70
ń
10 Flitstechnieken
10.1 Indirect flitsen
Door indirect te flitsen wordt het onderwerp zachter verlicht en vermindert de
duidelijke schaduwwerking. Bovendien wordt natuurkundig bepaalde lichtafval
van voor- tot achtergrond gereduceerd.
Voor indirect flitsen kan de hoofdreflector
ቨ
van de flitser horizontaal en verticaal
worden gezwenkt. Om kleurzwemen in de opnamen te vermijden moet het reflec-
terende vlak liefst neutraal van kleur, c.q. wit zijn. Voor een frontale opheldering
kan extra de hulpreflector
ቪ
in het menu ‘Select’ worden geactiveerd (zie 7.8).
Bij verticaal zwenken van de hoofdreflector moet u er op letten, dat hji
voldoende gezwenkt wordt, zodat er geen direct licht op het onderwerp
kan vallen. Zwenk dus minstens tot de 60° klikstand.
Bij gezwenkte hoofdreflector vindt in het display geen aanduiding van de reik-
wijdte plaats.
10.2 Indirect flitsen met de reflecterende kaart
Door indirect te flitsen met de ingebouwde reflectorkaart
ቢ
kunnen bij personen
als volgt spitslichtjes in de ogen worden verkregen:
• Zwenk de reflectorkop 90° naar boven;
• trek de reflectorkaart
ቢ
samen met de groothoekdiffusor
ባ
boven uit de
reflectorkop naar voren;
• houd de reflecterende kaart
ቢ
vast en schuif de groothoekdiffusor
ባ
terug in
de reflectorkop.
10.3 Indirect flitsen met de hulpreflector
Bij gezwenkte hoofdreflector
ቨ
kan als extra voor frontale opheldering van het
onderwerp de hulpreflector
ቪ
via het menu ‘Select’ worden geactiveerd
(zie
7.8)
.
Het gebruiken van de hulpreflector
ቪ
is in principe alleen zinvol en mogelijk als
de hoofdreflector
ቨ
gezwenkt is. Als de hoofdreflector niet gezwenkt is, wordt
☞
de hulpreflector bij de opname niet ontstoken.
Is de hoeveelheid licht vanuit de hulpreflector te groot, dan kan deze via het
menu ‘Select’ tot 1/2 worden verminderd (zie 7.8).
De hulpreflector wordt door de functies stroboscoop, instellicht ML en
remote niet ondersteund! De hulpreflector geeft geen licht af, als de hoof-
dreflector in zijn normale stand staat of naar beneden gezwenkt wordt.
10.4 Dichtbijopnamen / macro-opnamen
In het dichtbijbereik en bij macro-opnamen kan door de parallaxfout tussen flit-
ser en objectief aan de onderrand van het beeld het onderwerp afgeschaduwd
worden. Om dit te vermijden kan de hoofdreflector met een hoek van
-7° naar beneden worden gezwenkt. Druk daarvoor op de ontgrendelknop
ቯ
van de reflector en zwenk hem naar beneden.
Is de hoofdreflector naar beneden gezwenkt dan wordt dat in het display
aangegeven met "TILT".
Bij opnamen in het dichtbijbereik moet u er op letten, dat een bepaalde minim-
umafstand aangehouden moet worden om overbelichting te vermijden.
De minimale flitsafstand bedraagt ong. 10% van de in het LC-display
aangegeven reikwijdte. Let er ook op, dat bij dichtbijopnamen het flits-
licht niet door het objectief afgeschermd wordt!
10.5 Met de hand in te stellen correcties op de flitsbelichting
De belichtingsautomaat van de flitser en van de meeste camera’s is afgestemd op
een reflectiegraad van 25% (gemiddelde reflectiegraad van flitsonderwerpen).
Een donkere achtergrond die veel licht absorbeert of een lichte achtergrond (bijv.
bij tegenlichtopnamen) of een die sterk reflecteert kan tot over- c.q. onderbelich-
ting van het onderwerp leiden.
Om bovengenoemd effect te compenseren kan de flitsbelichting met de hand via
een correctiewaarde aan het onderwerp worden aangepast. De hoogte van deze
correctiewaarde hangt af van het contrast tussen onderwerp en achtergrond!
Op de flitser kunnen, zowel in de TTL - flitsfuncties als bij automatisch flitsen, met
☞
☞
☞