79
x
• Sommige cameratypes ondersteunen alleen met de
centrale AF-sensor van de camera de AF-meetflits in
de flitser. Als een gedecentraliseerde AF-sensor wordt
gekozen, wordt de AF-meetflits in de flitser niet
geactiveerd!
Activeer de centrale AF-sensor!
De automatische omschakeling naar de flitssynchroni-
satietijd vindt niet plaats.
• De camera werkt met een centraalsluiter (de meeste
compactcamera’s). Er hoeft daarbij geen omschake-
ling naar een flitssynchronisatietijd plaats te vinden.
• De camera werkt met een langere belichtingstijd dan
de flitssynchronisatietijd Afhankelijk van de camera-
functie wordt daarbij niet naar de flitssynchronisa-
tietijd omgeschakeld (zie de gebruiksaanwijzing van
de camera).
De opnamen vertonen aan de onderzijde een schaduw.
• Door de parallax tussen objectief en flitser kan het
onderwerp in het dicht-bijbereik, afhankelijk van de
brandpuntsafstand, aan de onderzijde van het beeld
niet geheel worden uitgelicht. Zet de groothoek-
diffusor voor de reflector.
De opname zijn te donker.
• Het onderwerp ligt buiten het bereik van de flits.
Let op: bij indirect flitsen vermindert de reikwijdte van
de flits.
• Het onderwerp bevat zeer lichte of reflecterende
beelddetails. Daardoor wordt het meetsysteem van
de camera, c.q. van de flitser beïnvloed. Stel op de
camera een positieve correctiewaarde in voor de
flitsbelichting, bijv. + 1 EV.
De opnamen zijn te licht .
• Bij opnamen in het dichtbjjgebied moet u er op letten
dat er bepaalde minimale afstanden aangehouden
moeten worden om overbelichting te vermijden.
De minimale afstand tot het onderwerp moet minstens
10% van de maximale reikwijdte bedragen.
(Zie voor de reikwijdtetabel pagina 160)