817131
594
Zoom out
Zoom in
Previous page
1/613
Next page
Disclaimer
De volgende online-versie van de handleiding
beschrijft alle modellen, standaarduitrustingen en
opties van uw auto. Landspecifieke afwijkingen in
de taalvarianten zijn mogelijk. Neem in acht dat
uw auto mogelijk niet met alle beschreven func-
ties is uitgerust. Dit betreft ook veiligheidsrele-
vante systemen en functies.
Neem alstublieft contact op met uw geautori-
seerde Mercedes-Benz-dealer om een gedrukte
handleiding voor andere modellen en modeljaren
te ontvangen. De online-handleiding is altijd de
meest actuele versie. Er kon geen rekening wor-
den gehouden met alle afwijkingen met het daad-
werkelijke voertuig, omdat Mercedes-Benz haar
voertuigen continu aanpast aan de nieuwste stand
der techniek en de vorm en uitvoering wijzigt.
Ook de gedrukte handleiding, aanvullende docu-
menten en de digitale handleiding lezen.
Auteursrecht
Alle rechten voorbehouden. Alle teksten,foto‘s en
afbeeldingen vallen onder het auteursrecht en
andere wetten ter bescherming van intellectueel
eigendom. Deze mogen niet voor handelsdoelein-
den of voor verspreiding worden gekopieerd, noch
veranderd en op andere websites worden
gebruikt.
Digitaal in de auto Map met voertuigdocu-
mentatie in de auto
Digitaal op het internet Digitaal als app
De inhoud van de handlei-
ding direct in het multi-
mediasysteem van de
auto (menupunt "Voer-
tuig-info") bekijken. Start
met het snelmenu of ver-
diep uw kennis met nut-
tige tips.
Hier vindt u alle informa-
tie over de bediening, de
serviceverleningen en de
garantie van uw auto in
gedrukte vorm.
U vindt de handleiding op
uw Mercedes-Benz home-
page.
De Mercedes-Benz Gui-
des app is gratis beschik-
baar in de gangbare app-
stores.
É2975848503Z107@ËÍ
2975848503Z107
Apple® iOS AndroidTM
Bestelnummer P297 0608 07 Onderdeelnummer 297 584 85 03 Z107
Uitgave ÄJ2022-2a
EQS
Handleiding
EQS
Impressum
Internet
Meer informatie over Mercedes-Benz-voertuigen
en over Mercedes‑Benz AG vindt u op internet
onder:
https://www.mercedes-benz.com
https://group.mercedes-benz.com
Redactie
Bij vragen of suggesties ten aanzien van deze
handleiding kunt u de Technische Redactie op het
volgende adres bereiken:
Mercedes‑Benz AG, HPC: CAC, Customer Service,
70546 Stuttgart, Duitsland
© Mercedes‑Benz AG: Nadruk, vertaling en repro-
ductie, volledig of gedeeltelijk, is zonder schrie-
lijke toestemming van Mercedes‑Benz AG niet toe-
gestaan.
Autofabrikant
Mercedes‑Benz AG
Mercedesstraße 120
70372 Stuttgart
Duitsland
Waarschuwing passagiersairbag
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel of
levensgevaar bij ingeschakelde bijrijders-
airbag
Als de bijrijdersairbag is ingeschakeld, kan een
kind op de bijrijdersstoel bij een ongeval door
de bijrijdersairbag worden geraakt.
#NOOIT een naar achteren gericht kinder-
zitjesbevestigingssysteem op een stoel
met INGESCHAKELDE FRONTAIRBAG
gebruiken, want dat kan voor het kind
DODELIJKE of ERNSTIGE VERWONDIN-
GEN tot gevolg hebben.
Het hoofdstuk "Kinderen in de auto" in acht
nemen.
Redactiesluiting 04.04.22
Welkom in de wereld van Mercedes-Benz
Voor de eerste rit dient u zich aan de hand van
deze handleiding vertrouwd te maken met de
auto. Voor uw eigen veiligheid en voor een langere
bedrijfsduur van de auto adviseren wij u de vol-
gende aanwijzingen en waarschuwingsaanwijzin-
gen in deze handleiding op te volgen. Onoplet-
tendheid kan tot schade aan de auto en tot per-
soonlijk letsel leiden.
De uitvoering of de productbenaming van de auto
kan verschillen en is afhankelijk van de volgende
factoren:
RModel
ROpdracht
RExportuitvoering
RBeschikbaarheid
Daarom kunnen de beschrijvingen en de afbeel-
dingen in sommige gevallen afwijken van uw auto.
De afbeeldingen in deze handleiding tonen een
auto met linkse besturing. De inbouwplaats van
onderdelen en van bedieningselementen wijken
bij een auto met rechtse besturing overeenkom-
stig af.
Mercedes-Benz ontwikkelt zijn auto's steeds ver-
der.
Mercedes-Benz behoudt zich daarom het recht
voor de volgende punten te wijzigen:
RVorm
RUitvoering
RTechniek
De volgende documentatie is onderdeel van de
auto:
RDigitale handleiding
RGedrukte handleiding
ROnderhoudsboekje
RUitrustingsafhankelijke aanvullende handleidin-
gen
RAanvullende documenten
Deze documentatie moet altijd in de auto aanwe-
zig zijn. Bij de verkoop of het uitlenen van de auto
moet alle documentatie in de auto aanwezig zijn
of worden overhandigd; dit controleren.
2975848503Z107
2975848503Z107
Symbolen ........................................................ 5
In één oogopslag ............................................. 6
Cockpit (centraal display) ................................ 6
Cockpit (MBUX Hyperscreen) .......................... 8
Waarschuwings- en controlelampjes
(standaard) ................................................... 10
Waarschuwings- en controlelampjes (met
bestuurderscamera) ...................................... 12
Bedieningspaneel dakconsole ........................ 14
Portierbedieningseenheid en stoelinstel-
lingen ............................................................ 16
Bedieningsinstellingen achterin ..................... 18
In geval van nood en pech ............................. 20
Digitale handleiding ....................................... 22
Digitale handleiding oproepen ....................... 22
Algemene aanwijzingen ................................. 23
Milieubescherming ........................................ 23
Terugname van de oude auto ......................... 23
Mercedes-Benz Originele Onderdelen ............ 24
Handleiding ................................................... 25
Aanraakgevoelige bedieningselementen ......... 25
Mercedes me app ......................................... 26
Bedrijfsveiligheid ........................................... 26
Aanwijzingen met betrekking tot de mon-
tage van het kenteken op de voorste ken-
tekenplaathouder .......................................... 29
Conformiteitsverklaringen en nationale
aanwijzingen ................................................. 29
Diagnose-interface ........................................ 33
Gekwaliceerde werkplaats ........................... 34
Registratie van de auto .................................. 34
Correct gebruik van de auto .......................... 35
Informatie over de REACH-verordening .......... 35
Informatie voor personen met elektroni-
sche medische hulpmiddelen ........................ 35
Aansprakelijkheid voor gebreken ................... 36
QR-codes voor reddingskaart ........................ 36
Gegevensopslag ............................................ 36
Auteursrecht ................................................. 40
Veiligheid voor inzittenden ............................. 41
Het belangrijkste in het kort .......................... 41
Informatie over de automatische werking
van het veiligheidssysteem ............................ 49
Doel en functie van het veiligheidssysteem .... 52
Veiligheidsgordels ......................................... 57
Airbags ......................................................... 58
Kinderen veilig in de auto vervoeren .............. 60
Het belangrijkste in het kort .......................... 60
Belangrijke veiligheidsaanwijzingen ................ 61
Geschikte kinderzitjesbevestigingssyste-
men voor het vervoeren van kinderen ............ 68
Geschikte zitplaatsen voor de bevestiging
van kinderzitjesbevestigingssystemen ............ 71
Kinderzitjesbevestigingssysteem bevesti-
gen ............................................................... 76
Kinderbeveiligingen ....................................... 82
Openen en sluiten ......................................... 85
Sleutel .......................................................... 85
Portieren ....................................................... 89
Bagageruimte .............................................. 101
Zijruiten ...................................................... 106
Schuifdak .................................................... 110
Diefstalbeveiliging ....................................... 114
2Inhoudsopgave
Stoelen en opbergen ................................... 117
Aanwijzingen voor een correcte stand van
de bestuurdersstoel .................................... 117
Aanwijzingen met betrekking tot de hand-
grepen ........................................................ 117
Stoelen ....................................................... 118
Stuurwiel .................................................... 132
In- en uitstaphulp ........................................ 133
Geheugenfunctie ......................................... 135
Opbergmogelijkheden ................................. 136
Bekerhouder ............................................... 151
Contactdozen ............................................. 154
Draadloos opladen van de mobiele tele-
foon en koppeling met de buitenantenne ..... 155
Vloermatten aanbrengen of verwijderen ...... 158
Licht en zicht .............................................. 160
Exterieurverlichting ..................................... 160
Interieurverlichting ...................................... 172
Ruitenwissers en ruitensproeierinstallatie .... 175
Spiegels ...................................................... 178
Vlak in de voorruit dat radiogolven door-
laat ............................................................. 181
Werking van de infrarood-reecterende
voorruit ....................................................... 181
Klimaatregeling ........................................... 182
Overzicht temperatuurregelsystemen .......... 182
Temperatuurregelsysteem bedienen ............ 185
Rijden en parkeren ...................................... 198
Rijden ......................................................... 198
DYNAMIC SELECT toets .............................. 211
Transmissie ................................................. 213
Functie van de 4MATIC ................................ 215
Hoogspanningsaccu opladen ....................... 216
Parkeren ..................................................... 236
Rij- en rijveiligheidssystemen ....................... 243
Aanhangwagenvoorziening .......................... 323
Functie van de etsdrager ........................... 328
Aanwijzingen met betrekking tot het trek-
ken van auto's ............................................. 330
Bestuurdersdisplay ...................................... 332
Aanwijzingen met betrekking tot het
bestuurdersdisplay ...................................... 332
Aanwijzingen met betrekking tot de actie-
radius ......................................................... 332
Bestuurdersdisplay bedienen ....................... 333
Menu's op het bestuurdersdisplay ............... 334
Head-up-display .......................................... 334
Overzicht van de statusindicaties op het
bestuurdersdisplay ...................................... 338
MBUX multimediasysteem ........................... 340
Overzicht en bediening ................................ 340
Systeeminstellingen .................................... 365
AMG TRACK PACE ....................................... 370
Instellingen aandrijfsysteem ........................ 375
Navigatie en verkeer .................................... 375
Telefoon ...................................................... 388
Mercedes me apps ...................................... 391
Mercedes-Benz noodoproepsysteem ........... 401
Radio, media & tv ........................................ 408
Klankinstellingen ......................................... 415
Onderhoud en verzorging ............................ 416
Weergave onderhoudsinterval ASSYST
PLUS .......................................................... 416
Onderhoudsmanagement ............................ 417
Inhoudsopgave 3
Telediagnose ............................................... 418
Motorruimte ................................................ 418
Ruitensproeierinstallatie bijvullen ................. 420
Reiniging en verzorging ............................... 421
Pechhulp ..................................................... 430
Noodgeval ................................................... 430
Bandenpech ................................................ 432
Accu (auto) ................................................. 438
Aan- of wegslepen ....................................... 440
Elektrische zekeringen ................................. 447
Banden en velgen ........................................ 450
Aanwijzingen met betrekking tot geluids-
ontwikkeling of ongewoon rijgedrag ............. 450
Aanwijzingen met betrekking tot het regel-
matig controleren van de velgen en ban-
den ............................................................. 450
Aanwijzingen met betrekking tot sneeuw-
kettingen ..................................................... 450
Sneeuwkettingmodus in- of uitschakelen ..... 451
Bandenspanning ......................................... 452
Verwisselen van een wiel ............................. 455
Noodwiel ..................................................... 466
Technische gegevens ................................... 468
Aanwijzingen met betrekking tot de tech-
nische gegevens .......................................... 468
Boordelektronica ......................................... 468
Informatie over wettelijke keurmerken
voor radio-apparatuur .................................. 471
Overzicht voertuigtypeplaatje, FIN en
motornummer ............................................. 475
Bedrijfsstoen ............................................. 477
Autogegevens ............................................. 480
Aanhangwagenvoorziening .......................... 483
Displaymeldingen met waarschuwings- en
controlelampjes .......................................... 485
Displaymeldingen ........................................ 485
Waarschuwings- en controlelampjes ............ 555
Trefwoordenregister .................................... 572
4Inhoudsopgave
In deze handleiding vindt u de volgende symbolen:
&WAARSCHUWING Gevaar door het niet in
acht nemen van waarschuwingsaanwijzin-
gen
Waarschuwingsaanwijzingen wijzen op gevaren
die uw gezondheid of uw leven resp. de
gezondheid of het leven van anderen in gevaar
kunnen brengen.
#Waarschuwingsaanwijzingen in acht
nemen.
+MILIEU-AANWIJZING Milieuschade door
het niet in acht nemen van milieu-aanwij-
zingen
Milieu-aanwijzingen geven informatie over mili-
eubewust handelen of milieubewust afvoeren.
#Milieu-aanwijzingen in acht nemen.
*AANWIJZING Materiële schade door het
niet in acht nemen van aanwijzingen
m.b.t. materiële schade
Aanwijzingen m.b.t. materiële schade wijzen
op risico's die tot schade aan de auto kunnen
leiden.
#Aanwijzingen m.b.t. materiële schade in
acht nemen.
%Nuttige aanwijzingen of andere informatie die
behulpzaam kan zijn.
#Handelingsinstructie
(/ pagina) Meer informatie over een onderwerp
Melding Melding in het centraal display
4Bovenste menuniveau, dat in het
multimediasysteem moet worden
geselecteerd
5Overeenkomstige submenu's, die in
het multimediasysteem moeten wor-
den geselecteerd
*Gee een oorzaak aan
Symbolen 5
Auto met linkse besturing (met centraal display)
6In één oogopslag – Cockpit (centraal display)
1± Recuperatie verhogen 207
q Recuperatie verlagen 207
2Combischakelaar 162
3Bestuurdersdisplay 333
4DIRECT SELECT-keuzehendel 213
5Centraal display 340
6Dashboardkastje 139
7Opbergvak 139
8Schakelaarpaneel voor:
÷ DYNAMIC SELECT-toets 212
c Actieve parkeerassistent 309
û EQ-menu oproepen 234
\ Snelle toegang tot auto
ú Vingerafdruksensor 340
Ü MBUX multimediasysteem in- en uitscha-
kelen
340
a Geluid uit- en inschakelen 340
ø Volume instellen 340
9£ Alarmknipperlichtinstallatie 163
AStart-stoptoets 202
BBedieningsgroep MBUX multimediasysteem 349
CStuurwiel instellen 132
D! Elektrische parkeerrem 240
EDiagnose-interface 33
FLichtschakelaar 160
GBedieningsgroep:
Bestuurdersdisplay 333
I Actieve afstandsassistent DISTRONIC en
variabele limiter
262
In één oogopslag – Cockpit (centraal display) 7
Linkse besturing (met MBUX Hyperscreen)
8In één oogopslag – Cockpit (MBUX Hyperscreen)
1± Recuperatie verhogen 207
q Recuperatie verlagen 207
2Combischakelaar 162
3DIRECT SELECT-keuzehendel 213
4MBUX Hyperscreen met:
Bestuurdersdisplay 332
Centraal display 340
Voorpassagiersdisplay 340
5Bedieningsgroep MBUX multimediasysteem 349
6Dashboardkastje 139
7Opbergvak 139
8£ Alarmknipperlichtinstallatie 163
9Schakelaarpaneel voor:
÷ DYNAMIC SELECT-toets 212
c Actieve parkeerassistent 309
û EQ-menu oproepen 234
\ Snelle toegang tot auto
ú Vingerafdruksensor 340
Ü MBUX multimediasysteem in- en uitscha-
kelen
340
a Geluid uit- en inschakelen 340
ø Volume instellen 340
AStart-stoptoets 202
BStuurwiel instellen 132
C! Elektrische parkeerrem 240
DDiagnose-interface 33
ELichtschakelaar 160
FBedieningsgroep:
Bestuurdersdisplay 333
I Actieve afstandsassistent DISTRONIC en
variabele limiter
262
In één oogopslag – Cockpit (MBUX Hyperscreen) 9
Bestuurdersdisplay standaard
10 In één oogopslag – Waarschuwings- en controlelampjes (standaard)
1#! Knipperlicht 162
2Ú Systeemfout 559
3ï Aanhangwagenvoorziening 560
4ä Onderstel (rood) 565
ä Onderstel (geel) 565
5# Elektrische storing 559
6Ù Stuurbekrachtiging (rood) 560
Ù Stuurbekrachtiging (geel) 560
Ù Gestuurde achteras (rood) 560
Ù Gestuurde achteras (geel) 560
76 Veiligheidssysteem 557
8ü Veiligheidsgordel 557
9L Afstandswaarschuwing 565
A! ABS 565
Bh Bandenspanningscontrole 570
Cå ESP® OFF 565
÷ ESP®565
D_ Vermogen gereduceerd 559
Eõ Rijbereidheid aandrijfsysteem 202
F! Elektrische parkeerrem (geel) 562
G! Elektrische parkeerrem (rood) 562
HJ Remmen (rood) 562
J Remmen (geel) 562
IR Actieradius
JLaadtoestandweergave
KK Grootlicht 162
L Dimlicht 160
T Standlicht 160
LR Mistachterlicht 161
MH Mercedes-Benz noodoproepsysteem 570
In één oogopslag – Waarschuwings- en controlelampjes (standaard) 11
Bestuurdersdisplay met bestuurderscamera
12 In één oogopslag – Waarschuwings- en controlelampjes (met bestuurderscamera)
1Ú Systeemfout 559
2#! Knipperlicht 162
3ü Veiligheidsgordel 557
4L Afstandswaarschuwing 565
56 Veiligheidssysteem 557
6_ Vermogen gereduceerd 559
7h Bandenspanningscontrole 570
8å ESP® OFF 565
÷ ESP®565
9! ABS 565
Aõ Rijbereidheid aandrijfsysteem 202
B! Elektrische parkeerrem (geel) 562
C! Elektrische parkeerrem (rood) 562
DJ Remmen (rood) 562
J Remmen (geel) 562
ER Actieradius
FLaadtoestandweergave
GR Mistachterlicht 161
HK Grootlicht 162
L Dimlicht 160
T Standlicht 160
IH Mercedes-Benz noodoproepsysteem 570
Jï Aanhangwagenvoorziening 560
K# Elektrische storing 559
LÙ Stuurbekrachtiging (rood) 560
Ù Stuurbekrachtiging (geel) 560
Ù Gestuurde achteras (rood) 560
Ù Gestuurde achteras (geel) 560
Mä Onderstel (rood) 565
ä Onderstel (geel) 565
In één oogopslag – Waarschuwings- en controlelampjes (met bestuurderscamera) 13
14 In één oogopslag – Bedieningspaneel dakconsole
1Zonnekleppen
2c Interieurverlichting voorin in- en uitscha-
kelen
172
3u Interieurverlichting achterin in- en uit-
schakelen
172
4; me-toets 391
5| Automatische interieurverlichtingsrege-
ling in- en uitschakelen
172
6G SOS-toets 391
7Rechter leeslampje in- en uitschakelen 172
83 Panoramaschuifdak openen en sluiten 110
3 Rolzonnescherm panoramaschuifdak
openen en sluiten
110
9Controlelampje PASSENGER AIR BAG 46
ABinnenspiegel 179
BLinker leeslampje in- en uitschakelen 172
In één oogopslag – Bedieningspaneel dakconsole 15
16 In één oogopslag – Portierbedieningseenheid en stoelinstellingen
1ß Ü Auto ver- en ontgrendelen 90
2Portier openen 90
3Stoel elektrisch instellen 118
4w Stoelverwarming in- en uitschakelen 129
5s Stoelventilatie in- en uitschakelen 131
6w Passagiersstoel vanaf bestuurdersstoel
instellen
120
7V Geheugenfunctie bedienen 136
8q Achterklep openen en sluiten 101
9Í Buitenspiegels bedienen 178
AW Rechter zijruit openen en sluiten 106
BW Ruit rechts achterin openen en sluiten 106
CS Kinderslot voor zijruiten achterin 83
DW Ruit links achterin openen en sluiten 106
EW Linker zijruit openen en sluiten 106
FHoofdsteunen instellen 123
GStoelinstellingen met multimediasysteem 127
In één oogopslag – Portierbedieningseenheid en stoelinstellingen 17
18 In één oogopslag – Bedieningsinstellingen achterin
1Klimaatregeling bedieningseenheid achterin 184
2Elektronicavak in de middenconsole
3V Passagiersstoel selecteren 121
4s Stoelventilatie achterin in- en uitschake-
len
131
5w Stoelverwarming achterin in- en uitscha-
kelen
129
6Zitplaats achterin elektrisch instellen 122
7Opbergvak in de armsteun achterin
8Mobiele telefoon draadloos opladen 157
In één oogopslag – Bedieningsinstellingen achterin 19
20 In één oogopslag – In geval van nood en pech
1B-stijl met:
QR-code voor het bepalen van de reddings-
kaart
36
Informatieplaatje voor bandenspanning 453
2Veiligheidsvesten 430
3; me-toets 391
G SOS-toets 391
4Slepen 440
5Bandenpech 432
6Hoogspanningsuitschakelsysteem gebruiken 199
7£ Alarmknipperlichtinstallatie 163
8Brandblusser 431
9Contactdoosklep met:
QR-code voor het bepalen van de reddings-
kaart
36
ASlepen 440
BTIREFIT-set 434
CGevarendriehoek 430
DEHBO-set 431
In één oogopslag – In geval van nood en pech 21
Digitale handleiding oproepen
Multimediasysteem:
4© 5Instellingen 5Info
5Handleiding 5Digitale handleiding openen
De digitale handleiding beschrij de functies en
de bediening van de auto en van het multimedia-
systeem.
#In de digitale handleiding een van de volgende
menupunten selecteren:
RSnelle start: Hier vindt u de eerste stappen
voor het instellen van uw zitplaats (bestuur-
derszijde).
RTips: Hier krijgt u informatie om u voor te
bereiden op bepaalde alledaagse situaties met
uw auto.
RAnimaties: Hier kunt u animaties over de voer-
tuigfuncties bekijken.
RMeldingen: Hier vindt u aanvullende informa-
tie over de meldingen op het bestuurdersdis-
play.
RTaal: Hier kunt u de taal voor de digitale hand-
leiding instellen.
In het zoekveld Zoeken kunt u zoeken op tref-
woord om snel antwoorden te vinden op vragen
over de werking van de auto.
1Menu
2Zoeken
3Terug
4Inhoudsgebied
Sommige hoofdstukken in de digitale handleiding,
zoals waarschuwingsaanwijzingen, kunnen worden
open- en dichtgeklapt.
Extra mogelijkheden, om de digitale handleiding
op te roepen:
Bestuurdersdisplay: Oproepen van beknopte infor-
matie over displaymeldingen in het bestuurders-
display
MBUX spraakassistent: Oproepen via het spraak-
gestuurd bedieningssysteem
Globale zoekfunctie: Oproepen van zoekresultaten
in de inhoud van de digitale handleiding in het
homescreen
Tijdens het rijden is de digitale handleiding om
veiligheidsredenen gedeactiveerd.
22 Digitale handleiding
Milieubescherming
+MILIEU-AANWIJZING Milieuschade door
bedrijfsomstandigheden en persoonlijke
rijstijl
Om een bijdrage te leveren aan de bescher-
ming van het milieu de auto op milieuvriende-
lijke wijze gebruiken. Daartoe de volgende
aanbeveling met betrekking tot de bedrijfsom-
standigheden en uw persoonlijke rijstijl in acht
nemen.
Bedrijfsomstandigheden:
#Zorg dragen voor een juiste bandenspan-
ning.
#Geen onnodige ballast meenemen (bij-
voorbeeld een niet meer benodigde dak-
drager).
#Het energieverbruik in de gaten houden.
#De onderhoudsintervallen aanhouden.
Een regelmatig onderhouden auto ontziet
het milieu.
#Onderhoudswerkzaamheden altijd laten
uitvoeren bij een gekwaliceerde werk-
plaats.
Uw persoonlijke rijstijl:
#Anticiperend rijden en voldoende afstand
houden.
#Veelvuldig en sterk accelereren en rem-
men vermijden.
#Energiebesparend rijden. Voor een zui-
nige rijstijl de ECO aanduiding in acht
nemen.
+MILIEU-AANWIJZING Milieuvervuiling door
niet op milieuvriendelijke wijze afvoeren
van de hoogspanningsaccu
Een hoogspanningsaccu bevat stoen die
schadelijk voor het milieu zijn.
#Een defecte hoogspanningsaccu bij een
gekwaliceerde werkplaats laten afvoe-
ren.
Terugname van de oude auto
Alleen voor EU-landen:
Mercedes-Benz neemt uw oude auto weer terug
om deze overeenkomstig de richtlijn autowrakken
van de Europese Unie (EU) milieuvriendelijk af te
voeren.
Voor terugname van de oude auto staat een net-
werk van verzamelpunten en demontagebedrijven
ter beschikking. Bij deze bedrijven kunt u uw auto
gratis inleveren. Hierdoor levert u een waardevolle
bijdrage aan het sluiten van de recyclingkringloop
en het ontzien van de hulpbronnen.
Meer informatie over de recycling van oude
auto's, het afvoeren en de voorwaarden voor de
terugname is verkrijgbaar op de nationale
Mercedes-Benz homepage.
Algemene aanwijzingen 23
Mercedes-Benz Originele Onderdelen
+MILIEU-AANWIJZING Milieuvervuiling door
niet gebruiken van gerecyclede ruilaggre-
gaten
Mercedes‑Benz AG biedt gerecyclede ruilag-
gregaten en -onderdelen met dezelfde kwali-
teit als nieuwe onderdelen aan. Daarbij geldt
dezelfde aansprakelijkheid voor gebreken als
bij nieuwe onderdelen.
#Gerecyclede ruilaggregaten en -onderde-
len van Mercedes‑Benz AG gebruiken.
*AANWIJZING Beïnvloeding van de werking
van de veiligheidssystemen door de instal-
latie van accessoires, reparaties of las-
werkzaamheden
In de volgende gebieden van de auto kunnen
airbags, gordelspanners en regeleenheden en
sensoren voor de veiligheidssystemen inge-
bouwd zijn:
RPortieren
RPortierstijlen
RDrempel
RStoelen
RCockpit
RBestuurdersdisplay
RMiddenconsole
RDakframe aan de zijkant
#In deze gedeelten geen toebehoren
installeren, zoals een audiosysteem.
#Geen reparaties of laswerkzaamheden
uitvoeren.
#Het naderhand aanbrengen van acces-
soires laten uitvoeren bij een gekwali-
ceerde werkplaats.
Wanneer door Mercedes-Benz niet vrijgegeven
onderdelen, banden en velgen evenals veiligheids-
relevante accessoires worden gebruikt, kan de
bedrijfsveiligheid van de auto in het geding
komen. De werking van veiligheidsrelevante syste-
men, bijvoorbeeld het remsysteem, kan worden
gestoord. Uitsluitend Mercedes-Benz Originele
Onderdelen of onderdelen van dezelfde kwaliteit
gebruiken. Alleen voor uw voertuigtype goedge-
keurde banden en velgen en accessoires gebrui-
ken.
Mercedes-Benz controleert originele onderdelen
en voor het voertuigtype goedgekeurde ombouw-
delen en accessoires op hun betrouwbaarheid,
veiligheid en geschiktheid. Andere onderdelen kan
Mercedes-Benz, ondanks voortdurende marktver-
kenningen, niet beoordelen. Ook als in een enkel
geval een goedkeuring door een keuringsinstantie
of ociële instantie aanwezig is, neemt
Mercedes-Benz geen verantwoordelijkheid voor
het gebruik in Mercedes-Benz-auto's.
Sommige onderdelen mogen alleen worden in- en
omgebouwd als deze aan de wettelijke voorschrif-
ten voldoen. Alle Mercedes-Benz Originele Onder-
delen voldoen aan de voorwaarden van de goed-
keuring. Niet goedgekeurde onderdelen kunnen
leiden tot het vervallen van de typegoedkeuring.
Dit is het geval in de volgende situaties:
RBij een wijziging van het in de typegoedkeuring
aangegeven type auto.
24 Algemene aanwijzingen
RBij een verwacht verhoogd risico voor ver-
keersdeelnemers.
RDe geluidsproductie verslechtert.
Bij het bestellen van Mercedes-Benz Originele
Onderdelen altijd het voertuigidenticatienummer
(VIN) vermelden (/ pagina 475).
Handleiding
Deze handleiding en de digitale handleiding in de
auto beschrijven de volgende modellen, stan-
daarduitrustingen en opties van uw auto:
RModellen, standaarduitrustingen en opties die
ten tijde van de redactiesluiting van deze
handleiding verkrijgbaar waren.
RModellen, standaarduitrustingen en opties die
alleen in bepaalde landen verkrijgbaar zijn.
RModellen, standaarduitrustingen en opties die
pas op een later tijdstip worden geïntrodu-
ceerd.
In acht nemen dat uw auto mogelijk niet met alle
beschreven uitrustingen is uitgerust. Dit betre
ook veiligheidsrelevante systemen. Daarom kan
de uitrusting van uw auto bij sommige beschrijvin-
gen en afbeeldingen afwijken.
In het koopcontract van uw auto zijn de uitrustin-
gen van uw auto ten tijde van de aevering aange-
geven.
Bij vragen over de uitrusting en bediening kunt u
contact opnemen met iedere Mercedes-Benz-ser-
vicewerkplaats.
%In acht nemen dat alle snelheidsspecicaties
in deze handleiding globale specicaties zijn
en dat de waarden aan bepaalde toleranties
onderhevig zijn.
De handleiding, aanvullende handleidingen, aan-
vullende documentatie en het onderhoudsboekje
zijn belangrijke documenten en moeten in de auto
bewaard worden.
Aanraakgevoelige bedieningselementen
Uw auto is naast de conventionele schakelaars en
toetsen uitgerust met aanraakgevoelige bedie-
ningselementen.
Deze bevinden zich op de volgende plaatsen in uw
auto:
RDak- en portierbedieningseenheid
RKlimaatregeling
RStuurwiel
RMBUX multimediasysteem
De bedieningselementen beschikken over aan-
raakgevoelige oppervlakken. De oppervlakken
worden aangestuurd door indrukken of door vee-
gbewegingen om bijvoorbeeld instellingen uit te
voeren of functies te activeren.
Bij de touchscreens krijgt u ook een haptische
feedback op het aanraakgevoelige oppervlak, bij-
voorbeeld in de vorm van een impuls, een trilling
of een veranderende oppervlaktestructuur.
In de volgende situaties kan bijvoorbeeld een hap-
tische feedback worden gegeven:
RBij het indrukken van een toets op het opper-
vlak
RBij het bladeren in een lijst of tabel
RBij het bereiken van een nieuw gedeelte op het
oppervlak, bijvoorbeeld een pop-upvenster
Algemene aanwijzingen 25
Bij de omgang met aanraakgevoelige oppervlak-
ken met de volgende punten rekening houden om
problemen met de bediening te voorkomen:
RGeen stickers of iets dergelijks op de opper-
vlakken plakken.
RDe oppervlakken beschermen tegen vocht en
natheid.
RDe oppervlakken vrij van stof en vuil houden
(/ pagina 427).
Sommige aanraakgevoelige bedieningselementen
zijn naast een symbool ook voorzien van geïnte-
greerde controlelampjes. Bij de bediening erop
letten dat u op het symbool van het bedienings-
element drukt.
Mercedes me app
Aanwijzingen met betrekking tot de on-demand
uitrusting
Na de aanschaf van de auto kunnen verschillende
functies (on-demand uitrusting) naderhand via
Mercedes me worden geactiveerd.
Bij vragen kunt u zich tot een Mercedes-Benz-ser-
vicewerkplaats wenden.
On-demand uitrusting via Mercedes me activeren
Voorwaarden
RDe auto hee bovendien een mobiele verbin-
ding.
RDe auto is aan een Mercedes me gebruikers-
account gekoppeld.
On-demand uitrusting bestellen en activeren
#In de Mercedes me Store de voor de auto
gewenste on-demand uitrusting in het winkel-
mandje plaatsen.
#De bestelling afsluiten.
De on-demand uitrusting wordt geactiveerd
wanneer de auto wordt gebruikt.
Activering versnellen
#De auto uitschakelen en vergrendelen.
#Na circa twee minuten de auto ontgrendelen
en inschakelen.
De on-demand uitrusting is geactiveerd. Bij
enkele uitrustingen verschijnt bovendien een
melding in het multimediasysteem van de
auto.
Het proces herhalen wanneer de activering niet
succesvol was.
Bedrijfsveiligheid
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen
door storingen in de werking of systeem-
uitval
Wanneer u de voorgeschreven service-/onder-
houdswerkzaamheden of noodzakelijke repa-
raties niet laat uitvoeren, kan dit tot storingen
in de werking of systeemuitvallen leiden.
#De voorgeschreven service‑ en onder-
houdswerkzaamheden en noodzakelijke
reparaties altijd laten uitvoeren bij een
gekwaliceerde werkplaats.
26 Algemene aanwijzingen
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen
en letsel door ondeskundige wijzigingen
aan elektronische onderdelen
Wijzigingen aan elektronische onderdelen, de
soware en bedrading hiervan kunnen de wer-
king en/of de werking van andere gekoppelde
onderdelen of veiligheidsrelevante systemen
nadelig beïnvloeden.
Daardoor kan de bedrijfsveiligheid van het
voertuig in het geding komen.
#Niet ingrijpen in de bedrading, de elek-
tronische onderdelen en de soware.
#Werkzaamheden aan elektrische en elek-
tronische apparaten altijd laten uitvoeren
bij een gekwaliceerde werkplaats.
Bij wijzigingen aan de voertuigelektronica vervalt
de typegoedkeuring.
Het onderwerp "Voertuigelektronica" in de "Tech-
nische gegevens" in acht nemen.
*AANWIJZING Beïnvloeing van de werking
van de auto of afzonderlijke componenten
door ingrepen in de voertuigelektronica
De auto is af fabriek met verschillende veilig-
heidssystemen uitgerust, die met elkaar in ver-
binding staan.
Wanneer het systeem een ingreep in de voer-
tuigelektronica door ongeoorloofde wijziging
van regeleenheden en/of de soware/gege-
vens ervan herkent, kan dit de volgende gevol-
gen hebben:
RAfzonderlijke voertuigfuncties werken (tij-
delijk) niet meer.
RDe hele auto werkt (tijdelijk) niet meer.
#De auto direct bij een gekwaliceerde
werkplaats laten controleren en zo nodig
de fabriekstoestand laten herstellen.
*AANWIJZING Beschadiging van de auto
door te snel rijden en door klappen tegen
de bodemplaat en onderdelen van het
onderstel
Met name in de volgende gevallen kan de auto
worden beschadigd:
RDe auto raakt de grond, bijvoorbeeld op
een hoge stoeprand of onverharde wegen.
RDe auto rijdt te snel over een obstakel, bij-
voorbeeld een stoeprand, een verkeers-
drempel of een kuil in de weg.
REen zwaar voorwerp slaat tegen de
bodemplaat of tegen onderdelen van het
onderstel.
De carrosserie, de bodemplaat, onderdelen
van het onderstel, wielen of banden en onder-
delen van de hoogspanningsaccu kunnen in
dergelijke of vergelijkbare situaties ook niet-
zichtbaar worden beschadigd . Dergelijke
beschadigde onderdelen kunnen onverwacht
uitvallen of de bij een ongeval optredende
krachten niet meer zoals bedoeld opnemen.
Algemene aanwijzingen 27
#De auto direct bij een gekwaliceerde
werkplaats laten controleren en repare-
ren.
of
#Als de rijveiligheid in gevaar komt als ver-
der wordt gereden, direct op een veilige
plaats stoppen en contact opnemen met
een gekwaliceerde werkplaats.
Elektrische auto's hebben een elektromotor. De
energievoorziening voor de elektromotor komt via
het hoogspanningsboordnet.
&GEVAAR Levensgevaar en brandgevaar
door gewijzigde en/of beschadigde onder-
delen van het hoogspanningsboordnet
Het hoogspanningsboordnet staat onder hoge
elektrische spanning. Als u onderdelen van het
hoogspanningsboordnet verandert of bescha-
digde onderdelen aanraakt, kunt u een
stroomstoot krijgen. Bovendien kunnen gewij-
zigde en/of beschadigde onderdelen brand
veroorzaken.
Bij een ongeval of contact van de bodemplaat
met de grond kunnen onderdelen van het
hoogspanningsboordnet ook niet-zichtbaar
worden beschadigd.
#Nooit wijzigingen aan het hoogspan-
ningsboordnet uitvoeren.
#De auto niet met gewijzigde of bescha-
digde onderdelen van het hoogspan-
ningsboordnet inschakelen en gebruiken.
#Nooit beschadigde onderdelen van het
hoogspanningsboordnet aanraken.
#Na een ongeval geen onderdelen van het
hoogspanningsboordnet aanraken.
#De auto na een ongeval laten transporte-
ren.
#Onderdelen van het hoogspannings-
boordnet bij een gekwaliceerde werk-
plaats laten controleren en indien nodig
laten vervangen.
De onderdelen van het hoogspanningsboordnet
zijn met gele waarschuwingsstickers gemarkeerd.
De kabels van het hoogspanningsboordnet zijn
oranje van kleur.
Hoogspanningscomponenten die zeer heet kun-
nen worden, zijn met een speciale waarschu-
wingssticker gemarkeerd:
Voorbeeld
28 Algemene aanwijzingen
Auto's met elektromotor produceren beduidend
minder rijgeluid dan auto's met verbrandingsmo-
tor.
Daarom wordt de auto eventueel door andere ver-
keersdeelnemers, in verband met de duidelijk
geringere rijgeluiden, akoestisch niet waargeno-
men.
Daarom is de auto uitgerust met een soundgene-
rator als akoestisch voertuigwaarschuwingssys-
teem (AVAS). Deze beveiligingsmaatregel wordt
door de wetgever voorgeschreven.
Het buitengeluid van de soundgenerator (AVAS) is
bij lage snelheden in het interieur hoorbaar en is
geen functiestoring.
Aanwijzingen met betrekking tot de montage van
het kenteken op de voorste kentekenplaathou-
der
*AANWIJZING Functiestoring en systeem-
uitvallen vanwege verkeerde montage van
het kenteken op de voorste kenteken-
plaathouder
Indien het kenteken verkeerd op de voorste
kentekenplaathouder wordt gemonteerd, kan
dit voor functiestoringen of het uitvallen van
sensoren, camera's of rij- en veiligheidssyste-
men zorgen.
Bij de montage van het kenteken op de voor-
ste kentekenplaathouder de volgende punten
in acht nemen:
#Het kenteken zonder reclamemiddelen of
een andere houders rechtstreeks op de
kentekenplaathouder monteren.
#Het kenteken zó monteren dat het aan
de bovenzijde of zijkanten niet over de
kentekenadapter uitsteekt.
Conformiteitsverklaringen en nationale aanwij-
zingen
Elektromagnetische verdraagzaamheid
De elektromagnetische verdraagzaamheid van de
onderdelen van de auto werd overeenkomstig de
regeling UN-R 10, in de actueel geldende versie,
gecontroleerd en aangetoond.
Nationale aanwijzingen met betrekking tot radio-
apparatuur waarvoor wettelijke keurmerken gel-
den
Alleen voor EU- en EFTA-landen en landen die de
EU-conformiteitsverklaring van de fabrikant erken-
nen:
De volgende aanwijzing is geldig voor alle radio-
grasche componenten van de auto, en de in de
auto geïntegreerde informatiesystemen en com-
municatieapparatuur:
Algemene aanwijzingen 29
De fabrikant van de zendapparatuur verklaart, dat
alle in de auto gemonteerde zendapparatuur vol-
doet aan de richtlijn 2014/53/EU. De volledige
tekst van de EU-conformiteitsverklaring is te vin-
den op het volgende internetadres:
https://moba.i.mercedes-benz.com/markets/
ece-row/baix/cars/certicates-of-conformity/
nl_NL/index.html
Meer informatie is verkrijgbaar bij een Mercedes-
Benz-servicewerkplaats.
Alleen voor Israël:
Het is niet toegestaan wijzigingen door te voeren
aan een in de auto geïnstalleerde mobilofoon, die
uitwerkingen kunnen hebben op de radiospeci-
caties van het apparaat. Daaronder behoren wijzi-
gingen aan de soware, het vervangen van de ori-
ginele antenne of de mogelijkheid het apparaat
aan te sluiten op een externe antenne zonder
voorafgaande toestemming van het verantwoorde-
lijke ministerie voor telecommunicatie, aangezien
de mogelijkheid bestaat dat radiostoringen ver-
oorzaakt kunnen worden.
Alleen voor het Verenigd Koninkrijk:
De volgende aanwijzing is geldig voor alle radio-
grasche componenten van de auto, en de in de
auto geïntegreerde informatiesystemen en com-
municatieapparatuur:
Hierbij verklaren de fabrikanten van de in de auto
gemonteerde componenten van de zendappara-
tuur dat alle in de auto gemonteerde componen-
ten van de zendapparatuur voldoen aan de rele-
vante wettelijke eisen. De volledige tekst van de
conformiteitsverklaring is te vinden op het vol-
gende internetadres:
https://moba.i.mercedes-benz.com/markets/
ece-row/baix/cars/certicates-of-conformity/
en_GB/index.html
30 Algemene aanwijzingen
Alleen voor Brazilië:
Aanwijzingen voor de zendapparatuur in de auto:
Deze systemen worden niet beschermd tegen
schadelijke storingen en mogen geen storingen in
correct goedgekeurde systemen veroorzaken.
Alleen voor Jamaica:
Alle radiograsche componenten van de auto heb-
ben van de SMA een typegoedkeuring ontvangen.
Alleen voor Nigeria:
Aansluiting en gebruik van de radiocommunicatie-
apparatuur in deze auto zijn toegestaan door de
Nigeriaanse Communicatiecommissie.
Alleen voor Rusland:
Hierbij verklaren de fabrikanten van de in de auto
gemonteerde componenten van de zendappara-
tuur dat alle in de auto gemonteerde componen-
ten van de zendapparatuur voldoen aan de techni-
sche voorschrien voor zendapparatuur. Meer
informatie is verkrijgbaar bij een Mercedes-Benz-
servicewerkplaats.
Alleen voor Oekraïne:
Algemene aanwijzingen 31
Hierbij verklaren de fabrikanten van de in de auto
gemonteerde componenten van de zendappara-
tuur dat alle in de auto gemonteerde componen-
ten van de zendapparatuur voldoen aan de techni-
sche voorschrien voor zendapparatuur. Meer
informatie is verkrijgbaar bij een Mercedes-Benz-
servicewerkplaats.
Krik
Afschri en vertaling van de originele conformi-
teitsverklaring:
EU-conformiteitsverklaring
1.
De ondergetekende
Fabrikant:
BRANO a.s.
747 41 Hradec nad Moravicí, Opavská 1000,
Tsjechië
Id.-nr.: 64-387-5933
BTW-nr.: CZ64-387-5933
gemachtigd als vertegenwoordiger van de fabri-
kant, verklaart hierbij dat:
2. a)
Benaming:
Krik
Type, nummer:
A) A 164 580 02 18, A 166 580 01 18
B) A 240 580 00 18
C) A 639 580 02 18
D) A 639 580 03 18
E) A 910 580 00 00
F) A 247 580 00 00, A 293 580 00 00
G) A 247 580 01 00, A 293 580 01 00
H) A 247 580 02 00, A 293 580 02 00
Productiejaar: 2022
de aangegeven machine in overeenstemming is
met de geldende Europese
Machinerichtlijn 2006/42/EG
b)
Beschrijving en gebruiksdoel:
De krik is uitsluitend bedoeld voor het omhoog-
brengen van de aangegeven auto overeenkomstig
de op de krik aangebrachte gebruiksaanwijzing.
3.
Verwijzing naar geharmoniseerde normen of spe-
cicaties
ISO 4063, EN ISO 14341-A, AS 2693, DBL
8230.10, DBL 7382.20, DBL 7392.10, DBL
8451.15, MBN 10435,
Technische documentatie van het product is in de
fabriek aanwezig. Gevolmachtigde voor de samen-
stelling van de technische documentatie: Hoofd
van de technische afdeling Brano a.s.
4.
Hradec nad Moravicí
Plaats
5.
14.03.2022
Datum
Dipl. Ing. Michal Koberský
[Handtekening]
Director SBU-CJ
32 Algemene aanwijzingen
TIREFIT-set
Afschri en vertaling van de originele conformi-
teitsverklaring:
EU-conformiteitsverklaring
Overeenkomstig EU-richtlijn 2006/42/EG
Hiermee verklaren wij, dat het product
Productbenaming: Elektrische luchtpomp Daimler
Typeaanduiding: 0867, DT/UW 200056
MB-onderdeelnummer: A 000 583 5101
aan de volgende overeenkomstige bepalingen vol-
doet:
2004/108/EC
Toegepaste geharmoniseerde normen, in het bij-
zonder:
DIN EN 55014-1: 2012
DIN EN 55014-2: 2016
Fabrikant: Dunlop Tech GmbH
Adres: Oenbacher Landstr. 8, 63456 Hanau
Gevolmachtigde: Afdeling IMS
Datum: Oktober, 2019
Handtekening: IMS-AE, IMS-AE-L
Diagnose-interface
De diagnose-interface is een technische interface
in de auto. Deze wordt in een werkplaats gebruikt
voor bijvoorbeeld reparatie- en onderhoudswerk-
zaamheden of voor het uitlezen van voertuiggege-
vens. Diagnoseapparaten moeten daarom alleen
in een gekwaliceerde servicewerkplaats worden
aangesloten.
&WAARSCHUWING Gevaar van ongevallen
door apparaten aan de diagnosekoppeling
aan te sluiten
Als u apparaten aan de diagnosekoppeling van
het voertuig aansluit, kan de functie van voer-
tuigsystemen en de bedrijfsveiligheid worden
beïnvloed.
#Om veiligheidredenen wordt aanbevolen
om alleen de door een Mercedes-Benz
Servicesteunpunt goedgekeurde produc-
ten te gebruiken en aan te sluiten.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen
door voorwerpen in de beenruimte van de
bestuurder
Voorwerpen in de beenruimte van de bestuur-
der kunnen de slag van de pedalen beperken
en een ingedrukt pedaal blokkeren.
Hierdoor wordt de bedrijfs‑ en verkeersveilig-
heid van de auto in gevaar gebracht.
#Alle voorwerpen in de auto veilig opber-
gen, opdat deze niet in de beenruimte
van de bestuurder terecht kunnen
komen.
#De vloermatten altijd stevig en zoals
voorgeschreven aanbrengen, zodat altijd
voldoende vrije ruimte voor de pedalen is
gewaarborgd.
#Geen losse vloermatten gebruiken en
niet meerdere vloermatten op elkaar leg-
gen.
Algemene aanwijzingen 33
*AANWIJZING Accu-ontlading door het
gebruik van apparaten op de diagnose-
interface
Door het gebruik van de apparaten op de dia-
gnose-interface wordt de accu belast.
#De laadtoestand van de accu controle-
ren.
#Bij een lage laadtoestand de accu opla-
den, bijvoorbeeld door het rijden van een
grotere afstand.
Het aansluiten en het gebruik van een ander
apparaat aan de diagnose-interface kan de vol-
gende uitwerkingen hebben:
RFunctiestoringen in voertuigsystemen
RPermanente beschadiging van voertuigcompo-
nenten
De hierop betrekking hebbende garantievoorwaar-
den in acht nemen.
Gekwaliceerde werkplaats
Een gekwaliceerde werkplaats beschikt over de
benodigde vakkennis, uitrusting en kwalicatie om
de vereiste werkzaamheden aan de auto uit te
voeren. Dit geldt in het bijzonder voor veiligheids-
relevante werkzaamheden.
De volgende werkzaamheden aan de auto altijd
laten uitvoeren bij een gekwaliceerde werk-
plaats:
RVeiligheidsrelevante werkzaamheden
RService‑ en onderhoudswerkzaamheden
RReparatiewerkzaamheden
RWijzigingen evenals in‑ en ombouwen
RWerkzaamheden aan elektronische onderde-
len
Mercedes‑Benz adviseert een Mercedes‑Benz ser-
vicewerkplaats.
Registratie van de auto
Het kan voorkomen dat Mercedes-Benz zijn servi-
cewerkplaatsen de instructie gee, aan bepaalde
auto's technische inspecties uit te voeren. Door
34 Algemene aanwijzingen
de inspectie worden de kwaliteit en de veiligheid
van de auto verbeterd.
Alleen wanneer Mercedes-Benz uw registratiege-
gevens hee, kan Mercedes-Benz u over de tech-
nische controles informeren.
In de volgende gevallen kan het zijn, dat de auto
nog niet onder uw naam is geregistreerd:
RAls de auto bij een niet-geautoriseerde dealer
is aangescha.
RAls de auto nog niet bij een Mercedes-Benz-
servicewerkplaats is onderzocht.
De auto bij voorkeur bij een Mercedes-Benz-ser-
vicewerkplaats laten registreren.
Gaarne Mercedes-Benz zo snel mogelijk informe-
ren over een adreswijziging of wisseling van eige-
naar. Dit kunt u bijvoorbeeld doen bij een
Mercedes-Benz-servicewerkplaats.
Correct gebruik van de auto
Als waarschuwingsstickers worden verwijderd,
kunt u of kunnen anderen gevaren niet herken-
nen. Waarschuwingsstickers op hun plaats laten.
Bij gebruik van de auto in het bijzonder de vol-
gende informatie in acht nemen:
RDe veiligheidsaanwijzingen in deze handlei-
ding, autospecieke aanvullende handleidin-
gen en aanvullende documentatie
RDe technische gegevens van de auto
RDe verkeersregels en ‑voorschrien
RDe wegenverkeerswetten en veiligheidsstan-
daards
Informatie over de REACH-verordening
Alleen voor EU- en EFTA-landen:
De REACH-verordening (verordening (EG) nr.
1907/2006, artikel 33) omvat een informatie-
plicht voor bijzonder zorgwekkende stoen
(SVHC).
Mercedes‑Benz AG handelt naar beste weten, om
de toepassing en het gebruik van deze SVHC's te
vermijden en de klant in staat te stellen veilig met
deze stoen om te gaan. Na navraag bij leveran-
ciers en interne productinformatie van
Mercedes‑Benz AG zijn SVHC's bekend, die zich
voor meer dan 0,1 gew.-% in afzonderlijke onder-
delen van deze auto bevinden.
Meer informatie is verkrijgbaar onder de volgende
adressen:
Rhttps://reach.daimler.com/de/home/
Rhttps://reach.daimler.com/en/home/
Informatie voor personen met elektronische
medische hulpmiddelen
Ondanks een zorgvuldige ontwikkeling kan
Mercedes‑Benz AG een onderlinge beïnvloeding
van voertuigsystemen en elektronische medische
hulpmiddelen, bijvoorbeeld pacemakers, niet hele-
maal uitsluiten.
Daarnaast zijn er in de auto componenten gemon-
teerd die onafhankelijk van de bedrijfstoestand
van de auto magnetische velden kunnen produce-
ren die overeen komen met die van een perma-
nente magneet. Deze velden kunnen bijvoorbeeld
aanwezig zijn in de omgeving van het multimedia-
systeem en het sound system of, afhankelijk van
de uitvoering van de auto, ook in de buurt van de
stoelen.
Algemene aanwijzingen 35
Daarom kunnen in enkele gevallen en afhankelijk
van de gebruikte hulpmiddelen de volgende eec-
ten optreden:
RStoringen van de hulpmiddelen
RGezondheidsschade
De instructies en waarschuwingen van de fabri-
kant van de hulpmiddelen in acht nemen en in
geval van twijfel contact opnemen met de fabri-
kant en/of uw arts. In het geval van aanhoudende
onzekerheid over mogelijke defecten van de hulp-
middelen, adviseert Mercedes‑Benz AG zo weinig
mogelijk elektrische voertuigsystemen te gebrui-
ken en/of een overeenkomstige afstand tot de
componenten te houden.
Bij het opladen van de hoogspanningsaccu ten
minste één armlengte afstand aanhouden tussen
het medische hulpmiddel en de volgende compo-
nenten:
RStroomvoorziening
Hiertoe behoren bijvoorbeeld laadstations in
de vorm van een wallbox of een openbare
laadpaal.
RSpanningsvoerende voertuigcomponenten
Hiertoe behoren bijvoorbeeld de laadkabel en
de laadregeleenheid.
Reparaties en onderhoudswerkzaamheden in de
buurt van de volgende componenten alleen door
een gekwaliceerde werkplaats laten uitvoeren:
RSpanningsvoerende voertuigcomponenten
RZendantennes
RHet multimediasysteem of het sound system
Bij vragen of opmerkingen kunt u contact opne-
men met een gekwaliceerde werkplaats.
Aansprakelijkheid voor gebreken
*AANWIJZING Schade aan de auto door
schending van de aanwijzingen in deze
handleiding
Door schending van de aanwijzingen in deze
handleiding kan schade aan uw auto ontstaan.
Dergelijke schade wordt noch door de
Mercedes-Benz aansprakelijkheid voor gebre-
ken noch door de garantie op nieuwe ‑of
gebruikte auto's gedekt.
#De aanwijzingen in deze gebruikshandlei-
ding over het voorgeschreven gebruik
van uw auto en mogelijke voertuigschade
in acht nemen.
QR-codes voor reddingskaart
In de contactdoosklep en aan de tegenoverge-
stelde zijde op de B-stijl zijn QR-codes aange-
bracht. Bij een ongeval kunnen reddingsdiensten
met behulp van de QR-codes snel de overeenkom-
stige reddingskaart voor de auto bepalen. Op de
actuele reddingskaart staat beknopt de belangrijk-
ste informatie over het voertuig, bijvoorbeeld de
ligging van de elektrische bedrading.
U vindt meer informatie onder: https://
www.mercedes-benz.de/qr-code
Gegevensopslag
Gegevensverwerking in de auto
Elektronische regeleenheden
In uw auto zijn elektronische regeleenheden
gemonteerd. Regeleenheden verwerken gegevens
36 Algemene aanwijzingen
die ze bijvoorbeeld ontvangen van voertuigsenso-
ren, zelf genereren of onderling uitwisselen. Som-
mige regeleenheden zijn noodzakelijk voor het vei-
lig functioneren van de auto, andere ondersteu-
nen u bij het rijden, zoals bestuurdersassistentie-
systemen, en weer andere maken comfort- of
infotainmentfuncties mogelijk.
Hieronder vindt u algemene informatie over de
gegevensverwerking in de auto. Aanvullende infor-
matie over welke specieke gegevens met welk
doel in uw auto worden verzameld, opgeslagen en
aan derden worden verzonden, kunt u in direct
verband met de aanwijzingen omtrent de betref-
fende functiekenmerken vinden in de diverse
handleidingen. Deze zijn ook online en afhankelijk
van de uitrusting digitaal in de auto beschikbaar.
Persoonsverband
Elke auto is voorzien van een uniek voertuigidenti-
catienummer. Afhankelijk van het land kan via dit
voertuigidenticatienummer, bijvoorbeeld door de
autoriteiten, ook de identiteit van de eigenaar wor-
den bepaald. Er zijn ook andere manieren om uit
de auto verzamelde gegevens te herleiden naar de
eigenaar of bestuurder, bijvoorbeeld via het kente-
ken van de auto.
De door regeleenheden gegenereerde of ver-
werkte gegevens kunnen daarom persoonsgerela-
teerd zijn of onder bepaalde voorwaarden per-
soonsgerelateerd worden. Afhankelijk van de
beschikbare voertuiggegevens kunnen eventueel
conclusies worden getrokken over bijvoorbeeld
uw rijgedrag, uw locatie, uw route of het gebruiks-
gedrag.
Wettelijke vereisten voor de openbaarmaking van
gegevens
In het kader van wettelijke voorschrien zijn fabri-
kanten in de regel verplicht om op verzoek van
overheidsinstanties binnen gepaste grenzen door
de fabrikant opgeslagen gegevens in individuele
gevallen vrij te geven. Dit kan bijvoorbeeld het
geval zijn bij het onderzoeken van een strafbaar
feit.
Krachtens de toepasselijke wetgeving zijn over-
heidsinstanties ook bevoegd om in individuele
gevallen zelf gegevens van auto's uit te lezen. Zo
kan bijvoorbeeld uit de regeleenheid van de airbag
na een ongeval informatie worden uitgelezen, die
meer opheldering over het ongeval kan geven.
Bedrijfsgegevens in de auto
Regeleenheden verwerken gegevens voor een
juiste werking van de auto.
Daartoe behoren bijvoorbeeld de volgende gege-
vens:
RInformatie over de voertuigstatus, bijvoorbeeld
snelheid, langsversnelling, dwarsversnelling,
wieltoerental, weergave van gesloten veilig-
heidsgordels
ROmgevingsomstandigheden, bijvoorbeeld tem-
peratuur, regensensor, afstandssensor
In de regel zijn deze gegevens tijdelijk, blijven ze
niet buiten hun verwerkingsduur bewaard en wor-
den ze alleen in de auto zelf verwerkt. Regeleen-
heden, zoals die in de autosleutel, zijn vaak voor-
zien van gegevensgeheugens. Deze worden
gebruikt om tijdelijk of permanent informatie te
kunnen documenteren over de toestand van de
auto, de belasting van componenten, de onder-
houdsbehoee of technische storingen en fouten.
Algemene aanwijzingen 37
Afhankelijk van de technische uitrusting worden
de volgende gegevens opgeslagen:
RBedrijfstoestanden van systeemcomponenten,
bijvoorbeeld niveaus, bandenspanning, accu-
status
RStoringen en defecten in belangrijke systeem-
componenten, bijvoorbeeld verlichting, rem-
men
RReacties van de systemen in specieke rijsi-
tuaties, bijvoorbeeld activeren van een airbag,
ingrepen van de stabiliteitsregelsystemen
RInformatie over storingen die de auto kunnen
beschadigen
RLaadtoestand van de hoogspanningsaccu,
geschatte actieradius
In speciale gevallen kan het nodig zijn om gege-
vens op te slaan die normaliter slechts tijdelijk
zijn. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn als de auto
een functiestoring hee herkend.
Wanneer u diensten laat uitvoeren, bijvoorbeeld
reparatie- of onderhoudswerkzaamheden, kunnen
- indien noodzakelijk - de opgeslagen bedrijfsge-
gevens samen met het voertuigidenticatienum-
mer worden uitgelezen en gebruikt. Het uitlezen
kan worden gedaan door medewerkers van het
servicenetwerk, bijvoorbeeld garages, fabrikanten
of door derden, bijvoorbeeld pechdiensten. Het-
zelfde geldt voor garantiegevallen en kwaliteits-
waarborgingsmaatregelen.
Het uitlezen vindt in de regel plaats via de wette-
lijk voorgeschreven aansluiting voor de diagnose-
interface in de auto. De uitgelezen bedrijfsgege-
vens documenteren de technische toestand van
de auto of van afzonderlijke componenten, helpen
bij de storingsdiagnose, de naleving van garantie-
verplichtingen en bij de kwaliteitsverbetering.
Deze gegevens, in het bijzonder informatie over
de belasting van componenten, technische storin-
gen, foutieve bedieningen en andere fouten, wor-
den indien nodig samen met het voertuigidenti-
catienummer aan de fabrikant doorgegeven. Daar-
naast is de fabrikant verantwoordelijk voor de pro-
ductaansprakelijkheid. Ook hiervoor gebruikt de
fabrikant bedrijfsgegevens uit auto's, bijvoorbeeld
voor terugroepacties. Deze gegevens kunnen ook
worden gebruikt om aanspraken van de klant op
garantie en coulance te controleren.
De storingsgeheugens in de auto kunnen in het
kader van reparatie- of onderhoudswerkzaamhe-
den of op uw verzoek door een servicewerkplaats
worden gereset.
Comfort- en infotainmentfuncties
U kunt comfortinstellingen en individualiseringen
in uw auto opslaan en altijd wijzigen of resetten.
Daartoe behoren, afhankelijk van de betreende
uitrusting, bijvoorbeeld de volgende instellingen:
RZitposities en stuurwielpositie
ROnderstelafstellingen en klimaatregelingsin-
stellingen
RIndividualiseringen, bijvoorbeeld interieurver-
lichting
U kunt in het kader van de geselecteerde uitrus-
ting zelf gegevens invoeren in de infotainment-
functies van de auto.
Daartoe behoren, afhankelijk van de betreende
uitrusting, bijvoorbeeld de volgende gegevens:
RMultimedia-gegevens, bijvoorbeeld muziek,
lms of foto's voor de weergave in een geïnte-
greerd multimediasysteem
38 Algemene aanwijzingen
RAdresboekgegevens om te gebruiken in combi-
natie met een geïntegreerde handsfree-instal-
latie of een geïntegreerd navigatiesysteem
RIngevoerde navigatiebestemmingen
RGegevens over het gebruik van internetdien-
sten
Deze gegevens voor comfort- en infotainment-
functies kunnen lokaal in de auto worden opgesla-
gen, of ze bevinden zich op een apparaat dat u
met de auto hee verbonden, bijvoorbeeld smart-
phone, usb-stick of mp3-speler. Gegevens die u
zelf hebt ingevoerd kunt u op elk gewenst
moment verwijderen.
Het verzenden van deze gegevens vanuit de auto
gebeurt alleen op uw verzoek. Dit geldt met name
bij het gebruik van onlineservices in overeenstem-
ming met de door u geselecteerde instellingen.
Smartphone integratie (bijvoorbeeld Android Auto
of Apple CarPlay®)
Wanneer uw auto overeenkomstig is uitgerust,
kunt u uw smartphone of een ander mobiel appa-
raat met de auto verbinden. U kunt deze vervol-
gens aansturen met behulp van de in de auto
geïntegreerde bedieningselementen. Daarbij kun-
nen beeld en geluid van de smartphones via het
multimediasysteem worden weergegeven. Tegelij-
kertijd wordt bepaalde informatie doorgegeven
aan uw smartphone. Daartoe behoren afhankelijk
van de soort integratie bijvoorbeeld positiegege-
vens, dag-/nachtmodus en verdere algemene sta-
tussen van de auto. Raadpleeg hiervoor de hand-
leiding van de auto en het infotainmentsysteem.
De integratie maakt het gebruik van geselec-
teerde smartphone-apps, bijvoorbeeld navigatie of
muziekweergave, mogelijk. Verdere interactie tus-
sen smartphone en auto, in het bijzonder actieve
toegang tot de voertuiggegevens, vindt niet plaats.
De manier waarop de gegevens verder worden
verwerkt, wordt bepaald door de aanbieder van de
betreende app. Of en welke instellingen u daarbij
kunt kiezen, is afhankelijk van de betreende app
en van het besturingssysteem van uw smart-
phone.
Online-diensten
Mobiele-gegevensverbinding
Wanneer uw auto beschikt over een mobiele-
gegevensverbinding, maakt dit het uitwisselen van
gegevens tussen uw auto en verdere systemen
mogelijk. De mobiele-gegevensverbinding wordt
mogelijk gemaakt door een zend- en ontvangstap-
paraat van de auto of via een door u geïnstalleerd
mobiel apparaat, bijvoorbeeld een smartphone.
Via deze mobiele-gegevensverbinding kunnen
online-functies worden gebruikt. Daartoe behoren
onlinediensten en applicaties/apps, die door de
fabrikant of door andere bedrijven worden aange-
boden.
Diensten van de fabrikant
Bij onlinediensten van de fabrikant worden de
betreende functies op een geschikte plek, zoals
in de handleiding of op de website van de fabri-
kant, door de fabrikant beschreven en wordt de
daarmee verbonden informatie over de gegevens-
bescherming gegeven. Om de onlinediensten
mogelijk te maken, kunnen persoonlijke gegevens
worden gebruikt. De bijbehorende gegevensuit-
wisseling vindt plaats via een beveiligde verbin-
Algemene aanwijzingen 39
ding, bijvoorbeeld met de daarvoor voorziene IT-
systemen van de fabrikant. Het verrichten van ser-
vices buiten het verzamelen, verwerken en gebrui-
ken van persoonsgegevens vindt uitsluitend plaats
op basis van een wettelijke licentie. Dit is bijvoor-
beeld het geval bij een wettelijk voorgeschreven
noodoproepsysteem, een contractuele overeen-
komst of op basis van toestemming.
U kunt de gedeeltelijk betaalde services en func-
ties laten activeren of deactiveren. Een uitzonde-
ring hierop vormen wettelijk voorgeschreven func-
ties en services, bijvoorbeeld het noodoproepsys-
teem.
Diensten van derden
Wanneer u onlineservices van andere aanbieders
(derden) gebruikt, zijn deze services onderworpen
aan de verantwoordelijkheid en de algemene- en
gebruiksvoorwaarden van de betreende aanbie-
der. De fabrikant hee vaak geen invloed op de
inhoud die hierbij wordt uitgewisseld.
Win daarom informatie in bij de betreende aan-
bieder over het soort, de omvang en het doel van
het verzamelen en het gebruiken van persoonsge-
gevens in het kader van services door derden.
Gegevensbeschermingsrechten
Afhankelijk van het land, de uitrusting en functio-
naliteit van uw auto evenals van de gebruikte dien-
sten en serviceaanbiedingen kunt u aanspraak
maken op verschillende gegevensbeschermings-
rechten. Meer informatie over gegevensbescher-
ming en uw gegevensbeschermingsrechten kunt u
vinden op de website van de fabrikant of verkrij-
gen als onderdeel van de betreende diensten en
serviceaanbiedingen. Daar vindt u ook de contact-
gegevens van de fabrikant en zijn functionaris
voor gegevensbescherming.
Gegevens die alleen lokaal in de auto zijn opgesla-
gen kunt u met deskundige ondersteuning, bij-
voorbeeld in een werkplaats, eventueel tegen ver-
goeding laten uitlezen.
Auteursrecht
Meer informatie over de licenties van de gebruikte
freeware en open source soware in uw auto
vindt u op de gegevensdrager in uw map met
voertuigdocumentatie en bijgewerkt op internet
onder:
https://www.mercedes-benz.com/opensource
40 Algemene aanwijzingen
Het belangrijkste in het kort
Basisinformatie
In het bijzonder ervoor zorgen dat aan de vol-
gende voorwaarden is voldaan, opdat de compo-
nenten van het veiligheidssysteem hun bescher-
mende werking kunnen ontplooien:
RCorrect zitten (/ pagina 42).
RDe veiligheidsgordel correct omgespen
(/ pagina 43).
-Functie van het waarschuwingslampje vei-
ligheidsgordel ü (/ pagina 45).
-Functie van de statusindicatie veiligheids-
gordel achterin (/ pagina 45).
RHet waarschuwingslampje veiligheidssysteem
6 brandt niet na de zelfdiagnose
(/ pagina 44).
RDe controlelampjes PASSENGER AIR BAG
geven de correcte status van de passagiersair-
bag weer (/ pagina 46).
Voor een duidelijk begrip
Het hoofdstuk "Veiligheid voor inzittenden" bevat
informatie over uitrusting, functies en gedragswij-
zen, die direct bijdragen aan de veiligheid van de
inzittenden.
De informatie is als volgt ingedeeld:
RHet belangrijkste in het kort: In dit hoofdstuk
krijgt u een overzicht van het samenwerken
van het veiligheidssysteem en het correcte
gedrag van alle inzittenden.
RSpecieke informatie: IN de verdere gedeeltes
in het hoofdstuk "Veiligheid voor inzittenden"
vindt u specieke informatie over de uitrusting
en de functies van het veiligheidssysteem.
RTrefwoordenregister: Bepaalde onderwerpen
in deze handleiding kunt u ook vinden via het
trefwoordenregister.
In het hoofdstuk "Veiligheid voor inzittenden" is
geen informatie opgenomen over o.a. de volgende
onderwerpen:
RKinderen in de auto (/ pagina 60)
RRijsystemen en rijveiligheidssystemen
(/ pagina 243)
ROpbergmogelijkheden (/ pagina 136)
Koppen duidelijk indelen
In deze handleiding worden de volgende koppen
gebruikt:
RVeiligheid voor inzittenden: Omvat de compo-
nenten en de systeemfuncties, die helpen de
belasting en de gevolgen van een ongeval voor
de inzittenden zo gering mogelijk te houden.
RVeiligheidssysteem: Omvat alle componenten,
die samen met de structuur van de auto
ervoor zorgen, mogelijk contact van de inzit-
tenden met delen van het interieur te vermij-
den. Bijvoorbeeld de veiligheidsgordels en de
airbags zijn componenten van het veiligheids-
systeem.
RKinderzitjesbevestigingssysteem: Alle informa-
tie vindt u in het hoofdstuk "Kinderen in de
auto" (/ pagina 60).
Consequent zijn
Een correcte zithouding en een correct omge-
gespte veiligheidsgordel zijn een doorslaggevende
factor ervoor dat de componenten van het veilig-
heidssysteem hun beschermende werking kunnen
ontplooien.
Veiligheid voor inzittenden 41
Besef dat nalatigheid bij de zithouding en het
omgespen van de veiligheidsgordel ernstige gevol-
gen kan hebben. Wees consequent en controleer
voor elke rit dat alle inzittenden correct zitten en
de gordel correct hebben omgegespt.
Informatie over de correcte zitpositie
De onderdelen van het veiligheidssysteem bieden
hun beschermingspotentieel in combinatie met de
correcte zitpositie.
De zitpositie beïnvloedt zowel het beschermings-
potentieel van de veiligheidsgordel als het extra
beschermingspotentieel van de airbag.
De correcte zitpositie met een zo rechtop moge-
lijke zithouding en de correct omgegespte veilig-
heidsgordel reduceren bovendien de risico's van
de ontplooiende airbag.
Bij de keuze van de zitplaats de beschikbare
ruimte in acht nemen. Bij een correcte zithouding,
zo rechtop mogelijk, mag het hoofd het dak niet
raken.
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel door
verkeerde zitpositie
Wanneer wordt afgeweken van de correcte zit-
positie, kan de airbag niet meer zoals bedoeld
beschermen.
Elke inzittende moet de volgende punten in
acht nemen.
#De correcte zitpositie innemen.
#De veiligheidsgordel correct omgespen.
In het bijzonder erop letten, dat bij zwan-
gere vrouwen de heupgordel nooit over
buik of onderlichaam loopt.
#De volgende aanwijzingen in acht
nemen.
Om ervoor te zorgen dat het veiligheidssysteem
zijn beschermingspotentieel kan behalen, de vol-
gende aanwijzingen in acht nemen:
RVoor het wegrijden de stoelen correct instellen
(/ pagina 117).
Daarbij ervoor zorgen dat de veiligheidsgordel
correct kan worden omgegespt. De schouder-
gordelband moet vanaf de gordeldoorvoerope-
ning naar voren over het midden van de
schouder verlopen.
RAfstand houden tot de airbags, in het bijzon-
der tot de frontairbags. Rekening houdend met
de correct omgegespte veiligheidsgordel, de
bestuurders- en passagiersstoel zo ver moge-
lijk naar achteren zetten.
RWanneer personen op de zitplaatsen achterin
zitten, moeten de inzittenden een evenwichtig
afstand aanhouden tot de delen van het interi-
eur voor hen.
REr mogen zich geen andere personen, dieren
of voorwerpen tussen de inzittenden en de
verschillende airbags bevinden.
RAls bestuurder de informatie over de correcte
stand van de bestuurdersstoel in acht nemen
(/ pagina 117).
Het stuurwiel alleen aan de stuurwielrand
vasthouden. Op deze wijze kan de bestuur-
dersairbag ongehinderd worden opgeblazen.
REen correcte zithouding, zo rechtop mogelijk,
met het zitvlak zo ver mogelijk naar achteren
in de spleet tussen de zitting en de rugleuning.
42 Veiligheid voor inzittenden
Daardoor ligt de rug zo vlak en stevig als
mogelijk tegen de rugleuning aan.
RTijdens het rijden niet naar voren buigen en
niet tegen het portier of de zijruit leunen.
Anders bevindt u zich in het ontplooiingsge-
bied van de airbags.
RIndien mogelijk zo zitten dat de voeten op de
vloer staan. Uw bovenbenen worden licht
ondersteund door de zitting.
De voeten bijvoorbeeld niet op de cockpit leg-
gen. Anders bevinden uw voeten zich in het
ontplooiingsgebied van de airbag.
RDe veiligheidsgordel correct omgespen.
Aanwijzingen met betrekking tot het correct dra-
gen van de veiligheidsgordel
De veiligheidsgordel voor aanvang van de rit altijd
correct omgespen. Alleen een correct omge-
gespte veiligheidsgordel kan adequaat bescher-
mingspotentieel bieden.
&WAARSCHUWING Letsel‑ of levensgevaar
bij verkeerd omgegespte veiligheidsgordel
Wanneer de veiligheidsgordel verkeerd is
omgegespt, kan deze niet meer zoals bedoeld
beschermen.
Bovendien kan een verkeerd omgegespte vei-
ligheidsgordel bijvoorbeeld bij een ongeval,
remmanoeuvres of abrupte richtingswijzigin-
gen verwondingen veroorzaken.
#Altijd ervoor zorgen dat alle inzittenden
de veiligheidsgordel correct hebben
omgegespt en een juiste zithouding heb-
ben.
&WAARSCHUWING Letsel‑ of levensgevaar
zonder aanvullend veiligheidssysteem voor
kleine personen
Personen kleiner dan 1,50 m kunnen de veilig-
heidsgordel niet zonder geschikte aanvullende
veiligheidssystemen correct omgespen.
#Personen kleiner dan 1,50 m altijd in
speciaal voor hen geschikte aanvullende
veiligheidssystemen beveiligen.
Elke inzittende moet met name de volgende aan-
wijzingen in acht nemen:
RDe veiligheidsgordel moet niet verdraaid zijn.
RDe schoudergordelband moet vanaf de gordel-
doorvoeropening naar voren over het midden
van de schouder verlopen.
RDe schoudergordelband mag niet de hals
raken en ook niet onder de arm of achter de
rug worden doorgevoerd.
RDe heupgordel moet zo dicht mogelijk tegen
de heup aan lopen.
Daartoe de heupgordel indien mogelijk omlaag
tegen de heup aan drukken en met de schou-
dergordelband straktrekken. De heupgordel
mag nooit over buik of onderlichaam lopen.
Ook zwangere vrouwen moeten daarop letten.
RDe schoudergordelband en de heupgordel
moeten na het strak trekken nauw tegen het
lichaam aan liggen.
RDikke kleding vermijden, bijvoorbeeld een win-
terjas.
Veiligheid voor inzittenden 43
RDe veiligheidsgordel mag nooit over scherpe,
spitse, schurende of breekbare voorwerpen
lopen.
RDe veiligheidsgordel altijd slechts voor één
persoon gebruiken.
RNooit voorwerpen samen met een persoon
vastgespen.
Eveneens controleren dat zich nooit voorwer-
pen tussen een persoon en de zitting bevin-
den, zoals een kussen.
Veiligheidsgordel omgespen en instellen
Wanneer de veiligheidsgordel snel of met een ruk
naar buiten wordt getrokken, blokkeert de gorde-
loprolautomaat. De gordelband kan niet verder
worden afgerold.
Auto's met verlichte designgordelsloten: De ver-
lichting van het gordelslot is geen indicatie voor
een correcte werking van het gordelslot.
#De gordelslottong 1 van de veiligheidsgordel
altijd in het bij de zitplaats behorende gordel-
slot 2 vergrendelen.
#Gordelhoogte instellen: De toets 3 van de
gordeldoorvoeropening indrukken en de gor-
deldoorvoeropening in de gewenste positie
schuiven.
#Gordeldoorvoeropening vergrendelen: De
toets 3 loslaten en controleren of de gordel-
doorvoeropening vergrendelt.
*AANWIJZING Activeren van bestanddelen
van het veiligheidssysteem door vergren-
delde veiligheidsgordel bij onbezette pas-
sagiersstoel
Als bij een onbezette passagiersstoel de gor-
delslottong van de veiligheidsgordel in het gor-
delslot vergrendeld is, kunnen bestanddelen
van het veiligheidssysteem aan passagiers-
zijde bij een ongeval onnodig worden geacti-
veerd, bijvoorbeeld de gordelspanner.
#De veiligheidsgordel alleen gebruiken
zoals bedoeld.
Functie van het waarschuwingslampje veiligheids-
systeem
Bij ingeschakelde auto gaat het waarschuwings-
lampje veiligheidssysteem 6 tijdens de zelf-
diagnose branden. Deze doo uiterlijk enkele
seconden na het starten van de auto. De onder-
44 Veiligheid voor inzittenden
delen van het veiligheidssysteem zijn dan gereed
voor gebruik.
In de volgende gevallen is een storing van het vei-
ligheidssysteem aanwezig:
RBij ingeschakelde auto gaat het waarschu-
wingslampje veiligheidssysteem 6 niet
branden.
RTijdens het rijden gaat het waarschuwings-
lampje veiligheidssysteem 6 continu of
herhaaldelijk branden.
Wanneer er componenten van het veiligheidssys-
teem zijn geactiveerd, brandt het waarschuwings-
lampje veiligheidssysteem 6 continu.
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel door
storingen in de werking van het veilig-
heidssysteem
Onderdelen van het veiligheidssysteem kun-
nen onbedoeld worden geactiveerd of bij een
ongeval niet zoals bedoeld worden geacti-
veerd.
#Het veiligheidssysteem direct laten con-
troleren en repareren bij een gekwali-
ceerde werkplaats.
Wanneer het veiligheidssysteem een storing ver-
toont, kan de automatische hoogspanningsnoo-
duitschakeling buiten werking zijn.
&GEVAAR Levensgevaar door storingen van
de automatische hoogspanningsnooduit-
schakeling
Bij een ongeval kan het hoogspanningsboord-
net mogelijk niet zoals bedoeld worden uitge-
schakeld.
Als beschadigde onderdelen van het hoog-
spanningsboordnet worden aangeraakt, kunt u
een stroomstoot krijgen.
#De automatische hoogspanningsnooduit-
schakeling direct bij een gekwaliceerde
werkplaats laten controleren en repare-
ren.
#Na een ongeval direct de auto uitschake-
len.
Mercedes-Benz adviseert om de auto naar een
gekwaliceerde werkplaats te laten slepen.
Functie van het waarschuwingslampje veiligheids-
gordel
Het waarschuwingslampje veiligheidsgordel ü
op het bestuurdersdisplay maakt u erop attent dat
alle inzittenden de veiligheidsgordel correct moe-
ten omgespen.
Bovendien kan een waarschuwingssignaal klinken.
De gordelwaarschuwing stopt zodra de bestuurder
en passagier de veiligheidsgordel hebben omge-
gespt.
Functie van de statusindicatie veiligheidsgordel
achterin
De statusindicatie veiligheidsgordel achterin op
het bestuurdersdisplay maakt u erop attent dat
alle inzittenden de veiligheidsgordel correct moe-
ten omgespen.
Bovendien kan een waarschuwingssignaal klinken.
Veiligheid voor inzittenden 45
Indien een persoon achterin tijdens het rijden de
veiligheidsgordel losmaakt, wordt de statusindica-
tie veiligheidsgordel achterin opnieuw weergege-
ven.
Weergave op bestuurdersdisplay
Telkens wanneer de auto wordt ingeschakeld gee
de statusindicatie veiligheidsgordel achterin gedu-
rende een bepaalde tijd aan, welke veiligheidsgor-
del achterin niet is omgegespt.
U herkent de status van de veiligheidsgordel ach-
terin aan de kleur van het stoelsymbool op het
bestuurdersdisplay:
RGrijs: De veiligheidsgordel achterin is niet
omgegespt.
RGroen: De gordelslottong van een van de vei-
ligheidsgordels achterin is in het gordelslot
van de weergegeven zitplaats vergrendeld.
RRood: De persoon op de zitplaats achterin
hee de veiligheidsgordel vergrendeld.
Functie van de controlelampjes PASSENGER AIR
BAG (passagiersairbag)
Auto's zonder automatische uitschakeling van de
passagiersairbag hebben aan passagierszijde een
speciale sticker op de zijkant van de cockpit
(/ pagina 67).
De controlelampjes PASSENGER AIR BAG geven
de status van de passagiersairbag weer.
Wanneer de passagiersstoel bezet is of wanneer
een kinderzitjesbevestigingssysteem op de passa-
giersstoel is gemonteerd, moet vóór en ook tij-
dens het rijden de, van de situatie afhankelijke,
correcte status van de passagiersairbag worden
gewaarborgd.
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel of
levensgevaar door voorwerpen onder de
bijrijdersstoel
Ingeklemde voorwerpen onder de bijrijders-
stoel kunnen de automatische uitschakeling
van de bijrijdersairbag verstoren of het sys-
teem beschadigen.
#Geen voorwerpen onder de bijrijders-
stoel opbergen.
46 Veiligheid voor inzittenden
#Bij een bezette bijrijdersstoel ervoor zor-
gen dat er geen voorwerpen onder de
bijrijdersstoel zijn ingeklemd.
Zelfdiagnose: Bij ingeschakelde auto gaan beide
controlelampjes PASSENGER AIR BAG ON en OFF
gedurende enkele seconden gelijktijdig branden.
Na de zelfdiagnose kan de status van de passa-
giersairbag als volgt worden herkend:
RPassagiersairbag uitgeschakeld: PASSENGER
AIR BAG OFF brandt permanent.
De passagiersairbag wordt bij een ongeval niet
geactiveerd. Wanneer PASSENGER AIR BAG
OFF brandt, mag de passagiersstoel niet door
personen worden gebruikt.
Wanneer een naar achteren gericht kinderzit-
jesbevestigingssysteem op de passagiersstoel
gemonteerd is, moet PASSENGER AIR BAG
OFF permanent branden.
RPassagiersairbag ingeschakeld: PASSENGER
AIR BAG ON brandt maximaal 60 seconden of
beide controlelampjes PASSENGER AIR BAG
ON en OFF branden niet.
De passagiersairbag kan tijdens een ongeval
geactiveerd worden. In deze status van de
passagiersairbag mag geen naar achteren
gericht kinderzitjesbevestigingssysteem op de
passagiersstoel gemonteerd zijn.
%Wanneer een kind in de auto meerijdt, ook de
informatie in het hoofdstuk "Kinderen in de
auto" in acht nemen (/ pagina 60).
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel of
levensgevaar bij uitgeschakelde passa-
giersairbag
Als het controlelampje PASSENGER AIR BAG
OFF brandt, is de passagiersairbag uitgescha-
keld .
Een persoon op de passagiersstoel kan dan
bijvoorbeeldmet delen van het interieur in aan-
raking komen, in het bijzonder als hij dicht op
het dashboard zit.
Bij bezette passagiersstoel altijd ervoor zorgen
dat:
RDe classicatie van de persoon op de pas-
sagiersstoel correct is en dat de passa-
giersairbag overeenkomstig de persoon op
de passagiersstoel in- of uitgeschakeld is.
RDe passagiersstoel zo ver mogelijk naar
achteren gezet is.
RDe persoon correct zit.
#Voor en ook tijdens het rijden de cor-
recte status van de passagiersairbag
controleren.
Storing van de automatische uitschakeling van de
passagiersairbag
Het controlelampje PASSENGER AIR BAG OFF en
het waarschuwingslampje veiligheidssysteem
6 branden tegelijkertijd.
In dit geval mag niemand de passagiersstoel
gebruiken en mag geen kinderzitjesbevestigings-
systeem op de passagiersstoel worden gemon-
teerd.
Veiligheid voor inzittenden 47
De automatische uitschakeling van de passagiers-
airbag direct bij een gekwaliceerde werkplaats
laten controleren en repareren.
Ook beslist de volgende aanvullende informatie in
acht nemen:
RKinderzitjesbevestigingssysteem op de passa-
giersstoel (/ pagina 65)
RGeschikte plaatsing van het kinderzitjesbeves-
tigingssysteem (/ pagina 71)
Passagiersairbag uit- of inschakelen
De automatische uitschakeling van de passagiers-
airbag kan de passagiersairbag afhankelijk van de
situatie in- of uitschakelen.
Dit vindt automatisch plaats door middel van een
classicatie van de persoon of van het kinderzit-
jesbevestigingssysteem op de passagiersstoel.
De passagiersairbag kan niet handmatig worden
uit- of ingeschakeld.
Eveneens de volgende informatie in acht nemen:
RStatus van de passagiersairbag, zie "Functie
van de controlelampjes PASSENGER AIR BAG"
(/ pagina 46)
RAanwijzingen met betrekking tot de passa-
giersstoel, zie "Informatie over de automati-
sche uitschakeling van de passagiersairbag"
(/ pagina 49)
RWanneer een kind in de auto meerijdt, het
hoofdstuk "Kinderen in de auto"
(/ pagina 60).
Informatie over het kinderzitjesbevestigingssys-
teem
Bij de montage van een kinderzitjesbevestigings-
systeem de aanwijzingen onder "Kinderen in de
auto" in acht nemen (/ pagina 60).
Aanwijzingen met betrekking tot het kinderzitjes-
bevestigingssysteem op de passagiersstoel
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel of
levensgevaar bij ingeschakelde bijrijders-
airbag
Als de bijrijdersairbag is ingeschakeld, kan een
kind op de bijrijdersstoel bij een ongeval door
de bijrijdersairbag worden geraakt.
#NOOIT een naar achteren gericht kinder-
zitjesbevestigingssysteem op een stoel
met INGESCHAKELDE FRONTAIRBAG
gebruiken, want dat kan voor het kind
DODELIJKE of ERNSTIGE VERWONDIN-
GEN tot gevolg hebben.
In het bijzonder ook de aanwijzingen met betrek-
king tot naar achteren of naar voren gerichte kin-
derzitjesbevestigingssystemen op de passagiers-
stoel in acht nemen (/ pagina 65).
Aanwijzingen voor auto's met beltbag
Wanneer een kinderzitjesbevestigingssysteem op
de linker of rechter zitplaats achterin wordt
gemonteerd, in het bijzonder ook de informatie
48 Veiligheid voor inzittenden
over de beltbag in de veiligheidsgordel achterin in
acht nemen (/ pagina 57).
Informatie over de automatische werking van
het veiligheidssysteem
Functie van de automatische uitschakeling van de
passagiersairbag
Een persoon op de passagiersstoel moet de vol-
gende aanwijzingen in acht nemen:
RCorrect zitten (/ pagina 42).
RDe veiligheidsgordel correct omgespen
(/ pagina 43).
De automatische uitschakeling van de passagiers-
airbag kan de passagiersairbag afhankelijk van de
situatie in- of uitschakelen.
Beslist de volgende informatie in acht nemen:
RStatus van de passagiersairbag, zie "Functie
van de controlelampjes PASSENGER AIR BAG"
(/ pagina 46).
RBij de montage van een kinderzitjesbevesti-
gingssysteem op de passagiersstoel de voer-
tuigspecieke aanwijzingen in acht nemen
(/ pagina 65).
Status van de passagiersairbag afhankelijk van het
postuur van de persoon:
RPassagiersairbag uitgeschakeld: PASSENGER
AIR BAG OFF brandt permanent.
De passagiersairbag wordt bij een ongeval niet
geactiveerd. Wanneer PASSENGER AIR BAG
OFF brandt, mag de passagiersstoel niet door
personen worden gebruikt.
RPassagiersairbag ingeschakeld: PASSENGER
AIR BAG ON brandt maximaal 60 seconden of
beide controlelampjes PASSENGER AIR BAG
ON en OFF branden niet.
De passagiersairbag kan tijdens een ongeval
geactiveerd worden. De informatie over de
correcte zitpositie in acht nemen
(/ pagina 42).
Auto's met zitplaatsen achterin: Een persoon
met een klein postuur moet een zitplaats ach-
terin gebruiken.
Systeemgrenzen
De passagiersairbag kan in bijvoorbeeld de vol-
gende situaties abusievelijk worden uitgeschakeld:
RDe passagier verplaatst zijn gewicht door op
de armsteun in de auto te steunen.
RDe passagier zit zodanig dat hij het zitvlak ont-
last.
*AANWIJZING Activeren van bestanddelen
van het veiligheidssysteem bij een onbe-
zette passagiersstoel
Bij een ongeval kunnen aan passagierszijde de
bestanddelen van het veiligheidssysteem
onnodig worden geactiveerd:
ROp de passagiersstoel zijn zware voorwer-
pen geplaatst.
RDe gordelslottong van de veiligheidsgordel
is bij onbezette passagiersstoel in het gor-
delslot vergrendeld.
#Voorwerpen op een geschikte plaats
opbergen.
Veiligheid voor inzittenden 49
#De veiligheidsgordel altijd slechts voor
één persoon gebruiken.
Afhankelijk van de herkende ongevalssituatie kan
de windowbag aan passagierszijde worden geacti-
veerd. Het activeren is onafhankelijk van of de
passagiersstoel wel of niet bezet is.
Functie van PRE-SAFE® (preventieve inzittenden-
bescherming)
De PRE-SAFE® kan bepaalde kritieke rijsituaties
herkennen en preventieve maatregelen ter
bescherming van de inzittenden nemen.
De volgende maatregelen kunnen door de PRE-
SAFE® onafhankelijk van elkaar worden genomen:
RVeiligheidsgordels van de bestuurdersstoel en
passagiersstoel voorspannen.
RZijruiten sluiten.
RAuto's met schuifdak: Het schuifdak sluiten.
RAuto's met geheugenfunctie: Een gunstiger zit-
positie van de passagiersstoel instellen.
RAuto's met multicontourstoel: De zijdelingse
steun verhogen door het opblazen van de zij-
kanten van de rugleuning.
RPRE-SAFE® Sound: Kan het eigen bescher-
mingsmechanisme van het gehoor activeren
door een kort geluidssignaal bij ingeschakeld
multimediasysteem.
*AANWIJZING Beschadiging door voorwer-
pen in de beenruimte of achter de stoel
Door de automatische instelling van de stand
van de stoel kan de stoel en/of het voorwerp
worden beschadigd.
#Voorwerpen op een geschikte plaats
opbergen.
Maatregelen van het PRE-SAFE®-systeem onge-
daan maken
Wanneer er geen ongeval plaatsvindt, worden de
preventieve maatregelen ongedaan gemaakt.
Bepaalde instellingen dient u zelf uit te voeren.
#Wanneer de gordelvoorspanning niet afneemt,
de rugleuning iets naar achteren zetten.
De gordelvoorspanning neemt af.
Functie van PRE-SAFE® PLUS (preventieve inzit-
tendenbescherming Plus)
De PRE-SAFE® PLUS kan een dreigende aanrij-
ding herkennen, met name een aanrijding van
achteren, en neemt preventieve maatregelen ter
bescherming van de inzittenden. Deze maatrege-
len kunnen een dreigend ongeval niet voorkomen.
De volgende maatregelen kunnen door de PRE-
SAFE® PLUS onafhankelijk van elkaar worden
genomen:
RVeiligheidsgordels van de bestuurdersstoel en
passagiersstoel voorspannen.
RAlarmknipperlichtinstallatie achter met een
verhoogde frequentie inschakelen.
RRemdruk verhogen wanneer de auto stilstaat.
Deze remingreep wordt bij het wegrijden auto-
matisch beëindigd.
Wanneer er geen ongeval plaatsvindt, worden de
preventieve maatregelen ongedaan gemaakt.
50 Veiligheid voor inzittenden
Systeemgrenzen
Het systeem neemt in de volgende situaties geen
maatregelen:
RBij achteruitrijden
of
RBij het rijden met een aanhangwagen en drei-
gende aanrijding van achteren
Het systeem voert in de volgende situaties geen
remingreep uit:
RTijdens het rijden
of
RBij het in- of uitparkeren met de actieve par-
keerassistent
Werking van PRE-SAFE® impuls zijkant
De PRE-SAFE® impuls zijkant kan bij herkenning
van een dreigende aanrijding van opzij het boven-
lichaam van de voorste inzittenden een impuls in
de richting van het midden van de auto geven.
Daartoe wordt aan de zijde van het ongeval zeer
snel een luchtkamer in de buitenste zijkant van de
rugleuning opgeblazen. De afstand tussen het por-
tier en de inzittende kan daardoor worden ver-
groot.
Wanneer de PRE-SAFE® impuls zijkant is geacti-
veerd of een storing vertoont, verschijnt de dis-
playmelding PRE-SAFE impuls zijkant functio-
neert niet zie handleiding (/ pagina 486).
Functie van de gordelaanpassing
Auto's met PRE-SAFE®: Na het omgespen van de
veiligheidsgordel van de voorstoel kan de gordel
door een lichte aanspanning vanaf de schouder
tegen het lichaam worden aangetrokken. De vei-
ligheidsgordel daarbij niet vasthouden.
Deze functie maakt u erop attent, dat alle inzitten-
den de veiligheidsgordels correct moeten omges-
pen.
De gordelaanpassing kan via het multimediasys-
teem worden in- of uitgeschakeld
(/ pagina 51).
Gordelaanpassing via het multimediasysteem in-
of uitschakelen
Multimediasysteem:
4© 5Instellingen 5Voertuig
5Inzittendenbescherming
#De gordelaanpassing in- of uitschakelen.
Overzicht van de automatische maatregelen na
een ongeval
Afhankelijk van de soort en de ernst van het onge-
val en afhankelijk van de uitrusting van de auto,
kunnen bijvoorbeeld de volgende maatregelen
worden gestart:
RAutomatisch remmen (multicollision brake)
RAlarmknipperlichtinstallatie inschakelen
RAutomatische noodoproep activeren
(/ pagina 403)
RAandrijfsysteem en hoogspanningsboordnet
uitschakelen
RPortieren ontgrendelen
RZijruiten laten zakken
Veiligheid voor inzittenden 51
RNoodhulp op het centraal display weergeven
RInterieurverlichting inschakelen
Functie van de multicollision brake na een ongeval
Afhankelijk van de ongevalssituatie kan de multi-
collision brake de ernst van een tweede ongeval
verlagen of deze zelfs vermijden.
Wanneer een ongeval wordt herkend, kan de mul-
ticollision brake een automatische remming acti-
veren. Wanneer de auto tot stilstand is gekomen,
wordt de parkeerrem automatisch ingeschakeld.
De bestuurder kan de automatische remming
afbreken door de volgende acties uit te voeren:
RSterker remmen dan de automatische rem-
ming.
RHet gaspedaal krachtig geheel indrukken.
Doel en functie van het veiligheidssysteem
Overzicht van de activeringssituaties (veiligheids-
systeem)
In het bijzonder ervoor zorgen dat aan de vol-
gende voorwaarden is voldaan, opdat de compo-
nenten van het veiligheidssysteem hun bescher-
mende werking kunnen ontplooien:
RCorrect zitten (/ pagina 42).
RDe veiligheidsgordel correct omgespen
(/ pagina 43).
-Functie van het waarschuwingslampje vei-
ligheidsgordel (/ pagina 45).
-Functie van de statusindicatie veiligheids-
gordel achterin (/ pagina 45).
RHet waarschuwingslampje veiligheidssysteem
6 brandt niet na de zelfdiagnose
(/ pagina 44).
RDe controlelampjes PASSENGER AIR BAG
geven de correcte status van de passagiersair-
bag weer (/ pagina 46).
Afhankelijk van de herkende activeringssituatie,
kunnen de componenten van het veiligheidssys-
teem onafhankelijk van elkaar worden geacti-
veerd:
RGordelspanner: Frontale aanrijding, aanrijding
van achteren, aanrijding van opzij, over de kop
slaan
RBestuurdersairbag, passagiersairbag: Frontale
aanrijding
RKneebag: Frontale aanrijding
RSidebag: Aanrijding van opzij
RMiddenairbag in de rugleuning van de bestuur-
dersstoel: Aanrijding van opzij, over de kop
slaan
RWindowbag: Aanrijding van opzij, over de kop
slaan, frontale aanrijding
RBeltbag in de veiligheidsgordel achterin: Fron-
tale aanrijding
RPRE-SAFE® impuls zijkant: Aanrijding van opzij
De inbouwplaats van een airbag kunt u herkennen
aan het opschri AIRBAG (/ pagina 58).
52 Veiligheid voor inzittenden
De informatie over de werkingswijze van het vei-
ligheidssysteem in acht nemen (/ pagina 53).
Informatie over de werking van het veiligheidssys-
teem
De werking van het veiligheidssysteem is afhanke-
lijk van de bepaalde zwaarte van de botsing en de
verwachte aard van het ongeval.
Informatie over de soort ongeval vindt u onder
"Overzicht van de activeringssituaties"
(/ pagina 52).
De activeringsdrempels voor de componenten van
het veiligheidssysteem worden bepaald door het
evalueren van de sensorwaarden die op verschil-
lende plaatsen in de auto worden gemeten. Deze
procedure hee een anticiperend karakter. De
activering van de componenten van het veilig-
heidssysteem moet tijdig, aan het begin van het
ongeval, plaatsvinden.
Factoren die pas na de aanrijding zichtbaar of
meetbaar zijn, hebben geen invloed op een airba-
gactivering. Ze geven daarvoor ook geen indicatie.
De auto kan behoorlijk worden vervormd zonder
dat een airbag wordt geactiveerd. Dit is het geval
wanneer alleen relatief gemakkelijk vervormbare
delen worden geraakt en geen grote vertraging
van de auto wordt gehaald. Omgekeerd kan een
airbag worden geactiveerd, hoewel de auto
slechts gering vervormd is. Wanneer bijvoorbeeld
zeer stijve onderdelen van de auto, zoals langs-
dragers, worden getroen, kan de vertraging van
de auto daardoor groot genoeg zijn.
Afhankelijk van het optredende ongeval en van de
herkende activeringssituatie kunnen gordelspan-
ners en/of airbags een aanvulling zijn op de cor-
rect omgegespte veiligheidsgordel.
Een airbag kan bij activering het beschermingspo-
tentieel voor de betreende inzittende vergroten.
Mogelijk beschermingspotentieel per airbag:
RKneebag: Bovenbeen, knie en onderbeen
RBestuurdersairbag, passagiersairbag: Hoofd
en borstkas
RWindowbag: Hoofd
RSidebag: Borstkas, voorin ook voor het bekken
RMiddenairbag: Hoofd en borstkas
Geen enkel modern systeem kan echter verwon-
dingen en overlijden in elke ongevalssituatie volle-
dig uitsluiten. Zo bieden veiligheidsgordels en air-
bags in het algemeen geen bescherming tegen
voorwerpen die van buitenaf de auto binnendrin-
gen. Ook het risico van verwondingen door de
zich ontplooiende airbag kan niet volledig worden
uitgesloten.
Mercedes-Benz adviseert om de auto na een
ongeval naar een gekwaliceerde werkplaats te
laten slepen. Dit advies in het bijzonder opvolgen
nadat een gordelspanner of airbag is geactiveerd.
Wanneer een gordelspanner of airbag wordt geac-
tiveerd, hoort u een knal en kan er poederstof vrij-
komen:
RDe knal hee over het algemeen geen nega-
tieve gevolgen voor het gehoor.
RHet vrijkomende poederstof is in het algemeen
niet schadelijk voor de gezondheid, maar kan
bij personen met astma of ademhalingsmoei-
lijkheden kortstondige ademhalingsmoeilijkhe-
den veroorzaken.
Veiligheid voor inzittenden 53
Zodra u zonder gevaar kunt uitstappen, moet u
de auto direct verlaten of een zijruit openen
om ademhalingsmoeilijkheden te voorkomen.
Aanwijzingen met betrekking tot het beperkte
beschermingspotentieel van het veiligheidssys-
teem
Risico door fouten van de inzittenden
Elke inzittende moet in het bijzonder de volgende
punten in acht nemen:
RDe informatie over de correcte zitpositie in
acht nemen (/ pagina 42).
REr mogen geen zware, scherpe of breekbare
voorwerpen in de zakken van uw kledingstuk-
ken aanwezig zijn. Dergelijke voorwerpen op
een geschikte plaats opbergen.
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel of
levensgevaar door verkeerde zitpositie
Wanneer de rugleuning niet in nagenoeg verti-
cale positie staat, biedt de veiligheidsgordel
niet het beoogde beschermingspotentieel.
U kunt onder de gordel door glijden en daarbij
letsel oplopen.
#De stoel voor aanvang van de rit correct
instellen.
#De rugleuning moet in een nagenoeg ver-
ticale stand staan en de schoudergordel
moet over het midden van de schouder
lopen; dit controleren.
Risico door voorwerpen in het interieur
Elke inzittende moet in het bijzonder de volgende
punten in acht nemen:
RDe informatie over de correcte zitpositie in
acht nemen (/ pagina 42).
REr mogen geen voorwerpen tussen de stoel en
het portier of de portierstijl (B-stijl) liggen.
REr mogen geen harde voorwerpen zoals kleer-
hangers aan handgrepen of kledinghaken han-
gen.
REr mogen geen zware, scherpe of breekbare
voorwerpen in de zakken van uw kledingstuk-
ken aanwezig zijn. Dergelijke voorwerpen op
een geschikte plaats opbergen.
&WAARSCHUWING Letsel‑ of levensgevaar
door geblokkeerd gordelslot en gordelver-
ankering
Als voorwerpen naast de voorstoel het gordel-
slot of de verschuifbare gordelverankering bij
de voorstoel blokkeren, wordt de werking van
de gordelspanner nadelig beïnvloed.
#Voor aanvang van de rit controleren of
zich geen voorwerpen bij het gordelslot
of tussen de voorstoel en het portier
bevinden.
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel door
voorwerpen in het ontplooiingsgebied van
een airbag
Voorwerpen in het ontplooiingsgebied van een
airbag kunnen het correct ontplooien van de
airbag belemmeren of verhinderen.
De airbag ontplooit zich dan mogelijk onge-
controleerd en kan bij de inzittenden door het
ontplooien zelfs extra letsel veroorzaken. Dat
kan vooral het geval zijn, wanneer de airbag in
de stoel geïntegreerd is.
54 Veiligheid voor inzittenden
#Voorwerpen altijd correct opbergen en
beveiligen.
#Voor vertrek controleren dat er geen
voorwerpen in het ontplooiingsgebied
van een airbag opgeborgen zijn.
De inbouwplaats van een airbag kunt u herkennen
aan het opschri AIRBAG (/ pagina 58).
De volgende aanwijzingen in acht nemen:
RAanwijzingen met betrekking tot het beladen
van de auto (/ pagina 136)
RInformatie over de middenairbag in de rugleu-
ning van de bestuurdersstoel (/ pagina 59)
Risico door de montage van accessoires
Er mogen geen accessoires zoals mobiele naviga-
tiesystemen, mobiele telefoons of bekerhouders
in het ontplooiingsgebied van een airbag zijn aan-
gebracht, bijvoorbeeld op de cockpit, aan portie-
ren, zijruiten of zijbekledingen.
Bovendien mag geen aansluitkabel, spanband of
bevestigingsriem in het ontplooiingsgebied van
een airbag lopen of worden bevestigd. Altijd de
montagehandleiding van de fabrikant van het
accessoire in acht nemen, in het bijzonder ook de
aanwijzingen met betrekking tot een geschikte
montageplaats.
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel of
levensgevaar door ongeschikte stoelhoe-
zen
Door ingeschikte stoelhoezen kunnen de air-
bags de inzittenden niet meer zoals bedoeld
beschermen.
#Alleen stoelhoezen gebruiken die
Mercedes-Benz voor de betreende
stoel hee goedgekeurd.
Door een ongeschikte beschermhoes kan boven-
dien de werking van de automatische uitschake-
ling van de passagiersairbag nadelig beïnvloed
worden. Wanneer de passagiersstoel bezet con-
troleren dat de controlelampje PASSENGER AIR
BAG de correcte status van de passagiersairbag
weergeven (/ pagina 46).
Risico door huisdieren in het interieur
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen
en letsel door onbewaakte, niet vastge-
zette dieren in het voertuig
Als dieren zonder toezicht of los in het voer-
tuig worden gelaten, kunnen ze bijvoorbeeld
toetsen of schakelaars indrukken.
Daardoor kunnen de dieren bijvoorbeeld:
RUitrustingen van het voertuig activeren en
bijvoorbeeld bekneld raken.
RSystemen in‑ of uitschakelen en daardoor
andere verkeersdeelnemers in gevaar
brengen.
Bovendien kunnen niet-vastgezette dieren bij
een ongeval of abrupte stuur‑ en remmanoeu-
vres door het voertuig worden geslingerd en
daarbij inzittenden verwonden.
#Dieren nooit zonder toezicht in het voer-
tuig laten.
#Dieren tijdens het rijden altijd goed
beveiligen, bijvoorbeeld in een geschikte
transportbox.
Veiligheid voor inzittenden 55
Risico door verandering, beschadiging of slijtage
van componenten van het veiligheidssysteem
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel of
levensgevaar door wijzigingen aan het vei-
ligheidssysteem
Door veranderingen aan het veiligheidssys-
teem kan dit de inzittenden niet meer zoals
bedoeld beschermen.
#Nooit onderdelen van het veiligheidssys-
teem wijzigen.
#Geen ingrepen aan de bedrading en elek-
tronische onderdelen of de soware
daarvan uitvoeren.
Wanneer de auto moet worden aangepast aan een
persoon met een lichamelijke handicap, wendt u
zich dan tot een gekwaliceerde werkplaats.
Mercedes-Benz adviseert om rijhulpen te gebrui-
ken die Mercedes-Benz voor uw auto hee goed-
gekeurd.
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel door
beschadigde of gewijzigde veiligheidsgor-
dels
Veiligheidsgordels kunnen met name in de vol-
gende situaties mogelijk geen bescherming
bieden:
RDe veiligheidsgordel is beschadigd, gewij-
zigd, sterk vervuild, gebleekt of gekleurd.
RHet gordelslot is beschadigd of sterk ver-
vuild.
REr zijn wijzigingen aan gordelspanners, gor-
delverankeringen of gordeloprolautomaten
uitgevoerd.
Veiligheidsgordels kunnen bij een ongeval ook
onzichtbaar worden beschadigd, bijvoorbeeld
door glassplinters.
Gewijzigde of beschadigde veiligheidsgordels
kunnen scheuren of uitvallen, bijvoorbeeld bij
een ongeval.
Gewijzigde gordelspanners kunnen ongewild
worden geactiveerd of niet zoals bedoeld wer-
ken.
#Nooit wijzigingen aan het veiligheidsgor-
delsysteem uitvoeren, bijvoorbeeld veilig-
heidsgordels, gordelsloten, gordelspan-
ners, gordelverankeringen en gordelo-
prolautomaten.
#De veiligheidsgordels moeten onbescha-
digd, niet versleten en schoon zijn; dit
controleren.
#De veiligheidsgordels na een ongeval
direct bij een gekwaliceerde werkplaats
laten controleren.
Mercedes-Benz adviseert om veiligheidsgordels te
gebruiken die door Mercedes-Benz voor uw auto
zijn goedgekeurd.
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel door
wijzigingen aan de afdekking van een air-
bag
Als u de afdekking van een airbag wijzigt of
voorwerpen, bijvoorbeeld ook stickers, hierop
aanbrengt, kan de airbag niet meer zoals
bedoeld functioneren.
56 Veiligheid voor inzittenden
#Nooit veranderingen aan de afdekking
van een airbag uitvoeren.
#Geen voorwerpen op de afdekking aan-
brengen.
De inbouwplaats van een airbag is herkenbaar aan
het opschri AIRBAG (/ pagina 58).
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel door
storingen in de werking van de sensoren
in de portierbekleding
Door wijzigingen of ondeskundig uitgevoerde
werkzaamheden aan portieren of portierbekle-
dingen en door beschadigde portieren kan de
airbag niet meer zoals bedoeld werken.
#Nooit de portieren of delen waarvan wij-
zigen.
#Werkzaamheden aan portieren of por-
tierbekledingen bij een gekwaliceerde
werkplaats laten uitvoeren.
Risico door al geactiveerde componenten van het
veiligheidssysteem
Mercedes-Benz adviseert om de auto na een
ongeval naar een gekwaliceerde werkplaats te
laten slepen.
&WAARSCHUWING Gevaar voor brandwon-
den door hete delen van de airbag
Na het activeren van een airbag zijn de delen
van de airbag heet.
#De delen van de airbag niet aanraken.
#Een geactiveerde airbag direct bij een
gekwaliceerde werkplaats laten vervan-
gen.
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel door
een reeds geactiveerde airbag
Een reeds geactiveerde airbag biedt geen
beschermende werking meer.
#Om een geactiveerde airbag te vervan-
gen, de auto naar een gekwaliceerde
werkplaats laten slepen.
Geactiveerde airbags direct laten vervangen.
&WAARSCHUWING Letsel‑ of levensgevaar
door pyrotechnisch geactiveerde gordel-
spanners
Pyrotechnisch reeds geactiveerde gordelspan-
ners werken niet meer en kunnen daarom niet
meer zoals bedoeld beschermen.
#De pyrotechnisch geactiveerde gordel-
spanners direct bij een gekwaliceerde
werkplaats laten vervangen.
Veiligheidsgordels
Informatie over de beltbag in de veiligheidsgordel
achterin
Een veiligheidsgordel achterin met beltbag is te
herkennen aan het opschri BELTBAG.
De beltbag vergroot bij activering het steunvlak op
de borstkas van de inzittende.
Veiligheid voor inzittenden 57
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel door
niet goedgekeurd kinderzitjesbevesti-
gingssysteem
De beltbag kan bij een ongeval een niet voor
de beltbag goedgekeurd of niet toegelaten kin-
derzitjesbevestigingssysteem beschadigen.
Mercedes-Benz adviseert om veiligheidsrede-
nen alleen een kinderzitjesbevestigingssys-
teem te gebruiken, dat Mercedes-Benz in
combinatie met een beltbag hee getest en
goedgekeurd.
Informatie over kinderzitjesbevestigingssystemen
(/ pagina 70).
Verdraaide veiligheidsgordel achterin met beltbag
uitrichten
Wanneer de veiligheidsgordel achterin met
beltbag verdraaid, moeten de gordelslottongen
voor het omleggen worden uitgericht.
#De gordelslottong naar boven naar de gordel-
doorvoeropening schuiven en vasthouden.
#De veiligheidsgordel er helemaal uit trekken
en vasthouden.
De gordelslottong is nu in het dunnere
gedeelte van de gordelband.
#De gordelband in de sleuf van de gordelslot-
tong in de correcte positie draaien.
#De gordelslottong omlaag schuiven en daarbij
de veiligheidsgordel geheel laten oprollen.
Veiligheidsgordel afdoen
#De ontgrendelingsknop in het gordelslot
indrukken en de veiligheidsgordel met de gor-
delslottong teruggeleiden.
*AANWIJZING Beschadiging door bekneld
raken van de veiligheidsgordel
Als een ongebruikte veiligheidsgordel niet vol-
ledig is opgerold, kan hij in het portier of in het
stoelmechanisme bekneld raken.
#Altijd controleren of ongebruikte veilig-
heidsgordels volledig zijn opgerold.
Airbags
Overzicht van de airbags
Bestuurders-/passagiersstoel:
1Kneebag
2Bestuurdersairbag
3Passagiersairbag
4Windowbag
5Sidebags
6Middenairbag1
1) Alleen voor bepaalde landen.
58 Veiligheid voor inzittenden
Zitplaatsen achterin:
4Windowbag
7Sidebags
De inbouwplaats van een airbag kunt u herkennen
aan het opschri AIRBAG. Bij bepaalde airbags
wijst bovendien een pijlsymbool M naar de
inbouwplaats.
De informatie onder "Overzicht van de activerings-
situaties" (/ pagina 52) in acht nemen.
Informatie over de middenairbag in de rugleuning
van de bestuurdersstoel
Bij het activeren ontplooit de middenairbag tussen
de voorstoelen. Geen voorwerpen opbergen in het
ontplooiingsgebied van de middenairbag.
De aanwijzingen met betrekking tot het beladen
van de auto in acht nemen (/ pagina 136).
Veiligheid voor inzittenden 59
Het belangrijkste in het kort
Kinderen veilig in de auto vervoeren
Bij het vervoeren van kinderen altijd in acht
nemen:
RKinderen niet zonder toezicht in de auto ach-
terlaten (/ pagina 62).
RKinderen tot een lichaamslengte van 1,50 m
op de betreende zitplaats (zie bovenstaande
afbeelding) altijd met een geschikt en toege-
staan kinderzitjesbevestigingssysteem
(/ pagina 68) en kleine kinderen in een
naar achteren gericht kinderzitjesbevestigings-
systeem.
RDe montagehandleiding van de fabrikant van
het kinderzitjesbevestigingssysteem in acht
nemen.
Linker/rechter zitplaats achterin (geprefereerde
zitplaatsen)
Geprefereerd bevestigingssysteem:
®ISOFIX-bevestigingsbeugels
(/ pagina 71)
of
°i‑Size-bevestigingsbeugels (/ pagina 73)
en
¯De Top Tether, indien aanwezig, ook beves-
tigen (/ pagina 80).
Alternatief bevestigingssysteem:
7Veiligheidsgordel van de zitplaats
¯De Top Tether, wanneer dit wordt geadvi-
seerd door de fabrikant van het kinderzit-
jesbevestigingssysteem, ook bevestigen
(/ pagina 80).
De volgende kinderzitjesbevestigingssystemen
van de categorie Universal zijn toegestaan: U, UF,
i-U, IUF. De verdere gebruiksvarianten in acht
nemen (/ pagina 71).
Passagiersstoel
Bevestigingssysteem:
7Veiligheidsgordel van de zitplaats
Beslist in acht nemen:
RWanneer de passagiersstoel bezet is afhanke-
lijk van de situatie de correcte status van de
passagiersairbag controleren (/ pagina 46).
De volgende kinderzitjesbevestigingssystemen
van de categorie Universal zijn toegestaan: U(*),
UF. De verdere gebruiksvarianten in acht nemen
(/ pagina 73).
60 Kinderen veilig in de auto vervoeren
(*) Naar achteren gerichte kinderzitjesbevesti-
gingssystemen alleen in combinatie met automati-
sche airbaguitschakeling
Middelste zitplaats achterin
Bevestigingssysteem:
7Veiligheidsgordel van de zitplaats
De volgende kinderzitjesbevestigingssystemen die
met de veiligheidsgordels worden bevestigd van
de categorie Universal zijn toegestaan: U, UF. De
verdere gebruiksvarianten in acht nemen
(/ pagina 81).
Belangrijke veiligheidsaanwijzingen
Basisinformatie
Consequent zijn
U moet beseen dat nalatigheid bij het beveiligen
van kinderen in kinderzitjesbevestigingssystemen
ernstige gevolgen kan hebben. Wees altijd conse-
quent en beveilig kinderen voor iedere rit zorgvul-
dig.
Nooit een baby of een kind op de schoot van een
inzittende meenemen.
Mercedes-Benz adviseert voor een betere
bescherming van kinderen jonger dan twaalf jaar
of kleiner dan 1,50 m, de volgende aanwijzingen
beslist in acht te nemen:
REen kind altijd beveiligen in een voor uw
Mercedes-Benz geschikt kinderzitjesbevesti-
gingssysteem.
RHet kinderzitjesbevestigingssysteem moet
geschikt zijn voor de leeijd, het gewicht en
de lengte.
RDe zitplaats van de auto moet geschikt zijn
voor het te gebruiken kinderzitjesbevestigings-
systeem:
-ISOFIX-bevestigingsbeugels:
(/ pagina 71)
-i‑Size-bevestigingsbeugels:
(/ pagina 73)
-Bevestiging met de veiligheidsgordel van
de zitplaats: (/ pagina 73)
Uit de ongevallenstatistieken blijkt, dat kinderen
die op de zitplaatsen achterin zijn beveiligd, veili-
ger zijn dan kinderen die op de voorstoel zijn
beveiligd. Daarom adviseert Mercedes-Benz drin-
gend het kinderzitjesbevestigingssysteem bij voor-
keur op een zitplaats achterin te monteren.
Het overkoepelend begrip kinderzitjesbevesti-
gingssysteem
In deze handleiding wordt het overkoepelend
begrip kinderzitjesbevestigingssysteem gebruikt.
Een kinderzitjesbevestigingssysteem is bijvoor-
beeld:
REen babyschaal
REen naar achteren gericht kinderzitje
REen naar voren gericht kinderzitje
REen stoelverhoging – Mercedes-Benz advi-
seert een stoelverhoging met rugleuning en
gordelgeleidingen te gebruiken.
De wetten en voorschrien in acht nemen
Bij het gebruik van een kinderzitjesbevestigings-
systeem in de auto altijd de wettelijke voorschrif-
ten in acht nemen.
Het kinderzitjesbevestigingssysteem moet volgens
de geldende testvoorschrien en richtlijnen toe-
gestaan zijn; dit controleren. Meer informatie is
verkrijgbaar in een gekwaliceerde werkplaats.
Kinderen veilig in de auto vervoeren 61
Mercedes-Benz adviseert een Mercedes-Benz-ser-
vicewerkplaats.
Bevestigingssystemen voor kinderzitjesbevesti-
gingssystemen in de auto
Alleen de volgende bevestigingssystemen voor
kinderzitjesbevestigingssystemen gebruiken:
Rde ISOFIX- of i-Size bevestigingsbeugels
Rhet veiligheidsgordelsysteem van de auto
Rde Top Tether-verankeringen
De eenvoudige montage aan de ISOFIX- of i‑Size-
bevestigingsbeugels van de auto kan het risico
van een verkeerd gemonteerd kinderzitjesbevesti-
gingssysteem reduceren.
Wanneer het kind met de geïntegreerde veilig-
heidsgordel van het ISOFIX- of i-Size-kinderzitjes-
bevestigingssysteem beveiligd is, beslist het
gewicht van het kind en het toegestaan totaalge-
wicht van het kinderzitjesbevestigingssysteem in
acht nemen (/ pagina 78).
Belangrijke waarschuwingsaanwijzingen
Kinderzitjesbevestigingssysteem altijd correct
bevestigen
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel of
levensgevaar door verkeerde montage van
het kinderzitjesbevestigingssysteem
Het kind kan niet zoals bedoeld worden bevei-
ligd of worden tegengehouden.
#Beslist de montagehandleiding van de
fabrikant van het kinderzitjesbevesti-
gingssysteem en de gebruiksmogelijkhe-
den in acht nemen.
#Het gehele draagvlak van het kinderzit-
jesbevestigingssysteem moet op de zit-
ting rusten; dit controleren.
#Nooit voorwerpen onder of achter het
kinderzitjesbevestigingssysteem leggen,
zoals een kussen.
#Kinderzitjesbevestigingssystemen alleen
met de bijgeleverde originele hoezen
gebruiken.
#Beschadigde hoezen alleen door origi-
nele hoezen vervangen.
RAltijd de voertuigspecieke aanwijzingen in
acht nemen.
-ISOFIX- of i‑Size-kinderzitjesbevestigings-
systeem op de zitplaats achterin inbouwen
(/ pagina 78).
-Kinderzitjesbevestigingssysteem met de
veiligheidsgordel bevestigen
(/ pagina 81).
RDe waarschuwingsstickers in het interieur van
de auto en op het kinderzitjesbevestigingssys-
teem in acht nemen.
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel of
levensgevaar door niet-vastgezette kinder-
zitjesbevestigingssystemen in het voertuig
Wanneer het kinderzitjesbevestigingssysteem
verkeerd gemonteerd of niet vastgezet is, kan
het loskomen.
Het kind kan niet zoals bedoeld worden bevei-
ligd of worden tegengehouden.
62 Kinderen veilig in de auto vervoeren
Het ongebruikte kinderzitjesbevestigingssys-
teem kan rondslingeren en inzittenden raken.
#Beslist de montagehandleiding van de
fabrikant van het kinderzitjesbevesti-
gingssysteem en de gebruiksmogelijkhe-
den in acht nemen.
#Kinderzitjesbevestigingssystemen altijd
correct monteren, ook wanneer deze
ongebruikt in het voertuig worden ver-
voerd.
Kinderzitjesbevestigingssysteem niet veranderen
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel door
veranderingen aan het kinderzitjesbevesti-
gingssysteem
Het kinderzitjesbevestigingssysteem kan niet
meer naar behoren werken. Er bestaat ver-
hoogd gevaar voor letsel!
#Nooit een kinderzitjesbevestigingssys-
teem veranderen.
#Alleen accessoires aanbrengen die de
fabrikant van het kinderzitjesbevesti-
gingssysteem speciek voor dit kinderzit-
jesbevestigingssysteem hee goedge-
keurd.
Alleen intacte kinderzitjesbevestigingssystemen
gebruiken
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel of
levensgevaar door het gebruik van
beschadigde kinderzitjesbevestigingssys-
temen
Beschadigde of bij een ongeval belaste kinder-
zitjesbevestigingssystemen of hun bevesti-
gingssystemen kunnen niet meer zoals
bedoeld beschermen.
Het kind wordt mogelijk niet tegengehouden.
#Beschadigde of bij een ongeval belaste
kinderzitjesbevestigingssystemen direct
vervangen.
#De bevestigingssystemen van de kinder-
zitjesbevestigingssystemen direct bij een
gekwaliceerde werkplaats laten contro-
leren, voordat weer een kinderzitjesbe-
vestigingssysteem wordt gemonteerd.
Direct invallend zonlicht vermijden
&WAARSCHUWING Gevaar voor brandwon-
den door direct invallend zonlicht op het
kinderzitje
Wanneer het kinderzitjesbevestigingssysteem
aan direct invallend zonlicht wordt blootge-
steld, kunnen delen hiervan zeer heet worden.
Kinderen kunnen zich branden aan deze delen,
in het bijzonder aan metalen delen van het
kinderzitjesbevestigingssysteem.
#Altijd erop letten dat het kinderzitjesbe-
vestigingssysteem niet aan direct inval-
lend zonlicht wordt blootgesteld.
#Het kinderzitjesbevestigingssysteem
beschermen, bijvoorbeeld met een
deken.
#Voordat het kind hierin wordt beveiligd,
het kinderzitjesbevestigingssysteem
laten afkoelen wanneer het aan direct
invallend zonlicht blootgesteld is
geweest.
Kinderen veilig in de auto vervoeren 63
#Kinderen nooit zonder toezicht in het
voertuig laten.
Bij het stoppen of parkeren in acht nemen
&WAARSCHUWING Levensgevaar door
grote blootstelling aan kou of warmte in
de auto
Wanneer personen – in het bijzonder kinderen
– langdurig aan hoge of lage temperaturen
worden blootgesteld, bestaat gevaar voor let-
sel of zelfs levensgevaar!
#Personen – in het bijzonder kinderen –
nooit zonder toezicht in de auto laten.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen
en letsel als kinderen zonder toezicht in
de auto worden achtergelaten
Wanneer kinderen zonder toezicht in het voer-
tuig achterblijven, kunnen zij met name:
RPortieren openen en daardoor andere per-
sonen of verkeersdeelnemers in gevaar
brengen.
RUitstappen en door het verkeer worden
gegrepen.
RUitrustingen van de auto bedienen en bij-
voorbeeld bekneld raken.
Bovendien kunnen kinderen de auto in bewe-
ging zetten, door bijvoorbeeld:
RDe parkeerrem vrijzetten.
RDe transmissiestand wijzigen.
RHet voertuig starten.
#Kinderen nooit zonder toezicht in de auto
laten.
#Bij het verlaten van de auto altijd de sleu-
tel meenemen en de auto vergrendelen.
#Sleutel buiten bereik van kinderen bewa-
ren.
64 Kinderen veilig in de auto vervoeren
Overzicht waarschuwingsstickers in de auto
1Waarschuwing passagiersairbag (op de zonne-
klep aan passagierszijde) (/ pagina 65)
2Auto's zonder automatische uitschakeling van
de passagiersairbag (zichtbaar bij geopend
passagiersportier) (/ pagina 67)
Aanwijzingen met betrekking tot naar achteren en
naar voren gerichte kinderzitjesbevestigingssyste-
men op de passagiersstoel
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel of
levensgevaar door gebruik van een naar
achteren gericht kinderzitjesbevestigings-
systeem bij ingeschakelde bijrijdersairbag
Wanneer een kind in een naar achteren
gericht kinderzitjesbevestigingssysteem op de
bijrijdersstoel wordt beveiligd en het controle-
lampje PASSENGER AIR BAG OFF is gedoofd,
kan de bijrijdersairbag bij een ongeval worden
geactiveerd.
Het kind kan door de airbag worden getroen.
#De bijrijdersairbag moet uitgeschakeld
zijn; dit controleren. Het controlelampje
PASSENGER AIR BAG OFF moet bran-
den.
#NOOIT een naar achteren gericht kinder-
zitjesbevestigingssysteem op een stoel
met INGESCHAKELDE FRONTAIRBAG
gebruiken, want dat kan voor het kind
DODELIJKE of ERNSTIGE VERWONDIN-
GEN tot gevolg hebben.
De specieke aanwijzingen met betrekking tot
naar achteren en naar voren gerichte kinderzitjes-
bevestigingssystemen in acht nemen
(/ pagina 76).
Wanneer door omstandigheden een kinderzitjes-
bevestigingssysteem op de passagiersstoel wordt
gemonteerd, beslist de volgende aanwijzingen in
acht nemen:
RDe aanwijzingen met betrekking tot de auto-
matische uitschakeling van de passagiersair-
bag (/ pagina 48).
RBij het gebruik van een naar achteren gericht
kinderzitjesbevestigingssysteem op de passa-
giersstoel moet altijd de passagiersairbag uit-
geschakeld zijn. Dit is alleen het geval wan-
neer het controlelampje PASSENGER AIR BAG
OFF continu brandt (/ pagina 46).
RWanneer het controlelampje PASSENGER AIR
BAG OFF niet brandt, is de passagiersairbag
geactiveerd. De passagiersairbag kan tijdens
een ongeval geactiveerd worden. In dit geval
Kinderen veilig in de auto vervoeren 65
geen naar achteren gericht kinderzitjesbeves-
tigingssysteem gebruiken.
Informatie over de automatische uitschakeling van
de passagiersairbag
Bij een bezette passagiersstoel vóór en ook tij-
dens het rijden de, van de situatie afhankelijke,
correcte status van de passagiersairbag controle-
ren.
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel of
levensgevaar door voorwerpen tussen zit-
vlak en kinderzitjesbevestigingssysteem
Voorwerpen tussen de zitvlakken en het kin-
derzitjesbevestigingssysteem kunnen de wer-
king van de automatische uitschakeling van de
bijrijdersairbag verstoren.
#Geen voorwerpen tussen het zitvlak en
het kinderzitjesbevestigingssysteem leg-
gen.
#Het draagvlak van het kinderzitjesbeves-
tigingssysteem moet geheel op het zit-
vlak van de bijrijdersstoel rusten; dit con-
troleren.
#De leuning van een naar voren gericht
kinderzitjesbevestigingssysteem moet zo
volledig mogelijk tegen de rugleuning van
de bijrijdersstoel aan liggen; dit controle-
ren.
#Beslist de montagehandleiding van de
fabrikant van het kinderzitjesbevesti-
gingssysteem in acht nemen.
Bij de montage van een kinderzitjesbevestigings-
systeem op de passagiersstoel de voertuigspeci-
eke aanwijzingen in acht nemen (/ pagina 65).
Naar achteren gericht kinderzitjesbevestigingssys-
teem op de passagiersstoel
Wanneer een naar achteren gericht kinderzitjes-
bevestigingssysteem op de passagiersstoel wordt
gemonteerd, moet de passagiersairbag uitgescha-
keld zijn. Het controlelampje PASSENGER AIR
BAG OFF moet permanent branden
(/ pagina 46).
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel of
levensgevaar door gebruik van een naar
achteren gericht kinderzitjesbevestigings-
systeem bij ingeschakelde bijrijdersairbag
Wanneer een kind in een naar achteren
gericht kinderzitjesbevestigingssysteem op de
bijrijdersstoel wordt beveiligd en het controle-
lampje PASSENGER AIR BAG OFF is gedoofd,
kan de bijrijdersairbag bij een ongeval worden
geactiveerd.
Het kind kan door de airbag worden getroen.
#De bijrijdersairbag moet uitgeschakeld
zijn; dit controleren. Het controlelampje
PASSENGER AIR BAG OFF moet bran-
den.
#NOOIT een naar achteren gericht kinder-
zitjesbevestigingssysteem op een stoel
met INGESCHAKELDE FRONTAIRBAG
gebruiken, want dat kan voor het kind
DODELIJKE of ERNSTIGE VERWONDIN-
GEN tot gevolg hebben.
66 Kinderen veilig in de auto vervoeren
%Afhankelijk van het kinderzitjesbevestigings-
systeem en het postuur van het kind is de
passagiersairbag ingeschakeld. Het controle-
lampje PASSENGER AIR BAG OFF brandt niet.
De passagiersairbag kan tijdens een ongeval
geactiveerd worden. In deze status van de
passagiersairbag mag geen naar achteren
gericht kinderzitjesbevestigingssysteem op de
passagiersstoel gemonteerd zijn.
In plaats daarvan het naar achteren gerichte
kinderzitjesbevestigingssysteem op een
geschikte zitplaats achterin aanbrengen.
Naar voren gericht kinderzitjesbevestigingssys-
teem op de passagiersstoel
Wanneer een naar voren gericht kinderzitjesbe-
vestigingssysteem op de passagiersstoel wordt
gemonteerd, kan de passagiersairbag automatisch
in- of uitgeschakeld zijn. De status van de passa-
giersairbag is afhankelijk van het kinderzitjesbe-
vestigingssysteem en van het postuur van het
kind.
Het controlelampje PASSENGER AIR BAG OFF
brandt ofwel permanent of het brandt niet
(/ pagina 46). Altijd de volgende aanwijzingen in
acht nemen.
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel of
levensgevaar door verkeerde plaatsing van
het kinderzitjesbevestigingssysteem
Als een kind in een naar voren gericht kinder-
zitjesbevestigingssysteem op de passagiers-
stoel wordt beveiligd en de passagiersstoel te
dicht bij de cockpit wordt geplaatst, kan het
kind bij een ongeval:
RBijvoorbeeld met delen van het interieur in
aanraking komen, als het controlelampje
PASSENGER AIR BAG OFF brandt.
RDoor de airbag worden geraakt, als het
controlelampje PASSENGER AIR BAG OFF
gedoofd is.
#De passagiersstoel zo ver mogelijk naar
achteren zetten. Daarbij altijd de cor-
recte ligging van de schoudergordel
vanaf de gordeldoorvoeropening van het
voertuig naar de schoudergordelgelei-
ding van het kinderzitjesbevestigingssys-
teem in acht nemen. De schoudergordel-
band moet vanaf de gordeldoorvoerope-
ning naar voren en omlaag verlopen.
Indien nodig de gordeldoorvoeropening
en de bijrijdersstoel overeenkomstig
instellen.
#Beslist de montagehandleiding van de
fabrikant van het kinderzitjesbevesti-
gingssysteem in acht nemen.
Ook de volgende aanvullende informatie in acht
nemen:
RFunctie van de automatische uitschakeling van
de passagiersairbag (/ pagina 46)
RGeschikte plaatsing van het kinderzitjesbeves-
tigingssysteem
Aanwijzingen met betrekking tot auto's zonder
automatisch uitschakeling van de passagiersair-
bag
Auto's zonder automatische uitschakeling van de
passagiersairbag hebben aan passagierszijde een
speciale sticker op de zijkant van de cockpit
(/ pagina 65).
Kinderen veilig in de auto vervoeren 67
Beslist de volgende aanwijzingen in acht nemen:
REen naar achteren gericht kinderzitjesbevesti-
gingssysteem nooit op de passagiersstoel
monteren.
REen naar achteren gericht kinderzitjesbevesti-
gingssysteem altijd op een geschikte zitplaats
achterin inbouwen.
RAanwijzingen met betrekking tot naar achteren
en naar voren gerichte kinderzitjesbevesti-
gingssystemen op de passagiersstoel
(/ pagina 65)
Aanwijzingen voor auto's met beltbag
Wanneer een kind op een van de buitenste zit-
plaatsen achterin met beltbag in een kinderzitjes-
bevestigingssysteem wordt beveiligd, beslist de
volgende aanwijzingen in acht nemen:
RGeen kinderzitjesbevestigingssystemen die
met de veiligheidsgordels worden bevestigd
gebruiken, behalve de goedgekeurde kinderzit-
jes KIDFIX XP en AMG KIDFIX XP.
REen naar achteren gericht kinderzitjesbevesti-
gingssysteem met de ISOFIX- of i‑Size-bevesti-
gingsbeugels bevestigen.
REen naar voren gericht kinderzitjesbevesti-
gingssysteem met de ISOFIX- of i‑Size-bevesti-
gingsbeugels en indien aanwezig met de Top
Tether-verankering bevestigen.
RDe aanwijzingen onder "Beltbag in de veilig-
heidsgordel achterin" (/ pagina 57) in acht
nemen.
Geschikte kinderzitjesbevestigingssystemen
voor het vervoeren van kinderen
Informatie over het voordeel van een naar achte-
ren gericht kinderzitjesbevestigingssysteem
Een baby uitsluitend en een klein kind bij voorkeur
in een geschikt naar achteren gericht kinderzitjes-
bevestigingssysteem vervoeren. Het kind zit in dit
geval tegengesteld aan de rijrichting en kijkt naar
achteren.
Baby's en kleine kinderen hebben relatief zwakke
nekspieren in verhouding tot de grootte en het
gewicht van hun hoofd. In een naar achteren
gericht kinderzitjesbevestigingssysteem kan het
gevaar voor letsel aan de nekwervelkolom bij een
ongeval worden gereduceerd.
Toelatingscategorieën voor kinderzitjesbevesti-
gingssystemen
In de auto mogen alleen kinderzitjesbevestigings-
systemen volgens deze UNECE-normen worden
gebruikt:
RUN-R44
RUN-R129
Kenmerk op kinderzitjesbevestigingssysteem
Op het goedkeuringslabel van het kinderzitjesbe-
vestigingssysteem bevinden zich bijvoorbeeld de
volgende gegevens:
RToelatingscategorie
RGewichtsgroep van het kind
RGoedkeuringsnummer
RGrootteklasse van het kinderzitjesbevesti-
gingssysteem
68 Kinderen veilig in de auto vervoeren
Toelatingscategorieën volgens UN-R44
Voorbeeld van een goedkeuringslabel
RUniversal: Kinderzitjesbevestigingssystemen
van de categorie "Universal" zijn toegestaan
voor het inbouwen in auto's. Ze kunnen over-
eenkomstig de overzichten met betrekking tot
de geschiktheid van de zitplaatsen voor de
bevestiging van kinderzitjesbevestigingssyste-
men op de met U, UF of IUF gekenmerkte zit-
plaatsen worden gebruikt.
De kenmerking IUF hee betrekking op
ISOFIX-kinderzitjesbevestigingsystemen van
de categorie "Universal". Deze kinderzitjesbe-
vestigingssystemen moeten bovendien worden
bevestigd met Top Tether.
RSemi-Universal: Kinderzitjesbevestigingssyste-
men van de categorie "Semi-Universal" mogen
alleen worden gebruikt wanneer de auto en de
zitplaats in de autotypelijst van de fabrikant
van het kinderzitjesbevestigingssysteem zijn
aangegeven.
RAutospeciek: Kinderzitjesbevestigingssyste-
men van de categorie "autospeciek" mogen
alleen worden gebruikt wanneer de auto en de
zitplaats in de autotypelijst van de fabrikant
van het kinderzitjesbevestigingssysteem zijn
aangegeven.
Toelatingscategorieën volgens UN-R129
Voorbeeld van een goedkeuringslabel
Ri‑Size-kinderzitjesbevestigingssystemen en -
stoelverhogers met leuning: Geschikt voor
bevestiging aan i‑Size-bevestigingsbeugels. Ze
kunnen ook worden gebruik op i‑U geken-
merkte zitplaatsen.
Kinderen veilig in de auto vervoeren 69
Kinderzitjesbevestigingssystemen van deze
categorie kunnen ook worden bevestigd aan
ISOFIX-beugels, indien dit wordt toegestaan
door de fabrikant van het kinderzitjesbevesti-
gingssysteem. i‑Size-stoelverhogers met leu-
ning kunnen op de met U gekenmerkte zit-
plaatsen worden gebruikt, wanneer de zit-
plaats is goedgekeurd voor de categorie
B2/B3.
RKinderzitjesbevestigingssystemen die met de
veiligheidsgordels worden bevestigd en stoel-
verhogers die met de veiligheidsgordels wor-
den bevestigd zonder leuning van de categorie
Universal: Geschikt voor de bevestiging op de
met U gekenmerkte zitplaatsen.
RAutospecieke kinderzitjesbevestigingssyste-
men (ISOFIX-kinderzitjesbevestigingsystemen
of kinderzitjesbevestigingssystemen die met
de veiligheidsgordels worden bevestigd en kin-
derstoelverhogers met en zonder rugleuning):
Geschikt voor de bevestiging op de met i‑U of
U gekenmerkte zitplaatsen, wanneer dit wordt
toegestaan door de fabrikant van het kinder-
zitjesbevestigingssysteem.
Geschiktheid van de zitplaatsen in acht nemen
RGeschiktheid van zitplaatsen voor bevestiging
van een ISOFIX-kinderzitjesbevestigingsys-
teem (/ pagina 71)
RGeschiktheid van zitplaatsen voor bevestiging
van i‑Size-kinderzitjesbevestigingssystemen
(/ pagina 73)
RGeschiktheid van zitplaatsen voor de bevesti-
ging van kinderzitjesbevestigingssystemen die
met de veiligheidsgordels worden bevestigd
(/ pagina 73)
Overzicht geadviseerde kinderzitjesbevestigings-
systemen
%Meer informatie over het correcte kinderzit-
jesbevestigingssysteem is verkrijgbaar bij een
gekwaliceerde werkplaats. Mercedes-Benz
adviseert een Mercedes-Benz-servicewerk-
plaats.
Bevestiging met ISOFIX
Gewichtsgroep 0+ (tot 13 kg en tot circa
15 maanden)
Type1BABY SAFE plus
(inclusief basisstation)
Grootteklasse E
Goedkeuring E1 04 301 146
Bestelnummer2B6 6 86 8224
1 Fabrikant: Britax Römer. 2 Met kleurcode 9H95.
Gewichtsgroep I (9 tot 18 kg en van circa 9 maan-
den tot 4 jaar)
Type1DUO plus
Grootteklasse B1
Goedkeuring E1 04 301 133
Bestelnummer2A 000 970 43 02
1 Fabrikant: Britax Römer. 2 Met kleurcode 9H95.
70 Kinderen veilig in de auto vervoeren
Bevestiging met de veiligheidsgordel van de zit-
plaats
De aanwijzingen voor auto's met beltbag in acht
nemen: (/ pagina 68).
Gewichtsgroep 0 (tot 10 kg en tot circa 6 maan-
den) en gewichtsgroep 0+ (tot 13 kg en tot circa
15 maanden)
Type1BABY SAFE plus II
Goedkeuring E1 04 301 146
Bestelnummer2A 000 970 38 02
1 Fabrikant: Britax Römer. 2 Met kleurcode 9H95.
Gewichtsgroep I (9 tot 18 kg en van circa 9 maan-
den tot 4 jaar)
Type1DUO plus
Goedkeuring E1 04 301 133
Bestelnummer2A 000 970 43 02
1 Fabrikant: Britax Römer. 2 Met kleurcode 9H95.
Gewichtsgroep II/III (15 tot 36 kg en van circa 3
tot 12 jaar)
Type1KIDFIX XP
Goedkeuring E1 04 301 304
Bestelnummer2A 000 970 49 02
Type1AMG KIDFIX XP
Goedkeuring E1 04 301 304
Bestelnummer2A 000 970 33 02
1 Fabrikant: Britax Römer. 2 Met kleurcode 9H95.
Geschikte zitplaatsen voor de bevestiging van
kinderzitjesbevestigingssystemen
Overzicht geschiktheid van zitplaatsen voor beves-
tiging van ISOFIX-kinderzitjesbevestigingsystemen
ISOFIX is een gestandaardiseerd bevestigingssys-
teem voor speciale kinderzitjesbevestigingssyste-
men.
®Het symbool gee de geschikte zitplaatsen
aan voor de bevestiging van een ISOFIX-
kinderzitjesbevestigingsysteem conform
UN-R44 (/ pagina 68).
°ISOFIX-kinderzitjesbevestigingsystemen
kunnen ook op zitplaatsen met het i‑Size-
kenmerk worden gemonteerd
(/ pagina 73).
Alleen ISOFIX-kinderzitjesbevestigingsystemen
bevestigen, die conform UN-R44 overeenkomstig
de volgende ISOFIX-tabellen zijn goedgekeurd.
Kinderen veilig in de auto vervoeren 71
Legenda bij de volgende ISOFIX-tabellen
X Niet geschikt voor een ISOFIX-kinderzit-
jesbevestigingsysteem in deze gewichts-
groep en/of grootteklasse.
IL Geschikt voor ISOFIX-kinderzitjesbeves-
tigingsystemen overeenkomstig de tabel
in "Overzicht van de geadviseerde kinder-
zitjesbevestigingssystemen" of wanneer
de auto en de zitplaats in de autotypelijst
van de fabrikant van het kinderzitjesbe-
vestigingssysteem zijn vermeld.
IUF Geschikt voor naar voren gerichte
ISOFIX-kinderzitjesbevestigingsystemen
van de categorie "Universal" in deze
gewichtsgroep.
U Geschikt voor kinderzitjesbevestigings-
systemen van de categorie "Universal" in
deze gewichtsgroep.
L Geschikt voor semi-universele kinderzit-
jesbevestigingssystemen overeenkomstig
de tabel in "Geadviseerde kinderzitjesbe-
vestigingssystemen", of wanneer de auto
en de zitplaats in de autotypelijst van de
fabrikant van het kinderzitjesbevesti-
gingssysteem zijn aangegeven.
UF Geschikt voor naar voren gerichte kinder-
zitjesbevestigingssystemen van de cate-
gorie "Universal" in deze gewichtsgroep.
Babydraagzak
Grootteklasse –
Systeem
Linker/rechter zitplaats
achterin
F – ISO/L1 X
G – ISO/L2 X
Gewichtsgroep 0 (tot 10 kg en tot circa 6 maan-
den)
Grootteklasse –
Systeem
Linker/rechter zitplaats
achterin
E – ISO/R1 IL
Gewichtsgroep 0+ (tot 13 kg en tot circa 15
maanden)
Grootteklasse –
Systeem
Linker/rechter zitplaats
achterin
E – ISO/R1 IL
D – ISO/R2,
ISO/R2X
IL
C – ISO/R3 IL (1)
(1) Bij gebruik van een kinderzitjesbevestigingssysteem van de
grootteklasse (ISO/R3) de voorstoel in de bovenste stand plaatsen.
Daarbij erop letten dat de rugleuning van de voorstoel niet tegen
het kinderzitjesbevestigingssysteem aanligt.
72 Kinderen veilig in de auto vervoeren
Gewichtsgroep I (9 – 18 kg en ongeveer 9 maan-
den tot 4 jaar)
Grootteklasse –
Systeem
Linker/rechter zitplaats
achterin
D – ISO/R2,
ISO/R2X
IL
C – ISO/R3 IL (1)
B – ISO/F2 IUF
B1 – ISO/F2X IUF
A – ISO/F3 IUF
(1) Bij gebruik van een kinderzitjesbevestigingssysteem van de
grootteklasse (ISO/R3) de voorstoel in de bovenste stand plaatsen.
Daarbij erop letten dat de rugleuning van de voorstoel niet tegen
het kinderzitjesbevestigingssysteem aanligt.
Overzicht geschiktheid van zitplaatsen voor beves-
tiging van i‑Size-kinderzitjesbevestigingssystemen
i‑Size is een gestandaardiseerd bevestigingssys-
teem voor speciale kinderzitjesbevestigingssyste-
men.
°i‑Size-kinderzitjesbevestigingssystemen
kunnen worden bevestigd op een zitplaats
met het i‑Size-kenmerk (/ pagina 68).
Er mogen kinderzitjesbevestigingssyste-
men worden bevestigd die zijn toegestaan
overeenkomstig de volgende i‑Size-tabel.
Legenda bij de volgende i‑Size-tabellen
X Niet geschikt voor een i‑Size-kinderzitjes-
bevestigingssysteem van de categorie
"Universal".
i‑U Geschikt voor een naar voren of een naar
achteren gericht i‑Size-kinderzitjesbeves-
tigingssysteem van de categorie "Univer-
sal".
Linker en rechter zitplaats achterin
i‑Size-kinderzitjesbevestigingssystemen
(ISO/R1, ISO/R2, ISO/R2X, ISO/R3,
ISO/F2, ISO/F2X, ISO/F3, ISO/B2,
ISO/B3)
i‑U
Passagiersstoel
i‑Size-kinderzitjesbevestigingssystemen
(ISO/R1, ISO/R2, ISO/R2X, ISO/R3,
ISO/F2, ISO/F2X, ISO/F3, ISO/B2,
ISO/B3)
X
Overzicht van de geschiktheid van zitplaatsen
voor de bevestiging van kinderzitjesbevestigings-
systemen die met de veiligheidsgordels worden
bevestigd
Legenda bij de volgende tabellen
U Geschikt voor kinderzitjesbevestigings-
systemen van de categorie "Universal" in
deze gewichtsgroep.
X Niet geschikt voor kinderen in deze
gewichtsgroep.
Kinderen veilig in de auto vervoeren 73
L Geschikt voor semi-universele kinderzit-
jesbevestigingssystemen overeenkomstig
de tabel in "Geadviseerde kinderzitjesbe-
vestigingssystemen", of wanneer de auto
en de zitplaats in de autotypelijst van de
fabrikant van het kinderzitjesbevesti-
gingssysteem zijn aangegeven.
UF Geschikt voor naar voren gerichte kinder-
zitjesbevestigingssystemen van de cate-
gorie "Universal" in deze gewichtsgroep.
B2,
B3
Geschikt voor de montage van kinderzit-
jesbevestigingssystemen, die overeenko-
men met de ISO/en ISO/B3 testopstel-
lingen voor zittingverhogers.
Zitplaatsen achterin zonder beltbag
Gewichtsgroep 0: Tot 10 kg
Linker/rechter zitplaats achterin U, L
Middelste zitplaats achterin1U, L
Gewichtsgroep 0+: Tot 13 kg
Linker/rechter zitplaats achterin U, L
Middelste zitplaats achterin1U, L
Gewichtsgroep I: 9 tot 18 kg
Linker/rechter zitplaats achterin U, L
Middelste zitplaats achterin1U, L
Gewichtsgroep II: 15 tot 25 kg
Linker/rechter zitplaats achterin U, L
Middelste zitplaats achterin1U, L
Gewichtsgroep III: 22 tot 36 kg
Linker/rechter zitplaats achterin U, L
Middelste zitplaats achterin1U, L
UN-R129 kinderzitjesbevestigings-
systemen
Linker/rechter zitplaats achterin U, L, B2,
B3
Middelste zitplaats achterin1U, L, B2,
B3
1 Kinderzitjesbevestigingssystemen met steunvoet zijn niet geschikt
voor deze zitplaats.
Zitplaatsen achterin met beltbag
Gewichtsgroep 0: Tot 10 kg
Linker/rechter zitplaats achterin X
Gewichtsgroep 0+: Tot 13 kg
Linker/rechter zitplaats achterin X
Gewichtsgroep I: 9 tot 18 kg
Linker/rechter zitplaats achterin X
Gewichtsgroep II: 15 tot 25 kg
Linker/rechter zitplaats achterin L1
Gewichtsgroep III: 22 tot 36 kg
Linker/rechter zitplaats achterin L1
74 Kinderen veilig in de auto vervoeren
UN-R129 kinderzitjesbevestigingssys-
temen
Linker/rechter zitplaats achterin L1
1 Alleen de goedgekeurde kinderzitjes KIDFIX XP en AMG KIDFIX
XP gebruiken.
Auto's met beltbag: Wanneer een kind op een van
de buitenste zitplaatsen achterin in een kinderzit-
jesbevestigingssysteem wordt beveiligd, beslist de
volgende aanwijzingen in acht nemen:
RAlleen een voor Mercedes-Benz goedgekeurd
kinderzitjesbevestigingssysteem gebruiken.
RDe aanwijzingen in "Overzicht van de geadvi-
seerde kinderzitjesbevestigingssystemen" in
acht nemen (/ pagina 70).
REen naar achteren gericht kinderzitjesbevesti-
gingssysteem met de ISOFIX- of i-Size-kinder-
zitbevestiging bevestigen.
REen naar voren gericht kinderzitjesbevesti-
gingssysteem met de ISOFIX- of i-Size-kinder-
zitbevestiging en indien aanwezig met de Top
Tether-verankering bevestigen.
Aanwijzingen met betrekking tot de kinderzitjes-
bevestigingssystemen op de passagiersstoel
RWanneer u door omstandigheden een kinder-
zitjesbevestigingssysteem op de passagiers-
stoel moet monteren, beslist de aanwijzingen
voor kinderzitjesbevestigingssystemen op de
passagiersstoel in acht nemen (/ pagina 65).
RDe specieke aanwijzingen met betrekking tot
naar achteren en naar voren gerichte kinder-
zitjesbevestigingssystemen in acht nemen. Bij
een bezette passagiersstoel vóór en ook tij-
dens het rijden de, van de situatie afhanke-
lijke, correcte status van de passagiersairbag
controleren (/ pagina 46).
Passagiersstoel
Gewichtsgroep 0: Tot 10 kg
Passagiersairbag geactiveerd1X
Passagiersairbag uitgeschakeld1, 2 U, L
Gewichtsgroep 0+: Tot 13 kg
Passagiersairbag geactiveerd1X
Passagiersairbag uitgeschakeld1, 2 U, L
Gewichtsgroep I: 9 tot 18 kg
Passagiersairbag geactiveerd1UF, L
Passagiersairbag uitgeschakeld1, 2 U, L
Gewichtsgroep II: 15 tot 25 kg
Passagiersairbag geactiveerd1UF, L
Passagiersairbag uitgeschakeld1, 2 U, L
Gewichtsgroep III: 22 tot 36 kg
Passagiersairbag geactiveerd1UF, L
Passagiersairbag uitgeschakeld1, 2 U, L
UN-R129 kinderzitjesbevestigings-
systemen
Passagiersairbag geactiveerd1UF, L,
B2, B3
Passagiersairbag uitgeschakeld1, 2 U, L, B2,
B3
Kinderen veilig in de auto vervoeren 75
1 De zittinghoek zodanig instellen dat de voorste rand van de zitting
zich in de bovenste en de achterste rand van de zitting zich in de
onderste positie bevinden.
2 De auto is uitgerust met de automatische uitschakeling van de
passagiersairbag: Het controlelampje PASSENGER AIR BAG OFF
moet branden.
Kinderzitjesbevestigingssysteem bevestigen
De stoel correct instellen
Bij de montage van een kinderzitjesbevestigings-
systeem op de linker of rechter zitplaats achterin
altijd het volgende in acht nemen:
#Ervoor zorgen dat de voeten van het kind de
voorstoel niet kunnen raken. Indien nodig de
voorstoel iets naar voren instellen.
Wanneer de hoofdsteun van het kinderzitjesbe-
vestigingssysteem in aangebrachte toestand in de
auto niet compleet kan worden uitgeschoven, leidt
dit tot een beperking in de maximale grootte-
instelling bij bepaalde kinderzitjesbevestigingssys-
temen. Hiertoe de montagehandleiding van de
fabrikant van het kinderzitjesbevestigingssysteem
in acht nemen.
%Contact met het dak bij volledig uitgeschoven
en vergrendelde hoofdsteun leidt niet tot een
beperking tijdens het gebruik.
®° Bij de montage van een ISOFIX- of
i‑Size-kinderzitjesbevestigingssysteem altijd het
volgende in acht nemen:
#Bij gebruik van een naar achteren gericht kin-
derzitjesbevestigingssysteem op een zitplaats
achterin: De voorstoel zodanig instellen dat
deze het kinderzitjesbevestigingssysteem niet
raakt.
#Bij gebruik van een naar voren gericht kinder-
zitjesbevestigingssysteem met geïntegreerde
kinderzitjegordel: De hoofdsteun van de
betreende stoel zodanig instellen, dat deze
het kinderzitjesbevestigingssysteem niet naar
voren drukt. Zo nodig kan de betreende
hoofdsteun worden uitgebouwd. Bovendien
moet de leuning van het kinderzitjesbevesti-
gingssysteem zo volledig mogelijk tegen de
rugleuning van de zitplaats aan liggen. Na het
uitbouwen van het kinderzitjesbevestigings-
systeem de hoofdsteun van de auto direct
aanbrengen en correct instellen.
#Het kinderzitjesbevestigingssysteem niet inge-
klemd en/of gedraaid tussen het dak en het
zitvlak inbouwen. Indien mogelijk de zitting-
hoek overeenkomstig instellen.
#De hoofdsteun van de auto zodanig instellen,
dat het kinderzitjesbevestigingssysteem niet
door de hoofdsteun wordt belast.
7 Bij de montage van een kinderzitjesbevesti-
gingssysteem dat met de veiligheidsgordels wordt
bevestigd bovendien het volgende in acht nemen:
#Bij gebruik van een naar achteren gericht kin-
derzitjesbevestigingssysteem op een zitplaats
achterin: De voorstoel zodanig instellen dat
deze het kinderzitjesbevestigingssysteem niet
raakt.
#Bij gebruik van een naar voren gericht kinder-
zitjesbevestigingssysteem met geïntegreerde
kinderzitjegordel: De hoofdsteun van de
betreende stoel zodanig instellen, dat deze
het kinderzitjesbevestigingssysteem niet naar
voren drukt. Zo nodig kan de betreende
hoofdsteun worden uitgebouwd. Bovendien
76 Kinderen veilig in de auto vervoeren
moet de leuning van het kinderzitjesbevesti-
gingssysteem zo volledig mogelijk tegen de
rugleuning van de zitplaats aan liggen. Na het
uitbouwen van het kinderzitjesbevestigings-
systeem de hoofdsteun van de auto direct
aanbrengen en correct instellen.
#De leuning van een naar voren gericht kinder-
zitjesbevestigingssysteem moet zo volledig
mogelijk tegen de rugleuning van de zitplaats
achterin aan liggen; dit controleren.
#Het kinderzitjesbevestigingssysteem niet inge-
klemd en/of gedraaid tussen het dak en het
zitvlak inbouwen. Indien mogelijk de zitting-
hoek overeenkomstig instellen.
#De hoofdsteun van de auto zodanig instellen,
dat het kinderzitjesbevestigingssysteem niet
door de hoofdsteun wordt belast.
#Ervoor zorgen dat de voeten van het kind de
voorstoel niet kunnen raken. Indien nodig de
voorstoel iets naar voren instellen.
7 Afhankelijk van de uitrusting van de auto bij
de montage van een geschikt kinderzitjesbevesti-
gingssysteem op de passagiersstoel altijd het vol-
gende in acht nemen:
#De aanwijzingen met betrekking tot naar ach-
teren en naar voren gerichte kinderzitjesbe-
vestigingssystemen op de passagiersstoel in
acht nemen (/ pagina 65).
#Bij gebruik van een naar voren gericht kinder-
zitjesbevestigingssysteem met geïntegreerde
kinderzitjegordel: Indien mogelijk de hoofd-
steun van de betreende stoel uitbouwen. Na
het uitbouwen van het kinderzitjesbevesti-
gingssysteem de hoofdsteun direct aanbren-
gen en correct instellen.
#De leuning van een naar voren gericht kinder-
zitjesbevestigingssysteem moet zo volledig
mogelijk tegen de rugleuning van de passa-
giersstoel aan liggen; dit controleren.
#Het kinderzitjesbevestigingssysteem niet inge-
klemd en/of gedraaid tussen het dak en het
zitvlak inbouwen.
#De hoofdsteun van de auto zodanig instellen,
dat het kinderzitjesbevestigingssysteem niet
door de hoofdsteun wordt belast.
#Nooit voorwerpen, zoals een kussen, onder of
achter het kinderzitjesbevestigingssysteem
leggen.
#De passagiersstoel zo ver mogelijk naar achte-
ren instellen en de stoel zo mogelijk in de
bovenste stand zetten. Altijd de correcte lig-
ging van de schoudergordel vanaf de gordel-
doorvoeropening van de auto naar de schou-
dergordelgeleiding van het kinderzitjesbevesti-
gingssysteem in acht nemen. De schoudergor-
delband moet vanaf de gordeldoorvoerope-
ning naar voren en zo mogelijk omlaag naar
het kinderzitjesbevestigingssysteem verlopen.
#De zittinghoogteverstelling in de laagste stand
zetten.
#De zittinghoek zodanig instellen dat de voorste
rand van de zitting zich in de bovenste en de
achterste rand van de zitting zich in de onder-
ste positie bevindt.
#De rugleuning zo rechtop mogelijk instellen.
Kinderen veilig in de auto vervoeren 77
ISOFIX- of i-Size-kinderzitjesbevestigingssysteem
monteren
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen
door niet vergrendelde achterbank, zit-
plaats achterin en rugleuning
De achterbank, zitplaatsen achterin en rugleu-
ningen kunnen, ook tijdens het rijden, naar
voren klappen.
RDaardoor wordt de inzittende krachtiger in
de veiligheidsgordel gedrukt. De veilig-
heidsgordel kan niet meer zoals bedoeld
beschermen en extra letsel veroorzaken.
RVoorwerpen of bagage in de koer‑ of
bagageruimte kunnen niet door de rugleu-
ning worden tegengehouden.
#Vóór iedere rit opletten dat de achter-
bank, de zitplaats achterin en de rugleu-
ning vergrendeld is.
Wanneer de rugleuning achterin niet vergrendeld
is, is de rode vergrendelingsindicator zichtbaar.
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel of
levensgevaar door het overschrijden van
het toegestaan totaalgewicht van kind en
kinderzitjesbevestigingssysteem
De ISOFIX‑ of i‑Size-kinderzitjesverankeringen
kunnen overbelast raken en het kind kan bij-
voorbeeld bij een ongeval niet meer worden
tegengehouden.
#Als het kind met de geïntegreerde veilig-
heidsgordel van het ISOFIX- of i-Size-kin-
derzitjesbevestigingssysteem beveiligd
is, mag het totaalgewicht van kind en
kinderzitjesbevestigingssysteem 33 kg
niet overschrijden.
Altijd de gegevens over het gewicht van het kin-
derzitjesbevestigingssysteem in acht nemen:
Rin de montage- en gebruikshandleiding van de
fabrikant van het gebruikte kinderzitjesbevesti-
gingssysteem
Rop een label aan het kinderzitjesbevestigings-
systeem, indien aanwezig
Regelmatig controleren dat het toegestaan totaal-
gewicht van kind en kinderzitjesbevestigingssys-
teem wordt aangehouden.
Bij de montage van een kinderzitjesbevestigings-
systeem altijd het volgende in acht nemen:
OAltijd het toepassingsgebied en de geschikt-
heid van zitplaatsen voor bevestiging van een
kinderzitjesbevestigingssysteem in acht
nemen.
ISOFIX-bevestigingsbeugels (/ pagina 71)
of
i‑Size-bevestigingsbeugels (/ pagina 73)
#Beslist voor iedere rit controleren, of het
ISOFIX-kinderzitjesbevestigingsysteem of het
i‑Size-kinderzitjesbevestigingssysteem correct
in beide bevestigingsbeugels van de auto ver-
grendeld is.
78 Kinderen veilig in de auto vervoeren
*AANWIJZING Beschadiging van de veilig-
heidsgordel van de middelste zitplaats bij
de montage van het kinderzitjesbevesti-
gingssysteem
#Controleren dat de veiligheidsgordel niet
bekneld raakt.
Auto's met premium zitplaats achterin
#De afdekking 1 omhoogklappen.
#De lip aan de afdekking 1 omhoogtrekken en
op het steunvlak plaatsen.
De afdekking 1 blij omhooggeklapt.
#Het ISOFIX- of het i‑Size-kinderzitjesbevesti-
gingssysteem aan beide ISOFIX-bevestigings-
beugels 2 monteren.
#De afdekking 1 omhoogklappen om deze te
sluiten.
#De lip van het steunvlak tillen en in de sleuf
tussen de rugleuning en de zitting teruggelei-
den. Daarbij de bekledingsklep sluiten.
Auto's met standaardstoelen
1ISOFIX-bevestigingsbeugels
2i‑Size-bevestigingsbeugels
#De betreende afdekkingen 1 of 2 verwij-
deren en opbergen.
Kinderen veilig in de auto vervoeren 79
#Het ISOFIX- of het i‑Size-kinderzitjesbevesti-
gingssysteem aan beide ISOFIX-bevestigings-
beugels monteren.
#Na het uitbouwen van het kinderzitje de
betreende afdekkingen 1 of 2 aanbren-
gen.
Top Tether bevestigen
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel of
levensgevaar bij niet vergrendelde rugleu-
ningen van de zitplaatsen achterin na
montage van de Top Tether‑gordels
De rugleuningen van de zitplaatsen achterin
kunnen tijdens het rijden naar voren klappen.
Daardoor kunnen kinderzitjesbevestigingssys-
temen niet meer zoals bedoeld beschermen.
Bovendien kan extra letsel veroorzaakt wor-
den.
#De rugleuningen van de zitplaatsen ach-
terin na het monteren van de Top
Tether‑gordels altijd vergrendelen.
#Beslist de vergrendelingsindicator in acht
nemen.
Wanneer de rugleuning achterin niet vergrendeld
is, is de rode vergrendelingsindicator zichtbaar.
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel of
levensgevaar door het instellen van de
stoel na montage van een kinderzitjesbe-
vestigingssysteem
Auto's met elektrisch instelbare zitplaatsen
achterin:
Het volgende kan gebeuren:
RDe Top Tether-gordel kan te los of te strak
worden gespannen.
RHet kinderzitjesbevestigingssysteem kan
loskomen, verkeerd gepositioneerd of
beschadigd worden en dan niet zoals
bedoeld beschermen.
#Nooit de stoel verstellen nadat het kin-
derzitjesbevestigingssysteem is gemon-
teerd.
¯Indien het kinderzitjesbevestigingssysteem
van een Top Tether-gordel voorzien is:
Top Tether kan het gevaar voor letsel ver-
minderen. De Top Tether-gordel biedt de
mogelijkheid voor een extra verbinding tus-
sen het met ISOFIX of met i‑Size beves-
tigde kinderzitjesbevestigingssysteem en
de auto.
80 Kinderen veilig in de auto vervoeren
#Indien nodig de hoofdsteun 1 omhoogschui-
ven (/ pagina 123).
#Het ISOFIX- of het i‑Size-kinderzitjesbevesti-
gingssysteem met Top Tether inbouwen. Daar-
bij de montagehandleiding van de fabrikant
van het kinderzitjesbevestigingssysteem in
acht nemen.
#De Top Tether-gordel 4 onder de hoofdsteun
1 tussen de beide hoofdsteunstangen door-
voeren.
#De Top Tether-haak 3 zonder deze te ver-
draaien in de Top Tether-verankering 2
bevestigen.
#De Top Tether-gordel 4 spannen. Daarbij de
montagehandleiding van de fabrikant van het
kinderzitjesbevestigingssysteem in acht
nemen.
#Indien nodig de hoofdsteun 1 omlaagschui-
ven (/ pagina 123). Erop letten dat de Top
Tether-gordel 4 niet in het verloop wordt
gehinderd.
Kinderzitjesbevestigingssysteem met de veilig-
heidsgordel bevestigen
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen
door niet vergrendelde achterbank, zit-
plaats achterin en rugleuning
De achterbank, zitplaatsen achterin en rugleu-
ningen kunnen, ook tijdens het rijden, naar
voren klappen.
RDaardoor wordt de inzittende krachtiger in
de veiligheidsgordel gedrukt. De veilig-
heidsgordel kan niet meer zoals bedoeld
beschermen en extra letsel veroorzaken.
RVoorwerpen of bagage in de koer‑ of
bagageruimte kunnen niet door de rugleu-
ning worden tegengehouden.
#Vóór iedere rit opletten dat de achter-
bank, de zitplaats achterin en de rugleu-
ning vergrendeld is.
Wanneer de rugleuning achterin niet vergrendeld
is, is de rode vergrendelingsindicator zichtbaar.
#Voor een kinderzitjesbevestigingssysteem van
de categorie "Universal" of "Semi-Universal"
controleren of dit voor de zitplaats van de auto
is toegestaan.
#Het kinderzitjesbevestigingssysteem monte-
ren.
Het draagvlak van het kinderzitjesbevesti-
gingssysteem moet volledig op het zitvlak van
de zitplaats rusten.
#Altijd de correcte ligging van de schoudergor-
del vanaf de gordeldoorvoeropening van de
auto naar de schoudergordelgeleiding van het
Kinderen veilig in de auto vervoeren 81
kinderzitjesbevestigingssysteem in acht
nemen.
De schoudergordelband moet vanaf de gordel-
doorvoeropening naar voren en zo mogelijk
omlaag naar het kinderzitjesbevestigingssys-
teem verlopen.
#Bij de montage op de zitplaats achterin: Indien
aanwezig, bovendien Top Tether bevestigen.
#Bij de montage op de passagiersstoel: Indien
noodzakelijk de gordeldoorvoeropening en de
passagiersstoel overeenkomstig instellen.
Kinderbeveiligingen
Kinderslot voor achterportieren vergrendelen/
ontgrendelen
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen
en letsel als kinderen zonder toezicht in
de auto worden achtergelaten
Wanneer kinderen zonder toezicht in het voer-
tuig achterblijven, kunnen zij met name:
RPortieren openen en daardoor andere per-
sonen of verkeersdeelnemers in gevaar
brengen.
RUitstappen en door het verkeer worden
gegrepen.
RUitrustingen van de auto bedienen en bij-
voorbeeld bekneld raken.
Bovendien kunnen kinderen de auto in bewe-
ging zetten, door bijvoorbeeld:
RDe parkeerrem vrijzetten.
RDe transmissiestand wijzigen.
RHet voertuig starten.
#Kinderen nooit zonder toezicht in de auto
laten.
#Bij het verlaten van de auto altijd de sleu-
tel meenemen en de auto vergrendelen.
#Sleutel buiten bereik van kinderen bewa-
ren.
&WAARSCHUWING Levensgevaar door
grote blootstelling aan kou of warmte in
de auto
Wanneer personen – in het bijzonder kinderen
– langdurig aan hoge of lage temperaturen
worden blootgesteld, bestaat gevaar voor let-
sel of zelfs levensgevaar!
#Personen – in het bijzonder kinderen –
nooit zonder toezicht in de auto laten.
82 Kinderen veilig in de auto vervoeren
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen
en letsel als kinderen zonder toezicht in
de auto worden achtergelaten
Wanneer kinderen meerijden, kunnen deze
met name:
RPortieren openen en daardoor andere per-
sonen of verkeersdeelnemers in gevaar
brengen.
RUitstappen en door het verkeer worden
gegrepen.
RUitrustingen van de auto bedienen en bij-
voorbeeld bekneld raken.
#Wanneer kinderen meerijden, altijd de
aanwezige kinderbeveiligingen activeren.
#Kinderen nooit zonder toezicht in de auto
laten.
#Bij het verlaten van de auto altijd de sleu-
tel meenemen en de auto vergrendelen.
Kindersloten zijn aanwezig voor de achterportie-
ren en de zijruiten achterin.
Auto's voor het Verenigd Koninkrijk: De belang-
rijke veiligheidsaanwijzingen in het hoofdstuk
"Aanwijzingen met betrekking tot de extra portier-
vergrendeling" in acht nemen.
Het kinderslot in de achterportieren vergrendelt
elk portier afzonderlijk. Dit kan dan niet meer van
binnenuit worden geopend.
#De hendel in de richting van de pijl 1 (ver-
grendelen) of 2 (ontgrendelen) indrukken.
#Vervolgens de werking van het kinderslot con-
troleren.
Kinderslot voor zijruiten achterin vergrendelen/
ontgrendelen
Kinderen veilig in de auto vervoeren 83
#Vergrendelen/ontgrendelen: De toets 2
indrukken.
De zijruit achterin kan op de volgende manie-
ren worden geopend of gesloten:
RHet controlelampje 1 brandt: Met de
schakelaar op het bestuurdersportier
RHet controlelampje 1 is gedoofd: Met de
schakelaar op het betreende achterpor-
tier of het bestuurdersportier
Wanneer het kinderslot is geactiveerd, is de
bediening achterin geblokkeerd voor:
Rde zijruiten achterin
Rde instelling van de passagiersstoel vanuit
achterin
Rde rolzonneschermen in het dak
84 Kinderen veilig in de auto vervoeren
Sleutel
Overzicht van de werking van de sleutel
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen
en letsel als kinderen zonder toezicht in
de auto worden achtergelaten
Wanneer kinderen zonder toezicht in het voer-
tuig achterblijven, kunnen zij met name:
RPortieren openen en daardoor andere per-
sonen of verkeersdeelnemers in gevaar
brengen.
RUitstappen en door het verkeer worden
gegrepen.
RUitrustingen van de auto bedienen en bij-
voorbeeld bekneld raken.
Bovendien kunnen kinderen de auto in bewe-
ging zetten, door bijvoorbeeld:
RDe parkeerrem vrijzetten.
RDe transmissiestand wijzigen.
RHet voertuig starten.
#Kinderen nooit zonder toezicht in de auto
laten.
#Bij het verlaten van de auto altijd de sleu-
tel meenemen en de auto vergrendelen.
#Sleutel buiten bereik van kinderen bewa-
ren.
*AANWIJZING Beschadiging van de sleutel
door magnetische velden
#De sleutels uit de buurt van sterke mag-
netische velden houden.
Voertuigsleutel
1Controlelampje
2Vergrendelen
3Ontgrendelen (met voelhulp)
4Achterklep openen en sluiten
%Wanneer het controlelampje 1 bij het indruk-
ken van de toets Ü of s niet gaat bran-
den, is de batterij bijna leeg of eventueel ont-
laden. De batterij zo snel mogelijk vervangen.
De batterij van de sleutel vervangen
(/ pagina 87).
Openen en sluiten 85
%Auto's met automatische portieren: Wanneer
in het multimediasysteem de functie automati-
sche portieren is ingeschakeld
(/ pagina 99), kunt u door het indrukken
van de toets Ü of s het bestuurders-
of passagiersportier openen of sluiten. Meer
informatie over de automatische portieren
(/ pagina 94).
Met de sleutel worden de volgende componenten
ver- en ontgrendeld:
RPortieren
RContactdoosklep
RAchterklep
Wanneer de auto niet binnen circa 40 seconden
na het ontgrendelen wordt geopend, wordt deze
weer vergrendeld. De diefstalbeveiliging wordt
opnieuw geactiveerd.
De sleutel niet bewaren bij elektronische appara-
ten of metalen voorwerpen. Dit kan de werking
van de sleutel nadelig beïnvloeden.
Akoestisch sluitsignaal in- of uitschakelen
Multimediasysteem:
4© 5Instellingen 5Voertuig
5Openen/sluiten
#Het Akoestisch sluitsignaal in- of uitschake-
len.
%Het volgende in acht nemen:
De geselecteerde instelling van het akoestisch
sluitsignaal dient in overeenstemming te zijn
met de betreende nationale verkeersregels.
In sommige landen, waaronder Duitsland, is
het gebruik van het akoestisch sluitsignaal
wettelijk niet toegestaan (in Duitsland con-
form §16 Abs. 1 en §30 Abs. 1 StVO). De
bestuurder van de auto dient zich aan de
voorschrien te houden. In landen waar het
gebruik van deze functie niet is toegestaan, is
deze functie in uw auto niet geactiveerd en
mag ook niet worden geactiveerd.
Ontgrendelingsinstellingen wijzigen
Mogelijke ontgrendelingsfuncties van de sleutel:
RCentraal ontgrendelen
RBestuurdersportier en contactdoosklep ont-
grendelen
#Tussen de instellingen omschakelen: De toet-
sen Ü en s tegelijkertijd circa zes
seconden indrukken, tot het controlelampje
tweemaal knippert.
Mogelijkheden wanneer de ontgrendelingsfunctie
bestuurdersportier en contactdoosklep is geko-
zen:
RAuto centraal ontgrendelen: De toets Ü
tweemaal indrukken.
RAuto's met KEYLESS-GO: Wanneer u de bin-
nenzijde van de portiergreep van het bestuur-
dersportier aanraakt, worden alleen het
bestuurdersportier en de contactdoosklep
ontgrendeld.
Werking van de sleutel deactiveren
Auto's met KEYLESS-GO: Wanneer u de werking
van de sleutel deactiveert, worden ook de KEY-
LESS-GO-functies gedeactiveerd. Een toegangs-
of wegrijbeveiliging door KEYLESS-GO is in dat
geval niet meer mogelijk met de betreende sleu-
86 Openen en sluiten
tel. Activeer de werking van de sleutel, zodat alle
functies weer zoals gewend met deze sleutel
beschikbaar zijn.
U kunt de werking van de sleutel bovendien deac-
tiveren om het stroomverbruik van de betreende
sleutel te reduceren, wanneer u de auto of een
sleutel gedurende langere tijd niet gebruikt.
#De toets s van de sleutel indrukken en
ingedrukt houden.
#Met ingedrukte toets s onmiddellijk de
toets Ü van de sleutel tweemaal kort na
elkaar indrukken.
Het controlelampje van de sleutel gaat een-
maal kort en eenmaal lang branden.
%U hee de volgende mogelijkheden om de
sleutel weer te activeren:
REen willekeurige toets van de sleutel
indrukken.
RDe auto met de sleutel in het opbergvak
van de middenconsole starten
(/ pagina 202).
Noodsleutel verwijderen en aanbrengen
Noodsleutel verwijderen
#De ontgrendelingsknop 1 indrukken.
De noodsleutel 2 wordt iets naar buiten
geschoven.
#De noodsleutel 2 er helemaal uit trekken.
Noodsleutel aanbrengen
#De noodsleutel 2 bij de markering 3 naar
binnen schuiven, tot deze vergrendelt.
%Om de sleutel aan een sleutelbos te bevesti-
gen, kan de noodsleutel 2 worden gebruikt.
Batterij van de sleutel vervangen
&GEVAAR Levensgevaar door inslikken van
batterijen
Batterijen bevatten giige en agressieve com-
ponenten. Als batterijen worden ingeslikt of op
een andere manier in het lichaam terechtko-
Openen en sluiten 87
men, kan dit binnen twee uur tot zware inwen-
dige verbrandingen leiden.
Er dreigt levensgevaar!
#Batterijen buiten bereik van kinderen
bewaren.
#Als de afdekking en/of het deksel van
het batterijenvak niet goed sluit, de sleu-
tel niet meer gebruiken en buiten het
bereik van kinderen bewaren.
#Als batterijen worden ingeslikt of op een
andere manier in het lichaam terechtko-
men, direct de hulp van een arts inroe-
pen.
+MILIEU-AANWIJZING Milieuschade door
een ondeskundige afvoer van batterijen
Accu's bevatten schadelijke stoen.
Het is wettelijke verboden, deze samen met
het huisvuil af te voeren.
#
Accu's op milieuvriendelijke
wijze afvoeren. Ontladen batterijen bij
een gekwaliceerde werkplaats of bij
een inzamelpunt voor oude batterijen
afgeven.
Voorwaarden
REr is één 3V-knoopcel van het type CR 2032
nodig.
Mercedes-Benz adviseert om de batterij bij een
gekwaliceerde werkplaats te laten vervangen.
#De noodsleutel verwijderen (/ pagina 87).
#De noodsleutel 2 in de richting van de pijl in
de opening van de sleutel drukken, tot de
afdekking 1 opent. Hierbij de afdekking 1
niet dichtdrukken.
88 Openen en sluiten
#De noodsleutel 2 in de opening aanbrengen
en het deksel 3 openklappen en verwijderen.
#De sleutel tegen de binnenzijde van de hand
kloppen, tot de batterij 4 uit de sleutel valt.
#De nieuwe batterij met de pluspool omhoog
aanbrengen. Hiervoor een pluisvrije doek
gebruiken.
#Het oppervlak van de batterij moet vrij zijn van
pluizen, vet of andere verontreinigingen.
#Het deksel 3 met de voorste lippen eerst in
de behuizing aanbrengen en vervolgens aan
beide zijden dichtdrukken.
#Het deksel 3 moet volledig gesloten zijn.
#De afdekking 1 met de voorste lippen eerst
in de behuizing aanbrengen en dichtdrukken,
tot deze volledig gesloten is.
#De noodsleutel weer aanbrengen
(/ pagina 87).
Problemen met de sleutel verhelpen
U kunt de auto niet meer ver- of ontgrendelen.
Mogelijke oorzaken:
RDe batterij van de sleutel is zwak of leeg.
#Met het controlelampje de batterij controleren
(/ pagina 85).
#Eventueel de batterij van de sleutel vervangen
(/ pagina 87).
#De reservesleutel gebruiken.
#Voor het ver- of ontgrendelen de noodsleutel
gebruiken (/ pagina 100).
#De sleutel bij een gekwaliceerde werkplaats
laten controleren.
Een sterke radiobron veroorzaakt een storing.
Mogelijke oorzaken van een slechte werking van
de functie van de sleutel:
Rhoogspanningskabels
Rmobiele telefoons
Relektronische apparaten (notebooks, tablets)
Rafscherming door metalen voorwerpen of con-
tactlussen voor poort- of slagboominstallaties
#Op voldoende afstand tussen de sleutel en
een potentiële storingsbron letten.
U hee een sleutel verloren.
#De sleutel bij een gekwaliceerde werkplaats
laten blokkeren.
#Zo nodig de mechanische sloten laten vervan-
gen.
Portieren
Aanwijzingen met betrekking tot extra portierver-
grendeling
De extra portiervergrendeling is alleen beschik-
baar bij auto's voor het Verenigd Koninkrijk.
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel voor
personen in de auto bij geactiveerde extra
portiervergrendeling
Wanneer de extra portiervergrendeling geacti-
veerd is, kunnen de portieren niet meer van
binnenuit geopend worden.
Openen en sluiten 89
#Personen, in het bijzonder kinderen,
nooit zonder toezicht in de auto achterla-
ten.
#Wanneer zich personen in de auto bevin-
den, nooit de extra portiervergrendeling
activeren.
De extra portiervergrendeling wordt in de vol-
gende gevallen automatisch geactiveerd:
RDe auto wordt vergrendeld met de sleutel.
RDe auto wordt vergrendeld met KEYLESS-GO.
Als de auto via Mercedes me connect is vergren-
deld, is de extra portiervergrendeling niet actief
(/ pagina 396).
Wanneer de extra portiervergrendeling is geacti-
veerd, kunt u de portieren niet van binnenuit ope-
nen.
%Na de vergrendeling kunt u met de claxon een
signaal laten geven.
De activering van de extra portiervergrendeling
kan worden voorkomen, door voor het vergrende-
len van de auto de interieurbeveiliging uit te scha-
kelen (/ pagina 116).
Portieren van binnenuit ontgrendelen en openen
#Alleen voor het Verenigd Koninkrijk: De aan-
wijzingen voor de extra portiervergrendeling in
acht nemen (/ pagina 89).
#Aan de portiergreep 1 trekken.
Auto van binnenuit centraal ver- en ontgrendelen
#Ontgrendelen: De toets 1 indrukken.
#Vergrendelen: De toets 2 indrukken.
Wanneer de auto vergrendeld is, brandt het
rode controlelampje in de toets 2.
De contactdoosklep wordt niet ver- en ontgren-
deld. Wanneer een sleutel in de auto wordt her-
90 Openen en sluiten
kend, kan de contactdoosklep desondanks wor-
den geopend.
De auto wordt niet ontgrendeld:
RWanneer u de auto met de sleutel hebt ver-
grendeld
RWanneer u de auto met KEYLESS-GO hebt ver-
grendeld
Vlakke portiergrepen uit- of inschuiven
De portiergrepen schuiven automatisch uit:
RWanneer u de auto met de sleutel ontgrendelt
RWanneer het sensorvlak buiten aan de portier-
greep aanraakt (wanneer de auto ontgrendeld
is)
De portiergrepen schuiven automatisch in:
RWanneer u de auto met de sleutel vergrendelt
RBij het wegrijden
RNa een wachtperiode
#Portiergreep uitschuiven: Het sensorvlak aan
de buitenzijde 1 aanraken.
Auto met KEYLESS-GO ver- en ontgrendelen
Voorwaarden
RDe sleutel bevindt zich buiten de auto.
RDe afstand van de sleutel tot de auto is niet
meer dan 1 m.
RHet bestuurdersportier en het portier, waarvan
de portiergreep wordt bediend, zijn gesloten.
De portiergrepen schuiven automatisch uit:
RWanneer een voertuigsleutel wordt herkend
(de auto is dan nog niet ontgrendeld)
RWanneer u de auto met de sleutel ontgrendelt
RWanneer u om te ontgrendelen het sensorvlak
buiten aan de portiergreep aanraakt
De portiergrepen schuiven automatisch in:
RWanneer u de auto met de sleutel vergrendelt
RWanneer u om te vergrendelen het verdiept
liggende sensorvlak aan de portiergreep aan-
raakt
RNa de comfortsluiting (/ pagina 109)
RBij het wegrijden
RNa een wachtperiode
Openen en sluiten 91
*AANWIJZING Schade aan de auto door het
onbedoeld openen van de achterklep of
een portier
RBij het gebruik van een wasstraat
RBij het gebruik van een hogedrukreiniger
#In deze situaties de functie van de sleutel
deactiveren.
of
#Erop letten dat de sleutel ten minste 3 m
(hogedrukreiniger) of 6 m (wasstraat) van
de auto verwijderd is.
De aanwijzingen in acht nemen met betrekking
tot:
RHet wassen van de auto in een wasstraat
(/ pagina 421)
RHet gebruik van een hogedrukreiniger
(/ pagina 423)
#Auto ontgrendelen: Wanneer de portiergreep
uitgeschoven is de binnenzijde van de portier-
greep 1 aanraken.
Wanneer de portiergreep niet uitgeschoven is, bij-
voorbeeld na een wachttijd:
#Om te ontgrendelen het sensorvlak 2 aanra-
ken.
92 Openen en sluiten
#Auto vergrendelen: Het verdiepte sensorvlak
3 aanraken.
#Comfortsluiting: Het verdiepte sensorvlak 3
lang aanraken.
%Meer informatie over de comfortsluiting
(/ pagina 109).
Problemen met KEYLESS-GO verhelpen
De auto kan niet meer met de KEYLESS-GO wor-
den ver- en ontgrendeld.
Mogelijke oorzaken:
RDe functie van de sleutel is gedeactiveerd.
RDe batterij van de sleutel is zwak of leeg.
#De functie van de sleutel activeren
(/ pagina 86).
#Met het controlelampje de batterij controleren
(/ pagina 85).
#Eventueel de batterij van de sleutel vervangen
(/ pagina 87).
#De reservesleutel gebruiken.
#Voor het ver- of ontgrendelen de noodsleutel
gebruiken (/ pagina 100).
#De auto en de sleutel bij een gekwaliceerde
werkplaats laten controleren.
Een sterke radiobron veroorzaakt een storing.
Mogelijke oorzaken van de beïnvloeding van de
KEYLESS-GO-functie:
Rhoogspanningskabels
Rmobiele telefoons
Relektronische apparaten (notebooks, tablets)
Rafscherming door metalen voorwerpen of con-
tactlussen voor poort- of slagboominstallaties
#Op voldoende afstand tussen de sleutel en
een potentiële storingsbron letten.
Automatische vergrendeling in- of uitschakelen
Multimediasysteem:
4© 5Instellingen 5Voertuig
5Openen/sluiten
%Wanneer de auto is ingeschakeld en de wielen
sneller dan stapvoets draaien, wordt de auto
automatisch vergrendeld.
#Autom. vergrendeling in- of uitschakelen.
In de volgende situaties bestaat gevaar voor bui-
tensluiten wanneer de functie is ingeschakeld:
RDe auto wordt aangesleept of aangeduwd.
RDe auto bevindt zich op een rollentestbank.
Openen en sluiten 93
Comfortportieren openen en sluiten
&WAARSCHUWING Inklemgevaar bij het
automatisch sluiten van de automatische
portieren
Er kunnen lichaamsdelen bekneld raken. Er
kunnen zich personen of dieren in het sluitge-
bied bevinden.
#Erop letten dat zich niemand in de omge-
ving van het sluitgebied bevindt.
#Om de sluitprocedure te stoppen, een
van de volgende mogelijkheden gebrui-
ken:
RBestuurders- of passagiersportier: De
toets Ü of s in de sleutel
indrukken.
RBestuurdersportier: het rempedaal
indrukken.
RAlle portieren: Aan de binnen- of bui-
tenportiergreep trekken.
RAlle portieren: Het verzonken sensor-
vlak in de buitenportiergreep aanra-
ken.
RAlle portieren: Tegen het portier druk-
ken of aan het portier trekken.
RAlle portieren: De hand van binnen
kort naar het portier bewegen en de
handbeweging stoppen.
RAlle portieren: In het menu Comfort
van het multimediasysteem het
touchscreen aanraken.
*AANWIJZING Bij het automatisch openen
en sluiten van de automatische portieren
beslist in acht nemen:
Het zicht op de omgeving kan beperkt zijn.
#Bij het openen of sluiten mogen zich
geen personen, dieren of voorwerpen in
het bereik van de portieren bevinden; dit
controleren.
#Bij het openen beslist op lage objecten
en obstakels ter hoogte van de zijruiten
letten.
Comfortportieren openen of sluiten
Om de comfortportieren achterin automatisch te
openen en te sluiten zijn de volgende functies
nodig:
RKEYLESS-GO (/ pagina 91)
RServosluiting (/ pagina 99)
RParkeerpakket met 360°-camera
(/ pagina 297)
of
Remote parkeerassistent met spiegelpakket
(/ pagina 312)
RActieve dodehoekassistent (/ pagina 286)
De comfortportieren kunnen dan automatisch
worden geopend of gesloten.
%Wanneer de actieve dodehoekassistent uitge-
schakeld of niet beschikbaar is, kunnen de
comfortportieren niet van binnenuit worden
geopend.
U kunt de comfortportieren op de volgende
manieren openen of sluiten:
Rmet de sleutel (bestuurders- of passagierspor-
tier openen en sluiten)
94 Openen en sluiten
Rde auto naderen (bestuurdersportier openen)
Rhet rempedaal bedienen (bestuurdersportier
sluiten)
Rmet de binnenste portiergrepen (portieren
openen en sluiten)
Rmet de buitenste portiergrepen (portieren
openen en sluiten)
RGebarenbediening (portieren van binnenuit
sluiten) (/ pagina 353)
Rvia het multimediasysteem (/ pagina 99)
%Wanneer een achterportier met het kinderslot
beveiligd is, kan dit niet met de portiergreep
van binnenuit worden geopend. Voor meer
informatie over het kinderslot in de achterpor-
tieren (/ pagina 82).
Via het multimediasysteem kunnen de achter-
portieren nog wel van binnenuit worden
geopend (/ pagina 99).
Bijzonderheden aan de comfortportieren:
RWanneer een portier bij het sluiten de eerste
vergrendelingspositie hee bereikt, trekt de
servosluiting (/ pagina 99) dit portier auto-
matisch in het slot.
RWanneer de achterportieren via de comfort-
functie worden gesloten, zijn deze niet auto-
matisch vergrendeld.
#Bestuurders- of passagiersportier met de sleu-
tel openen: De toets Ü van de sleutel
indrukken en ingedrukt houden, tot het portier
begint te openen.
%U kunt in het multimediasysteem instellen of
bij het indrukken van de toets Ü op de
sleutel het bestuurdersportier, het passagiers-
portier of geen portier opent (/ pagina 99).
Wanneer geen portier wordt geopend, wordt
bij het indrukken van de toets Ü de functie
comfortopening uitgevoerd. Bij comfortope-
ning worden bijvoorbeeld de zijruiten en het
panoramaschuifdak geopend. Meer informatie
over comfortopening (/ pagina 108).
#Bestuurders- of passagiersportier met de sleu-
tel sluiten: De toets s van de sleutel
indrukken en ingedrukt houden, tot het portier
begint te sluiten.
Alle geopende portieren worden gesloten.
#Comfortsluiting met de sleutel: De toets s
van de sleutel indrukken en ingedrukt houden.
Alle geopende portieren, zijruiten en het pano-
ramaschuifdak worden gesloten.
%Om de auto te vergrendelen, moet u de toets
s op de sleutel opnieuw indrukken.
Bestuurdersportier openen wanneer de auto
wordt genaderd:
*AANWIJZING Schade aan de auto door
onbedoeld openen van een portier
RBij het langs de auto lopen
RBij het gebruik van een wasstraat
RBij het gebruik van een hogedrukreiniger
#In deze situaties de functie van de sleutel
deactiveren.
Wanneer u de auto nadert en de sleutel wordt her-
kend, wordt de auto ontgrendeld en opent het
bestuurdersportier automatisch.
#De functie in het multimediasysteem instellen
(/ pagina 99).
Openen en sluiten 95
Bestuurdersportier met het rempedaal sluiten:
#Het rempedaal indrukken, tot het portier
begint te sluiten.
Comfortportieren van binnenuit openen of sluiten:
#Kort aan de portiergreep trekken
(/ pagina 90).
Aansluitend wordt de automatische beweging
gestart.
%Wanneer u tijdens de automatische beweging
aan de portiergreep trekt, wordt het openen
of sluiten gestopt. Wanneer u opnieuw aan de
portiergreep trekt, wordt de beweging in
omgekeerde richting hervat.
#Comfortportieren van buitenaf openen: Aan de
buitenste portiergreep trekken. #Comfortportieren van buitenaf sluiten: Het ver-
diepte sensorvlak 1 van de portiergreep aan-
raken.
Objectherkenning
De objectherkenning bewaakt met meerdere sen-
soren het openingsbereik van de comfortportie-
ren, om objecten te herkennen. Wanneer een van
de sensoren een object herkent, worden de com-
fortportieren gestopt en wordt in het multimedia-
systeem een waarschuwing weergegeven.
#Een in een tussenstand gestopt portier hand-
matig openen.
Ook wanneer de comfortportieren over sensoren
beschikken, kan niet gewaarborgd worden, dat
alle objecten herkend worden. De objectherken-
ning is slechts een hulpmiddel en kan de oplet-
tendheid van de inzittenden voor de directe omge-
ving bij het openen en sluiten van de comfortpor-
tieren niet vervangen. De verantwoordelijkheid
voor het veilig openen en sluiten van de portieren
ligt altijd bij de inzittenden.
Registratiegebied van de sensoren
96 Openen en sluiten
1circa 1 m
*AANWIJZING Gevaar voor ongevallen door
objecten in de directe omgeving
De objectherkenning herkent bepaalde objec-
ten in de directe omgeving mogelijk niet.
#Bij het openen van de automatische por-
tieren beslist op lage objecten en obsta-
kels ter hoogte van de zijruiten letten.
De objectherkenning herkent zulke
objecten in de direct omgeving niet
altijd, vooral tijdens de beweging. Anders
kunnen de auto of andere objecten wor-
den beschadigd.
*AANWIJZING Gevaar voor ongevallen door
gestoorde sensoren
De sensoren worden mogelijk gestoord door
sneeuw of voorwerpen die ultrasone golven
absorberen.
#De automatische portieren moeten vrij
zijn van vuil, ijs of sneeuwophopingen; dit
controleren.
#Bij het openen van de automatische por-
tieren bijzonder voorzichtig zijn als er
andere ultrasone bronnen in de buurt
zijn.
*AANWIJZING Gevaar voor ongevallen bij
beperkte herkenning door de sensoren in
de automatische portieren
Wanneer de sensoren afgedekt zijn, kunnen
de automatische portieren niet betrouwbaar
functioneren.
#Geen stickers, folie of andere bekleding
op de buitenzijde van de automatische
portieren aanbrengen.
Anders worden de sensoren mogelijk
geblokkeerd en obstakels niet of slechts
beperkt herkend.
Uitstapwaarschuwing bij het openen van de por-
tieren van binnenuit
Als extra veiligheid wordt de uitstapwaarschuwing
van de actieve dodehoekassistent gebruikt. Wan-
neer een obstakel wordt herkend, wordt de com-
fortfunctie uitgeschakeld en een bewegend por-
tier gestopt.
#Een in een tussenstand gestopt portier hand-
matig openen.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen
ondanks uitstapwaarschuwing
De uitstapwaarschuwing reageert niet op stil-
staande objecten en ook niet op personen of
andere verkeersdeelnemers die met een groot
snelheidsverschil dichterbij komen.
Openen en sluiten 97
De uitstapwaarschuwing kan in deze situaties
niet waarschuwen.
#Bij het openen van de portieren altijd de
verkeerssituatie in de gaten houden en
erop letten dat voldoende vrije ruimte
aanwezig is.
De uitstapwaarschuwing is slechts een hulpmiddel
en ontslaat de inzittenden er niet van zelf goed te
blijven opletten. De inzittenden blijven altijd ver-
antwoordelijk voor het zonder gevaar openen van
de portieren en het veilig verlaten van de auto.
%Meer informatie over de actieve dodehoekas-
sistent met uitstapwaarschuwing
(/ pagina 286).
Blokkeerherkenning bij het openen van de portie-
ren
Wanneer een obstakel een portier tijdens het
automatisch openen hindert, wordt het achterpor-
tier gestopt door de blokkeerherkenning. De auto-
matische blokkeerherkenning is slechts een hulp-
middel. U dient zelf altijd goed te blijven opletten.
#Een in een tussenstand gestopt portier hand-
matig openen.
*AANWIJZING Beschadiging aan de auto-
matische portieren ondanks blokkeerher-
kenning
De blokkeerherkenning kan mogelijk niet in
alle gevallen het automatisch openen van de
portieren stoppen. Vooral bij lichte, zachte
objecten kan dit het geval zijn.
#Erop letten dat er voldoende plaats naast
de auto is.
Automatische anti-inklemfunctie bij het sluiten
van de portieren
De portieren zijn uitgerust met een automatische
blokkeerherkenning met anti-inklemfunctie. Wan-
neer een obstakel een portier tijdens het automa-
tisch sluiten blokkeert, wordt het portier automa-
tisch weer geopend. De automatische anti-inklem-
functie is slechts een hulpmiddel en is geen ver-
vanging van uw oplettendheid.
#Bij het sluiten controleren dat zich geen
lichaamsdelen in het sluitgebied bevinden.
&WAARSCHUWING Inklemgevaar ondanks
anti-inklemfunctie
De anti-inklemfunctie reageert niet:
Rop zachte, lichte en dunne objecten, bij-
voorbeeld vingers
Rtegen het einde van het sluitproces
de anti-inklemfunctie kan het inklemmen
vooral in deze situaties niet voorkomen.
#Ervoor zorgen dat zich geen lichaamsde-
len in het sluitgebied bevinden.
#Als iemand ingeklemd raakt, een van de
volgende mogelijkheden gebruiken:
RBestuurders- of passagiersportier: De
toets Ü of s in de sleutel
indrukken.
RBestuurdersportier: het rempedaal
indrukken.
RAlle portieren: Aan de binnen- of bui-
tenportiergreep trekken.
RAlle portieren: Tegen het portier druk-
ken of aan het portier trekken.
98 Openen en sluiten
RAlle portieren: In het menu Comfort
van het multimediasysteem het
touchscreen aanraken.
Automatische portieren instellen
Multimediasysteem:
4© 5Instellingen 5Voertuig
5Comfort
#Comfortportieren in- of uitschakelen.
Automatische portieren bedienen
#´ selecteren.
#Portierbediening openen selecteren.
Het venster voor het bedienen van de portie-
ren wordt geopend. Door het bedienen van
het schuifmechanisme kunnen de portieren
worden geopend of gesloten.
#Procedure annuleren selecteren.
Het proces wordt onderbroken en het portier
blij in de bereikte positie staan.
#Alles sluiten selecteren.
Alle portieren worden tegelijkertijd gesloten.
%De automatische portieren kunnen ook via de
MBUX interieurassistent worden gesloten.
Meer informatie over de bediening van de
automatische portieren .
Sleutelfunctie voor automatische portieren instel-
len
#´ selecteren.
#Key Assignment (sleuteltoewijzing) selecteren.
Comfortopening ruiten, Voorportier rechts
openen en Voorportier links openen kunnen
voor bediening met de sleutel afzonderlijk wor-
den ingesteld.
Portier openen bij nadering
#De functie in- of uitschakelen.
Wanneer de functie is geactiveerd, gaat het
bestuurdersportier bij nadering van de auto
automatisch open.
Waarschuwing voor obstakels in het portierbereik
#De functie in- of uitschakelen.
De auto waarschuwt voor obstakels in het por-
tierbereik met akoestische terugkoppeling en
een grasche weergave.
Functie van de servosluiting
&WAARSCHUWING Inklemgevaar bij het
automatisch dichttrekken van de portieren
Er kunnen lichaamsdelen of voorwerpen
bekneld raken en letsel ontstaan.
#Ervoor zorgen dat zich geen lichaamsde-
len of voorwerpen in het sluitgebied
bevinden.
#Het automatisch dichttrekken van de
portieren kan worden onderbroken door
aan de binnenzijde of aan de buitenzijde
aan de portiergreep te trekken.
Als het portier tot in de eerste klikstand in het slot
wordt gedrukt, trekt de servosluiting het portier
automatisch in het slot.
%Als de auto van buitenaf wordt vergrendeld of
tijdens het wegrijden kunnen de portieren
automatisch worden dichtgetrokken.
Openen en sluiten 99
Auto met de noodsleutel ver- en ontgrendelen
Linker portier met de noodsleutel ontgrendelen
%Wanneer het bestuurdersportier of het koer-
deksel met de noodsleutel wordt ontgrendeld
en vervolgens wordt geopend, wordt de dief-
stal-/inbraakalarminstallatie geactiveerd.
%Wanneer het bestuurdersportier met de nood-
sleutel wordt ontgrendeld, wordt de achter-
klep niet ontgrendeld.
#De noodsleutel verwijderen (/ pagina 87).
Wanneer de portiergreep ingeschoven is:
#Een plat, niet metalen voorwerp van boven
achter de ingeschoven portiergreep 1 schui-
ven en licht naar buiten wrikken.
#Van onderen achter de portiergreep 1 grij-
pen en tot de weerstand naar buiten trekken
en uitgetrokken houden..
Wanneer de portiergreep uitgeschoven is:
#De portiergreep 1 tot de weerstand naar bui-
ten trekken en uitgetrokken houden.
#De noodsleutel in de slotcilinder steken.
#De noodsleutel linksom in de stand 1
draaien.
#De portiergreep 1 krachtig door de weer-
stand naar buiten trekken.
100 Openen en sluiten
#De noodsleutel in de uitgangspositie terug-
draaien.
#De noodsleutel verwijderen en de portiergreep
loslaten.
Portieren vergrendelen
#Een geschikt voorwerp, bijvoorbeeld de nood-
sleutel, in de uitsparing 1 van het portierslot
aanbrengen.
#Linkerzijde van de auto vergrendelen: De
noodsleutel tot de aanslag rechtsom draaien.
#Rechterzijde van de auto vergrendelen: De
noodsleutel tot de aanslag linksom draaien.
Wanneer het vergrendelde portier vervolgens
wordt gesloten, kunt u dit niet meer van buitenaf
openen.
Bagageruimte
Achterklep openen
*AANWIJZING Beschadiging van de achter-
klep door obstakels op de auto
De achterklep zwenkt bij het openen naar ach-
teren en omhoog.
#Erop letten dat er voldoende plaats ach-
ter en boven de achterklep is.
#Als de achterklep is ontgrendeld op de boven-
zijde van de Mercedes-Benz-ster drukken.
#Auto's met HANDS-FREE ACCESS: Met een
voet onder de bumper schoppen
(/ pagina 104).
#Aan de afstandsbedieningstoets 1 trekken,
tot de achterklep opent.
of
#De toets H van de sleutel lang indrukken.
Openen en sluiten 101
#Een achterklep die in de tussenstand is
gestopt omhoogtrekken. Loslaten zodra deze
begint te openen.
Wanneer een obstakel de achterklep tijdens het
automatisch openen hindert, wordt de achterklep
gestopt door de blokkeerherkenning. De automati-
sche blokkeerherkenning is slechts een hulpmid-
del. Deze ontslaat u er niet van zelf goed te blijven
opletten.
Achterklep sluiten
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel door
niet-vastgezette voorwerpen in de auto
Wanneer voorwerpen, bagage of lading niet of
onvoldoende vastgezet is, kan het verschui-
ven, kantelen of rondslingeren en daardoor
inzittenden raken.
Er bestaat gevaar voor letsel, in het bijzonder
bij remmanoeuvres of plotselinge richtingswij-
zigingen!
#Voorwerpen altijd zodanig opbergen, dat
ze niet kunnen rondslingeren.
#Voorwerpen, bagage of lading voor het
wegrijden beveiligen tegen verschuiven
of kantelen.
De aanwijzingen met betrekking tot het beladen
van de auto in acht nemen.
Aanwijzingen met betrekking tot het sluiten van
de achterklep: Uw auto is uitgerust met automati-
sche sleutelherkenning. Wanneer wordt herkend
dat een bij de auto behorende sleutel zich in de
auto bevindt, wordt de achterklep niet vergren-
deld.
In acht nemen dat de achterklep in de volgende
situatie niet wordt vergrendeld:
RU hebt de auto vergrendeld en sluit de achter-
klep, terwijl een bij de auto behorende sleutel
in de auto ligt.
en
REr wordt geen tweede bij de auto behorende
sleutel buiten de auto herkend.
De automatische sleutelherkenning is slechts een
hulpmiddel en is geen vervanging van uw oplet-
tendheid.
#Vóór het vergrendelen controleren of ten min-
ste één bij de auto behorende sleutel zich bui-
ten de auto bevindt.
#Achterklep sluiten: De achterklep iets omlaag-
trekken. Loslaten zodra deze begint te sluiten.
&WAARSCHUWING Inklemgevaar bij het
automatisch sluiten van de achterklep
Er kunnen lichaamsdelen bekneld raken. Er
kunnen zich personen in het sluitgebied bevin-
den.
#Erop letten dat zich niemand in de omge-
ving van het sluitgebied bevindt.
Om de sluitprocedure te stoppen, een van de
volgende mogelijkheden gebruiken:
RDe toets H in de sleutel indrukken.
RDe afstandsbedieningstoets op het
bestuurdersportier indrukken of eraan
trekken.
RDe sluit‑ of vergrendelingstoets op de ach-
terklep indrukken.
102 Openen en sluiten
ROp de bovenzijde van de Mercedes-Benz
ster in de achterklep drukken.
Auto's met HANDS-FREE ACCESS: De sluitproce-
dure kan ook met een schoppende beweging
onder de achterbumper worden gestopt.
#De spanningsvoorziening of de auto inschake-
len.
#De afstandsbedieningstoets 1 indrukken, tot
de achterklep volledig gesloten is.
#De sluittoets 1 in de achterklep indrukken.
Auto's met KEYLESS-GO
#De vergrendelingstoets 2 in de achterklep
indrukken.
Wanneer een sleutel buiten de auto wordt her-
kend, wordt de achterklep gesloten en de auto
vergrendeld.
#De toets H van de sleutel lang indrukken.
De sleutel moet zich daarbij in de omgeving
van de auto bevinden.
Auto's met HANDS-FREE ACCESS
#Met de voet een schoppende beweging onder
de bumper maken (/ pagina 104).
Automatische anti-inklemfunctie van de achter-
klep
De achterklep is uitgerust met een automatische
blokkeerherkenning met anti-inklemfunctie. Wan-
neer een object de achterklep tijdens de automa-
tische sluitprocedure hindert, wordt deze automa-
tisch weer iets geopend. De automatische blok-
keerherkenning met anti-inklemfunctie is slechts
een hulpmiddel. U dient zelf altijd goed te blijven
opletten.
Openen en sluiten 103
#Bij het sluiten controleren dat zich geen
lichaamsdelen in het sluitgebied bevinden.
&WAARSCHUWING Inklemgevaar ondanks
anti-inklemfunctie
De anti-inklemfunctie reageert niet:
Rop zachte, lichte en dunne objecten, bij-
voorbeeld vingers
Rtegen het einde van het sluitproces
de anti-inklemfunctie kan het inklemmen
vooral in deze situaties niet voorkomen.
#Ervoor zorgen dat zich geen lichaamsde-
len in het sluitgebied bevinden.
Wanneer iemand bekneld raakt, ofwel:
RDe toets H in de sleutel indrukken.
RDe afstandsbedieningstoets op het
bestuurdersportier indrukken of eraan
trekken.
RDe sluit‑ of vergrendelingstoets op de ach-
terklep indrukken.
ROp de bovenzijde van de Mercedes-Benz
ster in de achterklep drukken.
Functie HANDS-FREE ACCESS
Met HANDS-FREE ACCESS kunt u door een
schoppende beweging met de voet onder de bum-
per de achterklep openen, sluiten of stoppen.
De schoppende beweging activeert afwisselend
een openings- of sluitingsprocedure.
De aanwijzingen met betrekking tot het openen
(/ pagina 101) en sluiten (/ pagina 102) van
de achterklep.
%Tijdens het openen of sluiten van de achter-
klep klinken er twee waarschuwingssignalen.
*AANWIJZING Schade aan de auto door het
onbedoeld openen van de achterklep of
een portier
RBij het gebruik van een wasstraat
RBij het gebruik van een hogedrukreiniger
#In deze situaties de functie van de sleutel
deactiveren.
of
#Erop letten dat de sleutel ten minste 3 m
(hogedrukreiniger) of 6 m (wasstraat) van
de auto verwijderd is.
Ervoor zorgen dat u bij het maken van de schop-
pende beweging stevig staat. Anders kunt u bij-
voorbeeld bij ijzel uw evenwicht verliezen.
104 Openen en sluiten
De volgende aanwijzingen in acht nemen:
RDe sleutel bevindt zich achter de auto.
RBij de schoppende beweging ten minste
30 cm van de auto verwijderd blijven.
RBij de schoppende beweging niet de bumper
aanraken.
RDe schoppende beweging niet te langzaam uit-
voeren.
RDe schoppende beweging moet naar de auto
toe en er vandaan plaatsvinden.
1Registratiegebied van de sensoren
Wanneer meerdere schoppende bewegingen ach-
ter elkaar zonder succes zijn, tien seconden
wachten.
Systeemgrenzen
Het systeem kan in de volgende gevallen mogelijk
niet correct werken of buiten werking zijn:
RDe sensoren zijn vervuild, bijvoorbeeld door
pekel of sneeuwophoping.
RWanneer de schoppende beweging met een
beenprothese wordt uitgevoerd.
De achterklep kan in de volgende situaties onbe-
doeld openen of sluiten:
RWanneer personen armen of benen in het regi-
stratiegebied bewegen, bijvoorbeeld bij het
poetsen van de auto of bij het oprapen van
voorwerpen.
RWanneer voorwerpen achter de auto langs
worden gevoerd of neergezet, bijvoorbeeld
een laadkabel of bagage.
RWanneer spanbanden, dekzeilen of andere
afdekkingen over de bumper worden getrok-
ken.
RWanneer een beschermingsmat wordt gebruikt
die over de laaddrempel omlaag in het regi-
stratiegebied van de sensoren hangt.
RWanneer de beschermingsmat niet correct is
bevestigd.
RBij het werken aan de aanhangwagenvoorzie-
ning, aan aanhangwagens of achteretsdra-
gers.
In deze en vergelijkbare situaties de functie van
de sleutel deactiveren (/ pagina 86) of geen
sleutel bij u dragen.
Openingshoek van de achterklep begrenzen
Openingshoekbegrenzing inschakelen
U kunt de openingshoek van de achterklep in de
bovenste openingshel begrenzen tot net voor de
eindstand.
#De openingsbeweging van de achterklep in de
gewenste stand stoppen.
Openen en sluiten 105
#De sluittoets in de achterklep ingedrukt hou-
den, tot een kort geluidssignaal klinkt.
De openingshoekbegrenzing is ingeschakeld.
De achterklep stopt nu bij het openen in de
opgeslagen positie.
Om de achterklep volledig te openen, na het auto-
matisch stoppen opnieuw aan het bovenste
gedeelte van de Mercedes-Benz ster in de achter-
klep trekken.
Openingshoekbegrenzing uitschakelen
#De sluittoets in de achterklep ingedrukt hou-
den, tot twee korte geluidssignalen klinken.
Achterklep met de noodsleutel ontgrendelen
Voorwaarden
RDe rugleuning achterin is naar voren geklapt.
RDe bagageruimteafdekking is uitgebouwd.
#De noodsleutel verwijderen (/ pagina 87).
#De noodsleutel 2 in de opening in de bekle-
ding 1 schuiven en in de richting van de pijl
drukken.
De achterklep wordt ontgrendeld.
Zijruiten
Zijruiten openen en sluiten
&WAARSCHUWING Inklemgevaar bij het
openen van een zijruit
Bij het openen van een zijruit kunnen
lichaamsdelen tussen de zijruit en het ruit-
frame getrokken worden of bekneld raken.
#Bij het openen controleren dat niemand
de zijruit aanraakt.
#Wanneer iemand bekneld raakt, direct
de toets loslaten of aan de toets trekken
om de zijruit weer te sluiten.
&WAARSCHUWING Inklemgevaar bij het
sluiten van een zijruit
Bij het sluiten van een zijruit kunnen lichaams-
delen in het sluitgebied bekneld raken.
#Bij het sluiten controleren, of zich geen
lichaamsdelen in het sluitgebied bevin-
den.
106 Openen en sluiten
#Wanneer iemand bekneld raakt, direct
de toets loslaten of de toets indrukken
om de zijruit weer te openen.
&WAARSCHUWING Inklemgevaar bij het
bedienen van de zijruiten door kinderen
Wanneer kinderen de zijruiten bedienen, kun-
nen ze bekneld raken, in het bijzonder wan-
neer ze zonder toezicht zijn.
#De kinderbeveiliging voor de zijruiten
achterin activeren.
#Bij het verlaten van de auto altijd de sleu-
tel meenemen en de auto vergrendelen.
#Kinderen nooit zonder toezicht in de auto
laten.
Voorwaarden
RDe spanningsvoorziening of de auto is inge-
schakeld.
1Sluiten
2Openen
De toetsen in het bestuurdersportier hebben voor-
rang.
#Automatische beweging starten: De toets
W tot voorbij het drukpunt drukken of er
aan trekken en weer loslaten.
#Automatische beweging onderbreken: De
toets W opnieuw indrukken of eraan trek-
ken.
Wanneer de auto is geparkeerd kunt u de zijruiten
nog steeds bedienen.
De functie is ook tot het opnieuw sluiten van de
portieren beschikbaar.
Automatische anti-inklemfunctie van de zijruiten
Wanneer een obstakel een zijruit tijdens de sluit-
procedure hindert, gaat de zijruit automatisch
weer open. De automatische anti-inklemfunctie is
slechts een hulpmiddel en is geen vervanging van
uw oplettendheid.
#Bij het sluiten controleren dat zich geen
lichaamsdelen in het sluitgebied bevinden.
&WAARSCHUWING Inklemgevaar ondanks
anti-inklemfunctie van de zijruit
De anti-inklemfunctie reageert niet:
Rop zachte, lichte en dunne objecten, bij-
voorbeeld vingers
Rtijdens het initialiseren
Openen en sluiten 107
In deze situaties kan de anti-inklemfunctie het
inklemmen niet voorkomen.
#Bij het sluiten controleren dat zich geen
lichaamsdelen in het sluitgebied bevin-
den.
#Wanneer iemand bekneld raakt, de toets
W indrukken om de zijruit weer te
openen.
Automatische functie van de zijruiten
In de volgende situaties worden de zijruiten auto-
matisch gesloten wanneer de auto is uitgescha-
keld:
RWanneer het gaat regenen
De regen wordt gedetecteerd door een regen-
sensor in de voorruit.
Rbij extreme temperaturen
Rna een bepaalde tijd (afhankelijk van de
boordnetspanning)
Rbij storingen in de spanningsvoorziening
De zijruiten worden gesloten tot de ventilatie-
stand.
Auto's met panoramaschuifdak: De zijruiten wor-
den volledig gesloten wanneer het schuifdak is
geopend.
Indien de zijruiten bij een automatische sluitpro-
cedure worden geblokkeerd, dan gaat de betref-
fende zijruit weer een stukje open. Na een vol-
gende automatische sluitprocedure kan de auto-
matische functie uitgeschakeld zijn. De volgende
keer dat de motor wordt gestart, is de automati-
sche functie weer actief.
Comfortopening (auto voor aanvang van de rit
ventileren)
&WAARSCHUWING Inklemgevaar bij het
openen van een zijruit
Bij het openen van een zijruit kunnen
lichaamsdelen tussen de zijruit en het ruit-
frame getrokken worden of bekneld raken.
#Bij het openen controleren dat niemand
de zijruit aanraakt.
#Wanneer iemand bekneld raakt, direct
de toets loslaten.
Voorwaarden
RDe sleutel bevindt zich in de directe omgeving
van de auto.
#De toets Ü op de sleutel ingedrukt houden.
De volgende functies worden uitgevoerd:
RDe auto wordt ontgrendeld.
RDe zijruiten worden geopend.
RHet panoramaschuifdak wordt geopend.
RDe stoelventilatie van de bestuurdersstoel
wordt ingeschakeld.
%Wanneer het rolzonnescherm van het panora-
maschuifdak gesloten is, wordt als eerste het
rolzonnescherm geopend.
#Comfortopening onderbreken: De toets Ü
loslaten.
#Comfortopening voortzetten: De toets Ü
opnieuw indrukken en ingedrukt houden.
108 Openen en sluiten
Comfortsluiting (auto van buitenaf sluiten)
&WAARSCHUWING Inklemgevaar bij onop-
lettende comfortsluiting
Bij het comfortsluiten kunnen lichaamsdelen
in het sluitgebied van de zijruiten en het
schuifdak bekneld raken.
#Bij de comfortsluiting de volledige sluit-
procedure controleren en erop letten dat
zich geen lichaamsdelen in het sluitge-
bied bevinden.
Voorwaarden
RDe sleutel bevindt zich in de directe omgeving
van de auto.
#De toets s op de sleutel ingedrukt houden.
De volgende functies worden uitgevoerd:
RDe auto wordt vergrendeld.
RDe zijruiten worden gesloten.
RHet panoramaschuifdak wordt gesloten.
#Comfortsluiting onderbreken: De toets s
loslaten.
#Comfortsluiting voortzetten: De toets s
opnieuw indrukken en ingedrukt houden.
%De comfortsluiting werkt ook met KEYLESS-
GO (/ pagina 91).
Problemen met de zijruiten verhelpen
&WAARSCHUWING Inklem- of levensgevaar
door niet actieve anti-inklemfunctie
Bij het opnieuw sluiten van een zijruit direct na
het blokkeren sluit de zijruit met verhoogde of
maximale kracht. De anti-inklemfunctie is
daarbij niet actief en er kunnen lichaamsdelen
bekneld raken.
#Erop letten, dat zich geen lichaamsdelen
in het sluitgebied bevinden.
#Om de sluitprocedure te stoppen de
toets loslaten of de toets opnieuw
indrukken, om de zijruit weer te openen.
Een zijruit kan niet worden gesloten en de oorzaak
is niet zichtbaar.
#Controleer of er zich voorwerpen in de ruitge-
leider bevinden.
#De zijruiten initialiseren.
Zijruiten initialiseren
Als een zijruit bij het sluiten wordt geblokkeerd en
direct weer opent:
#Onmiddellijk na het blokkeren de betreende
toets opnieuw zo lang omhoogtrekken tot de
zijruit gesloten is, vervolgens nog ten minste
een seconde aan de toets blijven trekken
(opnieuw afstellen).
De zijruit wordt zonder automatische anti-
inklemfunctie gesloten.
Als de zijruit bij het sluiten opnieuw wordt geblok-
keerd en direct weer opent:
#Onmiddellijk na het blokkeren de betreende
toets opnieuw zo lang omhoogtrekken tot de
zijruit gesloten is, vervolgens nog ten minste
Openen en sluiten 109
een seconde aan de toets blijven trekken (bij-
stellen).
De zijruit wordt zonder automatische anti-
inklemfunctie gesloten.
De zijruiten kunnen niet via de comfortopening
worden geopend of gesloten.
Mogelijke oorzaken:
RDe batterij van de sleutel is zwak of leeg.
#Met het controlelampje de batterij controleren
(/ pagina 85).
#Eventueel de batterij van de sleutel vervangen
(/ pagina 87).
Schuifdak
Schuifdak openen en sluiten
%Het begrip "schuifdak" hee betrekking op het
panoramaschuifdak.
&WAARSCHUWING Inklemgevaar bij het
openen en sluiten van het schuifdak
Er kunnen lichaamsdelen in het bewegingsge-
bied bekneld raken.
#Bij het openen en sluiten controleren dat
zich geen lichaamsdelen in het bewe-
gingsgebied van het schuifdak bevinden.
#Wanneer iemand bekneld raakt, direct
het bedieningsgedeelte loslaten.
of
#bij de automatische beweging het bedie-
ningsgedeelte aanraken.
Het openen of sluiten wordt gestopt.
&WAARSCHUWING Inklemgevaar bij bedie-
ning van het schuifdak door kinderen
Wanneer kinderen het schuifdak bedienen,
kunnen deze bekneld raken, in het bijzonder
wanneer ze zonder toezicht zijn.
#Kinderen nooit zonder toezicht in de auto
laten.
#Bij het verlaten van de auto altijd de sleu-
tel meenemen en de auto vergrendelen.
&WAARSCHUWING Inklemgevaar bij het
openen en sluiten van de rolzonnescher-
men
Er kunnen lichaamsdelen tussen het rolzonne-
scherm of het schuifdak en de omlijsting
bekneld raken.
#Bij het openen of sluiten controleren dat
zich geen lichaamsdelen in het bewe-
gingsgebied van de rolzonneschermen
bevinden.
#Wanneer iemand bekneld raakt, direct
het bedieningsgedeelte loslaten.
of
#bij de automatische beweging het bedie-
ningsgedeelte aanraken.
Het openen of sluiten wordt gestopt.
110 Openen en sluiten
*AANWIJZING Storing in de werking door
sneeuw en ijs
Sneeuw en ijs kunnen leiden tot storingen in
de werking van het schuifdak.
#Het schuifdak alleen openen als er geen
sneeuw of ijs op het dak ligt.
*AANWIJZING Beschadiging door uitste-
kende voorwerpen
Voorwerpen, die uit het schuifdak steken, kun-
nen de afdichtrubbers beschadigen.
#Geen voorwerpen uit het schuifdak laten
steken.
*AANWIJZING Beschadiging van panorama-
schuifdak door dakdrager
Wanneer het panoramaschuifdak wordt
geopend terwijl een dakdrager is gemonteerd,
kan het panoramaschuifdak door de dakdra-
ger beschadigd worden.
#Het panoramaschuifdak niet openen
wanneer een dakdrager is gemonteerd.
Met het bedieningsgedeelte 1 worden het
schuifdak en het rolzonnescherm bediend.
Het panoramaschuifdak kan alleen worden
bediend wanneer het rolzonnescherm geopend is.
#Openen: Naar achteren over het bedieningsge-
deelte 1 vegen en vasthouden.
#Sluiten: Naar voren over het bedieningsge-
deelte 1 vegen en vasthouden.
#Omhoog- of omlaagbrengen: Kort op het
bedieningsgedeelte 1 drukken.
#Automatische beweging starten: Naar voren of
achteren over het bedieningsgedeelte 1
vegen.
#Automatische beweging onderbreken: Het
bedieningsgedeelte 1 opnieuw aanraken.
Het openen of sluiten wordt gestopt.
Automatische anti-inklemfunctie van het schuif-
dak
Wanneer een obstakel het schuifdak tijdens de
sluitprocedure hindert, wordt het schuifdak auto-
matisch weer geopend. De automatische anti-
inklemfunctie is slechts een hulpmiddel en is geen
vervanging van uw oplettendheid.
#Bij het sluiten controleren dat zich geen
lichaamsdelen in het sluitgebied bevinden.
Openen en sluiten 111
&WAARSCHUWING Inklemgevaar ondanks
anti-inklemfunctie
De anti-inklemfunctie reageert niet:
Rop zachte, lichte en dunne objecten, bij-
voorbeeld vingers.
Rtegen het einde van het sluitproces
Rtijdens het initialiseren.
#Bij het sluiten controleren dat zich geen
lichaamsdelen in het sluitgebied bevin-
den.
#Wanneer iemand bekneld raakt, direct
het bedieningsgedeelte loslaten.
of
#Bij het automatisch sluiten het bedie-
ningsgedeelte aanraken.
Het sluiten wordt onderbroken.
Automatische anti-inklemfunctie van het rolzonne-
scherm
Wanneer een obstakel het rolzonnescherm tijdens
de sluitprocedure hindert, wordt het rolzonne-
scherm automatisch weer geopend. De automati-
sche anti-inklemfunctie is slechts een hulpmiddel
en is geen vervanging van uw oplettendheid.
#Bij het sluiten van het rolzonnescherm contro-
leren dat zich geen lichaamsdelen in het
bewegingsgebied bevinden.
&WAARSCHUWING Inklemgevaar ondanks
anti-inklemfunctie
De anti-inklemfunctie reageert in het bijzonder
niet op zachte, lichte en dunne objecten, bij-
voorbeeld vingers.
#Bij het sluiten van het rolzonnescherm
controleren dat zich geen lichaamsdelen
in het bewegingsgebied bevinden.
#Wanneer iemand bekneld raakt, direct
het bedieningsgedeelte loslaten.
of
#Bij het automatisch sluiten het bedie-
ningsgedeelte aanraken.
Het sluiten wordt onderbroken.
Automatische functies van het schuifdak
%Het begrip "schuifdak" hee betrekking op het
panoramaschuifdak.
Het schuifdak wordt als de auto is afgezet in de
volgende situaties automatisch gesloten:
RWanneer het gaat regenen
De regen wordt gedetecteerd door een regen-
sensor in de voorruit.
Rbij extreme temperaturen
Rna een bepaalde tijd (afhankelijk van de
boordnetspanning)
Rbij storingen in de spanningsvoorziening
Om het interieur verder te ventileren wordt het
schuifdak vervolgens aan de achterzijde omhoog-
gekanteld.
Indien het schuifdak bij de automatische sluitpro-
cedure wordt geblokkeerd, gaat het dak automa-
tisch weer een stukje open. Daarna is de automa-
tische functie voor het schuifdak en de zijruiten
uitgeschakeld.
112 Openen en sluiten
Regensluiting als de auto rijdt
Auto's met panoramaschuifdak: Als het gaat rege-
nen, wordt het gekantelde schuifdak tijdens het
rijden automatisch omlaaggebracht.
Automatisch omlaagbrengen
Auto's met panoramaschuifdak: Als het schuifdak
aan de achterzijde omhooggekanteld is, wordt het
bij hogere snelheden automatisch iets minder ver
geopend. Bij lage snelheden wordt het automa-
tisch weer verder geopend.
&WAARSCHUWING Inklemgevaar door
automatisch omlaagbrengen van het
schuifdak
Het omhooggekantelde schuifdak komt bij
hogere snelheden aan de achterzijde automa-
tisch weer iets omlaag.
#Erop letten dat tijdens het rijden nie-
mand in het bewegingsgebied van het
schuifdak grijpt.
#Wanneer iemand bekneld raakt, het
bedieningsgedeelte aanraken.
Problemen met het schuifdak verhelpen
&WAARSCHUWING Inklem- of levensgevaar
bij opnieuw sluiten van het schuifdak
Bij het opnieuw sluiten direct na het blokkeren
of initialiseren sluit het schuifdak met ver-
hoogde of met maximale kracht.
Er bestaat inklem- of zelfs levensgevaar!
#Erop letten, dat zich geen lichaamsdelen
in het sluitgebied bevinden.
#Wanneer iemand bekneld raakt, direct
het bedieningsgedeelte loslaten.
of
#Bij het automatisch sluiten het bedie-
ningsgedeelte aanraken.
Het sluiten wordt onderbroken.
Het schuifdak kan niet worden gesloten en de oor-
zaak is niet zichtbaar.
%Het begrip "schuifdak" hee betrekking op het
panoramaschuifdak.
Als het schuifdak bij het sluiten wordt geblokkeerd
en weer iets opent:
#Direct na de automatische anti-inklemming
naar voren over het bedieningsgedeelte
(/ pagina 110) vegen en dit ingedrukt hou-
den totdat het schuifdak gesloten is.
Het schuifdak wordt met verhoogde sluit-
kracht gesloten.
Als het schuifdak bij het sluiten opnieuw wordt
geblokkeerd en weer iets opent:
#De vorige stap herhalen.
Het schuifdak wordt nogmaals met verhoogde
sluitkracht gesloten.
Het schuifdak of het rolzonnescherm kan alleen
schoksgewijs worden bewogen.
#Het schuifdak en het rolzonnescherm initiali-
seren.
Schuifdak en rolzonnescherm initialiseren
#Meerdere malen naar voren over het bedie-
ningsgedeelte (/ pagina 110) vegen en het
ingedrukt houden totdat het schuifdak volledig
gesloten is.
#Het bedieningsgedeelte nog een seconde
ingedrukt houden.
Openen en sluiten 113
#Zo lang op het bedieningsgedeelte drukken en
ingedrukt houden tot het voorste rolzonne-
scherm volledig gesloten is.
#Het bedieningsgedeelte nog een seconde
ingedrukt houden.
#Het schuifdak met de automatische beweging
volledig openen en vervolgens weer sluiten.
Diefstalbeveiliging
Functie van de wegrijblokkering
De wegrijblokkering voorkomt dat de auto zonder
passende sleutel kan worden gestart.
De wegrijblokkering wordt automatisch ingescha-
keld bij het uitschakelen van de auto en uitge-
schakeld bij het inschakelen van de auto.
EDW (diefstal-/inbraakalarminstallatie)
Functie van de EDW
Wanneer de EDW is ingeschakeld, wordt in de vol-
gende situaties een optisch en akoestisch alarm
geactiveerd:
RBij het openen van een portier
RBij het openen van de achterklep
RBij het activeren van de interieurbeveiliging
(/ pagina 115)
RBij het activeren van de wegsleepbeveiliging
(/ pagina 115)
De EDW wordt in de volgende gevallen na circa
tien seconden automatisch ingeschakeld:
RNa de vergrendeling met de sleutel
RNa de vergrendeling met KEYLESS-GO
Voorbeeld met MBUX Hyperscreen
Bij ingeschakelde EDW knippert het controle-
lampje 1.
De EDW wordt in de volgende gevallen automa-
tisch uitgeschakeld:
RNa de ontgrendeling met de sleutel
RNa de ontgrendeling met KEYLESS-GO
114 Openen en sluiten
RNa het indrukken van de start-stoptoets met
de sleutel in het opbergvak (/ pagina 202)
Alarm van het EDW beëindigen
#De toets Ü, s of H op de sleutel
indrukken.
of
#De start-stoptoets indrukken met de sleutel in
het opbergvak (/ pagina 202).
Alarm met KEYLESS-GO beëindigen:
#De buitenste portiergreep aanraken, met de
sleutel buiten de auto.
Functie van de wegsleepbeveiliging
Wanneer de wegsleepbeveiliging is geactiveerd en
een wijziging van de hellingshoek van de auto
wordt herkend, treedt een optisch en akoestisch
alarm in werking.
De wegsleepbeveiliging wordt automatisch na
circa 60 seconden geactiveerd:
RNa de vergrendeling met de sleutel
RNa de vergrendeling met KEYLESS-GO
De wegsleepbeveiliging wordt alleen geactiveerd
wanneer de volgende componenten gesloten zijn:
RPortieren
RAchterklep
De wegsleepbeveiliging wordt automatisch
gedeactiveerd:
RNa het indrukken van de toets Ü of H
op de sleutel
RNa het indrukken van de start-stoptoets met
de sleutel in het opbergvak (/ pagina 202)
RNa de ontgrendeling met KEYLESS-GO
RBij de bediening van HANDS-FREE ACCESS
Informatie over botsingherkenning bij geparkeerde
auto (/ pagina 242).
Wegsleepbeveiliging in- of uitschakelen
Multimediasysteem:
4© 5Instellingen 5Voertuig
5Openen en sluiten 5Voertuigbeveiliging
#De Wegsleepbeveiliging in- of uitschakelen.
In de volgende gevallen wordt de wegsleepbeveili-
ging weer ingeschakeld:
RDe auto wordt opnieuw ontgrendeld.
REr wordt een portier geopend.
RDe auto wordt weer vergrendeld.
Functie van de interieurbeveiliging
Bij ingeschakelde interieurbeveiliging wordt een
optisch en akoestisch alarm geactiveerd, wanneer
een beweging in het interieur wordt herkend.
De interieurbeveiliging wordt automatisch na circa
tien seconden geactiveerd:
RNa de vergrendeling met de sleutel
RNa de vergrendeling met KEYLESS-GO
De interieurbeveiliging wordt alleen geactiveerd
wanneer de volgende componenten gesloten zijn:
RPortieren
RAchterklep
Openen en sluiten 115
De interieurbeveiliging wordt automatisch gedeac-
tiveerd:
RNa het indrukken van de toets Ü of H
op de sleutel
RNa het indrukken van de start-stoptoets met
de sleutel in het opbergvak (/ pagina 202)
RNa de ontgrendeling met KEYLESS-GO
RBij de bediening van HANDS-FREE ACCESS
In de volgende situaties kan een vals alarm optre-
den:
RDoor bewegende voorwerpen, bijvoorbeeld
mascottes, in het interieur
RBij een geopende zijruit
RBij een geopend panoramaschuifdak
Interieurbeveiliging in- en uitschakelen
Multimediasysteem:
4© 5Instellingen 5Voertuig
5Openen en sluiten 5Voertuigbeveiliging
#De Interieurbeveiliging in- of uitschakelen.
In de volgende gevallen wordt de interieurbeveili-
ging weer ingeschakeld:
RDe auto wordt opnieuw ontgrendeld.
REr wordt een portier geopend.
RDe auto wordt weer vergrendeld.
116 Openen en sluiten
Aanwijzingen voor een correcte stand van de
bestuurdersstoel
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen
door voertuiginstellingen tijdens het rijden
U kunt in het bijzonder in de volgende situ-
aties de controle over de auto verliezen:
RWanneer u tijdens het rijden de bestuur-
dersstoel, de hoofdsteunen, het stuurwiel
of de spiegels verstelt.
RWanneer u tijdens het rijden de veiligheids-
gordel omgespt.
#Voordat de auto wordt gestart: In het bij-
zonder de bestuurdersstoel, de hoofd-
steunen, het stuurwiel en de spiegels
instellen en de veiligheidsgordel omges-
pen.
Het volgende in acht nemen bij het instellen van
het stuurwiel 1, de veiligheidsgordel 2 en de
bestuurdersstoel 3:
RMet inachtneming van de volgende punten zo
ver mogelijk van de bestuurdersairbag verwij-
derd zitten.
RU zit zo rechtop mogelijk.
RUw bovenbenen worden licht ondersteund
door de zitting.
RUw benen zijn niet volledig gestrekt en u kunt
de pedalen goed indrukken.
RUw achterhoofd wordt op ooghoogte door het
midden van de hoofdsteun ondersteund.
RU kunt het stuurwiel met licht gebogen armen
vastpakken.
RU kunt uw benen vrij bewegen.
RU kunt alle informatie op het bestuurdersdis-
play goed aezen.
RU hebt een goed overzicht van de verkeerssi-
tuatie.
RDe aanwijzingen met betrekking tot het cor-
rect omgespen van de veiligheidsgordel in
acht nemen .
Aanwijzingen met betrekking tot de handgrepen
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel door
overmatige belasting van de handgrepen
Als u de handgreep belast met uw hele
lichaamsgewicht of er plotseling aan trekt, kan
de handgreep worden beschadigd of losraken
uit de verankering. Daardoor kunt u letsel
oplopen.
#De handgrepen alleen gebruiken om de
zitpositie te stabiliseren of als ondersteu-
ning bij het in‑ en uitstappen.
Stoelen en opbergen 117
Stoelen
Voorstoel elektrisch instellen
&WAARSCHUWING Inklemgevaar bij instel-
ling van de stoelen door kinderen
Wanneer kinderen de stoelen instellen, kun-
nen zij bekneld raken, in het bijzonder wan-
neer ze zonder toezicht zijn.
#Bij het verlaten van de auto altijd de sleu-
tel meenemen en de auto vergrendelen.
#Kinderen nooit zonder toezicht in de auto
laten.
Ook wanneer de auto is afgezet kunt u de stoelen
instellen.
&WAARSCHUWING Inklemgevaar bij instel-
ling van de stoelen
Wanneer u een stoel instelt, is het mogelijk dat
uzelf of andere inzittenden bekneld raken, bij-
voorbeeld door de geleiderail van de stoel.
#Bij het instellen van een stoel mogen zich
geen lichaamsdelen in het bewegingsge-
bied van de stoel bevinden; dit controle-
ren.
De veiligheidsaanwijzingen met betrekking tot de
"Airbags" en "Kinderen in de auto" in acht nemen.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen
door voertuiginstellingen tijdens het rijden
U kunt in het bijzonder in de volgende situ-
aties de controle over de auto verliezen:
RWanneer u tijdens het rijden de bestuur-
dersstoel, de hoofdsteunen, het stuurwiel
of de spiegels verstelt.
RWanneer u tijdens het rijden de veiligheids-
gordel omgespt.
#Voordat de auto wordt gestart: In het bij-
zonder de bestuurdersstoel, de hoofd-
steunen, het stuurwiel en de spiegels
instellen en de veiligheidsgordel omges-
pen.
&WAARSCHUWING Inklemgevaar bij onop-
lettend instellen van de zithoogte
Bij onoplettend instellen van de zithoogte kun-
nen uzelf of andere inzittenden bekneld raken
en daarbij letsel oplopen.
In het bijzonder kinderen kunnen de toetsen
voor de elektrische stoelinstelling onbedoeld
bedienen en bekneld raken.
#Bij het bewegen van de stoel mogen
geen handen of andere lichaamsdelen
onder de hendels van het stoelinstelsys-
teem terechtkomen; dit controleren.
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel door
verkeerd ingestelde hoofdsteunen
Als hoofdsteunen zijn niet correct zijn inge-
steld is er een verhoogd risico op letsel aan
het hoofd en de nek, bijvoorbeeld bij een
ongeval of remmanoeuvre!
#Voor het rijden bij elke inzittende contro-
leren, of het midden van de hoofdsteun
het achterhoofd op ooghoogte onder-
steunt.
118 Stoelen en opbergen
Met de verstelling in lengterichting voor de hoofd-
steun de hoofdsteun zodanig instellen, dat deze
zo dicht mogelijk bij het achterhoofd staat.
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel of
levensgevaar door verkeerde zitpositie
Wanneer de rugleuning niet in nagenoeg verti-
cale positie staat, biedt de veiligheidsgordel
niet het beoogde beschermingspotentieel.
U kunt onder de gordel door glijden en daarbij
letsel oplopen.
#De stoel voor aanvang van de rit correct
instellen.
#De rugleuning moet in een nagenoeg ver-
ticale stand staan en de schoudergordel
moet over het midden van de schouder
lopen; dit controleren.
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel of
levensgevaar door voorwerpen onder de
bijrijdersstoel
Ingeklemde voorwerpen onder de bijrijders-
stoel kunnen de automatische uitschakeling
van de bijrijdersairbag verstoren of het sys-
teem beschadigen.
#Geen voorwerpen onder de bijrijders-
stoel opbergen.
#Bij een bezette bijrijdersstoel ervoor zor-
gen dat er geen voorwerpen onder de
bijrijdersstoel zijn ingeklemd.
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel door
overmatige belasting van de handgrepen
Als u de handgreep belast met uw hele
lichaamsgewicht of er plotseling aan trekt, kan
de handgreep worden beschadigd of losraken
uit de verankering. Daardoor kunt u letsel
oplopen.
#De handgrepen alleen gebruiken om de
zitpositie te stabiliseren of als ondersteu-
ning bij het in‑ en uitstappen.
*AANWIJZING Beschadiging van de stoelen
bij het terugzetten
De stoelen kunnen bij het terugzetten door
voorwerpen worden beschadigd.
#Bij het terugzetten van de stoelen mogen
zich geen voorwerpen in de beenruimte,
onder of achter de stoelen bevinden; dit
controleren.
De schakelaars voor het instellen van de stoelen
hebben geen slag. Wanneer u op de schakelaars
drukt, krijgt u daarom geen directe feedback van
de schakelaars. De feedback vindt alleen plaats
door de beweging van de stoel.
Stoelen en opbergen 119
1Hoofdsteunhoogte
2Zithoogte
3Zittinghoek
4Zittingdiepte
5Stoellengterichting
6Rugleuninghoek
#De instellingen met de geheugenfunctie
opslaan (/ pagina 136).
%Bij het instellen van de zithoogte of de stoel-
lengterichting wordt de hoofdsteunhoogte
automatisch ingesteld.
Passagiersstoel vanaf bestuurdersstoel elektrisch
instellen
Voor de passagiersstoel kunnen de volgende func-
ties worden opgeroepen:
RStoelverstelling
RStoelverwarming
RStoelventilatie
RGeheugenfunctie
#Passagiersstoel selecteren: De toets 1
indrukken.
Wanneer het controlelampje brandt, is de pas-
sagiersstoel geselecteerd.
#De passagiersstoel met behulp van de toetsen
in de portierbedieningseenheid aan bestuur-
derszijde instellen.
120 Stoelen en opbergen
Passagiersstoel vanuit achterin elektrisch instellen
1Selectie passagiersstoel
2Hoofdsteunhoogte
3Rugleuninghoek
4Zithoogte
5Stoellengterichting
#Passagiersstoel selecteren: De toets 1
indrukken.
Wanneer het controlelampje brandt, is de pas-
sagiersstoel geselecteerd.
#De passagiersstoel via de toetsen in de por-
tierbedieningseenheid achterin instellen.
%De functie kan via het kinderslot voor achterin
worden geblokkeerd (/ pagina 83).
Viervoudig verstelbare lendensteun instellen
1Hoger
2Zwakker
3Lager
4Sterker
#Met de toetsen 1 tot 4 de rugleuningwel-
ving instellen.
Stoelen en opbergen 121
Zitplaats achterin elektrisch instellen
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel of
levensgevaar door verkeerde zitpositie
Wanneer de rugleuning niet in nagenoeg verti-
cale positie staat, biedt de veiligheidsgordel
niet het beoogde beschermingspotentieel.
U kunt onder de gordel door glijden en daarbij
letsel oplopen.
#De stoel voor aanvang van de rit correct
instellen.
#De rugleuning moet in een nagenoeg ver-
ticale stand staan en de schoudergordel
moet over het midden van de schouder
lopen; dit controleren.
De schakelaars voor het instellen van de stoelen
hebben geen slag. Wanneer u op de schakelaars
drukt, krijgt u daarom geen directe feedback van
de schakelaars. De feedback vindt alleen plaats
door de beweging van de stoel.
1Hoofdsteunhoogte
2Rugleuninghoek
#De betreende instellingen uitvoeren.
Hoofdsteunen
Hoofdsteunen van de voorstoelen instellen
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen
door voertuiginstellingen tijdens het rijden
U kunt in het bijzonder in de volgende situ-
aties de controle over de auto verliezen:
RWanneer u tijdens het rijden de bestuur-
dersstoel, de hoofdsteunen, het stuurwiel
of de spiegels verstelt.
RWanneer u tijdens het rijden de veiligheids-
gordel omgespt.
#Voordat de auto wordt gestart: In het bij-
zonder de bestuurdersstoel, de hoofd-
steunen, het stuurwiel en de spiegels
instellen en de veiligheidsgordel omges-
pen.
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel door
verkeerd ingestelde hoofdsteunen
Als hoofdsteunen zijn niet correct zijn inge-
steld is er een verhoogd risico op letsel aan
122 Stoelen en opbergen
het hoofd en de nek, bijvoorbeeld bij een
ongeval of remmanoeuvre!
#Voor het rijden bij elke inzittende contro-
leren, of het midden van de hoofdsteun
het achterhoofd op ooghoogte onder-
steunt.
Met de verstelling in lengterichting voor de hoofd-
steun de hoofdsteun zodanig instellen, dat deze
zo dicht mogelijk bij het achterhoofd staat.
Naar voren of naar achteren verplaatsen
#De hoofdsteun aan beide zijden beetpakken
en de ontgrendelingsknop 1 indrukken.
#De hoofdsteun naar voren trekken of naar ach-
teren drukken.
#De ontgrendelingsknop 1 loslaten.
#Hoger of lager instellen: De hoofdsteun instel-
len met de toetsen in de portierbedienings-
eenheid (/ pagina 118).
Comforthoofdsteunen van de voorstoelen
instellen
Naar voren of naar achteren verplaatsen
#De hoofdsteun aan beide zijden beetpakken
en de ontgrendelingsknop 1 indrukken.
#De hoofdsteun naar voren trekken of naar ach-
teren drukken.
#De ontgrendelingsknop 1 loslaten.
#Hoger of lager instellen: De hoofdsteun instel-
len met de toetsen in de portierbedienings-
eenheid (/ pagina 118).
Hoofdsteunen van de zitplaatsen achterin
mechanisch instellen (standaard stoelen)
De hoofdsteun zodanig instellen, dat deze zo dicht
mogelijk bij het achterhoofd staat.
Stoelen en opbergen 123
#Middelste hoofdsteun in de 1e positie zetten:
De hoofdsteun naar boven trekken en laten
vergrendelen.
#Hoger instellen: De ontgrendelingsknop 1 in
de richting van de pijl drukken en de hoofd-
steun omhoogtrekken en laten vergrendelen.
#Lager instellen: De ontgrendelingsknop 1 in
de richting van de pijl drukken en de hoofd-
steunen omlaagdrukken en laten vergrende-
len.
Hoofdsteunen van de zitplaatsen achterin uit-
of inbouwen (standaard stoelen)
Verwijderen
#De rugleuning achterin ontgrendelen en iets
naar voren klappen (/ pagina 141).
#De ontgrendelingsknop 2 indrukken en de
hoofdsteun tot de aanslag omhoogtrekken.
De ontgrendelingsknop 1 komt naar buiten.
#De beide ontgrendelingsknoppen 1 en 2
tegelijkertijd in de richting van de pijl drukken
en de hoofdsteun eruit trekken.
#De rugleuning achterin terugklappen, tot deze
vergrendelt.
Aanbrengen
#De rugleuning achterin ontgrendelen en iets
naar voren klappen (/ pagina 141).
#De hoofdsteun zodanig aanbrengen dat de
inkepingen in de bevestigingsbeugel zich, in
rijrichting gezien, aan de linkerzijde bevinden.
#De hoofdsteun omlaagdrukken, tot deze ver-
grendelt.
#De rugleuning achterin terugklappen, tot deze
vergrendelt.
124 Stoelen en opbergen
Extra kussen van de hoofdsteun achterin beves-
tigen en verwijderen
Extra kussen bevestigen
#De lange band 3 van het extra kussen 1
boven de hoofdsteun 2 naar achteren leiden.
#De korte band 4 van het extra kussen 1
onder de hoofdsteun 2 naar achteren leiden.
#De beide banden 3 en 4 aan de onderzijde
van de hoofdsteun samenvoegen en de klitten-
bandsluiting 5 sluiten.
Extra kussen verwijderen
#De klittenbandsluiting 5 openen.
#Het extra kussen 1 verwijderen.
Extra kussen van de hoofdsteun achterin beves-
tigen en verwijderen (premium stoelen)
#Extra kussen bevestigen: Het klittenband 4
aan de achterzijde van het extra kussen 1
losmaken.
#Het klittenband 4 tussen de hoofdsteun 2
en de band 3 door voeren.
#Het klittenband 4 vastmaken.
Stoelen en opbergen 125
#Positie van het extra kussen wijzigen: Het
extra kussen 1 omhoog- of omlaagschuiven.
#Extra kussen verwijderen: Het klittenband 4
van het extra kussen 1 losmaken.
#Het extra kussen 1 verwijderen.
Verwarmbaar extra kussen bevestigen
#Het extra kussen zoals beschreven aan de
hoofdsteun bevestigen.
#De hoofdsteun in de hoogste stand zetten.
#De drukknopen 2 van de extra band in de
tegendrukknopen 1 op de hoofdsteun druk-
ken.
#De hoofdsteun op de gewenste hoogte zetten.
Nekwarmte van het extra kussen in- of uitschake-
len
#Erop letten dat de drukknopen 2 van de
extra bande correct in de tegendrukknopen
1 op de hoofdsteun zijn gedrukt.
#In het multimediasysteem moet de functie
"Nekwarmte aan stoelverwarming koppelen"
actief zijn; dit controleren (/ pagina 127).
#De stoelverwarming in- of uitschakelen
(/ pagina 129).
Middelste hoofdsteun mechanisch uitschuiven
en inklappen (premium stoelen)
De middelste hoofdsteun hee een gebruiks‑ en
een niet-gebruikspositie. De gebruikspositie is de
uitgeschoven positie, waarin de hoofdsteun ver-
grendelt; de niet-gebruikspositie is de volledig
naar beneden geschoven positie van de hoofd-
steun. Wanneer de middelste zitplaats wordt
gebruikt, moet de hoofdsteun zich in de uitge-
schoven, vergrendelde gebruikspositie bevinden.
#Uitschuiven: De hoofdsteun omhoogtrekken
tot deze vergrendelt.
126 Stoelen en opbergen
Inklappen
#De toets 1 indrukken.
#De hoofdsteun volledig naar beneden klappen.
Stoelinstellingen congureren
Multimediasysteem:
4© 5Comfort 5Stoel
Luchtkussens instellen
#In het betreende menu de luchtkussens voor
Lendensteun, Schouders of Zijwangen instel-
len.
Stoelverwarmingsbalans instellen
#Verwarmingsinstellingen selecteren.
#Stoelverwarmingsbalans selecteren.
#De warmteverdeling voor de gewenste stoel
instellen.
%Achterin kan de stoelverwarmingsbalans in
het menu Stoelklimatisering worden inge-
steld.
Nekwarmte aan stoelverwarming koppelen
#Tevens nekverwarmer selecteren.
#De functie voor de gewenste stoel in- of uit-
schakelen.
Wanneer de functie actief is, wordt de
nekwarmte van het extra kussen aan de stoel-
verwarming gekoppeld.
Automatische stoelaanpassing instellen
&WAARSCHUWING Inklemgevaar door het
instellen van de bestuurdersstoel na het
oproepen van een rijdersproel
Door het selecteren van een gebruikersproel
kan de bestuurdersstoel naar de positie bewe-
gen die bij dat gebruikersproel is opgeslagen.
Hierdoor kunnen u of andere inzittenden letsel
oplopen.
#Er mogen zich geen personen of
lichaamsdelen in het verstelbereik van
de stoel bevinden tijdens de instelling
van de bestuurdersstoel via het multime-
diasysteem.
Wanneer een persoon ingeklemd dreigt te
raken, direct het instellen stoppen door:
Stoelen en opbergen 127
#a) De waarschuwingsmelding op het cen-
traal display aan te tippen.
of
#b) Een positietoets van de geheugenfunc-
tie of een stoelinstelschakelaar in het
bestuurdersportier te bedienen.
De instelling wordt onderbroken.
Multimediasysteem:
4© 5Comfort 5Stoel
5Automatische zitpositie
Bestuurdersstoel- en stuurwielpositie handmatig
aanpassen aan lichaamslengte
De auto berekent op basis van de lichaamslengte
van de bestuurder een geschikte bestuurders-
stoel- en stuurwielpositie en stelt deze direct in.
#De maateenheid instellen: cm of ft/in selecte-
ren.
#De lichaamslengte instellen op de schaal.
#Positie-instelling starten selecteren.
De bestuurdersstoel- en stuurwielpositie wor-
den aangepast aan de ingestelde lichaams-
lengte.
%Deze instellingen kunnen ook worden uitge-
voerd via de Mercedes me gebruikersaccount
voor uw gebruikersproel. Door de synchroni-
satie van de proelen in de auto en de
Mercedes me connect proelen worden deze
instellingen overgenomen door uw auto. Meer
informatie over het synchroniseren van
gebruikersproelen .
%Als de door de auto berekende bestuurders-
stoel- of stuurwielpositie niet praktisch of
handig is, kan deze op elk gewenst moment
handmatig worden aangepast met behulp van
de bedieningsknoppen.
De buitenspiegels worden niet ingesteld door
deze functie, maar moeten handmatig worden
ingesteld met behulp van de bedieningsscha-
kelaars.
Overzicht van de massageprogramma's
%Afhankelijk van de uitrusting van de auto zijn
verschillende massageprogramma's beschik-
baar:
RClassic Massage: Ontspannende massage van
de rug.
RMobilizing Massage: Mobiliserende massage
door opwaartse massagegolven. Kan een lang-
zamere, diepere ademhaling bevorderen.
Daarmee kan de zuurstooevoer naar de cel-
len en hersenen worden verbeterd.
RActivating Massage: Activerende massage
door opwaartse massagegolven.
RRelaxing Massage: Ontspannende massage
van de rug door opwaartse golfbewegingen
met daaropvolgende uitstrijkbewegingen.
RHot Relaxing rug: Op basis van de Hot Stone-
massage combineert het programma warmte
en massage. Het begint met een massage van
de rug. Bovendien worden warme drukpunten
voelbaar, te beginnen in het bekkengebied.
RHot Relaxing schouders: Combinatie van
warmte en massage. Het begint met een mas-
sage van de schouders. Bovendien worden
warme drukpunten voelbaar, te beginnen in
het bekkengebied.
RGolfmassage: Regenererende massage door
massagegolven over de rug en in de zitting.
128 Stoelen en opbergen
RDiepe golven: Golfbewegingen in het kussen
kunnen de doorbloeding en stofwisseling in de
onderrug en benen stimuleren.
RDiepe workout: Verbind de Workout leuning
met de Workout kussen. De vibrerende mas-
sage in het kussen versterkt de eectiviteit
van de aan- en ontspanning van de spieren,
terwijl u tegendruk gee op het drukpunt.
Daarmee kunnen de stofwisseling en door-
bloeding in het zitvlak en de benen worden
ondersteund.
RWorkout leuning en Workout kussen: Voor
deze programma's is uw medewerking vereist.
Door de afwisseling tussen aanspanning en
ontspanning bevordert u de doorbloeding van
de spieren. Zodra u een drukpunt voelt, dient
u op deze plek tegendruk te geven om rug-,
buik- en beenspieren te activeren.
Massageprogramma voor voorstoelen selecteren
Multimediasysteem:
4© 5Comfort 5Massage
#Een massageprogramma selecteren
(/ pagina 128).
#Het programma voor de gewenste stoel star-
ten ;.
#Massage-intensiteit instellen: Intensief in- of
uitschakelen.
%De beschikbaarheid van deze functie is afhan-
kelijk van de uitrusting.
Stoelinstellingen terugzetten
Multimediasysteem:
4© 5Comfort 5Stoel
#Terugzetten selecteren.
#ß voor de gewenste stoel selecteren.
Stoelverwarming in- of uitschakelen
&WAARSCHUWING Gevaar voor brandwon-
den door herhaaldelijk inschakelen van de
stoelverwarming
Wanneer u de stoelverwarming herhaaldelijk
inschakelt, kunnen de zitting en de rugleuning-
vulling zeer heet worden.
Met name bij personen met beperkte tempe-
ratuursensatie of met een beperkte reactie-
mogelijkheid op hogere temperaturen kan dit
tot gezondheidsklachten of zelfs op brandwon-
den gelijkende verwondingen leiden.
#De stoelverwarming niet herhaaldelijk
inschakelen.
Ter bescherming tegen oververhitting kan de
stoelverwarming na herhaaldelijk opnieuw inscha-
kelen tijdelijk worden gedeactiveerd.
Stoelen en opbergen 129
*AANWIJZING Beschadiging van de stoelen
door voorwerpen of zittingaccessoires bij
ingeschakelde stoelverwarming
Wanneer de stoelverwarming is ingeschakeld,
kan door voorwerpen of zittingaccessoires op
de stoelen, bijvoorbeeld stoelkussens of kin-
derzitjes, warmteophoping optreden. Daar-
door kan het zittingvlak worden beschadigd.
#Bij ingeschakelde stoelverwarming
mogen zich geen voorwerpen of zittin-
gaccessoires op de stoelen bevinden; dit
controleren.
Voorwaarden
RDe spanningsvoorziening is ingeschakeld.
#De toets 1 zo vaak indrukken, tot de gewen-
ste verwarmingsstand bereikt is.
Afhankelijk van de verwarmingsstand gaan
een tot drie controlelampjes branden. Wan-
neer alle controlelampjes gedoofd zijn, is de
stoelverwarming uitgeschakeld.
130 Stoelen en opbergen
%De stoelverwarming schakelt automatisch na
8, 10 en 20 minuten terug uit de drie verwar-
mingsstanden tot het volledig uitschakelen
van de stoelverwarming.
%Wanneer u de spanningsvoorziening binnen
20 minuten uit- en weer inschakelt, blij de
laatste instelling van de stoelverwarming voor
de bestuurdersstoel actief.
%De warmteverdeling van de verwarmde vlak-
ken van zitting en rugleuning van de voorstoe-
len‑ en van de zitplaatsen achterin kan met
het multimediasysteem worden ingesteld
(/ pagina 127).
Stoelventilatie in- of uitschakelen
Voorwaarden
RDe spanningsvoorziening is ingeschakeld.
#De toets 1 zo vaak indrukken, tot de gewen-
ste aanjagerstand bereikt is.
Afhankelijk van de aanjagerstand gaan een tot
drie controlelampjes branden. Wanneer alle
controlelampjes gedoofd zijn, is de stoelventi-
latie uitgeschakeld.
Stoelen en opbergen 131
%Wanneer u de spanningsvoorziening binnen
20 minuten uit- en weer inschakelt, blij de
laatste instelling van de stoelventilatie voor de
bestuurdersstoel actief.
Stuurwiel
Stuurwiel elektrisch instellen
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen
door voertuiginstellingen tijdens het rijden
U kunt in het bijzonder in de volgende situ-
aties de controle over de auto verliezen:
RWanneer u tijdens het rijden de bestuur-
dersstoel, de hoofdsteunen, het stuurwiel
of de spiegels verstelt.
RWanneer u tijdens het rijden de veiligheids-
gordel omgespt.
#Voordat de auto wordt gestart: In het bij-
zonder de bestuurdersstoel, de hoofd-
steunen, het stuurwiel en de spiegels
instellen en de veiligheidsgordel omges-
pen.
&WAARSCHUWING Inklemgevaar voor kin-
deren bij het instellen van het stuurwiel
Wanneer kinderen het stuurwiel instellen, kun-
nen ze bekneld raken.
#Kinderen nooit zonder toezicht in de auto
laten.
#Bij het verlaten van de auto altijd de sleu-
tel meenemen en de auto vergrendelen.
Het stuurwiel kan worden ingesteld als de span-
ningsvoorziening is uitgeschakeld.
1Omhoog zetten
2Naar achteren zetten
3Omlaag zetten
4Naar voren zetten
#De instellingen met de geheugenfunctie
opslaan (/ pagina 136).
132 Stoelen en opbergen
Stuurwielverwarming aan stoelverwarming koppe-
len
Voorwaarden
RDe spanningsvoorziening of de auto is inge-
schakeld.
Multimediasysteem:
4© 5Comfort 5Stoel
5Verwarmingsinstellingen
#Tevens stuurwielverwarming aantippen.
De stuurwielverwarming wordt aan de stoel-
verwarming gekoppeld.
Wanneer deze functie geactiveerd is, wordt de
stuurwielverwarming automatisch geactiveerd en
gedeactiveerd, wanneer de stoelverwarming
wordt in- en uitgeschakeld.
In- en uitstaphulp
Functie van de in- en uitstaphulp
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen
bij wegrijden tijdens het instellen van de
in‑ en uitstaphulp
U kunt de controle over de auto verliezen.
#Alvorens weg te rijden altijd afwachten,
tot het instellen beëindigd is.
&WAARSCHUWING Inklemgevaar bij instel-
len van de in‑ en uitstaphulp
U en andere inzittenden – in het bijzonder kin-
deren – kunnen bekneld raken.
#U ervan verzekeren dat er zich geen
lichaamsdelen in het bewegingsgebied
van het stuurwiel en de bestuurdersstoel
bevinden.
Bij gevaar voor inklemming door het stuurwiel:
#De verstelhendel van het stuurwiel bewe-
gen.
De instelling wordt onderbroken.
Bij gevaar voor inklemming door de bestuur-
dersstoel:
#De schakelaar van de stoelverstelling
indrukken.
De instelling wordt onderbroken.
#Kinderen nooit zonder toezicht in de auto
achterlaten.
#Bij het verlaten van de auto altijd de sleu-
tel meenemen en de auto vergrendelen.
Auto's met geheugenfunctie: Het instellen kan
wordt gestopt door het indrukken van een geheu-
genplaatstoets van de geheugenfunctie.
&WAARSCHUWING Inklemgevaar bij active-
ring van de in‑ en uitstaphulp door kinde-
ren
Wanneer kinderen de in‑ en uitstaphulp active-
ren, kunnen zij bekneld raken, in het bijzonder
wanneer ze zonder toezicht zijn.
Stoelen en opbergen 133
#Kinderen nooit zonder toezicht in de auto
achterlaten.
#Bij het verlaten van de auto altijd de sleu-
tel meenemen en de auto vergrendelen.
Om ervoor te zorgen dat u de in- en uitstaphulp
kunt gebruiken moet de automatische stoelaan-
passing zijn ingeschakeld (/ pagina 127).
Bij een actieve in- en uitstaphulp bewegen het
stuurwiel en de bestuurdersstoel als volgt:
RHet stuurwiel zwenkt omhoog.
RDe bestuurdersstoel gaat naar voren of naar
achteren in een zitpositie die geschikt is voor
het uitstappen.
Dit gebeurt in de volgende situaties:
RU schakelt de auto uit wanneer het bestuur-
dersportier geopend is.
RU opent het bestuurdersportier wanneer de
auto uitgeschakeld is.
%Het stuurwiel zwenkt alleen omhoog, wanneer
dit zich niet al tegen de bovenste aanslag
bevindt. De bestuurdersstoel schui alleen
naar achteren, wanneer deze niet al in de ach-
terste stand staat.
Het stuurwiel en de bestuurdersstoel bewegen in
de volgende gevallen in de laatste rijstand terug:
RU schakelt de spanningsvoorziening of de auto
in wanneer het bestuurdersportier gesloten is.
RU sluit het bestuurdersportier wanneer de
auto ingeschakeld is.
De laatste rijstand wordt in de volgende gevallen
opgeslagen:
RU schakelt de auto uit.
RAuto's met geheugenfunctie: De stoelinstellin-
gen worden met de geheugenfunctie opgeroe-
pen.
RAuto's met geheugenfunctie: De stoelverstel-
ling wordt met de geheugenfunctie opgesla-
gen.
Auto's met geheugenfunctie: Wanneer een van de
positietoetsen van de geheugenfunctie wordt
ingedrukt, wordt het instellen gestopt.
In- en uitstaphulp instellen
Voorwaarden
RDe automatische stoelaanpassing is geacti-
veerd (/ pagina 127).
Multimediasysteem:
4© 5Instellingen 5Voertuig
5In- en uitstaphulp
#Stuurwiel en stoel, Alleen stuurwiel of Uit
selecteren.
%Wanneer u een individueel gebruikersproel
gebruikt, wordt deze invoer voor de in- en uit-
staphulp overgenomen. Daardoor bewegen de
bestuurdersstoel en het stuurwiel automa-
tisch naar de juiste positie .
Zijruit omlaagbrengen
#De functie in- of uitschakelen.
De voorste zijruiten gaan omlaag wanneer de
portieren in een tussenpositie worden
geopend.
134 Stoelen en opbergen
Geheugenfunctie
Functie van de geheugenfunctie
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen
door gebruik van de geheugenfunctie tij-
dens het rijden
Als tijdens het rijden de geheugenfunctie aan
bestuurderszijde wordt gebruikt, kan door de
instelbewegingen de controle over de auto
worden verloren.
#De geheugenfunctie aan bestuurders-
zijde alleen gebruiken als de auto stil-
staat.
&WAARSCHUWING Inklemgevaar bij het
instellen van de stoelen met de geheugen-
functie
Wanneer de geheugenfunctie de stoel instelt,
kunt u of kunnen andere inzittenden – in het
bijzonder kinderen – bekneld raken.
#Tijdens het instellen door de geheugen-
functie waarborgen, dat niemand
lichaamsdelen in het bewegingsgebied
van de stoel of het stuurwiel hee.
#Wanneer iemand bekneld raakt, direct
een geheugenplaatstoets of stoelverstel-
schakelaar bedienen.
De instelling wordt onderbroken.
&WAARSCHUWING Inklemgevaar bij active-
ring van de geheugenfunctie door kinde-
ren
Wanneer kinderen de geheugenfunctie active-
ren, kunnen deze bekneld raken, in het bijzon-
der wanneer ze zonder toezicht zijn.
#Kinderen nooit zonder toezicht in de auto
achterlaten.
#Bij het verlaten van de auto altijd de sleu-
tel meenemen en de auto vergrendelen.
U kunt de geheugenfunctie bij uitgeschakelde
auto gebruiken.
Met de geheugenfunctie kunnen stoelinstellingen
worden opgeslagen en opgeroepen voor maximaal
drie personen.
De volgende instellingen van de voorstoelen kun-
nen worden opgeslagen:
RStoel-, rugleuning-, hoofdsteunpositie en rug-
leuningwelving van de stoel in het lendenge-
deelte
RStoelverwarming: Verdeling van de verwarmde
vlakken voor zitting en rugleuning
RBestuurderszijde: stuurwielpositie, buitenspie-
gelstand aan bestuurders- en passagierszijde
RHead-up-display
Stoelen en opbergen 135
Geheugenfunctie bedienen
Opslaan
#De voorstoel, het stuurwiel, het head-up-dis-
play en de buitenspiegels in de gewenste
stand instellen.
#De geheugentoets V indrukken en weer
loslaten.
#Binnen drie seconden een van de geheugen-
plaatstoetsen 4, T of U indrukken.
Er klinkt een geluidssignaal. De instellingen
zijn opgeslagen.
#Oproepen: De geheugenplaatstoets 4,
T of U indrukken.
De opgeslagen positie wordt aangestuurd. Na
het loslaten van de toets worden de voorstoel,
de buitenspiegels, het head-up-display en de
stuurkolom automatisch verder in de opgesla-
gen positie gezet.
Opbergmogelijkheden
Aanwijzingen met betrekking tot het beladen van
de auto
Voorwerpen in het ontplooiingsgebied van een air-
bag kunnen het correct functioneren van de air-
bag in gevaar brengen. De aanwijzingen met
betrekking tot het beschermingspotentieel van de
airbags in acht nemen.
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel door
niet-vastgezette voorwerpen in de auto
Wanneer voorwerpen, bagage of lading niet of
onvoldoende vastgezet is, kan het verschui-
ven, kantelen of rondslingeren en daardoor
inzittenden raken.
Er bestaat gevaar voor letsel, in het bijzonder
bij remmanoeuvres of plotselinge richtingswij-
zigingen!
#Voorwerpen altijd zodanig opbergen, dat
ze niet kunnen rondslingeren.
#Voorwerpen, bagage of lading voor het
wegrijden beveiligen tegen verschuiven
of kantelen.
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel door
ongeschikt opbergen van voorwerpen
Als voorwerpen op ongeschikte wijze in het
interieur worden opgeborgen, kunnen ze ver-
schuiven of rondvliegen en daardoor inzitten-
den raken. Bovendien kunnen bekerhouders,
geopende opbergvakken en houders voor
136 Stoelen en opbergen
mobiele telefoons bij een ongeval de daarin
aanwezige voorwerpen niet altijd tegenhou-
den.
Er bestaat gevaar voor letsel, in het bijzonder
bij remmanoeuvres of abrupte veranderingen
van richting!
#Voorwerpen altijd zodanig opbergen, dat
ze in deze of vergelijkbare situaties niet
kunnen rondvliegen.
#Altijd erop letten dat voorwerpen niet uit
opbergvakken, bagagenetten of opberg-
netten steken.
#De afsluitbare opbergvakken voor aan-
vang van de rit sluiten.
#Zware, harde, scherpe, breekbare of te
grote voorwerpen altijd in de bagage-
ruimte opbergen en beveiligen.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen
door voorwerpen in de beenruimte van de
bestuurder en de passagier
Voorwerpen in de beenruimte van de bestuur-
der en de passagier kunnen de pedaalslag
beperken of een ingedrukt pedaal blokkeren.
Hierdoor wordt de bedrijfs‑ en verkeersveilig-
heid van de auto in gevaar gebracht.
#Alle voorwerpen in de auto veilig opber-
gen, opdat deze niet in de beenruimte
van de bestuurder of de passagier
terecht kunnen komen.
#De vloermatten altijd stevig en zoals
voorgeschreven aanbrengen, zodat altijd
voldoende vrije ruimte voor de pedalen is
gewaarborgd.
#Geen losse vloermatten gebruiken en
niet meerdere vloermatten op elkaar leg-
gen.
Auto's met automatische uitschakeling van de
passagiersairbag: Ingeklemde voorwerpen onder
de passagiersstoel kunnen de automatische uit-
schakeling van de passagiersairbag verstoren of
het systeem beschadigen. Daarom de aanwijzin-
gen met betrekking tot de automatische uitscha-
keling van de passagiersairbag in acht nemen
(/ pagina 48).
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen
en letsel bij gebruik van de bekerhouder
tijdens het rijden
De bekerhouder kan tijdens het rijden geen
bekers beveiligen.
Als tijdens het rijden een bekerhouder wordt
gebruikt, kan de beker kan en kan vloeistof
worden gemorst. Inzittenden kunnen met de
vloeistof in aanraking komen en, in het bijzon-
der door een hete vloeistof, brandwonden
oplopen. U kunt van de verkeerssituatie wor-
den afgeleid en de controle over de auto ver-
liezen.
#De bekerhouder alleen gebruiken als de
auto stilstaat.
#Alleen passende bekers in de bekerhou-
der plaatsen.
#De beker sluiten, in het bijzonder bij hete
vloeistoen.
Stoelen en opbergen 137
*AANWIJZING Beschadiging van de beker-
houder
De bekerhouder kan bij het terugklappen van
de armsteun achterin worden beschadigd. De
geopende bekerhouder kan worden bescha-
digd door lichaamsgewicht.
#De armsteun achterin alleen bij gesloten
bekerhouder terugklappen.
#Niet op de geopende bekerhouder zitten
of erop leunen.
*AANWIJZING Beschadiging van de arm-
steun achterin lichaamsgewicht
De uitgeklapte armsteun achterin kan worden
beschadigd door lichaamsgewicht.
#Niet op de armsteun achterin zitten of
erop leunen.
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel door
open bagageruimtebodem
Als met geopende bagageruimtebodem wordt
gereden, kunnen voorwerpen rondslingeren en
daarbij inzittenden raken. Er bestaat gevaar
voor letsel, in het bijzonder bij remmanoeuvres
of plotselinge richtingswijzigingen!
#Vóór de rit altijd de bagageruimtebodem
sluiten.
*AANWIJZING Beschadiging van het
opbergvak onder de asbak door grote
hitte
Het opbergvak onder de asbak is niet hittebe-
stendig en kan worden beschadigd door het
neerleggen van brandende sigaretten.
#De asbak moet volledig vergrendeld zijn.
%Leder is een natuurproduct. Het oppervlak
hee natuurlijke kenmerken, zoals verschillen
in de structuur, groei- en letselsporen of lichte
kleurnuances. Deze oppervlaktekenmerken
zijn bijzonderheden van leder, geen materiaal-
gebreken. Bovendien ondergaat leder een
natuurlijk verouderingsproces, waarbij de
oppervlaktekenmerken veranderen.
Het rijgedrag van de auto is afhankelijk van de ver-
deling van de bagage. Daarom bij het beladen de
volgende aanwijzingen in acht nemen:
RMet de lading en personen niet het toegestaan
totaalgewicht en de toegestane asbelastingen
van de auto overschrijden.
De gegevens op het voertuigtypeplaatje raad-
plegen (/ pagina 475).
RNiet tot boven de bovenzijde van de rugleunin-
gen beladen.
RBij het transport van voorwerpen in de baga-
geruimte altijd de bagageruimteafdekking en
het scheidingsnet aanbrengen.
RIndien mogelijk de bagage altijd achter de
niet-bezette stoelen plaatsen.
RDe lading aan de sjorogen beveiligen en deze
gelijkmatig belasten.
138 Stoelen en opbergen
Aanwijzingen met betrekking tot het rijden met
dakbelasting
RDe belading en de dakbelasting gelijkmatig
verdelen en zware voorwerpen zo laag moge-
lijk leggen. Hiertoe ook de aanwijzingen met
betrekking tot het beladen van de auto in acht
nemen.
RBehoedzaam rijden; abrupt wegrijden, remmen
en sturen alsmede snel rijden door bochten
vermijden.
RBij het vervoeren van lading op het dak en bij
een volledig beladen of bezette auto een van
de rijprogramma's ; of A selecteren.
Deze zijn ontwikkeld met het oog op extra sta-
biliteit (/ pagina 211).
%Meer informatie over opbergvakken en
opbergmogelijkheden vindt u in de digitale
handleiding.
Opbergvakken in het interieur
Overzicht van de voorste opbergvakken
1Opbergvakken in de portieren
2Opberg- en telefoonvak onder de armsteun
met oplaadmodule voor het draadloos opla-
den van de mobiele telefoon, multimedia- en
usb-aansluitingen en opbergvak, bijvoorbeeld
voor een mp3-speler
3Opbergvak in de middenconsole voorin met
bekerhouders, usb-aansluitingen en oplaad-
module voor het draadloos opladen van de
mobiele telefoon
4Aegvak onder het centraal display van het
multimediasysteem met usb-aansluitingen
5Dashboardkastje
%De rubbermat in het opbergvak in de midden-
console voorin 3 kan worden verwijderd om
te worden gereinigd met helder, lauw water.
De aanwijzingen met betrekking tot de verzor-
ging van het interieur in acht nemen
(/ pagina 427).
%Voorwerpen in het aegvak onder het centraal
display met de rubberriem veilig opbergen.
Opbergvak in de middenconsole voorin openen
of sluiten
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel door
ongeschikt opbergen van voorwerpen
Als voorwerpen op ongeschikte wijze in het
interieur worden opgeborgen, kunnen ze ver-
schuiven of rondvliegen en daardoor inzitten-
den raken. Bovendien kunnen bekerhouders,
geopende opbergvakken en houders voor
mobiele telefoons bij een ongeval de daarin
aanwezige voorwerpen niet altijd tegenhou-
den.
Er bestaat gevaar voor letsel, in het bijzonder
bij remmanoeuvres of plotselinge richtingswij-
zigingen!
Stoelen en opbergen 139
#Voorwerpen altijd zodanig opbergen, dat
ze in deze of vergelijkbare situaties niet
kunnen rondvliegen.
#Altijd erop letten dat voorwerpen niet uit
opbergvakken, bagagenetten of opberg-
netten steken.
#De afsluitbare opbergvakken voor aan-
vang van de rit sluiten.
#Zware, harde, scherpe, breekbare of te
grote voorwerpen altijd in de bagage-
ruimte opbergen en beveiligen.
De aanwijzingen met betrekking tot het beladen
van de auto in acht nemen.
#Openen: Het deksel van het opbergvak in de
middenconsole voorin aan de handgreep 1
in de richting van de pijl geheel naar voren
schuiven.
#Sluiten: De handgreep 1 van het deksel van
het geopende opbergvak in de middenconsole
voorin kort naar voren drukken.
Het deksel sluit automatisch het opbergvak in
de middenconsole voorin.
Dashboardkastje openen en sluiten
#Openen: De toets 1 indrukken.
Het dashboardkastje is geopend.
#Sluiten: Het dashboardkastje naar boven
dichtklappen.
Het dashboardkastje is gesloten.
140 Stoelen en opbergen
Doorlaadmogelijkheid achterbank (EASY-PACK
Quickfold)
Rugleuningen achterin naar voren klappen
&WAARSCHUWING Inklemgevaar bij instel-
ling van de stoelen
Wanneer een stoel wordt versteld, kunt u of
een van de inzittenden ingeklemd raken.
#Bij het verstellen van een stoel mogen
zich geen lichaamsdelen in het bewe-
gingsgebied van de stoel bevinden; dit
controleren.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen
door niet vergrendelde rugleuning
De rugleuning kan naar voren klappen.
Hierbij bestaan in het bijzonder de volgende
risico's:
RDe inzittende kan in de veiligheidsgordel
worden gedrukt. De veiligheidsgordel kan
niet meer zoals bedoeld beschermen en
extra letsel veroorzaken.
REen kinderzitjesbevestigingssysteem wordt
niet meer correct ondersteund of op zijn
plaats gehouden en kan zijn functie niet
meer correct vervullen.
RDe rugleuning kan voorwerpen of bagage
in de bagageruimte niet tegenhouden.
Altijd controleren of de rugleuning vergrendeld
is, in het bijzonder:
Rnadat de stoel is ingesteld.
Rnadat de bagageruimtevergroting gebruikt
is.
De rode markering van de vergrendelingsindicator
mag niet meer zichtbaar zijn; dit controleren.
Anders is de rugleuning niet vergrendeld.
Altijd ervoor zorgen dat alle inzittenden de veilig-
heidsgordel correct dragen en een juiste zithou-
ding hebben. In het bijzonder bij kinderen moet u
daarop letten.
Voorwaarden
RDe hoofdsteunen van de rugleuningen achterin
zijn volledig ingeschoven.
RAuto's met opklapbare armsteun achterin: De
armsteun achterin is opgeklapt.
Rugleuningen achterin mechanisch naar voren
klappen
De middelste rugleuning en de rechter buitenste
rugleuning kunnen afzonderlijk naar voren worden
geklapt.
De linker rugleuning kan alleen in combinatie met
de middelste rugleuning naar voren worden
geklapt.
Auto's met de uitrusting "Premium Fond" hebben
geen middelste rugleuning achterin.
Wanneer u een neergeklapte rugleuning achterin
niet meer als laadvloer hoe te gebruiken, klapt u
de rugleuning weer terug.
#Controleren of de middelste rugleuning
rechtop is gezet en met de linker rugleuning
vergrendeld is (/ pagina 145).
Stoelen en opbergen 141
#De gordelslottong van de veiligheidsgordel 1
in de aangegeven positie 2 drukken.
#Eventueel de bestuurders- of de passagiers-
stoel naar voren bewegen.
#Aan de ontgrendelingshendel 1 trekken.
#De betreende rugleuning naar voren klappen.
Rugleuningen achterin elektrisch naar voren klap-
pen
De middelste rugleuning en de rechter buitenste
rugleuning kunnen afzonderlijk naar voren worden
geklapt.
De linker rugleuning kan alleen in combinatie met
de middelste rugleuning naar voren worden
geklapt.
Auto's met de uitrusting "Premium Fond" hebben
geen middelste rugleuning achterin.
Wanneer u een neergeklapte rugleuning achterin
niet meer als laadvloer hoe te gebruiken, klapt u
de rugleuning weer terug.
#Controleren of de middelste rugleuning
rechtop is gezet en met de linker rugleuning
vergrendeld is (/ pagina 145).
142 Stoelen en opbergen
#De gordelslottong van de veiligheidsgordel 1
in de aangegeven positie 2 drukken.
Wanneer een of meerdere delen van de rugleu-
ning achterin naar voren worden geklapt, wordt de
betreende voorstoel, indien nodig, iets naar
voren bewogen, om te voorkomen dat de stoelde-
len elkaar raken. De hoofdsteunen achterin schui-
ven indien nodig omlaag.
#Achterin: Aan de ontgrendelingshendel 1
trekken.
#In de bagageruimte: Kort aan een van de toet-
sen 1 trekken.
De betreende rugleuning is ontgrendeld.
Wanneer de linker rugleuning niet vergrendeld
is met de middelste rugleuning, wordt dit
weergegeven op het bestuurdersdisplay.
#De betreende rugleuning naar voren klappen.
Stoelen en opbergen 143
Middelste rugleuning achterin separaat naar voren
klappen
Wanneer u de neergeklapte rugleuning niet meer
als laadvloer hoe te gebruiken, klapt u de rugleu-
ning weer terug.
Auto's met de uitrusting "Premium Fond" hebben
geen middelste rugleuning achterin.
#De ontgrendeling 3 indrukken.
#De rugleuning 2 naar voren klappen.
Rugleuning achterin terugklappen
*AANWIJZING Beschadiging van de veilig-
heidsgordel door inklemmen bij het terug-
klappen van de rugleuning
De veiligheidsgordel kan bij het terugklappen
van de rugleuning bekneld raken en daardoor
worden beschadigd.
#Erop letten dat de veiligheidsgordel bij
het terugklappen van de rugleuning niet
bekneld raakt.
Auto's met de uitrusting "Premium Fond" hebben
geen middelste rugleuning achterin. #Eventueel de bestuurders- of de passagiers-
stoel naar voren bewegen.
#De rugleuning 1 naar achteren kantelen, tot
deze vergrendelt.
De rode vergrendelingsindicator 2 is niet
meer zichtbaar. De rugleuning is vergrendeld.
%Wanneer de rugleuning niet vastgeklikt en ver-
grendeld is, is de rode vergrendelingsindicator
2 zichtbaar.
144 Stoelen en opbergen
Ontgrendeling van de middelste rugleuning ach-
terin blokkeren en deblokkeren
U kunt de bagageruimte tegen onbevoegde toe-
gang beveiligen door de ontgrendeling van de
middelste rugleuning te blokkeren. Deze kan dan
alleen nog samen met de linker rugleuning naar
voren worden geklapt.
Auto's met de uitrusting "Premium Fond" hebben
geen middelste rugleuning achterin.
#Blokkeren of deblokkeren: De schuif 1
omhoog of omlaagschuiven.
EASY-PACK-bagagescherm en cassette met schei-
dingsnet
Aanwijzingen met betrekking tot de bagage-
ruimteafdekking
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel of
levensgevaar door slecht vastgezette voor-
werpen
De bagageruimteafdekking alleen kan geen
zware voorwerpen en zware bagage tegenhou-
den of beveiligen.
in het bijzonder bij abrupte richtingswijzigin-
gen, remmanoeuvres of een ongeval kunt u
geraakt worden door niet-vastgezette bagage.
#Voorwerpen altijd zodanig opbergen, dat
ze niet kunnen rondslingeren.
#Voorwerpen en bagage ook bij gebruik
van de bagageruimteafdekking altijd
beveiligen tegen verschuiven of kantelen,
bijvoorbeeld door deze vast te zetten.
*AANWIJZING Beschadiging van de bagage-
ruimteafdekking bij het beladen van de
auto
Bij het beladen van de auto kan de bagage-
ruimteafdekking worden beschadigd.
#Geen voorwerpen boven de onderrand
van de zijruiten of op de bagageruimteaf-
dekking neerleggen.
Stoelen en opbergen 145
Uitrollen en inrollen van de bagageruimteafdek-
king
Uitrollen
#De bagageruimteafdekking aan de beide hand-
grepen 1 naar achteren trekken en links en
rechts in de houders 2 van de achterklep
bevestigen.
Oprollen
#De bagageruimteafdekking links en rechts uit
de houders 2 verwijderen.
#De bagageruimteafdekking aan beide handgre-
pen 1 naar voren geleiden, tot deze volledig
is ingerold.
Bagageruimteafdekking verwijderen of aanbren-
gen
Voorwaarden
RDe bagageruimteafdekking is opgerold.
Bagageruimteafdekking verwijderen
#Links of rechts de eindkap 1 naar binnen
drukken.
#De bagageruimteafdekking naar achteren ver-
wijderen.
146 Stoelen en opbergen
Bagageruimteafdekking aanbrengen
#De bagageruimteafdekking links en rechts in
de houders 1 plaatsen.
De eindkappen van de bagageruimteafdekking
vergrendelen hoorbaar.
Scheidingsnet bevestigen of losmaken
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel of
levensgevaar door slecht vastgezette voor-
werpen
Het scheidingsnet alleen kan geen zware voor-
werpen en zware bagage tegenhouden of
beveiligen.
in het bijzonder bij abrupte richtingswijzigin-
gen, remmanoeuvres of een ongeval kunt u
geraakt worden door niet-vastgezette bagage.
#Voorwerpen altijd zodanig opbergen, dat
ze niet kunnen rondslingeren.
#Voorwerpen en bagage ook bij gebruik
van het scheidingsnet altijd beveiligen
tegen verschuiven of kantelen, bijvoor-
beeld. door deze vast te zetten.
Om veiligheidsredenen bij het transport van
bagage altijd een scheidingsnet gebruiken.
Beschadigde scheidingsnetten kunnen hun
beschermende functie niet meer vervullen en
moeten worden vervangen. Naar een gekwali-
ceerde werkplaats gaan.
In acht nemen dat de beschikbaarheid van het
scheidingsnet afhankelijk is van de uitrusting.
Bevestigen
Scheidingsnet zonder bagageruimtevergroting
Stoelen en opbergen 147
Scheidingsnet met bagageruimtevergroting
#Het scheidingsnet uitklappen, tot dit hoorbaar
vergrendelt.
#Het scheidingsnet 1 links en rechts in de
houders 2 in de interieurhemel bevestigen.
#De haken 3 in de sjorogen 4 links en
rechts bevestigen.
#Gelijkmatig aan de losse uiteinden van de sjor-
banden trekken, tot het scheidingsnet 1
gespannen is.
Losmaken
#De gesp van de sjorband 6 in de richting van
de pijl omhoogbrengen.
#Het losse uiteinde van de sjorband 6 in de
richting van de pijl in de gesp schuiven, tot de
sjorbanden gevierd zijn.
#De haken 3 links en rechts losmaken uit de
sjorogen 4.
#Het scheidingsnet 1 links en rechts aan de
interieurhemel losmaken uit de houders 2.
Opbergen
148 Stoelen en opbergen
#Beide knoppen 1 indrukken en het schei-
dingsnet inklappen.
#Het scheidingsnet kan in de opbergruimte
onder de bagageruimtebodem worden opge-
borgen.
Overzicht van de sjorogen
De aanwijzingen met betrekking tot het beladen
van de auto in acht nemen (/ pagina 136).
1Sjorogen
Overzicht van de tashaken
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel bij
gebruik van de tashaken met zware voor-
werpen
De tashaak kan zware voorwerpen of bagage
niet tegenhouden.
Voorwerpen of bagagestukken kunnen gaan
rondslingeren en inzittenden raken.
#Alleen lichte voorwerpen aan de tashaak
hangen.
#Nooit harde, scherpkantige of breekbare
voorwerpen aan de tashaak hangen.
De aanwijzingen met betrekking tot het beladen
van de auto in acht nemen (/ pagina 136).
De tashaken met maximaal 3 kg belasten en geen
bagage eraan vastbinden.
Stoelen en opbergen 149
1Tashaken
Dakdrager bevestigen
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen
bij overschrijden van de maximumdakbe-
lasting
Het zwaartepunt van de auto en de ver-
trouwde rij-eigenschappen en het stuur- en
remgedrag veranderen.
Wanneer de maximumdakbelasting wordt
overschreden, worden de rij-eigenschappen
en het stuur- en remgedrag sterk nadelig beïn-
vloedt.
#Beslist de maximumdakbelasting aan-
houden en de rijstijl aanpassen.
De maximumdakbelasting vindt u in het hoofdstuk
"Technische gegevens".
*AANWIJZING Schade aan de auto bij niet
in acht nemen van de maximaal toege-
stane doorrijhoogte
Wanneer de hoogte van de auto de maximaal
toegestane doorrijhoogte overschrijdt, kunnen
het dak en andere onderdelen van de auto
worden beschadigd.
#De aangegeven doorrijhoogte in acht
nemen.
#Wanneer de toegestane doorijhoogte
wordt overschreden, niet verder rijden.
#De gewijzigde hoogte van de auto bij
dakopbouwen in acht nemen.
*AANWIJZING Schade aan de auto door
niet goedgekeurde dakdragers
Bij niet voor Mercedes-Benz geteste en goed-
gekeurde dakdragers kan schade aan de auto
ontstaan.
#Alleen voor Mercedes-Benz geteste en
goedgekeurde dakdragers gebruiken.
#Controleren of bij een gemonteerde dak-
drager, afhankelijk van de uitrusting van
de auto, de achterklep volledig kan wor-
den geopend.
150 Stoelen en opbergen
#De bagage zodanig op de dakdrager aan-
brengen dat de auto ook tijdens het rij-
den niet kan worden beschadigd.
*AANWIJZING Beschadiging van panorama-
schuifdak door dakdrager
Wanneer het panoramaschuifdak wordt
geopend terwijl een dakdrager is gemonteerd,
kan het panoramaschuifdak door de dakdra-
ger beschadigd worden.
#Het panoramaschuifdak niet openen
wanneer een dakdrager is gemonteerd.
*AANWIJZING Beschadiging van de afdek-
kingen
De afdekkingen kunnen bij het openen worden
beschadigd en bekrast.
#Geen metalen of harde voorwerpen
gebruiken.
#De afdekkingen 1 voorzichtig in de richting
van de pijl omhoogklappen.
#De dakdrager aan de bevestigingspunten
onder de afdekkingen 1 bevestigen.
#De montagehandleiding van de fabrikant van
de dakdrager opvolgen.
#De bagage op de dakdrager beveiligen.
Bekerhouder
Bekerhouder in de middenconsole verwijderen en
aanbrengen
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen
en letsel bij gebruik van de bekerhouder
tijdens het rijden
De bekerhouder kan tijdens het rijden geen
bekers beveiligen.
Als tijdens het rijden een bekerhouder wordt
gebruikt, kan de beker kan en kan vloeistof
worden gemorst. Inzittenden kunnen met de
vloeistof in aanraking komen en, in het bijzon-
der door een hete vloeistof, brandwonden
Stoelen en opbergen 151
oplopen. U kunt van de verkeerssituatie wor-
den afgeleid en de controle over de auto ver-
liezen.
#De bekerhouder alleen gebruiken als de
auto stilstaat.
#Alleen passende bekers in de bekerhou-
der plaatsen.
#De beker sluiten, in het bijzonder bij hete
vloeistoen.
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel door
ongeschikt opbergen van voorwerpen
Als voorwerpen op ongeschikte wijze in het
interieur worden opgeborgen, kunnen ze ver-
schuiven of rondvliegen en daardoor inzitten-
den raken. Bovendien kunnen bekerhouders,
geopende opbergvakken en houders voor
mobiele telefoons bij een ongeval de daarin
aanwezige voorwerpen niet altijd tegenhou-
den.
Er bestaat gevaar voor letsel, in het bijzonder
bij remmanoeuvres of plotselinge richtingswij-
zigingen!
#Voorwerpen altijd zodanig opbergen, dat
ze in deze of vergelijkbare situaties niet
kunnen rondvliegen.
#Altijd erop letten dat voorwerpen niet uit
opbergvakken, bagagenetten of opberg-
netten steken.
#De afsluitbare opbergvakken voor aan-
vang van de rit sluiten.
#Zware, harde, scherpe, breekbare of te
grote voorwerpen altijd in de bagage-
ruimte opbergen en beveiligen.
Voorwaarden
RVoor het aanbrengen: De vergrendelingsschuif
is in de richting van de bekerhouder gescho-
ven.
De aanwijzingen met betrekking tot het beladen
van de auto in acht nemen (/ pagina 136).
Aanbrengen
#De behuizing van de bekerhouder 1 iets
gekanteld in het opbergvak aanbrengen.
#De behuizing van de bekerhouder 1 met de
uitsparingen gelijkmatig op de twee naven 2
in het opbergvak aanbrengen.
#De bekerhouder omlaagdrukken.
152 Stoelen en opbergen
Vergrendelen
#De vergrendelingsschuif 1 in de richting van
de zijwand van de middenconsole schuiven.
De bekerhouder is vergrendeld.
Verwijderen
#De vergrendelingsschuif 1 in de richting van
de bekerhouder schuiven.
De bekerhouder is ontgrendeld.
#De bekerhouder eerst in de richting van de pijl
2 omhoogtrekken en vervolgens iets gekan-
teld uit het opbergvak nemen.
Bekerhouder gebruiken
#Een beker in de bekerhouder plaatsen.
De bodem 2van de bekerhouder gaat auto-
matisch omlaag en de zijwanden 1 van de
bekerhouder bewegen automatisch naar
voren.
%De bekerhouder past zich automatisch aan de
grootte van de geplaatste es of beker aan.
Stoelen en opbergen 153
De zijwanden van de bekerhouder kunnen ook
handmatig worden geactiveerd:
RDe bodem met de es of beker iets omlaag-
drukken.
ROp het geribbelde vlak in de zijwand van de
bekerhouder drukken.
%Controleren of de geplaatste es of beker ste-
vig vastzit in de bekerhouder. Sommige es-
sen of bekers worden door hun vorm of afme-
ting niet voldoende vastgeklemd in de beker-
houder.
Uitgangspositie
Wanneer de bekerhouder niet wordt gebruikt, kun-
nen de zijwanden van de bekerhouder met de
hand worden ingeschoven. Daarbij worden ook de
houders van de bekerhouder automatisch inge-
schoven, zodat de klemfunctie niet meer werkt.
#De zijwanden van de bekerhouder 2 hand-
matig in de richting van de pijl terugschuiven.
Contactdozen
12V-aansluiting gebruiken
Voorwaarden
REr zijn slechts apparaten tot maximaal 180 W
(15 A) aangesloten.
Afhankelijk van de voertuiguitrusting hee het
voertuig 12 V-aansluitingen in de beenruimte van
de passagier en in de bagageruimte.
12V-aansluiting in de beenruimte van de passagier
(voorbeeld)
#Het deksel van de contactdoos 1 openklap-
pen.
#De stekker van het apparaat aansluiten.
154 Stoelen en opbergen
#Controleren dat geen kabels in het ont-
plooiingsgebied van een airbag lopen of zijn
bevestigd wanneer de contactdoos wordt
gebruikt. Daartoe de aanwijzingen met betrek-
king tot de potentiële veiligheid van de airbags
in acht nemen .
Usb-aansluitingen
Afhankelijk van de uitrusting beschikt de auto over
de volgende usb-aansluitingen:
RIn het opbergvak in de middenconsole voorin
RIn het opbergvak onder de armsteun voorin
RVóór het aegvak onder het centraal display
van het multimediasysteem
RIn het elektronicavak in de middenconsole
achterin
Via de usb-aansluitingen kunnen usb-apparaten,
zoals een mobiele telefoon, worden opgeladen
met een passende laadkabel. De apparaten kun-
nen, afhankelijk van de uitrusting van de auto, met
maximaal 20 V (5 A) worden opgeladen wanneer
de auto is ingeschakeld.
Draadloos opladen van de mobiele telefoon en
koppeling met de buitenantenne
Aanwijzingen met betrekking tot het draadloos
opladen van de mobiele telefoon
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel door
ongeschikt opbergen van voorwerpen
Als voorwerpen op ongeschikte wijze in het
interieur worden opgeborgen, kunnen ze ver-
schuiven of rondvliegen en daardoor inzitten-
den raken. Bovendien kunnen bekerhouders,
geopende opbergvakken en houders voor
mobiele telefoons bij een ongeval de daarin
aanwezige voorwerpen niet altijd tegenhou-
den.
Er bestaat gevaar voor letsel, in het bijzonder
bij remmanoeuvres of plotselinge richtingswij-
zigingen!
#Voorwerpen altijd zodanig opbergen, dat
ze in deze of vergelijkbare situaties niet
kunnen rondvliegen.
#Altijd erop letten dat voorwerpen niet uit
opbergvakken, bagagenetten of opberg-
netten steken.
#De afsluitbare opbergvakken voor aan-
vang van de rit sluiten.
#Zware, harde, scherpe, breekbare of te
grote voorwerpen altijd in de bagage-
ruimte opbergen en beveiligen.
De aanwijzingen met betrekking tot het beladen
van de auto in acht nemen.
&WAARSCHUWING Brandgevaar door het
bewaren van de voorwerpen in de
mobiele-telefoonhouder
Als u andere voorwerpen in de mobiele-tele-
foonhouder plaatst, kan er met name gevaar
voor brand ontstaan.
#Behalve een mobiele telefoon geen
andere voorwerpen in de mobiele-tele-
foonhouder plaatsen, vooral geen meta-
len voorwerpen.
Stoelen en opbergen 155
*AANWIJZING Beschadiging van voorwer-
pen door het bewaren in de mobiele-tele-
foonhouder
Als voorwerpen in de houder van de mobiele
telefoon worden gelegd, kunnen ze door elek-
tromagnetische velden worden beschadigd.
#Geen creditcards, opslagmedia, skipas-
sen of andere gevoelig op elektromagne-
tische velden reagerende voorwerpen in
de mobiele-telefoonhouder leggen.
*AANWIJZING Beschadiging van de
mobiele-telefoonhouder door vloeistoen
Wanneer vloeistoen in de mobiele-telefoon-
houder terecht komen, kan deze beschadigd
raken.
#Erop letten dat er geen vloeistoen in de
mobiele-telefoonhouder terecht komen.
Altijd de informatie voor personen met elektroni-
sche medische hulpmiddelen in acht nemen
(/ pagina 35).
RAfhankelijk van de uitrusting van de auto
wordt de mobiele telefoon via de oplaadmo-
dule verbonden met de buitenantenne van de
auto.
RAlleen wanneer het contact is ingeschakeld
zijn de oplaadfunctie en de draadloze koppe-
ling van de mobiele telefoon met de buitenan-
tenne van de auto beschikbaar.
RKleine mobiele telefoons kunnen mogelijk niet
op elke plaats van de mobiele-telefoonhouder
worden opgeladen.
RGrote mobiele telefoons die niet in de
mobiele-telefoonhouder liggen, kunnen moge-
lijk niet worden opgeladen of worden gekop-
peld met de buitenantenne van de auto.
RDe mobiele telefoon kan bij het opladen warm
worden. Dat kan ook afhankelijk zijn van de
applicaties (apps) die op de achtergrond actief
zijn.
RVoor eciënter opladen en koppeling met de
buitenantenne van de auto de beschermhoes
van de mobiele telefoon verwijderen. Dit geldt
niet voor beschermhoezen die voor het draad-
loos opladen noodzakelijk zijn.
Mobiele telefoon voorin draadloos opladen
Voorwaarden
RDe mobiele telefoon is geschikt voor draad-
loos opladen.
Een lijst met geschikte mobiele telefoons vindt
u op: https://www.mercedes-benz-
mobile.com/
Afhankelijk van de uitrusting beschikt de auto over
de volgende draadloze oplaadmogelijkheden voor
de mobiele telefoon in de cockpit:
RIn het voorste opbergvak van de middencon-
sole
RIn het opbergvak in de armsteun
156 Stoelen en opbergen
Draadloos opladen van de mobiele telefoon in het
voorste opbergvak (voorbeeld met MBUX Hyper-
screen)
#De mobiele telefoon zo mogelijk in het mid-
den, met het display omhoog, op de mat 1
leggen.
Wanneer in het multimediasysteem het oplaad-
symbool wordt weergegeven, wordt de mobiele
telefoon opgeladen. Storingen bij het opladen van
de mobiele telefoon worden weergegeven op het
display van het multimediasysteem.
%De mat kan worden verwijderd om te worden
gereinigd, bijvoorbeeld met helder, lauw
water.
Zendvergunning voor Brazilië
Dit apparaat werkt in de secundaire modus; d.w.z.
het beschikt niet over een bescherming tegen
schadelijke interferenties, ook niet van stations
van hetzelfde type, en het mag geen interferenties
veroorzaken met systemen, die in de primaire
modus werken.
Dit product is toegestaan conform de in de veror-
dening 242/2000 vastgelegde procedure van het
Braziliaanse telecommunicatie-agentschap ANA-
TEL en voldoet aan de geldende technische eisen.
Meer informatie is verkrijgbaar op de website van
ANATEL. www.anatel.gov.br
#Meer informatie over de conformiteitsverkla-
ring radiograsche onderdelen van de auto.
Mobiele telefoon achterin draadloos opladen
Voorwaarden
RDe mobiele telefoon is geschikt voor draad-
loos opladen.
Een lijst met geschikte mobiele telefoons vindt
u op: https://www.mercedes-benz-
mobile.com/
Draadloos opladen achterin bij auto's zonder MBUX
tablet achterin
#De armsteun achterin omklappen.
#De mobiele telefoon zo mogelijk in het mid-
den, met het display omhoog, op de mat 1
leggen.
Wanneer het controlelampje in het voorste
gedeelte van het mobiele telefoonsysteem
brandt, wordt de mobiele telefoon opgeladen.
Storingen bij het opladen van de mobiele tele-
foon worden weergegeven doordat het contro-
lelampje drie keer knippert.
Stoelen en opbergen 157
Draadloos opladen achterin bij auto's met MBUX
tablet achterin
#De armsteun achterin omklappen.
#Het opbergvak in de armsteun achterin 1
openen .
#De mobiele telefoon zo mogelijk in het mid-
den, met het display omhoog, op de mat 2
leggen.
Wanneer het controlelampje in het voorste
gedeelte van het mobiele telefoonsysteem
brandt, wordt de mobiele telefoon opgeladen.
Storingen bij het opladen van de mobiele tele-
foon worden weergegeven doordat het contro-
lelampje drie keer knippert.
%De aanwijzingen met betrekking tot het bela-
den van de auto in acht nemen
(/ pagina 136).
Vloermatten aanbrengen of verwijderen
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen
door voorwerpen in de beenruimte van de
bestuurder
Voorwerpen in de beenruimte van de bestuur-
der kunnen de slag van de pedalen beperken
en een ingedrukt pedaal blokkeren.
Hierdoor wordt de bedrijfs‑ en verkeersveilig-
heid van de auto in gevaar gebracht.
#Alle voorwerpen in de auto veilig opber-
gen, opdat deze niet in de beenruimte
van de bestuurder terecht kunnen
komen.
#De vloermatten altijd stevig en zoals
voorgeschreven aanbrengen, zodat altijd
voldoende vrije ruimte voor de pedalen is
gewaarborgd.
#Geen losse vloermatten gebruiken en
niet meerdere vloermatten op elkaar leg-
gen.
Vloermat aanbrengen
#De betreende stoel naar achteren schuiven
en de vloermat goed uitgelijnd in de been-
ruimte aanbrengen.
158 Stoelen en opbergen
#De drukknoppen 1 op de houders 2 druk-
ken.
#De betreende stoel instellen.
#De overige vloermatten passend aanbrengen
en, indien aanwezig, aan het autospecieke
bevestigingssysteem bevestigen.
Vloermat verwijderen
#De betreende stoel naar achteren schuiven
en de vloermat van de houders 2 trekken.
#De betreende stoel instellen.
#De overige vloermatten, indien aanwezig, van
het autospecieke bevestigingssysteem los-
maken en verwijderen.
Stoelen en opbergen 159
Exterieurverlichting
Aanwijzingen voor het aanpassen van de verlich-
ting bij buitenlandse reizen
Als comfortfunctie worden de koplampen, bij het
oversteken van de grens in landen waar aan de
andere kant van de weg wordt gereden, automa-
tisch aangepast. Indien nodig kunnen de koplam-
pen ook in het menu Dimlicht handmatig worden
omgeschakeld (/ pagina 172).
De functie van het automatisch aanpassen van de
verlichting is beschikbaar:
Rwanneer in het menu Dimlicht Automatisch
geactiveerd is
Rwanneer de navigatie en de navigatiepositie
beschikbaar zijn
In de volgende gevallen de koplampinstelling con-
troleren en indien nodig handmatig aanpassen:
RWanneer de displaymelding Instelling dim-
licht (links/rechts verkeer) alleen handmatig
mogelijk wordt weergegeven.
RWanneer de displaymelding Instelling dim-
licht (links/rechts verkeer) controleren wordt
weergegeven.
Na de handmatige aanpassing:
RHet tegemoetkomend verkeer wordt niet ver-
blind.
RDe kant van de weg wordt niet meer zo ver en
hoog verlicht.
RDe functies "verlichting voor snelwegen" en
"uitgebreid mistlicht" zijn niet beschikbaar.
Aanwijzingen over verlichtingssystemen en uw
verantwoordelijkheid
De verschillende verlichtingssystemen van de auto
zijn slechts hulpmiddelen. De verantwoordelijk-
heid voor de correcte voertuigverlichting overeen-
komstig de heersende licht- en zichtomstandighe-
den, de wettelijke bepalingen en de verkeerssitua-
tie ligt bij de bestuurder van de auto.
Verlichtingsschakelaar
Lichtschakelaar bedienen
1W Linker parkeerlicht
2X Rechter parkeerlicht
3T Standlicht en kentekenplaatverlichting
4Ã Automatisch rijlicht (aanbevolen stand
van de lichtschakelaar)
160 Licht en zicht
5L Dimlicht/grootlicht
6R Mistachterlicht in- of uitschakelen.
Bij activering van het dimlicht wordt het controle-
lampje voor het standlicht T gedeactiveerd en
door het controlelampje dimlicht L vervangen.
#De auto altijd overeenkomstig wettelijke rege-
lingen veilig en voldoende verlicht parkeren.
*AANWIJZING Accu-ontlading door stand-
licht
Het standlicht niet gedurende meerdere uren
ingeschakeld laten.
Bij auto's die breder dan 2 m of langer dan 6 m
zijn, is in enkele landen de eenzijdige parkeerver-
lichting niet toegestaan. In dit geval wordt ook in
de parkeerlichtstand het standlicht ingeschakeld.
Bij een sterke accu-ontlading wordt het stads- of
parkeerlicht ten gunste van de volgende voertuig-
start automatisch uitgeschakeld.
De exterieurverlichting (behalve stads- en par-
keerlicht) wordt automatisch uitgeschakeld wan-
neer het bestuurdersportier wordt geopend.
RDe aanwijzingen met betrekking tot de zoek-
verlichting in acht nemen (/ pagina 172).
Functie van de automatische rijverlichting
Wanneer de auto ingeschakeld is, worden het
standlicht, het dimlicht en het dagrijlicht overeen-
komstig het omgevingslicht automatisch gescha-
keld.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen
door uitgeschakeld dimlicht bij zichtbeper-
kingen
Als de verlichtingsschakelaar in de stand Ã
staat, schakelt het dimlicht bij mist, sneeuw
en andere zichtbeperkingen zoals spatwater
niet automatisch in.
#De verlichtingsschakelaar in dergelijke
situaties in de stand L draaien.
De automatisch rijverlichting is slechts een hulp-
middel. De verantwoordelijkheid voor het inscha-
kelen van de verlichting ligt altijd bij de bestuur-
der.
Mistachterlicht in- of uitschakelen
Voorwaarden
RDe lichtschakelaar bevindt zich in de
stand L of Ã.
#De toets R indrukken.
De landspecieke regelingen voor gebruik van het
mistachterlicht in acht nemen.
Licht en zicht 161
Combischakelaar verlichting bedienen
1Grootlicht
2Knipperlichten rechts
3Lichtsignaal
4Knipperlichten links
#Met de combischakelaar de betreende func-
tie selecteren.
Grootlicht inschakelen
#De lichtschakelaar in de stand L of Ã
draaien.
#De combischakelaar in de richting van de pijl
1 drukken.
Bij activering van het grootlicht wordt het con-
trolelampje voor het dimlicht L gedeacti-
veerd en door het controlelampje grootlicht
K vervangen.
Grootlicht uitschakelen
#De combischakelaar in de richting van de pijl
1 drukken of in de richting van de pijl 3
trekken.
Lichtsignaal
#De combischakelaar in de richting van de pijl
3 trekken.
Knipperlichten
#Kort knipperen: De combischakelaar kort tot
het drukpunt in de richting van de pijl 2 of
4 drukken.
De betreende knipperlichten knipperen drie-
maal.
#Permanent knipperen: De combischakelaar tot
voorbij het drukpunt in de richting van de pijl
2 of 4 drukken.
Auto's met actieve rijstrookwisselassistent:
RGedurende het veranderen van rijstrook
kan het door de bestuurder geactiveerde
knippersignaal worden verlengd.
RWanneer de bestuurder net de richtingaan-
wijzer hee bediend, maar het wisselen
van rijstrook niet meteen mogelijk was,
kan de richtingaanwijzer automatisch wor-
den geactiveerd.
162 Licht en zicht
Noodknipperlichten in- of uitschakelen
Auto's zonder MBUX Hyperscreen
Auto's met MBUX Hyperscreen
#De toets 1 indrukken.
In de volgende situaties wordt het noodknipper-
licht automatisch ingeschakeld:
RDe airbag werd geactiveerd.
RDe auto wordt, vanaf een snelheid hoger dan
70 km/h, hard afgeremd tot stilstand.
Wanneer vervolgens verder wordt gereden, wordt
de alarmknipperlichtinstallatie bij circa 10 km/h
automatisch uitgeschakeld. De alarmknipperlicht-
installatie kan ook met de alarmknipperlichten-
toets worden uitgeschakeld.
Adaptieve functies DIGITAL LIGHT
Functie van het Intelligent Light System
Bij dit systeem passen de koplampen zich aan de
rij- en weerssituatie aan. Bovendien biedt het uit-
gebreide functies voor een verbeterde verlichting
van de rijbaan.
Het systeem bestaat uit de volgende functies:
RActieve bochtenverlichting (/ pagina 164)
RBochtenverlichting (/ pagina 164)
RVerlichting voor snelwegen (/ pagina 164)
RUitgebreid mistlicht (/ pagina 165)
RSlechtweerverlichting (/ pagina 165)
RCitylicht (/ pagina 165)
RTopograsche compensatie (/ pagina 165)
Het systeem werkt alleen wanneer het donker is.
Licht en zicht 163
Functie van de actieve bochtenverlichting
RDe koplampen volgen de stuurbewegingen.
RDaardoor worden relevante gebieden tijdens
het rijden beter verlicht.
De functies zijn bij ingeschakeld dimlicht actief.
Afhankelijk van de uitrusting van de auto wordt
bovendien het verloop van de eigen rijstrook
geanalyseerd en de actieve bochtenverlichting
anticiperend aangestuurd.
Werking van de bochtenverlichting
De bochtenverlichting verbetert de verlichting van
de rijbaan in de rijrichtingsverandering, zodat bij-
voorbeeld scherpe bochten overzichtelijker zijn.
Alleen wanneer het dimlicht ingeschakeld is, kan
de bochtenverlichting geactiveerd worden.
In de volgende gevallen is de functie actief:
RBij snelheden onder 40 km/h en ingeschakeld
knipperlicht of gedraaid stuurwiel
RBij snelheden tussen 40 km/h en 70 km/h en
gedraaid stuurwiel
Rotonde- en kruisingsfunctie: De bochtenverlich-
ting wordt door de verwerking van de actuele
navigatiepositie van de auto aan beide zijden
geactiveerd. Het blij actief totdat de rotonde of
kruising wordt verlaten.
Functie van de verlichting voor snelwegen
De verlichting voor snelwegen vergroot het bereik
en de helderheid van de lichtbundel en maakt een
verder zicht mogelijk.
De functie is actief wanneer op een van de vol-
gende manieren een snelwegrit wordt herkend:
Raan de hand van de rijsnelheid
Rvia de multifunctionele camera
Rvia de navigatie
164 Licht en zicht
In de volgende gevallen is de functie niet actief:
Rbij snelheden onder 80 km/h
Functie van het uitgebreide mistlicht
Het uitgebreid mistlicht vermindert de eigenver-
blinding en verbetert de verlichting van de kant
van de weg.
De functie wordt in de volgende situatie automa-
tisch geactiveerd:
RBij snelheden onder 70 km/h en ingeschakeld
mistachterlicht
De functie wordt in de volgende situatie automa-
tisch gedeactiveerd:
REr worden snelheden boven 100 km/h
bereikt.
RHet mistachterlicht is uitgeschakeld.
Functie van de slechtweerverlichting
De slechtweerverlichting vermindert reecties bij
regen door het doelgericht dimmen van afzonder-
lijke gebieden van de koplampen. De bestuurder
en andere verkeersdeelnemers worden zo minder
verblind.
Functie van het Citylicht
Het Citylicht verbetert de verlichting van de zij-
kant van de weg binnen de bebouwde kom door
een brede lichtverdeling.
In de volgende gevallen is de functie actief:
Rbij lage snelheden
Rin verlichte gebieden binnen de bebouwde
kom
Functie van de topograsche compensatie
Op basis van beschikbare kaartgegevens reageert
het verlichtingssysteem proactief op hoogtever-
schillen van de rijbaan. Daardoor wordt de licht-
bundel van de koplampen bij het rijden op hellin-
gen vrijwel constant gehouden.
%Deze functie is alleen bij auto's met een multi-
mediasysteem met navigatie beschikbaar.
Assistentiefunctie van het DIGITAL LIGHT
Het DIGITAL LIGHT is een visuele uitbreiding van
de bestuurdersassistentiesystemen, doordat tij-
dens het rijden assistentieweergaven vóór de auto
worden geprojecteerd. Op die manier kan het
DIGITAL LIGHT de bestuurder in kritische situaties
ondersteunen.
%De beschikbaarheid van de functies verschilt
per land.
Het systeem is actief in de volgende gevallen:
RDe lichtschakelaar staat in de stand Ã.
RHet grootlicht is ingeschakeld.
%Als u het head-up-display met augmented rea-
lity activeert, kunnen de projecties afhankelijk
van de situatie gedeactiveerd zijn.
Licht en zicht 165
%Afhankelijk van het land waarin u zich bevindt
kunnen vanwege afwijkende wettelijke voor-
schrien bepaalde functies gedeactiveerd
zijn, ook wanneer deze in het multimediasys-
teem geactiveerd zijn. Bij grensovergangen
past de auto zich automatisch aan de gel-
dende voorschrien aan.
Spotlight
De spotlightfunctie werkt op de achtergrond en
beschijnt herkende personen binnen de rijstrook-
markeringen met de koplampen met vier korte
impulsen. De bestuurder wordt bovendien door
middel van een projectie gewezen op de positie
van de persoon.
De functie is actief in de volgende situaties:
RU rijdt buiten verlichte bebouwde omgevingen.
RHet systeem herkent een rijstrookmarkering.
Waarschuwingen
Wanneer de verkeerstekenassistent een van de
onderstaande situaties herkent, wordt bij snelhe-
den van ten minste 30 km/h in de volgende situ-
aties een driehoek op de rijbaan geprojecteerd:
RU rijdt tegen de toegestane rijrichting in, bij-
voorbeeld op een snelwegoprit.
RU nadert een stopbord, zonder snelheid te ver-
minderen.
RU nadert een rood verkeerslicht, zonder snel-
heid te verminderen.
De systeemgrenzen van de verkeerstekenassis-
tent in acht nemen (/ pagina 282).
Aanwijzingen
Wanneer de verkeerstekenassistent wegwerk-
zaamheden herkent, ondersteunt het systeem als
volgt:
RBij het naderen van wegwerkzaamheden wordt
een overeenkomstig symbool op de rijbaan
geprojecteerd.
RBij het passeren van wegwerkzaamheden wor-
den geleidelijnen op de rijbaan geprojecteerd,
166 Licht en zicht
die ongeveer overeenkomen met de totale
breedte van de auto. In nauwe bochten wor-
den de geleidelijnen tijdelijk uitgeschakeld.
De systeemgrenzen van de verkeerstekenassis-
tent in acht nemen (/ pagina 282).
Aanrijdingswaarschuwing
Wanneer u de veiligheidsafstand onderschrijdt,
wordt bij een snelheid van ten minste 30 km/h
een botswaarschuwingsymbool op de rijbaan
geprojecteerd.
De systeemgrenzen van de spoorassistent in acht
nemen (/ pagina 274).
Rijstrookwisselaanwijzing
Bij een snelheid van ten minste 30 km/h wordt bij
het ondersteund veranderen van rijstrook het ver-
loop van de verandering van rijstrook lichter weer-
gegeven. Op deze manier kunt u mogelijke geva-
ren op de nieuwe rijstrook vroegtijdig herkennen.
De systeemgrenzen van de spoorassistent in acht
nemen (/ pagina 272).
Licht en zicht 167
Rijrichting- en dodehoekassistent
Bij een snelheid van ten minste 30 km/h wordt in
de volgende gevallen een driehoek op de rijbaan
geprojecteerd, die duidt op een correctie van de
rijrichting, en de richting hiervan aangee:
RDe rijstrook wordt onbedoeld verlaten.
De systeemgrenzen van de spoorassistent in
acht nemen (/ pagina 290).
RU schakelt het knipperlicht in terwijl zich
object of obstakel in de dode hoek bevindt.
De systeemgrenzen van de actieve dodehoe-
kassistent in acht nemen (/ pagina 286).
Intelligent Light System in- of uitschakelen
Voorwaarden
RDe auto is ingeschakeld.
Multimediasysteem:
4© 5Instellingen 5Verlichting
5DIGITAL LIGHT
#Dynamisch dimlicht in- of uitschakelen.
Uitgebreide assistentiefuncties in- of uitschakelen
%De beschikbaarheid van de functies verschilt
per land.
%Deze functie is een on-demand uitrusting
(/ pagina 26).
#Ondersteunende projecties selecteren.
#De gewenste projecties in- of uitschakelen.
#Projectie bij begroeting/afscheid in- of uit-
schakelen.
Een hoge resolutie-scenario ter begroeting of
als afscheid wordt bij het openen of het uit-
schakelen van de auto gedurende een korte
periode buiten de auto afgespeeld, wanneer
de zoekverlichting of de uitschakelvertragings-
tijd van de verlichting is geactiveerd. Er kan
worden gekozen uit de scenario's Digital Rain
of Particle Flow.
%Meer informatie over de zoekverlichting
(/ pagina 172).
Meer informatie over de uitschakelvertra-
gingstijd van de verlichting buiten
(/ pagina 172).
Adaptieve grootlichtassistent
Functie van de adaptieve grootlichtassistent
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen
ondanks adaptieve grootlichtassistent
De adaptieve grootlichtassistent reageert niet
op:
RVerkeersdeelnemers die geen verlichting
hebben, bijvoorbeeld voetgangers
RVerkeersdeelnemers die een zwakke ver-
lichting hebben, bijvoorbeeld etsers
168 Licht en zicht
RVerkeersdeelnemers waarvan de verlich-
ting afgedekt is, bijvoorbeeld door een
vangrail
In zeer sporadische gevallen reageert de adap-
tieve grootlichtassistent niet of niet tijdig op
andere verkeersdeelnemers met eigen verlich-
ting.
Daarom wordt het automatische grootlicht in
deze of vergelijkbare situaties niet gedeacti-
veerd of desondanks geactiveerd.
#Altijd goed de verkeerssituatie in de
gaten houden en het grootlicht tijdig uit-
schakelen.
De adaptieve grootlichtassistent kan geen reke-
ning houden met de weg- en weersomstandighe-
den en de verkeerssituatie.
De herkenning kan in de volgende gevallen
beperkt zijn:
RBij slecht zicht, bijvoorbeeld door mist, hevige
regen of sneeuw
RBij vervuilde of afgedekte sensoren
De adaptieve grootlichtassistent is slechts een
hulpmiddel. De verantwoordelijkheid voor de cor-
recte voertuigverlichting overeenkomstig de heer-
sende licht- en zichtomstandigheden en de ver-
keerssituatie ligt bij u.
De adaptieve grootlichtassistent wisselt automa-
tisch tussen de volgende lichttypen:
RDimlicht
RGrootlicht
Bij snelheden boven 30 km/h:
RWanneer geen andere verkeersdeelnemers
worden herkend, wordt automatisch het groot-
licht ingeschakeld.
In de volgende gevallen wordt het grootlicht auto-
matisch uitgeschakeld:
Rbij snelheden onder 25 km/h
Rwanneer andere verkeersdeelnemers worden
herkend
Rbij voldoende straatverlichting
%De optische sensor voor het systeem bevindt
zich achter de voorruit bij het bedieningspa-
neel dakconsole.
Adaptieve grootlichtassistent in- of uitschakelen
Inschakelen
#De lichtschakelaar in de stand à draaien.
Licht en zicht 169
#Het grootlicht via de combischakelaar inscha-
kelen.
Als de adaptieve grootlichtassistent wordt
ingeschakeld, gaat het controlelampje _
op het bestuurdersdisplay branden.
Uitschakelen
#Het grootlicht via de combischakelaar uitscha-
kelen.
Adaptieve grootlichtassistent Plus
Functie van de adaptieve grootlichtassistent
Plus
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen
ondanks adaptieve grootlichtassistent
Plus
De adaptieve grootlichtassistent Plus reageert
niet op:
RVerkeersdeelnemers die geen verlichting
hebben, bijvoorbeeld voetgangers
RVerkeersdeelnemers die een zwakke ver-
lichting hebben, bijvoorbeeld etsers
RVerkeersdeelnemers waarvan de verlich-
ting afgedekt is, bijvoorbeeld door een
vangrail
In zeer sporadische gevallen reageert de adap-
tieve grootlichtassistent Plus niet of niet tijdig
op andere verkeersdeelnemers met eigen ver-
lichting.
Daarom wordt het automatische grootlicht in
deze of vergelijkbare situaties niet gedeacti-
veerd of desondanks geactiveerd.
#Altijd goed de verkeerssituatie in de
gaten houden en het grootlicht tijdig uit-
schakelen.
De adaptieve grootlichtassistent Plus kan geen
rekening houden met de weg- en weersomstan-
digheden en de verkeerssituatie.
De herkenning kan in de volgende gevallen
beperkt zijn:
RBij slecht zicht, bijvoorbeeld door mist, hevige
regen of sneeuw
RBij vervuilde of afgedekte sensoren
De adaptieve grootlichtassistent Plus is slechts
een hulpmiddel. De verantwoordelijkheid voor de
correcte voertuigverlichting overeenkomstig de
heersende licht- en zichtomstandigheden en de
verkeerssituatie ligt bij u.
170 Licht en zicht
De adaptieve grootlichtassistent Plus wisselt auto-
matisch tussen de volgende lichttypen:
RDimlicht
RGedeeltelijk grootlicht
RGrootlicht
RULTRA RANGE grootlicht
Het ULTRA RANGE grootlicht vergroot de helder-
heid van de lichtbundel tot het wettelijk toege-
stane maximum.
Het gedeeltelijk grootlicht zondert andere ver-
keersdeelnemers af van het grootlichtgebied. Het
verblindt hen niet en verscha de bestuurder toch
volledig grootlicht rond de afgezonderde voertui-
gen. Sterk reecterende borden worden boven-
dien minder fel beschenen.
Bij snelheden onder 25 km/h of voldoende straat-
verlichting:
RHet gedeeltelijk grootlicht en grootlicht scha-
kelen automatisch uit.
Bij snelheden boven 30 km/h:
RWanneer geen andere verkeersdeelnemers
worden herkend, wordt automatisch het groot-
licht ingeschakeld.
RWanneer andere verkeersdeelnemers worden
herkend, wordt automatisch het gedeeltelijk
grootlicht ingeschakeld.
Bij snelheden onder 40 km/h:
RHet ULTRA RANGE grootlicht schakelt automa-
tisch uit.
Bij snelheden boven 50 km/h:
RWanneer geen andere verkeersdeelnemers
worden herkend, de rijbaan recht verloopt en
het niet hevig regent, wordt automatisch het
ULTRA RANGE grootlicht ingeschakeld.
RWanneer andere verkeersdeelnemers worden
herkend, worden automatisch het ULTRA
RANGE grootlicht en het gedeeltelijk grootlicht
ingeschakeld.
RWanneer sterk reecterende borden worden
herkend, wordt het ULTRA RANGE grootlicht
automatisch uitgeschakeld.
%De optische sensor voor het systeem bevindt
zich achter de voorruit bij het bedieningspa-
neel dakconsole.
Adaptieve grootlichtassistent Plus in- of uit-
schakelen
Inschakelen
#De lichtschakelaar in de stand à draaien.
#Het grootlicht via de combischakelaar inscha-
kelen.
Wanneer de adaptieve grootlichtassistent Plus
wordt ingeschakeld, gaat het controle-
lampje _ op het bestuurdersdisplay bran-
den. Wanneer het grootlicht of gedeeltelijk
grootlicht in ingeschakeld, brandt tevens het
betreende blauwe controlelampje.
Uitschakelen
#Het grootlicht via de combischakelaar uitscha-
kelen.
Licht en zicht 171
Dimlicht instellen
Multimediasysteem:
4© 5Instellingen 5Verlichting
5DIGITAL LIGHT 5Dimlicht
#Rechts verkeer, Links verkeer of Automatisch
selecteren.
Uitschakelvertragingstijd exterieurverlichting
instellen
Multimediasysteem:
4© 5Instellingen 5Verlichting
5Interieur-/exterieurverlicht.
5Uitschakelvertraging buiten
#Een uitschakelvertragingstijd van de verlich-
ting instellen.
Bij het parkeren van de auto wordt de exte-
rieurverlichting gedurende de ingestelde tijd
geactiveerd.
Zoekverlichting in- of uitschakelen
Multimediasysteem:
4© 5Instellingen 5Verlichting
5Interieur-/exterieurverlicht.
#De Zoekverlichting in- of uitschakelen.
Wanneer de functie geactiveerd is, brandt de exte-
rieurverlichting gedurende 40 seconden na het
ontgrendelen van de auto of het openen van het
bestuurdersportier, wanneer de auto niet vergren-
deld is geparkeerd. Wanneer de auto wordt
gestart, wordt de zoekverlichting gedeactiveerd
en de automatisch rijverlichting geactiveerd.
Interieurverlichting
Interieurverlichting instellen
1 cInterieurverlichting voorin in- of uitscha-
kelen.
2 uInterieurverlichting achterin in- of uit-
schakelen.
3 |Automatische interieurverlichtingsrege-
ling in- of uitschakelen.
#Leeslampjes in- of uitschakelen: De hand
onder het betreende leeslampje 4 of 5
houden.
172 Licht en zicht
Bedieningseenheid achterin
1 pLeeslampje aan de betreende zijde
van de auto
2 uInterieurverlichting achter
#Leeslampjes inschakelen: De toets 1 indruk-
ken.
Het leeslampje, de interieurverlichting boven
het achterportier en de plafondverlichting aan
de betreende zijde van de auto gaan bran-
den.
#Leeslampjes uitschakelen: De toets 1 een- of
tweemaal indrukken.
Bij de eerste keer indrukken doven de inte-
rieurverlichting boven het achterportier en de
plafondverlichting aan de betreende zijde van
de auto.
Bij de tweede keer indrukken doo het lees-
lampje aan de betreende zijde van de auto.
#Interieurverlichting achter in- of uitschakelen:
De toets 2 indrukken.
De leeslampjes, de interieurverlichting boven
het achterportier en de plafondverlichting aan
beide zijden van de auto gaan branden of
doven.
Sfeerverlichting instellen
Multimediasysteem:
4© 5Comfort 5Sfeerverlichting
Kleur instellen
#Kleur selecteren.
#Eenkleurig of Meerkleurig selecteren.
#De gewenste kleur of kleurencombinatie
instellen.
Energy Shine
RDe interactieve kleurenwereld Energy Shine
gee de verschillende fasen tijdens het rijden
weer. Afhankelijk van de rijsituatie (snelheid,
boost-eect of recuperatie) wordt dit door de
actieve sfeerverlichting met kleuren weergege-
ven.
Helderheid instellen
#Helderheid selecteren.
#De helderheid instellen.
%Afhankelijk van de helderheid van de omge-
ving wisselt de sfeerverlichting automatisch
tussen de dag- en de nachtmodus.
Lichtsterkte van de zones activeren
#Helderheid selecteren.
#Zones koppelen uitschakelen.
De zones Direct, Indirect en Accenten zijn
afzonderlijk instelbaar.
Licht en zicht 173
%Bij auto's met actieve sfeerverlichting kan
bovendien de zone Lichtband worden inge-
steld.
Eecten activeren
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen
ondanks ingeschakelde eecten van de
sfeerverlichting en actieve sfeerverlichting
De eecten voor de waarschuwingsondersteu-
ning zijn alleen volledig actief, wanneer de
betreende rij- of rijveiligheidssystemen in het
rijassistentiemenu ingeschakeld zijn. .
#De betreende rij- of rijveiligheidssyste-
men moeten ingeschakeld zijn; dit con-
troleren.
%De aanwijzingen met betrekking tot de rijsys-
temen en uw verantwoording in acht nemen,
anders kunt u gevaren niet herkennen
(/ pagina 243).
#Effecten selecteren.
#Het gewenste eect activeren.
%Afhankelijk van de uitrusting van de auto zijn
verschillende eecten beschikbaar.
Eecten terugkoppelingsmelding
RKlimaatregeling: Bij wijzigingen van de tempe-
ratuurinstelling in de auto verandert kort de
kleur van het sfeerlicht.
RSpraakassistent: Bij auto's met actieve sfeer-
verlichting wordt de spraakassistent visueel
geanimeerd.
RBegroeting: Bij het instappen in de auto wordt
een bijzondere kleuranimatie weergegeven.
RLaadscenario: De sfeerverlichting gee een
visuele terugmelding over de verschillende
laadtoestanden, wanneer de auto op het laad-
station wordt aangesloten of daarvan wordt
losgekoppeld.
Eecten waarschuwingsondersteuningen
RUitstapwaarschuwing: Indien bij het verlaten
van de auto een object in de dode hoek wordt
herkend, knippert de sfeerverlichting in het
betreende portier rood.
Meer informatie over de uitstapwaarschuwing
(/ pagina 286).
RActieve spoorassistent: Wanneer een waar-
schuwing van de actieve spoorassistent wordt
gegeven, knippert de actieve sfeerverlichting
rood.
Meer informatie over de actieve spoorassis-
tent (/ pagina 290).
RActieve remassistent: Wanneer een waar-
schuwing van het Active Brake Assist System
wordt gegeven, knippert de actieve sfeerver-
lichting in het midden van de cockpit fel rood.
Meer informatie over het Active Brake Assist
System (/ pagina 274).
RActieve dodehoekassistent: Bij auto's met
actieve sfeerverlichting knippert de sfeerver-
lichting aan de betreende zijde rood, wan-
neer een waarschuwing van de actieve dode-
hoekassistent wordt gegeven.
Meer informatie over de actieve dodehoekas-
sistent (/ pagina 286).
RParkeerassistent PARKTRONIC: De informatie
van de parkeersensoren bij het parkeren wordt
met kleuren weergegeven.
174 Licht en zicht
Meer informatie over de parkeerassistent
PARKTRONIC: (/ pagina 303)
Meerkleurig geanimeerd
RDe ingestelde kleurencombinatie verandert
met een vast ritme.
%Bij auto's met actieve sfeerverlichting wordt
een animatie afgespeeld.
%De gewenste terugkoppelingsmeldingen en
waarschuwingsondersteuningen kunnen via
het symbool Z worden in- en uitgescha-
keld. Afhankelijk van de uitrusting zijn ver-
schillende terugkoppelingsmeldingen en waar-
schuwingsondersteuningen beschikbaar.
%Wanneer de helderheid op een laag niveau is
ingesteld, vinden waarschuwingsanimaties
plaats met een hogere basishelderheid.
Uitschakelvertragingstijd interieurverlichting in- of
uitschakelen
Multimediasysteem:
4© 5Instellingen 5Verlichting
5Interieur-/exterieurverlicht.
5Uitschakelvertraging binnen
#Uitschakelvertraging binnen in- of uitschake-
len.
Wanneer deze functie actief is, wordt de inte-
rieurverlichting na het einde van de rit gedu-
rende korte tijd ingeschakeld.
Ruitenwissers en ruitensproeierinstallatie
Ruitenwissers voorruit in- of uitschakelen
1g Ruitenwissers uit
2Ä Automatisch wissen normaal
3Å Automatisch wissen vaak
4° Continu wissen langzaam
5¯ Continu wissen snel
Licht en zicht 175
#De combischakelaar in de betreende stand
1 - 5 draaien.
#Eenmaal wissen/sproeien: Op de combischa-
kelaar de toets in de richting van de pijl 1
bedienen.
Rí Eenmaal wissen
Rî Wissen met ruitensproeiervloeistof
%De aanwijzingen met betrekking tot het was-
sen van de auto in de wasstraat in acht
nemen (/ pagina 421).
Ruitenwisserbladen voorruit vervangen
&WAARSCHUWING Inklemgevaar door inge-
schakelde ruitenwissers bij het vervangen
van de ruitenwisserbladen
Wanneer de ruitenwissers in beweging komen
bij het vervangen van de ruitenwisserbladen,
kunt u door de ruitenwisserarm bekneld raken
#Alvorens de ruitenwisserbladen te ver-
vangen, altijd de ruitenwissers en de
auto uitschakelen.
Ruitenwisserarmen in de vervangingsstand zetten
#De auto in- en direct weer uitschakelen.
#Binnen circa 15 seconden de toets î op
de combischakelaar gedurende circa drie
seconden indrukken (/ pagina 175).
De ruitenwisserarmen gaan naar de vervan-
gingsstand.
Ruitenwisserbladen verwijderen
#De ruitenwisserarmen van de voorruit weg-
klappen.
#De ruitenwisserarm met één hand vasthouden.
Met de andere hand het ruitenwisserblad in de
richting van de pijl 1 tot de aanslag van de
ruitenwisserarm wegdraaien.
#De ontgrendelingsknop 2 indrukken.
#Het ruitenwisserblad in de richting van de pijl
3 van de ruitenwisserarm verwijderen.
176 Licht en zicht
Ruitenwisserbladen aanbrengen
#Het nieuwe ruitenwisserblad in de richting van
de pijl 1 op de ruitenwisserarm aanbrengen,
tot de ontgrendelingsknop 2 aangrijpt.
#De bevestiging van het ruitenwisserblad con-
troleren.
#De ruitenwisserarmen weer naar de voorruit
klappen.
#De auto inschakelen.
#Op de combischakelaar de toets î indruk-
ken.
De ruitenwisserarmen gaan terug naar de uit-
gangspositie.
#De auto uitschakelen.
%De toestand van de ruitenwisserbladen regel-
matig controleren en deze vervangen bij zicht-
bare beschadigingen of blijvende streepvor-
ming.
Onderhoudsindicatie
Bij de punt van het blad van het nieuwe ruitenwis-
serblad bevindt zich een onderhoudsindicatie.
#De beschermfolie 1 van de onderhoudsindi-
catie verwijderen.
Wanneer de kleur van de onderhoudsindicatie ver-
andert van zwart naar geel, moeten de ruitenwis-
serbladen worden vervangen.
Licht en zicht 177
Spiegels
Buitenspiegels bedienen
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen
door voertuiginstellingen tijdens het rijden
U kunt in het bijzonder in de volgende situ-
aties de controle over de auto verliezen:
RWanneer u tijdens het rijden de bestuur-
dersstoel, de hoofdsteunen, het stuurwiel
of de spiegels verstelt.
RWanneer u tijdens het rijden de veiligheids-
gordel omgespt.
#Voordat de auto wordt gestart: In het bij-
zonder de bestuurdersstoel, de hoofd-
steunen, het stuurwiel en de spiegels
instellen en de veiligheidsgordel omges-
pen.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen
bij gebruik van de buitenspiegel door ver-
keerde inschatting van de afstand
De buitenspiegels geven een verkleind beeld.
De zichtbare objecten zijn dichterbij dan het
lijkt.
#Daarom altijd de daadwerkelijke afstand
tot andere verkeersdeelnemers inschat-
ten door over de schouder te kijken.
Buitenspiegels instellen
#Met de toetsen 2 of 4 de benodigde spie-
gel selecteren.
178 Licht en zicht
%Bij auto's met MBUX interieurassistent en
bestuurderscamera kan de gewenste buiten-
spiegel ook door de natuurlijke beweging van
het hoofd naar links of naar rechts automa-
tisch worden voorgeselecteerd
(/ pagina 357).
#Met de toets 1 de stand van de geselec-
teerde spiegel instellen.
Buitenspiegels in- en uitklappen
#De toets 3 kort indrukken.
%Nadat de accukabels losgemaakt zijn of wan-
neer de accu ontladen was, moeten de bui-
tenspiegels kort worden bewogen met de
toets 3. Alleen dan werkt het automatisch
inklappen van de spiegels.
Buitenspiegel vergrendelen
Wanneer een buitenspiegel met geweld uit de ver-
grendeling is gedrukt, als volgt te werk gaan.
#De toets 3 ingedrukt houden.
Er is een klikkend geluid hoorbaar, gevolgd
door een vergrendelgeluid. De buitenspiegel
neemt de correcte positie in.
Functie van de automatisch dimmende spiegels
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel en
vergiigingsgevaar door elektrolyt van de
dimmende spiegel
Wanneer het glas van een automatisch dim-
mende spiegel breekt, kan elektrolyt naar bui-
ten komen.
De elektrolyt is schadelijk voor de gezondheid
en veroorzaakt irritaties. Het mag niet in con-
tact met huid, ogen, ademhalingsorganen of
kleding komen of ingeslikt worden.
#Bij contact met elektrolyt het volgende in
acht nemen:
RElektrolyt op de huid direct met
water afspoelen en zo snel mogelijk
de hulp van een arts inroepen.
RElektrolyt in de ogen direct grondig
met schoon water uitspoelen en zo
snel mogelijk de hulp van een arts
inroepen.
RWanneer elektrolyt is ingeslikt, direct
grondig de mond uitspoelen. Geen
braken opwekken. Zo snel mogelijk
naar een arts gaan.
RMet elektrolyt vervuilde kleding
direct vervangen.
RBij allergische reacties direct naar
een arts gaan.
Wanneer licht van koplampen op de sensor in de
binnenspiegel schijnt, dan dimmen de binnenspie-
gel en de buitenspiegel aan bestuurderszijde auto-
matisch.
Systeemgrenzen
In de volgende situaties dimt het systeem niet:
RDe auto is uitgeschakeld.
RDe achteruitversnelling is ingeschakeld.
RDe interieurverlichting is ingeschakeld.
Functie van de inparkeerstand van de buitenspie-
gel aan passagierszijde
De inparkeerstand helpt u bij het inparkeren.
Licht en zicht 179
In de volgende situaties klapt de buitenspiegel aan
passagierszijde omlaag in de richting van het ach-
terwiel aan passagierszijde:
RDe inparkeerstand is opgeslagen
(/ pagina 180).
RDe buitenspiegel aan passagierszijde is gese-
lecteerd.
RDe achteruitversnelling is ingeschakeld.
De buitenspiegel aan passagierszijde wordt in de
volgende situaties teruggezet:
RU plaatst de transmissie in een andere trans-
missiestand.
REr wordt sneller dan 15 km/h gereden.
RDe toets voor de buitenspiegel aan bestuur-
derszijde wordt ingedrukt.
Inparkeerstand van de buitenspiegel aan passa-
gierszijde via de achteruitversnelling opslaan
Opslaan
#Via de toets 2 de buitenspiegel aan passa-
gierszijde selecteren.
#De achteruitversnelling inschakelen.
#Met de toets 1 de buitenspiegel aan passa-
gierszijde in de gewenste inparkeerstand bren-
gen.
Oproepen
#Via de toets 2 de buitenspiegel aan passa-
gierszijde selecteren.
#De achteruitversnelling inschakelen.
De buitenspiegel aan passagierszijde kantelt
naar de opgeslagen inparkeerstand.
Automatisch spiegels inklappen in- of uitschake-
len
Multimediasysteem:
4© 5Instellingen 5Voertuig
5Openen/sluiten
#Automatisch spiegels inklappen in- of uit-
schakelen.
180 Licht en zicht
Vlak in de voorruit dat radiogolven doorlaat
Apparatuur die met radiogolven werkt, bijvoor-
beeld tolhengssystemen, alleen in de vlakken in
de voorruit die radiogolven doorlaten 1 monte-
ren.
De vlakken die radiogolven doorlaten 1 zijn het
beste vanaf de buitenzijde zichtbaar als de voor-
ruit wordt beschenen met een extra lichtbron.
Neem de positie in acht bij auto's met:
RVoorruitverwarming
RInfrarood-reecterende voorruit
Werking van de infrarood-reecterende voorruit
De infrarood-reecterende voorruit is voorzien van
een coating en voorkomt een te sterke opwarming
van het interieur.
De coating beschermt het interieur tegen radio-
golven.
Licht en zicht 181
Overzicht temperatuurregelsystemen
Aanwijzingen met betrekking tot de klimaatrege-
ling
Opdat de airconditioning, de controle op schade-
lijke stoen en de ltering van de lucht correct
werken, moet altijd een interieurlter samen met
het voorlter in de motorruimte worden gebruikt.
Door Mercedes-Benz geadviseerde en vrijgegeven
lters gebruiken. Onderhoudswerkzaamheden
altijd laten uitvoeren bij een gekwaliceerde werk-
plaats.
Overzicht klimaatregel THERMATIC
De controlelampjes geven aan dat de betreende
functie geactiveerd is. Klimaatregel vóór op het centraal display
(voorbeeld)
1s Temperatuur verhogen
2Bovenste weergavegebied van de klimaatregel
met de voorbeelden j klimaatregeling in-
of uitschakelen (/ pagina 185) en 0 syn-
chronisatiefunctie (/ pagina 188)
3¬ Voorruit ontwasemen (/ pagina 186)
4g Luchtrecirculatie in- of uitschakelen
(/ pagina 189) of
¯ Statusindicatie jnstofvoorlter
(/ pagina 186)
5¤ Achterruitverwarming in- of uitschake-
len
6r Temperatuur verlagen
7Afhankelijk van de uitrusting en instelling van
de auto: Temperatuuraanduiding, weergave
voor de ontwasemingsfunctie, luchthoeveel-
heid, klimaatregeling vooraf of voor de kli-
maatmodus
8¿ A/C-functie in- of uitschakelen
(/ pagina 186)
9± Klimaatmenu oproepen (/ pagina 186)
AÃ Klimaatregeling automatisch regelen
(/ pagina 186)
BJ Luchthoeveelheid verhogen of klimaat-
regeling inschakelen (/ pagina 185)
CI Luchthoeveelheid verlagen of klimaatre-
geling uitschakelen (/ pagina 185)
182 Klimaatregeling
%De klimaatregel is ook zichtbaar wanneer de
auto is geparkeerd of wanneer de airconditio-
ning is uitgeschakeld (/ pagina 185).
%De beschikbaarheid van de verschillende
functies is afhankelijk van het land en de uit-
rusting.
Overzicht klimaatregel THERMOTRONIC
De controlelampjes geven aan dat de betreende
functie geactiveerd is.
Klimaatregel vóór op het centraal display
(voorbeeld)
1s Temperatuur verhogen
2Bovenste weergavegebied van de klimaatregel
met de voorbeelden j klimaatregeling uit-
schakelen (/ pagina 185), ¿ A/C-functie
in- of uitschakelen (/ pagina 186) en 0
synchronisatiefunctie (/ pagina 188)
3¬ Voorruit ontwasemen
4g Luchtrecirculatie in- of uitschakelen
(/ pagina 189) of
¯ Statusindicatie jnstofvoorlter
(/ pagina 186)
5¤ Achterruitverwarming in- of uitschake-
len
6Afhankelijk van de uitrusting en instelling van
de auto: Temperatuuraanduiding, weergave
voor de klimaatregeling vooraf of voor de kli-
maatmodus
7J Luchthoeveelheid verhogen of klimaat-
regeling inschakelen (/ pagina 185)
8r Temperatuur verlagen
9Ã Klimaatregeling automatisch regelen,
rechts (/ pagina 186)
A± Klimaatmenu oproepen (/ pagina 186)
BÃ Klimaatregeling automatisch regelen,
links (/ pagina 186)
CI Luchthoeveelheid verlagen of klimaatre-
geling uitschakelen (/ pagina 185)
%De klimaatregel is ook zichtbaar wanneer de
auto is geparkeerd of wanneer de airconditio-
ning is uitgeschakeld (/ pagina 185).
Klimaatregeling 183
%De beschikbaarheid van de verschillende
functies is afhankelijk van het land en de uit-
rusting.
Overzicht bedieningseenheid achterin
De bedieningseenheid achterin is alleen beschik-
baar bij auto's met de aircobedieningseenheid
THERMOTRONIC.
1Luchtverdeling op middelste roosters en zij-
luchtroosters instellen, links achterin
2Temperatuur achterin instellen, links
3Luchthoeveelheid instellen of klimaatregeling
in- en uitschakelen, links achterin
(/ pagina 185)
4Klimaatregeling in- of uitschakelen
(/ pagina 185)
5Luchthoeveelheid instellen of klimaatregeling
in- en uitschakelen, rechts achterin
(/ pagina 185)
6Temperatuur achterin instellen, rechts
7Luchtverdeling op middelste roosters en zij-
luchtroosters instellen, rechts achterin
8Klimaatregeling achterin automatisch regelen,
rechts
9Luchtverdeling op luchtuitstroomopeningen in
beenruimte instellen, rechts achterin
ASynchronisatie is ingeschakeld
(/ pagina 188)
BLuchtverdeling op luchtuitstroomopeningen in
beenruimte instellen, links achterin
CKlimaatregeling achterin automatisch regelen,
links
De instellingen voor de tweede rij zitplaatsen kun-
nen afhankelijk van de uitrusting via de bedie-
ningseenheid achterin of het multimediasysteem
(/ pagina 188) worden uitgevoerd.
184 Klimaatregeling
Temperatuurregelsysteem bedienen
Klimaatregeling in- en uitschakelen
Klimaatregeling inschakelen
#De luchthoeveelheid met J in de klimaat-
regel van het centraal display in de stand 1 of
hoger zetten
of
#Ã, s, r of ± indrukken.
Klimaatregeling uitschakelen
#De luchthoeveelheid met I in de klimaat-
regel van het centraal display in de stand 0
zetten
of
#j indrukken.
Wanneer de klimaatregeling is uitgeschakeld, kun-
nen de ruiten sneller beslaan. Klimaatregeling
slechts kortstondig uitschakelen.
%Wanneer de klimaatregeling met j wordt
uitgeschakeld, verschijnt OFF in de klimaatre-
gel.
%Wanneer de functie maximaliseren van de
actieradius wordt geactiveerd, worden
bepaalde klimaatregelingsfuncties beperkt, en
worden de ruit- en spiegelverwarmingen uitge-
schakeld. Dit kan, afhankelijk van de weers-
omstandigheden, leiden tot beslagen ramen
en beperkt zicht. Om de klimaatregelingsfunc-
ties snel weer opnieuw te activeren, op de
toets ¬ in de klimaatregel van het centraal
display drukken.
Klimaatregeling via bedieningseenheid achterin in-
of uitschakelen
Inschakelen
#De toets 4 indrukken.
of
#De luchthoeveelheid met de toetsen 3 en 5
in de stand 1 of hoger zetten.
of
#De toetsen 2, 6, 8 of C indrukken.
Uitschakelen
#De toets 4 indrukken.
of
#De luchthoeveelheid met de toetsen 3 en 5
in de stand 0 zetten.
%Wanneer de klimaatregeling achterin met de
toets 4 is uitgeschakeld, verschijnt op het
display OFF.
A/C-functie via klimaatregel in- of uitschakelen
Voorwaarden
RDe automatische airconditioning THERMATIC
is in de auto aanwezig.
De A/C-functie verwarmt, koelt en droogt de inte-
rieurlucht van de auto.
#Op ¿ in de klimaatregel van het centraal
display drukken.
%De A/C-functie slechts kortstondig uitschake-
len, omdat anders de ruiten sneller beslaan.
Aan de onderzijde van de auto kan tijdens het
koelen condenswater naar buiten komen. Dat
is geen teken van een defect.
Klimaatregeling 185
Klimaatmenu via klimaatregel oproepen
Het klimaatmenu kan via de klimaatregel worden
opgeroepen. De klimaatregel wordt altijd onder-
aan het centraal display weergegeven.
#Het item Airco-menu op de klimaatregel selec-
teren.
Het menu 1e rij zitplaatsen wordt geopend.
Direct naar het menu Luchtkwaliteit gaan
#De statusindicatie jnstofvoorlter ¯ in de
klimaatregel selecteren.
Het menu Luchtkwaliteit wordt geopend. Er
wordt een animatie van de automatische
luchtreiniging getoond.
%De statusindicatie jnstofvoorlter bevindt
zich op het startscherm naast de rechter tem-
peratuuraanduiding en informeert u over de
actuele jnstofwaarden binnen en buiten de
auto.
De meetwaarden worden in de eenheid
µg/m3 (microgram per kubieke meter) weer-
gegeven.
Voorruit via klimaatregel ontwasemen
Inschakelen
#In de klimaatregel van het centraal display
op ¬ drukken.
Uitschakelen
#In de klimaatregel van het centraal display
op ¬, Ã of j drukken
of
#De luchthoeveelheid in de stand 0 zetten.
%Wanneer de ontwasemingsfunctie wordt geac-
tiveerd, worden sommige functies, zoals de
temperatuurinstelling, automatisch gedeacti-
veerd.
A/C-functie via klimaatmenu in- of uitschakelen
Multimediasysteem:
4Airco-menu 51e rij zitplaatsen
Wanneer de A/C-functie geactiveerd is, wordt,
afhankelijk van de omstandigheden buiten, een
betere afkoeling en droging van de interieurlucht
ondersteund. Wanneer er in de klimaatregel van
het centraal display geen mogelijkheid is om de
A/C-functie te bedienen, kan de functie in het kli-
maatmenu van het centraal display worden in- of
uitgeschakeld.
#A/C (A/C) selecteren.
Klimaatregeling via klimaatregel automatisch rege-
len
In de automatische stand wordt de ingestelde
interieurtemperatuur automatisch door de lucht-
toevoer geregeld en constant gehouden.
#In de klimaatregel van het centraal display op
AUTO drukken.
%Door het indrukken van K op de klimaatre-
gel van het centraal display kunt u de lucht-
hoeveelheid verhogen of verlagen.
#Omschakelen naar handmatige functie: De
automatische stand uitschakelen of een lucht-
verdeling, bijvoorbeeld P, instellen.
186 Klimaatregeling
Klimaatmodi via klimaatmenu selecteren
Multimediasysteem:
4Airco-menu 51e rij zitplaatsen
In het klimaatmenu kan tussen verschillende kli-
maatmodi worden geselecteerd.
Wanneer daarbij de modus ECO of ECO+ is geac-
tiveerd, worden bepaalde klimaatregelingsfuncties
beperkt ten gunste van het energieverbruik en de
actieradius van de auto.
De volgende modi in het klimaatmenu zijn
beschikbaar:
RComfort: Maximaal klimaatcomfort
RECO: Bij een beperkte verwarmings- en koel-
capaciteit is de bediening van de klimaatrege-
ling nog steeds onbeperkt mogelijk. Bij het
activeren van ¬ wordt automatisch naar de
modus Comfort gewisseld.
RECO+: Modus met uitsluitend gebruik van de
aanjager en eventueel gebruik van afgegeven
warmte. De temperatuur kan niet meer wor-
den ingesteld. Bij het activeren van ¬
wordt automatisch naar de modus Comfort
gewisseld.
%Wanneer de modus ECO of ECO+ ingescha-
keld is, kunnen de ruiten meer beslaan.
%De klimaatmodus ECO+ kan eveneens via de
toets voor de actieradiusmaximalisering in het
EQ menu onder Actieradius worden in- of uit-
geschakeld. Bij het deactiveren van de actie-
radiusmaximalisatie wordt automatisch omge-
schakeld naar de laatst geselecteerde kli-
maatmodus. Door op de temperatuur- of aan-
jagerweergave in de klimaatregel van het cen-
traal display te drukken, kan bij actieve ECO
of ECO+-modus het klimaatmenu direct wor-
den geopend. Hier kan de klimaatmodus wor-
den gewijzigd door op de ECO-toets te druk-
ken.
%De klimaatregeling van de auto herkent auto-
matisch welke zitplaatsen bezet zijn. Bij het
omschakelen naar de modus ECO of ECO+
worden de klimaatregelingsfuncties voor de
onbezette zitplaatsen verder beperkt. Bij het
activeren van ¬ wordt automatisch naar
de modus Comfort gewisseld.
%Wanneer de auto in de modus ECO of ECO+
kortstondig wordt uitgeschakeld, dan is de
eerder geselecteerde modus de volgende keer
dat de auto wordt gestart nog steeds inge-
schakeld. Wanneer de auto in de modus ECO
of ECO+ gedurende langere tijd wordt uitge-
schakeld, dan wordt de volgende keer dat de
auto wordt ingeschakeld automatisch de
modus Comfort geselecteerd.
#ECO aantippen.
#Comfort, ECO of ECO+ selecteren.
Wordt een ECO-modus via het klimaatmenu gese-
lecteerd, verschijnen in de temperatuuraanduiding
van de klimaatregel twee LED's. Wanneer de
modus ECO ingeschakeld is, brandt een LED in de
temperatuuraanduiding groen. Wanneer de modus
ECO+ ingeschakeld is, branden beide LED's groen
en verschijnt de weergave ECO+.
Luchtverdeling via klimaatmenu instellen
Multimediasysteem:
4Airco-menu
#1e rij zitplaatsen of 2e rij zitplaatsen selecte-
ren.
Klimaatregeling 187
#De luchtverdeling instellen: ¯, P of
O selecteren.
#De luchthoeveelheid instellen.
%Bij ingeschakelde airconditioning is altijd ten
minste één zone actief. Er kunnen meerdere
luchtverdelingen tegelijkertijd worden geselec-
teerd, om bijvoorbeeld de temperatuur bij de
voorruit en in de beenruimte gelijktijdig te
regelen. Daarbij kan de klimaatregeling van de
voorruit ¯ alleen voor de eerste rij zit-
plaatsen worden geselecteerd. Bij een actieve
automatische stand worden de buttons voor
het instellen van de luchtverdeling automa-
tisch gedeactiveerd. Wordt de airconditioning
uitgeschakeld, kunnen de buttons nog steeds
worden bediend en wordt automatisch de
laatste instelling opgeslagen.
Klimaatregeling achterin via klimaatmenu instellen
Multimediasysteem:
4Airco-menu
Temperatuur instellen
#2e rij zitplaatsen selecteren.
#De temperatuur instellen.
Luchthoeveelheid instellen
#2e rij zitplaatsen selecteren.
#De luchthoeveelheid met s of r instel-
len.
Klimaatregeling achterin automatisch regelen
#AUTO selecteren.
%Wanneer de ontwasemingsfunctie wordt geac-
tiveerd, worden sommige functies, zoals de
temperatuurinstelling, automatisch gedeacti-
veerd. Om de ontwasemingsfunctie te deacti-
veren ¬, Ã of j indrukken of de
luchthoeveelheid in de stand 0 zetten
(/ pagina 186).
Synchronisatiefunctie via klimaatmenu in- of uit-
schakelen
Multimediasysteem:
4Airco-menu 51e rij zitplaatsen
De synchroniseringsfunctie regelt de klimaatrege-
ling centraal. Daarbij worden de instelling van de
temperatuur, luchthoeveelheid en luchtverdeling
van de bestuurder automatisch overgenomen voor
elke klimaatzone.
#SYNC (SYNC) selecteren.
Condens van de ruiten verwijderen
Aan de binnenzijde beslagen ruiten
#In de klimaatregel van het centraal display
op à drukken.
#Wanneer de ruiten beslagen blijven: In de kli-
maatregel van het centraal display op ¬
drukken.
Aan de buitenzijde beslagen ruiten
#De ruitenwissers inschakelen.
188 Klimaatregeling
#In de klimaatregel van het centraal display
op à drukken.
Luchtrecirculatie via klimaatregel in- of uitschake-
len
Voorwaarden
RIn de auto is geen jnstofvoorlter gemon-
teerd.
#In de klimaatregel van het centraal display op
g drukken.
De interieurlucht wordt gerecirculeerd.
Na enige tijd schakelt de luchtrecirculatie automa-
tisch over naar toevoer van buitenlucht.
%Wanneer de luchtrecirculatie is ingeschakeld
kunnen de ruiten sneller beslaan. De luchtre-
circulatie slechts kortstondig inschakelen.
Luchtrecirculatie via klimaatmenu in- of uitschake-
len
Voorwaarden
RDe auto is uitgerust met een jnstofvoorlter.
Multimediasysteem:
4Airco-menu 5Luchtkwaliteit
#Op g in het bovenste weergavegebied van
de klimaatregel drukken.
De interieurlucht wordt gerecirculeerd.
Na enige tijd schakelt de luchtrecirculatie automa-
tisch over naar toevoer van buitenlucht.
%Wanneer de luchtrecirculatie is ingeschakeld
kunnen de ruiten sneller beslaan. De luchtre-
circulatie slechts kortstondig inschakelen.
%Door het selecteren van de jnstofstatusindi-
cator ¯ in de klimaatregel kan recht-
streeks naar het menu Luchtkwaliteit worden
gegaan.
Ionisering via klimaatmenu in- of uitschakelen
Multimediasysteem:
4Airco-menu 5Luchtkwaliteit
Bij activering van de ionisering wordt de interieur-
lucht verrijkt met negatieve zuurstoonen. Deze
kunnen het welzijn van de inzittenden bevorderen.
#Ionisering selecteren.
%De functie kan alleen worden uitgevoerd wan-
neer de AUTO-modus is geactiveerd of de
luchtverdeling naar de zijluchtroosters is inge-
steld. Wanneer het zijluchtrooster aan
bestuurderszijde is gesloten, is de functie
beperkt.
Parfumeringssysteem
Parfumeringssysteem via multimediasysteem
in- of uitschakelen
Voorwaarden
RDe automatische airconditioning is ingescha-
keld.
RHet dashboardkastje is gesloten.
REen acon is geplaatst.
Multimediasysteem:
4Airco-menu 5Luchtkwaliteit
Het parfumeringssysteem verspreidt met behulp
van een acon in het dashboardkastje een aange-
name geur in het interieur.
#Omlaag navigeren tot de klimaatinstellingenre-
gel actief is.
Klimaatregeling 189
#Parfumering selecteren.
#De parfumering in- of uitschakelen.
Parfumeringssysteem via multimediasysteem
instellen
Voorwaarden
REen acon is geplaatst.
RHet dashboardkastje is gesloten.
RDe klimaatregeling is ingeschakeld.
Multimediasysteem:
4Airco-menu 5Luchtkwaliteit
Het parfumeringssysteem verspreidt met behulp
van een acon in het dashboardkastje een aange-
name geur in het interieur.
#Parfumering selecteren.
#Net zo vaak drukken totdat de gewenste inten-
siteit is bereikt.
Flacon van het parfumeringssysteem aanbren-
gen of verwijderen
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel door
parfumvloeistof
Wanneer kinderen de acon openen, zouden
ze de parfumvloeistof kunnen drinken of in de
ogen kunnen krijgen.
#Kinderen niet zonder toezicht in de auto
achterlaten.
#Wanneer de parfumvloeistof is gedron-
ken, direct naar een arts gaan.
#Wanneer parfumvloeistof in de ogen
terecht is gekomen, de ogen met schoon
water uitspoelen.
#Bij aanhoudende klachten naar een arts
gaan.
+MILIEU-AANWIJZING Milieuschade door
ondeskundige afvoer van volle acons
Volle acons mogen niet met het
huisvuil worden afgevoerd.
#
Volle acons bij een afval inza-
melstation inleveren.
190 Klimaatregeling
1Deksel
2Flacon
#Aanbrengen: De acon tot de aanslag in de
houder schuiven.
#Verwijderen: Na het openen van het dash-
boardkastje circa zeven seconden wachten en
de acon verwijderen.
Wanneer niet originele Mercedes-Benz parfums
worden gebruikt, de veiligheidsaanwijzingen op de
verpakking van de parfumvloeistof in acht nemen.
De acon met origineel Mercedes-Benz parfum
nadat deze opgebruikt is afvoeren en niet opnieuw
vullen.
Flacon om zelf te vullen
#De dop van de lege acon losdraaien.
#De acon met maximaal 15 ml vullen.
#De dop op de acon draaien.
De lege, zelf te vullen acon altijd met dezelfde
parfumvloeistof vullen. Het afzonderlijke informa-
tieblad dat bij de acon is gevoegd in acht nemen.
Informatie over de voorruitverwarming
&WAARSCHUWING Gevaar voor brandwon-
den door aanraken van de voorruit bij
ingeschakelde voorruitverwarming
De voorruit kan zeer heet worden als de voor-
ruitverwarming is ingeschakeld.
Bij personen met beperkte temperatuursensa-
tie of met een beperkte reactiemogelijkheid
op hogere temperaturen kan dit tot gezond-
heidsklachten of zelfs op brandwonden gelij-
kende verwondingen leiden.
#De voorruit alleen aanraken als de voor-
ruitverwarming is uitgeschakeld.
#De voorruit laten afkoelen alvorens deze
aan te raken.
De voorruitverwarming wordt automatisch geacti-
veerd wanneer ¬ in de klimaatregel van het
centraal display is ingeschakeld.
Nadat de auto is gestart wordt de voorruitverwar-
ming automatisch naar behoee ingeschakeld.
%Bij een geringe boordnetspanning kan de wer-
king van de voorruitverwarming negatief wor-
den beïnvloed.
Klimaatregeling 191
Klimaatregeling vooraf bij ontgrendeling
Functie van de klimaatregeling vooraf bij ont-
grendeling
Het gebied van de zitplaatsen kan al vóór het
instappen kortstondig worden voorverwarmd of
voorgekoeld.
Afhankelijk van de uitrusting van de auto worden
bij het voorkoelen de volgende functies vraagge-
richt ingeschakeld:
RAutomatische airconditioning
RAanjager
RStoelventilatie
Afhankelijk van de uitrusting van de auto worden
bij het voorverwarmen de volgende functies
vraaggericht ingeschakeld:
RAutomatische airconditioning
RAanjager
RStoelverwarming
RStuurwielverwarming
RSpiegelverwarming
RAchterruitverwarming
RVoorruitverwarming
Afhankelijk van de uitrusting van de auto worden
bij de klimaatregeling vooraf bovendien de vol-
gende functies geregeld, wanneer deze reeds tij-
dens het normale gebruik van de auto ingescha-
keld waren:
RParfumering
RIonisering
Klimaatregeling vooraf bij ontgrendeling in het
multimediasysteem instellen
Multimediasysteem:
4Airco-menu 5Voorklimatisering
#De functie in- of uitschakelen.
Stoelen selecteren
#Bestuurder, Voorpassagier, Linksachter of
Rechtsachter selecteren.
De zitplaatsspecieke functies van de klimaat-
regeling vooraf, bijvoorbeeld de stoelverwar-
ming, worden voor de geselecteerde stoelen
uitgevoerd.
Wanneer de klimaatregeling vooraf is geactiveerd,
brandt een LED in de klimlaatregel op het centraal
display bij een gekoelde auto blauw en bij een ver-
warmde auto rood.
Klimaatregeling vooraf bij ontgrendeling in- of
uitschakelen
Voorwaarden
RDe hoogspanningsaccu is voldoende opgela-
den.
RDe functie is via het multimediasysteem geac-
tiveerd.
#Inschakelen: De auto ontgrendelen.
De klimaatregelingsfuncties worden bij het
voorverwarmen en bij het voorkoelen maxi-
maal vijf minuten ingeschakeld.
De klimaatregeling vooraf bij ontgrendeling kan
niet meer dan driemaal achter elkaar worden
geactiveerd wanneer de auto geparkeerd is.
#Uitschakelen: Op & in de klimaatregel van
het centraal display drukken.
De volgende functies blijven ook na het starten
van de auto ingeschakeld:
RStoelverwarming
192 Klimaatregeling
RStoelventilatie
Afhankelijk van de uitrusting van de auto worden
bij de klimaatregeling vooraf bovendien de vol-
gende functies geregeld, wanneer deze reeds tij-
dens het normale gebruik van de auto ingescha-
keld waren:
RParfumering
RIonisering
Klimaatregeling vooraf op de vertrektijd
Functie van de klimaatregeling vooraf op de
vertrektijd
&WAARSCHUWING Levensgevaar door
grote blootstelling aan kou of warmte in
de auto
Wanneer personen – in het bijzonder kinderen
– langdurig aan hoge of lage temperaturen
worden blootgesteld, bestaat gevaar voor let-
sel of zelfs levensgevaar!
#Personen – in het bijzonder kinderen –
nooit zonder toezicht in de auto laten.
&WAARSCHUWING Gevaar voor brandwon-
den door herhaaldelijk inschakelen van de
stoelverwarming
Wanneer u de stoelverwarming herhaaldelijk
inschakelt, kunnen de zitting en de rugleuning-
vulling zeer heet worden.
Met name bij personen met beperkte tempe-
ratuursensatie of met een beperkte reactie-
mogelijkheid op hogere temperaturen kan dit
tot gezondheidsklachten of zelfs op brandwon-
den gelijkende verwondingen leiden.
#De stoelverwarming niet herhaaldelijk
inschakelen.
Ter bescherming tegen oververhitting kan de
stoelverwarming na herhaaldelijk opnieuw inscha-
kelen tijdelijk worden gedeactiveerd.
De lucht in het interieur kan bij een geparkeerde
auto op de ingestelde temperatuur worden ver-
warmd, geventileerd of gekoeld.
Wanneer de auto is aangesloten op een stroom-
voorziening, hee het opladen van de hoogspan-
ningsaccu tot een vastgelegde minimale laadtoe-
stand voorrang.
Onder de volgende voorwaarden kan de draaiperi-
ode van de klimaatregeling vooraf korter worden:
RDe auto is niet op een stroomvoorziening aan-
gesloten.
RDe hoogspanningsaccu is niet volledig opgela-
den.
Door de actieve klimaatregeling vooraf kan de
laadtoestand van de hoogspanningsaccu ook bij
een aangesloten laadkabelstekker teruglopen.
Tijdens het koelen en ventileren wordt de stoel-
ventilatie, indien aanwezig, geactiveerd.
Tijdens het verwarmen worden de volgende func-
ties, indien aanwezig, geactiveerd:
RStoelverwarming
RStuurwielverwarming
RSpiegelverwarming
RAchterruitverwarming
RVoorruitverwarming
Bij een wijziging van de ingestelde temperatuur
wordt automatisch de klimaatregelingsfunctie
geactualiseerd. Hierbij wordt van verwarmen naar
ventileren of koelen, van koelen naar ventileren of
Klimaatregeling 193
verwarmen of van ventileren naar verwarmen of
koelen omgeschakeld.
Afhankelijk van de uitrusting van de auto worden
bij de klimaatregeling vooraf bovendien de vol-
gende functies geregeld, wanneer deze reeds tij-
dens het normale gebruik van de auto ingescha-
keld waren:
RParfumering
RIonisering
Klimaatregeling vooraf op de vertrektijd via kli-
maatregel instellen
Multimediasysteem:
4Airco-menu 5Voorklimatisering
Vertrektijd instellen
%De ingestelde vertrektijden worden voor de
klimaatregeling vooraf van de auto en voor de
prognose van de laadtoestand en de actiera-
dius op het geselecteerde tijdstip gebruikt.
Meer informatie over de laadinstellingen
(/ pagina 234).
#Vertrektijd bewerken u selecteren.
#Een vertrektijd selecteren of een nieuwe ver-
trektijd instellen.
%Wanneer de functie actieradiusmaximalisering
is geactiveerd, wordt bij een laadstop automa-
tisch een geschatte tijd bepaald waarop de
gewenste laadtoestand zal worden bereikt.
Deze wordt als geschatte vertrektijd voor de
klimaatregeling vooraf gebruikt en automa-
tisch ingesteld. Vooraf ingestelde vertrektij-
den kunnen bij ingeschakelde functie niet
worden bewerkt. De automatisch bepaalde
vertrektijd kan via het klimaatmenu worden
geactiveerd of gedeactiveerd.
Herhalingsdagen instellen
#Vertrektijd bewerken u selecteren.
#De gewenste vertrektijd instellen en de betref-
fende dagen van de week selecteren waarop
deze vertrektijd van toepassing is.
#Met OK bevestigen.
Stoelen selecteren
#Bestuurder, Voorpassagier, Linksachter of
Rechtsachter selecteren.
De klimaatregeling vooraf wordt voor de gese-
lecteerde stoelen uitgevoerd.
Is een vertrektijd ingesteld, dan brandt een gele
LED in de klimaatregel van het centraal display.
Bovendien toont een LED in de klimaatregel aan,
wanneer de klimaatregeling vooraf geactiveerd is.
Deze brandt blauw wanneer de auto gekoeld
wordt en rood wanneer deze verwarmd wordt.
Klimaatregeling vooraf op de vertrektijd in- of
uitschakelen
Voorwaarden
RDe hoogspanningsaccu is voldoende opgela-
den.
RDe functie is via het multimediasysteem geac-
tiveerd.
#Inschakelen: De vertrektijd instellen
(/ pagina 194).
De klimaatregeling vooraf op de vertrektijd
wordt maximaal 55 minuten voor de gekozen
194 Klimaatregeling
vertrektijd ingeschakeld. Bij vertraging van de
vertrektijd blij de klimaatregeling nog vijf
minuten werken.
#Klimaatregeling vooraf op de vertrektijd voort-
ijdig uitschakelen: Op & in de klimaatregel
van het centraal display drukken of de voorse-
lectie van de klok in het klimaatmenu uitscha-
kelen.
Afhankelijk van de uitrusting bieden de volgende
functies ook na het starten van de auto ingescha-
keld:
RStoelverwarming
RStoelventilatie
Afhankelijk van de uitrusting van de auto worden
bij de klimaatregeling vooraf bovendien de vol-
gende functies geregeld, wanneer deze reeds tij-
dens het normale gebruik van de auto ingescha-
keld waren:
RParfumering
RIonisering
Directe klimaatregeling vooraf via klimaatregel
bedienen
&WAARSCHUWING Levensgevaar door
grote blootstelling aan kou of warmte in
de auto
Wanneer personen – in het bijzonder kinderen
– langdurig aan hoge of lage temperaturen
worden blootgesteld, bestaat gevaar voor let-
sel of zelfs levensgevaar!
#Personen – in het bijzonder kinderen –
nooit zonder toezicht in de auto laten.
&WAARSCHUWING Gevaar voor brandwon-
den door herhaaldelijk inschakelen van de
stoelverwarming
Wanneer u de stoelverwarming herhaaldelijk
inschakelt, kunnen de zitting en de rugleuning-
vulling zeer heet worden.
Met name bij personen met beperkte tempe-
ratuursensatie of met een beperkte reactie-
mogelijkheid op hogere temperaturen kan dit
tot gezondheidsklachten of zelfs op brandwon-
den gelijkende verwondingen leiden.
#De stoelverwarming niet herhaaldelijk
inschakelen.
Ter bescherming tegen oververhitting kan de
stoelverwarming na herhaaldelijk opnieuw inscha-
kelen tijdelijk worden gedeactiveerd.
Voorwaarden
RDe auto is uitgeschakeld.
Het interieur kan, bijvoorbeeld tijdens een riton-
derbreking, tot 50 minuten verder worden ver-
warmd of gekoeld.
#Op de toets & in de klimaatregel van het
centraal display drukken.
#De temperatuur met de pijlen s of r
in de klimaatregel van het centraal display
instellen.
Een LED in de klimaatregel van het centraal dis-
play gee aan, wanneer de klimaatregeling vooraf
geactiveerd is. Deze brandt blauw wanneer de
auto gekoeld wordt en rood wanneer deze ver-
warmd wordt.
Klimaatregeling 195
Luchtuitstroomopeningen
Luchtuitstroomopeningen vóór instellen
&WAARSCHUWING Gevaar voor brandwon-
den of bevriezing door een te geringe
afstand tot de luchtuitstroomopeningen
Uit de luchtuitstroomopeningen kan zeer hete
of zeer koude lucht stromen.
#Altijd ervoor zorgen, dat alle inzittenden
voldoende afstand houden tot de lucht-
uitstroomopeningen.
#Naar behoee de luchtstroom naar een
ander gebied van het interieur leiden.
Om de toevoer van buitenlucht via de luchtuit-
stroomopeningen naar het interieur te waarbor-
gen, de volgende aanwijzingen in acht nemen:
RDe luchtroosters in het interieur altijd vrijhou-
den.
RDe luchtinlaatroosters vrij van afzettingen hou-
den (/ pagina 420).
#Zijluchtroosters openen of sluiten: Het betref-
fende zijluchtrooster 1 bij de buitenste ring
vastpakken en tot de aanslag links- of
rechtsom draaien.
#Middelste luchtuitstroomopeningen openen of
sluiten: De betreende regelaar 2 vastpak-
ken en tot de aanslag naar binnen of naar bui-
ten bewegen.
#Luchtstroomrichting van de zijluchtroosters
instellen: Het zijluchtrooster 1 in het midden
vastpakken en omhoog, omlaag, naar links of
rechts bewegen.
#Luchtstroomrichting van de middelste luchtuit-
stroomopeningen instellen: De middelste
luchtuitstroomopening 2 bij de regelaar vast-
pakken en omhoog, omlaag, naar links of
rechts bewegen.
Uitstroomopeningen achterin instellen
&WAARSCHUWING Gevaar voor brandwon-
den of bevriezing door een te geringe
afstand tot de luchtuitstroomopeningen
Uit de luchtuitstroomopeningen kan zeer hete
of zeer koude lucht stromen.
#Altijd ervoor zorgen, dat alle inzittenden
voldoende afstand houden tot de lucht-
uitstroomopeningen.
#Naar behoee de luchtstroom naar een
ander gebied van het interieur leiden.
196 Klimaatregeling
#Uitstroomopeningen achterin openen of slui-
ten: De betreende uitstroomopening ach-
terin 1 bij de regelaar vastpakken en tot de
aanslag naar binnen of naar buiten bewegen.
#Luchtstroomrichting van de uitstroomopenin-
gen achterin instellen: De betreende rege-
laar 1 vastpakken en naar boven, beneden,
links of rechts bewegen.
#Zijluchtroosters achterin openen of sluiten:
Het zijluchtrooster 1 bij de regelaar vastpak-
ken en tot de aanslag omlaag of omhoog
bewegen.
#Luchtstroomrichting van de zijluchtroosters
instellen: De regelaar 1 vastpakken en naar
boven, beneden, links of rechts bewegen.
Klimaatregeling 197
Rijden
Aanwijzingen met betrekking tot Mercedes-AMG
auto's
De aanwijzingen over de volgende onderwerpen in
de aanvullende handleiding lezen, anders kunt u
gevaren niet herkennen.
%De beschikbaarheid van enkele functies is
afhankelijk van de uitvoering en het model.
RAMG Active Sound
RAMG remsysteem met hoogwaardige kerami-
sche composietremschijven
RRACE START
RAMG RIDE CONTROL +
RAMG stuurwieltoetsen
Aanwijzingen met betrekking tot elektro-modus
&WAARSCHUWING Brandwonden‑ en ver-
giigingsgevaar bij beschadigde hoog-
spanningsaccu
Als het huis van de hoogspanningsaccu wordt
beschadigd, kunnen de elektrolyt en gassen
ontsnappen.
#Contact met de huid, ogen of kleding
voorkomen.
#Elektrolytspatten direct met water
afspoelen en zo snel mogelijk de hulp
van een arts inroepen.
&GEVAAR Brand- en explosiegevaar bij
overschrijding van de inwendige druk van
de hoogspanningsaccu
Bij een autobrand kan brandbaar gas ontsnap-
pen en ontbranden.
#Bij een ongewone geurontwikkeling, rook
of brandvlekken direct het opladen
afbreken.
#Direct de gevarenzone verlaten. De geva-
renzone op voldoende afstand beveili-
gen.
#Contact opnemen met de brandweer.
De volgende aanwijzingen met betrekking tot de
rijgeluiden en het akoestisch voertuigwaarschu-
wingssysteem in acht nemen:
RDe auto beschikt over een puur elektrisch aan-
drijfsysteem en produceert beduidend minder
rijgeluid dan auto's met verbrandingsmotor.
Daarom is de auto uitgerust met een soundge-
nerator als akoestisch voertuigwaarschuwings-
systeem (AVAS). Deze veiligheidsvoorziening is
vanwege de wetgever voorgeschreven.
Het buitengeluid van de soundgenerator is bij
lage snelheden in het interieur waarneembaar
en vormt geen functiestoring.
RDe soundgenerator genereert tot een snelheid
van circa 30 km/h snelheidsafhankelijke rijg-
eluiden bij het vooruit en achteruit rijden.
Andere verkeersdeelnemers, met name voet-
gangers en etsers, kunnen de auto op die
manier beter opmerken.
198 Rijden en parkeren
RVanaf een snelheid van 20 km/h wordt het
akoestisch voertuigwaarschuwingssysteem
geleidelijk uitgeschakeld.
RDe auto wordt ondanks de soundgenerator
eventueel door andere verkeersdeelnemers
niet akoestisch waargenomen. Uw rijstijl over-
eenkomstig aanpassen.
RDe soundgenerator is uitgeschakeld wanneer
de auto stilstaat.
Hoogspanningsboordnet handmatig uitschakelen
&GEVAAR Levensgevaar en brandgevaar
door gewijzigde en/of beschadigde onder-
delen van het hoogspanningsboordnet
Het hoogspanningsboordnet staat onder hoge
elektrische spanning. Als u onderdelen van het
hoogspanningsboordnet verandert of bescha-
digde onderdelen aanraakt, kunt u een
stroomstoot krijgen. Bovendien kunnen gewij-
zigde en/of beschadigde onderdelen brand
veroorzaken.
Bij een ongeval of contact van de bodemplaat
met de grond kunnen onderdelen van het
hoogspanningsboordnet ook niet-zichtbaar
worden beschadigd.
#Nooit wijzigingen aan het hoogspan-
ningsboordnet uitvoeren.
#De auto niet met gewijzigde of bescha-
digde onderdelen van het hoogspan-
ningsboordnet inschakelen en gebruiken.
#Nooit beschadigde onderdelen van het
hoogspanningsboordnet aanraken.
#Na een ongeval geen onderdelen van het
hoogspanningsboordnet aanraken.
#De auto na een ongeval laten transporte-
ren.
#Onderdelen van het hoogspannings-
boordnet bij een gekwaliceerde werk-
plaats laten controleren en indien nodig
laten vervangen.
Voorwaarden
Het hoogspanningsboordnet mag alleen in de vol-
gende situaties handmatig worden uitgeschakeld:
RHet waarschuwingslampje veiligheidssysteem
6 brandt op het bestuurdersdisplay, bij-
voorbeeld na een ongeval.
RDe auto is zwaar beschadigd en componenten
van het veiligheidssysteem zijn niet geacti-
veerd, bijvoorbeeld na een ongeval.
Hoogspanningsuitschakelsysteem gebruiken
Het hoogspanningsboordnet mag alleen in de
hiervoor genoemde situaties handmatig worden
uitgeschakeld.
#De auto uitschakelen.
#De transmissie in de stand j zetten.
#De elektrische parkeerrem inschakelen.
#De auto tegen wegrollen beveiligen.
Rijden en parkeren 199
#De klep 1 van de zekeringenkast in de been-
ruimte van de passagier verwijderen.
#De ontgrendelingsnok 3 van het hoogspan-
ningsuitschakelsysteem 2 in de richting van
de pijl drukken en eruit trekken.
#De stekker 4 in de richting van de pijl trek-
ken, tot deze vergrendelt.
Het hoogspanningsboordnet is uitgeschakeld.
Alle werkzaamheden aan het aandrijfsysteem -
ook na het handmatig uitschakelen van het hoog-
spanningsboordnet - mogen alleen bij een gekwa-
liceerde werkplaats worden uitgevoerd.
Spanningsvoorziening of auto inschakelen
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen
en letsel als kinderen zonder toezicht in
de auto worden achtergelaten
Wanneer kinderen zonder toezicht in het voer-
tuig achterblijven, kunnen zij met name:
RPortieren openen en daardoor andere per-
sonen of verkeersdeelnemers in gevaar
brengen.
RUitstappen en door het verkeer worden
gegrepen.
RUitrustingen van de auto bedienen en bij-
voorbeeld bekneld raken.
Bovendien kunnen kinderen de auto in bewe-
ging zetten, door bijvoorbeeld:
RDe parkeerrem vrijzetten.
RDe transmissiestand wijzigen.
200 Rijden en parkeren
RHet voertuig starten.
#Kinderen nooit zonder toezicht in de auto
laten.
#Bij het verlaten van de auto altijd de sleu-
tel meenemen en de auto vergrendelen.
#Sleutel buiten bereik van kinderen bewa-
ren.
Voorwaarden
RDe sleutel bevindt zich in de auto en wordt
herkend.
RHet rempedaal wordt niet bediend.
Auto's met centraal display Auto's met MBUX Hyperscreen
#Spanningsvoorziening inschakelen: De toets
1 eenmaal indrukken.
U kunt bijvoorbeeld de ruitenwissers inschake-
len.
Rijden en parkeren 201
Wanneer aan de volgende voorwaarden is vol-
daan, wordt de spanningsvoorziening weer uitge-
schakeld:
RHet bestuurdersportier wordt geopend.
RDe toets 1 wordt nog tweemaal ingedrukt.
#Auto inschakelen: De toets 1 tweemaal
indrukken.
Op het bestuurdersdisplay gaan waarschu-
wings- en controlelampjes branden.
Wanneer aan een van de volgende voorwaarden is
voldaan, wordt de auto weer uitgeschakeld:
RDe auto wordt niet binnen 15 minuten gestart
en de transmissie staat in de stand j of de
elektrische parkeerrem is ingeschakeld.
RDe toets 1 wordt eenmaal ingedrukt.
Auto starten
Voertuig met start-stoptoets starten
Voorwaarden
RDe sleutel bevindt zich in de auto en wordt
herkend.
#De transmissie in de stand j of i zetten.
#Het rempedaal indrukken en de toets 1 een-
maal indrukken.
RDe auto wordt gestart.
RDe weergave õ verschijnt op het
bestuurdersdisplay: De auto is rijklaar.
#Wanneer de auto niet start: Niet benodigde
verbruikers uitschakelen en de toets 1 een-
maal indrukken.
#Wanneer de auto nog steeds niet start en op
het bestuurdersdisplay de displaymelding
Sleutel in aangegeven bergplaats leggen zie
handleiding verschijnt: De auto starten met de
sleutel in het opbergvak (noodprogramma)
(/ pagina 202).
%U kunt de auto tijdens het rijden uitschakelen.
Hiertoe gedurende circa drie seconden de
toets 1 indrukken of binnen drie seconden
de toets 1 driemaal indrukken. De transmis-
sie schakelt daarbij automatisch in de neu-
traalstand i. Wanneer u de toets 1
opnieuw indrukt, start de auto weer en kunt u
weer de rijstand h inschakelen. Hiertoe
beslist de veiligheidsaanwijzingen onder "Aan-
wijzingen met betrekking tot het rijden"
(/ pagina 203) in acht nemen.
Let op de informatie op het displaymeldingen die
op het bestuurderdisplay kunnen verschijnen.
Auto starten met sleutel in opbergvak (nood-
programma)
Wanneer de voertuig niet start en op het bestuur-
dersdisplay de displaymelding Sleutel in aangege-
ven bergplaats leggen zie handleiding verschijnt,
kan de auto in het noodprogramma worden
gestart.
#Het opbergvak 2 moet leeg zijn; dit controle-
ren.
202 Rijden en parkeren
#De sleutel 1 van de sleutelbos verwijderen.
#De sleutel 1 in het opbergvak 2 op het
symbool leggen.
De auto wordt na korte tijd gestart.
Wanneer u de sleutel 1 uit het opbergvak 2
neemt, is de auto nog steeds rijklaar. Om de
auto opnieuw te kunnen starten moet de sleu-
tel 1 echter tijdens de gehele rit in het
opbergvak 2 op het symbool liggen.
#De sleutel 1 bij een gekwaliceerde werk-
plaats laten controleren.
Wanneer de auto niet start:
#De sleutel 1 in het opbergvak 2 laten lig-
gen.
#Het rempedaal indrukken en de auto met de
start-stoptoets starten.
%Met de start-stoptoets kan ook alleen de
spanningsvoorziening of de auto worden inge-
schakeld.
Let op de informatie op het displaymeldingen die
op het bestuurderdisplay kunnen verschijnen.
Inrij-aanwijzingen
RNa aevering van de auto of na een reparatie
initialiseren de sensoren van enkele rijsyste-
men en rijveiligheidssystemen zich over een
bepaalde afstand. De volledige functionaliteit
van deze systemen wordt pas bereikt na
afsluiting van deze inleerprocedure.
RNieuwe of vervangen remblokken, remschijven
en banden bereiken pas na enkele honderden
kilometers de optimale remwerking en grip.
De verminderde remwerking door krachtiger
indrukken van het rempedaal compenseren.
Aanwijzingen met betrekking tot het rijden
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen
door voorwerpen in de beenruimte van de
bestuurder
Voorwerpen in de beenruimte van de bestuur-
der kunnen de slag van de pedalen beperken
en een ingedrukt pedaal blokkeren.
Hierdoor wordt de bedrijfs‑ en verkeersveilig-
heid van de auto in gevaar gebracht.
#Alle voorwerpen in de auto veilig opber-
gen, opdat deze niet in de beenruimte
van de bestuurder terecht kunnen
komen.
#De vloermatten altijd stevig en zoals
voorgeschreven aanbrengen, zodat altijd
voldoende vrije ruimte voor de pedalen is
gewaarborgd.
#Geen losse vloermatten gebruiken en
niet meerdere vloermatten op elkaar leg-
gen.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen
door ongeschikte schoenen
Ongeschikte schoenen zijn bijvoorbeeld:
RSchoenen met plateauzolen
RSchoenen met hoge hakken
RPantoels
Er bestaat gevaar voor ongevallen!
#Om de pedalen veilig te kunnen bedie-
nen altijd geschikte schoenen dragen.
Rijden en parkeren 203
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen
bij uitgeschakelde auto tijdens het rijden
Als u de auto tijdens het rijden uitschakelt, zijn
veiligheidsrelevante functies beperkt of niet
meer beschikbaar.
Dat kan bijvoorbeeld de stuurbekrachtiging en
de rembekrachtiging betreen.
Er is dan aanzienlijk meer kracht voor bijvoor-
beeld het sturen en remmen vereist.
#De auto niet uitschakelen tijdens het rij-
den.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen
door oververhit geraakt remsysteem
Als u tijdens het rijden de voet op het rempe-
daal laat rusten, kan het remsysteem overver-
hit raken.
Daardoor wordt de remweg langer en kan het
remsysteem zelfs uitvallen.
#Het rempedaal nooit als voetensteun
gebruiken.
#Tijdens het rijden niet tegelijkertijd het
rem- en gaspedaal indrukken.
*AANWIJZING Schade aan de auto bij niet
in acht nemen van de maximaal toege-
stane doorrijhoogte
Wanneer de hoogte van de auto de maximaal
toegestane doorrijhoogte overschrijdt, kunnen
het dak en andere onderdelen van de auto
worden beschadigd.
#De aangegeven doorrijhoogte in acht
nemen.
#Wanneer de toegestane doorijhoogte
wordt overschreden, niet verder rijden.
#De gewijzigde hoogte van de auto bij
dakopbouwen in acht nemen.
%In acht nemen dat alle snelheidsspecicaties
in deze handleiding globale specicaties zijn
en dat de waarden aan bepaalde toleranties
onderhevig zijn.
Aanwijzingen met betrekking tot het rijden met
dakbelasting, aanhangwagen of volledig beladen
auto
Bij het rijden met een beladen dakdrager of aan-
hangwagen en bij een volledig beladen of bezette
auto verandert het rij- en stuurgedrag van uw
auto.
Daarom de volgende aanwijzingen in acht nemen:
RDe toegestane dakbelasting en het toegestane
aanhangwagengewicht niet overschrijden.
Hiertoe ook de informatie in de technische
gegevens in acht nemen.
RDe belading en de dakbelasting gelijkmatig
verdelen en zware voorwerpen zo laag moge-
lijk leggen. Hiertoe ook de aanwijzingen met
betrekking tot het beladen van de auto in acht
nemen (/ pagina 136).
RBehoedzaam rijden; abrupt wegrijden, remmen
en sturen alsmede snel rijden door bochten
vermijden.
Aanwijzingen met betrekking tot het rijden op
wegen waarop gestrooid is
De remwerking is beperkt op wegen waarop
gestrooid is.
204 Rijden en parkeren
Daarom de volgende aanwijzingen in acht nemen:
RDoor een zoutlaag op de remschijven en rem-
blokken kan de remweg aanzienlijk langer wor-
den of kan de auto aan één kant sterker of
zwakker remmen.
REen bovengemiddeld grote afstand tot het
voor u rijdende verkeer aanhouden.
De zoutlaag als volgt verwijderen:
RRegelmatig remmen en hierbij rekening hou-
den met de verkeerssituatie.
RBij het einde van de rit en bij aanvang van de
volgende rit voorzichtig het rempedaal indruk-
ken.
Aanwijzingen met betrekking tot aquaplaning
Vanaf een bepaalde waterhoogte op de rijbaan
kan aquaplaning optreden.
Bij sterke neerslag of bij omstandigheden waarbij
aquaplaning optreden kan, de volgende aanwijzin-
gen in acht nemen:
RVoorzichtig de snelheid verlagen.
RDoor spoorvorming ontstane geulen vermij-
den.
RSnelle stuurbewegingen vermijden.
RVoorzichtig remmen.
%Eveneens de aanwijzingen met betrekking tot
het regelmatig controleren van wielen en ban-
den in acht nemen (/ pagina 450).
Aanwijzingen met betrekking tot het rijden door
water op de straat
In de auto binnendringend water kan het aandrijf-
systeem, de elektronica en de transmissie
beschadigen.
De volgende aanwijzingen in acht nemen wanneer
u door water moet rijden:
RDe waterhoogte bij rustig water mag maximaal
tot de onderrand van de carrosserie staan.
RNiet sneller dan stapvoets rijden, anders kan
water in de auto binnendringen.
RVoorliggers of tegenliggers kunnen voor golven
zorgen, waardoor de maximaal toegestane
hoeveelheid water op de weg kan worden
overschreden.
Na het rijden door water hebben de remmen een
verminderde remwerking. Rekening houdend met
de verkeerssituatie voorzichtig afremmen tot de
volledige remwerking weer beschikbaar is.
Functie van de gestuurde achteras
%Deze functie is een on-demand uitrusting
(/ pagina 26).
De gestuurde achteras is een extra elektromecha-
nische stuurinrichting van de achteras, die afhan-
kelijk van de snelheid de besturing van de achter-
wielen aanpast aan de stand van de voorwielen.
Dit zorgt voor een grotere wendbaarheid en een
verbeterde rijstabiliteit, bijvoorbeeld in bochten.
De gestuurde achteras hee de volgende eigen-
schappen:
RMinder stuurkracht en een kleinere draaicirkel
en daardoor is een lagere inspanning bij het
parkeren nodig
RVerbeterde rijstabiliteit, bijvoorbeeld in boch-
ten
RDirectere besturing en daardoor een verbe-
terde stuurrespons van de auto
Rijden en parkeren 205
De aanwijzingen met betrekking tot sneeuwkettin-
gen en de sneeuwkettingmodus in acht nemen
(/ pagina 451).
\Functie van de ECO-aanduiding
De ECO-aanduiding toont afhankelijk van de situ-
atie een analyse van uw rijstijl op het bestuurders-
display. U kunt de eciëntie van uw rijstijl contro-
leren en eventueel aanpassen. In het menu ECO-
aanduiding wordt een bal 2 afgebeeld, die pas-
send bij het rijgedrag op een gestileerde weg in
rijrichting vooruit of achteruit rolt.
Boven en onder de weg geven lijnen het gebied
met een eciënte rijstijl aan 3. De bal 2 is
groen wanneer deze binnen de lijnen rolt. Buiten
de lijnen wordt de bal oranje.
De ECO-aanduiding evalueert de volgende criteria
voor een brandstofbesparende rijstijl:
Rtijdig uitrollen
Rgelijkmatige snelheid
Rbeheerst accelereren
De totale analyse van uw rijstijl "na vertrek" wordt
met sterren 1 aangegeven. Er wordt gestart met
vijf lege sterren, die bij een eciënte rijstijl achter
elkaar kunnen worden opgevuld. Wanneer alle vijf
de sterren opgevuld zijn, verschijnt een licht-
schijnsel op de achtergrond.
%U kunt de functie ECO-weerg. via het menu
Klassiek oproepen (/ pagina 334).
Recuperatief remsysteem
Functie van het recuperatief remsysteem
De elektromotoren worden, afhankelijk van de
geselecteerde recuperatiefase, tijdens de decele-
ratie en bij het remmen als dynamo gebruikt, om
de hoogspanningsaccu tijdens het rijden op te
laden. Zodra u tijdens het rijden in de transmissie-
stand h de voet van het gaspedaal neemt, wordt
de recuperatie bij deceleratie geactiveerd.
Hoe hoger de recuperatie, hoe sterker de auto tij-
dens het rollen wordt afgeremd en hoe meer elek-
trische energie naar de hoogspanningsaccu wordt
geleid.
De vertraging bij deceleratie kan, afhankelijk van
de rijsituatie, niet voldoende zijn. Indien nodig
tevens afremmen met de bedrijfsrem. Pas uw
snelheid altijd aan de rijsituatie aan en houd vol-
doende afstand.
Het recuperatief remsysteem hee de volgende
eigenschappen:
ROndersteuning bij het remmen via een elektro-
nisch geregelde rembekrachtiging
ROmzetting van de bewegingsenergie van de
auto in elektrische energie
206 Rijden en parkeren
%Wanneer u krachtig afremt, wordt bovendien
de mechanische rem gebruikt. Daardoor kan
niet de maximale recuperatie-energie worden
teruggewonnen. Hoe anticiperender u rijdt en
remt, hoe eciënter de energie kan worden
gerecupereerd.
Systeemgrenzen
Bij de recuperatie bij deceleratie is de remwerking
van de elektromotor in de volgende situaties
slechts beperkt of helemaal niet aanwezig:
Rmet een toenemende laadtoestand van de
hoogspanningsaccu
Rwanneer de hoogspanningsaccu nog niet op
bedrijfstemperatuur is
In deze gevallen wordt de gewenste vertraging
ingesteld via het remregelsysteem.
Recuperatieve vertraging handmatig instellen
Met behulp van de stuurwielschakelpaddles kunt
u de mate van recuperatie bij deceleratie hand-
matig aanpassen.
%Na het opnieuw starten van de auto is auto-
matisch h als recuperatiefase ingesteld.
De volgende recuperatiefasen zijn beschikbaar:
Rhà Intelligente, anticiperende recupera-
tie met de ECO assistent (/ pagina 207)
Rhq Geen recuperatie: De auto rolt uit
Rh Normale recuperatie (standaardinstelling)
Rh± Versterkte recuperatie: Grotere vertra-
ging van de auto bij deceleratie
#Recuperatie verhogen: Kort aan de schakel-
paddle 1 trekken.
#Recuperatie verlagen: Lang aan de schakel-
paddle 2 trekken.
#hà selecteren: Wanneer hq geselec-
teerd is, kort aan de schakelpaddle 2 trek-
ken. Anders lang aan de schakelpaddle 1 of
2 trekken.
%Wanneer hà geselecteerd is, activeert
het opnieuw kort trekken aan de schakel-
paddle 2 weer hq.
Het bestuurdersdisplay toont de momenteel inge-
stelde recuperatiefase naast de transmissiestand-
aanduiding.
ECO-assistent
Functie van de ECO-assistent
De ECO-assistent is slechts een hulpmiddel. Deze
kan uw waarneming van de omgeving niet vervan-
gen en ontslaat u niet van uw verkeersrechtelijke
Rijden en parkeren 207
verantwoordelijkheid. De bestuurder is altijd zelf
verantwoordelijk voor de veilige afstand, de snel-
heid en het tijdig remmen.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen
bij een onvoldoende grote vertraging door
de ECO-assistent
De ECO Assistent remt uw auto pas af wan-
neer u de voet van het gaspedaal neemt. Wan-
neer voertuigen te laat worden herkend, bij-
voorbeeld na scherpe bochten, of wanneer u
niet direct op de weergave van de ECO-assis-
tent reageert, kan de vertraging eventueel
onvoldoende zijn.
#Tijdig op de aanbeveling van de ECO-
assistent reageren en de voet van het
gaspedaal nemen.
#De snelheid aan de rijsituatie aanpassen
en voldoende afstand houden.
#Zelf remmen en/of uitwijken.
De ECO-assistent is alleen actief in hÃ
(/ pagina 207).
De ECO-assistent analyseert uitrustingsafhanke-
lijke gegevens van de geplande route van de auto.
Daardoor kan het systeem helpen om de rijstijl
optimaal aan de geplande route aan te passen,
minimaal energie te verbruiken en maximaal te
recupereren. Wanneer het systeem een komende
situatie of een voorligger herkent en de auto de
situatie nadert, berekent de ECO-assistent op
basis van de afstand, de snelheid en de beschik-
bare route-informatie het optimale snelheidsver-
loop.
Wanneer u in deze situatie het gaspedaal niet
meer bedient, wordt de intelligente recuperatie bij
deceleratie geactiveerd. Wanneer de ECO-assis-
tent een voorligger of stilstaand voertuig herkend
hee, kan uw auto ook tot stilstand afremmen. Dit
is bijvoorbeeld het geval bij een opdoemende le
of wanneer de herkende voorligger plotseling
stopt.
Indien de vertraging door de ECO-assistent niet
voldoende is, moet u bovendien met de bedrijfs-
rem afremmen. Dit geldt met name wanneer u bij-
voorbeeld bij leverkeer weer optrekt en de
afstand tot de voorligger zeer klein is.
Bij een lage rijsnelheid, bijvoorbeeld in een par-
keergarage of in woonerven, is er afhankelijk van
de uitrusting geen regeling voor stilstaande voer-
tuigen en daarmee ook geen weergave.
1Advies "Voet van het gas"
2Komende routegebeurtenis
%De ECO-assistent kan ook op het head-up-dis-
play worden weergegeven.
Wanneer een komende routegebeurtenis of een
voorligger wordt herkend die een aanpassing van
de rijstijl vereist, worden het betreende symbool
2 en het symbool ý (grijs) weergegeven.
208 Rijden en parkeren
Wanneer u de voet van het gaspedaal neemt,
wordt het symbool ý groen en wordt de recu-
peratie bij deceleratie geactiveerd. Wanneer de
vertraging niet voldoende is, moet u bovendien
met de bedrijfsrem afremmen.
Wanneer de ECO-assistent reageert op een nade-
rende routegebeurtenis en u het gaspedaal
indrukt, wordt de regeling van de ECO-assistent
beëindigd. Dit geldt niet bij een voorligger.
De weergave van de ECO-assistent wordt in de
volgende gevallen weer uitgeschakeld:
RU reageert gedurende langere tijd niet op de
aanbeveling van de ECO-assistent.
RU drukt, wanneer de ECO-assistent reageert
op een naderende routegebeurtenis, opnieuw
het gaspedaal in. Dit geldt niet bij een voorlig-
ger.
RDe ECO Assistent kan uit de komende route-
gebeurtenis geen verdere aanbeveling aei-
den.
Naast de voorligger ¥ kunnen de volgende
situaties op de route 2 uitrustingsafhankelijk
door de ECO-assistent herkend worden:
~Rotonde
¡S-bocht
¢Scherpe bocht
£T-kruising
¤Afdaling
¦Snelheidslimieten
De ECO Assistent kan ook op andere kruispunten
of splitsingen reageren, wanneer u de richtingaan-
wijzer tijdig bedient.
%Bij straten waarop verplicht rechts moet wor-
den gereden worden ook voertuigen op de rij-
strook links van u als voorligger herkend.
Om ervoor te zorgen dat de ECO-assistent op een
aankomende routegebeurtenis kan reageren,
moeten de functies voor de snelheidsaanpassing
van de actieve afstandsassistent actief zijn
(/ pagina 266).
Systeemgrenzen
Wanneer de berekende route bij een actieve rou-
tebegeleiding wordt gehandhaafd, kan de ECO-
assistent nog nauwkeuriger werken. De basisfunc-
tie functioneert ook zonder actieve routebegelei-
ding. Niet op alle verkeerstekens en verkeerssitua-
ties kan worden geanticipeerd. De kwaliteit is
afhankelijk van het kaartmateriaal.
%De ECO-assistent is na het wegrijden beschik-
baar, zodra de controle van de sensoren is
afgesloten.
Het systeem kan in de volgende situaties mogelijk
niet correct werken of buiten werking zijn:
RBij slecht zicht, bijvoorbeeld door onvoldoende
verlichting van de weg, bij sterk wisselende
schaduwen of door regen, sneeuw, mist of
veel spatwater
RBij verblinding, bijvoorbeeld door tegemoetko-
mend verkeer, direct invallend zonlicht of door
reecties
RBij verontreiniging van de voorruit in de omge-
ving van de multifunctionele camera
RBij een beslagen, beschadigde of afgedekte
multifunctionele camera
Rijden en parkeren 209
RBij slecht herkenbare verkeersborden, bijvoor-
beeld door vervuiling, afdekking, sneeuw of
onvoldoende verlichting
RBij onjuiste of verouderde informatie in de
digitale wegenkaart van het navigatiesysteem
RBij meerdere wegmarkeringen, bijvoorbeeld
verkeerstekens bij wegwerkzaamheden of aan-
grenzende rijstroken
RBij vervuilde of afgedekte radarsensoren
RBij het rijden op wegen met steile hellingen
RBij smalle voorliggers, zoals etsen of motor-
etsen
ECO-assistent in- of uitschakelen
Multimediasysteem:
4© 5Instellingen 5Assistentie
5Rijden
#De functie in- of uitschakelen.
Functie van het haptisch gaspedaal
Het haptisch gaspedaal helpt u in het rijpro-
gramma ; door middel van een extra druk-
punt een zo eciënt mogelijke rijstijl te bereiken.
Actieradiusmaximalisering
Functie van de actieradiusmaximalisering
De functie actieradiusmaximalisering maakt een
maximale actieradiuswinst mogelijk. Daartoe
schakelt de functie comfortsystemen die niet rele-
vant zijn voor het rijden gedeeltelijk of volledig uit
en activeert rijfuncties die de eciëntie vergro-
ten.
De functie actieradiusmaximalisering regelt de
beperkingen van de volgende functiegroepen:
RKlimaatregeling
-Beperking van klimaatregelfuncties en uit-
schakeling van de voorruit-, achterruit en
spiegelverwarmingen
RInterieur
-Uitschakeling van de sfeerverlichting, van
displays en van bepaalde laadfuncties
RZitcomfort
-Deactivering van de stuurwielverwarming,
de stoelverwarming en -ventilatie en uit-
schakeling van de massagefunctie
RECO rijfuncties
-Wisseling naar het rijprogramma ;,
activering van de ECO-assistent en de
recuperatiefase hÃ
Indien gewenst kunt u de beperkingen van afzon-
derlijke functiegroepen weer deactiveren. Hier-
door wordt de maximale actieradiuswinst met de
voor de functiegroep aangegeven waarde ver-
kleind.
Indien u bij geactiveerde actieradiusmaximalise-
ring een uitgeschakelde functie inschakelt, wor-
den alle beperkingen van de betreende functie-
groep opgeheven en neemt de maximale actiera-
diuswinst overeenkomstig af. Wanneer u bijvoor-
beeld de stoelverwarming opnieuw inschakelt,
worden alle beperkingen van de functiegroep zit-
comfort opgeheven.
Dit geldt niet voor de functiegroep ECO rijfunc-
ties, omdat hier de actieradiuswinst vooral
afhangt van uw rijgedrag en uw persoonlijke rij-
stijl. De geactiveerde ECO-rijfuncties ondersteu-
nen u om energie-eciënt te rijden. De aangege-
ven actieradiuswinst voor de ECO-rijfuncties kan
alleen worden bereikt als u de weergegeven rij-
210 Rijden en parkeren
adviezen en -aanwijzingen in acht neemt en zon-
der kickdown rijdt.
Actieradiusmaximalisering in- of uitschakelen
Multimediasysteem:
4© 5Instellingen 5EQ
5Actieradius
#Maximale actieradius in- of uitschakelen.
Alle betrokken functiegroepen worden in- of
uitgeschakeld.
of
#De afzonderlijke subsystemen van de vier
functiegroepen Klimaatregeling, Interieur, Zit-
comfort of ECO-rijfuncties afzonderlijk in- of
uitschakelen.
DYNAMIC SELECT toets
Werking van de DYNAMIC SELECT-toets
*AANWIJZING Mercedes-AMG auto's
#De aanwijzingen in de aanvullende hand-
leiding in acht nemen. Anders kunt u
gevaren niet herkennen.
Met de DYNAMIC SELECT -toets kunt u tussen de
rijprogramma's wisselen (/ pagina 212).
Afhankelijk van het geselecteerde rijprogramma
worden de volgende eigenschappen van de auto
gewijzigd:
RAandrijving
ROnderstel (/ pagina 293)
-Vering en demping
-Voertuighoogte (snelheidsafhankelijk)
RStuurinrichting
RESP®
RSound van het aandrijfsysteem in het interieur
RDrukpunt in het haptisch gaspedaal
%In het rijprogramma ; wordt een extra
drukpunt in het haptisch gaspedaal geacti-
veerd.
R1e drukpunt: Bij circa 60% pedaalslag
(alleen in ;)
R2e drukpunt: Overgang naar de kickdown
(altijd beschikbaar)
Beschikbare rijprogramma's
= (Individual)
RDe volgende eigenschappen van de auto zijn
individueel instelbaar:
-Aandrijving
-Onderstel
-Stuurinrichting
-ESP®
-Sound van het aandrijfsysteem in het inte-
rieur
C (Sport)
RSportief en dynamisch rijgedrag
RAlleen geschikt voor een goede staat van de
rijbaan, een droge rijbaan en een overzichte-
lijke verkeerssituatie
A (Comfort)
RComfortabel rijgedrag
RVoor alle wegdekomstandigheden geadviseerd
RBeste balans tussen eciëntie en prestaties
voor alle rijsituaties
Rijden en parkeren 211
; (Eco)
ROp een laag verbruik gerichte afstemming van
de functies van de auto
RVoor alle wegdekomstandigheden geadviseerd
RHet extra 1e drukpunt in het haptisch gaspe-
daal gee een eciënte, zuinige rijstijl aan
Bij de ESP® instellingen in de rijprogram-
ma's ; en A ligt de nadruk op de stabili-
teit. Daarom in het bijzonder bij het vervoeren van
lading op het dak, bij het rijden met aanhangwa-
gen en bij een volledig beladen of volledig bezette
auto een van deze rijprogramma's kiezen.
Rijprogramma kiezen
#De DYNAMIC SELECT toets 1 links of rechts
indrukken.
Het geselecteerde rijprogramma verschijnt op
het bestuurdersdisplay.
DYNAMIC SELECT congureren in MMS
Multimediasysteem:
4© 5Instellingen 5Voertuig
5DYNAMIC SELECT
Rijprogramma I instellen
#= Individual selecteren.
#Een categorie selecteren en instellen.
Herstelweergave in- en uitschakelen
#Vragen bij starten in- of uitschakelen.
%Deze functie moet voor elk gebruikersproel
afzonderlijk worden ingeschakeld. Alleen wan-
neer deze functie is ingeschakeld, wordt voor
het betreende gebruikersproel het rijpro-
gramma en de ECO start-stop instelling van
de laatste rit opgeslagen.
Functie aan: De volgende keer dat de auto wordt
gestart, verschijnt de vraag of het laatst actieve
rijprogramma weer moet worden ingesteld. Wan-
neer het ECO start-stopsysteem uitgeschakeld
was, verschijnt bovendien de vraag of de functie
gedeactiveerd moet blijven.
212 Rijden en parkeren
%De vraag verschijnt alleen wanneer de laatste
actieve instellingen van de standaardinstellin-
gen afwijken.
Functie uit: De volgende keer dat de auto wordt
gestart, wordt automatisch het rijprogramma
A ingesteld. Het ECO start-stopsysteem wordt
automatisch geactiveerd.
DYNAMIC SELECT congureren in MMS (plug-in-
hybride en elektrische auto's)
Multimediasysteem:
4© 5Instellingen 5Voertuig
5DYNAMIC SELECT
Rijprogramma I instellen
#= Individual selecteren.
#Een categorie selecteren en instellen.
Herstelweergave in- en uitschakelen
#Vragen bij starten in- of uitschakelen.
%Deze functie moet voor elk gebruikersproel
afzonderlijk worden ingeschakeld. Alleen wan-
neer deze functie is ingeschakeld, wordt voor
het betreende gebruikersproel het rijpro-
gramma van de laatste rit opgeslagen.
Functie aan: De volgende keer dat de auto wordt
gestart, verschijnt de vraag of het laatst actieve
rijprogramma weer moet worden ingesteld.
%De vraag verschijnt alleen wanneer de laatste
actieve instellingen van de standaardinstellin-
gen afwijken.
Functie uit: De volgende keer dat de auto wordt
gestart, wordt automatisch het rijprogramma
A ingesteld.
Voertuiggegevens weergeven
Multimediasysteem:
4© 5Informatie
#Voertuig selecteren.
De voertuiggegevens worden weergegeven.
Verbruiksindicatie oproepen
Multimediasysteem:
4© 5EQ
#Verbruik selecteren.
De actuele en gemiddelde verbruikswaarden
worden weergegeven.
Transmissie
DIRECT SELECT-keuzehendel
Werking van de DIRECT SELECT-keuzehendel
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen
en letsel als kinderen zonder toezicht in
de auto worden achtergelaten
Wanneer kinderen zonder toezicht in het voer-
tuig achterblijven, kunnen zij met name:
RPortieren openen en daardoor andere per-
sonen of verkeersdeelnemers in gevaar
brengen.
Rijden en parkeren 213
RUitstappen en door het verkeer worden
gegrepen.
RUitrustingen van de auto bedienen en bij-
voorbeeld bekneld raken.
Bovendien kunnen kinderen de auto in bewe-
ging zetten, door bijvoorbeeld:
RDe parkeerrem vrijzetten.
RDe transmissiestand wijzigen.
RHet voertuig starten.
#Kinderen nooit zonder toezicht in de auto
laten.
#Bij het verlaten van de auto altijd de sleu-
tel meenemen en de auto vergrendelen.
#Sleutel buiten bereik van kinderen bewa-
ren.
Met de DIRECT SELECT-keuzehendel wordt de
transmissiestand gewijzigd. De actuele transmis-
siestand wordt op het bestuurdersdisplay weerge-
geven.
jParkeerstand
kAchteruitversnelling
iNeutraalstand
hRijstand
Achteruitversnelling R inschakelen
#Het rempedaal indrukken en de DIRECT
SELECT-keuzehendel door de eerste weer-
stand omhoogdrukken.
Neutraalstand N inschakelen
#Het rempedaal indrukken en de DIRECT
SELECT-keuzehendel tot de eerste weerstand
naar boven of naar beneden drukken en vast-
houden tot op het bestuurdersdisplay de
transmissiestand i wordt weergegeven.
Wanneer vervolgens het rempedaal wordt losgela-
ten, kan het voertuig vrij worden verplaatst, bij-
voorbeeld om te worden geduwd of gesleept.
Wanneer de transmissie ook bij uitgeschakeld
voertuig in de neutraalstand N moet blijven:
#De auto starten.
#Het rempedaal indrukken en de neutraalstand
i inschakelen.
#Het rempedaal loslaten.
#De auto uitschakelen.
%Wanneer het voertuig aansluitend wordt verla-
ten en de sleutel zich in het voertuig bevindt,
blij de transmissie verder in de neutraal-
stand i.
214 Rijden en parkeren
Parkeerstand P inschakelen
*AANWIJZING Beschadiging door inschake-
len van de parkeerstand j wanneer het
voertuig rolt
Wanneer de transmissie in de parkeerstand
j wordt geschakeld wanneer het voertuig
rolt, kan de transmissie worden beschadigd.
#Geen deur openen wanneer het voertuig
rolt.
#De parkeerstand j alleen inschakelen
wanneer het voertuig stilstaat.
#De aanwijzingen met betrekking tot het afzet-
ten van de auto in acht nemen
(/ pagina 236).
#Het rempedaal indrukken, tot de auto stilstaat.
#Wanneer de auto stilstaat de toets j indruk-
ken.
Als de transmissiestandaanduiding j wordt
weergegeven, is de parkeerstand geactiveerd.
Als de transmissiestandaanduiding j niet
weergegeven wordt, de parkeerrem inschake-
len en het voertuig tegen wegrollen beveiligen.
%Afhankelijk van de situatie kan het enige tijd
duren voordat j is ingeschakeld. Daarom
altijd op de transmissiestandaanduiding let-
ten.
Als aan een van de volgende voorwaarden is vol-
daan, wordt de parkeerstand j automatisch
ingeschakeld:
RU schakelt de stilstaande auto uit in de trans-
missiestand h of k.
RU opent bij een stilstaand voertuig in transmis-
siestand h of k het bestuurdersportier.
RU schakelt de auto tijdens het rollen uit in de
transmissiestand h of k en brengt deze tot
stilstand.
RU schakelt terwijl de auto rolt de transmissie-
stand i in, brengt de auto tot stilstand en
opent daarna het bestuurdersportier.
RHet automatisch inschakelen van de parkeer-
stand j is voertuigtechnisch noodzakelijk.
%Om met geopend bestuurdersportier te
manoeuvreren, opent u bij stilstand het
bestuurdersportier en schakelt u opnieuw de
transmissiestand h of k in.
Rijstand D inschakelen
#Het rempedaal indrukken en de DIRECT
SELECT-keuzehendel door de eerste weer-
stand omlaagdrukken.
Functie van de 4MATIC
Door de exibele vierwielkoppelverdeling van de
4MATIC wordt de aandrijving altijd ideaal over de
twee assen verdeeld. Afhankelijk van de situatie
kan alleen de voor- of alleen de achteras worden
aangedreven of kan de aandrijving traploos over
beide assen worden verdeeld.
Daardoor kan de recuperatie nog eectiever wor-
den benut en de actieradius van de auto worden
vergroot (/ pagina 206).
Als een aangedreven wiel vanwege onvoldoende
grip doordraait, verbetert de 4MATIC samen met
het ESP® en het 4ETS de grip van de auto.
De 4MATIC kan het gevaar voor ongevallen bij een
niet aangepaste rijstijl niet verminderen en de
natuurkundige grenzen niet verleggen. Het sys-
teem kan geen rekening houden met de weg- en
weersomstandigheden en de verkeerssituatie. De
Rijden en parkeren 215
4MATIC is slechts een hulpmiddel. De verantwoor-
delijkheid, in het bijzonder voor een veilige
afstand, de snelheid, het tijdig remmen en het
aanhouden van de rijstrook, ligt bij u.
%Alleen als bij een winterse staat van het weg-
dek winterbanden (M+S-banden) worden
gebruikt, zo nodig met sneeuwkettingen,
wordt de maximale werking van de exibele
vierwielkoppelverdeling bereikt.
Hoogspanningsaccu opladen
Aanwijzingen met betrekking tot het opladen van
de hoogspanningsaccu
*AANWIJZING Beschadiging van de hoog-
spanningsaccu door lange standtijden
Lithium-ion-accu's zijn onderhevig aan natuur-
lijke zelfontlading.
Daarom kan bij standtijden van meerdere
maanden diepontlading optreden. Dit kan de
hoogspanningsaccu beschadigen.
#Om mogelijke schade te voorkomen de
hierna beschreven aanbeveling voor de
omgang met de hoogspanningsaccu in
acht nemen.
*AANWIJZING Snellere veroudering van de
hoogspanningsaccu bij het niet in acht
nemen van de volgende aanbevelingen
Als gevolg van de fundamentele eigenschap-
pen van de hoogspanningsaccu nemen in de
loop van de tijd de opslagcapaciteit en de
bruikbare energiehoeveelheid van de hoog-
spanningsaccu af. Daardoor neemt de maxi-
maal haalbare elektrische actieradius af en
kunnen de maximale prestaties van het voer-
tuig worden beïnvloed.
De volgende factoren kunnen de veroudering
van de hoogspanningsaccu versnellen:
RVaak volledig opladen (laadtoestand 100%)
van de hoogspanningsaccu, vooral zonder
direct erna weg te rijden
RVeelvuldig opladen met een snellader met
gelijkstroom (mode 4)
RHoge omgevingstemperaturen bij langere
standtijden
#Om een versnelde veroudering te voorko-
men de hierna beschreven aanbevelin-
gen voor de omgang met de hoogspan-
ningsaccu in acht nemen.
Advies voor de omgang met de hoogspannings-
accu:
RElk half jaar bij een buitentemperatuur hoger
dan 10 °C de auto 's nachts met een laadtoe-
stand lager dan 20 % parkeren.
RDe hoogspanningsaccu alleen wanneer nodig
met gelijkstroom (mode 4) snelladen.
RDe hoogspanningsaccu gemiddeld tot een
laadtoestand van 80% opladen. Vanaf een
laadtoestand van 80% wordt de oplaadtijd ook
excessief langer.
RBij langere standtijden ervoor zorgen dat de
laadtoestand van de hoogspanningsaccu tus-
sen 30% en 50% is wanneer de auto wordt
geparkeerd. De hoogspanningsaccu niet per-
manent op een stroomvoorziening aansluiten.
RBij langere standtijden hoge buitentemperatu-
ren zo mogelijk vermijden.
216 Rijden en parkeren
RDe laadtoestand van de hoogspanningsaccu
om de zes weken controleren
(/ pagina 233).
RDe hoogspanningsaccu bijladen wanneer de
laadtoestand onder 20% daalt.
RDe 12V-accu ook bij langere standtijden niet
loskoppelen. Anders kan de staat van de
hoogspanningsaccu niet door de auto worden
gecontroleerd.
U kunt als volgt aan de reductie van het energie-
verbruik van de auto bijdragen:
Reen vooruitziende rijstijl (/ pagina 206)
Rgereduceerd gebruik van elektrische verbrui-
kers
Rregelmatig onderhoud van de auto
Gedurende de levensduur van een accu kan de
oplaadtijd van een hoogspanningsaccu wijzigen.
%Afhankelijk van de exportuitvoering is uw auto
uitgerust met een van de volgende voertuig-
stekkerdozen.
U kunt de hoogspanningsaccu zowel met wis-
selstroom (mode 2/3) als met gelijkstroom
(mode 4) opladen.
Voertuigstekkerdoos type Combo 1 Voertuigstekkerdoos type Combo 2
1Aansluiting wisselstroomladen type 1 of type
2
2Uitbreiding aansluiting gelijkstroomladen
Rijden en parkeren 217
%Bij gebruik van een CCS-laadkabel (Combined
Charging System) voor het gelijkstroomladen
op een voertuigstekkerdoos type Combo wor-
den beide aansluitingen van de voertuigstek-
kerdoos 1 en 2 voor het opladen gebruikt.
Oplaadmogelijkheden van de hoogspanningsaccu
(mode 2, 3 of 4):
ROpladen tijdens het rijden door recuperatie
RStationair wisselstroomladen:
-via een netcontactdoos (mode 2)
-via een wallbox of laadstation (mode 3)
RStationair gelijkstroomladen:
-via een snellaadstation (mode 4)
Afhankelijk van de landspecieke uitvoering en de
laadkabel van uw auto is ook eenfasig wissel-
stroomladen mogelijk.
Bij het opladen altijd de verschillende netwerkver-
eisten van het land waarin u zich op dat moment
bevindt in acht nemen. Alleen laadkabels gebrui-
ken die geschikt zijn voor deze netwerkvereisten.
Bij vragen over de netwerkvereisten contact opne-
men met een elektrotechnicus of de lokale netbe-
heerder.
De hoogspanningsaccu vanwege het grotere laad-
vermogen en het betere laadrendement bij voor-
keur bij een wallbox of een laadstation opladen.
Systeemgrenzen
De capaciteit van de hoogspanningsaccu kan
nadelig worden beïnvloed door de volgende
invloeden:
RLage of hoge buitentemperaturen
RHet inschakelen van elektrische nevenverbrui-
kers in de auto, bijvoorbeeld het klimaatregel-
systeem
REen langere standtijd zonder lading
De oplaadtijd van de hoogspanningsaccu kan lan-
ger worden door de volgende invloeden:
RLage of hoge buitentemperaturen
REen langere standtijd zonder lading
RDe maximaal beschikbare laadstroom van de
laadinrichting
RDe instellingen voor het opladen in het multi-
mediasysteem (/ pagina 234)
Laadkabel opbergen
De bij de auto behorende laadkabel altijd in de
meegeleverde laadkabeltas opbergen en de laad-
kabeltas met de bijbehorende bevestigingsriem in
de koer- of bagageruimte beveiligen. Anders is
de laadkabeltas met de laadkabel niet voldoende
beveiligd.
Laadkabeltas in de koer- of bagageruimte (voor-
beeld)
218 Rijden en parkeren
In de aeveringstoestand bevindt de laadkabeltas
1 zich met de bevestigingsriem 2 in de koer-
of bagageruimte. Voor het beveiligen van de laad-
kabeltas moet de bevestigingsriem aan een sjor-
oog 3 worden bevestigd. Geen tashaken gebrui-
ken voor het bevestigen van de bevestigingsriem.
#Het lusuiteinde van de bevestigingsriem 2
door de sjorogen 3 in de koer- of bagage-
ruimte voeren.
#Het uiteinde met de karabijnhaken door de lus
van de bevestigingsriem 2 voeren.
#De bevestigingsriem 2 vastzetten, zodat de
knoop die het sjoroog 3 omsluit vast en
goed zit.
#De karabijnhaak van de bevestigingsriem 2
in een van de bevestigingsogen van de laadka-
beltas 1 vasthaken.
Aanwijzingen met betrekking tot het opladen van
de hoogspanningsaccu aan de netcontactdoos
(mode 2)
&GEVAAR Levensgevaar door niet deskun-
dig gemonteerde onderdelen
Als u niet deskundig geïnstalleerde onderdelen
gebruikt om de laadkabel op een netcontact-
doos aan te sluiten, kan dit bijvoorbeeld leiden
tot brand of een stroomstoot.
#De laadkabel alleen op een netcontact-
doos aansluiten, die:
Rvolgens voorschrien geïnstalleerd is en
Rdoor een elektrotechnicus is gecontro-
leerd.
#Om veiligheidsredenen alleen laadkabels
gebruiken die bij de aevering van de
auto zijn meegeleverd of een originele
Mercedes‑Benz laadkabel.
#Deze onderdelen kunt u kopen bij een
Mercedes‑Benz-servicewerkplaats, waar
u ook gedegen advies krijgt.
Rijden en parkeren 219
Mercedes‑Benz test deze originele laadkabels
uitvoerig op hun geschiktheid voor het hoog-
spanningsladen van uw auto.
#Geen beschadigde laadkabel gebruiken.
#Niet gebruiken:
RVerlengsnoeren
RKabelhaspels
RStekkerdozen.
#Geen stekkerdoosadapter gebruiken om
de laadkabel op de netcontactdoos aan
te sluiten. De enige uitzondering is wan-
neer de adapter door de fabrikant is
getest en goedgekeurd voor het opladen
van de hoogspanningsaccu van een elek-
trische auto.
#Beslist de veiligheidsaanwijzingen in de
handleiding van de stekkerdoosadapter
in acht nemen.
Alleen de volgende laadkabels mogen worden
gebruikt:
RDe bij de auto gevoegde laadkabel
REen voor de auto goedgekeurde laadkabel
Het opladen kan afhankelijk van de stroomvoor-
ziening verschillend zijn. De oplaadtijd bij het
opladen van de hoogspanningsaccu aan een net-
contactdoos is aanzienlijk langer dan bij het opla-
den aan een wallbox of een laadstation.
Daartoe de aanwijzingen ter plekke in acht
nemen.
Het bedieningselement van de laadkabel niet vrij
aan een netcontactdoos laten hangen.
Het bedieningselement mag niet aan de volgende
onderdelen worden opgetild:
Raan de laadkabelstekker
Raan de voedingsstekker
Bescherm het bedieningselement van de laadka-
bel bij het opladen tegen overmatige opwarming,
bijvoorbeeld door invallend zonlicht. Anders kan
het opladen worden afgebroken.
Aanwijzingen met betrekking tot het opladen van
de hoogspanningsaccu aan de wallbox of bij het
laadstation (mode 3)
&GEVAAR Levensgevaar door ondeskundig
gemonteerde onderdelen
Als u ondeskundig geïnstalleerde onderdelen
gebruikt om de laadkabel op de wallbox aan te
sluiten, kan dit bijvoorbeeld leiden tot brand of
een stroomstoot.
#De laadkabel alleen op een wallbox aan-
sluiten, die:
Rvolgens voorschrien geïnstalleerd is en
Rdoor een elektrotechnicus is gecontro-
leerd.
#Om veiligheidsredenen alleen laadkabels
gebruiken die door de fabrikant zijn
getest en goedgekeurd voor het opladen
van de hoogspanningsaccu van een elek-
trische auto.
#Geen beschadigde laadkabels gebruiken.
#Laadkabels niet verlengen.
220 Rijden en parkeren
#Geen adapters gebruiken.
#Beslist de veiligheidsvoorschrien in de
handleiding van de wallbox in acht
nemen.
Voor het opladen aan een wallbox zonder vast
gemonteerde kabel de als optie verkrijgbare laad-
kabel voor wallbox en laadstation (mode 3) gebrui-
ken. De laadkabel bevindt zich in een foedraal in
de bagage- of laadruimte.
Alleen laadkabels gebruiken die door de fabrikant
zijn gecontroleerd en goedgekeurd voor het opla-
den van de hoogspanningsaccu van een elektri-
sche auto.
&GEVAAR Levensgevaar door beschadigde
onderdelen
Wanneer u een beschadigd onderdeel gebruikt
om het voertuig op het laadstation aan te slui-
ten, kan dit bijvoorbeeld leiden tot brand of
een stroomstoot.
#Visuele controle van het laadstation op
uitwendige gebreken uitvoeren, bijvoor-
beeld ernstige beschadigingen van de
behuizing of de laadkabel.
#Bij laadstations zonder vooraf gemon-
teerde laadkabel om veiligheidsredenen
alleen laadkabels gebruiken die door de
fabrikant zijn getest en goedgekeurd voor
het opladen van de hoogspanningsaccu
van een elektrovoertuig.
#Geen beschadigde laadkabels gebruiken.
#De laadkabel niet verlengen.
#Geen adapters gebruiken.
#Beslist de veiligheidsaanwijzingen op het
laadstation in acht nemen.
De meeste laadstations moeten voor het opladen
worden ontgrendeld, bijvoorbeeld met een RFID-
kaart of via Plug & Charge. Hiertoe de aanwijzin-
gen van de aanbieder van het lokale laadstation
en de aanwijzingen met betrekking tot Mercedes
me Charge in acht nemen (zie de digitale handlei-
ding van de auto).
De op het laadstation voor het opladen weergege-
ven afgegeven hoeveelheid energie kan hoger zijn
dan de hoeveelheid energie die daadwerkelijk
door de hoogspanningsaccu wordt opgenomen.
Dit eect komt voort uit verschillende laadverlie-
zen en wordt laadrendement genoemd. Laadver-
liezen ontstaan bijvoorbeeld door warmteontwik-
keling tijdens het laden of door ingeschakelde
nevenverbruikers. Meer informatie over het laad-
rendement is verkrijgbaar bij een gekwaliceerde
werkplaats.
Aanwijzingen met betrekking tot het opladen van
de hoogspanningsaccu bij het snellaadstation
(mode 4)
&GEVAAR Levensgevaar door beschadigde
onderdelen
Wanneer u een beschadigd onderdeel gebruikt
om het voertuig op het laadstation aan te slui-
ten, kan dit bijvoorbeeld leiden tot brand of
een stroomstoot.
#Visuele controle van het laadstation op
uitwendige gebreken uitvoeren, bijvoor-
beeld ernstige beschadigingen van de
behuizing of de laadkabel.
Rijden en parkeren 221
#Bij laadstations zonder vooraf gemon-
teerde laadkabel om veiligheidsredenen
alleen laadkabels gebruiken die door de
fabrikant zijn getest en goedgekeurd voor
het opladen van de hoogspanningsaccu
van een elektrovoertuig.
#Geen beschadigde laadkabels gebruiken.
#De laadkabel niet verlengen.
#Geen adapters gebruiken.
#Beslist de veiligheidsaanwijzingen op het
laadstation in acht nemen.
&GEVAAR Levensgeaar bij het uitvoeren van
onderhoudswerken tijdens het laadproces
Tijdens het laadproces staat het hogevollt-
boordnet onder hoge elektrische spanning.
#Tijdens het laadproces geen onder-
houdswerken uitvoeren.
De meeste laadstations moeten voor het opladen
worden vrijgeschakeld, bijvoorbeeld met een
RFID-kaart of via Plug-and-Charge. Hiertoe de
aanwijzingen van de aanbieder van het lokale
laadstation en de aanwijzingen met betrekking tot
Mercedes me Charge in acht nemen (zie de digi-
tale handleiding van de auto).
Op basis van wettelijke bepalingen in de afzonder-
lijke landen mag de laadkabel naar de auto in
totaal niet langer dan 30 m zijn. Dit is om te voor-
komen dat er ontvangststoringen in radiograsche
apparatuur in de auto of in de nabije omgeving
van het laadstation ontstaan. Houd er rekening
mee, dat ook delen van de laadkabel onder de
grond aangelegd kunnen zijn. Vraag bij twijfel voor
het opladen van de hoogspanningsaccu de eige-
naar van het laadstation of dit het geval is.
De op het laadstation weergegeven geleverde
hoeveelheid energie voor het opladen kan hoger
zijn dan de hoeveelheid energie die daadwerkelijk
door de hoogspanningsaccu is opgenomen. Dit
eect komt voort uit verschillende laadverliezen
en wordt laadrendement genoemd. Laadverliezen
ontstaan bijvoorbeeld door warmteontwikkeling
tijdens het laden of door ingeschakelde nevenver-
bruikers. Meer informatie over het laadrendement
is verkrijgbaar bij een gekwaliceerde werkplaats.
Maximaal toegestane laadstroom voor het opla-
den aan een netcontactdoos
*AANWIJZING Overbelasting van de net-
contactdoos door te hoge laadstroom
Een te hoge laadstroom kan tot het activeren
van de zekering of oververhitting van het
externe stroomnet leiden.
#Controleren of het externe stroomnet
geschikt is voor de geleverde laad-
stroom.
#Om veiligheidsredenen alleen laadkabels
gebruiken die bij de aevering van de
auto zijn meegeleverd of een originele
Mercedes‑Benz laadkabel.
Mercedes‑Benz test deze originele laad-
kabels uitvoerig op hun geschiktheid
voor het hoogspanningsladen van uw
auto.
#Deze onderdelen kunt u kopen bij een
Mercedes‑Benz-servicewerkplaats, waar
u ook gedegen advies krijgt.
222 Rijden en parkeren
#De maximale laadstroom controleren
aan de hand van het weergegeven laad-
vermogen op het bestuurdersdisplay.
Voor de meegeleverde laadkabel is de maximum-
waarde voor de laadstroom landspeciek inge-
steld. Bij het opladen in het buitenland kan de
maximumwaarde de daar toegestane waarde
overschrijden.
#Vóór het opladen via een netcontactdoos de
maximaal toegestane laadstroom van de
betreende netcontactdoos of de netvoe-
dingsinstallatie door een elektricien laten con-
troleren.
#De landspecieke regelingen bij het opladen in
het buitenland in acht nemen.
Bij vragen over de laadstroom of een storing in de
werking contact opnemen met een gekwali-
ceerde werkplaats.
Overzicht laadkabel-bedieningseenheid
De laadkabel-bedieningseenheid gee de actuele
toestand van het opladen aan.
1Weergave netspanning
2Weergave opladen
3Weergave temperatuurbewaking
4Weergave veiligheidsvoorziening
Weergave netspanning 1
Melding Betekenis
Brandt wit Netspanning is aanwe-
zig
Weergave opladen 2
Melding Betekenis
Knippert groen Hoogspanningsaccu
wordt opgeladen
Weergave temperatuurbewaking 3
Melding Betekenis
Brandt rood Groene LED knippert
tegelijkertijd: Te hoge
temperatuur – laadver-
mogen wordt geredu-
ceerd
Groene LED knippert
niet: Te hoge tempera-
tuur – opladen beëin-
digd
Knippert rood Te hoge temperatuur
van de voedingsstek-
ker – opladen beëin-
digd
Rijden en parkeren 223
Weergave veiligheidsvoorziening 4
Melding Betekenis
Knippert rood Laadkabel storing –
Opladen niet mogelijk,
laadkabel-bedienings-
eenheid terugzetten
Brandt rood Witte LED is gedoofd:
Storing in de netaan-
sluiting – Opladen niet
mogelijk, andere net-
contactdoos kiezen
Witte LED brandt: Sto-
ring van de auto –
opladen niet mogelijk,
laadkabel-bedienings-
eenheid terugzetten
Wanneer alle vier de weergaven branden, voert de
laadkabel-bedieningseenheid een zelfdiagnose uit.
Wanneer de temperatuurbewaking 3 een storing
aangee, kan het helpen om de laadkabel te
beschermen tegen direct zonlicht.
Laadkabel-bedieningseenheid resetten: Wanneer
de veiligheidsvoorziening 4 een storing van de
laadkabel of een storing van de auto aangee,
eerst de laadkabel-bedieningseenheid terugzet-
ten. Daartoe de laadkabel loskoppelen van de
auto en van de netcontactdoos en circa vijf
seconden wachten. Wanneer de storing na het
opnieuw aansluiten van de laadkabel zich blij
voordoen, is opladen via de netcontactdoos niet
mogelijk. Overeenkomstig de weergave moet de
laadkabel worden vervangen of moet de voertuig-
stekker bij een gekwaliceerde werkplaats worden
gecontroleerd.
Functies van het controlelampje op de voertuig-
stekkerdoos
De contactdoosklep wordt samen met de auto
centraal ver- en ontgrendeld.
Voertuigstekkerdoos type Combo 2 (voorbeeld)
De kleur en de signalering van de statusindicatie
1 hebben de volgende betekenis.
Vergrendelingsstatus
RBrandt wit: Voertuigstekkerdoos ontgrendeld,
laadkabel aansluiten of verwijderen
RKnippert wit: Verbinding wordt verbroken of
storing bij het ver- of ontgrendelen
224 Rijden en parkeren
Laadtoestand
RBrandt blauw: Opladen afgesloten
RKnippert blauw: Opladen; actieve energie-
stroom
RBrandt oranje: Laadpauze
RKnippert oranje: Verbinding wordt opgebouwd
RKnippert rood (circa 90 s): Storing aan auto;
opladen niet mogelijk
%Auto's met actieve sfeerverlichting: Wanneer
het laadscenario ingeschakeld is, wordt de
laadtoestand extra door de sfeerverlichting
benadrukt (/ pagina 173).
Wisselstroom-opladen starten (mode 2/3)
&GEVAAR Levensgevaar bij het opladen met
een beschadigde contactdoos
Het opladen gebeurt met een hoge spanning.
Wanneer de laadkabel, de voertuigstekkerdoos
of de netcontactdoos beschadigd is, kunt u
een stroomstoot krijgen.
#Alleen een onbeschadigde laadkabel
gebruiken.
#Mechanische beschadigingen, bijvoor-
beeld door platdrukken, knikken en er
overheen rijden, vermijden.
#Een beschadigde voertuigstekkerdoos
direct bij een gekwaliceerde werkplaats
laten vervangen.
#De laadkabel nooit in een beschadigde
voertuigstekkerdoos steken.
*AANWIJZING Schade door oververhitting
van laadkabel en laadaansluiting
De laadkabel en de laadaansluiting kunnen tij-
dens het opladen binnen de toegestane grens-
waarden warm worden.
De toegestane grenswaarden worden door de
volgende factoren beïnvloed:
RDe stroomvoorziening van het stroomnet
en de laadkabel zijn intact.
RDe aanwijzingen met betrekking tot het
gebruik van de laadkabel en het bedie-
ningselement op de laadkabel zijn in acht
genomen.
#Wanneer de laadkabel of de laadaanslui-
ting te warm wordt, de stroomvoorzie-
ning van het stroomnet laten controle-
ren.
*AANWIJZING Beschadiging of vervuiling
van de voertuigstekkerdoos bij geopende
contactdoosklep
#Als er geen laadkabel is aangesloten, het
contactdoosdeksel en de contactdoos-
klep altijd gesloten houden. Deze
beschermen de voertuigstekkerdoos
tegen vervuiling en beschadiging.
#Vóór het sluiten van de contactdoosklep
controleren, of het contactdoosdeksel
correct gesloten is. Anders kunnen
beschadigingen optreden en kan de con-
tactdoosklep niet meer worden geopend.
Rijden en parkeren 225
*AANWIJZING Beschadiging van de voer-
tuigstekkerdoos of de laadkabelstekker bij
niet-deskundig gebruik
De laadkabelstekker niet met overmatige
kracht (maximaal 300 N) tot de aanslag in de
voertuigstekkerdoos steken. Anders kunt u de
voertuigstekkerdoos, de laadkabelstekker of
de contacten beschadigen.
#Bij verhoogde weerstand de laadkabel-
stekker uit de contactdoos trekken en
opnieuw aansluiten.
Voorwaarden
RDe transmissie staat in de stand j.
RDe auto is ontgrendeld of de afstand van de
sleutel tot de auto is niet groter dan 1 m.
RDe auto is niet gestart. De melding õ op
het bestuurdersdisplay is uit.
RDe laadkabel staat niet onder trekspanning.
%Afhankelijk van de exportuitvoering is de auto
uitgerust met een van de volgende voertuig-
stekkerdozen.
Voertuigstekkerdoos Combo 1 Voertuigstekkerdoos Combo 2
#De contactdoosklep 1 via de EQ-module van
het multimediasysteem openen
(/ pagina 345).
of
226 Rijden en parkeren
#Midden op de achterzijde van de contactdoos-
klep 1 drukken.
De contactdoosklep 1 zwenkt open en de
statusindicatie 2 brandt wit.
Auto's met elektrische contactdoosklep: Wanneer
een obstakel de contactdoosklep tijdens het ope-
nen hindert, wordt de contactdoosklep automa-
tisch weer gesloten.
%Wanneer de auto is gestart (melding õ op
het bestuurdersdisplay aan), kan de contact-
doosklep 1 niet worden geopend.
%Voor de laadkabelstekker is alleen de boven-
ste aansluiting 3 nodig.
#Voor het opladen aan een netcontactdoos de
netstekker tot de aanslag in de netcontact-
doos van de externe stroombron steken.
#De laadkabelstekker tot de aanslag in de aan-
sluiting 3 van de voertuigstekkerdoos ste-
ken. Wanneer de wallbox of het laadstation
niet met een aansluitkabel is uitgerust, de
stekker van de eigen laadkabel van de auto tot
de aanslag in de contactdoos van de wallbox
of het laadstation steken.
Erop letten dat de aangesloten laadkabel niet
op trekspanning wordt belast.
De statusindicatie 2 knippert oranje en,
zodra de hoogspanningsaccu wordt opgela-
den, blauw.
%Wanneer de laadindicatie voor de sfeerverlich-
ting geactiveerd is, brandt de sfeerverlichting
circa 30 seconden, net als de statusindicatie
2 (/ pagina 173).
Wanneer de Sound Experience ingeschakeld
is, worden verschillende situaties, zoals het
aansluiten en het losmaken van de laadkabel-
stekker of het begin van het opladen, begeleid
met geselecteerde geluiden. Informatie over
de Sound Experience vindt u in de digitale
handleiding.
Auto's met elektrische contactdoosklep: Wanneer
na het openen van de contactdoosklep geen laad-
kabel op de auto wordt aangesloten, wordt de
contactdoosklep automatisch weer gesloten.
Wanneer de laadkabel op de auto is aangesloten,
kan de auto niet worden ingeschakeld en niet wor-
den bewogen.
Bij het begin van het opladen wordt op het
bestuurdersdisplay de laadtoestandweergave met
een laadprognose weergegeven. De laadprognose
is het tijdstip waarop de hoogspanningsaccu volle-
dig is opgeladen.
%Tijdens het opladen kunnen, afhankelijk van
de temperatuur, de ventilator en het accukoel-
systeem hoorbaar inschakelen.
%Wanneer de auto gedurende langere standtij-
den op het stroomnet is aangesloten, wordt
de hoogspanningsaccu automatisch opgela-
den wanneer dat nodig is of wanneer elektri-
sche verbruikers (bijvoorbeeld de klimaatrege-
ling vooraf) worden geactiveerd.
Wisselstroom-opladen beëindigen (mode 2/3)
Voorwaarden
RDe afstand van de sleutel tot de auto is niet
meer dan 1 m.
Rijden en parkeren 227
Voertuigstekkerdoos type Combo 1
#De laadannuleringsknop 2 indrukken.
Het opladen wordt beëindigd. De statusindica-
tie 1 brandt wit. De voertuigstekkerdoos is
ontgrendeld.
#De toets 3 op de laadkabelstekker ingedrukt
houden en de laadkabelstekker uit de voer-
tuigstekkerdoos trekken.
%Wanneer u de laadkabelstekker niet kunt los-
koppelen, de ontgrendelingsprocedure herha-
len. Wanneer de laadkabelstekker nog steeds
geblokkeerd is, contact opnemen met een
gekwaliceerde werkplaats.
#Het contactdoosdeksel en de contactdoosklep
sluiten.
Daartoe bij auto's met elektrische contact-
doosklep de aanwijzingen aan het einde van
het hoofdstuk in acht nemen.
#Eventueel de laadkabelstekker uit de netcon-
tactdoos of uit de contactdoos van de wallbox
of het laadstation trekken en de eigen laadka-
bel van de auto veilig in de auto opbergen
(/ pagina 218).
Voertuigstekkerdoos type Combo 2
#De laadannuleringsknop 2 indrukken.
Het opladen wordt beëindigd. De statusindica-
tie 1 brandt wit. De voertuigstekkerdoos is
ontgrendeld.
228 Rijden en parkeren
#De laadkabelstekker 3 binnen 30 seconden
uit de voertuigstekkerdoos losmaken.
Na aoop van de 30 seconden vergrendelt de
voertuigstekkerdoos weer en wordt het opla-
den weer hervat.
%Wanneer u de laadkabelstekker niet kunt los-
koppelen, de ontgrendelingsprocedure herha-
len. Wanneer de laadkabelstekker nog steeds
geblokkeerd is, contact opnemen met een
gekwaliceerde werkplaats.
%De statusindicatie 1 brandt na het lostrek-
ken van de laadkabelstekker nog enige tijd en
doo dan.
#De contactdoosklep sluiten.
Daartoe bij auto's met elektrische contact-
doosklep de volgende aanwijzingen voor het
sluiten van de contactdoosklep in acht nemen.
#Eventueel de laadkabelstekker uit de netcon-
tactdoos of uit de contactdoos van de wallbox
of het laadstation trekken en de eigen laadka-
bel van de auto veilig in de auto opbergen
(/ pagina 218).
De elektrische contactdoosklep sluit in de vol-
gende gevallen automatisch:
Rkorte tijd na het losmaken van de laadkabel-
stekker
Rna het aantikken van de contactdoosklep in de
sluitrichting
Rna het inschakelen van de transmissiestand
i, h of k
Automatische anti-inklemfunctie van de elektri-
sche contactdoosklep
Wanneer een obstakel de elektrisch contactdoos-
klep tijdens de sluitprocedure hindert, wordt de
contactdoosklep automatisch weer geopend.
#Bij het sluiten van de contactdoosklep contro-
leren of zich geen lichaamsdelen of voorwer-
pen in het sluitgebied bevinden.
Gelijkstroom-opladen starten (mode 4)
&GEVAAR Levensgevaar bij het opladen met
een beschadigde contactdoos
Het opladen gebeurt met een hoge spanning.
Wanneer de laadkabel, de voertuigstekkerdoos
of de netcontactdoos beschadigd is, kunt u
een stroomstoot krijgen.
#Alleen een onbeschadigde laadkabel
gebruiken.
#Mechanische beschadigingen, bijvoor-
beeld door platdrukken, knikken en er
overheen rijden, vermijden.
#Een beschadigde voertuigstekkerdoos
direct bij een gekwaliceerde werkplaats
laten vervangen.
#De laadkabel nooit in een beschadigde
voertuigstekkerdoos steken.
*AANWIJZING Schade door oververhitting
van laadkabel en laadaansluiting
De laadkabel en de laadaansluiting kunnen tij-
dens het opladen binnen de toegestane grens-
waarden warm worden.
Rijden en parkeren 229
De toegestane grenswaarden worden door de
volgende factoren beïnvloed:
RDe stroomvoorziening van het stroomnet
en de laadkabel zijn intact.
RDe aanwijzingen met betrekking tot het
gebruik van de laadkabel en het bedie-
ningselement op de laadkabel zijn in acht
genomen.
#Wanneer de laadkabel of de laadaanslui-
ting te warm wordt, de stroomvoorzie-
ning van het stroomnet laten controle-
ren.
*AANWIJZING Beschadiging of vervuiling
van de voertuigstekkerdoos bij geopende
contactdoosklep
#Als er geen laadkabel is aangesloten, het
contactdoosdeksel en de contactdoos-
klep altijd gesloten houden. Deze
beschermen de voertuigstekkerdoos
tegen vervuiling en beschadiging.
#Vóór het sluiten van de contactdoosklep
controleren, of het contactdoosdeksel
correct gesloten is. Anders kunnen
beschadigingen optreden en kan de con-
tactdoosklep niet meer worden geopend.
*AANWIJZING Beschadiging van de voer-
tuigstekkerdoos of de laadkabelstekker bij
niet-deskundig gebruik
De laadkabelstekker niet met overmatige
kracht (maximaal 300 N) tot de aanslag in de
voertuigstekkerdoos steken. Anders kunt u de
voertuigstekkerdoos, de laadkabelstekker of
de contacten beschadigen.
#Bij verhoogde weerstand de laadkabel-
stekker uit de contactdoos trekken en
opnieuw aansluiten.
Voorwaarden
RDe transmissie staat in de stand j.
RDe auto is ontgrendeld of de afstand van de
sleutel tot de auto is niet groter dan 1 m.
RDe auto is niet gestart. De melding õ op
het bestuurdersdisplay is uit.
RDe laadkabel staat niet onder trekspanning.
%Afhankelijk van de exportuitvoering is de auto
uitgerust met een van de volgende voertuig-
stekkerdozen.
Voertuigstekkerdoos Combo 1
230 Rijden en parkeren
Voertuigstekkerdoos Combo 2
#De contactdoosklep 1 via de EQ-module van
het multimediasysteem openen
(/ pagina 345).
of
#Midden op de achterzijde van de contactdoos-
klep 1 drukken.
De contactdoosklep 1 zwenkt open en de
statusindicatie 2 brandt wit.
Auto's met elektrische contactdoosklep: Wanneer
een obstakel de contactdoosklep tijdens het ope-
nen hindert, wordt de contactdoosklep automa-
tisch weer gesloten.
%Wanneer de auto is gestart (melding õ op
het bestuurdersdisplay aan), kan de contact-
doosklep 1 niet worden geopend.
#Het contactdoosdeksel 4 losmaken van de
onderste aansluiting van de voertuigstekker-
doos 3.
%Voor de CCS-laadkabelstekker zijn beide aan-
sluitingen van de voertuigstekkerdoos 3
nodig.
#De laadkabelstekker tot de aanslag in de voer-
tuigstekkerdoos 3 steken.
Erop letten dat de aangesloten laadkabel niet
op trekspanning wordt belast.
De statusindicatie 2 knippert oranje en,
zodra de hoogspanningsaccu wordt opgela-
den, blauw.
%Wanneer de laadindicatie voor de sfeerverlich-
ting geactiveerd is, brandt de sfeerverlichting
circa 30 seconden, net als de statusindicatie
2 (/ pagina 173).
Wanneer de Sound Experience ingeschakeld
is, worden verschillende situaties, zoals het
aansluiten en het losmaken van de laadkabel-
stekker of het begin van het opladen, begeleid
met geselecteerde geluiden. Informatie over
de Sound Experience vindt u in de digitale
handleiding.
Auto's met elektrische contactdoosklep: Wanneer
na het openen van de contactdoosklep geen laad-
kabel op de auto wordt aangesloten, wordt de
contactdoosklep automatisch weer gesloten.
Wanneer de laadkabel op de auto is aangesloten,
kan de auto niet worden ingeschakeld en niet wor-
den bewogen.
Bij het begin van het opladen wordt op het
bestuurdersdisplay de laadtoestandweergave met
een laadprognose weergegeven. De laadprognose
Rijden en parkeren 231
is het tijdstip waarop de hoogspanningsaccu volle-
dig is opgeladen.
%Tijdens het opladen kunnen, afhankelijk van
de temperatuur, de ventilator en het accukoel-
systeem hoorbaar inschakelen.
%Wanneer de auto gedurende langere standtij-
den op het stroomnet is aangesloten, wordt
de hoogspanningsaccu automatisch opgela-
den wanneer dat nodig is of wanneer elektri-
sche verbruikers (bijvoorbeeld de klimaatrege-
ling vooraf) worden geactiveerd.
Gelijkstroom-opladen beëindigen (mode 4)
Voorwaarden
RDe afstand van de sleutel tot de auto is niet
meer dan 1 m.
Voertuigstekkerdoos type Combo 1
#De laadannuleringsknop 2 indrukken.
Het opladen wordt beëindigd. De statusindica-
tie 1 brandt wit. De voertuigstekkerdoos is
ontgrendeld.
#De toets 3 op de laadkabelstekker ingedrukt
houden en de laadkabelstekker uit de voer-
tuigstekkerdoos trekken.
%Wanneer u de laadkabelstekker niet kunt los-
trekken, de auto ontgrendelen en de ontgren-
delingsprocedure herhalen. Wanneer de laad-
kabelstekker nog steeds geblokkeerd is, con-
tact opnemen met een gekwaliceerde werk-
plaats.
%De statusindicatie 1 brandt na het lostrek-
ken van de laadkabelstekker nog enige tijd en
doo dan.
#Het contactdoosdeksel 4 op de onderste
aansluiting van de voertuigstekkerdoos ste-
ken.
#De contactdoosklep sluiten.
Daartoe bij auto's met elektrische contact-
doosklep de aanwijzingen aan het einde van
het hoofdstuk in acht nemen.
232 Rijden en parkeren
Voertuigstekkerdoos type Combo 2
#De laadannuleringsknop 2 indrukken.
Het opladen wordt beëindigd. De statusindica-
tie 1 brandt wit. De voertuigstekkerdoos is
ontgrendeld.
#De laadkabelstekker 3 uit de voertuigstek-
kerdoos trekken.
%Wanneer u de laadkabelstekker niet kunt los-
trekken, de auto ontgrendelen en de ontgren-
delingsprocedure herhalen. Wanneer de laad-
kabelstekker nog steeds geblokkeerd is, con-
tact opnemen met een gekwaliceerde werk-
plaats.
%De statusindicatie 1 brandt na het lostrek-
ken van de laadkabelstekker nog enige tijd en
doo dan.
#Het contactdoosdeksel 4 op de onderste
aansluiting van de voertuigstekkerdoos ste-
ken.
#De contactdoosklep sluiten.
Daartoe bij auto's met elektrische contact-
doosklep de volgende aanwijzingen voor het
sluiten van de contactdoosklep in acht nemen.
De elektrische contactdoosklep sluit in de vol-
gende gevallen automatisch:
Rkorte tijd na het losmaken van de laadkabel-
stekker
Rna het aantikken van de contactdoosklep in de
sluitrichting
Rna het inschakelen van de transmissiestand
i, h of k
Automatische anti-inklemfunctie van de elektri-
sche contactdoosklep
Wanneer een obstakel de elektrisch contactdoos-
klep tijdens de sluitprocedure hindert, wordt de
contactdoosklep automatisch weer geopend. De
automatische anti-inklemfunctie is slechts een
hulpmiddel en is geen vervanging van uw oplet-
tendheid.
#Bij het sluiten van de contactdoosklep contro-
leren of zich geen lichaamsdelen of voorwer-
pen in het sluitgebied bevinden.
Functie van de laadtoestandweergave op het
bestuurdersdisplay
%De gegevens in de afbeelding zijn voorbeel-
den.
Rijden en parkeren 233
1Resterende actieradius bij actuele laadtoe-
stand
2Actuele laadtoestand van de hoogspannings-
accu
3Maximale laadtoestand (afhankelijk van de
instelling)
4Resterende tijd tot volledige lading (tot de
gekozen maximale laadtoestand)
5Door de Range Assistant geadviseerde laad-
toestand om de volgende bestemming te
bereiken
6Dynamische laadtoestandweergave
7Actueel laadvermogen
%De weergegeven resterende actieradius 1
kan op basis van verschillende factoren, bij-
voorbeeld rijstijl of topograe, variëren.
Wanneer de auto met het stroomnet verbonden
en uitgeschakeld is, toont het bestuurdersdisplay
de laadtoestandweergave gedurende circa
twee minuten.
%De waarde voor het actueel laadvermogen 7
kan afwijken van de weergave van het laadsta-
tion. Vanaf een laadvermogen van 10 kW
wordt de waarde in de laadtoestandweergave
afgerond en weergegeven zonder decimalen.
De onder 4 weergegeven waarde varieert afhan-
kelijk van de instelling voor het opladen. Deze
toont de laadprognose, bijvoorbeeld het tijdstip
voor het bereiken van de gekozen laadtoestand of
de laadtoestand op de voorgeselecteerde vertrek-
tijd.
Laadinstellingen congureren
Multimediasysteem:
4© 5EQ 5Laden
Laadprogramma instellen
#Thuis, Werk of Standaard selecteren.
Contactdoosklep openen en sluiten in het MMS
#Op Contactdoosklep openen drukken om de
contactdoosklep te openen.
#Het actieve laadproces kan met Opladen
annuleren worden onderbroken. Het laadpro-
ces wordt beëindigd en de laadkabel wordt
ontgrendeld.
#Op Contactdoosklep sluiten drukken om de
contactdoosklep te sluiten. De contactdoos-
klep sluit eveneens automatisch wanneer de
transmissie uit de stand j wordt geschakeld.
De contactdoosklep sluit bovendien automa-
tisch na een minuut, wanneer deze werd
geopend, maar geen stekker aangebracht
werd en tien tot vijien seconden na het los-
nemen van de stekker.
234 Rijden en parkeren
%Verdere aanwijzingen met betrekking tot het
opladen met wisselstroom: (/ pagina 225) of
gelijkstroom: (/ pagina 229).
Laadkabel ontgrendelen (mode 3 of 4)
%Wanneer de functie actief is, wordt bij het
bereiken van de maximale laadtoestand de
laadkabel ontgrendeld.
#Thuis of Werk selecteren.
#Laadkabel ontgrendelen in- of uitschakelen.
Locatiegebaseerd laden in- of uitschakelen
#Thuis laden of Op werk laden selecteren.
#Selecteren op locatiebasis in- of uitschakelen.
Wanneer de functie wordt geactiveerd, wordt de
actuele positie van de auto opgeslagen als een
van de geselecteerde opties. Bij het opnieuw
bereiken van het adres wordt automatisch omge-
schakeld naar het laadprogramma zodra de par-
keerstand j is ingeschakeld.
ECO laden in- of uitschakelen
#De functie in- of uitschakelen.
De functie ECO laden begrenst de laadspanning
bij laadstations om de accu van de auto te
beschermen.
Vertrektijd instellen
De ingestelde vertrektijden worden voor de kli-
maatregeling vooraf van de auto en voor de prog-
nose van de laadtoestand en de actieradius op
het geselecteerde tijdstip gebruikt. Het opladen
start altijd zonder vertraging, onafhankelijk van de
volgende vertrektijd.
#Vertrektijd selecteren.
De volgende oplaadtijden kunnen worden inge-
steld:
RIndividuele oplaadtijden
RAan Weekprofiel
Individuele vertrektijd instellen
#Nieuwe tijd toevoegen selecteren en een
nieuwe vertrektijd instellen.
of
#´ selecteren en een bestaande vertrektijd
aanpassen.
Herhalingsdagen instellen
#Nieuwe tijd toevoegen selecteren en een
nieuwe vertrektijd instellen.
#De betreende dagen van de week markeren
waarop de vertrektijd van toepassing is en met
a bevestigen.
of
#´ selecteren en bestaande herhalingsda-
gen aanpassen.
Laadpauzes instellen
Er kunnen maximaal vier laadpauzes worden inge-
steld waarin de auto niet wordt opgeladen, zelfs
wanneer deze is aangesloten op een laadstation.
#Laadonderbrekingen selecteren.
#Nieuwe tijd toevoegen selecteren en een
begin- en eindtijd instellen en opslaan.
#De aangemaakte laadpauzes activeren of
deactiveren.
Aangemaakte laadpauzes kunnen met ´ wor-
den bewerkt en met E worden gewist.
Rijden en parkeren 235
Parkeren
Auto afzetten
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen
en letsel door wegrollen van een onvol-
doende beveiligde auto
Als de auto zonder voldoende beveiliging
wordt geparkeerd, kan deze ook bij een lichte
helling ongecontroleerd wegrollen.
#Op hellingen de voorwielen zo draaien
dat de auto in de richting van de stoep-
rand rolt als deze in beweging komt.
#De parkeerrem bedienen.
#De transmissie in de stand j zetten.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen
en letsel als kinderen zonder toezicht in
de auto worden achtergelaten
Wanneer kinderen zonder toezicht in het voer-
tuig achterblijven, kunnen zij met name:
RPortieren openen en daardoor andere per-
sonen of verkeersdeelnemers in gevaar
brengen.
RUitstappen en door het verkeer worden
gegrepen.
RUitrustingen van de auto bedienen en bij-
voorbeeld bekneld raken.
Bovendien kunnen kinderen de auto in bewe-
ging zetten, door bijvoorbeeld:
RDe parkeerrem vrijzetten.
RDe transmissiestand wijzigen.
RHet voertuig starten.
#Kinderen nooit zonder toezicht in de auto
laten.
#Bij het verlaten van de auto altijd de sleu-
tel meenemen en de auto vergrendelen.
#Sleutel buiten bereik van kinderen bewa-
ren.
*AANWIJZING Beschadiging van de auto
door wegrollen
#De auto altijd tegen wegrollen beveiligen.
*AANWIJZING Beschadigingen door het
laten zakken van de auto
De auto kan door temperatuurverschillen of
langere standtijden omlaaggaan. Daarbij kun-
nen carrosseriedelen worden beschadigd.
#Bij het parkeren van de auto en bij het
wegrijden mogen zich geen obstakels,
zoals stoepranden, onder of in de buurt
van de carrosserie bevinden; dit contro-
leren.
%Wanneer de auto gedurende langere tijd bui-
ten bedrijf wordt gesteld, de volgende aanwij-
zingen in acht nemen:
RIn het bijzonder bij een zeer lage buiten-
temperatuur zorgen dat de hoogspan-
236 Rijden en parkeren
ningsaccu voldoende is opgeladen. Zo ver-
mijdt u eventuele problemen wanneer de
auto weer wordt gestart.
RVermijd indien mogelijk parkeerplekken
met direct invallend zonlicht.
De aanwijzingen met betrekking tot het opla-
den van de hoogspanningsaccu in acht
nemen (/ pagina 216).
Auto's met centraal display Auto's met MBUX Hyperscreen
#De auto tot stilstand brengen door het rempe-
daal in te drukken.
#Op hellingen de voorwielen zo draaien dat de
auto in de richting van de stoeprand rolt als
deze in beweging komt.
#De elektrische parkeerrem inschakelen.
Rijden en parkeren 237
#Bij stilstaande auto en ingedrukt rempedaal de
transmissiestand j inschakelen
(/ pagina 215).
#De auto uitschakelen door de toets 1 in te
drukken.
#De bedrijfsrem langzaam loslaten.
#Uitstappen en de auto vergrendelen.
%Wanneer de auto wordt geparkeerd, kunt u de
zijruiten en het panoramaschuifdak nog circa
vier minuten bedienen nadat het bestuurders-
portier gesloten is.
Garagedeurbediening
Toetsen van de garagedeurbediening program-
meren
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel door
beknelling bij het openen en sluiten van
een garagedeur
Wanneer de garagedeur met de geïntegreerde
garagedeurbediening wordt bediend of gepro-
grammeerd, kunnen personen in het bewe-
gingsgebied van de garagedeur worden inge-
klemd of worden geraakt.
#Altijd opletten dat zich niemand in het
bewegingsgebied van de garagedeur
bevindt.
Om een garagedeurbediening te programmeren
de auto buiten de garage parkeren. Ervoor zorgen
dat de auto ingeschakeld, maar niet gestart is.
Voorwaarden
RDe auto is buiten de garage of buiten het
zwenkbereik van de garagedeur geparkeerd.
RDe auto is ingeschakeld.
RDe auto is niet gestart.
%De garagedeuropeningsfunctie is altijd moge-
lijk bij ingeschakelde auto.
#De in te leren toets 1, 2 of 3 indrukken
en ingedrukt houden.
Het controlelampje 4 knippert geel.
%Het kan tot 20 seconden duren voordat het
controlelampje geel gaat knipperen.
#De eerder ingedrukte toetsen loslaten.
Het controlelampje 4 knippert verder geel.
238 Rijden en parkeren
#De afstandsbediening 5 op een afstand tus-
sen 1 cm en 8 cm op de toets 1, 2 of 3
richten.
#De toets 6 van de afstandsbediening 5
indrukken en ingedrukt houden tot een van de
volgende signalen verschijnt:
RHet controlelampje 4 brandt permanent
groen. De programmering is afgesloten.
RHet controlelampje 4 knippert groen. De
programmering was succesvol. Bovendien
moet een wisselcode-synchronisatie met
het garagedeurbedieningssysteem worden
uitgevoerd.
#Wanneer het controlelampje 4 niet groen
brandt of knippert: De procedure herhalen.
#Alle toetsen loslaten.
%De afstandsbediening van de garagedeurbe-
diening behoort niet tot de leveringsomvang
van de garagedeurbediening.
Wisselcode-synchronisatie uitvoeren
Voorwaarden
RHet deurbedieningssysteem werkt met een
wisselcode.
RUw auto bevindt zich binnen het bereik van
het garage- of het buitendeurbedieningssys-
teem.
RDe auto evenals personen en voorwerpen
bevinden zich buiten het bewegingsgebied van
het portier.
#De programmeertoets van de deuraandrij-
vingseenheid indrukken.
U hebt circa 30 seconden de tijd om de vol-
gende stap te starten.
#Meerdere keren na elkaar de geprogram-
meerde toets 1, 2 of 3 indrukken, totdat
het portier sluit.
Wanneer het portier sluit, is de programmering
afgesloten.
%Bovendien de handleiding van de deurbedie-
ning lezen.
Problemen bij het programmeren van de
afstandsbediening verhelpen
#Controleren of de zendfrequentie van de
afstandsbediening 5 wordt ondersteund.
#De batterijen in de afstandsbediening 5 ver-
vangen.
#De afstandsbediening 5 onder verschillende
hoeken op een afstand tussen 1 cm en 8 cm
voor de binnenspiegel houden. Daarbij elke
instelstand ten minste 25 seconden aanhou-
den.
#De afstandsbediening 5 onder dezelfde hoe-
ken op verschillende afstanden van de binnen-
spiegel houden. Daarbij elke instelstand ten
minste 25 seconden aanhouden.
#Bij afstandsbedieningen die slechts gedurende
bepaalde tijd zenden, voor het verstrijken van
de zendtijd opnieuw de toets 6 van de
afstandsbediening 5 indrukken.
#De antennekabel van de garagedeurbediening
uitlijnen met de afstandsbediening.
%Bij oudere garagedeuren kan het mogelijk zijn,
dat deze ondanks het correct doorlopen van
de hierboven beschreven stappen niet met de
afstandsbediening in de binnenspiegel kan
worden bediend. Neemt u in dit geval contact
op met de HomeLink® Hotline.
Rijden en parkeren 239
%Ondersteuning en aanvullende informatie voor
de programmering:
RBij de HomeLink® Hotline via het nummer
(0) 08000 466 354 65 of +49 (0) 6838
907-277
ROp het internet onder https://
www.homelink.com
Garagedeur openen of sluiten
Voorwaarden
RDe betreende toets is voor het bedienen van
de garagedeur geprogrammeerd.
#De toets 1, 2 of 3 indrukken en ingedrukt
houden, tot de garagedeur opent of sluit.
#Wanneer het controlelampje 4 na circa
20 seconden geel knippert: Opnieuw de eer-
der ingedrukte toets indrukken en ingedrukt
houden, tot de garagedeur opent of sluit.
Geheugen van de garagedeurbediening wissen
#De toetsen 1 en 3 indrukken en ingedrukt
houden.
Het controlelampje 4 brandt geel.
#Wanneer het controlelampje 4 groen knip-
pert: De toetsen 1 en 3 loslaten.
Het volledige geheugen is gewist.
Elektrische parkeerrem
Werking van de elektrische parkeerrem (auto-
matisch inschakelen)
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen
en letsel als kinderen zonder toezicht in
de auto worden achtergelaten
Wanneer kinderen zonder toezicht in het voer-
tuig achterblijven, kunnen zij met name:
RPortieren openen en daardoor andere per-
sonen of verkeersdeelnemers in gevaar
brengen.
RUitstappen en door het verkeer worden
gegrepen.
RUitrustingen van de auto bedienen en bij-
voorbeeld bekneld raken.
Bovendien kunnen kinderen de auto in bewe-
ging zetten, door bijvoorbeeld:
RDe parkeerrem vrijzetten.
RDe transmissiestand wijzigen.
RHet voertuig starten.
#Kinderen nooit zonder toezicht in de auto
laten.
#Bij het verlaten van de auto altijd de sleu-
tel meenemen en de auto vergrendelen.
#Sleutel buiten bereik van kinderen bewa-
ren.
De elektrische parkeerrem wordt automatisch
ingeschakeld, als de transmissie in de stand j
staat en aan een van de volgende voorwaarden is
voldaan:
RDe auto wordt uitgeschakeld.
RDe gordelslottong steekt niet in het gordelslot
van de bestuurdersstoel en het bestuurders-
portier wordt geopend.
240 Rijden en parkeren
%Inschakelen verhinderen: Aan de handgreep
van de elektrische parkeerrem trekken
(/ pagina 242).
In de volgende situaties wordt de elektrische par-
keerrem ook vastgezet:
RDe HOLD-functie houdt de auto in stilstand op
zijn plaats.
RDe actieve parkeerassistent houdt de auto in
stilstand op zijn plaats.
RDe actieve afstandsassistent DISTRONIC
brengt de auto tot stilstand.
RDaartoe moet bovendien aan een van de vol-
gende voorwaarden zijn voldaan:
-De auto wordt uitgeschakeld.
-De gordelslottong steekt niet in het gordel-
slot van de bestuurdersstoel en het
bestuurdersportier wordt geopend.
-Er treedt een systeemstoring op.
-De spanningsvoorziening is niet vol-
doende.
-De auto staat langere tijd stil.
Wanneer de elektrische parkeerrem ingeschakeld
is, brandt op het bestuurdersdisplay het rode con-
trolelampje !.
Functie van de elektrische parkeerrem (auto-
matisch vrijzetten)
De elektrische parkeerrem wordt vrijgezet, wan-
neer aan de volgende voorwaarden is voldaan:
RHet bestuurdersportier is gesloten.
RDe auto is gestart.
RDe transmissie staat in de stand h of k en
u trapt het gaspedaal in of u schakelt op een
vlakke ondergrond van transmissiestand j
naar h of k.
RAls de transmissie in de stand k staat, moet
de achterklep gesloten zijn.
RDe gordelslottong steekt in het gordelslot van
de bestuurdersstoel.
Wanneer de gordelslottong niet in het gordel-
slot van de bestuurdersstoel steekt, moet aan
één van de volgende voorwaarden voldaan
zijn:
-De transmissiestand j wordt verlaten.
of
-Er is voorheen sneller dan 3 km/h gere-
den.
Wanneer de elektrische parkeerrem wordt vrijge-
zet, doo op het bestuurdersdisplay het rode con-
trolelampje !.
Rijden en parkeren 241
Elektrische parkeerrem handmatig inschakelen
of vrijzetten
Aantrekken
#Op de handgreep 1 drukken.
Het rode controlelampje ! brandt op het
bestuurdersdisplay.
%Alleen wanneer het rode controlelampje !
continu brandt, is de elektrische parkeerrem
correct ingeschakeld.
Vrijzetten
#De auto inschakelen.
#Aan de handgreep 1 trekken.
Op het bestuurdersdisplay doo het rode con-
trolelampje !.
Noodremming uitvoeren
#De handgreep 1 indrukken en ingedrukt hou-
den.
Zolang de auto nog rijdt, wordt de melding
Parkeerrem ontgrendelen weergegeven en
knippert het rode controlelampje !.
Wanneer de auto tot stilstand is afgeremd,
wordt de elektrische parkeerrem ingescha-
keld. Het rode controlelampje ! brandt op
het bestuurdersdisplay.
Informatie over botsingherkenning bij geparkeerde
auto
Wanneer bij ingeschakelde botsingherkenning en
wegsleepbeveiliging een botsing bij de vergren-
delde auto wordt herkend, ontvangt u in het multi-
mediasysteem bij het inschakelen van de auto een
bericht.
Hierbij ontvangt u informatie over de volgende
punten:
Rpotentieel getroen gedeelte van de auto
Rkracht van de botsing
In de volgende situatie kan een abusievelijke acti-
vering optreden:
RDe geparkeerde auto wordt verplaatst, bijvoor-
beeld in een garage met een dubbele etage.
%Om een abusievelijke activering te voorko-
men, de wegsleepbeveiliging uitschakelen.
Wanneer de wegsleepbeveiliging wordt uitge-
schakeld, wordt ook de botsingherkenning uit-
geschakeld.
De botsingherkenning kan via het multimedia-
systeem permanent worden uitgeschakeld
(/ pagina 243).
242 Rijden en parkeren
Systeemgrenzen
De herkenning kan in de volgende situaties
beperkt zijn:
Rbij schade zonder botsing, bijvoorbeeld bij een
afgebroken buitenspiegel of lakschade door
een sleutel
Rbij een botsing met lage snelheid
Rwanneer de elektrische parkeerrem niet inge-
schakeld is
%De verantwoordelijkheid voor de auto ligt bij
u. Overtuig u daarom ervan dat de auto scha-
devrij en geschikt om te rijden is.
Botsingherkenning bij geparkeerde auto instellen
Multimediasysteem:
4© 5Instellingen 5Voertuig
5Openen/sluiten 5Voertuigbeveiliging
#De functie onder Botsmeldingin- of uitschake-
len.
%Er kunnen maximaal drie incidenten worden
geregistreerd. Bij elk incident worden maxi-
maal vijien foto's gemaakt. Bij een volgend
incident worden de foto's van het eerste inci-
dent overschreven, wanneer deze niet al eer-
der zijn gewist.
Botsfoto's in- of uitschakelen
Eventuele wettelijke beperkingen in sommige lan-
den met betrekking tot het automatisch maken
van foto's van de omgeving van de auto in acht
nemen.
#Botsfoto's in- of uitschakelen.
Botsfoto's met de Mercedes me App verzenden
#Botsfoto's uploaden selecteren.
#Automatisch uploaden selecteren.
#De gegenereerde QR-code op het centraal dis-
play met de Mercedes me App scannen.
De botsfoto's worden versleuteld geüpload
naar Mercedes me.
%U kunt de botsfoto's in de Mercedes me App
op alle apparaten bekijken, waarmee de QR-
code is gescand.
Botsfoto's op usb-stick kopiëren
#Een usb-stick aansluiten .
#Botsfoto's beheren selecteren.
#Kopie (USB) selecteren.
Alle botsfoto's worden naar de usb-stick geko-
pieerd.
%Voor een goede werking alleen FAT32 of
exFAT geformatteerde usb-opslagmedia
gebruiken.
Botsfoto's wissen
#Botsfoto's beheren selecteren.
#Wissen selecteren.
Alle botsfoto's worden gewist.
Rij- en rijveiligheidssystemen
Rijsystemen en uw verantwoordelijkheid
Uw auto is voorzien van rijsystemen die u onder-
steunen bij het rijden, parkeren en manoeuvreren.
De rijsystemen zijn slechts hulpmiddelen. Deze
kunnen uw waarneming van de omgeving niet ver-
vangen en ontslaan u niet van uw verkeersrechte-
lijke verantwoordelijkheid. De bestuurder is zelf
verantwoordelijk voor de veilige afstand, de gere-
den snelheid, het tijdig remmen en het aanhouden
Rijden en parkeren 243
van de rijstrook. Voortdurend de verkeerssituatie
in de gaten houden en indien nodig ingrijpen. De
grenzen voor een veilig gebruik in acht nemen.
Rijsystemen kunnen het gevaar voor ongevallen
van een niet aangepaste rijstijl niet verminderen
en de natuurkundige grenzen niet verleggen. Het
systeem kan niet altijd rekening houden met de
weg- en weersomstandigheden en de verkeerssi-
tuatie.
%Enkele rijsystemen kunnen de snelheid afre-
gelen of begrenzen op een vooraf ingestelde
waarde. Bij het wisselen van bestuurder atten-
deren op de opgeslagen snelheid.
Informatie over de sensoren en camera's van de
auto
Sommige rijsystemen en rijveiligheidssystemen
bewaken met camera's en radarsensoren of ultra-
sone sensoren de omgeving voor, achter of naast
uw auto. 1Multifunctionele camera
2Camera's in de buitenspiegels
3Frontradar
4Frontcamera
5Hoekradars
6Ultrasone sensoren
7Achteruitrijcamera
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen
bij beperkte herkenningsmogelijkheid van
de sensoren en camera's van de auto
Als de gebieden van de sensoren en camera's
van de auto afgedekt, beschadigd of vervuild
zijn, kunnen sommige rijsystemen en rijveilig-
heidssystemen niet meer correct functione-
ren. Er bestaat gevaar voor ongevallen!
#De omgeving van de sensoren en came-
ra's van de auto altijd vrij en schoon hou-
den.
#Beschadigingen aan de bumper, in de
radiateurgrille of steenslag op de voor- of
achterruit bij een gekwaliceerde werk-
plaats laten repareren.
Met name de omgeving van de sensoren en
camera's vrijhouden van vuil, ijs of natte sneeuw
(/ pagina 426). De sensoren en camera's, als-
mede hun registratiegebieden, mogen niet worden
244 Rijden en parkeren
afgedekt. Geen extra kentekenplaathouders,
reclameborden, stickers, wrapfolie of steenslagfo-
lie in het registratiegebied van de sensoren en
camera's aanbrengen. Erop letten dat er geen uit-
stekende lading in het registratiegebied hangt.
Bij een beschadiging van de bumper of de radia-
teurgrille of na een botsing de werking van de
sensoren laten controleren bij een gekwali-
ceerde werkplaats. Beschadigingen of steenslag
in de omgeving van de camera's in de voorruit en
de achterruit bij een gekwaliceerde werkplaats
laten repareren.
%De achteruitrijcamera kan voor kalibratiedoel-
einden automatisch worden in- en uitgescho-
ven, ook wanneer geen camerabeeld op het
display verschijnt.
Overzicht van de rijsystemen en rijveiligheidssys-
temen
RABS (/ pagina 246)
RBAS (/ pagina 246)
RESP® (/ pagina 247)
RESP® zijwindassistent (/ pagina 248)
RESP®-aanhangwagenstabilisatie
(/ pagina 248)
REBD (/ pagina 249)
RStuurassistent STEER CONTROL
(/ pagina 249)
RHOLD-functie (/ pagina 249)
RWegrijhulp voor op hellingen (/ pagina 251)
RAdaptief remlicht (/ pagina 251)
RParkeerservicemodus (/ pagina 251)
RModus beginnende bestuurder
(/ pagina 252)
RATTENTION ASSIST (/ pagina 253)
RTEMPOMAT (/ pagina 255)
RLimiter (/ pagina 256)
RSnelheidslimietassistent (landsafhankelijk)
(/ pagina 279)
RVerkeerstekenassistent (/ pagina 282)
RVerkeerslichtweergave (/ pagina 286)
RAIRMATIC (/ pagina 293)
Rijassistentiepakket
%De beschikbaarheid van enkele functies of
deelfuncties van het rijassistentiepakket is uit-
voerings- of landspeciek. De werking van uw
rijassistentiepakket kan van de hier genoemde
functies afwijken.
De functies actieve afstandsassistent
DISTRONIC, actieve dodehoekassistent,
Active Brake Assist System, actieve spooras-
sistent en actieve noodstopassistent zijn, met
beperkte functionaliteit, ook verkrijgbaar zon-
der rijassistentiepakket.
RActieve afstandsassistent DISTRONIC
(/ pagina 258)
RActieve snelheidslimietassistent
(/ pagina 264)
RRoutegebaseerde snelheidsaanpassing
(/ pagina 265)
RActive Brake Assist System (/ pagina 274)
RActieve stuurassistent (/ pagina 267)
RActieve noodstopassistent (/ pagina 270)
RActieve rijstrookwisselassistent
(/ pagina 272)
Rijden en parkeren 245
RActieve leassistent (/ pagina 267)
RActieve dodehoekassistent met uitstapwaar-
schuwing (/ pagina 286)
RActieve spoorassistent (/ pagina 290)
RPRE-SAFE® impuls zijkant (/ pagina 51)
Parkeerpakket
%De beschikbaarheid van de verschillende
functies is afhankelijk van het land en de uit-
rusting.
RAchteruitrijcamera (/ pagina 295)
R360°-camera (/ pagina 297)
RPARKTRONIC-parkeerassistent
(/ pagina 303)
RActieve parkeerassistent (/ pagina 307)
RRemote parkeerassistent (/ pagina 312)
RMemory parkeerassistent (landsafhankelijk)
(/ pagina 319)
Functies van het ABS
Het antiblokkeersysteem (ABS) regelt de remdruk
in kritieke situaties:
RBij het remmen, bijvoorbeeld bij een noodstop
of onvoldoende grip van de banden, wordt het
blokkeren van de wielen voorkomen.
RBij het remmen blij de bestuurbaarheid van
de auto gewaarborgd.
Wanneer het ABS regelt, is pulseren van het rem-
pedaal voelbaar. Het pulserende rempedaal kan
een aanwijzing voor gevaarlijke wegomstandighe-
den zijn en u eraan herinneren bijzonder voorzich-
tig te rijden.
Systeemgrenzen
RHet ABS functioneert vanaf een snelheid van
circa 5 km/h.
RHet ABS kan niet correct werken of niet functi-
oneren wanneer een storing aanwezig is en
het gele ABS-waarschuwingslampje ! na
het starten van de auto permanent brandt.
Werking van het BAS
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen
door storing in het BAS (remassistentie-
systeem)
Wanneer het BAS een storing vertoont, kan de
remweg langer worden bij een noodstop.
#In noodstopsituaties het rempedaal met
volle kracht indrukken. Het ABS voor-
komt daarbij het blokkeren van de wie-
len.
Het Brake Assist System (BAS) ondersteunt u bij
een noodstop met extra remkracht.
Wanneer het rempedaal snel wordt ingedrukt,
wordt het BAS geactiveerd:
RHet BAS verhoogt automatisch de remdruk
van de rem.
RHet BAS kan de remweg verkorten.
RHet ABS voorkomt daarbij het blokkeren van
de wielen.
246 Rijden en parkeren
Wanneer het rempedaal wordt losgelaten, werkt
de rem weer normaal. Het BAS wordt gedeacti-
veerd.
Functie van het ESP®
&WAARSCHUWING Slipgevaar door uitge-
schakeld ESP®
Als het ESP® wordt uitgeschakeld, zorgt het
ESP® niet meer voor stabilisatie van de auto.
#Het ESP® alleen uitschakelen, zolang de
hieronder beschreven situaties zich voor-
doen.
*AANWIJZING Mercedes-AMG auto's
#De aanwijzingen in de aanvullende hand-
leiding in acht nemen. Anders kunt u
gevaren niet herkennen.
Het elektronisch stabiliteitsprogramma (ESP®)
kan, binnen de natuurkundige grenzen, de rijstabi-
liteit en de tractie in de volgende situaties bewa-
ken en verbeteren:
RBij het wegrijden op een natte of gladde rij-
baan.
RBij het remmen.
RAuto's met aanhangwagenvoorziening: Bij het
rijden met aanhangwagen vanaf een snelheid
van 65 km/h, wanneer de combinatie gaat
slingeren.
RBij sterke zijwind, wanneer sneller dan
80 km/h wordt gereden.
Wanneer de auto van de door de bestuurder
gewenste koers afwijkt, kan het ESP® de auto
door de volgende ingrepen stabiliseren:
REen of meerdere wielen worden doelgericht
afgeremd.
RDe prestaties van het aandrijfsysteem worden
afhankelijk van de situatie aangepast.
Wanneer op het bestuurdersdisplay het waarschu-
wingslampje ESP® OFF å continu brandt, is
het ESP® uitgeschakeld:
RDe rijstabiliteit wordt niet meer verbeterd.
RAuto's met aanhangwagenvoorziening: Het
aanhangwagenstabilisatiesysteem is niet meer
actief.
RDe zijwindassistent is niet meer actief.
RDe aangedreven wielen kunnen doordraaien.
RDe tractieregeling ETS/4ETS is nog steeds
actief.
%Ook wanneer het ESP® is uitgeschakeld,
wordt u bij het remmen nog steeds onder-
steund door het ESP®.
Wanneer het waarschuwingslampje ESP® ÷ op
het bestuurdersdisplay knippert, hebben een of
meerdere wielen hun slipgrens bereikt:
RDe rijstijl aan de actuele verkeers- en weers-
omstandigheden aanpassen.
RHet ESP® in geen geval uitschakelen.
RHet gaspedaal bij het wegrijden slechts zo ver
indrukken als nodig is.
Rijden en parkeren 247
Om de tractie te verbeteren het ESP® in de vol-
gende situaties uitschakelen:
RBij gebruik van sneeuwkettingen
RIn diepe sneeuw
ROp zand of grind
%De doordraaiende wielen zorgen door frees-
werking voor een betere tractie.
Wanneer het waarschuwingslampje ESP®÷
permanent brandt, is het ESP® vanwege een sto-
ring niet beschikbaar.
ETS/4ETS (elektronisch tractiesysteem)
De tractieregeling ETS/4ETS is onderdeel van het
ESP® en maakt het mogelijk weg te rijden op een
gladde rijbaan.
Het ETS/4ETS kan door de volgende ingrepen de
tractie van de auto verbeteren:
RWanneer de aangedreven wielen doordraaien,
worden ze afzonderlijk afgeremd.
REr wordt meer aandrijfkoppel overgebracht
naar het wiel of de wielen met grip.
Invloed van de rijprogramma's op het ESP®
De rijprogramma's maken een aanpassing van het
ESP® aan verschillende weersomstandigheden, de
staat van het wegdek en de gewenste rijstijl
mogelijk. Afhankelijk van het gekozen rijpro-
gramma wordt de betreende ESP® modus geac-
tiveerd. De rijprogramma's kunnen met de DYNA-
MIC SELECT toets worden ingesteld
(/ pagina 212).
Functie van de ESP® zijwindassistent
De ESP® zijwindassistent herkent plotseling optre-
dende zijwind en helpt de bestuurder om de auto
in het goede spoor te houden:
RDe ESP® zijwindassistent is bij rechtuit rijden
of auwe bochten in het snelheidsbereik van
circa 80 km/h tot 200 km/h actief.
RDe auto wordt gestabiliseerd door een
gerichte en eenzijdige remingreep.
Functie van de ESP® aanhangwagenstabilisatie
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen
bij slechte verkeers‑ en weersomstandig-
heden
Bij slechte verkeers‑ en weersomstandigheden
kan de aanhangwagenstabilisatie slingeren
van de combinatie niet voorkomen. Aanhang-
wagens met een hoog zwaartepunt kunnen
kantelen voordat het ESP® dit herkent.
#De rijstijl altijd aan de actuele verkeers‑
en weersomstandigheden aanpassen.
De ESP® aanhangwagenstabilisatie kan uw auto
tijdens het rijden met een aanhangwagen stabili-
seren, als deze gaat slingeren:
RDe ESP® aanhangwagenstabilisatie is vanaf
een snelheid van 65 km/h actief.
REen lichte slingering wordt gestabiliseerd door
een gerichte en eenzijdige remingreep.
RBij sterk slingeren wordt bovendien het aan-
drijfvermogen verminderd en worden alle wie-
len afgeremd.
248 Rijden en parkeren
De ESP® aanhangwagenstabilisatie kan onder de
volgende omstandigheden beperkt of helemaal
niet werken:
RDe aanhangwagen is niet correct aangesloten
of wordt door de auto niet correct herkend.
ESP® (elektronisch stabiliteitsprogramma) in- of
uitschakelen
Multimediasysteem:
4© 5ß 5y
*AANWIJZING Mercedes-AMG auto's
#De aanwijzingen in de aanvullende hand-
leiding in acht nemen. Anders kunt u
gevaren niet herkennen.
#ESP selecteren.
#Aan of Uit selecteren.
Wanneer op het bestuurdersdisplay het waarschu-
wingslampje ESP® OFF å continu brandt, is
het ESP® uitgeschakeld.
De informatie over de waarschuwingslampjes en
de displaymeldingen die in het bestuurdersdisplay
kunnen worden weergegeven, in acht nemen.
Functie van de EBD
De Electronic Brakeforce Distribution (EBD) hee
de volgende eigenschappen:
RBewaking en regeling van de remdruk op de
achterwielen
RVerbetering van de rijstabiliteit bij het rem-
men, in het bijzonder in bochten
Functie van de stuurassistent STEER CONTROL
De stuurassistent STEER CONTROL ondersteunt u
door met een in het stuurwiel merkbare kracht in
de voor de stabilisatie van de auto juiste richting
te sturen.
Dit stuuradvies krijgt u in de volgende situaties:
RTijdens het remmen bevinden de beide rechter
of linker wielen zich op een natte of gladde rij-
baan.
RDe auto geraakt in een slip.
Systeemgrenzen
De stuurassistent STEER CONTROL kan in de vol-
gende situaties nadelig beïnvloed of buiten wer-
king zijn:
RHet ESP® is uitgeschakeld.
RHet ESP® vertoont een storing.
RDe stuurinrichting vertoont een storing.
Wanneer het ESP® een storing vertoont, wordt u
verder ondersteund door de elektrische stuurbe-
krachtiging.
HOLD-functie
HOLD-functie
De HOLD-functie houdt de auto vast zonder dat
het rempedaal moet worden ingedrukt, bijvoor-
beeld bij het wachten in het verkeer.
De HOLD-functie is slechts een hulpmiddel. De
verantwoordelijkheid voor het veilig stil blijven
staan van de auto ligt bij de bestuurder.
Systeemgrenzen
De HOLD-functie dient uitsluitend voor de onder-
steuning tijdens het rijden en vormt geen vol-
Rijden en parkeren 249
doende beveiliging van de stilstaande auto tegen
wegrollen.
RDe helling mag niet groter zijn dan 30%.
HOLD-functie in- en uitschakelen
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen
door ingeschakelde HOLD-functie bij het
verlaten van de auto
Als de auto wordt verlaten terwijl deze alleen
door de HOLD-functie wordt afgeremd, kan hij
in de volgende situaties wegrollen:
RWanneer er een storing optreedt in het
systeem of in de spanningsvoorziening.
RWanneer de HOLD-functie door bediening
van het gaspedaal of het rempedaal wordt
uitgeschakeld, bijvoorbeeld door een inzit-
tende.
#De auto bij het verlaten altijd tegen weg-
rollen beveiligen.
Voorwaarden
RDe auto staat stil.
RHet bestuurdersportier is gesloten of de veilig-
heidsgordel aan bestuurderszijde is omge-
gespt.
RDe auto is gestart.
RDe elektrische parkeerrem is vrijgezet.
RDe actieve afstandsassistent DISTRONIC is
uitgeschakeld.
RDe transmissie staat in de stand h, k of
i.
HOLD-functie inschakelen
#Het rempedaal indrukken en na korte tijd snel
verder indrukken, tot de melding ë op het
bestuurdersdisplay verschijnt.
#Het rempedaal loslaten.
HOLD-functie uitschakelen
#Om weg te rijden het gaspedaal indrukken.
of
#Het rempedaal indrukken, tot de melding
ë van het bestuurdersdisplay verdwijnt.
De HOLD-functie wordt in de volgende situaties
uitgeschakeld:
RDe actieve afstandsassistent DISTRONIC
wordt ingeschakeld.
RDe transmissie wordt in de stand j gezet.
RDe auto wordt met de elektrische parkeerrem
beveiligd.
In de volgende situaties wordt het vastzetten van
de auto door de transmissiestand j en/of de
elektrische parkeerrem gewaarborgd:
RDe veiligheidsgordel wordt losgemaakt en het
bestuurdersportier wordt geopend.
RDe auto wordt geparkeerd.
REr treedt een systeemstoring op.
RDe spanningsvoorziening is onvoldoende.
Bovendien kan op het bestuurdersdisplay de mel-
ding Direct remmen verschijnen en een regelma-
tig waarschuwingssignaal klinken.
#Direct stevig de rem indrukken tot de waar-
schuwingsmelding verdwijnt.
De HOLD-functie wordt uitgeschakeld.
#Bovendien de auto tegen wegrollen beveiligen.
250 Rijden en parkeren
Functie van de wegrijhulp voor op hellingen
De wegrijhulp voor op hellingen houdt de auto
onder de volgende voorwaarden gedurende korte
tijd vast bij het wegrijden bergop:
RDe transmissie staat in de stand h of k.
RDe elektrische parkeerrem is vrijgezet.
Zo is er voldoende tijd om uw voet van het rempe-
daal op het gaspedaal te plaatsen en weg te rijden
zonder dat de auto terugrolt.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen
en gevaar voor letsel door wegrollen van
de auto
Na korte tijd houdt de wegrijhulp voor op hel-
lingen de auto niet meer tegen.
#De voet snel van het rem‑ op het gaspe-
daal zetten. De auto niet verlaten als
deze met de wegrijhulp voor op hellingen
wordt vastgehouden.
Functie van het adaptieve remlicht
Het adaptieve remlicht waarschuwt het achterop-
komend verkeer bij een noodstopsituatie door de
volgende acties:
Rknipperende remlichten
Rinschakelen van de alarmknipperlichtinstallatie
(/ pagina 163)
Wanneer de auto vanaf een snelheid hoger dan
50 km/h krachtig wordt afgeremd, knipperen de
remlichten snel. Daardoor wordt het achteropko-
mende verkeer op zeer opvallende wijze gewaar-
schuwd.
Parkeerservicemodus
Functie van de parkeerservicemodus
In de parkeerservicemodus wordt de voertuigac-
celeratie beperkt om het risico op beschadigingen
en oneigenlijk gebruik van de auto te verminderen
als deze wordt overgedragen aan derden.
De parkeerservicemodus hee de volgende eigen-
schappen:
RHet vermogen is gereduceerd.
REen maximumsnelheid van 80 km/h kan wor-
den bereikt.
RDe rijprogramma's B en = zijn niet
beschikbaar.
RHet ESP® kan niet worden gedeactiveerd.
RIngelogde proelen worden uitgelogd en niet-
beveiligde proelen worden beveiligd.
Parkeerservicemodus in- of uitschakelen
Voorwaarden
RVoor de activering: De auto staat stil.
RVoor de deactivering: De parkeerstand j is
ingeschakeld.
Multimediasysteem:
4© 5Apps 5Parkeerservicemodus
%Deze functie is een on-demand uitrusting
(/ pagina 26).
#De functie in- of uitschakelen.
Wanneer de parkeerservicemodus is geacti-
veerd, brandt een controlelampje op het
bestuurdersdisplay.
Rijden en parkeren 251
%Als alternatief kan de parkeerservicemodus
via de app van Mercedes me connect worden
in- of uitgeschakeld.
Meer informatie over Mercedes me connect
(/ pagina 396)
%De parkeerservicemodus is alleen in combina-
tie met Mercedes me connect beveiligd tegen
deactivering door derden. Wanneer de auto
met Mercedes me connect is verbonden, kan
alleen het proel dat de modus hee geacti-
veerd of de opgegeven hoofdgebruiker deze
ook weer deactiveren.
%De parkeerservicemodus blij ook bij een pro-
elwisseling of het uit- en inschakelen van de
auto actief en moet bewust door de bevoegde
gebruiker worden uitgeschakeld.
Modus beginnende bestuurder
Functie van de modus beginnende bestuurder
In de modus beginnende bestuurder wordt de
voertuigacceleratie beperkt om de veiligheid voor
onervaren bestuurders te vergroten.
De modus beginnende bestuurder hee de vol-
gende eigenschappen:
RHet vermogen is gereduceerd.
REen maximumsnelheid van 120 km/h kan
worden bereikt.
RDe rijprogramma's B en = zijn niet
beschikbaar.
RHet ESP® kan niet worden gedeactiveerd.
Modus beginnende bestuurder in- of uitschake-
len
Voorwaarden
RVoor de activering: De auto staat stil.
RVoor de deactivering: De parkeerstand j is
ingeschakeld.
Multimediasysteem:
4© 5Apps
5Modus beginnende bestuurder
%Deze functie is een on-demand uitrusting
(/ pagina 26).
#De functie in- of uitschakelen.
Wanneer de modus beginnende bestuurder is
geactiveerd, brandt een controlelampje op het
bestuurdersdisplay.
%Als alternatief kan de modus beginnende
bestuurder via de app van Mercedes me con-
nect worden in- of uitgeschakeld.
Meer informatie over Mercedes me connect
(/ pagina 396)
%De modus beginnende bestuurder is alleen in
combinatie met Mercedes me connect bevei-
ligd tegen deactivering door derden. Wanneer
de auto met Mercedes me connect is verbon-
den, kan alleen het proel dat de modus hee
geactiveerd of de opgegeven hoofdgebruiker
deze ook weer deactiveren.
%De modus beginnende bestuurder blij ook bij
een proelwisseling of het uit- en inschakelen
van de auto actief en moet bewust door de
bevoegde gebruiker worden uitgeschakeld.
252 Rijden en parkeren
ATTENTION ASSIST
Werking van de ATTENTION ASSIST
%De ATTENTION ASSIST is afhankelijk van het
land en de uitrusting ook uitgerust met de
deelfunctie microslaapherkenning. Deze func-
tie is alleen in combinatie met de bestuur-
derscamera in het bestuurdersdisplay
beschikbaar (/ pagina 358).
De ATTENTION ASSIST ondersteunt u bij lange,
monotone ritten op bijvoorbeeld autosnelwegen.
Indien tekenen van vermoeidheid of toenemende
onoplettendheid bij de bestuurder worden her-
kend, wordt een pauze voorgesteld door het sys-
teem.
De ATTENTION ASSIST is slechts een hulpmiddel.
Hij kan vermoeidheid of toenemende onoplettend-
heid niet altijd tijdig herkennen. Het systeem is
geen vervanging van een uitgeruste en opmerk-
zame bestuurder. Bij langere ritten tijdig en regel-
matig pauzes nemen, waarbij u goed kunt uitrus-
ten.
U kunt kiezen tussen twee instellingen:
RStandaard: Normale gevoeligheid van het sys-
teem
RGevoelig: Verhoogde gevoeligheid van het sys-
teem. De bestuurder wordt eerder gewaar-
schuwd en de door het systeem bepaalde
alertheidstoestand wordt overeenkomstig aan-
gepast.
Wanneer vermoeidheid of een toenemende onop-
lettendheid wordt herkend, verschijnt op het
bestuurdersdisplay de waarschuwing: Attention
Assist: pauze!. U kunt de melding bevestigen en
naar behoee pauze nemen. Wanneer u geen
pauze neemt en de ATTENTION ASSIST nog
steeds toenemende onoplettendheid vaststelt,
wordt u op z'n vroegst na 15 minuten opnieuw
gewaarschuwd.
Wanneer de ATTENTION ASSIST geen Attention
Level kan berekenen en zo doende geen waar-
schuwing kan geven, verschijnt de melding Sys-
teem passief.
Wanneer het bestuurdersdisplay een waarschu-
wing toont, wordt op het multimediasysteem voor-
gesteld om naar een wegrestaurant te zoeken. U
kunt een wegrestaurant selecteren en de naviga-
tie daarnaartoe starten.
Wanneer de auto opnieuw wordt gestart, is de
ATTENTION ASSIST automatisch ingeschakeld. De
laatst geselecteerde gevoeligheid blij opgesla-
gen.
Op het bestuurdersdisplay wordt de volgende
informatie weergegeven:
RDe ritduur sinds de laatste pauze
RDe door de ATTENTION ASSIST vastgestelde
aandachtstoestand:
Rijden en parkeren 253
-Hoe meer cirkelsegmenten 2 worden
weergegeven, hoe hoger de vastgestelde
aandachtstoestand is.
-Naarmate de aandacht afneemt, worden
minder cirkelsegmenten 2 weergegeven.
RDe status van de microslaap- en aeidingsher-
kenning 1:
-Uitgeschakeld: De indicatie 1 wordt niet
weergegeven.
-Ingeschakeld maar niet operationeel: De
indicatie 1 is grijs.
-Ingeschakeld en operationeel: De indicatie
1 is groen.
Microslaapherkenning
Wanneer het systeem met behulp van de bestuur-
derscamera voortekenen van een microslaap her-
kent, verschijnt op het bestuurdersdisplay de
waarschuwingsmelding ATTENTION ASSIST
Secondeslaap Pauze! en klinkt tegelijkertijd een
waarschuwingssignaal. De waarschuwingsmelding
moet met de Touch-Control worden bevestigd.
Geadviseerd wordt om direct een pauze te
nemen.
Systeemgrenzen
De ATTENTION ASSIST is actief in het snelheids-
bereik tussen 60 km/h en 200 km/h.
De functie microslaapherkenning is beschikbaar
vanaf 20 km/h.
Wanneer het systeem vanwege een storing niet
beschikbaar is, brandt het waarschuwingslampje
ATTENTION ASSIST Û permanent op het
bestuurdersdisplay.
De ATTENTION ASSIST werkt met name in de vol-
gende situaties slechts beperkt en waarschuwin-
gen wordt vertraagd of helemaal niet gegeven:
RBij een ritduur van minder dan circa 30 minu-
ten
RBij een slechte staat van het wegdek (kuilen
en wegoneenheden)
RBij sterke zijwind
RBij een sportieve rijstijl (hoge bochtsnelheden
of krachtige acceleraties)
RBij een actieve stuurassistent van de actieve
afstandsassistent DISTRONIC
RBij een verkeerd ingestelde tijd
RIn actieve rijsituaties, bij frequente wisseling
van rijstrook en snelheid
De microslaapherkenning werkt bovendien niet
wanneer de bestuurderscamera niet de ogen van
de bestuurder kan vastleggen, bijvoorbeeld van-
wege de volgende factoren:
RAfgedekte ogen, bijvoorbeeld door de stuurko-
lominstelling
ROngunstige lichtomstandigheden
RBepaalde brillen en zonnebrillen
RKijkrichting buiten het gezichtsveld van de
bestuurderscamera
Hiertoe eveneens de informatie over de display-
meldingen die op het bestuurdersdisplay kunnen
worden weergegeven in acht nemen.
In de volgende situaties wordt de vermoeidheids-
en opmerkzaamheidsanalyse van de ATTENTION
ASSIST teruggezet en bij verder rijden opnieuw
gestart:
RU schakelt de auto uit.
254 Rijden en parkeren
RU doet de veiligheidsgordel af en opent het
bestuurdersportier (bijvoorbeeld wisselen van
bestuurder of pauze).
ATTENTION ASSIST instellen
Multimediasysteem:
4© 5Instellingen 5Assistentie
5Ondersteuning 5ATTENTION ASSIST
Gevoeligheid instellen
#Z naast ATTENTION ASSIST selecteren.
#Standaard of Gevoelig selecteren.
Microslaapwaarschuwing in- of uitschakelen
#Microslaapwaarschuwing in- of uitschakelen.
TEMPOMAT en limiter
Werking van de TEMPOMAT
De TEMPOMAT regelt de snelheid op de door de
bestuurder ingevoerde waarde af.
Wanneer u bijvoorbeeld accelereert om in te
halen, wordt de opgeslagen snelheid niet gewist.
Wanneer u na de inhaalmanoeuvre de voet van
het gaspedaal neemt, regelt de TEMPOMAT de
snelheid weer terug naar de opgeslagen snelheid.
U kunt elke snelheid vanaf 20 km/h tot de door
de constructie bepaalde maximumsnelheid, de
door de actieve actieradiusbewaking geadviseerde
snelheid of de opgeslagen winterbandenlimiet
instellen.
De aanwijzingen met betrekking tot de rijsyste-
men en uw verantwoording in acht nemen, anders
kunt u gevaren niet herkennen (/ pagina 243).
Mercedes‑AMG auto's: De TEMPOMAT is slechts
tot een snelheid van maximaal 250 km/h beschik-
baar.
Weergaven op het bestuurdersdisplay
Rh (grijs): De TEMPOMAT is geselecteerd,
maar nog niet geactiveerd, of tijdelijk passief.
Rh (groen): De TEMPOMAT is geactiveerd.
Een opgeslagen snelheid wordt onder de weer-
gave h weergegeven en gemarkeerd in de
snelheidsmeter.
Systeemgrenzen
Op een helling kan het voorkomen dat de TEMPO-
MAT de snelheid niet kan aanhouden. Wanneer
het einde van de helling is bereikt, wordt de opge-
slagen snelheid weer aangehouden.
Bij lange en steile hellingen moet de recuperatie
vroegtijdig worden verhoogd. Hier vooral op letten
wanneer de auto beladen is. Op die manier maakt
u gebruik van de remwerking van de elektromotor
en laadt u de hoogspanningsaccu op. Daardoor
wordt het remsysteem ontlast en wordt voorko-
men dat de remmen oververhit raken en te snel
slijten.
De TEMPOMAT in de volgende situaties niet
gebruiken:
RIn verkeerssituaties met veelvuldige snelheids-
wisselingen, bijvoorbeeld bij druk verkeer of
op wegen met veel bochten
ROp gladde wegen. De aangedreven wielen
kunnen bij het accelereren hun grip verliezen
en de auto kan in een slip raken
RBij slecht zicht
Rijden en parkeren 255
Werking van de limiter
De limiter begrenst de snelheid van de auto. Om
op de opgeslagen snelheid af te regelen, remt de
limiter automatisch.
De snelheid kan op de volgende manieren worden
begrensd:
RVariabel: Voor een kortstondige begrenzing
van de rijsnelheid, bijvoorbeeld binnen de
bebouwde kom
RPermanent: Voor een langdurige begrenzing
van de rijsnelheid, bijvoorbeeld bij het gebruik
van winterbanden
U kunt elke snelheid vanaf 20 km/h tot de door
de constructie bepaalde maximumsnelheid of de
opgeslagen winterbandenlimiet instellen. Wanneer
de auto is gestart, kunt u de instelling ook uitvoe-
ren bij stilstaande auto.
De aanwijzingen met betrekking tot de rijsyste-
men en uw verantwoording in acht nemen, anders
kunt u gevaren niet herkennen (/ pagina 243).
Mercedes‑AMG auto's: De limiter is slechts tot
een snelheid van maximaal 250 km/h beschik-
baar.
Weergaven op het bestuurdersdisplay
RÈ (grijs): Variabele limiter is geselecteerd,
maar nog niet geactiveerd.
RÈ (knippert grijs): Variabele limiter is tijde-
lijk passief.
RÈ (groen): Variabele limiter is geactiveerd.
Een opgeslagen snelheid wordt onder de weer-
gave È weergegeven en gemarkeerd in de
snelheidsmeter.
Wanneer het gaspedaal tot voorbij het drukpunt
wordt ingedrukt (kickdown), wordt de variabele
limiter passief geschakeld. Op het bestuurdersdis-
play verschijnt de melding È passief en de
weergave È knippert.
De variabele limiter wordt in de volgende situaties
opnieuw geactiveerd:
RDe rijsnelheid daalt tot onder de opgeslagen
snelheid.
RDe opgeslagen snelheid wordt opgeroepen.
REen nieuwe snelheid wordt opgeslagen.
TEMPOMAT of variabele limiter bedienen
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen
door opgeslagen snelheid
Wanneer u de opgeslagen snelheid oproept en
deze lager is dan de actuele snelheid, remt de
auto af.
#Rekening houden met de verkeerssituatie
voordat de opgeslagen snelheid wordt
opgeroepen.
Voorwaarden
TEMPOMAT
RDe TEMPOMAT is geselecteerd.
RHet ESP® is ingeschakeld, maar mag niet
regelen.
RDe rijsnelheid bedraagt minimaal 20 km/h.
RDe transmissie staat in de stand h.
Variabele limiter
RDe variabele limiter is geselecteerd.
256 Rijden en parkeren
Bedieningspaneel van het stuurwiel TEMPOMAT en
variabele limiter
JOpgeslagen of herkende snelheid overne-
men
±TEMPOMAT of variabele limiter deactiveren
hTEMPOMAT selecteren
ÈVariabele limiter selecteren
1Bedieningspaneel snelheid verhogen of ver-
lagen
TEMPOMAT en variabele limiter bedienen:
#Met slechts één vinger de betreende toets
indrukken of over het bedieningspaneel vegen.
Omschakelen tussen TEMPOMAT en variabele
limiter:
#TEMPOMAT selecteren: h indrukken.
#Variabele limiter selecteren: È indrukken.
%Auto's met actieve afstandsassistent
DISTRONIC: De variabele limiter wordt via een
andere toets gekozen (/ pagina 262).
TEMPOMAT of variabele limiter activeren:
#M of N op het bedieningspaneel 1
indrukken.
De actueel gereden snelheid wordt opgesla-
gen en door de auto aangehouden (TEMPO-
MAT) of begrensd (variabele limiter).
of
#J indrukken.
De laatst opgeslagen snelheid wordt opgeroe-
pen en door de auto aangehouden (TEMPO-
MAT) of begrensd (variabele limiter).
Wanneer daarvoor de laatst opgeslagen snel-
heid is gewist, wordt de momenteel gereden
snelheid opgeslagen.
%Wanneer de auto wordt geparkeerd, wordt de
laatst opgeslagen snelheid gewist.
Wanneer u de TEMPOMAT of de actieve
afstandsassistent DISTRONIC activeert, wordt
de laatst opgeslagen snelheid voor de varia-
bele limiter gewist.
Opgeslagen snelheid verhogen/verlagen:
#Opgeslagen snelheid verhogen: Van onder
naar boven over het bedieningspaneel 1
vegen.
RDe opgeslagen snelheid wordt met 1 km/h
verhoogd.
#Opgeslagen snelheid verlagen: Van boven naar
onder over het bedieningspaneel 1 vegen.
RDe opgeslagen snelheid wordt met 1 km/h
verlaagd.
of
Rijden en parkeren 257
#Kort M of N op het bedieningspaneel
1 indrukken.
De opgeslagen snelheid wordt tot het vol-
gende tiental (bijvoorbeeld 50 km/h of
60 km/h) verhoogd of verlaagd.
of
#M of N op het bedieningspaneel 1
indrukken en ingedrukt houden.
De opgeslagen snelheid wordt tot het vol-
gende tiental en vervolgens in stappen van
10 km/h verhoogd of verlaagd.
of
#De auto op de gewenste snelheid brengen.
#M op het bedieningspaneel 1 indrukken.
%Wanneer de variabele limiter op passief wordt
geschakeld, kunt u de opgeslagen snelheid
daarvan niet in stappen van 1 km/h verhogen
of verlagen.
Herkende snelheid overnemen:
Wanneer de verkeerstekenassistent bij geacti-
veerde TEMPOMAT of variabele limiter een ver-
keersbord met een toegestane maximumsnelheid
hee herkend en dit op het bestuurdersdisplay
wordt weergegeven:
#J indrukken.
De toegestane maximumsnelheid van het ver-
keersbord wordt opgeslagen en door de auto
aangehouden of overeenkomstig begrensd.
TEMPOMAT of variabele limiter deactiveren:
#± indrukken.
%Wanneer u remt, het ESP® uitschakelt of wan-
neer het ESP® regelt, wordt de TEMPOMAT
gedeactiveerd. De variabele limiter wordt niet
gedeactiveerd.
Informatie over de permanente limiter
Als de auto langdurig een bepaalde snelheid niet
mag overschrijden (bijvoorbeeld bij het gebruik
van winterbanden), kan dit met de permanente
limiter worden ingesteld.
In het multimediasysteem kunt u daartoe de snel-
heid op een waarde tussen 160 km/h en
240 km/h begrenzen (/ pagina 258).
Kort voor het bereiken van de ingestelde snelheid
verschijnt deze op het bestuurdersdisplay. Als u
de melding bevestigt, wordt zolang de auto niet
wordt geparkeerd geen melding meer gegeven.
Een nieuwe melding verschijnt pas weer nadat de
auto opnieuw is gestart of wanneer de ingestelde
snelheid wordt gewijzigd.
Ook bij kickdown kan de permanente limiter niet
passief worden geschakeld en blij de rijsnelheid
onder de ingestelde snelheid.
Snelheidsbegrenzing bij winterbanden instellen
Multimediasysteem:
4© 5Instellingen 5Voertuig
5Winterbanden-limiet
#Winterbanden-limiet in- of uitschakelen.
Snelheid instellen
#Winterbanden-limiet selecteren.
#Een snelheid selecteren.
Actieve afstandsassistent DISTRONIC
Werking van de actieve afstandsassistent
DISTRONIC
De actieve afstandsassistent DISTRONIC houdt bij
een vrije doorgang de ingestelde snelheid aan.
258 Rijden en parkeren
Wanneer er voorliggers worden herkend wordt de
ingestelde afstand aangehouden, indien nodig tot
stilstand. De auto wordt afhankelijk van de
afstand tot de voorligger en de ingestelde snel-
heid versneld of vertraagd. Snelheid en de afstand
worden in het stuurwiel ingesteld en opgeslagen.
Beschikbaar snelheidsbereik:
RAuto's zonder rijassistentiepakket: 20 km/h -
160 km/h
RAuto's met rijassistentiepakket: 20 km/h -
210 km/h
%De instelbare regelsnelheid kan afwijken, wan-
neer een snelheidsbegrenzing (bijvoorbeeld
winterbandenlimiet) (/ pagina 258) is opge-
slagen.
%Wanneer de actieve afstandsassistent
DISTRONIC actief is en de actieradiusbewa-
king een lagere snelheid adviseert, dan wordt
deze automatisch overgenomen als nieuwe
regelsnelheid. Indien gewenst kan de regel-
snelheid handmatig worden verhoogd.
Verdere eigenschappen van de actieve afstands-
assistent DISTRONIC:
RAanpassing van de rijstijl overeenkomstig het
gekozen rijprogramma (energiebesparend,
comfortabel of dynamisch) (/ pagina 211)
RInleiding van een acceleratie naar de opgesla-
gen snelheid wanneer de richtingaanwijzer
wordt ingeschakeld om naar de snellere rij-
strook te wisselen
RAuto's met rijassistentiepakket:
-Reactie op herkende stilstaande voertui-
gen binnen de bebouwde kom (met uitzon-
dering van etsen en motoretsen)
-Inachtneming van eenzijdige inhaalverbo-
den op autosnelwegen of meerbaans
wegen met gescheiden rijbanen (landsaf-
hankelijk)
%In het menu DYNAMIC SELECT kan de rijstijl
van de actieve afstandsassistent DISTRONIC
worden ingesteld. Afhankelijk van het gekozen
rijprogramma is het rijgedrag energiebespa-
rend, comfortabel of dynamisch georiënteerd.
In het menu Actieve afstandsassistent kan de
rijstijl permanent op comfortabel of dyna-
misch worden ingesteld (/ pagina 266).
Auto's met actieve parkeerassistent en rijassisten-
tiepakket: Wanneer de auto door de actieve
afstandsassistent DISTRONIC tot stilstand wordt
afgeremd, kan deze binnen 30 seconden automa-
tisch de weer wegrijdende voorligger volgen. Wan-
neer bij het wegrijden een kritieke situatie in de
omgeving wordt herkend, bijvoorbeeld een per-
soon voor de auto, vindt een optische en akoesti-
sche overnamewaarschuwing plaats en moet de
bestuurder zelf ingrijpen. De auto wordt niet ver-
der versneld.
De aanwijzingen met betrekking tot de rijsyste-
men en uw verantwoording in acht nemen, anders
kunt u gevaren niet herkennen (/ pagina 243).
Rijden en parkeren 259
Weergave op bestuurdersdisplay in het menu
Assistentie
1Voorligger
2Afstandsschaal
3Ingestelde voorgeschreven afstand
Een herkende voorligger 1 wordt groen geaccen-
tueerd. Deze kan zich eveneens op de aangren-
zende linker rijstrook bevinden wanneer rechts
inhalen niet is toegestaan, bijvoorbeeld op auto-
snelwegen.
Permanente statusindicatie
Rç (grijs): Actieve afstandsassistent
DISTRONIC geselecteerd, maar nog niet actief
Rç (groene snelheidsmeter, wit voertuig):
Actieve afstandsassistent DISTRONIC actief,
snelheid ingesteld
Rç (groen): Actieve afstandsassistent
DISTRONIC actief en voertuig herkend
De opgeslagen snelheid onder de permanente
statusindicatie weergegeven en wordt gemarkeerd
in de snelheidsmeter. Wanneer de actieve
afstandsassistent DISTRONIC passief is, wordt de
statusindicatie grijs weergegeven.
Is de snelheid van de voorligger of de snelheids-
aanpassing op basis van de verwachte routege-
beurtenis lager dan de opgeslagen snelheid, dan
branden de segmenten in de snelheidsmeter.
Wanneer u de ingestelde voorgeschreven afstand
vergroot of verkleind, verschijnt kortstondig de
melding Ò onder de auto in de permanente
statusindicatie.
%Op snelwegen of autowegen wordt het groene
voertuigsymbool ç cyclisch weergegeven
wanneer het systeem gereed is om weg te rij-
den.
%Wanneer u het gaspedaal tot voorbij de instel-
ling voor de actieve afstandsassistent
DISTRONIC bedient, wordt het systeem pas-
sief geschakeld. Op het bestuurdersdisplay
verschijnt gedurende korte tijd de melding
ç passief.
Systeemgrenzen
Het systeem kan bijvoorbeeld in de volgende situ-
aties mogelijk niet correct werken of buiten wer-
king zijn:
RBij sneeuw, regen, mist, veel spatwater, ver-
blinding, direct invallend zonlicht of sterk wis-
selende lichtomstandigheden
RWanneer de voorruit in de omgeving van de
camera vervuild, beslagen, beschadigd of
afgedekt is
RWanneer de radarsensoren vervuild of afge-
dekt zijn
RIn parkeergarages of op wegen met steile hel-
lingen
RBij smalle voorliggers, zoals etsen of motor-
etsen
260 Rijden en parkeren
Op gladde wegen kunnen bovendien een of meer-
dere wielen door remmen of accelereren hun grip
verliezen en kan de auto in een slip raken.
De actieve afstandsassistent DISTRONIC in deze
situaties niet gebruiken.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen
door accelereren of remmen van de
actieve afstandsassistent DISTRONIC
De actieve afstandsassistent DISTRONIC kan
in bijvoorbeeld de volgende gevallen accelere-
ren of remmen:
RWanneer de actieve afstandsassistent
DISTRONIC het wegrijden regelt.
RWanneer de opgeslagen snelheid wordt
opgeroepen terwijl deze duidelijk hoger of
lager is dan de actueel gereden snelheid.
RWanneer de actieve afstandsassistent
DISTRONIC een voorligger niet meer her-
kent of reageert op niet relevante objec-
ten.
#De verkeerssituatie altijd goed in de
gaten houden en klaar zijn om te rem-
men.
#Rekening houden met de verkeerssituatie
voordat de opgeslagen snelheid wordt
opgeroepen.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen
bij onvoldoende vertraging van de actieve
afstandsassistent DISTRONIC
De actieve afstandsassistent DISTRONIC remt
uw auto met tot 50% van de mogelijke vertra-
ging af. Wanneer deze vertraging niet vol-
doende is, waarschuwt de actieve afstandsas-
sistent DISTRONIC u optisch en akoestisch.
#De snelheid aanpassen en voldoende
afstand houden.
#Zelf remmen en/of uitwijken.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen
door beperkte herkenning van de actieve
afstandsassistent DISTRONIC
De actieve afstandsassistent DISTRONIC rea-
geert niet of beperkt:
Rbij het schuin achter elkaar rijden of wisse-
len van rijstrook
Rop voetgangers, dieren, tweewielers of stil-
staande voertuigen of onverwachte obsta-
kels
Rop complexe verkeerssituaties
Rop tegenliggers en kruisend verkeer
De actieve afstandsassistent DISTRONIC kan
in deze situaties niet waarschuwen of onder-
steunend ingrijpen.
#De verkeerssituatie altijd goed in de
gaten houden en overeenkomstig reage-
ren.
Rijden en parkeren 261
Actieve afstandsassistent DISTRONIC en varia-
bele limiter bedienen
Voorwaarden
Actieve afstandsassistent DISTRONIC:
RDe elektrische parkeerrem is vrijgezet.
RHet ESP® is ingeschakeld en regelt niet.
RDe transmissie staat in de stand h.
RAlle portieren zijn gesloten.
RDe controle van het radarsensorsysteem is
succesvol afgesloten.
RDe sneeuwkettingmodus is niet actief
(/ pagina 451).
Variabele limiter:
RDe variabele limiter is geselecteerd. JOpgeslagen of herkende snelheid overne-
men
±Actieve afstandsassistent DISTRONIC of
variabele limiter deactiveren
1Snelheid verhogen/verlagen
KVoorgeschreven afstand vergroten/verklei-
nen
IOmschakelen tussen variabele limiter en
actieve afstandsassistent DISTRONIC
#Actieve afstandsassistent DISTRONIC of varia-
bele limiter bedienen: Met slechts één vinger
de betreende toets indrukken of over het
bedieningspaneel vegen.
Omschakelen tussen variabele limiter en actieve
afstandsassistent DISTRONIC
#I indrukken.
Actieve afstandsassistent DISTRONIC of variabele
limiter activeren
#Activeren zonder opgeslagen snelheid: M,
N of J indrukken. Actieve afstandsas-
sistent DISTRONIC: De voet van het gaspedaal
nemen.
De actueel gereden snelheid wordt opgesla-
gen en door de auto aangehouden (actieve
afstandsassistent DISTRONIC) of begrensd
(variabele limiter).
of
#Activeren met opgeslagen snelheid: J
indrukken. Actieve afstandsassistent
262 Rijden en parkeren
DISTRONIC: De voet van het gaspedaal
nemen.
De laatst opgeslagen snelheid wordt opgeroe-
pen en door de auto aangehouden (actieve
afstandsassistent DISTRONIC) of begrensd
(variabele limiter).
Wanneer de opgeslagen snelheid is gewist,
wordt de momenteel gereden snelheid opge-
slagen.
%Wanneer de auto wordt geparkeerd, wordt de
opgeslagen snelheid gewist. Wanneer u de
actieve afstandsassistent DISTRONIC acti-
veert, wordt de opgeslagen snelheid voor de
variabele limiter gewist.
Snelheid verhogen of verlagen
#Opgeslagen snelheid verhogen: Van onder
naar boven over het bedieningspaneel 1
vegen.
RDe opgeslagen snelheid wordt met 1 km/h
verhoogd.
#Opgeslagen snelheid verlagen: Van boven naar
onder over het bedieningspaneel 1 vegen.
RDe opgeslagen snelheid wordt met 1 km/h
verlaagd.
of
#Kort aan de bovenzijde M of onderzijde
N op het bedieningspaneel 1 indrukken.
De opgeslagen snelheid wordt 10 km/h ver-
hoogd of verlaagd.
of
#Aan de bovenzijde M of onderzijde N
op het bedieningspaneel 1 indrukken en
ingedrukt houden.
De opgeslagen snelheid wordt in stappen van
10 km/h verhoogd of verlaagd.
of
#De auto op de gewenste snelheid brengen.
#Aan de bovenzijde M op het bedieningspa-
neel 1 indrukken.
Op het bestuurdersdisplay weergegeven snel-
heidslimiet overnemen
#De actieve afstandsassistent DISTRONIC of
variabele limiter activeren: M, N of
J indrukken.
#Weergegeven snelheidsbegrenzing overne-
men: J indrukken.
De op het bestuurdersdisplay weergegeven
snelheidslimiet wordt als opgeslagen snelheid
overgenomen. De auto past de snelheid aan
die van de voorligger aan, tot maximaal de
opgeslagen snelheid of begrenst de rijsnelheid
overeenkomstig.
%Een op het bestuurdersdisplay weergegeven
snelheidsbegrenzing wordt alleen tijdens het
rijden overgenomen, niet bij stilstand.
Met behulp van de actieve afstandsassistent
DISTRONIC wegrijden
#De actieve afstandsassistent DISTRONIC acti-
veren en de voet van het rempedaal nemen.
#J indrukken.
of
#Het gaspedaal kort en duidelijk indrukken.
De functies van de actieve afstandsassistent
DISTRONIC worden verder uitgevoerd.
Rijden en parkeren 263
Voorgeschreven afstand tot de voorligger vergro-
ten of verkleinen
#K indrukken.
De weergave h verschijnt. De voorge-
schreven afstand wordt met één stand kleiner.
Wanneer de laagste stand al is geselecteerd,
springt de selectie naar de hoogste stand.
Actieve afstandsassistent DISTRONIC of variabele
limiter deactiveren
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen
door ingeschakelde actieve afstandsassis-
tent DISTRONIC bij het verlaten van de
bestuurdersstoel
Als de auto alleen door de actieve afstandsas-
sistent DISTRONIC wordt afgeremd en de
bestuurder de bestuurdersstoel verlaat, kan de
auto wegrollen.
#De actieve afstandsassistent DISTRONIC
altijd uitschakelen en de auto tegen weg-
rollen beveiligen, voordat de bestuur-
dersstoel wordt verlaten.
#± indrukken.
%Wanneer u remt, het ESP® uitschakelt of wan-
neer het ESP® regelt, wordt de actieve
afstandsassistent DISTRONIC gedeactiveerd.
De variabele limiter wordt niet gedeactiveerd.
Functie van de actieve snelheidslimietassistent
Als een gewijzigde snelheidsbegrenzing wordt her-
kend terwijl het automatisch overnemen van snel-
heidsbegrenzingen is ingeschakeld, wordt deze
automatisch overgenomen als opgeslagen snel-
heid (/ pagina 266). Snelheidsbegrenzingen
onder 20 km/h worden niet overgenomen.
De rijsnelheid wordt uiterlijk ter hoogte van de
verkeersborden aangepast. Bij plaatsnaamborden
wordt de snelheid overeenkomstig de in de
bebouwde kom geldende snelheid aangepast. De
weergave van de snelheidslimiet op het bestuur-
dersdisplay wordt altijd geactualiseerd ter hoogte
van het verkeersbord.
Indien op Duitse autosnelwegen geen snelheids-
begrenzing geldt, gebruikt het systeem op de
onbegrensde weg de opgeslagen snelheid als
regelsnelheid. Wanneer de opgeslagen snelheid
op een onbegrensde wegen niet wordt veranderd,
komt deze overeen met de richtsnelheid van
130 km/h.
Wanneer de actieve afstandsassistent DISTRONIC
door bediening van het gaspedaal passief gescha-
keld is, worden alleen snelheidslimieten overgeno-
men die hoger zijn dan de ingestelde snelheid.
Bij de toegestane maximumsnelheid wordt geen
rekening gehouden met de staat van het wegdek
en de actuele weers- en verkeerssituatie. Uw snel-
heid indien nodig aanpassen.
De aanwijzingen met betrekking tot de rijsyste-
men en uw verantwoording in acht nemen, anders
kunt u gevaren niet herkennen (/ pagina 243).
Systeemgrenzen
Voor de herkenning van verkeerstekens gelden de
systeemgrenzen van de verkeerstekenassistent
(/ pagina 282).
Snelheidsbegrenzingen lager dan 20 km/h wor-
den door het systeem niet automatisch als opge-
slagen snelheid overgenomen. Beperkte snel-
heidsbegrenzingen (bijvoorbeeld tijdelijk of van-
wege het weer) kunnen door het systeem niet
eenduidig worden herkend.
264 Rijden en parkeren
De toegestane maximumsnelheid voor een combi-
natie wordt door het systeem niet herkend.
In deze situaties de snelheid aanpassen.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen
door aanpassing van de snelheid door de
actieve snelheidslimietassistent
De snelheid die door de actieve snelheidsli-
mietassistent wordt overgenomen kan in som-
mige gevallen te hoog of onjuist zijn:
Rbij snelheidsbegrenzingen tot onder
20 km/h
RBij regen of mist
Rbij het rijden met een aanhangwagen
#Erop letten dat de rijsnelheid altijd over-
eenkomt met de verkeersregels.
#De gereden snelheid aanpassen aan de
actuele verkeers- en weersomstandighe-
den.
Werking van de routegebaseerde snelheidsaan-
passing
Wanneer de actieve afstandsassistent DISTRONIC
geactiveerd is, wordt de rijsnelheid aangepast aan
naderende routesituaties. Een naderende routege-
beurtenis wordt, afhankelijk van het gekozen rij-
programma, energiebesparend, comfortabel of
dynamisch gereden. Is de routegebeurtenis
gepasseerd, dan accelereert de auto weer naar de
opgeslagen snelheid. Daarbij worden de inge-
stelde afstand, herkende voorligger en naderende
snelheidslimieten in acht genomen.
De routegebaseerde snelheidsaanpassing kan in
het multimediasysteem worden geactiveerd
(/ pagina 266).
De volgende routegebeurtenissen worden in aan-
merking genomen:
RBochten
RRotondes
RT-kruisingen
RSplitsingen en afritten
RFiles die worden genaderd (alleen met Live
Trac )
Daarnaast wordt de snelheid verlaagd, wanneer
bij ingeschakelde richtingaanwijzer een van de
volgende situaties wordt herkend:
RAfslaan op kruisingen
RRijden op uitvoegstroken
RRijden op rijstroken aangrenzend op uitvoeg-
stroken
De bestuurder is altijd verantwoordelijk voor de
keuze van een passende snelheid en voor het in
acht nemen van andere verkeersdeelnemers. Dit
geldt in het bijzonder op kruisingen, rotondes en
verkeerspleinen en bij verkeerslichtsystemen,
omdat de routegebaseerde snelheidsaanpassing
de auto niet tot stilstand afremt.
De aanpassing van de snelheid wordt in de vol-
gende gevallen beëindigd:
RWanneer de richtingaanwijzer voorafgaand aan
de routegebeurtenis wordt uitgeschakeld en
ervan wordt uitgegaan, dat de routegebeurte-
nis niet van belang is voor de bestuurder.
RWanneer de bestuurder tijdens de procedure
het gas- of rempedaal bedient.
Rijden en parkeren 265
Systeemgrenzen
De routegebaseerde snelheidsaanpassing houdt
geen rekening met eventuele voorrangsregels. De
bestuurder is verantwoordelijk voor het aanhou-
den van het wegenverkeersreglement en een aan-
gepaste snelheid.
Bij lastige omgevingsomstandigheden kan de
keuze van de snelheid door het systeem niet
geschikt zijn voor de situatie. Dit is bijvoorbeeld
het geval in de volgende situaties:
ROnoverzichtelijk verloop van de rijbaan
RRijstrookversmallingen
RVerschillende toegestane maximumsnelheden
op afzonderlijke rijstroken, bijvoorbeeld bij tol-
poorten
RNatheid, sneeuw of ijs
RWanneer een transportinrichting, bijvoorbeeld
een aanhangwagen of etsdrager, op de aan-
hangwagenvoorziening is bevestigd en de
elektrische verbinding correct tot stand is
gebracht
In deze situaties moet de bestuurder zelf overeen-
komstig ingrijpen.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen
ondanks routegebaseerde snelheidsaan-
passing
De routegebaseerde snelheidsaanpassing kan
in de volgende situaties onjuist zijn of tijdelijk
niet beschikbaar zijn:
Rals de bestuurder niet de vooruitberekende
route volgt
Rwanneer kaartgegevens niet actueel of niet
beschikbaar zijn
Rbij wegwerkzaamheden
Rbij slechte weers‑ en wegdekomstandighe-
den
Rwanneer het gaspedaal wordt bediend
Rbij elektronisch weergegeven snelheidsbe-
grenzingen
#De snelheid aan de verkeerssituatie aan-
passen.
Rijstijl van de actieve afstandsassistent instel-
len
Voorwaarden
RDe actieve afstandsassistent DISTRONIC is
ingeschakeld.
Multimediasysteem:
4© 5Instellingen 5Assistentie
5Rijden 5Actieve afstandsassistent
Rijstijl selecteren
#Op basis van DYNAMIC SELECT, Dynamisch
of Comfortabel selecteren.
%Meer informatie over de actieve afstandsas-
sistent DISTRONIC (/ pagina 262).
Snelheidsaanpassing instellen
#Snelheidslimiet-overname of Routegeba-
seerde snelheid selecteren.
Wanneer deze functies actief zijn, wordt de rij-
snelheid aangepast aan een vooruitliggende
routegebeurtenis of een snelheidsbegrenzing.
266 Rijden en parkeren
%Wanneer een van de volgende systemen actief
is, kan de herkende snelheid handmatig als
toegestane maximumsnelheid worden overge-
nomen:
RActieve afstandsassistent DISTRONIC
RTEMPOMAT
RVariabele limiter
%Meer informatie over de snelheidsaanpassing
(/ pagina 265).
Werking van de actieve le-assistent
De actieve leassistent ondersteunt u in de le op
wegen met gescheiden rijbanen en meerdere
afzonderlijke rijstroken binnen maximaal
60 seconden met automatisch wegrijden en sub-
tiele stuurbewegingen. De leassistent richt zich
op de voorligger en op rijstrookmarkeringen. De
actieve leassistent houdt automatisch een veilige
afstand tot de voorligger en tot invoegende voer-
tuigen aan.
De actieve leassistent vereist dat de bestuurder
het stuurwiel voortdurend vasthoudt, zodat hij
altijd koers- of spoorcorrigerend kan ingrijpen.
De aanwijzingen met betrekking tot de rijsyste-
men en uw verantwoording in acht nemen, anders
kunt u gevaren niet herkennen (/ pagina 243).
De actieve leassistent wordt automatisch geacti-
veerd wanneer aan alle volgende voorwaarden is
voldaan:
RU rijdt op een autosnelweg of een autoweg in
de le.
RDe actieve afstandsassistent DISTRONIC is
ingeschakeld en actief (/ pagina 262).
RDe actieve stuurassistent is ingeschakeld en
actief (/ pagina 269).
RDe rijsnelheid is max. 60 km/h.
Wanneer de actieve le-assistent actief is, ver-
schijnt de statusindicatie ¬ op het bestuur-
dersdisplay.
Systeemgrenzen
Voor de actieve leassistent gelden de systeem-
grenzen van de actieve afstandsassistent
DISTRONIC en de actieve stuurassistent
(/ pagina 267).
Actieve stuurassistent
Werking van de actieve stuurassistent
De actieve stuurassistent is slechts tot een snel-
heid van 210 km/h beschikbaar. Het systeem
ondersteunt u met subtiele stuuringrepen, om in
het midden van de rijstrook te blijven rijden. De
actieve stuurassistent richt zich, afhankelijk van
de gereden snelheid, op voorliggers en rijstrook-
markeringen.
%Afhankelijk van het land kan de actieve stuur-
assistent zich bij lagere snelheden oriënteren
op het omringende verkeer. Indien nodig kan
de actieve stuurassistent dan ook ondersteu-
nen door een decentrale positie op de rij-
strook aan te houden.
Wanneer de herkenning van rijstrookmarkeringen
en voorligger nadelig wordt beïnvloed, wisselt de
actieve stuurassistent naar de passieve toestand.
Het systeem biedt in dat geval geen ondersteu-
ning.
Permanente statusindicatie op het bestuurders-
display
ØGrijs: Ingeschakeld en passief
Rijden en parkeren 267
ØGroen: Ingeschakeld en actief
ØRood knipperend: Verzoek om actieve
terugmelding door de bestuurder of over-
gang van de actieve naar de passieve toe-
stand, herkenning van systeemgrenzen
%In de overgang van de actieve naar de pas-
sieve toestand wordt het symbool Ø ver-
groot en knipperend weergegeven. Wanneer
de passieve toestand bereikt is, wordt het
symbool Ø op het bestuurdersdisplay grijs
weergegeven.
Aanrakingsherkenning
Het is vereist dat de bestuurder het stuurwiel
voortdurend vasthoudt, zodat hij altijd kan sturen
en zo koers- of spoorcorrigerend kan ingrijpen. De
bestuurder moet voortdurend rekening houden
met een omschakeling van de actieve toestand
naar de passieve toestand of omgekeerd.
Wanneer het systeem herkent dat de bestuurder
gedurende langere tijd niet zelf stuurt of de han-
den van het stuurwiel neemt, wordt eerst optisch
gewaarschuwd. Op het bestuurdersdisplay ver-
schijnt de melding 1. Wanneer de bestuurder
nog steeds niet actief stuurt of geen terugmelding
aan het systeem gee, klinkt naast de optische
waarschuwing herhaalt een waarschuwingssig-
naal.
Wanneer de bestuurder gedurende langere tijd
niet op deze waarschuwing reageert, kan een
noodstop worden ingeleid (/ pagina 270).
De waarschuwing wordt niet gegeven of wordt
beëindigd, zodra het systeem herkent dat de
bestuurder het stuurwiel vasthoudt.
De aanrakingsherkenning kan beperkt zijn of niet
functioneren, als geen direct contact tussen een
hand en het stuurwiel aanwezig is, bijvoorbeeld bij
het dragen van handschoenen of als het stuurwiel
van een stuurwielhoes is voorzien.
Wanneer de actieve stuurassistent herkent dat
een systeemgrens is bereikt, wordt een optische
waarschuwing gegeven en klinkt een waarschu-
wingssignaal.
De aanwijzingen met betrekking tot de rijsyste-
men en uw verantwoording in acht nemen, anders
kunt u gevaren niet herkennen (/ pagina 243).
Systeemgrenzen
De actieve stuurassistent beschikt over een
begrensd stuurmoment voor de dwarsgeleiding.
De stuuringreep is eventueel niet voldoende om
de auto in de rijstrook te houden.
Het systeem kan in de volgende situaties mogelijk
niet correct werken of buiten werking zijn:
RBij slecht zicht, bijvoorbeeld door sneeuw,
regen, mist, veel spatwater, sterk wisselende
lichtomstandigheden of schaduwen op de rij-
baan
268 Rijden en parkeren
RWanneer de auto wordt verblind, bijvoorbeeld
door tegemoetkomend verkeer, direct inval-
lend zonlicht of reecties
RBij ontoereikende verlichting van de rijbaan
RWanneer de voorruit in de omgeving van de
camera vervuild, beslagen, beschadigd of
afgedekt is, bijvoorbeeld door een sticker
RWanneer geen of meerdere niet eenduidige
rijstrookmarkeringen voor een rijstrook aanwe-
zig zijn of de markeringen snel veranderen, bij-
voorbeeld bij wegwerkzaamheden of splitsin-
gen
RWanneer de rijstrookmarkeringen versleten,
donker of bedekt zijn, bijvoorbeeld door vuil of
sneeuw
RWanneer de afstand tot de voorligger te klein
is en daardoor de rijstrookmarkeringen niet
worden herkend
RBij zeer smalle en bochtige rijbanen
RBij obstakels die op de rijstrook staan of over
de rand van de rijstrook uitsteken, bijvoor-
beeld geleidebakens
RWanneer een transportinrichting, bijvoorbeeld
een aanhangwagen of etsdrager, op de aan-
hangwagenvoorziening is bevestigd en de
elektrische verbinding correct tot stand is
gebracht
Het systeem biedt in de volgende situaties geen
ondersteuning:
RIn zeer krappe bochten of bij het afslaan
RBij het oversteken van kruisingen
ROp rotondes of bij tolpoortjes
RBij het veranderen van rijstrook of het inscha-
kelen van de richtingaanwijzer
RBij een te lage bandenspanning
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen
door onverwachte afbreking van de wer-
king van de actieve stuurassistent
Wanneer de systeemgrenzen van de actieve
stuurassistent worden bereikt, is niet gewaar-
borgd dat het systeem actief blij of dat de rij-
strook gevolgd wordt.
#De handen altijd aan het stuurwiel hou-
den en de verkeerssituatie opmerkzaam
in acht nemen.
#De auto altijd afhankelijk van het verkeer
en de situatie besturen.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen
door onverwachte stuuringrepen door de
actieve stuurassistent
De herkenning van rijstrookmarkeringen en
objecten kan een storing vertonen en tot
onverwachte stuuringrepen leiden.
#Overeenkomstig de verkeerssituatie stu-
ren.
Actieve stuurassistent in- of uitschakelen
Voorwaarden
RHet ESP® is ingeschakeld, maar regelt niet.
RDe actieve afstandsassistent DISTRONIC is
ingeschakeld.
Rijden en parkeren 269
Multimediasysteem:
4© 5Instellingen 5Assistentie
5Rijden
#Actieve stuurassistent in- of uitschakelen.
Functie van de actieve noodstopassistent
De actieve noodstopassistent bewaakt het stuur-
wiel alsmede het gas- en rempedaal. Wanneer het
systeem een gebrek aan activiteit van de bestuur-
der herkent en detecteert dat de auto dreigt de
rijstrook te verlaten, kan een waarschuwing wor-
den gegeven en een noodstop worden ingeleid.
Auto's zonder rijassistentiepakket: Het systeem is
vanaf een snelheid van circa 60 km/h beschik-
baar.
Auto's met rijassistentiepakket: Wanneer de
actieve stuurassistent uitgeschakeld is, is het sys-
teem vanaf een snelheid van circa 60 km/h
beschikbaar.
Wanneer de auto dreigt de rijstrook te verlaten,
wordt in de volgende gevallen een waarschuwing
gegeven:
RDe bestuurder raakt het stuurwiel langere tijd
niet aan of er is langere tijd geen stuurbewe-
ging gemeten (afhankelijk van de uitrusting
van de auto).
RNoch het gaspedaal, noch het rempedaal wor-
den bediend.
%Auto's met rijassistentiepakket: Wanneer de
actieve stuurassistent ingeschakeld en actief
is, wordt alleen het stuurwiel door het sys-
teem bewaakt. Wanneer de bestuurder lan-
gere tijd het stuurwiel niet aanraakt, kan
ondanks pedaalbediening een waarschuwing
worden weergegeven.
De aanwijzingen met betrekking tot de aanra-
kingsherkenning van de actieve stuurassistent
in acht nemen (/ pagina 267).
De actieve noodstopassistent gee na elkaar de
volgende waarschuwingen:
RDe melding 1 verschijnt op het bestuurders-
display.
RNaast de weergave 1 klinkt er ook een waar-
schuwingssignaal.
RDe melding Noodstop wordt gestart ver-
schijnt op het bestuurdersdisplay, er klinkt een
continu waarschuwingssignaal, de auto acce-
lereert niet meer en eventueel wordt de veilig-
heidsgordel voortdurend licht aangespannen.
RDe snelheid van de auto wordt stapsgewijs
verlaagd tot stilstand. Daarbij worden abrupte
rempulsen gegeven.
270 Rijden en parkeren
%Auto's met rijassistentiepakket: Wanneer de
actieve afstandsassistent DISTRONIC actief is
en de bestuurder de veiligheidsgordel en het
bestuurdersportier opent, kan direct een
noodstop worden ingeleid.
Auto's met rijassistentiepakket: Landsafhankelijk
wordt, indien mogelijk, naar de naastgelegen rij-
strook gewisseld. De rijstrookwisseling is alleen
mogelijk naar de buitenste rijstrook, niet naar de
vluchtstrook.
Zodra het automatisch afremmen begint wordt de
actieve afstandsassistent DISTRONIC beëindigd.
Landsafhankelijk wordt bovendien de alarmknip-
perlichtinstallatie ingeschakeld.
Wanneer de auto stilstaat, worden de volgende
handelingen uitgevoerd:
RDe auto wordt met de elektrische parkeerrem
beveiligd.
RDe auto wordt ontgrendeld.
RIndien mogelijk, wordt een noodoproep naar
de Mercedes-Benz alarmcentrale verstuurd.
Voordat de automatische afremming begint, kunt
u de actieve noodstopassistent annuleren door te
sturen.
Nadat de automatische afremming is begonnen
kunt u de actieve noodstopassistent als volgt
annuleren:
RGas geven of remmen: De noodstop wordt
afgebroken, de waarschuwingsmelding, het
waarschuwingssignaal en de stuurondersteu-
ning blijven actief.
RSturen: De stuurondersteuning wordt afgebro-
ken, de waarschuwingsmelding en het waar-
schuwingssignaal blijven actief, de auto wordt
verder afgeremd.
%De actieve noodstopassistent kan maximaal
drie keer binnen een rijcyclus een noodstop
starten. Daarna zijn de actieve stuurassistent
en de actieve noodstopassistent geblokkeerd
tot de auto opnieuw gestart wordt.
Systeemgrenzen
Voor de herkenning van voertuigen en andere
obstakels dient u de systeemgrenzen van de vol-
gende functies in acht te nemen:
RActieve afstandsassistent DISTRONIC
(/ pagina 258)
RActieve stuurassistent (/ pagina 267)
RActieve rijstrookwisselassistent
(/ pagina 272)
RActive Brake Assist System (/ pagina 274)
Auto's zonder rijassistentiepakket:
De actieve noodstopassistent is in de volgende
gevallen niet actief:
RDe actieve spoorassistent hee een systeem-
grens bereikt.
RDe actieve spoorassistent is niet gereed (grijze
statusindicatie) of uitgeschakeld (witte status-
indicatie) (/ pagina 290).
Rijden en parkeren 271
Actieve rijstrookwisselassistent
Werking van de actieve rijstrookwisselassistent
De actieve rijstrookwisselassistent ondersteunt de
bestuurder bij het wisselen van rijstrook en wordt
geactiveerd door kort knipperen.
Daartoe moet aan de volgende voorwaarde zijn
voldaan:
RU rijdt op een autosnelweg of een autoweg.
RDe rijsnelheid ligt tussen 80 km/h en
180 km/h.
RDe aangrenzende rijstrook is van de eigen rij-
strook afgescheiden door een onderbroken
rijstrookmarkering.
REr wordt geen voertuig of obstakel herkend op
de aangrenzende rijstrook.
RDe sensoren hebben sinds de laatste keer
starten van de auto eenmaal een voertuig met
voldoende afstand achter de eigen auto her-
kend.
RDe actieve rijstrookwisselassistent is in het
multimediasysteem geselecteerd.
RDe actieve afstandsassistent DISTRONIC en
de actieve stuurassistent worden op de auto-
snelweg geactiveerd.
In de volgende gevallen is het systeem niet
beschikbaar en moet dit opnieuw worden geacti-
veerd:
RDe actieve afstandsassistent DISTRONIC en
de actieve stuurassistent werden reeds vóór
het oprijden van de autosnelweg geactiveerd.
RHet systeem herkent de weg waarop wordt
gereden kortstondig niet meer als autosnel-
weg of snelwegachtige weg, bijvoorbeeld bij
een snelwegknooppunt.
Wanneer de actieve rijstrookwisselassistent weer
een geschikte weg herkent, kunt u deze via een
van de toetsen J, M of N opnieuw acti-
veren.
Weergave op bestuurdersdisplay in het menu
Assistentie
1Groene pijl: Wisselen van rijstrook gestart
2Rode pijl: Veranderen van rijstrook afgebroken
Wanneer de actieve rijstrookwisselassistent
beschikbaar is, verschijnt de weergave ± met
groene pijlen op het bestuurdersdisplay. Wanneer
het systeem is geactiveerd maar momenteel niet
272 Rijden en parkeren
beschikbaar is, verschijnt de weergave ± met
grijze pijlen op het bestuurdersdisplay.
Wanneer op de aangrenzende rijstrook geen voer-
tuig of obstakel wordt herkend en wanneer het
wisselen van rijstrook is toegestaan, dan wordt
hiermee begonnen nadat de bestuurder het kort
knipperen hee geactiveerd. Het wisselen van rij-
strook wordt aan de bestuurder getoond met een
groen knipperende pijl naast het stuurwielsym-
bool ± . Op het bestuurdersdisplay wordt in
het menu Assistentie een groene pijl 1 op de
betreende naastgelegen rijstrook weergegeven.
Bovendien verschijnt bijvoorbeeld de mel-
dingRijstrookwisseling naar links.
De actieve rijstrookwisselassistent kan in onder
andere de volgende situaties worden afgebroken:
RDe omgevingsomstandigheden veranderen
(bijvoorbeeld herkend obstakel).
RDe bestuurder neemt de handen van het
stuurwiel.
RDe bestuurder stuurt te sterk of in de tegenge-
stelde richting.
RDe bestuurder bedient de richtingaanwijzers in
de tegengestelde richting.
RDe actieve afstandsassistent DISTRONIC of de
actieve stuurassistent worden gedeactiveerd.
RHet veranderen van rijstrook kan niet zoals
gepland door de auto worden uitgevoerd.
Het afbreken van de actieve rijstrookwisselassis-
tent wordt als volgt weergegeven:
RDe pijl in de geselecteerde rijrichting wordt
rood.
ROp het bestuurdersdisplay verschijnt een over-
eenkomstige melding.
RIn bepaalde gevallen klinkt een waarschu-
wingssignaal.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen
door verwisselen van rijstrook naar
bezette rijstrook
De rijstrookwisselassistent kan niet altijd een-
duidig herkennen of de naastgelegen rijstrook
vrij is.
Het verwisselen van rijstrook kan ondanks
bezette aangrenzende rijstrook worden inge-
leid.
#Vóór het wisselen van rijstrook controle-
ren dat de aangrenzende rijstrook vrij is
en dat gevaar voor andere verkeersdeel-
nemers uitgesloten is.
#Het verwisselen van rijstrook controle-
ren.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen
door onverwachte afbreking van de wer-
king van de rijstrookwisselassistent
Wanneer de systeemgrenzen van de rijstrook-
wisselassistent worden bereikt, is niet gewaar-
borgd dat het systeem actief blij.
De rijstrookwisselassistent biedt dan geen
ondersteunende stuurmomenten meer.
#Het verwisselen van rijstrook altijd uit-
voeren met de handen aan het stuurwiel
en controleren. De verkeerssituatie con-
troleren en indien nodig sturen en/of
remmen.
Rijden en parkeren 273
Systeemgrenzen
Voor de actieve rijstrookwisselassistent gelden de
systeemgrenzen van de actieve stuurassistent
(/ pagina 267).
Bovendien kan het systeem in de volgende situ-
aties mogelijk niet correct werken of buiten wer-
king zijn:
RDe sensoren zijn beschadigd, afgedekt of ver-
vuild (/ pagina 244).
RDe exterieurverlichting gee een defect aan.
RHet systeem herkent geen geschikte weg, bij-
voorbeeld bij scherpe bochten of kort na een
oprit.
RDe auto bevindt zich bij wegwerkzaamheden.
%Na aevering van de auto initialiseren de sen-
soren van de actieve rijstrookwisselassistent
zich automatisch over een bepaalde afstand.
Tijdens deze inleerprocedure is de actieve
rijstrookwisselassistent niet beschikbaar en
verschijnen er geen pijlen naast het symbool
van de actieve stuurassistent Ø.
De aanwijzingen met betrekking tot de rijsyste-
men en uw verantwoording in acht nemen, anders
kunt u gevaren niet herkennen (/ pagina 243).
Actieve rijstrookwisselassistent instellen
Multimediasysteem:
4© 5Instellingen 5Assistentie
5Rijden
5Aktiver Spurwechsel-Assistent (Actieve rijst-
rookwisselassistent)
#Aktiver Spurwechsel-Assistent (Actieve rijst-
rookwisselassistent) selecteren.
#Kiezen uit de instellingsmogelijkheden Aan,
Tevens automatisch of Uit.
De instellingsmogelijkheid Tevens automatisch
kan eveneens in het menu snelle toegang worden
in- of uitgeschakeld.
%Wanneer de Actieve stuurassistent is uitge-
schakeld, dan kan de Aktiver Spurwechsel-
Assistent (Actieve rijstrookwisselassistent)
niet worden bediend.
Active Brake Assist System
Werking van het Active Brake Assist System
Het Active Brake Assist System bestaat uit de vol-
gende functies:
RAfstandswaarschuwingsfunctie
RBotswaarschuwing
RAutonome remfunctie
RAan de situatie aangepaste rembekrachtiging
RAuto's met rijassistentiepakket en actieve
stuurassistent: Uitwijkstuurassistent
Het Active Brake Assist System kan u helpen om
het aanrijdingsgevaar met voertuigen, etsers en
voetgangers te minimaliseren of de gevolgen van
een ongeval te beperken.
Wanneer het Active Brake Assist System het
gevaar van een botsing herkent, klinkt een waar-
schuwingssignaal en gaat het waarschuwings-
lampje afstandswaarschuwing L branden.
274 Rijden en parkeren
In het menu Assistentie wordt een te geringe
afstand 1 tot een voorligger rood weergegeven.
Wanneer u de afstand verder verkleind, wordt ook
de voorligger rood geaccentueerd. Bij een her-
kend aanrijdingsgevaar verschijnen rode radargol-
ven 2 vóór de auto.
%Auto's met PRE-SAFE®: Afhankelijk van het
land wordt bovendien een haptische waar-
schuwing gegeven door de gordel licht te
spannen.
%Auto's met actieve sfeerverlichting: Wanneer
de Waarschuwingsondersteuning ingescha-
keld is, wordt de waarschuwing van het Active
Brake Assist System bovendien ondersteund
door de sfeerverlichting (/ pagina 173).
Wanneer u niet op de waarschuwing reageert, kan
in kritische situaties autonoom worden afgeremd.
In bijzonder kritische situaties kan het Active
Brake Assist System ervoor zorgen dat ook direct
autonoom kan worden afgeremd. Het waarschu-
wingssignaal en het waarschuwingslampje
afstandswaarschuwing L worden in dit geval
samen met het remmen geactiveerd.
Wanneer u in een kritieke situatie zelf remt of tij-
dens het autonoom remmen het rempedaal
indrukt, volgt er een aan de situatie aangepaste
rembekrachtiging. Indien nodig wordt de remdruk
verhoogd tot een noodstop.
Wanneer het systeem autonoom remt of een aan
de situatie aangepaste rembekrachtiging uitvoert,
verschijnt de pop-up 1 op het bestuurdersdis-
play; deze doo na korte tijd.
Door de activering van de autonome remfunctie of
de aan de situatie aangepaste rembekrachtiging
kunnen bovendien preventieve maatregelen voor
de veiligheid van de inzittenden (PRE-SAFE®) wor-
den gestart.
Rijden en parkeren 275
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen
bij een beperkte herkenning door het
Active Brake Assist System
Het Active Brake Assist System kan objecten
en complexe verkeerssituaties niet altijd
ondubbelzinnig herkennen.
In deze gevallen kan het Active Brake Assist
System:
Rzonder reden waarschuwen of remmen
Rniet waarschuwen of niet remmen.
Het Active Brake Assist System is slechts een
hulpmiddel. De bestuurder is zelf verantwoor-
delijk voor een voldoende veilige afstand, de
snelheid en het tijdig remmen.
#De verkeerssituatie altijd goed in de
gaten houden en niet uitsluitend op het
Active Brake Assist System vertrouwen.
#Gereed zijn om te remmen en eventueel
uit te wijken.
Wanneer het Active Brake Assist System is uitge-
schakeld of de werking, bijvoorbeeld door active-
ring van een ander rijsysteem, beperkt is, gaat het
waarschuwingslampje Active Brake Assist System
ê in het bestuurdersdisplay branden.
Wanneer het systeem als gevolg van vervuilde of
beschadigde sensoren of vanwege een storing
niet beschikbaar is of wanneer de functionaliteit
beperkt is, gaat het waarschuwingslampje Active
Brake Assist System Ó in het bestuurdersdis-
play branden.
Eveneens de systeemgrenzen van het Active
Brake Assist System in acht nemen.
De afzonderlijke deelfuncties zijn in de volgende
genoemde snelheidsbereiken beschikbaar.
Afstandswaarschuwingsfunctie
De afstandswaarschuwingsfunctie waarschuwt u,
wanneer vanaf circa 30 km/h gedurende meer-
dere seconden de afstand tot de voorligger te
gering is voor de gereden snelheid. In dit geval
gaat het waarschuwingslampje afstandswaarschu-
wing L in het bestuurdersdisplay branden.
Wanneer bij hogere snelheden de afstand tot de
voorligger verkleint, begint het waarschuwings-
lampje afstandswaarschuwing L te knipperen.
Botswaarschuwing
De botswaarschuwing kan u in de volgende situ-
aties vanaf circa 7 km/h met een onderbroken
waarschuwingssignaal en het waarschuwings-
lampje afstandswaarschuwing L ondersteu-
nen.
Auto's zonder rijassistentiepakket:
Rbij snelheden tot circa 250 km/h op voorlig-
gers
Rbij snelheden tot circa 80 km/h op stilstaande
voertuigen, voorbij lopende voetgangers en
vooruitrijdende etsers
Rbij snelheden tot circa 70 km/h op kruisende
voetgangers en etsers
Rbij snelheden tot circa 60 km/h op stilstaande
voetgangers en etsers
Auto's met rijassistentiepakket:
Rbij snelheden tot circa 250 km/h op voorlig-
gers
Rbij snelheden tot circa 120 km/h op krui-
sende voertuigen, voetgangers en etsers
Rbij snelheden tot circa 100 km/h op stil-
staande voertuigen
276 Rijden en parkeren
Rbij snelheden tot circa 80 km/h op vooruitrij-
dende etsers
Rbij snelheden tot circa 70 km/h op stilstaande
voetgangers en etsers
Autonome remfunctie
De autonome remfunctie kan vanaf een snelheid
van circa 7 km/h in de volgende situaties ingrij-
pen.
Auto's zonder rijassistentiepakket:
Rbij snelheden tot circa 250 km/h op voorlig-
gers
Rbij snelheden tot circa 80 km/h op vooruitrij-
dende etsers, voorbij lopende voetgangers
en stilstaande voertuigen
Rbij snelheden tot circa 70 km/h op kruisende
voetgangers en etsers
Auto's met rijassistentiepakket:
Rbij snelheden tot circa 250 km/h op voorlig-
gers
Rbij snelheden tot circa 120 km/h op krui-
sende voertuigen, voetgangers en etsers
Rbij snelheden tot circa 100 km/h op stil-
staande voertuigen
Rbij snelheden tot circa 80 km/h op vooruitrij-
dende etsers
Rbij snelheden tot circa 70 km/h op stilstaande
voetgangers en etsers
Aan de situatie aangepaste rembekrachtiging
De aan de situatie aangepaste rembekrachtiging
kan vanaf een snelheid van circa 7 km/h in de
volgende situaties ingrijpen.
Auto's zonder rijassistentiepakket:
Rbij snelheden tot circa 250 km/h op voorlig-
gers
Rbij snelheden tot circa 80 km/h op vooruitrij-
dende etsers, voorbij lopende voetgangers
en stilstaande voertuigen
Rbij snelheden tot circa 70 km/h op kruisende
voetgangers en etsers
Rbij snelheden tot circa 60 km/h op stilstaande
voetgangers en etsers
Auto's met rijassistentiepakket:
Rbij snelheden tot circa 250 km/h op voorlig-
gers
Rbij snelheden tot circa 120 km/h op krui-
sende voertuigen, voetgangers en etsers
Rbij snelheden tot circa 100 km/h op stil-
staande voertuigen
Rbij snelheden tot circa 80 km/h op vooruitrij-
dende etsers
Rbij snelheden tot circa 70 km/h op stilstaande
voetgangers en etsers
Afbreken van een remingreep van het Active
Brake Assist System
Een remingreep van het Active Brake Assist Sys-
tem kunt u op elk moment als volgt beëindigen:
Rdoor maximale bediening van het gaspedaal of
de kickdown
Rdoor het loslaten van het rempedaal
Wanneer aan een van de volgende voorwaarden is
voldaan, kan het Active Brake Assist System de
remingreep beëindigen:
RU wijkt uit voor een obstakel door te sturen.
Rijden en parkeren 277
REr bestaat geen aanrijdingsgevaar meer.
REr wordt geen obstakel meer in het traject van
de auto herkend.
Reactie op tegenliggers (alleen auto's met rijassis-
tentiepakket)
Het Active Brake Assist System kan ook reageren
op herkende tegenliggers:
RReactie tot een snelheid van circa 100 km/h
RWaarschuwing voor tegenliggers door waar-
schuwingssignaal en waarschuwingslampje
afstandswaarschuwing L
RAutonome remingreep, om de ernst van het
ongeval te reduceren
Uitwijkstuurassistent
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen
ondanks uitwijk-stuurassistent
De uitwijkstuurassistent kan objecten en com-
plexe verkeerssituaties niet altijd ondubbelzin-
nig herkennen.
Bovendien is de stuurondersteuning van de
uitwijk-stuurassistent niet voldoende om een
aanrijding te vermijden.
#De verkeerssituatie altijd goed in de
gaten houden en niet uitsluitend op de
uitwijk-stuurassistent vertrouwen.
#Gereed zijn om te remmen en eventueel
uit te wijken.
#De ondersteuning door actief sturen in
niet-kritische rijsituaties beëindigen.
#Met aangepaste snelheid rijden, als zich
voetgangers in de buurt van de auto
bevinden.
De uitwijkstuurassistent hee de volgende eigen-
schappen:
RHerkenning van voetgangers, etsers en voer-
tuigen
RHulp bij herkende uitwijkmanoeuvres met
extra stuurondersteuning
RActivering door snelle stuurbeweging bij een
uitwijkmanoeuvre
ROndersteuning bij het uitwijken en weer in
rechte lijn brengen van de auto
RReactie vanaf een snelheid van circa 20 km/h
tot een snelheid van circa 110 km/h
U kunt de ondersteuning van de uitwijkstuurassis-
tent altijd beëindigen door tegen te sturen.
Systeemgrenzen
Na het inschakelen van de auto of na het wegrij-
den is gedurende korte tijd nog niet de volledige
werking van het systeem beschikbaar. Zolang de
werking beperkt is, kan ook het waarschuwings-
lampje Active Brake Assist System Æ in het
bestuurdersdisplay worden weergegeven. Afhan-
kelijk van de omgevingsomstandigheden kan het
enkele minuten duren tot de volledige werking
beschikbaar is.
Het systeem kan met name in de volgende situ-
aties mogelijk niet correct werken of buiten wer-
king zijn:
RBij sneeuw, regen, mist, veel spatwater, ver-
blinding, direct invallend zonlicht of sterk wis-
selende lichtomstandigheden
278 Rijden en parkeren
RWanneer de sensoren vervuild, beslagen,
beschadigd of afgedekt zijn (/ pagina 244)
RWanneer de sensoren door andere radarbron-
nen worden gehinderd, bijvoorbeeld bij sterke
radarreectie in parkeergarages
RWanneer bandenspanningsverlies of een
beschadigde band is herkend of weergegeven
RBij complexe verkeerssituaties waarbij objec-
ten niet altijd eenduidig kunnen worden her-
kend
RWanneer voetgangers, etsers of voertuigen
zich snel binnen het registratiegebied van de
sensoren bewegen
RWanneer verkeersdeelnemers door andere
objecten worden afgedekt of zich dicht naast
andere objecten bevinden
RWanneer de typische contour van een voet-
ganger of een etser niet voldoende opvalt
tegen de achtergrond
RWanneer een voetganger of een etser niet
meer als zodanig wordt herkend, bijvoorbeeld
door speciale kleding of andere objecten
RWanneer de bestuurder de gordel niet hee
omgegespt
RIn scherpe bochten
Active Brake Assist System instellen
Voorwaarden
RDe auto is ingeschakeld.
Multimediasysteem:
4© 5Instellingen 5Assistentie
5Botsingspreventie
#De functie in- of uitschakelen.
%Geadviseerd wordt om het Active Brake Assist
System altijd ingeschakeld te laten.
Wanneer het Active Brake Assist System wordt
uitgeschakeld, worden de afstandswaarschu-
wingsfunctie, de botswaarschuwing, de autonome
remfunctie en de uitwijkstuurassistent uitgescha-
keld.
%Wanneer het Active Brake Assist System is
uitgeschakeld, verschijnt op het bestuurders-
display in het statusgedeelte het symbool
æ. De volgende keer dat de auto wordt
gestart is het systeem weer ingeschakeld.
Waarschuwingstijdstip instellen
#Z naast Actieve remassistent selecteren.
#Vroeg, Gemiddeld of Laat selecteren.
%Wanneer de ATTENTION ASSIST tekenen van
vermoeidheid of een microslaap herkend
hee, kan het systeem landsafhankelijk eer-
der dan ingesteld waarschuwen. Meer infor-
matie over de ATTENTION ASSIST
(/ pagina 253).
Snelheidslimietassistent
Werking van de snelheidslimietassistent
%De snelheidslimietassistent maakt gebruik van
Open Street Map-gegevens, die onder de
voorwaarden van de Open Database Licence
(OBbL) beschikbaar worden gesteld. Meer
informatie vindt u onder: https://
www.osmfoundation.org/wiki/licence.
De snelheidslimietassistent registreert snelheidsli-
mieten met een multifunctionele camera en toont
deze op het bestuurdersdisplay en optioneel op
het head-up-display. Snelheidslimieten met een
beperking op een onderbord (bijvoorbeeld bij nat
Rijden en parkeren 279
wegdek) worden eveneens door de camera her-
kend.
De aanwijzingen met betrekking tot de rijsyste-
men en uw verantwoording in acht nemen, anders
kunt u gevaren niet herkennen (/ pagina 243).
Weergave op bestuurdersdisplay
1Toegestane snelheid
2Toegestane snelheid bij beperking
3Onderbord met beperking
%Verkeerstekens die van invloed zijn op de toe-
gestane maximumsnelheid, bijvoorbeeld bor-
den die het begin en einde van autowegen
aangeven, kunnen eveneens worden herkend.
Het systeem kan maximaal twee verkeersborden
tegelijkertijd op het bestuurdersdisplay weerge-
ven. Snelheidslimieten worden daarbij altijd met
prioriteit weergegeven. Op het head-up-display
kan maximaal één verkeersbord met een snel-
heidslimiet worden weergegeven. Wanneer er
twee snelheidsborden op het bestuurdersdisplay
worden weergegeven, bijvoorbeeld wanneer er
beperkingen zijn herkend, wordt altijd de waarde
van de linker snelheidslimiet 1 doorgegeven voor
overname door de limiter, de TEMPOMAT of de
actieve afstandsassistent DISTRONIC en weerge-
geven op het head-up-display.
Wanneer de snelheidslimietassistent de toege-
stane maximumsnelheid ter plaatse niet kan bepa-
len, bijvoorbeeld vanwege ontoereikende beweg-
wijzering, verschijnt de volgende weergave op het
bestuurdersdisplay:
Deze weergave is permanent wanneer de auto
zich in een land bevindt waar de snelheidslimiet-
assistent niet wordt ondersteund. De snelheidsli-
mietassistent is niet in alle landen verkrijgbaar.
%Hiertoe ook de informatie met betrekking tot
de displaymeldingen (/ pagina 485) in acht
nemen.
Systeemgrenzen
Het systeem kan in het bijzonder in de volgende
situaties mogelijk niet correct werken of buiten
werking zijn:
RBij slecht zicht, bijvoorbeeld door onvoldoende
verlichting van de weg, bij sterk wisselende
schaduwen of door sneeuw, regen, mist, wer-
velend stof of veel spatwater
RBij verblinding, bijvoorbeeld door tegemoetko-
mend verkeer, direct invallend zonlicht of door
reecties
RBij vervuiling van de voorruit in het gebied van
de multifunctionele camera of wanneer de
camera beslagen, beschadigd of afgedekt is
RWanneer de verkeerstekens slecht herkenbaar
zijn omdat ze bijvoorbeeld vervuild, afgedekt,
verbleekt, met ijs bedekt, beschadigd, ongun-
280 Rijden en parkeren
stig geplaatst, onvoldoende verlicht of ver-
draaid zijn
RDigitale LED-verkeersborden worden vanwege
technische omstandigheden (bijvoorbeeld
zendfrequenties) mogelijk niet of onjuist her-
kend
RWanneer de borden of wegmarkeringen dub-
belzinnig zijn, bijvoorbeeld vanwege verkeers-
tekens bij wegwerkzaamheden, bij op- en afrit-
ten, bij aangrenzende rijstroken of bij paral-
lelle wegen, bij markeringen van voetgangers-
oversteekplaatsen bij verkeerslichten
RWanneer de bewegwijzering of de wegmarke-
ring niet aan de norm voldoet
RWanneer de bewegwijzering of wegmarkering
landspeciek is en afwijkingen vertoont ten
opzichte van de routebegeleiding van het navi-
gatiesysteem, bijvoorbeeld bij of na wegwerk-
zaamheden
RNa scherpe bochten, wanneer verkeerstekens
buiten het gezichtsveld van de camera gepas-
seerd worden
RBij het inhalen van voertuigen met opgeplakte
of gemonteerde verkeerstekens
RBij het gebruik van transportmiddelen die op
de aanhangwagenkoppeling van de auto zijn
bevestigd, bijvoorbeeld etsdragers, kan het
systeem mogelijk op beperkingen voor combi-
naties reageren
Snelheidslimietassistent instellen
Multimediasysteem:
4© 5Instellingen 5Assistentie
5Ondersteuning 5Snelheidslimietassistent
Snelheidswaarschuwing in- of uitschakelen
%De snelheidswaarschuwing is standaard inge-
schakeld (landsafhankelijk).
#Snelheidswaarschuwing uitschakelen.
De snelheidswaarschuwing blij overeenkom-
stig landsafhankelijke wetgeving ingeschakeld
totdat de auto de volgende keer wordt in- of
uitgeschakeld en het bestuurdersportier wordt
geopend.
%Die akoestische snelheidswaarschuwing kan
ook via snelle toegang, door langer indrukken
van de Mute-toets op het stuurwiel, door
indrukken van het snelheidspictogram in de
statusregel van het centraal display of via een
gesproken opdracht worden uit- en ingescha-
keld (functies zijn landsafhankelijk beschik-
baar).
Soort snelheidswaarschuwing wijzigen
#De waarschuwing wijzigen naar Optisch of
Optisch & Akoestisch.
Geluidssignaal bij nieuwe toegestane maximum-
snelheid in- of uitschakelen
%Het geluidssignaal bij een nieuwe toegestane
maximumsnelheid is af fabriek uitgeschakeld.
De functie legt vast of elke wijziging van de weer-
gegeven snelheid op het bestuurdersdisplay met
een subtiel, niet storend geluid wordt onder-
steund.
#De functie in- of uitschakelen.
%De beschikbaarheid van de functie is landsaf-
hankelijk.
Waarschuwingsdrempels instellen
Deze waarde bepaalt, vanaf welke snelheidsover-
schrijding de waarschuwing plaatsvindt.
#Onder waarschuwingsdrempel de gewenste
snelheid instellen.
Rijden en parkeren 281
%De beschikbaarheid van de functie is afhanke-
lijk van landsafhankelijke wetgeving.
%Wanneer een van de volgende systemen actief
is, kan de herkende snelheid handmatig als
toegestane maximumsnelheid worden overge-
nomen:
RActieve afstandsassistent DISTRONIC
RTEMPOMAT
RVariabele limiter
De beschikbaarheid van de functie is afhanke-
lijk van landsafhankelijke wetgeving.
%Meer informatie over de actieve afstandsas-
sistent DISTRONIC (/ pagina 262).
Verkeerstekenassistent
Functie van de verkeerstekenassistent
De verkeerstekenassistent registreert de ver-
keerstekens met de multifunctionele camera en
vergelijkt deze met de informatie op de digitale
wegenkaart van het navigatiesysteem. Deze
ondersteunt u door herkende snelheidslimieten en
inhaalverboden op het bestuurdersdisplay en het
head-up-display weer te geven. Bij het overschrij-
den van de toegestane maximumsnelheid kan het
systeem u waarschuwen.
In sommige landen kan het systeem u meer func-
ties bieden en u waarschuwen wanneer u voet-
gangersoversteekplaatsen nadert of wanneer u op
het punt staat, per ongeluk een stopbord of een
rood verkeerslicht te negeren.
Verkeerstekens met een beperking op een onder-
bord (bijvoorbeeld bij nat wegdek) kunnen even-
eens door de camera worden herkend en geanaly-
seerd.
De verkeerstekenassistent gee alleen geselec-
teerde borden op het bestuurdersdisplay weer. De
werkelijke verkeerstekens en snelheidslimieten
hebben voorrang boven de verkeerstekens en
snelheidslimieten die op het bestuurdersdisplay
worden weergegeven.
Bovendien de volgende aanwijzingen in acht
nemen:
REen snelheid kiezen die is aangepast aan de
rij-, milieu- en weersomstandigheden.
RDe werkelijke verkeerstekens in acht nemen.
RDe geldende verkeersregels en voorschrien
in acht nemen.
De aanwijzingen met betrekking tot de rijsyste-
men en uw verantwoording in acht nemen, anders
kunt u gevaren niet herkennen (/ pagina 243).
Weergaven op het bestuurdersdisplay
1Toegestane snelheid
2Toegestane snelheid bij beperking
3Onderbord met beperking
Het systeem kan maximaal twee verkeersborden
tegelijkertijd op het bestuurdersdisplay weerge-
ven. Snelheidslimieten worden daarbij altijd met
282 Rijden en parkeren
prioriteit weergegeven. Op het head-up-display
kan maximaal één verkeersbord met een snel-
heidslimiet worden weergegeven. Wanneer er
twee snelheidsborden op het bestuurdersdisplay
worden weergegeven, bijvoorbeeld wanneer er
beperkingen zijn herkend, wordt altijd de waarde
van de linker snelheidslimiet 1 doorgegeven voor
overname door de limiter, de TEMPOMAT of de
actieve afstandsassistent DISTRONIC en weerge-
geven op het head-up-display.
Voorbeelden van weer te geven verkeerstekens
De verkeerstekenassistent kan de volgende ver-
keerstekens 1 herkennen en weergeven:
RSnelheidsbeperkingen
RBeëindigingen van snelheidsbeperkingen
RInhaalverboden
RWoonerven
RLandsafhankelijk: Borden die het begin of het
einde van snelwegen en autosnelwegen aan-
geven
De verkeerstekenassistent kan de volgende onder-
borden 3 herkennen en indien nodig de relevan-
tie van de beperkingen met behulp van andere
voertuigsensoren analyseren:
Rbij nat wegdek
Rbij gladheid
Rbij mist
Rtijdelijke beperkingen
Ruitritten
Rbeperkingen voor aanhangwagens
De verkeerstekenassistent maakt ook gebruik van
de gegevens van de digitale wegenkaart van het
navigatiesysteem. Wanneer u een gemeentegrens
passeert of een andere weg inslaat, bijvoorbeeld
bij een snelwegoprit of -afrit of na het afslaan bij
een kruising, kan de weergave op het bestuur-
dersdisplay daarom ook zonder herkende ver-
keerstekens steeds actueel blijven.
%De digitale wegenkaart van het navigatiesys-
teem regelmatig actualiseren, zodat de ver-
keerstekenassistent optimaal blij functione-
ren.
Bovendien kan het systeem ook naderende snel-
heidslimieten op het bestuurdersdisplay en op het
head-up-display weergeven. Op het bestuurders-
display kan bovendien de afstand tot een nade-
rende, lagere snelheidslimiet worden weergege-
ven. Hierbij wordt gebruikgemaakt van informatie
uit de digitale wegenkaart van het navigatiesys-
teem. In het menu Assistentie kan eveneens een
dynamische visualisatie van naderende snelheids-
begrenzingen worden weergegeven.
Wanneer de verkeerstekenassistent de toegestane
maximumsnelheid ter plaatse niet kan bepalen,
bijvoorbeeld vanwege ontoereikende bewegwijze-
ring, verschijnt de volgende weergave op het
bestuurdersdisplay:
Rijden en parkeren 283
De verkeerstekenassistent is niet in alle landen
beschikbaar. Wanneer de auto zich in een land
bevindt waar de verkeerstekenassistent niet wordt
ondersteund, is deze weergave permanent.
%Hiertoe ook de informatie over de displaymel-
dingen van de verkeerstekenassistent in acht
nemen (/ pagina 485).
Verdere functies van de verkeerstekenassistent
(landspeciek)
Waarschuwing bij borden die een inrijverbod aan-
geven: De verkeerstekenassistent kan u waar-
schuwen, bijvoorbeeld wanneer u een afrit van
een autosnelweg of een eenrichtingsstraat aan de
verkeerde kant inrijdt.
Waarschuwing bij voetgangersoversteekplaatsen:
De verkeerstekenassistent kan u tot een rijsnel-
heid van circa 70 km/h waarschuwen, wanneer u
een voetgangersoversteekplaats nadert en zich
voetgangers in de gevarenzone bevinden of zich
hierheen begeven.
Waarschuwing bij stopborden: De verkeersteke-
nassistent kan u tot een rijsnelheid van circa
70 km/h waarschuwen, wanneer u op het punt
staat, per ongeluk een stopbord te negeren. Daar-
toe moeten de borden ondubbelzinnig zijn, bij-
voorbeeld wanneer het systeem meerdere stop-
borden herkent of een stopbord aan de hand van
de digitale navigatiekaart kan bevestigen. Wan-
neer meerdere borden met verschillende aandui-
dingen worden herkend, kan er geen waarschu-
wing worden gegeven.
Waarschuwing bij rode verkeerslichten De ver-
keerstekenassistent kan u tot een rijsnelheid van
circa 70 km/h waarschuwen, wanneer u op het
punt staat, per ongeluk een rood verkeerslicht te
negeren.
Daartoe moet aan de volgende voorwaarden zijn
voldaan:
REr worden meerdere verkeerslichten herkend.
RAlle herkende verkeerslichten zijn rood.
RMinstens een van de rode verkeerslichten
bevindt zich aan passagierszijde naast de
eigen rijstrook.
RDe verkeerslichten hebben de volgende sig-
naalvolgorde (van boven naar beneden): Rood,
oranje, groen.
%U kunt, indien beschikbaar, de waarschuwing
bij voetgangersoversteekplaatsen, stopborden
en rode verkeerslichten in het menu van de
verkeerstekenassistent onder Verdere waar-
schuwingen in- en uitschakelen
(/ pagina 285).
Systeemgrenzen
Het systeem kan in het bijzonder in de volgende
situaties mogelijk niet correct werken of buiten
werking zijn:
RBij slecht zicht, bijvoorbeeld door onvoldoende
verlichting van de weg, bij sterk wisselende
schaduwen of door sneeuw, regen, mist, wer-
velend stof of veel spatwater
RBij verblinding, bijvoorbeeld door tegemoetko-
mend verkeer, direct invallend zonlicht of door
reecties
RBij vervuiling van de voorruit in het gebied van
de multifunctionele camera of wanneer de
camera beslagen, beschadigd of afgedekt is
RWanneer de verkeerstekens slecht herkenbaar
zijn omdat ze bijvoorbeeld vervuild, afgedekt,
verbleekt, met ijs bedekt, beschadigd, ongun-
284 Rijden en parkeren
stig geplaatst, onvoldoende verlicht of ver-
draaid zijn
RDynamische verkeerssignalering met LED-
weergave wordt vanwege technische omstan-
digheden (bijvoorbeeld zendfrequenties)
mogelijk niet of niet juist herkend
RWanneer de informatie op de digitale wegen-
kaart van het navigatiesysteem onjuist, onvol-
ledig of verouderd is
RWanneer de borden of wegmarkeringen dub-
belzinnig zijn, bijvoorbeeld vanwege verkeers-
tekens bij wegwerkzaamheden, bij op- en afrit-
ten, bij aangrenzende rijstroken of bij paral-
lelle wegen, bij markeringen van voetgangers-
oversteekplaatsen bij verkeerslichten
RWanneer de bewegwijzering of de wegmarke-
ring niet aan de norm voldoet
RWanneer de bewegwijzering of wegmarkering
landspeciek is en afwijkingen vertoont ten
opzichte van de routebegeleiding van het navi-
gatiesysteem, bijvoorbeeld bij of na wegwerk-
zaamheden
RNa scherpe bochten, wanneer verkeerstekens
buiten het gezichtsveld van de camera gepas-
seerd worden
RBij het inhalen van voertuigen met opgeplakte
of gemonteerde verkeerstekens
RBij het gebruik van transportmiddelen die met
een aanhangwagenkoppeling aan de auto zijn
bevestigd, bijvoorbeeld etsdragers, kunnen
mogelijk de beperkingen voor aanhangwagens
als van toepassing worden verondersteld
Verkeerstekenassistent instellen
Multimediasysteem:
4© 5Instellingen 5Assistentie
5Ondersteuning 5Verkeerstekenassistent
Snelheidswaarschuwing in- of uitschakelen
%De snelheidswaarschuwing is standaard inge-
schakeld (landsafhankelijk).
#Snelheidswaarschuwing uitschakelen.
De snelheidswaarschuwing blij overeenkom-
stig landsafhankelijke wetgeving ingeschakeld
totdat de auto de volgende keer wordt in- of
uitgeschakeld en het bestuurdersportier wordt
geopend.
%Die akoestische snelheidswaarschuwing kan
ook via snelle toegang, door langer indrukken
van de Mute-toets op het stuurwiel, door
indrukken van het snelheidspictogram in de
statusregel van het centraal display of via een
gesproken opdracht worden uit- en ingescha-
keld (functies zijn landsafhankelijk beschik-
baar).
Soort snelheidswaarschuwing wijzigen
#De waarschuwing wijzigen naar Optisch of
Optisch & Akoestisch.
Waarschuwingsdrempels instellen
Deze waarde bepaalt, vanaf welke snelheidsover-
schrijding de waarschuwing plaatsvindt.
#Onder waarschuwingsdrempel de gewenste
snelheid instellen.
%De beschikbaarheid van de functie is afhanke-
lijk van landsafhankelijke wetgeving.
Geluidssignaal bij nieuwe toegestane maximum-
snelheid in- of uitschakelen
%Het geluidssignaal bij een nieuwe toegestane
maximumsnelheid is af fabriek uitgeschakeld.
Rijden en parkeren 285
De functie legt vast of elke wijziging van de weer-
gegeven snelheid op het bestuurdersdisplay met
een subtiel, niet storend geluid wordt onder-
steund.
#De functie in- of uitschakelen.
%De beschikbaarheid van de functie is landsaf-
hankelijk.
Verdere functies van de verkeerstekenassistent in-
of uitschakelen
#Verdere waarschuwingen in- of uitschakelen.
De beschikbare functies worden in- of uitge-
schakeld.
Het soort waarschuwing voor verdere functies
instellen
#Optisch of Optisch & Akoestisch selecteren.
Verkeerslichtweergave
Informatie over de verkeerslichtweergave
De verkeerslichtweergave ondersteunt de bestuur-
der tijdens het wachten voor een rood verkeers-
licht door de weergave van het camerabeeld op
het centraal display. Het camerabeeld wordt weer-
gegeven, wanneer de bestuurder de eerste auto
voor het rode verkeerslicht is en het wordt uitge-
schakeld wanneer de auto wegrijdt.
Verkeerslichtweergave tonen
Voorwaarden
RDe optie Verkeerslichtweergave is ingescha-
keld.
REen verkeerslichtweergave is beschikbaar.
Multimediasysteem:
4© 5Instellingen 5Assistentie
5Ondersteuning 5Verkeerslichtweergave
%Deze functie is niet in alle landen beschikbaar.
Wanneer de auto vooraan bij een verkeerslicht
staat, wordt het camerabeeld met verkeerslicht-
weergave op het centraal display weergegeven.
Wanneer de auto wegrijdt wordt het camerabeeld
uitgeschakeld.
#Verkeerslichtweergave in- D of uitschake-
len E.
Verdere beschikbare functies gebruiken
#Z selecteren.
#Op verzoek of Automatisch selecteren.
Wanneer Op verzoek is ingesteld en een ver-
keerslichtweergave beschikbaar is, wordt de
melding Voor verkeerslichtweergave hier
aantippen. weergegeven. Na bevestiging van
de melding verschijnt het camerabeeld.
Wanneer Automatisch is ingesteld, verschijnt
het camerabeeld automatisch wanneer een
verkeerslichtweergave beschikbaar is.
Dodehoek- en actieve dodehoekassistent
Werking van de dodehoek- en actieve dodehoe-
kassistent met uitstapwaarschuwing
De dodehoekassistent en de actieve dodehoekas-
sistent bewaken met radarsensoren het gebied tot
40 m achter en 3 m naast de auto.
Het systeem kan vanaf een rijsnelheid van circa
12 km/h voertuigen herkennen die in dit contro-
legebied rijden en een waarschuwing geven.
286 Rijden en parkeren
Statusindicatie op het bestuurdersdisplay
¸Grijs: Het systeem is ingeschakeld maar
niet operationeel.
¸Groen: Het systeem is ingeschakeld en
operationeel.
Weergave op bestuurdersdisplay in het menu Assis-
tentie
Wanneer vanaf een snelheid 12 km/h een voer-
tuig wordt herkend dat direct daarna het waar-
schuwingsgebied naast de auto binnenrijdt, gaat
het waarschuwingslampje in de betreende bui-
tenspiegel rood branden. In het menu Assistentie
brandt eveneens het lampje in de buitenspiegel
1 rood en wordt de rijstrook waarop het voertuig
is herkend, gearceerd weergegeven.
Wanneer een voertuig in het waarschuwingsge-
bied wordt herkend en u de richtingaanwijzer in
de betreende richting inschakelt, klinkt eenmaal
een dubbel waarschuwingssignaal en knippert het
waarschuwingslampje in de betreende buiten-
spiegel rood. In de assistentieweergave verschij-
nen rode radargolven 2 naast uw auto.
Wanneer de richtingaanwijzer ingeschakeld blij,
knippert de weergave in de buitenspiegel bij alle
volgende herkende voertuigen, maar klinkt er
geen waarschuwingssignaal. Wanneer u een voer-
tuig snel inhaalt, vindt er geen waarschuwing
plaats.
De aanwijzingen met betrekking tot de rijsyste-
men en uw verantwoording in acht nemen, anders
kunt u gevaren niet herkennen (/ pagina 243).
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen
ondanks de dodehoekassistent
De dodehoekassistent reageert niet op voer-
tuigen die met een groot snelheidsverschil
naderen en u inhalen.
De dodehoekassistent kan in deze situatie niet
waarschuwen.
#De verkeerssituatie altijd goed in de
gaten houden en voldoende zijdelingse
afstand aanhouden.
Uitstapwaarschuwing
De uitstapwaarschuwing is een extra functie van
de dodehoekassistent en van de actieve dodehoe-
kassistent en kan de inzittenden bij het verlaten
van de auto waarschuwen voor naderende voer-
tuigen.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen
ondanks uitstapwaarschuwing
De uitstapwaarschuwing reageert niet op stil-
staande objecten en ook niet op personen of
andere verkeersdeelnemers die met een groot
snelheidsverschil dichterbij komen.
De uitstapwaarschuwing kan in deze situaties
niet waarschuwen.
#Bij het openen van de portieren altijd de
verkeerssituatie in de gaten houden en
Rijden en parkeren 287
erop letten dat voldoende vrije ruimte
aanwezig is.
Wanneer een voertuig het controlegebied binnen-
rijdt, gaat het waarschuwingslampje in de betref-
fende buitenspiegel rood branden.
Wanneer een inzittende aan de portiergreep aan
de zijde met het dreigende gevaar trekt, wordt
een dubbel waarschuwingssignaal gegeven en
gaan de sfeerverlichting in het betreende portier
en het waarschuwingslampje in de betreende
buitenspiegel rood knipperen.
%Auto's met sfeerverlichting: U kunt de Waar-
schuwingsondersteuning van de sfeerverlich-
ting in- en uitschakelen (/ pagina 173).
%De weergave van de waarschuwingsonder-
steuning kan afhankelijk van de uitvoeringsva-
riant en de instelling variëren.
De uitstapwaarschuwing is alleen beschikbaar
wanneer de dodehoekassistent is uitgeschakeld.
Na het uitschakelen van de auto blij de uitstap-
waarschuwing nog een aantal minuten werken.
Wanneer het waarschuwingslampje in de buiten-
spiegel driemaal knippert, is de uitstapwaarschu-
wing niet meer beschikbaar.
De uitstapwaarschuwing is slechts een hulpmiddel
en ontslaat de inzittenden er niet van zelf goed te
blijven opletten. De inzittenden blijven altijd ver-
antwoordelijk voor het zonder gevaar openen van
de portieren en het veilig verlaten van de auto.
Systeemgrenzen
De dodehoek- en actieve dodehoekassistent kun-
nen in het bijzonder in de volgende situaties
beperkt beschikbaar zijn:
RBij vervuilde of afgedekte sensoren
RBij slecht zicht, bijvoorbeeld door mist, hevige
regen of sneeuw
RBij smalle voertuigen, bijvoorbeeld etsen of
motoretsen
RBij zeer brede of smalle rijstroken
RBij sterk zijdelings versprongen rijdende voer-
tuigen
Bij vangrails en dergelijke obstakels kunnen onge-
gronde waarschuwingen worden gegeven. Altijd
voldoende zijdelingse afstand tot andere verkeers-
deelnemers en obstakels aanhouden.
Wanneer lang naast lange voertuigen wordt gere-
den, bijvoorbeeld een vrachtwagen, kan de waar-
schuwing worden onderbroken.
Bij ingeschakelde achteruitversnelling zijn de
dodehoekassistent en de actieve dodehoekassis-
tent niet bedrijfsklaar.
Wanneer een transportmiddel, bijvoorbeeld een
aanhangwagen of etsdrager, aan de aanhangwa-
genvoorziening bevestigd is en de elektrische ver-
binding correct is aangesloten, zijn de dodehoe-
kassistent en de actieve dodehoekassistent niet
actief.
Daarnaast kan de werking van de uitstapwaar-
schuwing in de volgende situaties beperkt zijn:
RBij sensorafschaduwing door naburige voertui-
gen in krappe parkeerplekken
RBij het naderen van mensen
RBij stilstaande of langzaam bewegende objec-
ten
288 Rijden en parkeren
Functie van de remingreep van de actieve
dodehoekassistent
%De functie van de remingreep is alleen
beschikbaar voor auto's met rijassistentiepak-
ket.
Wanneer de actieve dodehoekassistent in het
controlegebied een zijdelings botsingsgevaar her-
kent, wordt een corrigerende remingreep uitge-
voerd. Deze moet door u worden ondersteund,
om een botsing te voorkomen.
De corrigerende remingreep is in het snelheidsbe-
reik tussen circa 30 km/h en circa 200 km/h
beschikbaar.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen
ondanks remingreep van de actieve dode-
hoekassistent
De corrigerende remingreep kan een aanrij-
ding niet altijd voorkomen.
#Altijd zelf sturen, remmen of accelere-
ren, in het bijzonder als de actieve dode-
hoekassistent waarschuwt of corrigerend
remt.
#Altijd voldoende zijdelingse afstand aan-
houden.
Wanneer een corrigerende remingreep plaats-
vindt, knippert het rode waarschuwingslampje in
de buitenspiegel en klinkt er een dubbel waar-
schuwingssignaal. Bovendien verschijnt er op het
bestuurdersdisplay een melding 1 die u atten-
deert op het zijdelingse aanrijdingsgevaar.
In sporadische gevallen kan het systeem een
onjuiste remingreep uitvoeren. Deze remingreep
kunt u afbreken met licht tegensturen of gas
geven.
Systeemgrenzen
In het bijzonder in de volgende situaties vindt er
geen of een aan de rijsituatie aangepaste corrige-
rende remingreep plaats:
RAan beide zijden van de auto bevinden zich
voertuigen of obstakels, bijvoorbeeld van-
grails.
REen voertuig nadert u met geringe zijdelingse
afstand.
RU rijdt sportief, met hoge bochtsnelheden.
RU remt nadrukkelijk of gee nadrukkelijk gas.
REen rijveiligheidssysteem grijpt in, bijvoorbeeld
het ESP® of het Active Brake Assist System.
RHet ESP® is uitgeschakeld.
REen bandenspanningsverlies of een bescha-
digde band is herkend.
REen transportmiddel, bijvoorbeeld een aan-
hangwagen of etsdrager, is aan de aanhang-
wagenvoorziening bevestigd en de elektrische
verbinding is correct aangesloten.
Rijden en parkeren 289
Dodehoekassistent of actieve dodehoekassis-
tent in- of uitschakelen
Multimediasysteem:
4© 5Instellingen 5Assistentie
5Botsingspreventie
#Actieve dodehoekassistent in- of uitschake-
len.
Actieve spoorassistent
Functie van de actieve spoorassistent
De actieve spoorassistent bewaakt het gebied
vóór uw auto met de multifunctionele camera
(/ pagina 244) en kan u voor het ongewenst ver-
laten van uw rijstrook behoeden. Het systeem kan
u door een corrigerende stuuringreep terug in uw
rijstrook brengen en bovendien door een merk-
bare terugmelding van het stuurwiel waarschu-
wen. De actieve spoorassistent is beschikbaar in
het snelheidsbereik tussen 60 km/h en
200 km/h.
Het systeem kan onder de volgende voorwaarden
ingrijpen:
RDe actieve spoorassistent herkent een rijst-
rookmarkering.
RU rijdt met een voorwiel over deze rijstrook-
markering.
Wanneer u de richtingaanwijzer inschakelt, vindt
geen stuuringreep aan de betreende zijde plaats.
Wanneer u de rijstrook zonder activering van de
richtingaanwijzer verlaat maar gevaar voor een
aanrijding met een bewegend obstakel op de
eigen rijstrook wordt herkend, vindt geen stuurin-
greep plaats.
Auto's met dodehoekassistent of rijassistentiepak-
ket: Wanneer het systeem een obstakel, bijvoor-
beeld een ander voertuig, op de naastgelegen rij-
strook herkent, vindt ondanks het gebruik van de
richtingaanwijzer een stuuringreep plaats.
Landsafhankelijk kan de Actieve spoorassistent in
de volgende situaties reeds vanaf een snelheid
van circa 45 km/h reageren:
RWanneer de auto door een andere verkeers-
deelnemer wordt ingehaald en gevaar voor
een botsing wordt herkend, volgt een corrige-
rende stuuringreep.
RWanneer een herkende rijstrookmarkering
gekruist wordt, volgt een waarschuwing door
een voelbare terugkoppeling in het stuurwiel.
In de volgende gevallen verschijnt de melding 1
op het bestuurdersdisplay en klinkt een waarschu-
wingssignaal:
REen stuuringreep van de actieve spoorassis-
tent duurt langer dan circa tien seconden.
REr vinden twee of meer stuuringrepen van het
systeem binnen circa drie minuten zonder een
stuuringreep van de bestuurder plaats.
290 Rijden en parkeren
In de instellingen van de actieve spoorassistent
kunt u de gevoeligheid van het systeem instellen
en zo bepalen hoe groot de ondersteuning moet
zijn. Ook kunt u vastleggen of het systeem op
onderbroken of alleen op ononderbroken rijstrook-
markeringen moet reageren (/ pagina 293).
Wanneer de ATTENTION ASSIST tekenen van ver-
moeidheid of een microslaap herkent, wordt auto-
matisch de gevoeligste instellingen geselecteerd
(/ pagina 253).
Statusindicaties van de actieve spoorassistent
ïWit: De actieve spoorassistent is uitge-
schakeld.
Wanneer het ESP® uitgeschakeld is of een
bandenspanningswaarschuwing wordt
weergegeven, wordt de actieve spoorassis-
tent automatisch uitgeschakeld.
ïGeel: Er is een storing aanwezig. Hiertoe
ook de displaymeldingen in acht nemen.
ðGrijs: De actieve spoorassistent is inge-
schakeld, maar niet gereed om te werken.
ðGroen: De actieve spoorassistent is inge-
schakeld en gereed om te werken. Wan-
neer het systeem slechts aan één zijde
gereed is, wordt alleen de rijstrookmarke-
ring aan de betreende zijde groen weer-
gegeven.
ðRood: De actieve spoorassistent hee u
door middel van een corrigerende stuurin-
greep naar uw rijstrook teruggevoerd. Wan-
neer bovendien een haptische waarschu-
wing in het stuurwiel plaatsvindt, knippert
de statusindicatie. Alleen de rijstrookmar-
kering aan de zijde waarvoor de waarschu-
wing geldt wordt rood weergegeven.
Auto's zonder rijassistentiepakket: Wan-
neer beide rijstrookmarkeringen in de sta-
tusindicatie tegelijkertijd rood worden
weergegeven, hee de actieve spoorassis-
tent een noodstop gestart
(/ pagina 270).
Weergave van de actieve spoorassistent in het
menu "Assistentie"
Wanneer u met een voorwiel over een herkende
rijstrookmarkering rijdt, wordt dit in het menu
Assistentie op het bestuurdersdisplay rood geac-
centueerd.
%Auto's met actieve sfeerverlichting: Wanneer
de Waarschuwingsondersteuning ingescha-
keld is, wordt de waarschuwing van de actieve
spoorassistent bovendien ondersteund door
de sfeerverlichting (/ pagina 173).
Rijden en parkeren 291
Systeemgrenzen
In de volgende situaties vindt geen corrigerende
stuuringreep plaats, maar wordt afhankelijk van
de situatie een waarschuwing via het stuurwiel
gegeven:
RWanneer u duidelijk actief stuurt, remt of gas
gee
RWanneer een rijveiligheidssysteem ingrijpt, bij-
voorbeeld het ESP®, het Active Brake Assist
System of de actieve dodehoekassistent
RWanneer sportief wordt gereden, bij hoge
bochtsnelheden of snelle acceleraties
RWanneer een transportinrichting, bijvoorbeeld
een aanhangwagen of etsdrager, op de aan-
hangwagenvoorziening is bevestigd en de
elektrische verbinding correct tot stand is
gebracht
Het systeem kan in het bijzonder in de volgende
situaties mogelijk niet correct werken of buiten
werking zijn:
RBij slecht zicht, bijvoorbeeld door onvoldoende
verlichting van de weg, bij sterk wisselende
schaduwen of door regen, sneeuw, mist of
veel spatwater
RBij verblinding, bijvoorbeeld door tegemoetko-
mend verkeer, direct invallend zonlicht of
reecties
RBij vervuiling van de voorruit in het gebied van
de multifunctionele camera of wanneer de
camera beslagen, beschadigd of afgedekt is
RBij vervuiling van de bumper bij de radarsen-
soren of wanneer de radarsensoren bescha-
digd of bedekt zijn
RWanneer er geen of meerdere, niet duidelijk
herkenbare rijstrookmarkeringen voor een rij-
strook aanwezig zijn, bijvoorbeeld in de omge-
ving van wegwerkzaamheden
RWanneer de rijstrookmarkeringen versleten,
donker of bedekt zijn
RWanneer de afstand tot de voorligger te klein
is en daardoor de rijstrookmarkeringen niet
worden herkend
RWanneer rijstrookmarkeringen snel wijzigen,
bijvoorbeeld bij aakkingen, kruisingen of
wegversmallingen
RBij zeer smalle en bochtige rijbanen
De aanwijzingen met betrekking tot de rijsyste-
men en uw verantwoording in acht nemen, anders
kunt u gevaren niet herkennen (/ pagina 243).
Actieve spoorassistent in- of uitschakelen
Multimediasysteem:
4© 5Instellingen 5Assistentie
5Botsingspreventie
5Actieve spoorassistent
#De functie in- of uitschakelen.
Als alternatief kan de actieve spoorassistent via
de Snelle toegangen tot de auto y worden in-
en uitgeschakeld.
%De instelling na het starten van de auto is
landafhankelijk.
292 Rijden en parkeren
Actieve spoorassistent instellen
Multimediasysteem:
4© 5Instellingen 5Assistentie
5Botsingspreventie
5Actieve spoorassistent
Gevoeligheid instellen
#Z selecteren.
#Vroeg, Gem. of Laat selecteren.
De laatst geselecteerde instelling wordt geacti-
veerd wanneer de auto weer wordt gestart.
%De standaardinstelling van deze functie ver-
schilt per land.
Ondersteuning op onderbroken rijstrookmarkering
in- of uitschakelen
#Uitgebreide ondersteuning selecteren.
De laatst geselecteerde instelling wordt geacti-
veerd wanneer de auto weer wordt gestart.
%De standaardinstelling van deze functie ver-
schilt per land.
%Deze functie moet bij auto's zonder rijassis-
tentiepakket geactiveerd zijn, zodat de nood-
stopassistent volledig beschikbaar is.
Meer informatie over de noodstopassistent.
(/ pagina 270)
AIRMATIC
Functie van de AIRMATIC
De AIRMATIC is een luchtvering met variabele
demping voor een beter rijcomfort. De niveaure-
geling rondom zorgt ook bij beladen voertuig voor
de best mogelijke vering en een gelijkblijvende
bodemvrijheid. Om de rijveiligheid te vergroten en
het energieverbruik te verlagen, wordt de auto bij
snel rijden automatisch omlaaggebracht. Boven-
dien bestaat de mogelijkheid om de voertuig-
hoogte handmatig in te stellen.
De AIRMATIC omvat de volgende bestanddelen en
functies:
RLuchtvering met automatische niveauregeling
rondom
RADS PLUS (adaptief dempingssysteem met
continue verstelling van de dempingskarakte-
ristiek)
RSnelheidsafhankelijk omlaagbrengen van de
voertuighoogte
RVia het multimediasysteem selecteerbare ver-
hoogde voertuighoogte voor grotere bodem-
vrijheid
RComfortabele onderstelafstelling in de rijpro-
gramma's A en ;
RStuggere, sportieve onderstelafstelling in het
rijprogramma C
RVanaf een snelheid van 120 km/h verlaging
van de auto in verband met energiebesparing
De auto wordt bij een snelheid lager dan
80 km/h weer tot het normale niveau
omhooggebracht.
%Rijden met aanhangwagen of etsdrager:
Wanneer een transportmiddel, bijvoorbeeld
een aanhangwagen of etsdrager aan de aan-
hangwagenvoorziening bevestigd is en de
elektrische verbinding correct is aangesloten,
blij het voertuig ongeacht de snelheid en het
gekozen rijprogramma op het normale niveau.
Rijden en parkeren 293
Voertuighoogte instellen
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen
door te grote voertuighoogte
De rijeigenschappen kunnen nadelig worden
beïnvloed.
De auto kan bijvoorbeeld bij het sturen of bij
het rijden in een bocht naar buiten glijden.
#Een voertuighoogte kiezen die overeen-
komt met de rijstijl en de staat van het
wegdek.
&WAARSCHUWING Inklemgevaar door zak-
kende auto
Bij het omlaagbrengen van de auto kunnen
lichaamsdelen van personen bekneld raken
die zich tussen de carrosserie en de banden
of onder de auto bevinden.
#Bij het omlaagbrengen van de auto mag
zich niemand in de directe omgeving van
de spatbordranden of onder de auto
bevinden; dit controleren.
&WAARSCHUWING Inklemgevaar door zak-
kende auto
Auto's met AIRMATIC resp. niveauregeling: Bij
het uitladen of uitstappen gaat de auto eerst
iets omhoog en zakt vervolgens na korte tijd
tot de ingestelde hoogte.
Daardoor kunnen u en personen in de buurt
van de spatbordrand of de bodemplaat
bekneld raken.
De auto kan ook na het vergrendelen omlaag
gaan.
#Bij het verlaten van de auto controleren
dat zich niemand in de omgeving van de
spatbordranden of de bodemplaat
bevindt.
*AANWIJZING Beschadigingen door zak-
kende auto
Bij het zakken van de auto kunnen carrosserie-
delen worden beschadigd.
#Bij het zakken van de auto mogen zich
geen hindernissen zoals stoepranden
onder of in de buurt van de carrosserie
bevinden.
Voorwaarden
RDe auto is gestart.
RDe auto rijdt niet sneller dan 40 km/h.
RAls de aanhangwagencontactdoos is aangeslo-
ten (aanhangwagen of achteretsdrager): De
auto rijdt niet sneller dan 30 km/h.
Multimediasysteem:
4© 5ß 5y
Auto omhoogbrengen
#t selecteren.
Het controlelampje brandt permanent.
De auto gaat omhoog naar het hoge niveau
+1.
Uw selectie wordt opgeslagen. Het ingestelde
hoge niveau +1 blij ook na het uitschakelen van
de auto opgeslagen.
In de volgende situaties zakt het voertuig weer:
RU rijdt sneller dan 50 km/h.
294 Rijden en parkeren
RAls de aanhangwagencontactdoos is aangeslo-
ten (aanhangwagen of achteretsdrager): De
auto rijdt sneller dan 30 km/h.
Op GPS gebaseerd omhoogbrengen
Wanneer deze functie is geactiveerd, bestaat bij
het omhoogbrengen van de voertuighoogte de
mogelijkheid om de positie van de auto op te
slaan.
#De vraag bevestigen.
De positie van de auto wordt opgeslagen. Als
de eerder opgeslagen positie opnieuw wordt
bereikt, verschijnt in de zero-layer de vraag of
de voertuighoogte weer moet worden ver-
hoogd.
%Instellingen van het op GPS gebaseerde
omhoogbrengen (/ pagina 295)
%Functie van de zero-layer (/ pagina 342) .
Auto omlaagbrengen
#t selecteren.
Het controlelampje doo.
De auto wordt ingesteld op het normale
niveau.
%Bij het rijden met een aanhangwagen het nor-
male niveau gebruiken. Op openbare wegen is
het rijden op het hoge niveau met een aan-
hangwagen niet toegestaan.
Op GPS gebaseerd omhoogbrengen van de
voertuighoogte instellen
Multimediasysteem:
4© 5Instellingen 5Voertuig
5Rijden 5GPS-gebaseerde verhoging
#Posities opslaan op verzoek, Posities altijd
opslaan of Alle opgeslagen posities wissen
selecteren.
Achteruitrijcamera
Werking van de achteruitrijcamera
De achteruitrijcamera is slechts een hulpmiddel.
Hij kan uw waarneming van de omgeving niet ver-
vangen. De bestuurder blij altijd verantwoordelijk
voor het veilig manoeuvreren en parkeren. Bij het
manoeuvreren of parkeren mogen zich onder
andere geen personen, dieren of voorwerpen in
het manoeuvreergebied bevinden; dit controleren.
%Het gebied achter de auto wordt net als in de
binnenspiegel in spiegelbeeld weergegeven.
Menu Cameraweergaven (Top View)
1Menu Parkeerassistentie
2Achteruitrijcamera met Top View
3Groothoekweergave
4Aanhangwagenweergave
Rijden en parkeren 295
5PARKTRONIC-parkeerassistent in- of uitscha-
kelen (/ pagina 306)
6Waarschuwingsindicatie van de PARKTRONIC-
parkeerassistent (/ pagina 303)
7Hulplijnen op circa 0,5 m, 1,0 m, 1,5 m en
3,0 m afstand tot het achtergedeelte
8Rijspoor van de banden bij actuele stuuruit-
slag (dynamisch)
9Rijvlak afhankelijk van de actuele stuuruitslag
(dynamisch)
AHulplijn op circa 0,3 m afstand tot het achter-
gedeelte
%Wanneer de actieve parkeerassistent is inge-
schakeld, worden de rijstroken 8 groen
weergegeven (/ pagina 307). Groothoekweergave Aanhangwagenweergave
1Gele hulplijn, richthulp
2Rode hulplijn op circa 0,3 m afstand tot de
kogelkop van de aanhangwagenvoorziening
3Kogelkop van de aanhangwagenvoorziening
296 Rijden en parkeren
Systeemgrenzen
Wanneer er geen activering hee plaatsgevonden,
verschijnt de melding Systeem buiten werking op
het centraal display.
De achteruitrijcamera werkt in onder andere de
volgende situaties slechts beperkt of helemaal
niet:
RU rijdt vooruit met een snelheid van meer dan
circa 16 km/h.
RDe achterklep is geopend.
RDe weersomstandigheden zijn slecht, bijvoor-
beeld door hevige regen, sneeuw, mist, storm
of spatwater.
RDe lichtomstandigheden zijn slecht, bijvoor-
beeld 's nachts of door tegenlicht.
RDe cameralens is afgedekt, vervuild of besla-
gen. De aanwijzingen voor het reinigen van de
achteruitrijcamera in acht nemen
(/ pagina 426).
RDe camera of de achterzijde van de auto is
beschadigd. In dit geval de camera, diens
stand en de afstelling laten controleren bij een
gekwaliceerde werkplaats.
RHet registratiegebied is als gevolg van extra
voertuigaanbouwen achterop, bijvoorbeeld
een kentekenplaathouder of etsdrager,
beperkt.
Eveneens de informatie over de sensoren en
camera's van de auto (/ pagina 244) in ook acht
nemen.
%In deze situaties de achteruitrijcamera niet
gebruiken. Anders kunt u anderen bij het par-
keren verwonden of in botsing komen met
voorwerpen.
%Het contrast van het display kan nadelig wor-
den beïnvloed door invallend zonlicht of
andere lichtbronnen, bijvoorbeeld wanneer
een garage wordt verlaten. In dit geval extra
voorzichtig zijn.
%Het display bij een aanzienlijke beperking van
de bruikbaarheid, bijvoorbeeld als gevolg van
pixelfouten, laten repareren of vervangen.
360°-camera
Functie van de 360°-camera
De 360°-camera is een systeem dat bestaat uit
vier camera's, die de directe omgeving van de
auto vastleggen. De camera's ondersteunen u bij-
voorbeeld bij het parkeren of bij onoverzichtelijke
uitritten.
De 360°-camera bevat en verwerkt de beelden
van de volgende camera's:
RAchteruitrijcamera
RFrontcamera
RTwee zijcamera's in de buitenspiegels
De camera's zijn slechts een hulpmiddel en tonen
mogelijkerwijs obstakels in een ander perspectief,
niet goed of geheel niet. Deze kunnen uw waarne-
ming van de omgeving niet vervangen. De
bestuurder blij altijd verantwoordelijk voor het
veilig manoeuvreren en parkeren. Bij het manoeu-
vreren of parkeren mogen zich onder andere geen
personen, dieren of voorwerpen in het manoeu-
vreergebied bevinden; dit controleren.
Rijden en parkeren 297
Menu-overzicht Cameraweergaven
1Menu Parkeerassistentie
2Top View met beeld van de frontcamera
3Top View met beeld van de achteruitrijcamera
43D-View linkerzijde van de auto
53D-View rechterzijde van de auto
63D-Auto-View
7PARKTRONIC-parkeerassistent in- of uitscha-
kelen (/ pagina 306)
8GPS activeringspunt instellen (/ pagina 302)
9Wisselen tussen standaard- en breedbeeld-
weergave
AWisselen tussen standaard- en aanhangwa-
genweergave
%In alle weergaven wordt de waarschuwings-
melding van de PARKTRONIC-parkeerassis-
tent weergegeven (/ pagina 303).
Functie van de hulplijnen
1Hulplijnen op circa 0,5 m, 1,0 m, 1,5 m en
3,0 m afstand tot het achtergedeelte
2Rijspoor van de banden bij actuele stuuruit-
slag (dynamisch)
3Rijvlak afhankelijk van de actuele stuuruitslag
(dynamisch)
4Hulplijn op circa 0,3 m afstand tot het achter-
gedeelte
%Wanneer de actieve parkeerassistent is inge-
schakeld, worden de rijstroken en de hulplij-
nen groen in plaats van geel afgebeeld
(/ pagina 307).
298 Rijden en parkeren
Top View met beeld van de voorcamera of de ach-
teruitrijcamera
1Waarschuwingsindicatie van de PARKTRONIC-
parkeerassistent (/ pagina 303)
2Eigen auto van bovenaf
3Traject van de auto bij actuele stuuruitslag
3D-View linker-/rechterzijde van de auto
*AANWIJZING Gevaar voor ongevallen door
niet of sterk vervormd weergegeven
objecten
Door de projectie van de camera's kunnen
objecten in de 3D-weergaven sterk vervormd
of helemaal niet worden weergegeven.
#Bij het manoeuvreren of parkeren mogen
zich onder andere geen personen, dieren
of voorwerpen in het manoeuvreergebied
bevinden; dit controleren.
1Weergave van de PARKTRONIC-parkeerassis-
tent (/ pagina 303)
In de 3D-View linker-/rechterzijde van de auto
beweegt de virtuele camera naar de betreende
zijde van de auto. Wanneer van transmissiestand
wordt gewisseld, wordt het perspectief automa-
tisch aangepast.
3D-Auto-View
%Het gebied achter de auto wordt in de 3D-
weergaven niet zoals gewend in spiegelbeeld
weergegeven.
Rijden en parkeren 299
1Weergave van de PARKTRONIC-parkeerassis-
tent (/ pagina 303)
2Hulplijnen
In de 3D-Auto-View beweegt de virtuele camera
naar het standaardperspectief en kijkt vanaf de
achterzijde over het dak naar voren. Het perspec-
tief verandert automatisch wanneer een obstakel
wordt genaderd.
Wanneer u het touchscreen aanraakt, wisselt de
weergave naar de 3D-View met vrije rotatie. U
kunt het perspectief met de Touch-Control
draaien, kantelen en zoomen.
Groothoekweergave
1Weergave van de PARKTRONIC-parkeerassis-
tent (/ pagina 303)
2Wisselen tussen standaard- en breedbeeld-
weergave
Aanhangwagenweergave
%De hulplijnen in de aanhangwagenmodus wor-
den ter hoogte van de aanhangwagenvoorzie-
ning afgebeeld.
Wanneer u de aanhangwagenweergave selecteert
terwijl geen aanhangwagen aan de auto is gekop-
peld, verschijnt het volgende beeld:
Aanhangwagenweergave, richthulp
1Wisselen tussen standaard- en aanhangwa-
genweergave
2Gele richthulp
3Kogelkop van de aanhangwagenvoorziening
4Rode hulplijn op circa 0,3 m afstand tot de
kogelkop van de aanhangwagenvoorziening
Wanneer de elektrische verbinding van de auto
met de aanhangwagen tot stand is gebracht, wis-
selt het beeld naar een aanzicht van de zijcame-
ra's.
300 Rijden en parkeren
Aanhangwagenweergave: Zij-aanzicht van de
spiegelcamera's
1Wisselen tussen standaard- en aanhangwa-
genweergave
Systeemgrenzen
Wanneer er geen activering hee plaatsgevonden,
verschijnt de melding Systeem buiten werking op
het centraal display.
De 360°-camera werkt in onder andere de vol-
gende situaties slechts beperkt of helemaal niet:
RU rijdt vooruit met een snelheid van meer dan
circa 16 km/h.
RDe portieren zijn geopend.
REen buitenspiegel is niet volledig uitgeklapt.
RDe achterklep is geopend.
RDe weersomstandigheden zijn slecht, bijvoor-
beeld door hevige regen, sneeuw, mist, storm
of spatwater.
RDe lichtomstandigheden zijn slecht, bijvoor-
beeld 's nachts of door tegenlicht.
RDe cameralens is afgedekt, vervuild of besla-
gen.
RCamera's of onderdelen van de auto waarin de
camera's zijn ingebouwd, zijn beschadigd. In
dit geval de camera's, hun stand en afstelling
laten controleren bij een gekwaliceerde werk-
plaats.
%In deze situaties de 360°-camera niet gebrui-
ken. Anders kunt u anderen bij het parkeren
verwonden of in botsing komen met voorwer-
pen.
Bij zwaar beladen auto's kunnen bij het verlaten
van de standaardhoogte om technische redenen
onnauwkeurigheden bij de hulplijnen en in de
weergave van de berekende afbeeldingen optre-
den.
Door op de auto gemonteerde voertuigaanbouwen
(bijvoorbeeld kentekenplaathouder, etsdrager)
kunnen het gezichtsveld en verdere functies van
het camerasysteem worden beperkt.
%Het contrast van het display kan door plotse-
ling invallend zonlicht of andere lichtbronnen
nadelig worden beïnvloed, bijvoorbeeld bij het
uitrijden van een garage. In dit geval extra
voorzichtig zijn.
%Het display bij een aanzienlijke beperking van
de bruikbaarheid, bijvoorbeeld als gevolg van
pixelfouten, laten repareren of vervangen.
De aanwijzingen voor het reinigen van de 360°-
camera in acht nemen (/ pagina 426).
Rijden en parkeren 301
Weergaven van de 360°-camera met de toets
oproepen
%Afhankelijk van de uitrusting van de auto kan
de toets 1 zich ook op een andere plaats in
de middenconsole bevinden.
#De toets 1 indrukken.
#Het menu Cameraweergaven selecteren.
#In het multimediasysteem de gewenste weer-
gave selecteren (/ pagina 297).
Weergave van de 360°-camera selecteren (ach-
teruitversnelling)
Voorwaarden
RIn het multimediasysteem is de instelling Acti-
vering bij R geactiveerd (/ pagina 302).
#De achteruitversnelling inschakelen.
#In het multimediasysteem de gewenste weer-
gave selecteren (/ pagina 297).
Achteruitrijcamera of 360°-camera instellen
De achteruitrijcamera is slechts een hulpmiddel.
Hij kan uw waarneming van de omgeving niet ver-
vangen. De bestuurder blij altijd verantwoordelijk
voor het veilig manoeuvreren en in- en uitparke-
ren. Erop letten dat zich geen personen, dieren of
voorwerpen in het traject van de auto bevinden.
De omgeving in de gaten houden en altijd klaar
zijn om te remmen.
Multimediasysteem:
4© 5Instellingen 5Assistentie
5Camera
#Activering bij R in- of uitschakelen.
%Instellingen om de achteruitrijcamera-weer-
gave te deactiveren zijn niet in alle landen
beschikbaar.
360°-camera met GPS-activeringspunten behe-
ren
Multimediasysteem:
4© 5Instellingen 5Assistentie
5Camera
Activeringspositie hernoemen
%Activeringspunten worden in het menu Came-
raweergaven vastgelegd. (/ pagina 297)
#u voor de gewenste activeringspositie
selecteren.
#Bewerken selecteren.
#Een naam invoeren en bevestigen.
De activeringspositie wordt onder de nieuwe
naam opgeslagen.
302 Rijden en parkeren
Activeringspositie wissen
#u voor de gewenste activeringspositie
selecteren.
#Item wissen selecteren.
#De vraag bevestigen.
De activeringspositie wordt gewist.
Camera-afdekking openen
Multimediasysteem:
4© 5Instellingen 5Assistentie
5Camera
#Camera-afdekking openen selecteren.
%De camera-afdekking sluit automatisch na
enige tijd of nadat de auto is in- of uitgescha-
keld.
PARKTRONIC-parkeerassistent
Werking van de PARKTRONIC-parkeerassistent
De PARKTRONIC-parkeerassistent is een elektro-
nische parkeerhulp, die de omgeving van uw auto
bewaakt en de afstand tussen uw auto en een
herkend obstakel optisch en akoestisch weer-
gee.
De passieve ankbescherming waarschuwt boven-
dien voor obstakels aan de zijkant. Deze moeten
tijdens het voorbijrijden eerst door de sensoren in
de voor- of achterbumper worden herkend. Wan-
neer u in de richting van een gedetecteerd obsta-
kel stuurt en daardoor een zijdelings aanrijdings-
gevaar bestaat, volgt een waarschuwing. U kunt
de passieve ankbescherming in het multimedia-
systeem in- en uitschakelen.
Om ervoor te zorgen dat obstakels aan de zijkant
voor of achter kunnen worden weergegeven, moet
de auto eerst een afstand van ten minste een
halve autolengte aeggen. Wanneer een afstand
van een autolengte is afgelegd, kunnen obstakels
rondom worden weergegeven.
De PARKTRONIC-parkeerassistent is slechts een
hulpmiddel. Hij kan uw waarneming van de omge-
ving niet vervangen. De bestuurder blij altijd ver-
antwoordelijk voor het veilig manoeuvreren en in-
en uitparkeren. Bij het manoeuvreren, in- en uit-
parkeren mogen zich onder andere geen perso-
nen, dieren of voorwerpen in het manoeuvreerge-
bied bevinden; dit controleren.
Weergaven op het centraal display
Auto's met 360°-camera
Auto's met achteruitrijcamera
Rijden en parkeren 303
Zodra de PARKTRONIC-parkeerassistent gereed
voor de weergave is, worden de betreende
gebieden van de weergave blauw weergegeven.
1Voor en achter gereed voor weergave
2Rondom gereed voor weergave
3Rondom gereed voor weergave en obstakels
herkend
De kleur van de weergave verandert afhankelijk
van de afstand tot het herkende obstakel:
RBlauw: > 1 m (geen obstakel herkend)
RGeel: Circa 1 m - 0,7 m
ROranje: Circa 0,7 m - 0,4 m
RRood: < 0,4 m
Auto's met 360°-camera: Daarbij verschui de
begrenzingslijn dynamisch afhankelijk van de posi-
tie en afstand van herkende obstakels.
Bovendien klinkt afhankelijk van de afstand tot het
herkende obstakel een onderbroken waarschu-
wingssignaal. U kunt het waarschuwingstijdstip
instellen in het multimediasysteem. In de instelling
Vroeg waarschuwen waarschuwt het systeem al
vanaf een afstand van 1 m, in de standaardinstel-
ling pas vanaf 0,4 m.
Auto's met 360°-camera
Auto's met achteruitrijcamera
Wanneer u zich niet in het menu Camera & parke-
ren bevindt en een obstakel in het traject van de
auto wordt herkend, verschijnt onder de volgende
voorwaarde de pop-up 1 op het centraal display:
RAuto's zonder actieve parkeerassistent: U rijdt
niet sneller dan 12 km/h.
304 Rijden en parkeren
RAuto's met actieve parkeerassistent: U rijdt
niet sneller dan 18 km/h.
Optioneel kunnen door de PARKTRONIC-parkeer-
assistent herkende obstakels vanaf een afstand
van circa 1,0 m aan de voorzijde 2 en 0,7 m aan
de zijkanten 3 ook op het head-up-display wor-
den weergegeven.
Auto's met actieve sfeerverlichting en parkeerpak-
ket met remote parkeerfuncties
Wanneer de Waarschuwingsondersteuning inge-
schakeld is, wordt de weergave van de PARKTRO-
NIC-parkeerassistent bovendien door de sfeerver-
lichting ondersteund. Wanneer een obstakel wordt
herkend, dan gaat de sfeerverlichting in dezelfde
kleur branden als de weergave op het centraal
display.
De ondersteuning van de weergave van de PARK-
TRONIC-parkeerassistent door de actieve sfeer-
verlichting dient slechts als hulpmiddel en ver-
vangt niet de weergave op het centraal display.
Meer informatie over de sfeerverlichting.
(/ pagina 173)
%Bij het bestuurdersdisplay en achter de ach-
terportieren vindt geen weergave via de sfeer-
verlichting plaats.
%Afhankelijk van de gewenste instelling kunnen
andere functies de weergave van de PARK-
TRONIC-parkeerassistent via de sfeerverlich-
ting overlappen. In dit geval wordt de PARK-
TRONIC-parkeerassistent niet via de sfeerver-
lichting weergegeven.
Systeemgrenzen
De PARKTRONIC-parkeerassistent houdt eventu-
eel geen rekening met de volgende obstakels:
RObstakels die zich onder het registratiegebied
bevinden, bijvoorbeeld personen, dieren of
voorwerpen
RObstakels die zich boven het registratiegebied
bevinden, bijvoorbeeld uitstekende lading,
overhangen of laadplatforms van vrachtwa-
gens
RVoetgangers of dieren die aan de zijkant van
de auto lopen
RObjecten die aan de zijkant van de auto staan
Zijdelingse obstakels worden in onder andere de
volgende situaties niet weergegeven:
RU parkeert de auto en schakelt deze uit.
RDe portieren worden geopend.
Na het starten van de motor moeten obstakels
opnieuw tijdens het voorbijrijden worden gedetec-
teerd voordat een nieuwe waarschuwing kan vol-
gen.
Bovendien de systeemgrenzen van de volgende
systemen in acht nemen:
RAchteruitrijcamera (/ pagina 295)
R360°-camera (/ pagina 297)
De informatie over de sensoren en camera's in
acht nemen, anders kan het systeem niet correct
functioneren (/ pagina 244).
Rijden en parkeren 305
Auto's met aanhangwagenvoorziening: Wanneer
een transportmiddel, bijvoorbeeld een aanhang-
wagen of etsdrager, aan de aanhangwagenvoor-
ziening bevestigd is en de elektrische verbinding
correct is aangesloten, is de PARKTRONIC-par-
keerassistent voor achter de auto gedeactiveerd.
Problemen met de PARKTRONIC-parkeerassistent
Wanneer de weergave van de PARKTRONIC-par-
keerassistent gedurende circa drie seconden rood
gaat branden, vervolgens wordt uitgeschakeld en
het symbool é op het bestuurdersdisplay ver-
schijnt, is het systeem mogelijk vanwege een sig-
naalstoring uitgeschakeld. De auto opnieuw star-
ten en controleren of de PARKTRONIC-parkeeras-
sistent op een andere plaats functioneert.
Wanneer bovendien een waarschuwingssignaal
klinkt, kan dit de volgende oorzaak hebben:
RDe sensoren zijn vervuild: De sensoren reini-
gen en hierbij de aanwijzingen met betrekking
tot de verzorging van onderdelen van de auto
in acht nemen (/ pagina 426).
RDe PARKTRONIC-parkeerassistent is vanwege
een functiestoring uitgeschakeld: De auto
opnieuw starten. Indien het probleem blij
bestaan contact opnemen met een gekwali-
ceerde werkplaats.
PARKTRONIC-parkeerassistent in- of uitschake-
len
*AANWIJZING Gevaar voor ongevallen door
objecten in de directe omgeving
De PARKTRONIC-parkeerassistent herkent
bepaalde objecten in de directe omgeving
mogelijk niet.
#Bij het parkeren of manoeuvreren in het
bijzonder op obstakels letten die zich
onder of boven de sensoren bevinden,
bijvoorbeeld bloembakken of aanhang-
wagendissels. Anders kunnen de auto of
andere objecten worden beschadigd.
Voorwaarden
RHet menu camera is geopend.
ROf: De actieve parkeerassistent is actief.
ROf: Het pop-upvenster PARKTRONIC ver-
schijnt.
#= op het centraal display aantippen.
De PARKTRONIC-parkeerassistent is actief, wan-
neer het controlelampje brandt. Wanneer het con-
trolelampje niet brandt of het symbool é
wordt weergegeven, is de PARKTRONIC-parkeer-
assistent niet actief.
%Als de auto wordt gestart, is de PARKTRONIC-
parkeerassistent automatisch ingeschakeld.
Als alternatief kan de PARKTRONIC-parkeerassis-
tent in het menu Snelle toegang worden in- of uit-
geschakeld.
Waarschuwingssignalen van de PARKTRONIC-
parkeerassistent instellen
Multimediasysteem:
4© 5Instellingen 5Assistentie
5Parkeren
Waarschuwingssignalen instellen
#Waarschuwingssignalen instellen selecteren.
#Onder Volume of Toonhoogte de gewenste
waarde instellen.
306 Rijden en parkeren
Geluidsverlaging in- of uitschakelen
#Verlaging audiovolume selecteren en Audio-
verlag. bij wrsch.sig. in- of uitschakelen.
Het volume van de actuele mediabron wordt
tijdens een waarschuwingssignaal van de
PARKTRONIC-parkeerassistent verlaagd.
of
#Verlaging audiovolume selecteren en Verla-
ging audiovolume bij R in- of uitschakelen.
Het volume van de actuele mediabron wordt
verlaagd, zodra de achteruitversnelling wordt
ingeschakeld.
Waarschuwingstijdstip instellen
#Waarschuwingstijdstip selecteren.
#Waarschuwing zijkant in- of uitschakelen.
#Het gewenste waarschuwingstijdstip Voor of
Achter instellen.
Actieve parkeerassistent
Werking van de actieve parkeerassistent
De actieve parkeerassistent is een elektronische
parkeerhulp op basis van ultrasoon geluid, onder-
steund door de achteruitrij- en de 360°-camera.
Het systeem meet bij het vooruitrijden automa-
tisch, tot circa 35 km/h, parkeerplekken aan
beide zijden van de auto op.
De actieve parkeerassistent biedt de volgende
functies:
Auto's met achteruitrijcamera
RInparkeren op parkeerplekken langs de rijbaan
RAchteruit inparkeren in een parkeerplek dwars
op de rijbaan
Auto's met 360°-camera
RInparkeren op parkeerplekken langs de rijbaan
RInparkeren op parkeerplekken dwars op de rij-
baan (naar keuze vooruit of achteruit)
RInparkeren op parkeerplekken die alleen maar
als zodanig herkenbaar zijn door markeringslij-
nen (bijvoorbeeld aan de kant van de weg)
RUitparkeren uit parkeerplekken langs de rij-
baan
RUitparkeren uit parkeerplekken dwars op de
rijbaan (links of rechts)
De actieve parkeerassistent is slechts een hulp-
middel. Hij kan uw waarneming van de omgeving
niet vervangen. De bestuurder blij altijd verant-
woordelijk voor het veilig manoeuvreren en in- en
uitparkeren. Erop letten dat zich geen personen,
dieren of voorwerpen in het traject van de auto
bevinden.
Wanneer de actieve parkeerassistent beschikbaar
is, verschijnt de weergave Ç op het bestuur-
dersdisplay. Wanneer het systeem parkeerplekken
herkent, verschijnt de weergave È. De pijlen
geven aan, aan welke zijde van de rijbaan her-
kende parkeerplekken aanwezig zijn. Deze worden
vervolgens weergegeven op het centraal display.
Wanneer de actieve parkeerassistent geactiveerd
is, worden op basis van de berekende weg de
richtingaanwijzers geactiveerd. Het in- en het uit-
parkeren worden ondersteund door gas geven,
remmen, sturen en schakelen.
Om het inparkeren te starten, de toets c
(/ pagina 309) indrukken.
Rijden en parkeren 307
De actieve parkeerassistent wordt in de volgende
situaties afgebroken:
RU schakelt de PARKTRONIC-parkeerassistent
uit.
RU drukt opnieuw de toets c in.
REr wordt gestuurd.
RDe parkeerstand j wordt ingeschakeld.
RHet ESP® regelt.
RHet bestuurdersportier wordt geopend.
Systeemgrenzen
Wanneer de exterieurverlichting een storing ver-
toont, is de actieve parkeerassistent niet beschik-
baar.
Bovendien de systeemgrenzen van de volgende
systemen in acht nemen:
RAchteruitrijcamera (/ pagina 295)
R360°-camera (/ pagina 297)
Objecten die zich boven of onder het registratie-
gebied van de actieve parkeerassistent bevinden,
bijvoorbeeld uitstekende lading, overhangen of
laadplatforms van vrachtwagens of begrenzingen
van parkeerplekken, worden bij het opmeten van
de parkeerplek niet herkend. Daarom wordt hier-
mee ook geen rekening gehouden bij het bereke-
nen van de parkeerprocedure. De actieve parkeer-
assistent stuurt daarom eventueel mogelijk te
vroeg de parkeerplek in of remt te laat.
Bepaalde weersomstandigheden, bijvoorbeeld
sneeuw of zware regenval, kunnen ertoe leiden
dat de afmetingen van de parkeerplek niet nauw-
keurig kunnen worden bepaald. Parkeerplekken
vóór geparkeerde aanhangwagens, waarvan de
aanhangwagendissel over de rand van de parkeer-
plek steekt, worden mogelijkerwijs niet als par-
keerplek herkend of niet correct gemeten. De
actieve parkeerassistent alleen gebruiken op een
vlakke, stroeve ondergrond.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen
door objecten boven of onder het registra-
tiegebied van de actieve parkeerassistent
Als zich objecten boven of onder het registra-
tiegebied bevinden, kunnen de volgende situ-
aties optreden:
RDe actieve parkeerassistent kan te vroeg
insturen.
RDe auto stopt niet voor deze objecten.
Er bestaat gevaar voor een aanrijding!
#De actieve parkeerassistent in deze situ-
aties niet gebruiken.
De actieve parkeerassistent kan ook ongeschikte
parkeerplekken weergeven, bijvoorbeeld parkeer-
plekken waar parkeren niet toegestaan is, of par-
keerplekken op een ongeschikte ondergrond.
De actieve parkeerassistent in onder andere de
volgende situaties niet gebruiken:
RBij extreme weersomstandigheden, bijvoor-
beeld ijs, sneeuw of bij zware regenval
308 Rijden en parkeren
RBij het transport van ladingen die voorbij de
auto uitsteken
RWanneer de parkeerplek zich op een steile hel-
ling bevindt
RWanneer sneeuwkettingen zijn gemonteerd
RBij een aangekoppelde aanhangwagen of ets-
drager
RDirect na een bandenwissel of wanneer ver-
vangende banden zijn gemonteerd
RBij een te lage of te hoge bandenspanning
RBij een vervorming van het onderstel, bijvoor-
beeld na rijden tegen een stoeprand
RBij steile hellingen van meer dan 15%
Met de actieve parkeerassistent inparkeren
%Afhankelijk van de uitrusting van de auto kan
de toets 1 zich ook op een andere plaats in
de middenconsole bevinden.
#De toets 1 indrukken.
#Het menu 2 Parkeerassistentie selecteren.
Op het centraal display worden de door het sys-
teem herkende parkeerplekken 3 weergegeven.
Rijden en parkeren 309
Wanneer de auto stilstaat verschijnt bovendien
het aangeduide traject van de auto 4 in de actu-
eel geselecteerde parkeerplek 5.
#Wanneer een parkeerplek wordt weergegeven:
De auto tot stilstand brengen.
#Zo nodig een andere parkeerplek selecteren.
#Auto's met 360°-camera: Wanneer de inpar-
keerrichting moet worden gewijzigd, de gese-
lecteerde parkeerplek opnieuw aantippen.
#Inparkeren starten: Opnieuw de toets 1
indrukken.
De auto parkeert in de geselecteerde parkeer-
plek.
De richtingaanwijzer wordt automatisch ingescha-
keld wanneer het inparkeren wordt gestart. De
verantwoordelijkheid voor het correct inschakelen
van de richtingaanwijzers ligt altijd bij u. Indien
noodzakelijk de richtingaanwijzers overeenkom-
stig gebruiken.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen
door opzij bewegen van de auto bij het in-
en uitparkeren
De auto beweegt bij het in‑ en uitparkeren
opzij en kan daarbij ook op de andere rijstrook
komen.
Daardoor kunt u in botsing komen met andere
weggebruikers of objecten.
#Op andere verkeersdeelnemers en
objecten letten.
#Eventueel stoppen of de parkeerproce-
dure met de actieve parkeerassistent
afbreken.
Na beëindiging van het parkeren verschijnt de
melding Actieve parkeerassistent beëindigd.
#De auto tegen wegrollen beveiligen. Wanneer
de wettelijke voorschrien of de plaatselijke
omstandigheden dit vereisen: De wielen in de
richting van de stoeprand draaien.
%U kunt de auto tijdens het inparkeren tot stil-
stand brengen en een andere transmissie-
stand kiezen. Daarop berekent het systeem
een nieuw traject. Wanneer geen nieuw tra-
ject voor de auto beschikbaar is, kan opnieuw
van transmissiestand worden gewisseld.
310 Rijden en parkeren
Direct inparkeren vanuit het menu Cameraweer-
gaven
#Het menu Cameraweergaven selecteren.
#Wanneer de auto stilstaat en in de transmis-
siestand k het symbool 6 in het camera-
beeld verschijnt: Opnieuw de toets 1 indruk-
ken.
Het inparkeren van de auto in de herkende
parkeerplek wordt gestart.
%De parkeerplek en de parkeerrichting kunnen
bij het direct inparkeren niet worden gewij-
zigd.
Met de actieve parkeerassistent uitparkeren
Voorwaarden
RDe auto is met een 360°-camera uitgerust.
RDe auto werd met de actieve parkeerassistent
ingeparkeerd.
#De auto starten.
#De toets 1 indrukken.
#Het menu Parkeerassistentie 2 selecteren.
#Eventueel de uitparkeerrichting 3 wijzigen.
#Uitparkeren starten: Opnieuw de toets 1
indrukken.
#Indien nodig de transmissiestand wijzigen.
Hiertoe de meldingen die op het bestuurders-
en het centraal display worden weergegeven
in acht nemen.
De auto rijdt uit de parkeerplek.
De richtingaanwijzer wordt automatisch ingescha-
keld wanneer het uitparkeren wordt gestart en
automatisch uitgeschakeld wanneer het inparke-
ren is voltooid. De verantwoordelijkheid voor het
correct inschakelen van de richtingaanwijzers ligt
altijd bij u. Indien noodzakelijk de richtingaanwij-
zers overeenkomstig gebruiken.
Na beëindiging van het uitparkeren verzoeken een
waarschuwingssignaal en de melding Ø
Actieve parkeerassistent beëindigd, auto overne-
men u om de besturing over te nemen. U dient
weer zelf gas te geven, te remmen, te sturen en te
schakelen.
Rijden en parkeren 311
Wanneer u niet op het overnameverzoek reageert,
wordt de auto door het systeem tot stilstand afge-
remd.
De actieve parkeerassistent pauzeren
U kunt het in- of uitparkeren van de actieve par-
keerassistent bijvoorbeeld als volgt onderbreken:
#Het rempedaal indrukken.
#Het passagiersportier, een achterportier of de
achterklep openen.
#De elektrische parkeerrem of de HOLD-functie
activeren.
#Het in- of uitparkeren voortzetten: Het gaspe-
daal iets indrukken.
%Wanneer de elektrische parkeerrem vóór het
activeren van de actieve parkeerassistent
ingeschakeld was, moet u het gaspedaal iets
indrukken om het in- of uitparkeren te starten.
Uw omgeving controleren voordat u een gepau-
zeerde parkeerprocedure voortzet. Opnieuw con-
troleren dat zich geen personen, dieren of voor-
werpen in het manoeuvreergebied van de auto
bevinden. Hiertoe ook de systeemgrenzen van de
actieve parkeerassistent in acht nemen.
Automatisch remfunctie van de actieve parkeer-
assistent
In het traject van de auto herkende personen of
objecten kunnen voor sterk afremmen zorgen en
daarmee het in- of uitparkeren onderbreken. De
auto wordt dan in stilstand vastgehouden. Wan-
neer u het gaspedaal indrukt, wordt het in- of uit-
parkeren voortgezet.
Uw omgeving controleren voordat u het in- of uit-
parkeren voortzet. Opnieuw controleren dat zich
geen personen, dieren of voorwerpen in het
manoeuvreergebied van de auto bevinden. Hier-
toe ook de systeemgrenzen van de actieve par-
keerassistent in acht nemen.
Remote parkeerassistent
Werking van de remote parkeerassistent
%De remote parkeerassistent is een extra func-
tie van de actieve parkeerassistent. De lokale
voorschrien en wetgeving voor het gebruik
van de remote parkeerassistent in het open-
bare verkeer in acht nemen.
Wanneer voorgeschreven is dat de wielen in
de richting van de stoep moeten wijzen, mag
de remote parkeerassistent niet worden
gebruikt.
Erop letten dat de remote parkeerassistent
alleen mag worden bediend, indien u in het
bezit bent van een geldig rijbewijs en in een
geschikte toestand om een voertuig te bestu-
ren.
De remote parkeerassistent parkeert uw auto in of
uit, terwijl u zich buiten de auto bevindt. Het
manoeuvreren en parkeren kunt u daarbij via uw
mobiele telefoon controleren.
Met de remote parkeerassistent kan het in- en uit-
parkeren volledig door de actieve parkeerassistent
worden uitgevoerd. Bovendien kan de auto direct
voor een garage of een inrit worden geplaatst, om
de auto vervolgens met de remote parkeerassis-
tent in of uit te parkeren.
De remote parkeerassistent zorgt voor het wegrij-
den, remmen en sturen. De auto is vergrendeld
wanneer de remote parkeerassistent actief is.
De remote parkeerassistent is slechts een hulp-
middel. Hij kan uw waarneming van de omgeving
niet vervangen. De bestuurder blij altijd verant-
woordelijk voor het veilig manoeuvreren en in- en
312 Rijden en parkeren
uitparkeren. Indien noodzakelijk het parkeren
onderbreken of beëindigen. Erop letten dat zich
geen personen, dieren of voorwerpen in het tra-
ject van de auto bevinden. Ook op andere voertui-
gen letten.
Systeemgrenzen
Wanneer het systeem tijdens het manoeuvreren of
parkeren een storing of systeemgrens herkent,
wordt het proces afgebroken:
RDe auto wordt tot stilstand gebracht.
RDe transmissiestand j wordt ingeschakeld
en de elektrische parkeerrem wordt automa-
tisch bediend.
RDe auto wordt uitgeschakeld.
RDe auto is nog steeds vergrendeld.
Wanneer het parkeren wordt afgebroken, ver-
schijnt een overeenkomstige melding op de
mobiele telefoon.
Afhankelijk van de situatie kunt u het proces over-
nemen, de auto terug naar de uitgangspositie
manoeuvreren of de controle in de auto overne-
men.
De systeemgrenzen van de actieve parkeerassis-
tent gelden (/ pagina 307).
Bepaalde weersomstandigheden, bijvoorbeeld
sneeuw of zware regenval, kunnen ertoe leiden
dat de afmetingen van de parkeerplek niet nauw-
keurig kunnen worden bepaald of dat er verbin-
dingsproblemen met de mobiele telefoon ont-
staan. De remote parkeerassistent alleen gebrui-
ken op een vlakke, stroeve ondergrond.
Tijdens het parkeren mag uw afstand tot de auto
niet groter zijn dan circa 3,0 m. Bij een grotere
afstand wordt het proces afgebroken en wordt
een overeenkomstige melding op de mobiele tele-
foon weergegeven. Wanneer u weer dichter bij de
auto komt, kunt u het proces voortzetten.
Remote parkeerassistent bedienen
Voorwaarden
Voor de functie Remote parkeerassistent hebt u
het volgende nodig:
REen gebruikersaccount bij Mercedes me
RDe actuele remote parkeerassistent app voor
uw voertuigtype
REen mobiele telefoon
%Een lijst met geschikte mobiele telefoons
vindt u op: https://www.mercedes-benz-
mobile.com/
De volgende besturingssystemen worden onder-
steund:
RAndroid™
RApple® iOS
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen
door onvoldoende zicht op de omgeving
van de auto
De volgende punten in acht nemen bij het
manoeuvreren en het in- en uitparkeren van
de auto met de remote parkeerassistent:
#In acht nemen dat altijd een optimaal
zicht op de auto en de omgeving van de
auto aanwezig is.
#Controleren dat zich geen personen, die-
ren of objecten in de baan van de auto
bevinden.
#Ervoor zorgen dat er voldoende afstand
tot de auto aanwezig is en dat zowel u
Rijden en parkeren 313
als andere verkeersdeelnemers niet in
gevaar worden gebracht.
#Altijd de omgeving van de auto in de
gaten houden en mogelijke gevaren her-
kennen.
#Eventueel het parkeren afbreken.
Tijdens het parkeren mogen zich geen personen
of huisdieren in de auto bevinden. Er altijd op let-
ten dat de systeemgrenzen worden aangehouden.
Het parkeren eventueel afbreken. Altijd ervoor
zorgen dat de toegangstoestemming voor andere
verkeersdeelnemers gewaarborgd is.
#De service "Remote parkeerassistent" bijvoor-
beeld via de Mercedes me Homepage active-
ren.
#De mobiele telefoon met de remote parkeeras-
sistent app in de auto autoriseren
(/ pagina 316).
Manoeuvre voor parkeren in de auto voorselecte-
ren
#De auto stoppen en de transmissiestand j
inschakelen.
%Afhankelijk van de uitrusting van de auto kan
de toets 1 zich ook op een andere plaats in
de middenconsole bevinden.
#De toets 1 indrukken.
#Het menu 2 Parkeerassistentie selecteren.
#Voor meer informatie over de remote parkeer-
assistent: 3 selecteren.
#Eventueel een andere parkeerplek 4 kiezen
of 5 selecteren om rechtuit, bijvoorbeeld in
een garage, te rijden.
#Eventueel de parkeerrichting 6 wijzigen.
314 Rijden en parkeren
%Als alternatief kunt u het parkeren starten met
de actieve parkeerassistent (/ pagina 309)
en op een willekeurige positie van de auto ver-
dergaan met de remote parkeerassistent.
Daartoe het parkeren stoppen en de transmis-
siestand j inschakelen.
#De auto uitschakelen en bij het verlaten ervan
de sleutel meenemen.
Parkeren zonder voorselectie starten
#De auto stoppen en de transmissiestand j
inschakelen.
#De auto uitschakelen en bij het verlaten ervan
de sleutel meenemen.
Parkeren buiten de auto starten
#De auto ontgrendelen.
Parkeren met de remote parkeerassistent
%De sleutel tijdens het parkeren bij u houden.
Door een sleuteltoets in te drukken kunt u het
parkeren afbreken en de auto tot stilstand
brengen.
%Wanneer het inparkeren is voltooid, is de auto
automatisch vergrendeld.
Wanneer het parkeren is gestart zoals hierboven
beschreven, is de auto gedurende korte tijd
gereed om te verbinden met de mobiele telefoon.
#De remote parkeerassistent app op de
mobiele telefoon starten en met de auto ver-
binden.
#De aanwijzingen van de remote parkeerassis-
tent app in acht nemen.
%De richtingaanwijzer wordt automatisch inge-
schakeld wanneer het parkeren wordt gestart
en uitgeschakeld wanneer het parkeren is vol-
tooid.
%Wanneer de verbinding tussen de auto en de
mobiele telefoon tijdens het parkeren wordt
onderbroken, kan het proces worden voortge-
zet wanneer de verbinding binnen korte tijd
weer is hersteld.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen
door opzij bewegen van de auto bij het in-
en uitparkeren
De auto beweegt bij het in‑ en uitparkeren
opzij en kan daarbij ook op de andere rijstrook
komen.
Daardoor kunt u in botsing komen met andere
weggebruikers of objecten.
#Op andere verkeersdeelnemers en
objecten letten.
#Eventueel stoppen of de parkeerproce-
dure van de remote parkeerassistent
afbreken.
#Na het beëindigen van het inparkeren contro-
leren of alle portieren en zijruiten en de baga-
geruimte gesloten zijn. De auto tegen wegrol-
len beveiligen.
Parkeren annuleren
U kunt het parkeren door de remote parkeerassis-
tent op elk moment annuleren en de auto tot stil-
stand brengen.
#Breek het parkeren in de remote parkeerassis-
tent app af.
of
#Druk op een toets in de sleutel.
of
#Trek aan een portiergreep.
Rijden en parkeren 315
Mobiele telefoon voor de remote parkeerassis-
tent autoriseren of deautoriseren
Multimediasysteem:
4© 5Instellingen 5Assistentie
5Parkeren
Nieuwe mobiele telefoon autoriseren
Om de functie van de remote parkeerassistent te
kunnen gebruiken, moet uw mobiele telefoon wor-
den geautoriseerd. Er kunnen maximaal tien
mobiele telefoons worden geautoriseerd.
#Remote parkeerassistent selecteren.
#In het geopende venster Nieuw apparaat
autoriseren selecteren.
De remote parkeerassistent is gereed voor de
verbinding.
#De remote parkeerassistent app starten en de
autorisatieprocedure daar eveneens starten.
Er verschijnt een verbindingsverzoek.
#De QR-code op het centraal display scannen.
De mobiele telefoon is geautoriseerd.
Mobiele telefoons deautoriseren
#Remote parkeerassistent selecteren.
#In het geopende venster het te deautoriseren
apparaat selecteren.
#Een mobiele telefoon deautoriseren: Een
mobiele telefoon selecteren.
De mobiele telefoon wordt uit de apparaten-
lijst verwijderd.
#Alle mobiele telefoons deautoriseren: Alle
apparaten deautoriseren selecteren.
Alle mobiele telefoons worden uit de appara-
tenlijst gewist.
Manoeuvreerondersteuning
Functie van de wegrij-assistentie
De wegrij-assistentie kan de ernst van en aanrij-
ding bij het wegrijden beperken. Wanneer het sys-
teem een obstakel in rijrichting herkent, wordt de
rijsnelheid kortstondig begrensd tot circa 2 km/h.
In de volgende situaties kan bijvoorbeeld gevaar
voor een aanrijding ontstaan:
RDe bestuurder verwisselt het rij- en rempe-
daal.
RDe bestuurder schakelt een verkeerde versnel-
ling in.
RDe bestuurder drukt het gaspedaal te krachtig
in.
De wegrij-assistentie is onder de volgende voor-
waarden actief:
RDe auto stond stil en de transmissiestand
werd naar k of h gewijzigd.
RDe auto hee sinds de stilstand minder dan
circa 1,0 m gerold.
RHet herkende obstakel is minder dan circa
1,0 m verwijderd.
De Wegrij-assistentie kan in het menu Manoeu-
vreerondersteuning worden uit- of ingeschakeld
(/ pagina 319).
Wanneer een kritische situatie wordt herkend, ver-
schijnt het volgende symbool rood in de geselec-
teerde weergave in het menu Camera & parkeren:
316 Rijden en parkeren
%Wanneer de wegrij-assistentie niet beschik-
baar is, verschijnt hetzelfde symbool in het
grijs. Wanneer niet het menu Camera & par-
keren op het centraal display geopend is, ver-
schijnt het symbool samen met de pop-up van
de PARKTRONIC-parkeerassistent.
De wegrij-assistentie is slechts een hulpmiddel.
Hij kan uw waarneming van de omgeving niet ver-
vangen. De bestuurder blij altijd verantwoordelijk
voor het veilig manoeuvreren en in- en uitparke-
ren. Erop letten dat zich geen personen, dieren of
voorwerpen in het traject van de auto bevinden.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen
bij beperkte herkenningsmogelijkheid van
de wegrij-assistentie
De wegrij-assistentie kan objecten en com-
plexe verkeerssituaties niet altijd ondubbelzin-
nig herkennen.
#De verkeerssituatie altijd goed in de
gaten houden en niet uitsluitend op de
wegrij-assistentie vertrouwen.
#Klaar zijn om te kunnen remmen en
eventueel uit te wijken, in zoverre de ver-
keerssituatie dit toelaat en uitwijken zon-
der gevaar mogelijk is.
Systeemgrenzen
De systeemgrenzen van de actieve parkeerassis-
tent gelden (/ pagina 307).
Op hellingen is de werking van de wegrij-assisten-
tie beperkt.
Wanneer een transportinrichting, bijvoorbeeld een
aanhangwagen of etsdrager, op de aanhangwa-
genvoorziening is bevestigd en de elektrische ver-
binding correct tot stand is gebracht, is de wegrij-
assistentie bij het achteruitrijden niet beschikbaar.
Werking van de waarschuwing bij kruisend ver-
keer
De waarschuwing bij kruisend verkeer kan bij het
uitparkeren voor kruisend verkeer waarschuwen.
Daartoe bewaken de radarsensoren in de bumper
het gebied dat aan de auto grenst.
De waarschuwing bij kruisend verkeer is onder de
volgende voorwaarden actief:
RWaarsch. bij kruis. verkeer achter: De auto
rijdt langzamer dan circa 10 km/h achteruit.
RWaarsch. bij kruisend verkeer voor: De auto
rijdt langzamer dan circa 10 km/h vooruit en
het camerabeeld wordt weergegeven op het
centraal display (/ pagina 302).
De Waarsch. bij kruisend verkeer voor kan in het
menu Manoeuvreerondersteuning worden uit- of
ingeschakeld.
Afhankelijk van het betreende land kan de
Waarsch. bij kruis. verkeer achter eveneens wor-
den uit- of ingeschakeld (/ pagina 319).
Wanneer een kritische situatie wordt herkend, ver-
schijnt het volgende symbool rood in de geselec-
teerde weergave in het menu Camera & parkeren:
Waarsch. bij kruis. verkeer achter
RDe auto kan automatisch worden afgeremd
wanneer kruisend verkeer wordt herkend.
RWanneer het menu Camera & parkeren niet
geopend is en een kritische situatie wordt her-
kend, verschijnt een waarschuwing samen met
Rijden en parkeren 317
de pop-up van de PARKTRONIC-parkeerassis-
tent op het centraal display.
Waarsch. bij kruisend verkeer voor
RWanneer de actieve parkeerassistent actief is,
kan de auto automatisch worden afgeremd
wanneer kruisend verkeer wordt herkend.
RWanneer de actieve parkeerassistent niet
actief is, maar het menu Camera & parkeren
is geopend, verschijnt een waarschuwing.
RWanneer het menu Camera & parkeren niet is
geopend, kan het systeem niet reageren op
kruisend verkeer.
De waarschuwing bij kruisend verkeer is slechts
een hulpmiddel en kan uw waarneming van de
omgeving niet vervangen. De bestuurder blij
altijd verantwoordelijk voor het veilig manoeuvre-
ren en in- en uitparkeren. Erop letten dat zich
geen personen, dieren of voorwerpen in het tra-
ject van de auto bevinden.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen
bij beperkte herkenningsmogelijkheid van
de waarschuwing bij kruisend verkeer
De waarschuwing bij kruisend verkeer kan
objecten en verkeerssituaties niet altijd
ondubbelzinnig herkennen.
#De verkeerssituatie altijd goed in de
gaten houden en niet uitsluitend op de
waarschuwing bij kruisend verkeer ver-
trouwen.
#Klaar zijn om te kunnen remmen en
eventueel uit te wijken, in zoverre de ver-
keerssituatie dit toelaat en uitwijken zon-
der gevaar mogelijk is.
Systeemgrenzen
%Wanneer de waarschuwing bij kruisend ver-
keer niet beschikbaar is, wordt het symbool
L grijs weergegeven.
De systeemgrenzen van de actieve parkeerassis-
tent gelden (/ pagina 307).
Wanneer de radarsensoren door voertuigen of
andere objecten zijn afgedekt, vindt er geen her-
kenning plaats.
In de volgende situaties is de waarschuwing bij
kruisend verkeer niet beschikbaar:
ROp hellingen
RWaarsch. bij kruis. verkeer achter: Wanneer
een transportinrichting, bijvoorbeeld een aan-
hangwagen of etsdrager, op de aanhangwa-
genvoorziening is bevestigd en de elektrische
verbinding correct functioneert.
Functie van de manoeuvreerafremming
De manoeuvreerafremming kan een botsing met
personen voorkomen wanneer langzaam achteruit
wordt gereden. Wanneer via de achteruitrijcamera
een persoon op het traject wordt herkend, kan de
auto tot stilstand worden afgeremd.
De manoeuvreerafremming kan onder de vol-
gende voorwaarden ingrijpen:
R: De auto rijdt langzamer dan 10 km/h achter-
uit.
RHet camerabeeld wordt weergegeven op het
centraal display (/ pagina 302).
318 Rijden en parkeren
Afhankelijk van het land kunt u de functie van de
manoeuvreerafremming in het menu Manoeuvree-
rondersteuning uit- en inschakelen
(/ pagina 319).
Wanneer de manoeuvreerafremming wordt geacti-
veerd, verschijnt het volgende symbool rood in de
geselecteerde weergave in het menu Camera &
parkeren:
%Wanneer de manoeuvreerafremming niet
beschikbaar is, verschijnt hetzelfde symbool
in het grijs.
De manoeuvreerafremming is slechts een hulp-
middel. Hij kan uw waarneming van de omgeving
niet vervangen. De bestuurder blij altijd verant-
woordelijk voor het veilig manoeuvreren en in- en
uitparkeren. Erop letten dat zich geen personen,
dieren of voorwerpen in het traject van de auto
bevinden.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen
bij beperkte herkenningsmogelijkheid van
het remmen bij het manoeuvreren
De functie van het remmen bij het manoeuvre-
ren kan personen niet altijd ondubbelzinnig
herkennen. Andere hindernissen worden niet
door de functie herkend.
In deze gevallen kan de functie onterecht of
zelfs helemaal niet remmen.
#De verkeerssituatie altijd goed in de
gaten houden en niet uitsluitend op het
remmen bij het manoeuvreren vertrou-
wen.
#Klaar zijn om te remmen.
Systeemgrenzen
De systeemgrenzen van de volgende functies in
acht nemen:
RActieve parkeerassistent (/ pagina 307)
R360°-camera (/ pagina 297)
RAchteruitrijcamera (/ pagina 295)
In de volgende situaties is de functie manoeuvree-
rafremming niet beschikbaar:
ROp hellingen
RWanneer een transportinrichting, bijvoorbeeld
een aanhangwagen of etsdrager, op de aan-
hangwagenvoorziening is bevestigd en de
elektrische verbinding correct tot stand is
gebracht
Manoeuvreerondersteuning in- of uitschakelen
Multimediasysteem:
4© 5Instellingen 5Assistentie
5Parkeren
%Deze functie is een on-demand uitrusting
(/ pagina 26).
#Manoeuvreerondersteuning selecteren.
#De gewenste manoeuvreerondersteuning in- of
uitschakelen.
Memory parkeerassistent
Functie van de memory parkeerassistent
De memory parkeerassistent kan uw auto auto-
matisch in een vooraf opgeslagen parkeerplek
Rijden en parkeren 319
inparkeren. U kunt parkeermanoeuvres met een
totale afstand van maximaal 500 m (100 m per in-
of uitparkeermanoeuvre) opslaan.
Het systeem kan bij het in- of uitparkeren maxi-
maal een opgeslagen afstand van circa 100 m tot
of vanaf de gewenste parkeerplek aeggen, bij-
voorbeeld vanaf de inrit tot in de garage.
Binnen een straal van circa 150 m kan slechts
een in- en uitparkeermanoeuvre worden geregi-
streerd.
De memory parkeerassistent alleen op privéter-
rein gebruiken. Het gebruik op de openbare weg,
bijvoorbeeld op openbare parkeerplekken, is niet
toegestaan.
De memory parkeerassistent is slechts een hulp-
middel. Hij kan uw waarneming van de omgeving
niet vervangen. De bestuurder blij altijd verant-
woordelijk voor het veilig manoeuvreren en in- en
uitparkeren. Erop letten dat zich geen personen,
dieren of voorwerpen in het traject van de auto
bevinden.
Systeemgrenzen
De systeemgrenzen van de actieve parkeerassis-
tent in acht nemen (/ pagina 307).
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen
door objecten boven of onder het registra-
tiegebied van de memory parkeerassistent
Als zich objecten boven of onder het registra-
tiegebied bevinden, kunnen de volgende situ-
aties optreden:
RDe memory parkeerassistent kan te vroeg
insturen.
RDe auto stopt niet voor deze objecten.
Daardoor kunt u een aanrijding veroorzaken.
#De memory parkeerassistent in deze
situaties niet gebruiken.
Voorwerpen die zich boven of onder het registra-
tiegebied van de memory parkeerassistent bevin-
den, kunnen bij het inparkeren niet worden her-
kend.
Onder andere aanhangwagendissels van gepar-
keerde aanhangwagens die in de parkeerplek uit-
steken, worden mogelijk niet herkend.
De memory parkeerassistent in onder andere de
volgende situaties niet gebruiken:
RBij extreme weersomstandigheden, bijvoor-
beeld ijs, sneeuw of bij zware regenval
RBij het transport van ladingen die voorbij de
auto uitsteken
RWanneer de parkeerplek zich op een steile hel-
ling bevindt
RWanneer sneeuwkettingen zijn gemonteerd
Inparkeren met de memory parkeerassistent
opnemen
Voorwaarden
RDe gehele route bevindt zich buiten het open-
bare wegverkeer, bijvoorbeeld op het eigen
terrein.
RHet systeem hee referentiepunten in de
omgeving nodig om zich te oriënteren, bijvoor-
beeld hekken, muren of bomen. Daarom moet
na het starten van de auto eerst een bepaalde
afstand worden afgelegd. Wanneer onvol-
doende referentiepunten in de omgeving wor-
den herkend, kan geen nieuwe route worden
opgeslagen.
320 Rijden en parkeren
%Afhankelijk van de uitrusting van de auto kan
de toets 1 zich ook op een andere plaats in
de middenconsole bevinden.
#De toets 1 indrukken.
De weergave Camera & parkeren wordt
geopend op het centraal display.
#Het menu 2 Geheugen parkeerassistent
selecteren.
#De auto op het gewenste startpunt van het
ondersteund inparkeren, bijvoorbeeld op de
oprit, tot stilstand brengen.
#Opnemen starten: Op 3 tippen.
%Indien niet aan alle voorwaarden voor een
opname wordt voldaan, wordt het symbool 3
grijs weergegeven.
#De auto in de gewenste parkeerplek parkeren.
Daarbij een snelheid van 8 km/h niet over-
schrijden.
#Opname beëindigen: De auto stoppen en
opnieuw op 3 tippen.
De registratie is opgeslagen.
%In de instellingen van de memory parkeeras-
sistent kunt u de opgeslagen parkeermanoeu-
vres wissen en hernoemen.
Met de memory parkeerassistent inparkeren
Voorwaarden
RInparkeren is geregistreerd.
#De toets 1 indrukken.
De weergave Camera & parkeren wordt
geopend op het centraal display.
Rijden en parkeren 321
#Het menu Geheugen parkeerassistent 2
selecteren.
#De auto op het startpunt van de opgeslagen
inparkeermanoeuvre tot stilstand brengen.
#Inparkeren starten: 6 indrukken.
#De opgeslagen inparkeermanoeuvre uit de lijst
selecteren.
#De aanwijzingen op het centraal display vol-
gen.
De auto parkeert in de geselecteerde parkeer-
plek.
%De richtingaanwijzer wordt niet automatisch
ingeschakeld. De verantwoordelijkheid voor
het correct inschakelen van de richtingaanwij-
zers ligt altijd bij u.
#Wanneer het inparkeren is voltooid, de auto
tegen wegrollen beveiligen.
Met de memory parkeerassistent uitparkeren
Voorwaarden
RHet uitparkeren werd samen met het bijbeho-
rende inparkeren binnen een rijcyclus opgeno-
men en afzonderlijk opgeslagen.
RDe auto werd door de memory parkeerassis-
tent ingeparkeerd.
#De toets 1 indrukken.
De weergave Camera & parkeren wordt
geopend op het centraal display.
#Het menu Geheugen parkeerassistent 2
selecteren.
Uitparkeren starten
#6 indrukken.
#De opgeslagen uitparkeerprocedure bevesti-
gen.
#De aanwijzingen op het centraal display vol-
gen.
De auto rijdt de opgeslagen afstand.
%De richtingaanwijzer wordt niet automatisch
ingeschakeld. De verantwoordelijkheid voor
het correct inschakelen van de richtingaanwij-
zers ligt altijd bij u.
#Na beëindiging van het uitparkeren de auto
overnemen.
Memory parkeerassistent instellen
Multimediasysteem:
4© 5Instellingen 5Assistentie
5Parkeren 5Geheugen parkeerassistent
Opname hernoemen
#Sporen beheren selecteren.
#u naast de gewenste opname selecteren.
#Een naam invoeren en met OK bevestigen.
322 Rijden en parkeren
Opname wissen
#Sporen beheren selecteren.
#u naast de gewenste opname selecteren.
#Item wissen selecteren.
Alle opnames wissen
#Sporen beheren selecteren.
#u naast een van de gewenste opnames
selecteren.
#Alles wissen selecteren.
%Als alternatief kunt u alle gegevens van de
memory parkeerassistent wissen, door het
multimediasysteem terug te zetten
(/ pagina 369).
Aanhangwagenvoorziening
Aanwijzingen voor rijden met een aanhangwagen
*AANWIJZING Mogelijk vervallen van de
typegoedkeuring door illegale bevestiging
van aanhangwagenvoorzieningen
De montage, ook achteraf, van een niet-
inklapbare of een niet verwijderbare aanhang-
wagenvoorziening, die het kenteken of het ver-
lichtingssysteem bedekt, ook slechts gedeel-
telijk, is verboden.
#De geldende wettelijke regelingen over
de montage van aanhangwagenvoorzie-
ningen in acht nemen.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen
door slingeren van de combinatie
Als u met een aanhangwagen te snel rijdt, kan
de combinatie gaan slingeren.
Daardoor kunt u de controle over de combina-
tie verliezen. De combinatie kan zelfs kante-
len.
#In geen geval proberen de combinatie
recht te trekken door de snelheid te ver-
hogen.
#De snelheid verlagen en niet tegenstu-
ren.
#Zo nodig afremmen.
Alleen wanneer in de autopapieren een aanhang-
wagengewicht is opgenomen, mag naderhand een
aanhangwagenvoorziening worden gemonteerd.
Wanneer dit niet het geval is, mag met de auto
niet met een aanhangwagen worden gereden.
Meer informatie is verkrijgbaar in een gekwali-
ceerde werkplaats.
De volgende aanwijzingen met betrekking tot de
kogeldruk in acht nemen:
RDe toegestane kogeldruk niet over- of onder-
schrijden.
RDe maximumkogeldruk zoveel mogelijk benut-
ten.
De volgende waarden mogen niet worden over-
schreden:
RToegestaan aanhangwagengewicht
RToegestane achterasbelasting van de trek-
kende auto
Rijden en parkeren 323
RToegestaan totaalgewicht van de trekkende
auto
RToegestaan totaalgewicht van de aanhangwa-
gen
RToegestane maximumsnelheid van de aan-
hangwagen
Voor het wegrijden het volgende controleren:
ROp de achteras van de trekkende auto is de
bandenspanning voor maximale belading inge-
steld.
RDe verlichting van de aangesloten aanhangwa-
gen functioneert.
Bij een grotere achterasbelasting mag in verband
met de typegoedkeuring met de auto met aan-
hangwagen niet sneller dan 100 km/h worden
gereden. Dit geldt ook in landen waar voor auto's
met aanhangwagen in principe een maximumsnel-
heid boven 100 km/h is toegestaan.
Kogelhals uit- of inklappen
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen
door een niet vergrendelde kogelhals
Als de kogelhals niet vergrendeld is, kan de
aanhangwagen losraken.
#De kogelhals altijd zoals beschreven ver-
grendelen.
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel door
uitzwenken van de kogelhals
Wanneer de kogelhals wordt ontgrendeld of bij
het inklappen niet correct wordt vergrendeld,
kan deze uitzwenken.
In het zwenkbereik van de kogelhals bestaat
gevaar voor letsel!
#De kogelhals alleen ontgrendelen als het
zwenkbereik vrij is.
#Altijd controleren dat de kogelhals bij het
inklappen vergrendelt.
*AANWIJZING Verhoogd risico op materiële
schade door uitgeklapte kogelhals
#Als geen aanhangwagen is aangekoppeld
en geen etsdrager is gemonteerd, de
kogelhals inklappen of bij een volledig
elektrische aanhangwagenvoorziening de
kogelhals inzwenken.
*AANWIJZING Beschadiging van de auto
door verkeerd gebruik van de aanhangwa-
genvoorziening
Bij het bergen van de auto door het lostrekken
met behulp van de aanhangwagenvoorziening
kan de auto of de aanhangwagenvoorziening
zelf beschadigd raken.
#De aanhangwagenvoorziening alleen
gebruiken voor het trekken van een aan-
hangwagen of voor de bevestiging van
goedgekeurde dragersystemen, bijvoor-
beeld een etsdrager.
Uitzondering: Omdat auto's met een aan-
hangwagenvoorziening aan de achter-
324 Rijden en parkeren
kant geen bevestiging voor een sleepoog
hebben, is af- of aanslepen toegestaan.
#Bij het af- of aanslepen met de aanhang-
wagenvoorziening de informatie in het
hoofdstuk "Sleepoog aanbrengen en ver-
wijderen“ in acht nemen.
Kogelhals uitklappen
#De auto tegen wegrollen beveiligen.
#Het zwenkbereik vrijhouden.
#De aanhangwagenkabel of de adapterstekker
verwijderen.
#Aan de toets 2 trekken, tot de kogelhals ont-
grendelt.
De kogelhals klapt onder de achterbumper uit.
Het controlelampje 1 knippert.
#De kogelhals in de richting van de pijl drukken
tot deze hoorbaar in de verticale stand ver-
grendelt.
Het controlelampje 1 in de toets voor ont-
grendeling van de kogelhals doo.
Wanneer de kogelhals niet veilig is vergren-
deld, verschijnt op het bestuurdersdisplay de
displaymelding Aanhangwagenkoppeling Ver-
grendeling controleren.
#De afdekkap van de kogelkop verwijderen en
veilig opbergen.
Erop letten dat de kogel van de kogelhals schoon
is. Controleren of de trekhaak volgens de voor-
schrien van de betreende aanhangwagen inge-
vet of droog (zonder vet) moet worden gebruikt.
Kogelhals inklappen
#Aan de toets 2 trekken, tot de kogelhals ont-
grendelt.
De kogelhals klapt onder de achterbumper
weg.
Het controlelampje 1 knippert.
Rijden en parkeren 325
#De kogelhals in de richting van de pijl drukken
tot deze achter de bumper hoorbaar vergren-
delt.
Het controlelampje 1 doo en de melding op
het bestuurdersdisplay verdwijnt.
De informatie over de weergaven op het bestuur-
dersdisplay in acht nemen:
RWaarschuwings- en controlelampjes
(/ pagina 555)
RDisplaymeldingen (/ pagina 485)
Aanhangwagen aan- of afkoppelen
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel door
verandering van de voertuighoogte
De voertuighoogte kan onbedoeld worden
gewijzigd, bijvoorbeeld door andere personen.
Als u ondertussen de aanhangwagen aan‑ of
afkoppelt, kunt u bekneld raken. Bovendien
kunnen lichaamsdelen van personen bekneld
raken, die zich tussen de carrosserie en de
banden of onder de auto bevinden.
Bij het aan‑ of afkoppelen het volgende in acht
nemen:
#Geen portieren of de achterklep openen
of sluiten.
#De auto niet ver‑ of ontgrendelen.
De aanhangwagen wordt alleen door de auto her-
kend indien aan de volgende voorwaarden wordt
voldaan:
RDe kogelhals is uitgeklapt en correct vergren-
deld in de vergrendelde positie.
RDe auto moet zich op het normale niveau
bevinden, dit controleren (/ pagina 294).
Bij het rijden met een aanhangwagen het nor-
male niveau gebruiken. Op openbare wegen is
het rijden op het terreinniveau met een aan-
hangwagen niet toegestaan.
Een aanhangwagen met een 7-polige stekker via
de volgende adapters op de auto aansluiten:
RAdapterstekker
RAdapterkabel
De aanhangwagen wordt alleen door de auto her-
kend indien aan de volgende voorwaarden wordt
voldaan:
RDe aanhangwagen is correct aangesloten.
RHet verlichtingssysteem van de aanhangwagen
is intact.
Een correct aangesloten aanhangwagen hee
onder meer invloed op de functies van de vol-
gende systemen:
RESP®-aanhangwagenstabilisatie
RActieve spoorassistent
RPARKTRONIC-parkeerassistent
RActieve parkeerassistent
RDodehoek- of actieve dodehoekassistent
RWegrij-assistentie
RWaarschuwing bij kruisend verkeer
RRemmen bij het manoeuvreren
RAchteruitrijcamera
R360°-camera
RAIRMATIC
326 Rijden en parkeren
Aanhangwagen aankoppelen
*AANWIJZING Beschadiging van de start-
accu door volledige ontlading
Door het opladen van de aanhangwagenaccu
via de spanningsvoorziening van de aanhang-
wagen kan de startaccu worden beschadigd.
#De spanningsvoorziening van de auto
niet gebruiken om de aanhangwagen-
accu op te laden.
#De auto tegen wegrollen beveiligen.
#De afdekkap van de kogelkop verwijderen en
veilig opbergen.
#De aanhangwagen horizontaal achter de auto
zetten en aankoppelen.
#Het deksel van de contactdoos openen.
#De stekker met nok 1 in groef 3 van de
contactdoos aanbrengen.
#De bajonetverbinding 2 tot de aanslag
rechtsom draaien.
#Het deksel laten vergrendelen.
#De kabel met kabelbinders aan de aanhangwa-
gen bevestigen (alleen bij adapterkabels).
#Controleren of de kabel bij het rijden door
bochten vrij kan bewegen.
Ook bij een correct aangesloten aanhangwagen
kan onder de volgende omstandigheden een mel-
ding op het bestuurdersdisplay verschijnen:
RHet verlichtingssysteem van de aanhangwagen
is van LED's voorzien.
RDe minimumstroom (50 mA) van de aanhang-
wagenverlichting werd onderschreden.
%Op de permanente spanningsvoorziening kunt
u accessoires aansluiten tot maximaal 180 W
en aan de via het contactslot geschakelde
spanningsvoorziening.
Aanhangwagen afkoppelen
&WAARSCHUWING Inklemgevaar bij het
afkoppelen
Wanneer u een aanhangwagen met oplooprem
in geremde staat afkoppelt, kunt u met uw
hand tussen de auto en de aanhangwagendis-
sel bekneld raken.
#De aanhangwagen niet in geremde staat
afkoppelen.
Rijden en parkeren 327
*AANWIJZING Beschadiging bij het afkop-
pelen wanneer de aanhangwagen geremd
is
Wanneer de aanhangwagen bij het afkoppelen
geremd is, kan de auto beschadigd raken.
#De aanhangwagen niet in geremde staat
afkoppelen.
&WAARSCHUWING Inklemgevaar bij het
losmaken van de aanhangwagenkabel
Wanneer u de aanhangwagen losmaakt, kan
de auto zakken.
Daardoor kunnen lichaamsdelen van personen
bekneld raken, die zich tussen de carrosserie
en de banden of onder de auto bevinden.
#Bij het losmaken van de aanhangwagen-
kabel mag zich niemand in de directe
omgeving van de spatbordranden of
onder de auto bevinden.
#Voorkomen dat de aanhangwagen kan wegrol-
len.
#De elektrische verbinding tussen auto en aan-
hangwagen losmaken.
#De aanhangwagen afkoppelen.
#De afdekkap op de kogelkop drukken.
%Aanhangwagen met LED-verlichting: Na het
afkoppelen van de aanhangwagen de auto in-
en weer uitschakelen.
Functie van de etsdrager
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen
bij niet deskundig omgaan met de ets-
drager
De etsdrager kan in de volgende gevallen van
de auto losraken:
RHet toegestane draagvermogen van de
aanhangwagenvoorziening wordt over-
schreden.
RDe etsdrager wordt niet deskundig
gebruikt.
RDe etsdrager is op de kogelhals onder de
kogelkop bevestigd.
Voor uw eigen veiligheid en die van andere
verkeersdeelnemers het volgende in acht
nemen:
RAltijd het toegestane draagvermogen van
de aanhangwagenvoorziening aanhouden.
RAltijd de toegestane achterasbelasting van
de trekkende auto in acht nemen.
RDe etsdrager uitsluitend voor het vervoe-
ren van etsen gebruiken.
RDe etsdrager altijd volgens de voorschrif-
ten bevestigen door deze op de kogelkop
vast te klemmen en indien mogelijk boven-
dien aan de geleidepen van de kogelhals.
RVoor het vervoeren van vier etsen altijd
een etsdrager met extra ondersteuning
op de geleidepen van de kogelhals gebrui-
ken.
RAlleen door Mercedes-Benz goedgekeurde
etsdragers gebruiken.
ROok altijd de handleiding van de etsdra-
ger in acht nemen.
328 Rijden en parkeren
*AANWIJZING Beschadiging of breuk van
de aanhangwagenvoorziening door onge-
schikte of niet deskundig gebruikte ets-
drager
#Alleen door Mercedes-Benz goedge-
keurde etsdragers zoals hierna beschre-
ven op vakkundige wijze gebruiken.
*AANWIJZING Verhoogd risico op materiële
schade door uitgeklapte kogelhals
#Als geen aanhangwagen is aangekoppeld
en geen etsdrager is gemonteerd, de
kogelhals inklappen of bij een volledig
elektrische aanhangwagenvoorziening de
kogelhals inzwenken.
*AANWIJZING Mogelijk vervallen van de
typegoedkeuring door illegale bevestiging
van aanhangwagenvoorzieningen
De montage, ook achteraf, van een niet-
inklapbare of een niet verwijderbare aanhang-
wagenvoorziening, die het kenteken of het ver-
lichtingssysteem bedekt, ook slechts gedeel-
telijk, is verboden.
#De geldende wettelijke regelingen over
de montage van aanhangwagenvoorzie-
ningen in acht nemen.
Aanhangwagenvoorziening met extra geleidepen
Afhankelijk van de constructie van de etsdrager
kunt u verschillende hoeveelheden etsen vervoe-
ren.
De volgende constructies van de etsdrager zijn
mogelijk:
RBij bevestiging door vastklemmen op de kogel-
kop 1 bedraagt het maximumdraagvermogen
75 kg. U kunt maximaal drie etsen vervoeren.
RBij bevestiging op de kogelkop 1 en boven-
dien op de geleidepen 2, bedraagt het maxi-
mumdraagvermogen 100 kg. U kunt maximaal
vier etsen vervoeren.
Het maximumdraagvermogen wordt berekend uit
het gewicht van de etsdrager en de belading van
de etsdrager.
De aanwijzingen met betrekking tot het rijden met
dakbelasting, een aanhangwagen of een volledig
beladen auto in acht nemen (/ pagina 203).
Pas bij gebruik van een etsdrager de banden-
spanning aan voor een verhoogde belading van de
achteras van de auto. Meer informatie over de
bandenspanning vindt u in de bandenspanningsta-
bel (/ pagina 453).
Rijden en parkeren 329
Beladingsaanwijzingen
Hoe groter de afstand van het zwaartepunt van de
lading ten opzichte van de kogelkop, hoe hoger de
belasting op de aanhangwagenvoorziening.
De volgende aanwijzingen in acht nemen:
RZware etsen zo dicht mogelijk bij de auto
bevestigen.
RDe lading op de etsdrager altijd zo symme-
trisch mogelijk ten opzichte van de lengteas
van de auto verdelen.
Mercedes-Benz adviseert om voor het beladen
van de etsdrager alle aanbouwdelen van de et-
sen te verwijderen, bijvoorbeeld etsmanden, kin-
derzitjes of accu's. Daardoor kan de luchtweer-
stand en het zwaartepunt van de etsdrager wor-
den verbeterd.
De etsen altijd tegen verschuiven vastzetten en
regelmatig controleren of ze nog goed vastzitten.
Geen dekzeilen of andere afdekkingen gebruiken.
Het rijgedrag en het zicht naar achteren kunnen
slechter worden. Bovendien neemt de luchtweer-
stand toe en daarmee de belasting op de aan-
hangwagenvoorziening.
Verdeling van de lading op de etsdrager
1Afstand van het zwaartepunt naar de kogelkop
in verticale richting
2Afstand van het zwaartepunt naar de kogelkop
naar achteren
3Het zwaartepunt bevindt zich op de middenas
van de auto.
Bij het beladen van de etsdrager de volgende
gegevens in acht nemen.
Belading van de etsdrager
3 etsen 4 etsen
Totaalgewicht
van etsdra-
ger en bela-
ding
Tot 75 kg Tot 100 kg
Max. afstand
1
420 mm 420 mm
Max. afstand
2
300 mm 400 mm
Bij het vervoer van vier etsen of een totaalge-
wicht tussen 75 kg en 100 kg uitsluitend een
etsdrager met een extra bevestiging op de beide
geleidepennen van de aanhangwagenvoorziening
gebruiken.
Aanwijzingen met betrekking tot het trekken van
auto's
De auto is niet geschikt voor het gebruik van Tow-
Bar-systemen, die bijvoorbeeld worden gebruikt
voor Flat Towing of Dinghy Towing. Het aanbren-
330 Rijden en parkeren
gen of gebruik van Tow-Bar-systemen kan tot
schade aan de auto leiden. Bij het trekken of sle-
pen van een auto met Tow-Bar-systemen is een
veilig rijdynamisch gedrag van de trekkende auto
en de getrokken auto niet veiliggesteld. De combi-
natie kan gaan slingeren.
De volgende aanwijzingen in acht nemen:
RToegestane sleepmethoden (/ pagina 440)
RDe aanwijzingen met betrekking tot het slepen
met beide assen op de grond (/ pagina 441)
Rijden en parkeren 331
Aanwijzingen met betrekking tot het bestuur-
dersdisplay
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen
bij uitvallen van het bestuurdersdisplay
Wanneer het bestuurdersdisplay uitgevallen is
of als een storing aanwezig is, kunt u functie-
beperkingen van veiligheidsrelevante syste-
men niet herkennen.
De bedrijfsveiligheid van de auto kan beperkt
zijn.
#Voorzichtig verder rijden.
#De auto direct bij een gekwaliceerde
werkplaats laten controleren.
*AANWIJZING Mercedes-AMG auto's
#De aanwijzingen in de aanvullende hand-
leiding in acht nemen. Anders kunt u
gevaren niet herkennen.
Wanneer de bedrijfsveiligheid van de auto in
gevaar komt, de auto direct op een veilige plaats
neerzetten. Contact opnemen met een gekwali-
ceerde werkplaats.
Op het bestuurdersdisplay wordt de volgende
belangrijke informatie weergegeven:
RSnelheid en vermogensmeter
RActieradius conform het normverbruik, de per-
soonlijke rijstijl en bij rijstijl met hoog verbruik
RLaadtoestand van de hoogspanningsaccu
RWaarschuwings- en controlelampjes
Daarnaast zijn o.a. de volgende functies beschik-
baar:
RVerschillende menu's, bijvoorbeeld voor assis-
tentie en navigatie
RStatusindicaties bij de rijsystemen
RDisplaymeldingen
In sommige menu's kan de inhoud individueel
worden aangepast en kunnen instellingen worden
uitgevoerd.
Aanwijzingen met betrekking tot de actieradius
Actieradius algemeen
RAlle weergegeven actieradiussen zijn aanna-
mes op basis van verschillende uitgangspun-
ten. De werkelijke actieradius kan van de
weergegeven actieradius afwijken.
RDe buitentemperatuur, instellingen van de kli-
maatregeling, interieurtemperaturen, wegom-
standigheden, rijstijl enzovoort zijn recht-
streeks van invloed op de haalbare actiera-
dius.
RTe allen tijde de laadverzoeken in acht nemen.
Actieradius volgens persoonlijke rijstijl
RBij de berekening van de actieradius wordt
rekening gehouden met het voorafgaande indi-
viduele verbruik.
RBij actieve navigatie of een actieve woon-werk
route kan extra informatie over de komende
route bij de berekening van de actieradius
worden meegenomen.
332 Bestuurdersdisplay
Actieradius bij laag verbruik
RDe maximale actieradius toont de potentiële
actieradius bij een laag verbruik, bijvoorbeeld
door een zuinige rijstijl of uitgeschakelde air-
conditioning.
Actieradius bij hoog verbruik
RDe minimale actieradius toont de actieradius
bij een hoog verbruik, bijvoorbeeld door een
sportieve rijstijl of ingeschakelde airconditio-
ning.
RDeze actieradius wordt bepaald op basis van
voorafgaande en actuele verbruikswaarden.
Elektrisch verbruik
RBij de verbruikswaarden Na vertrek en Na
reset wordt rekening gehouden met alle
actieve verbruikers bij rijbereidheid van het
aandrijfsysteem õ.
%Wanneer de functie actieradiusmaximalisering
is ingeschakeld, kan de actieradius in de snel-
heidsmeter afhankelijk van de potentiële
actieradius groter worden (/ pagina 210).
Bestuurdersdisplay bedienen
&WAARSCHUWING Gevaar voor aeiding
door informatiesystemen en communica-
tieapparatuur
Wanneer u tijdens het rijden in de auto geïnte-
greerde informatiesystemen en communicatie-
apparatuur bedient, kunt u van de verkeerssi-
tuatie worden afgeleid. Bovendien kunt u de
controle over de auto verliezen.
#Deze apparatuur alleen bedienen wan-
neer de verkeerssituatie dit toelaat.
#Wanneer dit niet kan worden gewaar-
borgd, op een veilige plek stoppen en de
invoering wanneer de auto stilstaat uit-
voeren.
Bij het bedienen van het bestuurdersdisplay de
wettelijke bepalingen in acht nemen van het land
waarin u zich bevindt.
Door de menulijst bladeren
1Terugtoets
2Toets hoofdmenu
3Touch-Control
De inhoud van het bestuurdersdisplay wordt met
de bedieningselementen aan de linkerzijde van
het stuurwiel geregeld. De navigatie vindt plaats
met de Touch-Control 3 in verticale en horizon-
Bestuurdersdisplay 333
tale richting wissen met een vinger. Door het
indrukken van de Touch-Control wordt de selectie
bevestigd.
%Voor een optimale bediening van de Touch-
Control 3 indien mogelijk de toppen van de
duimen gebruiken. Bovendien kunt u de
gevoeligheid van de Touch-Control instellen in
het centraal display .
#De toets hoofdmenu 2 kort indrukken.
#Op de Touch-Control 3 naar links of rechts
vegen en een menu selecteren.
#Bevestigen: Op de Touch-Control 3 drukken.
Menu's op het bestuurdersdisplay
Aanwijzingen met betrekking tot de menu's op het
bestuurdersdisplay
&WAARSCHUWING Gevaar voor aeiding
door informatiesystemen en communica-
tieapparatuur
Wanneer u tijdens het rijden in de auto geïnte-
greerde informatiesystemen en communicatie-
apparatuur bedient, kunt u van de verkeerssi-
tuatie worden afgeleid. Bovendien kunt u de
controle over de auto verliezen.
#Deze apparatuur alleen bedienen wan-
neer de verkeerssituatie dit toelaat.
#Wanneer dit niet kan worden gewaar-
borgd, op een veilige plek stoppen en de
invoering wanneer de auto stilstaat uit-
voeren.
Bij het bedienen van het bestuurdersdisplay de
wettelijke bepalingen in acht nemen van het land
waarin u zich bevindt.
De volgende menu's kunnen via de menulijst op
het bestuurdersdisplay worden opgeroepen:
RIngetogen
RSportief
RKlassiek
RNavigatie
RAssistentie
RService
In sommige van deze menu's kunt u een keuze
maken uit verschillende displayinhoud in het mid-
delste weergavegebied.
In de meeste menu's kunt u met de Opties ver-
dere instellingen uitvoeren voor menuspecieke
displayinhoud.
Aanvullende informatie over de instellings- en keu-
zemogelijkheden in de menu's vindt u in de digi-
tale handleiding.
Head-up-display
Functie van het head-up-display
Het head-up-display projecteert bijvoorbeeld ver-
schillende inhouden in het zicht van de bestuur-
der.
Via de menulijst van het head-up-display kunt u
verschillende contexten selecteren, bijvoorbeeld:
RMinimaal
RSportief
RStandaard
RAugmented reality
334 Bestuurdersdisplay
RECO aanduiding (afhankelijk van model en uit-
rusting) (/ pagina 206)
RInstellingen
RHead-up-display aan/uit
%Afhankelijk van de uitrusting kan de functiona-
liteit afwijken van de beschrijving en de
afbeeldingen in de handleiding. Zo is bijvoor-
beeld de routebegeleiding met augmented
reality niet in alle uitvoeringsvarianten
beschikbaar.
De volgende afbeelding toont als voorbeeld het
head-up-display. U kunt selecteren, welke inhoud
moet worden weergegeven (/ pagina 337).
Weergave-inhoud head-up-display met navigatie
(9x3°)
1Navigatie-aanwijzingen
2Navigatie-aanwijzingen (afstand tot de vol-
gende routegebeurtenis)
3Status stuurassistent
4Actueel gereden snelheid
5Ingestelde snelheid in het rijsysteem (bijvoor-
beeld TEMPOMAT)
6Herkend verkeersteken (verkeerstekenassis-
tent)
Wanneer u wordt opgebeld, tonen het head-up-
display en het bestuurdersdisplay een melding
6 Wisselgesprek.
Head-up-display met navigatie en augmented rea-
lity (10x5°)
1Navigatie-aanwijzingen
2Navigatie-aanwijzingen augmented reality
3Statusindicaties navigatie, bijvoorbeeld reste-
rende afstand tot de bestemming, verwachte
aankomsttijd
4Status actieve spoorassistent
5Status stuurassistent
6Actueel gereden snelheid
Bestuurdersdisplay 335
7Ingestelde snelheid in het rijsysteem (bijvoor-
beeld actieve afstandsassistent DISTRONIC)
8Herkend verkeersteken (verkeerstekenassis-
tent)
9ECO-assistent
Wanneer u wordt opgebeld, tonen het head-up-
display en het bestuurdersdisplay een melding
6 Wisselgesprek.
Systeemgrenzen
De zichtbaarheid wordt met name door de vol-
gende omstandigheden beïnvloed:
RZitpositie
RInstelling van de beeldpositie
RLichtverhoudingen
RNatte rijbaan
RVoorwerpen op de displayafdekking
RPolarisatie in zonnebrillen
Werking van het head-up-display met augmented
reality
%Augmented reality is alleen in combinatie met
het head-up-display 10x5° beschikbaar.
Het head-up-display met augmented reality pro-
jecteert bijvoorbeeld de volgende inhouden in het
zicht van de bestuurder:
RInformatie en visualisatie van het navigatiesys-
teem
RInformatie en visualisatie van de bestuurders-
assistentiesystemen, bijvoorbeeld van de
actieve afstandsassistent DISTRONIC
RInformatie uit de betreende menu's van het
bestuurdersdisplay
Head-up-display met augmented reality (voor-
beeld)
1Markering van de herkende voorligger (actieve
afstandsassistent DISTRONIC)
2Rijmanoeuvrepijlen voor het verloop van de
route (navigatie)
3Statusregel bestuurdersassistentiesysteem
De markering van de herkende voorligger en de
rijmanoeuvrepijlen voor het verloop van de route
zijn dynamische weergaven. De voertuigmarkering
richt zich op de voorligger, op basis waarvan de
actieve afstandsassistent regelt. De rijmanoeuvre-
pijlen wijzen in de richting van het door de naviga-
tie berekende traject van de auto.
336 Bestuurdersdisplay
Systeemgrenzen
De markering van de herkende voorligger kan in
sommige situaties onnauwkeurig zijn of niet het
juiste voertuig treen. Altijd de daadwerkelijke
verkeerssituatie in acht nemen.
De routebegeleiding met augmented reality is in
sommige situaties niet beschikbaar, bijvoorbeeld
bij een slechte satellietontvangst of niet-gedigitali-
seerde straten.
De zichtbaarheid wordt onder andere door de vol-
gende omstandigheden beïnvloed:
RRegistratie van de bestuurderscamera en de
multifunctionele camera
RVervuilingsgraad van de voorruit in de buurt
van de multifunctionele camera of als de
camera beslagen, beschadigd of afgedekt is
Verdere systeemgrenzen van het head-up-display
(/ pagina 334).
Head-up-display bedienen
Weergave-inhoud van het head-up-display via de
menulijst op het bestuurdersdisplay selecteren
#De toets hoofdmenu links ò indrukken.
#Menulijst van het head-up-display selecteren:
Op de Touch-Control links omhoog vegen.
Tussen weergave-inhoud op het head-up-display
wisselen
#Op de Touch-Control links naar links of rechts
vegen.
Op het head-up-display verschijnt een voor-
beeld van de geselecteerde weergave-inhoud.
#Bevestigen: De toets a indrukken.
Terug naar het bestuurdersdisplay wisselen
#De toets G of ò indrukken.
Positie en helderheid instellen
#Op de Touch-Control links naar links of rechts
vegen en in de menulijst van het head-up-dis-
play Instellingen selecteren.
#Op de Touch-Control links drukken.
De actuele instellingen van positie en helder-
heid worden grasch op het head-up-display
en op het bestuurdersdisplay weergegeven.
#Positie instellen: Op de Touch-Control links
omhoog of omlaag vegen.
#Helderheid instellen: Op de Touch-Control
links naar rechts of links vegen.
De uitgevoerde instellingen voor positie en
helderheid worden automatisch opgeslagen.
#De toets G of a indrukken om de
instellingen te verlaten.
Bestuurdersdisplay 337
%Auto's met augmented reality functie: Bij het
instellen van de positie wordt de statusregel
omhoog geschoven en het weergaveveld ver-
kleind. Dat kan het oppervlak, waarop de aug-
mented reality inhoud wordt weergegeven,
enigszins nadelig beïnvloeden.
Head-up-display met augmented reality selecteren
#De toets hoofdmenu links ò indrukken.
#Menulijst van het head-up-display selecteren:
Op de Touch-Control links omhoog vegen.
#Head-up-display met augmented reality selec-
teren: Op de Touch-Control links een veegbe-
weging naar links of naar rechts maken om de
gewenste inhoud te activeren.
Head-up-display in- en uitschakelen
Bestuurdersdisplay:
4©
Inschakelen
#Op de Touch-Control links omhoog vegen.
#Op de Touch-Control links a drukken.
Uitschakelen
#Op de Touch-Control links omhoog vegen.
#Op de Touch-Control links vegen en Head-up
display selecteren.
#Op de Touch-Control links a drukken.
Overzicht van de statusindicaties op het
bestuurdersdisplay
De statusindicaties voor de rijsystemen en rijvei-
ligheidssystemen bevinden zich in de weergave-
velden 1 tot 4.
%Het aantal, de positie en de weergave van de
statusindicaties op het bestuurdersdisplay zijn
afhankelijk van welke systemen zijn geacti-
veerd of gedeactiveerd.
YPersonenherkenning (alleen in de assisten-
tieweergave)
ÇActieve parkeerassistent beschikbaar
(/ pagina 309)
338 Bestuurdersdisplay
ÈActieve parkeerassistent herkent parkeer-
plekken (/ pagina 309)
éPARKTRONIC-parkeerassistent uitgescha-
keld (/ pagina 306)
hTEMPOMAT (/ pagina 255)
ÈLimiter (/ pagina 256)
çActieve afstandsassistent DISTRONIC
(/ pagina 258)
ÒVoorgeschreven afstand actieve afstands-
assistent DISTRONIC (/ pagina 258)
æActive Brake Assist System uitgeschakeld
(/ pagina 279)
ÄActive Brake Assist System werkt niet cor-
rect of is buiten werking (/ pagina 279)
ØActieve stuurassistent (/ pagina 267)
±Actieve rijstrookwisselassistent
(/ pagina 272)
ðActieve spoorassistent (/ pagina 290)
ZActieve dodehoekassistent (alleen in de
assistentieweergave) (/ pagina 289)
°Haptisch gaspedaal (/ pagina 210)
ëHOLD-functie (/ pagina 249)
_Adaptieve grootlichtassistent
(/ pagina 168)
Adaptieve grootlichtassistent Plus
(/ pagina 170)
ðMaximaal toegestane snelheid overschre-
den (alleen voor bepaalde landen)
¬Actieve leassistent (/ pagina 267)
ÒWaarschuwing voor gladheid
Auto's met snelheidslimietassistent: Herkende
aanwijzingen en verkeerstekens (/ pagina 279)
Auto's met verkeerstekenassistent: Herkende aan-
wijzingen en verkeerstekens (/ pagina 282)
Bestuurdersdisplay 339
Overzicht en bediening
Aanwijzingen met betrekking tot het MBUX multi-
mediasysteem
&WAARSCHUWING Gevaar voor aeiding
door informatiesystemen en communica-
tieapparatuur
Wanneer u tijdens het rijden in de auto geïnte-
greerde informatiesystemen en communicatie-
apparatuur bedient, kunt u van de verkeerssi-
tuatie worden afgeleid. Bovendien kunt u de
controle over de auto verliezen.
#Deze apparatuur alleen bedienen wan-
neer de verkeerssituatie dit toelaat.
#Wanneer dit niet kan worden gewaar-
borgd, op een veilige plek stoppen en de
invoering wanneer de auto stilstaat uit-
voeren.
Bij het gebruik van het multimediasysteem de wet-
telijke bepalingen in acht nemen van het land
waar u zich op dat moment bevindt.
Afhankelijk van de uitrusting kunnen functie-
omvang en productomschrijving van uw MBUX
multimediasysteem afwijken van de beschrijving
en de afbeeldingen in de handleiding. Zo is bij-
voorbeeld de routebegeleiding met augmented
reality niet in alle uitvoeringsvarianten beschik-
baar.
*AANWIJZING Verhoogde oppervlaktetem-
peratuur door direct zonlicht op het cen-
traal display/voorpassagiersdisplay
Het oppervlak van het display is zeer donker.
Wanneer het display aan direct zonlicht wordt
blootgesteld, kan het oppervlak zeer heet wor-
den.
#Als u het centraal display langere tijd
moet aanraken, het display eerst laten
afkoelen wanneer het aan direct zonlicht
blootgesteld is geweest.
Overzicht MBUX multimediasysteem
Auto's met centraal display
1Touch-Control en bedieningsgroep MBUX mul-
timediasysteem
MBUX staat voor Mercedes-Benz User Expe-
rience.
• Touch-Control bedienen
2Centraal display met touch-functionaliteit
• Overzicht Startscherm
• Touchscreen bedienen
3Bedieningspaneel met:
ú Vingerafdruksensor
340 MBUX multimediasysteem
Ü MBUX multimediasysteem in- of uit-
schakelen
a Geluid uit- of inschakelen
ø Volume instellen
Auto's met MBUX Hyperscreen
1Touch-Control en bedieningsgroep MBUX mul-
timediasysteem
• Touch-Control bedienen
2Centraal display met touch-functionaliteit voor
de bestuurder
• Overzicht Startscherm
• Touchscreen bedienen
3Voorpassagiersdisplay met touch-functionali-
teit
• Overzicht Startscherm
• Touchscreen bedienen
4Bedieningspaneel met:
ú Vingerafdruksensor
Ü MBUX multimediasysteem in- of uit-
schakelen
a Geluid uit- of inschakelen
ø Volume instellen
Verdere bedieningsmogelijkheden:
REen spraakdialoog met de MBUX spraakassis-
tent voeren.
RMet de MBUX interieurassistent functies con-
tactloos bedienen.
Daarbij vindt de interactie intelligent, reactief
of met bewegingen van de hand of het hoofd
plaats.
%Meer informatie over de bediening en over
toepassingen, services en services vindt u in
de digitale handleiding.
Voorpassagiersdisplay (alleen auto's met MBUX
Hyperscreen)
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen
en letsel door aeiding van het verkeer als
de bestuurder naar het voorpassagiersdis-
play kijkt
Wanneer u tijdens het rijden naar het voorpas-
sagiersdisplay kijkt, kunt u van de verkeerssi-
tuatie worden afgeleid. Bovendien kunt u de
controle over de auto verliezen. Het voorpas-
sagiersdisplay is uitsluitend voor de voorpas-
sagier bestemd.
#Voortdurend de werkelijke verkeerssitua-
tie in de gaten houden.
#Kijk tijdens het rijden niet naar het voor-
passagiersdisplay.
Het voorpassagiersdisplay is een extra touch-
screen speciaal voor de passagier.
Voorwaarden voor de weergave van inhoud op het
voorpassagiersdisplay tijdens het rijden:
RDe passagier zit op de passagiersstoel.
MBUX multimediasysteem 341
RDe bestuurderscamera is ingeschakeld
(/ pagina 359).
In de statusregel van het centraal display
wordt è als wit symbool weergegeven.
RDe bestuurderscamera herkent het hoofd en
kijkrichting van de bestuurder.
Onafhankelijk van het centraal display wordt
inhoud van het MBUX multimediasysteem weerge-
geven. Afhankelijk van de applicatie geschiedt de
bediening onafhankelijk van de bestuurder. Uitge-
breide inhoud, bijvoorbeeld de weergave van
media-inhoud, is marktafhankelijk ook tijdens het
rijden beschikbaar.
Voor de weergave van bepaalde inhoud op het
voorpassagiersdisplay, bijvoorbeeld bewegende
beelden, is de koppeling van Bluetooth® hoofdte-
lefoons nodig.
Wanneer de bestuurder de blik te lang op het
voorpassagiersdisplay richt, wordt de inhoud, bij-
voorbeeld bewegende beelden, gesloten. Hiervoor
wordt een intelligent, cameragebaseerd sluitcon-
cept gebruikt.
%Wanneer de auto is geparkeerd, kan de voor-
passagier het voorpassagiersdisplay onder de
volgende voorwaarden gebruiken:
RDe passagier zit op de passagiersstoel.
REr vindt interactie met het MBUX multime-
diasysteem plaats.
Wanneer de bestuurder de auto kort verlaten
hee, bijvoorbeeld voor boodschappen, is de
bediening van het voorpassagiersdisplay even-
eens mogelijk.
%Wanneer geen passagier aanwezig is, kan op
het voorpassagiersdisplay een digitaal sier-
beeld worden weergegeven.
Diefstalbeveiliging
Dit apparaat is met technische maatregelen tegen
diefstal beveiligd. Meer informatie over de dief-
stalbeveiliging is verkrijgbaar bij een gekwali-
ceerde werkplaats.
Zero-layer
Werking van de zero-layer
De zero-layer biedt u dynamische inhouden van
het MBUX multimediasysteem en dient voor de
snelle toegang en controle op de door u gebruikte
toepassingen. Wanneer u op het centraal display
© selecteert, verschijnt de digitale kaart met
de toepassingen in het onderste weergavegebied.
In vergelijking met het startscherm met klassiek
menu zijn voor het oproepen van de toepassingen
minder handelingen nodig. U kunt tussen de zero-
layer en het startscherm met klassiek menu wis-
selen.
De toepassingen kunnen in het weergavescherm
worden verborgen en weer worden weergegeven.
De zero-layer stelt de volgende modules en toe-
passingen beschikbaar:
REQ-module en navigatiemodule
De EQ-module wordt altijd in de digitale kaart
weergegeven. In de uitgebreide weergave wor-
den laadinstellingen en navigatiefuncties aan-
geboden.
REntertainment (media, radio) en telefoon
342 MBUX multimediasysteem
Wanneer het onderste weergavegebied wordt
weergegeven, worden de Entertainment-bron-
nen altijd weergegeven.
Om ervoor te zorgen dat de telefoon wordt
weergegeven, moet een mobiele telefoon met
het MBUX multimediasysteem verbonden zijn.
RActieve toepassingen
In het onderste weergavegebied wordt bijvoor-
beeld een actief massageprogramma weerge-
geven.
RAdviezen
De voorstellen worden, gebaseerd op de con-
text en uw gebruikersgedrag, in het onderste
weergavegebied weergegeven. Hier zijn enkele
voorbeelden:
-Gekozen telefoonnummers
-Actieve massageprogramma's
-Voertuigfuncties
-Online spraaktoepassingen
ROnline spraaktoepassingen
In het onderste weergavegebied zijn contextaf-
hankelijke, via spraak uitvoerbare services
beschikbaar die direct toegankelijk zijn.
De toepassingen worden in eerste instantie ver-
kleind weergegeven. Door middel van aantippen
kunt u deze bedienen of het bijbehorende menu
openen (uitgebreide weergave).
Na lang drukken op een voorstel wordt een con-
textmenu geopend, waarin nog meer functies
beschikbaar zijn.
De leerfunctie kan voor de opties worden in- en
uitgeschakeld (/ pagina 362).
Overzicht zero-layer
Digitale kaart en gebruikersspecieke toepassin-
gen (voorbeeld)
1EQ-module (verkleinde weergave)
2Bestemming invoeren
3Laadstation zoeken
4Control Center oproepen: Lip omlaag trekken
5Gebruikersproel-instellingen oproepen
6Menu Inhoud delen
7Statusregel
8Adviezen
Voorwaarde: De voorstellen zijn geactiveerd
(/ pagina 362).
MBUX multimediasysteem 343
9Actieve toepassing, bijvoorbeeld massagepro-
gramma
A©
Kort indrukken: Alle toepassingen en alge-
meen zoeken weergeven (/ pagina 345)
Lang indrukken: Startscherm met klassiek
menu oproepen
BEntertainment-bronnen (media, radio) en tele-
foon
Voorwaarde telefoon: De mobiele telefoon is
met het MBUX multimediasysteem verbon-
den.
De zero-layer toont de digitale kaart en de gebrui-
kersspecieke toepassingen.
In het onderste weergavegebied worden de vol-
gende gebruikersspecieke toepassingen weerge-
geven:
RAdviezen 8
RActieve toepassingen 9
REntertainment-bronnen en telefoon B
ROnline-spraaktoepassingen
Het onderste weergavegebied kan worden in- en
uitgeschakeld (/ pagina 345).
Informatie over Entertainment-bronnen
U kunt de toepassingen in de verkleinde weergave
of in het menu (uitgebreide weergave) bedienen
(/ pagina 345).
Voorbeelden:
RMediabron aansturen, bijvoorbeeld pauze/
weergave, volgende titel, zender instellen
RTitel uit de actuele weergavelijst of zender uit
de zenderlijst selecteren
RMediabron selecteren
De mediabron moet met het MBUX multime-
diasysteem verbonden zijn.
Informatie over de telefoon
Om de functies te kunnen gebruiken, moet de
mobiele telefoon verbonden zijn met het MBUX
multimediasysteem.
Voorwaarde voor adviezen: De optie Gesprekken
& berichten is in de adviezen geactiveerd.
Voorbeelden:
RGesprek aannemen en gemist gesprek bellen
De gemiste oproepen worden voor de actueel
met het MBUX multimediasysteem verbonden
mobiele telefoon weergegeven.
RContacten en nummerlijsten weergeven en
contact bellen
RGespreksfuncties gebruiken
RContacten voorstellen
De contacten worden voorgesteld voor de
mobiele telefoon die met het MBUX multime-
diasysteem is verbonden. Er worden geen con-
tacten voorgesteld voor een mobiele telefoon
die aan een andere gebruikersproel is gekop-
peld.
RBericht aan contact opstellen (voorstel)
RApparaat via de apparatenmanager verbinden
(voorstel)
Informatie over actieve toepassingen
De volgende functies zijn beschikbaar:
RMassageprogramma bedienen
RENERGIZING COMFORT programma bedienen
RVoertuighoogte omhoog- of omlaagbrengen
344 MBUX multimediasysteem
Voorstellen voor comfort- en voertuigfuncties en
voor de navigatie
Voorwaarde: De opties Comfort, Voertuig en
Navigatie zijn in de voorstellen geactiveerd.
RMassageprogramma bedienen
Het multimediasysteem adviseert bijvoorbeeld
op een bepaald tijdstip een programma.
RENERGIZING COMFORT programma bedienen
RAchterklep openen
Voorwaarde: De auto is met comfortsluiting
van het koerdeksel uitgerust.
RComfortportieren openen en sluiten
Voorwaarde: De auto is met comfortportieren
uitgerust.
RVoertuighoogte instellen
RVerwarmingsinstellingen uitvoeren
RPARKTRONIC-parkeerassistent in- of uitscha-
kelen
RLaatste bestemmingen en bestemmingen uit
favorieten selecteren
Adviezen over online-spraaktoepassingen
Voorwaarde: De optie Online spraakdiensten is in
de adviezen geactiveerd.
De voorgestelde spraaktoepassingen worden
online beschikbaar gesteld en zijn gebaseerd op
uw spraakinvoeren tot dan toe.
Voorbeelden:
RHoe wordt het weer morgen?
RLaat het nieuws horen.
RStart geoquiz.
ROpen de garagedeur.
Zero-layer oproepen en bedienen
Zero-layer oproepen
Wanneer de auto is ingeschakeld, wordt de zero-
layer met de digitale kaart weergegeven. De navi-
gatie is actief.
#Vanuit een andere toepassing: De toets ©
in het stuurwiel rechts indrukken.
of
#© aantippen.
Toepassingen in de verkleinde weergave bedienen
(voorbeelden)
#Media: Om de vorige of volgende titel af te
spelen, û of ü aantippen.
#Gesprek aannemen of gemiste oproep bellen:
Het contact aantippen.
Na het opbouwen van de verbinding zijn de
gespreksfuncties beschikbaar.
#Gesprek beëindigen: Opnieuw het contact
aantippen.
#Bericht beantwoorden: Een bericht aantippen
en het bericht via de MBUX spraakassistent
dicteren.
#Massageprogramma starten: De toepassing
aantippen en het massageprogramma starten.
#Laatste bestemming selecteren: De toepas-
sing aantippen en een van de laatste bestem-
mingen selecteren.
#Bestemming uit favorieten selecteren: De toe-
passing aantippen en de bestemming selecte-
ren.
MBUX multimediasysteem 345
Weergavegebied met toepassingen verbergen en
weergeven
#Verbergen: De toepassingen omlaagslepen.
#Weergeven: De rand boven © naar boven
slepen.
of
#© selecteren.
of
#De toets © rechts in het stuurwiel indruk-
ken.
EQ-module (uitgebreide weergave)
1Laadprogramma instellen (/ pagina 234)
2Actuele laadtoestand van de hoogspannings-
accu
3Maximale laadtoestand (afhankelijk van de
instelling)
4Volgende laadpauze instellen (om van gunstig
tarief gebruik te maken)
5Vertrektijd instellen
6Contactdoosklep openen
7ECO laden in- of uitschakelen
#De EQ-module aantippen (/ pagina 343).
De laadinstellingen worden weergegeven.
In de onderste menulijst zijn nog meer EQ- en
navigatiefuncties beschikbaar:
RSymbool ª
Een bestemming invoeren
RRoute
De route toont laadstops en de bestem-
ming.
RActieradius
De actieradiusmaximalisering in- of uit-
schakelen (/ pagina 211).
RVerbruik
De actuele en gemiddelde verbruikswaar-
den worden weergegeven.
RSymbool Z
Instellingen voor Weergave, Meldingen &
Attentiegeluid. en Route uitvoeren.
346 MBUX multimediasysteem
#Menu sluiten: G selecteren.
Navigatiemodule (uitgebreide weergave)
Navigatiemodule bij actieve routebegeleiding
(voorbeeld)
1Aankomsttijd bij de laadstop, soort laadpaal
2Laadstop toont de door de navigatie met Elec-
tric Intelligence aanbevolen oplaadtijd en
laadtoestanden bij aankomst en doorrijden
voor een optimale reistijd
3Afstand vanaf de actuele positie van de auto
en resterende reistijd
4Extra laadstation zoeken
#De EQ-module aantippen (/ pagina 343).
#In de onderste menulijst Route selecteren.
Menu in het onderste weergavegebied bedienen
(voorbeeld actief massageprogramma)
1Massageprogramma selecteren
2Massageprogramma voor de bestuurder star-
ten of stoppen
3Massageprogramma voor de passagier star-
ten of stoppen
4Massage-intensiteit voor bestuurders- of pas-
sagiersstoel instellen
#De toepassing aantippen.
De uitgebreide weergave van de toepassing
wordt weergegeven.
#Menu sluiten: G selecteren.
MBUX multimediasysteem 347
Contextmenu voor een voorstel openen en sluiten
#Lang op een voorstel drukken.
Het contextmenu wordt geopend en toont bij-
voorbeeld de optie Niet meer voorstellen.
#Sluiten: Omlaagvegen.
Voorstel uit het weergavegebied verwijderen
#Het voorstel omhoogvegen.
Alle toepassingen weergeven
#Kort op © drukken.
De beschikbare toepassingen worden weerge-
geven. Het algemeen zoeken is beschikbaar.
#Toepassingen verbergen: Opnieuw kort op
© drukken.
Tussen zero-layer en startscherm met klassiek
menu wisselen
#Lang op © drukken.
Het startscherm met het klassieke menu
wordt weergegeven.
#Terug naar de zero-layer: Lang op © druk-
ken.
Overzicht startscherm
1Weergaven op de statusregel
2Gebruikersproel-instellingen oproepen en
van gebruiker wisselen
3Control Center oproepen: Lip omlaag trekken
4Favorieten oproepen
5Weergaven op de statusregel
6Verdere toepassingen weergeven
7Toepassing oproepen
8Snelle toegangen van de toepassing
9Algemeen menu
G Vorig menu oproepen
© Lang indrukken: Tussen startscherm en
zero-layer wisselen
û Vorige titel of vorige zender
ü Volgende titel of volgende zender
%Tijdens het telefoneren wordt in het algemene
menu 9 de gespreksduur weergegeven.
De volgende functies worden in het Control Cen-
ter opgeroepen:
RBerichten-center
RMenu Inhoud delen
RFavorieten
RSnelle toegangen tot de auto
348 MBUX multimediasysteem
Menu Inhoud delen in het Control Center
Menu Inhoud delen (voorbeeld)
1Menu oproepen
2Centraal display met actieve inhoud (cover-
weergave)
3Voorpassagiersdisplay
4Animatie oproepen voor inhoud delen
5Ä Bluetooth® hoofdtelefoon met het voor-
passagiersdisplay rechts verbonden
Om inhoud te delen, een display naar een ander
display slepen en loslaten.
Om de mediaweergave te bedienen, een display
aantippen.
%Wanneer de auto met MBUX high-end enter-
tainment achter en MBUX tablet achterin is
uitgerust, worden onder 2 en 3 weergege-
ven:
Rde displays achterin
Rde MBUX tablet achterin
MBUX multimediasysteem bedienen
Op de Touch-Control
1© Homescreen weergeven
2Touch-Control
=9Ì: in de richting van de pijl
vegen (navigeren)
a Indrukken (bevestigen)
3G Terug naar laatste weergave
46 Gesprek voeren of aannemen
5~ Oproep weigeren of beëindigen
6Volume verhogen: Omhoog vegen
Volume verlagen: Omlaag vegen
MBUX multimediasysteem 349
8 Geluid uitschakelen: Drukken
7ß Favorieten oproepen (kort indrukken) of
favorieten toevoegen (lang indrukken)
8£ MBUX spraakassistent starten
De navigatie in menu's en lijsten gebeurt via het
aanrakingsgevoelige oppervlak van de Touch-Con-
trol 2 met een-vinger-veegbewegingen, bijvoor-
beeld:
#Tekens invoeren: Een teken via het toetsen-
bord selecteren en op de Touch-Control 2
drukken.
#Menu-optie selecteren: Door de lijst scrollen
en op de Touch-Control 2 drukken.
#Digitale kaart verschuiven: In een willekeurige
richting vegen.
Op het touchscreen
Bedieningselementen bij auto's met centraal
display (voorbeeld)
1Vingerafdruksensor
2MBUX multimediasysteem in- of uitschakelen
3Geluid in- of uitschakelen
4Volume instellen
± of q indrukken of over de toets vegen
Bedieningselementen bij auto's met MBUX
Hyperscreen (voorbeeld)
1Volume instellen
± of q indrukken.
2Vingerafdruksensor
3MBUX multimediasysteem in- of uitschakelen
4Geluid in- of uitschakelen
350 MBUX multimediasysteem
#Menupunt of item selecteren: Een symbool of
een item aantippen.
#Kaartschaal vergroten: Met een vinger kort na
elkaar tweemaal aantippen.
#Kaartschaal verkleinen: Met twee vingers aan-
tippen.
#Tekeninvoer via toetsenbord: Een toets aantip-
pen.
#In menu's navigeren: Omhoog, omlaag, naar
links of naar rechts vegen.
#Tekeninvoer via handschri: Het teken met
een vinger op het touchscreen schrijven.
#Schaal van de kaart vergroten of verkleinen:
Twee vingers uit elkaar of naar elkaar toe
bewegen.
#Stuk van een website vergroten of verkleinen:
Twee vingers uit elkaar of naar elkaar toe
bewegen.
#Digitale kaart draaien: Twee vingers linksom of
rechtsom draaien.
#Digitale kaart verschuiven: Het touchscreen
aanraken en de vinger in een willekeurige rich-
ting bewegen.
#Bestemming op de digitale kaart opslaan: Het
touchscreen aanraken en vasthouden, tot een
melding verschijnt.
#Volume op een schaal instellen: Het touch-
screen aanraken en de vinger naar links of
rechts bewegen.
#In toepassingen een algemeen menu oproe-
pen: Het touchscreen aanraken en vasthou-
den, tot het menu Opties verschijnt.
Werking van de MBUX spraakassistent
&WAARSCHUWING Gevaar voor aeiding
door informatiesystemen en communica-
tieapparatuur
Wanneer u tijdens het rijden in de auto geïnte-
greerde informatiesystemen en communicatie-
apparatuur bedient, kunt u van de verkeerssi-
tuatie worden afgeleid. Bovendien kunt u de
controle over de auto verliezen.
#Deze apparatuur alleen bedienen wan-
neer de verkeerssituatie dit toelaat.
#Wanneer dit niet kan worden gewaar-
borgd, op een veilige plek stoppen en de
invoering wanneer de auto stilstaat uit-
voeren.
Voor uw eigen veiligheid beslist de volgende pun-
ten in acht nemen bij de bediening van mobiele
communicatieapparatuur en met name van uw
spraakgestuurd bedieningssysteem:
RDe wettelijke bepalingen van het land waar u
zich op dat moment bevindt in acht nemen.
RWanneer u het spraakgestuurd bedieningssys-
teem in een noodsituatie gebruikt, kan uw
stem veranderen en daardoor uw telefoonge-
sprek, bijvoorbeeld voor een noodoproep, ver-
tragen.
RMaakt u zich voor het begin van de rit eerst
vertrouwd met de functies van het spraakge-
stuurd bedieningssysteem.
Met de MBUX spraakassistent kunnen voertuig-
functies en verschillende elementen van het
MBUX multimediasysteem worden bediend door
middel van spraakinvoer. De MBUX spraakassis-
tent is ongeveer een halve minuut na het inscha-
MBUX multimediasysteem 351
kelen van de auto klaar voor gebruik en kan vanaf
alle zitplaatsen worden bediend. Meer informatie
en voorbeelden van gesproken opdrachten vindt u
in de digitale handleiding.
Met de MBUX spraakassistent kunt u afhankelijk
van de uitrusting van de auto de volgende functies
bedienen:
RTelefoon
RSms en e-mail
RNavigatie
RRadio en media
RVoertuigfuncties
ROnline-functies
De volledige functionaliteit van het spraakge-
stuurd bedieningssysteem is alleen beschikbaar
bij geactiveerde online-spraakbediening.
Gesprek voeren
Dialoog starten
#"Hey Mercedes" zeggen om de MBUX spraak-
assistent te activeren. De spraakactivering
moet ingeschakeld zijn in het multimediasys-
teem.
of
#De toets £ in het multifunctioneel stuur-
wiel indrukken.
In het MBUX multimediasysteem verschijnt
een blauwe lijn. De dialoog kan worden
gestart.
Voor de dialoog met de MBUX spraakassistent
kunnen volledige zinnen uit de spreektaal als
gesproken opdrachten worden gebruikt. De
spraakactivering kan ook direct met een gespro-
ken opdracht, bijvoorbeeld "Hey Mercedes, hoe
snel mag ik hier rijden?", worden gecombineerd.
Hulp opvragen
#Informatie over de MBUX spraakassistent:
"Hey Mercedes, wat kun je?"
#Digitale handleiding: "Toon mij de handlei-
ding." Wanneer de auto stilstaat is de digitale
handleiding volledig beschikbaar.
Functies bedienen (voorbeelden)
#Navigatie bedienen: "Vind een Aziatisch res-
taurant, maar geen Japans, in Rotterdam-
Zuid."
#Telefoon bedienen: "Bel mijn vader op."
#Systeemtaal naar Engels wijzigen (korte
gesproken opdracht): "Change language to
English."
#Radio bedienen: "Toon mij de radiozender-
lijst."
#Media bedienen: "Schakel de random-weer-
gave in."
#Voertuigfuncties bedienen: "Zet de stoelver-
warming in de stand 2."
#Online-functies bedienen: "Hoe laat is het nu
in Sydney?"
#Vragen over de auto stellen: "Heb ik de dode-
hoekassistent?"
352 MBUX multimediasysteem
Overzicht MBUX interieurassistent
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel door
laserstralen van de camera
Dit product maakt gebruik van een klasse 1
lasersysteem. Wanneer de behuizing geopend
of beschadigd is, kunnen laserstralen uw net-
vlies beschadigen.
#De behuizing niet openen.
#Onderhoudswerkzaamheden en repara-
ties altijd bij een gekwaliceerde werk-
plaats laten uitvoeren.
Dit apparaat is een laserproduct van klasse 1
overeenkomstig 60825-1:2014 en DIN EN
60825-1:2014.
%De camera registreert beeldgegevens voor de
toepassingen, bijvoorbeeld lichaams-, hoofd-
en handherkenning.
De camera zet de beeldgegevens direct in
metagegevens om. Daarbij worden geen
beeldgegevens opgeslagen. De gegevens wor-
den alleen in de auto zelf verwerkt en niet
vanuit de auto naar buiten verzonden.
%Wanneer u de auto start, is de MBUX interieu-
rassistent automatisch geactiveerd. U kunt de
interieurassistent in- of uitschakelen. De
instelling wordt in uw actuele gebruikerspro-
el opgeslagen en is gekoppeld aan de zit-
plaats. Via het gebruikersproel is deze ook in
andere auto's met MBUX interieurassistent
beschikbaar. Daardoor hoe u de instelling
slechts eenmaal uit te voeren en kunt u deze
meenemen naar de andere auto.
%De front- en achtercamera van de interieuras-
sistent kunt u via Voor en Achter in- of uit-
schakelen . De geselecteerde camera-instel-
lingen (aan/uit) worden niet opgeslagen in het
gebruikersproel en gelden alleen voor de
actuele auto. Wanneer u in een andere auto
met MBUX interieurassistent gaat rijden, dient
u de instellingen te controleren en indien
nodig aan te passen.
De MBUX interieurassistent is uitgerust met een
front- en achtercamera.
%Eventueel is ook een uitrusting met alleen een
frontcamera beschikbaar.
De frontcamera bestaat uit twee camera's die de
bestuurder en de passagier ondersteunen.
De achtercamera bestaat uit twee camera's die
de inzittenden links en rechts achterin ondersteu-
nen.
De MBUX interieurassistent detecteert de inzitten-
den met behulp van 3D-lasercamera's. De came-
ra's van de frontcamera bevinden zich in het
bedieningspaneel dakconsole. De camera's van
de achtercamera zijn aangebracht in het dak-
spant.
De assistent herkent interacties van de inzitten-
den via de camera's. Daarbij interpreteert de
assistent contextafhankelijk of op uitdrukkelijk
verzoek van de inzittenden de natuurlijke hand-,
hoofd- en lichaamsbewegingen. Op deze manier
kan de assistent automatisch interieurfuncties van
de auto activeren en situatiegericht assisteren.
MBUX multimediasysteem 353
1Plaats van de camera's van de frontcamera in
het bedieningspaneel dakconsole
1Plaats van de achtercamera in het dakspant
De assistent ondersteunt auto- en infotainment-
functies op drie interactieniveaus:
RINTELLIGENT
De assistent herkent inzittenden automatisch
en activeert functies.
RREACTIEF
De assistent herkent de natuurlijke lichaams-
taal van een inzittende en voert bij de situatie
passende automatische functies uit.
RCONTACTLOOS
De inzittende verzoekt met een handbeweging
of een handgebaar actief om een functie uit te
voeren.
De assistent biedt functies over de volgende
onderwerpen:
RVEILIGHEID
De assistent ondersteunt de inzittenden bij het
gebruik van de veiligheidssystemen.
RCOMFORT
De assistent vergroot het comfort, doordat hij
de interieurfuncties automatiseert en de
natuurlijke interactie met de auto ondersteunt.
RINFOTAINMENT
De inzittenden kunnen met een handgebaar
een favorietenfunctie uitvoeren.
Systeemgrenzen, displaymeldingen en aanwijzin-
gen met betrekking tot het opheen hiervan
De storingsmeldingen worden bijvoorbeeld op het
centraal display weergegeven.
Het systeem kan in de volgende situaties mogelijk
niet correct werken of buiten werking zijn:
RDe camera's kunnen door het gebruik warm
worden. Daardoor kunnen de camera's vooral
na langdurig gebruik en bij hoge buitentempe-
raturen worden uitgeschakeld.
De camera's niet aanraken of afdekken. Wach-
ten tot de camera's afgekoeld en weer
beschikbaar zijn.
De melding Interieurassistent nu niet
beschikbaar. Melding volgt indien gereed
voor gebruik. verschijnt.
Wanneer de camera weer beschikbaar is, ont-
vangt u een bericht.
RDe front- of achtercamera is afgedekt, ver-
vuild, beslagen of gekrast.
354 MBUX multimediasysteem
Wachten tot de camera is afgekoeld alvorens
de camera-afdekking te reinigen.
De melding Momenteel niet beschikbaar. Zie
handleiding. verschijnt.
De camera-afdekking met een droge of voch-
tige katoenen doek van buitenaf reinigen.
Geen microvezeldoek gebruiken. De afdekking
bij het reinigen niet verwijderen.
REen van de inzittenden is zeer groot. De gedra-
gen kleding (handschoenen, hoed, doek, kle-
dingkleur) of voorwerpen op het lichaam, bij-
voorbeeld een horloge met een grote wijzer-
plaat, belemmeren het camerazicht. Of het
registratiegebied van de camera is beperkt.
De melding Interieurassistent voor bestuur-
der slechts beperkt beschikbaar. Zie handlei-
ding verschijnt.
Het zicht van de camera vrijhouden.
Voorwerpen in het registratiegebied van de
camera kunnen het camerazicht beperken.
Erop letten dat er bijvoorbeeld geen voorwer-
pen aan de binnenspiegel hangen.
RDe MBUX interieurassistent vertoont een sto-
ring.
De melding MBUX Interieurassistent niet
beschikbaar. Neem contact op met uw MB-
dealer. verschijnt.
Een Mercedes-Benz servicewerkplaats opzoe-
ken.
RAuto's met achterbank: Zodra de middelste
zitplaats achterin bezet is, worden de functies
achterin niet ondersteund.
De melding Interieurassistent achterin
momenteel niet beschikbaar, zie handleiding
verschijnt.
Om de interieurassistent achterin te kunnen
gebruiken, de middelste zitplaats achterin vrij-
houden.
Anticiperende uitstapwaarschuwing (VEILIGHEID/
reactief)
Voorwaarden
RDe auto is uitgerust met de actieve dodehoe-
kassistent met uitstapwaarschuwing.
RDe actieve dodehoekassistent is ingeschakeld
(/ pagina 290).
RDe auto is uitgerust met een actieve sfeerver-
lichting of sfeerverlichting.
RDe camera's zijn ingeschakeld:
De frontcamera activeert de voorportieren.
De achtercamera activeert de achterportieren.
%De informatie over de systeemgrenzen van de
actieve dodehoekassistent met uitstapwaar-
schuwing in acht nemen (/ pagina 286).
De functie kan de inzittenden bij het verlaten van
de auto voor een mogelijke botsing met een nade-
rend voertuig of ets waarschuwen.
Zodra een inzittende een hand naar de portier-
greep beweegt, worden afhankelijk van de uitrus-
ting van de auto de volgende waarschuwingen
gegeven:
RDe actieve sfeerverlichting of de sfeerverlich-
ting knippert rood.
RBij een van de voorportieren knippert boven-
dien het waarschuwingslampje in de buiten-
spiegel rood.
MBUX multimediasysteem 355
RWanneer het portier wordt geopend, klinkt een
waarschuwingssignaal.
%De optische waarschuwing vindt daarmee
reeds voor het openen van het portier plaats.
%Meer informatie over de actieve dodehoekas-
sistent met uitstapwaarschuwing
(/ pagina 286) en de sfeerverlichting
(/ pagina 173).
Lees- en zoeklicht in- of uitschakelen
Voorwaarden
RVoor het leeslicht: De camera's zijn ingescha-
keld:
De frontcamera activeert het leeslicht voor de
bestuurder en de passagier.
De achtercamera activeert het leeslicht voor
de inzittenden links en rechts achterin.
RDe handbeweging wordt voor zowel de
bestuurder als voor de passagier onder de bin-
nenspiegel uitgevoerd. De inzittenden achterin
bewegen de hand bij de handgreep vóór het
leeslampje.
RVoor het zoeklicht: De functie is in het donker
in de auto beschikbaar.
De camera's zijn ingeschakeld:
De frontcamera registreert het interactiege-
bied van de niet-bezette passagiersstoel.
De achtercamera registreert het interactiege-
bied van de niet-bezette zitplaats links of
rechts achterin.
RDe geregistreerde stoelen zijn niet bezet of er
zit een kind in een kinderzitjesbevestigingssys-
teem.
Leeslicht in- en uitschakelen
Uitvoering van de bediening van het leeslicht voor
bestuurder en passagier
356 MBUX multimediasysteem
Uitvoering van de bediening van het leeslicht voor de
inzittenden achterin
#De hand onder de binnenspiegel omhoog en
omlaag bewegen.
of
#De hand vóór het leeslampje omhoog en
omlaag bewegen.
Het leeslicht wordt in- of uitgeschakeld.
Zoeklicht in- en uitschakelen
Grijpgebied voor activering van het zoeklicht
#Inschakelen: De hand uitstrekken naar het
gebied van een niet-bezette stoel.
Het zoeklicht wordt voor de inzittenden auto-
matisch ingeschakeld.
#Uitschakelen: De hand terugtrekken uit het
gebied van de niet-bezette stoel.
Het zoeklicht wordt weer uitgeschakeld.
Automatische voorselectie van de buitenspiegels
(COMFORT/reactief)
Voorwaarden
RDe frontcamera is ingeschakeld.
Voor het instellen van de buitenspiegels werd tot
nu toe de gewenste spiegel via een voorselectie-
toets in het bestuurdersportier geselecteerd.
Met de MBUX interieurassistent wordt de in te
stellen spiegel door de natuurlijke hoofdbeweging
naar links of rechts automatisch voorgeselec-
teerd. Wanneer de hand de toets voor het instel-
len van de buitenspiegel aanraakt, gaat de LED
onder de toets aan de voorgeselecteerde spiegel-
zijde branden.
Via de toets de positie van de actieve buitenspie-
gel instellen.
%De voorselectie van de buitenspiegels via de
toetsen is nog steeds mogelijk. Meer informa-
tie over het instellen van de buitenspiegels
(/ pagina 178).
%Voor deze toepassing wordt bovendien de
bestuurderscamera gebruikt.
MBUX multimediasysteem 357
Favorieten met V-gebaar oproepen (INFOTAIN-
MENT/contactloos)
Voorwaarden
RDe frontcamera is ingeschakeld.
REr is ten minste één favoriet in de favorieten-
lijst opgeslagen.
RDe favoriet is gekoppeld aan de MBUX interi-
eurassistent.
RHet gebied voor de herkenning van de favorie-
tengebaar (V-gebaar) bevindt zich boven de
middenconsole vóór het centraal display.
RHet V-gebaar wordt eventjes aangehouden.
Het V-gebaar vergemakkelijkt het oproepen van
een favoriet.
De voorste inzittenden kunnen een eigen favoriet
aan het V-gebaar koppelen. Bijvoorbeeld een
bestemming in het navigatiesysteem, een radio-
zender of een massageprogramma voor een stoel.
Wanneer de auto met een voorpassagiersdisplay
is uitgerust, kan de passagier het V-gebaar recht-
streeks koppelen aan een favoriet op het voorpas-
sagiersdisplay. Wanneer de passagier het V-
gebaar uitvoert zoals beschreven, wordt de favo-
riet geopend op het voorpassagiersdisplay.
%Wanneer nog geen favoriet is aangemaakt en
aan de MBUX interieurassistent is gekoppeld,
ondersteunt het multimediasysteem u hierbij.
Uitvoering van het V-gebaar boven het opbergvak van
de middenconsole ter hoogte van het centraal dis-
play
#De hand boven het opbergvak van de midden-
console ter hoogte van het centraal display
plaatsen. De rug van de hand wijst omhoog.
Daarbij de wijs- en middelvinger strekken en
spreiden tot een V. De andere vingers buigen.
#Het V-gebaar kort houden.
De favoriet wordt opgeroepen.
Functie van de bestuurderscamera
De bestuurderscamera bevindt zich in het
bestuurdersdisplay.
De bestuurderscamera registreert de volgende
kenmerken:
Rde positie van het hoofd
Rde kijkrichting
Rhet oogknippergedrag
Rhet gezicht van de bestuurder
%De bestuurderscamera wordt bij het openen
van de auto met de sleutel altijd automatisch
geactiveerd.
358 MBUX multimediasysteem
De actuele status van de bestuurderscamera
è wordt in de statusregel van het centraal
display weergegeven.
%De bestuurderscamera registreert beeldgege-
vens voor toepassingen zoals de ATTENTION
ASSIST en de gezichtsherkenning.
De camera zet de beeldgegevens direct in
metagegevens om. Daarbij worden geen
beeldgegevens opgeslagen. De gegevens wor-
den alleen in de auto zelf verwerkt en niet
vanuit de auto naar buiten verzonden.
De bestuurderscamera moet vóór gebruik worden
ingesteld voor gezichtsherkenning. Biometrische
gegevens inleren (/ pagina 362).
Systeemgrenzen
Het systeem kan in de volgende situaties mogelijk
niet correct werken of buiten werking zijn:
RDe camera is afgedekt of vervuild, beslagen of
bekrast.
RHet gezicht en/of de ogen van de bestuurder
zijn afgedekt.
RDe bestuurder draagt een bril die geen infra-
roodlicht doorlaat.
Displaymeldingen
In de volgende situaties kunnen displaymeldingen
worden weergegeven:
RDe bestuurderscamera werkt niet.
De camera is defect.
De melding Bestuurderscamera buiten wer-
king Zie handleiding verschijnt.
RDe bestuurderscamera kan de positie van uw
hoofd niet registreren.
De melding Stuurwiel-/zitpositie wijzigen tot
er 6 punten aan de bovenkant van het
scherm zichtbaar zijn verschijnt.
RHet zicht van de bestuurderscamera is vermin-
derd of beperkt.
De melding Bestuurderscamera momenteel
beperkt zicht Zie handleiding verschijnt.
De melding kan bijvoorbeeld in de volgende
gevallen verschijnen:
-Het camerazicht is geblokkeerd, bijvoor-
beeld doordat u een sjaal of muts draagt.
-De bestuurder draagt een bril die geen
infraroodlicht doorlaat.
-Wanneer het hoofdhaar de ogen gedeelte-
lijk bedekt, bijvoorbeeld bij een lange
pony.
-Bij sterk zonlicht. De bestuurderscamera
kan de ogen van de bestuurder niet her-
kennen wanneer het licht-donkercontrast
te groot is.
-Wanneer één hand of de handen zich
bovenop het stuurwiel bevinden (12-uur-
spositie).
Aanwijzingen met betrekking tot de verzorging
De aanwijzingen met betrekking tot de verzorging
van het display in acht nemen (/ pagina 427).
Bestuurderscamera in- of uitschakelen
Multimediasysteem:
4© 5Instellingen 5Systeem
5Intelligente assistenten
De bestuurderscamera wordt altijd automatisch
geactiveerd wanneer de auto wordt ingeschakeld.
#Aan of Uit selecteren.
MBUX multimediasysteem 359
Wanneer de bestuurderscamera uitgeschakeld is
of de melding Bestuurderscamera momenteel
beperkt zicht Zie handleiding verschijnt, zijn de
volgende functies niet of beperkt beschikbaar:
RHet MBUX augmented reality head-up-display
(alleen stereocamera) (/ pagina 334)
RDe microslaap- en de aeidingsherkenning van
de ATTENTION ASSIST (/ pagina 253)
RDe gezichtsherkenning
Deze functie dient als sensorinvoer voor de
authenticatie en ontgrendeling van het gebrui-
kersproel en beveiligde toepassingen
(/ pagina 362).
Rde spiegelvoorselectie
Deze functie maakt het mogelijk om met een
hoofdbeweging naar links of rechts, de te ver-
stellen buitenspiegel te selecteren
(/ pagina 178).
Informatie over gebruikers, adviezen en favorieten
&WAARSCHUWING Inklemgevaar door het
instellen van de bestuurdersstoel na het
oproepen van een rijdersproel
Door het selecteren van een gebruikersproel
kan de bestuurdersstoel naar de positie bewe-
gen die bij dat gebruikersproel is opgeslagen.
Hierdoor kunnen u of andere inzittenden letsel
oplopen.
#Er mogen zich geen personen of
lichaamsdelen in het verstelbereik van
de stoel bevinden tijdens de instelling
van de bestuurdersstoel via het multime-
diasysteem.
Wanneer een persoon ingeklemd dreigt te
raken, direct het instellen stoppen door:
#a) De waarschuwingsmelding op het cen-
traal display aan te tippen.
of
#b) Een positietoets van de geheugenfunc-
tie of een stoelinstelschakelaar in het
bestuurdersportier te bedienen.
De instelling wordt onderbroken.
De bestuurdersstoel is met een automatische
anti-inklemfunctie uitgerust.
Wanneer het bestuurdersportier geopend is,
wordt de bestuurdersstoel na het oproepen van
een rijdersproel niet ingesteld.
Gebruikersproelen en gebruikersspecieke
inhoud
Voorwaarden voor de eigenaar van de auto:
RU beschikt over een Mercedes me gebruikers-
account.
RU hebt een Mercedes me pincode.
RU bent akkoord gegaan met de gebruiksvoor-
waarden.
RDe auto is aan een Mercedes me gebruikers-
account gekoppeld.
360 MBUX multimediasysteem
%Wanneer aan een van de vermelde voorwaar-
den niet wordt voldaan of wanneer er geen
gebruikersproel is geselecteerd, worden de
hieronder beschreven gegevens als stan-
daardinstelling in de auto opgeslagen. Stan-
daardinstellingen kunnen door alle gebruikers
van de auto worden gewijzigd.
Gebruikersproelen slaan persoonlijke instellingen
op. Wanneer de auto door meerdere personen
wordt gebruikt, kan een gebruiker instellingen aan
zijn proel uitvoeren zonder de instellingen van
andere gebruikers te wijzigen.
Wanneer de auto met het MBUX high-end enter-
tainment achter is uitgerust, kunnen de inzitten-
den achterin zich als Mercedes me gebruiker op
hun zitplaats aanmelden. Het multistoel-proel-
management maakt het gelijktijdige gebruik van
drie proelen mogelijk. Een gebruikersproel kan
slechts op één display tegelijk worden geacti-
veerd.
%Sommige instellingen gelden voor de gehele
auto en worden in alle gebruikersproelen
weergegeven, bijvoorbeeld de sfeerverlichting
en de actuele instellingen van de navigatie.
Deze zijn in eerste instantie van de bestuur-
der, maar kunnen ook door de andere inzit-
tenden in hun gebruikersproel worden gewij-
zigd.
U kunt een gebruikersproel in de auto aanpassen
via de conguratie-assistent of via de instellingen
van uw gebruikersproel. Sommige instellingen,
bijvoorbeeld de Mercedes me PIN en een proel-
foto, moet u in de Mercedes me App of in de
Mercedes me-Portal uitvoeren.
Gebruikersspecieke inhouden en toepassingen
met persoonlijke gegevens zijn door verschillende
veiligheidsniveaus beveiligd. Om toegang te krij-
gen tot beveiligde inhoud, kunnen de Mercedes
me pincode en, afhankelijk van de uitrusting van
de auto, biometrische sensoren worden gebruikt.
%Het beveiligingsniveau wordt gedenieerd
door het multimediasysteem en berekend op
basis van de combinatie van alle sensorinvoer.
Sommige beveiligingsniveaus kunnen niet
worden uitgeschakeld.
%Wanneer een gebruikersproel wordt geacti-
veerd, kunnen bijvoorbeeld de volgende
gepersonaliseerde comfortsystemen worden
versteld of de instellingen hiervan worden
geladen:
RStoel
RSfeerlicht
RBuitenspiegels
RRollo's
RKlimaatinstellingen
Wanneer het gebruikersproel tijdens het rij-
den wordt geactiveerd, vindt er geen verstel-
ling van de bestuurdersstoel plaats.
Afhankelijk van de uitrusting van de auto kunt u
als gebruiker bijvoorbeeld de volgende instellingen
opslaan:
RBestuurdersstoel-, stuurwiel- en spiegelinstel-
lingen
RKlimaatregeling
RSfeerverlichting
RRadio (inclusief zenderlijst)
RAdviezen en favorieten
MBUX multimediasysteem 361
Adviezen
De auto kan de gebruiksgewoonten van de
bestuurder leren. De auto biedt vervolgens advie-
zen voor navigatiebestemmingen, telefoonnum-
mers en muziekvoorkeuren aan. Voorwaarden
daarvoor zijn de selectie van een gebruiker, uw
toestemming voor gegevensregistratie en vol-
doende verzamelde gegevens.
Favorieten
Favorieten bieden een snelle toegang tot vaak
gebruikte toepassingen. Er zijn in totaal 100 favor-
ieten beschikbaar.
Gebruikers, adviezen en favorieten congureren
Voorwaarden
RVoor het gebruik van de conguratie-assistent:
De auto staat stil.
Multimediasysteem:
4© 5f
5Andere gebruiker kiezen
Gebruiker toevoegen
#f Gebruiker toevoegen selecteren.
Er wordt een QR-code geladen.
#De weergegeven QR-code met de Mercedes
me app of een willekeurige QR-code scanner
op een mobiel apparaat scannen. Wanneer de
Mercedes me app nog niet op het mobiele
apparaat is geïnstalleerd, wordt u doorverwe-
zen naar de store van uw mobiele apparaat.
#De stappen in de app volgen.
De auto wordt gekoppeld aan uw Mercedes
me gebruikersaccount. Daarbij wordt automa-
tisch uw gebruikersproel in de auto aange-
maakt.
Wanneer alleen uw gebruikersproel beschik-
baar is, wordt dit automatisch geladen.
Wanneer er meer dan één gebruikersproel
beschikbaar is, wordt u doorverwezen naar de
gebruikersselectie.
Wanneer de auto stilstaat, start de congura-
tie-assistent automatisch na de gebruikersse-
lectie.
Gebruikersspecieke inhouden en toepassingen
beveiligen
Wanneer u een nieuwe gebruiker toevoegt, is de
toegangsbeveiliging voor het gebruikersproel
reeds geactiveerd. Voor de toegang zijn de
Mercedes me PIN en afhankelijk van de uitrusting
van de auto biometrische sensoren beschikbaar.
Biometrische sensoren moeten in de auto worden
ingeleerd. Bij de authenticatie wordt dan reke-
ning gehouden met alle ingeleerde en beschikbare
sensoren.
De volgende gebruikersspecieke inhoud en toe-
passingen worden bijvoorbeeld beveiligd:
RGebruikersselectie en instellingen van het
gebruikersproel
RBiometrische sensoren
Het inleren van biometrische sensoren is
beveiligd.
RAdviezen
362 MBUX multimediasysteem
De gegevens en het bepalen van de meest
waarschijnlijke navigatiebestemmingen,
mediabronnen, radiozenders, contacten en
berichten zijn beveiligd.
RENERGIZING COACH
De opgeslagen gezondheidsgegevens en de
verwerking hiervan zijn beveiligd.
RMercedes me connect Store
Het verkrijgen van services is beveiligd.
#Beveiliging van inhoud uit- of inschakelen.
#Toegangsbeveiliging uit- of inschakelen.
%Wanneer de toegangsbeveiliging is uitgescha-
keld, is het vanaf elke zitplaats mogelijk om
uw gebruikersproel te benaderen en wijzigin-
gen aan te brengen.
%De toegangsbeveiliging wordt afhankelijk van
de auto in- of uitgeschakeld.
Biometrische gegevens inleren, bewerken en wis-
sen
De biometrische gegevensmodellen worden in de
sensoren in de auto opgeslagen. Wanneer een
herkenning is ingeleerd, dient deze sensor als bij-
drage aan de authenticatie op het multimediasys-
teem.
#Beveiliging van inhoud selecteren.
#Gezichtsherkenning, Vingerafdrukherkenning
of Stemherkenning selecteren.
%Authenticeer uzelf indien nodig op het multi-
mediasysteem.
Identiceren met gezichtsherkenning
#Het bestuurdersportier sluiten of de veilig-
heidsgordel van de bestuurdersstoel vastma-
ken.
#Gedurende circa vijf seconden naar het
bestuurdersdisplay kijken.
Uw gezicht wordt gescand. Een melding op
het bestuurdersdisplay gee aan of de
gezichtsherkenning is geslaagd. U kunt uw
gebruikersproel en beveiligde toepassingen
met een gezichtsscan deblokkeren.
Identiceren met vingerafdruk
#Uw vinger meerdere keren op de vingerafdruk-
sensor onder het touchscreen plaatsen op
weer optillen (/ pagina 340).
De vinger wordt gescand. Indien het scannen
gelukt is, verschijnt een melding op het cen-
traal display. U kunt uw gebruikersproel en
beveiligde toepassingen met een vingerafdruk
deblokkeren.
Identiceren met stemherkenning
#De op het centraal display weergegeven zin
inspreken en de aanwijzingen van de spraak-
assistent opvolgen.
Indien de stemherkenning gelukt is, verschijnt
een melding op het centraal display. U kunt
uw gebruikersproel deblokkeren.
%Tijdens de stemherkenning achtergrond- en
storende geluiden vermijden.
Biometrische gegevens wissen
#E bijvoorbeeld achter Gezichtsherken-
ning aantippen.
#Ja selecteren.
MBUX multimediasysteem 363
Inleren van de voertuigsleutel voor de proelselec-
tie
#Beveiliging van inhoud selecteren.
#Sleutelherkenning selecteren.
#De sleutel gereedhouden en de handelingsver-
zoeken van de conguratie-assistent opvolgen.
Het gebruikersproel wordt aan de geselec-
teerde sleutel gekoppeld. Indien u de auto met
de sleutel opent, worden de licht-, spiegel- en
stoelinstellingen van uw gebruikersproel
vooraf geactiveerd. Daarbij wordt de sleutel
gebruikt die u op dat moment voor het ont-
grendelen gebruikt.
De sleutel wordt alleen voor de bestuurder en
voor een gebruikersproel opgeslagen.
Gebruiker selecteren
%Wanneer u een bestuurdersproel oproept,
kunnen de bestuurdersstoel en het stuurwiel
worden ingesteld.
Het instellen kan als volgt worden afgebroken:
RDe melding Hier aantippen om te annule-
ren. op het centraal display aantippen.
REen van de stoelbedieningstoetsen in het
bestuurdersportier indrukken.
#Andere gebruiker kiezen selecteren.
#Een gebruiker selecteren.
#Wanneer daarnaar wordt gevraagd, dient u
zich te identiceren met de Mercedes me PIN
of een ingeleerde biometrische functie.
Het gebruikersproel wordt geladen en geacti-
veerd.
%Wanneer u Doorgaan zonder gebruikersse-
lectie selecteert, worden geen specieke
instellingen van het gebruikersproel geladen.
Voorstellen congureren en wissen
#© selecteren.
#Instellingen selecteren.
#Systeem selecteren.
#Adviezen selecteren.
#Z selecteren.
#De opties afzonderlijk in- of uitschakelen.
Wanneer een optie is ingeschakeld en vol-
doende gegevens zijn verzameld, worden per-
soonlijke suggesties aangeboden in de zero-
layer die op uw gebruikersgedrag zijn geba-
seerd. Dat zijn bijvoorbeeld bezochte naviga-
tiebestemmingen, gekozen telefoonnummers
en voorstellen gebaseerd op uw muzieksmaak.
#Alle adviezen wissen: Î selecteren.
#Ja selecteren.
De voorstellen worden gereset.
Favorieten uit categorieën toevoegen
#© selecteren.
#ß selecteren.
#r selecteren.
#W Nieuwe favoriet aanmaken selecteren.
#De categorie selecteren.
#Een favoriet selecteren.
Favoriet met V-gebaar van de MBUX interieuras-
sistent koppelen
#© selecteren.
#ß selecteren.
#r selecteren.
#Bestuurder of Voorpassagier selecteren.
364 MBUX multimediasysteem
#De categorie selecteren.
#Een favoriet selecteren.
Systeeminstellingen
Overzicht menu Systeeminstellingen
In het menu Systeeminstellingen kunt u instellin-
gen van de volgende menu's en bedieningsele-
menten uitvoeren:
RDisplay
-Helderheid van het display
-Sierbeeld voor het voorpassagiersdisplay
(auto's met MBUX Hyperscreen)
RBedieningselementen
-Toetsenbordtaal en handschriherkenning
-Gevoeligheid van de Touch-Control
-Haptische bediening voor het touchscreen
RMBUX spraakassistent
RMBUX interieurassistent
RGeluid
-Entertainment
-Navigatie en verkeersinformatie
-Telefoon
-Spraakversterking in het interieur
RGegevensbeveiliging
RVerbinding
-Wi, Bluetooth®, NFC
RKinderslot MBUX tablet achterin
RTijd en datum
RTaal
REenheden voor afstand
RSysteem-pincode
RAdviezen
RSoware-update
RSystem Reset
Overzicht soware-updates
Voor de integriteit van de gegevens van uw multi-
mediasysteem kunnen belangrijke soware-upda-
tes noodzakelijk zijn. Deze moeten worden geïn-
stalleerd, omdat anders de veiligheid van uw mul-
timediasysteem niet meer kan worden gewaar-
borgd.
Wanneer een soware-update beschikbaar is,
gee het multimediasysteem een overeenkom-
stige aanwijzing.
Wanneer de optie Automatische online-update is
ingeschakeld, worden soware-updates automa-
tisch gedownload. Wanneer de optie gedeacti-
veerd is, wordt u eenmalig van nieuwe soware-
updates op de hoogte gebracht. De soware-
updates kunnen gedurende een beperkte periode
worden gedownload.
Soware-update uitvoeren:
RU kunt soware-updates via de communicatie-
module starten.
RU kunt soware-updates via een wi-hotspot
starten.
RU kunt kaartupdates vanaf een extern medium
starten.
%Online soware-updates kunnen niet worden
uitgevoerd via externe wi-hotspots die via
TKIP versleuteld zijn.
MBUX multimediasysteem 365
%Wanneer de wihotspot een login via de brow-
ser vereist, zal de browser na succesvolle ver-
binding openen om de update te starten. De
aanwijzingen in de browser opvolgen om de
download te starten.
%Voor soware-updates via de communicatie-
module moet de auto met het internet zijn
verbonden en aan een Mercedes me gebrui-
kersaccount zijn gekoppeld.
%Voor soware-updates via wi moet de auto
met een externe wi-hotspot zijn verbonden.
Een soware-update bestaat uit drie stappen:
RDownloaden of kopiëren van de voor de instal-
latie benodigde gegevens
RInstallatie van de gedownloade soware-
update
RActivering van de gedownloade soware-
update
%Eventueel moet na een soware-update het
MBUX multimediasysteem opnieuw worden
gestart.
%Het multimediasysteem kan tijdens het down-
loaden en van een aantal soware-updates
niet meer worden bediend en de voertuigfunc-
ties kunnen beperkt zijn.
%Voor sommige soware-updates moet de auto
op een veilige plek stilstaan om de installatie
te kunnen afsluiten. Deze kunnen alleen wor-
den uitgevoerd wanneer de auto veilig is
geparkeerd en is uitgeschakeld.
Voor soware-updates waarbij de auto veilig
moet stilstaan: Bij het bereiken van de laatste
installatiestap verschijnt na het uitschakelen van
de auto een melding op het centraal display. Volg
de stapsgewijze aanwijzingen op het centraal dis-
play om de installatie af te sluiten.
Er zijn soware-updates die alleen kunnen worden
geïnstalleerd wanneer de auto veilig geparkeerd
is, zich geen personen meer in de auto bevinden
en wanneer de auto afgesloten is.
Beschikbaarheid van het bestuurdersdisplay en
het centraal display
Tijdens de installatie van soware-updates kun-
nen de auto, het centraal display en het bestuur-
dersdisplay niet worden gebruikt. Wanneer een
installatie bezig is kunt u de volgende displaymel-
ding ontvangen:
%De displaymelding verschijnt niet bij elke
installatie van een soware-update.
In sporadische gevallen kan tijdens de installatie
een fout optreden. Er wordt automatisch gepro-
beerd om de vorige versie weer te herstellen.
Wanneer het herstellen van de vorige versie niet
mogelijk is, verschijnt de hierboven weergegeven
displaymelding iedere keer dat de auto wordt
gestart.
Uitvallen van het bestuurdersdisplay
Wanneer het bestuurdersdisplay is uitgevallen of
wanneer een storing aanwezig is, kunt u bijvoor-
beeld functiebeperkingen van veiligheidsrelevante
systemen niet herkennen of de snelheidsmeter
366 MBUX multimediasysteem
niet aezen. De bedrijfsveiligheid van de auto kan
beperkt zijn. Voorzichtig verder rijden en de auto
direct bij een gekwaliceerde werkplaats laten
controleren (/ pagina 508).
Meer informatie over soware-updates is verkrijg-
baar onder https://me.secure.mercedes-
benz.com
Uitvallen van het centraal display
Wanneer het centraal display is uitgevallen of
wanneer de hierboven weergegeven displaymel-
ding permanent verschijnt, zijn sommige syste-
men, bijvoorbeeld de achteruitrijcamera, de PARK-
TRONIC-parkeerassistent of de klimaatregeling,
niet meer beschikbaar. Voorzichtig verder rijden
en direct een gekwaliceerde werkplaats opzoe-
ken.
Uitvallen van het voorpassagiersdisplay (auto's
met MBUX Hyperscreen)
Wanneer het voorpassagiersdisplay is uitgevallen
of een displaymelding permanent verschijnt, zijn
functies en systemen via het voorpassagiersdis-
play niet meer beschikbaar. Naar een gekwali-
ceerde werkplaats gaan.
Wi-hotspot instellen
Voorwaarden
RDe functie wi is ingeschakeld op het multime-
diasysteem en op de te verbinden communica-
tieapparatuur.
RDe te verbinden communicatieapparatuur
ondersteunt ten minste een van de beschre-
ven verbindingssoorten.
De weergegeven verbindingssoorten zijn
afhankelijk van het te verbinden apparaat. De
functie moet door het multimediasysteem en
door het te verbinden apparaat worden onder-
steund. Het type verbindingsopbouw moet op
het multimediasysteem en op het te verbinden
apparaat worden geselecteerd.
%Eventueel moeten eerst individuele functies
op de te verbinden communicatieapparatuur
worden geactiveerd. Meer informatie vindt u
in de handleiding van de fabrikant.
%Het gebruik van het datatarief van de auto
door externe apparaten is net in alle landen
beschikbaar.
Multimediasysteem:
4© 5Instellingen 5Systeem
5Internet en Bluetooth
%De beschikbaarheid van de functies verschilt
per land.
#Wi-Fi selecteren.
De regelaar staat rechts: Wi is ingeschakeld.
Wanneer de functie wi is ingeschakeld, kunt u
het multimediasysteem met externe hotspots ver-
binden of als hotspot voor externe apparaten
beschikbaar stellen.
Wanneer de functie wi is uitgeschakeld, is het
niet mogelijk om een verbinding via hotspots tot
stand te brengen.
Wanneer de functie wi is uitgeschakeld, kan er
geen verbinding met de MBUX tablet achterin
worden gemaakt.
MBUX multimediasysteem 367
%Afhankelijk van de uitrusting van de auto kunt
u bij de Mercedes me Store een datapakket
direct bij een provider van een mobiel net-
werk aanschaen. Om gebruik te kunnen
maken van het datapakket sluit u via de
Mercedes me Store uw eigen contract met
een provider van een mobiel netwerk af, dat
op elk moment kan worden opgezegd en
waaraan geen kosten zijn verbonden. Dit con-
tract is een voorwaarde voor het gebruik van
de services uit het eerder aangeschae pak-
ket. De beschikbaarheid van deze optie is
landsafhankelijk. Wanneer de optie van een
datapakket niet beschikbaar is of niet achteraf
kan worden aangescha, kunt u tegen beta-
ling gegevensvolume rechtstreeks bij de provi-
der van een mobiel netwerk kopen.
%Het gebruik van het datatarief van de auto
door externe apparaten is net in alle landen
beschikbaar.
Multimediasysteem als wi-hotspot gebruiken
#MBUX-hotspot selecteren.
#Een van de volgende verbindingsmogelijkhe-
den selecteren.
Via QR-code verbinden
Voorwaarde: Een app voor het scannen van de
QR-code is geïnstalleerd op het te verbinden
apparaat.
Alternatief: Het te verbinden apparaat beschikt
over een geïntegreerde scanner voor QR-codes
(zie de handleiding van de fabrikant).
#De weergegeven QR-code scannen.
De wi-verbinding wordt tot stand gebracht.
Via NFC verbinden
#NFC bij het te verbinden apparaat activeren.
#Wanneer het NFC-symbool in het menu
MBUX-hotspot wordt weergegeven, het te ver-
binden apparaat tegen de NFC-interface hou-
den.
#De aanwijzingen op het apparaat volgen.
De wi-verbinding wordt tot stand gebracht.
Via beveiligingssleutel verbinden
#Op het te verbinden apparaat de auto selecte-
ren. Deze wordt weergegeven met de netwerk-
naam MBUX XXXXX.
#De beveiligingssleutel die op het centraal dis-
play wordt weergegeven, bij het te verbinden
apparaat invoeren.
#De invoer bevestigen.
Nieuwe beveiligingssleutel genereren
#In het menu MBUX-hotspot de optie Nieuwe
beveiligingssleutel genereren selecteren.
#De vraag met Ja bevestigen.
Een nieuwe beveiligingssleutel wordt gegene-
reerd.
Voortaan wordt een verbinding met de nieuw
gegenereerde beveiligingssleutel opgebouwd.
%Wanneer een nieuwe beveiligingssleutel wordt
gegenereerd, worden alle bestaande wi-ver-
bindingen verbroken. Wanneer opnieuw wi-
verbindingen worden gemaakt, moet de
nieuwe beveiligingssleutel worden ingevoerd.
Mobiel communicatie-apparaat als wi-hotspot
gebruiken (tethering)
%Deze functie is landafhankelijk.
#In het menu Internet en Bluetooth de optie
Internettoegangen beheren selecteren.
368 MBUX multimediasysteem
%De functie wi op de mobiele telefoon moet
geactiveerd zijn, en toegang tot internet via
wi moet goedgekeurd zijn (zie de handleiding
van de fabrikant).
#Toegang zoeken selecteren.
#Het netwerk selecteren.
#Bij het wi-netwerk aanmelden.
of
#De mobiele telefoon met het wi-symbool
ö selecteren.
%Bij externe wihotspots die via TKIP versleu-
teld zijn, kunnen online soware-updates niet
via de externe wi-hotspot worden uitgevoerd.
Systeemtaal
Aanwijzingen voor de systeemtaal
Met deze functie wordt de taal voor de menumel-
dingen en de gesproken rij-aanwijzingen vastge-
legd. De taalselectie is van invloed op de moge-
lijkheid voor het invoeren van tekens. Niet alle
talen worden ondersteund voor de gesproken rij-
aanwijzingen. Als een taal niet wordt ondersteund,
hoort u de gesproken rij-aanwijzingen in het
Engels.
Taal instellen
Multimediasysteem:
4© 5Instellingen 5Systeem
5Taal
Systeemtaal instellen
Er verschijnt een lijst met de beschikbare sys-
teemtalen.
#Een taal selecteren.
De systeemtaal wordt omgeschakeld naar de
geselecteerde taal.
Multimediasysteem terugzetten (reset-functie)
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen
door het uitvallen van functies van het
centraal display
Terwijl het multimediasysteem wordt terugge-
zet zijn de functies hiervan, zoals de achteruit-
rijcamera, niet beschikbaar.
#Het terugzetten van het multimediasys-
teem alleen uitvoeren wanneer de auto
stilstaat.
Voorwaarden
RDe auto is ingeschakeld.
RSommige instellingen kunnen alleen worden
teruggezet wanneer de auto stilstaat.
Multimediasysteem:
4© 5Instellingen 5Systeem
5Terugzetten
Door het terugzetten van het systeem worden per-
soonlijke gegevens en instellingen gewist, bijvoor-
beeld:
RVerbonden apparaten
RIndividueel gebruikersproel
RBiometriegegevens
RAuto's met telefonie achterin: Aansluiting
hoorn
%Door bestuurdersassistentiesystemen
gebruikte en opgeslagen gegevens in het mul-
timediasysteem worden gewist.
MBUX multimediasysteem 369
%Auto's met telefonie achterin: De hoorn moet
in de houder liggen wanneer het systeem
wordt teruggezet.
#Terugzetten selecteren.
Er verschijnt een vraag of het systeem werke-
lijk moet worden teruggezet.
#Ja selecteren.
Het multimediasysteem wordt in de aeve-
ringstoestand teruggezet. Na de systeemreset
wordt het multimediasysteem opnieuw
gestart.
%Vanwege de gegevensbescherming en de wer-
king van individuele rijsystemen en rijveilig-
heidssystemen is het noodzakelijk om een vol-
ledige systeemreset uit te voeren voordat de
auto wordt verkocht of overgedragen aan der-
den of nadat deze is gebruikt als huurauto.
AMG TRACK PACE
Functie van AMG TRACK PACE
%Deze functie is een on-demand uitrusting en
kan na de aanschaf van de auto via Mercedes
me worden geactiveerd. Meer informatie over
Mercedes me en over on-demand uitrustingen
vindt u in de digitale handleiding.
Met AMG TRACK PACE kan het rijgedrag op cir-
cuits worden geanalyseerd en daardoor worden
geoptimaliseerd. Er kan worden gereden op vooraf
opgeslagen circuits (bijvoorbeeld de Hockenheim-
ring), of er kunnen nieuwe circuits worden geregi-
streerd en opgeslagen. Op ieder circuit worden de
gereden rondetijden opgeslagen. Deze kunnen
worden geanalyseerd en worden vergeleken met
andere rondetijden, om zo het optimale raceresul-
taat te bereiken. Bovendien kunnen het accelere-
ren en het afremmen gemeten en opgeslagen
worden.
N.b.: AMG TRACK PACE alleen gebruiken op afge-
sloten circuits, niet op de openbare weg. De rijstijl
aanpassen aan uw persoonlijke bekwaamheid en
aan de omgevingscondities. Als bestuurder draagt
u als enige de verantwoordelijkheid voor het
besturen van uw auto. De auto veilig parkeren,
alvorens de toepassing te bedienen.
Track Race instellen
Multimediasysteem:
4TRACK PACE 5Track Race
Nieuw circuit registreren
#
Nieuw circuit selecteren.
#Op het gewenste startpunt Ì Registratie
starten selecteren.
De registratie van het circuit begint op dit
punt.
Tijdens de registratie van het circuit kunnen sec-
toren worden ingesteld, om het circuit te verde-
len.
#ö Sector instellen selecteren.
#Om de registratie van het circuit te beëindigen
É Registratie beëindigen selecteren of
opnieuw over de startlijn rijden.
#De vraag met Ja bevestigen.
#Het weer selecteren.
370 MBUX multimediasysteem
%De temperatuur wordt automatisch vastge-
legd.
#Een naam invoeren.
#Met a bevestigen.
Het circuit wordt onder de ingevoerde naam
opgeslagen.
Naar circuitnaam zoeken
#ª Zoeken selecteren.
#De naam van het circuit invoeren.
Het circuit met de gezochte naam wordt weer-
gegeven.
Tijd op opgeslagen circuit meten
#
All Tracks (alle circuits) selecteren.
#Het gewenste circuit selecteren.
#u selecteren.
#Tijdregistratie starten selecteren, wanneer u
reeds aan de start staat.
of
#Navigeer naar selecteren, om naar de startlijn
te navigeren.
De tijdregistratie begint automatisch bij het over-
schrijden van de startlijn.
%Door ¨ te selecteren, kan naar het AR-
aanzicht van het circuit worden gewisseld.
Bovendien kan door het selecteren van ò
naar de telemetrieweergave worden gewis-
seld.
#Om de tijdregistratie te beëindigen ð Tijd-
registratie beëindigen selecteren.
#De vraag met OK bevestigen.
#Het weer selecteren.
#Ja selecteren, om de op dit circuit gereden tij-
den op te slaan.
Weergaven tijdens Track Race weergeven
De volgende weergaven kunnen worden weerge-
geven:
RBandentemperatuur
RMiniatuurkaart
RSectoroverzicht
RMotorgegevens
RG-Force weergave
RRondenoverzicht
#ï Tijdregistratie starten selecteren.
#
selecteren.
#De gewenste weergave uit het raster bij de lin-
ker of de rechter rand van het centraal display
slepen.
De weergaven worden tijdens de Track Race
weergegeven.
Door het selecteren van ¨ op de actieve weer-
gave wordt deze gedeactiveerd.
Analyse weergeven
#
All Tracks (alle circuits) selecteren.
Er verschijnt een overzicht van alle gereden
circuits.
#Een circuit selecteren.
#Een sessie selecteren.
De volgende gegevens worden weergegeven:
RRonde- en sectortijden
MBUX multimediasysteem 371
RGemiddelde snelheid en maximumsnelheid
RBestuurder
RAuto
RDatum
RWeer
#Registratie toevoegen selecteren, om een
andere sessie als vergelijking te gebruiken.
#% selecteren, om terug te keren naar het
overzicht.
#Diagram selecteren.
#De gewenste parameters instellen.
De analyse wordt weergegeven.
1Rondenoverzicht
2Parameteroverzicht
3Parameters bewerken
4Parameters wissen
5Nieuwe parameter toevoegen
%Voor de parameters kunnen bijvoorbeeld de
volgende waarden worden ingesteld:
RSnelheid
RLangs-/dwarsversnelling
RStuurhoek
RMotortoerental
RMotorolie-/bandentemperatuur
Aan de hand van de analyse kan het rijgedrag op
elk willekeurig punt van het circuit gecontroleerd
en geoptimaliseerd worden.
Circuits exporteren (USB)
#õ Circuits selecteren.
Er verschijnt een overzicht van alle opgeslagen
circuits.
#Het gewenste circuit selecteren.
#Opties u van het gewenste circuit selecte-
ren.
#Circuit exporteren naar… selecteren.
Het geselecteerde circuit kan worden geëxpor-
teerd naar een met de auto verbonden usb-
geheugenapparaat.
Circuits en registraties bewerken
#õ Circuits selecteren.
#Het gewenste circuit selecteren.
372 MBUX multimediasysteem
#Opties u van het gewenste circuit selecte-
ren.
#Hernoemen of Wissen selecteren.
of
#Het circuit selecteren.
#De gewenste registratie markeren.
#u Opties selecteren.
#Exporteren naar… of Wissen selecteren.
Drag Race instellen
Multimediasysteem:
4TRACK PACE 5Drag Race
Acceleratie meten
#Z Drag Race opties selecteren.
#Acceleratie selecteren.
#Een startsnelheid instellen of Automatisch
selecteren.
De meting begint zodra de ingevoerde start-
snelheid is bereikt.
#Een doelsnelheid instellen.
De meting eindigt, zodra de ingevoerde doel-
snelheid is bereikt.
#Wegrijden en de meting beginnen.
De meting begint wanneer met de auto wordt
geaccelereerd.
De meting kan voortijdig worden beëindigd door
het accelereren af te breken.
Kwart mijl race
#Z Drag Race opties selecteren.
#Kwart mijl selecteren.
#Een doelafstand instellen.
De meting eindigt, zodra de ingevoerde doelaf-
stand is bereikt.
#Wegrijden en de meting beginnen.
De meting begint wanneer met de auto wordt
geaccelereerd. De tijdregistratie loopt, tot de
doelafstand of maximaal een mijl is afgelegd.
De meting kan voortijdig worden beëindigd door
het accelereren af te breken.
Afremmen meten
#Z Drag Race opties
#Remmen selecteren.
#Een startsnelheid instellen of Automatisch
selecteren.
#Wegrijden en de meting beginnen.
#Tot stilstand remmen.
De meting vindt plaats in stappen van
10 km/h tot stilstand. Wanneer het afremmen
wordt gestart bij bijvoorbeeld een snelheid van
157 km/h, start de meting zodra 150 km/h
wordt bereikt.
Meetwaarden opslaan en oproepen
Wanneer een meting wordt afgesloten of afgebro-
ken, verschijnt de vraag of de meting moet wor-
den opgeslagen.
#De vraag met OK bevestigen om op te slaan.
Opgeslagen metingen oproepen
#± Geschiedenis selecteren.
#Acceleratie, Kwart mijl of Remmen selecte-
ren.
MBUX multimediasysteem 373
#Een meting selecteren.
De geselecteerde meting wordt gedetailleerd
weergegeven.
of
#Een meting wissen.
Telemetrieweergave oproepen
Multimediasysteem:
4TRACK PACE 5Telemetrie
De telemetrieweergave toont actuele voertuigge-
gevens als digitale waarde en als diagram. Hierbij
kunnen maximaal vier parameters worden gese-
lecteerd die op het display moeten worden weer-
gegeven.
Bijvoorbeeld:
RMotortoerental
RWielhoek
RSnelheid
RStuurhoek
#De gewenste parameters instellen.
#De tijdsduur instellen.
De ingestelde parameters worden gedurende
de gekozen tijd in het diagram geanalyseerd.
AMG TRACK PACE congureren
Voorwaarden
Voor de verbinding van een mobiel apparaat met
de TRACK PACE app:
RDe TRACK PACE app is op de mobiele appara-
tuur geïnstalleerd.
RDe mobiele apparatuur is via wi met het mul-
timediasysteem verbonden.
Multimediasysteem:
4TRACK PACE 5Z
Mobiel apparaat via TRACK PACE App verbinden
De TRACK PACE App maakt het mogelijk om vide-
o's op te zoeken en deze met opgeslagen circuits
te synchroniseren.
#TRACK PACE app selecteren.
#Nieuw apparaat autoriseren selecteren.
#De TRACK PACE App op het te verbinden
apparaat starten.
#Verder selecteren en de autoriseringsvraag
bevestigen.
Een viercijferige code wordt weergegeven op
het centraal display.
#De code in de smartphone invoeren.
Het apparaat wordt geautoriseerd.
Mobiel apparaat deautoriseren
#TRACK PACE app selecteren.
#Een apparaat selecteren.
#De vraag met Ja bevestigen.
Het apparaat wordt gedeautoriseerd.
TRACK PACE weergave op het head-up-display en
bestuurdersdisplay instellen
#IC- en HUD-inhoud selecteren.
#De gewenste inhoud in- of uitschakelen.
De inhoud op het head-up-display en op het
bestuurdersdisplay wordt aangepast.
%Meer informatie over de weergave van het
head-up-display (/ pagina 334).
374 MBUX multimediasysteem
%Meer informatie over het bestuurdersdisplay
(/ pagina 332).
Akoestische feedback instellen
#Akoestische feedback selecteren.
Een schaal met waarden van 0 tot 10 wordt
weergegeven.
#Een instelling selecteren.
Statistiek weergeven
#TRACK PACE statistieken selecteren.
Een statistiek bij het actuele gebruikersproel
wordt weergegeven.
De volgende gegevens worden weergegeven:
RReistijd
RAfgelegde afstand
RGeregistreerde circuits
RGeregistreerde Track Races
RGeregistreerde rondes
RGeregistreerde Drag Races
RMaximumsnelheid
Sfeerlicht activeren
Wanneer deze functie actief is, wordt het interieur
na Delta tijd rood of groen verlicht.
#Sfeerverlichting selecteren.
#De functie in- of uitschakelen.
Dashcam instellen
Wanneer de auto met een dashcam is uitgerust,
kan deze in AMG TRACK PACE worden gebruikt.
#Dashcam selecteren.
#Track Race of Drag Race selecteren en
Opname activeren inschakelen.
#Onder Inhoud video-overlay kan worden inge-
steld, welke overlay in de getoonde video moet
worden gebruikt.
Instellingen aandrijfsysteem
Energiestroomdisplay oproepen
Multimediasysteem:
4© 5Informatie
#Energiestroom selecteren.
De energiestroom in de auto wordt weergege-
ven.
Navigatie en verkeer
Aanwijzingen met betrekking tot navigatie
Routebegeleiding met augmented reality
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen
en letsel door aeiding, verkeerde weer-
gave of verkeerde interpretatie van de
weergave
Niet uitsluitend op het camerabeeld van de
Augmented-Reality-weergave vertrouwen.
#Voortdurend de werkelijke verkeerssitua-
tie in de gaten houden.
MBUX multimediasysteem 375
#Niet langdurig naar het camerabeeld kij-
ken.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen
en letsel door onjuiste plaatsing van de
extra informatie
De extra informatie van de Augmented-Reality-
weergave kan onnauwkeurig zijn en kan niet
de waarneming en inschatting van de werke-
lijke rijsituatie vervangen.
#De daadwerkelijke rijsituatie bij alle rijsi-
tuaties altijd in het blikveld houden.
Navigatie inschakelen
Multimediasysteem:
4©
#Als alternatief de toets © rechts in het
stuurwiel indrukken (/ pagina 349).
De zero-layer met de digitale kaart wordt
weergegeven.
Overzicht navigatie
Digitale kaart en gebruikersspecieke toepassin-
gen
1Navigatiemodule (verkleinde weergave) of EQ-
module (verkleinde weergave)
Routebegeleiding actief:
De navigatiemodule toont in de verkleinde
weergave de voor de route relevante informa-
tie, bijvoorbeeld de volgende laadstop, de
bestemming en een verkeersvertraging
£ actuele routebegeleiding beëindigen
Aantippen opent de navigatiemodule in de uit-
gebreide weergave met de Route
Routebegeleiding niet actief:
EQ-module wordt in de verkleinde weergave
weergegeven
Aantippen opent de uitgebreide weergave van
de EQ-module met de laadfuncties
2Bestemming invoeren
3Control Center in de statusregel oproepen
4Actuele positie van de auto (voertuigsymbool
of pijl)
5Weergavegebied met entertainmentbronnen,
telefoon, actieve toepassingen en voorstellen
6Speciale bestemmingen zoeken, bijvoorbeeld
laadstations w en parkeergelegenheden
j alsmede kaartoriëntatie en kaarttype
instellen
7Het navigatievenster toont de aanstaande rij-
manoeuvre (verkleinde weergave) of de route-
monitor (vergrote weergave)
Bijvoorbeeld bij actieve routebegeleiding
delen van de route uit de routelijst, weergave
van aanstaande rijmanoeuvres, rijstrookadvie-
zen
. Gesproken rij-aanwijzingen uitschakelen
Ì Gesproken rij-aanwijzingen inschakelen
376 MBUX multimediasysteem
De volgende kaartoriëntaties 6 zijn beschikbaar:
R2D en naar het noorden
R2D en in rijrichting
R3D en in rijrichting
RKaart met volledige route
%Wanneer u de kaart verschui schakelt de ori-
ëntatie om tussen 3D-rijrichting en 2D-noor-
den boven.
De volgende kaarttypes 6 zijn beschikbaar:
RDagweergave
RNachtweergave
RSatellietkaart
%Wanneer u een probleem vaststelt met de
digitale kaart, dan kunt u dit melden onder
https://mapfeedback.here.com/#/report.
Navigatiemodule (uitgebreide weergave)
1Aankomsttijd bij de laadstop, soort laadpaal
2Laadstop toont de door de navigatie met Elec-
tric Intelligence aanbevolen oplaadtijd en
laadtoestanden bij aankomst en doorrijden
voor een optimale reistijd
3Afstand vanaf de actuele positie van de auto
en resterende reistijd
4Extra laadstation zoeken
EQ-module (uitgebreide weergave)
1Laadprogramma instellen (/ pagina 234)
2Actuele laadtoestand van de hoogspannings-
accu
MBUX multimediasysteem 377
3Maximale laadtoestand (afhankelijk van de
instelling)
4Volgende laadpauze instellen (om van gunstig
tarief gebruik te maken)
5Vertrektijd instellen
6Contactdoosklep openen
7ECO laden in- of uitschakelen
Bestemming invoeren
Voorwaarden
RVoor het online-zoeken: Er is een internetver-
binding aanwezig.
RMercedes me connect is beschikbaar.
RU hebt een gebruikersaccount op de
Mercedes me-Portal aangemaakt.
RDe auto is aan het gebruikersaccount gekop-
peld en u hebt de gebruiksvoorwaarden geac-
cepteerd.
Meer informatie vindt u onder: https://
www.mercedes.me
RDe dienst is beschikbaar en is geactiveerd.
Multimediasysteem:
4© 5ª Waarheen?
Speciale bestemming of adres invoeren (voor-
beeld)
1Invoerregel met actuele invoer
2Zoekresultaat
3Bestemmingsinvoer selecteren, met dubbele
pijl verdere bestemmingsinvoeren weergeven
4Invoer wissen
5Zoekresultaat overbrengen naar invoerregel
en zoeken voortzetten
6Laatst ingevoerde teken wissen
7Toetsenbord verbergen
8Omschakelen op handschriherkenning
9MBUX spraakassistent starten
ASchrijaal instellen
BNaar cijfers en speciale tekens omschakelen
CNaar hoofdletters of kleine letters omschake-
len
#De bestemming in 1 invoeren. Het invoeren
kan in willekeurige volgorde worden uitge-
voerd.
De zoekresultaten worden in een lijst weerge-
geven.
%Online zoekresultaten voor speciale bestem-
mingen kunnen aanvullende informatie bevat-
ten, bijvoorbeeld openingstijden en prijzen.
De informatie wordt geleverd door een online
kaartdienst.
De online-functie is niet in alle landen
beschikbaar.
378 MBUX multimediasysteem
%U kunt een bestemming als driewoordenadres
van what3words invoeren.
De optie is niet in alle landen beschikbaar.
#Het toetsenbord met a verbergen.
#De bestemming in de lijst selecteren.
De route wordt berekend.
%De aanwijzingen met betrekking tot het MBUX
multimediasysteem (/ pagina 340) in acht
nemen.
Route met Electric Intelligence berekenen en
instellingen voor de routebegeleiding gebruiken
Voorwaarden
RDe bestemming is ingevoerd.
RDe bestemmingsinformatie wordt weergege-
ven.
RVoor navigatie met Electric Intelligence:
-Mercedes me connect is beschikbaar.
-U beschikt over een Mercedes me gebrui-
kersaccount en de auto is aan het account
gekoppeld.
-De dienst "Navigatie met Electric Intelli-
gence" is in de Mercedes me-Portal
beschikbaar en geactiveerd.
Voor een optimale werking zijn de Services
"Navigatie met Electric Intelligence",
"Weergave oplaadpalen" en "Mercedes me
Charge" vereist.
-De route-optie Laadstops inplannen is
ingeschakeld.
Detailweergave (voorbeeld)
1Bestemming als favoriet opslaan (Laadstops
inplannen is ingeschakeld)
Alternatieve routes oproepen (Laadstops
inplannen is uitgeschakeld)
2Route berekenen en routebegeleiding starten
MBUX multimediasysteem 379
3Speciale bestemming dicht bij de bestemming
selecteren
4Bestemmingsinformatie, online-inhoud (bij-
voorbeeld foto's openingstijden), driewoor-
denadres van what3words
Na selectie van een bestemming wordt de route
naar de bestemming met Electric Intelligence
automatisch en intelligent berekend. Deze wordt
tijdens de routebegeleiding geactualiseerd. De
route met Electric Intelligence bevat de noodzake-
lijke laadstations als tussenbestemmingen. De
laadstations worden met inachtneming van de
afstand en de geschatte oplaadtijden bepaald.
#Een van de opties selecteren.
%Wanneer de route-optie Laadstops inplannen
uitgeschakeld is, wordt een route zonder laad-
stations berekend.
%Wanneer de bestemming bijvoorbeeld in een
parkeergarage ligt en betreende gegevens
beschikbaar zijn, worden de parkeerniveaus
weergegeven.
Bestemming als favoriet opslaan
#ß Favoriet selecteren.
#Een optie selecteren.
Routeoverzicht oproepen
%Wanneer Laadstops inplannen uitgeschakeld
is, is deze optie in plaats van de favoriete
functie beschikbaar.
#Routes selecteren.
#Een alternatieve route selecteren.
Bestemmingsgeleiding starten
#¥ Gaan! selecteren.
Detailweergave met bestemmingsadres oproepen
#De lip boven het symbool ¥ Gaan!
omhoogtrekken.
Afhankelijk van de geselecteerde bestemming
en de beschikbaarheid wordt online-inhoud,
zoals beoordelingen, prijzen en weersinforma-
tie, weergegeven.
Wanneer de bestemming in een andere tijd-
zone ligt, wordt een melding weergegeven.
#Bestemming delen: Ç Delen selecteren.
Met deze optie kan de weergegeven QR-code
worden gescand.
#Internetadres oproepen: Wanneer een interne-
tadres beschikbaar is, www selecteren.
#Op de bestemming bellen: Wanneer een tele-
foonnummer beschikbaar is, Bellen selecte-
ren.
Speciale bestemmingen in de omgeving van de
aangegeven bestemming zoeken
#In de omgeving selecteren.
#Via categorieën zoeken, een zoekterm invoe-
ren of naar persoonlijke speciale bestemmin-
gen zoeken.
Route-optie Electric Intelligence inschakelen
#In de navigatiemodule Z selecteren
(/ pagina 376).
#Route selecteren.
#Laadstops inplannen inschakelen.
Wanneer de route wordt berekend en de laad-
toestand van de hoogspanningsaccu niet vol-
doende is om de bestemming te kunnen berei-
ken, worden automatisch laadstations als tus-
senbestemmingen ingesteld.
380 MBUX multimediasysteem
Laadtoestand van de hoogspanningsaccu bij het
bereiken van het laadstation en de bestemming
instellen
#In de navigatiemodule Z selecteren
(/ pagina 376).
#Route selecteren.
#Laadtoestand op de bestemming of Laadtoe-
stand bij laadstations selecteren.
#De instelknop naar links of rechts schuiven en
de gewenste laadtoestand in procenten (%)
instellen.
De bestemming of het laadstation langs de
route wordt bereikt met de ingestelde laadtoe-
stand.
Voor het bereiken van een laadstation wordt door
het systeem de accucapaciteit tot bijvoorbeeld
10% restcapaciteit (laadtoestand) benut. Deze
laadtoestand bij aankomst bij het laadstation en
bij de bestemming kunt u verhogen, naar bijvoor-
beeld 25 % bij het laadstation en naar 50 % bij de
bestemming.
%Bij een verhoogd energieverbruik tijdens het
rijden, bijvoorbeeld bij tegenwind, zijn de vol-
gende mogelijkheden beschikbaar in het sys-
teem:
RHet laadstation wordt ook bij laadtoestan-
den van minder dan 10% veilig bereikt.
RDe navigatie met Electric Intelligence
selecteert een dichterbij gelegen laadsta-
tion voor de route.
%Wanneer er op de bestemming een oplaadmo-
gelijkheid is, kan de laadtoestand worden ver-
laagd tot onder de 10%. Op het centraal dis-
play verschijnt min.. Controleren of de actie-
radiusbewaking ingeschakeld is.
Aanbieder voor laadstations selecteren
#In de navigatiemodule Z selecteren
(/ pagina 376).
#Route selecteren.
#Mercedes me Charge in- of uitschakelen.
Wanneer de optie ingeschakeld is, wordt bij de
keuze van het laadstation uitsluitend rekening
gehouden met laadstations die via Mercedes
me Charge kunnen worden betaald.
of
#Allen inschakelen.
Ongeacht het betaaltype wordt bij het bereke-
nen van een route met Electric Intelligence
met alle bij de navigatie bekende laadstations
rekening gehouden.
Mogelijk is een registratie bij een provider
nodig.
Actieradiusbewaking in- of uitschakelen
De ingeschakelde actieradiusbewaking assisteert
door meldingen op het bestuurdersdisplay en het
centraal display, bij een zekere aankomst op de
bestemming.
#In de navigatiemodule Z selecteren
(/ pagina 376).
#Route selecteren.
#Actieradiusbewaking in- of uitschakelen.
Om de bestemming met de door de bestuur-
der ingestelde laadtoestand te bereiken, wordt
bij ingeschakelde optie de actieradius perma-
nent bewaakt.
%Deze functie is niet in alle landen beschikbaar.
MBUX multimediasysteem 381
Route-overzicht met laadstation weergeven
1Aankomsttijd bij de laadstop, soort laadpaal
2Laadstop toont de door de navigatie met Elec-
tric Intelligence aanbevolen oplaadtijd en
laadtoestanden bij aankomst en doorrijden
voor een optimale reistijd
3Afstand vanaf de actuele positie van de auto
en resterende reistijd
4Extra laadstation zoeken
De door de navigatie met Electric Intelligence
berekende route kan met de opties 1 en 4
worden beïnvloed.
#Een van de opties selecteren.
Laadstation negeren
Wanneer u het geselecteerde laadstation niet wilt
aandoen, kan dit voor de actuele routebegeleiding
worden verwijderd. De navigatie met Electric
Intelligence probeert het best mogelijke alterna-
tieve laadstation voor de route in te plannen.
#1 selecteren.
Hierbij worden bijvoorbeeld het verwachte
laadvermogen, de dynamische laadtoestand-
weergave, de actuele laadtoestand en het ver-
wachte laaddoel weergegeven.
#Negeren selecteren.
#Tijdens deze rit negeren selecteren.
Het laadstation wordt verwijderd uit de actu-
ele route.
%Na selectie van Details wordt de detailinfor-
matie over het laadstation weergegeven.
Laadstation toevoegen
Wanneer u op de route bijvoorbeeld eerder bij een
laadstation wilt stoppen, kunt u naar een extra
laadstation zoeken. Wanneer het laadstation voor
de route geschikt is, wordt dit door de navigatie
met Electric Intelligence overgenomen.
#4 selecteren.
#Een laadstation selecteren.
%Het zoeken naar een laadstation is ook via het
symbool w in de digitale kaart of naast
ª Waarheen? mogelijk.
Routetype selecteren
#In de navigatiemodule Z selecteren
(/ pagina 376).
#Route selecteren.
Deze route wordt berekend als snelle route
met een korte reistijd. Wanneer een aanhang-
wagen aan de auto is gekoppeld, is de aan-
hangwagenmodus beschikbaar. U kunt online-
routes selecteren, indien beschikbaar. Met
Dynamische routebegeleiding r wordt
382 MBUX multimediasysteem
verkeersinformatie in de routeberekening
opgenomen.
%Aanhangwagenmodus en online routes zijn
niet in alle landen en voor alle auto's beschik-
baar.
Woon-werk route activeren
%Een gebruikersproel is aangemaakt en
Bestemmingsadviezen toestaan in de gebrui-
kersopties is ingeschakeld (/ pagina 362).
De routebegeleiding is niet actief.
#In de navigatiemodule Z selecteren.
#Route selecteren.
#Woon-werk route activeren inschakelen.
De navigatie herkent automatisch, dat de auto
zich op een woon-werk route bevindt.
Voor de dagelijkse woon-werk route worden
ook tijdens het rijden zonder actieve routebe-
geleiding verkeersincidenten op de route
gemeld.
#Woon-werk route selecteren of wissen: Start
of ¨ selecteren.
Routegedeeltes vermijden of gebruiken, bijvoor-
beeld autosnelwegen of veerboten
#In de navigatiemodule Z selecteren.
#Route selecteren.
#Vermijd-opties selecteren.
#De vermijd-opties in- of uitschakelen.
Routebegeleiding met augmented reality activeren
#In de navigatiemodule Z selecteren.
#Weergave selecteren.
#Augmented reality video selecteren.
#Augmented reality video in- of uitschakelen.
Vóór een afslagmanoeuvre wordt op het cen-
traal display het videobeeld van de AR-camera
weergegeven. In het videobeeld is extra infor-
matie aanwezig.
Objectinformatie voor de routebegeleiding met
augmented reality weergeven
De routebegeleiding met augmented reality is
geactiveerd.
#In de navigatiemodule Z selecteren.
#Weergave selecteren.
#Augmented reality video selecteren.
#Straatnamen en Huisnummers inschakelen.
Tijdens de routebegeleiding worden de inge-
schakelde opties wanneer extra informatie in
het camerabeeld weergegeven.
Kaartfuncties gebruiken
Multimediasysteem:
4©
Schaal vergroten
#Wanneer de kaart wordt weergegeven, met
een vinger tweemaal kort na elkaar het cen-
traal display aantippen.
of
#Op het centraal display twee vingers uit elkaar
bewegen.
Schaal verkleinen
#Het centraal display met twee vingers aantip-
pen.
of
#Op het centraal display twee vingers uit elkaar
bewegen.
MBUX multimediasysteem 383
Kaart verschuiven
#Wanneer de kaart wordt weergegeven, met
één vinger in een willekeurige richting over het
centraal display vegen.
#Kaart op actuele positie van de auto terugzet-
ten: \ Centreren selecteren.
Kaartoriëntatie selecteren
#In de kaart het kompassymbool Ä herhaald
aantippen.
De kaartoriëntatie wisselt in deze volgorde:
RDe kaart is in 3D en in de rijrichting
gericht.
RDe kaart is in 2D en in de rijrichting
gericht.
RDe kaart is in 2D en naar het noorden
gericht.
RDe kaart gee de volledige route weer.
Van diensten en services gebruikmaken
Voorwaarden
REr is een internetverbinding aanwezig.
RMercedes me connect is beschikbaar.
RU hebt een gebruikersaccount op de
Mercedes me-Portal aangemaakt.
RDe auto is aan het gebruikersaccount gekop-
peld en u hebt de gebruiksvoorwaarden voor
de service geaccepteerd.
Meer informatie vindt u onder: https://
www.mercedes.me
RDe service is beschikbaar en is vrijgeschakeld.
Multimediasysteem:
4©
Verkeersinformatie weergeven
#In de navigatiemodule (uitgebreide weergave)
Z selecteren (/ pagina 376).
#Weergave selecteren.
#Verkeer inschakelen.
#Verkeersincidenten en Vrije verkeersstroom
inschakelen.
Er worden verkeersincidenten op de route
weergegeven, bijvoorbeeld wegwerkzaamhe-
den, gebiedsmeldingen (bijvoorbeeld mist) en
waarschuwingsmeldingen.
De verkeersvertraging wordt voor de actuele
route weergegeven. De kleinste waarde voor
het weergeven van de verkeersvertraging is
één minuut.
Gevarenmeldingen weergeven
Wanneer gevarenmeldingen beschikbaar zijn, kun-
nen deze als symbolen op de kaart worden weer-
gegeven. De weergave is afhankelijk van de instel-
lingen van de optie Verkeersincidenten.
#In de navigatiemodule (uitgebreide weergave)
Z selecteren (/ pagina 376).
#Verkeersincidenten in- of uitschakelen.
Wanneer de optie ingeschakeld is, worden alle
symbolen weergegeven.
Wanneer de optie uitgeschakeld is, worden
symbolen alleen bij waarschuwing voor een
gevaar weergegeven.
De volgende gevaren kunnen op de kaart wor-
den weergegeven:
ROngevallen en pechgevallen
RGladheid, mist, zijwind en zware regen
RHandmatig gemelde gevaren
RAuto met ingeschakeld noodknipperlicht
384 MBUX multimediasysteem
RWegwerkzaamheden
RVerdere gevaren (indien beschikbaar)
Online kaartinhoud weergeven
#In de navigatiemodule (uitgebreide weergave)
Z selecteren.
#Weergave selecteren.
#Een online-service inschakelen, bijvoorbeeld
Weer.
Op de navigatiekaart wordt actuele weersin-
formatie weergegeven, bijvoorbeeld tempera-
tuur of bewolking.
De informatie van de services, bijvoorbeeld
weersymbolen, wordt niet in alle schalen van
de kaart weergegeven.
Service parkeren
*AANWIJZING Schade aan de auto bij niet
in acht nemen van de maximaal toege-
stane doorrijhoogte
Wanneer de hoogte van de auto de maximaal
toegestane doorrijhoogte overschrijdt, kunnen
het dak en andere onderdelen van de auto
worden beschadigd.
#De aangegeven doorrijhoogte in acht
nemen.
#Wanneer de toegestane doorijhoogte
wordt overschreden, niet verder rijden.
#De gewijzigde hoogte van de auto bij
dakopbouwen in acht nemen.
*AANWIJZING Schade aan de auto wanneer
de lokale informatie en parkeervoorwaar-
den niet in acht worden genomen
De gegevens zijn gebaseerd op de informatie
die door de betreende dienstenaanbieder is
verstrekt.
Mercedes-Benz aanvaardt geen garantie voor
de juistheid van de verstrekte informatie met
betrekking tot de parkeergarage of de parkeer-
plek.
#Altijd de lokale informatie en omstandig-
heden in acht nemen.
%De service is niet in alle landen beschikbaar.
#In de navigatiemodule (uitgebreide weergave)
Z selecteren en Parkeren inschakelen.
#Op de kaart j aantippen.
of
#In het routeoverzicht j Parkeerplaatsen
selecteren .
#De zoekpositie en het zoeklter selecteren,
bijvoorbeeld In buurt van bestemming en Par-
keergarages.
De kaart toont de parkeermogelijkheden voor
de geselecteerde instellingen.
#Een parkeermogelijkheid selecteren.
De kaart toont de parkeermogelijkheden in de
omgeving.
De volgende informatie wordt weergegeven
(indien beschikbaar):
RBestemming, afstand vanaf de actuele
positie van de auto en aankomsttijd
RInformatie over de parkeergarage/parkeer-
plek
Bijvoorbeeld openingstijden, parkeertarie-
ven, actuele bezetting, max. parkeerduur,
maximale inrijhoogte
MBUX multimediasysteem 385
De door de service parkeren weergegeven
maximale inrijhoogte vervangt niet het zelf
in de gaten houden van de daadwerkelijke
omstandigheden.
RBeschikbare betalingsmogelijkheden
(Mercedes pay, muntgeld, bankbiljetten,
kaart)
RDetails over de parkeertarieven
RAantal vrije parkeerplekken
RSoort betaling (bijvoorbeeld bij de auto-
maat)
RServices resp. voorzieningen van de par-
keermogelijkheid
RTelefoonnummer
#De route berekenen (/ pagina 379).
Aanwijzingen met betrekking tot de dashcam
*AANWIJZING Risico op juridische gevolgen
door overtreding van wettelijke verorde-
ningen en voorschrien voor de gegevens-
bescherming
De bediening en het gebruik van de functies
van de dashcam zijn wettelijk gezien uw ver-
antwoordelijkheid.
De wettelijke regelingen voor de bediening en
het gebruik van de dashcam kunnen afhanke-
lijk van het land waarin de dashcam wordt
gebruikt verschillen.
De functie is niet in alle landen toegestaan.
#Vóór het gebruik van de dashcam de
inhoud van de wettelijke regelingen, in
het bijzonder de voorschrien voor gege-
vensbescherming, in het land van
gebruik raadplegen.
#De wettelijke regelingen, in het bijzonder
de voorschrien voor gegevensbescher-
ming, in acht nemen.
%Voor een goede werking de volgende aanwij-
zingen in acht nemen:
RAlleen FAT32 of exFAT geformatteerde
usb-opslagmedia gebruiken.
RMaak gebruik van USB-gecerticeerde
USB-opslagmedia.
USB-IF is een non-protbedrijf en betekent
USB Implementers Forum. Op basis van
de USB-specicatie certiceert de USB-IF
bijvoorbeeld USB-versies, bijbehorende
kabels en stekkers, evenals procedures
voor energievoorziening via de USB-inter-
face.
RBij regelmatige en permanente overschrij-
ding van de maximumsnelheid kunnen de
USB-opslagmedia beschadigd raken.
Mercedes-Benz raadt een hoogwaardige
externe SSD-schijf aan.
De afkorting SSD betekent Solid-State-
Drive.
386 MBUX multimediasysteem
%De grootte van het bestand en daarmee de
duur van opnamen in de modus voor afzon-
derlijke opnamen wordt beperkt door de
beperkingen bij de formattering van de usb-
stick. Zo laten bijvoorbeeld FAT32 geformat-
teerde usb-sticks geen bestanden groter dan
circa 4 GB toe.
Na het bereiken van de bestandsgrootte
wordt de opname beëindigd en ontvangt u
een melding.
%In de Gallery app zijn de volgende functies
beschikbaar:
RSchrijfbeveiliging in- of uitschakelen
RVideobestand wissen
Usb-apparaat voor een video-opname met de
dashcam selecteren
Voorwaarden
RTen minste een usb-apparaat is met het multi-
mediasysteem verbonden.
Multimediasysteem:
4© 5Apps 5Dashcam
#Het usb-symbool selecteren.
#Het usb-apparaat selecteren.
%Wanneer usb-apparaten meerdere partities
bevatten, worden opgenomen videobestanden
niet altijd in de opnamelijst weergegeven.
Mercedes-Benz adviseert het gebruik van usb-
apparaten met één partitie.
Video-opname met de dashcam starten of stop-
pen
Voorwaarden
RVoor het opnemen en opslaan van een video-
bestand: Een usb-apparaat is met het multi-
mediasysteem verbonden.
RDe auto is ingeschakeld.
Multimediasysteem:
4© 5Apps 5Dashcam
#Wanneer er meerdere usb-apparaten met het
multimediasysteem verbonden zijn, een usb-
apparaat selecteren (/ pagina 387).
Wanneer geen usb-apparaat wordt geselec-
teerd, vindt de selectie bij het starten van een
opname automatisch plaats.
#Opnamemodus selecteren: Lusopname of
Enkele opname selecteren.
Met Lusopname worden meerdere korte vide-
obestanden opgenomen. Wanneer het geheu-
gen vol is, wordt de opname automatisch
voortgezet. Daarbij worden eerst het oudste
videobestand en vervolgens andere bestanden
overschreven.
Enkele opname stopt de registratie bij het
bereiken van de geheugenlimiet. Een enkele
opname is beveiligd tegen automatisch over-
schrijven.
#Starten: Registratie starten selecteren.
De opnameduur wordt weergegeven. De mel-
ding Opslagmedium tijdens de opname niet
verwijderen. Voordat u het opslagmedium
MBUX multimediasysteem 387
verwijdert, dit eerst uitwerpen. verschijnt.
Het videobestand wordt opgeslagen op het
usb-apparaat.
#Beëindigen: Registratie beëindigen selecte-
ren.
%In sommige landen worden geo-coördinaten
(lengte- en breedtegraad) in het videobeeld
weergegeven.
De geo-coördinaten kunnen om technische
redenen een zekere mate van onnauwkeurig-
heid vertonen.
In de volgende gevallen kan een melding verschij-
nen:
REnkele opname: Het geheugen is vol of er zijn
nog maar een paar minuten opnametijd
beschikbaar. De video-opname stopt of stopt
binnenkort.
Een ander usb-apparaat kiezen of een video-
bestand wissen.
RDe camera werkt niet, de melding Camera
niet beschikbaar verschijnt.
De camera bij een Mercedes-Benz-service-
werkplaats laten controleren.
RWanneer de landsgrensmelding is ingescha-
keld.
RWanneer tijdens een dashcam-opname een
buitenopname met de camera-app wordt
gestart, wordt de dashcam-opname gepau-
zeerd en wordt deze na beëindigen van de
camera-opname automatisch hervat. Een aan-
wijzing hierover verschijnt.
Telefoon
Telefoneren
Aanwijzingen voor het telefoneren
&WAARSCHUWING Gevaar voor aeiding
door het bedienen van de geïntegreerde
communicatieapparatuur tijdens het rij-
den
Wanneer u tijdens het rijden in de auto geïnte-
greerde communicatieapparatuur bedient,
kunt u van de verkeerssituatie worden afge-
leid. Bovendien kunt u de controle over de
auto verliezen.
#Deze apparatuur alleen bedienen als de
verkeerssituatie dit toelaat.
#Als dit niet kan worden gewaarborgd, op
een veilige plek stoppen en de invoering
als de auto stilstaat uitvoeren.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen
door het bedienen van mobiele communi-
catieapparatuur tijdens het rijden
Mobiele communicatieapparatuur leidt de
chaueur af van de verkeerssituatie. Boven-
dien kan de bestuurder de controle over de
auto verliezen.
#Als bestuurder de mobiele communica-
tieapparaten alleen bedienen wanneer
de auto stilstaat.
#Als inzittende mobiele communicatieap-
paratuur alleen gebruiken op daarvoor
geschikte plaatsen, bijvoorbeeld ach-
terin .
Bij het gebruik van mobiele communicatieappara-
tuur en het multimediasysteem in de auto de wet-
388 MBUX multimediasysteem
telijke voorschrien in acht nemen van het land
waarin u zich bevindt.
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel door
ongeschikt opbergen van voorwerpen
Als voorwerpen op ongeschikte wijze in het
interieur worden opgeborgen, kunnen ze ver-
schuiven of rondvliegen en daardoor inzitten-
den raken. Bovendien kunnen bekerhouders,
geopende opbergvakken en houders voor
mobiele telefoons bij een ongeval de daarin
aanwezige voorwerpen niet altijd tegenhou-
den.
Er bestaat gevaar voor letsel, in het bijzonder
bij remmanoeuvres of plotselinge richtingswij-
zigingen!
#Voorwerpen altijd zodanig opbergen, dat
ze in deze of vergelijkbare situaties niet
kunnen rondvliegen.
#Altijd erop letten dat voorwerpen niet uit
opbergvakken, bagagenetten of opberg-
netten steken.
#De afsluitbare opbergvakken voor aan-
vang van de rit sluiten.
#Zware, harde, scherpe, breekbare of te
grote voorwerpen altijd in de bagage-
ruimte opbergen en beveiligen.
De verdere aanwijzingen met betrekking tot het
correct opbergen van mobiele communicatieap-
paratuur in acht nemen:
RBeladen van de auto (/ pagina 136)
Bluetooth®  verbinding:
De menuweergave en de beschikbare functies in
het telefoonmenu zijn ten dele afhankelijk van het
Bluetooth® proel van de verbonden mobiele tele-
foon. Wanneer de mobiele telefoon alle volgende
Bluetooth® proelen ondersteunt, dan is de volle-
dige dienstenomvang beschikbaar:
RPBAP (Phone Book Access Prole)
-De contacten van de mobiele telefoon wor-
den automatisch via het multimediasys-
teem weergegeven.
RMAP (Message Access Prole)
-De berichtenfuncties van de mobiele tele-
foon kunnen via het multimediasysteem
worden gebruikt.
RHFP (Hands-Free Prole)
-Draadloze telefonie is beschikbaar op het
multimediasysteem.
RSAP (SIM Access Prole)
-De autotelefoon hee toegang tot de sim-
kaartgegevens en maakt via de buitenan-
tenne contact met het mobiele-telefoon-
net.
De Bluetooth® audiofunctionaliteit kan onafhanke-
lijk hiervan met een willekeurige mobiele telefoon
worden gebruikt.
Zie voor meer informatie over de functie-omvang
van de te verbinden mobiele apparatuur de hand-
leiding van de fabrikant.
Netwerkverbinding:
In de volgende kunnen gesprekken tijdens het rij-
den worden onderbroken:
RU wisselt naar een zend-/ontvangststation
waarin geen gesprekskanaal vrij is.
MBUX multimediasysteem 389
RDe gebruikte simkaart is niet compatibel met
het beschikbare netwerk.
REen mobiele telefoon met Twin Card is met de
tweede simkaart tegelijkertijd in het netwerk
aangemeld.
Het multimediasysteem ondersteunt voor een
betere spraakkwaliteit gesprekken in HD Voice®.
Daarvoor moeten de mobiele telefoons en de pro-
vider van het mobiele netwerk de gesprekspartner
HD Voice® ondersteunen.
De spraakkwaliteit kan wijzigen afhankelijk van de
kwaliteit van de verbinding.
Meer informatie is verkrijgbaar bij een Mercedes-
Benz-servicewerkplaats of onder: https://
www.mercedes-benz.com/connect
Overzicht telefoonmenu
1Bluetooth®-apparaatnaam van de momenteel
verbonden mobiele telefoon(s)
2Bluetooth®-apparaatnaam van de momenteel
verbonden mobiele telefoon(s) (tweede tele-
foonfunctie)
3Veldsterkte van het mobiele-telefoonnet
4Batterijstatus van de verbonden mobiele tele-
foon
5Opties
6Berichten
7Apparaten oproepen
8Cijferblok
9Contact zoeken starten
Overzicht telefoonfuncties
Afhankelijk van de uitrusting zijn de volgende tele-
foonfuncties beschikbaar:
REen mobiele telefoon is via Bluetooth® met het
multimediasysteem verbonden.
RTwee mobiele telefoons zijn via Bluetooth®
met het multimediasysteem verbonden
(tweede telefoonfunctie).
-Met beide mobiele telefoons kunt u alle
functies van het multimediasysteem
gebruiken.
390 MBUX multimediasysteem
Mobiele telefoon aanmelden
Voorwaarden
RBluetooth® op de mobiele telefoon is inge-
schakeld (zie de handleiding van de fabrikant).
RBluetooth® op multimediasysteem is ingescha-
keld.
Multimediasysteem:
4© 5Telefoon 5Z
5Apparaten 5Apparaten
Mobiele telefoon zoeken
#Nieuw apparaat verbinden selecteren.
Mobiele telefoon aanmelden
#Een mobiele telefoon selecteren.
Op het multimediasysteem en op de mobiele
telefoon verschijnt een code.
#Wanneer de beide codes overeenkomen, de
code op de mobiele telefoon bevestigen.
Functies in het menu Telefonie
In het menu Telefonie zijn onder andere de vol-
gende functies beschikbaar:
RGesprek voeren, bijvoorbeeld:
-R Oproep aannemen
-k Gespr. beëind.
-Op oproep antwoorden met bericht
-i Conferentie
-Wisselgesprek aannemen of weigeren
RContacten beheren, bijvoorbeeld:
-Contacten van de mobiele telefoon down-
loaden
-Naamformaat van de contacten wijzigen
-Favorieten wissen
RBerichten ontvangen en verzenden, bijvoor-
beeld:
-Voorleesfunctie gebruiken
-Nieuw bericht dicteren
Mercedes me apps
Mercedes me oproepen
Gesprekken via het bedieningspaneel dakcon-
sole voeren
%Mercedes me gesprekken zijn niet in elk land
mogelijk. Bij een Mercedes-Benz-servicewerk-
plaats informeren of deze functies in uw land
beschikbaar zijn.
MBUX multimediasysteem 391
1me-toets voor service- of informatieoproep
2Afdekking van de SOS-toets
3SOS-toets (noodoproepsysteem)
Mercedes me oproep activeren
#De me-toets 1 indrukken.
Noodoproep activeren
#De afdekking van de SOS-toets 2 kort
indrukken om deze te openen.
#De SOS-toets 3 ten minste één seconde lang
indrukken.
Wanneer een Mercedes me oproep actief is, kan
toch een noodoproep worden geactiveerd. Deze
hee voorrang boven alle andere actieve oproe-
pen.
Informatie over de Mercedes me-oproep via de
me-toets
Er hee een oproep via de me-toets naar de
Mercedes-Benz klantenservice via het bedienings-
paneel dakconsole of het multimediasysteem
plaatsgevonden (/ pagina 391).
Het spraakdialoogsysteem brengt u bij de gewen-
ste service:
ROngeval- en pechmanagement
RMercedes-Benz klantenservice voor algemene
informatie rondom de auto
U ontvangt onder andere over de volgende onder-
werpen informatie:
RActivering van Mercedes me connect
RBediening van de auto
RDichtstbijzijnde Mercedes-Benz servicewerk-
plaats
RAndere producten en services van Mercedes-
Benz
Tijdens de verbinding met de Mercedes-Benz
klantenservice worden gegevens overgebracht
(/ pagina 395).
Mercedes-Benz klantenservice via multimedia-
systeem bellen
Voorwaarden
REr is toegang tot een gsm-netwerk beschik-
baar.
RIn de betreende regio is een gsm-netwerk-
dekking van de provider beschikbaar.
RVoor het automatisch verzenden van voertuig-
gegevens moet de auto ingeschakeld zijn.
392 MBUX multimediasysteem
Multimediasysteem:
4© 5Telefoon 5©
#Mercedes me connect bellen.
Met uw toestemming verzendt het multimedia-
systeem de benodigde voertuiggegevens. De
gegevensoverdracht wordt op het display
weergegeven.
Vervolgens kunt u een service selecteren en
wordt u verbonden met een contactpersoon van
de Mercedes-Benz klantenservice.
Mercedes-Benz klantenservice bellen na auto-
matische ongeval- of pechherkenning
Voorwaarden
RDe auto hee een ongevals- of pechsituatie
herkend.
RDe auto staat stil.
RHet noodknipperlicht is ingeschakeld.
%Deze functie is niet in alle landen verkrijgbaar.
De auto kan onder beperkte voorwaarden onge-
vals- of pechsituaties herkennen.
Voorwaarden voor de botsingherkenning in het
kader van het ongevalmanagement:
RDe auto is uitgerust met een diefstal-/inbraa-
kalarminstallatie (EDW) (code 551).
RDe auto is uitgerust met de interieurbeveiliging
(code 882).
RDe auto is uitgerust met het antidiefstalpakket
(code P54).
RDe dienst botsingherkenning met diefstalmel-
ding is geactiveerd op Mercedes me connect.
Wanneer bij de vergrendelde auto met ingescha-
kelde wegsleepbeveiliging een botsing wordt her-
kend, ontvangt u in het multimediasysteem bij het
inschakelen van de auto een bericht.
Het bericht gee informatie over het mogelijk
betrokken gebied en de kracht van de botsing.
Bij herkende ongevallen of pech toont de nood-
hulp veiligheidsaanwijzingen op het display van
het multimediasysteem. Dit kan enkele seconden
duren.
%De beschikbaarheid van de botsingherkenning
is afhankelijk van de auto.
Na het verlaten van de weergave van de noodhulp
in het multimediasysteem verschijnt de vraag, of u
ondersteuning wilt van de Mercedes-Benz klan-
tenservice.
#Bellen selecteren.
RDe voertuiggegevens worden na uw toe-
stemming, of wanneer de dienst "Ongeval-
en Pechmanagement" in Mercedes me
connect is geactiveerd, automatisch over-
gedragen (/ pagina 397).
RDe Mercedes-Benz klantenservice neemt
uw oproep aan en organiseert de pech- en
ongevalshulp.
Voor deze dienstverlening kunnen kosten wor-
den berekend.
%Afhankelijk van de ernst van het ongeval kan
de noodoproep automatisch plaatsvinden.
Deze hee voorrang boven alle andere actieve
oproepen (/ pagina 403).
MBUX multimediasysteem 393
%Als aanvulling kan bij een actieve Mercedes
me connect dienst "Telediagnose" bij een
pechgeval op een later tijdstip een soortge-
lijke vraag verschijnen. Wanneer u al in con-
tact staat met de Mercedes-Benz klantenser-
vice, of wanneer u al hulp hebt gekregen, kan
deze vraag worden genegeerd of worden
geweigerd.
%Wanneer u de vraag voor ondersteuning door
de Mercedes-Benz klantenservice beant-
woordt met Later bellen, verdwijnt de melding
en verschijnt deze op een later tijdstip
opnieuw.
De vraag die wordt geactiveerd door de
Mercedes me connect dienst "Telediagnose",
kan worden bevestigd of worden geweigerd.
Na de weigering wordt deze niet meer weer-
gegeven.
Onderhoudstermijn via Mercedes me oproep
afspreken
Wanneer de dienst onderhoudsmanagement geac-
tiveerd is, worden automatisch de relevante voer-
tuiggegevens verzonden aan de Mercedes-Benz
klantenservice. Daardoor verkrijgt u individuele
adviezen voor het onderhoud van de auto.
Ongeacht of u hebt ingestemd met het onder-
houdsmanagement, herinnert het multimediasys-
teem u na een bepaalde periode aan een noodza-
kelijke onderhoudsbeurt. Er verschijnt een vraag
of u een afspraak wilt maken.
#Onderhoudstermijn afspreken: Bellen selecte-
ren.
De voertuiggegevens worden na uw toestem-
ming verzonden en de Mercedes-Benz klan-
tenservice maakt een onderhoudsafspraak
met u. De informatie wordt aan de door u
gewenste servicewerkplaats doorgegeven.
Deze neemt contact met u op om de afspraak
te bevestigen en, indien nodig, gedetailleerde
afspraken te maken.
%Wanneer u na het verschijnen van de onder-
houdsmelding Later bellen selecteert, ver-
dwijnt de melding en verschijnt deze op een
later tijdstip opnieuw.
Toestemming voor gegevensoverdracht bij
Mercedes me oproep geven
Voorwaarden
REr is een actieve Mercedes me oproep via het
multimediasysteem of de me-toets in het
bedieningspaneel dakconsole tot stand
gebracht (/ pagina 391).
%De vraag ter bevestiging van de gegevensover-
dracht verschijnt niet in alle landen.
Wanneer de services ongeval- en pechmanage-
ment niet geactiveerd zijn op Mercedes me, ver-
schijnt de melding Voor een betere afhandeling
van uw aanvraag de gegevens en positie van de
auto naar de Mercedes-Benz Klantenservice ver-
sturen?.
%De exacte tekst kan verschillen, afhankelijk
van het gemonteerde multimediasysteem.
#Ja selecteren.
RRelevante voertuiggegevens worden auto-
matisch doorgegeven (/ pagina 395).
of
394 MBUX multimediasysteem
#Nee selecteren en bevestigen.
REr worden alleen gegevens voor de
gespreksregeling doorgegeven
(/ pagina 395).
Meer informatie over Mercedes me: https://
www.mercedes.me
Verstuurde gegevens tijdens een Mercedes me
oproep
Wanneer u via Mercedes me een service-oproep
activeert, worden er gegevens verzonden, om
doelgericht advies en een vlotte service mogelijk
te maken.
Voor de gegevensoverdracht moet aan de vol-
gende voorwaarden zijn voldaan:
RDe auto is ingeschakeld.
RDe noodzakelijke gegevensoverdrachtstechno-
logie wordt ondersteund door de provider
mobiel netwerk.
REen voldoende kwaliteit van de mobiele ver-
binding is gewaarborgd.
De meertraps overdracht is afhankelijk van de vol-
gende factoren:
RReden voor activering van de oproep
RAanwezige overdrachtstechnologie op het
mobiele netwerk
RGeactiveerde Mercedes me connect services
RGeselecteerde service in het spraakdialoog-
systeem
%Een vraag over het geven van toestemming
voor de gegevensoverdracht vindt alleen
plaats, wanneer de overeenkomstige
Mercedes me connect dienst niet is geacti-
veerd.
%De omvang van de verstuurde gegevens is
afhankelijk van het voertuigtype en van de uit-
rusting. Door technische omstandigheden zijn
niet alle gegevens op elk moment beschik-
baar.
Gegevensoverdracht bij niet geactiveerde
Mercedes me connect services
De volgende gegevens worden verzonden wan-
neer er geen Mercedes me connect services zijn
geactiveerd en de gegevensbeveiligingsvraag is
bevestigd:
RVoertuigidenticatienummer
RTijdstip van de oproep
RReden voor activering van de oproep
RBevestiging van gegevensbeveiligingsvraag
RLandcode van de auto
RIngestelde taal van het multimediasysteem
RTelefoonnummer van het in de auto gemon-
teerde communicatieplatform
De volgende gegevens worden bovendien verzon-
den wanneer een oproep voor het afspreken van
een onderhoudstermijn via de onderhoudsherin-
nering hee plaatsgevonden:
RActuele kilometerstand en onderhoudsgege-
vens
De volgende gegevens worden bovendien verzon-
den wanneer een oproep na een automatische
ongeval- of pechherkenning via het multimedia-
systeem hee plaatsgevonden:
RActuele kilometerstand en onderhoudsgege-
vens
RMomentele locatie van de auto
MBUX multimediasysteem 395
Wanneer via het spraakdialoogsysteem de selec-
tie ongeval- en pechmanagement is geselecteerd
en geen dienst is geactiveerd, maar wel de gege-
vensbeveiligingsvraag is bevestigd, kunnen de vol-
gende gegevens door de Mercedes-Benz klanten-
service van de auto worden opgevraagd:
RMomentele locatie van de auto
Wanneer de gegevensbeveiligingsvraag is gewei-
gerd, worden de volgende gegevens verzonden,
om doelgericht advies en een vlotte service moge-
lijk te maken:
RReden voor activering van de oproep
RWeigering van de gegevensbeveiligingsvraag
RLandcode van de auto
RIngestelde taal van het multimediasysteem
RTelefoonnummer van het in de auto gemon-
teerde communicatieplatform
Gegevensoverdracht bij geactiveerde Mercedes
me connect services
Pas bij de tweede stap worden, alleen bij de
betreende geactiveerde services, verdere voor
de gebeurtenis specieke gegevens overgedragen,
om een optimale service mogelijk te maken.
Een overzicht van de overgedragen gegevens vindt
u in de privacyverklaringen voor de Mercedes me
connect services. Deze vindt u in uw Mercedes
me gebruikersaccount.
Gegevensverwerking
De in het kader van de oproep overgedragen
gegevens worden na afsluiting van de oproep
gewist uit de overdragende systemen, voor zover
ze niet worden gebruikt voor andere geactiveerde
Mercedes me connect services.
De gegevens over de gebeurtenis worden bij de
Mercedes-Benz klantenservice verwerkt, opgesla-
gen en, indien noodzakelijk voor de verwerking
van de gebeurtenis, door gestuurd aan de service-
partner die van de Mercedes-Benz klantenservice
de opdracht hee gekregen assistentie te verle-
nen. De privacyverklaringen op de Mercedes me
internetpagina onder https://www.mercedes.me
of in de opgenomen boodschap direct nadat de
verbinding met de Mercedes-Benz klantenservice
tot stand is gekomen in acht nemen.
%De opgenomen boodschap is niet in elk land
beschikbaar.
Mercedes me connect
Informatie over Mercedes me connect
%Mercedes me connect of afzonderlijke
Mercedes me connect services zijn niet in elk
land beschikbaar. Bij een Mercedes-Benz-ser-
vicewerkplaats informeren of deze functies in
uw land beschikbaar zijn.
Mercedes me connect bestaat uit een veelvoud
aan services.
Via het multimediasysteem en het bedieningspa-
neel dakconsole kunt u bijvoorbeeld de volgende
services gebruiken:
ROngeval- en pechmanagement (me-toets of de
van de situatie afhankelijke melding in het mul-
timediasysteem)
RMercedes-Benz noodoproepsysteem (automa-
tische noodoproep en SOS-toets)
Het Mercedes me connect Ongeval- en pechma-
nagement en de Mercedes-Benz alarmcentrale
zijn 24 uur per dag voor u beschikbaar.
De me-toets en de SOS-toets kunt u vinden in het
bedieningspaneel dakconsole van de auto
(/ pagina 391).
396 MBUX multimediasysteem
De Mercedes-Benz klantenservice kan ook via het
multimediasysteem worden gebeld
(/ pagina 392).
Houd er alstublie rekening mee, dat Mercedes
me connect een service van Mercedes-Benz is. In
noodgevallen eerst het bekende landelijke alarm-
nummer bellen. In geval van nood kunt u ook het
Mercedes-Benz noodoproepsysteem
(/ pagina 403) gebruiken.
De Mercedes me connect gebruiksvoorwaarden
en de privacyverklaringen voor de Mercedes me
connect services in acht nemen. Deze vindt u in
uw Mercedes me gebruikersaccount.
Informatie over het Mercedes me connect
ongeval- en pechmanagement
%Het ongeval- en pechmanagement is niet in
elk land beschikbaar. Bij een Mercedes-Benz-
servicewerkplaats informeren of deze functie
in uw land beschikbaar is.
Het ongeval- en pechmanagement kan onder
andere de volgende functies omvatten:
RAanvulling op het Mercedes-Benz noodop-
roepsysteem (/ pagina 403)
Indien nodig stuurt de contactpersoon van de
Mercedes-Benz alarmcentrale de oproep door
aan het Mercedes me connect ongeval- en
pechmanagement. Het doorsturen van de
oproep is echter niet in alle landen mogelijk.
RPechhulp door een technisch specialist ter
plaatse en/of slepen van de auto naar de
dichtstbijzijnde Mercedes-Benz-servicewerk-
plaats
Voor deze dienstverlening kunnen kosten wor-
den berekend.
RAanvulling op noodhulp na automatische onge-
val- of pechherkenning (/ pagina 393)
Bij pech of een ongeval worden aanvullende
voertuiggegevens verzonden, die een optimale
ondersteuning mogelijk maken van de
Mercedes-Benz klantenservice en van de ser-
vicepartner of de pechhulp die de opdracht
krijgt assistentie te verlenen.
RAanvulling op de dienst Mercedes me connect
Telediagnose
Met de functie Telediagnose worden bepaalde
meldingen over slijtage of uitvallen, voor zover
deze eenduidig kunnen worden geïnterpre-
teerd en beschikbaar zijn door de bewaking
van voor diagnose geschikte onderdelen, door
de provider geregistreerd.
Wanneer uw auto een pechgeval of een drei-
gend pechgeval herkent, kunt u via het multi-
mediasysteem worden gevraagd contact op te
nemen met de Mercedes-Benz klantenservice
voor verdere assistentie. Dit verzoek in het
multimediasysteem verschijnt alleen wanneer
de auto stilstaat.
%Deze services zijn onderhevig aan technische
beperkingen zoals de dekking en de kwaliteit
van mobiele telefoonnetwerken en de mate
waarin de verwerkende systemen de gege-
vens kunnen interpreteren. Onder omstandig-
heden kunnen de aanwijzingen in het multi-
mediasysteem daardoor vertraagd of geheel
niet worden weergegeven.
In acht nemen dat de service- en de pechhulp een
service van Mercedes-Benz is. In noodgevallen
beslist eerst het bekende landelijke alarmnummer
bellen, of het Mercedes-Benz noodoproepsysteem
gebruiken (/ pagina 401).
MBUX multimediasysteem 397
Meer informatie over Mercedes me connect servi-
ces vindt u in de Mercedes me-Portal: https://
me.secure.mercedes-benz.com
Verstuurde gegevens bij de Mercedes me con-
nect oproepdiensten
De bij de Mercedes me connect oproep ver-
stuurde gegevens zijn afhankelijk van:
Rde reden voor activering van de oproep
Rde in het spraakdialoogsysteem geselecteerde
service
Ren de geactiveerde Mercedes me connect
diensten
Welke gegevens bij de diensten worden verzon-
den, kunt u in de actueel geldige Mercedes me
connect gebruiksvoorwaarden en de privacyver-
klaringen van Mercedes me connect vinden. Deze
vindt u in uw Mercedes me gebruikersaccount.
Overzicht Mercedes me & Apps menu
Wanneer u met een gebruikersaccount in de
Mercedes me-Portal bent aangemeld, kunt u over
dienstverleningen en aanbiedingen van Mercedes-
Benz beschikken.
Voor meer informatie hierover kunt u zich tot een
Mercedes-Benz-servicewerkplaats wenden of de
Mercedes me-Portal: https://
me.secure.mercedes-benz.com bezoeken
%Houd de Mercedes me apps altijd up-to-date.
U kunt het menu via Apps in het multimediasys-
teem oproepen.
In het menu Apps kunnen de volgende mogelijk-
heden beschikbaar zijn:
RDe auto aan het gebruikersaccount Mercedes
me koppelen
RKoppeling tussen gebruikersaccount
Mercedes me en auto wissen
RServices van Mercedes me oproepen
RApps zoals In-Car Oce of een webbrowser
afhankelijk van beschikbaarheid oproepen
Overzicht In-Car Oce
Met In-Car Oce kunt u uw online-services met
het multimediasysteem verbinden.
Voorwaarden voor In-Car Oce
RDe dienst In-Car Oce is in uw Mercedes me
gebruikersaccount geactiveerd.
RU beschikt over een Mercedes me gebruikers-
account.
REr is een Mercedes me PIN aan u toegewezen.
RU hebt uw Mercedes me gebruikersaccount in
de auto en via Mercedes me gesynchroni-
seerd.
RU beschikt over een gebruikersaccount bij een
online-dienst, bijvoorbeeld bij Oce 365 of
Gmail, en hebt dit gebruikersaccount met In-
Car Oce verbonden.
Als alternatief kunt u dit gebruikersaccount
ook vanuit het multimediasysteem met uw
Mercedes me gebruikersaccount koppelen. Er
wordt u een QR-code aangeboden, die naar de
internetpagina leidt waar u de koppeling kunt
uitvoeren.
Functies van In-Car Oce
RWeergave van ophanden zijnde afspraken in
de agenda
-Voorlezen van agenda-items
398 MBUX multimediasysteem
-Bellen (voorwaarde is dat een telefoon is
verbonden en dat een telefoonnummer is
opgeslagen.)
-Navigeren naar afspraken (voorwaarde is
dat de afspraak een navigeerbare bestem-
ming bevat)
-Wissen van een agenda-item
RWeergave en selectie van de uit te voeren
taken en telefoongesprekken
-Voorlezen
-Bellen (voorwaarde is dat een telefoon is
verbonden en dat een telefoonnummer is
opgeslagen.)
-Wissen
RRecord in Taken & gesprekken als afgehan-
deld markeren O
RE-mails beheren
-E-mails tonen of lezen
-E-mails schrijven, beantwoorden en door-
sturen
%Als alternatief kan de tekst van uw e-mail met
de MBUX spraakassistent of met de dicteer-
functie worden ingesproken.
Meer informatie over de MBUX spraakassis-
tent (/ pagina 351).
%In de zero-layer worden berichten of herinne-
ringen van In-Car Oce, zoals verjaardagen of
uit te voeren oproepen weergegeven
(/ pagina 342).
%U kunt de functie In-Car Oce via het menu
Apps starten. In acht nemen dat bepaalde
functies alleen beschikbaar zijn wanneer de
auto stilstaat.
Overzicht webbrowser
1Vorige website
2Volgende website
3Bijwerken
4URL
5Favoriet toevoegen/verwijderen
6Opties
7Instellingen
MBUX multimediasysteem 399
%Onder Ä hebt u de volgende opties:
RTabbladen
RBladwijzers & Geschiedenis
RLeesmodus
RLink delen
RInhoud delen
RMobiele website opvragen
%Tijdens het rijden kunnen geen websites wor-
den weergegeven.
Overzicht Smartphone-integratie
Met Smartphone-integratie kunt u bepaalde func-
ties van uw mobiele telefoon via het display van
het multimediasysteem gebruiken.
Er kan altijd maar één mobiele telefoon via Smart-
phone-integratie met het multimediasysteem ver-
bonden zijn. Ook in de tweede telefoonfunctie kan
bij het gebruik van Smartphone-integratie slechts
één andere mobiele telefoon via Bluetooth® met
het multimediasysteem verbonden zijn.
De volledige functionaliteit van Smartphone-inte-
gratie is alleen mogelijk met een internetverbin-
ding. Voor het gebruik van Smartphone-integratie
moet op de mobiele telefoon de betreende appli-
catie zijn gedownload. De mobiele telefoon moet
ingeschakeld zijn en met een geschikte kabel via
de usb-aansluiting op het multimediasysteem aan-
gesloten zijn.
Applicaties voor Smartphone-integratie:
RApple CarPlay® (verbinding ook draadloos via
Bluetooth® mogelijk)
RAndroid Auto (verbinding ook draadloos via
Bluetooth® mogelijk)
%De eerste activering van Apple CarPlay® of
Android Auto via het multimediasysteem moet
om veiligheidsredenen worden uitgevoerd
wanneer de auto stilstaat en de parkeerrem is
bediend.
U kunt Smartphone-integratie starten via Appara-
ten.
U kunt Smartphone-integratie beëindigen via
Apparaten of door de aansluitkabel tussen de
mobiele telefoon en het multimediasysteem los te
maken.
%Mercedes-Benz adviseert, de verbinding via
de apparatenmanager of de aansluitkabel
alleen los te maken wanneer de auto stilstaat.
Overzicht van de overgebrachte voertuiggegevens
Bij het gebruik van Smartphone-integratie worden
gedenieerde voertuiggegevens naar de mobiele
telefoon verstuurd. Hierdoor is optimaal gebruik
van geselecteerde services van de mobiele tele-
foon mogelijk. Er vindt geen actieve toegang tot
voertuiggegevens plaats.
De volgende systeeminformatie wordt verstuurd:
RSowareversie van het multimediasysteem
RSystem ID (geanonimiseerd)
De overdracht van deze gegevens dient ertoe, de
communicatie tussen auto en mobiele telefoon te
optimaliseren.
Hiertoe, en voor het toekennen van meerdere
auto's op de mobiele telefoon, wordt een voer-
tuigcode voor de auto op willekeurige manier
gegenereerd.
Deze hangt samen met het voertuigidenticatie-
nummer (VIN) en wordt gewist bij het resetten van
het multimediasysteem (/ pagina 369).
400 MBUX multimediasysteem
De volgende rijtoestandsgegevens worden ver-
stuurd:
RIngeschakelde transmissiestand
ROnderscheid tussen parkeren, stilstaan, rollen
en rijden
RDag-/nachtmodus van het bestuurdersdisplay
RType aandrijving
De overdracht van deze gegevens dient ertoe, de
weergave van deze inhoud aan te passen aan de
rijsituatie.
De volgende positiegegevens worden verstuurd:
RCoördinaten
RSnelheid
RKompasrichting
RVersnellingsrichting
De mobiele telefoon gebruikt deze gegevens voor
het verbeteren van de nauwkeurigheid van de
navigatie, bijvoorbeeld bij het rijden door een tun-
nel.
Mercedes-Benz noodoproepsysteem
Informatie over beschikbare noodoproepsystemen
In de auto zijn twee soorten noodoproepsystemen
beschikbaar:
RMercedes-Benz noodoproepsysteem
R112-noodoproepsysteem (EU eCall)
Het Mercedes-Benz noodoproepsysteem is niet in
alle landen beschikbaar. Informatie over de regio-
nale beschikbaarheid van het Mercedes-Benz
noodoproepsysteem is verkrijgbaar op: https://
www.mercedes-benz-mobile.com/extra/ecall/
Voor beide noodoproepsystemen geldt het vol-
gende:
RVoor de correcte werking van beide noodop-
roepsystemen moeten bepaalde gegevens
kunnen worden verzonden. Deze worden in
het hoofdstuk "Gegevensoverdracht" uitgelegd
(/ pagina 404).
RBeide noodoproepsystemen behoren tot de
standaarduitrusting van uw auto en zijn af
fabriek geactiveerd.
RHet gebruik van beide noodoproepsystemen is
gratis.
RBeide noodoproepsystemen werken alleen in
gebieden waarin de providers van het mobiele
netwerk mobiele communicatie aanbieden.
Bij beide systemen kan een onvoldoende net-
werkdekking door de providers ertoe leiden
dat een noodoproep niet wordt verstuurd.
MBUX multimediasysteem 401
Verschillen tussen het Mercedes-Benz noodoproepsysteem en het 112-noodoproepsysteem (EU eCall)
Mercedes-Benz noodoproepsysteem 112-noodoproepsysteem (EU eCall)
RHet Mercedes-Benz noodoproepsysteem is permanent bij het mobiele-
telefoonnet aangemeld.
RAutomatische en handmatige Mercedes-Benz noodoproepen worden
naar een Mercedes-Benz alarmcentrale verstuurd.
Wanneer de alarmcentrale van het Mercedes-Benz noodoproepsysteem
niet kan worden bereikt (bijvoorbeeld als gevolg van een ontbrekende
netwerkdekking), wordt automatisch de 112-noodoproep uitgevoerd.
RWanneer u alleen voor gebruik van het 112-noodoproepsysteem (EU
eCall) kiest, dan meldt het systeem zich pas na activering van een hand-
matige of automatische noodoproep bij het mobiele-telefoonnet aan.
RHet 112-noodoproepsysteem (EU eCall) stuurt automatische en hand-
matige noodoproepen rechtstreeks naar openbare alarmcentrales.
%Het 112-noodoproepsysteem (EU eCall) in uw
auto voldoet aan de gedelegeerde verordening
EU 2017/79. De correcte en volledige wer-
king van het 112-noodoproepsysteem (EU
eCall) is afhankelijk van omstandigheden die
buiten de invloedssfeer van Mercedes-
Benz AG liggen. Hieronder vallen onder
andere de mobiele-telefoonnetwerkdekking
en de technische uitrusting van de openbare
ontvangstcentrales in de betreende landen.
%In acht nemen, dat bij reparaties de originele
Mercedes-Benz batterijen moeten worden
gebruikt, die zijn gecerticeerd als onderdeel
van de Gedelegeerde Verordening EU
2017/79 (bijlage I). Andere fabrikanten zijn
ook toegestaan, op voorwaarde dat hun
accu's zijn gecerticeerd volgens Gedele-
geerde Verordening (EU) 2017/79.
Het is echter mogelijk om het Mercedes-Benz
noodoproepsysteem te deactiveren en uitsluitend
het 112-noodoproepsysteem (EU eCall) te gebrui-
ken. Deactiveringsverzoeken voor het Mercedes-
Benz noodoproepsysteem kunnen bij de lokale
dealers in behandeling worden genomen.
Mercedes-Benz adviseert de activering van het
Mercedes-Benz noodoproepsysteem om de vol-
gende redenen:
RBij noodgevallen in het buitenland kunt u ook
ondersteuning in een van de door u gesproken
talen krijgen.
REr worden meerdere overdrachtstechnolo-
gieën gebruikt om de overdracht van de onge-
valsgegevens te waarborgen en de betrouw-
baarheid van de overdracht te vergroten.
RHet Mercedes-Benz noodoproepsysteem is
permanent bij het mobiele-telefoonnet aange-
402 MBUX multimediasysteem
meld, wat voor een snelle opbouw van de
noodoproep en een snellere overdracht van de
ongevalsgegevens zorgt.
Op deze manier kunnen zo snel mogelijk maat-
regelen voor de redding, berging of het weg-
slepen in gang worden gezet.
RBij een Mercedes-Benz noodoproep worden
de ongevalsgegevens alleen met toestemming
van de klant aan de openbare alarmcentrale
doorgegeven.
Bij een automatisch geactiveerde noodoproep
waarbij geen spraakcontact aanwezig is, wor-
den de ongevalsgegevens direct naar de open-
bare alarmcentrale gestuurd.
RWanneer de Mercedes-Benz alarmcentrale
niet bereikbaar is, wordt automatisch de 112-
noodoproep uitgevoerd.
Overzicht van de noodoproepsystemen
Zowel het Mercedes-Benz noodoproepsysteem als
het 112-noodoproepsysteem (EU eCall) kan
belangrijke ondersteuning bieden bij het verkorten
van de tijd tussen het moment van het ongeval en
het arriveren van de reddingsdiensten op de
plaats van het ongeval. Ze ondersteunen de loca-
tiebepaling bij een moeilijk te omschrijven onge-
valsplaats.
Beide noodoproepsystemen kunnen een noodop-
roep automatisch (/ pagina 403) of handmatig
(/ pagina 404) activeren.
Een noodoproep alleen activeren voor het redden
van uzelf of anderen. Geen noodoproep bij pech
of iets dergelijks activeren.
Weergaven op de displays
De volgende meldingen worden bij beide noodop-
roepsystemen weergegeven op centraal display
resp. het mediadisplay:
RSOS NOT READY: De auto is niet ingeschakeld
of er is een storing van het noodoproepsys-
teem aanwezig. Dit betekent niet noodzakelijk
een totale uitval van het noodoproepsysteem.
Noodoproepen kunnen nog steeds worden
verzonden.
De melding hee alleen betrekking op de auto
en houdt geen rekening met de beschikbaar-
heid van mobiele-telefoonnetten en de
Mercedes-Benz alarmcentrale.
De bedrijfsklare status van het noodoproep-
systeem van de auto is hieraan te herkennen,
dat de melding SOS NOT READY na het
inschakelen van de auto verdwijnt.
RG: De melding verschijnt op het display tij-
dens een actieve noodoproep.
%Wanneer er een storing van het noodoproep-
systeem is, zijn bijvoorbeeld een luidspreker,
microfoon, airbag of de SOS-toets defect.
Een storing van het noodoproepsysteem her-
kent u aan de volgende weergaven:
ROp het bestuurdersdisplay verschijnt een
overeenkomstige melding.
RDe SOS-toets blij permanent rood bran-
den.
Automatische noodoproep activeren
Voorwaarden
RDe auto is ingeschakeld.
RDe startaccu is voldoende opgeladen.
MBUX multimediasysteem 403
Zowel het Mercedes-Benz noodoproepsysteem als
het 112-noodoproepsysteem (EU eCall) activeren
automatisch een noodoproep:
Rna de activering van de veiligheidssystemen
zoals airbag of gordelspanner na een ongeval
RNa een automatisch geactiveerde noodstop
door de actieve noodstopassistent
De noodoproep is geactiveerd:
REr wordt een spraakverbinding met de alarm-
centrale opgebouwd.
REr wordt een sms met ongevalsgegevens aan
de alarmcentrale gestuurd.
De SOS-toets in het bedieningspaneel dakconsole
knippert tot de noodoproep afgesloten is.
Wanneer ook geen verbinding met de openbare
alarmcentrale kan worden gemaakt, verschijnt
een overeenkomstige melding op het display.
#Het alarmnummer 112 of het betreende
lokale alarmnummer op de mobiele telefoon
invoeren.
Wanneer een noodoproep wordt geactiveerd:
RIndien de verkeerssituatie dit toelaat, zolang in
de auto blijven, tot de spraakverbinding met
de alarmcentrale is opgebouwd.
RDe alarmcentrale bepaalt aan de hand van de
opname van het ongeval of een ambulance
en/of de politie op de plaats van het ongeval
noodzakelijk is.
RWanneer geen inzittende antwoordt, wordt
direct een ambulance naar de auto gestuurd.
Handmatige noodoproep activeren
#Via de SOS-toets in het bedieningspaneel dak-
console: De SOS-toets ten minste een
seconde lang indrukken (/ pagina 391).
of
#Via de spraakbediening: De gesproken
opdrachten van de MBUX spraakassistent
gebruiken.
De noodoproep is geactiveerd:
REr wordt een spraakverbinding met een alarm-
centrale opgebouwd.
RIndien de verkeerssituatie dit toelaat, zolang in
de auto blijven, tot de spraakverbinding met
de alarmcentrale is opgebouwd.
RDe alarmcentrale bepaalt aan de hand van de
opname van het ongeval, of een ambulance en
de politie op de plaats van het ongeval nood-
zakelijk is.
REr wordt een sms met ongevalsgegevens aan
de alarmcentrale gestuurd.
Wanneer ook geen verbinding met de openbare
alarmcentrale kan worden gemaakt, verschijnt
een overeenkomstige melding op het display.
#Het alarmnummer 112 of het betreende
lokale alarmnummer op de mobiele telefoon
invoeren.
Gegevensoverdracht noodoproepsysteem
Zowel bij het Mercedes-Benz noodoproepsysteem
als bij het 112-noodoproepsysteem (EU eCall)
worden gegevens naar de Mercedes-Benz alarm-
centrale of de openbare alarmcentrale verstuurd.
404 MBUX multimediasysteem
Afhankelijk van het geactiveerde noodoproepsys-
teem (/ pagina 401) worden verschillende gege-
vens naar de betreende alarmcentrale verstuurd.
Verstuurde gegevens afhankelijk van het geactiveerde noodoproepsysteem:
Mercedes-Benz noodoproep 112-noodoproep
RPositiegegevens van de auto
RPositiegegevens van de rijroute (een paar 100 m vóór het ongeval)
RRijrichting
RVoertuigidenticatienummer
RSoort aandrijving van de auto (bijvoorbeeld benzine, diesel, CNG, LPG,
elektrisch, waterstof)
RHet herkende aantal personen in de auto
RHandmatig of automatisch geactiveerde noodoproep
RHet tijdstip van het ongeval
RSpraakinstelling bij het multimediasysteem
RMercedes me connect beschikbaar of niet
Het hangt er van af of de oproep, indien nodig, aan de Mercedes-Benz
klantenservice kan worden doorgegeven.
RPositiegegevens van de auto
RPositiegegevens van de rijroute (een paar 100 m vóór het ongeval)
RRijrichting
RVoertuigidenticatienummer
RSoort aandrijving van de auto (bijvoorbeeld benzine, diesel, CNG, LPG,
elektrisch, waterstof)
RHet herkende aantal personen in de auto
RHandmatig of automatisch geactiveerde noodoproep
RHet tijdstip van het ongeval
MBUX multimediasysteem 405
%Wanneer in de auto alleen het 112-noodop-
roepsysteem (EU eCall) geactiveerd is, wor-
den de ongevalsgegevens direct aan de open-
bare alarmcentrale doorgegeven.
Voor meer informatie over het verloop van het
ongeval kunnen tot een uur na het activeren van
de noodoproep de volgende maatregelen worden
genomen:
RDe actuele positie van de auto kan worden
opgeroepen.
REen spraakverbinding met de inzittenden kan
worden opgebouwd.
RNoodoproepgegevens kunnen worden opge-
roepen.
%Voor Rusland: Tot twee uur na een verstuurde
noodoproep kunnen verschillende functies,
bijvoorbeeld het ontvangen van verkeersinfor-
matie, niet worden gebruikt.
Functie van de zelfdiagnose van het noodoproep-
systeem
Uw auto controleert de werking van het noodop-
roepsysteem elke keer wanneer de auto wordt
ingeschakeld. Gedurende deze tijd brandt de
SOS-toets gedurende vijf seconden permanent
rood. Bij uitval van het systeem wordt u via een
tekstbericht op het bestuurdersdisplay en de rode
melding SOS NOT READY op het centraal display
of het mediadisplay geïnformeerd.
Controleren of binnen 30 seconden na het inscha-
kelen van de auto de rode melding SOS NOT
READY in de rechter bovenhoek van het centraal
display uitgeschakeld is. Dit betekent dat het
noodoproepsysteem de diagnose met succes
doorstaan hee.
Testmodus ERA-GLONASS starten/stoppen
Voorwaarden
RDe startaccu is voldoende opgeladen.
RDe auto is ingeschakeld.
RDe auto staat ten minste een minuut stil.
%De testmodus is op dit moment in bijvoor-
beeld de volgende landen beschikbaar:
RRusland
RWit-Rusland
RKazachstan
RArmenië
RKirgizië
#Testmodus starten: De toets ~ in het mul-
tifunctioneel stuurwiel ten minste vijf secon-
den lang indrukken.
De testmodus wordt gestart en eindigt auto-
matisch na het doorlopen van de taaltest.
#Testmodus handmatig stoppen: De auto uit-
schakelen.
De testmodus wordt onderbroken.
Informatie over de gegevensverwerking
Verwerking van persoonsgegevens via het
Mercedes-Benz noodoproepsysteem
Elke verwerking van persoonsgegevens door het
Mercedes-Benz noodoproepsysteem voldoet aan
de voorschrien van de EU-verordening
2016/679 "betreende de bescherming van
natuurlijke personen in verband met de verwer-
king van persoonsgegevens" (DS-GVO).
406 MBUX multimediasysteem
De gegevens worden uitsluitend door het
Mercedes-Benz noodoproepsysteem voor de red-
ding en berging bij een ongeval gebruikt.
De eigenaar van een auto die naast het 112-nood-
oproepsysteem (EU eCall) met een Mercedes-
Benz noodoproepsysteem is uitgerust, hee het
recht om het 112-noodoproepsysteem in plaats
van het Mercedes-Benz noodoproepsysteem te
gebruiken.
Deactiveringsverzoeken voor het Mercedes-Benz
noodoproepsysteem kunnen bij de lokale dealers
in behandeling worden genomen.
Verwerking persoonsgegevens via het 112-nood-
oproepsysteem (EU eCall)
Elke verwerking van persoonsgegevens via het
112-noodoproepsysteem (EU eCall) voldoet aan
de voorschrien van de EU-verordening
2016/679 "betreende de bescherming van
natuurlijke personen in verband met de verwer-
king van persoonsgegevens (DS-GVO)" en berust
in het bijzonder op de noodzaak van het waarbor-
gen van vitale belangen van de betreende per-
soon conform artikel 6 par.1 letter d DS-GVO.
De verwerking van dergelijke gegevens is strikt
beperkt tot het verwerken van noodoproepen aan
het uniforme Europese alarmnummer 112.
Ontvangers van gegevens
De ontvangers van gegevens die via het 112-
noodoproepsysteem (EU eCall) worden verwerkt
zijn de betreende alarmcentrales die door de
autoriteiten van het land waarin u zich bevindt zijn
aangewezen om noodoproepen aan het uniforme
alarmnummer 112 als eerste aan te nemen en te
verwerken.
Organisatie van de gegevensverwerking
Beide noodoproepsystemen zijn zo opgezet dat
aan de volgende eisen wordt voldaan:
RBuiten het systeem is het niet mogelijk om
met de in het systeemgeheugen aanwezige
gegevens een noodoproep te activeren.
RBeide noodoproepsystemen zijn niet traceer-
baar en tijdens het normale gebruik vindt geen
permanente tracering plaats.
RDe gegevens in het interne geheugen van het
systeem worden automatisch en continu
gewist.
RDe gegevens over de locatie van de auto in het
interne geheugen van het systeem worden
continu overschreven, zodat altijd ten hoogste
de drie laatste actuele locaties van de auto,
die voor de normale werking van het systeem
noodzakelijk zijn, beschikbaar zijn.
RHet protocol van de werkgegevens van de
beide noodoproepsystemen wordt uiterlijk zo
lang bewaard als noodzakelijk is om aan de
doelstelling voor de handhaving van de nood-
oproep te kunnen voldoen, en in geen geval
langer dan 13 uur na het tijdstip waarop een
noodoproep werd geactiveerd.
Rechten van de door de gegevensverwerking
getroen personen
De door de gegevensverwerking getroen per-
soon (de autobezitter) hee het recht op toegang
tot de gegevens en kan eventueel het corrigeren,
wissen of blokkeren verlangen van gegevens die
hem of haar betreen en waarvan de verwerking
niet aan de voorschrien van de DS-GVO voldoet.
Elke conform deze verordening uitgevoerde cor-
rectie, wissing of blokkering moet derden waaraan
de gegevens werden verstuurd worden medege-
MBUX multimediasysteem 407
deeld, voor zover dit niet onmogelijk is en geen
onevenredige inspanningen vereist.
De door de gegevensverwerking getroen per-
soon hee het recht om bij de verantwoordelijke
instantie een klacht in te dienen wanneer deze
van mening is dat door de verwerking van zijn per-
soonsgegevens zijn rechten zijn aangetast.
Het bevoegd contactpunt voor de verwerking van
toegangsrechten: Gevolmachtigde voor de gege-
vensbeveiliging, Mercedes-Benz AG, HPC G353,
D-70546 Stuttgart, Duitsland
Radio, media & tv
Overzicht symbolen en functies in het menu Media
Symbool Omschrijving Functie
6Play Selecteren om de weergave te starten of voort te zetten.
8Pauze Selecteren om de weergave te pauzeren.
408 MBUX multimediasysteem
Symbool Omschrijving Functie
:Titel herhalen Selecteren om de actuele titel of de actieve playlist te herhalen.
REenmaal selecteren: De actieve playlist wordt herhaald.
RTweemaal selecteren: De actuele titel wordt herhaald.
RDriemaal selecteren: De functie wordt gedeactiveerd.
9Randomweergave Selecteren om de titels in willekeurige volgorde af te spelen.
û/üVooruit- of terugspringen Selecteren om naar de volgende of vorige titel te springen.
ÄExtra opties Selecteren om extra opties weer te geven.
5Categorieën Selecteren om beschikbare categorieën (bijvoorbeeld weergavelijsten, albums, arties-
ten, enzovoort) te laten weergeven of te doorzoeken.
ªZoeken Selecteren om het actieve menu te doorzoeken. Er kan bijvoorbeeld naar artiesten,
genres of stemmingen worden gezocht.
ZInstellingen Selecteren om instellingen uit te voeren.
©Home Selecteren om terug te gaan naar het homescreen.
MBUX multimediasysteem 409
Symbool Omschrijving Functie
jBerichten Selecteren om berichten op te roepen.
2Volledig scherm Selecteren om naar de modus volledig beeld te wisselen.
In het menu Media zijn de volgende functies en
instellingen beschikbaar:
RExterne gegevensdrager met het multimedia-
systeem verbinden (bijvoorbeeld via usb of
Bluetooth®)
RWeergave van audio- of videobestanden
ROnline-muziek streamen
RTv-uitzendingen in het tv-menu bekijken
410 MBUX multimediasysteem
Extra functies in het tv-menu
Symbool Omschrijving Functie
ZInstellingen Selecteren om instellingen in het tv-menu uit te voeren. De volgende functies kunnen
worden in- en uitgeschakeld of gecongureerd:
RZender vastzetten
RLandspecieke tekenset
RAudiotaal
ROndertiteling
RTeletekst
RBeeldformaat
ÕEPG Selecteren om actuele programma-informatie van de zender te laten weergeven.
4Zenderlijst Selecteren om een lijst met de beschikbare zenders met het actuele programma te
laten weergeven.
MBUX multimediasysteem 411
Tv-zender in HD-kwaliteit ontvangen
*AANWIJZING Beschadiging van de CI+-
compatibele CA-module (Conditional
Access-module) en de Smart Card door
aanhoudend hoge temperatuur
De voor CI+ geschikte CA-module is bedoeld
voor thuisgebruik. De voor CI+ geschikte CA-
module kan bij aanhoudend hoge buitentem-
peraturen oververhit en beschadigd raken.
#Erop letten dat de voor CI+ geschikte
CA-module niet lang aan aanhoudend
hoge temperaturen wordt blootgesteld.
Wanneer de voor CI+ geschikte CA-
module beschadigd is, kunnen geen
gecodeerde zenders meer worden ont-
vangen.
%De CI+-module is niet in alle landen verkrijg-
baar.
Voor het decoderen van HD-programma's volgens
de Cl+-standaard dient een CI+-module (Com-
mon-Interface-module), die niet tot de leverings-
omvang behoort.
In enkele landen is tevens een Smart Card nood-
zakelijk, die in de CI+-module wordt gestoken (zie
handleiding van de fabrikant).
De CI+-module wordt in de CI+-box in het dash-
boardkastje aangebracht.
#Smart Card in de CI+-module aanbrengen:
Indien nodig (landafhankelijk), de Smart Card
in de schacht van de CI+-module aanbrengen.
%De CI+-box is ontwikkeld voor een bedrijfs-
temperatuur tussen 0 °C en 65 °C. Bij een te
hoge of te lage bedrijfstemperatuur verschijnt
een melding in het multimediasysteem en
wordt de CI+-module automatisch uitgescha-
keld. Wanneer de CI+-module uitgeschakeld
is, kunnen geen gecodeerde zenders meer
worden ontvangen.
412 MBUX multimediasysteem
Overzicht van de symbolen en functies in het menu Radio
Symbool Omschrijving Functie
©Home Selecteren om terug te gaan naar het startscherm.
jBerichten Selecteren om berichten op te roepen.
û/üVooruit- of terugspringen Selecteren om naar de volgende of vorige zender te springen.
ZInstellingen Selecteren om nog meer opties op te roepen.
De instelmogelijkheden zijn afhankelijk van het betreende land.
ÄExtra opties Selecteren om extra opties weer te geven.
.Verkeersinformatie Selecteren om de verkeersinformatie in te schakelen.
Wanneer de verkeersinformatie is ingeschakeld, is . blauw gekleurd.
4Zenderlijst Selecteren om de zenderlijst te laten weergeven.
ªZoeken Selecteren om het actieve menu te doorzoeken. Er kan bijvoorbeeld naar artiesten,
genres of stemmingen worden gezocht.
MBUX multimediasysteem 413
Extra functies van de TuneIn radio
%Bij het gebruik van TuneIn Radio kunnen grote
hoeveelheden data worden overgebracht.
Symbool Omschrijving Functie
ZInstellingen In het menu TuneIn Radio zijn de volgende extra
instellingen beschikbaar:
RStream selecteren
RTuneIn account aan- en afmelden
ßFavorieten Tijdens de weergave selecteren, om de actueel
ingestelde zender als favoriet op te slaan.
6/8Afspelen/pauze Selecteren om de weergave te starten, stoppen of
voort te zetten.
4Browsen Selecteren om een categorie en vervolgens een
radiozender te selecteren.
Afhankelijk van de geselecteerde frequentieband
kunt u over verschillende functies beschikken.
Selecteer de gewenste frequentieband in de kop-
regel van het radiomenu.
TuneIn Radio oproepen
Voorwaarden
REr is een gebruikersaccount onder http://
www.mercedes.me aanwezig.
RDe auto is aan een Mercedes me gebruikers-
account gekoppeld.
RDe dienst TuneIn Radio is geactiveerd in de
Mercedes me-Portal.
414 MBUX multimediasysteem
RGegevensvolume is aanwezig.
Afhankelijk van het betreende land moet dit
worden aangekocht.
REr is een snelle internetverbinding voor een
storingsvrije overdracht aanwezig.
%Nieuw gegevensvolume kan tegen betaling via
de Mercedes me-Portal direct bij een provi-
der van een mobiel netwerk worden aange-
scha.
%De functies en Services zijn afhankelijk van
het betreende land. Voor meer informatie
hierover contact opnemen met een
Mercedes-Benz-servicewerkplaats.
Multimediasysteem:
4© 5Radio
#TuneIn Radio selecteren.
Het TuneIn menu verschijnt. U hoort de laatst
ingestelde zender.
%De verbindingskwaliteit is afhankelijk van de
plaatselijke ontvangst van het mobiele-tele-
foonnet.
Klankinstellingen
Overzicht functies in soundmenu
De beschikbare instelmogelijkheden en functies
zijn afhankelijk van het gemonteerde sound sys-
tem. Welk sound system in uw auto is ingebouwd,
vindt u in de digitale handleiding.
Standaard sound system
De volgende functies zijn beschikbaar:
REqualizer
-Hoge, midden en bassen
RBalans en fader
RVolume
-Automatische aanpassing
MBUX multimediasysteem 415
Weergave onderhoudsinterval ASSYST PLUS
Werking van de weergave onderhoudsinterval
ASSYST PLUS
De weergave van het onderhoudsinterval ASSYST
PLUS informeert u op het bestuurdersdisplay over
de volgende reguliere onderhoudstermijn.
Afhankelijk van de gebruiksomstandigheden van
de auto wordt de resterende tijd of de resterende
afstand tot de onderhoudstermijn weergegeven.
Met de terugtoets G in het stuurwiel kunt u de
onderhoudsindicator verbergen.
Informatie met betrekking tot het onderhoud van
uw auto is verkrijgbaar bij een gekwaliceerde
werkplaats, bijvoorbeeld een Mercedes-Benz-ser-
vicewerkplaats (/ pagina 34).
Onderhoudstermijn weergeven
Bestuurdersdisplay:
4Service
De volgende onderhoudstermijn wordt weergege-
ven.
#Weergave verlaten: De terugtoets G in het
stuurwiel indrukken.
Ook de volgende uitgebreide informatie lezen:
RBestuurdersdisplay bedienen (/ pagina 333).
Informatie over het regelmatig uitvoeren van
onderhoudswerkzaamheden
*AANWIJZING Voortijdige slijtage door niet
aanhouden van de onderhoudstermijn
Niet tijdig of onvolledig uitgevoerde onder-
houdswerkzaamheden kunnen leiden tot ver-
hoogde slijtage en schade aan de auto.
#De voorgeschreven onderhoudsinterval-
len aanhouden.
#De voorgeschreven onderhoudswerk-
zaamheden laten uitvoeren bij een
gekwaliceerde werkplaats.
*AANWIJZING Onherstelbare schade aan
de hoogspanningsaccu door niet-uitge-
voerde onderhoudswerkzaamheden
De hoogspanningsaccu is onderhevig aan slij-
tage. Niet tijdig uitgevoerde onderhoudswerk-
zaamheden kunnen leiden tot onherstelbare
schade aan de hoogspanningsaccu.
#De waarschuwingsmeldingen over de
hoogspanningsaccu altijd in acht nemen
en meteen naar een gekwaliceerde
werkplaats gaan.
#De benodigde onderhoudswerkzaamhe-
den aan de hoogspanningsaccu bij een
gekwaliceerde werkplaats laten uitvoe-
ren.
Aanwijzingen met betrekking tot bijzondere onder-
houdsmaatregelen
Het voorgeschreven onderhoudsinterval is afge-
stemd op normale bedrijfsomstandigheden van de
auto. Bij zwaardere bedrijfsomstandigheden of
zwaardere belasting van de auto laat u de onder-
houdswerkzaamheden vaker dan voorgeschreven
416 Onderhoud en verzorging
uitvoeren. Dat is bijvoorbeeld het geval bij veelvul-
dig gebruik in bergachtig gebied of op slechtere
straten.
Bij deze of vergelijkbare bedrijfsomstandigheden
bijvoorbeeld het interieurlter vaker laten vervan-
gen. Bij hogere belastingen de banden vaker con-
troleren. Meer informatie is verkrijgbaar in een
gekwaliceerde werkplaats.
De weergave van het onderhoudsinterval ASSYST
PLUS is slechts een hulpmiddel. De bestuurder
van de auto is zelf verantwoordelijk voor het even-
tueel vaker dan voorgeschreven uitvoeren van
onderhoudswerkzaamheden wanneer de bedrijfs-
omstandigheden en/of belastingen daartoe aan-
leiding geven.
Standtijd met accukabels losgemaakt
De weergave van het onderhoudsinterval ASSYST
PLUS berekent de onderhoudstermijn alleen wan-
neer de accukabels aangesloten zijn.
#Vóór het losmaken van de accukabels de
onderhoudstermijn op het bestuurdersdisplay
laten weergeven en noteren (/ pagina 416).
Onderhoudsmanagement
Aanwijzingen met betrekking tot het onderhouds-
management
Wanneer de dienst onderhoudsmanagement geac-
tiveerd is, worden automatisch de relevante gege-
vens verzonden aan de Mercedes-Benz klanten-
service.
De klantenservice gee de informatie door aan de
Service Partner die door u op de website van
Mercedes me onder: http://www.mercedes.me
is opgeslagen. Daardoor verkrijgt u individuele
adviezen voor het onderhoud van de auto.
%De berekening van het optimale verzendtijd-
stip van de onderhoudsvraag aan de Service
Partner is afhankelijk van technische beper-
kingen. Deze kunnen ervoor zorgen dat het
onderhoudsadvies als te vroeg of te laat wordt
waargenomen, of in het geheel niet plaats-
vindt. In dat geval kunt u via de onderhouds-
herinnering in het multimediasysteem eenvou-
dig een onderhoudsafspraak maken met de
klantenservice.
%Het onderhoudsmanagement en de onder-
houdsherinnering in het multimediasysteem
zijn niet in elk land beschikbaar. Bij een
Mercedes-Benz-servicewerkplaats informeren
of deze functie in uw land beschikbaar is.
Verstuurde gegevens bij gebruik van onderhouds-
management
Wanneer de service geactiveerd is, worden auto-
matisch relevante gegevens voor het vastleggen
van de noodzakelijke onderhoudswerkzaamheden
en het herkennen en verhelpen van storingen ver-
zonden.
Meer informatie over de gegevensoverdracht is te
vinden in de privacyverklaringen van de Mercedes
me connect services. Deze vindt u op: http://
www.mercedes.me onder "Mijn Mercedes me
account", "Gebruiksvoorwaarden".
%Het onderhoudsmanagement en de onder-
houdsherinnering in het multimediasysteem
zijn niet in elk land beschikbaar.
Onderhoud en verzorging 417
Telediagnose
Aanwijzingen met betrekking tot telediagnose
%De dienst is niet in alle landen beschikbaar.
De auto kan herkennen dat bepaalde slijtagedelen
moeten worden vervangen, of dat er functiestorin-
gen zijn opgetreden aan voertuigsystemen. Wan-
neer de dienst Telediagnose geactiveerd is, wor-
den automatisch de relevante gegevens verzon-
den aan de fabrikant. Wanneer door de zelfdiag-
nose van de voertuigsystemen storingen worden
herkend, verstuurt het systeem afhankelijk van de
herkende storingen instructies naar de Mercedes-
Benz klantenservice. De klantenservice gee de
informatie door aan de Service Partner die door u
op de website van Mercedes me onder: http://
www.mercedes.me is opgeslagen.
Bij enkele functiestoringen kan in het multimedia-
systeem de melding verschijnen dat een functie-
storing is herkend, met het verzoek contact op te
nemen met de Mercedes-Benz klantenservice.
Vanuit deze melding kan direct worden gebeld
met de klantenservice om hulp te verkrijgen.
%Het doorgeven van een bericht aan het multi-
mediasysteem is afhankelijk van het land, het
voertuigtype en de uitrusting en vereist een
snelle gegevensverbinding – de provider hee
hier geen invloed op.
%Een betrouwbare storingsherkenning is afhan-
kelijk van technische beperkingen. Daarom
kan slechts een beperkt aantal storingen wor-
den herkend en een beperkt aantal instructies
worden doorgegeven aan de klantenservice
en de Service Partner. Mercedes-Benz AG
werkt continu aan de uitbreiding van deze
service. De storingsherkenning is afhankelijk
van het land, het voertuigtype en de uitrus-
ting.
Verstuurde gegevens bij gebruik van telediagnose
Wanneer de service geactiveerd is, worden auto-
matisch relevante gegevens voor het vastleggen
van de noodzakelijke onderhoudswerkzaamheden
en het herkennen en verhelpen van storingen ver-
zonden.
Meer informatie over de gegevensoverdracht is te
vinden in de privacyverklaringen van de Mercedes
me connect services. Deze vindt u op: http://
www.mercedes.me onder "Mijn Mercedes me
account", "Gebruiksvoorwaarden".
%De omvang van de verstuurde gegevens is
afhankelijk van het voertuigtype en van de uit-
rusting. Door technische omstandigheden zijn
niet alle gegevens op elk moment beschik-
baar.
Motorruimte
Actieve motorkap (voetgangersbescherming)
Functie van de actieve motorkap (voetgangers-
bescherming)
In bepaalde ongevalssituaties kan het gevaar voor
letsel voor voetgangers door het activeren van de
actieve motorkap worden gereduceerd. Het ach-
terste gedeelte van de motorkap wordt circa
80 mm omhooggebracht.
Na het activeren blij de actieve motorkap in de
omhooggebrachte positie. Wanneer de motorkap
omhoog is gebracht kan een beperking van het
zicht niet worden uitgesloten.
Bij geactiveerde actieve motorkap kan de voetgan-
gersbescherming beperkt zijn.
418 Onderhoud en verzorging
De volledige functionaliteit van de actieve motor-
kap direct bij een gekwaliceerde werkplaats
laten herstellen.
Eventueel uw zitpositie zo aanpassen dat u met
gematigde snelheid naar een gekwaliceerde
werkplaats verder kunt rijden. Wanneer veilig ver-
der rijden niet mogelijk is, contact met een
gekwaliceerde werkplaats opnemen.
Aanwijzingen met betrekking tot de motorkap
Het openen van de motorkap mag uitsluitend door
het geschoold personeel van een gekwaliceerde
werkplaats worden uitgevoerd. Het is de klant niet
toegestaan dit zelf te doen.
Voor het openen van de motorkap contact opne-
men met een gekwaliceerde werkplaats.
&GEVAAR Levensgeaar bij het uitvoeren van
onderhoudswerken tijdens het laadproces
Tijdens het laadproces staat het hogevollt-
boordnet onder hoge elektrische spanning.
#Tijdens het laadproces geen onder-
houdswerken uitvoeren.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen
door ontgrendelde motorkap tijdens het
rijden
De motorkap kan zich openen en het zicht
belemmeren.
#Nooit de motorkap ontgrendelen tijdens
het rijden.
#Voor iedere rit controleren dat de motor-
kap vergrendeld is.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen
en letsel bij het openen en sluiten van de
motorkap
De motorkap kan plotseling in de eindstand
vallen.
Voor personen die zich in het draaibereik van
de motorkap bevinden bestaat gevaar voor let-
sel!
#Als een persoon zich in het zwenkbereik
bevindt, de motorkap niet openen of slui-
ten.
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel door
oververhitte auto
Wanneer u de motorkap bij een oververhitte
auto of een brand in de motorruimte opent,
kunnen zich de volgende situaties voordoen:
RU kunt met hete gassen in contact komen.
RU kunt met andere ontsnappende, hete
bedrijfsstoen in aanraking komen.
#Bij een oververhitting of brand in de
motorruimte de motorkap gesloten hou-
den en de brandweer waarschuwen.
#De oververhitte auto eerst laten afkoe-
len, als de motorkap moet worden
geopend.
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel door
bewegende delen
Bestanddelen in de motorruimte kunnen ook
bij uitgeschakeld aandrijfsysteem blijven wer-
ken of plotseling in werking treden.
Onderhoud en verzorging 419
Het volgende in acht nemen als de motorkap
moet worden geopend:
#De auto uitschakelen.
#Nooit in de gevarenzone van bewegende
onderdelen, bijvoorbeeld het draaibereik
van de ventilator, grijpen.
#Sieraden en horloges afdoen.
#Kledingstukken en haren uit de buurt van
bewegende delen houden.
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel door
het gebruik van de ruitenwissers bij geo-
pende motorkap
Als de ruitenwissers zich in beweging zetten
als de motorkap geopend is, kunt u bekneld
raken in de wisserstangen.
#Altijd eerst de ruitenwissers en de auto
uitschakelen wanneer de motorkap moet
worden geopend.
Aanwijzingen met betrekking tot het koelvloeistof-
niveau
Het controleren of bijvullen va koelvloeistof mag
uitsluitend worden uitgevoerd door het geschoold
personeel van een gekwaliceerde werkplaats.
Het is de klant niet toegestaan dit zelf te doen.
Voor het controleren of bijvullen van koelvloeistof
contact opnemen met een gekwaliceerde werk-
plaats.
&WAARSCHUWING Gevaar voor verbran-
ding door hete koelvloeistof
Als u het afsluitdop opent terwijl het aandrijf-
systeem op bedrijfstemperatuur is, kunt u zich
verbranden.
#Laat de motor afkoelen alvorens de
afsluitdop te openen.
#Bij het openen een veiligheidsbril en
handschoenen dragen.
#Om de druk te laten ontsnappen, opent u
langzaam de afsluitdop.
Lucht-waterkanaal vrijhouden
#Het gebied tussen de motorkap en de voorruit
vrijhouden van afzettingen, bijvoorbeeld ijs,
sneeuw of bladeren.
Ruitensproeierinstallatie bijvullen
&WAARSCHUWING Gevaar voor brand en
letsel door ruitensproeiervloeistofconcen-
traat
Ruitensproeiervloeistofconcentraat is licht
ontvlambaar.
#Vuur, open licht, roken en vonkvorming
vermijden bij het werken met het ruiten-
sproeiervloeistofconcentraat.
Voorwaarden
RDe auto is ontgrendeld.
420 Onderhoud en verzorging
#Op de achterzijde van de ruitensproeiervloei-
stofvulklep 1 drukken.
De ruitensproeiervloeistofvulklep 1 wordt
geopend.
#Ruitensproeiervloeistof bijvullen.
#De ruitensproeiervloeistofvulklep 1 sluiten.
%Meer informatie over ruitreinigingsmiddelen
(/ pagina 479).
Reiniging en verzorging
Aanwijzingen met betrekking tot het auto wassen
in een wasstraat
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen
door verminderde remwerking na het auto
wassen
Nadat de auto is gewassen, hebben de rem-
men een verminderde remwerking.
#Nadat de auto is gewassen, rekening
houdend met de verkeerssituatie, voor-
zichtig afremmen tot de volledige rem-
werking weer aanwezig is.
*AANWIJZING Beschadiging door zelfstan-
dig remmen
Wanneer een van de volgende functies inge-
schakeld is, remt de auto in bepaalde situaties
automatisch:
RActive Brake Assist System
RActieve afstandsassistent DISTRONIC
RHOLD-functie
RActieve parkeerassistent
Om schade aan de auto te vermijden, deze
systemen in de volgende of vergelijkbare situ-
aties uitschakelen:
#Bij het slepen.
#In de wasstraat.
*AANWIJZING Beschadigingen als gevolg
van ongeschikte wasstraat
#Voor het inrijden van een wasstraat con-
troleren of de wasstraat geschikt is voor
de afmetingen van de auto.
#Erop letten dat er voldoende bodemvrij-
heid tussen de bodemplaat en de gelei-
derails van de wasstraat aanwezig is.
#Erop letten dat de doorgangsbreedte van
de wasstraat, met name de breedte van
de geleiderails, voldoende is.
Onderhoud en verzorging 421
Om schade aan de auto te vermijden, het vol-
gende in acht nemen bij gebruik van een was-
straat:
RDe actieve afstandsassistent DISTRONIC is
uitgeschakeld.
RDe HOLD-functie is uitgeschakeld.
RDe 360°-camera of de achteruitrijcamera is
uitgeschakeld.
RDe auto is vergrendeld en de portiergrepen
zijn ingeschoven.
RDe zijruiten en het schuifdak zijn volledig
gesloten.
RDe buitenspiegels zijn ingeklapt.
RDe aanjager van de ventilatie en de verwar-
ming is uitgeschakeld.
RDe schakelaar van de ruitenwissers staat in de
stand g.
RDe sleutel is ten minste 6 m van de auto ver-
wijderd. Anders kan de achterklep of een por-
tier onbedoeld opengaan.
RBij wasstraten met sleepinstallatie:
-De neutraalstand i is ingeschakeld.
-De auto is van binnenuit vergrendeld.
RGeen handbewegingen maken in de omgeving
van het bedieningspaneel dakconsole of in de
instellingen voor de MBUX interieurassistent
de optie Schuifdak en rolzonnescherm deacti-
veren (/ pagina 353).
%Door na het auto wassen de wax van de voor-
ruit en de ruitenwisserrubbers te verwijderen,
wordt streepvorming voorkomen en worden
wisgeluiden gereduceerd.
Wasstraatmodus
In de wasstraatmodus is de auto voorbereid voor
het binnenrijden van een wasstraat. De wasstraat-
modus kan tot een snelheid van 20 km/h worden
geactiveerd (/ pagina 423).
Bij activering van de wasstraatmodus verschijnt in
het bestuurdersdisplay de melding Wasstraatmo-
dus actief. De volgende instellingen worden inge-
voerd:
RDe buitenspiegels worden ingeklapt.
ROm het automatisch in werking treden van de
ruitensproeierinstallatie te voorkomen, wordt
de regensensor gedeactiveerd.
RDe zijruiten en het schuifdak worden eventu-
eel gesloten.
RDe automatische portieren worden gedeacti-
veerd.
RDe PARKTRONIC-parkeerassistent wordt
gedeactiveerd.
RAuto's met 360°-camera: Na circa acht
seconden wordt het frontbeeld weergegeven.
RAuto's met HANDS-FREE ACCESS: De Kick-
herkenning wordt gedeactiveerd.
Wanneer een van de instellingen niet kan worden
uitgevoerd, wordt dit door een % achter de
betreende instelling weergegeven.
Het indrukken van Uitschakelen beëindigt de was-
straatmodus. Boven een snelheid van 20 km/h
wordt de wasstraatmodus automatisch gedeacti-
veerd.
De wasstraatmodus kan ook via het MBUX multi-
mediasysteem worden uitgeschakeld
(/ pagina 423).
Bij deactivering van de wasstraatmodus worden
de volgende instellingen weer teruggezet:
RDe buitenspiegels klappen uit.
422 Onderhoud en verzorging
RDe regensensor wordt geactiveerd.
RDe automatische portieren worden geacti-
veerd.
RDe PARKTRONIC-parkeerassistent wordt naar
de daarvoor geselecteerde instelling terugge-
zet.
RDe zijruiten en het schuifdak blijven gesloten.
RAuto's met 360°-camera: Het frontbeeld
wordt vanaf een snelheid van 18 km/h uitge-
schakeld.
RAuto's met HANDS-FREE ACCESS: De Kick-
herkenning wordt geactiveerd.
Wasstraatmodus in- en uitschakelen
Voorwaarden
RDe auto staat stil.
RDe auto is ingeschakeld.
Multimediasysteem:
4© 5Instellingen 5Voertuig
5Rijden
Wasstraatmodus inschakelen
#Wasstraatmodus selecteren.
#Activeren selecteren.
Wanneer een van de instellingen niet kan worden
uitgevoerd, wordt dit door een % achter de
betreende instelling weergegeven.
%Voor een overzicht van de instellingen die bij
het inschakelen van de wasstraatmodus wor-
den uitgevoerd (/ pagina 421).
Wasstraatmodus uitschakelen
#Uitschakelen selecteren.
De instellingen van de wasstraatmodus wor-
den teruggezet.
%De wasstraatmodus wordt automatisch
gedeactiveerd zodra een snelheid van
20 km/h wordt overschreden.
Aanwijzingen met betrekking tot het gebruik van
een hogedrukreiniger
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen
bij gebruik van een hogedrukreiniger met
rondstraalsproeier
De waterstraal kan niet zichtbare schade ver-
oorzaken.
Beschadigde onderdelen kunnen onverwachts
uitvallen.
#Geen hogedrukreiniger met rondstraals-
proeiers gebruiken.
#Beschadigde banden of onderdelen van
het onderstel direct laten vervangen.
Om schade aan de auto te vermijden, het vol-
gende in acht nemen bij gebruik van een hoge-
drukreiniger:
RDe sleutel is ten minste 3 m van de auto ver-
wijderd. Anders kan de achterklep of een por-
tier onbedoeld opengaan.
REen minimale afstand van 30 cm tot de auto
aanhouden.
Onderhoud en verzorging 423
RAuto's met decorfolie: Onderdelen van de auto
zijn bedekt met een decorfolie. Een minimale
afstand van 70 cm tussen de met folie
bedekte delen van de auto en de sproeier-
mond van de hogedrukreiniger aanhouden. De
sproeier van de hogedrukreiniger tijdens de
reiniging bewegen. De watertemperatuur van
de hogedrukreiniger mag niet hoger zijn dan
60 °C.
RDe opgaven over de correcte afstand in de
handleiding van de fabrikant van de hogedruk-
reiniger in acht nemen.
RDe sproeier van de hogedrukreiniger niet
rechtstreeks op gevoelige onderdelen richten,
zoals banden, kieren, elektrische onderdelen,
accu's, lichtbronnen en ventilatieroosters.
Auto met de hand wassen
De wettelijke bepalingen in acht nemen, in som-
mige landen is het met de hand wassen bijvoor-
beeld alleen toegestaan bij speciale wasplaatsen.
#Een mild schoonmaakmiddel, bijvoorbeeld
autoshampoo, gebruiken.
#De auto met lauw water en een zachte auto-
spons wassen. De auto daarbij niet aan direct
invallend zonlicht blootstellen.
#De auto voorzichtig met water afspoelen en
met een zeem afdrogen.
%De aanwijzingen met betrekking tot de verzor-
ging van onderdelen van de auto in acht
nemen (/ pagina 426).
Aanwijzingen met betrekking tot de verzorging van
lak en matte lak
Om beschadigingen van de lak en beïnvloeding
van de rijassistentiesystemen te vermijden, de vol-
gende aanwijzingen in acht nemen:
Lak
RDode insecten: Met insectenverwijderaar
inweken en vervolgens afspoelen.
RVogeluitwerpselen: Met water inweken en ver-
volgens afspoelen.
RBoomhars, olie, brandstof en vet: met een in
wasbenzine of aanstekervloeistof gedrenkte
doek door licht wrijven verwijderen.
RKoelvloeistof en remvloeistof: Met een voch-
tige doek en schoon water verwijderen.
RTeerspatten: Teerverwijderingsmiddel gebrui-
ken.
RWax: Siliconenverwijderaar gebruiken.
RGeen stickers, folie of iets dergelijks aanbren-
gen. Het aanbrengen van folie op de bumpers
uitsluitend bij een gekwaliceerde werkplaats
laten uitvoeren.
RVervuiling indien mogelijk direct verwijderen.
Matte lak
RAlleen voor Mercedes-Benz goedgekeurde ver-
zorgingsmiddelen gebruiken.
RGeen stickers, folie of iets dergelijks aanbren-
gen. Het aanbrengen van folie op de bumpers
uitsluitend bij een gekwaliceerde werkplaats
laten uitvoeren.
RDe auto en de lichtmetalen velgen niet
poetsen.
RUitsluitend wasstraten gebruiken die voldoen
aan de huidige stand van de techniek.
424 Onderhoud en verzorging
RIn wasstraten geen wasprogramma's met een
aansluitende behandeling met hete wax
gebruiken.
RGeen cleaners, schuur-/polijstproducten of
glansconserveringsmiddelen, bijvoorbeeld
wax, gebruiken.
Bij lakschade:
RLakwerkzaamheden uitsluitend laten uitvoeren
bij een gekwaliceerde werkplaats.
RDe werking van de radarsensoren controleren
(/ pagina 244).
Aanwijzingen met betrekking tot het reinigen van
decorfolie
Neem de „Aanwijzingen voor lak- en matlakonder-
houd“ (/ pagina 424) in acht. Deze aanwijzingen
gelden ook voor matte decorfolie.
Om schade te vermijden de aanwijzingen met
betrekking tot de reiniging van decorfolie in acht
nemen.
Reiniging
RVoor het reinigen veel water en een mild reini-
gingsmiddel zonder toevoegingen of schu-
rende stoen gebruiken, bijvoorbeeld een voor
Mercedes-Benz goedgekeurde autoshampoo.
RVervuiling indien mogelijk direct verwijderen.
Om te voorkomen dat de decorfolie onherstel-
baar beschadigd raakt, sterk wrijven vermij-
den.
RBij vervuiling in het oppervlak of een doe
decorfolie: Het voor Mercedes-Benz geadvi-
seerde en vrijgegeven reinigingsmiddel Paint
Cleaner gebruiken.
RDode insecten: Met insectenverwijderaar
inweken en vervolgens afspoelen.
RVogeluitwerpselen: Met water inweken en ver-
volgens afspoelen.
ROm watervlekken te vermijden, een auto die
van folie is voorzien na het wassen altijd met
een zachte, goed absorberende doek drogen.
Schade aan de decorfolie vermijden
RDe levensduur en de kleurechtheid van decor-
folie kan door de volgende zaken worden beïn-
vloed:
-Zonlicht
-Temperatuur, bijvoorbeeld door de aanja-
ger
-Weersomstandigheden
-Steenslag en vervuiling
-Chemische reinigingsmiddelen
-Vethoudende stoen
RGeen poetsmiddelen op matte decorfolie
gebruiken. Poetsen leidt ertoe dat het opper-
vlak gaat glanzen.
RMatte decorfolie of structuurfolie niet met wax
behandelen. Hierdoor kunnen vlekken ont-
staan die niet kunnen worden verwijderd.
Krassen, agressieve aanslag, vlekken door invloe-
den van buitenaf en beschadigingen die ontstaan
zijn door niet deskundige verzorging kunnen niet
altijd worden hersteld. In dit geval contact opne-
men met een gekwaliceerde werkplaats.
Informatie over speciale verzorgings- en reini-
gingsmiddelen is verkrijgbaar bij de fabrikant.
Bij met folie bedekte oppervlakken kunnen na het
verwijderen van decorfolie optische verschillen
Onderhoud en verzorging 425
optreden met de oppervlakken die niet door
decorfolie beschermd waren.
%Werkzaamheden of reparaties aan decorfolie
bij een gekwaliceerde werkplaats laten uit-
voeren, bijvoorbeeld een Mercedes-Benz-ser-
vicewerkplaats.
Aanwijzingen met betrekking tot de verzorging van
onderdelen van de auto
&WAARSCHUWING Inklemgevaar door inge-
schakelde ruitenwissers bij het reinigen
van de voorruit
Als de ruitenwissers zich tijdens het reinigen
van de voorruit of van de ruitenwisserbladen in
beweging zetten, kunt u bekneld raken.
#Alvorens de voorruit of de ruitenwisser-
bladen te reinigen, altijd de ruitenwissers
en het aandrijfsysteem uitschakelen.
Om schade aan de auto te vermijden, de aanwij-
zingen met betrekking tot reiniging en verzorging
van de volgende onderdelen van de auto in acht
nemen:
Wielen en velgen
RWater en een zuurvrije velgreiniger gebruiken.
RVoor het verwijderen van remstof geen zuur-
houdende velgreiniger gebruiken. Anders wor-
den eventueel de wielbouten en onderdelen
van de remmen beschadigd.
RTer vermijding van corrosievorming op de rem-
schijven en remblokken na het reinigen enkele
minuten rijden en de auto dan pas parkeren.
De remschijven en remblokken worden warm
en drogen.
Ruiten
*AANWIJZING Beschadiging van elektroni-
sche onderdelen door overmatig binnen-
dringen van vloeistoen
Bij het reinigen van de ruiten van binnenuit
kunnen naar beneden stromende vloeistoen,
bijv.reinigingsmiddelen of water, achter bekle-
dingsonderdelen van het voertuiginterieur
terechtkomen en schade aan elektronische
onderdelen veroorzaken.
#Gebruik reinigingsmiddelen zo spaar-
zaam mogelijk.
#Vang gemorste vloeistoen onmiddellijk
op.
RDe ruiten aan de binnen- en buitenzijde met
een vochtige doek en een door Mercedes-
Benz geadviseerd reinigingsmiddel reinigen.
RVoor het reinigen van de binnenzijde geen
droge doeken, schuurmiddelen of oplosmidde-
len bevattende reinigingsmiddelen gebruiken.
%Na het vervangen van de ruitenwisserbladen
of de behandeling van de auto met wax de
voorruit grondig met voor Mercedes-Benz
geadviseerde reinigingsmiddelen reinigen. Het
niet in acht nemen van de gebruiksvoorschrif-
ten kan tot schade, smeersporen of verblin-
dende gedeeltes leiden.
%Condens of vuil op de buitenzijde van de voor-
ruit ter plaatse van de multifunctionele
camera verwijderen. Anders kunnen rijsyste-
men en rijveiligheidssystemen worden beïn-
vloed of uitvallen (/ pagina 244).
426 Onderhoud en verzorging
Ruitenwisserbladen
RDe ruitenwisserarmen gaan naar de vervan-
gingsstand (/ pagina 176).
RBij weggeklapte ruitenwisserarmen de ruiten-
wisserbladen met een vochtige doek reinigen.
%In acht nemen dat de ruitenwisserbladen van
een coating zijn voorzien. De coating kan res-
ten achterlaten op een doek. De ruitenwisser-
bladen niet overmatig en niet te vaak reinigen.
Exterieurverlichting
RDe ruiten met een natte spons en een mild rei-
nigingsmiddel, bijvoorbeeld autoshampoo, rei-
nigen.
RAlleen voor kunststof glas geschikte reini-
gingsmiddelen of doeken gebruiken.
Voertuigstekkerdoos (hoogspanningsaccu)
RDe voertuigstekkerdoos met schoon water en
een zachte doek reinigen.
RGeen hogedrukreiniger en geen reinigingsmid-
delen, bijvoorbeeld zeep, gebruiken.
Sensoren
RDe sensoren in de voor- en achterbumper met
een zachte doek en autoshampoo reinigen
(/ pagina 244).
RBij het gebruik van een hogedrukreiniger een
minimumafstand van 30 cm aanhouden.
Achteruitrijcamera en 360°-camera
RDe camera-afdekking met het multimediasys-
teem openen (/ pagina 303).
RDe cameralens met schoon water en een
zachte doek reinigen.
RGeen hogedrukreiniger gebruiken.
Aanhangwagenvoorziening
RDe verzorgingstips in de handleiding van de
fabrikant van de aanhangwagenvoorziening in
acht nemen.
RDe kogelhals niet met een hogedrukreiniger of
oplosmiddel reinigen.
RRoestaanslag op de kogel bijvoorbeeld met
een staalborstel verwijderen.
RVuil met een pluisvrije doek verwijderen.
RNa reiniging van de kogelkop deze dun met
olie of met vet insmeren.
%Vóór het gebruik van een aanhangwagen met
antislingerkoppeling de handleiding van de
fabrikant in acht nemen.
Aanwijzingen met betrekking tot de verzorging van
het interieur
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel door
het losraken van kunststof delen na het
gebruik van oplosmiddelhoudende verzor-
gingsmiddelen
De oppervlakken in de cockpit kunnen poreus
worden. Wanneer de airbags dan worden
geactiveerd, kunnen kunststof delen losraken.
#Voor de reiniging van de cockpit geen
oplosmiddelhoudende verzorgings‑ en
reinigingsmiddelen gebruiken.
Onderhoud en verzorging 427
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel of
levensgevaar door gebleekte veiligheids-
gordels
Veiligheidsgordels kunnen door bleken of kleu-
ren aanzienlijk verzwakken.
Daardoor kunnen de veiligheidsgordels bij-
voorbeeld bij een ongeval scheuren of uitval-
len.
#Veiligheidsgordels nooit bleken of kleu-
ren.
Om schade aan de auto te vermijden, de volgende
aanwijzingen met betrekking tot de reiniging en
verzorging in acht nemen:
Veiligheidsgordels
RMet lauw water en een zeepsopoplossing rei-
nigen.
RGeen chemische reinigingsmiddelen gebrui-
ken.
RNiet door verwarming boven 80 °C of in direct
invallend zonlicht drogen.
Display
RHet display uitschakelen en laten afkoelen.
RHet oppervlak voorzichtig met een microvezel-
doek en een geschikt onderhoudsmiddel voor
displays (TFT-LCD) reinigen.
RGeen andere middelen gebruiken.
Head-up-display
RMet een zachte, niet-statische, pluisvrije doek
reinigen.
RGeen reinigingsmiddelen gebruiken.
Kunststof bekleding
RMet een vochtige microvezeldoek reinigen.
RBij sterke vervuiling: Een voor Mercedes-Benz
geadviseerd reinigingsmiddel gebruiken.
RGeen stickers, folie of iets dergelijks aanbren-
gen.
RNiet in contact laten komen met cosmetica,
insectenspray en zonnebrandcrème.
Echt hout en sierdelen
RMet een microvezeldoek reinigen.
RPianolaklook zwart: Met een vochtige doek en
een zeepsopoplossing reinigen.
RBij sterke vervuiling: Een voor Mercedes-Benz
geadviseerd reinigingsmiddel gebruiken.
RGeen oplosmiddelhoudende reinigingsmidde-
len, poetsmiddelen of wax gebruiken.
Interieurhemel
RMet een borstel of droogshampoo reinigen.
Vloerbedekking
REen voor Mercedes-Benz geadviseerd tapijt-
en textielreinigingsmiddel gebruiken.
Stuurwiel van echt leder of DINAMICA
*AANWIJZING Beschadigingen door ver-
keerde reinigingsmiddelen
#Geen oplosmiddelhoudende reinigings-
middelen, zoals teerverwijderingsmiddel
of velgenreiniger, poetsmiddelen of wax
gebruiken. Anders kan het oppervlak
worden beschadigd.
RMet een vochtige doek en een 1%-zeepsopop-
lossing reinigen en met een droge doek nawis-
sen.
428 Onderhoud en verzorging
RBij sterke vervuiling: Een voor Mercedes-Benz
geadviseerd reinigingsmiddel gebruiken.
RLederverzorging: Een voor Mercedes-Benz
geadviseerd lederverzorgingsmiddel gebrui-
ken.
RHet leder niet te nat reinigen.
RGeen microvezeldoek gebruiken.
%Leder is een natuurproduct. Het oppervlak
hee natuurlijke kenmerken, zoals verschillen
in de structuur, groei- en letselsporen of lichte
kleurnuances. Deze oppervlaktekenmerken
zijn bijzonderheden van leder, geen materiaal-
gebreken. Bovendien ondergaat leder een
natuurlijk verouderingsproces, waarbij de
oppervlaktekenmerken veranderen.
Stoelhoezen van echt leder
RVerontreinigingen, bv. kruimels of stof, afzui-
gen en aansluitend de stoelhoezen met een
vochtige katoenen doek reinigen en met een
droge doek navegen. De stoelhoezen regelma-
tig reinigen.
RBij sterke vervuiling: een voor Mercedes-Benz
aanbevolen lederverzorgingsproduct voor de
nabehandeling gebruiken.
RLederverzorging: Een voor Mercedes-Benz
geadviseerd lederverzorgingsmiddel gebrui-
ken.
RGeen microvezeldoek gebruiken.
RHet leder niet te nat reinigen.
RGeen oliehoudende reinigings- en verzorgings-
middelen gebruiken.
%Leder is een natuurproduct. Het oppervlak
hee natuurlijke kenmerken, zoals verschillen
in de structuur, groei- en letselsporen of lichte
kleurnuances. Deze oppervlaktekenmerken
zijn bijzonderheden van leder, geen materiaal-
gebreken. Bovendien ondergaat leder een
natuurlijk verouderingsproces, waarbij de
oppervlaktekenmerken veranderen.
Door het natuurlijke materiaal leder kan de
stoelhoes gaan golven of rimpelen als ze
wordt belast.
Een regelmatige reiniging en verzorging van
het leder reduceert verontreinigingen,
gebruikssporen en schade als gevolg van ver-
oudering en verlengt daardoor duidelijk de
levensduur. Kleurafgevende kleding, bijvoor-
beeld jeans, kan verkleuringen op het leder
achterlaten.
Stoelhoezen van DINAMICA
RZuig onzuiverheden weg, bv. kruimels of stof,
en reinig ze vervolgens met een vochtige
doek.
RGeen microvezeldoek gebruiken.
Stoelhoezen van kunstleder
RVerontreinigingen, bv. kruimels of stof afzuigen
en aansluitend met een vochtige microvezel-
doek en een zeepsopoplossing van 1% de vol-
ledige stoelhoes reinigen. Niet alleen afzonder-
lijke vlekken reinigen.
REen voor Mercedes-Benz aanbevolen reini-
gings- en verzorgingsmiddel gebruiken.
RGeen microvezeldoek gebruiken.
RGeen oliehoudende reinigings- en verzorgings-
middelen gebruiken.
Onderhoud en verzorging 429
Noodgeval
Veiligheidsvest uitnemen
De veiligheidsvesten bevinden zich in de opberg-
vakken in de voorportieren.
#Het veiligheidsvestfoedraal 1 uit de opberg-
ruimte nemen.
#Het veiligheidsvestfoedraal 1 openen en het
veiligheidsvest eruit nemen.
%In de opbergvakken van de achterportieren
kunnen ook veiligheidsvesten opgeborgen
worden.
1Maximum aantal wasbeurten
2Maximale wastemperatuur
3Niet bleken
4Niet strijken
5Geen wasdroger gebruiken
6Niet chemisch reinigen
7Dit vest voldoet aan klasse 2
Alleen in de volgende gevallen wordt aan de in de
wettelijke norm vastgelegde eisen voldaan:
RHet veiligheidsvest hee de juiste maat.
RHet veiligheidsvest is tijdens het dragen volle-
dig gesloten.
Vervangt u het veiligheidsvest in de volgende
gevallen:
RDe reectiestrepen zijn beschadigd of hebben
een niet meer verwijderbare verontreiniging.
RHet is te vaak gewassen.
RDe uorescerende eigenschappen nemen af.
Gevarendriehoek
Gevarendriehoek uitnemen
#De bagageruimtebodem openen.
#De gevarendriehoek 1 uitnemen.
430 Pechhulp
Gevarendriehoek uitklappen
#De reectoren aan de zijkant 1 tot een drie-
hoeksvorm omhoogtrekken en met de boven-
ste drukknop 2 verbinden.
#De poten 3 zijdelings naar onderen uitklap-
pen.
EHBO-set
Bij aevering bevindt de EHBO-set 1 zich links in
de bagageruimte.
Brandblusser uitnemen
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen
door een niet correct bevestigde brand-
blusser in de beenruimte van de bestuur-
der
Een brandblusser kan de slag van de pedalen
beperken of een ingedrukt pedaal blokkeren.
Hierdoor wordt de bedrijfs‑ en verkeersveilig-
heid van de auto in gevaar gebracht.
De brandblusser kan gaan rondslingeren en de
bestuurder of anderen inzittende verwonden.
#De brandblusser altijd correct in de hou-
der opbergen en bevestigen.
#De brandblusser tijdens het rijden niet
uitnemen.
#Auto met linkse besturing: De lip 1 omhoog-
trekken.
#Auto met rechtse besturing: De lip 1 omlaag-
trekken.
Pechhulp 431
#De brandblusser 2 uitnemen.
Bandenpech
Aanwijzingen met betrekking tot bandenpech
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen
door drukloze banden
Een drukloze band beïnvloedt de rij-eigen-
schappen en het stuur‑ en remgedrag sterk.
Banden zonder noodloopeigenschappen:
#Niet met drukloze band rijden.
#De drukloze band direct laten vervangen
door een nood‑ of reservewiel of contact
opnemen met een gekwaliceerde werk-
plaats.
Banden met noodloopeigenschappen:
#De informatie en de waarschuwingsaan-
wijzingen over MOExtended banden
(banden met noodloopeigenschappen) in
acht nemen.
Afhankelijk van de uitrusting van de auto hebt u in
geval van bandenpech over de volgende mogelijk-
heden:
RAuto's met MOExtended-banden: Beperkt
doorrijden is mogelijk. Daarbij de waarschu-
wingsaanwijzingen over MOExtended banden
(banden met noodloopeigenschappen) in acht
nemen (/ pagina 432).
RAuto's met TIREFIT-set: U kunt de band afdich-
ten om beperkt te kunnen doorrijden. Daartoe
de TIREFIT-set gebruiken (/ pagina 434).
RAuto's met Mercedes me connect: U kunt in
geval van pech een pechoproep starten met
het bedieningspaneel dakconsole
(/ pagina 391).
RAlle auto's: Het wiel vervangen
(/ pagina 460).
Aanwijzingen met betrekking tot MOExtended-
banden (banden met noodloopeigenschappen)
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen
tijdens het rijden in het noodprogramma
Bij het rijden in het noodprogramma verslech-
tert het rijgedrag.
#De toegestane maximumsnelheid voor
MOExtended-banden niet overschrijden.
#Abrupte stuur- en rijmanoeuvres en rij-
den over hindernissen (stoepranden, kui-
len en wegoneenheden, in het terrein)
vermijden. Dit geldt in het bijzonder als
de auto beladen is.
#In de volgende gevallen het rijden in het
noodprogramma beëindigen:
Rbij klapperende geluiden
Rbij schudden van de auto
Rbij rookontwikkeling met de geur van rub-
ber
Rbij voortdurend ingrijpen van het ESP®
Rbij scheuren in de bandwangen
432 Pechhulp
#Na het rijden in de noodprogramma bij
een gekwaliceerde werkplaats laten
controleren of de velgen verder kunnen
worden gebruikt.
#De defecte band in ieder geval vervan-
gen.
Met MOExtended banden (banden met noodloop-
eigenschappen) kan ook met de auto worden
gereden wanneer één of meer banden volledig
leeg zijn. De band mag echter geen duidelijk zicht-
bare beschadiging vertonen.
Een MOExtended-band kunt u herkennen aan het
keurmerk "MOExtended" op de wang van de band.
Auto's met bandenspanningscontrole: MOExten-
ded-banden mogen alleen in combinatie met
geactiveerde bandenspanningscontrole worden
gebruikt.
Wanneer een waarschuwingsmelding voor druk-
verlies op het bestuurdersdisplay verschijnt, als
volgt te werk gaan:
RDe band op beschadiging controleren.
RBij doorrijden de volgende aanwijzingen in
acht nemen.
Af te leggen afstand na drukverlieswaarschuwing
Beladingstoestand Af te leggen afstand
Gedeeltelijk beladen 80 km
Volledig beladen 30 km
De bereikbare nog af te leggen afstand kan afwij-
ken afhankelijk van de rijstijl. Daarbij de toege-
stane maximumsnelheid van 80 km/h in acht
nemen.
Wanneer na een lekke band niet meteen een
MOExtended-band kan worden gemonteerd, mag
tijdelijk ook een standaardband worden gebruikt.
Opbergplaats TIREFIT-set
De TIREFIT-set bevindt zich onder de bagageruim-
tebodem.
1Fles bandenafdichtmiddel
2Bandenvulcompressor
Afhankelijk van de uitvoering kan de TIREFIT-set
zich ook op een andere plaats onder de bagage-
ruimtebodem bevinden.
%De informatie over de vermogensklasse (LK)
en/of de elektrische gegevens vindt u aan de
achterzijde van de bandenvulcompressor:
RLK3 – 12 V/20 A, 240 W, 1 kg
Op een afstand van circa 1 m tot de banden-
vulcompressor en circa 1,6 m boven de grond
geldt het volgende geluidsniveau:
RGeluidsemissieniveau LPA 84 dB(A)
Pechhulp 433
RGeluidsvermogensniveau LWA 92 dB(A)
De bandenvulcompressor is onderhoudsvrij.
Bij een storing in de werking contact opne-
men met een gekwaliceerde werkplaats.
TIREFIT-set gebruiken
Voorwaarden
RFles bandenafdichtmiddel en bandenvulcom-
pressor staan klaar (/ pagina 433).
RSticker TIREFIT is beschikbaar.
RHandschoenen zijn beschikbaar.
Met het bandenplakmiddel TIREFIT kunnen kleine
perforaties tot 4 mm, in het bijzonder in het loop-
vlak van de band, worden afgedicht. TIREFIT is
bruikbaar bij een buitentemperatuur tot circa
-20 °C.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen
bij gebruik van bandenplakmiddel
Met name in de volgende gevallen kan het
bandenplakmiddel de band niet afdichten:
RBij grotere insnijdingen of perforaties (gro-
ter dan eerder genoemd)
RVelgschade
RNa het rijden met een zeer lage banden-
spanning of lege banden
#Niet verder rijden.
#Contact opnemen met een gekwali-
ceerde werkplaats.
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel en
vergiigingsgevaar door bandenplakmid-
del
Het bandenplakmiddel is schadelijk voor de
gezondheid en veroorzaakt irritaties. Het mag
niet in contact met huid, ogen of kleding
komen of ingeslikt worden. De dampen niet
inademen. Bandenplakmiddel uit de buurt van
kinderen houden.
Bij contact met het bandenplakmiddel het vol-
gende in acht nemen:
#Bandenplakmiddel op de huid direct met
water afspoelen.
#Bandenplakmiddel in de ogen direct
grondig met schoon water uitspoelen.
#Als het bandenplakmiddel ingeslikt is,
direct de mond grondig uitspoelen en
veel water drinken. Geen braken opwek-
ken en zo snel mogelijk naar een arts
gaan!
#Met bandenplakmiddel vervuilde kleding
direct vervangen.
#Bij allergische reacties direct naar een
arts gaan.
*AANWIJZING Oververhitting door te lange
looptijd van de bandenvulcompressor
#De bandenvulcompressor niet langer dan
tien minuten zonder onderbreking
gebruiken.
De veiligheidsaanwijzingen van de fabrikant op de
sticker van de bandenvulcompressor in acht
nemen.
De es bandenafdichtmiddel elke vijf jaar laten
vervangen bij een gekwaliceerde werkplaats.
434 Pechhulp
#De binnengedrongen voorwerpen in de band
laten zitten.
#Deel 1 van de TIREFIT-sticker in het gezichts-
veld van de bestuurder op het combi-instru-
ment plakken.
#Deel 2 van de TIREFIT-sticker in de buurt van
het ventiel op de velg van het wiel met de
lekke band plakken.
#De stekker 4 met de kabel en de slang 5
uit de behuizing van de bandenvulcompressor
trekken.
#De stekker van de slang 5 in de ens 6 van
de es bandenafdichtmiddel 1 schuiven, tot
de stekker vergrendelt.
#De es bandenafdichtmiddel 1 met de
bovenzijde naar beneden in de uitsparing 2
van de bandenvulcompressor steken.
#Het ventieldopje van het ventiel 7 van de
lekke band draaien.
#De vulslang 8 op het ventiel 7 schroeven.
#De stekker 4 in een 12V‑aansluiting van uw
auto steken.
#De auto inschakelen.
#De bandenvulcompressor met de in- en uit-
schakelaar 3 inschakelen.
De band wordt opgepompt. Eerst wordt het
bandenplakmiddel in de band gepompt. Daar-
Pechhulp 435
bij kan de druk kortstondig naar circa 500 kPa
(5,0 bar, 73 psi) stijgen.
De bandenvulcompressor tijdens deze fase niet
uitschakelen!
#De bandenvulcompressor maximaal tien minu-
ten laten draaien.
Vervolgens moet een bandenspanning van ten
minste 200 kPa (2,0 bar, 29 psi) bereikt zijn.
Wanneer bandenplakmiddel weggelekt is, de
getroen plaatsen zo snel mogelijk reinigen. Bij
voorkeur schoon water gebruiken.
Wanneer uw kleding met bandenplakmiddel is ver-
vuild, deze zo snel mogelijk bij een stomerij met
perchloorethyleen laten reinigen.
Wanneer na tien minuten de bandenspanning van
200 kPa (2,0 bar, 29 psi) niet wordt bereikt:
#De bandenvulcompressor uitschakelen.
#De vulslang losdraaien van het ventiel van de
lekke band.
In acht nemen dat bij het losdraaien van de vul-
slang eventueel bandenplakmiddel kan ontsnap-
pen.
#Met de auto zeer langzaam circa 10 m vooruit-
of achteruitrijden.
#De band opnieuw oppompen.
Na maximaal tien minuten moet de banden-
spanning ten minste 200 kPa (2,0 bar, 29 psi)
bedragen.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen
door niet bereikte bandenspanning
Als de aangegeven bandenspanning na de
aangegeven tijd niet wordt bereikt, is de band
te zwaar beschadigd. Het bandenplakmiddel
kan hier geen pechhulp bieden.
Het remgedrag en de rij-eigenschappen kun-
nen sterk nadelig worden beïnvloed.
#Niet verder rijden.
#Contact opnemen met een gekwali-
ceerde werkplaats.
Wanneer na tien minuten de bandenspanning van
200 kPa (2,0 bar, 29 psi) wordt bereikt:
#De bandenvulcompressor uitschakelen.
#De vulslang losdraaien van het ventiel van de
lekke band.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen
tijdens het rijden met afgedichte banden
Een met bandenplakmiddel tijdelijk afgedichte
band is niet geschikt voor hogere snelheden.
#De rijstijl aanpassen en voorzichtig rij-
den.
#De toegestane maximumsnelheid voor
een met bandenplakmiddel afgedichte
band in acht nemen.
#De toegestane maximumsnelheid voor een
met bandenplakmiddel afgedichte band van
80 km/h in acht nemen.
436 Pechhulp
*AANWIJZING Vlekvorming door uitlopend
bandenplakmiddel
Resten bandenplakmiddel kunnen na het
gebruik uit de vulslang lopen.
#De vulslang in de plastic zak van de TIRE-
FIT-set leggen.
+MILIEU-AANWIJZING Milieuvervuiling door
verkeerde afvoer
Bandenplakmiddel bevat schadelijke stoen.
#De gebruikte es bandenafdichtmiddel
vakkundig afvoeren, bijvoorbeeld bij een
Mercedes-Benz-servicewerkplaats.
#De es bandenafdichtmiddel en de bandenvul-
compressor opbergen.
#Meteen wegrijden.
#Na circa tien minuten stoppen en de banden-
spanning controleren met de bandenvulcom-
pressor.
De bandenspanning moet nu ten minste
130 kPa (1,3 bar, 19 psi) bedragen.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen
door niet bereikte bandenspanning
Als de aangegeven bandenspanning niet wordt
bereikt, is de band te zwaar beschadigd. Het
bandenplakmiddel kan hier geen pechhulp bie-
den.
Het remgedrag en de rij-eigenschappen kun-
nen sterk nadelig worden beïnvloed.
#Niet verder rijden.
#Contact opnemen met een gekwali-
ceerde werkplaats.
Landen met Mercedes-Benz Service24h: Een stic-
ker met het telefoonnummer van Mercedes-
BenzService24h bevindt zich bijvoorbeeld op de
B‑stijl aan bestuurderszijde.
#De bandenspanning corrigeren, wanneer deze
nog ten minste 130 kPa (1,3 bar, 19 psi)
bedraagt. Zie voor de waarden de banden-
spanningstabel op de B‑stijl aan bestuurders-
zijde.
#Bandenspanning verhogen: De bandenvulcom-
pressor inschakelen.
#Bandenspanning verlagen: De afblaasknop 1
naast de manometer 2 indrukken.
#Wanneer de bandenspanning correct is, de
vulslang losdraaien van het ventiel van de
gerepareerde band.
#Het ventieldopje op het ventiel van de gerepa-
reerde band draaien.
#De es bandenafdichtmiddel uit de bandenvul-
compressor trekken.
De vulslang blij op de es bandenafdichtmid-
del.
#Naar de dichtstbijzijnde gekwaliceerde werk-
plaats rijden en de band, de es bandenaf-
dichtmiddel en de vulslang laten vervangen.
Pechhulp 437
Accu (auto)
Aanwijzingen met betrekking tot de 12V‑accu
&WAARSCHUWING Explosiegevaar door
elektrostatische oplading
Door elektrostatische oplading kan het licht
explosieve gasmengsel van een accu ontste-
ken.
#Om aanwezige elektrostatische oplading
af te bouwen, de metalen carrosserie
aanraken voordat de accu wordt vastge-
pakt.
Het zeer explosieve gasmengsel ontstaat bij het
opladen van de accu en tijdens de starthulp.
Mercedes-Benz adviseert in verband met de vei-
ligheid alleen accu's te gebruiken die door
Mercedes-Benz speciaal voor de auto zijn getest
en goedgekeurd.
&WAARSCHUWING Gevaar voor brandwon-
den door accuzuur
Accuzuur is een agressieve stof.
#Contact met de huid, ogen of kleding
voorkomen.
#Niet over de accu buigen.
#Geen accugassen inademen.
#Kinderen van de accu verwijderd hou-
den.
#Accuzuur direct grondig met veel schoon
water afspoelen en direct de hulp van
een arts inroepen.
+MILIEU-AANWIJZING Milieuschade door
een ondeskundige afvoer van batterijen
Accu's bevatten schadelijke stoen.
Het is wettelijke verboden, deze samen met
het huisvuil af te voeren.
#
Accu's op milieuvriendelijke
wijze afvoeren. Ontladen batterijen bij
een gekwaliceerde werkplaats of bij
een inzamelpunt voor oude batterijen
afgeven.
Wanneer de 12V‑accu moet worden losgekoppeld,
contact opnemen met een gekwaliceerde werk-
plaats.
Bij het werken met de accu's de veiligheidsaanwij-
zingen en beschermende maatregelen in acht
nemen.
Explosiegevaar
Vuur, open licht en roken zijn bij het
werken aan de accu verboden. Vonk-
vorming voorkomen.
Elektrolyt of accuzuur is agressief. Het
mag niet met de huid, ogen of kleding
in aanraking komen. Geschikte
beschermende kleding dragen, in het
bijzonder handschoenen, schort en
gezichtsbescherming. Elektrolyt- of
zuurspatten direct wegspoelen met
438 Pechhulp
schoon water. Direct naar een arts
gaan.
Een veiligheidsbril dragen.
Kinderen uit de buurt houden.
Deze handleiding lezen.
Wanneer u de auto gedurende een langere
periode niet wilt gebruiken, vraagt u advies bij een
gekwaliceerde werkplaats.
Aanwijzingen met betrekking tot de hoogspan-
ningsaccu
&GEVAAR Brand- en explosiegevaar bij
overschrijding van de inwendige druk van
de hoogspanningsaccu
Bij een autobrand kan brandbaar gas ontsnap-
pen en ontbranden.
#Bij een ongewone geurontwikkeling, rook
of brandvlekken direct het opladen
afbreken.
#Direct de gevarenzone verlaten. De geva-
renzone op voldoende afstand beveili-
gen.
#Contact opnemen met de brandweer.
De aanwijzingen met betrekking tot het opladen
van de hoogspanningsaccu in acht nemen
(/ pagina 216).
Explosiegevaar
Vuur, open licht en roken zijn bij het wer-
ken aan de accu verboden. Vonkvorming
voorkomen.
Elektrolyt of accuzuur is agressief. Het
mag niet met de huid, ogen of kleding in
aanraking komen. Geschikte bescher-
mende kleding dragen, in het bijzonder
handschoenen, schort en gezichtsbe-
scherming. Elektrolyt- of zuurspatten
direct wegspoelen met schoon water.
Direct naar een arts gaan.
Een veiligheidsbril dragen.
Kinderen uit de buurt houden.
Deze handleiding lezen.
Pechhulp 439
Starthulp en 12V‑accu opladen
#Starthulp alleen laten verlenen door een
gekwaliceerde werkplaats, bijvoorbeeld een
Mercedes-Benz-servicewerkplaats.
#De accu alleen laten opladen bij een gekwali-
ceerde werkplaats, bijvoorbeeld een
Mercedes-Benz-servicewerkplaats.
12V‑accu vervangen
#De accu alleen laten vervangen bij een gekwa-
liceerde werkplaats, bijvoorbeeld een
Mercedes-Benz-servicewerkplaats.
Aan- of wegslepen
Overzicht van toegestane sleepmethoden
*AANWIJZING Beschadiging door zelfstan-
dig remmen
Wanneer een van de volgende functies inge-
schakeld is, remt de auto in bepaalde situaties
automatisch:
RActive Brake Assist System
RActieve afstandsassistent DISTRONIC
RHOLD-functie
RActieve parkeerassistent
Om schade aan de auto te vermijden, deze
systemen in de volgende of vergelijkbare situ-
aties uitschakelen:
#Bij het slepen.
#In de wasstraat.
Mercedes-Benz adviseert om de auto bij pech te
transporteren in plaats van te slepen.
Bij het slepen met beiden assen op de grond een
sleepkabel of een sleepstang gebruiken. Geen
triangelsystemen gebruiken.
Wanneer u ziet dat de auto koelvloeistof hee ver-
loren, de auto niet laten wegslepen. De auto in
plaats daarvan laten transporteren.
*AANWIJZING Schade aan de auto door
ondeskundig slepen
#De aanwijzingen voor het slepen in acht
nemen.
Auto's met achterwielaandrijving
Toegestane sleepmethoden
Beide assen op de
grond
Ja, maximaal 50 km
met 50 km/h, alleen
vooruit met bestuur-
der in de cockpit
Vooras opgetild Nee
Achteras opgetild Ja, maximaal 50 km
met 50 km/h
440 Pechhulp
4MATIC auto's
Toegestane sleepmethoden
Beide assen op de
grond
Ja, maximaal 50 km
met 50 km/h, alleen
vooruit met bestuur-
der in de cockpit
Vooras opgetild Nee
Achteras opgetild Nee
Auto slepen met beide assen op de grond
#De aanwijzingen met betrekking tot de toege-
stane sleepmethoden in acht nemen
(/ pagina 440).
#Controleren of de 12V‑accu aangesloten en
opgeladen is.
Wanneer de 12V‑accu losgekoppeld of ontladen
is, de volgende punten in acht nemen:
RHet aandrijfsysteem kan niet worden gestart.
RDe elektrische parkeerrem kan niet worden
uit- of ingeschakeld.
RDe keuzehendel kan niet in de stand i of j
worden gezet.
Wanneer ten minste één van de volgende situaties
van toepassing is, is alleen transport toegestaan:
RWanneer de keuzehendel niet in de stand i
kan worden gezet.
RWanneer de 12V‑accu losgekoppeld of ontla-
den is.
RWanneer het display in het combi-instrument
is uitgevallen.
RWanneer de displaymelding á Wegslepen
verboden Zie handleiding wordt weergegeven.
RWanneer de displaymelding + Koelvloei-
stof bijvullen zie handleiding wordt weergege-
ven.
RWanneer de displaymelding d Stoppen
Auto uitschakelen wordt weergegeven.
#In deze gevallen de auto vervoeren
(/ pagina 443).
*AANWIJZING Beschadiging door te snel of
te ver slepen
Door te snel of te ver slepen kan de aandrijijn
beschadigd raken.
#Een sleepsnelheid van 50 km/h niet
overschrijden.
#Een sleepafstand van 50 km niet over-
schrijden.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen
bij het slepen van een voertuig met een te
hoog gewicht
Wanneer het te slepen voertuig zwaarder is
dan het toegestaan totaalgewicht van uw auto,
kunnen de volgende situaties zich voordoen:
RHet sleepoog breekt af.
RDe combinatie kan gaan slingeren en kan-
telen.
#Vóór het aan- of afslepen controleren of
het voertuig dat moet worden aan- of
afgesleept zwaarder is dan het toege-
staan totaalgewicht.
Pechhulp 441
Wanneer een auto moet worden weggesleept of
aangesleept, mag het toegestaan totaalgewicht
daarvan het toegestaan totaalgewicht van het
trekkende voertuig niet overschrijden.
#De gegevens over het toegestaan totaalge-
wicht van de betreende auto vindt u op het
voertuigtypeplaatje (/ pagina 475).
Auto slepen
#Het sleepoog aanbrengen (/ pagina 446).
#De sleepkabel of -stang bevestigen.
*AANWIJZING Beschadiging door verkeerde
bevestiging van de sleepkabel of -stang
#De sleepkabel of sleepstang alleen aan
de sleepogen bevestigen.
#De automatische vergrendeling uitschakelen
(/ pagina 93).
#De HOLD-functie niet activeren.
#De wegsleepbeveiliging uitschakelen
(/ pagina 115).
#Het Active Brake Assist System uitschakelen
(/ pagina 279).
#De keuzehendel in de stand i zetten.
#De elektrische parkeerrem vrijzetten.
#Tijdens het slepen in de cockpit blijven en dis-
playmeldingen in acht nemen.
#De auto tijdens het slepen niet uitschakelen.
#Het bestuurders- of passagiersportier niet
openen, omdat anders de keuzehendel auto-
matisch in de stand j wordt gezet.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen
door beperkte veiligheidsrelevante func-
ties bij het slepen
Veiligheidsrelevante functies zijn in de vol-
gende situaties beperkt of niet meer beschik-
baar:
RDe auto is uitgeschakeld.
RHet remsysteem of de stuurbekrachtiging
vertoont een storing.
RDe energievoorziening of het boordnet ver-
toont een storing.
#De auto in deze situaties niet slepen.
#De auto vervoeren (/ pagina 443).
*AANWIJZING Beschadiging van het aan-
drijfsysteem door onjuist slepen
De auto mag in de volgende situaties niet wor-
den gesleept:
RDe auto is uitgeschakeld.
RHet remsysteem of de stuurbekrachtiging
vertoont een storing.
RDe energievoorziening of het boordnet ver-
toont een storing.
#De auto in deze situaties niet slepen.
*AANWIJZING Beschadiging door te hoge
trekkrachten
Plotseling wegrijden kan door hoge trekkrach-
ten de auto's beschadigen.
#Langzaam en niet plotseling wegrijden.
442 Pechhulp
Auto voor transport opladen
Voorwaarden
RDe auto staat stil.
RDe auto is uitgeschakeld.
RHet bestuurdersdisplay bevindt zich in de uit-
gangstoestand zonder geopende menu's
(/ pagina 333). Ook wanneer een waarschu-
wingsmelding zichtbaar is, is transport moge-
lijk.
RDe 12V‑accu is opgeladen.
#Indien nodig de systeemtaal instellen
(/ pagina 369).
#De aanwijzingen met betrekking tot het slepen
in acht nemen (/ pagina 441).
#Om de auto op te laden de sleepkabel of -
stang aan het sleepoog bevestigen.
%Auto's met aanhangwagenvoorziening: De
sleepkabel of -stang kan ook aan de aanhang-
wagenvoorziening worden bevestigd.
#De spanningsvoorziening inschakelen
(/ pagina 200).
#De keuzehendel in de stand i zetten.
%Bij storingen aan de elektronica kan de keuze-
hendel in de stand j geblokkeerd zijn. Om
i in te schakelen het boordnet van spanning
voorzien (/ pagina 440).
*AANWIJZING Mogelijke schade aan de
auto bij het op- en aaden
Bij het op- of aaden moet de auto tot het
transportniveau omhoog zijn gebracht.
Wanneer de transportinstellingen niet worden
weergegeven of als de displaymelding Auto
niet klaar om te verladen wordt weergegeven,
mag de auto niet worden op- of afgeladen.
#De auto indien nodig opnieuw tot het
transportniveau omhoogbrengen.
#Een auto die niet tot het transportniveau
omhoog kan worden gebracht, mag niet
via een afrijplank worden op- of afgela-
den. Contact opnemen met een gekwali-
ceerde werkplaats.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen
door geactiveerd transportniveau
Als u het transportniveau gebruikt zijn de rij-
systemen en rijveiligheidssystemen slechts
beperkt beschikbaar en is het zicht vanuit de
auto beperkt.
De rijveiligheid wordt ernstig beperkt en er
bestaat gevaar voor ongevallen!
#Het transportniveau mag niet bij normaal
weggebruik worden gebruikt.
#Het transportniveau alleen voor het
laden voor transport van de auto en
Pechhulp 443
alleen buiten het publieke verkeer active-
ren en gebruiken.
#Er mogen zich geen personen of voor-
werpen in de omgeving van de auto
bevinden; dit controleren.
Auto tot transportniveau omhoogbrengen
#De toets G gedurende ten minste vijf
seconden indrukken.
#Direct de toets a gedurende ten minste
vijf seconden indrukken.
De displaymelding Voor transportniveau auto
inschakelen wordt weergegeven.
#Voertuigtransport selecteren.
%De geluidscerticeringsmodus is uitsluitend
bedoeld voor de technische keuringsorganisa-
tie. Deze beperkt het aandrijfvermogen van de
auto en mag niet worden gebruikt bij normale
rijomstandigheden.
#De auto inschakelen (/ pagina 202).
De transportinstellingen worden weergegeven.
#Met een veegbeweging omlaag Transportni-
veau selecteren en a indrukken.
De auto gaat omhoog en de displaymelding
Auto komt omhoog… Oprijplank nog niet
berijden wordt gedurende 5 seconden weer-
gegeven. Het omhoogbrengen kan tot
60 seconden duren en kan met de toets G
worden geannuleerd.
#Tijdens het omhoogbrengen de auto niet uit-
schakelen.
Terwijl de auto omhoog wordt gebracht, kunt u
reeds met een snelheid van maximaal 40 km/h
manoeuvreren.
#Bij het opladen voor transport afwachten tot
het transportniveau is bereikt en de status
Transportniveau wordt weergegeven.
%Wanneer de auto tot het transportniveau
omhoog is gebracht, worden de transportin-
stellingen ook na het opnieuw starten nog
steeds weergegeven. Daarbij is de bediening
van het bestuurdersdisplay beperkt.
Wanneer de auto zich op transportniveau bevindt,
wordt deze in de volgende situaties weer omlaag-
gebracht:
REr wordt sneller dan 40 km/h gereden.
RDe 12V‑accu is ontladen.
De auto wordt ingesteld op de hoogte van het
laatst actieve niveau.
Auto vervoeren
*AANWIJZING Schade aan de auto door
verkeerd vastsjorren
#Na het opladen moet de auto aan alle
vier wielen worden vastgezet. Anders kan
de auto worden beschadigd.
444 Pechhulp
#Een minimumafstand tot het transport-
platform van 20 cm naar boven en
10 cm naar beneden moet worden aan-
gehouden.
#Na het opladen de auto aan alle vier wielen
vastzetten.
#De auto op de transporter zetten.
#De keuzehendel in de stand j zetten.
#De auto met de elektrische parkeerrem tegen
wegrollen beveiligen.
#De auto en de spanningsvoorziening uitscha-
kelen.
#De auto alleen bij de wielen vastzetten.
Auto's met adaptieve instelbare demping
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen
bij het transport van auto's met adaptieve
instelbare demping
Bij het vervoer van auto's met adaptieve instel-
bare demping kan de combinatie gaan slinge-
ren.
#De auto in de juiste positie op de trans-
porter zetten.
#De auto aan alle vier wielen vastzetten
met geschikte spanriemen.
*AANWIJZING Schade aan de auto door
verkeerd vastsjorren
#Na het opladen moet de auto aan alle
vier wielen worden vastgezet. Anders kan
de auto worden beschadigd.
#Een minimumafstand tot het transport-
platform van 20 cm naar boven en
10 cm naar beneden moet worden aan-
gehouden.
#Na het opladen de auto aan alle vier wielen
vastzetten.
Auto aaden
#Erop letten dat de auto vóór het aaden tot
het transportniveau omhoog is gebracht
(/ pagina 294).
Auto na het aaden omlaagbrengen
#De spanningsvoorziening inschakelen.
#De auto inschakelen.
#In de transportinstellingen met een veegbewe-
ging naar boven Standaardniveau selecteren
en op a drukken.
De auto wordt ingesteld op de hoogte van het
laatst actieve niveau en de displaymelding
Auto komt omlaag wordt weergegeven.
#Nadat de auto is gezakt de toets G gedu-
rende ten minste twee seconden indrukken.
De transportinstellingen worden gesloten.
Pechhulp 445
Opbergplaats sleepoog
Het sleepoog 1 bevindt zich onder de bagage-
ruimtebodem.
Sleepoog aanbrengen en verwijderen
#De afdekking 1 aan de bovenzijde 2 naar
binnen drukken en verwijderen.
#Het sleepoog rechtsom tot de aanslag erin
draaien en vastzetten.
Auto's met aanhangwagenvoorziening: Achter aan
de auto bevindt zich geen bevestiging voor het
inschroefbare sleepoog. De sleepkabel of -stang
aan de aanhangwagenvoorziening bevestigen.
#Na het verwijderen van het sleepoog de afdek-
king 1 in de bumper vergrendelen.
446 Pechhulp
*AANWIJZING Beschadiging van de auto
door verkeerd gebruik van het sleepoog of
de aanhangwagenvoorziening
Bij het bergen van de auto door het lostrekken
met behulp van het sleepoog of de aanhang-
wagenvoorziening kan de auto beschadigd
raken.
#Het sleepoog of de aanhangwagenvoor-
ziening alleen gebruiken voor het slepen
of aanslepen van de auto.
#De sleepogen of de aanhangwagenvoor-
ziening niet gebruiken om de auto te ber-
gen.
Auto aanslepen
#Wanneer het aandrijfsysteem niet start, de
auto naar een gekwaliceerde servicewerk-
plaats laten transporteren, bijvoorbeeld een
Mercedes-Benz-servicewerkplaats.
#Het aandrijfsysteem kan niet worden gestart
door middel van aanslepen. Geen pogingen tot
aanslepen ondernemen.
Elektrische zekeringen
Aanwijzingen met betrekking tot elektrische zeke-
ringen
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen
en letsel door overbelaste bedrading
Wanneer een defecte zekering wordt gemani-
puleerd, overbrugd of door een zekering met
een hoger amperage wordt vervangen, kan de
elektrische bedrading overbelast worden.
Hierdoor kan brand ontstaan.
#Defecte zekeringen altijd door gespeci-
ceerde nieuwe zekeringen met het cor-
recte amperage vervangen.
*AANWIJZING Beschadiging door verkeerde
zekeringen
Door verkeerde zekeringen kunnen elektrische
componenten of systemen worden beschadigd
of aanzienlijk worden beperkt in hun werking.
#Alleen voor Mercedes-Benz goedge-
keurde zekeringen met het voorgeschre-
ven amperage gebruiken.
Doorgebrande zekeringen moeten worden vervan-
gen door gelijkwaardige zekeringen, herkenbaar
aan de kleur en de ampèrewaarde. De ampère-
waarden en verdere in acht te nemen informatie is
te vinden in het zekeringaansluitschema.
Zekeringaansluitschema: Op de zekeringenkast
achterin (/ pagina 449)
*AANWIJZING Beschadiging of functiesto-
ring door vochtigheid
Door vochtigheid kunnen functiestoringen of
beschadigingen aan de elektrische installatie
ontstaan.
#Bij een geopende zekeringenkast erop
letten dat geen vochtigheid in de zekerin-
genkasten kan binnendringen.
#Bij het sluiten van de zekeringenkast
erop letten dat de afdichting van het dek-
Pechhulp 447
sel correct op de zekeringenkast is aan-
gebracht.
Wanneer een nieuw aangebrachte zekering
opnieuw doorbrandt, de oorzaak laten vaststellen
en verhelpen bij een gekwaliceerde werkplaats.
Voor het vervangen van zekeringen het volgende
controleren:
RDe auto is beveiligd tegen wegrollen.
RAlle elektrische verbruikers zijn uitgeschakeld.
RDe auto is uitgeschakeld.
De elektrische zekeringen zijn over verschillende
zekeringenkasten verdeeld:
RZekeringenkast in de cockpit aan bestuurders-
zijde (/ pagina 448)
RZekeringenkast in de beenruimte van de pas-
sagier (/ pagina 448)
RZekeringenkast achterin (/ pagina 449)
Zekeringenkast op de cockpit openen en sluiten
RDe aanwijzingen met betrekking tot elektri-
sche zekeringen in acht nemen
(/ pagina 447).
De zekeringenkast bevindt zich aan bestuurders-
zijde aan de zijkant van de cockpit onder een
afdekking.
#Mercedes-Benz adviseert de zekeringenkast
bij een Mercedes-Benz-servicewerkplaats te
laten openen.
Zekeringenkast in de beenruimte van de passagier
openen en sluiten
Voorwaarden
RDe aanwijzingen met betrekking tot elektri-
sche zekeringen in acht nemen
(/ pagina 447).
Auto's met rechtse besturing: De zekeringenkast
bevindt zich aan de linkerzijde.
#Zekeringenkast openen: De afdekking 1 ver-
wijderen.
#Zekeringenkast sluiten: De afdekking 1 weer
aanbrengen.
448 Pechhulp
Zekeringenkast achterin openen en sluiten
Voorwaarden
RDe aanwijzingen met betrekking tot elektri-
sche zekeringen in acht nemen
(/ pagina 447).
De zekeringenkast bevindt zich aan de rechter-
zijde van de auto onder de stoel.
#Voor meer informatie naar een Mercedes-
Benz-servicewerkplaats gaan.
Pechhulp 449
Aanwijzingen met betrekking tot geluidsontwik-
keling of ongewoon rijgedrag
Tijdens het rijden letten op trillingen, geluiden en
ongewoon rijgedrag. Dit kan wijzen op beschadi-
gingen aan banden of velgen. Onzichtbare
beschadigingen van de banden kunnen eveneens
de oorzaak van het ongewone rijgedrag zijn.
Als wordt vermoed dat er iets met de banden of
velgen niet in orde is de snelheid verminderen en
de wielen en banden bij een gekwaliceerde werk-
plaats laten controleren.
Aanwijzingen met betrekking tot het regelmatig
controleren van de velgen en banden
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen
door beschadigde banden
Beschadigde banden kunnen bandenspan-
ningsverlies veroorzaken.
#Banden regelmatig op schade controle-
ren en beschadigde banden direct ver-
vangen.
&WAARSCHUWING Gevaar voor aquapla-
ning door te lage proeldiepte
Bij een te lage proeldiepte laat de grip van de
banden te wensen over.
Bij een natte rijbaan neemt het gevaar van
aquaplaning toe, in het bijzonder bij een niet
aangepaste snelheid.
#De proeldiepte en de toestand van het
loopvlak van de band over de gehele
breedte bij alle banden regelmatig con-
troleren.
Minimumproeldiepte bij
RZomerbanden: 3 mm
RM+S-banden: 4 mm
#De banden om veiligheidsredenen laten
vervangen voordat de wettelijk voorge-
schreven minimumproeldiepte bereikt
is.
De volgende controles regelmatig, ten minste een-
maal per maand of indien nodig, bijvoorbeeld voor
een langere rit of rijden in het terrein, bij alle wie-
len uitvoeren:
RControle van de bandenspanning
(/ pagina 452)
RVisuele controle van de banden en velgen op
beschadigingen
RControle van de ventieldopjes
RVisuele controle van de proeldiepte en het
loopvlak van de band over de gehele breedte.
De minimumproeldiepte bij zomerbanden
bedraagt 3 mm en bij winterbanden 4 mm.
Aanwijzingen met betrekking tot sneeuwkettin-
gen
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen
door verkeerde montage van de sneeuw-
kettingen
Wanneer sneeuwkettingen op de voorwielen
worden gemonteerd, kunnen de sneeuwkettin-
450 Banden en velgen
gen in contact komen met de carrosserie of
met onderdelen van het onderstel.
#Nooit sneeuwkettingen op de voorwielen
monteren.
#Sneeuwkettingen op de achterwielen
altijd paarsgewijs monteren.
*AANWIJZING Beschadiging van onderde-
len van de carrosserie of het onderstel
door gemonteerde sneeuwkettingen
Wanneer bij auto's met 4MATIC sneeuwkettin-
gen op de voorwielen worden gemonteerd,
kunnen ze onderdelen van de carrosserie of
het onderstel beschadigen.
#Bij auto's met 4MATIC sneeuwkettingen
alleen op de achterwielen monteren.
*AANWIJZING Beschadiging van de wiel-
doppen door gemonteerde sneeuwkettin-
gen
Wanneer u sneeuwkettingen op aluminium
wielen monteert, kunnen de wieldoppen
beschadigen.
#Voor de montage van sneeuwkettingen
de wieldoppen van de aluminium wielen
verwijderen.
Bij het gebruik maken van sneeuwkettingen het
volgende in acht nemen:
RSneeuwkettingen zijn slechts voor bepaalde
velg-bandcombinatie toegestaan. Informatie
hierover is verkrijgbaar bij een Mercedes-
Benz-servicewerkplaats.
ROm veiligheidsredenen alleen de voor
Mercedes-Benz goedgekeurde sneeuwkettin-
gen of sneeuwkettingen met dezelfde kwali-
teitsstandaard gebruiken.
RDe montagehandleiding van de fabrikant van
de sneeuwkettingen opvolgen.
RDe toegestane maximumsnelheid met gemon-
teerde sneeuwkettingen is 50 km/h.
RAuto's met actieve parkeerassistent: Met
gemonteerde sneeuwkettingen niet de actieve
parkeerassistent gebruiken.
RAuto's met AIRMATIC: Met gemonteerde
sneeuwkettingen alleen met hogere voertuig-
hoogte rijden (/ pagina 294).
RAuto's met gestuurde achteras: Met gemon-
teerde sneeuwkettingen alleen met geacti-
veerde sneeuwkettingmodus rijden
(/ pagina 451).
%De maximumsnelheid kan voor het gebruik
van winterbanden permanent worden
begrensd (/ pagina 258).
%Het ESP® kan voor het wegrijden worden uit-
geschakeld (/ pagina 249). Zo kunnen de
wielen doordraaien en een hogere aandrijf-
kracht opwekken.
Sneeuwkettingmodus in- of uitschakelen
Multimediasysteem:
4© 5ß 5y
#Sneeuwkettingmodus in- of uitschakelen.
Als de functie actief is, zijn de instellingen van de
auto aangepast op gemonteerde sneeuwkettin-
gen. Daarbij wordt onder andere de maximale
stuuruitslag van de achterwielen beperkt.
Banden en velgen 451
Bovendien zijn bij een geactiveerde sneeuwket-
tingmodus onderdelen van de rijsystemen en rij-
veiligheidssystemen niet beschikbaar.
Bandenspanning
Aanwijzingen met betrekking tot de bandenspan-
ning
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen
door te lage of te hoge bandenspanning
Banden met een te lage of een te hoge ban-
denspanning kunnen met name de volgende
gevaren opleveren:
RDe banden kunnen klappen.
RDe banden kunnen overmatig en/of onge-
lijkmatig slijten.
RDe rij-eigenschappen en het stuur‑ en rem-
gedrag kunnen sterk nadelig beïnvloed
worden.
#De geadviseerde bandenspanningen in
acht nemen en de bandenspanning van
alle banden inclusief het reservewiel
controleren:
Rmaandelijks
Rbij veranderde belading
Rvoor aanvang van een langere rit
Rbij gewijzigde gebruiksomstandigheden,
bijvoorbeeld rijden in het terrein
#Indien nodig de bandenspanning aanpas-
sen.
Een te lage of te hoge bandenspanning hee de
volgende gevolgen:
RDe levensduur van de band wordt verkort.
RBeschadiging van de banden wordt in de hand
gewerkt.
RHet rijgedrag en daarmee de rijveiligheid wor-
den nadelig beïnvloed, bijvoorbeeld door aqua-
planing.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen
bij herhaaldelijk drukverlies in de band
Velg, ventiel of band kunnen beschadigd zijn.
Een te lage bandenspanning kan tot een klap-
band leiden.
#Banden op binnengedrongen voorwerpen
onderzoeken.
#Controleren of de velg of het ventiel lek
is.
#Als de schade niet verholpen worden
kan, contact opnemen met een gekwali-
ceerde werkplaats.
Gegevens over de aanbevolen bandenspanning
voor de af fabriek op uw auto gemonteerde ban-
den vindt u in de bandenspanningstabel aan de
B‑-stijl aan de bestuurderszijde (/ pagina 453).
Voor het controleren van de bandenspanning een
geschikte bandenspanningsmeter gebruiken. Het
uiterlijk van een band gee geen uitsluitsel over
de bandenspanning.
De bandenspanning alleen corrigeren wanneer de
banden koud zijn. Voorwaarden voor koude ban-
den:
RDe auto was ten minste drie uur geparkeerd
zonder zonlicht op de band.
452 Banden en velgen
RDe auto hee minder dan 1,6 km gereden.
Banden worden tijdens het rijden warm. Naarmate
de temperatuur van de band toeneemt wordt ook
de bandenspanning hoger.
Auto's met bandenspanningscontrole: U kunt de
bandenspanning ook via het bestuurdersdisplay
laten weergeven (/ pagina 454).
Aanwijzingen voor rijden met een aanhangwagen
Voor de banden van de achteras geldt uitsluitend
de in de bandenspanningstabel geadviseerde ban-
denspanning voor een verhoogde belading.
Bandenspanningstabel
De bandenspanningstabel bevindt zich aan de
‑stijl aan de bestuurderszijde De bandenspanningstabel toont de geadviseerde
bandenspanning voor alle af fabriek voor deze
auto goedgekeurde banden. De aanbevolen ban-
denspanningen gelden voor banden in koude toe-
stand bij verschillende bedrijfsomstandigheden
van belading en/of snelheid van de auto.
Als bij de bandenspanningen een of meerdere
bandenmaten worden vermeld, dan geldt de
betreende bandenspanning alleen voor deze
bandenmaten.
Als de bandenmaten vergezeld gaan van het sym-
bool +, dan is de betreende bandenspanning
een alternatieve bandenspanning. Deze banden-
spanningen kunnen het afrolcomfort van de auto
verbeteren. Het energieverbruik kan dan iets toe-
nemen.
De beladingstoestanden "gedeeltelijk beladen" of
"volledig beladen" worden in de tabel weergege-
ven door een verschillend aantal personen en
bagage. Het daadwerkelijke aantal zitplaatsen kan
daarvan afwijken.
Ook beslist de volgende aanvullende informatie in
acht nemen:
RAanwijzingen met betrekking tot de banden-
spanning (/ pagina 452)
Bandenspanningscontrole
Functie van de bandenspanningscontrole
Het systeem controleert met behulp van de ban-
denspanningssensor de bandenspanning en de
Banden en velgen 453
bandentemperatuur van de op de auto gemon-
teerde banden.
De bandenspanning en de bandentemperatuur
worden op het bestuurdersdisplay weergegeven.
Bij duidelijk drukverlies of te hoge temperatuur
van de band wordt de bestuurder door displaymel-
dingen (/ pagina 551) of het waarschuwings-
lampje h op het bestuurdersdisplay
(/ pagina 570) gewaarschuwd.
De bandenspanningscontrole is slechts een hulp-
middel. De bestuurder is ervoor verantwoordelijk,
de bandenspanning in te stellen op de geadvi-
seerde, voor de bedrijfsomstandigheden
geschikte bandenspanning voor koude banden.
In de meeste gevallen herkent de bandenspan-
ningscontrole de referentiewaarde automatisch
nadat de bandenspanning is gewijzigd. De refe-
rentiewaarden kunnen echter ook door handmatig
opnieuw starten van de bandenspanningscontrole
worden geactualiseerd (/ pagina 455).
Systeemgrenzen
Het systeem kan in het bijzonder in de volgende
situaties mogelijk niet correct werken of buiten
werking zijn:
REr zijn verkeerde referentiewaarden ingeleerd.
REr treedt een plotseling drukverlies op, bijvoor-
beeld veroorzaakt door een binnengedrongen
voorwerp.
REr treedt een storing door een andere radio-
bron op.
Bandenspanning met bandenspanningscontrole
controleren
Voorwaarden
RDe auto is ingeschakeld.
Bestuurdersdisplay:
4© 5Service
#Met a bevestigen.
Een van de volgende weergave verschijnt:
RActuele bandenspanning van de afzonderlijke
banden:
RBandenspanningsaanduiding verschijnt na
enkele minuten rijden: Actuele waarden zijn
nog niet bekend in het systeem. Zodra de sys-
teemdruk en temperatuurwaarden van elke
band bekend zijn, worden deze weergegeven.
RBandenspanningscontrole actief: De inleer-
procedure van het systeem is nog niet afgeslo-
ten. De bandenspanningen worden dan reeds
gecontroleerd.
#De actuele bandenspanning vergelijken met
de voor de actuele bedrijfstoestand geadvi-
seerde bandenspanning (/ pagina 453).
Daarbij de aanwijzingen over koude banden in
acht nemen (/ pagina 452).
454 Banden en velgen
%De op het bestuurdersdisplay weergegeven
waarden kunnen afwijken van de waarden van
de bandenspanningsmeter, omdat deze voor
zeeniveau gelden. Op hoger gelegen locaties
geven bandenspanningsmeters een hogere
bandenspanning weer dan het bestuurdersdis-
play.
Ook de volgende uitgebreide informatie lezen:
RAanwijzingen met betrekking tot de banden-
spanning (/ pagina 452)
Bandenspanningscontrole opnieuw starten
Voorwaarden
RDe geadviseerde bandenspanning is bij alle
vier de banden correct ingesteld voor de
betreende bedrijfstoestand (/ pagina 452).
De bandenspanningscontrole in de volgende situ-
aties opnieuw starten:
RDe bandenspanning is gewijzigd.
RDe banden of de wielen zijn gewisseld of
nieuw gemonteerd.
Bestuurdersdisplay:
4© 5Service
#Bandenspanning selecteren en met a
bevestigen.
#Een veegbeweging omlaag maken op de
Touch-Control op het stuurwiel.
Het bestuurdersdisplay toont de melding Actu-
ele bandenspanningen als nieuwe richtwaar-
den overnemen?
#Ja selecteren en met a het opnieuw
opstarten bevestigen.
Het bestuurdersdisplay toont de melding. Ban-
denspanningscontrole opnieuw gestart
Actuele waarschuwingsmeldingen worden
gewist en het gele waarschuwingslampje h
doo.
Na enkele minuten rijden controleert het sys-
teem of de actuele bandenspanningswaarden
binnen het geadviseerde gebied liggen. Vervol-
gens worden de actuele bandenspannings-
waarden als nieuwe referentiewaarden aange-
nomen en bewaakt.
Wanneer de bandenspanningswaarden niet in
het voorgeschreven gebied liggen, verschijnt
de melding Bandenspanning corrigeren.
Ook de volgende uitgebreide informatie lezen:
RAanwijzingen met betrekking tot de banden-
spanning (/ pagina 452)
Verwisselen van een wiel
Aanwijzingen over de selectie, montage en ver-
vanging van banden
*AANWIJZING Mercedes-AMG auto's
#De aanwijzingen in de aanvullende hand-
leiding in acht nemen. Anders kunt u
gevaren niet herkennen.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen
door verkeerde afmetingen van de banden
en velgen
Wanneer banden en velgen met verkeerde
afmetingen worden gemonteerd, kunnen de
bedrijfsremmen of onderdelen van het remsys-
Banden en velgen 455
teem en de wielophanging worden bescha-
digd.
#Banden en velgen altijd vervangen door
banden en velgen die aan de specica-
ties van de originele onderdelen voldoen.
Daarbij bij velgen het volgende in acht nemen:
ROmschrijving
RType
Daarbij bij banden het volgende in acht
nemen:
ROmschrijving
RFabrikant
RType
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen
door overschrijden van het draagvermo-
gen van de band of de toegestane snel-
heidsindex
Het overschrijden kan leiden tot beschadiging
van de banden of tot het klappen van de ban-
den.
#Alleen voor het voertuigtype goedge-
keurde bandentypes en ‑maten gebrui-
ken.
#Het voor uw auto noodzakelijke draagver-
mogen van de band en de snelheidsindex
in acht nemen.
*AANWIJZING Schade aan de auto en de
banden door niet goedgekeurde banden-
typen en -maten
Om veiligheidsredenen alleen banden, velgen
en accessoires gebruiken, die Mercedes-Benz
speciaal voor de auto hee goedgekeurd.
Deze banden zijn speciaal op actieve veilig-
heidssysteem zoals het ABS, het ESP® en de
4MATIC afgestemd en als volgt gekenmerkt:
RMO = Originele Mercedes-Benz-onderde-
len
RMOE = Mercedes-Benz Original Extended
(banden met noodloopeigenschappen
alleen voor bepaalde wielen)
RMO1 = Mercedes-Benz Original (alleen
bepaalde AMG banden)
Anders kunnen bepaalde eigenschappen,
zoals rijgedrag, rijgeluid, verbruik enzovoort
nadelig worden beïnvloed. Bovendien kunnen
banden met andere maten onder belasting
tegen de carrosserie en delen van de wielop-
hanging aanlopen. Beschadiging aan de ban-
den of de auto kunnen het gevolg zijn.
Alleen de door Mercedes-Benz gecontroleerde
en geadviseerde banden, velgen en accessoi-
res gebruiken.
*AANWIJZING Negatieve invloed op de rij-
veiligheid door gecoverde banden
Gecoverde banden worden door Mercedes-
Benz niet getest en geadviseerd, omdat bij het
coveren beschadigingen niet altijd herkend
worden.
De rijveiligheid kan daarom niet gewaarborgd
worden.
#Geen gebruikte banden gebruiken, waar-
van het eerdere gebruik onbekend is.
456 Banden en velgen
*AANWIJZING Mogelijke beschadiging van
de velgen en banden bij het rijden over
obstakels
Om grote velgen zitten banden met een lagere
verhouding tussen de hoogte en de breedte.
Met een lagere hoogte/breedteverhouding
neemt het gevaar, dat bij het rijden over obsta-
kels de velgen en banden beschadigd raken,
toe.
#Obstakels vermijden of zeer voorzichting
oprijden.
#Bij het rijden over stoepranden, verkeers-
drempels, putdeksels en kuilen en weg-
oneenheden de snelheid verlagen.
#Zeer hoge stoepranden vermijden.
*AANWIJZING Mogelijke wiel- en band-
schade bij het parkeren op boordstenen of
kuilen in de weg
Bij het parkeren op boordstenen of in kuilen
kunnen de wielen en banden beschadigd wor-
den.
#Alleen op een zo vlak mogelijk oppervlak
parkeren.
#Boordstenen en kuilen bij het parkeren
vermijden.
*AANWIJZING Beschadiging van elektroni-
sche onderdelen door het gebruik van
montagegereedschap
Auto's met bandenspanningscontrole: In het
wiel bevinden zich elektronische onderdelen.
Wanneer montagegereedschappen worden
aangebracht in de omgeving van de ventielen,
kunnen de elektronische onderdelen worden
beschadigd.
#Bij het ventiel mag geen montagegereed-
schap worden aangebracht.
#Banden alleen bij een gekwaliceerde
werkplaats laten vervangen.
*AANWIJZING Schade aan zomerbanden bij
lage omgevingstemperaturen
Bij lage omgevingstemperaturen kunnen tij-
dens het rijden scheuren in zomerbanden ont-
staan, die de banden permanent beschadigen.
#Bij temperaturen lager dan 7 °C i
M+S-banden gebruiken.
Accessoires die niet door Mercedes-Benz voor uw
auto zijn goedgekeurd, of waar niet vakkundig
mee wordt omgegaan, kunnen de rijveiligheid
nadelig beïnvloeden.
Voor de aanschaf of het gebruik van niet goedge-
keurde accessoires bij een gekwaliceerde werk-
plaats informatie vragen over:
Rdoelmatigheid
Rwettelijke voorschrien
Raanbevelingen af fabriek
Banden en velgen 457
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen
bij sportbanden
Bij sportbanden bestaat op vochtige of natte
rijbaan een verhoogd risico op slippen en
aquaplaning.
Bovendien neemt de grip van de banden bij
een lage buitentemperatuur en bandentempe-
ratuur duidelijk af.
#Het ESP® inschakelen en de rijstijl aan-
passen.
#Bij een buitentemperatuur lager dan
10 °C i M+S ‑-banden gebruiken.
#Alleen banden gebruiken die geschikt
zijn voor de toepassing.
Bij het kiezen, monteren en vervangen van ban-
den het volgende in acht nemen:
RLandspecieke goedkeuringseisen voor ban-
den, die een bepaald bandentype voor uw
auto vastleggen.
RDaarnaast kan voor bepaalde regio's en toe-
passingen het gebruik van bepaalde bandenty-
pen worden aanbevolen.
RAlleen banden en velgen volgens dezelfde con-
structie, dezelfde uitvoering (zomerbanden,
winterbanden, MOExtended-banden) en van
hetzelfde merk gebruiken.
ROp een as alleen wielen van dezelfde afmetin-
gen monteren (links en rechts).
Uitsluitend in geval van pech mag voor het rij-
den naar de werkplaats hiervan worden afge-
weken.
RGeen nabewerking aan het remsysteem, de
velgen en de banden uitvoeren.
Het gebruik van vulplaten en remstofplaten is
niet toegestaan en leidt tot het verlies van de
typegoedkeuring.
RAuto's met bandenspanningscontrole: Alle
gemonteerde wielen moeten zijn uitgerust met
functionerende sensoren voor de bandenspan-
ningscontrole.
RBij temperaturen lager dan 7 °C Winterbanden
of all-seasonbanden met de i M+S-aan-
duiding op alle wielen gebruiken.
Onder winterse omstandigheden bieden win-
terbanden de best mogelijke grip.
RBij M+S-banden alleen banden met hetzelfde
proel gebruiken.
RDe toegestane maximumsnelheid van de
gemonteerde M+S-banden in acht nemen.
Wanneer de toegestane maximumsnelheid
lager is dan die van de auto, moet een sticker
in het gezichtsveld van de bestuurder hiervoor
waarschuwen.
RNieuwe banden tijdens de eerste 100 km met
matige snelheid inrijden.
RDe banden uiterlijk om de zes jaar laten ver-
vangen, ongeacht de slijtage.
RBij het monteren van banden zonder nood-
loopeigenschappen: Auto's met MOExtended-
banden zijn af fabriek niet met een TIREFIT-set
uitgerust. Na een wissel naar banden zonder
noodloopeigenschappen, bijvoorbeeld winter-
banden, de auto met een TIREFIT-set uitrus-
ten.
%De maximumsnelheid kan voor het gebruik
van winterbanden permanent worden
begrensd (/ pagina 258).
458 Banden en velgen
Voor meer informatie over banden en velgen con-
tact opnemen met een gekwaliceerde werk-
plaats.
Ook beslist de volgende aanvullende informatie in
acht nemen:
RAanwijzingen met betrekking tot de banden-
spanning (/ pagina 452)
RBandenspanningstabel (/ pagina 453)
RAanwijzingen met betrekking tot het noodwiel
(/ pagina 466)
Aanwijzingen met betrekking tot het verwisselen
van wielen
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen
door verschillende wielafmetingen
Als de voor‑ met de achterwielen worden ver-
wisseld, kunnen de rij-eigenschappen sterk
nadelig worden beïnvloed .
Ook kunnen de schijfremmen of onderdelen
van de wielophanging worden beschadigd.
#De voor en achterwielen uitsluitend ver-
wisselen wanneer de banden en velgen
identieke afmetingen hebben.
Als bij verschillende afmetingen van banden en
velgen de voor- met de achterwielen worden ver-
wisseld, kan dit leiden tot verlies van de typegoed-
keuring.
De aanwijzingen en de veiligheidsaanwijzingen
met betrekking tot "Verwisselen van een wiel" in
acht nemen. (/ pagina 455)
Voor- en achterwielen slijten verschillend:
RVoorwielen sneller bij de bandschouder
RAchterwielen sterker in het midden van de
band
De band niet te ver laten slijten. Anders wordt de
grip op natte wegen sterk nadelig beïnvloed
(aquaplaning).
Verwissel bij auto's met dezelfde wielmaat afhan-
kelijk van de slijtagegraad de wielen elke
5000 tot 10000 km. Op de draairichting van de
wielen letten.
Aanwijzingen met betrekking tot het opslaan van
wielen
Bij het opslaan van wielen de volgende aanwijzin-
gen opvolgen:
RGedemonteerde wielen koel, droog en zo
mogelijk donker bewaren.
RDe banden tegen olie, vet en brandstof
beschermen.
Overzicht wielwisselgereedschap
*AANWIJZING Mercedes-AMG auto's
#De aanwijzingen in de aanvullende hand-
leiding in acht nemen. Anders kunt u
gevaren niet herkennen.
Afgezien van enkele landspecieke varianten zijn
de auto's niet uitgerust met wielwisselgereed-
schap. Informeer bij een gekwaliceerde werk-
plaats, welk wielwisselgereedschap voor het ver-
wisselen van een wiel van de auto nodig en goed-
gekeurd is.
Banden en velgen 459
Voor het verwisselen van een wiel zijn bijvoor-
beeld de volgende gereedschappen nodig:
RKrik
RWielkeg
RWielsleutel
RCentreerpen
%De krik hee een gewicht van circa 3,4 kg.
Het maximumdraagvermogen van de krik
vindt u op de sticker op de krik.
De krik is onderhoudsvrij. Bij een storing in de
werking contact opnemen met een gekwali-
ceerde werkplaats.
Het wielwisselgereedschap bevindt zich in de
boordgereedschapstas 1 in de bagageruimte.
%Afhankelijk van de uitvoering kan de boordge-
reedschaptas zich op een andere positie in de
bagageruimte bevinden.
%Bij het opbergen van de boordgereedschaps-
tas letten op voldoende borging.
De boordgereedschapstas bevat:
RKrik
RHandschoenen
RWielsleutel
RCentreerpen
RUitklapbare wielkeg
RRatel voor krik
Auto voorbereiden op het verwisselen van een
wiel
Voorwaarden
RDe auto bevindt zich niet op een helling.
RDe auto staat op een stevige, stroeve en
vlakke ondergrond.
RHet noodzakelijke wielwisselgereedschap is
aanwezig.
%Wanneer uw auto niet met wielwisselgereed-
schap is uitgerust, informeert u dan bij een
gekwaliceerde werkplaats naar passend
gereedschap.
#De elektrische parkeerrem handmatig bedie-
nen.
#De voorwielen in de rechtuitstand draaien.
#De transmissie in de stand j zetten.
#Auto's met AIRMATIC: De verhoogde voertuig-
hoogte voor een grotere bodemvrijheid instel-
len (/ pagina 294).
#De auto uitschakelen.
#Zorg ervoor dat de auto niet kan worden
gestart.
#Het wiel dat diagonaal staat ten opzichte van
het te verwisselen wiel, aan de voor- en ach-
terzijde met een wielkeg of iets dergelijks blok-
keren.
460 Banden en velgen
#De auto ontladen.
Velgen/naafdoppen verwijderen en aanbrengen
Voorwaarden
RDe auto is voorbereid voor het verwisselen van
een wiel (/ pagina 460).
Velgen
Bij auto's met aluminium velgen dekt de velg de
wielbouten af. Voor het losdraaien van de wielbou-
ten de velg verwijderen.
#Verwijderen: Met beide handen voorzichtig in
twee velgopeningen grijpen en de velg lostrek-
ken.
#Monteren: Plaats de wielafdekking en druk
stevig aan tot ze vastklikt.
Auto bij het verwisselen van een wiel opkrikken
Voorwaarden
REr bevinden zich geen personen in de auto.
RDe auto is voorbereid voor het verwisselen van
een wiel (/ pagina 460).
Belangrijke aanwijzingen met betrekking tot het
gebruik van de krik:
RAlleen de autospecieke, door Mercedes-Benz
goedgekeurde krik gebruiken voor het opkrik-
ken van de auto.
RDe krik is uitsluitend geschikt voor het kort-
stondig opkrikken van de auto en niet voor
onderhoudswerkzaamheden onder de auto.
RDe ondergrond waar de krik op rust moet ste-
vig, vlak en stroef zijn. Indien nodig een grote,
vlakke, stevige en stroeve ondergrond gebrui-
ken.
RDe voet van de krik moet zich loodrecht onder
het kriksteunpunt bevinden.
Veiligheidsregels bij opgekrikte auto:
RNooit handen of voeten onder de auto houden.
RNooit onder de auto gaan liggen.
Banden en velgen 461
RDe auto niet starten en de elektrische parkeer-
rem niet vrijzetten.
RGeen portieren of achterklep openen of slui-
ten.
#Van het te verwisselen wiel de wielbouten met
de wielsleutel circa een omwenteling los-
draaien. De bouten niet verwijderen.
Positie van de kriksteunpunten
*AANWIJZING Mercedes-AMG auto's
#De aanwijzingen in de aanvullende hand-
leiding in acht nemen. Anders kunt u
gevaren niet herkennen.
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel door
verkeerd plaatsen van de krik
Als de krik niet correct bij de betreende krik-
steunpunten wordt geplaatst, kan de krik kan-
telen als de auto omhoog is gebracht.
#De krik uitsluitend plaatsen bij de betref-
fende kriksteunpunten van de auto. De
voet van de krik moet zich loodrecht
onder het kriksteunpunt van de auto
bevinden.
*AANWIJZING Schade aan de auto door
niet geschikte krik
Wanneer u een krik gebruikt die niet ontwor-
pen is voor de kriksteunpunten van de auto,
kunt u uw auto, en dan in het bijzonder de
hoogspanningsaccu, beschadigen.
#Alleen een krik gebruiken die ontworpen
is voor de kriksteunpunten van de auto,
of een passende adapter gebruiken.
*AANWIJZING Schade aan de auto door
foutief plaatsen van de krik
Wanneer u de krik niet op de daarvoor
bedoelde kriksteunpunten aanbrengt, kunt u
uw auto, en dan in het bijzonder de hoogspan-
ningsaccu, beschadigen.
#De krik uitsluitend alleen op de daarvoor
bedoelde kriksteunpunten aanbrengen.
462 Banden en velgen
#De ratel uit het wielwisselgereedschap zodanig
op het zeskant van de krik steken, dat de tekst
"AUF" zichtbaar is.
#De steun 2 van de krik 4 in het kriksteun-
punt 1 aanbrengen.
#De ratel 3 rechtsom draaien, tot de kriksteun
2 zich volledig in het kriksteunpunt 1
bevindt en de voet van de krik gelijkmatig de
grond raakt.
#De ratel 3 draaien, tot de band maximaal
3 cm van de grond verwijderd is.
#Het wiel losmaken en verwijderen
(/ pagina 463).
Wiel verwijderen
Voorwaarden
RDe auto is opgekrikt.
*AANWIJZING Mercedes-AMG auto's
#De aanwijzingen in de aanvullende hand-
leiding in acht nemen. Anders kunt u
gevaren niet herkennen.
Bij het verwisselen van een wiel elke vorm van
krachtinwerking op de remschijven voorkomen,
omdat deze tot comfortklachten bij het remmen
zouden kunnen leiden.
*AANWIJZING Beschadiging van de kunst-
stof elementen van de wielen bij het ver-
wisselen van een wiel
Bij wielen met kunststof elementen kunnen
deze bij het verwijderen en het aanbrengen
van het wiel worden beschadigd.
#De wielen bij het verwijderen en het aan-
brengen niet optillen aan de kunststof
elementen.
*AANWIJZING Beschadiging van de
schroefdraad door vervuilde wielbouten
#De wielbouten niet in zand of vuil leggen.
#De bovenste wielbout helemaal eruit draaien.
Banden en velgen 463
#In plaats van de wielbout, de centreerpen 1
in het schroefdraad schroeven.
#De overige wielbouten eruit schroeven.
#Het wiel verwijderen.
Nieuw wiel monteren
Voorwaarden
RHet te verwisselen wiel is verwijderd en de
centreerpen is aangebracht (/ pagina 463).
*AANWIJZING Mercedes-AMG auto's
#De aanwijzingen in de aanvullende hand-
leiding in acht nemen. Anders kunt u
gevaren niet herkennen.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen
door verliezen van een wiel
Als wielbouten met olie of vet zijn ingesmeerd,
of als de schroefdraad van wielbouten‑ of
naven beschadigd is, kunnen de wielbouten
loskomen.
#Nooit de wielbouten met olie of vet
insmeren.
#Als schroefdraad beschadigd is, direct
contact opnemen met een gekwali-
ceerde werkplaats.
#Beschadigde wielbouten of beschadigde
schroefdraad in de naaf laten vervangen.
#Niet verder rijden.
#De aanwijzingen met betrekking tot de selec-
tie van banden in acht nemen
(/ pagina 455).
Bij banden met voorgeschreven draairichting mar-
keert een pijl op de wang de draairichting van de
band. Bij de montage op de draairichting van de
wielen letten.
*AANWIJZING Beschadiging van de kunst-
stof elementen van de wielen bij het ver-
wisselen van een wiel
Bij wielen met kunststof elementen kunnen
deze bij het verwijderen en het aanbrengen
van het wiel worden beschadigd.
#De wielen bij het verwijderen en het aan-
brengen niet optillen aan de kunststof
elementen.
#Het te monteren wiel op de centreerpen schui-
ven en aandrukken.
464 Banden en velgen
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel bij
het vastdraaien van wielbouten en ‑moe-
ren
Als de wielbouten of wielmoeren worden vast-
gedraaid als de auto omhooggebracht is, kan
de krik kantelen.
#Wielbouten of wielmoeren alleen vast-
draaien met het wiel op de grond.
#Beslist de aanwijzingen en de veiligheidsaan-
wijzingen met betrekking tot "Verwisselen van
een wiel" in acht nemen (/ pagina 455).
#Om veiligheidsredenen alleen de voor
Mercedes-Benz en het betreende wiel goed-
gekeurde wielbouten gebruiken.
#De wielbouten erin draaien en in de aangege-
ven volgorde kruiselings gelijkmatig licht aan-
draaien.
#De centreerpen eruit schroeven.
#De laatste wielbout erin draaien en licht vast-
draaien.
#De auto laten zakken (/ pagina 465).
Auto na verwisselen van een wiel neerlaten
Voorwaarden
RHet nieuwe wiel is gemonteerd
(/ pagina 464).
*AANWIJZING Inklemgevaar van de krik
door het AIRMATIC systeem
Wanneer het AIRMATIC systeem bij het opkrik-
ken lucht hee afgeblazen, kan de krik inge-
klemd raken wanneer u de auto laat zakken.
#Het aandrijfsysteem starten. Daardoor
wordt de voertuighoogte aangepast.
#De krik onder de auto verwijderen.
#Auto laten zakken: De ratel zodanig op het
zeskant van de krik steken, dat de tekst "AB"
zichtbaar is en de ratel van de krik linksom
draaien.
#De wielbouten in de aangegeven volgorde 1
tot 5 diagonaal en gelijkmatig met maximaal
80 Nm vastzetten.
#De wielbouten vervolgens in de aangegeven
volgorde 1 tot 5 kruiselings en gelijkmatig
met het voorgeschreven aanhaalmoment van
150 Nm vastzetten.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen
door onjuist aanhaalmoment
Als de wielbouten of de wielmoeren niet met
het voorgeschreven aanhaalmoment zijn vast-
gezet, kunnen de wielen loskomen.
Banden en velgen 465
#De wielbouten of de wielmoeren moeten
met het voorgeschreven aanhaalmoment
aangetrokken zijn; dit controleren.
#Indien nodig contact opnemen met een
gekwaliceerde werkplaats en het voer-
tuig niet verplaatsen.
#De bandenspanning van het nieuwe wiel con-
troleren en naar behoee aanpassen.
%Het het volgende geldt niet wanneer het
nieuwe wiel een noodwiel is.
#Auto's met bandenspanningscontrole: De ban-
denspanningscontrole opnieuw starten
(/ pagina 455).
Noodwiel
Aanwijzingen met betrekking tot het noodwiel
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen
door verkeerde wiel- en bandenmaten
De wiel‑ en bandenmaten en het bandentype
van het nood‑ of reservewiel en het te verwis-
selen wiel kunnen verschillend zijn. Het nood‑
of reservewiel kan de rij-eigenschappen sterk
nadelig beïnvloeden.
Om risico's te vermijden, de volgende punten
in acht nemen:
#Voorzichtig rijden.
#Nooit meer dan één noodwiel of reserve-
wiel monteren dat afwijkt van het te ver-
wisselen wiel.
#Het noodwiel of reservewiel slechts kort-
stondig gebruiken.
#Het ESP® niet uitschakelen.
#Een noodwiel of reservewiel met ver-
schillende afmetingen bij de eerstvol-
gende gekwaliceerde werkplaats laten
vervangen. Beslist op de correcte wiel‑
en bandenmaten en het bandentype let-
ten.
De volgende aanwijzingen met betrekking tot de
montage van een noodwiel in acht nemen:
RDe toegestane maximumsnelheid met gemon-
teerd noodwiel is 80 km/h.
RGeen sneeuwkettingen op het noodwiel aan-
brengen.
RHet noodwiel uiterlijk om de zes jaar laten ver-
vangen, ongeacht de slijtage.
RDe bij het noodwiel geleverde wielbouten
gebruiken.
RVoorgeschreven aanhaalmoment: 130 Nm
RDe bandenspanning van het gemonteerde
noodwiel controleren. Deze eventueel aanpas-
sen.
%De voorgeschreven bandenspanning is aange-
geven op de sticker van het noodwiel.
%Auto's met bandenspanningscontrole: Bij een
gemonteerd noodwiel kan de bandenspan-
ningscontrole niet betrouwbaar werken. De
bandenspanning van het verwijderde wiel kan
nog enkele minuten worden aangegeven.
Deze pas opnieuw starten nadat het noodwiel
door een nieuw wiel is vervangen.
Ook de volgende aanvullende informatie in acht
nemen:
RAanwijzingen met betrekking tot de banden-
spanning (/ pagina 452)
466 Banden en velgen
RBandenspanningstabel (/ pagina 453)
RAanwijzingen met betrekking tot de montage
van banden (/ pagina 455)
RMontage van een noodwiel (/ pagina 460)
Banden en velgen 467
Aanwijzingen met betrekking tot de technische
gegevens
*AANWIJZING Mercedes-AMG auto's
#De aanwijzingen in de aanvullende hand-
leiding in acht nemen. Anders kunt u
gevaren niet herkennen.
De technische gegevens worden volgens EU-richt-
lijnen bepaald. De genoemde gegevens gelden
alleen voor auto's met standaarduitrusting. Meer
informatie is verkrijgbaar bij een Mercedes-Benz-
servicewerkplaats.
Alleen voor bepaalde landen: De voertuigspeci-
eke voertuiggegevens kunt u in de COC-docu-
menten (EC-CERTIFICATE OF CONFORMITY) vin-
den. Deze documenten ontvangt u bij aevering
van de auto.
Boordelektronica
Aanwijzingen met betrekking tot ingrepen in het
aandrijfsysteem
*AANWIJZING Vroegtijdige slijtage door niet
deskundig onderhoud
Door niet deskundig onderhoud kunnen onder-
delen van de auto sneller slijten; dit kan leiden
tot verlies van de typegoedkeuring.
#Het aandrijfsysteem en de bijbehorende
onderdelen alleen bij een gekwali-
ceerde werkplaats laten onderhouden.
Mobilofoons
Aanwijzingen met betrekking tot het inbouwen
van mobilofoons
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen
door ondeskundige werkzaamheden aan
mobilofoons
Wanneer mobilofoons worden gemanipuleerd
of niet vakkundig worden ingebouwd, kan de
elektromagnetische straling ervan de voertui-
gelektronica storen en de bedrijfsveiligheid
van de auto in gevaar brengen.
#Werkzaamheden aan elektrische en elek-
tronische apparaten altijd laten uitvoeren
bij een gekwaliceerde werkplaats.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen
door ondeskundig gebruik van mobilo-
foons
Als in het voertuig op ondeskundige wijze
gebruik wordt gemaakt van een mobilofoon,
kan de elektromagnetische straling daarvan
468 Technische gegevens
de voertuigelektronica storen. Dit geldt met
name in de volgende gevallen:
RWanneer de mobilofoon niet op een bui-
tenantenne is aangesloten.
RWanneer de buitenantenne verkeerd
gemonteerd of niet reectiearm is.
Daardoor kan de bedrijfsveiligheid van het
voertuig in gevaar komen.
#De reectiearme buitenantenne laten
inbouwen bij een gekwaliceerde werk-
plaats.
#De mobilofoon bij gebruik in het voertuig
altijd aansluiten op de reectiearme bui-
tenantenne.
*AANWIJZING Vervallen van de typegoed-
keuring door het niet in acht nemen van
installatie- en gebruiksvoorwaarden
Wanneer de installatie- en gebruiksvoorwaar-
den voor mobilofoons niet in acht worden
genomen, kan de typegoedkeuring vervallen.
#Alleen vrijgegeven frequentiebanden
gebruiken.
#Het maximaal toegestane uitgangsver-
mogen in deze frequentiebanden in acht
nemen.
#Alleen vrijgegeven antenneposities
gebruiken.
1Achterste dakbereik
Bij auto's met panoramaschuifdak is het inbouwen
van een antenne niet toegestaan.
Voor het naderhand inbouwen van mobilofoons
moet de technische richtlijn ISO/TS 21609 (Road
Vehicles — EMC guidelines for installation of aer-
market radio frequency transmitting equipment)
worden aangehouden. De wettelijke bepalingen
voor aanbouwdelen moeten worden aangehou-
den.
Als de auto met een mobilofoon is uitgerust, moe-
ten de in de voorbereiding aanwezige spannings-
voorziening- en antenne-aansluiting worden
gebruikt. Bij het monteren de aanvullende handlei-
dingen van de fabrikant in acht nemen.
Zendvermogen mobilofoons
Het maximale zendvermogen (PEAK) bij de voet-
punt van de antenne mag de waarden in de vol-
gende tabel niet overschrijden.
Technische gegevens 469
Frequentieband en maximaal zendvermogen
Frequentieband Maximaal zendvermo-
gen
2‑m‑band
144 - 174 MHz
50W
Terrestrial Trunked
Radio (TETRA)
380 - 460 MHz
10W
70‑cm‑band
430 - 470 MHz
35W
Mobiele telefoonnet-
werkverbinding
2G
2W
Mobiele telefoonnet-
werkverbinding
3G/4G/5G
0,5W
De volgende apparaten kunnen zonder beperkin-
gen in de auto worden gebruikt:
RMobilofoons met een maximaal zendvermogen
tot 100 mW
RMobilofoons met zendfrequenties in de fre-
quentieband 380 - 420 MHz en een maximaal
zendvermogen tot 2 W (TETRA)
RMobiele telefoon (2G/3G/4G/5G)
Voor de volgende frequentiebanden is er geen
beperking voor de antennepositie aan de buiten-
zijde van de auto:
RTETRA
R2G/3G/4G/5G
Aanwijzingen met betrekking tot pyrotechnische
voertuigcomponenten
Informatie over de registratie van pyrotechnische
actuatoren
Informatie van de fabrikant:
Autoliv NCS Pyrotechnie et Technologies, Rue de
la Cartoucherie, 95470 Survilliers, Frankrijk
Registratienummer:
2806 – P1 – 004163
Modelnaam:
PSS-1, PSS-2, PSS-3, PSS-4, PSS-6, PSS-6 Gen.1,
PSS-6 Gen.2
470 Technische gegevens
Informatie over wettelijke keurmerken voor
radio-apparatuur
Specieke informatie over radiograsche toepas-
singen conform 2014/53/EU
Naast de typische frequenties voor mobiele com-
municatie maken auto's van Mercedes-Benz
gebruik van de volgende radiograsche toepassin-
gen:
Soort radiograsche toepassingen en specicatie conform 2014/53/EU
Technologie Frequentiebereik Zendvermogen/sterkte van het magnetisch veld
Comfort-sluitsysteem 20 kHz (9 - 90 kHz) ≤ 72 dBμA/m bij 10 m
Draadloze vermogensoverdracht 105 kHz (90 - 119 kHz) ≤ 42 dBμA/m bij 10 m
Comfort-sluitsysteem 120 kHz (119 - 135 kHz) ≤ 42 dBμA/m bij 10 m
Draadloze vermogensoverdracht 127 kHz (119 - 135 kHz) ≤ 66 dBµA/m op een afstand van 10 m bij een
afname van de magneetveldsterkte van 3 dB per
octaaf boven 119 kHz
Near Field Communication 13,553 – 13,567 MHz ≤ 42 dBμA/m bij 10 m
Comfort-sluitsysteem, garagedeurbediening, ban-
denspanningscontrole
433 MHz (433,05 – 434,79 MHz) ≤ 10 mW ERP
Technische gegevens 471
Technologie Frequentiebereik Zendvermogen/sterkte van het magnetisch veld
Afstandsbediening en ontvanger functie "extra
verwarmen", garagedeurbediening
868 MHz (868,0 – 868,6 MHz) ≤ 25 mW ERP
Afstandsbediening en ontvanger functie "extra
verwarmen", garagedeurbediening
869 MHz (868,7 – 869,2 MHz) ≤ 25 mW ERP
Bluetooth®, Kleer, RLAN, radiograsche afstands-
bedieningen, draadloze hoofdtelefoons
2,4 GHz ISM-band (2400 – 2483,5 MHz) ≤ 100 mW EIRP
RLAN 5,1 GHz UNII-1 (5150 - 5250 MHz) ≤ 25 mW EIRP
Sensor voor interieurbeveiliging, RLAN 5,8 GHz UNII-3 (5725 – 5875 MHz) ≤ 25 mW EIRP
Comfort-sluitsysteem 7,25 GHz UWB (6,0 - 8,5 GHz) ≤ -41,3 dBm/MHz EIRP mean ≤ 0 dBm/MHz EIRP
Peak
76 GHz radar 76 – 77 GHz ≤ 55 dBm Peak EIRP
Carsharing-module NFC:
13,553 – 13,567 MHz
Bluetooth®:
2402 – 2480 MHz
NFC:
≤ 42 dBμA/m bij 10 m
Bluetooth®:
≤ +4 dBm (vermogensklasse 2)
472 Technische gegevens
Technologie Frequentiebereik Zendvermogen/sterkte van het magnetisch veld
Rear seat entertainment (entertainmentsysteem
achterin) Bluetooth®:
2400 - 2483,5 MHz
Wi 2,4 GHZ:
2400 - 2483,5 MHz
Wi 5 GHz:
5150 - 5250 MHz
5725 - 5875 MHz
Bluetooth®:
-0,8 dBm
Wi 2,4 GHz:
14,5 dBm
Wi 5 GHz:
20,5 dBm
13,3 dBm
Mobiele telefoonnetwerkverbinding (telefoonre-
geleenheid Tel7)
E-GSM (900 MHz)
GSM (1800 MHz)
+33 dBm
+30 dBm
UMTS (Band I, III, VIII) +24 dBm (+1/-3 dB)
LTE (Band 1, 3, 7, 8, 20, 28) +23 dBm (±2 dB)
HERMES (Hardware for Enhanced Remote-, Mobi-
lity- & Emergency Services)
Wi (2400-2483,5 MHz)
Wi (5736-5833 MHz)
< 20 dBm
< 14 dBm
Technische gegevens 473
Technologie Frequentiebereik Zendvermogen/sterkte van het magnetisch veld
GSM (E-GSM 900, Class 4)
GSM (E-GSM 1800, Class 1)
GSM (E-GSM 900 8-PSK, Class E2)
GSM (E-GSM 1800 8-PSK, Class E2)
< +33 dBm (±2 dB)
< +30 dBm (±2 dB)
< +27 dBm (±3 dB)
< +26 dBm (± 3 dB/-4 dB)
UMTS (2100 WCDMA FDD B1, Class 3) < +24 dBm (±1 dB/-3 dB)
LTE (FDD B I, B III, B38, B39, B40, B41, Class 3) < +23 dBm (±2 dB)
GPS (1575,42 MHz +/- 2 MHz) Receiving only
RAMSES (Router And Mobile SErviceS) GSM (E-GSM 850 / E-GSM 900, Class 4)
GSM (E-GSM 1800 / E-GSM 1900, Class 4)
< +32,5 dBm (±1 dB)
< +29,5 dBm (±1 dB)
UMTS (WCDMA FDD I, II, III, IV, V, VIII, XIX, Class
3)
< +23,5 dBm (±1 dB)
LTE (FDD B1, B2, B3, B4, B5, B7, B8, B9, B18,
B19, B21, B28, Class 3)
< +23 dBm (±1 dB)
LTE (TDD B38, B40, B41, Class 3) < +23 dBm (±1 dB)
GNSS (1559 - 1610 MHz) Receiving only
474 Technische gegevens
Wettelijke keurmerken voor radio-apparatuur en
specieke aanwijzingen
Informatie van de fabrikant over radiograsche
onderdelen van de auto kunnen onder het tref-
woord "Informatie over wettelijke keurmerken voor
radio-apparatuur" in de digitale handleiding in de
auto, op het internet en in de app worden gevon-
den.
Informatie over de specieke absorptiewaarde
(SAR)
Informatie over de specieke absorptiewaarde
(SAR) kunt u vinden onder het trefwoord "Informa-
tie over wettelijke keurmerken voor radio-appara-
tuur" in de digitale handleiding in de auto, op het
internet en in de app.
Importeursinformatie over wettelijke keurmerken
voor apparatuur
Importeursinformatie over radiograsche onder-
delen van de auto kunnen onder het trefwoord
"Informatie over wettelijke keurmerken voor radio-
apparatuur" in de digitale handleiding in de auto,
op het internet en in de app worden gevonden.
Overzicht voertuigtypeplaatje, FIN en motornum-
mer
Voertuigtypeplaatje
Voertuigtypeplaatje (voorbeeld - Koeweit)
1Autofabrikant
2Fabricageplaats
3Productiedatum
4Voertuigtype
5FIN
Technische gegevens 475
Voertuigtypeplaatje (voorbeeld - alle andere
landen)
1Autofabrikant
2EG-typegoedkeuringsnummer (alleen voor
bepaalde landen)
3FIN (voertuigidenticatienummer)
4Toegestaan totaalgewicht (kg)
5Toegestaan totaalgewicht (kg) (alleen voor
bepaalde landen)
6Toegestane voorasbelasting (kg)
7Toegestane achterasbelasting (kg)
8Lakcode
%De gegevens in de afbeelding zijn voorbeel-
den.
FIN onder de rechter voorstoel
1Ingeslagen FIN (voertuigidenticatienummer)
2Vloerbekleding
476 Technische gegevens
FIN bij de onderste rand van de voorruit
1FIN (voertuigidenticatienummer) als label
Het FIN als label op de onderste rand van de voor-
ruit is alleen voor bepaalde landen beschikbaar.
Motornummer
Meer informatie over het motornummer is ver-
krijgbaar in een gekwaliceerde werkplaats.
Bedrijfsstoen
Aanwijzingen met betrekking tot bedrijfsstoen
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel door
voor de gezondheid schadelijke bedrijfs-
stoen
Bedrijfsstoen kunnen giig zijn.
#Bij het gebruik, de opslag en de afvoer
van de bedrijfsstoen de opdrukken van
de originele verpakking in acht nemen.
#Bedrijfsstoen altijd in de afgesloten ori-
ginele verpakking bewaren.
#Kinderen altijd op afstand van bedrijfs-
stoen houden.
+MILIEU-AANWIJZING Milieuvervuiling als
gevolg van het niet-milieuvriendelijk afvoe-
ren van bedrijfsstoen
Het onjuist afvoeren van bedrijfsstoen kan
aanzienlijke schade aan het milieu veroorza-
ken.
#Bedrijfsstoen op milieuvriendelijke wijze
afvoeren.
Bedrijfsstoen zijn:
RSmeermiddelen
RKoelvloeistof
RRemvloeistof
RRuitreinigingsmiddel
RKoelmiddel van het temperatuurregelsysteem
Alleen door Mercedes-Benz goedgekeurde pro-
ducten gebruiken. Schade die aan de auto is ont-
staan door het gebruik van niet-goedgekeurde
producten, valt niet onder de Mercedes-Benz
garantie en coulance.
De door Mercedes-Benz goedgekeurde bedrijfs-
stoen zijn te herkennen aan het volgende
opschri op de verpakking:
RMB-Freigabe (bijvoorbeeld MB-Freigabe
229.51)
RMB-Approval (bijvoorbeeld MB-Approval
229.51)
Technische gegevens 477
Meer informatie over goedgekeurde bedrijfsstof-
fen is te vinden:
RIn de Mercedes-Benz-bedrijfsstofvoorschrien
onder vermelding van de specicatie
-Op internet https://
operatinguids.mercedes-benz.com
RBij een gekwaliceerde werkplaats
Aanwijzingen met betrekking tot remvloeistof
De aanwijzingen met betrekking tot de bedrijfs-
stoen in acht nemen (/ pagina 477).
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen
door vorming van dampbellen in het rem-
systeem
De remvloeistof neemt voortdurend vocht uit
de atmosfeer op. Daardoor daalt het kookpunt
van de remvloeistof. Wanneer het kookpunt te
laag wordt, kunnen zich bij een hoge belasting
van de remmen dampbellen in het remsys-
teem vormen.
Daardoor wordt de remwerking nadelig beïn-
vloedt.
#De remvloeistof met het voorgeschreven
interval laten verversen.
De remvloeistof regelmatig laten verversen bij een
gekwaliceerde werkplaats.
Alleen een door Mercedes-Benz goedgekeurde
remvloeistof volgens MB-Freigabe of MB-Approval
331.0 gebruiken.
Koelvloeistof
Aanwijzingen met betrekking tot koelvloeistof
De aanwijzingen met betrekking tot de bedrijfs-
stoen in acht nemen (/ pagina 477).
&WAARSCHUWING Gevaar voor brand en
letsel door antivriesmiddel
Wanneer antivriesmiddel op hete onderdelen
in de motorruimte terecht komt, kan het ont-
steken.
#Het aandrijfsysteem laten afkoelen alvo-
rens antivriesmiddel bij te vullen.
#Ervoor zorgen dat er geen antivriesmid-
del naast de vulopening terecht komt.
#Alvorens de auto te starten de met anti-
vriesmiddel vervuilde onderdelen grondig
reinigen.
*AANWIJZING Beschadiging door verkeerde
koelvloeistof
#Gebruik alleen voorgemengde koelvloei-
stof met de gewenste vorstbescherming.
Meer informatie over de koelvloeistof vindt u
op de volgende plaatsen:
RIn het Mercedes-Benz bedrijfsstoenvoor-
schri 320.1
-Op internet https://
operatinguids.mercedes-benz.com
RBij een gekwaliceerde werkplaats
478 Technische gegevens
*AANWIJZING Oververhitting bij hoge bui-
tentemperaturen
Als een ongeschikt koelmiddel wordt gebruikt,
is het koelsysteem bij hoge buitentemperatu-
ren niet voldoende tegen oververhitting en
corrosie beschermd.
#Alleen een voor Mercedes-Benz goedge-
keurde koelvloeistof gebruiken.
#De aanwijzingen in het Mercedes-Benz
bedrijfsstoenvoorschri 320.1 in acht
nemen.
De koelvloeistof regelmatig laten verversen bij een
gekwaliceerde werkplaats.
Aandeel aan antivriesmiddel‑Concentraat in het
koelsysteem:
RTen minste 50% (vorstbescherming tot circa
-37 °C)
RMaximaal 55% (vorstbescherming tot -45 °C)
Aanwijzingen met betrekking tot ruitreinigingsmid-
del
De aanwijzingen met betrekking tot de bedrijfs-
stoen in acht nemen (/ pagina 477).
&WAARSCHUWING Gevaar voor brand‑ en
letsel door ruitensproeiervloeistofconcen-
traat
Ruitensproeiervloeistofconcentraat is licht
ontvlambaar. Wanneer het op hete onderdelen
in de motorruimte terechtkomt, kan het ont-
steken.
#Ervoor zorgen dat er geen ruitensproeier-
vloeistofconcentraat naast de vulopening
terechtkomt.
*AANWIJZING Beschadigingen aan de exte-
rieurverlichting door ongeschikt ruitrein-
igingsmiddel
Ongeschikte ruitreinigingsmiddelen kunnen
het kunststof oppervlak van de exterieurver-
lichting beschadigen.
#Alleen ruitreinigingsmiddel gebruiken dat
ook geschikt is voor kunststof oppervlak-
ken, bijvoorbeeld MB SummerFit of MB
WinterFit.
*AANWIJZING Verstopte sproeiers door
menging van ruitensproeiervloeistoen
#MB SummerFit en MB WinterFit niet met
andere ruitensproeiervloeistoen men-
gen.
Geen gedestilleerd of gedemineraliseerd water
gebruiken. Anders kan de niveausensor een
onjuist niveau detecteren.
Geadviseerd ruitreinigingsmiddel:
RBoven het vriespunt: Bijvoorbeeld MB Sum-
merFit
ROnder het vriespunt: Bijvoorbeeld MB Winter-
Fit
De correcte mengverhouding is te vinden in de
gegevens op de verpakking.
Ruitensproeiervloeistof het gehele jaar met rui-
treinigingsmiddel mengen.
Technische gegevens 479
Autogegevens
Afmetingen
De aangegeven hoogten kunnen in verband met
de volgende factoren variëren:
RBanden
RBelading
RToestand van het onderstel
ROpties
Afmetingen
Alle modellen
Lengte 5216 mm
Breedte over buiten-
spiegels
2125 mm
Breedte zonder bui-
tenspiegels
1926 mm
Hoogte 1512 mm
Wielbasis 3210 mm
Gewichten en belastingen
Met betrekking tot de aangegeven voertuiggege-
vens de volgende aanwijzingen in acht nemen:
ROpties verhogen het leeggewicht en verlagen
het nuttig laadvermogen.
RSpecieke gewichtsaanduidingen vindt u op
het voertuigtypeplaatje (/ pagina 475).
Dakbelasting
Model Maximumdakbelasting
Alle modellen 100 kg
Door de constructie bepaalde maximum snelheid
De door de constructie bepaalde maximum snel-
heid kan in de praktijk afwijken van de aangege-
ven waarden. Het is afhankelijk van de bedrijfsom-
standigheden, de opties en de bandenmaat.
Ontbrekende waarden waren bij de redactieslui-
ting nog niet beschikbaar.
Door de constructie bepaalde maximum snelheid
Model
Alle modellen
Hoogspanningsaccu
Aanwijzingen met betrekking tot de energievoor-
ziening voor auto's met hoogspanningsaccu
Overeenkomstig de Europese norm EN
17186:2019 bevinden de voertuigcodes op de
auto zich op de volgende plaatsen:
RAan de binnenzijde van de contactdoosklep
ROp de laadkabelstekker
Bovendien zijn in landen in Europa de laadstations
voorzien van een code met betrekking tot de
energievoorziening. U kunt uw auto opladen bij
een laadstation wanneer de code van het laadsta-
tion overeenkomt met de voertuigcode.
Meer informatie over het opladen van de hoog-
spanningsaccu is te vinden in het hoofdstuk
"Hoogspanningsaccu opladen" (/ pagina 216).
480 Technische gegevens
1Soort voeding: AC
Norm: EN 62196-2
Constructievorm: Type 2
Soort stekker: Voertuigkoppeling en voertuig-
stekker
Spanningsbereik: 480 V RMS
2Soort voeding: DC
Norm: EN 62196-3
Constructievorm: FF
Soort stekker: Voertuigkoppeling en voertuig-
stekker
Spanningsbereik: 50 V tot 500 V
3Soort voeding: DC
Norm: EN 62196-3
Constructievorm: FF
Soort stekker: Voertuigkoppeling en voertuig-
stekker
Spanningsbereik: 200 V tot 920 V
Ontbrekende waarden waren bij de redactieslui-
ting nog niet beschikbaar.
Energie-inhoud en oplaadtijden (EQS 450+)
EQS 450+
Type Lithium-ion
Energie-inhoud bruik-
baar
Actieradius
Oplaadtijd – mode 4
Met circa 200 kW
Peak laadvermogen
31 min
EQS 450+
Oplaadtijd – mode 3
Met 11 kW laadvermo-
gen
Circa 10 h
Oplaadtijd – mode 3
met 7,7 kW laadver-
mogen
Circa 15 h 45 min
Energie-inhoud en oplaadtijden (EQS 450
4MATIC)
EQS 450 4MATIC
Type Lithium-ion
Energie-inhoud bruik-
baar
Actieradius
Oplaadtijd – mode 4
Met circa 200 kW
Peak laadvermogen
31 min
Technische gegevens 481
EQS 450 4MATIC
Oplaadtijd – mode 3
Met 11 kW laadvermo-
gen
Circa 10 h
Oplaadtijd – mode 3
met 7,7 kW laadver-
mogen
Circa 15 h 45 min
Energie-inhoud en oplaadtijden (EQS 500
4MATIC)
EQS 500 4MATIC
Type Lithium-ion
Energie-inhoud bruik-
baar
Actieradius
EQS 500 4MATIC
Oplaadtijd – mode 4
Met circa 200 kW
Peak laadvermogen
31 min
Oplaadtijd – mode 3
Met 11 kW laadvermo-
gen
Circa 10 h
Energie-inhoud en oplaadtijden (EQS 580
4MATIC)
EQS 580 4MATIC
Type Lithium-ion
Energie-inhoud bruik-
baar
Actieradius
Oplaadtijd – mode 4
Met circa 200 kW
Peak laadvermogen
31 min
EQS 580 4MATIC
Oplaadtijd – mode 3
Met 11 kW laadvermo-
gen
Circa 10 h
Oplaadtijd – mode 3
met 7,7 kW laadver-
mogen
Circa 15 h 45 min
De oplaadtijd – mode 3 geldt voor het wissel-
stroomladen van 10% tot 100% van de bruikbare
energie-inhoud.
De oplaadtijd – mode 4 geldt voor het gelijk-
stroomladen van 10% tot 80% van de bruikbare
energie-inhoud.
De oplaadtijd is afhankelijk van de accutoestand,
de omgevingstemperatuur en het laadvermogen.
Het laadvermogen is weer afhankelijk van de net-
spanning, de stroomsterkte en het type netaan-
sluiting.
Het nominale spanningsgebied voor uw auto vindt
u op het informatieplaatje in de contactdoosklep
(/ pagina 216).
482 Technische gegevens
Aanhangwagenvoorziening
Algemene aanwijzingen over de aanhangwagen-
voorziening
Afhankelijk van het voertuigtype zijn wijzigingen
aan het koelsysteem noodzakelijk. Het naderhand
inbouwen van een aanhangwagenvoorziening is
alleen toegestaan, wanneer in de voertuigdocu-
mentatie een aanhangwagengewicht is ingevoerd.
Meer informatie is verkrijgbaar in een gekwali-
ceerde werkplaats.
Inbouwmaten van de aanhangwagenvoorziening
1Bevestigingspunten
2Achteroverbouw
3Hartlijn achteras
De achteroverbouw en de bevestigingspunten gel-
den voor een af fabriek gemonteerde aanhangwa-
genvoorziening.
Lengte achteroverbouw
Model 2 Achteroverbouw
Alle modellen 1193 mm
Aanhangwagengewicht
De kogeldruk is niet bij het aanhangwagengewicht
inbegrepen.
Aanhangwagengewicht, geremd (bij minimaal
klimvermogen bij wegrijden van 12%)
Model Aanhangwagenge-
wicht, geremd
Alle modellen 750 kg
Aanhangwagengewicht, ongeremd
Model Aanhangwagenge-
wicht, ongeremd
Alle modellen 750 kg
Technische gegevens 483
Maximum kogeldruk en draagvermogen
*AANWIJZING Beschadiging door het losra-
ken van de aanhangwagen
Bij een te geringe kogeldruk kan de aanhang-
wagen losraken.
#Een kogeldruk van 50 kg niet overschrij-
den.
#De maximaal toegestane kogeldruk
indien mogelijk benutten.
*AANWIJZING Beschadiging door het losra-
ken van de etsdrager
Bij het gebruik van een etsdrager moet naast
de maximale kogeldruk eveneens het maxi-
male draagvermogen in acht worden geno-
men.
#Het maximaal toegestane draagvermo-
gen niet overschrijden.
De aanwijzingen voor het maximale draagvermo-
gen in acht nemen (/ pagina 328).
Kogeldruk
Model Maximumkogeldruk
Alle modellen 75 kg
Draagvermogen
Alle modellen Maximumdraagvermo-
gen
Bij bevestiging van de
etsdrager aan de
kogelkop
75 kg
Bij bevestiging van de
etsdrager aan de
kogelkop en boven-
dien aan de geleide-
pen
100 kg
Toegestane asbelasting achteras
Asbelasting rijden met aanhangwagen
Model Asbelasting
Alle modellen 1795 kg
484 Technische gegevens
Displaymeldingen
Inleiding
Aanwijzingen met betrekking tot displaymeldin-
gen
Displaymeldingen verschijnen op het bestuurders-
display.
Displaymeldingen met grasche weergaven kun-
nen in de handleiding vereenvoudigd zijn afge-
beeld en afwijken van de weergave op het
bestuurdersdisplay. Het bestuurdersdisplay gee
displaymeldingen met hoge prioriteit rood weer.
Bij bepaalde displaymeldingen klinkt bovendien
een waarschuwingssignaal.
De betreende displaymeldingen opvolgen en de
extra aanwijzingen in deze handleiding in acht
nemen.
Bij enkele displaymeldingen worden bovendien
symbolen weergegeven:
RÕ Meer informatie
R¨ Displaymelding verbergen
Met de Touch-Control links kunt u met een vee-
gbeweging naar links of rechts het betreende
symbool selecteren. Door te drukken op Õ wordt
meer informatie op het centraal display weergege-
ven. Door te drukken op ¨ verdwijnt de dis-
playmelding.
Displaymeldingen die kunnen worden bevestigd
kunnen door indrukken van de toets G of op
de Touch-Control links worden verwijderd. Daarbij
worden de displaymeldingen in het meldingenge-
heugen opgeslagen.
De oorzaak van een displaymelding zo snel moge-
lijk verhelpen.
Displaymeldingen met hoge prioriteit kunnen niet
door u worden uitgeschakeld. Het bestuurdersdis-
play toont deze displaymeldingen permanent, tot
de oorzaak van de displaymelding verholpen is.
Opgeslagen displaymeldingen oproepen
Bestuurdersdisplay:
4Service
Op het bestuurdersdisplay verschijnt Meldingen-
geheugen: XX.
#Met een veegbeweging naar boven of naar
beneden op de Touch-Control links door de
displaymeldingen bladeren.
#Weergave verlaten: De terugtoets G
indrukken.
Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes 485
Veiligheid voor inzittenden
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en M oplossingen
6
Veiligheidssysteem Storing
Werkplaats opzoeken
* Werking van het veiligheidssysteem vertoont een storing (/ pagina 44).
&GEVAAR Levensgevaar door storingen van het veiligheidssysteem
Onderdelen van het veiligheidssysteem kunnen onbedoeld worden geactiveerd of bij een ongeval niet zoals
bedoeld worden geactiveerd. Bij een ongeval kan het hoogspanningsboordnet mogelijk niet zoals bedoeld worden
uitgeschakeld.
Als beschadigde onderdelen van het hoogspanningsboordnet worden aangeraakt, kunt u een stroomstoot krijgen.
#Het veiligheidssysteem direct laten controleren en repareren bij een gekwaliceerde werkplaats.
#Na een ongeval direct de auto uitschakelen.
6
Linksvoor Storing Werk-
plaats opzoeken (voorbeeld)
* Werking van het veiligheidssysteem vertoont een storing (/ pagina 44).
&GEVAAR Levensgevaar door storingen van het veiligheidssysteem
Onderdelen van het veiligheidssysteem kunnen onbedoeld worden geactiveerd of bij een ongeval niet zoals
bedoeld worden geactiveerd. Bij een ongeval kan het hoogspanningsboordnet mogelijk niet zoals bedoeld worden
uitgeschakeld.
Als beschadigde onderdelen van het hoogspanningsboordnet worden aangeraakt, kunt u een stroomstoot krijgen.
#Het veiligheidssysteem direct laten controleren en repareren bij een gekwaliceerde werkplaats.
#Na een ongeval direct de auto uitschakelen.
486 Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en M oplossingen
6
Windowbag links Storing
Werkplaats opzoeken (voor-
beeld)
* Werking van het veiligheidssysteem vertoont een storing (/ pagina 44).
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel‑ of levensgevaar door storingen in de werking van de windowbag
Als de windowbag een storing vertoont, kan deze onbedoeld worden geactiveerd of bij een ongeval niet worden
geactiveerd.
#De windowbag direct bij een gekwaliceerde werkplaats laten controleren en repareren.
Passagiersairbag uitgescha-
keld Zie handleiding
* De passagiersairbag is gedeactiveerd, hoewel een volwassen persoon of een persoon met een overeenkomstig pos-
tuur op de passagiersstoel zit. Wanneer extra krachten op de stoel worden uitgeoefend, kan het systeem een te gering
gewicht meten.
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel ‑ of levensgevaar bij uitgeschakelde passagiersairbag
Wanneer de passagiersairbag uitgeschakeld is, wordt deze bij een ongeval niet geactiveerd en kan deze dan niet
meer zoals bedoeld beschermen.
Een persoon op de passagiersstoel kan dan bijvoorbeeld met onderdelen van het interieur in contact komen, in het
bijzonder als deze dicht op het dashboard zit.
#Voor en ook tijdens het rijden de correcte status van de passagiersairbag controleren.
#Onmiddellijk, rekening houdend met het verkeer, stoppen.
#Er mogen geen voorwerpen onder de passagiersstoel worden ingeklemd; dit controleren.
#Status van de automatische uitschakeling van de passagiersairbag controleren (/ pagina 46).
Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes 487
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en M oplossingen
#Indien nodig meteen naar een gekwaliceerde werkplaats gaan.
Passagiersairbag ingescha-
keld Zie handleiding
* De passagiersairbag is in de volgende situaties tijdens het rijden geactiveerd:
RHoewel zich een kind, een klein persoon of een voorwerp met een gewicht beneden de grenswaarde van het sys-
teem op de passagiersstoel bevindt.
RHoewel de passagiersstoel leeg is.
Het systeem herkent eventueel extra gewicht door voorwerpen op de stoel of krachten die op de stoel werken.
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel of levensgevaar door gebruik van een kinderzitjesbevestigingssysteem bij
ingeschakelde passagiersairbag
Als een kind in een kinderzitjesbevestigingssysteem op de passagiersstoel wordt beveiligd en de passagiersairbag
ingeschakeld is, kan de passagiersairbag bij een ongeval worden geactiveerd.
Het kind kan door de airbag worden getroen.
#Voor en ook tijdens het rijden de correcte status van de passagiersairbag controleren.
NOOIT een naar achteren gericht kinderbeveiligingssysteem op een stoel met INGESCHAKELDE FRONTAIRBAG
gebruiken, want dat kan voor het kind DODELIJKE of ERNSTIGE VERWONDINGEN tot gevolg hebben.
#Onmiddellijk, rekening houdend met het verkeer, stoppen.
#Er mogen geen voorwerpen onder de passagiersstoel worden ingeklemd; dit controleren.
#Status van de automatische uitschakeling van de passagiersairbag controleren (/ pagina 46).
488 Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en M oplossingen
#Indien nodig meteen naar een gekwaliceerde werkplaats gaan.
Sleutel
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en M oplossingen
®
Sleutel vervangen
* De sleutel laten vervangen.
#Naar een gekwaliceerde werkplaats gaan.
®
Batterij sleutel vervangen
* De batterij van de sleutel is leeg.
#De batterij vervangen (/ pagina 87).
®
Sleutel niet herkend (witte
displaymelding)
* De sleutel wordt momenteel niet herkend.
#De plaats van de sleutel in de auto veranderen.
#Proberen om de auto te starten.
#Wanneer de sleutel nog steeds niet wordt herkend, de sleutel in het opbergvak voor het starten met de sleutel
plaatsen (/ pagina 202).
Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes 489
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en M oplossingen
#De auto starten.
®
Sleutel niet herkend (rode
displaymelding)
* De sleutel wordt tijdens het rijden niet herkend en is eventueel niet meer in de auto aanwezig.
Wanneer de sleutel zich niet meer in de auto bevindt en u de auto uitschakelt:
RKunt u de auto niet meer starten.
RKunt u de auto niet centraal vergrendelen.
#De sleutel moet zich in de auto bevinden.
Wanneer de sleutel zich in de auto bevindt en desondanks niet wordt herkend:
#Onmiddellijk, rekening houdend met het verkeer, stoppen.
#De sleutel in het opbergvak voor het starten met de sleutel plaatsen (/ pagina 202).
De batterij van de sleutel is zwak of leeg.
#Met het controlelampje de batterij controleren (/ pagina 85).
#Eventueel de batterij van de sleutel vervangen (/ pagina 87).
®
Sleutel wordt ingeleerd
Wachten a.u.b.
* De auto rekent om de nieuwe sleutel in te leren.
#Wacht tot de rekenprocedure afgesloten is.
490 Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en M oplossingen
Sleutel in aangegeven berg-
plaats leggen zie handlei-
ding
* De herkenning van de sleutel vertoont een storing.
#De plaats van de sleutel in de auto veranderen.
#De sleutel in het opbergvak voor het starten met de sleutel plaatsen (/ pagina 202).
Verlichting
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en M oplossingen
:
Dimlicht links (voorbeeld)
* De betreende lichtbron is defect.
#Voorzichtig verder rijden.
#Meteen naar een gekwaliceerde werkplaats gaan.
%LED-lichtbronnen: Alleen wanneer alle lichtdiodes defect zijn, verschijnt de displaymelding voor de betreende ver-
lichting.
:
Storing Zie handleiding
* De exterieurverlichting vertoont een storing.
#Naar een gekwaliceerde werkplaats gaan.
*Auto's met aanhangwagenvoorziening: Een zekering kan doorgebrand zijn.
#Stoppen; daarbij op de verkeerssituatie letten.
#De zekeringen controleren en eventueel vervangen (/ pagina 447).
Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes 491
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en M oplossingen
:
AUTO-verlichting functio-
neert niet
* De lichtsensor voor de automatisch rijverlichting vertoont een storing.
#Naar een gekwaliceerde werkplaats gaan.
:
Verlichting inschakelen
* U rijdt zonder dimlicht.
#De lichtschakelaar in de stand L of à draaien.
:
Licht uitschakelen
* De auto wordt verlaten en de verlichting is nog ingeschakeld.
#De lichtschakelaar in de standà draaien.
DIGITAL LIGHT Functie
beperkt beschikbaar
* Het DIGITAL LIGHT-systeem vertoont een storing. Het verlichtingssysteem blij werken, maar zonder de functies van
het DIGITAL LIGHT-systeem.
#Naar een gekwaliceerde werkplaats gaan.
Instelling dimlicht (links/
rechts verkeer) controleren
* De verkeerssoort is handmatig geselecteerd.
#De instelling controleren en zo nodig handmatig aanpassen (/ pagina 172).
492 Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en M oplossingen
Instelling dimlicht (links/
rechts verkeer) alleen hand-
matig mogelijk
* De automatische omschakeling van de koplampen voor links-/rechtsrijdend verkeer vertoont een storing.
#De koplampen handmatig omschakelen (/ pagina 172).
Adaptieve grootlichtassis-
tent nu niet beschikbaar
zie handleiding
* De adaptieve grootlichtassistent is tijdelijk niet beschikbaar.
De systeemgrenzen zijn bereikt (/ pagina 168).
Het systeem is weer beschikbaar als de oorzaken niet meer aanwezig zijn. De displaymelding Adaptieve grootlichtas-
sistent weer beschikbaar verschijnt.
#Verder rijden.
#Het grootlicht handmatig bedienen, tot de adaptieve grootlichtassistent weer beschikbaar is.
Adaptieve grootlichtassis-
tent functioneert niet
* De adaptieve grootlichtassistent vertoont een storing.
#Verder rijden.
of
#Op een veilige manier stoppen en de auto opnieuw starten.
#Wanneer de displaymelding niet verdwijnt, naar een gekwaliceerde werkplaats gaan.
#Tot dat moment het grootlicht handmatig bedienen.
Adaptieve grootlichtassis-
tent Plus nu niet beschik-
baar Zie handleiding
* De adaptieve grootlichtassistent Plus is tijdelijk niet beschikbaar.
De systeemgrenzen zijn bereikt (/ pagina 170).
Het systeem is weer beschikbaar als de oorzaken niet meer aanwezig zijn. De displaymelding Adaptieve grootlichtas-
sistent Plus weer beschikbaar verschijnt.
Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes 493
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en M oplossingen
#Verder rijden.
#Het grootlicht handmatig bedienen, tot de adaptieve grootlichtassistent Plus weer beschikbaar is.
Adaptieve grootlichtassis-
tent Plus functioneert niet
* De adaptieve grootlichtassistent Plus vertoont een storing.
#Verder rijden.
of
#Op een veilige manier stoppen en de auto opnieuw starten.
#Wanneer de displaymelding niet verdwijnt, naar een gekwaliceerde werkplaats gaan.
#Tot dat moment het grootlicht handmatig bedienen.
Alarmknipperlichtinstallatie
Storing
* De alarmknipperlichtenschakelaar vertoont een storing.
#Naar een gekwaliceerde werkplaats gaan.
494 Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes
Klimaatregeling
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en M oplossingen
&
momenteel niet beschik-
baar Opladen van hoog-
spanningsaccu niet voltooid
* De hoogspanningsaccu wordt opgeladen. De klimaatregeling vooraf kan niet worden ingeschakeld.
#Wachten tot het opladen een minimale laadtoestand hee bereikt.
&
momenteel niet beschik-
baar Hoogspanningsaccu
opladen
* De spanning van de hoogspanningsaccu is te laag. De klimaatregeling vooraf kan niet worden ingeschakeld.
#De hoogspanningsaccu opladen (/ pagina 216).
&
Voorklimatisering via sleu-
tel na starten van de auto
weer beschikbaar
* U hebt bij een geparkeerde auto meer dan driemaal geprobeerd de klimaatregeling vooraf in te schakelen.
#De auto gedurende tien seconden starten.
De klimaatregeling vooraf kan weer worden ingeschakeld.
Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes 495
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en M oplossingen
&
Voorklimatisering via sleu-
tel momenteel niet beschik-
baar Hoogspanningsaccu
zwak
* De spanning van de hoogspanningsaccu is te laag. De klimaatregeling vooraf kan niet worden ingeschakeld.
#De hoogspanningsaccu opladen (/ pagina 216).
Wanneer de hoogspanningsaccu voldoende opgeladen is, is de klimaatregeling vooraf weer ingeschakeld.
Aandrijfsysteem
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en M oplossingen
u
Wegslepen verboden Zie
handleiding
* Het aandrijfsysteem vertoont een storing.
#De auto alleen vervoeren op een auto-ambulance of een aanhangwagen (/ pagina 440).
496 Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en M oplossingen
ò
Akoestische omgevingsbe-
veiliging functioneert niet
* De soundgenerator (akoestisch voertuigwaarschuwingssysteem) vertoont een storing. Er worden geen rijgeluiden
gegenereerd. De auto wordt eventueel niet door andere verkeersdeelnemers akoestisch waargenomen.
#In het bijzonder anticiperend rijden.
#Naar een gekwaliceerde werkplaats gaan.
Om de auto uit te schake-
len de start-stoptoets gedu-
rende min. 3 seconden of
3 keer indrukken
* U hebt tijdens het rijden de start-stoptoets ingedrukt.
#Om het aandrijfsysteem tijdens het rijden af te zetten (/ pagina 202).
Auto starten niet mogelijk
Zie handleiding
* De auto kan niet worden ingeschakeld.
Er is een storing in het aandrijfsysteem opgetreden.
#De auto uitschakelen en vergrendelen.
#Na een korte wachttijd de auto ontgrendelen en opnieuw inschakelen.
#Neem contact op met een gekwaliceerde werkplaats, wanneer de displaymelding opnieuw verschijnt en de auto
niet inschakelt.
Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes 497
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en M oplossingen
+
Koelvloeistof bijvullen zie
handleiding
* Het koelvloeistofniveau is te laag.
*AANWIJZING Beschadiging van het aandrijfsysteem door te weinig koelvloeistof
#Langere ritten met te weinig koelvloeistof vermijden.
#Het koelsysteem van het aandrijfsysteem bij een gekwaliceerde werkplaats laten controleren.
ÿ
Koelvloeistof Stoppen Auto
uitschakelen
* De koelvloeistof is te warm.
#Rekening houdend met de verkeerssituatie zo snel mogelijk stoppen en het aandrijfsysteem afzetten.
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel door oververhitte auto
Wanneer u de motorkap bij een oververhitte auto of een brand in de motorruimte opent, kunnen zich de volgende
situaties voordoen:
RU kunt met hete gassen in contact komen.
RU kunt met andere ontsnappende, hete bedrijfsstoen in aanraking komen.
#Bij een oververhitting of brand in de motorruimte de motorkap gesloten houden en de brandweer waarschu-
wen.
#De oververhitte auto eerst laten afkoelen, als de motorkap moet worden geopend.
#Wachten tot het aandrijfsysteem is afgekoeld.
#De luchttoevoer naar de radiateur mag niet worden belemmerd.
498 Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en M oplossingen
#Zonder hoge belasting van het aandrijfsysteem naar de dichtstbijzijnde gekwaliceerde werkplaats verder rijden.
ÿ* Het koelsysteem hee een storing van een bestanddeel vastgesteld.
#Zonder hoge belasting van het aandrijfsysteem naar de dichtstbijzijnde gekwaliceerde werkplaats verder rijden.
Contactdoosklep geblok-
keerd Handmatig openen
a.u.b.
* De contactdoosklep opent niet automatisch. Mogelijk wordt het openen geblokkeerd door een obstakel.
#Ervoor zorgen dat zich geen voorwerpen in het openingsgebied bevinden.
#De contactdoosklep opnieuw openen.
Contactdoosklep handma-
tig sluiten a.u.b. Inklembe-
veiliging actief
* De contactdoosklep sluit niet automatisch. Mogelijk wordt het sluiten geblokkeerd door een obstakel.
#Ervoor zorgen dat zich geen voorwerpen in het sluitgebied bevinden.
#De contactdoosklep opnieuw sluiten.
Contactdoosklep handma-
tig sluiten a.u.b. Aandrij-
ving buiten werking
* De contactdoosklep sluit niet automatisch. Mogelijk is de motor van de contactdoosklep defect.
#De contactdoosklep met de hand sluiten.
#Naar een gekwaliceerde werkplaats gaan.
è
Laadkabel aangesloten
* Er kan niet worden weggereden zo lang de laadkabel is aangesloten.
#De laadkabel van de auto losmaken.
Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes 499
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en M oplossingen
Laadkabel ontgrendelen
niet mogelijk Zie handlei-
ding
* De laadkabelstekker kan niet uit de contactdoos van het laadstation worden getrokken.
#De NOOD-UIT-schakelaar op het laadstation indrukken.
Wanneer de laadkabelstekker vervolgens niet kan worden verwijderd:
#Bij de aanbieder van het laadstation via de op het laadstation aangebrachte noodoproeptoets of het alarmnummer
om servicepersoneel vragen.
Auto wordt momenteel niet
opgeladen Storing van het
laadstation
* Er is een storing van het laadstation opgetreden of de RFID-kaart wordt niet herkend.
#Het opladen bij een ander laadstation starten.
of
#De werking van de RFID-kaart laten controleren.
Laadstoring Andere laad-
modus kiezen a.u.b. Zie
handleiding
* Er is een tijdelijke storing van het laadstation opgetreden.
#Wachten tot de storing voorbij is.
of
#Het opladen bij een ander laadstation starten.
Wisselstroomladen buiten
werking Werkplaats opzoe-
ken
* Het opladen kan vanwege een storing niet worden gestart.
#Naar een gekwaliceerde werkplaats gaan.
500 Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en M oplossingen
Gelijkstroomladen buiten
werking Werkplaats opzoe-
ken
* Het opladen kan vanwege een storing niet worden gestart.
#Naar een gekwaliceerde werkplaats gaan.
Aandrijfvermogen geredu-
ceerd Zie handleiding
* De temperatuur van het aandrijfsysteem ligt buiten het normale bedrijfstemperatuurgebied, bijvoorbeeld vanwege
extreem lage of hoge buitentemperaturen.
Het vermogen van het aandrijfsysteem is gereduceerd. Het gele waarschuwingslampje vermogen gereduceerd _
brandt.
Wanneer de bedrijfstemperatuur van het aandrijfsysteem is genormaliseerd (bijvoorbeeld na een korte rit), is het volle-
dige aandrijfvermogen weer beschikbaar. De displaymelding verdwijnt en het gele waarschuwingslampje vermogen
gereduceerd _ doo.
#Voorzichtig verder rijden.
* De hoogspanningsaccu is niet voldoende opgeladen.
Het vermogen van het aandrijfsysteem is gereduceerd. Het gele waarschuwingslampje vermogen gereduceerd _
brandt.
#Voorzichtig verder rijden.
#De hoogspanningsaccu direct opladen.
* Wanneer het vermogen van het aandrijfsysteem daarna nog steeds gereduceerd is, is er een storing in het aandrijfsys-
teem aanwezig.
#Voorzichtig verder rijden.
#Naar een gekwaliceerde werkplaats gaan.
Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes 501
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en M oplossingen
Hoogspanningsaccu opla-
den a.u.b. Starten van de
auto anders niet gewaar-
borgd
* Vanwege een mogelijke temperatuurdaling van de hoogspanningsaccu kunnen de startcapaciteit of de actieradius sig-
nicant dalen totdat de auto opnieuw wordt gestart.
#De hoogspanningsaccu opladen (/ pagina 216).
In de status READY wach-
ten Accu wordt verwarmd
Zie handleiding
* De rijbereidheid õ is tot stand gebracht en de transmissiestand j is ingeschakeld.
De hoogspanningsaccu wordt op bedrijfstemperatuur verwarmd. Dit proces duurt een aantal minuten en kan bij geac-
tiveerde voorruitontwaseming ¬ langer duren.
Met het inschakelen van de transmissiestand h wordt het opwarmen beëindigd. Maar in de rijmodus is de aandrijf-
kracht duidelijk beperkt, tot de hoogspanningsaccu zijn bedrijfstemperatuur hee bereikt.
Aandrijfsysteem wordt
voorbereid…
* De isolatie van het aandrijfsysteem wordt gecontroleerd. Dit proces kan tot tien seconden duren.
Û
Accucapaciteit te laag
Stoppen, direct laden
* De laadtoestand van de hoogspanningsaccu is zo laag, dat rijden niet meer mogelijk is. Het aandrijfsysteem kan dan
niet meer worden gestart.
Wanneer het aandrijfsysteem opnieuw wordt gestart, verschijnt opnieuw de melding Accucapaciteit te laag Stoppen,
direct laden.
#Onmiddellijk, rekening houdend met het verkeer, stoppen.
#De hoogspanningsaccu opladen (/ pagina 216).
502 Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en M oplossingen
Û
Accu oververhit Stop, ieder-
een uitstappen! Liefst in de
openlucht
* De hoogspanningsaccu is oververhit. Brandgevaar!
#Onmiddellijk, rekening houdend met het verkeer, stoppen.
#Indien mogelijk de auto buiten parkeren en alle inzittenden laten uitstappen.
%Ondersteunende voertuigfuncties kunnen automatisch worden geactiveerd, bijvoorbeeld de luchtrecirculatie van
de klimaatregeling.
#Niet verder rijden!
#Bij rookontwikkeling de gevarenzone verlaten en onmiddellijk contact opnemen met de brandweer.
#Ook zonder dat tekenen voor een brand aanwezig zijn, contact opnemen met een gekwaliceerde werkplaats.
Û
Storing
* Het aandrijfsysteem vertoont een storing. Bovendien klinkt een waarschuwingssignaal.
#Naar een gekwaliceerde werkplaats gaan.
Û
Storing Werkplaats opzoe-
ken
* Het aandrijfsysteem vertoont een storing.
#Naar een gekwaliceerde werkplaats gaan.
Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes 503
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en M oplossingen
Û
Hoogspanningssysteem
laten controleren Zie hand-
leiding
* Er is een functiestoring in het aandrijfsysteem opgetreden.
#Naar een gekwaliceerde werkplaats gaan.
Zonder opnieuw te starten
werkplaats opzoeken
* Vanwege een storing is het opnieuw starten van het aandrijfsysteem niet mogelijk.
#Zonder het aandrijfsysteem af te zetten tot de volgende gekwaliceerde werkplaats verder rijden.
Û
Aandrijfvermogen en actie-
radius gereduceerd Zie
handleiding
* In de hoogspanningsaccu is een storing opgetreden.
Aandrijfvermogen en actieradius zijn sterk gereduceerd.
#De auto uitschakelen en vergrendelen.
#Na een korte wachttijd de auto ontgrendelen en opnieuw inschakelen.
Wanneer de displaymelding opnieuw verschijnt:
#Voorzichtig verder rijden.
#De hoogspanningsaccu volledig opladen (/ pagina 216).
Wanneer het aandrijfvermogen en de actieradius nog steeds gereduceerd zijn, is er een storing in het aandrijfsysteem
aanwezig.
#Voorzichtig verder rijden.
504 Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en M oplossingen
#Naar een gekwaliceerde werkplaats gaan.
Auto starten niet mogelijk
Zie handleiding
* De auto kan niet worden ingeschakeld.
Er is een storing in het aandrijfsysteem opgetreden.
#De auto uitschakelen en vergrendelen.
#Na een korte wachttijd de auto ontgrendelen en opnieuw inschakelen.
#Neem contact op met een gekwaliceerde werkplaats, wanneer de displaymelding opnieuw verschijnt en de auto
niet inschakelt.
Aandrijfstoring Bereikbare
snelheid beperkt Straks
stoppen
* Het aandrijfsysteem vertoont een storing.
De maximale voertuigsnelheid is beperkt. Het aandrijfsysteem wordt over een aantal kilometers uitgeschakeld.
#Rekening houdend met de verkeerssituatie zo snel mogelijk stoppen en het aandrijfsysteem afzetten. Niet verder
rijden!
#De auto niet slepen, zo nodig het slepen stoppen.
#Contact opnemen met een gekwaliceerde werkplaats.
Aandrijfstoring Bereikbare
snelheid sterk gereduceerd
Zie handleiding
* Het aandrijfsysteem vertoont een storing.
De maximale voertuigsnelheid is beperkt.
#Naar een gekwaliceerde werkplaats gaan.
Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes 505
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en M oplossingen
ô
Accureserve Hoogspan-
ningsaccu opladen
* De laadtoestand van de hoogspanningsaccu hee het reservegebied bereikt.
#De hoogspanningsaccu opladen (/ pagina 216).
d
Storing
* Het aandrijfsysteem vertoont een storing. Het aandrijfkracht van de auto is beperkt.
#Naar een gekwaliceerde werkplaats gaan.
d
Stoppen Auto uitschakelen
* Het aandrijfsysteem vertoont een storing.
#Rekening houdend met de verkeerssituatie zo snel mogelijk stoppen en het aandrijfsysteem afzetten. Niet verder
rijden!
#De auto niet slepen, zo nodig het slepen stoppen.
#Contact opnemen met een gekwaliceerde werkplaats.
d
Storing Werkplaats opzoe-
ken
* Het aandrijfsysteem vertoont een storing.
#Naar een gekwaliceerde werkplaats gaan.
506 Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en M oplossingen
d
Vermogen sterk geredu-
ceerd
* In de hoogspanningsaccu is een storing opgetreden.
Aandrijfvermogen en actieradius zijn sterk gereduceerd.
#De auto uitschakelen en vergrendelen.
#Na een korte wachttijd de auto ontgrendelen en de auto opnieuw inschakelen.
Wanneer de displaymelding opnieuw verschijnt:
#Voorzichtig verder rijden.
#De hoogspanningsaccu volledig opladen (/ pagina 216).
Wanneer het aandrijfvermogen en de actieradius nog steeds gereduceerd zijn, is er een storing in het aandrijfsysteem
aanwezig.
#Voorzichtig verder rijden.
#Naar een gekwaliceerde werkplaats gaan.
Hoogspanningsaccu sto-
ring Starten niet mogelijk
over circa XXX km Werk-
plaats opzoeken (gele dis-
playmelding)
* In de hoogspanningsaccu is een storing opgetreden.
Nadat de weergegeven afstand is afgelegd, kan het elektrische aandrijfsysteem niet meer worden gestart.
#De benodigde onderhoudswerkzaamheden aan de hoogspanningsaccu bij een gekwaliceerde werkplaats laten uit-
voeren.
Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes 507
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en M oplossingen
Hoogspanningsaccu sto-
ring Starten niet mogelijk
over circa XXX km Werk-
plaats opzoeken(rode dis-
playmelding)
* In de hoogspanningsaccu is een storing opgetreden.
Nadat de weergegeven afstand is afgelegd, kan het elektrische aandrijfsysteem niet meer worden gestart.
#De benodigde onderhoudswerkzaamheden aan de hoogspanningsaccu direct bij een gekwaliceerde werkplaats
laten uitvoeren.
Hoogspanningsaccu sto-
ring Zonder opnieuw te
starten werkplaats opzoe-
ken
* In de hoogspanningsaccu is een storing opgetreden.
Na het afzetten van het aandrijfsysteem kan niet meer opnieuw worden gestart.
#Zonder het aandrijfsysteem af te zetten tot de volgende gekwaliceerde werkplaats verder rijden.
Auto
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en M oplossingen
* Het bestuurdersdisplay is vanwege een mislukte soware-update uitgevallen.
De displaymelding wordt elke keer dat de auto wordt gestart weergegeven.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen bij het uitvallen van het bestuurdersdisplay
Bij het uitvallen of een storing van het bestuurdersdisplay combi-instrument kunt u geen functiebeperkingen van
veiligheidsrelevante systemen herkennen. Dit kan de bedrijfsveiligheid nadelig beïnvloeden.
#De auto direct op een veilige plaats parkeren en contact opnemen met een gekwaliceerde werkplaats.
508 Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en M oplossingen
Wanneer het bestuurdersdisplay is uitgevallen, kunt u bijvoorbeeld functiebeperkingen van veiligheidsrelevante syste-
men niet herkennen of de snelheidsmeter niet aezen. De bedrijfsveiligheid van de auto kan beperkt zijn
(/ pagina 365).
#De auto direct bij een gekwaliceerde werkplaats laten controleren.
d
Auto is klaar om te rijden
Uitschakeling vindt plaats
bij vergrendeling of na
enkele minuten
* U wilt de auto in rijklare toestand verlaten.
#De auto uitschakelen, beveiligen tegen wegrollen en de sleutel verwijderen.
#Wanneer de auto niet wordt verlaten, de elektrische verbruikers, bijvoorbeeld de stoelverwarming, uitschakelen.
Anders kan de 12‑V-accu worden ontladen en is starten alleen met een externe accu (starthulp) mogelijk.
Beperkende modus geacti-
veerd Aandrijfvermogen
gereduceerd
* Wanneer de modus beginnende bestuurder geactiveerd is, is het aandrijfvermogen gereduceerd (/ pagina 252).
ï
Aanhangwagenkoppeling
Vergrendeling controle-
ren (witte displaymelding)
* De aanhangwagenvoorziening is niet klaar voor gebruik tijdens het rijden met een aanhangwagen.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen door niet vergrendelde kogelhals
De aanhangwagen kan loskomen.
#Onmiddellijk, rekening houdend met het verkeer, stoppen. Niet verder rijden!
Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes 509
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en M oplossingen
#De aanhangwagen afkoppelen en voorkomen dat deze kan wegrollen.
#De zwenkprocedure opnieuw activeren en de aanhangwagen pas weer aankoppelen als de displaymelding
verdwijnt.
#Een nieuwe zwenkprocedure uitvoeren (/ pagina 324).
#Wanneer de displaymelding is verdwenen de aanhangwagen aankoppelen en verder rijden.
Wanneer de displaymelding niet verdwijnt, vertoont de aanhangwagenvoorziening een storing en is de kogelhals niet
vergrendeld.
#De aanhangwagen niet aankoppelen en verder rijden zonder aanhangwagen. Daarbij letten op de beperkte bodem-
vrijheid door de niet vergrendelde kogelhals.
#Naar een gekwaliceerde werkplaats gaan.
* Wanneer de auto met aangekoppelde aanhangwagen stilstaat, is de aanhangwagenvoorziening niet klaar voor gebruik.
#De aangekoppelde aanhangwagen afkoppelen en voorkomen dat deze kan wegrollen.
#Wanneer de kogelhals ingeklapt is: De kogelhals ontgrendelen (/ pagina 324).
#De kogelhals handmatig in de eindstand klappen en laten vergrendelen.
#Wanneer de kogelhals uitgeklapt is: De kogelhals ontgrendelen (/ pagina 324).
#De kogelhals handmatig onder de bumper klappen en laten vergrendelen.
Wanneer de displaymelding niet verdwijnt, vertoont de aanhangwagenvoorziening een storing en is de kogelhals niet
vergrendeld.
510 Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en M oplossingen
#De aanhangwagen niet aankoppelen en verder rijden zonder aanhangwagen. Daarbij letten op de beperkte bodem-
vrijheid door de niet vergrendelde kogelhals.
#Naar een gekwaliceerde werkplaats gaan.
Head-up-display momen-
teel niet beschikbaar Zie
handleiding
* Het head-up-display is tijdelijk niet beschikbaar. Mogelijke oorzaken:
RStoringen in de spanningsvoorziening
RSignaalstoringen
#De auto op een veilige plaats stoppen en uit- en weer inschakelen.
#Wanneer de displaymelding nog steeds verschijnt, naar een gekwaliceerde werkplaats gaan.
Head-up-display functio-
neert niet
* Het head-up-display hee een interne storing.
#Naar een gekwaliceerde werkplaats gaan.
Head-up display Helder-
heid momenteel vermin-
derd Zie handleiding
* De helderheid van het head-up-display is verminderd. Mogelijke oorzaken:
RVervuiling van de voorruit in het blikveld van de camera
RFoutieve signalen van de helderheid buiten
#De ruitenwissers inschakelen.
#Indien nodig de voorruit reinigen.
#De auto uit- en weer inschakelen.
#Wanneer de displaymelding nog steeds verschijnt, naar een gekwaliceerde werkplaats gaan.
Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes 511
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en M oplossingen
Ù
Storing stuurinrichting
Voorzichtig rijden Werk-
plaats opzoeken
* Er is een functiestoring in de stuurbekrachtiging opgetreden. Het stuurgedrag kan daardoor beperkt zijn.
#Voorzichtig verder rijden.
#Naar een gekwaliceerde werkplaats gaan.
Ù
Storing stuurinrichting
Meer kracht vereist Zie
handleiding
* De bekrachtiging van de stuurinrichting vertoont een storing.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen door gewijzigd stuurgedrag
Wanneer de bekrachtiging van de stuurinrichting gedeeltelijk of geheel uitvalt, is er meer kracht nodig om te stu-
ren.
#Als veilig kan worden gestuurd, voorzichtig verder rijden.
#Direct naar een gekwaliceerde werkplaats gaan of contact opnemen met een gekwaliceerde werkplaats.
Ù
Storing stuurinrichting
Direct stoppen Zie handlei-
ding
* De stuurinrichting vertoont een storing. De bestuurbaarheid is sterk nadelig beïnvloed.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen bij beperkte bestuurbaarheid
Wanneer de stuurinrichting niet meer zoals bedoeld functioneert, is de bedrijfsveiligheid van de auto in gevaar.
#Direct op een veilige plaats stoppen. Niet verder rijden!
#Contact opnemen met een gekwaliceerde werkplaats.
512 Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en M oplossingen
Ù
Gestuurde achteras heeft
momenteel een storing
* De gestuurde achteras is tijdelijk niet beschikbaar. De draaicirkel kan groter worden.
#Op een veilige manier stoppen en de auto opnieuw starten.
Wanneer de displaymelding niet verdwijnt:
#Voorzichtig verder rijden.
#Naar een gekwaliceerde werkplaats gaan.
Ù
Gestuurde achteras Sto-
ring Werkplaats opzoeken
* De gestuurde achteras vertoont een storing.
De bestuurbaarheid van de achteras is niet gegarandeerd.
Tijdens het rechtuit rijden kan het stuurwiel scheef staan.
#Voorzichtig met aangepaste snelheid verder rijden.
#Meteen naar een gekwaliceerde werkplaats gaan.
Ù
Gestuurde achteras Sto-
ring Direct stoppen
* De gestuurde achteras vertoont een storing.
De bestuurbaarheid van de achteras is niet gegarandeerd.
Tijdens het rechtuit rijden kan het stuurwiel zeer scheef staan.
Afhankelijk van de scheefstand van het stuurwiel treedt er bovendien stuurwieltrilling op en klinkt een ononderbroken
waarschuwingssignaal.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen bij beperkte bestuurbaarheid
Wanneer de stuurinrichting niet meer zoals bedoeld functioneert, is de bedrijfsveiligheid van de auto in gevaar.
Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes 513
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en M oplossingen
#Direct op een veilige plaats stoppen. Niet verder rijden!
#Contact opnemen met een gekwaliceerde werkplaats.
#Bij het stoppen rekening houden met de extra breedte van de auto.
Sneeuwkettingmodus Maxi-
mum snelheid overschre-
den
* De toegestane maximumsnelheid voor de sneeuwkettingmodus is overschreden.
#Langzamer rijden.
Actieve motorkap Storing
Zie handleiding
* De actieve motorkap (voetgangersbescherming) vertoont een storing of functioneert niet vanwege een activering.
#Naar een gekwaliceerde werkplaats gaan.
Sfeerlicht Waarschuwings-
ondersteuning buiten wer-
king
* Er vindt mogelijk geen volledige visuele waarschuwingsondersteuning van de sfeerverlichting plaats.
#De auto vergrendelen en na enkele minuten weer ontgrendelen.
#Wanneer de displaymelding regelmatig verschijnt, naar een gekwaliceerde werkplaats gaan.
C* Ten minste een portier is geopend.
#Alle portieren sluiten.
?* De motorkap is geopend.
514 Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en M oplossingen
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen door ontgrendelde motorkap tijdens het rijden
De motorkap kan zich openen en het zicht belemmeren.
#Nooit de motorkap ontgrendelen tijdens het rijden.
#Voor iedere rit controleren dat de motorkap vergrendeld is.
#Onmiddellijk, rekening houdend met het verkeer, stoppen.
#Niet verder rijden!
#Contact opnemen met een gekwaliceerde werkplaats.
A* De achterklep is geopend.
#De achterklep sluiten.
_
Rugleuning achterbank
links niet vergrendeld (voor-
beeld)
* De rugleuning van de betreende stoel is niet vergrendeld.
#De rugleuning terugklappen tot deze vergrendelt.
Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes 515
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en M oplossingen
¥
Ruitensproeiervloeistof bij-
vullen
* Het ruitensproeiervloeistofniveau in het ruitensproeiervloeistofreservoir is tot onder het minimum gedaald.
#Ruitensproeiervloeistof bijvullen (/ pagina 420).
¥
Ruitensproeiervloeistof
Klep open
* De ruitensproeiervloeistofvulklep is geopend.
#De ruitensproeiervloeistofvulklep sluiten (/ pagina 420).
Ruitenwissers Storing * De werking van de ruitenwissers vertoont een storing.
#De auto opnieuw starten.
Wanneer de displaymelding nog steeds verschijnt:
#Naar een gekwaliceerde werkplaats gaan.
516 Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes
Transmissie
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en M oplossingen
Rijstand P alleen bij voer-
tuigstilstand
* Het inschakelen van de parkeerstand j is alleen mogelijk wanneer de auto stilstaat.
#Om te stoppen het rempedaal indrukken.
#Wanneer de auto stilstaat de transmissie in de parkeerstand j zetten.
Voor verlaten van rijstand
P rem bedienen
* U hebt geprobeerd om vanuit de parkeerstand j een andere transmissiestand in te schakelen.
#Het rempedaal indrukken.
#De transmissiestand h, k of de neutraalstand i inschakelen.
Om rijstand P of N te verla-
ten rempedaal indrukken
en auto starten
* U hebt geprobeerd om vanuit de parkeerstand j of de neutraalstand i een andere transmissiestand in te schake-
len.
#Het rempedaal indrukken.
#De auto starten.
#De transmissiestand wijzigen.
Voor inschakelen van rij-
stand D of R eerst rem
bedienen
* U hebt geprobeerd om de transmissiestand h of k in te schakelen.
#Het rempedaal indrukken.
#De transmissiestand h of k inschakelen.
Voor inschakelen van rij-
stand R eerst rem bedienen
* U hebt geprobeerd om de transmissiestand k in te schakelen.
#Het rempedaal indrukken.
Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes 517
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en M oplossingen
#De transmissiestand k inschakelen.
Om te parkeren parkeer-
rem bedienen Werkplaats
opzoeken
* Er is een storing in de noodspanningsvoorziening voor de parkeerstand j.
#Naar een gekwaliceerde werkplaats gaan.
#Tot die tijd voordat u de auto uitschakelt altijd handmatig de parkeerstand j inschakelen.
#Voordat u de auto verlaat de elektrische parkeerrem bedienen.
Wegrolgevaar Bestuurders-
portier open Rijstand P niet
ingeschakeld
* Het bestuurdersportier is niet volledig gesloten en de transmissiestand h of k of de neutraalstand i is ingescha-
keld.
De auto kan wegrollen.
#Bij het parkeren van de auto de parkeerstand j inschakelen.
Wegrolgevaar Om te parke-
ren parkeerrem bedienen
* De transmissie vertoont een storing. De parkeerstand j kan niet worden ingeschakeld.
#De auto op een veilige plaats stoppen.
#De auto met de elektrische parkeerrem tegen wegrollen beveiligen.
#Op hellingen de voorwielen zo draaien dat de auto in de richting van de stoeprand rolt wanneer deze in beweging
komt.
Wegrolgevaar N handmatig
ingeschakeld Geen automa-
tische inschakeling van P
* Er is met ingeschakeld aandrijfsysteem of ingeschakelde auto de neutraalstand i ingeschakeld toen de auto stilstond
of zeer langzaam reed.
518 Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en M oplossingen
*AANWIJZING Beschadiging van de auto door wegrollen
Bij het uitschakelen van de auto of het openen van het bestuurdersportier is het automatisch inschakelen van de
parkeerstand j uitgeschakeld.
De auto kan wegrollen.
#Klaar zijn om te remmen.
#De auto niet onbeheerd achterlaten.
#Het rempedaal indrukken, tot de auto stilstaat.
#Wanneer de auto stilstaat en het rempedaal wordt ingedrukt, de parkeerstand j inschakelen.
#Om verder te rijden met ingedrukt rempedaal de transmissiestand h of k inschakelen.
N automatisch ingescha-
keld Rijstand a.u.b.
opnieuw inschakelen
* Bij rollende of rijdende auto werd automatisch de neutraalstand i ingeschakeld.
%Als in de neutraalstand i het bestuurdersportier wordt geopend, wordt automatisch de parkeerstand j inge-
schakeld.
#Wanneer de auto stilstaat en het rempedaal wordt ingedrukt, de parkeerstand j inschakelen.
#Om verder te rijden met ingedrukt rempedaal de transmissiestand h of k inschakelen.
N is ingeschakeld Gewen-
ste rijstand inschakelen
a.u.b.
* Bij een rollende of rijdende auto werd in de neutraalstand i het gaspedaal ingedrukt.
#Om met de auto te accelereren de transmissiestand h of k inschakelen.
Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes 519
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en M oplossingen
Achteruit rijden niet moge-
lijk Werkplaats opzoeken
* De transmissie vertoont een storing. Het inschakelen van de transmissiestand k is niet mogelijk.
#Naar een gekwaliceerde werkplaats gaan.
Transmissie Storing Stop-
pen
* De transmissie vertoont een storing. De transmissie schakelt daarbij automatisch in de neutraalstand i.
#Onmiddellijk, rekening houdend met het verkeer, stoppen.
#Het rempedaal indrukken.
#De parkeerstand j inschakelen.
#Contact opnemen met een gekwaliceerde werkplaats.
Zonder van rijstand te wis-
selen werkplaats opzoeken
* De transmissie vertoont een storing. Het wijzigen van de transmissiestand is niet meer mogelijk.
#Wanneer de transmissiestand h is ingeschakeld, de transmissiestand niet meer wijzigen en naar een gekwali-
ceerde werkplaats gaan.
#Bij alle andere transmissiestanden de auto op een veilige plaats parkeren.
#Contact opnemen met een gekwaliceerde werkplaats.
Ondersteunende accu Sto-
ring (witte displaymelding)
* De extra accu vertoont een storing.
#Naar een gekwaliceerde werkplaats gaan.
#Tot die tijd voordat u de auto uitschakelt altijd handmatig de parkeerstand j inschakelen.
#Voordat u de auto verlaat de elektrische parkeerrem bedienen.
520 Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes
Remmen
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en M oplossingen
!
Parkeerrem zie handleiding
* Het gele controlelampje ! brandt. De elektrische parkeerrem vertoont een storing.
Om in te schakelen:
#De auto uit- en weer inschakelen.
#De elektrische parkeerrem handmatig bedienen (/ pagina 242).
Wanneer de elektrische parkeerrem niet kan worden ingeschakeld:
#Naar een gekwaliceerde werkplaats gaan.
#Bij het parkeren de auto naar behoee bovendien tegen wegrollen beveiligen.
* Het gele controlelampje ! en het rode controlelampje ! branden. De elektrische parkeerrem vertoont een sto-
ring.
Om te lossen:
#De auto uit- en weer inschakelen.
#De elektrische parkeerrem handmatig vrijzetten (/ pagina 242).
of
#De elektrische parkeerrem automatisch vrijzetten (/ pagina 241).
Wanneer de elektrische parkeerrem vervolgens niet kan worden vrijgezet:
#Niet verder rijden! Contact opnemen met een gekwaliceerde werkplaats.
Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes 521
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en M oplossingen
* Het gele controlelampje ! brandt en het rode controlelampje ! knippert. De elektrische parkeerrem vertoont
een storing.
De elektrische parkeerrem kan niet worden vastgezet of gelost.
#De auto uit- en weer inschakelen.
Om in te schakelen:
#De elektrische parkeerrem handmatig vrijzetten en vervolgens weer bedienen (/ pagina 242).
Om te lossen:
#De elektrische parkeerrem handmatig bedienen en vervolgens weer vrijzetten.
Wanneer de elektrische parkeerrem nog steeds niet kan worden vastgezet, of wanneer het rode controlelampje !
nog steeds knippert:
#Niet verder rijden! Contact opnemen met een gekwaliceerde werkplaats.
#Bij het parkeren de auto naar behoee bovendien tegen wegrollen beveiligen.
* Het gele controlelampje ! knippert en het rode controlelampje ! knippert gedurende circa tien seconden na
het inschakelen of vrijzetten van de elektrische parkeerrem. Vervolgens blij het branden of het doo. De elektrische
parkeerrem vertoont een storing.
Wanneer de laadtoestand te laag is:
#De 12V-accu opladen.
522 Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en M oplossingen
Om in te schakelen:
#De elektrische parkeerrem handmatig bedienen.
Wanneer de elektrische parkeerrem niet kan worden ingeschakeld:
#Naar een gekwaliceerde werkplaats gaan.
#Bij het parkeren de auto naar behoee bovendien tegen wegrollen beveiligen.
Om te lossen:
#Wanneer is voldaan aan de voorwaarden voor het automatisch vrijzetten, en de elektrische parkeerrem wordt niet
automatisch vrijgezet, de elektrische parkeerrem handmatig vrijzetten (/ pagina 242).
Wanneer de elektrische parkeerrem vervolgens niet kan worden vrijgezet:
#Niet verder rijden! Contact opnemen met een gekwaliceerde werkplaats.
!
Parkeerrem ontgrendelen
* Het rode controlelampje ! knippert.
De elektrische parkeerrem is vastgezet tijdens het rijden:
RAan een voorwaarde voor het automatisch vrijzetten van de elektrische parkeerrem is niet voldaan
(/ pagina 241).
RU voert een noodremming uit met de elektrische parkeerrem (/ pagina 242).
#De voorwaarden voor het automatisch vrijzetten van de elektrische parkeerrem controleren.
#De elektrische parkeerrem handmatig vrijzetten.
Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes 523
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en M oplossingen
!
Parkeerrem Om te ontgren-
delen auto inschakelen
* Het rode controlelampje ! brandt.
Wanneer de elektrische parkeerrem wordt gelost, is de auto uitgeschakeld.
#De auto inschakelen.
J
Direct remmen
* Bij ingeschakelde HOLD-functie is een storing opgetreden.
Bovendien klinkt een regelmatig waarschuwingssignaal.
U kunt de auto niet starten.
#Direct stevig het rempedaal indrukken, tot de displaymelding verdwijnt.
U kunt de auto weer starten.
J
Storing Zie handleiding
* De werking van de rembekrachtiging vertoont een storing.
De wegrijhulp voor op hellingen kan een storing vertonen.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen bij storing van het remsysteem
Wanneer het remsysteem een storing vertoont, kan het remgedrag nadelig beïnvloed zijn.
#Voorzichtig verder rijden.
#Het remsysteem direct bij een gekwaliceerde werkplaats laten controleren.
524 Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en M oplossingen
J
Storing Stoppen
* De werking van de rembekrachtiging vertoont een storing en het remgedrag kan veranderen.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen en letsel bij storing van de rembekrachtiging
Wanneer de rembekrachtiging een storing vertoont, is het mogelijk dat er meer kracht op het rempedaal moet wor-
den uitgeoefend tijdens het remmen. Het remgedrag kan nadelig zijn beïnvloed. De remweg kan bij een noodstop
langer worden.
#Direct op een veilige plaats stoppen. Niet verder rijden!
#Contact opnemen met een gekwaliceerde werkplaats.
J
Remvloeistofniveau contro-
leren
* Er bevindt zich te weinig remvloeistof in het remvloeistofreservoir.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen bij een te laag remvloeistofniveau
Wanneer het remvloeistofniveau te laag is, kan de remwerking en daarmee het remgedrag nadelig beïnvloed zijn.
#Direct op een veilige plaats stoppen. Niet verder rijden!
#Contact opnemen met een gekwaliceerde werkplaats.
#Geen remvloeistof bijvullen.
Remblokken controleren
Zie handleiding
* De remvoeringen hebben de slijtagegrens bereikt.
#Naar een gekwaliceerde werkplaats gaan.
Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes 525
Rijsystemen en rijveiligheidssystemen
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en M oplossingen
!
÷
nu niet beschikbaar zie
handleiding
*Het ABS en het ESP® zijn tijdelijk niet beschikbaar.
Ook andere rijsystemen en rijveiligheidssystemen, bijvoorbeeld het BAS, kunnen tijdelijk niet beschikbaar zijn.
Het remsysteem werkt verder op normale wijze. De remweg kan bij een noodstop langer worden.
&WAARSCHUWING Slipgevaar bij storing van het ABS en het ESP®
De wielen kunnen bij het remmen blokkeren en het ESP® voert geen stabilisatie van de auto uit.
De bestuurbaarheid en het remgedrag worden sterk nadelig beïnvloed en de remweg kan langer zijn. Bovendien
zijn verdere rijveiligheidssystemen uitgeschakeld.
#Voorzichtig een korte route met wat auwe bochten rijden met een snelheid boven 30 km/h.
#Wanneer de displaymelding niet verdwijnt, direct naar een gekwaliceerde werkplaats gaan. Daarbij voorzich-
tig rijden.
526 Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en M oplossingen
!
÷
functioneren niet zie hand-
leiding
*Het ABS en het ESP® vertonen een storing.
Ook andere rijsystemen en rijveiligheidssystemen, bijvoorbeeld het BAS, kunnen een storing vertonen.
Het remsysteem werkt verder op normale wijze. De remweg kan bij een noodstop langer worden.
&WAARSCHUWING Slipgevaar bij storing van het ABS en het ESP®
De wielen kunnen bij het remmen blokkeren en het ESP® voert geen stabilisatie van de auto uit.
De bestuurbaarheid en het remgedrag worden sterk nadelig beïnvloed en de remweg kan langer zijn. Bovendien
zijn verdere rijveiligheidssystemen uitgeschakeld.
#Voorzichtig verder rijden.
#Het ABS en het ESP® direct bij een gekwaliceerde werkplaats laten controleren.
÷
nu niet beschikbaar Zie
handleiding
*Het ESP® is tijdelijk niet beschikbaar.
Ook andere rijsystemen en rijveiligheidssystemen, bijvoorbeeld het BAS, kunnen een storing vertonen.
&WAARSCHUWING Slipgevaar door een storing in het ESP®
Als het ESP® is uitgeschakeld, wordt de auto niet door het ESP® gestabiliseerd. Bovendien zijn verdere rijveilig-
heidssystemen uitgeschakeld.
#Voorzichtig een korte route met wat auwe bochten rijden met een snelheid boven 30 km/h.
Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes 527
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en M oplossingen
#Wanneer de displaymelding niet verdwijnt, direct naar een gekwaliceerde werkplaats gaan. Daarbij voorzich-
tig rijden.
÷
functioneert niet zie hand-
leiding
*Het ESP® vertoont een storing.
Ook andere rijsystemen en rijveiligheidssystemen, bijvoorbeeld het BAS, kunnen een storing vertonen.
Het remsysteem werkt verder op normale wijze. De remweg kan bij een noodstop langer worden.
&WAARSCHUWING Slipgevaar door een storing in het ESP®
Als het ESP® is uitgeschakeld, wordt de auto niet door het ESP® gestabiliseerd. Bovendien zijn verdere rijveilig-
heidssystemen uitgeschakeld.
#Voorzichtig verder rijden.
#Het ESP® bij een gekwaliceerde werkplaats laten controleren.
528 Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en M oplossingen
T
!
÷
functioneren niet zie hand-
leiding
*Het EBD, het ABS en het ESP® vertonen een storing.
Ook andere rijsystemen en rijveiligheidssystemen, bijvoorbeeld het BAS, kunnen een storing vertonen.
&WAARSCHUWING Slipgevaar bij storing van het EBD, het ABS en het ESP®
De wielen kunnen bij het remmen blokkeren en het ESP® voert geen stabilisatie van de auto uit.
De bestuurbaarheid en het remgedrag worden sterk nadelig beïnvloed en de remweg kan langer zijn. Bovendien
zijn verdere rijveiligheidssystemen uitgeschakeld.
#Voorzichtig verder rijden.
#Het remsysteem direct bij een gekwaliceerde werkplaats laten controleren.
ë
Uit
* De HOLD-functie is uitgeschakeld, omdat de auto slipt of omdat niet is voldaan aan een inschakelvoorwaarde.
#De HOLD-functie later weer inschakelen of de inschakelvoorwaarden van de HOLD-functie controleren
(/ pagina 249).
é
Attention Assist: pauze!
* De ATTENTION ASSIST hee vermoeidheid of een toenemende onoplettendheid bij de bestuurder vastgesteld
(/ pagina 253).
#Zo nodig pauze nemen.
Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes 529
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en M oplossingen
P
ATTENTION ASSIST Secon-
deslaap Pauze!
* De ATTENTION ASSIST hee de voortekenen van een microslaap herkend (/ pagina 253).
Bovendien klinkt een waarschuwingssignaal.
#Direct een pauze inlassen.
#Op de Touch-Control links drukken en de displaymelding bevestigen.
h
- - - km/h
* De TEMPOMAT kan niet worden ingeschakeld, omdat niet aan alle inschakelvoorwaarden voldaan is.
#De inschakelvoorwaarden van de TEMPOMAT controleren (/ pagina 256).
TEMPOMAT functioneert
niet
* De TEMPOMAT vertoont een storing.
#Naar een gekwaliceerde werkplaats gaan.
TEMPOMAT en limiter func-
tioneren niet
* De TEMPOMAT en de limiter vertonen een storing.
#Naar een gekwaliceerde werkplaats gaan.
TEMPOMAT Uit * De TEMPOMAT is uitgeschakeld.
Wanneer bovendien een waarschuwingssignaal klinkt, is de TEMPOMAT automatisch uitgeschakeld (/ pagina 255).
530 Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en M oplossingen
È
- - - km/h
* De limiter kan tijdelijk niet worden ingeschakeld. Het systeem is weer beschikbaar als de oorzaken niet meer aanwezig
zijn.
È
passief
* Wanneer het gaspedaal tot voorbij het drukpunt wordt ingedrukt (kickdown), wordt de limiter passief geschakeld
(/ pagina 256).
Limiter functioneert niet * De limiter vertoont een storing.
#Naar een gekwaliceerde werkplaats gaan.
Snelheidslimietassistent nu
niet beschikbaar Zie hand-
leiding
* De snelheidslimietassistent is tijdelijk niet beschikbaar.
#Verder rijden.
Het systeem is weer beschikbaar als de oorzaken niet meer aanwezig zijn.
Snelheidslimietassistent
functioneert niet
* De snelheidslimietassistent vertoont een storing.
#Verder rijden.
of
#Op een veilige manier stoppen en de auto opnieuw starten.
#Wanneer de displaymelding niet verdwijnt, naar een gekwaliceerde werkplaats gaan.
Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes 531
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en M oplossingen
Snelheidsbegrenzing (win-
terbanden) XXX km/h
* U hebt de opgeslagen toegestane maximumsnelheid voor winterbanden bereikt. Deze snelheid kan niet worden over-
schreden.
ð
Maximum snelheid over-
schreden
* De maximum toegestane snelheid is overschreden (alleen bepaalde landen).
#Langzamer rijden.
Verkeerstekenassistent nu
niet beschikbaar Zie hand-
leiding
* De verkeerstekenassistent is tijdelijk niet beschikbaar.
Het systeem is weer beschikbaar wanneer de oorzaken niet meer aanwezig zijn.
#Met inachtneming van de verkeersregels verder rijden.
Verkeerstekenassistent
functioneert niet
* De verkeerstekenassistent vertoont een storing.
#Met inachtneming van de verkeersregels verder rijden.
of
#Op een veilige manier stoppen en de auto opnieuw starten.
#Wanneer de displaymelding niet verdwijnt, naar een gekwaliceerde werkplaats gaan.
532 Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en M oplossingen
ä
Storing Maximaal 80 km/h
rijden
* De AIRMATIC werkt slechts beperkt. Het rijgedrag kan daardoor worden beïnvloed.
*AANWIJZING Er is schade aan de voorwielen en de spatborden voor mogelijk bij te grote stuuruitslagen
#Tijdens het rijden grote stuuruitslagen vermijden en letten op schurende geluiden.
#Bij schurende geluiden op een veilige wijze stoppen en indien mogelijk een grotere voertuighoogte instellen.
#Overeenkomstig de actuele hoogte rijden, echter niet sneller dan 80 km/h.
#Naar een gekwaliceerde werkplaats gaan.
É
STOP Voertuigniveau te
laag
* U bent weggereden hoewel de voertuighoogte te laag was.
#Stoppen; daarbij op de verkeerssituatie letten.
De auto wordt tot de geselecteerde voertuighoogte omhooggebracht.
#Pas verder rijden wanneer de displaymelding verdwijnt.
Wanneer de displaymelding niet verdwijnt en er bovendien een waarschuwingssignaal klinkt, vertoont de AIRMATIC
een storing:
#< 80 km/h rijden en meteen naar een gekwaliceerde werkplaats gaan.
*AANWIJZING Er is schade aan de voorwielen en de spatborden voor mogelijk bij te grote stuuruitslagen
#Tijdens het rijden grote stuuruitslagen vermijden en letten op schurende geluiden.
#Bij schurende geluiden op een veilige wijze stoppen en indien mogelijk een grotere voertuighoogte instellen.
Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes 533
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en M oplossingen
#Een hogere voertuighoogte instellen (/ pagina 294).
Afhankelijk van de storing komt de auto omhoog.
¢
max. 20 km/h rijden
* De AIRMATIC werkt slechts beperkt.
De actuele hoogte is te hoog. Het rijgedrag kan daardoor worden beïnvloed.
#< 20 km/h rijden.
#Naar een gekwaliceerde werkplaats gaan.
É
Compressor koelt af
* Vanwege regelmatige niveauveranderingen binnen korte tijd moet de compressor eerst afkoelen alvorens de geselec-
teerde voertuighoogte kan worden ingesteld.
Wanneer de compressor is afgekoeld, gaat de auto verder met het instellen van de geselecteerde voertuighoogte.
#Overeenkomstig het ingestelde niveau verder rijden. Daarbij op voldoende bodemvrijheid letten.
É
Auto komt omhoog Een
ogenblik geduld a.u.b.
* De voertuighoogte is te laag. De auto wordt tot de geselecteerde voertuighoogte omhooggebracht.
#Pas wegrijden wanneer de displaymelding verdwijnt.
534 Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes
Rijassistentiesystemen
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en M oplossingen
ç
- - - km/h
* De actieve afstandsassistent DISTRONIC kan niet worden ingeschakeld, omdat niet aan alle inschakelvoorwaarden vol-
daan is.
#De inschakelvoorwaarden van de actieve afstandsassistent DISTRONIC in acht nemen (/ pagina 262).
ç
passief
* Wanneer u het gaspedaal verder dan de instelling voor de actieve afstandsassistent DISTRONIC indrukt, wordt het sys-
teem passief geschakeld (/ pagina 258).
ç
Uit
* De actieve afstandsassistent DISTRONIC is gedeactiveerd. Wanneer bovendien een waarschuwingssignaal klinkt, is de
actieve afstandsassistent DISTRONIC automatisch gedeactiveerd (/ pagina 262).
Actieve afstandsassistent
nu niet beschikbaar Zie
handleiding
* De actieve afstandsassistent DISTRONIC is tijdelijk niet beschikbaar.
De omgevingsomstandigheden liggen buiten de systeemgrenzen (/ pagina 258).
Het systeem is weer beschikbaar wanneer de omgevingsomstandigheden binnen de systeemgrenzen liggen.
#Opmerkzaam verder rijden.
of
Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes 535
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en M oplossingen
#Wanneer de displaymelding niet verdwijnt, op een veilige plaats stoppen en de auto opnieuw starten.
Actieve afstandsassistent
functioneert niet
* De actieve afstandsassistent DISTRONIC vertoont een storing.
Ook andere rijsystemen en rijveiligheidssystemen kunnen een storing vertonen.
#Opmerkzaam verder rijden.
of
#Op een veilige manier stoppen en de auto opnieuw starten.
#Wanneer de displaymelding niet verdwijnt, naar een gekwaliceerde werkplaats gaan.
Actieve afstandsassistent
weer beschikbaar
* De actieve afstandsassistent DISTRONIC is weer gereed voor gebruik.
#De actieve afstandsassistent DISTRONIC inschakelen (/ pagina 262).
Actieve remassistent Func-
tie nu beperkt beschikbaar
Zie handleiding
* Bij auto's met rijassistentiepakket kunnen de volgende functies tijdelijk niet of slechts beperkt beschikbaar zijn:
RActive Brake Assist System met kruisingsfunctie
RUitwijkstuurassistent
RPRE‑SAFE® PLUS
Auto's met dodehoekassistent: PRE‑SAFE® PLUS is tijdelijk niet beschikbaar.
De omgevingsomstandigheden liggen buiten de systeemgrenzen (/ pagina 274).
Auto's zonder rijassistentiepakket: Het Active Brake Assist System is tijdelijk niet beschikbaar.
#Opmerkzaam verder rijden.
Het systeem is weer beschikbaar wanneer de omgevingsomstandigheden binnen de systeemgrenzen liggen.
536 Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en M oplossingen
of
#Wanneer de displaymelding niet verdwijnt, op een veilige plaats stoppen en de auto opnieuw starten.
Actieve remassistent Func-
tie beperkt beschikbaar Zie
handleiding
* Bij auto's met rijassistentiepakket kunnen de volgende functies tijdelijk niet of slechts beperkt beschikbaar zijn:
RActive Brake Assist System met kruisingsfunctie
RUitwijkstuurassistent
RPRE‑SAFE® PLUS
Auto's zonder rijassistentiepakket: Het Active Brake Assist System is tijdelijk niet of slechts ten dele beschikbaar.
#Opmerkzaam verder rijden.
of
#Op een veilige manier stoppen en de auto opnieuw starten.
#Wanneer de displaymelding niet verdwijnt, naar een gekwaliceerde werkplaats gaan.
Actieve stuurassistent nu
niet beschikbaar Zie hand-
leiding
* De actieve stuurassistent is tijdelijk niet beschikbaar.
De omgevingsomstandigheden liggen buiten de systeemgrenzen (/ pagina 267).
Het systeem is weer beschikbaar wanneer de omgevingsomstandigheden binnen de systeemgrenzen liggen.
#Verder rijden.
#Wanneer nodig de bandenspanning controleren.
Actieve stuurassistent bui-
ten werking
* De actieve stuurassistent vertoont een storing. De actieve afstandsassistent DISTRONIC blij beschikbaar.
#Verder rijden.
Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes 537
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en M oplossingen
of
#Op een veilige manier stoppen en de auto opnieuw starten.
#Wanneer de displaymelding niet verdwijnt, naar een gekwaliceerde werkplaats gaan.
Ø* De actieve stuurassistent hee de systeemgrens bereikt (/ pagina 267).
U hebt al geruime tijd niet zelf gestuurd.
#De besturing overnemen en op veilige wijze verder rijden.
Actieve stuurassistent
momenteel niet beschik-
baar wegens meerdere
noodstops
* De actieve stuurassistent is vanwege meerdere noodstops tijdelijk niet beschikbaar.
#De besturing overnemen en op veilige wijze stoppen.
#De auto uit- en weer inschakelen.
De actieve stuurassistent is weer beschikbaar.
Ø
Noodstop wordt gestart
* U hebt de handen niet aan het stuurwiel. De actieve stuurassistent start de noodstop (/ pagina 267).
#De handen op het stuurwiel leggen.
Informatie over het annuleren van de noodstop (/ pagina 270).
Actieve noodstopassistent
momenteel niet beschik-
baar Zie handleiding
* De actieve noodstopassistent is tijdelijk niet beschikbaar.
De omgevingsomstandigheden liggen buiten de systeemgrenzen (/ pagina 270).
Het systeem is weer beschikbaar wanneer de omgevingsomstandigheden binnen de systeemgrenzen liggen.
#Verder rijden.
538 Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en M oplossingen
of
#Wanneer de displaymelding niet verdwijnt, op een veilige plaats stoppen en de auto opnieuw starten.
*Auto's zonder rijassistentiepakket: De actieve noodstopassistent is vanwege meerdere noodstops tijdelijk niet beschik-
baar.
#De besturing overnemen en op een veilige manier stoppen.
#De auto uit- en weer inschakelen.
De actieve noodstopassistent is weer beschikbaar.
Actieve noodstopassistent
buiten werking
* De actieve noodstopassistent vertoont een storing.
#Verder rijden.
of
#Op een veilige manier stoppen en de auto opnieuw starten.
#Wanneer de displaymelding niet verdwijnt, naar een gekwaliceerde werkplaats gaan.
Actieve rijstrookwisselas-
sistent momenteel niet
beschikbaar Zie handleiding
* De actieve rijstrookwisselassistent is tijdelijk niet beschikbaar.
De omgevingsomstandigheden liggen buiten de systeemgrenzen (/ pagina 272).
Het systeem is weer beschikbaar wanneer de omgevingsomstandigheden binnen de systeemgrenzen liggen.
#Verder rijden.
of
#Wanneer de displaymelding niet verdwijnt, op een veilige plaats stoppen en de auto opnieuw starten.
Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes 539
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en M oplossingen
Actieve rijstrookwisselas-
sistent buiten werking
* De actieve rijstrookwisselassistent vertoont een storing.
#Verder rijden.
of
#Op een veilige manier stoppen en de auto opnieuw starten.
#Wanneer de displaymelding niet verdwijnt, naar een gekwaliceerde werkplaats gaan.
Actieve fileassistent
momenteel niet beschik-
baar Zie handleiding
* De actieve leassistent is tijdelijk niet beschikbaar. De actieve afstandsassistent DISTRONIC en de actieve stuurassis-
tent zijn nog steeds beschikbaar.
De omgevingsomstandigheden liggen buiten de systeemgrenzen (/ pagina 258).
Het systeem is weer beschikbaar wanneer de omgevingsomstandigheden binnen de systeemgrenzen liggen.
#Verder rijden.
Actieve fileassistent buiten
werking Zie handleiding
* De actieve leassistent vertoont een storing.
De actieve leassistent wordt gedeactiveerd. De actieve afstandsassistent DISTRONIC en de actieve stuurassistent
zijn nog steeds beschikbaar.
#Verder rijden.
of
#Op een veilige manier stoppen en de auto opnieuw starten.
#Wanneer de displaymelding niet verdwijnt, naar een gekwaliceerde werkplaats gaan.
Dodehoekassistent nu niet
beschikbaar zie handleiding
* De dodehoekassistent is tijdelijk niet beschikbaar.
De systeemgrenzen zijn bereikt (/ pagina 286).
540 Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en M oplossingen
Het systeem is weer beschikbaar als de oorzaken niet meer aanwezig zijn.
#Verder rijden.
of
#Wanneer de displaymelding niet verdwijnt, op een veilige plaats stoppen en de auto opnieuw starten.
Dodehoekassistent functio-
neert niet
* De dodehoekassistent vertoont een storing.
#Verder rijden.
of
#Op een veilige manier stoppen en de auto opnieuw starten.
#Wanneer de displaymelding niet verdwijnt, naar een gekwaliceerde werkplaats gaan.
Dodehoekassistent bij rij-
den met aanhangwagen
niet beschikbaar Zie hand-
leiding
* Wanneer de elektrische verbinding met de aanhangwagen wordt gemaakt, is de dodehoekassistent niet beschikbaar.
#Op de Touch-Control links drukken en de displaymelding bevestigen.
Actieve dodehoekassistent
nu niet beschikbaar Zie
handleiding
* De actieve dodehoekassistent is tijdelijk niet beschikbaar.
De systeemgrenzen zijn bereikt (/ pagina 286).
Het systeem is weer beschikbaar als de oorzaken niet meer aanwezig zijn.
#Verder rijden.
of
Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes 541
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en M oplossingen
#Wanneer de displaymelding niet verdwijnt, op een veilige plaats stoppen en de auto opnieuw starten.
Actieve dodehoekassistent
functioneert niet
* De actieve dodehoekassistent vertoont een storing.
#Verder rijden.
of
#Op een veilige manier stoppen en de auto opnieuw starten.
#Wanneer de displaymelding niet verdwijnt, naar een gekwaliceerde werkplaats gaan.
Actieve dodehoekassistent
bij rijden met aanhangwa-
gen niet beschikbaar Zie
handleiding
* Wanneer de elektrische verbinding met de aanhangwagen wordt gemaakt, is de actieve dodehoekassistent niet
beschikbaar.
#Op de Touch-Control links drukken en de displaymelding bevestigen.
Actieve spoorassistent nu
niet beschikbaar zie hand-
leiding
* De actieve spoorassistent is tijdelijk niet beschikbaar.
De omgevingsomstandigheden liggen buiten de systeemgrenzen (/ pagina 290).
Het systeem is weer beschikbaar wanneer de omgevingsomstandigheden binnen de systeemgrenzen liggen.
#Verder rijden.
Actieve spoorassistent
functioneert niet
* De actieve spoorassistent vertoont een storing.
#Verder rijden.
of
#Op een veilige manier stoppen en de auto opnieuw starten.
#Wanneer de displaymelding niet verdwijnt, naar een gekwaliceerde werkplaats gaan.
542 Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en M oplossingen
Actieve spoorassistent
Functie beperkt beschik-
baar Zie handleiding
* De actieve spoorassistent is beperkt beschikbaar.
#Verder rijden.
of
#Op een veilige manier stoppen en de auto opnieuw starten.
#Wanneer de displaymelding niet verdwijnt, naar een gekwaliceerde werkplaats gaan.
Ø
Noodstop wordt gestart
* U hebt de handen niet aan het stuurwiel. De actieve spoorassistent start de noodstop (/ pagina 290).
#De handen op het stuurwiel leggen.
Informatie over het annuleren van de noodstop (/ pagina 270).
Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes 543
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en M oplossingen
¸
ð
ç
Ó
Tijdelijk niet beschikbaar
Sensoren vervuild
* De front- en hoekradars (hierna "sensoren" genoemd) vertonen een storing. Mogelijke oorzaken:
RVervuiling van de sensoren
RHevige neerslag
RLange ritten buiten de bebouwde kom zonder doorstromend verkeer, bijvoorbeeld in de woestijn
Rijsystemen en rijveiligheidssystemen kunnen een storing vertonen of tijdelijk niet beschikbaar zijn. Het remsysteem,
de stuurinrichting en de aandrijving blijven normaal werken.
#Opmerkzaam verder rijden.
Wanneer de oorzaken niet meer aanwezig zijn, zijn de rijsystemen en rijveiligheidssystemen weer beschikbaar en wor-
den de bijbehorende symbolen uitgeschakeld.
Wanneer de displaymelding niet verdwijnt:
#Stoppen; daarbij op de verkeerssituatie letten.
#Alle sensorafdekkingen aan de buitenzijde reinigen (/ pagina 244).
#De auto opnieuw starten.
544 Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en M oplossingen
á
ð
Ó
¬
ç
Ô
Camerazicht gereduceerd
Zie handleiding
* Het zicht van de multifunctionele camera is beperkt. Mogelijke oorzaken:
RVervuiling van de voorruit in het gezichtsveld van de multifunctionele camera
RZware neerslag of mist
RCondens aan de binnenzijde van de voorruit: Bij bepaalde weersomstandigheden kan zich aan de binnenzijde van
de voorruit condens vormen, vooral in het koude jaargetijde.
%Deze condens op de voorruit wordt met behulp van de verwarming zeer snel automatisch verwijderd. De beper-
king is tijdelijk.
Rijsystemen en rijveiligheidssystemen kunnen een storing vertonen of tijdelijk niet beschikbaar zijn. Het remsysteem,
de stuurinrichting en de aandrijving blijven normaal werken.
#Opmerkzaam verder rijden.
Wanneer de oorzaken niet meer aanwezig zijn, zijn de rijsystemen en rijveiligheidssystemen weer beschikbaar en wor-
den de bijbehorende symbolen uitgeschakeld.
Wanneer de displaymelding niet verdwijnt:
#Stoppen; daarbij op de verkeerssituatie letten.
#De voorruit reinigen, vooral in de omgeving van de multifunctionele camera (/ pagina 244).
#De auto opnieuw starten.
Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes 545
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en M oplossingen
ð
¸
Ø
Bij rijden met aanhangwa-
gen beperkt beschikbaar
* Wanneer de aanhangwagencontactdoos bezet is, zijn sommige rijsystemen slechts beperkt beschikbaar.
#Bij het rijden met aanhangwagen of bij een gemonteerde etsdrager geconcentreerd rijden.
Bestuurderscamera
momenteel beperkt zicht
Zie handleiding
* Het zicht van de bestuurderscamera is beperkt. Mogelijke oorzaken:
REr bevinden zich voorwerpen of stickers in het zicht van de bestuurderscamera.
RDe bestuurderscamera is vervuild.
#Het zicht van de bestuurderscamera vrijhouden.
#Eventueel de bestuurderscamera reinigen. Daarbij de aanwijzingen met betrekking tot de verzorging van het dis-
play in acht nemen (/ pagina 427).
546 Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en M oplossingen
Stuurwiel-/zitpositie wijzi-
gen tot er 6 punten aan de
bovenkant van het scherm
zichtbaar zijn
* De bestuurderscamera kan uw kijkrichting niet registreren.
#De stuurwiel- en zitpositie wijzigen tot er zes punten aan de bovenkant van het scherm zichtbaar zijn.
De displaymelding verschijnt opnieuw wanneer de bestuurderscamera na 30 minuten uw kijkrichting opnieuw niet
kan registreren.
De displaymelding verschijnt niet meer wanneer u de displaymelding bevestigt en de bestuurderscamera tijdens de
gehele rit uw kijkrichting niet kan registreren.
Bestuurderscamera buiten
werking Zie handleiding
* De bestuurderscamera vertoont een storing.
#Naar een gekwaliceerde werkplaats gaan.
PRE-SAFE functioneert niet
zie handleiding
*De PRE‑SAFE® functies vertonen een storing.
#Naar een gekwaliceerde werkplaats gaan.
PRE-SAFE impuls zijkant
functioneert niet zie hand-
leiding
*Het systeem PRE‑SAFE® impuls zijkant vertoont een storing of is vanwege de activering uitgeschakeld.
#Naar een gekwaliceerde werkplaats gaan.
PRE-SAFE PLUS buiten wer-
king Zie handleiding
*Het systeem PRE‑SAFE® PLUS vertoont een storing.
#Verder rijden.
of
#Op een veilige manier stoppen en de auto opnieuw starten.
#Wanneer de displaymelding niet verdwijnt, naar een gekwaliceerde werkplaats gaan.
Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes 547
Parkeerassistentiesystemen
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en M oplossingen
PARKTRONIC buiten wer-
king Zie handleiding
* De PARKTRONIC-parkeerassistent vertoont een storing.
Het systeem is weer beschikbaar wanneer de oorzaken niet meer aanwezig zijn.
#Verder rijden, daarbij op de omgeving van de auto letten.
of
#Op een veilige manier stoppen en de auto opnieuw starten.
#Wanneer de displaymelding nog steeds verschijnt, naar een gekwaliceerde werkplaats gaan.
PARKTRONIC & manoeu-
vreerondersteuning achter
bij rijden met aanhangwa-
gen niet beschikbaar
* Wanneer een transportinrichting, bijvoorbeeld een aanhangwagen of etsdrager, op de aanhangwagenvoorziening is
bevestigd en de elektrische verbinding correct tot stand is gebracht, is de PARKTRONIC-parkeerassistent achter bij het
achteruitrijden niet beschikbaar. Ook de manoeuvreerondersteuning achter is dan niet beschikbaar.
#Op de Touch-Control links drukken en de displaymelding bevestigen.
Actieve parkeerassistent
en PARKTRONIC buiten
werking Zie handleiding
* De actieve parkeerassistent en de PARKTRONIC-parkeerassistent vertonen een storing.
Het systeem is weer beschikbaar wanneer de oorzaken niet meer aanwezig zijn.
#Verder rijden, daarbij op de omgeving van de auto letten.
of
#Op een veilige manier stoppen en de auto opnieuw starten.
#Wanneer de displaymelding nog steeds verschijnt, naar een gekwaliceerde werkplaats gaan.
548 Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en M oplossingen
Actieve parkeerassistent
Manoeuvreerondersteu-
ning beperkt beschikbaar
Zie handleiding
* De manoeuvreerondersteuning van de actieve parkeerassistent is tijdelijk niet of slechts beperkt beschikbaar.
#Alle sensoren van het parkeer- en camerasysteem reinigen (/ pagina 426).
#Wanneer de displaymelding nog steeds verschijnt, naar een gekwaliceerde werkplaats gaan.
Mercedes-Benz noodoproepsysteem
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en M oplossingen
G
functioneert niet
* Het Mercedes-Benz noodoproepsysteem vertoont een storing. Bovendien vertoont het systeem Mercedes me connect
een storing.
#Naar een gekwaliceerde werkplaats gaan.
Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes 549
Accu
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en M oplossingen
#
12V-boordnet Werkplaats
opzoeken
* Het 12V-boordnet vertoont een storing.
#Meteen naar een gekwaliceerde werkplaats gaan.
#
Stoppen zie handleiding
* De 12V-accu wordt niet meer opgeladen en hee een te lage laadtoestand bereikt.
*AANWIJZING Mogelijke schade aan het aandrijfsysteem bij verder rijden
#Niet verder rijden!
#Contact opnemen met een gekwaliceerde werkplaats.
#Onmiddellijk, rekening houdend met het verkeer, stoppen. Niet verder rijden!
#De auto uitschakelen.
#Contact opnemen met een gekwaliceerde werkplaats.
550 Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en M oplossingen
#
Om de 12V-accu op te
laden de auto starten
* De auto is uitgeschakeld en de laadtoestand van de 12V-accu is te gering.
#Niet benodigde elektrische verbruikers uitschakelen.
#30 - 60 minuten met de auto rijden.
of
#De auto opladen bij een laadstation (/ pagina 216).
#
Auto stoppen Om de 12V-
accu op te laden de auto
niet uitschakelen
* De 12V-accu hee een te lage laadtoestand.
#Onmiddellijk, rekening houdend met het verkeer, stoppen. Niet verder rijden!
#De auto laten draaien.
#Wanneer de displaymelding verdwijnt: Verder rijden.
#Wanneer de displaymelding niet verdwijnt: Contact opnemen met een gekwaliceerde werkplaats.
Bandenspanningscontrole
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en M oplossingen
Bandenspanningscontrole
nu niet beschikbaar
* Een sterke radiobron veroorzaakt een storing. Daardoor worden geen signalen van de bandenspanningssensoren ont-
vangen. De bandenspanningscontrole is tijdelijk niet beschikbaar.
Zodra de oorzaak is verholpen, start de bandenspanningscontrole vanzelf weer.
#Verder rijden.
Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes 551
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en M oplossingen
Bandensp.contr. functio-
neert niet
* De bandenspanningscontrole vertoont een storing.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen bij storing van de bandenspanningscontrole
De bandenspanningscontrole kan niet meer zoals bedoeld waarschuwen bij drukverlies bij één of meer banden.
Banden met een te lage bandenspanning kunnen bijvoorbeeld het rijgedrag en het stuur‑ en remgedrag beïnvloe-
den.
#De bandenspanningscontrole bij een gekwaliceerde werkplaats laten controleren.
Bandenspanningscontrole
buiten werking Geen ban-
denspanningsensoren
* De gemonteerde wielen hebben geen geschikte bandenspanningssensoren. De bandenspanningscontrole is uitgescha-
keld.
#Wielen met geschikte bandenspanningssensoren monteren.
é
Wielsensor(en) niet
beschikbaar
* Van een of meerdere banden ontbreekt het signaal van de bandenspanningssensor. Bij de betreende band wordt
geen bandenspanningswaarde weergegeven.
#De defecte bandenspanningssensor laten vervangen bij een gekwaliceerde werkplaats.
é
Banden controleren
* Van één of meerdere banden is de bandenspanning sterk gedaald.
De wielpositie wordt weergegeven. Bovendien klinkt een waarschuwingssignaal.
552 Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en M oplossingen
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen door een te lage bandenspanning
RDe banden kunnen klappen.
RDe banden kunnen overmatig en/of ongelijkmatig slijten.
RDe rij-eigenschappen en het stuur‑ en remgedrag kunnen sterk nadelig beïnvloed worden.
U kunt dan de controle over de auto verliezen.
#De geadviseerde bandenspanningen in acht nemen.
#Indien noodzakelijk de bandenspanning aanpassen.
#De auto op een veilige plaats stoppen.
#De bandenspanning (/ pagina 452) en de banden controleren.
é
Bandenspanning corrigeren
* Ten minste één band hee een te lage bandenspanning, of de bandenspanningen van de afzonderlijke banden wijken
te sterk van elkaar af.
#De bandenspanning controleren en eventueel lucht bijvullen.
#Bij een correct ingestelde bandenspanning de bandenspanningscontrole opnieuw activeren (/ pagina 455).
é
Let op: band defect
* Van één of meerdere banden daalt de bandenspanning plotseling. De wielpositie wordt weergegeven.
Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes 553
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en M oplossingen
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen tijdens het rijden met drukloze banden
RDe banden kunnen overmatig verhit raken en worden beschadigd.
RDe rij-eigenschappen en het stuur‑ en remgedrag kunnen sterk nadelig beïnvloed worden.
U kunt dan de controle over de auto verliezen.
#Niet met drukloze band rijden.
#Bij drukloze MOExtended-band de toegestane nog af te leggen afstand en toegestane maximumsnelheid niet
overschrijden.
#De aanwijzingen met betrekking tot bandenpech in acht nemen.
Aanwijzingen met betrekking tot bandenpech (/ pagina 432).
#De auto op een veilige plaats stoppen.
#De banden controleren.
é
Banden oververhit
* Ten minste een band is oververhit. De betroen banden worden rood afgebeeld. Bij een temperatuur dicht bij de
grenswaarde worden de banden geel afgebeeld.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen tijdens het rijden met oververhitte banden
Oververhitte banden kunnen klappen.
#De snelheid verlagen, opdat de banden afkoelen.
554 Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en M oplossingen
é
Snelheid verlagen
* Ten minste een band is oververhit. De betroen banden worden rood afgebeeld. Bij een temperatuur dicht bij de
grenswaarde worden de banden geel afgebeeld.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen tijdens het rijden met oververhitte banden
Oververhitte banden kunnen klappen.
#De snelheid verlagen, opdat de banden afkoelen.
Waarschuwings- en controlelampjes
Overzicht waarschuwings- en controlelampjes
Wanneer de auto wordt ingeschakeld, voeren ver-
schillende systemen een zelfdiagnose uit. Enkele
waarschuwings- en controlelampjes kunnen daar-
bij tijdelijk branden of knipperen. Dit gedrag is
niet kritisch. Pas wanneer deze waarschuwings-
en controlelampjes na het starten van de auto of
tijdens het rijden gaan branden of knipperen,
geven ze een storing aan.
Bestuurdersdisplay Bestuurdersdisplay met bestuurderscamera
Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes 555
Waarschuwings- en controlelampjes
Veiligheid voor inzittenden
6Veiligheidssysteem (/ pagina 557)
üVeiligheidsgordel (/ pagina 557)
Aandrijfsysteem
_Vermogen gereduceerd (/ pagina 559)
ÚSysteemfout (/ pagina 559)
#Elektrische storing (/ pagina 559)
Auto
ïAanhangwagenvoorziening (/ pagina 560)
ÙStuurbekrachtiging (geel) (/ pagina 560)
ÙStuurbekrachtiging (rood) (/ pagina 560)
ÙGestuurde achteras (geel) (/ pagina 560)
ÙGestuurde achteras (rood) (/ pagina 560)
Remmen
!Elektrische parkeerrem (geel)
(/ pagina 562)
!Elektrische parkeerrem (rood)
(/ pagina 562)
JRemmen (geel) (/ pagina 562)
JRemmen (rood) (/ pagina 562)
Rijsystemen en rijveiligheidssystemen
!ABS (/ pagina 565)
÷ESP® (/ pagina 565)
åESP® OFF (/ pagina 565)
ÛATTENTION ASSIST (/ pagina 565)
LAfstandswaarschuwing (/ pagina 565)
ÓActive Brake Assist System
(/ pagina 565)
êActive Brake Assist System
(/ pagina 565)
ÆActive Brake Assist System
(/ pagina 565)
äAIRMATIC (/ pagina 565)
Mercedes-Benz noodoproepsysteem
HMercedes-Benz noodoproepsysteem
(/ pagina 570)
Bandenspanningscontrole
hBandenspanningscontrole (/ pagina 570)
Exterieurverlichting
TStandlicht (/ pagina 160)
LDimlicht (/ pagina 160)
KGrootlicht (/ pagina 162)
#! Knipperlicht (/ pagina 162)
RMistachterlicht (/ pagina 160)
Symbolen op het centraal display
ÉWegrij-assistentie (/ pagina 316)
LWaarschuwing bij kruisend verkeer achter
(/ pagina 317)
ºManoeuvreerafremming (/ pagina 318)
556 Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes
Veiligheid voor inzittenden
Waarschuwings-/controle-
lampje
Mogelijke oorzaak en/of gevolg en M oplossingen
6
Waarschuwingslampje veilig-
heidssysteem
* Het rode waarschuwingslampje veiligheidssysteem brandt terwijl de auto gestart is.
Werking van het veiligheidssysteem vertoont een storing (/ pagina 44).
&GEVAAR Levensgevaar door storingen van het veiligheidssysteem
Onderdelen van het veiligheidssysteem kunnen onbedoeld worden geactiveerd of bij een ongeval niet zoals bedoeld
worden geactiveerd. Bij een ongeval kan het hoogspanningsboordnet mogelijk niet zoals bedoeld worden uitgescha-
keld.
Als beschadigde onderdelen van het hoogspanningsboordnet worden aangeraakt, kunt u een stroomstoot krijgen.
#Het veiligheidssysteem direct laten controleren en repareren bij een gekwaliceerde werkplaats.
#Na een ongeval direct de auto uitschakelen.
#Voorzichtig verder rijden.
#De meldingen op het bestuurdersdisplay in acht nemen.
#Meteen naar een gekwaliceerde werkplaats gaan.
Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes 557
Waarschuwings-/controle-
lampje
Mogelijke oorzaak en/of gevolg en M oplossingen
ü
Waarschuwingslampje veilig-
heidsgordel knippert
*Het rode waarschuwingslampje veiligheidsgordels knippert en er klinkt een onderbroken waarschuwingssignaal.
De bestuurder of de passagier hebben hun gordel niet omgegespt tijdens het rijden.
#De veiligheidsgordel omgespen (/ pagina 44).
Er liggen voorwerpen op de passagiersstoel.
#De voorwerpen van de passagiersstoel verwijderen.
ü
Waarschuwingslampje veilig-
heidsgordel brandt
* Het rode waarschuwingslampje veiligheidsgordel brandt na het starten van de auto.
Bovendien kan een onderbroken waarschuwingssignaal klinken.
Het rode waarschuwingslampje veiligheidsgordels herinnert bestuurder en passagier eraan de gordel om te gespen.
#De veiligheidsgordel omgespen (/ pagina 44).
Voorwerpen op de passagiersstoel kunnen ervoor zorgen dat het rode waarschuwingslampje veiligheidsgordels niet
doo.
558 Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes
Aandrijfsysteem
Waarschuwings-/controle-
lampje
Mogelijke oorzaak en/of gevolg en M oplossingen
_
Waarschuwingslampje ver-
mogen gereduceerd
* Het gele waarschuwingslampje vermogen gereduceerd brandt.
Het vermogen van het aandrijfsysteem is gereduceerd.
#De meldingen op het bestuurdersdisplay in acht nemen.
Ú
Waarschuwingslampje sys-
teemfout
* Het rode waarschuwingslampje systeemfout brandt terwijl de auto rijklaar õ is.
Er is een storing in het aandrijfsysteem aanwezig.
#De meldingen op het bestuurdersdisplay in acht nemen.
#
Waarschuwingslampje elek-
trische storing
* Het rode waarschuwingslampje elektrische storing brandt.
Er is een storing in de elektronica aanwezig.
#De meldingen op het bestuurdersdisplay in acht nemen.
Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes 559
Auto
Waarschuwings-/controle-
lampje
Mogelijke oorzaak en/of gevolg en M oplossingen
ï
Waarschuwingslampje aan-
hangwagenvoorziening
* Het rode waarschuwingslampje aanhangwagenvoorziening brandt.
De aanhangwagenvoorziening is niet klaar voor gebruik.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen door niet vergrendelde kogelhals
De aanhangwagen kan loskomen.
#Onmiddellijk, rekening houdend met het verkeer, stoppen. Niet verder rijden!
#De aanhangwagen afkoppelen en voorkomen dat deze kan wegrollen.
#De zwenkprocedure opnieuw activeren en de aanhangwagen pas weer aankoppelen als de displaymelding ver-
dwijnt.
#De meldingen op het bestuurdersdisplay in acht nemen.
Ù
Waarschuwingslampje stuur-
bekrachtiging (geel)
*Het gele waarschuwingslampje stuurbekrachtiging brandt terwijl de auto ingeschakeld is.
De stuurbekrachtiging of de stuurinrichting zelf vertoont een storing.
#De meldingen op het bestuurdersdisplay in acht nemen.
560 Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes
Waarschuwings-/controle-
lampje
Mogelijke oorzaak en/of gevolg en M oplossingen
Ù
Waarschuwingslampje stuur-
bekrachtiging (rood)
*Het rode waarschuwingslampje stuurbekrachtiging brandt terwijl de auto ingeschakeld is.
De stuurbekrachtiging of de stuurinrichting zelf vertoont een storing.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen bij beperkte bestuurbaarheid
Wanneer de stuurinrichting niet meer zoals bedoeld functioneert, is de bedrijfsveiligheid van de auto in gevaar.
#Direct op een veilige plaats stoppen. Niet verder rijden!
#Contact opnemen met een gekwaliceerde werkplaats.
#De meldingen op het bestuurdersdisplay in acht nemen.
Ù
Waarschuwingslampje
gestuurde achteras (geel)
*Het gele waarschuwingslampje gestuurde achteras brandt terwijl de auto ingeschakeld is.
De gestuurde achteras vertoont een storing.
#De meldingen op het bestuurdersdisplay in acht nemen.
Ù
Waarschuwingslampje
gestuurde achteras (rood)
*Het rode waarschuwingslampje gestuurde achteras brandt terwijl de auto ingeschakeld is.
De gestuurde achteras vertoont een storing.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen bij beperkte bestuurbaarheid
Wanneer de stuurinrichting niet meer zoals bedoeld functioneert, is de bedrijfsveiligheid van de auto in gevaar.
Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes 561
Waarschuwings-/controle-
lampje
Mogelijke oorzaak en/of gevolg en M oplossingen
#Direct op een veilige plaats stoppen. Niet verder rijden!
#Contact opnemen met een gekwaliceerde werkplaats.
#De meldingen op het bestuurdersdisplay in acht nemen.
Remmen
Waarschuwings-/controle-
lampje
Mogelijke oorzaak en/of gevolg en M oplossingen
!
Controlelampje elektrische
parkeerrem (rood)
!
Controlelampje elektrische
parkeerrem (geel)
* Het rode controlelampje elektrische parkeerrem knippert of brandt.
Het gele controlelampje elektrische parkeerrem brandt bovendien bij een storing.
#De meldingen op het bestuurdersdisplay in acht nemen.
562 Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes
Waarschuwings-/controle-
lampje
Mogelijke oorzaak en/of gevolg en M oplossingen
J
Remwaarschuwingslampje
(geel)
* Het gele waarschuwingslampje remmen brandt terwijl de auto ingeschakeld is.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen bij storing van het remsysteem
Wanneer het remsysteem een storing vertoont, kan het remgedrag nadelig beïnvloed zijn.
#Voorzichtig verder rijden.
#Het remsysteem direct bij een gekwaliceerde werkplaats laten controleren.
De wegrijhulp voor op hellingen kan een storing vertonen.
#Voorzichtig met aangepaste snelheid en voldoende afstand tot voorliggers verder rijden.
#Wanneer het bestuurdersdisplay een displaymelding weergee, deze in acht nemen.
#Naar een gekwaliceerde werkplaats gaan.
J
Waarschuwingslampje rem-
men (rood)
* De rode waarschuwingslampjes remmen branden terwijl de auto ingeschakeld is.
Mogelijke oorzaken:
RDe rembekrachtiging vertoont een storing en het remgedrag kan veranderen.
REr bevindt zich te weinig remvloeistof in het remvloeistofreservoir.
#De meldingen op het bestuurdersdisplay in acht nemen.
Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes 563
Waarschuwings-/controle-
lampje
Mogelijke oorzaak en/of gevolg en M oplossingen
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen en letsel bij storing van de rembekrachtiging
Wanneer de rembekrachtiging een storing vertoont, is het mogelijk dat er meer kracht op het rempedaal moet wor-
den uitgeoefend tijdens het remmen. Het remgedrag kan nadelig zijn beïnvloed. De remweg kan bij een noodstop
langer worden.
#Direct op een veilige plaats stoppen. Niet verder rijden!
#Contact opnemen met een gekwaliceerde werkplaats.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen bij een te laag remvloeistofniveau
Wanneer het remvloeistofniveau te laag is, kan de remwerking en daarmee het remgedrag nadelig beïnvloed zijn.
#Direct op een veilige plaats stoppen. Niet verder rijden!
#Contact opnemen met een gekwaliceerde werkplaats.
#Geen remvloeistof bijvullen.
564 Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes
Rijsystemen en rijveiligheidssystemen
Waarschuwings-/controle-
lampje
Mogelijke oorzaak en/of gevolg en M oplossingen
!
ABS-waarschuwingslampje
* Het gele waarschuwingslampje ABS brandt terwijl de auto ingeschakeld is.
Het ABS vertoont een storing.
Wanneer bovendien een waarschuwingssignaal klinkt, vertoont de EBD een storing.
Ook andere rijsystemen en rijveiligheidssystemen kunnen een storing vertonen.
#De meldingen op het bestuurdersdisplay in acht nemen.
&WAARSCHUWING Slipgevaar bij storing van de EBD of het ABS
De wielen kunnen bij het remmen blokkeren.
De bestuurbaarheid en het remgedrag worden sterk nadelig beïnvloed en de remweg kan langer zijn. Bovendien zijn
verdere rijveiligheidssystemen uitgeschakeld.
#Voorzichtig verder rijden.
#Het remsysteem direct bij een gekwaliceerde werkplaats laten controleren.
÷
Waarschuwingslampje ESP®
knippert
*Het gele waarschuwingslampje ESP® knippert tijdens het rijden.
Een of meerdere wielen hebben hun slipgrens bereikt (/ pagina 247).
#De rijstijl aan de weersomstandigheden en de toestand van het wegdek aanpassen.
Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes 565
Waarschuwings-/controle-
lampje
Mogelijke oorzaak en/of gevolg en M oplossingen
÷
Waarschuwingslampje ESP®
brandt
*Het gele waarschuwingslampje ESP® brandt terwijl de auto ingeschakeld is.
Het ESP® vertoont een storing.
Ook andere rijsystemen en rijveiligheidssystemen, bijvoorbeeld het BAS, kunnen een storing vertonen.
#De meldingen op het bestuurdersdisplay in acht nemen.
&WAARSCHUWING Slipgevaar door een storing in het ESP®
Als het ESP® is uitgeschakeld, wordt de auto niet door het ESP® gestabiliseerd. Bovendien zijn verdere rijveiligheids-
systemen uitgeschakeld.
#Voorzichtig verder rijden.
#Het ESP® bij een gekwaliceerde werkplaats laten controleren.
å
Waarschuwingslampje ESP®
OFF
*Het gele waarschuwingslampje ESP® OFF brandt terwijl de auto ingeschakeld is.
Het ESP® is uitgeschakeld.
Ook andere rijsystemen en rijveiligheidssystemen kunnen niet werken.
&WAARSCHUWING Slipgevaar tijdens het rijden met uitgeschakeld ESP®
Het ESP® voert geen stabilisatie van de auto uit. Bovendien zijn verder rijveiligheidssystemen slechts beperkt
beschikbaar.
#Voorzichtig verder rijden.
566 Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes
Waarschuwings-/controle-
lampje
Mogelijke oorzaak en/of gevolg en M oplossingen
#Het ESP® slechts zo lang uitschakelen als de situatie dit vereist.
Als het ESP® niet kan worden ingeschakeld, vertoont het ESP® een storing.
#Het ESP® direct bij een gekwaliceerde werkplaats laten controleren.
#De aanwijzingen met betrekking tot het uitschakelen van het ESP® in acht nemen (/ pagina 247).
Û
Waarschuwingslampje
ATTENTION ASSIST
* Het waarschuwingslampje ATTENTION ASSIST brandt.
De ATTENTION ASSIST vertoont een storing.
#Naar een gekwaliceerde werkplaats gaan.
L
Waarschuwingslampje
afstandswaarschuwing
* Het rode waarschuwingslampje afstandswaarschuwing brandt tijdens het rijden.
De afstand tot de voorligger is voor de gekozen snelheid te gering.
Wanneer bovendien het waarschuwingssignaal klinkt, wordt een obstakel met een te hoge snelheid genaderd.
#Klaar zijn om direct te kunnen remmen.
#De afstand vergroten.
Werking van het Active Brake Assist System (/ pagina 274).
Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes 567
Waarschuwings-/controle-
lampje
Mogelijke oorzaak en/of gevolg en M oplossingen
Ó
Waarschuwingslampje
Active Brake Assist System
* Het waarschuwingslampje Active Brake Assist System brandt.
Het systeem is als gevolg van vervuilde sensoren of een storing niet beschikbaar of de functionaliteit is beperkt.
#De meldingen op het bestuurdersdisplay in acht nemen.
ê
Waarschuwingslampje
Active Brake Assist System
* Het waarschuwingslampje Active Brake Assist System brandt.
Het systeem is uitgeschakeld of de functionaliteit werd automatisch beperkt.
Dit kan het geval zijn wanneer de bestuurder geen gordel om hee of een ander rijsysteem geactiveerd werd.
#De aanwijzingen met betrekking tot het Active Brake Assist System (/ pagina 274) in acht nemen.
Æ
Waarschuwingslampje
Active Brake Assist System
* Het waarschuwingslampje Active Brake Assist System brandt.
Na het wegrijden is de functionaliteit van het systeem beperkt vanwege de inleerprocedure.
Afhankelijk van de omgevingsomstandigheden kan de inleerprocedure enkele minuten duren.
#De aanwijzingen met betrekking tot het Active Brake Assist System (/ pagina 274) in acht nemen.
568 Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes
Waarschuwings-/controle-
lampje
Mogelijke oorzaak en/of gevolg en M oplossingen
ä
Waarschuwingslampje
onderstel (geel)
* Het gele waarschuwingslampje AIRMATIC brandt.
Er is een storing in de AIRMATIC aanwezig.
#De meldingen op het bestuurdersdisplay in acht nemen.
ä
Waarschuwingslampje
onderstel (rood)
* Het rode waarschuwingslampje AIRMATIC brandt.
Er is een storing in de AIRMATIC aanwezig.
*AANWIJZING Het rijgedrag van de auto is sterk gewijzigd!
#Naar een gekwaliceerde werkplaats gaan.
#De meldingen op het bestuurdersdisplay in acht nemen.
#Naar een gekwaliceerde werkplaats gaan.
Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes 569
Mercedes-Benz noodoproepsysteem
Waarschuwings-/controle-
lampje
Mogelijke oorzaak en/of gevolg en M oplossingen
H
Waarschuwingslampje
Mercedes-Benz noodop-
roepsysteem
*Het Mercedes-Benz noodoproepsysteem vertoont een storing. Bovendien vertoont het systeem Mercedes me connect
een storing.
#Naar een gekwaliceerde werkplaats gaan.
Bandenspanningscontrole
Waarschuwings-/controle-
lampje
Mogelijke oorzaak en/of gevolg en M oplossingen
h
Waarschuwingslampje ban-
denspanningscontrole knip-
pert
*Het gele waarschuwingslampje bandenspanningscontrole (drukverlies/storing) knippert circa één minuut lang en brandt
dan permanent.
De bandenspanningscontrole vertoont een storing.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen bij storing van de bandenspanningscontrole
De bandenspanningscontrole kan niet meer zoals bedoeld waarschuwen bij drukverlies bij één of meer banden.
Banden met een te lage bandenspanning kunnen bijvoorbeeld het rijgedrag en het stuur‑ en remgedrag beïnvloeden.
570 Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes
Waarschuwings-/controle-
lampje
Mogelijke oorzaak en/of gevolg en M oplossingen
#De bandenspanningscontrole bij een gekwaliceerde werkplaats laten controleren.
h
Waarschuwingslampje ban-
denspanningscontrole
brandt
* Het gele waarschuwingslampje bandenspanningscontrole (drukverlies/storing) brandt.
De bandenspanningscontrole hee bandenspanningsverlies bij ten minste één band geconstateerd.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen door een te lage bandenspanning
RDe banden kunnen klappen.
RDe banden kunnen overmatig en/of ongelijkmatig slijten.
RDe rij-eigenschappen en het stuur‑ en remgedrag kunnen sterk nadelig beïnvloed worden.
U kunt dan de controle over de auto verliezen.
#De geadviseerde bandenspanningen in acht nemen.
#Indien noodzakelijk de bandenspanning aanpassen.
#De auto op een veilige plaats stoppen.
#De bandenspanning en de banden controleren.
Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes 571
1, 2, 3 ...
4MATIC........................................................ 215
A
A/C-functie
In- en uitschakelen (bedieningseen-
heid)...................................................... 185
in- en uitschakelen (MBUX).................... 186
Aandrijfsysteem
Handmatig uitschakelen......................... 199
Starten (noodprogramma)...................... 202
Aanduiding rijprogramma............................. 212
Aanhangwagendissel, Trekken/slepen.......... 330
Aanhangwagenkoppeling.............................. 324
Aanhangwagenstabilisatie............................ 248
Aanhangwagenvoorziening
Aanhangwagen aan- of afkoppelen......... 326
Aanhangwagengewicht........................... 483
Achteroverbouw..................................... 483
Algemene aanwijzingen.......................... 483
Asbelasting............................................ 484
Bevestigingspunten................................ 483
Contactdoos.......................................... 326
Fietsdrager............................................ 328
Inbouwmaten......................................... 483
Kogeldruk.............................................. 484
Kogelhals uit-/inklappen........................ 324
Verzorging............................................. 426
Aanraakgevoelige bedieningselementen......... 25
Aanrijdingsbeveiliging
Remmen bij het manoeuvreren............... 318
Wegrij-assistentie................................... 316
Aanslepen.................................................... 447
Aansprakelijkheid voor gebreken.................... 36
ABS............................................................. 246
Accu............................................................ 439
Accu (12V-accu)
Aanwijzingen.......................................... 438
Opladen................................................. 440
Starthulp............................................... 440
Vervangen............................................. 440
Accu (hoogspanningsboordnet).................... 480
Achterklep
HANDS-FREE ACCESS........................... 104
Noodsleutel........................................... 106
Openen.................................................. 101
Openingshoek begrenzen....................... 105
Openingsmaat....................................... 480
Sluiten................................................... 102
Achterportier (kinderslot)
Beveiligen................................................ 82
Achterruitverwarming........................... 182, 183
Achteruitrijcamera
360°-camera......................................... 295
Activeringspunten beheren..................... 302
Camera-afdekking openen..................... 303
Functie.................................................. 295
In- en uitschakelen................................. 302
Instellen................................................. 302
Verzorging............................................. 426
via GPS activeren................................... 302
Achteruitversnelling...................................... 214
Achterzitplaats, Zitplaats achterin................. 122
Actief onderhoudssysteem PLUS.................. 416
Actieradius
Aanwijzingen.......................................... 332
Actieradiusmaximalisering, ERM (Exten-
ded Range Mode)
Functie.................................................. 210
572 Trefwoordenregister
In- en uitschakelen................................. 211
Actieve afstandsassistent DISTRONIC
Actieve noodstopassistent...................... 270
Actieve rijstrookwisselassistent.............. 272
Activeren of deactiveren......................... 262
Functie.................................................. 258
Routegebaseerde snelheidsaanpassing... 265
Snelheid oproepen................................. 262
Snelheid opslaan.................................... 262
Snelheid verhogen/verlagen.................. 262
variabele limiter activeren of deactive-
ren......................................................... 262
Actieve bochtenverlichting........................... 164
Actieve dodehoekassistent
Functie.................................................. 286
In- en uitschakelen................................. 290
Remingreep........................................... 289
Rijden met een aanhangwagen............... 289
Uitstapwaarschuwing............................. 286
Actieve leassistent..................................... 267
Actieve motorkap......................................... 418
Actieve noodstopassistent............................ 270
Actieve parkeerassistent
Automatische remfunctie....................... 312
Functie.................................................. 307
Inparkeren............................................. 309
Memory parkeerassistent....................... 319
Pauzeren............................................... 312
Remmen bij het manoeuvreren............... 318
Remote parkeerassistent........................ 312
Uitparkeren............................................ 311
Waarschuwing bij kruisend verkeer......... 317
Wegrij-assistentie................................... 316
Actieve rijstrookwisselassistent
Functie.................................................. 272
In- en uitschakelen................................. 274
Actieve snelheidslimietassistent................... 264
Actieve spoorassistent
Functie.................................................. 290
Gevoeligheid instellen............................ 293
In- en uitschakelen................................. 292
Rijden met een aanhangwagen............... 290
Actieve stuurassistent
Actieve noodstopassistent...................... 270
Actieve rijstrookwisselassistent.............. 272
Functie.................................................. 267
In- en uitschakelen................................. 269
Active Brake Assist System
Functie.................................................. 274
Instellen................................................. 279
Activeringssituaties........................................ 52
Adaptief remlicht.......................................... 251
Adaptieve grootlichtassistent
In- en uitschakelen................................. 169
Adaptieve grootlichtassistent Plus
In- en uitschakelen................................. 171
Adaptieve snelheidsregeling......................... 265
ADS PLUS dempingssysteem
AIRMATIC.............................................. 293
Voertuighoogte instellen......................... 294
Afmetingen.................................................. 480
Afstandsregeling.......................................... 258
Afstandsregeltempomaat............................. 258
Afstandswaarschuwing................................. 274
Airbag
Activering................................................ 52
Beltbag.................................................... 57
Controlelampje PASSENGER AIR BAG...... 46
Frontairbag.............................................. 58
Trefwoordenregister 573
Middenairbag (rugleuning bestuur-
dersstoel)................................................ 58
Overzicht................................................. 58
Waarschuwingslampje.............................. 44
AIRMATIC
Voertuighoogte instellen......................... 294
Voertuigniveaus..................................... 293
Akoestisch sluitsignaal in- en uitschakelen...... 86
Akoestisch voertuigwaarschuwingssysteem.. 198
Akoestische omgevingsbeveiliging................ 198
Alarmsysteem.............................................. 114
Alertheidsassistent....................................... 253
Algemene rijtips........................................... 203
Alternatieve route......................................... 379
AMG TRACK PACE
Congureren.......................................... 374
Drag Race.............................................. 373
Functie.................................................. 370
Telemetrieweergave............................... 374
Track Race............................................. 370
Antiblokkeersysteem.................................... 246
Antislipkettingen.......................................... 450
Apps, Mercedes me
Mercedes me connect........................... 396
Mercedes me oproepen......................... 392
Asbelasting
Rijden met een aanhangwagen............... 484
Assistentiesysteem...................................... 245
ASSYST PLUS
Servicemaatregelen............................... 416
Standtijd met accukabels losgemaakt..... 417
Weergave onderhoudsinterval................ 416
ATTENTION ASSIST
Functie.................................................. 253
Instellen................................................. 255
Augmented reality
Head-up-display..................................... 336
Auteursrecht.................................................. 40
Auto
Aansprakelijkheid voor gebreken.............. 36
Afzetten................................................. 236
Automatisch vergrendelen (MMS)............. 93
Botsingherkenning instellen............ 242, 243
Correct gebruik........................................ 35
Diagnose-interface................................... 33
Extra portiervergrendeling........................ 89
Gegevensopslag....................................... 36
Inschakelen (start-stoptoets).................. 200
KEYLESS-GO............................................ 91
Laten zakken.......................................... 465
Medische hulpmiddelen........................... 35
Noodsleutel........................................... 100
Omhoogkantelen.................................... 461
QR-code reddingskaart............................ 36
REACH-verordening.................................. 35
Registratie............................................... 34
Slepen................................................... 440
Starten (noodprogramma)...................... 202
Starten (start-stoptoets)......................... 202
Stoppen................................................. 236
SVHC/bijzonder zorgwekkende stoen.... 35
Trekken.................................................. 330
Uitschakelen (start-stoptoets)................ 236
Uitvoering................................................ 25
Ventileren / comfortopening.................. 108
Ver- en ontgrendelen (van binnenuit)........ 90
Ver-/ontgrendelen noodsleutel.............. 100
Vervoeren.............................................. 443
Auto wassen
Hogedrukreiniger................................... 423
Met de hand wassen.............................. 424
574 Trefwoordenregister
Wasstraat.............................................. 421
Automatisch inklappen van de buitenspie-
gels.............................................................. 180
Automatisch rijlicht...................................... 161
Automatische afstandsregeling..................... 258
Automatische airconditioning....................... 186
Automatische klimaatregeling....................... 186
Automatische maatregelen na een ongeval..... 51
Automatische noodoproep........................... 403
Automatische stoelaanpassing..................... 127
Automatische transmissie............................ 211
Automatische uitschakeling van de bijrij-
dersairbag
Functie.................................................... 49
Automatische uitschakeling van de passa-
giersairbag
Controlelampje PASSENGER AIR BAG...... 46
Informatie (kinderzitjesbevestigings-
systeem op de passagiersstoel)................ 66
Autonoom remmen...................................... 274
Autosleutel..................................................... 85
AVAS........................................................... 198
B
Bagage........................................................ 136
Bagagedrager............................................... 136
Bagageruimteafdekking
Aanwijzingen.......................................... 145
Uit- en inrollen....................................... 146
Verwijderen en aanbrengen.................... 146
Banden
Aanwijzingen met betrekking tot mon-
tage....................................................... 455
Bandenspanningstabel........................... 453
Controleren........................................... 450
Geluidontwikkeling................................. 450
MOExtended.......................................... 432
Monteren............................................... 464
Naafdop verwijderen/installeren............ 461
Ongewoon rijgedrag............................... 450
Opslaan................................................. 459
Pech...................................................... 432
Selectie................................................. 455
Sneeuwkettingen................................... 450
Temperatuur controleren........................ 454
TIREFIT-set............................................. 434
Vervanging............................................. 455
Verwijderen........................................... 463
Verwijderen/installeren van de wiel-
deksel.................................................... 461
Verwisselen................................... 459, 460
Bandenpech
Aanwijzingen.......................................... 432
MOExtended.......................................... 432
TIREFIT-set............................................. 434
Verwisselen van een wiel........................ 460
Bandenplakmiddel........................................ 434
Bandenproel............................................... 450
Bandenspanning
Aanwijzingen.......................................... 452
Bandenspanningstabel........................... 453
Controleren........................................... 454
TIREFIT-set............................................. 434
Bandenspanningscontrole
Functie.................................................. 453
Opnieuw starten.................................... 455
Bandenspanningstabel................................. 453
Bandenwisselgereedschap........................... 459
Trefwoordenregister 575
BAS............................................................. 246
Basisinformatie.............................................. 41
Batterij
Hoogspanningsaccu............................... 439
Batterij (sleutel).............................................. 87
Bedieningselementen..................................... 25
Bedieningspaneel dakconsole........................ 14
Bedrijfsstoen
Aanwijzingen.......................................... 477
Koelvloeistof.......................................... 478
Remvloeistof.......................................... 478
Ruitreinigingsmiddel............................... 479
Bedrijfsveiligheid............................................ 26
Bekerhouder................................................ 153
Bekerhouders............................................... 151
Beladen
Imperial................................................. 150
Sjorogen................................................ 149
Tashaken............................................... 149
Belading....................................................... 136
Beladingsrichtlijnen...................................... 136
Beltbag
Activering................................................ 52
Functie.................................................... 57
Gordelband niet verdraaid uitrichten......... 58
Beschadiging
Beschermingspotentieel beperkt.............. 54
Beschermingspotentieel
Beperkt.................................................... 54
Bestemmingsinvoer...................................... 378
Bestuurderscamera
Functie.................................................. 358
In- en uitschakelen................................. 359
Bestuurdersdisplay, Combi-instrument
Aanwijzingen.......................................... 332
Bedienen............................................... 333
Head-up-display..................................... 334
Menu's.................................................. 334
Onderhoudstermijn................................ 416
Statusindicaties..................................... 338
Waarschuwings- en controlelampjes
.................................................. 10, 12, 555
Bestuurdersstoel
Elektrisch instellen................................. 118
In- en uitstaphulp................................... 133
Stoelverwarming.................................... 129
Binnenspiegel
Automatisch dimmen............................. 179
Bluetooth®
Mobiele telefoon aanmelden.................. 391
Bochtenverlichting....................................... 164
Bochtverlichting........................................... 164
Boordgereedschap
Sleepoog............................................... 446
TIREFIT-set............................................. 433
Botsingherkenning (geparkeerde auto)
Instellen......................................... 242, 243
Bouwserie.................................................... 475
Brake Assist
Active Brake Assist System.................... 274
Brake Assist System............................... 246
Brake Assist System..................................... 246
Brandblusser................................................ 431
Buitenlandse reis
Omschakeling licht dimlicht.................... 160
Buitenspiegels
Automatisch dimmen............................. 179
576 Trefwoordenregister
Automatisch spiegels inklappen.............. 180
Dodehoek-/actieve dodehoekassistent.. 286
Geheugenfunctie.................................... 136
In-/uitklappen....................................... 178
Inparkeerstand....................................... 179
Instellen................................................. 178
Voorselectie MBUX................................ 357
Waarschuwingslampje............................ 286
C
Camera
360°-camera......................................... 297
Achteruitrijcamera................................. 295
Activeringspunten beheren..................... 302
Bestuurderscamera................................ 358
Camera-afdekking openen (achteruit-
rijcamera).............................................. 303
Functie.................................................. 297
Informatie.............................................. 244
Reiniging................................................ 426
Toets..................................................... 302
Via GPS activeren (achteruitrijcamera)... 302
Weergave selecteren.............................. 302
Car-to-X-Communication
Weergave op kaart................................. 384
Centraal display
Bedienen............................................... 349
Centrale vergrendeling
Sleutel..................................................... 86
Toets....................................................... 90
Citylicht....................................................... 165
COC-documenten, CERTIFICATE OF CON-
FORMITY..................................................... 468
Cockpit
Overzicht (centraal display)........................ 6
Overzicht (MBUX Hyperscreen).................. 8
Combischakelaar
Ruitenwissers......................................... 175
Verlichting............................................. 162
Comfortopening........................................... 108
Comfortsluiting............................................ 109
Conformiteitsverklaring
Elektromagnetische verdraagzaamheid..... 29
Krik.......................................................... 32
Radio-apparatuur waarvoor wettelijke
keurmerken gelden.................................. 29
TIREFIT-set............................................... 33
Contactdoos
12V (beenruimte van de passagier)........ 154
Rijden met een aanhangwagen............... 326
Contactdoosklep.......................................... 216
Controle- en waarschuwingslampjes
PASSENGER AIR BAG............................... 46
Correct gebruik.............................................. 35
D
Dakbelasting................................................ 480
Dashboardkastje
Openen en sluiten.................................. 140
Dashcam
Aanwijzingen.......................................... 386
Usb-apparaat selecteren........................ 387
Video-opname starten/stoppen............. 387
Dealerwerkplaats........................................... 34
Decorfolie.................................................... 425
Diagnose-interface......................................... 33
Diefstal-/inbraakalarminstallatie.................. 114
Diefstalbeveiliging
Extra portiervergrendeling........................ 89
Trefwoordenregister 577
Wegrijblokkering.................................... 114
Dieren............................................................ 54
DIGITAL LIGHT
Actieve bochtenverlichting..................... 164
Assistentiefuncties................................. 165
Bochtenverlichting................................. 164
Citylicht................................................. 165
In- en uitschakelen................................. 168
Intelligent Light System.......................... 163
Overzicht............................................... 163
Slechtweerverlichting............................. 165
Topograsche compensatie.................... 165
Uitgebreid mistlicht................................ 165
Verlichting voor snelwegen..................... 164
Digitale handleiding........................................ 22
Dimlicht
In- en uitschakelen................................. 160
Instellen................................................. 172
Links-/rechtsrijdend verkeer.................. 172
Omschakeling licht buitenlandse reis...... 160
Dinghy Towing
Trekken/slepen..................................... 330
DIRECT SELECT-keuzehendel
Achteruitversnelling inschakelen............. 214
Functie.................................................. 213
Neutraalstand inschakelen..................... 214
Parkeerstand automatisch inschakelen... 215
Parkeerstand inschakelen....................... 215
Rijstand inschakelen.............................. 215
Directe klimaatregeling vooraf...................... 195
Display
Verzorging............................................. 427
Display (bestuurdersdisplay)
Overzicht van de weergaven................... 338
Displaymelding
Aanwijzingen.......................................... 485
Oproepen op het bestuurdersdisplay...... 485
Displaymeldingen
ç - - - km/h.................................... 535
È - - - km/h.................................... 531
h - - - km/h.................................... 530
# 12V-boordnet Werkplaats
opzoeken............................................... 550
Û Aandrijfvermogen en actiera-
dius gereduceerd Zie handleiding........... 504
ï Aanhangwagenkoppeling Ver-
grendeling controleren (witte display-
melding)................................................ 509
Û Accu oververhit Stop, iedereen
uitstappen! Liefst in de openlucht........... 503
Û Accucapaciteit te laag Stop-
pen, direct laden.................................... 502
ô Accureserve Hoogspannings-
accu opladen......................................... 506
ò Akoestische omgevingsbeveili-
ging functioneert niet............................. 497
P ATTENTION ASSIST Secondes-
laap Pauze!............................................ 530
é Attention Assist: pauze!................ 529
d Auto is klaar om te rijden Uit-
schakeling vindt plaats bij vergrende-
ling of na enkele minuten....................... 509
É Auto komt omhoog Een ogen-
blik geduld a.u.b.................................... 534
578 Trefwoordenregister
# Auto stoppen Om de 12V-accu
op te laden de auto niet uitschakelen..... 551
: AUTO-verlichting functioneert
niet........................................................ 492
é Banden controleren..................... 552
é Banden oververhit........................ 554
é Bandenspanning corrigeren.......... 553
® Batterij sleutel vervangen............. 489
ð Bij rijden met aanhangwagen
beperkt beschikbaar.............................. 546
á Camerazicht gereduceerd Zie
handleiding............................................ 545
É Compressor koelt af..................... 534
: Dimlicht links (voorbeeld)............. 491
J Direct remmen............................. 524
÷ functioneert niet zie handleiding... 528
G functioneert niet.......................... 549
! functioneren niet zie handlei-
ding....................................................... 527
T functioneren niet zie handlei-
ding....................................................... 529
Ù Gestuurde achteras hee
momenteel een storing.......................... 513
Ù Gestuurde achteras Storing
Direct stoppen....................................... 513
Ù Gestuurde achteras Storing
Werkplaats opzoeken............................. 513
Û Hoogspanningssysteem laten
controleren Zie handleiding.................... 504
+ Koelvloeistof bijvullen zie hand-
leiding.................................................... 498
ÿ Koelvloeistof Stoppen Auto uit-
schakelen.............................................. 498
è Laadkabel aangesloten................. 499
é Let op: band defect...................... 553
: Licht uitschakelen........................ 492
6 Linksvoor Storing Werkplaats
opzoeken (voorbeeld)............................. 486
¢ max. 20 km/h rijden.................... 534
ð Maximum snelheid overschre-
den........................................................ 532
& momenteel niet beschikbaar
Hoogspanningsaccu opladen.................. 495
& momenteel niet beschikbaar
Opladen van hoogspanningsaccu niet
voltooid.................................................. 495
Ø Noodstop wordt gestart....... 538, 543
! nu niet beschikbaar zie handlei-
ding....................................................... 526
÷ nu niet beschikbaar Zie hand-
leiding.................................................... 527
# Om de 12V-accu op te laden
de auto starten...................................... 551
! Parkeerrem Om te ontgrende-
len auto inschakelen.............................. 524
! Parkeerrem ontgrendelen............. 523
! Parkeerrem zie handleiding.......... 521
ç passief......................................... 535
È passief......................................... 531
Trefwoordenregister 579
J Remvloeistofniveau controleren.... 525
_ Rugleuning achterbank links
niet vergrendeld (voorbeeld)................... 515
¥ Ruitensproeiervloeistof bijvullen... 516
¥ Ruitensproeiervloeistof Klep
open...................................................... 516
® Sleutel niet herkend (rode dis-
playmelding).......................................... 490
® Sleutel niet herkend (witte dis-
playmelding).......................................... 489
® Sleutel vervangen........................ 489
® Sleutel wordt ingeleerd Wach-
ten a.u.b................................................ 490
é Snelheid verlagen........................ 555
É STOP Voertuigniveau te laag......... 533
d Stoppen Auto uitschakelen........... 506
# Stoppen zie handleiding............... 550
ä Storing Maximaal 80 km/h rij-
den........................................................ 533
J Storing Stoppen........................... 525
Ù Storing stuurinrichting Direct
stoppen Zie handleiding......................... 512
Ù Storing stuurinrichting Meer
kracht vereist Zie handleiding................. 512
Ù Storing stuurinrichting Voor-
zichtig rijden Werkplaats opzoeken......... 512
d Storing Werkplaats opzoeken....... 506
Û Storing Werkplaats opzoeken....... 503
: Storing Zie handleiding................. 491
J Storing Zie handleiding................. 524
d Storing......................................... 506
Û Storing......................................... 503
¸ Tijdelijk niet beschikbaar Sen-
soren vervuild........................................ 544
ç Uit............................................... 535
ë Uit............................................... 529
6 Veiligheidssysteem Storing
Werkplaats opzoeken............................. 486
: Verlichting inschakelen................ 492
d Vermogen sterk gereduceerd....... 507
& Voorklimatisering via sleutel
momenteel niet beschikbaar Hoog-
spanningsaccu zwak.............................. 496
& Voorklimatisering via sleutel na
starten van de auto weer beschikbaar.... 495
u Wegslepen verboden Zie hand-
leiding.................................................... 496
é Wielsensor(en) niet beschikbaar... 552
6 Windowbag links Storing Werk-
plaats opzoeken (voorbeeld)................... 487
Aandrijfstoring Bereikbare snelheid
beperkt Straks stoppen.......................... 505
Aandrijfstoring Bereikbare snelheid
sterk gereduceerd Zie handleiding.......... 505
Aandrijfsysteem wordt voorbereid…........ 502
Aandrijfvermogen gereduceerd Zie
handleiding............................................ 501
Achteruit rijden niet mogelijk Werk-
plaats opzoeken..................................... 520
580 Trefwoordenregister
Actieve afstandsassistent functio-
neert niet............................................... 536
Actieve afstandsassistent nu niet
beschikbaar Zie handleiding................... 535
Actieve afstandsassistent weer
beschikbaar........................................... 536
Actieve dodehoekassistent bij rijden
met aanhangwagen niet beschikbaar
Zie handleiding...................................... 542
Actieve dodehoekassistent functio-
neert niet............................................... 542
Actieve dodehoekassistent nu niet
beschikbaar Zie handleiding................... 541
Actieve leassistent buiten werking
Zie handleiding...................................... 540
Actieve leassistent momenteel niet
beschikbaar Zie handleiding................... 540
Actieve motorkap Storing Zie handlei-
ding....................................................... 514
Actieve noodstopassistent buiten wer-
king....................................................... 539
Actieve noodstopassistent momenteel
niet beschikbaar Zie handleiding............ 538
Actieve parkeerassistent en PARK-
TRONIC buiten werking Zie handleiding.. 548
Actieve parkeerassistent Manoeuvree-
rondersteuning beperkt beschikbaar
Zie handleiding...................................... 549
Actieve remassistent Functie beperkt
beschikbaar Zie handleiding................... 537
Actieve remassistent Functie nu
beperkt beschikbaar Zie handleiding...... 536
Actieve rijstrookwisselassistent buiten
werking.................................................. 540
Actieve rijstrookwisselassistent
momenteel niet beschikbaar Zie
handleiding............................................ 539
Actieve spoorassistent Functie
beperkt beschikbaar Zie handleiding...... 543
Actieve spoorassistent functioneert
niet........................................................ 542
Actieve spoorassistent nu niet
beschikbaar zie handleiding................... 542
Actieve stuurassistent buiten werking..... 537
Actieve stuurassistent momenteel niet
beschikbaar wegens meerdere nood-
stops..................................................... 538
Actieve stuurassistent nu niet
beschikbaar Zie handleiding................... 537
Adaptieve grootlichtassistent functio-
neert niet............................................... 493
Adaptieve grootlichtassistent nu niet
beschikbaar zie handleiding................... 493
Adaptieve grootlichtassistent Plus
functioneert niet.................................... 494
Adaptieve grootlichtassistent Plus nu
niet beschikbaar Zie handleiding............ 493
Alarmknipperlichtinstallatie Storing........ 494
Trefwoordenregister 581
Auto starten niet mogelijk Zie handlei-
ding............................................... 497, 505
Auto wordt momenteel niet opgeladen
Storing van het laadstation..................... 500
Bandensp.contr. functioneert niet.......... 552
Bandenspanningscontrole buiten wer-
king Geen bandenspanningsensoren...... 552
Bandenspanningscontrole nu niet
beschikbaar........................................... 551
Beperkende modus geactiveerd Aan-
drijfvermogen gereduceerd.................... 509
Bestuurderscamera buiten werking
Zie handleiding...................................... 547
Bestuurderscamera momenteel
beperkt zicht Zie handleiding.................. 546
Contactdoosklep geblokkeerd Hand-
matig openen a.u.b................................ 499
Contactdoosklep handmatig sluiten
a.u.b. Aandrijving buiten werking............ 499
Contactdoosklep handmatig sluiten
a.u.b. Inklembeveiliging actief................ 499
DIGITAL LIGHT Functie beperkt
beschikbaar........................................... 492
Dodehoekassistent bij rijden met aan-
hangwagen niet beschikbaar Zie
handleiding............................................ 541
Dodehoekassistent functioneert niet...... 541
Dodehoekassistent nu niet beschik-
baar zie handleiding............................... 540
Gelijkstroomladen buiten werking
Werkplaats opzoeken............................. 501
Head-up display Helderheid momen-
teel verminderd Zie handleiding.............. 511
Head-up-display functioneert niet........... 511
Head-up-display momenteel niet
beschikbaar Zie handleiding................... 511
Hoogspanningsaccu opladen a.u.b.
Starten van de auto anders niet
gewaarborgd.......................................... 502
Hoogspanningsaccu storing Starten
niet mogelijk over circa XXX km Werk-
plaats opzoeken  (gele displaymelding)... 507
Hoogspanningsaccu storing Starten
niet mogelijk over circa XXX km Werk-
plaats opzoeken (rode displaymelding).... 508
Hoogspanningsaccu storing Zonder
opnieuw te starten werkplaats opzoe-
ken........................................................ 508
In de status READY wachten Accu
wordt verwarmd Zie handleiding............. 502
Instelling dimlicht (links/rechts ver-
keer) alleen handmatig mogelijk............. 493
Instelling dimlicht (links/rechts ver-
keer) controleren................................... 492
Laadkabel ontgrendelen niet mogelijk
Zie handleiding...................................... 500
Laadstoring Andere laadmodus kiezen
a.u.b. Zie handleiding............................. 500
Limiter functioneert niet......................... 531
582 Trefwoordenregister
N automatisch ingeschakeld Rijstand
a.u.b. opnieuw inschakelen.................... 519
N is ingeschakeld Gewenste rijstand
inschakelen a.u.b................................... 519
Om de auto uit te schakelen de start-
stoptoets gedurende min. 3 seconden
of 3 keer indrukken................................ 497
Om rijstand P of N te verlaten rempe-
daal indrukken en auto starten............... 517
Om te parkeren parkeerrem bedienen
Werkplaats opzoeken............................. 518
Ondersteunende accu Storing (witte
displaymelding)...................................... 520
PARKTRONIC & manoeuvreeronders-
teuning achter bij rijden met aanhang-
wagen niet beschikbaar.......................... 548
PARKTRONIC buiten werking Zie
handleiding............................................ 548
Passagiersairbag ingeschakeld Zie
handleiding............................................ 488
Passagiersairbag uitgeschakeld Zie
handleiding............................................ 487
PRE-SAFE functioneert niet zie hand-
leiding.................................................... 547
PRE-SAFE impuls zijkant functioneert
niet zie handleiding................................ 547
PRE-SAFE PLUS buiten werking Zie
handleiding............................................ 547
Remblokken controleren Zie handlei-
ding....................................................... 525
Rijstand P alleen bij voertuigstilstand..... 517
Ruitenwissers Storing............................. 516
Sfeerlicht Waarschuwingsondersteu-
ning buiten werking................................ 514
Sleutel in aangegeven bergplaats leg-
gen zie handleiding................................ 491
Sneeuwkettingmodus Maximum snel-
heid overschreden................................. 514
Snelheidsbegrenzing (winterbanden)
XXX km/h.............................................. 532
Snelheidslimietassistent functioneert
niet........................................................ 531
Snelheidslimietassistent nu niet
beschikbaar Zie handleiding................... 531
Stuurwiel-/zitpositie wijzigen tot er 6
punten aan de bovenkant van het
scherm zichtbaar zijn............................. 547
TEMPOMAT en limiter functioneren
niet........................................................ 530
TEMPOMAT functioneert niet................. 530
TEMPOMAT Uit...................................... 530
Transmissie Storing Stoppen.................. 520
Verkeerstekenassistent functioneert
niet........................................................ 532
Verkeerstekenassistent nu niet
beschikbaar Zie handleiding................... 532
Voor inschakelen van rijstand D of R
eerst rem bedienen................................ 517
Voor inschakelen van rijstand R eerst
rem bedienen......................................... 517
Trefwoordenregister 583
Voor verlaten van rijstand P rem
bedienen............................................... 517
Wegrolgevaar Bestuurdersportier
open Rijstand P niet ingeschakeld.......... 518
Wegrolgevaar N handmatig ingescha-
keld Geen automatische inschakeling
van P..................................................... 518
Wegrolgevaar Om te parkeren par-
keerrem bedienen.................................. 518
Wisselstroomladen buiten werking
Werkplaats opzoeken............................. 500
Zonder opnieuw te starten werkplaats
opzoeken............................................... 504
Zonder van rijstand te wisselen werk-
plaats opzoeken..................................... 520
DISTRONIC.................................................. 258
Dodehoekassistent
Functie.................................................. 286
In- en uitschakelen................................. 290
Draadloos opladen
Mobiele telefoon (achterin)..................... 157
Mobiele telefoon (voorin)........................ 156
Overzicht............................................... 155
Draagvermogen
Fietsdrager............................................ 484
Drag Race, Acceleratierace.......................... 373
DYNAMIC SELECT
Aanduiding rijprogramma....................... 212
Functie.................................................. 211
Rijprogramma I congureren.......... 212, 213
Rijprogramma kiezen............................. 212
Rijprogramma's...................................... 211
Verbruiksindicatie oproepen................... 213
Voertuiggegevens weergeven................. 213
E
EBD, Electronic Brakeforce Distribution........ 249
ECO aanduiding........................................... 206
ECO-assistent
Functie.................................................. 207
In- en uitschakelen................................. 210
EDW
Functie.................................................. 114
Functie interieurbeveiliging..................... 115
Functie wegsleepbeveiliging................... 115
Het alarm beëindigen............................. 115
Interieurbeveiliging................................. 116
Wegsleepbeveiliging............................... 115
Eerste hulp
EHBO-set............................................... 431
EG-typegoedkeuringsnummer....................... 475
EHBO-set..................................................... 431
Electric Intelligence
Route met laadstations.......................... 379
Elektrische parkeerrem
Automatisch bedienen........................... 240
Automatisch vrijzetten............................ 241
Handmatig inschakelen/vrijzetten.......... 242
Noodremming uitvoeren......................... 242
Elektrische zekeringen.................................. 447
Elektro-modus, Aanwijzingen........................ 198
Elektromagnetische verdraagzaamheid
Conformiteitsverklaring............................ 29
Elektronisch stabiliteitsprogramma............... 247
Energiestroomdisplay................................... 375
ERA-GLONASS testmodus............................ 406
584 Trefwoordenregister
ESC, Electronic Stability Control................... 247
ESP®
Aanhangwagenstabilisatie...................... 248
Functie.................................................. 247
In- of uitschakelen.................................. 249
Zijwindassistent..................................... 248
Exterieurverlichting
Omschakeling licht buitenlandse reis...... 160
Verzorging............................................. 426
Extra portiervergrendeling.............................. 89
F
Favorieten.................................................... 362
Fietsdrager
Draagvermogen..................................... 484
Rijden met een aanhangwagen............... 328
Fijnstofstatusindicator.................................. 186
Fileassistent................................................. 267
FIN
Motorruimte........................................... 475
Stoel...................................................... 475
Typeplaatje............................................ 475
Flacon.......................................................... 190
Flat Towing
Trekken/slepen..................................... 330
Fouten van de inzittenden
Beschermingspotentieel beperkt.............. 54
Frequenties
Mobiele telefoon.................................... 469
Mobilofoon............................................ 469
Frontairbag
Activering................................................ 52
G
Garagedeur openen en sluiten...................... 240
Garagedeurbediening
Geheugen wissen................................... 240
Poort openen en sluiten......................... 240
Probleem............................................... 239
Toetsen programmeren.......................... 238
Wisselcode-synchronisatie uitvoeren...... 239
Gaspedaal.................................................... 210
Geactiveerde onderdelen
Beschermingspotentieel beperkt.............. 54
Gebruikersproelen
Aanwijzing............................................. 360
Gebruiker toevoegen.............................. 362
Opties selecteren................................... 362
Gegevensbeschermingsrechten...................... 40
Gegevensopslag
Elektronische regeleenheden................... 36
Gegevensbeschermingsrechten................ 40
Online-diensten........................................ 39
Gegevensverwerking in de auto...................... 36
Geheugenfunctie
Buitenspiegels........................................ 136
Head-up-display..................................... 136
Stoel...................................................... 136
Stuurwiel............................................... 136
Gekwaliceerde werkplaats............................ 34
Geluid
PRE-SAFE® Sound................................... 50
Wielen/Banden...................................... 450
Gespecialiseerde werkplaats.......................... 34
Gesprekken
Mercedes me......................................... 391
Telefoonmenu........................................ 391
via bedieningspaneel dakconsole........... 391
Gestuurde achteras...................................... 205
Trefwoordenregister 585
Gevarendriehoek.................................. 430, 431
Gevarenmeldingen
Car-to-X-Communication........................ 384
Gewichtsaanduidingen................................. 475
Gordel
Aanwijzingen met betrekking tot het
correct dragen......................................... 43
Afdoen..................................................... 58
Hoogte instellen....................................... 44
Omgespen............................................... 44
Gordelaanpassing
Functie.................................................... 51
In- en uitschakelen................................... 51
Gordelspanners
Activering................................................ 52
Gordelwaarschuwing...................................... 45
Grootlicht..................................................... 162
H
Handgrepen
Aanwijzingen.......................................... 117
Handleiding.................................................... 25
Handleiding digitaal........................................ 22
Handrem...................................................... 240
HANDS-FREE ACCESS................................. 104
Haptisch gaspedaal, Drukpunt...................... 210
Hard geluid
PRE-SAFE® Sound................................... 50
Head-up-display
Augmented reality.................................. 336
Bedienen............................................... 337
Functie.................................................. 334
Geheugenfunctie.................................... 136
In- en uitschakelen................................. 338
Selecteren (met augmented reality)........ 338
Verzorging............................................. 427
Herstel fabrieksinstellingen
Reset-functie MBUX............................... 369
Het alarm beëindigen................................... 115
Hogedrukreiniger......................................... 423
HOLD-functie
Functie.................................................. 249
In- en uitschakelen................................. 250
Hoofdsteun
Aanbrengen en verwijderen (achterin).... 124
Comforthoofdsteun (voor)...................... 123
Extra kussen bevestigen/verwijderen
(achterin)............................................... 125
Instellen (achterin, standaard)................ 123
Mechanisch in-/opklappen (achter)........ 126
Mechanisch instellen (voorin, 4-weg)...... 122
Nekverwarmer....................................... 125
Hoogspanningsaccu
Aansluittypen......................................... 480
Aanwijzingen.......................................... 439
Actieradius............................................ 480
Actieradiusmaximalisering...................... 210
Algemene aanwijzingen met betrek-
king tot het laden................................... 216
Energiestroomdisplay............................. 375
Laadduur............................................... 480
Laadkabel opbergen............................... 218
Laadkabel-bedieningseenheid................ 223
Laadstation, mode 3.............................. 220
Laadtoestandweergave.......................... 233
Maximale laadstroom (netcontact-
doos)..................................................... 222
Netcontactdoos, mode 2........................ 219
Opladen beëindigen (gelijkstroom,
mode 4)................................................. 232
586 Trefwoordenregister
Opladen beëindigen (wisselstroom,
mode 2/3)............................................. 227
Opladen starten (gelijkstroom, mode
4).......................................................... 229
Opladen starten (wisselstroom, mode
2/3)...................................................... 225
Opladen voor de vertrektijd.................... 234
Snellaadstation, mode 4......................... 221
Spanningstypen..................................... 480
Type....................................................... 480
Uitschakelsysteem................................. 199
Wallbox, mode 3.................................... 220
Weekproel congureren....................... 234
Hoogspanningsboordnet
Controlelampjes voertuigstekkerdoos..... 224
Handmatig uitschakelen......................... 199
Laadkabel-bedieningseenheid................ 223
Uitschakelsysteem................................. 199
Huisdieren in de auto..................................... 54
Hulp bij het manoeuvreren........................... 317
I
i-Size-kinderzitjesbevestigingssysteem
Geschikte zitplaatsen............................... 73
Monteren................................................. 78
Imperial
Beladen................................................. 150
Bevestigen............................................. 150
Importeursinformatie
Wettelijke keurmerken voor radio-
apparatuur............................................. 475
In geval van nood
EHBO-set............................................... 431
Gevarendriehoek.................................... 431
Overzicht van de hulp............................... 20
Veiligheidsvest....................................... 430
In-Car Oce................................................ 398
Individueel rijprogramma
Congureren.................................. 212, 213
Informatie over wettelijke keurmerken
voor radio-apparatuur
Importeursinformatie............................. 475
Radiograsche toepassingen.................. 471
Specieke absorptiewaarde.................... 475
Wettelijke keurmerken voor radio-
apparatuur............................................. 475
Inparkeerstand
Buitenspiegel aan passagierszijde
opslaan via de achteruitversnelling......... 180
Buitenspiegels........................................ 179
Inrij-aanwijzingen......................................... 203
Instaphulp
Instellen................................................. 134
Intelligent Light System
Actieve bochtenverlichting..................... 164
Adaptieve grootlichtassistent.................. 168
Adaptieve grootlichtassistent Plus.......... 170
Assistentiefuncties................................. 165
Bochtenverlichting................................. 164
Citylicht................................................. 165
In- en uitschakelen................................. 168
Overzicht............................................... 163
Slechtweerverlichting............................. 165
Topograsche compensatie.................... 165
Uitgebreid mistlicht................................ 165
Verlichting voor snelwegen..................... 164
Interieurbeveiliging....................................... 116
Interieurhemel verzorgen.............................. 427
Interieurverlichting
Instellen................................................. 172
Trefwoordenregister 587
Leeslicht MBUX..................................... 356
Sfeerverlichting...................................... 173
Uitschakelvertragingstijd verlichting....... 175
Internet
Mercedes me connect........................... 396
Webbrowser........................................... 399
Wi-hotspot instellen.............................. 367
Ionisering..................................................... 189
ISOFIX-kinderzitjesbevestigingsysteem
Geschikte zitplaatsen............................... 71
Monteren................................................. 78
K
Kaart
Kaartoriëntatie selecteren...................... 383
Online kaartinhoud weergeven............... 384
Schaal instellen...................................... 383
Verschuiven........................................... 383
Weersinformatie weergeven................... 384
Kaartfuncties............................................... 383
Keg.............................................................. 459
Kenteken monteren (vóór).............................. 29
Keuzehendel................................................ 213
KEYLESS-GO
Auto ver- en ontgrendelen........................ 91
Deactiveren............................................. 86
Ontgrendelingsinstelling........................... 86
Probleem................................................. 93
Kinderbeveiliging
Achterportier........................................... 82
Zijruiten (achterin).................................... 83
Kinderen
Algemene aanwijzingen............................ 61
Gevaren in de auto vermijden................... 62
Kinderzitje
Aanbevelingen kinderzitjesbevesti-
gingssystemen......................................... 70
Aanwijzingen met betrekking tot de
beltbag.................................................... 68
Algemene aanwijzingen............................ 61
Het belangrijkste in het kort..................... 60
ISOFIX/i-Size monteren........................... 78
Naar achteren gericht.............................. 68
Op passagiersstoel met gordel beves-
tigen........................................................ 81
Op zitplaats achterin met gordel
bevestigen............................................... 81
Overzicht waarschuwingsstickers............. 65
Passagiersstoel........................................ 65
Risico's en gevaren.................................. 62
Toelatingscategorieën.............................. 68
Top Tether................................................ 80
Zitplaats instellen..................................... 76
Zitplaatsen geschikt voor i-Size-kin-
derzitjesbevestigingssystemen................. 73
Zitplaatsen geschikt voor ISOFIX-kin-
derzitjesbevestigingsystemen................... 71
Zitplaatsen geschikt voor met een
gordel bevestigde kinderzitjesbevesti-
gingssystemen......................................... 73
Zonder automatische uitschakeling
van de bijrijdersairbag.............................. 67
Klankinstellingen.......................................... 415
Klantenservice............................................. 416
Klantenservice Mercedes-Benz bellen........... 392
Klimaatmenu
Ionisering............................................... 189
Klimaatmodi selecteren.......................... 187
Klimaatregeling...................................... 186
Klimaatregeling achterin......................... 188
Klimaatregeling voorin............................ 186
Luchtverdeling....................................... 187
588 Trefwoordenregister
Oproepen.............................................. 186
Parfumeringssysteem............................. 189
Klimaatregeling
A/C-functie in- en uitschakelen
(bedieningseenheid)............................... 185
A/C-functie in- en uitschakelen
(MBUX).................................................. 186
Aanwijzingen.......................................... 182
Achterruitverwarming..................... 182, 183
Automatisch regelen.............................. 186
Bedieningseenheid......................... 182, 183
Bedieningseenheid achterin............. 18, 184
Condens van de ruiten verwijderen......... 188
Directe klimaatregeling vooraf................ 195
Fijnstofstatusindicator............................ 186
Flacon aanbrengen/verwijderen (par-
fumeringssysteem)................................. 190
In- en uitschakelen................................. 185
In- en uitschakelen (bedieningseen-
heid achterin)......................................... 185
Instellen................................................. 186
Ionisering............................................... 189
Klimaatmenu.......................................... 186
Klimaatregeling vooraf bij ontgrende-
ling........................................................ 192
Klimaatregeling vooraf op de vertrek-
tijd......................................................... 193
Luchthoeveelheid........................... 182, 183
Luchtrecirculatie in- en uitschakelen...... 189
Luchtuitstroomopeningen (achterin)....... 196
Luchtuitstroomopeningen (vóór)............. 196
Luchtverdeling............................... 182, 183
Parfumeringssysteem..................... 189, 190
Ruit ontwasemen................................... 186
Synchronisatiefunctie............................. 188
Temperatuur.................................. 182, 183
Ventileren met comfortopening.............. 108
Voorruit ontwasemen..................... 182, 183
Voorruitverwarming................................ 191
Klimaatregeling achterin............................... 188
Klimaatregeling vooraf
Bij ontgrendeling.................................... 192
Directe.................................................. 195
op de vertrektijd in- en uitschakelen....... 194
Voor de vertrektijd......................... 193, 194
Kneebag........................................................ 58
Knipperlichten.............................................. 162
Koeling................................................. 182, 183
Koelvloeistof
Aanwijzingen.......................................... 478
Koelvloeistofniveau controleren.................... 420
Kogeldruk.................................................... 484
Kogelhals
Aanhangwagenkoppeling........................ 326
uit-/inklappen........................................ 324
Koplamp...................................................... 160
Koplampen................................................... 160
Koplampregeling.......................................... 165
Krik
Conformiteitsverklaring............................ 32
Opbergplaats......................................... 459
Kruisend verkeer (waarschuwing).................. 317
Kunststof bekleding verzorgen...................... 427
L
Laadinstellingen........................................... 234
Laadkabel
Bedieningseenheid................................. 223
Opbergen............................................... 218
Laadtoestand/-weergave............................. 233
Trefwoordenregister 589
Laadtoestandweergave................................. 233
Lak reinigen................................................. 424
Lakcode....................................................... 475
Leeslampje
Interieurverlichting................................. 172
Leeslicht MBUX............................................ 356
Lendensteun................................................ 121
Lichtschakelaar............................................ 160
Lichtsignaal.................................................. 162
Limiter
Activeren of deactiveren......................... 262
Functie.................................................. 256
In- en uitschakelen................................. 256
Passief................................................... 256
Permanente instelling............................. 258
Selecteren............................................. 256
Snelheid instellen................................... 256
Snelheid oproepen................................. 256
Snelheid opslaan.................................... 256
Toetsen.................................................. 256
Voorwaarden......................................... 256
LINGUATRONIC............................................ 351
Live Trac Information................................. 384
Losmaken...................................................... 58
Lucht-waterkanaal........................................ 420
Luchtdruk.................................................... 452
Luchthoeveelheid
Instellen......................................... 182, 183
Luchtinlaat................................................... 420
Luchtrecirculatie in- en uitschakelen............. 189
Luchtroosters
Luchtuitstroomopeningen....................... 196
Luchtuitstroomopeningen
Instellen................................................. 196
Luchtverdeling
Instellen................................. 182, 183, 187
Luchtvering.................................................. 293
M
Manoeuvreerondersteuning
In- en uitschakelen................................. 319
Remmen bij het manoeuvreren............... 318
Waarschuwing bij kruisend verkeer......... 317
Wegrij-assistentie................................... 316
Manoeuvreren
Remmen bij het manoeuvreren............... 318
Wegrij-assistentie................................... 316
Massageprogramma's.......................... 128, 129
Maximumsnelheden..................................... 480
MBUX
Dashcam............................................... 386
MBUX interieurassistent
Bestuurderscamera................................ 358
Camera en parkeren.............................. 358
Favorieten.............................................. 358
Favorietenpose bedienen....................... 358
Leeslicht................................................ 356
Overzicht............................................... 353
Uitstapwaarschuwing............................. 355
Voorselectie buitenspiegel...................... 357
Zoeklicht................................................ 356
MBUX multimediasysteem
Aanwijzingen.......................................... 340
Botsingherkenning instellen............ 242, 243
Fabrieksinstelling................................... 369
Klimaatmenu.......................................... 186
MBUX interieurassistent......................... 353
Media.................................................... 408
590 Trefwoordenregister
Memory parkeerassistent....................... 322
Mercedes me & apps............................. 398
Overzicht............................................... 340
Rijprogramma's.............................. 212, 213
Routegebaseerde snelheidsaanpas-
sing instellen.......................................... 266
Sneeuwkettingmodus............................. 451
Startscherm........................................... 348
Stuurwiel-/stoelverwarming................... 133
Taalinstellingen...................................... 351
Telefoon................................................. 388
Touchscreen.......................................... 349
Zero-layer.............................................. 342
Zero-layer bedienen............................... 345
Zero-layer oproepen............................... 345
MBUX spraakassistent
Dialoogvoering....................................... 352
Functie.................................................. 351
Media
Overzicht functies/symbolen................. 408
Medische hulpmiddelen................................. 35
Meldingengeheugen..................................... 485
Memory parkeerassistent
Functie.................................................. 319
Inparkeren............................................. 321
Instellen................................................. 322
Registreren............................................ 320
Uitparkeren............................................ 322
Menu Inhoud delen...................................... 348
Menu's (bestuurdersdisplay)
Aanwijzingen.......................................... 334
Mercedes me App
On-demand uitrusting activeren................ 26
Mercedes me apps....................................... 398
Mercedes me connect
Informatie.............................................. 396
Ongevals- / pechmanagement............... 397
Verstuurde gegevens.............................. 398
Mercedes me oproepen
Informatie.............................................. 392
Instemmen gegevensoverdracht............. 394
Mercedes-Benz klantenservice............... 392
Mercedes-Benz klantenservice bellen
na automatische ongeval- of pechher-
kenning.................................................. 393
Onderhoudstermijn afspreken................ 394
Oproepen via bedieningspaneel dak-
console.................................................. 391
Verstuurde gegevens.............................. 395
Mercedes-AMG auto's, Aanwijzingen............ 198
Mercedes-Benz noodoproepsysteem
Automatische noodoproep..................... 403
Gegevensoverdracht.............................. 404
Gegevensverwerking.............................. 406
Handmatige noodoproep........................ 404
Informatie.............................................. 401
Overzicht............................................... 403
Testmodus ERA-GLONASS..................... 406
Zelfdiagnose.......................................... 406
Mercedes-Benz Originele Onderdelen............. 24
Mercedes-Benz servicesteunpunt................... 34
Met de hand wassen.................................... 424
Microslaap................................................... 253
Middenairbag (bestuurder, passagier)
Activering................................................ 52
Middenairbag (rugleuning bestuurdersstoel)
Informatie................................................ 59
Milieubescherming
Rijstijl...................................................... 23
Terugname van de oude auto.................... 23
Milieuvriendelijke rijstijl.................................. 23
Trefwoordenregister 591
Mistachterlicht............................................. 161
Mistlicht....................................................... 161
Mistlicht (uitgebreid).................................... 165
Mobiele telefoon
Aanwijzingen met betrekking tot het
draadloos opladen................................. 155
Autoriseren, remote parkeerassistent..... 316
Draadloos opladen (achterin)................. 157
Draadloos opladen (voorin).................... 156
Frequenties............................................ 469
Maximaal zendvermogen........................ 469
Mobilofoons
Aanbrengen........................................... 468
Frequenties............................................ 469
Zendvermogen....................................... 469
Modus beginnende bestuurder
Functie.................................................. 252
In- en uitschakelen................................. 252
Moeheidsherkenning.................................... 253
MOExtended-banden, Noodloopbanden........ 432
Montage
Banden/Wielen...................................... 464
Sneeuwkettingen................................... 450
Montage kenteken (vóór)................................ 29
Montage van accessoires
Beschermingspotentieel beperkt.............. 54
Motor
Afzetten (start-stoptoets)....................... 236
Motornummer........................................ 475
Motorelektronica.......................................... 468
Motorkap
Actieve motorkap................................... 418
Openen en sluiten.................................. 419
Motornummer.............................................. 475
Motorstart
Start-stoptoets....................................... 202
Multicollision brake........................................ 52
Multimediasysteem...................................... 340
N
Naar achteren gericht kinderzitje
Informatie................................................ 68
Navigatie
Aanwijzingen.......................................... 375
Bestemmingsinvoer................................ 378
Electric Intelligence................................ 379
Inschakelen........................................... 376
Kaart..................................................... 383
Overzicht............................................... 376
Route met laadstations.......................... 379
Nekverwarmer............................................. 125
Neutraalstand.............................................. 214
Niveauregeling
AIRMATIC.............................................. 293
Noodeigenschappen.................................... 432
Noodgeval
Brandblusser.......................................... 431
Noodknipperlichten...................................... 163
Noodoproep
Automatisch.......................................... 403
Handmatig............................................. 404
Mercedes-Benz noodoproepsysteem...... 403
Noodoproepsysteem
Mercedes me connect........................... 403
Noodprogramma
Auto starten........................................... 202
Noodremming
Active Brake Assist System.................... 274
Brake Assist System............................... 246
592 Trefwoordenregister
Elektrische parkeerrem/handrem.......... 240
Uitvoeren............................................... 242
Noodsleutel
Achterklep............................................. 106
Portier................................................... 100
Verwijderen/aanbrengen......................... 87
Noodstart (aandrijfsysteem)......................... 447
Noodstop..................................................... 246
Noodstopassistent....................................... 270
Nooduitschakeling (hoogspanningsboord-
net).............................................................. 199
O
Omschakeling licht
Buitenlandse reis................................... 160
On-demand uitrusting..................................... 26
Onboard-diagnose-interface........................... 33
Onderhoud................................................... 416
Onderhoudsmanagement
Aanwijzingen.......................................... 417
Verstuurde gegevens.............................. 417
Onderhoudstermijn...................................... 416
Onderstel
AIRMATIC.............................................. 293
Onderstelhoogte instellen (AIRMATIC).... 294
Ongeval
ERA-GLONASS testmodus...................... 406
Ongeval, noodoproep................................... 403
Online-diensten.............................................. 39
Onoplettendheidsherkenning........................ 253
Ontgrendelingsinstelling................................. 86
Ontwasemingsfunctie................................... 186
Op GPS gebaseerde voertuighoogte
AIRMATIC.............................................. 295
Instellen................................................. 295
Opbergmogelijkheden.................................. 139
Opbergvak
Middenconsole (voor)............................. 139
Opbergvakken
Armsteun............................................... 139
Dashboardkastje.................................... 139
Middenconsole (voor)............................. 139
Portier................................................... 139
Open-source soware.................................... 40
Opening van de achterklep met de voet
HANDS-FREE ACCESS........................... 104
Openingshoek
Begrenzen (achterklep).......................... 105
Opladen
12V-accu............................................... 440
Aanwijzingen met betrekking tot de
hoogspanningsaccu............................... 439
Aanwijzingen met betrekking tot het
opladen van de hoogspanningsaccu....... 216
Controlelampjes voertuigstekkerdoos..... 224
Laadkabel opbergen............................... 218
Laadkabel-bedieningseenheid................ 223
Laadstation, mode 3.............................. 220
Laadtoestandweergave.......................... 233
Maximale laadstroom (netcontact-
doos)..................................................... 222
Mobiele telefoon draadloos opladen....... 155
Netcontactdoos, mode 2........................ 219
Opladen beëindigen (gelijkstroom,
mode 4)................................................. 232
Opladen beëindigen (wisselstroom,
mode 2/3)............................................. 227
Opladen starten (gelijkstroom, mode
4).......................................................... 229
Trefwoordenregister 593
Opladen starten (wisselstroom, mode
2/3)...................................................... 225
Snellaadstation, mode 4......................... 221
Usb-aansluiting.............................. 139, 155
Voor de vertrektijd................................. 234
Wallbox, mode 3.................................... 220
Weekproel congureren....................... 234
Originele onderdelen...................................... 24
Overzicht van de airbags................................ 58
P
Paravan........................................................ 420
Parfumering................................................. 189
Parfumeringssysteem
Flacon aanbrengen/verwijderen............. 190
In- en uitschakelen................................. 189
Instellen................................................. 190
Parfumacon......................................... 190
Parkeerassistent
Actieve parkeerassistent........................ 307
Memory parkeerassistent....................... 319
PARKTRONIC......................................... 303
Remote parkeerassistent........................ 312
Parkeerhulp
Actieve parkeerassistent........................ 307
Memory parkeerassistent....................... 319
PARKTRONIC......................................... 303
Remmen bij het manoeuvreren............... 318
Remote parkeerassistent........................ 312
Wegrij-assistentie................................... 316
Parkeerlicht.................................................. 160
Parkeerrem.................................................. 240
Parkeerservicemodus
Functie.................................................. 251
In- en uitschakelen................................. 251
Parkeerstand................................................ 215
Parkeren
Actieve parkeerassistent........................ 307
PARKTRONIC......................................... 303
PARKTRONIC............................................... 303
PARKTRONIC-parkeerassistent
Functie.................................................. 303
In- en uitschakelen................................. 306
Waarschuwingssignalen instellen............ 306
Passagiersairbag
Uit- en inschakelen.................................. 48
Passagiersstoel
Elektrisch instellen................................. 118
Van achteruit passagiersstoel instellen... 121
Vanaf de bestuurdersstoel instellen........ 120
PASSENGER AIR BAG
Statusindicatie passagiersairbag.............. 46
Pech
Aanslepen.............................................. 447
Auto vervoeren...................................... 443
Bandenpech........................................... 432
Overzicht van de hulp............................... 20
Sleepmethoden...................................... 441
Verwisselen van een wiel........................ 460
Personalisatie.............................................. 360
Poort openen en sluiten............................... 240
Portier
Automatische portieren instellen.............. 99
Automatische portieren openen............... 94
Automatische portieren sluiten................. 94
Extra portiervergrendeling........................ 89
Kinderslot (achterportier)......................... 82
Noodsleutel........................................... 100
Ontgrendelen (binnen)............................. 90
Openen (binnen)...................................... 90
594 Trefwoordenregister
Servosluiting............................................ 99
Vlakke portiergrepen................................ 91
Portierbedieningseenheid, Functionele stoel... 16
Portierbedieningseenheid (achterin)............... 18
Portiergrepen
Uit- en inschuiven.................................... 91
PRE-SAFE®, Preventieve inzittendenbescherming
Functie.................................................... 50
Maatregelen ongedaan maken.................. 50
PRE-SAFE® Sound................................... 50
PRE-SAFE® impuls zijkant
Activering................................................ 52
Functie.................................................... 51
PRE-SAFE® PLUS
Functie.................................................... 50
Maatregelen ongedaan maken.................. 50
Preventief inzittendenbeschermingssysteem... 50
Proelen...................................................... 360
Programma's............................................... 211
Pyrotechnische voertuigcomponenten.......... 470
Q
QR-code reddingskaart.................................. 36
R
Radar- en ultrasone sensoren....................... 244
Radio........................................................... 413
Radio-apparatuur waarvoor wettelijke
keurmerken gelden
Conformiteitsverklaring............................ 29
Radiograsche toepassingen........................ 471
Ramen
Openen en sluiten.................................. 106
REACH-verordening........................................ 35
Recuperatie
Functie.................................................. 206
Instellen................................................. 207
Recycling....................................................... 23
Reddingskaart QR-code.................................. 36
Regensensor
Ruitenwissers......................................... 175
Schuifdak.............................................. 112
Zijruiten................................................. 108
Regensluiting
Schuifdak.............................................. 112
Zijruiten................................................. 108
Registratie..................................................... 34
Reiniging
Decorfolie.............................................. 425
Echt hout/sierdelen............................... 427
Hogedrukreiniger................................... 423
Interieur................................................. 427
Lak........................................................ 424
Lucht-waterkanaal.................................. 420
Met de hand wassen.............................. 424
Onderdelen van de auto......................... 426
Sensoren............................................... 426
Voertuigstekkerdoos van de hoog-
spanningsaccu....................................... 426
Wasstraat.............................................. 421
Rem
ABS (antiblokkeersysteem)..................... 246
Active Brake Assist System.................... 274
Adaptief remlicht................................... 251
BAS (Brake Assist System)..................... 246
Beperkte remwerking (met zout
gestrooide wegen).................................. 203
Trefwoordenregister 595
EBD (Electronic Brakeforce Distribu-
tion)....................................................... 249
Elektrische parkeerrem.......... 240, 241, 242
Handrem................................ 240, 241, 242
HOLD-functie......................................... 249
Inrij-aanwijzingen................................... 203
Multicollision brake............................ 51, 52
Nieuwe/vervangen remvoeringen/
remschijven........................................... 203
Parkeerrem............................ 240, 241, 242
Recuperatie........................................... 206
Rijtips.................................................... 203
Remhulp
Brake Assist System............................... 246
Remkrachtverdeling..................................... 249
Remlicht
Adaptief remlicht................................... 251
Remmen bij het manoeuvreren..................... 318
Remote parkeerassistent
Bedienen............................................... 313
Functie.................................................. 312
Mobiele telefoon autoriseren.................. 316
Remschijven................................................ 203
Remvloeistof................................................ 478
Remvoeringen.............................................. 203
Remweg verkorten
Brake Assist System............................... 246
Reserve-onderdelen....................................... 24
Reservesleutel................................................ 89
Reservewiel
Noodwiel............................................... 466
Richtingaanwijzers....................................... 162
Rijden in de winter
Sneeuwkettingen................................... 450
Sneeuwkettingmodus in/uitschakelen.... 451
Rijden met een aanhangwagen
Aanhangwagen aan- of afkoppelen......... 326
Aanwijzingen.......................................... 323
Actieve dodehoekassistent..................... 289
Actieve spoorassistent........................... 290
Asbelasting............................................ 484
Contactdoos.......................................... 326
Fietsdrager............................................ 328
Kogelhals uit-/inklappen........................ 324
Rijdynamische regeling................................. 247
Rijgedrag
ongewoon.............................................. 450
Rijprogramma's
Selecteren............................................. 212
Rijstand....................................................... 215
Rijstrookherkenning
Actieve rijstrookwisselassistent.............. 272
Rijstrookherkenning (automatisch)
Actieve spoorassistent........................... 290
Rijsysteem................................................... 245
Rijtips
Akoestische omgevingsbeveiliging
(soundgenerator)................................... 198
Algemene rijtips..................................... 203
Elektro-modus....................................... 198
Gestuurde achteras................................ 205
Inrij-aanwijzingen................................... 203
Omschakeling licht buitenlandse reis...... 160
Recuperatie........................................... 206
Rijveiligheidssysteem
ABS (antiblokkeersysteem)..................... 246
Active Brake Assist System.................... 274
Adaptief remlicht................................... 251
ATTENTION ASSIST................................ 253
BAS (Brake Assist System)..................... 246
Camera's............................................... 244
596 Trefwoordenregister
Dodehoek-/actieve dodehoekassistent.. 286
EBD (Electronic Brakeforce Distribu-
tion)....................................................... 249
ESP® (elektronisch stabiliteitspro-
gramma)................................................ 247
HOLD-functie......................................... 249
Overzicht............................................... 245
Radar- en ultrasone sensoren................. 244
Stuurassistent STEER CONTROL............. 249
TEMPOMAT............................................ 255
Uw verantwoordelijkheid........................ 243
Verkeerstekenassistent.......................... 282
Wegrijhulp voor op hellingen................... 251
Rijverlichting................................................ 160
Rollo............................................................ 110
Rolzonnescherm
Schuifdak.............................................. 110
Route
Alternatieve route.................................. 379
Electric Intelligence................................ 379
Navigatie............................................... 376
Type selecteren...................................... 379
Woon-werk route.................................... 379
Routebegeleiding met augmented reality
Activeren............................................... 379
Head-up-display..................................... 336
Straatnamen/huisnummers weerge-
ven........................................................ 379
Verkeerslichtweergave in- en uitscha-
kelen..................................................... 286
Video in- en uitschakelen....................... 379
Routegebaseerde snelheidsaanpassing
Functie.................................................. 265
Instellen................................................. 266
Ruiten
Condens verwijderen............................. 188
Ontdooien.............................................. 186
Verzorging............................................. 426
Ruitensproeierinstallatie............................... 420
Ruitensproeiervloeistof
Bijvullen................................................. 420
Ruitreinigingsmiddel............................... 479
Ruitenwisserbladen
Vervangen (voorruit)............................... 176
Verzorging............................................. 426
Ruitenwissers
In- en uitschakelen................................. 175
Ruitenwisserbladen vervangen (voor-
ruit)....................................................... 176
Ruitenwissers voorruit
Ruitenwisserbladen vervangen............... 176
Ruitreinigingsmiddel..................................... 479
S
Scheidingsnet.............................................. 147
Schuifdak
Automatische functies............................ 112
Met sleutel openen................................ 108
Openen en sluiten.................................. 110
Probleem............................................... 113
Regensluiting......................................... 112
Sluiten met de sleutel............................. 109
Sensoren
Reiniging................................................ 426
Service........................................................ 416
Servicesteunpunt........................................... 34
Servicewerkplaats.......................................... 34
Servosluiting
Portier..................................................... 99
Sfeerverlichting............................................ 173
Trefwoordenregister 597
Sidebags........................................................ 58
Sjorogen...................................................... 149
Slechtweerverlichting................................... 165
Sleepmethoden
Beide assen op de grond........................ 441
Overzicht............................................... 440
Sleepoog
Opbergplaats......................................... 446
Verwijderen/aanbrengen....................... 446
Sleutel
Akoestisch sluitsignaal............................. 86
Batterij..................................................... 87
Functie.................................................... 85
Functie deactiveren.................................. 86
Noodsleutel............................................. 87
Ontgrendelingsinstelling........................... 86
Probleem................................................. 89
Reservesleutel......................................... 89
Sleutelbosbevestiging.............................. 87
Stroomverbruik........................................ 86
Slijtage
Beschermingspotentieel beperkt.............. 54
Smartphone-integratie, iPhone®
Android Auto.......................................... 400
Apple CarPlay®...................................... 400
Smeermiddelen............................................ 477
Sneeuwkettingen.......................................... 450
Sneeuwkettingmodus................................... 451
Snelheid
Begrenzen, limiter.................................. 256
Opslaan, DISTRONIC.............................. 262
Opslaan, limiter...................................... 262
Opslaan, TEMPOMAT............................. 262
Snelheidsaanpassing, Routegebaseerd......... 265
Snelheidslimietassistent
Instellen................................................. 281
Systeemgrenzen.................................... 279
Snelheidslimieten
Winterbanden........................................ 258
Snelheidsregeling
Actieve afstandsassistent DISTRONIC.... 258
Limiter................................................... 256
TEMPOMAT............................................ 255
Soware-update........................................... 365
SOS-toets.................................................... 391
Sound
Menu..................................................... 415
Soundgenerator........................................... 198
Spanningsvoorziening
Inschakelen (start-stoptoets).................. 200
Specieke absorptiewaarde (SAR)................ 475
Spiegels
Binnenspiegel........................................ 179
Buitenspiegels........................................ 178
Spiegels inklappen................................. 180
Spiegelverwarming....................................... 192
Spoorassistent..................................... 272, 290
Spraakassistent
Dialoogvoering....................................... 352
Standlicht.................................................... 160
Start-stoptoets
Auto afzetten......................................... 236
Auto starten........................................... 202
Spanningsvoorziening/auto inschake-
len......................................................... 200
598 Trefwoordenregister
Starten
Start-stoptoets....................................... 202
Starthulp...................................................... 440
Starthulpaansluiting..................................... 440
Startscherm
Centraal display..................................... 348
Statusindicatie
Passagiersairbag...................................... 46
Veiligheidsgordel achterin........................ 45
STEER CONTROL......................................... 249
Stoel
Automatische aanpassing....................... 127
Correcte stand van de bestuurders-
stoel...................................................... 117
Elektrisch instellen................................. 118
Elektrisch instellen (achterin)................. 122
Geheugenfunctie.................................... 136
Instellingen congureren........................ 127
Instellingen terugzetten (massagepro-
gramma)................................................ 129
Instelmogelijkheden................................. 16
Lendensteun.......................................... 121
Leuning blokkeren (achter)..................... 145
Leuning naar voren klappen (achterin).... 141
Leuning terugklappen (achter)................ 144
Massageprogramma's............................ 128
Middenairbag (rugleuning bestuur-
dersstoel)................................................ 58
Nekverwarmer....................................... 125
Passagiersstoel vanuit achterin instel-
len......................................................... 121
Sidebags.................................................. 58
Workoutprogramma's............................. 128
Stoel (achterin), Functionele stoel (ach-
terin)
Instelmogelijkheden................................. 18
Stoelbekleding reinigen................................ 427
Stoelventilatie
In- en uitschakelen................................... 18
Stoelverwarming
In- en uitschakelen........................... 18, 129
Stoppen
Auto afzetten......................................... 236
Storing
Veiligheidssysteem................................... 44
Storingsmelding
Bestuurdersdisplay................................. 485
Straatnamen/huisnummers weergeven........ 379
Stroomvoorziening
Start-stoptoets....................................... 200
Stuurassistent
Actieve stuurassistent............................ 267
STEER CONTROL................................... 249
Stuurinrichting
Gestuurde achteras................................ 205
Stuurkolominstellingen................................. 132
Stuurwiel
Bestuurdersairbag.................................... 58
Elektrisch instellen................................. 132
Geheugenfunctie.................................... 136
Stuurwiel verzorgen...................................... 427
Stuurwielverwarming
Aan stoelverwarming koppelen............... 133
SVHC
Bijzonder zorgwekkende stoen............... 35
Systeeminstellingen
Overzicht............................................... 365
Reset-functie MBUX............................... 369
Trefwoordenregister 599
T
Taal
Aanwijzingen.......................................... 369
Instellen................................................. 369
Tashaken...................................................... 149
Technische gegevens
Aanhangwagengewicht........................... 483
Achteroverbouw aanhangwagenvoor-
ziening................................................... 483
Asbelasting (rijden met aanhangwa-
gen)....................................................... 484
Bevestigingspunten aanhangwagen-
voorziening............................................ 483
Dakbelasting.......................................... 480
Hoogspanningsaccu............................... 480
Inbouwmaten aanhangwagenvoorzie-
ning....................................................... 483
Informatie.............................................. 468
Informatie over wettelijke keurmerken
voor radio-apparatuur............................. 475
Kogeldruk.............................................. 484
Maximumsnelheden............................... 480
Pyrotechnische voertuigcomponenten.... 470
Specieke absorptiewaarde (SAR).......... 475
Zendfrequenties..................................... 469
Telediagnose
Diagnosegegevens................................. 418
Verstuurde gegevens.............................. 418
Telefoon, Smartphone
Aanwijzing............................................. 388
Aanwijzingen met betrekking tot
draadloos opladen (mobiele telefoon)..... 155
Bedrijfsstanden...................................... 390
Bluetooth®............................................. 391
Draadloos opladen (mobiele telefoon
achterin).......................................... 18, 157
Draadloos opladen (mobiele telefoon
voorin)................................................... 156
Menu..................................................... 391
Mobiele telefoon aanmelden.................. 391
Mobiele telefoon autoriseren, remote
parkeerassistent.................................... 316
Noodoproep........................................... 403
Overzicht telefoonmenu......................... 390
Secure Simple Pairing............................ 391
Telefoonfuncties
Bluetooth® telefonie............................... 390
Telemetrieweergave..................................... 374
Temperatuur
Instellen......................................... 182, 183
TEMPOMAT
Functie.................................................. 255
In- en uitschakelen................................. 256
Snelheid instellen................................... 256
Snelheid oproepen................................. 256
Snelheid opslaan.................................... 256
Voorwaarden......................................... 256
Terugname van de oude auto.......................... 23
Terugzetten
Reset-functie MBUX............................... 369
THERMATIC
Aircobedieningseenheid......................... 182
THERMOTRONIC
Aircobedieningseenheid......................... 183
TIREFIT-set
Conformiteitsverklaring............................ 33
Opbergplaats......................................... 433
Toegestaan totaalgewicht............................. 475
Toegestane asbelasting................................ 475
Toegestane sleepmethoden
Overzicht............................................... 440
600 Trefwoordenregister
Tolhengssysteem
Voorruit................................................. 181
Top Tether...................................................... 80
Topograsche compensatie, Vooruit-
ziende koplampregeling................................ 165
Totaalgewicht............................................... 475
Touch-Control
Bestuurdersdisplay................................. 333
MBUX.................................................... 349
Touchscreen................................................ 349
Tow-Bar-systeem
Slepen................................................... 330
Track Race................................................... 370
Transmissie
Achteruitversnelling inschakelen............. 214
DIRECT SELECT-keuzehendel................. 213
DYNAMIC SELECT-toets......................... 211
Neutraalstand inschakelen..................... 214
Parkeerstand inschakelen....................... 215
Rijprogramma's...................................... 211
Rijstand inschakelen.............................. 215
Transmissiestandaanduiding................... 213
Transmissiestanden............................... 213
Transmissiestandaanduiding......................... 213
Trekken
Sleepmethoden...................................... 440
TuneIn internetradio..................................... 414
Tv................................................................ 412
Tweede sleutel............................................... 89
Typegoedkeuringsnummer EG...................... 475
Typeplaatje
Auto...................................................... 475
Motor.................................................... 475
U
Uitparkeren
Actieve parkeerassistent........................ 307
PARKTRONIC......................................... 303
Wegrij-assistentie................................... 316
Uitrusting van de auto.................................... 25
Uitschakeling passagiersairbag
Informatie (kinderzitjesbevestigings-
systeem op de passagiersstoel)................ 66
Uitschakeling van de bijrijdersairbag, PAS-
SENGER AIR BAG OFF.................................... 49
Uitschakelsysteem (hoogspanningsboord-
net).............................................................. 199
Uitschakelvertragingstijd verlichting
Binnen................................................... 175
Buiten.................................................... 172
Uitstaphulp
Instellen................................................. 134
Uitstapwaarschuwing
MBUX interieurassistent......................... 355
Updates....................................................... 365
Usb-aansluiting
Achterin................................................. 155
Opbergvakken (voor).............................. 139
V
Variabele limiter........................................... 256
Veiligheid voor inzittenden
Airbag...................................................... 58
Basisinformatie........................................ 41
Huisdieren in de auto............................... 54
Informatie over de correcte zitpositie....... 42
Informatie over het kinderzitjesbeves-
tigingssysteem......................................... 48
Trefwoordenregister 601
Kinderzitje............................................... 61
PRE-SAFE®.............................................. 50
Veiligheidsafstand aanhouden
Actieve afstandsassistent DISTRONIC.... 262
Veiligheidsgordel
Aanwijzingen met betrekking tot het
correct dragen......................................... 43
Afdoen..................................................... 58
Automatisch voorspannen........................ 51
Beltbag.................................................... 57
Beltbag niet verdraaid uitrichten............... 58
Gordelaanpassing in- en uitschakelen....... 51
Hoogte instellen....................................... 44
Omgespen............................................... 44
Statusindicatie veiligheidsgordels ach-
terin......................................................... 45
Verzorging............................................. 427
Waarschuwingslampje.............................. 45
Veiligheidsgordel achterin
Statusindicatie......................................... 45
Veiligheidssysteem
Activeringssituaties.................................. 52
Algemene aanwijzingen voor kinderen...... 61
Basisinformatie........................................ 41
Bedrijfsklare status.................................. 44
Beschermingspotentieel........................... 42
Beschermingspotentieel beperkt.............. 54
Informatie over de correcte zitpositie....... 42
Informatie over de werkingswijze.............. 53
Storing..................................................... 44
Waarschuwingslampje.............................. 44
Zelfdiagnose............................................ 44
Veiligheidsvest............................................. 430
Velgen verzorgen.......................................... 426
Ventilatie..................................................... 196
Ventileren.................................................... 108
Ver- en ontgrendeling
Automatische vergrendeling (MMS).......... 93
Extra portiervergrendeling........................ 89
KEYLESS-GO............................................ 91
Mercedes me connect............................. 89
Noodsleutel........................................... 100
Portieren (binnen).................................... 90
Verantwoordelijkheid
Rijveiligheidssystemen........................... 243
Verbruiksindicatie......................................... 213
Verkeersinformatie....................................... 384
Verkeerslichtwaarschuwing/-weergave......... 282
Verkeerslichtweergave
In- en uitschakelen................................. 286
Informatie.............................................. 286
Verkeerstekenassistent
Functie.................................................. 282
Instellen................................................. 285
Verlichting
Actieve bochtenverlichting..................... 164
Adaptief remlicht................................... 251
Adaptieve grootlichtassistent.................. 168
Adaptieve grootlichtassistent Plus.......... 170
Assistentiefuncties................................. 165
Automatisch rijlicht................................ 161
Bochtenverlichting................................. 164
Citylicht................................................. 165
Combischakelaar................................... 162
DIGITAL LIGHT....................................... 163
Dimlicht instellen................................... 172
Grootlicht.............................................. 162
Intelligent Light System.......................... 163
Intelligent Light System in- en uitscha-
kelen..................................................... 168
Interieurverlichting................................. 172
Knipperlichten........................................ 162
602 Trefwoordenregister
Leeslampje............................................ 172
Mistachterlicht....................................... 161
Mistlicht (uitgebreid).............................. 165
Noodknipperlichten................................ 163
Omschakeling licht buitenlandse reis...... 160
Slechtweerverlichting............................. 165
Topograsche compensatie.................... 165
Uitschakelvertragingstijd verlichting....... 172
Verantwoordelijkheid voor verlich-
tingssystemen........................................ 160
Verlichting voor snelwegen..................... 164
Zoekverlichting...................................... 172
Verlichting voor snelwegen........................... 164
Vermoeidheidsherkenning............................ 253
Vervoeren
Auto...................................................... 443
Verwarming
Achterruit.............................................. 183
In- en uitschakelen................................. 185
Klimaatregeling.............................. 182, 183
Middenconsole...................................... 184
Stoel...................................................... 129
Stuurwiel............................................... 133
Voorruit................................................. 191
Verwisselen van een wiel
Auto laten zakken................................... 465
Auto omhoogbrengen............................. 461
Nieuw wiel monteren.............................. 464
Verwijderen/installeren van de wiel-
deksel.................................................... 461
Voorbereiden......................................... 460
Wiel verwijderen.................................... 463
Wieldoppen verwijderen en aanbren-
gen........................................................ 461
Verzorging
Aanhangwagenvoorziening..................... 426
Camera.................................................. 426
Decorfolie.............................................. 425
Display................................................... 427
Echt hout/sierdelen............................... 427
Exterieurverlichting................................ 426
Head-up-display..................................... 427
Hogedrukreiniger................................... 423
Interieur................................................. 427
Interieurhemel....................................... 427
Kunststof bekleding............................... 427
Lak........................................................ 424
Lucht-waterkanaal.................................. 420
Met de hand wassen.............................. 424
Onderdelen van de auto......................... 426
Stuurwiel............................................... 427
Veiligheidsgordel.................................... 427
Voertuigstekkerdoos van de hoog-
spanningsaccu....................................... 426
Wasstraat.............................................. 421
Wielen/velgen....................................... 426
Vestiging........................................................ 34
Vierwielaandrijving....................................... 215
Vloerbedekking reinigen............................... 427
Vloermat...................................................... 158
Voertuigcamera's......................................... 244
Voertuigelektronica
Mobilofoons........................................... 468
Motorelektronica................................... 468
Voertuiggegevens
Breedte.................................................. 480
Dakbelasting.......................................... 480
Hoogte.................................................. 480
Lengte................................................... 480
Maximumsnelheden............................... 480
Weergave, MBUX................................... 213
Weergeven, DYNAMIC SELECT............... 213
Wielbasis............................................... 480
Trefwoordenregister 603
Voertuighoogte
Instellen (AIRMATIC).............................. 294
Voertuigidenticatienummer......................... 475
Voertuigsensoren......................................... 244
Voertuigsleutel............................................... 85
Voertuigstart
Start-stoptoets....................................... 202
Voertuigstekkerdoos
Controlelampjes.................................... 224
Verzorging............................................. 426
Voertuigtypeplaatje
Asbelasting............................................ 475
Bouwserie.............................................. 475
EG-typegoedkeuringsnummer................. 475
FIN........................................................ 475
Lakcode................................................. 475
Totaalgewicht......................................... 475
Voetgangersbescherming............................. 418
Voorkomen van ongevallen........................... 316
Voorruit
Infrarood reecterend............................ 181
Ontdooien.............................................. 186
Ontwasemen.................................. 182, 183
Radiogolven........................................... 181
Ruitenwisserbladen vervangen............... 176
Tolhengssysteem................................. 181
Voorruitverwarming.............................. 183, 191
Voorverwarmen............................................ 192
Voorwerpen in het interieur
Beschermingspotentieel beperkt.............. 54
Vrije soware................................................. 40
W
Waarschuwings- en controlelampjes
Bestuurdersdisplay................................. 555
PASSENGER AIR BAG............................... 46
Waarschuwings-/controlelampje
! ABS-waarschuwingslampje........... 565
! Controlelampje elektrische par-
keerrem (geel)........................................ 562
! Controlelampje elektrische par-
keerrem (rood)....................................... 562
J Remwaarschuwingslampje
(geel)..................................................... 563
ï Waarschuwingslampje aan-
hangwagenvoorziening........................... 560
Ó Waarschuwingslampje Active
Brake Assist System............................... 568
L Waarschuwingslampje
afstandswaarschuwing........................... 567
Û Waarschuwingslampje ATTEN-
TION ASSIST.......................................... 567
h Waarschuwingslampje banden-
spanningscontrole brandt....................... 571
h Waarschuwingslampje banden-
spanningscontrole knippert.................... 570
# Waarschuwingslampje elektri-
sche storing........................................... 559
÷ Waarschuwingslampje ESP®
brandt.................................................... 566
÷ Waarschuwingslampje ESP®
knippert................................................. 565
å Waarschuwingslampje ESP®
OFF....................................................... 566
604 Trefwoordenregister
Ù Waarschuwingslampje
gestuurde achteras (geel)....................... 561
Ù Waarschuwingslampje
gestuurde achteras (rood)...................... 561
H Waarschuwingslampje
Mercedes-Benz noodoproepsysteem...... 570
ä Waarschuwingslampje onder-
stel (geel)............................................... 569
ä Waarschuwingslampje onder-
stel (rood).............................................. 569
J Waarschuwingslampje remmen
(rood).................................................... 563
Ù Waarschuwingslampje stuurbe-
krachtiging (geel)................................... 560
Ù Waarschuwingslampje stuurbe-
krachtiging (rood)................................... 561
Ú Waarschuwingslampje sys-
teemfout................................................ 559
ü Waarschuwingslampje veilig-
heidsgordel brandt................................. 558
ü Waarschuwingslampje veilig-
heidsgordel knippert.............................. 558
6 Waarschuwingslampje veilig-
heidssysteem......................................... 557
_ Waarschuwingslampje vermo-
gen gereduceerd.................................... 559
Waarschuwingssysteem................................ 114
Wasstraat..................................................... 421
Wasstraatmodus.......................................... 423
Webbrowser................................................. 399
Weergave onderhoudsinterval....................... 416
Weersinformatie........................................... 384
Wegrij-assistentie
Wegrij-assistentie................................... 316
Wegrijassistent
Wegrijhulp voor op hellingen................... 251
Wegrijblokkering.......................................... 114
Wegrijden
Wegrij-assistentie................................... 316
Wegrijhulp voor op hellingen................... 251
Wegrijhulp
Wegrij-assistentie................................... 316
Wegrijhulp voor op hellingen................... 251
Wegrijhulp voor op hellingen......................... 251
Wegrolbeveiliging......................................... 249
Wegsleepbeveiliging..................................... 115
Werking bij een ongeval.................................. 53
Wielen
Aanwijzingen met betrekking tot mon-
tage....................................................... 455
Bandenspanning.................................... 452
Bandenspanningscontrole...................... 453
Bandentemperatuur controleren............. 454
Controleren........................................... 450
Geluidontwikkeling................................. 450
MOExtended.......................................... 432
Monteren............................................... 464
Naafdop verwijderen/installeren............ 461
Ongewoon rijgedrag............................... 450
Opslaan................................................. 459
Pech...................................................... 432
Selectie................................................. 455
Sneeuwkettingen................................... 450
TIREFIT-set............................................. 434
Trefwoordenregister 605
Vervanging............................................. 455
Verwijderen........................................... 463
Verwijderen/installeren van de wiel-
deksel.................................................... 461
Verwisselen................................... 459, 460
Verzorging............................................. 426
Wielkeg........................................................ 459
Wielwisselgereedschap
Overzicht............................................... 459
Wi
Hotspot instellen.................................... 367
Wijziging
Beschermingspotentieel beperkt.............. 54
Windowbag.................................................... 58
Winterbanden
Limiter................................................... 258
Permanente snelheidsbegrenzing
instellen................................................. 258
Wissers........................................................ 175
Woon-werk route.......................................... 379
Workoutprogramma's................................... 128
Wrappen
Op camera/sensoren............................. 244
Radar- en ultrasone sensoren................. 244
Z
Zekeringen
Aansluitschema..................................... 447
Aanwijzingen.......................................... 447
Achterin................................................. 449
Beenruimte passagierszijde.................... 448
Cockpit.................................................. 448
Zelfdiagnose
Automatische uitschakeling van de
passagiersairbag...................................... 46
Veiligheidssysteem................................... 44
Zero-layer
Functie.................................................. 342
Overzicht............................................... 343
Zicht
Condens van de ruiten verwijderen......... 188
Voorruitverwarming................................ 191
Zijruiten
Automatische functie............................. 108
Comfortopening..................................... 108
Comfortsluiting...................................... 109
Kinderslot (achterin)................................. 83
Met sleutel openen................................ 108
Openen en sluiten.................................. 106
Probleem............................................... 109
Regensluiting......................................... 108
Sluiten met de sleutel............................. 109
Zijwindassistent........................................... 248
Zithoogte..................................................... 118
Zoeklicht MBUX........................................... 356
Zoekverlichting............................................ 172
606 Trefwoordenregister
Impressum
Internet
Meer informatie over Mercedes-Benz-voertuigen
en over Mercedes‑Benz AG vindt u op internet
onder:
https://www.mercedes-benz.com
https://group.mercedes-benz.com
Redactie
Bij vragen of suggesties ten aanzien van deze
handleiding kunt u de Technische Redactie op het
volgende adres bereiken:
Mercedes‑Benz AG, HPC: CAC, Customer Service,
70546 Stuttgart, Duitsland
© Mercedes‑Benz AG: Nadruk, vertaling en repro-
ductie, volledig of gedeeltelijk, is zonder schrie-
lijke toestemming van Mercedes‑Benz AG niet toe-
gestaan.
Autofabrikant
Mercedes‑Benz AG
Mercedesstraße 120
70372 Stuttgart
Duitsland
Waarschuwing passagiersairbag
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel of
levensgevaar bij ingeschakelde bijrijders-
airbag
Als de bijrijdersairbag is ingeschakeld, kan een
kind op de bijrijdersstoel bij een ongeval door
de bijrijdersairbag worden geraakt.
#NOOIT een naar achteren gericht kinder-
zitjesbevestigingssysteem op een stoel
met INGESCHAKELDE FRONTAIRBAG
gebruiken, want dat kan voor het kind
DODELIJKE of ERNSTIGE VERWONDIN-
GEN tot gevolg hebben.
Het hoofdstuk "Kinderen in de auto" in acht
nemen.
Redactiesluiting 04.04.22
Digitaal in de auto Map met voertuigdocu-
mentatie in de auto
Digitaal op het internet Digitaal als app
De inhoud van de handlei-
ding direct in het multi-
mediasysteem van de
auto (menupunt "Voer-
tuig-info") bekijken. Start
met het snelmenu of ver-
diep uw kennis met nut-
tige tips.
Hier vindt u alle informa-
tie over de bediening, de
serviceverleningen en de
garantie van uw auto in
gedrukte vorm.
U vindt de handleiding op
uw Mercedes-Benz home-
page.
De Mercedes-Benz Gui-
des app is gratis beschik-
baar in de gangbare app-
stores.
É2975848503Z107@ËÍ
2975848503Z107
Apple® iOS AndroidTM
Bestelnummer P297 0608 07 Onderdeelnummer 297 584 85 03 Z107
Uitgave ÄJ2022-2a
EQS
Handleiding
EQS
594


Need help? Post your question in this forum.

Forumrules


Report abuse

Libble takes abuse of its services very seriously. We're committed to dealing with such abuse according to the laws in your country of residence. When you submit a report, we'll investigate it and take the appropriate action. We'll get back to you only if we require additional details or have more information to share.

Product:

For example, Anti-Semitic content, racist content, or material that could result in a violent physical act.

For example, a credit card number, a personal identification number, or an unlisted home address. Note that email addresses and full names are not considered private information.

Forumrules

To achieve meaningful questions, we apply the following rules:

Register

Register getting emails for Mercedes EQS 2022 - Limousine at:


You will receive an email to register for one or both of the options.


Get your user manual by e-mail

Enter your email address to receive the manual of Mercedes EQS 2022 - Limousine in the language / languages: Dutch as an attachment in your email.

The manual is 7.01 mb in size.

 

You will receive the manual in your email within minutes. If you have not received an email, then probably have entered the wrong email address or your mailbox is too full. In addition, it may be that your ISP may have a maximum size for emails to receive.

Others manual(s) of Mercedes EQS 2022 - Limousine

Mercedes EQS 2022 - Limousine User Manual - English - 538 pages

Mercedes EQS 2022 - Limousine User Manual - German - 601 pages


The manual is sent by email. Check your email

If you have not received an email with the manual within fifteen minutes, it may be that you have a entered a wrong email address or that your ISP has set a maximum size to receive email that is smaller than the size of the manual.

The email address you have provided is not correct.

Please check the email address and correct it.

Your question is posted on this page

Would you like to receive an email when new answers and questions are posted? Please enter your email address.



Info