOW)
Bij de synchronisatie bij lange belichtingstijden
SLOW komt de beeldachtergrond bij een lage omge-
vingshelderheid beter uit. Dit wordt bereikt door
belichtingstijden die aan de omgevingshelderheid
zijn aangepast. Daarbij worden door de camera
automatisch belichtingstijden ingesteld die langer
dan de flitssynchronisatietijd zijn (bijv. belichting-
stijden tot aan 30 seconden). Bij enkele cameramo-
dellen wordt de synchronisatie bij lange belichting-
stijden in bepaalde onderwerpsprogramma’s (bijv.
het nachtopnameprogramma enz.) automatisch
geactiveerd, c.q. kan op de camera worden inge-
steld (zie de gebruiksaanwijzing van de camera).
Op de flitser hoeft niets te worden ingesteld en er
verschijnt ook gaan aanduiding voor deze functie.
Het instellen voor de synchronisatie bij lange belich-
tingstijden SLOW moet op de camera plaatsvinden (zie
de gebruiksaanwijzing van de camera)! Gebruik bij
lange belichtingstijden een statief om onscherpte
door bewegen van de camera te voorkomen!
13.4 Synchronisatie bij het dichtgaan van de
sluiter (REAR)
Sommige camera’s bieden de mogelijkheid tot synchro-
nisatie bij het dichtgaan van de sluiter (REAR).
Daarbij wordt de flits aan het einde van de belichting-
stijd ontstoken. Dit is vooral geschikt bij belichtingen
met een langere belichtingstijden (> 1/30 s.) en bewe-
gende onderwerpen die een eigen lichtbron voeren,
omdat die bewegende onderwerpen dan een lichtstaart
achter zich trekken in plaats van - zoals bij synchronisa-
tie bij het opengaan van de sluiter - voor zich opbou-
wen. Zo wordt bij bewegende lichtbronnen een ‘natuur-
lijker’ weergave van de opnamesituatie verkregen!
Afhankelijk van de er op ingestelde functie stelt de
camera langere belichtingstijden in dan de flitssyn-
chronisatietijd.
Bij sommige camera’s is in bepaalde functies (bijv.
bepaalde vari-, c.q. onderwerpsprogramma’s of bij
een functie met flits vooraf tegen het ‘rode ogen-
effect’ de REAR-functie niet mogelijk. De REAR-
functie kan dan niet worden gekozen, c.q. wordt
automatisch uitgeschakeld of niet uitgevoerd (zie
de gebruiksaanwijzing van de camera).
De REAR-functie moet op de camera worden inge-
steld (zie de gebruiksaanwijzing van de camera).
Op de flitser wordt de REAR-functie niet aangegeven
Gebruik een statief om onscherpe foto's te voorkomen!
x
+