817138
62
Zoom out
Zoom in
Previous page
1/489
Next page
Disclaimer
De volgende online-versie van de handleiding
beschrijft alle modellen, standaarduitrustingen en
opties van uw auto. Landspecifieke afwijkingen in
de taalvarianten zijn mogelijk. Neem in acht dat
uw auto mogelijk niet met alle beschreven func-
ties is uitgerust. Dit betreft ook veiligheidsrele-
vante systemen en functies.
Neem alstublieft contact op met uw geautori-
seerde Mercedes-Benz-dealer om een gedrukte
handleiding voor andere modellen en modeljaren
te ontvangen. De online-handleiding is altijd de
meest actuele versie. Er kon geen rekening wor-
den gehouden met alle afwijkingen met het daad-
werkelijke voertuig, omdat Mercedes-Benz haar
voertuigen continu aanpast aan de nieuwste stand
der techniek en de vorm en uitvoering wijzigt.
Ook de gedrukte handleiding, aanvullende docu-
menten en de digitale handleiding lezen.
Auteursrecht
Alle rechten voorbehouden. Alle teksten,foto‘s en
afbeeldingen vallen onder het auteursrecht en
andere wetten ter bescherming van intellectueel
eigendom. Deze mogen niet voor handelsdoelein-
den of voor verspreiding worden gekopieerd, noch
veranderd en op andere websites worden
gebruikt.
Digitaal in de auto Map met voertuigdocu-
mentatie in de auto
Digitaal op het internet Digitaal als app
De inhoud van de handlei-
ding direct in het multi-
mediasysteem van de
auto (menupunt "Voer-
tuig-info") bekijken. Start
met het snelmenu of ver-
diep uw kennis met nut-
tige tips.
Hier vindt u alle informa-
tie over de bediening, de
serviceverleningen en de
garantie van uw auto in
gedrukte vorm.
U vindt de handleiding op
uw Mercedes-Benz home-
page.
De Mercedes-Benz Gui-
des app is gratis beschik-
baar in de gangbare app-
stores.
É2435849203Z107ÁËÍ
2435849203Z107
Apple® iOS AndroidTM
Bestelnummer P243 0334 07 Onderdeelnummer 243 584 92 03 Z107
Uitgave ÄJ2022-2a
EQB
Handleiding
EQB
Impressum
Internet
Meer informatie over Mercedes-Benz-voertuigen
en over Mercedes‑Benz AG vindt u op internet
onder:
https://www.mercedes-benz.com
https://group.mercedes-benz.com
Redactie
Bij vragen of suggesties ten aanzien van deze
handleiding kunt u de Technische Redactie op het
volgende adres bereiken:
Mercedes‑Benz AG, HPC: CAC, Customer Service,
70546 Stuttgart, Duitsland
© Mercedes‑Benz AG: Nadruk, vertaling en repro-
ductie, volledig of gedeeltelijk, is zonder schrie-
lijke toestemming van Mercedes‑Benz AG niet toe-
gestaan.
Autofabrikant
Mercedes‑Benz AG
Mercedesstraße 120
70372 Stuttgart
Duitsland
Waarschuwing passagiersairbag
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel of
levensgevaar bij ingeschakelde bijrijders-
airbag
Als de bijrijdersairbag is ingeschakeld, kan een
kind op de bijrijdersstoel bij een ongeval door
de bijrijdersairbag worden geraakt.
#NOOIT een naar achteren gericht kinder-
zitjesbevestigingssysteem op een stoel
met INGESCHAKELDE FRONTAIRBAG
gebruiken, want dat kan voor het kind
DODELIJKE of ERNSTIGE VERWONDIN-
GEN tot gevolg hebben.
Het hoofdstuk "Kinderen in de auto" in acht
nemen.
Redactiesluiting 01.04.22
Welkom in de wereld van Mercedes-Benz
Voor de eerste rit dient u zich aan de hand van
deze handleiding vertrouwd te maken met de
auto. Voor uw eigen veiligheid en voor een langere
bedrijfsduur van de auto adviseren wij u de vol-
gende aanwijzingen en waarschuwingsaanwijzin-
gen in deze handleiding op te volgen. Onoplet-
tendheid kan tot schade aan de auto en tot per-
soonlijk letsel leiden.
De uitvoering of de productbenaming van de auto
kan verschillen en is afhankelijk van de volgende
factoren:
RModel
ROpdracht
RExportuitvoering
RBeschikbaarheid
Daarom kunnen de beschrijvingen en de afbeel-
dingen in sommige gevallen afwijken van uw auto.
De afbeeldingen in deze handleiding tonen een
auto met linkse besturing. De inbouwplaats van
onderdelen en van bedieningselementen wijken
bij een auto met rechtse besturing overeenkom-
stig af.
Mercedes-Benz ontwikkelt zijn auto's steeds ver-
der.
Mercedes-Benz behoudt zich daarom het recht
voor de volgende punten te wijzigen:
RVorm
RUitvoering
RTechniek
De volgende documentatie is onderdeel van de
auto:
RDigitale handleiding
RGedrukte handleiding
ROnderhoudsboekje
RUitrustingsafhankelijke aanvullende handleidin-
gen
RAanvullende documenten
Deze documentatie moet altijd in de auto aanwe-
zig zijn. Bij de verkoop of het uitlenen van de auto
moet alle documentatie in de auto aanwezig zijn
of worden overhandigd; dit controleren.
2435849203Z107
2435849203Z107
Symbolen ........................................................ 5
In één oogopslag ............................................. 6
Cockpit ........................................................... 6
Waarschuwings- en controlelampjes
(standaard) ................................................... 10
Waarschuwings- en controlelampjes
(widescreen cockpit) ..................................... 12
Bedieningspaneel dakconsole ........................ 14
Portierbedieningseenheid en stoelinstel-
lingen ............................................................ 16
In geval van nood en pech ............................. 18
Digitale handleiding ....................................... 20
Digitale handleiding oproepen ....................... 20
Algemene aanwijzingen ................................. 22
Milieubescherming ........................................ 22
Terugname van de oude auto ......................... 22
Mercedes-Benz Originele Onderdelen ............ 23
Handleiding ................................................... 24
Mercedes me app ......................................... 24
Bedrijfsveiligheid ........................................... 25
Aanwijzingen met betrekking tot de mon-
tage van het kenteken op de voorste ken-
tekenplaathouder .......................................... 27
Conformiteitsverklaringen en nationale
aanwijzingen ................................................. 28
Diagnose-interface ........................................ 32
Gekwaliceerde werkplaats ........................... 34
Registratie van de auto .................................. 34
Correct gebruik van de auto .......................... 34
Informatie over de REACH-verordening .......... 34
Informatie voor personen met elektroni-
sche medische hulpmiddelen ........................ 35
Aansprakelijkheid voor gebreken ................... 35
QR-codes voor reddingskaart ........................ 36
Gegevensopslag ............................................ 36
Auteursrecht ................................................. 39
Veiligheid voor inzittenden ............................. 41
Het belangrijkste in het kort .......................... 41
Informatie over de automatische werking
van het veiligheidssysteem ............................ 48
Doel en functie van het veiligheidssysteem .... 51
Veiligheidsgordels ......................................... 57
Airbags ......................................................... 57
Kinderen veilig in de auto vervoeren .............. 58
Het belangrijkste in het kort .......................... 58
Belangrijke veiligheidsaanwijzingen ................ 59
Geschikte kinderzitjesbevestigingssyste-
men voor het vervoeren van kinderen ............ 66
Geschikte zitplaatsen voor de bevestiging
van kinderzitjesbevestigingssystemen ............ 69
Kinderzitjesbevestigingssysteem bevesti-
gen ............................................................... 74
Kinderbeveiligingen ....................................... 80
Openen en sluiten ......................................... 82
Sleutel .......................................................... 82
Portieren ....................................................... 86
Bagageruimte ................................................ 90
Zijruiten ........................................................ 96
Schuifdak ...................................................... 99
Diefstalbeveiliging ....................................... 103
Stoelen en opbergen ................................... 107
Aanwijzingen voor een correcte stand van
de bestuurdersstoel .................................... 107
Aanwijzingen met betrekking tot de groot-
tebeperking in de derde rij zitplaatsen ......... 108
2Inhoudsopgave
Aanwijzingen met betrekking tot de hand-
grepen ........................................................ 108
Stoelen ....................................................... 108
Stuurwiel .................................................... 122
In- en uitstaphulp ........................................ 123
Geheugenfunctie ......................................... 124
Opbergmogelijkheden ................................. 125
Contactdozen ............................................. 141
Draadloos opladen van de mobiele tele-
foon en koppeling met de buitenantenne ..... 144
Vloermat verwijderen en aanbrengen ........... 146
Licht en zicht .............................................. 148
Exterieurverlichting ..................................... 148
Interieurverlichting ...................................... 151
Ruitenwissers en ruitensproeierinstallatie .... 153
Spiegels ...................................................... 156
Klimaatregeling ........................................... 160
Overzicht temperatuurregelsystemen .......... 160
Temperatuurregelsysteem bedienen ............ 161
Rijden en parkeren ...................................... 167
Rijden ......................................................... 167
DYNAMIC SELECT-schakelaar ...................... 177
Transmissie ................................................. 181
Functie van de 4MATIC ................................ 183
Hoogspanningsaccu opladen ....................... 183
Parkeren ..................................................... 203
Rij- en rijveiligheidssystemen ....................... 209
Aanwijzingen met betrekking tot het trek-
ken van auto's ............................................. 261
Instrumentendisplay en boordcomputer ....... 262
Aanwijzingen met betrekking tot het
instrumentendisplay en de boordcomputer .. 262
Overzicht instrumentendisplay ..................... 263
Overzicht toetsen in het stuurwiel ................ 264
Boordcomputer bedienen ............................ 264
Overzicht van de weergaven op het instru-
mentendisplay ............................................. 265
Head-up-display .......................................... 266
MBUX multimediasysteem ........................... 268
Overzicht en bediening ................................ 268
Systeeminstellingen .................................... 278
Instellingen aandrijfsysteem ........................ 283
Navigatie ..................................................... 283
Telefoon ...................................................... 293
Mercedes me apps ...................................... 296
Mercedes-Benz noodoproepsysteem ........... 306
Radio & media ............................................. 314
Klankinstellingen ......................................... 319
Onderhoud en verzorging ............................ 321
Weergave onderhoudsinterval ASSYST
PLUS .......................................................... 321
Onderhoudsmanagement ............................ 322
Telediagnose ............................................... 323
Motorruimte ................................................ 323
Reiniging en verzorging ............................... 327
Pechhulp ..................................................... 336
Noodgeval ................................................... 336
Bandenpech ................................................ 338
Accu (auto) ................................................. 345
Aan- of wegslepen ....................................... 349
Elektrische zekeringen ................................. 354
Inhoudsopgave 3
Banden en velgen ........................................ 358
Aanwijzingen met betrekking tot geluids-
ontwikkeling of ongewoon rijgedrag ............. 358
Aanwijzingen met betrekking tot het regel-
matig controleren van de velgen en ban-
den ............................................................. 358
Aanwijzingen met betrekking tot sneeuw-
kettingen ..................................................... 358
Bandenspanning ......................................... 359
Verwisselen van een wiel ............................. 363
Noodwiel ..................................................... 372
Technische gegevens ................................... 374
Aanwijzingen met betrekking tot de tech-
nische gegevens .......................................... 374
Boordelektronica ......................................... 374
Informatie over wettelijke keurmerken
voor radio-apparatuur .................................. 376
Overzicht voertuigtypeplaatje, FIN en
motornummer ............................................. 381
Bedrijfsstoen ............................................. 382
Autogegevens ............................................. 385
Displaymeldingen met waarschuwings- en
controlelampjes .......................................... 389
Displaymeldingen ........................................ 389
Waarschuwings- en controlelampjes ............ 439
Trefwoordenregister .................................... 453
4Inhoudsopgave
In deze handleiding vindt u de volgende symbolen:
&WAARSCHUWING Gevaar door het niet in
acht nemen van waarschuwingsaanwijzin-
gen
Waarschuwingsaanwijzingen wijzen op gevaren
die uw gezondheid of uw leven resp. de
gezondheid of het leven van anderen in gevaar
kunnen brengen.
#Waarschuwingsaanwijzingen in acht
nemen.
+MILIEU-AANWIJZING Milieuschade door
het niet in acht nemen van milieu-aanwij-
zingen
Milieu-aanwijzingen geven informatie over mili-
eubewust handelen of milieubewust afvoeren.
#Milieu-aanwijzingen in acht nemen.
*AANWIJZING Materiële schade door het
niet in acht nemen van aanwijzingen
m.b.t. materiële schade
Aanwijzingen m.b.t. materiële schade wijzen
op risico's die tot schade aan de auto kunnen
leiden.
#Aanwijzingen m.b.t. materiële schade in
acht nemen.
%Nuttige aanwijzingen of andere informatie die
behulpzaam kan zijn.
#Handelingsinstructie
(/ pagina) Meer informatie over een onderwerp
Melding Weergaveveld op het instrumenten-
display/mediadisplay
4Bovenste menuniveau, dat in het
multimediasysteem moet worden
geselecteerd
5Overeenkomstige submenu's, die in
het multimediasysteem moeten wor-
den geselecteerd
*Gee een oorzaak aan
Symbolen 5
Linkse besturing
6In één oogopslag – Cockpit
1± Recuperatie verhogen 175
q Recuperatie verlagen 175
2Combischakelaar 149
3Instrumentenpaneel 262
4DIRECT SELECT-keuzehendel 181
5Start-stoptoets 170
6Mediadisplay 268
7Temperatuurregelsystemen 161
8£ Alarmknipperlichtinstallatie 150
9Controlelampje PASSENGER AIR BAG 46
ADashboardkastje 128
BOpbergvak 128
CBekerhouder
D8 Regelaar volume en geluid in- en uitscha-
kelen
268
Ü MBUX multimediasysteem in- en uitscha-
kelen
268
Ez Navigatie oproepen 271
F| Radio of media oproepen 271
G% Telefoon oproepen 271
Hß Favorieten oproepen 271
Iy Voertuigfuncties oproepen 271
Jc Actieve parkeerassistent 257
KDYNAMIC SELECT-schakelaar 179
LTouchpad 271
MBedieningsgroep MBUX multimediasysteem 264
NStuurwiel mechanisch instellen 122
Oý Stuurwielverwarming in- en uitschakelen 122
PBedieningsgroep:
Boordcomputer 264
TEMPOMAT of variabele limiter 219
I Actieve afstandsassistent DISTRONIC 224
QDiagnose-interface 32
In één oogopslag – Cockpit 7
RMotorkap openen 324
S! Elektrische parkeerrem 206
TLichtschakelaar 148
8In één oogopslag – Cockpit
Instrumentendisplay standaard
10 In één oogopslag – Waarschuwings- en controlelampjes (standaard)
1Ú Systeemfout 443
2! ABS 447
3#! Knipperlicht 149
4h Bandenspanningscontrole 451
5# Elektrische storing 443
6_ Vermogen gereduceerd 443
7L Afstandswaarschuwing 447
8J Remmen (geel) 445
9J Remmen (rood) 445
A! Elektrische parkeerrem (geel) 445
B! Elektrische parkeerrem (rood) 445
Cï Controlelampje buiten werking
Dü Veiligheidsgordel 441
ER Mistachterlicht 149
FK Grootlicht 149
L Dimlicht 148
T Standlicht 148
Gå ESP® OFF 447
÷ ESP®447
H6 Veiligheidssysteem 441
ILaadtoestandweergave 263
JR Actieradius 263
Kõ Rijbereidheid aandrijfsysteem 170
LÙ Stuurbekrachtiging 444
In één oogopslag – Waarschuwings- en controlelampjes (standaard) 11
Instrumentendisplay widescreen cockpit
12 In één oogopslag – Waarschuwings- en controlelampjes (widescreen cockpit)
1#! Knipperlicht 149
2å ESP® OFF 447
÷ ESP®447
3R Mistachterlicht 149
4K Grootlicht 149
L Dimlicht 148
T Standlicht 148
5Ú Systeemfout 443
6! Elektrische parkeerrem (geel) 445
7õ Rijbereidheid aandrijfsysteem 170
8J Remmen (geel) 445
9# Elektrische storing 443
AL Afstandswaarschuwing 447
BÙ Stuurbekrachtiging 444
C! ABS 447
Dh Bandenspanningscontrole 451
E6 Veiligheidssysteem 441
FLaadtoestandweergave 263
GR Actieradius 263
H_ Vermogen gereduceerd 443
I! Elektrische parkeerrem (rood) 445
Jü Veiligheidsgordel 441
KJ Remmen (rood) 445
Lï Controlelampje buiten werking
In één oogopslag – Waarschuwings- en controlelampjes (widescreen cockpit) 13
14 In één oogopslag – Bedieningspaneel dakconsole
1Zonnekleppen
2p Linker leeslampje in- en uitschakelen 151
3| Automatische interieurverlichtingsrege-
ling in- en uitschakelen
151
4c Interieurverlichting voorin in- en uitscha-
kelen
151
5u Interieurverlichting achterin in- en uit-
schakelen
151
6p Rechter leeslampje in- en uitschakelen 151
7; me-toets 296
8G SOS-toets 296
93 Panoramaschuifdak openen en sluiten 99
3 Rolzonnescherm openen en sluiten 99
ABinnenspiegel 157
In één oogopslag – Bedieningspaneel dakconsole 15
16 In één oogopslag – Portierbedieningseenheid en stoelinstellingen
1V Geheugenfunctie bedienen 125
2Stoel elektrisch instellen 113
3w Stoelverwarming in- en uitschakelen 120
4s Stoelventilatie in- en uitschakelen 121
5W Ruit links achterin openen en sluiten 96
6W Linker zijruit openen en sluiten 96
7Í Buitenspiegels bedienen 156
8q Achterklep openen en sluiten 90
9W Rechter zijruit openen en sluiten 96
AW Ruit rechts achterin openen en sluiten 96
BS Kinderslot voor zijruiten achterin 81
CPortier openen 86
Dß Ü Auto ver- en ontgrendelen 87
EHoofdsteunen instellen 117
FStoelinstellingen congureren 119
GRugleuninghoek instellen 111
HZithoogte instellen 111
IZittinghoek instellen 111
JStoellengterichting instellen 111
KZittingdiepte instellen 111
In één oogopslag – Portierbedieningseenheid en stoelinstellingen 17
18 In één oogopslag – In geval van nood en pech
1B-stijl met:
QR-code voor het bepalen van de reddings-
kaart
36
2Veiligheidsvesten 336
3Brandblusser 338
4; me-toets 296
G SOS-toets 296
5£ Alarmknipperlichtinstallatie 150
6Bedrijfsstoen controleren en bijvullen 382
7Hoogspanningsuitschakelsysteem gebruiken 167
8Slepen 349
9Bandenpech 338
AContactdoosklep met:
Informatieplaatje voor bandenspanning 360
QR-code voor het bepalen van de reddings-
kaart
36
BSlepen 349
CTIREFIT-set 341
DGevarendriehoek 337
EEHBO-set 338
In één oogopslag – In geval van nood en pech 19
Digitale handleiding oproepen
Multimediasysteem:
4© 5Info 5Handleiding 5Õ
De digitale handleiding beschrij de functies en
de bediening van de auto en van het multimedia-
systeem.
#In de digitale handleiding een van de volgende
menupunten selecteren:
RZoeken: Hier kunt u zoeken op trefwoord om
snel antwoorden op vragen over de bediening
van de auto te vinden.
RSnelle start: Hier vindt u de eerste stappen
voor het instellen van de bestuurdersstoel.
RTips: Hier krijgt u informatie om u voor te
bereiden op bepaalde alledaagse situaties met
uw auto.
RAnimaties: Hier kunt u animaties over de voer-
tuigfuncties bekijken.
RMeldingen: Hier vindt u aanvullende informa-
tie over de meldingen op het instrumentendis-
play.
RFavorieten: Hier krijgt u toegang tot uw per-
soonlijk opgeslagen favorieten.
RTaal: Hier kunt u de taal voor de digitale hand-
leiding instellen.
1Terug
2Favoriet toevoegen
3Afbeelding
4Inhoudsgebied
5Bewegingsrichtingen van het inhoudsgebied
6Menu
Sommige hoofdstukken in de digitale handleiding,
zoals waarschuwingsaanwijzingen, kunnen worden
open- en dichtgeklapt.
Extra mogelijkheden, om de digitale handleiding
op te roepen:
Directe toegang: Door het lang indrukken van een
record in de lijst in het multimediasysteem de
20 Digitale handleiding
overeenkomstige inhoud in de digitale handleiding
openen:
Instrumentendisplay: Oproepen van beknopte
informatie over displaymeldingen in het combi-
instrument
LINGUATRONIC: Oproepen via het spraakgestuurd
bedieningssysteem
Tijdens het rijden is de digitale handleiding om
veiligheidsredenen gedeactiveerd.
Digitale handleiding 21
Milieubescherming
+MILIEU-AANWIJZING Milieuschade door
bedrijfsomstandigheden en persoonlijke
rijstijl
Om een bijdrage te leveren aan de bescher-
ming van het milieu de auto op milieuvriende-
lijke wijze gebruiken. Daartoe de volgende
aanbeveling met betrekking tot de bedrijfsom-
standigheden en uw persoonlijke rijstijl in acht
nemen.
Bedrijfsomstandigheden:
#Zorg dragen voor een juiste bandenspan-
ning.
#Geen onnodige ballast meenemen (bij-
voorbeeld een niet meer benodigde dak-
drager).
#Het energieverbruik in de gaten houden.
#De onderhoudsintervallen aanhouden.
Een regelmatig onderhouden auto ontziet
het milieu.
#Onderhoudswerkzaamheden altijd laten
uitvoeren bij een gekwaliceerde werk-
plaats.
Uw persoonlijke rijstijl:
#Anticiperend rijden en voldoende afstand
houden.
#Veelvuldig en sterk accelereren en rem-
men vermijden.
#Energiebesparend rijden. Voor een zui-
nige rijstijl de ECO aanduiding in acht
nemen.
+MILIEU-AANWIJZING Milieuvervuiling door
niet op milieuvriendelijke wijze afvoeren
van de hoogspanningsaccu
Een hoogspanningsaccu bevat stoen die
schadelijk voor het milieu zijn.
#Een defecte hoogspanningsaccu bij een
gekwaliceerde werkplaats laten afvoe-
ren.
Terugname van de oude auto
Alleen voor EU-landen:
Mercedes-Benz neemt uw oude auto weer terug
om deze overeenkomstig de richtlijn autowrakken
van de Europese Unie (EU) milieuvriendelijk af te
voeren.
Voor terugname van de oude auto staat een net-
werk van verzamelpunten en demontagebedrijven
ter beschikking. Bij deze bedrijven kunt u uw auto
gratis inleveren. Hierdoor levert u een waardevolle
bijdrage aan het sluiten van de recyclingkringloop
en het ontzien van de hulpbronnen.
Meer informatie over de recycling van oude
auto's, het afvoeren en de voorwaarden voor de
terugname is verkrijgbaar op de nationale
Mercedes-Benz homepage.
22 Algemene aanwijzingen
Mercedes-Benz Originele Onderdelen
+MILIEU-AANWIJZING Milieuvervuiling door
niet gebruiken van gerecyclede ruilaggre-
gaten
Mercedes‑Benz AG biedt gerecyclede ruilag-
gregaten en -onderdelen met dezelfde kwali-
teit als nieuwe onderdelen aan. Daarbij geldt
dezelfde aansprakelijkheid voor gebreken als
bij nieuwe onderdelen.
#Gerecyclede ruilaggregaten en -onderde-
len van Mercedes‑Benz AG gebruiken.
*AANWIJZING Beïnvloeding van de werking
van de veiligheidssystemen door de instal-
latie van accessoires, reparaties of las-
werkzaamheden
In de volgende gebieden van de auto kunnen
airbags, gordelspanners en regeleenheden en
sensoren voor de veiligheidssystemen inge-
bouwd zijn:
RPortieren
RPortierstijlen
RDrempel
RStoelen
RCockpit
RInstrumentenpaneel
RMiddenconsole
RDakframe aan de zijkant
#In deze gedeelten geen toebehoren
installeren, zoals een audiosysteem.
#Geen reparaties of laswerkzaamheden
uitvoeren.
#Het naderhand aanbrengen van acces-
soires laten uitvoeren bij een gekwali-
ceerde werkplaats.
Wanneer door Mercedes-Benz niet vrijgegeven
onderdelen, banden en velgen evenals veiligheids-
relevante accessoires worden gebruikt, kan de
bedrijfsveiligheid van de auto in het geding
komen. De werking van veiligheidsrelevante syste-
men, bijvoorbeeld het remsysteem, kan worden
gestoord. Uitsluitend Mercedes-Benz Originele
Onderdelen of onderdelen van dezelfde kwaliteit
gebruiken. Alleen voor uw voertuigtype goedge-
keurde banden en velgen en accessoires gebrui-
ken.
Mercedes-Benz controleert originele onderdelen
en voor het voertuigtype goedgekeurde ombouw-
delen en accessoires op hun betrouwbaarheid,
veiligheid en geschiktheid. Andere onderdelen kan
Mercedes-Benz, ondanks voortdurende marktver-
kenningen, niet beoordelen. Ook als in een enkel
geval een goedkeuring door een keuringsinstantie
of ociële instantie aanwezig is, neemt
Mercedes-Benz geen verantwoordelijkheid voor
het gebruik in Mercedes-Benz-auto's.
Sommige onderdelen mogen alleen worden in- en
omgebouwd als deze aan de wettelijke voorschrif-
ten voldoen. Alle Mercedes-Benz Originele Onder-
delen voldoen aan de voorwaarden van de goed-
keuring. Niet goedgekeurde onderdelen kunnen
leiden tot het vervallen van de typegoedkeuring.
Dit is het geval in de volgende situaties:
RBij een wijziging van het in de typegoedkeuring
aangegeven type auto.
Algemene aanwijzingen 23
RBij een verwacht verhoogd risico voor ver-
keersdeelnemers.
RDe geluidsproductie verslechtert.
Bij het bestellen van Mercedes-Benz Originele
Onderdelen altijd het voertuigidenticatienummer
(VIN) vermelden (/ pagina 381).
Handleiding
Deze handleiding en de digitale handleiding in de
auto beschrijven de volgende modellen, stan-
daarduitrustingen en opties van uw auto:
RModellen, standaarduitrustingen en opties die
ten tijde van de redactiesluiting van deze
handleiding verkrijgbaar waren.
RModellen, standaarduitrustingen en opties die
alleen in bepaalde landen verkrijgbaar zijn.
RModellen, standaarduitrustingen en opties die
pas op een later tijdstip worden geïntrodu-
ceerd.
In acht nemen dat uw auto mogelijk niet met alle
beschreven uitrustingen is uitgerust. Dit betre
ook veiligheidsrelevante systemen. Daarom kan
de uitrusting van uw auto bij sommige beschrijvin-
gen en afbeeldingen afwijken.
In het koopcontract van uw auto zijn de uitrustin-
gen van uw auto ten tijde van de aevering aange-
geven.
Bij vragen over de uitrusting en bediening kunt u
contact opnemen met iedere Mercedes-Benz-ser-
vicewerkplaats.
%In acht nemen dat alle snelheidsspecicaties
in deze handleiding globale specicaties zijn
en dat de waarden aan bepaalde toleranties
onderhevig zijn.
De handleiding, aanvullende handleidingen, aan-
vullende documentatie en het onderhoudsboekje
zijn belangrijke documenten en moeten in de auto
bewaard worden.
Mercedes me app
Aanwijzingen met betrekking tot de on-demand
uitrusting
Na de aanschaf van de auto kunnen verschillende
functies (on-demand uitrusting) naderhand via
Mercedes me worden geactiveerd.
Bij vragen kunt u zich tot een Mercedes-Benz-ser-
vicewerkplaats wenden.
On-demand uitrusting via Mercedes me activeren
Voorwaarden
RDe auto hee bovendien een mobiele verbin-
ding.
RDe auto is aan een Mercedes me gebruikers-
account gekoppeld.
On-demand uitrusting bestellen en activeren
#In de Mercedes me Store de voor de auto
gewenste on-demand uitrusting in het winkel-
mandje plaatsen.
#De bestelling afsluiten.
De on-demand uitrusting wordt geactiveerd
wanneer de auto wordt gebruikt.
Activering versnellen
#De auto uitschakelen en vergrendelen.
#Na circa twee minuten de auto ontgrendelen
en inschakelen.
De on-demand uitrusting is geactiveerd. Bij
enkele uitrustingen verschijnt bovendien een
24 Algemene aanwijzingen
melding in het multimediasysteem van de
auto.
Het proces herhalen wanneer de activering niet
succesvol was.
Bedrijfsveiligheid
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen
door storingen in de werking of systeem-
uitval
Wanneer u de voorgeschreven service-/onder-
houdswerkzaamheden of noodzakelijke repa-
raties niet laat uitvoeren, kan dit tot storingen
in de werking of systeemuitvallen leiden.
#De voorgeschreven service‑ en onder-
houdswerkzaamheden en noodzakelijke
reparaties altijd laten uitvoeren bij een
gekwaliceerde werkplaats.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen
en letsel door ondeskundige wijzigingen
aan elektronische onderdelen
Wijzigingen aan elektronische onderdelen, de
soware en bedrading hiervan kunnen de wer-
king en/of de werking van andere gekoppelde
onderdelen of veiligheidsrelevante systemen
nadelig beïnvloeden.
Daardoor kan de bedrijfsveiligheid van het
voertuig in het geding komen.
#Niet ingrijpen in de bedrading, de elek-
tronische onderdelen en de soware.
#Werkzaamheden aan elektrische en elek-
tronische apparaten altijd laten uitvoeren
bij een gekwaliceerde werkplaats.
Bij wijzigingen aan de voertuigelektronica vervalt
de typegoedkeuring.
Het onderwerp "Voertuigelektronica" in de "Tech-
nische gegevens" in acht nemen.
*AANWIJZING Beïnvloeing van de werking
van de auto of afzonderlijke componenten
door ingrepen in de voertuigelektronica
De auto is af fabriek met verschillende veilig-
heidssystemen uitgerust, die met elkaar in ver-
binding staan.
Wanneer het systeem een ingreep in de voer-
tuigelektronica door ongeoorloofde wijziging
van regeleenheden en/of de soware/gege-
vens ervan herkent, kan dit de volgende gevol-
gen hebben:
RAfzonderlijke voertuigfuncties werken (tij-
delijk) niet meer.
RDe hele auto werkt (tijdelijk) niet meer.
#De auto direct bij een gekwaliceerde
werkplaats laten controleren en zo nodig
de fabriekstoestand laten herstellen.
Algemene aanwijzingen 25
*AANWIJZING Beschadiging van de auto
door te snel rijden en door klappen tegen
de bodemplaat en onderdelen van het
onderstel
Met name in de volgende gevallen kan de auto
worden beschadigd:
RDe auto raakt de grond, bijvoorbeeld op
een hoge stoeprand of onverharde wegen.
RDe auto rijdt te snel over een obstakel, bij-
voorbeeld een stoeprand, een verkeers-
drempel of een kuil in de weg.
REen zwaar voorwerp slaat tegen de
bodemplaat of tegen onderdelen van het
onderstel.
De carrosserie, de bodemplaat, onderdelen
van het onderstel, wielen of banden en onder-
delen van de hoogspanningsaccu kunnen in
dergelijke of vergelijkbare situaties ook niet-
zichtbaar worden beschadigd . Dergelijke
beschadigde onderdelen kunnen onverwacht
uitvallen of de bij een ongeval optredende
krachten niet meer zoals bedoeld opnemen.
#De auto direct bij een gekwaliceerde
werkplaats laten controleren en repare-
ren.
of
#Als de rijveiligheid in gevaar komt als ver-
der wordt gereden, direct op een veilige
plaats stoppen en contact opnemen met
een gekwaliceerde werkplaats.
Elektrische auto's hebben een elektromotor. De
energievoorziening voor de elektromotor komt via
het hoogspanningsboordnet.
&GEVAAR Levensgevaar en brandgevaar
door gewijzigde en/of beschadigde onder-
delen van het hoogspanningsboordnet
Het hoogspanningsboordnet staat onder hoge
elektrische spanning. Als u onderdelen van het
hoogspanningsboordnet verandert of bescha-
digde onderdelen aanraakt, kunt u een
stroomstoot krijgen. Bovendien kunnen gewij-
zigde en/of beschadigde onderdelen brand
veroorzaken.
Bij een ongeval of contact van de bodemplaat
met de grond kunnen onderdelen van het
hoogspanningsboordnet ook niet-zichtbaar
worden beschadigd.
#Nooit wijzigingen aan het hoogspan-
ningsboordnet uitvoeren.
#De auto niet met gewijzigde of bescha-
digde onderdelen van het hoogspan-
ningsboordnet inschakelen en gebruiken.
#Nooit beschadigde onderdelen van het
hoogspanningsboordnet aanraken.
#Na een ongeval geen onderdelen van het
hoogspanningsboordnet aanraken.
#De auto na een ongeval laten transporte-
ren.
#Onderdelen van het hoogspannings-
boordnet bij een gekwaliceerde werk-
plaats laten controleren en indien nodig
laten vervangen.
De onderdelen van het hoogspanningsboordnet
zijn met gele waarschuwingsstickers gemarkeerd.
De kabels van het hoogspanningsboordnet zijn
oranje van kleur.
26 Algemene aanwijzingen
Hoogspanningscomponenten die zeer heet kun-
nen worden, zijn met een speciale waarschu-
wingssticker gemarkeerd:
Voorbeeld
Auto's met elektromotor produceren beduidend
minder rijgeluid dan auto's met verbrandingsmo-
tor.
Daarom wordt de auto eventueel door andere ver-
keersdeelnemers, in verband met de duidelijk
geringere rijgeluiden, akoestisch niet waargeno-
men.
Daarom is de auto uitgerust met een soundgene-
rator als akoestisch voertuigwaarschuwingssys-
teem (AVAS). Deze beveiligingsmaatregel wordt
door de wetgever voorgeschreven.
Het buitengeluid van de soundgenerator (AVAS) is
bij lage snelheden in het interieur hoorbaar en is
geen functiestoring.
Aanwijzingen met betrekking tot de montage van
het kenteken op de voorste kentekenplaathou-
der
*AANWIJZING Functiestoring en systeem-
uitvallen vanwege verkeerde montage van
het kenteken op de voorste kenteken-
plaathouder
Indien het kenteken verkeerd op de voorste
kentekenplaathouder wordt gemonteerd, kan
dit voor functiestoringen of het uitvallen van
sensoren, camera's of rij- en veiligheidssyste-
men zorgen.
Bij de montage van het kenteken op de voor-
ste kentekenplaathouder de volgende punten
in acht nemen:
#Het kenteken zonder reclamemiddelen of
een andere houders rechtstreeks op de
kentekenplaathouder monteren.
#Het kenteken zó monteren dat het aan
de bovenzijde of zijkanten niet over de
kentekenadapter uitsteekt.
Algemene aanwijzingen 27
Conformiteitsverklaringen en nationale aanwij-
zingen
Elektromagnetische verdraagzaamheid
De elektromagnetische verdraagzaamheid van de
onderdelen van de auto werd overeenkomstig de
regeling UN-R 10, in de actueel geldende versie,
gecontroleerd en aangetoond.
Nationale aanwijzingen met betrekking tot radio-
apparatuur waarvoor wettelijke keurmerken gel-
den
Alleen voor EU- en EFTA-landen en landen die de
EU-conformiteitsverklaring van de fabrikant erken-
nen:
De volgende aanwijzing is geldig voor alle radio-
grasche componenten van de auto, en de in de
auto geïntegreerde informatiesystemen en com-
municatieapparatuur:
De fabrikant van de zendapparatuur verklaart, dat
alle in de auto gemonteerde zendapparatuur vol-
doet aan de richtlijn 2014/53/EU. De volledige
tekst van de EU-conformiteitsverklaring is te vin-
den op het volgende internetadres:
https://moba.i.mercedes-benz.com/markets/
ece-row/baix/cars/certicates-of-conformity/
nl_NL/index.html
Meer informatie is verkrijgbaar bij een Mercedes-
Benz-servicewerkplaats.
Alleen voor Israël:
Het is niet toegestaan wijzigingen door te voeren
aan een in de auto geïnstalleerde mobilofoon, die
uitwerkingen kunnen hebben op de radiospeci-
caties van het apparaat. Daaronder behoren wijzi-
gingen aan de soware, het vervangen van de ori-
ginele antenne of de mogelijkheid het apparaat
aan te sluiten op een externe antenne zonder
voorafgaande toestemming van het verantwoorde-
lijke ministerie voor telecommunicatie, aangezien
de mogelijkheid bestaat dat radiostoringen ver-
oorzaakt kunnen worden.
Alleen voor het Verenigd Koninkrijk:
De volgende aanwijzing is geldig voor alle radio-
grasche componenten van de auto, en de in de
28 Algemene aanwijzingen
auto geïntegreerde informatiesystemen en com-
municatieapparatuur:
Hierbij verklaren de fabrikanten van de in de auto
gemonteerde componenten van de zendappara-
tuur dat alle in de auto gemonteerde componen-
ten van de zendapparatuur voldoen aan de rele-
vante wettelijke eisen. De volledige tekst van de
conformiteitsverklaring is te vinden op het vol-
gende internetadres:
https://moba.i.mercedes-benz.com/markets/
ece-row/baix/cars/certicates-of-conformity/
en_GB/index.html
Alleen voor Brazilië:
Aanwijzingen voor de zendapparatuur in de auto:
Deze systemen worden niet beschermd tegen
schadelijke storingen en mogen geen storingen in
correct goedgekeurde systemen veroorzaken.
Alleen voor Jamaica:
Alle radiograsche componenten van de auto heb-
ben van de SMA een typegoedkeuring ontvangen.
Alleen voor Nigeria:
Aansluiting en gebruik van de radiocommunicatie-
apparatuur in deze auto zijn toegestaan door de
Nigeriaanse Communicatiecommissie.
Algemene aanwijzingen 29
Alleen voor Rusland:
Hierbij verklaren de fabrikanten van de in de auto
gemonteerde componenten van de zendappara-
tuur dat alle in de auto gemonteerde componen-
ten van de zendapparatuur voldoen aan de techni-
sche voorschrien voor zendapparatuur. Meer
informatie is verkrijgbaar bij een Mercedes-Benz-
servicewerkplaats.
Alleen voor Oekraïne:
Hierbij verklaren de fabrikanten van de in de auto
gemonteerde componenten van de zendappara-
tuur dat alle in de auto gemonteerde componen-
ten van de zendapparatuur voldoen aan de techni-
sche voorschrien voor zendapparatuur. Meer
informatie is verkrijgbaar bij een Mercedes-Benz-
servicewerkplaats.
Informatie over importeurs van zendapparatuur
Alleen voor Moldavië:
Importeur
S.C. GRAND PREMIUM S.R.L. Moldova
mun. Chisinau, str. Hîncesti sos., 2/2
Alleen voor Turkije:
Importeur
Mercedes Benz Otomotiv Ticaret ve Hizmetler
A.Ş. Genel Merkez
Akçaburgaz Mah. Süleyman Şah Cad. No: 6/1
34522 Esenyurt/İstanbul
Alleen voor Oekraïne:
Importeur
PJSC “AUTOCAPITAL
Velyka Vasylkivska str. 15/2
01004 Kyiv
Oekraïne
Alleen voor het Verenigd Koninkrijk:
Importeur
Mercedes-Benz Cars UK Limited
Delaware Drive, Tongwell
Milton Keynes, MK15 8BA
Engeland
Importeur Mercedes-Benz onderdelen
Mercedes-Benz Parts Logistics
Delaware Drive, Tongwell
Milton Keynes, MK15 8BA
Engeland
Krik
Afschri en vertaling van de originele conformi-
teitsverklaring:
EU-conformiteitsverklaring
30 Algemene aanwijzingen
1.
De ondergetekende
Fabrikant:
BRANO a.s.
747 41 Hradec nad Moravicí, Opavská 1000,
Tsjechië
Id.-nr.: 64-387-5933
BTW-nr.: CZ64-387-5933
gemachtigd als vertegenwoordiger van de fabri-
kant, verklaart hierbij dat:
2. a)
Benaming:
Krik
Type, nummer:
A) A 164 580 02 18, A 166 580 01 18
B) A 240 580 00 18
C) A 639 580 02 18
D) A 639 580 03 18
E) A 910 580 00 00
F) A 247 580 00 00, A 293 580 00 00
G) A 247 580 01 00, A 293 580 01 00
H) A 247 580 02 00, A 293 580 02 00
Productiejaar: 2022
de aangegeven machine in overeenstemming is
met de geldende Europese
Machinerichtlijn 2006/42/EG
b)
Beschrijving en gebruiksdoel:
De krik is uitsluitend bedoeld voor het omhoog-
brengen van de aangegeven auto overeenkomstig
de op de krik aangebrachte gebruiksaanwijzing.
3.
Verwijzing naar geharmoniseerde normen of spe-
cicaties
ISO 4063, EN ISO 14341-A, AS 2693, DBL
8230.10, DBL 7382.20, DBL 7392.10, DBL
8451.15, MBN 10435,
Technische documentatie van het product is in de
fabriek aanwezig. Gevolmachtigde voor de samen-
stelling van de technische documentatie: Hoofd
van de technische afdeling Brano a.s.
4.
Hradec nad Moravicí
Plaats
5.
14.03.2022
Datum
Dipl. Ing. Michal Koberský
[Handtekening]
Director SBU-CJ
TIREFIT-set
Afschri en vertaling van de originele conformi-
teitsverklaring:
EU-conformiteitsverklaring CE
Wij,
Aircom Automotive Sp. z o.o. Sp.k.
ul. Fabryczna 20B
55-080 Pietrzykowice
Poland (1)
verklaren hierbij dat het product
Elektrische luchtpomp (2)
Algemene aanwijzingen 31
Model: (3)
5N0.012.615.
F
5N0.012.615.
G
9P1.012.615.
B
1EA.012.615.
A
1EA.012.615
992.012.615
8P0
012.615E
8P0.012.615.
F
7P0.012.617.
B
9849949580
7P0.012.617.
A
4L0.012.615
760.012.615
760.012.615.
A
A000583850
5
6898012
32340090
FGA_AC01_0
001
4L0.012.615.
A
32271819
8888002695
FGA_AC03_0
001
4G0.012.615.
C
4G0.012.615.
B
FGA_AC02_0
001
FGA_AC02_0
002
voldoet aan alle basisvereisten van de onder-
staande richtlijnen (4)
2006/42/EG (EG-machinerichtlijn)
2014/30/EU (EG-EMV-richtlijn)
2000/14/EG & 2005/88/EG (EG-geluidsemis-
sie)
2011/65/EU & 2015/863/EU (RoHS)
Geautoriseerde persoon voor het opstellen van
technische documenten overeenkomstig bijlage
VII A van Richtlijn 2006/42/EG
Aircom Automotive Sp. z o.o. Sp.k.
Dominik Gschwender (5)
ul. Fabryczna 20B
55-080 Pietrzykowice
Polen
Toegepaste geharmoniseerde normen (6)
DIN EN 60204-1:2019-06
DIN EN 60335-1:2020-08
DIN EN 1012-1:2011-02
DIN EN 55012:2010-04
DIN EN 50498:2011-04
EN 50498:2010
DIN EN ISO 12100:2011-03
DIN EN ISO 3744:2011-02
DIN EN ISO 2151:2009-01
DIN EN ISO 4871:2009-11
DIN EN ISO 13732-1:2008-12
Toegepaste overige technische normen en speci-
caties
Geen (7)
Pietrzykowice, 06-07-2021
[Handtekening D. Gschwender]
Dominik Gschwender, manager
Opmerking: Deze verklaring vervalt wanneer wijzi-
gingen worden aangebracht zonder de toestem-
ming van de fabrikant.
Diagnose-interface
De diagnose-interface is een technische interface
in de auto. Deze wordt in een werkplaats gebruikt
voor bijvoorbeeld reparatie- en onderhoudswerk-
zaamheden of voor het uitlezen van voertuiggege-
vens. Diagnoseapparaten moeten daarom alleen
in een gekwaliceerde servicewerkplaats worden
aangesloten.
32 Algemene aanwijzingen
&WAARSCHUWING Gevaar van ongevallen
door apparaten aan de diagnosekoppeling
aan te sluiten
Als u apparaten aan de diagnosekoppeling van
het voertuig aansluit, kan de functie van voer-
tuigsystemen en de bedrijfsveiligheid worden
beïnvloed.
#Om veiligheidredenen wordt aanbevolen
om alleen de door een Mercedes-Benz
Servicesteunpunt goedgekeurde produc-
ten te gebruiken en aan te sluiten.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen
door voorwerpen in de beenruimte van de
bestuurder
Voorwerpen in de beenruimte van de bestuur-
der kunnen de slag van de pedalen beperken
en een ingedrukt pedaal blokkeren.
Hierdoor wordt de bedrijfs‑ en verkeersveilig-
heid van de auto in gevaar gebracht.
#Alle voorwerpen in de auto veilig opber-
gen, opdat deze niet in de beenruimte
van de bestuurder terecht kunnen
komen.
#De vloermatten altijd stevig en zoals
voorgeschreven aanbrengen, zodat altijd
voldoende vrije ruimte voor de pedalen is
gewaarborgd.
#Geen losse vloermatten gebruiken en
niet meerdere vloermatten op elkaar leg-
gen.
*AANWIJZING Accu-ontlading door het
gebruik van apparaten op de diagnose-
interface
Door het gebruik van de apparaten op de dia-
gnose-interface wordt de accu belast.
#De laadtoestand van de accu controle-
ren.
#Bij een lage laadtoestand de accu opla-
den, bijvoorbeeld door het rijden van een
grotere afstand.
Het aansluiten en het gebruik van een ander
apparaat aan de diagnose-interface kan de vol-
gende uitwerkingen hebben:
RFunctiestoringen in voertuigsystemen
RPermanente beschadiging van voertuigcompo-
nenten
De hierop betrekking hebbende garantievoorwaar-
den in acht nemen.
Algemene aanwijzingen 33
Gekwaliceerde werkplaats
Een gekwaliceerde werkplaats beschikt over de
benodigde vakkennis, uitrusting en kwalicatie om
de vereiste werkzaamheden aan de auto uit te
voeren. Dit geldt in het bijzonder voor veiligheids-
relevante werkzaamheden.
De volgende werkzaamheden aan de auto altijd
laten uitvoeren bij een gekwaliceerde werk-
plaats:
RVeiligheidsrelevante werkzaamheden
RService‑ en onderhoudswerkzaamheden
RReparatiewerkzaamheden
RWijzigingen evenals in‑ en ombouwen
RWerkzaamheden aan elektronische onderde-
len
Mercedes‑Benz adviseert een Mercedes‑Benz ser-
vicewerkplaats.
Registratie van de auto
Het kan voorkomen dat Mercedes-Benz zijn servi-
cewerkplaatsen de instructie gee, aan bepaalde
auto's technische inspecties uit te voeren. Door
de inspectie worden de kwaliteit en de veiligheid
van de auto verbeterd.
Alleen wanneer Mercedes-Benz uw registratiege-
gevens hee, kan Mercedes-Benz u over de tech-
nische controles informeren.
In de volgende gevallen kan het zijn, dat de auto
nog niet onder uw naam is geregistreerd:
RAls de auto bij een niet-geautoriseerde dealer
is aangescha.
RAls de auto nog niet bij een Mercedes-Benz-
servicewerkplaats is onderzocht.
De auto bij voorkeur bij een Mercedes-Benz-ser-
vicewerkplaats laten registreren.
Gaarne Mercedes-Benz zo snel mogelijk informe-
ren over een adreswijziging of wisseling van eige-
naar. Dit kunt u bijvoorbeeld doen bij een
Mercedes-Benz-servicewerkplaats.
Correct gebruik van de auto
Als waarschuwingsstickers worden verwijderd,
kunt u of kunnen anderen gevaren niet herken-
nen. Waarschuwingsstickers op hun plaats laten.
Bij gebruik van de auto in het bijzonder de vol-
gende informatie in acht nemen:
RDe veiligheidsaanwijzingen in deze handlei-
ding, autospecieke aanvullende handleidin-
gen en aanvullende documentatie
RDe technische gegevens van de auto
RDe verkeersregels en ‑voorschrien
RDe wegenverkeerswetten en veiligheidsstan-
daards
Informatie over de REACH-verordening
Alleen voor EU- en EFTA-landen:
De REACH-verordening (verordening (EG) nr.
1907/2006, artikel 33) omvat een informatie-
plicht voor bijzonder zorgwekkende stoen
(SVHC).
Mercedes‑Benz AG handelt naar beste weten, om
de toepassing en het gebruik van deze SVHC's te
vermijden en de klant in staat te stellen veilig met
deze stoen om te gaan. Na navraag bij leveran-
ciers en interne productinformatie van
Mercedes‑Benz AG zijn SVHC's bekend, die zich
34 Algemene aanwijzingen
voor meer dan 0,1 gew.-% in afzonderlijke onder-
delen van deze auto bevinden.
Meer informatie is verkrijgbaar onder de volgende
adressen:
Rhttps://reach.daimler.com/de/home/
Rhttps://reach.daimler.com/en/home/
Informatie voor personen met elektronische
medische hulpmiddelen
Ondanks een zorgvuldige ontwikkeling kan
Mercedes‑Benz AG een onderlinge beïnvloeding
van voertuigsystemen en elektronische medische
hulpmiddelen, bijvoorbeeld pacemakers, niet hele-
maal uitsluiten.
Daarnaast zijn er in de auto componenten gemon-
teerd die onafhankelijk van de bedrijfstoestand
van de auto magnetische velden kunnen produce-
ren die overeen komen met die van een perma-
nente magneet. Deze velden kunnen bijvoorbeeld
aanwezig zijn in de omgeving van het multimedia-
systeem en het sound system of, afhankelijk van
de uitvoering van de auto, ook in de buurt van de
stoelen.
Daarom kunnen in enkele gevallen en afhankelijk
van de gebruikte hulpmiddelen de volgende eec-
ten optreden:
RStoringen van de hulpmiddelen
RGezondheidsschade
De instructies en waarschuwingen van de fabri-
kant van de hulpmiddelen in acht nemen en in
geval van twijfel contact opnemen met de fabri-
kant en/of uw arts. In het geval van aanhoudende
onzekerheid over mogelijke defecten van de hulp-
middelen, adviseert Mercedes‑Benz AG zo weinig
mogelijk elektrische voertuigsystemen te gebrui-
ken en/of een overeenkomstige afstand tot de
componenten te houden.
Bij het opladen van de hoogspanningsaccu ten
minste één armlengte afstand aanhouden tussen
het medische hulpmiddel en de volgende compo-
nenten:
RStroomvoorziening
Hiertoe behoren bijvoorbeeld laadstations in
de vorm van een wallbox of een openbare
laadpaal.
RSpanningsvoerende voertuigcomponenten
Hiertoe behoren bijvoorbeeld de laadkabel en
de laadregeleenheid.
Reparaties en onderhoudswerkzaamheden in de
buurt van de volgende componenten alleen door
een gekwaliceerde werkplaats laten uitvoeren:
RSpanningsvoerende voertuigcomponenten
RZendantennes
RHet multimediasysteem of het sound system
Bij vragen of opmerkingen kunt u contact opne-
men met een gekwaliceerde werkplaats.
Aansprakelijkheid voor gebreken
*AANWIJZING Schade aan de auto door
schending van de aanwijzingen in deze
handleiding
Door schending van de aanwijzingen in deze
handleiding kan schade aan uw auto ontstaan.
Dergelijke schade wordt noch door de
Mercedes-Benz aansprakelijkheid voor gebre-
ken noch door de garantie op nieuwe ‑of
gebruikte auto's gedekt.
Algemene aanwijzingen 35
#De aanwijzingen in deze gebruikshandlei-
ding over het voorgeschreven gebruik
van uw auto en mogelijke voertuigschade
in acht nemen.
QR-codes voor reddingskaart
In de contactdoosklep en aan de tegenoverge-
stelde zijde op de B-stijl zijn QR-codes aange-
bracht. Bij een ongeval kunnen reddingsdiensten
met behulp van de QR-codes snel de overeenkom-
stige reddingskaart voor de auto bepalen. Op de
actuele reddingskaart staat beknopt de belangrijk-
ste informatie over het voertuig, bijvoorbeeld de
ligging van de elektrische bedrading.
U vindt meer informatie onder: https://
www.mercedes-benz.de/qr-code
Gegevensopslag
Gegevensverwerking in de auto
Elektronische regeleenheden
In uw auto zijn elektronische regeleenheden
gemonteerd. Regeleenheden verwerken gegevens
die ze bijvoorbeeld ontvangen van voertuigsenso-
ren, zelf genereren of onderling uitwisselen. Som-
mige regeleenheden zijn noodzakelijk voor het vei-
lig functioneren van de auto, andere ondersteu-
nen u bij het rijden, zoals bestuurdersassistentie-
systemen, en weer andere maken comfort- of
infotainmentfuncties mogelijk.
Hieronder vindt u algemene informatie over de
gegevensverwerking in de auto. Aanvullende infor-
matie over welke specieke gegevens met welk
doel in uw auto worden verzameld, opgeslagen en
aan derden worden verzonden, kunt u in direct
verband met de aanwijzingen omtrent de betref-
fende functiekenmerken vinden in de diverse
handleidingen. Deze zijn ook online en afhankelijk
van de uitrusting digitaal in de auto beschikbaar.
Persoonsverband
Elke auto is voorzien van een uniek voertuigidenti-
catienummer. Afhankelijk van het land kan via dit
voertuigidenticatienummer, bijvoorbeeld door de
autoriteiten, ook de identiteit van de eigenaar wor-
den bepaald. Er zijn ook andere manieren om uit
de auto verzamelde gegevens te herleiden naar de
eigenaar of bestuurder, bijvoorbeeld via het kente-
ken van de auto.
De door regeleenheden gegenereerde of ver-
werkte gegevens kunnen daarom persoonsgerela-
teerd zijn of onder bepaalde voorwaarden per-
soonsgerelateerd worden. Afhankelijk van de
beschikbare voertuiggegevens kunnen eventueel
conclusies worden getrokken over bijvoorbeeld
uw rijgedrag, uw locatie, uw route of het gebruiks-
gedrag.
Wettelijke vereisten voor de openbaarmaking van
gegevens
In het kader van wettelijke voorschrien zijn fabri-
kanten in de regel verplicht om op verzoek van
overheidsinstanties binnen gepaste grenzen door
de fabrikant opgeslagen gegevens in individuele
gevallen vrij te geven. Dit kan bijvoorbeeld het
geval zijn bij het onderzoeken van een strafbaar
feit.
Krachtens de toepasselijke wetgeving zijn over-
heidsinstanties ook bevoegd om in individuele
gevallen zelf gegevens van auto's uit te lezen. Zo
kan bijvoorbeeld uit de regeleenheid van de airbag
na een ongeval informatie worden uitgelezen, die
meer opheldering over het ongeval kan geven.
36 Algemene aanwijzingen
Bedrijfsgegevens in de auto
Regeleenheden verwerken gegevens voor een
juiste werking van de auto.
Daartoe behoren bijvoorbeeld de volgende gege-
vens:
RInformatie over de voertuigstatus, bijvoorbeeld
snelheid, langsversnelling, dwarsversnelling,
wieltoerental, weergave van gesloten veilig-
heidsgordels
ROmgevingsomstandigheden, bijvoorbeeld tem-
peratuur, regensensor, afstandssensor
In de regel zijn deze gegevens tijdelijk, blijven ze
niet buiten hun verwerkingsduur bewaard en wor-
den ze alleen in de auto zelf verwerkt. Regeleen-
heden, zoals die in de autosleutel, zijn vaak voor-
zien van gegevensgeheugens. Deze worden
gebruikt om tijdelijk of permanent informatie te
kunnen documenteren over de toestand van de
auto, de belasting van componenten, de onder-
houdsbehoee of technische storingen en fouten.
Afhankelijk van de technische uitrusting worden
de volgende gegevens opgeslagen:
RBedrijfstoestanden van systeemcomponenten,
bijvoorbeeld niveaus, bandenspanning, accu-
status
RStoringen en defecten in belangrijke systeem-
componenten, bijvoorbeeld verlichting, rem-
men
RReacties van de systemen in specieke rijsi-
tuaties, bijvoorbeeld activeren van een airbag,
ingrepen van de stabiliteitsregelsystemen
RInformatie over storingen die de auto kunnen
beschadigen
RLaadtoestand van de hoogspanningsaccu,
geschatte actieradius
In speciale gevallen kan het nodig zijn om gege-
vens op te slaan die normaliter slechts tijdelijk
zijn. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn als de auto
een functiestoring hee herkend.
Wanneer u diensten laat uitvoeren, bijvoorbeeld
reparatie- of onderhoudswerkzaamheden, kunnen
- indien noodzakelijk - de opgeslagen bedrijfsge-
gevens samen met het voertuigidenticatienum-
mer worden uitgelezen en gebruikt. Het uitlezen
kan worden gedaan door medewerkers van het
servicenetwerk, bijvoorbeeld garages, fabrikanten
of door derden, bijvoorbeeld pechdiensten. Het-
zelfde geldt voor garantiegevallen en kwaliteits-
waarborgingsmaatregelen.
Het uitlezen vindt in de regel plaats via de wette-
lijk voorgeschreven aansluiting voor de diagnose-
interface in de auto. De uitgelezen bedrijfsgege-
vens documenteren de technische toestand van
de auto of van afzonderlijke componenten, helpen
bij de storingsdiagnose, de naleving van garantie-
verplichtingen en bij de kwaliteitsverbetering.
Deze gegevens, in het bijzonder informatie over
de belasting van componenten, technische storin-
gen, foutieve bedieningen en andere fouten, wor-
den indien nodig samen met het voertuigidenti-
catienummer aan de fabrikant doorgegeven. Daar-
naast is de fabrikant verantwoordelijk voor de pro-
ductaansprakelijkheid. Ook hiervoor gebruikt de
fabrikant bedrijfsgegevens uit auto's, bijvoorbeeld
voor terugroepacties. Deze gegevens kunnen ook
worden gebruikt om aanspraken van de klant op
garantie en coulance te controleren.
Algemene aanwijzingen 37
De storingsgeheugens in de auto kunnen in het
kader van reparatie- of onderhoudswerkzaamhe-
den of op uw verzoek door een servicewerkplaats
worden gereset.
Comfort- en infotainmentfuncties
U kunt comfortinstellingen en individualiseringen
in uw auto opslaan en altijd wijzigen of resetten.
Daartoe behoren, afhankelijk van de betreende
uitrusting, bijvoorbeeld de volgende instellingen:
RZitposities en stuurwielpositie
ROnderstelafstellingen en klimaatregelingsin-
stellingen
RIndividualiseringen, bijvoorbeeld interieurver-
lichting
U kunt in het kader van de geselecteerde uitrus-
ting zelf gegevens invoeren in de infotainment-
functies van de auto.
Daartoe behoren, afhankelijk van de betreende
uitrusting, bijvoorbeeld de volgende gegevens:
RMultimedia-gegevens, bijvoorbeeld muziek,
lms of foto's voor de weergave in een geïnte-
greerd multimediasysteem
RAdresboekgegevens om te gebruiken in combi-
natie met een geïntegreerde handsfree-instal-
latie of een geïntegreerd navigatiesysteem
RIngevoerde navigatiebestemmingen
RGegevens over het gebruik van internetdien-
sten
Deze gegevens voor comfort- en infotainment-
functies kunnen lokaal in de auto worden opgesla-
gen, of ze bevinden zich op een apparaat dat u
met de auto hee verbonden, bijvoorbeeld smart-
phone, usb-stick of mp3-speler. Gegevens die u
zelf hebt ingevoerd kunt u op elk gewenst
moment verwijderen.
Het verzenden van deze gegevens vanuit de auto
gebeurt alleen op uw verzoek. Dit geldt met name
bij het gebruik van onlineservices in overeenstem-
ming met de door u geselecteerde instellingen.
Smartphone integratie (bijvoorbeeld Android Auto
of Apple CarPlay®)
Wanneer uw auto overeenkomstig is uitgerust,
kunt u uw smartphone of een ander mobiel appa-
raat met de auto verbinden. U kunt deze vervol-
gens aansturen met behulp van de in de auto
geïntegreerde bedieningselementen. Daarbij kun-
nen beeld en geluid van de smartphones via het
multimediasysteem worden weergegeven. Tegelij-
kertijd wordt bepaalde informatie doorgegeven
aan uw smartphone. Daartoe behoren afhankelijk
van de soort integratie bijvoorbeeld positiegege-
vens, dag-/nachtmodus en verdere algemene sta-
tussen van de auto. Raadpleeg hiervoor de hand-
leiding van de auto en het infotainmentsysteem.
De integratie maakt het gebruik van geselec-
teerde smartphone-apps, bijvoorbeeld navigatie of
muziekweergave, mogelijk. Verdere interactie tus-
sen smartphone en auto, in het bijzonder actieve
toegang tot de voertuiggegevens, vindt niet plaats.
De manier waarop de gegevens verder worden
verwerkt, wordt bepaald door de aanbieder van de
betreende app. Of en welke instellingen u daarbij
kunt kiezen, is afhankelijk van de betreende app
en van het besturingssysteem van uw smart-
phone.
38 Algemene aanwijzingen
Online-diensten
Mobiele-gegevensverbinding
Wanneer uw auto beschikt over een mobiele-
gegevensverbinding, maakt dit het uitwisselen van
gegevens tussen uw auto en verdere systemen
mogelijk. De mobiele-gegevensverbinding wordt
mogelijk gemaakt door een zend- en ontvangstap-
paraat van de auto of via een door u geïnstalleerd
mobiel apparaat, bijvoorbeeld een smartphone.
Via deze mobiele-gegevensverbinding kunnen
online-functies worden gebruikt. Daartoe behoren
onlinediensten en applicaties/apps, die door de
fabrikant of door andere bedrijven worden aange-
boden.
Diensten van de fabrikant
Bij onlinediensten van de fabrikant worden de
betreende functies op een geschikte plek, zoals
in de handleiding of op de website van de fabri-
kant, door de fabrikant beschreven en wordt de
daarmee verbonden informatie over de gegevens-
bescherming gegeven. Om de onlinediensten
mogelijk te maken, kunnen persoonlijke gegevens
worden gebruikt. De bijbehorende gegevensuit-
wisseling vindt plaats via een beveiligde verbin-
ding, bijvoorbeeld met de daarvoor voorziene IT-
systemen van de fabrikant. Het verrichten van ser-
vices buiten het verzamelen, verwerken en gebrui-
ken van persoonsgegevens vindt uitsluitend plaats
op basis van een wettelijke licentie. Dit is bijvoor-
beeld het geval bij een wettelijk voorgeschreven
noodoproepsysteem, een contractuele overeen-
komst of op basis van toestemming.
U kunt de gedeeltelijk betaalde services en func-
ties laten activeren of deactiveren. Een uitzonde-
ring hierop vormen wettelijk voorgeschreven func-
ties en services, bijvoorbeeld het noodoproepsys-
teem.
Diensten van derden
Wanneer u onlineservices van andere aanbieders
(derden) gebruikt, zijn deze services onderworpen
aan de verantwoordelijkheid en de algemene- en
gebruiksvoorwaarden van de betreende aanbie-
der. De fabrikant hee vaak geen invloed op de
inhoud die hierbij wordt uitgewisseld.
Win daarom informatie in bij de betreende aan-
bieder over het soort, de omvang en het doel van
het verzamelen en het gebruiken van persoonsge-
gevens in het kader van services door derden.
Gegevensbeschermingsrechten
Afhankelijk van het land, de uitrusting en functio-
naliteit van uw auto evenals van de gebruikte dien-
sten en serviceaanbiedingen kunt u aanspraak
maken op verschillende gegevensbeschermings-
rechten. Meer informatie over gegevensbescher-
ming en uw gegevensbeschermingsrechten kunt u
vinden op de website van de fabrikant of verkrij-
gen als onderdeel van de betreende diensten en
serviceaanbiedingen. Daar vindt u ook de contact-
gegevens van de fabrikant en zijn functionaris
voor gegevensbescherming.
Gegevens die alleen lokaal in de auto zijn opgesla-
gen kunt u met deskundige ondersteuning, bij-
voorbeeld in een werkplaats, eventueel tegen ver-
goeding laten uitlezen.
Auteursrecht
Meer informatie over de licenties van de gebruikte
freeware en open source soware in uw auto
vindt u op de gegevensdrager in uw map met
voertuigdocumentatie en bijgewerkt op internet
onder:
Algemene aanwijzingen 39
https://www.mercedes-benz.com/opensource
40 Algemene aanwijzingen
Het belangrijkste in het kort
Basisinformatie
In het bijzonder ervoor zorgen dat aan de vol-
gende voorwaarden is voldaan, opdat de compo-
nenten van het veiligheidssysteem hun bescher-
mende werking kunnen ontplooien:
RCorrect zitten (/ pagina 42).
RDe veiligheidsgordel correct omgespen
(/ pagina 43).
-Functie van het waarschuwingslampje vei-
ligheidsgordel ü (/ pagina 45).
-Functie van de statusindicatie veiligheids-
gordel achterin (/ pagina 45).
RHet waarschuwingslampje veiligheidssysteem
6 brandt niet na de zelfdiagnose
(/ pagina 44).
RDe controlelampjes PASSENGER AIR BAG
geven de correcte status van de passagiersair-
bag weer (/ pagina 46).
Voor een duidelijk begrip
Het hoofdstuk "Veiligheid voor inzittenden" bevat
informatie over uitrusting, functies en gedragswij-
zen, die direct bijdragen aan de veiligheid van de
inzittenden.
De informatie is als volgt ingedeeld:
RHet belangrijkste in het kort: In dit hoofdstuk
krijgt u een overzicht van het samenwerken
van het veiligheidssysteem en het correcte
gedrag van alle inzittenden.
RSpecieke informatie: IN de verdere gedeeltes
in het hoofdstuk "Veiligheid voor inzittenden"
vindt u specieke informatie over de uitrusting
en de functies van het veiligheidssysteem.
RTrefwoordenregister: Bepaalde onderwerpen
in deze handleiding kunt u ook vinden via het
trefwoordenregister.
In het hoofdstuk "Veiligheid voor inzittenden" is
geen informatie opgenomen over o.a. de volgende
onderwerpen:
RKinderen in de auto (/ pagina 58)
RRijsystemen en rijveiligheidssystemen
(/ pagina 209)
ROpbergmogelijkheden (/ pagina 125)
Koppen duidelijk indelen
In deze handleiding worden de volgende koppen
gebruikt:
RVeiligheid voor inzittenden: Omvat de compo-
nenten en de systeemfuncties, die helpen de
belasting en de gevolgen van een ongeval voor
de inzittenden zo gering mogelijk te houden.
RVeiligheidssysteem: Omvat alle componenten,
die samen met de structuur van de auto
ervoor zorgen, mogelijk contact van de inzit-
tenden met delen van het interieur te vermij-
den. Bijvoorbeeld de veiligheidsgordels en de
airbags zijn componenten van het veiligheids-
systeem.
RKinderzitjesbevestigingssysteem: Alle informa-
tie vindt u in het hoofdstuk "Kinderen in de
auto" (/ pagina 58).
Consequent zijn
Een correcte zithouding en een correct omge-
gespte veiligheidsgordel zijn een doorslaggevende
factor ervoor dat de componenten van het veilig-
heidssysteem hun beschermende werking kunnen
ontplooien.
Veiligheid voor inzittenden 41
Besef dat nalatigheid bij de zithouding en het
omgespen van de veiligheidsgordel ernstige gevol-
gen kan hebben. Wees consequent en controleer
voor elke rit dat alle inzittenden correct zitten en
de gordel correct hebben omgegespt.
Informatie over de correcte zitpositie
De onderdelen van het veiligheidssysteem bieden
hun beschermingspotentieel in combinatie met de
correcte zitpositie.
De zitpositie beïnvloedt zowel het beschermings-
potentieel van de veiligheidsgordel als het extra
beschermingspotentieel van de airbag.
De correcte zitpositie met een zo rechtop moge-
lijke zithouding en de correct omgegespte veilig-
heidsgordel reduceren bovendien de risico's van
de ontplooiende airbag.
Bij de keuze van de zitplaats de beschikbare
ruimte in acht nemen. Bij een correcte zithouding,
zo rechtop mogelijk, mag het hoofd het dak niet
raken.
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel door
verkeerde zitpositie
Wanneer wordt afgeweken van de correcte zit-
positie, kan de airbag niet meer zoals bedoeld
beschermen.
Elke inzittende moet de volgende punten in
acht nemen.
#De correcte zitpositie innemen.
#De veiligheidsgordel correct omgespen.
In het bijzonder erop letten, dat bij zwan-
gere vrouwen de heupgordel nooit over
buik of onderlichaam loopt.
#De volgende aanwijzingen in acht
nemen.
Om ervoor te zorgen dat het veiligheidssysteem
zijn beschermingspotentieel kan behalen, de vol-
gende aanwijzingen in acht nemen:
RVoor het wegrijden de stoelen correct instellen
(/ pagina 107).
Daarbij ervoor zorgen dat de veiligheidsgordel
correct kan worden omgegespt. De schouder-
gordelband moet vanaf de gordeldoorvoerope-
ning naar voren over het midden van de
schouder verlopen.
RAfstand houden tot de airbags, in het bijzon-
der tot de frontairbags. Rekening houdend met
de correct omgegespte veiligheidsgordel, de
bestuurders- en passagiersstoel zo ver moge-
lijk naar achteren zetten.
RWanneer personen op de zitplaatsen achterin
zitten, moeten de inzittenden een evenwichtig
afstand aanhouden tot de delen van het interi-
eur voor hen.
REr mogen zich geen andere personen, dieren
of voorwerpen tussen de inzittenden en de
verschillende airbags bevinden.
RAls bestuurder de informatie over de correcte
stand van de bestuurdersstoel in acht nemen
(/ pagina 107).
Het stuurwiel alleen aan de stuurwielrand
vasthouden. Op deze wijze kan de bestuur-
dersairbag ongehinderd worden opgeblazen.
REen correcte zithouding, zo rechtop mogelijk,
met het zitvlak zo ver mogelijk naar achteren
in de spleet tussen de zitting en de rugleuning.
42 Veiligheid voor inzittenden
Daardoor ligt de rug zo vlak en stevig als
mogelijk tegen de rugleuning aan.
RTijdens het rijden niet naar voren buigen en
niet tegen het portier of de zijruit leunen.
Anders bevindt u zich in het ontplooiingsge-
bied van de airbags.
RIndien mogelijk zo zitten dat de voeten op de
vloer staan. Uw bovenbenen worden licht
ondersteund door de zitting.
De voeten bijvoorbeeld niet op de cockpit leg-
gen. Anders bevinden uw voeten zich in het
ontplooiingsgebied van de airbag.
RDe veiligheidsgordel correct omgespen.
Aanwijzingen met betrekking tot het correct dra-
gen van de veiligheidsgordel
De veiligheidsgordel voor aanvang van de rit altijd
correct omgespen. Alleen een correct omge-
gespte veiligheidsgordel kan adequaat bescher-
mingspotentieel bieden.
&WAARSCHUWING Letsel‑ of levensgevaar
bij verkeerd omgegespte veiligheidsgordel
Wanneer de veiligheidsgordel verkeerd is
omgegespt, kan deze niet meer zoals bedoeld
beschermen.
Bovendien kan een verkeerd omgegespte vei-
ligheidsgordel bijvoorbeeld bij een ongeval,
remmanoeuvres of abrupte richtingswijzigin-
gen verwondingen veroorzaken.
#Altijd ervoor zorgen dat alle inzittenden
de veiligheidsgordel correct hebben
omgegespt en een juiste zithouding heb-
ben.
&WAARSCHUWING Letsel‑ of levensgevaar
zonder aanvullend veiligheidssysteem voor
kleine personen
Personen kleiner dan 1,50 m kunnen de veilig-
heidsgordel niet zonder geschikte aanvullende
veiligheidssystemen correct omgespen.
#Personen kleiner dan 1,50 m altijd in
speciaal voor hen geschikte aanvullende
veiligheidssystemen beveiligen.
Elke inzittende moet met name de volgende aan-
wijzingen in acht nemen:
RDe veiligheidsgordel moet niet verdraaid zijn.
RDe schoudergordelband moet vanaf de gordel-
doorvoeropening naar voren over het midden
van de schouder verlopen.
RDe schoudergordelband mag niet de hals
raken en ook niet onder de arm of achter de
rug worden doorgevoerd.
RDe heupgordel moet zo dicht mogelijk tegen
de heup aan lopen.
Daartoe de heupgordel indien mogelijk omlaag
tegen de heup aan drukken en met de schou-
dergordelband straktrekken. De heupgordel
mag nooit over buik of onderlichaam lopen.
Ook zwangere vrouwen moeten daarop letten.
RDe schoudergordelband en de heupgordel
moeten na het strak trekken nauw tegen het
lichaam aan liggen.
RDikke kleding vermijden, bijvoorbeeld een win-
terjas.
Veiligheid voor inzittenden 43
RDe veiligheidsgordel mag nooit over scherpe,
spitse, schurende of breekbare voorwerpen
lopen.
RDe veiligheidsgordel altijd slechts voor één
persoon gebruiken.
RNooit voorwerpen samen met een persoon
vastgespen.
Eveneens controleren dat zich nooit voorwer-
pen tussen een persoon en de zitting bevin-
den, zoals een kussen.
Veiligheidsgordel omgespen
Wanneer de veiligheidsgordel snel of met een ruk
naar buiten wordt getrokken, blokkeert de gorde-
loprolautomaat. De gordelband kan niet verder
worden afgerold.
#De gordelslottong 2 van de veiligheidsgordel
altijd in het bij de zitplaats behorende gordel-
slot 1 vergrendelen.
*AANWIJZING Activeren van bestanddelen
van het veiligheidssysteem door vergren-
delde veiligheidsgordel bij onbezette pas-
sagiersstoel
Als bij een onbezette passagiersstoel de gor-
delslottong van de veiligheidsgordel in het gor-
delslot vergrendeld is, kunnen bestanddelen
van het veiligheidssysteem aan passagiers-
zijde bij een ongeval onnodig worden geacti-
veerd, bijvoorbeeld de gordelspanner.
#De veiligheidsgordel alleen gebruiken
zoals bedoeld.
Functie van het waarschuwingslampje veiligheids-
systeem
Bij ingeschakelde auto gaat het waarschuwings-
lampje veiligheidssysteem 6 tijdens de zelf-
diagnose branden. Deze doo uiterlijk enkele
seconden na het starten van de auto. De onder-
delen van het veiligheidssysteem zijn dan gereed
voor gebruik.
44 Veiligheid voor inzittenden
In de volgende gevallen is een storing van het vei-
ligheidssysteem aanwezig:
RBij ingeschakelde auto gaat het waarschu-
wingslampje veiligheidssysteem 6 niet
branden.
RTijdens het rijden gaat het waarschuwings-
lampje veiligheidssysteem 6 continu of
herhaaldelijk branden.
Wanneer er componenten van het veiligheidssys-
teem zijn geactiveerd, brandt het waarschuwings-
lampje veiligheidssysteem 6 continu.
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel door
storingen in de werking van het veilig-
heidssysteem
Onderdelen van het veiligheidssysteem kun-
nen onbedoeld worden geactiveerd of bij een
ongeval niet zoals bedoeld worden geacti-
veerd.
#Het veiligheidssysteem direct laten con-
troleren en repareren bij een gekwali-
ceerde werkplaats.
Wanneer het veiligheidssysteem een storing ver-
toont, kan de automatische hoogspanningsnoo-
duitschakeling buiten werking zijn.
&GEVAAR Levensgevaar door storingen van
de automatische hoogspanningsnooduit-
schakeling
Bij een ongeval kan het hoogspanningsboord-
net mogelijk niet zoals bedoeld worden uitge-
schakeld.
Als beschadigde onderdelen van het hoog-
spanningsboordnet worden aangeraakt, kunt u
een stroomstoot krijgen.
#De automatische hoogspanningsnooduit-
schakeling direct bij een gekwaliceerde
werkplaats laten controleren en repare-
ren.
#Na een ongeval direct de auto uitschake-
len.
Mercedes-Benz adviseert om de auto naar een
gekwaliceerde werkplaats te laten slepen.
Functie van het waarschuwingslampje veiligheids-
gordel
Het waarschuwingslampje veiligheidsgordel ü
in het instrumentendisplay maakt u erop attent
dat alle inzittenden de veiligheidsgordel correct
moeten omgespen.
Bovendien kan een waarschuwingssignaal klinken.
De gordelwaarschuwing stopt zodra de bestuurder
en passagier de veiligheidsgordel hebben omge-
gespt.
Functie van de statusindicatie veiligheidsgordel
achterin
De statusindicatie veiligheidsgordel achterin is
alleen in bepaalde landen beschikbaar.
Veiligheid voor inzittenden 45
Wanneer de auto is ingeschakeld gee de status-
indicatie veiligheidsgordel achterin gedurende een
bepaalde tijd aan, welke veiligheidsgordel achterin
niet is omgegespt.
Met de toets terug links in het stuurwiel kunt u de
statusindicatie veiligheidsgordels achterin direct
verbergen (/ pagina 264).
Indien tijdens het rijden een inzittende achterin de
veiligheidsgordel losmaakt, wordt de statusindica-
tie veiligheidsgordel achterin opnieuw weergege-
ven.
Bovendien kan een waarschuwingssignaal klinken.
In dit geval kunt u de statusindicatie veiligheids-
gordel achterin niet met de toets terug links in het
stuurwiel verbergen.
Functie van de controlelampjes PASSENGER AIR
BAG (passagiersairbag)
Auto's zonder automatische uitschakeling van de
passagiersairbag hebben aan passagierszijde een
speciale sticker op de zijkant van de cockpit
(/ pagina 66).
De controlelampjes PASSENGER AIR BAG geven
de status van de passagiersairbag weer.
Wanneer de passagiersstoel bezet is of wanneer
een kinderzitjesbevestigingssysteem op de passa-
giersstoel is gemonteerd, moet vóór en ook tij-
dens het rijden de, van de situatie afhankelijke,
correcte status van de passagiersairbag worden
gewaarborgd.
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel of
levensgevaar door voorwerpen onder de
bijrijdersstoel
Ingeklemde voorwerpen onder de bijrijders-
stoel kunnen de automatische uitschakeling
van de bijrijdersairbag verstoren of het sys-
teem beschadigen.
#Geen voorwerpen onder de bijrijders-
stoel opbergen.
#Bij een bezette bijrijdersstoel ervoor zor-
gen dat er geen voorwerpen onder de
bijrijdersstoel zijn ingeklemd.
46 Veiligheid voor inzittenden
Zelfdiagnose: Bij ingeschakelde auto gaan beide
controlelampjes PASSENGER AIR BAG ON en OFF
gedurende enkele seconden gelijktijdig branden.
Na de zelfdiagnose kan de status van de passa-
giersairbag als volgt worden herkend:
RPassagiersairbag uitgeschakeld: PASSENGER
AIR BAG OFF brandt permanent.
De passagiersairbag wordt bij een ongeval niet
geactiveerd. Wanneer PASSENGER AIR BAG
OFF brandt, mag de passagiersstoel niet door
personen worden gebruikt.
Wanneer een naar achteren gericht kinderzit-
jesbevestigingssysteem op de passagiersstoel
gemonteerd is, moet PASSENGER AIR BAG
OFF permanent branden.
RPassagiersairbag ingeschakeld: PASSENGER
AIR BAG ON brandt maximaal 60 seconden of
beide controlelampjes PASSENGER AIR BAG
ON en OFF branden niet.
De passagiersairbag kan tijdens een ongeval
geactiveerd worden. In deze status van de
passagiersairbag mag geen naar achteren
gericht kinderzitjesbevestigingssysteem op de
passagiersstoel gemonteerd zijn.
%Wanneer een kind in de auto meerijdt, ook de
informatie in het hoofdstuk "Kinderen in de
auto" in acht nemen (/ pagina 58).
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel of
levensgevaar bij uitgeschakelde passa-
giersairbag
Als het controlelampje PASSENGER AIR BAG
OFF brandt, is de passagiersairbag uitgescha-
keld .
Een persoon op de passagiersstoel kan dan
bijvoorbeeldmet delen van het interieur in aan-
raking komen, in het bijzonder als hij dicht op
het dashboard zit.
Bij bezette passagiersstoel altijd ervoor zorgen
dat:
RDe classicatie van de persoon op de pas-
sagiersstoel correct is en dat de passa-
giersairbag overeenkomstig de persoon op
de passagiersstoel in- of uitgeschakeld is.
RDe passagiersstoel zo ver mogelijk naar
achteren gezet is.
RDe persoon correct zit.
#Voor en ook tijdens het rijden de cor-
recte status van de passagiersairbag
controleren.
Storing van de automatische uitschakeling van de
passagiersairbag
Het controlelampje PASSENGER AIR BAG OFF en
het waarschuwingslampje veiligheidssysteem
6 branden tegelijkertijd.
In dit geval mag niemand de passagiersstoel
gebruiken en mag geen kinderzitjesbevestigings-
systeem op de passagiersstoel worden gemon-
teerd.
De automatische uitschakeling van de passagiers-
airbag direct bij een gekwaliceerde werkplaats
laten controleren en repareren.
Ook beslist de volgende aanvullende informatie in
acht nemen:
RKinderzitjesbevestigingssysteem op de passa-
giersstoel (/ pagina 63)
RGeschikte plaatsing van het kinderzitjesbeves-
tigingssysteem (/ pagina 69)
Veiligheid voor inzittenden 47
Passagiersairbag uit- of inschakelen
De automatische uitschakeling van de passagiers-
airbag kan de passagiersairbag afhankelijk van de
situatie in- of uitschakelen.
Dit vindt automatisch plaats door middel van een
classicatie van de persoon of van het kinderzit-
jesbevestigingssysteem op de passagiersstoel.
De passagiersairbag kan niet handmatig worden
uit- of ingeschakeld.
Eveneens de volgende informatie in acht nemen:
RStatus van de passagiersairbag, zie "Functie
van de controlelampjes PASSENGER AIR BAG"
(/ pagina 46)
RAanwijzingen met betrekking tot de passa-
giersstoel, zie "Informatie over de automati-
sche uitschakeling van de passagiersairbag"
(/ pagina 48)
RWanneer een kind in de auto meerijdt, het
hoofdstuk "Kinderen in de auto"
(/ pagina 58).
Informatie over het kinderzitjesbevestigingssys-
teem
Bij de montage van een kinderzitjesbevestigings-
systeem de aanwijzingen onder "Kinderen in de
auto" in acht nemen (/ pagina 58).
Aanwijzingen met betrekking tot het kinderzitjes-
bevestigingssysteem op de passagiersstoel
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel of
levensgevaar bij ingeschakelde bijrijders-
airbag
Als de bijrijdersairbag is ingeschakeld, kan een
kind op de bijrijdersstoel bij een ongeval door
de bijrijdersairbag worden geraakt.
#NOOIT een naar achteren gericht kinder-
zitjesbevestigingssysteem op een stoel
met INGESCHAKELDE FRONTAIRBAG
gebruiken, want dat kan voor het kind
DODELIJKE of ERNSTIGE VERWONDIN-
GEN tot gevolg hebben.
In het bijzonder ook de aanwijzingen met betrek-
king tot naar achteren of naar voren gerichte kin-
derzitjesbevestigingssystemen op de passagiers-
stoel in acht nemen (/ pagina 63).
Informatie over de automatische werking van
het veiligheidssysteem
Functie van de automatische uitschakeling van de
passagiersairbag
Een persoon op de passagiersstoel moet de vol-
gende aanwijzingen in acht nemen:
RCorrect zitten (/ pagina 42).
RDe veiligheidsgordel correct omgespen
(/ pagina 43).
De automatische uitschakeling van de passagiers-
airbag kan de passagiersairbag afhankelijk van de
situatie in- of uitschakelen.
Beslist de volgende informatie in acht nemen:
RStatus van de passagiersairbag, zie "Functie
van de controlelampjes PASSENGER AIR BAG"
(/ pagina 46).
RBij de montage van een kinderzitjesbevesti-
gingssysteem op de passagiersstoel de voer-
48 Veiligheid voor inzittenden
tuigspecieke aanwijzingen in acht nemen
(/ pagina 63).
Status van de passagiersairbag afhankelijk van het
postuur van de persoon:
RPassagiersairbag uitgeschakeld: PASSENGER
AIR BAG OFF brandt permanent.
De passagiersairbag wordt bij een ongeval niet
geactiveerd. Wanneer PASSENGER AIR BAG
OFF brandt, mag de passagiersstoel niet door
personen worden gebruikt.
RPassagiersairbag ingeschakeld: PASSENGER
AIR BAG ON brandt maximaal 60 seconden of
beide controlelampjes PASSENGER AIR BAG
ON en OFF branden niet.
De passagiersairbag kan tijdens een ongeval
geactiveerd worden. De informatie over de
correcte zitpositie in acht nemen
(/ pagina 42).
Auto's met zitplaatsen achterin: Een persoon
met een klein postuur moet een zitplaats ach-
terin gebruiken.
Systeemgrenzen
De passagiersairbag kan in bijvoorbeeld de vol-
gende situaties abusievelijk worden uitgeschakeld:
RDe passagier verplaatst zijn gewicht door op
de armsteun in de auto te steunen.
RDe passagier zit zodanig dat hij het zitvlak ont-
last.
*AANWIJZING Activeren van bestanddelen
van het veiligheidssysteem bij een onbe-
zette passagiersstoel
Bij een ongeval kunnen aan passagierszijde de
bestanddelen van het veiligheidssysteem
onnodig worden geactiveerd:
ROp de passagiersstoel zijn zware voorwer-
pen geplaatst.
RDe gordelslottong van de veiligheidsgordel
is bij onbezette passagiersstoel in het gor-
delslot vergrendeld.
#Voorwerpen op een geschikte plaats
opbergen.
#De veiligheidsgordel altijd slechts voor
één persoon gebruiken.
Afhankelijk van de herkende ongevalssituatie kan
de windowbag aan passagierszijde worden geacti-
veerd. Het activeren is onafhankelijk van of de
passagiersstoel wel of niet bezet is.
Functie van PRE-SAFE® (preventieve inzittenden-
bescherming)
De PRE-SAFE® kan bepaalde kritieke rijsituaties
herkennen en preventieve maatregelen ter
bescherming van de inzittenden nemen.
De volgende maatregelen kunnen door de PRE-
SAFE® onafhankelijk van elkaar worden genomen:
RVeiligheidsgordels van de bestuurdersstoel en
passagiersstoel voorspannen.
RZijruiten sluiten.
RAuto's met schuifdak: Het schuifdak sluiten.
RAuto's met geheugenfunctie: Een gunstiger zit-
positie van de passagiersstoel instellen.
Veiligheid voor inzittenden 49
RPRE-SAFE® Sound: Kan het eigen bescher-
mingsmechanisme van het gehoor activeren
door een kort geluidssignaal bij ingeschakeld
multimediasysteem.
*AANWIJZING Beschadiging door voorwer-
pen in de beenruimte of achter de stoel
Door de automatische instelling van de stand
van de stoel kan de stoel en/of het voorwerp
worden beschadigd.
#Voorwerpen op een geschikte plaats
opbergen.
Maatregelen van het PRE-SAFE®-systeem onge-
daan maken
Wanneer er geen ongeval plaatsvindt, worden de
preventieve maatregelen ongedaan gemaakt.
Bepaalde instellingen dient u zelf uit te voeren.
#Wanneer de gordelvoorspanning niet afneemt,
de rugleuning iets naar achteren zetten.
De gordelvoorspanning neemt af.
Functie van PRE-SAFE® PLUS (preventieve inzit-
tendenbescherming Plus)
De PRE-SAFE® PLUS kan een dreigende aanrij-
ding herkennen, met name een aanrijding van
achteren, en neemt preventieve maatregelen ter
bescherming van de inzittenden. Deze maatrege-
len kunnen een dreigend ongeval niet voorkomen.
De volgende maatregelen kunnen door de PRE-
SAFE® PLUS onafhankelijk van elkaar worden
genomen:
RVeiligheidsgordels van de bestuurdersstoel en
passagiersstoel voorspannen.
RAlarmknipperlichtinstallatie achter met een
verhoogde frequentie inschakelen.
RRemdruk verhogen wanneer de auto stilstaat.
Deze remingreep wordt bij het wegrijden auto-
matisch beëindigd.
Wanneer er geen ongeval plaatsvindt, worden de
preventieve maatregelen ongedaan gemaakt.
Systeemgrenzen
Het systeem neemt in de volgende situaties geen
maatregelen:
RBij achteruitrijden
Het systeem voert in de volgende situaties geen
remingreep uit:
RTijdens het rijden
of
RBij het in- of uitparkeren met de actieve par-
keerassistent
Functie van de gordelaanpassing
Auto's met PRE-SAFE®: Na het omgespen van de
veiligheidsgordel van de voorstoel kan de gordel
door een lichte aanspanning vanaf de schouder
tegen het lichaam worden aangetrokken. De vei-
ligheidsgordel daarbij niet vasthouden.
Deze functie maakt u erop attent, dat alle inzitten-
den de veiligheidsgordels correct moeten omges-
pen.
50 Veiligheid voor inzittenden
De gordelaanpassing kan via het multimediasys-
teem worden in- of uitgeschakeld
(/ pagina 51).
Gordelaanpassing via het multimediasysteem in-
of uitschakelen
Multimediasysteem:
4© 5Instellingen 5Voertuig
#De Gordelaanpassing in- of uitschakelen.
Overzicht van de automatische maatregelen na
een ongeval
Afhankelijk van de soort en de ernst van het onge-
val en afhankelijk van de uitrusting van de auto,
kunnen bijvoorbeeld de volgende maatregelen
worden gestart:
RAutomatisch remmen (multicollision brake)
RAlarmknipperlichtinstallatie inschakelen
RAutomatische noodoproep activeren
(/ pagina 308)
RAandrijfsysteem en hoogspanningsboordnet
uitschakelen
RPortieren ontgrendelen
RZijruiten laten zakken
RNoodhulp op het display van het multimedia-
systeem weergeven
RInterieurverlichting inschakelen
Functie van de multicollision brake na een ongeval
Afhankelijk van de ongevalssituatie kan de multi-
collision brake de ernst van een tweede ongeval
verlagen of deze zelfs vermijden.
Wanneer een ongeval wordt herkend, kan de mul-
ticollision brake een automatische remming acti-
veren. Wanneer de auto tot stilstand is gekomen,
wordt de parkeerrem automatisch ingeschakeld.
De bestuurder kan de automatische remming
afbreken door de volgende acties uit te voeren:
RSterker remmen dan de automatische rem-
ming.
RHet gaspedaal krachtig geheel indrukken.
Doel en functie van het veiligheidssysteem
Overzicht van de activeringssituaties (veiligheids-
systeem)
In het bijzonder ervoor zorgen dat aan de vol-
gende voorwaarden is voldaan, opdat de compo-
nenten van het veiligheidssysteem hun bescher-
mende werking kunnen ontplooien:
RCorrect zitten (/ pagina 42).
RDe veiligheidsgordel correct omgespen
(/ pagina 43).
-Functie van het waarschuwingslampje vei-
ligheidsgordel (/ pagina 45).
-Functie van de statusindicatie veiligheids-
gordel achterin (/ pagina 45).
RHet waarschuwingslampje veiligheidssysteem
6 brandt niet na de zelfdiagnose
(/ pagina 44).
RDe controlelampjes PASSENGER AIR BAG
geven de correcte status van de passagiersair-
bag weer (/ pagina 46).
Veiligheid voor inzittenden 51
Afhankelijk van de herkende activeringssituatie,
kunnen de componenten van het veiligheidssys-
teem onafhankelijk van elkaar worden geacti-
veerd:
RGordelspanner: Frontale aanrijding, aanrijding
van achteren, aanrijding van opzij, over de kop
slaan
RBestuurdersairbag, passagiersairbag: Frontale
aanrijding
RKneebag: Frontale aanrijding
RSidebag: Aanrijding van opzij
RWindowbag: Aanrijding van opzij, over de kop
slaan, frontale aanrijding
De inbouwplaats van een airbag kunt u herkennen
aan het opschri AIRBAG (/ pagina 57).
De informatie over de werkingswijze van het vei-
ligheidssysteem in acht nemen (/ pagina 52).
Informatie over de werking van het veiligheidssys-
teem
De werking van het veiligheidssysteem is afhanke-
lijk van de bepaalde zwaarte van de botsing en de
verwachte aard van het ongeval.
Informatie over de soort ongeval vindt u onder
"Overzicht van de activeringssituaties"
(/ pagina 51).
De activeringsdrempels voor de componenten van
het veiligheidssysteem worden bepaald door het
evalueren van de sensorwaarden die op verschil-
lende plaatsen in de auto worden gemeten. Deze
procedure hee een anticiperend karakter. De
activering van de componenten van het veilig-
heidssysteem moet tijdig, aan het begin van het
ongeval, plaatsvinden.
Factoren die pas na de aanrijding zichtbaar of
meetbaar zijn, hebben geen invloed op een airba-
gactivering. Ze geven daarvoor ook geen indicatie.
De auto kan behoorlijk worden vervormd zonder
dat een airbag wordt geactiveerd. Dit is het geval
wanneer alleen relatief gemakkelijk vervormbare
delen worden geraakt en geen grote vertraging
van de auto wordt gehaald. Omgekeerd kan een
airbag worden geactiveerd, hoewel de auto
slechts gering vervormd is. Wanneer bijvoorbeeld
zeer stijve onderdelen van de auto, zoals langs-
dragers, worden getroen, kan de vertraging van
de auto daardoor groot genoeg zijn.
Afhankelijk van het optredende ongeval en van de
herkende activeringssituatie kunnen gordelspan-
ners en/of airbags een aanvulling zijn op de cor-
rect omgegespte veiligheidsgordel.
Een airbag kan bij activering het beschermingspo-
tentieel voor de betreende inzittende vergroten.
Mogelijk beschermingspotentieel per airbag:
RKneebag: Bovenbeen, knie en onderbeen
RBestuurdersairbag, passagiersairbag: Hoofd
en borstkas
RWindowbag: Hoofd
RSidebag: Borstkas en bekken
Geen enkel modern systeem kan echter verwon-
dingen en overlijden in elke ongevalssituatie volle-
dig uitsluiten. Zo bieden veiligheidsgordels en air-
bags in het algemeen geen bescherming tegen
voorwerpen die van buitenaf de auto binnendrin-
gen. Ook het risico van verwondingen door de
52 Veiligheid voor inzittenden
zich ontplooiende airbag kan niet volledig worden
uitgesloten.
Mercedes-Benz adviseert om de auto na een
ongeval naar een gekwaliceerde werkplaats te
laten slepen. Dit advies in het bijzonder opvolgen
nadat een gordelspanner of airbag is geactiveerd.
Wanneer een gordelspanner of airbag wordt geac-
tiveerd, hoort u een knal en kan er poederstof vrij-
komen:
RDe knal hee over het algemeen geen nega-
tieve gevolgen voor het gehoor.
RHet vrijkomende poederstof is in het algemeen
niet schadelijk voor de gezondheid, maar kan
bij personen met astma of ademhalingsmoei-
lijkheden kortstondige ademhalingsmoeilijkhe-
den veroorzaken.
Zodra u zonder gevaar kunt uitstappen, moet u
de auto direct verlaten of een zijruit openen
om ademhalingsmoeilijkheden te voorkomen.
Aanwijzingen met betrekking tot het beperkte
beschermingspotentieel van het veiligheidssys-
teem
Risico door fouten van de inzittenden
Elke inzittende moet in het bijzonder de volgende
punten in acht nemen:
RDe informatie over de correcte zitpositie in
acht nemen (/ pagina 42).
REr mogen geen zware, scherpe of breekbare
voorwerpen in de zakken van uw kledingstuk-
ken aanwezig zijn. Dergelijke voorwerpen op
een geschikte plaats opbergen.
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel of
levensgevaar door verkeerde zitpositie
Wanneer de rugleuning niet in nagenoeg verti-
cale positie staat, biedt de veiligheidsgordel
niet het beoogde beschermingspotentieel.
U kunt onder de gordel door glijden en daarbij
letsel oplopen.
#De stoel voor aanvang van de rit correct
instellen.
#De rugleuning moet in een nagenoeg ver-
ticale stand staan en de schoudergordel
moet over het midden van de schouder
lopen; dit controleren.
Risico door voorwerpen in het interieur
Elke inzittende moet in het bijzonder de volgende
punten in acht nemen:
RDe informatie over de correcte zitpositie in
acht nemen (/ pagina 42).
REr mogen geen voorwerpen tussen de stoel en
het portier of de portierstijl (B-stijl) liggen.
REr mogen geen harde voorwerpen zoals kleer-
hangers aan handgrepen of kledinghaken han-
gen.
REr mogen geen zware, scherpe of breekbare
voorwerpen in de zakken van uw kledingstuk-
ken aanwezig zijn. Dergelijke voorwerpen op
een geschikte plaats opbergen.
Veiligheid voor inzittenden 53
&WAARSCHUWING Letsel‑ of levensgevaar
door geblokkeerd gordelslot en gordelver-
ankering
Als voorwerpen naast de voorstoel het gordel-
slot of de verschuifbare gordelverankering bij
de voorstoel blokkeren, wordt de werking van
de gordelspanner nadelig beïnvloed.
#Voor aanvang van de rit controleren of
zich geen voorwerpen bij het gordelslot
of tussen de voorstoel en het portier
bevinden.
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel door
voorwerpen in het ontplooiingsgebied van
een airbag
Voorwerpen in het ontplooiingsgebied van een
airbag kunnen het correct ontplooien van de
airbag belemmeren of verhinderen.
De airbag ontplooit zich dan mogelijk onge-
controleerd en kan bij de inzittenden door het
ontplooien zelfs extra letsel veroorzaken. Dat
kan vooral het geval zijn, wanneer de airbag in
de stoel geïntegreerd is.
#Voorwerpen altijd correct opbergen en
beveiligen.
#Voor vertrek controleren dat er geen
voorwerpen in het ontplooiingsgebied
van een airbag opgeborgen zijn.
De inbouwplaats van een airbag kunt u herkennen
aan het opschri AIRBAG (/ pagina 57).
Risico door de montage van accessoires
Er mogen geen accessoires zoals mobiele naviga-
tiesystemen, mobiele telefoons of bekerhouders
in het ontplooiingsgebied van een airbag zijn aan-
gebracht, bijvoorbeeld op de cockpit, aan portie-
ren, zijruiten of zijbekledingen.
Bovendien mag geen aansluitkabel, spanband of
bevestigingsriem in het ontplooiingsgebied van
een airbag lopen of worden bevestigd. Altijd de
montagehandleiding van de fabrikant van het
accessoire in acht nemen, in het bijzonder ook de
aanwijzingen met betrekking tot een geschikte
montageplaats.
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel of
levensgevaar door ongeschikte stoelhoe-
zen
Door ingeschikte stoelhoezen kunnen de air-
bags de inzittenden niet meer zoals bedoeld
beschermen.
#Alleen stoelhoezen gebruiken die
Mercedes-Benz voor de betreende
stoel hee goedgekeurd.
Door een ongeschikte beschermhoes kan boven-
dien de werking van de automatische uitschake-
ling van de passagiersairbag nadelig beïnvloed
worden. Wanneer de passagiersstoel bezet con-
troleren dat de controlelampje PASSENGER AIR
BAG de correcte status van de passagiersairbag
weergeven (/ pagina 46).
54 Veiligheid voor inzittenden
Risico door huisdieren in het interieur
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen
en letsel door onbewaakte, niet vastge-
zette dieren in het voertuig
Als dieren zonder toezicht of los in het voer-
tuig worden gelaten, kunnen ze bijvoorbeeld
toetsen of schakelaars indrukken.
Daardoor kunnen de dieren bijvoorbeeld:
RUitrustingen van het voertuig activeren en
bijvoorbeeld bekneld raken.
RSystemen in‑ of uitschakelen en daardoor
andere verkeersdeelnemers in gevaar
brengen.
Bovendien kunnen niet-vastgezette dieren bij
een ongeval of abrupte stuur‑ en remmanoeu-
vres door het voertuig worden geslingerd en
daarbij inzittenden verwonden.
#Dieren nooit zonder toezicht in het voer-
tuig laten.
#Dieren tijdens het rijden altijd goed
beveiligen, bijvoorbeeld in een geschikte
transportbox.
Risico door verandering, beschadiging of slijtage
van componenten van het veiligheidssysteem
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel of
levensgevaar door wijzigingen aan het vei-
ligheidssysteem
Door veranderingen aan het veiligheidssys-
teem kan dit de inzittenden niet meer zoals
bedoeld beschermen.
#Nooit onderdelen van het veiligheidssys-
teem wijzigen.
#Geen ingrepen aan de bedrading en elek-
tronische onderdelen of de soware
daarvan uitvoeren.
Wanneer de auto moet worden aangepast aan een
persoon met een lichamelijke handicap, wendt u
zich dan tot een gekwaliceerde werkplaats.
Mercedes-Benz adviseert om rijhulpen te gebrui-
ken die Mercedes-Benz voor uw auto hee goed-
gekeurd.
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel door
beschadigde of gewijzigde veiligheidsgor-
dels
Veiligheidsgordels kunnen met name in de vol-
gende situaties mogelijk geen bescherming
bieden:
RDe veiligheidsgordel is beschadigd, gewij-
zigd, sterk vervuild, gebleekt of gekleurd.
RHet gordelslot is beschadigd of sterk ver-
vuild.
REr zijn wijzigingen aan gordelspanners, gor-
delverankeringen of gordeloprolautomaten
uitgevoerd.
Veiligheidsgordels kunnen bij een ongeval ook
onzichtbaar worden beschadigd, bijvoorbeeld
door glassplinters.
Gewijzigde of beschadigde veiligheidsgordels
kunnen scheuren of uitvallen, bijvoorbeeld bij
een ongeval.
Gewijzigde gordelspanners kunnen ongewild
worden geactiveerd of niet zoals bedoeld wer-
ken.
Veiligheid voor inzittenden 55
#Nooit wijzigingen aan het veiligheidsgor-
delsysteem uitvoeren, bijvoorbeeld veilig-
heidsgordels, gordelsloten, gordelspan-
ners, gordelverankeringen en gordelo-
prolautomaten.
#De veiligheidsgordels moeten onbescha-
digd, niet versleten en schoon zijn; dit
controleren.
#De veiligheidsgordels na een ongeval
direct bij een gekwaliceerde werkplaats
laten controleren.
Mercedes-Benz adviseert om veiligheidsgordels te
gebruiken die door Mercedes-Benz voor uw auto
zijn goedgekeurd.
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel door
wijzigingen aan de afdekking van een air-
bag
Als u de afdekking van een airbag wijzigt of
voorwerpen, bijvoorbeeld ook stickers, hierop
aanbrengt, kan de airbag niet meer zoals
bedoeld functioneren.
#Nooit veranderingen aan de afdekking
van een airbag uitvoeren.
#Geen voorwerpen op de afdekking aan-
brengen.
De inbouwplaats van een airbag is herkenbaar aan
het opschri AIRBAG (/ pagina 57).
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel door
storingen in de werking van de sensoren
in de portierbekleding
Door wijzigingen of ondeskundig uitgevoerde
werkzaamheden aan portieren of portierbekle-
dingen en door beschadigde portieren kan de
airbag niet meer zoals bedoeld werken.
#Nooit de portieren of delen waarvan wij-
zigen.
#Werkzaamheden aan portieren of por-
tierbekledingen bij een gekwaliceerde
werkplaats laten uitvoeren.
Risico door al geactiveerde componenten van het
veiligheidssysteem
Mercedes-Benz adviseert om de auto na een
ongeval naar een gekwaliceerde werkplaats te
laten slepen.
&WAARSCHUWING Gevaar voor brandwon-
den door hete delen van de airbag
Na het activeren van een airbag zijn de delen
van de airbag heet.
#De delen van de airbag niet aanraken.
#Een geactiveerde airbag direct bij een
gekwaliceerde werkplaats laten vervan-
gen.
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel door
een reeds geactiveerde airbag
Een reeds geactiveerde airbag biedt geen
beschermende werking meer.
#Om een geactiveerde airbag te vervan-
gen, de auto naar een gekwaliceerde
werkplaats laten slepen.
Geactiveerde airbags direct laten vervangen.
56 Veiligheid voor inzittenden
&WAARSCHUWING Letsel‑ of levensgevaar
door pyrotechnisch geactiveerde gordel-
spanners
Pyrotechnisch reeds geactiveerde gordelspan-
ners werken niet meer en kunnen daarom niet
meer zoals bedoeld beschermen.
#De pyrotechnisch geactiveerde gordel-
spanners direct bij een gekwaliceerde
werkplaats laten vervangen.
Veiligheidsgordels
Veiligheidsgordel afdoen
#De ontgrendelingsknop in het gordelslot
indrukken en de veiligheidsgordel met de gor-
delslottong teruggeleiden.
*AANWIJZING Beschadiging door bekneld
raken van de veiligheidsgordel
Als een ongebruikte veiligheidsgordel niet vol-
ledig is opgerold, kan hij in het portier of in het
stoelmechanisme bekneld raken.
#Altijd controleren of ongebruikte veilig-
heidsgordels volledig zijn opgerold.
Airbags
Overzicht van de airbags
1Kneebag
2Bestuurdersairbag
3Passagiersairbag
4Windowbag
5Sidebags
De inbouwplaats van een airbag kunt u herkennen
aan het opschri AIRBAG.
De informatie onder "Overzicht van de activerings-
situaties" (/ pagina 51) in acht nemen.
Veiligheid voor inzittenden 57
Het belangrijkste in het kort
Kinderen veilig in de auto vervoeren
Bij het vervoeren van kinderen altijd in acht
nemen:
RKinderen niet zonder toezicht in de auto ach-
terlaten (/ pagina 60).
RKinderen tot een lichaamslengte van 1,50 m
op de betreende zitplaats (zie bovenstaande
afbeelding) altijd met een geschikt en toege-
staan kinderzitjesbevestigingssysteem
(/ pagina 66) en kleine kinderen in een
naar achteren gericht kinderzitjesbevestigings-
systeem.
RDe montagehandleiding van de fabrikant van
het kinderzitjesbevestigingssysteem in acht
nemen.
Linker/rechter zitplaats achterin (geprefereerde
zitplaatsen)
2e rij zitplaatsen - geprefereerd bevestigingssys-
teem:
®ISOFIX-bevestigingsbeugels
(/ pagina 69)
of
°i‑Size-bevestigingsbeugels (/ pagina 71)
en
¯De Top Tether, indien aanwezig, ook beves-
tigen (/ pagina 78).
2e rij zitplaatsen - alternatief bevestigingssys-
teem:
7Veiligheidsgordel van de zitplaats
¯De Top Tether, wanneer dit wordt geadvi-
seerd door de fabrikant van het kinderzit-
jesbevestigingssysteem, ook bevestigen
(/ pagina 78).
De volgende kinderzitjesbevestigingssystemen
van de categorie Universal zijn toegestaan: U, UF,
58 Kinderen veilig in de auto vervoeren
i-U, IUF. De verdere gebruiksvarianten in acht
nemen (/ pagina 69).
3e rij zitplaatsen – Geprefereerd bevestigingssys-
teem:
®ISOFIX-kinderzitjesverankering
(/ pagina 69)
¯De Top Tether, indien aanwezig, ook beves-
tigen (/ pagina 78).
3e rij zitplaatsen – alternatief bevestigingssys-
teem:
7Veiligheidsgordel van de zitplaats
Passagiersstoel
Bevestigingssysteem:
7Veiligheidsgordel van de zitplaats
Beslist in acht nemen:
RWanneer de passagiersstoel bezet is afhanke-
lijk van de situatie de correcte status van de
passagiersairbag controleren (/ pagina 46).
De volgende kinderzitjesbevestigingssystemen
van de categorie Universal zijn toegestaan: U(*),
UF. De verdere gebruiksvarianten in acht nemen
(/ pagina 72).
(*) Naar achteren gerichte kinderzitjesbevesti-
gingssystemen alleen in combinatie met automati-
sche airbaguitschakeling
Middelste zitplaats achterin (alleen 2e rij zitplaat-
sen)
Bevestigingssysteem:
7Veiligheidsgordel van de zitplaats
De volgende kinderzitjesbevestigingssystemen die
met de veiligheidsgordels worden bevestigd van
de categorie Universal zijn toegestaan: U, UF. De
verdere gebruiksvarianten in acht nemen
(/ pagina 79).
Belangrijke veiligheidsaanwijzingen
Basisinformatie
Consequent zijn
U moet beseen dat nalatigheid bij het beveiligen
van kinderen in kinderzitjesbevestigingssystemen
ernstige gevolgen kan hebben. Wees altijd conse-
quent en beveilig kinderen voor iedere rit zorgvul-
dig.
Nooit een baby of een kind op de schoot van een
inzittende meenemen.
Mercedes-Benz adviseert voor een betere
bescherming van kinderen jonger dan twaalf jaar
of kleiner dan 1,50 m, de volgende aanwijzingen
beslist in acht te nemen:
REen kind altijd beveiligen in een voor uw
Mercedes-Benz geschikt kinderzitjesbevesti-
gingssysteem.
RHet kinderzitjesbevestigingssysteem moet
geschikt zijn voor de leeijd, het gewicht en
de lengte.
RDe zitplaats van de auto moet geschikt zijn
voor het te gebruiken kinderzitjesbevestigings-
systeem:
-ISOFIX-bevestigingsbeugels:
(/ pagina 69)
-i‑Size-bevestigingsbeugels:
(/ pagina 71)
-Bevestiging met de veiligheidsgordel van
de zitplaats: (/ pagina 72)
Kinderen veilig in de auto vervoeren 59
Uit de ongevallenstatistieken blijkt, dat kinderen
die op de zitplaatsen achterin zijn beveiligd, veili-
ger zijn dan kinderen die op de voorstoel zijn
beveiligd. Daarom adviseert Mercedes-Benz drin-
gend het kinderzitjesbevestigingssysteem bij voor-
keur op een zitplaats achterin te monteren.
Het overkoepelend begrip kinderzitjesbevesti-
gingssysteem
In deze handleiding wordt het overkoepelend
begrip kinderzitjesbevestigingssysteem gebruikt.
Een kinderzitjesbevestigingssysteem is bijvoor-
beeld:
REen babyschaal
REen naar achteren gericht kinderzitje
REen naar voren gericht kinderzitje
REen stoelverhoging – Mercedes-Benz advi-
seert een stoelverhoging met rugleuning en
gordelgeleidingen te gebruiken.
De wetten en voorschrien in acht nemen
Bij het gebruik van een kinderzitjesbevestigings-
systeem in de auto altijd de wettelijke voorschrif-
ten in acht nemen.
Het kinderzitjesbevestigingssysteem moet volgens
de geldende testvoorschrien en richtlijnen toe-
gestaan zijn; dit controleren. Meer informatie is
verkrijgbaar in een gekwaliceerde werkplaats.
Mercedes-Benz adviseert een Mercedes-Benz-ser-
vicewerkplaats.
Bevestigingssystemen voor kinderzitjesbevesti-
gingssystemen in de auto
Alleen de volgende bevestigingssystemen voor
kinderzitjesbevestigingssystemen gebruiken:
Rde ISOFIX- of i-Size bevestigingsbeugels
Rhet veiligheidsgordelsysteem van de auto
Rde Top Tether-verankeringen
De eenvoudige montage aan de ISOFIX- of i‑Size-
bevestigingsbeugels van de auto kan het risico
van een verkeerd gemonteerd kinderzitjesbevesti-
gingssysteem reduceren.
Wanneer het kind met de geïntegreerde veilig-
heidsgordel van het ISOFIX- of i-Size-kinderzitjes-
bevestigingssysteem beveiligd is, beslist het
gewicht van het kind en het toegestaan totaalge-
wicht van het kinderzitjesbevestigingssysteem in
acht nemen (/ pagina 76).
Belangrijke waarschuwingsaanwijzingen
Kinderzitjesbevestigingssysteem altijd correct
bevestigen
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel of
levensgevaar door verkeerde montage van
het kinderzitjesbevestigingssysteem
Het kind kan niet zoals bedoeld worden bevei-
ligd of worden tegengehouden.
#Beslist de montagehandleiding van de
fabrikant van het kinderzitjesbevesti-
gingssysteem en de gebruiksmogelijkhe-
den in acht nemen.
#Het gehele draagvlak van het kinderzit-
jesbevestigingssysteem moet op de zit-
ting rusten; dit controleren.
#Nooit voorwerpen onder of achter het
kinderzitjesbevestigingssysteem leggen,
zoals een kussen.
#Kinderzitjesbevestigingssystemen alleen
met de bijgeleverde originele hoezen
gebruiken.
60 Kinderen veilig in de auto vervoeren
#Beschadigde hoezen alleen door origi-
nele hoezen vervangen.
RAltijd de voertuigspecieke aanwijzingen in
acht nemen.
-ISOFIX- of i‑Size-kinderzitjesbevestigings-
systeem op de zitplaats achterin inbouwen
(/ pagina 76).
-Kinderzitjesbevestigingssysteem met de
veiligheidsgordel bevestigen
(/ pagina 79).
RDe waarschuwingsstickers in het interieur van
de auto en op het kinderzitjesbevestigingssys-
teem in acht nemen.
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel of
levensgevaar door niet-vastgezette kinder-
zitjesbevestigingssystemen in het voertuig
Wanneer het kinderzitjesbevestigingssysteem
verkeerd gemonteerd of niet vastgezet is, kan
het loskomen.
Het kind kan niet zoals bedoeld worden bevei-
ligd of worden tegengehouden.
Het ongebruikte kinderzitjesbevestigingssys-
teem kan rondslingeren en inzittenden raken.
#Beslist de montagehandleiding van de
fabrikant van het kinderzitjesbevesti-
gingssysteem en de gebruiksmogelijkhe-
den in acht nemen.
#Kinderzitjesbevestigingssystemen altijd
correct monteren, ook wanneer deze
ongebruikt in het voertuig worden ver-
voerd.
Kinderzitjesbevestigingssysteem niet veranderen
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel door
veranderingen aan het kinderzitjesbevesti-
gingssysteem
Het kinderzitjesbevestigingssysteem kan niet
meer naar behoren werken. Er bestaat ver-
hoogd gevaar voor letsel!
#Nooit een kinderzitjesbevestigingssys-
teem veranderen.
#Alleen accessoires aanbrengen die de
fabrikant van het kinderzitjesbevesti-
gingssysteem speciek voor dit kinderzit-
jesbevestigingssysteem hee goedge-
keurd.
Alleen intacte kinderzitjesbevestigingssystemen
gebruiken
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel of
levensgevaar door het gebruik van
beschadigde kinderzitjesbevestigingssys-
temen
Beschadigde of bij een ongeval belaste kinder-
zitjesbevestigingssystemen of hun bevesti-
gingssystemen kunnen niet meer zoals
bedoeld beschermen.
Het kind wordt mogelijk niet tegengehouden.
#Beschadigde of bij een ongeval belaste
kinderzitjesbevestigingssystemen direct
vervangen.
#De bevestigingssystemen van de kinder-
zitjesbevestigingssystemen direct bij een
gekwaliceerde werkplaats laten contro-
leren, voordat weer een kinderzitjesbe-
vestigingssysteem wordt gemonteerd.
Kinderen veilig in de auto vervoeren 61
Direct invallend zonlicht vermijden
&WAARSCHUWING Gevaar voor brandwon-
den door direct invallend zonlicht op het
kinderzitje
Wanneer het kinderzitjesbevestigingssysteem
aan direct invallend zonlicht wordt blootge-
steld, kunnen delen hiervan zeer heet worden.
Kinderen kunnen zich branden aan deze delen,
in het bijzonder aan metalen delen van het
kinderzitjesbevestigingssysteem.
#Altijd erop letten dat het kinderzitjesbe-
vestigingssysteem niet aan direct inval-
lend zonlicht wordt blootgesteld.
#Het kinderzitjesbevestigingssysteem
beschermen, bijvoorbeeld met een
deken.
#Voordat het kind hierin wordt beveiligd,
het kinderzitjesbevestigingssysteem
laten afkoelen wanneer het aan direct
invallend zonlicht blootgesteld is
geweest.
#Kinderen nooit zonder toezicht in het
voertuig laten.
Bij het stoppen of parkeren in acht nemen
&WAARSCHUWING Levensgevaar door
grote blootstelling aan kou of warmte in
de auto
Wanneer personen – in het bijzonder kinderen
– langdurig aan hoge of lage temperaturen
worden blootgesteld, bestaat gevaar voor let-
sel of zelfs levensgevaar!
#Personen – in het bijzonder kinderen –
nooit zonder toezicht in de auto laten.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen
en letsel als kinderen zonder toezicht in
de auto worden achtergelaten
Wanneer kinderen zonder toezicht in het voer-
tuig achterblijven, kunnen zij met name:
RPortieren openen en daardoor andere per-
sonen of verkeersdeelnemers in gevaar
brengen.
RUitstappen en door het verkeer worden
gegrepen.
RUitrustingen van de auto bedienen en bij-
voorbeeld bekneld raken.
Bovendien kunnen kinderen de auto in bewe-
ging zetten, door bijvoorbeeld:
RDe parkeerrem vrijzetten.
RDe transmissiestand wijzigen.
RHet voertuig starten.
#Kinderen nooit zonder toezicht in de auto
laten.
#Bij het verlaten van de auto altijd de sleu-
tel meenemen en de auto vergrendelen.
62 Kinderen veilig in de auto vervoeren
#Sleutel buiten bereik van kinderen bewa-
ren.
Overzicht waarschuwingsstickers in de auto
1Waarschuwing passagiersairbag (op de zonne-
klep aan passagierszijde) (/ pagina 63)
2Auto's zonder automatische uitschakeling van
de passagiersairbag (zichtbaar bij geopend
passagiersportier) (/ pagina 66)
Aanwijzingen met betrekking tot naar achteren en
naar voren gerichte kinderzitjesbevestigingssyste-
men op de passagiersstoel
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel of
levensgevaar door gebruik van een naar
achteren gericht kinderzitjesbevestigings-
systeem bij ingeschakelde bijrijdersairbag
Wanneer een kind in een naar achteren
gericht kinderzitjesbevestigingssysteem op de
bijrijdersstoel wordt beveiligd en het controle-
lampje PASSENGER AIR BAG OFF is gedoofd,
kan de bijrijdersairbag bij een ongeval worden
geactiveerd.
Het kind kan door de airbag worden getroen.
#De bijrijdersairbag moet uitgeschakeld
zijn; dit controleren. Het controlelampje
PASSENGER AIR BAG OFF moet bran-
den.
#NOOIT een naar achteren gericht kinder-
zitjesbevestigingssysteem op een stoel
met INGESCHAKELDE FRONTAIRBAG
gebruiken, want dat kan voor het kind
Kinderen veilig in de auto vervoeren 63
DODELIJKE of ERNSTIGE VERWONDIN-
GEN tot gevolg hebben.
De specieke aanwijzingen met betrekking tot
naar achteren en naar voren gerichte kinderzitjes-
bevestigingssystemen in acht nemen
(/ pagina 74).
Wanneer door omstandigheden een kinderzitjes-
bevestigingssysteem op de passagiersstoel wordt
gemonteerd, beslist de volgende aanwijzingen in
acht nemen:
RDe aanwijzingen met betrekking tot de auto-
matische uitschakeling van de passagiersair-
bag (/ pagina 48).
RBij het gebruik van een naar achteren gericht
kinderzitjesbevestigingssysteem op de passa-
giersstoel moet altijd de passagiersairbag uit-
geschakeld zijn. Dit is alleen het geval wan-
neer het controlelampje PASSENGER AIR BAG
OFF continu brandt (/ pagina 46).
RWanneer het controlelampje PASSENGER AIR
BAG OFF niet brandt, is de passagiersairbag
geactiveerd. De passagiersairbag kan tijdens
een ongeval geactiveerd worden. In dit geval
geen naar achteren gericht kinderzitjesbeves-
tigingssysteem gebruiken.
Informatie over de automatische uitschakeling van
de passagiersairbag
Bij een bezette passagiersstoel vóór en ook tij-
dens het rijden de, van de situatie afhankelijke,
correcte status van de passagiersairbag controle-
ren.
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel of
levensgevaar door voorwerpen tussen zit-
vlak en kinderzitjesbevestigingssysteem
Voorwerpen tussen de zitvlakken en het kin-
derzitjesbevestigingssysteem kunnen de wer-
king van de automatische uitschakeling van de
bijrijdersairbag verstoren.
#Geen voorwerpen tussen het zitvlak en
het kinderzitjesbevestigingssysteem leg-
gen.
#Het draagvlak van het kinderzitjesbeves-
tigingssysteem moet geheel op het zit-
vlak van de bijrijdersstoel rusten; dit con-
troleren.
#De leuning van een naar voren gericht
kinderzitjesbevestigingssysteem moet zo
volledig mogelijk tegen de rugleuning van
de bijrijdersstoel aan liggen; dit controle-
ren.
#Beslist de montagehandleiding van de
fabrikant van het kinderzitjesbevesti-
gingssysteem in acht nemen.
Bij de montage van een kinderzitjesbevestigings-
systeem op de passagiersstoel de voertuigspeci-
eke aanwijzingen in acht nemen (/ pagina 63).
Naar achteren gericht kinderzitjesbevestigingssys-
teem op de passagiersstoel
Wanneer een naar achteren gericht kinderzitjes-
bevestigingssysteem op de passagiersstoel wordt
gemonteerd, moet de passagiersairbag uitgescha-
keld zijn. Het controlelampje PASSENGER AIR
BAG OFF moet permanent branden
(/ pagina 46).
64 Kinderen veilig in de auto vervoeren
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel of
levensgevaar door gebruik van een naar
achteren gericht kinderzitjesbevestigings-
systeem bij ingeschakelde bijrijdersairbag
Wanneer een kind in een naar achteren
gericht kinderzitjesbevestigingssysteem op de
bijrijdersstoel wordt beveiligd en het controle-
lampje PASSENGER AIR BAG OFF is gedoofd,
kan de bijrijdersairbag bij een ongeval worden
geactiveerd.
Het kind kan door de airbag worden getroen.
#De bijrijdersairbag moet uitgeschakeld
zijn; dit controleren. Het controlelampje
PASSENGER AIR BAG OFF moet bran-
den.
#NOOIT een naar achteren gericht kinder-
zitjesbevestigingssysteem op een stoel
met INGESCHAKELDE FRONTAIRBAG
gebruiken, want dat kan voor het kind
DODELIJKE of ERNSTIGE VERWONDIN-
GEN tot gevolg hebben.
%Afhankelijk van het kinderzitjesbevestigings-
systeem en het postuur van het kind is de
passagiersairbag ingeschakeld. Het controle-
lampje PASSENGER AIR BAG OFF brandt niet.
De passagiersairbag kan tijdens een ongeval
geactiveerd worden. In deze status van de
passagiersairbag mag geen naar achteren
gericht kinderzitjesbevestigingssysteem op de
passagiersstoel gemonteerd zijn.
In plaats daarvan het naar achteren gerichte
kinderzitjesbevestigingssysteem op een
geschikte zitplaats achterin aanbrengen.
Naar voren gericht kinderzitjesbevestigingssys-
teem op de passagiersstoel
Wanneer een naar voren gericht kinderzitjesbe-
vestigingssysteem op de passagiersstoel wordt
gemonteerd, kan de passagiersairbag automatisch
in- of uitgeschakeld zijn. De status van de passa-
giersairbag is afhankelijk van het kinderzitjesbe-
vestigingssysteem en van het postuur van het
kind.
Het controlelampje PASSENGER AIR BAG OFF
brandt ofwel permanent of het brandt niet
(/ pagina 46). Altijd de volgende aanwijzingen in
acht nemen.
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel of
levensgevaar door verkeerde plaatsing van
het kinderzitjesbevestigingssysteem
Wanneer een kind in een naar voren gericht
kinderzitjesbevestigingssysteem op de passa-
giersstoel wordt beveiligd en de passagiers-
stoel te dicht bij de cockpit wordt geplaatst,
kan het kind bij een ongeval:
RBijvoorbeeld met delen van het interieur in
aanraking komen, wanneer het controle-
lampje PASSENGER AIR BAG OFF brandt.
RDoor de airbag worden geraakt, wanneer
het controlelampje PASSENGER AIR BAG
OFF gedoofd is.
#De passagiersstoel zo ver mogelijk naar
achteren zetten. Daarbij altijd de cor-
recte ligging van de schoudergordel
vanaf de gordeldoorvoeropening van de
auto naar de schoudergordelgeleiding
van het kinderzitjesbevestigingssysteem
in acht nemen. De schoudergordelband
moet vanaf de gordeldoorvoeropening
naar voren en omlaag verlopen. De pas-
Kinderen veilig in de auto vervoeren 65
sagiersstoel indien nodig overeenkomstig
instellen.
#Beslist de montagehandleiding van de
fabrikant van het kinderzitjesbevesti-
gingssysteem in acht nemen.
Ook de volgende aanvullende informatie in acht
nemen:
RFunctie van de automatische uitschakeling van
de passagiersairbag (/ pagina 46)
RGeschikte plaatsing van het kinderzitjesbeves-
tigingssysteem
Aanwijzingen met betrekking tot auto's zonder
automatisch uitschakeling van de passagiersair-
bag
Auto's zonder automatische uitschakeling van de
passagiersairbag hebben aan passagierszijde een
speciale sticker op de zijkant van de cockpit
(/ pagina 63).
Beslist de volgende aanwijzingen in acht nemen:
REen naar achteren gericht kinderzitjesbevesti-
gingssysteem nooit op de passagiersstoel
monteren.
REen naar achteren gericht kinderzitjesbevesti-
gingssysteem altijd op een geschikte zitplaats
achterin inbouwen.
RAanwijzingen met betrekking tot naar achteren
en naar voren gerichte kinderzitjesbevesti-
gingssystemen op de passagiersstoel
(/ pagina 63)
Geschikte kinderzitjesbevestigingssystemen
voor het vervoeren van kinderen
Informatie over het voordeel van een naar achte-
ren gericht kinderzitjesbevestigingssysteem
Een baby uitsluitend en een klein kind bij voorkeur
in een geschikt naar achteren gericht kinderzitjes-
bevestigingssysteem vervoeren. Het kind zit in dit
geval tegengesteld aan de rijrichting en kijkt naar
achteren.
Baby's en kleine kinderen hebben relatief zwakke
nekspieren in verhouding tot de grootte en het
gewicht van hun hoofd. In een naar achteren
gericht kinderzitjesbevestigingssysteem kan het
gevaar voor letsel aan de nekwervelkolom bij een
ongeval worden gereduceerd.
Toelatingscategorieën voor kinderzitjesbevesti-
gingssystemen
In de auto mogen alleen kinderzitjesbevestigings-
systemen volgens deze UNECE-normen worden
gebruikt:
RUN-R44
RUN-R129
Kenmerk op kinderzitjesbevestigingssysteem
Op het goedkeuringslabel van het kinderzitjesbe-
vestigingssysteem bevinden zich bijvoorbeeld de
volgende gegevens:
RToelatingscategorie
RGewichtsgroep van het kind
RGoedkeuringsnummer
RGrootteklasse van het kinderzitjesbevesti-
gingssysteem
66 Kinderen veilig in de auto vervoeren
Toelatingscategorieën volgens UN-R44
Voorbeeld van een goedkeuringslabel
RUniversal: Kinderzitjesbevestigingssystemen
van de categorie "Universal" zijn toegestaan
voor het inbouwen in auto's. Ze kunnen over-
eenkomstig de overzichten met betrekking tot
de geschiktheid van de zitplaatsen voor de
bevestiging van kinderzitjesbevestigingssyste-
men op de met U, UF of IUF gekenmerkte zit-
plaatsen worden gebruikt.
De kenmerking IUF hee betrekking op
ISOFIX-kinderzitjesbevestigingsystemen van
de categorie "Universal". Deze kinderzitjesbe-
vestigingssystemen moeten bovendien worden
bevestigd met Top Tether.
RSemi-Universal: Kinderzitjesbevestigingssyste-
men van de categorie "Semi-Universal" mogen
alleen worden gebruikt wanneer de auto en de
zitplaats in de autotypelijst van de fabrikant
van het kinderzitjesbevestigingssysteem zijn
aangegeven.
RAutospeciek: Kinderzitjesbevestigingssyste-
men van de categorie "autospeciek" mogen
alleen worden gebruikt wanneer de auto en de
zitplaats in de autotypelijst van de fabrikant
van het kinderzitjesbevestigingssysteem zijn
aangegeven.
Toelatingscategorieën volgens UN-R129
Voorbeeld van een goedkeuringslabel
Ri‑Size-kinderzitjesbevestigingssystemen en -
stoelverhogers met leuning: Geschikt voor
bevestiging aan i‑Size-bevestigingsbeugels. Ze
kunnen ook worden gebruik op i‑U geken-
merkte zitplaatsen.
Kinderen veilig in de auto vervoeren 67
Kinderzitjesbevestigingssystemen van deze
categorie kunnen ook worden bevestigd aan
ISOFIX-beugels, indien dit wordt toegestaan
door de fabrikant van het kinderzitjesbevesti-
gingssysteem. i‑Size-stoelverhogers met leu-
ning kunnen op de met U gekenmerkte zit-
plaatsen worden gebruikt, wanneer de zit-
plaats is goedgekeurd voor de categorie
B2/B3.
RKinderzitjesbevestigingssystemen die met de
veiligheidsgordels worden bevestigd en stoel-
verhogers die met de veiligheidsgordels wor-
den bevestigd zonder leuning van de categorie
Universal: Geschikt voor de bevestiging op de
met U gekenmerkte zitplaatsen.
RAutospecieke kinderzitjesbevestigingssyste-
men (ISOFIX-kinderzitjesbevestigingsystemen
of kinderzitjesbevestigingssystemen die met
de veiligheidsgordels worden bevestigd en kin-
derstoelverhogers met en zonder rugleuning):
Geschikt voor de bevestiging op de met i‑U of
U gekenmerkte zitplaatsen, wanneer dit wordt
toegestaan door de fabrikant van het kinder-
zitjesbevestigingssysteem.
Geschiktheid van de zitplaatsen in acht nemen
RGeschiktheid van zitplaatsen voor bevestiging
van een ISOFIX-kinderzitjesbevestigingsys-
teem (/ pagina 69)
RGeschiktheid van zitplaatsen voor bevestiging
van i‑Size-kinderzitjesbevestigingssystemen
(/ pagina 71)
RGeschiktheid van zitplaatsen voor de bevesti-
ging van kinderzitjesbevestigingssystemen die
met de veiligheidsgordels worden bevestigd
(/ pagina 72)
Overzicht geadviseerde kinderzitjesbevestigings-
systemen
%Meer informatie over het correcte kinderzit-
jesbevestigingssysteem is verkrijgbaar bij een
gekwaliceerde werkplaats. Mercedes-Benz
adviseert een Mercedes-Benz-servicewerk-
plaats.
Bevestiging met ISOFIX
Gewichtsgroep 0+ (tot 13 kg en tot circa
15 maanden)
Type1BABY SAFE plus
(inclusief basisstation)
Grootteklasse E
Goedkeuring E1 04 301 146
Bestelnummer2B6 6 86 8224
1 Fabrikant: Britax Römer. 2 Met kleurcode 9H95.
Gewichtsgroep I (9 tot 18 kg en van circa 9 maan-
den tot 4 jaar)
Type1DUO plus
Grootteklasse B1
Goedkeuring E1 04 301 133
Bestelnummer2A 000 970 43 02
1 Fabrikant: Britax Römer. 2 Met kleurcode 9H95.
68 Kinderen veilig in de auto vervoeren
Bevestiging met de veiligheidsgordel van de zit-
plaats
Gewichtsgroep 0 (tot 10 kg en tot circa 6 maan-
den) en gewichtsgroep 0+ (tot 13 kg en tot circa
15 maanden)
Type1BABY SAFE plus II
Goedkeuring E1 04 301 146
Bestelnummer2A 000 970 38 02
1 Fabrikant: Britax Römer. 2 Met kleurcode 9H95.
Gewichtsgroep I (9 tot 18 kg en van circa 9 maan-
den tot 4 jaar)
Type1DUO plus
Goedkeuring E1 04 301 133
Bestelnummer2A 000 970 43 02
1 Fabrikant: Britax Römer. 2 Met kleurcode 9H95.
Gewichtsgroep II/III (15 tot 36 kg en van circa 3
tot 12 jaar)
Type1KIDFIX XP
Goedkeuring E1 04 301 304
Bestelnummer2A 000 970 49 02
Type1AMG KIDFIX XP
Goedkeuring E1 04 301 304
Bestelnummer2A 000 970 33 02
1 Fabrikant: Britax Römer. 2 Met kleurcode 9H95.
Geschikte zitplaatsen voor de bevestiging van
kinderzitjesbevestigingssystemen
Overzicht geschiktheid van zitplaatsen voor beves-
tiging van ISOFIX-kinderzitjesbevestigingsystemen
ISOFIX is een gestandaardiseerd bevestigingssys-
teem voor speciale kinderzitjesbevestigingssyste-
men.
®Het symbool gee de geschikte zitplaatsen
aan voor de bevestiging van een ISOFIX-
kinderzitjesbevestigingsysteem conform
UN-R44 (/ pagina 66).
°ISOFIX-kinderzitjesbevestigingsystemen
kunnen ook op zitplaatsen met het i‑Size-
kenmerk worden gemonteerd
(/ pagina 71).
Alleen ISOFIX-kinderzitjesbevestigingsystemen
bevestigen, die conform UN-R44 overeenkomstig
de volgende ISOFIX-tabellen zijn goedgekeurd.
Kinderen veilig in de auto vervoeren 69
Legenda bij de volgende ISOFIX-tabellen
X Niet geschikt voor een ISOFIX-kinderzit-
jesbevestigingsysteem in deze gewichts-
groep en/of grootteklasse.
IL Geschikt voor ISOFIX-kinderzitjesbeves-
tigingsystemen overeenkomstig de tabel
in "Overzicht van de geadviseerde kinder-
zitjesbevestigingssystemen" of wanneer
de auto en de zitplaats in de autotypelijst
van de fabrikant van het kinderzitjesbe-
vestigingssysteem zijn vermeld.
IUF Geschikt voor naar voren gerichte
ISOFIX-kinderzitjesbevestigingsystemen
van de categorie "Universal" in deze
gewichtsgroep.
U Geschikt voor kinderzitjesbevestigings-
systemen van de categorie "Universal" in
deze gewichtsgroep.
L Geschikt voor semi-universele kinderzit-
jesbevestigingssystemen overeenkomstig
de tabel in "Geadviseerde kinderzitjesbe-
vestigingssystemen", of wanneer de auto
en de zitplaats in de autotypelijst van de
fabrikant van het kinderzitjesbevesti-
gingssysteem zijn aangegeven.
UF Geschikt voor naar voren gerichte kinder-
zitjesbevestigingssystemen van de cate-
gorie "Universal" in deze gewichtsgroep.
Babydraagzak voor 2e en 3e rij zitplaatsen
Grootteklasse –
Systeem
Linker/rechter zitplaats
achterin
F – ISO/L1 X
G – ISO/L2 X
Gewichtsgroep 0+ (tot 10 kg en tot circa 6 maan-
den) voor de 2e en 3e rij zitplaatsen
Grootteklasse –
Systeem
Linker/rechter zitplaats
achterin
E – ISO/R1 IL
Gewichtsgroep 0+ (tot 13 kg en tot circa 15
maanden) voor de 2e rij zitplaatsen
Grootteklasse –
Systeem
Linker/rechter zitplaats
achterin
E – ISO/R1 IL
D – ISO/R2,
ISO/R2X IL
C – ISO/R3 IL (1)
(1) Bij gebruik van een kinderzitjesbevestigingssysteem van de
grootteklasse (ISO/R3) de voorstoel in de bovenste stand plaatsen.
Daarbij erop letten dat de rugleuning van de voorstoel niet tegen
het kinderzitjesbevestigingssysteem aanligt.
70 Kinderen veilig in de auto vervoeren
Gewichtsgroep 0+ (tot 13 kg en tot circa 15
maanden) voor de 3e rij zitplaatsen
Grootteklasse –
Systeem
Linker/rechter zitplaats
achterin
E – ISO/R1 IL
D – ISO/R2,
ISO/R2X X
C – ISO/R3 X
Gewichtsgroep I (9 – 18 kg en ongeveer 9 maan-
den tot 4 jaar) voor 2e rij zitplaatsen
Grootteklasse –
Systeem
Linker/rechter zitplaats
achterin
D – ISO/R2,
ISO/R2X IL
C – ISO/R3 IL (1)
B – ISO/F2 IUF
B1 – ISO/F2X IUF
Grootteklasse –
Systeem
Linker/rechter zitplaats
achterin
A – ISO/F3 IUF
(1) Bij gebruik van een kinderzitjesbevestigingssysteem van de
grootteklasse (ISO/R3) de voorstoel in de bovenste stand plaatsen.
Daarbij erop letten dat de rugleuning van de voorstoel niet tegen
het kinderzitjesbevestigingssysteem aanligt.
Gewichtsgroep I (9 – 18 kg en ongeveer 9 maan-
den tot 4 jaar) voor 3e rij zitplaatsen
Grootteklasse –
Systeem
Linker/rechter zitplaats
achterin
D – ISO/R2,
ISO/R2X X
C – ISO/R3 X
B – ISO/F2 IUF
B1 – ISO/F2X IUF
A – ISO/F3 IUF
Overzicht geschiktheid van zitplaatsen voor beves-
tiging van i‑Size-kinderzitjesbevestigingssystemen
i‑Size is een gestandaardiseerd bevestigingssys-
teem voor speciale kinderzitjesbevestigingssyste-
men.
°i‑Size-kinderzitjesbevestigingssystemen
kunnen worden bevestigd op een zitplaats
met het i‑Size-kenmerk (/ pagina 66).
Er mogen kinderzitjesbevestigingssyste-
men worden bevestigd die zijn toegestaan
overeenkomstig de volgende i‑Size-tabel.
Legenda bij de volgende i‑Size-tabellen
X Niet geschikt voor een i‑Size-kinderzitjes-
bevestigingssysteem van de categorie
"Universal".
i‑U Geschikt voor een naar voren of een naar
achteren gericht i‑Size-kinderzitjesbeves-
tigingssysteem van de categorie "Univer-
sal".
Kinderen veilig in de auto vervoeren 71
Linker en rechter zitplaats achterin (alleen 2e rij
zitplaatsen)
i‑Size-kinderzitjesbevestigingssystemen
(ISO/R1, ISO/R2, ISO/R2X, ISO/R3,
ISO/F2, ISO/F2X, ISO/F3, ISO/B2,
ISO/B3)
i‑U
Passagiersstoel
i‑Size-kinderzitjesbevestigingssystemen
(ISO/R1, ISO/R2, ISO/R2X, ISO/R3,
ISO/F2, ISO/F2X, ISO/F3, ISO/B2,
ISO/B3)
X
Overzicht van de geschiktheid van zitplaatsen
voor de bevestiging van kinderzitjesbevestigings-
systemen die met de veiligheidsgordels worden
bevestigd
Legenda bij de volgende tabellen
U Geschikt voor kinderzitjesbevestigings-
systemen van de categorie "Universal" in
deze gewichtsgroep.
X Niet geschikt voor kinderen in deze
gewichtsgroep.
L Geschikt voor semi-universele kinderzit-
jesbevestigingssystemen overeenkomstig
de tabel in "Geadviseerde kinderzitjesbe-
vestigingssystemen", of wanneer de auto
en de zitplaats in de autotypelijst van de
fabrikant van het kinderzitjesbevesti-
gingssysteem zijn aangegeven.
UF Geschikt voor naar voren gerichte kinder-
zitjesbevestigingssystemen van de cate-
gorie "Universal" in deze gewichtsgroep.
Zitplaatsen achterin (2e rij zitplaatsen)
Gewichtsgroep 0: Tot 10 kg
Linker/rechter zitplaats achterin U, L
Middelste zitplaats achterin1U, L
Gewichtsgroep 0+: Tot 13 kg
Linker/rechter zitplaats achterin U, L
Middelste zitplaats achterin1U, L
Gewichtsgroep I: 9 tot 18 kg
Linker/rechter zitplaats achterin U, L
Middelste zitplaats achterin1U, L
Gewichtsgroep II: 15 tot 25 kg
Linker/rechter zitplaats achterin U, L
Middelste zitplaats achterin1U, L
Gewichtsgroep III: 22 tot 36 kg
Linker/rechter zitplaats achterin U, L
72 Kinderen veilig in de auto vervoeren
Middelste zitplaats achterin1U, L
1 Kinderzitjesbevestigingssystemen met steunvoet zijn niet geschikt
voor deze zitplaats.
Zitplaatsen achterin (3e rij zitplaatsen)
Gewichtsgroep 0: Tot 10 kg
Linker/rechter zitplaats achterin U, L
Gewichtsgroep 0+: Tot 13 kg
Linker/rechter zitplaats achterin U, L
Gewichtsgroep I: 9 tot 18 kg
Linker/rechter zitplaats achterin U, L
Gewichtsgroep II: 15 tot 25 kg
Linker/rechter zitplaats achterin U, L
Gewichtsgroep III: 22 tot 36 kg
Linker/rechter zitplaats achterin U, L
Aanwijzingen met betrekking tot de kinderzitjes-
bevestigingssystemen op de passagiersstoel
RWanneer u door omstandigheden een kinder-
zitjesbevestigingssysteem op de passagiers-
stoel moet monteren, beslist de aanwijzingen
voor kinderzitjesbevestigingssystemen op de
passagiersstoel in acht nemen (/ pagina 63).
RDe specieke aanwijzingen met betrekking tot
naar achteren en naar voren gerichte kinder-
zitjesbevestigingssystemen in acht nemen. Bij
een bezette passagiersstoel vóór en ook tij-
dens het rijden de, van de situatie afhanke-
lijke, correcte status van de passagiersairbag
controleren (/ pagina 46).
Passagiersstoel
Gewichtsgroep 0: Tot 10 kg
Passagiersairbag geactiveerd1X
Passagiersairbag uitgeschakeld1, 2 U, L
Gewichtsgroep 0+: Tot 13 kg
Passagiersairbag geactiveerd1X
Passagiersairbag uitgeschakeld1, 2 U, L
Gewichtsgroep I: 9 tot 18 kg
Passagiersairbag geactiveerd1UF, L
Passagiersairbag uitgeschakeld1, 2 U, L
Gewichtsgroep II: 15 tot 25 kg
Passagiersairbag geactiveerd1UF, L
Passagiersairbag uitgeschakeld1, 2 U, L
Gewichtsgroep III: 22 tot 36 kg
Passagiersairbag geactiveerd1UF, L
Passagiersairbag uitgeschakeld1, 2 U, L
1 De zittinghoek zodanig instellen dat de voorste rand van de zitting
zich in de bovenste en de achterste rand van de zitting zich in de
onderste positie bevinden.
2 De auto is uitgerust met de automatische uitschakeling van de
passagiersairbag: Het controlelampje PASSENGER AIR BAG OFF
moet branden.
Kinderen veilig in de auto vervoeren 73
Kinderzitjesbevestigingssysteem bevestigen
De stoel correct instellen
Bij de montage van een kinderzitjesbevestigings-
systeem op de linker of rechter zitplaats achterin
altijd het volgende in acht nemen:
#Ervoor zorgen dat de voeten van het kind de
voorstoel niet kunnen raken. Indien nodig de
voorstoel iets naar voren instellen.
Wanneer de hoofdsteun van het kinderzitjesbe-
vestigingssysteem in aangebrachte toestand in de
auto niet compleet kan worden uitgeschoven, leidt
dit tot een beperking in de maximale grootte-
instelling bij bepaalde kinderzitjesbevestigingssys-
temen. Hiertoe de montagehandleiding van de
fabrikant van het kinderzitjesbevestigingssysteem
in acht nemen.
%Contact met het dak bij volledig uitgeschoven
en vergrendelde hoofdsteun leidt niet tot een
beperking tijdens het gebruik.
®° Bij de montage van een ISOFIX- of
i‑Size-kinderzitjesbevestigingssysteem altijd het
volgende in acht nemen:
#Bij gebruik van een naar achteren gericht kin-
derzitjesbevestigingssysteem op een zitplaats
achterin: De voorstoel zodanig instellen dat
deze het kinderzitjesbevestigingssysteem niet
raakt.
#Bij gebruik van een naar voren gericht kinder-
zitjesbevestigingssysteem met geïntegreerde
kinderzitjegordel: De hoofdsteun van de
betreende stoel zodanig instellen, dat deze
het kinderzitjesbevestigingssysteem niet naar
voren drukt. Zo nodig kan de betreende
hoofdsteun worden uitgebouwd. Bovendien
moet de leuning van het kinderzitjesbevesti-
gingssysteem zo volledig mogelijk tegen de
rugleuning van de zitplaats aan liggen. Na het
uitbouwen van het kinderzitjesbevestigings-
systeem de hoofdsteun van de auto direct
aanbrengen en correct instellen.
#Het kinderzitjesbevestigingssysteem niet inge-
klemd en/of gedraaid tussen het dak en het
zitvlak inbouwen. Indien mogelijk de zitting-
hoek overeenkomstig instellen.
#De hoofdsteun van de auto zodanig instellen,
dat het kinderzitjesbevestigingssysteem niet
door de hoofdsteun wordt belast.
7 Bij de montage van een kinderzitjesbevesti-
gingssysteem dat met de veiligheidsgordels wordt
bevestigd bovendien het volgende in acht nemen:
#Bij gebruik van een naar achteren gericht kin-
derzitjesbevestigingssysteem op een zitplaats
achterin: De voorstoel zodanig instellen dat
deze het kinderzitjesbevestigingssysteem niet
raakt.
#Bij gebruik van een naar voren gericht kinder-
zitjesbevestigingssysteem met geïntegreerde
kinderzitjegordel: De hoofdsteun van de
betreende stoel zodanig instellen, dat deze
het kinderzitjesbevestigingssysteem niet naar
voren drukt. Zo nodig kan de betreende
hoofdsteun worden uitgebouwd. Bovendien
moet de leuning van het kinderzitjesbevesti-
gingssysteem zo volledig mogelijk tegen de
rugleuning van de zitplaats aan liggen. Na het
uitbouwen van het kinderzitjesbevestigings-
74 Kinderen veilig in de auto vervoeren
systeem de hoofdsteun van de auto direct
aanbrengen en correct instellen.
#De leuning van een naar voren gericht kinder-
zitjesbevestigingssysteem moet zo volledig
mogelijk tegen de rugleuning van de zitplaats
achterin aan liggen; dit controleren.
#Het kinderzitjesbevestigingssysteem niet inge-
klemd en/of gedraaid tussen het dak en het
zitvlak inbouwen. Indien mogelijk de zitting-
hoek overeenkomstig instellen.
#De hoofdsteun van de auto zodanig instellen,
dat het kinderzitjesbevestigingssysteem niet
door de hoofdsteun wordt belast.
#Ervoor zorgen dat de voeten van het kind de
voorstoel niet kunnen raken. Indien nodig de
voorstoel iets naar voren instellen.
7 Afhankelijk van de uitrusting van de auto bij
de montage van een geschikt kinderzitjesbevesti-
gingssysteem op de passagiersstoel altijd het vol-
gende in acht nemen:
#De aanwijzingen met betrekking tot naar ach-
teren en naar voren gerichte kinderzitjesbe-
vestigingssystemen op de passagiersstoel in
acht nemen (/ pagina 63).
#Bij gebruik van een naar voren gericht kinder-
zitjesbevestigingssysteem met geïntegreerde
kinderzitjegordel: Indien mogelijk de hoofd-
steun van de betreende stoel uitbouwen. Na
het uitbouwen van het kinderzitjesbevesti-
gingssysteem de hoofdsteun direct aanbren-
gen en correct instellen.
#De leuning van een naar voren gericht kinder-
zitjesbevestigingssysteem moet zo volledig
mogelijk tegen de rugleuning van de passa-
giersstoel aan liggen; dit controleren.
#Het kinderzitjesbevestigingssysteem niet inge-
klemd en/of gedraaid tussen het dak en het
zitvlak inbouwen.
#De hoofdsteun van de auto zodanig instellen,
dat het kinderzitjesbevestigingssysteem niet
door de hoofdsteun wordt belast.
#Nooit voorwerpen, zoals een kussen, onder of
achter het kinderzitjesbevestigingssysteem
leggen.
#De passagiersstoel zo ver mogelijk naar achte-
ren instellen en de stoel zo mogelijk in de
bovenste stand zetten. Altijd de correcte lig-
ging van de schoudergordel vanaf de gordel-
doorvoeropening van de auto naar de schou-
dergordelgeleiding van het kinderzitjesbevesti-
gingssysteem in acht nemen. De schoudergor-
delband moet vanaf de gordeldoorvoerope-
ning naar voren en zo mogelijk omlaag naar
het kinderzitjesbevestigingssysteem verlopen.
#De zittinghoogteverstelling in de laagste stand
zetten.
#De zittinghoek zodanig instellen dat de voorste
rand van de zitting zich in de bovenste en de
achterste rand van de zitting zich in de onder-
ste positie bevindt.
#De rugleuning zo rechtop mogelijk instellen.
Kinderen veilig in de auto vervoeren 75
ISOFIX- of i-Size-kinderzitjesbevestigingssysteem
monteren
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen
door niet vergrendelde achterbank, zit-
plaats achterin en rugleuning
De achterbank, zitplaatsen achterin en rugleu-
ningen kunnen, ook tijdens het rijden, naar
voren klappen.
RDaardoor wordt de inzittende krachtiger in
de veiligheidsgordel gedrukt. De veilig-
heidsgordel kan niet meer zoals bedoeld
beschermen en extra letsel veroorzaken.
RVoorwerpen of bagage in de koer‑ of
bagageruimte kunnen niet door de rugleu-
ning worden tegengehouden.
#Vóór iedere rit opletten dat de achter-
bank, de zitplaats achterin en de rugleu-
ning vergrendeld is.
Wanneer de rugleuning achterin niet vergrendeld
is, is de rode vergrendelingsindicator zichtbaar.
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel of
levensgevaar door het overschrijden van
het toegestaan totaalgewicht van kind en
kinderzitjesbevestigingssysteem
De ISOFIX‑ of i‑Size-kinderzitjesverankeringen
kunnen overbelast raken en het kind kan bij-
voorbeeld bij een ongeval niet meer worden
tegengehouden.
#Als het kind met de geïntegreerde veilig-
heidsgordel van het ISOFIX- of i-Size-kin-
derzitjesbevestigingssysteem beveiligd
is, mag het totaalgewicht van kind en
kinderzitjesbevestigingssysteem 33 kg
niet overschrijden.
Altijd de gegevens over het gewicht van het kin-
derzitjesbevestigingssysteem in acht nemen:
Rin de montage- en gebruikshandleiding van de
fabrikant van het gebruikte kinderzitjesbevesti-
gingssysteem
Rop een label aan het kinderzitjesbevestigings-
systeem, indien aanwezig
Regelmatig controleren dat het toegestaan totaal-
gewicht van kind en kinderzitjesbevestigingssys-
teem wordt aangehouden.
Bij de montage van een kinderzitjesbevestigings-
systeem altijd het volgende in acht nemen:
OAltijd het toepassingsgebied en de geschikt-
heid van zitplaatsen voor bevestiging van een
kinderzitjesbevestigingssysteem in acht
nemen.
ISOFIX-bevestigingsbeugels (/ pagina 69)
of
i‑Size-bevestigingsbeugels (/ pagina 71)
#Beslist voor iedere rit controleren, of het
ISOFIX-kinderzitjesbevestigingsysteem of het
i‑Size-kinderzitjesbevestigingssysteem correct
in beide bevestigingsbeugels van de auto ver-
grendeld is.
76 Kinderen veilig in de auto vervoeren
*AANWIJZING Beschadiging van de veilig-
heidsgordel van de middelste zitplaats bij
de montage van het kinderzitjesbevesti-
gingssysteem
#Controleren dat de veiligheidsgordel niet
bekneld raakt.
Achterbank (2e rij zitplaatsen):
1ISOFIX-bevestigingsbeugels
2i‑Size-bevestigingsbeugels
#Het ISOFIX- of het i‑Size-kinderzitjesbevesti-
gingssysteem aan beide ISOFIX-bevestigings-
beugels monteren.
Auto's met 3e rij zitplaatsen:
#Het ISOFIX-kinderzitjesbevestigingsysteem
aan beide ISOFIX-bevestigingsbeugels 1
monteren.
Kinderen veilig in de auto vervoeren 77
Top Tether bevestigen
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel of
levensgevaar bij niet vergrendelde rugleu-
ningen van de zitplaatsen achterin na
montage van de Top Tether‑gordels
De rugleuningen van de zitplaatsen achterin
kunnen tijdens het rijden naar voren klappen.
Daardoor kunnen kinderzitjesbevestigingssys-
temen niet meer zoals bedoeld beschermen.
Bovendien kan extra letsel veroorzaakt wor-
den.
#De rugleuningen van de zitplaatsen ach-
terin na het monteren van de Top
Tether‑gordels altijd vergrendelen.
#Beslist de vergrendelingsindicator in acht
nemen.
Wanneer de rugleuning achterin niet vergrendeld
is, is de rode vergrendelingsindicator zichtbaar.
¯Indien het kinderzitjesbevestigingssysteem
van een Top Tether-gordel voorzien is:
Top Tether kan het gevaar voor letsel ver-
minderen. De Top Tether-gordel biedt de
mogelijkheid voor een extra verbinding tus-
sen het met ISOFIX of met i‑Size beves-
tigde kinderzitjesbevestigingssysteem en
de auto.
De Top Tether-verankeringen van de 2e rij zitplaat-
sen bevinden zich aan de achterzijde van de beide
buitenste zitplaatsen achterin van de 2e rij zit-
plaatsen. Voor de 3e rij zitplaatsen moet u de Top
Tether-verankering aan de achterzijde van de rug-
leuning van de 3e rij zitplaatsen gebruiken.
Weergave 2e rij zitplaatsen
#Indien nodig de hoofdsteun 1 omhoogschui-
ven (/ pagina 118).
#Het ISOFIX- of het i‑Size-kinderzitjesbevesti-
gingssysteem met Top Tether inbouwen. Daar-
bij de montagehandleiding van de fabrikant
van het kinderzitjesbevestigingssysteem in
acht nemen.
78 Kinderen veilig in de auto vervoeren
#De Top Tether-gordel 4 onder de hoofdsteun
1 tussen de beide hoofdsteunstangen door-
voeren.
#De Top Tether-haak 3 zonder deze te ver-
draaien in de Top Tether-verankering 2
bevestigen.
#De Top Tether-gordel 4 spannen. Daarbij de
montagehandleiding van de fabrikant van het
kinderzitjesbevestigingssysteem in acht
nemen.
#Indien nodig de hoofdsteun 1 omlaagschui-
ven (/ pagina 118). Erop letten dat de Top
Tether-gordel 4 niet in het verloop wordt
gehinderd.
Kinderzitjesbevestigingssysteem met de veilig-
heidsgordel bevestigen
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen
door niet vergrendelde achterbank, zit-
plaats achterin en rugleuning
De achterbank, zitplaatsen achterin en rugleu-
ningen kunnen, ook tijdens het rijden, naar
voren klappen.
RDaardoor wordt de inzittende krachtiger in
de veiligheidsgordel gedrukt. De veilig-
heidsgordel kan niet meer zoals bedoeld
beschermen en extra letsel veroorzaken.
RVoorwerpen of bagage in de koer‑ of
bagageruimte kunnen niet door de rugleu-
ning worden tegengehouden.
#Vóór iedere rit opletten dat de achter-
bank, de zitplaats achterin en de rugleu-
ning vergrendeld is.
Wanneer de rugleuning achterin niet vergrendeld
is, is de rode vergrendelingsindicator zichtbaar.
#Voor een kinderzitjesbevestigingssysteem van
de categorie "Universal" of "Semi-Universal"
controleren of dit voor de zitplaats van de auto
is toegestaan.
#Het kinderzitjesbevestigingssysteem monte-
ren.
Het draagvlak van het kinderzitjesbevesti-
gingssysteem moet volledig op het zitvlak van
de zitplaats rusten.
#Altijd de correcte ligging van de schoudergor-
del vanaf de gordeldoorvoeropening van de
auto naar de schoudergordelgeleiding van het
kinderzitjesbevestigingssysteem in acht
nemen.
De schoudergordelband moet vanaf de gordel-
doorvoeropening naar voren en zo mogelijk
omlaag naar het kinderzitjesbevestigingssys-
teem verlopen.
#Bij de montage op de zitplaats achterin: Indien
aanwezig, bovendien Top Tether bevestigen.
#Bij de montage op de passagiersstoel: Indien
noodzakelijk de gordeldoorvoeropening en de
passagiersstoel overeenkomstig instellen.
Kinderen veilig in de auto vervoeren 79
Kinderbeveiligingen
Kinderslot voor achterportieren vergrendelen of
ontgrendelen
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen
en letsel als kinderen zonder toezicht in
de auto worden achtergelaten
Wanneer kinderen zonder toezicht in het voer-
tuig achterblijven, kunnen zij met name:
RPortieren openen en daardoor andere per-
sonen of verkeersdeelnemers in gevaar
brengen.
RUitstappen en door het verkeer worden
gegrepen.
RUitrustingen van de auto bedienen en bij-
voorbeeld bekneld raken.
Bovendien kunnen kinderen de auto in bewe-
ging zetten, door bijvoorbeeld:
RDe parkeerrem vrijzetten.
RDe transmissiestand wijzigen.
RHet voertuig starten.
#Kinderen nooit zonder toezicht in de auto
laten.
#Bij het verlaten van de auto altijd de sleu-
tel meenemen en de auto vergrendelen.
#Sleutel buiten bereik van kinderen bewa-
ren.
&WAARSCHUWING Levensgevaar door
grote blootstelling aan kou of warmte in
de auto
Wanneer personen – in het bijzonder kinderen
– langdurig aan hoge of lage temperaturen
worden blootgesteld, bestaat gevaar voor let-
sel of zelfs levensgevaar!
#Personen – in het bijzonder kinderen –
nooit zonder toezicht in de auto laten.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen
en letsel als kinderen zonder toezicht in
de auto worden achtergelaten
Wanneer kinderen meerijden, kunnen deze
met name:
RPortieren openen en daardoor andere per-
sonen of verkeersdeelnemers in gevaar
brengen.
RUitstappen en door het verkeer worden
gegrepen.
RUitrustingen van de auto bedienen en bij-
voorbeeld bekneld raken.
#Wanneer kinderen meerijden, altijd de
aanwezige kinderbeveiligingen activeren.
#Kinderen nooit zonder toezicht in de auto
laten.
#Bij het verlaten van de auto altijd de sleu-
tel meenemen en de auto vergrendelen.
Auto's voor het Verenigd Koninkrijk: De belang-
rijke veiligheidsaanwijzingen in het hoofdstuk
"Aanwijzingen met betrekking tot de extra portier-
vergrendeling" in acht nemen.
80 Kinderen veilig in de auto vervoeren
Kindersloten zijn aanwezig voor de achterportie-
ren en de zijruiten achterin.
Het kinderslot in de achterportieren vergrendelt
elk portier afzonderlijk. Dit kan dan niet meer van
binnenuit worden geopend.
#De hendel in de richting van de pijl 1 (ver-
grendelen) of 2 (ontgrendelen) indrukken.
#Vervolgens de werking van het kinderslot con-
troleren.
Kinderslot voor zijruiten achterin vergrendelen of
ontgrendelen
#Vergrendelen/ontgrendelen: De toets 2
indrukken.
De zijruit achterin kan in de volgende gevallen
worden geopend of gesloten:
RHet controlelampje 1 brandt: Met de
schakelaar op het bestuurdersportier
RHet controlelampje 1 is gedoofd: Met de
schakelaar op het betreende achterpor-
tier of het bestuurdersportier
Kinderen veilig in de auto vervoeren 81
Sleutel
Overzicht van de werking van de sleutel
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen
en letsel als kinderen zonder toezicht in
de auto worden achtergelaten
Wanneer kinderen zonder toezicht in het voer-
tuig achterblijven, kunnen zij met name:
RPortieren openen en daardoor andere per-
sonen of verkeersdeelnemers in gevaar
brengen.
RUitstappen en door het verkeer worden
gegrepen.
RUitrustingen van de auto bedienen en bij-
voorbeeld bekneld raken.
Bovendien kunnen kinderen de auto in bewe-
ging zetten, door bijvoorbeeld:
RDe parkeerrem vrijzetten.
RDe transmissiestand wijzigen.
RHet voertuig starten.
#Kinderen nooit zonder toezicht in de auto
laten.
#Bij het verlaten van de auto altijd de sleu-
tel meenemen en de auto vergrendelen.
#Sleutel buiten bereik van kinderen bewa-
ren.
*AANWIJZING Beschadiging van de sleutel
door magnetische velden
#De sleutels uit de buurt van sterke mag-
netische velden houden.
Voertuigsleutel
1Vergrendelen
2Controlelampje
3Ontgrendelen
4Achterklep openen en sluiten
%Wanneer het controlelampje 2 bij het indruk-
ken van de toets Ü of ß niet gaat bran-
den, is de batterij bijna leeg of eventueel ont-
laden. De batterij zo snel mogelijk vervangen.
De batterij van de sleutel vervangen
(/ pagina 84).
82 Openen en sluiten
Met de sleutel worden de volgende componenten
ver- en ontgrendeld:
RPortieren
RContactdoosklep
RAchterklep
Wanneer de auto niet binnen circa 40 seconden
na het ontgrendelen wordt geopend, wordt deze
weer vergrendeld. De diefstalbeveiliging wordt
opnieuw geactiveerd.
De sleutel niet bewaren bij elektronische appara-
ten of metalen voorwerpen. Dit kan de werking
van de sleutel nadelig beïnvloeden.
Akoestisch sluitsignaal in- of uitschakelen
Multimediasysteem:
4© 5Instellingen 5Voertuig
#Akoes. sluitmelding in- of uitschakelen.
%Het volgende in acht nemen:
De geselecteerde instelling van het akoestisch
sluitsignaal dient in overeenstemming te zijn
met de betreende nationale verkeersregels.
In sommige landen, waaronder Duitsland, is
het gebruik van het akoestisch sluitsignaal
wettelijk niet toegestaan (in Duitsland con-
form §16 Abs. 1 en §30 Abs. 1 StVO). De
bestuurder van de auto dient zich aan de
voorschrien te houden. In landen waar het
gebruik van deze functie niet is toegestaan, is
deze functie in uw auto niet geactiveerd en
mag ook niet worden geactiveerd.
Ontgrendelingsinstellingen wijzigen
Mogelijke ontgrendelingsfuncties van de sleutel:
RCentraal ontgrendelen
RBestuurdersportier en contactdoosklep ont-
grendelen
#Tussen de instellingen omschakelen: De toet-
sen Ü en ß tegelijkertijd circa zes
seconden indrukken, tot het controlelampje
tweemaal knippert.
Mogelijkheden wanneer de ontgrendelingsfunctie
bestuurdersportier en contactdoosklep is geko-
zen:
RAuto centraal ontgrendelen: De toets Ü
tweemaal indrukken.
RAuto's met KEYLESS-GO: Wanneer u de bin-
nenzijde van de portiergreep van het bestuur-
dersportier aanraakt, worden alleen het
bestuurdersportier en de contactdoosklep
ontgrendeld.
Werking van de sleutel deactiveren
Auto's met KEYLESS-GO: Wanneer u de werking
van de sleutel deactiveert, worden ook de KEY-
LESS-GO-functies gedeactiveerd. Een toegangs-
of wegrijbeveiliging door KEYLESS-GO is in dat
geval niet meer mogelijk met de betreende sleu-
tel. Activeer de werking van de sleutel, zodat alle
functies weer zoals gewend met deze sleutel
beschikbaar zijn.
U kunt de werking van de sleutel bovendien deac-
tiveren om het stroomverbruik van de betreende
sleutel te reduceren, wanneer u de auto of een
sleutel gedurende langere tijd niet gebruikt.
#De toets ß van de sleutel indrukken en
ingedrukt houden.
Openen en sluiten 83
#Met ingedrukte toets ß onmiddellijk de
toets Ü van de sleutel tweemaal kort na
elkaar indrukken.
Het controlelampje van de sleutel gaat een-
maal kort en eenmaal lang branden.
%U hee de volgende mogelijkheden om de
sleutel weer te activeren:
REen willekeurige toets van de sleutel
indrukken.
RDe auto met de sleutel in het opbergvak
van de middenconsole starten
(/ pagina 170).
Noodsleutel verwijderen en aanbrengen
Noodsleutel verwijderen
#De ontgrendelingsknop 1 indrukken.
De noodsleutel 2 wordt iets naar buiten
geschoven.
#De noodsleutel 2 eruit trekken, tot deze in
de tussenstand vergrendelt.
#Opnieuw de ontgrendelingsknop 1 indrukken
en de noodsleutel 2 er helemaal uittrekken.
Noodsleutel aanbrengen
#De ontgrendelingsknop 1 indrukken.
#De noodsleutel 2 in de tussenstand of hele-
maal aanbrengen, tot hij vergrendelt.
%Om de sleutel aan een sleutelbos te bevesti-
gen, kan de tussenstand van de noodsleutel
2 worden gebruikt.
Batterij van de sleutel vervangen
&GEVAAR Levensgevaar door inslikken van
batterijen
Batterijen bevatten giige en agressieve com-
ponenten. Als batterijen worden ingeslikt of op
een andere manier in het lichaam terechtko-
men, kan dit binnen twee uur tot zware inwen-
dige verbrandingen leiden.
Er dreigt levensgevaar!
#Batterijen buiten bereik van kinderen
bewaren.
#Wanneer het deksel en/of het batterijen-
vak niet goed sluiten, de sleutel niet
meer gebruiken en buiten bereik van kin-
deren bewaren.
84 Openen en sluiten
#Als batterijen zijn ingeslikt of op een
andere manier in het lichaam terecht zijn
gekomen, onmiddellijk de hulp van een
arts inroepen.
+MILIEU-AANWIJZING Milieuschade door
een ondeskundige afvoer van batterijen
Accu's bevatten schadelijke stoen.
Het is wettelijke verboden, deze samen met
het huisvuil af te voeren.
#
Accu's op milieuvriendelijke
wijze afvoeren. Ontladen batterijen bij
een gekwaliceerde werkplaats of bij
een inzamelpunt voor oude batterijen
afgeven.
Voorwaarden
REr is één 3V-knoopcel van het type CR 2032
nodig.
Mercedes-Benz adviseert om de batterij bij een
gekwaliceerde werkplaats te laten vervangen.
#De noodsleutel verwijderen (/ pagina 84).
#De ontgrendelingsknop 2 volledig omlaag-
drukken en het deksel 1 in de richting van de
pijl openschuiven.
#Het deksel 1 in de richting van de pijl open-
klappen en verwijderen.
#Het batterijenvak 3 eruit trekken en de lege
batterij verwijderen.
#De nieuwe batterij in het batterijenvak 3 aan-
brengen. Daarbij de markering van de pluspool
in het batterijenvak en op de batterij in acht
nemen.
#Het batterijenvak 3 erin schuiven.
#Het deksel 1 weer aanbrengen en dicht-
schuiven, tot het vastklikt.
Problemen met de sleutel verhelpen
U kunt de auto niet meer ver- of ontgrendelen.
Mogelijke oorzaken:
RDe batterij van de sleutel is zwak of leeg.
#Met het controlelampje de batterij controleren
(/ pagina 82).
#Eventueel de batterij van de sleutel vervangen
(/ pagina 84).
#De reservesleutel gebruiken.
#Voor het ver- of ontgrendelen de noodsleutel
gebruiken (/ pagina 89).
#De sleutel bij een gekwaliceerde werkplaats
laten controleren.
Openen en sluiten 85
Een sterke radiobron veroorzaakt een storing.
Mogelijke oorzaken van een slechte werking van
de functie van de sleutel:
Rhoogspanningskabels
Rmobiele telefoons
Relektronische apparaten (notebooks, tablets)
Rafscherming door metalen voorwerpen of con-
tactlussen voor poort- of slagboominstallaties
#Op voldoende afstand tussen de sleutel en
een potentiële storingsbron letten.
U hee een sleutel verloren.
#De sleutel bij een gekwaliceerde werkplaats
laten blokkeren.
#Zo nodig de mechanische sloten laten vervan-
gen.
Portieren
Aanwijzingen met betrekking tot extra portierver-
grendeling
De extra portiervergrendeling is alleen beschik-
baar bij auto's voor het Verenigd Koninkrijk.
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel voor
personen in de auto bij geactiveerde extra
portiervergrendeling
Wanneer de extra portiervergrendeling geacti-
veerd is, kunnen de portieren niet meer van
binnenuit geopend worden.
#Personen, in het bijzonder kinderen,
nooit zonder toezicht in de auto achterla-
ten.
#Wanneer zich personen in de auto bevin-
den, nooit de extra portiervergrendeling
activeren.
De extra portiervergrendeling wordt in de vol-
gende gevallen automatisch geactiveerd:
RDe auto wordt vergrendeld met de sleutel.
RDe auto wordt vergrendeld met KEYLESS-GO.
Als de auto via Mercedes me connect is vergren-
deld, is de extra portiervergrendeling niet actief
(/ pagina 301).
Wanneer de extra portiervergrendeling is geacti-
veerd, kunt u de portieren niet van binnenuit ope-
nen.
%Na de vergrendeling kunt u met de claxon een
signaal laten geven.
De activering van de extra portiervergrendeling
kan worden voorkomen, door voor het vergrende-
len van de auto de interieurbeveiliging uit te scha-
kelen (/ pagina 105).
Portieren van binnenuit ontgrendelen en openen
#Alleen voor het Verenigd Koninkrijk: De aan-
wijzingen voor de extra portiervergrendeling in
acht nemen (/ pagina 86).
#Aan de portiergreep 1 trekken.
86 Openen en sluiten
Auto van binnenuit centraal ver- en ontgrendelen
#Ontgrendelen: De toets 1 indrukken.
#Vergrendelen: De toets 2 indrukken.
Wanneer de auto vergrendeld is, brandt het
rode controlelampje in de toets 2.
De contactdoosklep wordt niet ver- en ontgren-
deld. Wanneer een sleutel in de auto wordt her-
kend, kan de contactdoosklep desondanks wor-
den geopend.
De auto wordt niet ontgrendeld:
RWanneer u de auto met de sleutel hebt ver-
grendeld
RWanneer u de auto met KEYLESS-GO hebt ver-
grendeld
Auto met KEYLESS-GO ver- en ontgrendelen
Voorwaarden
RDe sleutel bevindt zich buiten de auto.
RDe afstand van de sleutel tot de auto is niet
meer dan 1 m.
RHet bestuurdersportier en het portier, waarvan
de portiergreep wordt bediend, zijn gesloten.
*AANWIJZING Schade aan de auto door het
onbedoeld openen van de achterklep
RBij het gebruik van een wasstraat
RBij het gebruik van een hogedrukreiniger
#In deze situaties de functie van de sleutel
deactiveren.
of
#Erop letten dat de sleutel ten minste 3 m
van de auto verwijderd is.
De aanwijzingen in acht nemen met betrekking
tot:
Rmet betrekking tot het auto wassen in een
wasstraat (/ pagina 327)
Rmet betrekking tot het gebruik van een hoge-
drukreiniger (/ pagina 329)
Openen en sluiten 87
#Auto ontgrendelen: De binnenzijde van de por-
tiergreep aanraken.
#Auto vergrendelen: Het sensorvlak 1 of 2
aanraken.
#Comfortsluiting: Het verdiepte sensorvlak 2
aanraken tot het sluitingsproces is voltooid.
%Meer informatie over de comfortsluiting
(/ pagina 98).
Wanneer de achterklep van buitenaf wordt
geopend, wordt deze automatisch ontgrendeld.
Problemen met KEYLESS-GO verhelpen
De auto kan niet meer met de KEYLESS-GO wor-
den ver- en ontgrendeld.
Mogelijke oorzaken:
RDe functie van de sleutel is gedeactiveerd.
RDe batterij van de sleutel is zwak of leeg.
#De functie van de sleutel activeren
(/ pagina 83).
#Met het controlelampje de batterij controleren
(/ pagina 82).
#Eventueel de batterij van de sleutel vervangen
(/ pagina 84).
#De reservesleutel gebruiken.
#Voor het ver- of ontgrendelen de noodsleutel
gebruiken (/ pagina 89).
#De auto en de sleutel bij een gekwaliceerde
werkplaats laten controleren.
Een sterke radiobron veroorzaakt een storing.
Mogelijke oorzaken van de beïnvloeding van de
KEYLESS-GO-functie:
Rhoogspanningskabels
Rmobiele telefoons
Relektronische apparaten (notebooks, tablets)
Rafscherming door metalen voorwerpen of con-
tactlussen voor poort- of slagboominstallaties
#Op voldoende afstand tussen de sleutel en
een potentiële storingsbron letten.
Automatische vergrendeling in- en uitschakelen
Wanneer de auto is ingeschakeld en de wielen
sneller dan stapvoets draaien, wordt de auto auto-
matisch vergrendeld.
88 Openen en sluiten
#Inschakelen: De toets 2 circa vijf seconden
ingedrukt houden, tot een geluidssignaal
klinkt.
#Uitschakelen: De toets 1 circa vijf seconden
ingedrukt houden, tot een geluidssignaal
klinkt.
Wanneer de auto vergrendeld is, brandt het rode
controlelampje in de toets 2.
Als de functie is ingeschakeld, bestaat in de vol-
gende situaties gevaar voor buitensluiten:
RBij het aanslepen of aanduwen van de auto
RAls de auto zich op een rollentestbank bevindt
Auto met de noodsleutel ver- en ontgrendelen
Bestuurdersportier met de noodsleutel ver- en
ontgrendelen
%Wanneer de auto volledig met de noodsleutel
moet worden vergrendeld, bij geopend
bestuurdersportier eerst de toets voor de ver-
grendeling van binnenuit indrukken. Vervol-
gens het bestuurdersportier met de noodsleu-
tel vergrendelen.
%Wanneer het bestuurdersportier of het koer-
deksel met de noodsleutel wordt ontgrendeld
en vervolgens wordt geopend, wordt de dief-
stal-/inbraakalarminstallatie geactiveerd.
#De noodsleutel verwijderen (/ pagina 84).
#De noodsleutel tot de aanslag in de opening
1 van de afdekkap schuiven.
#Iets aan de portiergreep trekken en deze vast-
houden.
#De afdekkap met de noodsleutel zo recht
mogelijk van de auto weg trekken, tot hij los-
komt.
Openen en sluiten 89
#De portiergreep loslaten.
#Ontgrendelen: De noodsleutel linksom in de
stand 1 draaien.
#Vergrendelen: De noodsleutel rechtsom in de
stand 1 draaien.
#De afdekkap voorzichtig op de slotcilinder
drukken totdat hij vastklikt en stevig vastzit.
Passagiersportier en achterportieren vergrendelen
#Een geschikt voorwerp, bijvoorbeeld de nood-
sleutel, in de uitsparing 1 van het portierslot
aanbrengen.
#Linkerzijde van de auto vergrendelen: De
noodsleutel tot de aanslag linksom draaien.
#Rechterzijde van de auto vergrendelen: De
noodsleutel tot de aanslag rechtsom draaien.
Wanneer het vergrendelde portier vervolgens
wordt gesloten, kunt u dit niet meer van buitenaf
openen.
Bagageruimte
Achterklep openen
*AANWIJZING Beschadiging van de achter-
klep door obstakels op de auto
De achterklep zwenkt bij het openen naar ach-
teren en omhoog.
#Erop letten dat er voldoende plaats ach-
ter en boven de achterklep is.
#Op de bovenzijde van de Mercedes-Benz-ster
drukken.
#Auto's met HANDS-FREE ACCESS: Met een
voet onder de bumper schoppen
(/ pagina 94).
90 Openen en sluiten
Auto's met EASY-PACK-achterklep
#Aan de afstandsbedieningstoets 1 trekken,
tot de achterklep opent.
of
#De toets p van de sleutel lang indrukken.
#Als de achterklep is ontgrendeld op de boven-
zijde van de Mercedes-Benz-ster drukken.
#Een achterklep die in de tussenstand is
gestopt omhoogtrekken. Loslaten zodra deze
begint te openen.
Wanneer een obstakel de achterklep tijdens het
automatisch openen hindert, wordt de achterklep
gestopt door de blokkeerherkenning. De automati-
sche blokkeerherkenning is slechts een hulpmid-
del. Deze ontslaat u er niet van zelf goed te blijven
opletten.
Achterklep sluiten
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel door
niet-vastgezette voorwerpen in de auto
Wanneer voorwerpen, bagage of lading niet of
onvoldoende vastgezet is, kan het verschui-
ven, kantelen of rondslingeren en daardoor
inzittenden raken.
Er bestaat gevaar voor letsel, in het bijzonder
bij remmanoeuvres of plotselinge richtingswij-
zigingen!
#Voorwerpen altijd zodanig opbergen, dat
ze niet kunnen rondslingeren.
#Voorwerpen, bagage of lading voor het
wegrijden beveiligen tegen verschuiven
of kantelen.
De aanwijzingen met betrekking tot het beladen
van de auto in acht nemen.
Aanwijzingen met betrekking tot het sluiten van
de achterklep: Uw auto is uitgerust met automati-
sche sleutelherkenning. Wanneer wordt herkend
dat een bij de auto behorende sleutel zich in de
auto bevindt, wordt de achterklep niet vergren-
deld.
In acht nemen dat de achterklep in de volgende
situatie niet wordt vergrendeld:
RU hebt de auto vergrendeld en sluit de achter-
klep, terwijl een bij de auto behorende sleutel
in de auto ligt.
en
REr wordt geen tweede bij de auto behorende
sleutel buiten de auto herkend.
De automatische sleutelherkenning is slechts een
hulpmiddel en is geen vervanging van uw oplet-
tendheid.
Openen en sluiten 91
#Vóór het vergrendelen controleren of ten min-
ste één bij de auto behorende sleutel zich bui-
ten de auto bevindt.
#Achterklep sluiten: De achterklep aan de
handgreep omlaagtrekken en in het slot laten
vallen.
Auto's met EASY-PACK-achterklep
&WAARSCHUWING Inklemgevaar bij het
automatisch sluiten van de achterklep
Er kunnen lichaamsdelen bekneld raken. Er
kunnen zich personen in het sluitgebied bevin-
den.
#Erop letten dat zich niemand in de omge-
ving van het sluitgebied bevindt.
Om de sluitprocedure te stoppen, een van de
volgende mogelijkheden gebruiken:
RDe toets p in de sleutel indrukken.
RDe afstandsbedieningstoets op het
bestuurdersportier indrukken of eraan
trekken.
RDe sluit‑ of vergrendelingstoets op de ach-
terklep indrukken.
ROp de bovenzijde van de Mercedes-Benz
ster in de achterklep drukken.
Auto's met HANDS-FREE ACCESS: De sluitproce-
dure kan ook met een schoppende beweging
onder de achterbumper worden gestopt.
#Achterklep sluiten: De achterklep iets omlaag-
trekken. Loslaten zodra deze begint te sluiten.
#De spanningsvoorziening of de auto inschake-
len.
#De afstandsbedieningstoets 1 indrukken, tot
de achterklep volledig gesloten is.
92 Openen en sluiten
#De sluittoets 1 in de achterklep indrukken.
Auto's met KEYLESS-GO
#De vergrendelingstoets 2 in de achterklep
indrukken.
Wanneer een sleutel buiten de auto wordt her-
kend, wordt de achterklep gesloten en de auto
vergrendeld.
#De toets p van de sleutel lang indrukken.
De sleutel moet zich daarbij in de omgeving
van de auto bevinden.
Auto's met HANDS-FREE ACCESS
#Met de voet een schoppende beweging onder
de bumper maken (/ pagina 94).
Automatische anti-inklemfunctie van de achter-
klep
De achterklep is uitgerust met een automatische
blokkeerherkenning met anti-inklemfunctie. Wan-
neer een object de achterklep tijdens de automa-
tische sluitprocedure hindert, wordt deze automa-
tisch weer iets geopend. De automatische blok-
keerherkenning met anti-inklemfunctie is slechts
een hulpmiddel. U dient zelf altijd goed te blijven
opletten.
#Bij het sluiten controleren dat zich geen
lichaamsdelen in het sluitgebied bevinden.
&WAARSCHUWING Inklemgevaar ondanks
anti-inklemfunctie
De anti-inklemfunctie reageert niet:
Rop zachte, lichte en dunne objecten, bij-
voorbeeld vingers
Raan het einde van de sluitprocedure
De anti-inklemfunctie kan het inklemmen
vooral in deze situaties niet voorkomen.
#Ervoor zorgen dat zich geen lichaamsde-
len in het sluitgebied bevinden.
Wanneer iemand bekneld raakt, ofwel:
RDe toets p in de sleutel indrukken.
RDe afstandsbedieningstoets op het
bestuurdersportier indrukken of eraan
trekken.
RDe sluit‑ of vergrendelingstoets op de ach-
terklep indrukken.
ROp de bovenzijde van de Mercedes-Benz
ster in de achterklep drukken.
Openen en sluiten 93
Functie HANDS-FREE ACCESS
Met HANDS-FREE ACCESS kunt u door een
schoppende beweging met de voet onder de bum-
per de achterklep openen, sluiten of stoppen.
De schoppende beweging activeert afwisselend
een openings- of sluitingsprocedure.
De aanwijzingen met betrekking tot het openen
(/ pagina 90) en sluiten (/ pagina 91) van de
achterklep.
%Tijdens het openen of sluiten van de achter-
klep klinken er twee waarschuwingssignalen.
*AANWIJZING Schade aan de auto door het
onbedoeld openen van de achterklep
RBij het gebruik van een wasstraat
RBij het gebruik van een hogedrukreiniger
#In deze situaties de functie van de sleutel
deactiveren.
of
#Erop letten dat de sleutel ten minste 3 m
van de auto verwijderd is.
Ervoor zorgen dat u bij het maken van de schop-
pende beweging stevig staat. Anders kunt u bij-
voorbeeld bij ijzel uw evenwicht verliezen.
De volgende aanwijzingen in acht nemen:
RDe sleutel bevindt zich achter de auto.
RBij de schoppende beweging ten minste
30 cm van de auto verwijderd blijven.
RBij de schoppende beweging niet de bumper
aanraken.
RDe schoppende beweging niet te langzaam uit-
voeren.
RDe schoppende beweging moet naar de auto
toe en er vandaan plaatsvinden.
1Registratiegebied van de sensoren
Wanneer meerdere schoppende bewegingen ach-
ter elkaar zonder succes zijn, tien seconden
wachten.
94 Openen en sluiten
Systeemgrenzen
Het systeem kan in de volgende gevallen mogelijk
niet correct werken of buiten werking zijn:
RDe sensoren zijn vervuild, bijvoorbeeld door
pekel of sneeuwophoping.
RWanneer de schoppende beweging met een
beenprothese wordt uitgevoerd.
De achterklep kan in de volgende situaties onbe-
doeld openen of sluiten:
RWanneer personen armen of benen in het regi-
stratiegebied bewegen, bijvoorbeeld bij het
poetsen van de auto of bij het oprapen van
voorwerpen.
RWanneer voorwerpen achter de auto langs
worden gevoerd of neergezet, bijvoorbeeld
een laadkabel of bagage.
RWanneer spanbanden, dekzeilen of andere
afdekkingen over de bumper worden getrok-
ken.
RWanneer een beschermingsmat wordt gebruikt
die over de laaddrempel omlaag in het regi-
stratiegebied van de sensoren hangt.
RWanneer de beschermingsmat niet correct is
bevestigd.
In deze en vergelijkbare situaties de functie van
de sleutel deactiveren (/ pagina 83) of geen
sleutel bij u dragen.
Openingshoek van de achterklep begrenzen
Openingshoekbegrenzing inschakelen
U kunt de openingshoek van de achterklep in de
bovenste openingshel begrenzen tot net voor de
eindstand.
#De openingsbeweging van de achterklep in de
gewenste stand stoppen.
#De sluittoets in de achterklep ingedrukt hou-
den, tot een kort geluidssignaal klinkt.
De openingshoekbegrenzing is ingeschakeld.
De achterklep stopt nu bij het openen in de
opgeslagen positie.
Om de achterklep volledig te openen, na het auto-
matisch stoppen opnieuw aan het bovenste
gedeelte van de Mercedes-Benz ster in de achter-
klep trekken.
Openingshoekbegrenzing uitschakelen
#De sluittoets in de achterklep ingedrukt hou-
den, tot twee korte geluidssignalen klinken.
Achterklep met de noodsleutel ontgrendelen
Voorwaarden
RDe rugleuning achterin is naar voren geklapt.
RDe bagageruimteafdekking is uitgebouwd.
Openen en sluiten 95
#De noodsleutel verwijderen (/ pagina 84).
#De noodsleutel 2 in de opening in de bekle-
ding 1 schuiven en naar binnen drukken.
De achterklep wordt ontgrendeld.
Zijruiten
Zijruiten openen en sluiten
&WAARSCHUWING Inklemgevaar bij het
openen van een zijruit
Bij het openen van een zijruit kunnen
lichaamsdelen tussen de zijruit en het ruit-
frame getrokken worden of bekneld raken.
#Bij het openen controleren dat niemand
de zijruit aanraakt.
#Wanneer iemand bekneld raakt, direct
de toets loslaten of aan de toets trekken
om de zijruit weer te sluiten.
&WAARSCHUWING Inklemgevaar bij het
sluiten van een zijruit
Bij het sluiten van een zijruit kunnen lichaams-
delen in het sluitgebied bekneld raken.
#Bij het sluiten controleren, of zich geen
lichaamsdelen in het sluitgebied bevin-
den.
#Wanneer iemand bekneld raakt, direct
de toets loslaten of de toets indrukken
om de zijruit weer te openen.
&WAARSCHUWING Inklemgevaar bij het
bedienen van de zijruiten door kinderen
Wanneer kinderen de zijruiten bedienen, kun-
nen ze bekneld raken, in het bijzonder wan-
neer ze zonder toezicht zijn.
#De kinderbeveiliging voor de zijruiten
achterin activeren.
#Bij het verlaten van de auto altijd de sleu-
tel meenemen en de auto vergrendelen.
#Kinderen nooit zonder toezicht in de auto
laten.
Voorwaarden
RDe spanningsvoorziening of de auto is inge-
schakeld.
1Sluiten
2Openen
De toetsen in het bestuurdersportier hebben voor-
rang.
96 Openen en sluiten
#Automatische beweging starten: De toets
W tot voorbij het drukpunt drukken of er
aan trekken en weer loslaten.
#Automatische beweging onderbreken: De
toets W opnieuw indrukken of eraan trek-
ken.
Wanneer de auto is geparkeerd kunt u de zijruiten
nog steeds bedienen.
De functie is gedurende circa vier minuten of tot
het openen van een voorportier beschikbaar.
Automatische anti-inklemfunctie van de zijruiten
Wanneer een obstakel een zijruit tijdens de sluit-
procedure hindert, gaat de zijruit automatisch
weer open. De automatische anti-inklemfunctie is
slechts een hulpmiddel en is geen vervanging van
uw oplettendheid.
#Bij het sluiten controleren dat zich geen
lichaamsdelen in het sluitgebied bevinden.
&WAARSCHUWING Inklemgevaar ondanks
anti-inklemfunctie van de zijruit
De anti-inklemfunctie reageert niet:
Rop zachte, lichte en dunne objecten, bij-
voorbeeld vingers
Rtijdens het initialiseren
In deze situaties kan de anti-inklemfunctie het
inklemmen niet voorkomen.
#Bij het sluiten controleren dat zich geen
lichaamsdelen in het sluitgebied bevin-
den.
#Wanneer iemand bekneld raakt, de toets
W indrukken om de zijruit weer te
openen.
Automatische functie van de zijruiten
In de volgende situaties worden de zijruiten auto-
matisch gesloten wanneer de auto is uitgescha-
keld:
RWanneer het gaat regenen
De regen wordt gedetecteerd door een regen-
sensor in de voorruit.
Rbij extreme temperaturen
Rna een bepaalde tijd (afhankelijk van de
boordnetspanning)
Rbij storingen in de spanningsvoorziening
De zijruiten worden gesloten tot de ventilatie-
stand.
Auto's met panoramaschuifdak: De zijruiten wor-
den volledig gesloten wanneer het schuifdak is
geopend.
Indien de zijruiten bij een automatische sluitpro-
cedure worden geblokkeerd, dan gaat de betref-
fende zijruit weer een stukje open. Na een vol-
gende automatische sluitprocedure kan de auto-
matische functie uitgeschakeld zijn. De volgende
keer dat de motor wordt gestart, is de automati-
sche functie weer actief.
Openen en sluiten 97
Comfortopening (auto voor aanvang van de rit
ventileren)
&WAARSCHUWING Inklemgevaar bij het
openen van een zijruit
Bij het openen van een zijruit kunnen
lichaamsdelen tussen de zijruit en het ruit-
frame getrokken worden of bekneld raken.
#Bij het openen controleren dat niemand
de zijruit aanraakt.
#Wanneer iemand bekneld raakt, direct
de toets loslaten.
Voorwaarden
RDe sleutel bevindt zich in de directe omgeving
van de auto.
#De toets Ü op de sleutel ingedrukt houden.
De volgende functies worden uitgevoerd:
RDe auto wordt ontgrendeld.
RDe zijruiten worden geopend.
RHet panoramaschuifdak wordt geopend.
RDe stoelventilatie van de bestuurdersstoel
wordt ingeschakeld.
%Wanneer het rolzonnescherm van het panora-
maschuifdak gesloten is, wordt als eerste het
rolzonnescherm geopend.
#Comfortopening onderbreken: De toets Ü
loslaten.
#Comfortopening voortzetten: De toets Ü
opnieuw indrukken en ingedrukt houden.
Comfortsluiting (auto van buitenaf sluiten)
&WAARSCHUWING Inklemgevaar bij onop-
lettende comfortsluiting
Bij het comfortsluiten kunnen lichaamsdelen
in het sluitgebied van de zijruiten en het
schuifdak bekneld raken.
#Bij de comfortsluiting de volledige sluit-
procedure controleren en erop letten dat
zich geen lichaamsdelen in het sluitge-
bied bevinden.
Voorwaarden
RDe sleutel bevindt zich in de directe omgeving
van de auto.
#De toets ß op de sleutel ingedrukt houden.
De volgende functies worden uitgevoerd:
RDe auto wordt vergrendeld.
RDe zijruiten worden gesloten.
RHet panoramaschuifdak wordt gesloten.
#Comfortsluiting onderbreken: De toets ß
loslaten.
#Comfortsluiting voortzetten: De toets ß
opnieuw indrukken en ingedrukt houden.
%De comfortsluiting werkt ook met KEYLESS-
GO (/ pagina 87).
Problemen met de zijruiten verhelpen
&WAARSCHUWING Inklem- of levensgevaar
door niet actieve anti-inklemfunctie
Bij het opnieuw sluiten van een zijruit direct na
het blokkeren sluit de zijruit met verhoogde of
98 Openen en sluiten
maximale kracht. De anti-inklemfunctie is
daarbij niet actief en er kunnen lichaamsdelen
bekneld raken.
#Erop letten, dat zich geen lichaamsdelen
in het sluitgebied bevinden.
#Om de sluitprocedure te stoppen de
toets loslaten of de toets opnieuw
indrukken, om de zijruit weer te openen.
Een zijruit kan niet worden gesloten en de oorzaak
is niet zichtbaar.
#Controleer of er zich voorwerpen in de ruitge-
leider bevinden.
#De zijruiten initialiseren.
Zijruiten initialiseren
Als een zijruit bij het sluiten wordt geblokkeerd en
direct weer opent:
#Onmiddellijk na het blokkeren de betreende
toets opnieuw zo lang omhoogtrekken tot de
zijruit gesloten is, vervolgens nog ten minste
een seconde aan de toets blijven trekken
(opnieuw afstellen).
De zijruit wordt zonder automatische anti-
inklemfunctie gesloten.
Als de zijruit bij het sluiten opnieuw wordt geblok-
keerd en direct weer opent:
#Onmiddellijk na het blokkeren de betreende
toets opnieuw zo lang omhoogtrekken tot de
zijruit gesloten is, vervolgens nog ten minste
een seconde aan de toets blijven trekken (bij-
stellen).
De zijruit wordt zonder automatische anti-
inklemfunctie gesloten.
De zijruiten kunnen niet via de comfortopening
worden geopend of gesloten.
Mogelijke oorzaken:
RDe batterij van de sleutel is zwak of leeg.
#Met het controlelampje de batterij controleren
(/ pagina 82).
#Eventueel de batterij van de sleutel vervangen
(/ pagina 84).
Schuifdak
Schuifdak openen en sluiten
%Het begrip "schuifdak" hee ook betrekking
op het panoramaschuifdak.
&WAARSCHUWING Inklemgevaar bij het
openen en sluiten van het schuifdak
Er kunnen lichaamsdelen in het bewegingsge-
bied bekneld raken.
#Bij het openen en sluiten controleren dat
zich geen lichaamsdelen in het bewe-
gingsgebied bevinden.
#Wanneer iemand bekneld raakt, direct
de toets loslaten.
of
#Tijdens de automatische beweging de
toets kort in een willekeurige richting
drukken.
Het openen of sluiten wordt gestopt.
Openen en sluiten 99
&WAARSCHUWING Inklemgevaar bij bedie-
ning van het schuifdak door kinderen
Wanneer kinderen het schuifdak bedienen,
kunnen deze bekneld raken, in het bijzonder
wanneer ze zonder toezicht zijn.
#Kinderen nooit zonder toezicht in de auto
laten.
#Bij het verlaten van de auto altijd de sleu-
tel meenemen en de auto vergrendelen.
&WAARSCHUWING Inklemgevaar bij het
openen en sluiten van de rolzonnescher-
men
Er kunnen lichaamsdelen tussen het rolzonne-
scherm schuifdak en de omlijsting bekneld
raken.
#Bij het openen of sluiten controleren dat
zich geen lichaamsdelen in het bewe-
gingsgebied van de rolzonneschermen
bevinden.
#Wanneer iemand bekneld raakt, direct
de toets loslaten.
of
#Tijdens de automatische beweging de
toets kort in een willekeurige richting
drukken.
Het openen of sluiten wordt gestopt.
*AANWIJZING Storing in de werking door
sneeuw en ijs
Sneeuw en ijs kunnen leiden tot storingen in
de werking van het schuifdak.
#Het schuifdak alleen openen als er geen
sneeuw of ijs op het dak ligt.
*AANWIJZING Beschadiging door uitste-
kende voorwerpen
Voorwerpen, die uit het schuifdak steken, kun-
nen de afdichtrubbers beschadigen.
#Geen voorwerpen uit het schuifdak laten
steken.
*AANWIJZING Schade aan het panorama-
schuifdak door niet goedgekeurde impe-
rial
Wanneer het panoramaschuifdak wordt
geopend terwijl een niet voor Mercedes-Benz
geteste en goedgekeurde imperial is gemon-
teerd, kan het panoramaschuifdak door de
imperial worden beschadigd.
#Het panoramaschuifdak alleen openen
als een imperial is gemonteerd die voor
Mercedes-Benz is getest en goedge-
keurd.
Om het interieur te ventileren, kan het panora-
maschuifdak in de kantelstand worden gezet.
100 Openen en sluiten
1Omhoogbrengen
2Openen
3Sluiten/omlaagbrengen
Met de toets 3 worden het panoramaschuif-
dak en het rolzonnescherm bediend.
Het panoramaschuifdak kan alleen worden
bediend wanneer het rolzonnescherm geopend is.
#Controleren of het omhoogbrengen of openen
van het schuifdak bij een gemonteerde dak-
drager mogelijk is.
#Automatische beweging starten: De toets
3 tot voorbij het drukpunt drukken of er
aan trekken en weer loslaten.
#Automatische beweging onderbreken: De
toets 3 kort in een willekeurige richting
drukken.
Het openen of sluiten wordt gestopt.
Automatische anti-inklemfunctie van het schuif-
dak
Wanneer een obstakel het schuifdak tijdens de
sluitprocedure hindert, wordt het schuifdak auto-
matisch weer geopend. De automatische anti-
inklemfunctie is slechts een hulpmiddel en is geen
vervanging van uw oplettendheid.
#Bij het sluiten controleren dat zich geen
lichaamsdelen in het sluitgebied bevinden.
&WAARSCHUWING Inklemgevaar ondanks
actieve anti-inklemfunctie
De anti-inklemfunctie reageert in het bijzonder
niet:
Rop zachte, lichte en dunne objecten, bij-
voorbeeld vingers
Rtegen het einde van het sluitproces
Rtijdens het initialiseren
#Bij het sluiten controleren dat zich geen
lichaamsdelen in het sluitgebied bevin-
den.
#Wanneer iemand bekneld raakt, direct
de toets loslaten.
of
#Tijdens de automatische beweging de
toets kort in een willekeurige richting
drukken.
Het sluiten wordt onderbroken.
Automatische anti-inklemfunctie van het rolzonne-
scherm
Wanneer een obstakel het rolzonnescherm tijdens
de sluitprocedure hindert, wordt het rolzonne-
Openen en sluiten 101
scherm automatisch weer geopend. De automati-
sche anti-inklemfunctie is slechts een hulpmiddel
en is geen vervanging van uw oplettendheid.
#Bij het sluiten van het rolzonnescherm contro-
leren dat zich geen lichaamsdelen in het
bewegingsgebied bevinden.
&WAARSCHUWING Inklemgevaar ondanks
anti-inklemfunctie
De anti-inklemfunctie reageert in het bijzonder
niet op zachte, lichte en dunne objecten, bij-
voorbeeld vingers.
#Bij het sluiten van het rolzonnescherm
controleren dat zich geen lichaamsdelen
in het bewegingsgebied bevinden.
#Wanneer iemand bekneld raakt, direct
de toets loslaten.
of
#Tijdens het automatisch sluiten de toets
kort in een willekeurige richting drukken.
Het sluiten wordt onderbroken.
Automatische functies van het schuifdak
%Het begrip "schuifdak" hee ook betrekking
op het panoramaschuifdak.
Het schuifdak wordt als de auto is afgezet in de
volgende situaties automatisch gesloten:
RWanneer het gaat regenen
De regen wordt gedetecteerd door een regen-
sensor in de voorruit.
Rbij extreme temperaturen
Rna een bepaalde tijd (afhankelijk van de
boordnetspanning)
Rbij storingen in de spanningsvoorziening
Om het interieur verder te ventileren wordt het
schuifdak vervolgens aan de achterzijde omhoog-
gekanteld.
Indien het schuifdak bij de automatische sluitpro-
cedure wordt geblokkeerd, gaat het dak automa-
tisch weer een stukje open. Daarna is de automa-
tische functie voor het schuifdak en de zijruiten
uitgeschakeld.
Regensluiting als de auto rijdt
Auto's met panoramaschuifdak: Als het gaat rege-
nen, wordt het gekantelde schuifdak tijdens het
rijden automatisch omlaaggebracht.
Automatisch omlaagbrengen
Auto's met panoramaschuifdak: Als het schuifdak
aan de achterzijde omhooggekanteld is, wordt het
bij hogere snelheden automatisch iets minder ver
geopend. Bij lage snelheden wordt het automa-
tisch weer verder geopend.
&WAARSCHUWING Inklemgevaar door
automatisch omlaagbrengen van het
schuifdak
Het omhooggekantelde schuifdak komt bij
hogere snelheden aan de achterzijde automa-
tisch weer iets omlaag.
#Erop letten dat tijdens het rijden nie-
mand in het bewegingsgebied van het
schuifdak grijpt.
#Als iemand bekneld is, de schuifdaktoets
kort naar voren of naar achteren druk-
ken.
102 Openen en sluiten
%Door de toets 3 in te drukken of eraan te
trekken, kunnen de automatische functies
"Regensluiting als de auto rijdt" en "Automa-
tisch omlaagbrengen" worden afgebroken.
Problemen met het schuifdak verhelpen
&WAARSCHUWING Inklem- of levensgevaar
bij opnieuw sluiten van het schuifdak
Bij het opnieuw sluiten direct na het blokkeren
of initialiseren sluit het schuifdak met ver-
hoogde kracht.
#Erop letten, dat zich geen lichaamsdelen
in het sluitgebied bevinden.
#Wanneer iemand bekneld raakt, direct
de toets loslaten.
of
#Tijdens het automatisch sluiten de toets
kort in een willekeurige richting drukken.
Het sluiten wordt onderbroken.
Het schuifdak kan niet worden gesloten en de oor-
zaak is niet zichtbaar.
%Het begrip "schuifdak" hee ook betrekking
op het panoramaschuifdak.
Als het schuifdak bij het sluiten wordt geblokkeerd
en weer iets opent:
#Onmiddellijk na een automatische anti-inklem-
ming de toets 3 opnieuw zo lang tot het
drukpunt omlaagtrekken, tot het schuifdak
gesloten is.
Het schuifdak wordt met verhoogde sluit-
kracht gesloten.
Als het schuifdak bij het sluiten opnieuw wordt
geblokkeerd en weer iets opent:
#De vorige stap herhalen.
Het schuifdak wordt nogmaals met verhoogde
sluitkracht gesloten.
Auto's met panoramaschuifdak: Het schuifdak of
het rolzonnescherm beweegt alleen stapsgewijs.
#Het schuifdak en het rolzonnescherm initiali-
seren.
Schuifdak en rolzonnescherm initialiseren
#De toets 3 stapsgewijs zo lang omlaag
trekken, tot het schuifdak volledig gesloten is.
#De toets 3 stapsgewijs zo lang omlaag
trekken, tot het rolzonnescherm volledig
gesloten is.
#Het schuifdak met de automatische beweging
volledig openen en vervolgens weer sluiten.
Diefstalbeveiliging
Functie van de wegrijblokkering
De wegrijblokkering voorkomt dat de auto zonder
passende sleutel kan worden gestart.
De wegrijblokkering wordt automatisch ingescha-
keld bij het uitschakelen van de auto en uitge-
schakeld bij het inschakelen van de auto.
Openen en sluiten 103
EDW (diefstal-/inbraakalarminstallatie)
Functie van de EDW
Wanneer de EDW is ingeschakeld, wordt in de vol-
gende situaties een optisch en akoestisch alarm
geactiveerd:
RBij het openen van een portier
RBij het openen van de achterklep
RBij het openen van de motorkap
RBij het activeren van de interieurbeveiliging
(/ pagina 105)
RBij het activeren van de wegsleepbeveiliging
(/ pagina 104)
De EDW wordt in de volgende gevallen na circa
tien seconden automatisch ingeschakeld:
RNa de vergrendeling met de sleutel
RNa de vergrendeling met KEYLESS-GO
Bij ingeschakelde EDW knippert het controle-
lampje 1.
De EDW wordt in de volgende gevallen automa-
tisch uitgeschakeld:
RNa de ontgrendeling met de sleutel
RNa de ontgrendeling met KEYLESS-GO
RNa het indrukken van de start-stoptoets met
de sleutel in het opbergvak (/ pagina 170)
Alarm van het EDW beëindigen
#De toets Ü, ß of p op de sleutel
indrukken.
of
#De start-stoptoets indrukken met de sleutel in
het opbergvak (/ pagina 170).
Alarm met KEYLESS-GO beëindigen:
#De buitenste portiergreep vastpakken, met de
sleutel buiten de auto.
Werking van de wegsleepbeveiliging
Wanneer de wegsleepbeveiliging is geactiveerd en
een wijziging van de hellingshoek van de auto
wordt herkend, treedt een optisch en akoestisch
alarm in werking.
De wegsleepbeveiliging wordt automatisch na
circa 60 seconden geactiveerd:
RNa de vergrendeling met de sleutel
RNa de vergrendeling met KEYLESS-GO
104 Openen en sluiten
De wegsleepbeveiliging wordt alleen geactiveerd
wanneer de volgende componenten gesloten zijn:
RPortieren
RAchterklep
De wegsleepbeveiliging wordt automatisch
gedeactiveerd:
RNa het indrukken van de toets Ü of p
op de sleutel
RNa het indrukken van de start-stoptoets met
de sleutel in het opbergvak (/ pagina 170)
RNa de ontgrendeling met KEYLESS-GO
RBij de bediening van HANDS-FREE ACCESS
Informatie over botsingherkenning bij geparkeerde
auto (/ pagina 209).
Wegsleepbeveiliging in- of uitschakelen
Multimediasysteem:
4© 5Instellingen 5Snelle toegang
#De Wegsleepbeveiliging in- of uitschakelen.
In de volgende gevallen wordt de wegsleepbeveili-
ging weer ingeschakeld:
RDe auto wordt opnieuw ontgrendeld.
REr wordt een portier geopend.
RDe auto wordt weer vergrendeld.
%Als de snelle toegang niet beschikbaar is, kan
de wegsleepbeveiliging via het submenu Voer-
tuig in het hoofdmenu Instellingen worden in-
of uitgeschakeld.
Functie van de interieurbeveiliging
Bij ingeschakelde interieurbeveiliging wordt een
optisch en akoestisch alarm geactiveerd, wanneer
een beweging in het interieur wordt herkend.
De interieurbeveiliging wordt automatisch na circa
tien seconden geactiveerd:
RNa de vergrendeling met de sleutel
RNa de vergrendeling met KEYLESS-GO
De interieurbeveiliging wordt alleen geactiveerd
wanneer de volgende componenten gesloten zijn:
RPortieren
RAchterklep
De interieurbeveiliging wordt automatisch gedeac-
tiveerd:
RNa het indrukken van de toets Ü of p
op de sleutel
RNa het indrukken van de start-stoptoets met
de sleutel in het opbergvak (/ pagina 170)
RNa de ontgrendeling met KEYLESS-GO
RBij de bediening van HANDS-FREE ACCESS
In de volgende situaties kan een vals alarm optre-
den:
RDoor bewegende voorwerpen, bijvoorbeeld
mascottes, in het interieur
RBij een geopende zijruit
RBij een geopend panoramaschuifdak
Interieurbeveiliging in- en uitschakelen
Multimediasysteem:
4© 5Instellingen 5Snelle toegang
#De Interieurbeveiliging in- of uitschakelen.
Openen en sluiten 105
In de volgende gevallen wordt de interieurbeveili-
ging weer ingeschakeld:
RDe auto wordt opnieuw ontgrendeld.
REr wordt een portier geopend.
RDe auto wordt weer vergrendeld.
%Als de snelle toegang niet beschikbaar is, kan
de interieurbeveiliging in het menu Voertuig
onder Instellingen worden in- of uitgescha-
keld.
106 Openen en sluiten
Aanwijzingen voor een correcte stand van de
bestuurdersstoel
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen
door voertuiginstellingen tijdens het rijden
U kunt in het bijzonder in de volgende situ-
aties de controle over de auto verliezen:
RWanneer u tijdens het rijden de bestuur-
dersstoel, de hoofdsteunen, het stuurwiel
of de spiegels verstelt.
RWanneer u tijdens het rijden de veiligheids-
gordel omgespt.
#Voordat de auto wordt gestart: In het bij-
zonder de bestuurdersstoel, de hoofd-
steunen, het stuurwiel en de spiegels
instellen en de veiligheidsgordel omges-
pen.
Het volgende in acht nemen bij het instellen van
het stuurwiel 1, de veiligheidsgordel 2 en de
bestuurdersstoel 3:
RMet inachtneming van de volgende punten zo
ver mogelijk van de bestuurdersairbag verwij-
derd zitten.
RU zit zo rechtop mogelijk.
RUw bovenbenen worden licht ondersteund
door de zitting.
RUw benen zijn niet volledig gestrekt en u kunt
de pedalen goed indrukken.
RUw achterhoofd wordt op ooghoogte door het
midden van de hoofdsteun ondersteund.
RU kunt het stuurwiel met licht gebogen armen
vastpakken.
RU kunt uw benen vrij bewegen.
RU kunt alle informatie op het bestuurdersdis-
play goed aezen.
RU hebt een goed overzicht van de verkeerssi-
tuatie.
RDe aanwijzingen met betrekking tot het cor-
rect omgespen van de veiligheidsgordel in
acht nemen .
Stoelen en opbergen 107
Aanwijzingen met betrekking tot de groottebe-
perking in de derde rij zitplaatsen
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel als
de groottebeperking op de derde rij zit-
plaatsen niet in acht wordt genomen
Wanneer de lichaamsgrootte van een persoon
groter is dan de voor de stoelen van de derde
rij zitplaatsen toegestane lichaamsgrootte, kan
deze persoon letsel oplopen door contact met
het dak of met onderdelen van het interieur.
Een persoon met overeenkomstige lichaams-
grootte mag de stoelen van de derde rij zit-
plaatsen daarom niet gebruiken.
#Een geschikte zitplaats gebruiken.
De zittingen van de derde rij zitplaatsen zijn alleen
voor personen met een lichaamsgrootte tot
1,68 m toegestaan. De informatie over de
lichaamsgrootte op het informatieplaatje in acht
nemen.
Aanwijzingen met betrekking tot de handgrepen
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel door
overmatige belasting van de handgrepen
Als u de handgreep belast met uw hele
lichaamsgewicht of er plotseling aan trekt, kan
de handgreep worden beschadigd of losraken
uit de verankering. Daardoor kunt u letsel
oplopen.
#De handgrepen alleen gebruiken om de
zitpositie te stabiliseren of als ondersteu-
ning bij het in‑ en uitstappen.
Stoelen
Mechanisch instellen van de voorstoel (zonder zit-
comfortpakket)
&WAARSCHUWING Inklemgevaar bij instel-
ling van de stoelen door kinderen
Wanneer kinderen de stoelen instellen, kun-
nen zij bekneld raken, in het bijzonder wan-
neer ze zonder toezicht zijn.
#Bij het verlaten van de auto altijd de sleu-
tel meenemen en de auto vergrendelen.
#Kinderen nooit zonder toezicht in de auto
laten.
Dit geldt eveneens voor de digitale voertuigsleu-
tel.
&WAARSCHUWING Inklemgevaar bij instel-
ling van de stoelen
Wanneer u een stoel instelt, is het mogelijk dat
uzelf of andere inzittenden bekneld raken, bij-
voorbeeld door de geleiderail van de stoel.
108 Stoelen en opbergen
#Bij het instellen van een stoel mogen zich
geen lichaamsdelen in het bewegingsge-
bied van de stoel bevinden; dit controle-
ren.
De veiligheidsaanwijzingen met betrekking tot de
"Airbags" en "Kinderen in de auto" in acht nemen.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen
door een niet vergrendelde chaueurs-
stoel
De chaueursstoel kan tijdens het rijden
onverwacht bewegen.
Daardoor kunt u de controle over het voertuig
verliezen.
#De chaueursstoel moet altijd vergren-
deld zijn voordat het voertuig wordt
gestart; dit controleren.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen
door voertuiginstellingen tijdens het rijden
U kunt in het bijzonder in de volgende situ-
aties de controle over de auto verliezen:
RWanneer u tijdens het rijden de bestuur-
dersstoel, de hoofdsteunen, het stuurwiel
of de spiegels verstelt.
RWanneer u tijdens het rijden de veiligheids-
gordel omgespt.
#Voordat de auto wordt gestart: In het bij-
zonder de bestuurdersstoel, de hoofd-
steunen, het stuurwiel en de spiegels
instellen en de veiligheidsgordel omges-
pen.
&WAARSCHUWING Inklemgevaar bij onop-
lettend instellen van de zithoogte
Bij onoplettend instellen van de zithoogte kun-
nen uzelf of andere inzittenden bekneld raken
en daarbij letsel oplopen.
In het bijzonder kinderen kunnen de toetsen
voor de elektrische stoelinstelling onbedoeld
bedienen en bekneld raken.
#Bij het bewegen van de stoel mogen
geen handen of andere lichaamsdelen
onder de hendels van het stoelinstelsys-
teem terechtkomen; dit controleren.
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel door
niet aangebrachte of verkeerd ingestelde
hoofdsteunen
Als hoofdsteunen niet zijn ingebouwd of niet
correct zijn ingesteld is er een verhoogd risico
op letsel aan het hoofd en de nek, bijvoor-
beeld bij een ongeval of remmanoeuvre!
#Altijd met gemonteerde hoofdsteunen rij-
den.
#Voor het rijden bij elke inzittende contro-
leren, of het midden van de hoofdsteun
het achterhoofd op ooghoogte onder-
steunt.
De hoofdsteunen van de zitplaatsen voor- en ach-
terin niet verwisselen. Anders kunnen de hoogte
Stoelen en opbergen 109
en hoek van de hoofdsteunen niet in de correcte
positie worden ingesteld.
Met de verstelling in lengterichting voor de hoofd-
steun de hoofdsteun zodanig instellen, dat deze
zo dicht mogelijk bij het achterhoofd staat.
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel of
levensgevaar door verkeerde zitpositie
Wanneer de rugleuning niet in nagenoeg verti-
cale positie staat, biedt de veiligheidsgordel
niet het beoogde beschermingspotentieel.
U kunt onder de gordel door glijden en daarbij
letsel oplopen.
#De stoel voor aanvang van de rit correct
instellen.
#De rugleuning moet in een nagenoeg ver-
ticale stand staan en de schoudergordel
moet over het midden van de schouder
lopen; dit controleren.
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel door
overmatige belasting van de handgrepen
Als u de handgreep belast met uw hele
lichaamsgewicht of er plotseling aan trekt, kan
de handgreep worden beschadigd of losraken
uit de verankering. Daardoor kunt u letsel
oplopen.
#De handgrepen alleen gebruiken om de
zitpositie te stabiliseren of als ondersteu-
ning bij het in‑ en uitstappen.
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel of
levensgevaar door voorwerpen onder de
bijrijdersstoel
Ingeklemde voorwerpen onder de bijrijders-
stoel kunnen de automatische uitschakeling
van de bijrijdersairbag verstoren of het sys-
teem beschadigen.
#Geen voorwerpen onder de bijrijders-
stoel opbergen.
#Bij een bezette bijrijdersstoel ervoor zor-
gen dat er geen voorwerpen onder de
bijrijdersstoel zijn ingeklemd.
Stoellengterichting instellen
#De hendel 1 omhoogbrengen en de stoel in
de gewenste positie schuiven.
#Zorg ervoor dat de stoel vergrendeld is.
#Zithoogte instellen: De hendel 2 omhoog
trekken of omlaag drukken tot de gewenste
positie is bereikt.
110 Stoelen en opbergen
#Instellen van de rugleuninghoek: Het handwiel
3 naar voren of naar achteren draaien tot de
gewenste positie is bereikt.
Mechanisch instellen van de voorstoel (met zit-
comfortpakket)
&WAARSCHUWING Inklemgevaar bij instel-
ling van de stoelen door kinderen
Wanneer kinderen de stoelen instellen, kun-
nen zij bekneld raken, in het bijzonder wan-
neer ze zonder toezicht zijn.
#Bij het verlaten van de auto altijd de sleu-
tel meenemen en de auto vergrendelen.
#Kinderen nooit zonder toezicht in de auto
laten.
Dit geldt eveneens voor de digitale voertuigsleu-
tel.
&WAARSCHUWING Inklemgevaar bij instel-
ling van de stoelen
Wanneer u een stoel instelt, is het mogelijk dat
uzelf of andere inzittenden bekneld raken, bij-
voorbeeld door de geleiderail van de stoel.
#Bij het instellen van een stoel mogen zich
geen lichaamsdelen in het bewegingsge-
bied van de stoel bevinden; dit controle-
ren.
De veiligheidsaanwijzingen met betrekking tot de
"Airbags" en "Kinderen in de auto" in acht nemen.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen
door een niet vergrendelde chaueurs-
stoel
De chaueursstoel kan tijdens het rijden
onverwacht bewegen.
Daardoor kunt u de controle over het voertuig
verliezen.
#De chaueursstoel moet altijd vergren-
deld zijn voordat het voertuig wordt
gestart; dit controleren.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen
door voertuiginstellingen tijdens het rijden
U kunt in het bijzonder in de volgende situ-
aties de controle over de auto verliezen:
RWanneer u tijdens het rijden de bestuur-
dersstoel, de hoofdsteunen, het stuurwiel
of de spiegels verstelt.
RWanneer u tijdens het rijden de veiligheids-
gordel omgespt.
#Voordat de auto wordt gestart: In het bij-
zonder de bestuurdersstoel, de hoofd-
steunen, het stuurwiel en de spiegels
instellen en de veiligheidsgordel omges-
pen.
&WAARSCHUWING Inklemgevaar bij onop-
lettend instellen van de zithoogte
Bij onoplettend instellen van de zithoogte kun-
nen uzelf of andere inzittenden bekneld raken
en daarbij letsel oplopen.
Stoelen en opbergen 111
In het bijzonder kinderen kunnen de toetsen
voor de elektrische stoelinstelling onbedoeld
bedienen en bekneld raken.
#Bij het bewegen van de stoel mogen
geen handen of andere lichaamsdelen
onder de hendels van het stoelinstelsys-
teem terechtkomen; dit controleren.
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel door
niet aangebrachte of verkeerd ingestelde
hoofdsteunen
Als hoofdsteunen niet zijn ingebouwd of niet
correct zijn ingesteld is er een verhoogd risico
op letsel aan het hoofd en de nek, bijvoor-
beeld bij een ongeval of remmanoeuvre!
#Altijd met gemonteerde hoofdsteunen rij-
den.
#Voor het rijden bij elke inzittende contro-
leren, of het midden van de hoofdsteun
het achterhoofd op ooghoogte onder-
steunt.
De hoofdsteunen van de zitplaatsen voor- en ach-
terin niet verwisselen. Anders kunnen de hoogte
en hoek van de hoofdsteunen niet in de correcte
positie worden ingesteld.
Met de verstelling in lengterichting voor de hoofd-
steun de hoofdsteun zodanig instellen, dat deze
zo dicht mogelijk bij het achterhoofd staat.
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel of
levensgevaar door verkeerde zitpositie
Wanneer de rugleuning niet in nagenoeg verti-
cale positie staat, biedt de veiligheidsgordel
niet het beoogde beschermingspotentieel.
U kunt onder de gordel door glijden en daarbij
letsel oplopen.
#De stoel voor aanvang van de rit correct
instellen.
#De rugleuning moet in een nagenoeg ver-
ticale stand staan en de schoudergordel
moet over het midden van de schouder
lopen; dit controleren.
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel door
overmatige belasting van de handgrepen
Als u de handgreep belast met uw hele
lichaamsgewicht of er plotseling aan trekt, kan
de handgreep worden beschadigd of losraken
uit de verankering. Daardoor kunt u letsel
oplopen.
#De handgrepen alleen gebruiken om de
zitpositie te stabiliseren of als ondersteu-
ning bij het in‑ en uitstappen.
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel of
levensgevaar door voorwerpen onder de
bijrijdersstoel
Ingeklemde voorwerpen onder de bijrijders-
stoel kunnen de automatische uitschakeling
van de bijrijdersairbag verstoren of het sys-
teem beschadigen.
#Geen voorwerpen onder de bijrijders-
stoel opbergen.
#Bij een bezette bijrijdersstoel ervoor zor-
gen dat er geen voorwerpen onder de
bijrijdersstoel zijn ingeklemd.
112 Stoelen en opbergen
Stoellengterichting instellen
#De hendel 2 omhoogbrengen en de stoel in
de gewenste positie schuiven.
#Zorg ervoor dat de stoel vergrendeld is.
#Zittingdiepte instellen (alleen bestuurders-
stoel): De hendel 1 omhoogbrengen en het
voorste deel van de zitting naar voren of naar
achteren schuiven.
#Zittinghoek instellen: Het handwiel 3 naar
voren of naar achteren draaien tot de gewen-
ste positie is bereikt.
#Zithoogte instellen: De hendel 4 omhoog
trekken of omlaag drukken tot de gewenste
positie is bereikt.
#Instellen van de rugleuninghoek: Het handwiel
5 naar voren of naar achteren draaien tot de
gewenste positie is bereikt.
Voorstoel elektrisch instellen
Ook wanneer de auto is afgezet kunt u de stoelen
instellen.
1Rugleuninghoek
2Zithoogte
3Zittinghoek
4Stoellengterichting
#De instellingen met de geheugenfunctie
opslaan (/ pagina 125).
Stoelen en opbergen 113
Viervoudig verstelbare lendensteun instellen
1Hoger
2Zwakker
3Lager
4Sterker
#Met de toetsen 1 tot 4 de rugleuningwel-
ving instellen.
Zitplaatsen achterin mechanisch instellen
&WAARSCHUWING Inklemgevaar bij instel-
ling van de stoelen
Wanneer een stoel wordt versteld, kunt u of
een van de inzittenden ingeklemd raken.
#Bij het verstellen van een stoel mogen
zich geen lichaamsdelen in het bewe-
gingsgebied van de stoel bevinden; dit
controleren.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen
door niet vergrendelde stoel en rugleuning
De stoel en rugleuning kunnen naar voren
klappen.
Hierbij bestaan in het bijzonder de volgende
risico's:
RDe inzittende kan in de veiligheidsgordel
worden gedrukt. De veiligheidsgordel kan
niet meer zoals bedoeld beschermen en
extra letsel veroorzaken.
REen kinderzitjesbevestigingssysteem wordt
niet meer correct ondersteund of op zijn
plaats gehouden en kan zijn functie niet
meer correct vervullen.
RDe rugleuning kan voorwerpen of bagage
in de bagageruimte niet tegenhouden.
Altijd erop letten dat de stoel en de rugleuning
vergrendeld zijn vooral:
Rvoordat personen op een stoel met in- en
uitstaphulp meerijden.
Rnadat de stoel is ingesteld.
Rnadat de in- en uitstaphulp is gebruikt.
Rnadat de bagageruimtevergroting gebruikt
is.
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel door
instellen van de zitplaatsen achterin tij-
dens het rijden
U of andere inzittenden kunnen bekneld raken
en daardoor letsel oplopen.
114 Stoelen en opbergen
De zitplaatsen achterin instellen voordat het
aandrijfsysteem wordt gestart.
*AANWIJZING Beschadiging door voorwer-
pen in de beenruimte of achter de zit-
plaatsen achterin
Bij de verstelling in lengterichting kunnen de
zitplaatsen achterin en/of het voorwerp wor-
den beschadigd.
#Voorwerpen op een geschikte plaats
opbergen.
Deze functie is alleen bij auto's met verschuifbare
achterbank aanwezig.
De onderdelen van de achterbank zijn verschuif-
baar. Het rechterdeel en het linkerdeel samen met
het middelste deel kunnen onafhankelijk van
elkaar worden verschoven. Daardoor kan naar
keuze de beenruimte voor de tweede of voor de
derde rij zitplaatsen worden vergroot.
#De ontgrendelingshendel 1 optillen en het
betreende gedeelte van de zitbank in de
gewenste positie schuiven.
#De ontgrendelingshendel 1 loslaten.
#Zorg ervoor dat de stoel vergrendeld is.
Rugleuningen achterin mechanisch instellen
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel door
naar voren geklapte rugleuning
Wanneer de rugleuning van de zitplaats ach-
terin naar voren is geklapt, kunnen personen
op de derde rij zitplaatsen tegen delen van het
stoelmechanisme stoten, in het bijzonder bij
een ongeval, remmanoeuvre of abrupte veran-
dering van rijrichting.
#Wanneer een persoon zich op de derde
rij zitplaatsen bevindt, moet de zitplaats
achterin vóór hem voor aanvang van de
rit in de rijstand worden teruggeklapt.
#Personen op de derde rij zitplaatsen
mogen hun benen niet op de neerge-
klapte leuning van de zitplaatsen ach-
terin leggen.
U kunt de rugleuningen van de tweede rij zitplaat-
sen voor het in- of uitstappen naar voren klappen.
Stoelen en opbergen 115
&WAARSCHUWING Inklemgevaar door niet
vergrendelde stoel
De stoel vergrendelt bij het voorover klappen
niet. De stoel kan onverwijld terugklappen, bij-
voorbeeld bij het accelereren, remmen, bij een
abrupte verandering van rijrichting of bij een
ongeval.
Personen in het bewegingsbereik van de stoel
kunnen bekneld raken.
#Een naar voren geklapte stoel voor het
rijden altijd terugklappen.
#Zorg ervoor dat de stoel vergrendeld is.
Voorwaarden
RHet gebied waar de stoel naartoe wordt
geklapt is vrij.
Rugleuning instellen
U kunt de rugleuningen van de tweede rij zitplaat-
sen voor de volgende situaties naar voren klap-
pen:
ROm gemakkelijker toegang te krijgen tot de
bagageruimte
RAuto's met derde rij zitplaatsen: Voor het in‑ of
uitstappen
U kunt de rugleuning in verschillende hoeken
instellen.
Wanneer u de neergeklapte rugleuning niet meer
nodig hebt voor het beladen of het in- en uitstap-
pen, dient u de rugleuning weer terug te klappen.
#De rugleuning met de hand of de rug tegen-
houden.
#Licht aan een van de ontgrendelingslussen 1
trekken en de rugleuning naar voren of naar
achteren klappen.
#Controleren of de rugleuning vergrendeld is.
De rugleuning naar voren klappen om in te stap-
pen (auto's met derde rij zitplaatsen)
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel door
naar voren klappen van de rugleuning van
de tweede rij zitplaatsen
Wanneer vanaf de derde rij zitplaatsen aan de
handgreep van de rugleuning van de tweede rij
zitplaatsen wordt getrokken, klapt de rugleu-
ning van de tweede rij zitplaatsen naar voren
en vergrendelt deze niet. Personen in het
bewegingsbereik van de rugleuning kunnen
bekneld raken.
#Bij het uitstappen vanaf de derde rij zit-
plaatsen niet aan de rugleuning van de
tweede rij zitplaatsen vasthouden.
Auto's met EASY-ENTRY-functie: Wanneer een
stoel op de tweede rij zitplaatsen zich in het
EASY-ENTRY-gebied bevindt, wordt dit aangege-
ven op het bestuurdersdisplay.
#Indien nodig de stoelen van de derde rij zit-
plaatsen opklappen (/ pagina 133).
116 Stoelen en opbergen
#Aan de handgreep 1 trekken.
De rugleuning klapt naar voren.
*AANWIJZING Beschadiging van de hand-
greep van de rugleuning door trekken
Wanneer de stoel aan de handgreep naar
voren wordt getrokken, kan de handgreep wor-
den beschadigd.
#De stoel naar voren schuiven aan de rug-
leuning.
#De stoel naar voren schuiven aan de rugleu-
ning. Daarbij de stoel vasthouden.
De rugleuning in de rijstand terugklappen (auto's
met derde rij zitplaatsen)
#De rugleuning naar achteren kantelen, tot
deze vergrendelt.
De rugleuning blij in de cargostand staan.
#De stoel naar achteren schuiven.
De stoel blij in de voorste positie staan.
#De stoel in de gewenste stand zetten
(/ pagina 114).
#Indien nodig de zitplaatsen van de derde rij zit-
plaatsen inklappen (/ pagina 131).
%U kunt de rugleuningen voor het vergroten van
de bagageruimte in de vloerstand brengen
(/ pagina 129).
Hoofdsteunen
Hoofdsteunen van de voorstoelen mechanisch
instellen
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen
door voertuiginstellingen tijdens het rijden
U kunt in het bijzonder in de volgende situ-
aties de controle over de auto verliezen:
RWanneer u tijdens het rijden de bestuur-
dersstoel, de hoofdsteunen, het stuurwiel
of de spiegels verstelt.
RWanneer u tijdens het rijden de veiligheids-
gordel omgespt.
#Voordat de auto wordt gestart: In het bij-
zonder de bestuurdersstoel, de hoofd-
steunen, het stuurwiel en de spiegels
instellen en de veiligheidsgordel omges-
pen.
Stoelen en opbergen 117
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel door
niet aangebrachte of verkeerd ingestelde
hoofdsteunen
Als hoofdsteunen niet zijn ingebouwd of niet
correct zijn ingesteld is er een verhoogd risico
op letsel aan het hoofd en de nek, bijvoor-
beeld bij een ongeval of remmanoeuvre!
#Altijd met gemonteerde hoofdsteunen rij-
den.
#Voor het rijden bij elke inzittende contro-
leren, of het midden van de hoofdsteun
het achterhoofd op ooghoogte onder-
steunt.
De hoofdsteunen van de zitplaatsen voor- en ach-
terin niet verwisselen. Anders kunnen de hoogte
en hoek van de hoofdsteunen niet in de correcte
positie worden ingesteld.
Met de verstelling in lengterichting voor de hoofd-
steun de hoofdsteun zodanig instellen, dat deze
zo dicht mogelijk bij het achterhoofd staat.
#Hoger instellen: De hoofdsteun omhoogtrek-
ken.
#Lager instellen: De ontgrendelingsknop 1 in
de richting van de pijl drukken en de hoofd-
steun omlaagdrukken.
#Hoofdsteun van de bestuurder naar voren ver-
stellen: De ontgrendelingsknop indrukken 2
en de hoofdsteun naar voren trekken.
#Hoofdsteun van de bestuurder naar achteren
verstellen: De ontgrendelingsknop indrukken
2 en de hoofdsteun naar achteren duwen.
Hoofdsteunen van de zitplaatsen achterin
mechanisch instellen
#Hoger instellen: De hoofdsteun omhoogtrek-
ken.
118 Stoelen en opbergen
#Lager instellen: De ontgrendelingsknop 1 in
de richting van de pijl drukken en de hoofd-
steunen omlaagdrukken.
#Wanneer de middelste stoel in de tweede rij
zitplaatsen niet bezet is: De hoofdsteun in de
laagste stand zetten.
Auto's met 3e rij zitplaatsen
De hoofdsteunen van de derde rij zitplaatsen
beschikken over een gebruikspositie en een niet-
gebruikspositie. De gebruikspositie is de uitge-
trokken, bovenste positie, waarin de hoofdsteun
vergrendelt; de niet-gebruikspositie is de onder-
ste, ingeschoven positie van de hoofdsteun. Bij
gebruik van de derde rij zitplaatsen moeten de
hoofdsteunen zich in de bovenste, vergrendelde
gebruikspositie bevinden.
Bij de keuze van de zitplaats de beperkte ruimte in
acht nemen. Bij een correcte zithouding, zo
rechtop mogelijk, mag het hoofd de hemelbekle-
ding niet raken.
#Wanneer de derde rij zitplaatsen bezet is: De
hoofdsteunen in de hoogste stand zetten en
vergrendelen.
#Wanneer de derde rij zitplaatsen niet bezet is:
De hoofdsteunen in de laagste stand zetten.
Hoofdsteunen van de zitplaatsen achterin uit-
of inbouwen
Verwijderen
#De rugleuning achterin ontgrendelen en iets
naar voren klappen (/ pagina 129).
#De hoofdsteun tot de aanslag omhoogtrekken.
#De ontgrendelingsknop 1 in de richting van
de pijl drukken en de hoofdsteun eruit trek-
ken.
Aanbrengen
#De hoofdsteun zodanig aanbrengen dat de
inkepingen in de bevestigingsbeugel zich, in
rijrichting gezien, aan de linkerzijde bevinden.
#De hoofdsteun omlaagdrukken, tot deze ver-
grendelt.
#De rugleuning achterin terugklappen, tot deze
vergrendelt.
Stoelinstellingen congureren
Multimediasysteem:
4© 5Comfort 5Zitcomfort
Rugleuningwelving in het lendengedeelte instellen
(lendensteun)
#Lendensteun selecteren.
#De instellingen Z van de gewenste stoel
selecteren.
Stoelen en opbergen 119
#Het luchtkussen instellen.
Zijwangen van rugleuning instellen
#Zijwangen selecteren.
#Het luchtkussen voor de gewenste stoel instel-
len.
Massageprogramma voor voorstoelen selecteren
Multimediasysteem:
4© 5Comfort 5Massage
#Golfmassage of Pulserende massage selecte-
ren.
#Het programma voor de gewenste stoel star-
ten ;.
#Massage-intensiteit instellen: Hoge intensiteit
in- of uitschakelen.
Stoelinstellingen terugzetten
Multimediasysteem:
4© 5Comfort 5Zitcomfort
#Î voor de gewenste stoel selecteren.
#De vraag bevestigen.
Stoelverwarming in- of uitschakelen
&WAARSCHUWING Gevaar voor brandwon-
den door herhaaldelijk inschakelen van de
stoelverwarming
Wanneer u de stoelverwarming herhaaldelijk
inschakelt, kunnen de zitting en de rugleuning-
vulling zeer heet worden.
Met name bij personen met beperkte tempe-
ratuursensatie of met een beperkte reactie-
mogelijkheid op hogere temperaturen kan dit
tot gezondheidsklachten of zelfs op brandwon-
den gelijkende verwondingen leiden.
#De stoelverwarming niet herhaaldelijk
inschakelen.
Ter bescherming tegen oververhitting kan de
stoelverwarming na herhaaldelijk opnieuw inscha-
kelen tijdelijk worden gedeactiveerd.
*AANWIJZING Beschadiging van de stoelen
door voorwerpen of zittingaccessoires bij
ingeschakelde stoelverwarming
Wanneer de stoelverwarming is ingeschakeld,
kan door voorwerpen of zittingaccessoires op
de stoelen, bijvoorbeeld stoelkussens of kin-
derzitjes, warmteophoping optreden. Daar-
door kan het zittingvlak worden beschadigd.
#Bij ingeschakelde stoelverwarming
mogen zich geen voorwerpen of zittin-
gaccessoires op de stoelen bevinden; dit
controleren.
Voorwaarden
RDe spanningsvoorziening is ingeschakeld.
120 Stoelen en opbergen
#De toets 1 zo vaak indrukken, tot de gewen-
ste verwarmingsstand bereikt is.
Afhankelijk van de verwarmingsstand gaan
een tot drie controlelampjes branden. Wan-
neer alle controlelampjes gedoofd zijn, is de
stoelverwarming uitgeschakeld.
De stoelverwarming schakelt automatisch na 8,
10 en 20 minuten terug uit de drie verwarmings-
standen tot het volledig uitschakelen van de stoel-
verwarming.
%In het rijprogramma ECO kan de stoelverwar-
ming automatisch op de laagste verwarmings-
stand inschakelen, om de werking van de air-
conditioning te ondersteunen . Daarbij gaan
de controlelampjes niet branden.
Stoelventilatie in- of uitschakelen
Voorwaarden
RDe spanningsvoorziening is ingeschakeld.
#De toets 1 zo vaak indrukken, tot de gewen-
ste aanjagerstand bereikt is.
Afhankelijk van de aanjagerstand gaan een tot
drie controlelampjes branden. Wanneer alle
controlelampjes gedoofd zijn, is de stoelventi-
latie uitgeschakeld.
Stoelen en opbergen 121
Stuurwiel
Stuurwiel mechanisch instellen
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen
door voertuiginstellingen tijdens het rijden
U kunt in het bijzonder in de volgende situ-
aties de controle over de auto verliezen:
RWanneer u tijdens het rijden de bestuur-
dersstoel, de hoofdsteunen, het stuurwiel
of de spiegels verstelt.
RWanneer u tijdens het rijden de veiligheids-
gordel omgespt.
#Voordat de auto wordt gestart: In het bij-
zonder de bestuurdersstoel, de hoofd-
steunen, het stuurwiel en de spiegels
instellen en de veiligheidsgordel omges-
pen.
&WAARSCHUWING Inklemgevaar voor kin-
deren bij het instellen van het stuurwiel
Wanneer kinderen het stuurwiel instellen, kun-
nen ze bekneld raken.
#Kinderen nooit zonder toezicht in de auto
laten.
#Bij het verlaten van de auto altijd de sleu-
tel meenemen en de auto vergrendelen.
Ontgrendelen
#De ontgrendelingshendel 1 volledig omlaag-
klappen.
#De hoogte 2 en de afstand 3 tot het stuur-
wiel instellen.
Vergrendelen
#De ontgrendelingshendel 1 volledig omhoog-
klappen.
#Door het stuurwiel te bewegen controleren of
de stuurkolom vergrendeld is.
Stuurwielverwarming in- en uitschakelen
Afhankelijk van de uitrusting van de auto kan de
stuurwielverwarming met een schakelaar in het
stuurwiel worden in- en uitgeschakeld.
Voorwaarden
RDe auto is ingeschakeld.
122 Stoelen en opbergen
#De schakelaar in de stand 1 of 2 drukken.
Wanneer het controlelampje 3 brandt, is de
stuurwielverwarming ingeschakeld.
Wanneer u de auto uitschakelt, wordt de stuur-
wielverwarming ook uitgeschakeld.
In- en uitstaphulp
Functie van de in- en uitstaphulp
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen
bij wegrijden tijdens het instellen van de
in‑ en uitstaphulp
U kunt de controle over de auto verliezen.
#Alvorens weg te rijden altijd afwachten,
tot het instellen beëindigd is.
&WAARSCHUWING Inklemgevaar bij instel-
len van de in‑ en uitstaphulp
Daardoor kunnen u en andere inzittenden
bekneld raken.
#Ervoor zorgen dat zich geen lichaamsde-
len in het bewegingsgebied van de stoel
bevinden.
Bij gevaar voor inklemming door de bestuur-
dersstoel:
#De schakelaar van de stoelinstelling
indrukken.
De instelling wordt onderbroken.
Het instellen kan wordt gestopt door het indruk-
ken van een geheugenplaatstoets van de geheu-
genfunctie.
&WAARSCHUWING Inklemgevaar bij active-
ring van de in‑ en uitstaphulp door kinde-
ren
Wanneer kinderen de in‑ en uitstaphulp active-
ren, kunnen zij bekneld raken, in het bijzonder
wanneer ze zonder toezicht zijn.
#Kinderen nooit zonder toezicht in de auto
achterlaten.
#Bij het verlaten van de auto altijd de sleu-
tel meenemen en de auto vergrendelen.
Wanneer de in- en uitstaphulp actief is, beweegt
de bestuurdersstoel in de volgende gevallen naar
achteren en wordt de rugleuning steiler gezet:
RU schakelt de auto uit wanneer het bestuur-
dersportier geopend is.
RU opent het bestuurdersportier wanneer de
auto uitgeschakeld is.
Stoelen en opbergen 123
%De bestuurdersstoel schui alleen naar achte-
ren, wanneer deze niet al in de achterste
stand staat.
De rugleuning gaat alleen naar voren wanneer
deze niet al in de voorste stand staat.
De bestuurdersstoel neemt in onderstaande situ-
aties naar de laatste rijstand weer in:
RU schakelt de auto in als het bestuurderspor-
tier gesloten is.
RU sluit het bestuurdersportier wanneer de
auto ingeschakeld is.
De laatste rijstand wordt in de volgende gevallen
opgeslagen:
RU schakelt de auto uit.
RU roept de stoelinstellingen op met de geheu-
genfunctie.
RDe stoelverstelling wordt met de geheugen-
functie opgeslagen.
In- en uitstaphulp instellen
Multimediasysteem:
4© 5Instellingen 5Voertuig
5Autom. stoelinstelling 5In- en uitstaphulp
#De functie in- of uitschakelen.
Geheugenfunctie
Geheugenfunctie
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen
door gebruik van de geheugenfunctie tij-
dens het rijden
Als tijdens het rijden de geheugenfunctie aan
bestuurderszijde wordt gebruikt, kan door de
instelbewegingen de controle over de auto
worden verloren.
#De geheugenfunctie aan bestuurders-
zijde alleen gebruiken als de auto stil-
staat.
&WAARSCHUWING Inklemgevaar bij het
instellen van de stoelen met de geheugen-
functie
Wanneer de geheugenfunctie de stoel instelt,
kunt u of kunnen andere inzittenden – in het
bijzonder kinderen – bekneld raken.
#Tijdens het instellen door de geheugen-
functie controleren dat zich geen
lichaamsdelen van personen in het
bewegingsgebied van de stoel of het
stuurwiel bevinden.
#Wanneer iemand bekneld raakt, direct
een geheugenplaatstoets of stoelverstel-
schakelaar bedienen.
&WAARSCHUWING Inklemgevaar bij active-
ring van de geheugenfunctie door kinde-
ren
Wanneer kinderen de geheugenfunctie active-
ren, kunnen deze bekneld raken, in het bijzon-
der wanneer ze zonder toezicht zijn.
124 Stoelen en opbergen
#Kinderen nooit zonder toezicht in de auto
achterlaten.
#Bij het verlaten van de auto altijd de sleu-
tel meenemen en de auto vergrendelen.
U kunt de geheugenfunctie bij uitgeschakelde
auto gebruiken.
Met de geheugenfunctie kunnen stoelinstellingen
worden opgeslagen en opgeroepen voor maximaal
drie personen.
U kunt instellingen opslaan voor de volgende sys-
temen:
RStoel
RWelving
RBuitenspiegels
RHead-up-display
Geheugenfunctie bedienen
Opslaan
#Voor alle systemen de gewenste positie instel-
len.
#De geheugentoets V indrukken en vervol-
gens binnen drie seconden een van de geheu-
genplaatstoetsen 4, T of U indruk-
ken.
#Oproepen: Een van de geheugenplaatstoets
4, T of U indrukken of kort inge-
drukt houden.
Na het loslaten van de toets worden alle syste-
men in de opgeslagen stand gezet.
Opbergmogelijkheden
Aanwijzingen met betrekking tot het beladen van
de auto
Voorwerpen in het ontplooiingsgebied van een air-
bag kunnen het correct functioneren van de air-
bag in gevaar brengen. De aanwijzingen met
betrekking tot het beschermingspotentieel van de
airbags in acht nemen.
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel door
niet-vastgezette voorwerpen in de auto
Wanneer voorwerpen, bagage of lading niet of
onvoldoende vastgezet is, kan het verschui-
ven, kantelen of rondslingeren en daardoor
inzittenden raken.
Stoelen en opbergen 125
Er bestaat gevaar voor letsel, in het bijzonder
bij remmanoeuvres of plotselinge richtingswij-
zigingen!
#Voorwerpen altijd zodanig opbergen, dat
ze niet kunnen rondslingeren.
#Voorwerpen, bagage of lading voor het
wegrijden beveiligen tegen verschuiven
of kantelen.
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel door
ongeschikt opbergen van voorwerpen
Als voorwerpen op ongeschikte wijze in het
interieur worden opgeborgen, kunnen ze ver-
schuiven of rondvliegen en daardoor inzitten-
den raken. Bovendien kunnen bekerhouders,
geopende opbergvakken en houders voor
mobiele telefoons bij een ongeval de daarin
aanwezige voorwerpen niet altijd tegenhou-
den.
Er bestaat gevaar voor letsel, in het bijzonder
bij remmanoeuvres of abrupte veranderingen
van richting!
#Voorwerpen altijd zodanig opbergen, dat
ze in deze of vergelijkbare situaties niet
kunnen rondvliegen.
#Altijd erop letten dat voorwerpen niet uit
opbergvakken, bagagenetten of opberg-
netten steken.
#De afsluitbare opbergvakken voor aan-
vang van de rit sluiten.
#Zware, harde, scherpe, breekbare of te
grote voorwerpen altijd in de bagage-
ruimte opbergen en beveiligen.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen
door voorwerpen in de beenruimte van de
bestuurder en de passagier
Voorwerpen in de beenruimte van de bestuur-
der en de passagier kunnen de pedaalslag
beperken of een ingedrukt pedaal blokkeren.
Hierdoor wordt de bedrijfs‑ en verkeersveilig-
heid van de auto in gevaar gebracht.
#Alle voorwerpen in de auto veilig opber-
gen, opdat deze niet in de beenruimte
van de bestuurder of de passagier
terecht kunnen komen.
#De vloermatten altijd stevig en zoals
voorgeschreven aanbrengen, zodat altijd
voldoende vrije ruimte voor de pedalen is
gewaarborgd.
#Geen losse vloermatten gebruiken en
niet meerdere vloermatten op elkaar leg-
gen.
Auto's met automatische uitschakeling van de
passagiersairbag: Ingeklemde voorwerpen onder
de passagiersstoel kunnen de automatische uit-
schakeling van de passagiersairbag verstoren of
het systeem beschadigen. Daarom de aanwijzin-
gen met betrekking tot de automatische uitscha-
keling van de passagiersairbag in acht nemen
(/ pagina 48).
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen
en letsel bij gebruik van de bekerhouder
tijdens het rijden
De bekerhouder kan tijdens het rijden geen
bekers beveiligen.
126 Stoelen en opbergen
Als tijdens het rijden een bekerhouder wordt
gebruikt, kan de beker kan en kan vloeistof
worden gemorst. Inzittenden kunnen met de
vloeistof in aanraking komen en, in het bijzon-
der door een hete vloeistof, brandwonden
oplopen. U kunt van de verkeerssituatie wor-
den afgeleid en de controle over de auto ver-
liezen.
#De bekerhouder alleen gebruiken als de
auto stilstaat.
#Alleen passende bekers in de bekerhou-
der plaatsen.
#De beker sluiten, in het bijzonder bij hete
vloeistoen.
*AANWIJZING Beschadiging van de beker-
houder
De bekerhouder kan bij het terugklappen van
de armsteun achterin worden beschadigd. De
geopende bekerhouder kan worden bescha-
digd door lichaamsgewicht.
#De armsteun achterin alleen bij gesloten
bekerhouder terugklappen.
#Niet op de geopende bekerhouder zitten
of erop leunen.
*AANWIJZING Beschadiging van de arm-
steun achterin lichaamsgewicht
De uitgeklapte armsteun achterin kan worden
beschadigd door lichaamsgewicht.
#Niet op de armsteun achterin zitten of
erop leunen.
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel door
open bagageruimtebodem
Als met geopende bagageruimtebodem wordt
gereden, kunnen voorwerpen rondslingeren en
daarbij inzittenden raken. Er bestaat gevaar
voor letsel, in het bijzonder bij remmanoeuvres
of plotselinge richtingswijzigingen!
#Vóór de rit altijd de bagageruimtebodem
sluiten.
&WAARSCHUWING Gevaar voor brand en
letsel door hete sigarettenaansteker
Wanneer het hete verwarmingselement van de
sigarettenaansteker of de hete tting worden
aangeraakt, kunt u zich branden.
Bovendien kunnen ontvlambare materialen
ontsteken, wanneer:
Rde hete sigarettenaansteker valt.
Rkinderen bijvoorbeeld de hete sigaretten-
aansteker tegen voorwerpen houden.
#De sigarettenaansteker altijd aan de
handgreep vasthouden.
#Altijd ervoor zorgen dat kinderen niet bij
de sigarettenaansteker kunnen.
#Kinderen nooit zonder toezicht in de auto
achterlaten.
Stoelen en opbergen 127
%Leder is een natuurproduct. Het oppervlak
hee natuurlijke kenmerken, zoals verschillen
in de structuur, groei- en letselsporen of lichte
kleurnuances. Deze oppervlaktekenmerken
zijn bijzonderheden van leder, geen materiaal-
gebreken. Bovendien ondergaat leder een
natuurlijk verouderingsproces, waarbij de
oppervlaktekenmerken veranderen.
Het rijgedrag van de auto is afhankelijk van de ver-
deling van de bagage. Daarom bij het beladen de
volgende aanwijzingen in acht nemen:
RMet de lading en personen niet het toegestaan
totaalgewicht en de toegestane asbelastingen
van de auto overschrijden.
De gegevens op het voertuigtypeplaatje raad-
plegen (/ pagina 381).
RNiet tot boven de bovenzijde van de rugleunin-
gen beladen.
RBij het transport van voorwerpen in de baga-
geruimte altijd het scheidingsnet gebruiken.
RIndien mogelijk de bagage altijd achter de
niet-bezette stoelen plaatsen.
RDe lading aan de sjorogen beveiligen en deze
gelijkmatig belasten.
Aanwijzingen met betrekking tot het rijden met
dakbelasting
RDe belading en de dakbelasting gelijkmatig
verdelen en zware voorwerpen zo laag moge-
lijk leggen. Hiertoe ook de aanwijzingen met
betrekking tot het beladen van de auto in acht
nemen.
RBehoedzaam rijden; abrupt wegrijden, remmen
en sturen alsmede snel rijden door bochten
vermijden.
RBij het vervoeren van lading op het dak en bij
een volledig beladen of bezette auto een van
de rijprogramma's ; of A selecteren.
Deze zijn ontwikkeld met het oog op extra sta-
biliteit (/ pagina 177).
%Meer informatie over opbergvakken en
opbergmogelijkheden vindt u in de digitale
handleiding.
Opbergvakken in het interieur
Overzicht van de voorste opbergvakken
1Opbergvakken in de portieren
2Opbergvak in de armsteun, voorzien van aan-
sluitingen voor multimedia- en usb-aansluiting
Afhankelijk van de uitrusting is in het opberg-
vak een 12V-aansluiting aanwezig
3Opbergvak in de middenconsole voorin met
usb-aansluiting
4Dashboardkastje
128 Stoelen en opbergen
Doorlaadmogelijkheid achterbank (EASY-PACK
Quickfold)
Rugleuning achterin naar voren klappen
&WAARSCHUWING Inklemgevaar bij instel-
ling van de stoelen
Wanneer een stoel wordt versteld, kunt u of
een van de inzittenden ingeklemd raken.
#Bij het verstellen van een stoel mogen
zich geen lichaamsdelen in het bewe-
gingsgebied van de stoel bevinden; dit
controleren.
&WAARSCHUWING Inklemgevaar door niet
vergrendelde stoel
De stoel vergrendelt bij het voorover klappen
niet. De stoel kan onverwijld terugklappen, bij-
voorbeeld bij het accelereren, remmen, bij een
abrupte verandering van rijrichting of bij een
ongeval.
Personen in het bewegingsbereik van de stoel
kunnen bekneld raken.
#Een naar voren geklapte stoel voor het
rijden altijd terugklappen.
#Zorg ervoor dat de stoel vergrendeld is.
Altijd ervoor zorgen dat alle inzittenden de veilig-
heidsgordel correct dragen en een juiste zithou-
ding hebben. In het bijzonder bij kinderen moet u
daarop letten.
Wanneer u de neergeklapte rugleuning niet meer
als laadvloer hoe te gebruiken, klapt u de rugleu-
ning weer terug.
Voorwaarden
RHet gebied waar de stoel naartoe wordt
geklapt is vrij.
RHet gedeelte onder de achterbank is vrij.
RDe armsteun van de tweede rij zitplaatsen is
teruggeklapt en de bekerhouders zijn leeg.
#De gordelband van de veiligheidsgordel 2 in
de gordelbandhouder 1 inklemmen.
Wanneer de linker rugleuning naar voren wordt
geklapt, klapt de middelste rugleuning eveneens
naar voren.
Stoelen en opbergen 129
#Eventueel de bestuurders- of de passagiers-
stoel naar voren bewegen.
#Eventueel de hoofdsteunen van de rugleuning
ontgrendelen en omlaagdruk-
ken(/ pagina 118).
#Linker en rechter rugleuning: Aan een van de
ontgrendelingslussen 1 trekken.
De rugleuning klapt automatisch naar voren.
#Middelste rugleuning: Aan de ontgrendelings-
lus 2 trekken.
De rugleuning klapt automatisch naar voren.
%U kunt de achterbank van de tweede rij zit-
plaatsen naar achteren schuiven als de rug-
leuningen van de tweede en derde rij zitplaat-
sen naar voren zijn geklapt. Daardoor ontstaat
een doorgaande laadvloer. Erop letten dat het
gebied tussen de rijen zitplaatsen vrij is.
Rugleuning achterin terugklappen
&WAARSCHUWING Inklemgevaar bij instel-
ling van de stoelen
Wanneer een stoel wordt versteld, kunt u of
een van de inzittenden ingeklemd raken.
#Bij het verstellen van een stoel mogen
zich geen lichaamsdelen in het bewe-
gingsgebied van de stoel bevinden; dit
controleren.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen
door niet vergrendelde achterbank, zit-
plaats achterin en rugleuning
De achterbank, zitplaatsen achterin en rugleu-
ningen kunnen, ook tijdens het rijden, naar
voren klappen.
RDaardoor wordt de inzittende krachtiger in
de veiligheidsgordel gedrukt. De veilig-
heidsgordel kan niet meer zoals bedoeld
beschermen en extra letsel veroorzaken.
130 Stoelen en opbergen
RVoorwerpen of bagage in de koer‑ of
bagageruimte kunnen niet door de rugleu-
ning worden tegengehouden.
#Vóór iedere rit opletten dat de achter-
bank, de zitplaats achterin en de rugleu-
ning vergrendeld is.
Wanneer de rugleuning achterin niet vergrendeld
is, is de rode vergrendelingsindicator zichtbaar.
*AANWIJZING Beschadiging van de veilig-
heidsgordel door inklemmen bij het terug-
klappen van de rugleuning
De veiligheidsgordel kan bij het terugklappen
van de rugleuning bekneld raken en daardoor
worden beschadigd.
#Erop letten dat de veiligheidsgordel bij
het terugklappen van de rugleuning niet
bekneld raakt.
Wanneer de linker en de middelste rugleuning
samen naar voren geklapt zijn, eerst de linker rug-
leuning terugklappen.
#Eventueel de bestuurders- of de passagiers-
stoel naar voren bewegen.
#De rugleuning 1 naar achteren kantelen, tot
deze vergrendelt.
De rugleuning blij in de cargopositie staan.
#Na het terugklappen van de rugleuning de
stand van de hoofdsteun controleren en cor-
rect instellen (/ pagina 118).
Rugleuning van de derde rij zitplaatsen naar
voren klappen
&WAARSCHUWING Inklemgevaar bij instel-
ling van de stoelen
Wanneer een stoel wordt versteld, kunt u of
een van de inzittenden ingeklemd raken.
#Bij het verstellen van een stoel mogen
zich geen lichaamsdelen in het bewe-
gingsgebied van de stoel bevinden; dit
controleren.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen
door niet vergrendelde stoel en rugleuning
De stoel en rugleuning kunnen naar voren
klappen.
Hierbij bestaan in het bijzonder de volgende
risico's:
RDe inzittende kan in de veiligheidsgordel
worden gedrukt. De veiligheidsgordel kan
niet meer zoals bedoeld beschermen en
extra letsel veroorzaken.
Stoelen en opbergen 131
REen kinderzitjesbevestigingssysteem wordt
niet meer correct ondersteund of op zijn
plaats gehouden en kan zijn functie niet
meer correct vervullen.
RDe rugleuning kan voorwerpen of bagage
in de bagageruimte niet tegenhouden.
Altijd erop letten dat de stoel en de rugleuning
vergrendeld zijn vooral:
Rvoordat personen op een stoel met in- en
uitstaphulp meerijden.
Rnadat de stoel is ingesteld.
Rnadat de in- en uitstaphulp is gebruikt.
Rnadat de bagageruimtevergroting gebruikt
is.
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel door
naar voren geklapte rugleuning
Wanneer de rugleuning van de zitplaats ach-
terin naar voren is geklapt, kunnen personen
op de derde rij zitplaatsen tegen delen van het
stoelmechanisme stoten, in het bijzonder bij
een ongeval, remmanoeuvre of abrupte veran-
dering van rijrichting.
#Wanneer een persoon zich op de derde
rij zitplaatsen bevindt, moet de zitplaats
achterin vóór hem voor aanvang van de
rit in de rijstand worden teruggeklapt.
#Personen op de derde rij zitplaatsen
mogen hun benen niet op de neerge-
klapte leuning van de zitplaatsen ach-
terin leggen.
Altijd ervoor zorgen dat alle inzittenden de veilig-
heidsgordel correct dragen en een juiste zithou-
ding hebben. In het bijzonder bij kinderen moet u
daarop letten.
U kunt de rugleuningen van de tweede rij zitplaat-
sen voor het in- of uitstappen naar voren klappen.
&WAARSCHUWING Inklemgevaar door niet
vergrendelde stoel
De stoel vergrendelt bij het voorover klappen
niet. De stoel kan onverwijld terugklappen, bij-
voorbeeld bij het accelereren, remmen, bij een
abrupte verandering van rijrichting of bij een
ongeval.
Personen in het bewegingsbereik van de stoel
kunnen bekneld raken.
#Een naar voren geklapte stoel voor het
rijden altijd terugklappen.
#Zorg ervoor dat de stoel vergrendeld is.
Voorwaarden
RHet gebied waar de stoel naartoe wordt
geklapt is vrij.
RHet gedeelte onder de derde rij zitplaatsen is
vrij.
RBij het naar voren klappen van de rugleunin-
gen van de derde rij zitplaatsen zijn de beker-
houders leeg.
RBij het naar voren klappen van de rugleunin-
gen van de tweede rij zitplaatsen is de bagage-
ruimteafdekking verwijderd.
Wanneer u de neergeklapte rugleuning niet meer
als laadvloer hoe te gebruiken, klapt u de rugleu-
ning weer terug.
132 Stoelen en opbergen
#De gordelband van de veiligheidsgordel 2 in
de gordelbandhouder 1 inklemmen.
*AANWIJZING Beschadiging van de ont-
grendelingslussen door de bevestiging van
voorwerpen
De ontgrendelingslussen van de leuningen van
de zitplaatsen achterin kunnen door de beves-
tiging van voorwerpen worden beschadigd.
#Voorwerpen alleen aan de sjorogen
bevestigen.
De ontgrendelingslussen zijn in het onderste zijde-
lingse bereik van de rugleuningen vanuit de baga-
geruimte bereikbaar.
Ontgrendelingslussen aan de achterzijde
#De stoelen van de tweede rij zitplaatsen naar
voren instellen en de rugleuningen in de
Cargo-stand brengen (/ pagina 135).
#De hoofdsteunen van de derde rij zitplaatsen
ontgrendelen en omlaagdrukken
(/ pagina 118).
#Aan een van de rode ontgrendelingslussen 1
trekken.
De rugleuning klapt automatisch naar voren.
#De rugleuning omlaagdrukken tot deze vastge-
klikt is.
%Als de rugleuningen van de tweede en derde
rijen zitplaatsen naar voren zijn geklapt, kunt
u de achterbank van de tweede rij zitplaatsen
naar achteren schuiven. Daardoor ontstaat
een doorgaande laadvloer. Erop letten dat het
gebied tussen de rijen zitplaatsen vrij is.
De rugleuning van de derde rij zitplaatsen
terugklappen
&WAARSCHUWING Inklemgevaar bij instel-
ling van de stoelen
Wanneer een stoel wordt versteld, kunt u of
een van de inzittenden ingeklemd raken.
#Bij het verstellen van een stoel mogen
zich geen lichaamsdelen in het bewe-
gingsgebied van de stoel bevinden; dit
controleren.
Stoelen en opbergen 133
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen
door niet vergrendelde achterbank, zit-
plaats achterin en rugleuning
De achterbank, zitplaatsen achterin en rugleu-
ningen kunnen, ook tijdens het rijden, naar
voren klappen.
RDaardoor wordt de inzittende krachtiger in
de veiligheidsgordel gedrukt. De veilig-
heidsgordel kan niet meer zoals bedoeld
beschermen en extra letsel veroorzaken.
RVoorwerpen of bagage in de koer‑ of
bagageruimte kunnen niet door de rugleu-
ning worden tegengehouden.
#Vóór iedere rit opletten dat de achter-
bank, de zitplaats achterin en de rugleu-
ning vergrendeld is.
*AANWIJZING Beschadiging van de veilig-
heidsgordel door inklemmen bij het terug-
klappen van de rugleuning
De veiligheidsgordel kan bij het terugklappen
van de rugleuning bekneld raken en daardoor
worden beschadigd.
#Erop letten dat de veiligheidsgordel bij
het terugklappen van de rugleuning niet
bekneld raakt.
Voorwaarden
RDe stoelen en de rugleuningen van de tweede
rij zitplaatsen zijn voldoende ver naar voren
geplaatst.
*AANWIJZING Beschadiging van de ont-
grendelingslussen door de bevestiging van
voorwerpen
De ontgrendelingslussen van de leuningen van
de zitplaatsen achterin kunnen door de beves-
tiging van voorwerpen worden beschadigd.
#Voorwerpen alleen aan de sjorogen
bevestigen.
Lussen aan de achterzijde
#Kort aan een van de rode ontgrendelingslus-
sen 2 trekken.
#Linker of rechter rugleuning terugklappen: Aan
een van de zwarte ontgrendelingslussen 1
trekken.
134 Stoelen en opbergen
Hoek van de rugleuningen achterin instellen
(Cargo-stand)
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen
door niet vergrendelde achterbank en rug-
leuningen
De achterbank en de rugleuningen kunnen,
ook tijdens het rijden, naar voren klappen.
RDaardoor wordt de inzittende krachtiger in
de veiligheidsgordel gedrukt. De veilig-
heidsgordel kan niet meer zoals bedoeld
beschermen en extra letsel veroorzaken.
RVoorwerpen of bagage in de koer‑ of
bagageruimte kunnen niet door de rugleu-
ning worden tegengehouden.
#Voor iedere rit controleren of de achter-
bank en de rugleuningen vergrendeld
zijn.
Bij auto's met in lengterichting instelbare zitplaat-
sen achterin kunt u tevens de hoek van de rugleu-
ningen achterin instellen. Daarbij zijn meerdere
vergrendelingsstanden mogelijk.
*AANWIJZING Beschadiging van de ont-
grendelingslussen door de bevestiging van
voorwerpen
De ontgrendelingslussen van de leuningen van
de zitplaatsen achterin kunnen door de beves-
tiging van voorwerpen worden beschadigd.
#Voorwerpen alleen aan de sjorogen
bevestigen.
#Een van de ontgrendelingslussen 2 naar
voren trekken.
De betreende rugleuning 1 is ontgrendeld.
#De rugleuning 1 in de gewenste hoek zetten.
#De ontgrendelingslus 2 loslaten.
Bagageruimteafdekking
Aanwijzingen met betrekking tot de bagage-
ruimteafdekking
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel of
levensgevaar door slecht vastgezette voor-
werpen
De bagageruimteafdekking alleen kan geen
zware voorwerpen en zware bagage tegenhou-
den of beveiligen.
in het bijzonder bij abrupte richtingswijzigin-
gen, remmanoeuvres of een ongeval kunt u
geraakt worden door niet-vastgezette bagage.
#Voorwerpen altijd zodanig opbergen, dat
ze niet kunnen rondslingeren.
Stoelen en opbergen 135
#Voorwerpen en bagage ook bij gebruik
van de bagageruimteafdekking altijd
beveiligen tegen verschuiven of kantelen,
bijvoorbeeld door deze vast te zetten.
*AANWIJZING Beschadiging van de bagage-
ruimteafdekking bij het beladen van de
auto
Bij het beladen van de auto kan de bagage-
ruimteafdekking worden beschadigd.
#Geen voorwerpen boven de onderrand
van de zijruiten of op de bagageruimteaf-
dekking neerleggen.
Auto met derde rij zitplaatsen: Bij het gebruiken
van de derde rij zitplaatsen is de bagageruimteaf-
dekking van de rugleuningen van de tweede rij zit-
plaatsen uitgebouwd.
Uitrollen en inrollen van de bagageruimteafdek-
king
#Uitrollen: De bagageruimteafdekking aan de
handgreep 1 naar achteren trekken en links
en rechts in de houders 2 bevestigen.
Oprollen
#De bagageruimteafdekking links en rechts uit
de houders 2 verwijderen.
#De bagageruimteafdekking aan de handgreep
1 naar voren geleiden tot deze volledig is
ingerold.
Bagageruimteafdekking verwijderen of aanbren-
gen
Voorwaarden
RDe bagageruimteafdekking is opgerold.
Bagageruimteafdekking verwijderen
136 Stoelen en opbergen
#De eindkap van de bagageruimteafdekking 1
aan de rechter- en de linkerzijde met behulp
van de handgreep aan de onderzijde 3 in de
richting van de pijl indrukken.
#De bagageruimteafdekking 1 in de tegen-
overliggende verankering 2 drukken.
#De bagageruimteafdekking 1 naar boven toe
verwijderen.
Bagageruimteafdekking aanbrengen
#De bagageruimteafdekking 1 aan de rechter-
of linkerzijde in verankering 2 plaatsen.
#De tegenoverliggende eindkap van bagage-
ruimteafdekking 1 pijl indrukken en bagage-
ruimteafdekking 1 in de andere verankering
2 aanbrengen.
Scheidingsnet bevestigen of losmaken
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel of
levensgevaar door slecht vastgezette voor-
werpen
Het scheidingsnet alleen kan geen zware voor-
werpen en zware bagage tegenhouden of
beveiligen.
in het bijzonder bij abrupte richtingswijzigin-
gen, remmanoeuvres of een ongeval kunt u
geraakt worden door niet-vastgezette bagage.
#Voorwerpen altijd zodanig opbergen, dat
ze niet kunnen rondslingeren.
#Voorwerpen en bagage ook bij gebruik
van het scheidingsnet altijd beveiligen
tegen verschuiven of kantelen, bijvoor-
beeld. door deze vast te zetten.
Om veiligheidsredenen bij het transport van
bagage altijd een scheidingsnet gebruiken.
Beschadigde scheidingsnetten kunnen hun
beschermende functie niet meer vervullen en
moeten worden vervangen. Naar een gekwali-
ceerde werkplaats gaan.
Bevestigen
Scheidingsnet zonder bagageruimtevergroting
Stoelen en opbergen 137
Scheidingsnet met bagageruimtevergroting
#Het scheidingsnet 1 aan de interieurhemel
links en rechts in de houders 2 bevestigen.
#Zonder bagageruimtevergroting: De haken 3
links en rechts zodanig in de sjorogen 4
bevestigen, dat de haken 3 naar achteren
wijzen.
#Met bagageruimtevergroting: De haken 3
links en rechts zodanig in de sjorogen 4
bevestigen, dat de haken 3 naar het portier
wijzen.
#Gelijkmatig aan de losse uiteinden van de sjor-
banden trekken, tot het scheidingsnet 1
gespannen is en de bovenste rand van het
scheidingsnet 1 horizontaal is.
Losmaken
#De gesp van de sjorband in de richting van de
pijl 6 draaien.
#Het losse uiteinde van de sjorband in de rich-
ting van de pijl 5 in de gesp schuiven, tot de
sjorbanden gevierd zijn.
#De haken 3 links en rechts losmaken uit de
sjorogen 4.
138 Stoelen en opbergen
#Het scheidingsnet 1 links en rechts aan de
interieurhemel losmaken uit de houders 2.
Overzicht van de sjorogen
De aanwijzingen met betrekking tot het beladen
van de auto in acht nemen (/ pagina 125).
1Sjorogen (auto's met doorlaadmogelijkheid
achterbank)
Overzicht van de tashaken
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel bij
gebruik van de tashaken met zware voor-
werpen
De tashaak kan zware voorwerpen of bagage
niet tegenhouden.
Voorwerpen of bagagestukken kunnen gaan
rondslingeren en inzittenden raken.
#Alleen lichte voorwerpen aan de tashaak
hangen.
#Nooit harde, scherpkantige of breekbare
voorwerpen aan de tashaak hangen.
De aanwijzingen met betrekking tot het beladen
van de auto in acht nemen (/ pagina 125).
De tashaken met maximaal 3 kg belasten en geen
bagage eraan vastbinden.
1Tashaken
Overzicht kledinghaken aan de achterklep
De aanwijzingen met betrekking tot het beladen
van de auto in acht nemen (/ pagina 125).
Stoelen en opbergen 139
1Kledinghaken
De kledinghaken zijn niet geschikt voor het ophan-
gen van zware voorwerpen, omdat in dat geval de
achterklep automatisch omlaag kan gaan. De kle-
dinghaken alleen voor lichte voorwerpen gebrui-
ken, bijvoorbeeld jassen.
Dakdrager bevestigen
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen
bij overschrijden van de maximumdakbe-
lasting
Het zwaartepunt van de auto en de ver-
trouwde rij-eigenschappen en het stuur- en
remgedrag veranderen.
Wanneer de maximumdakbelasting wordt
overschreden, worden de rij-eigenschappen
en het stuur- en remgedrag sterk nadelig beïn-
vloedt.
#Beslist de maximumdakbelasting aan-
houden en de rijstijl aanpassen.
De maximumdakbelasting vindt u in het hoofdstuk
"Technische gegevens".
*AANWIJZING Schade aan de auto bij niet
in acht nemen van de maximaal toege-
stane doorrijhoogte
Wanneer de hoogte van de auto de maximaal
toegestane doorrijhoogte overschrijdt, kunnen
het dak en andere onderdelen van de auto
worden beschadigd.
#De aangegeven doorrijhoogte in acht
nemen.
#Wanneer de toegestane doorijhoogte
wordt overschreden, niet verder rijden.
#De gewijzigde hoogte van de auto bij
dakopbouwen in acht nemen.
*AANWIJZING Schade aan het panorama-
schuifdak door niet goedgekeurde impe-
rial
Wanneer het panoramaschuifdak wordt
geopend terwijl een niet voor Mercedes-Benz
geteste en goedgekeurde imperial is gemon-
teerd, kan het panoramaschuifdak door de
imperial worden beschadigd.
#Het panoramaschuifdak alleen openen
als een imperial is gemonteerd die voor
Mercedes-Benz is getest en goedge-
keurd.
140 Stoelen en opbergen
Om het interieur te ventileren, kan het panora-
maschuifdak in de kantelstand worden gezet.
Aanwijzingen met betrekking tot het rijden met
dakbelasting
RDe belading en de dakbelasting gelijkmatig
verdelen en zware voorwerpen zo laag moge-
lijk leggen. Hiertoe ook de aanwijzingen met
betrekking tot het beladen van de auto in acht
nemen (/ pagina 125).
RBehoedzaam rijden; abrupt wegrijden, remmen
en sturen alsmede snel rijden door bochten
vermijden.
RBij het vervoeren van lading op het dak en bij
een volledig beladen of bezette auto een van
de rijprogramma's ; of A selecteren.
Deze zijn ontwikkeld met het oog op extra sta-
biliteit (/ pagina 177).
#De dakdrager aan de dakreling bevestigen.
#De montagehandleiding van de fabrikant
opvolgen.
Contactdozen
12V-aansluiting gebruiken
Voorwaarden
REr zijn slechts apparaten tot maximaal 180 W
(15 A) toegestaan.
Afhankelijk van de uitrusting van de auto beschikt
deze over de volgende 12V-aansluitingen:
RIn het opbergvak in de middenconsole voorin
RIn het opbergvak onder de armsteun voorin
RIn de laadruimte
12V-aansluiting in het opbergvak in de middencon-
sole voorin (voorbeeld)
#Het deksel 1 van de contactdoos openklap-
pen.
#De stekker van het apparaat aansluiten.
12V-aansluiting in het opbergvak met rolscherm:
Wanneer een apparaat op de 12V-aansluiting
wordt aangesloten, het deksel van het opbergvak
geopend laten.
115V-contactdoos achterin gebruiken
&GEVAAR Levensgevaar door beschadigde
aansluitkabel of beschadigde contactdoos
Wanneer de aansluitkabel of de 115V‑aanslui-
ting uit de bekleding is getrokken, beschadigd
of nat is, kunt u een stroomstoot krijgen.
#Alleen een droge en onbeschadigde aan-
sluitkabel gebruiken.
#Wanneer de auto is uitgeschakeld con-
troleren of de 115V‑aansluiting droog is.
#Een uit de bekleding getrokken of
beschadigde 115V‑aansluiting direct
Stoelen en opbergen 141
laten controleren of vervangen bij een
gekwaliceerde werkplaats.
#De aansluitkabel nooit in een uit de
bekleding getrokken of beschadigde
115V‑aansluiting steken.
&GEVAAR Levensgevaar door niet deskun-
dig werken met de contactdoos
U kunt met name een stroomstoot krijgen:
RWanneer in de contactdoos wordt gegre-
pen.
RWanneer ongeschikte apparaten of voor-
werpen in de contactdoos worden gesto-
ken.
#Niet de binnenkant van de contactdoos
aanraken.
#Alleen geschikte apparaten op de con-
tactdoos aansluiten.
Erop letten dat er geen vloeistoen in de
115V‑aansluiting komen.
Wanneer de 115V‑aansluiting niet wordt gebruikt,
de contactdoosklep gesloten houden.
Voorwaarden
RHet apparaat is uitgerust met een geschikte
stekker die voldoet aan de betreende lands-
pecieke normen.
REr wordt een apparaat tot maximaal 150 W
(1,3 A) gebruikt.
REr worden geen stekkerdozen gebruikt.
#De contactdoosklep 3 openen.
#De stekker van het apparaat in de 115V‑aan-
sluiting 1 steken.
Wanneer de boordnetspanning voldoende is
gaat het controlelampje 2 branden.
142 Stoelen en opbergen
230V-aansluiting achterin gebruiken
&GEVAAR Levensgevaar door beschadiging
van aansluitkabel of contactdoos
Wanneer de aansluitkabel of de 230V‑aanslui-
ting uit de bekleding is getrokken, beschadigd
of nat is, kunt u een stroomstoot krijgen.
#Alleen een droge en onbeschadigde aan-
sluitkabel gebruiken.
#Wanneer de auto is uitgeschakeld con-
troleren of de 230V‑aansluiting droog is.
#Een uit de bekleding getrokken of
beschadigde 230V‑aansluiting direct
laten controleren of vervangen bij een
gekwaliceerde werkplaats.
#De aansluitkabel nooit in een uit de
bekleding getrokken of beschadigde
230V‑aansluiting steken.
&GEVAAR Levensgevaar door niet deskun-
dig werken met de contactdoos
U kunt met name een stroomstoot krijgen:
RWanneer in de contactdoos wordt gegre-
pen.
RWanneer ongeschikte apparaten of voor-
werpen in de contactdoos worden gesto-
ken.
#Niet de binnenkant van de contactdoos
aanraken.
#Alleen geschikte apparaten op de con-
tactdoos aansluiten.
Erop letten dat er geen vloeistoen in de 230V-
aansluiting komen.
Wanneer de 230V‑contactdoos niet wordt
gebruikt, de contactdoosklep gesloten houden.
Voorwaarden
RHet apparaat is uitgerust met een geschikte
stekker die voldoet aan de betreende lands-
pecieke normen.
REr wordt een apparaat tot maximaal 150 W
(0,65 A) gebruikt.
REr worden geen stekkerdozen gebruikt.
#De contactdoosklep 3 openen.
#De stekker van het apparaat in de 230V-aan-
sluiting 1 steken.
Wanneer de boordnetspanning voldoende is
gaat het controlelampje 2 branden.
Stoelen en opbergen 143
Overzicht van de usb-aansluitingen
Afhankelijk van de uitrusting beschikt de auto over
de volgende usb-aansluitingen:
RIn het opbergvak in de armsteun van de cock-
pit (/ pagina 128)
RIn de voorste middenconsole naast de
mobiele-telefoonhouder
RIn de middenconsole achterin
RAuto's met drie rijen zitplaatsen: In het
opbergvak aan de zijkant van de bagageruimte
%Afhankelijk van de uitrusting kunnen de vorm
van het opbergvak en het aantal usb-aanslui-
tingen in de middenconsole achterin variëren.
Als de auto is ingeschakeld, kunnen usb-appara-
ten, zoals een mobiele telefoon, worden opgela-
den die met een passende laadkabel zijn aange-
sloten op een van de usb-aansluitingen.
Draadloos opladen van de mobiele telefoon en
koppeling met de buitenantenne
Aanwijzingen met betrekking tot het draadloos
opladen van de mobiele telefoon
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel door
ongeschikt opbergen van voorwerpen
Als voorwerpen op ongeschikte wijze in het
interieur worden opgeborgen, kunnen ze ver-
schuiven of rondvliegen en daardoor inzitten-
den raken. Bovendien kunnen bekerhouders,
geopende opbergvakken en houders voor
mobiele telefoons bij een ongeval de daarin
aanwezige voorwerpen niet altijd tegenhou-
den.
Er bestaat gevaar voor letsel, in het bijzonder
bij remmanoeuvres of plotselinge richtingswij-
zigingen!
#Voorwerpen altijd zodanig opbergen, dat
ze in deze of vergelijkbare situaties niet
kunnen rondvliegen.
#Altijd erop letten dat voorwerpen niet uit
opbergvakken, bagagenetten of opberg-
netten steken.
#De afsluitbare opbergvakken voor aan-
vang van de rit sluiten.
#Zware, harde, scherpe, breekbare of te
grote voorwerpen altijd in de bagage-
ruimte opbergen en beveiligen.
De aanwijzingen met betrekking tot het beladen
van de auto in acht nemen.
&WAARSCHUWING Brandgevaar door het
bewaren van de voorwerpen in de
mobiele-telefoonhouder
Als u andere voorwerpen in de mobiele-tele-
foonhouder plaatst, kan er met name gevaar
voor brand ontstaan.
#Behalve een mobiele telefoon geen
andere voorwerpen in de mobiele-tele-
foonhouder plaatsen, vooral geen meta-
len voorwerpen.
144 Stoelen en opbergen
*AANWIJZING Beschadiging van voorwer-
pen door het bewaren in de mobiele-tele-
foonhouder
Als voorwerpen in de houder van de mobiele
telefoon worden gelegd, kunnen ze door elek-
tromagnetische velden worden beschadigd.
#Geen creditcards, opslagmedia, skipas-
sen of andere gevoelig op elektromagne-
tische velden reagerende voorwerpen in
de mobiele-telefoonhouder leggen.
*AANWIJZING Beschadiging van de
mobiele-telefoonhouder door vloeistoen
Wanneer vloeistoen in de mobiele-telefoon-
houder terecht komen, kan deze beschadigd
raken.
#Erop letten dat er geen vloeistoen in de
mobiele-telefoonhouder terecht komen.
De volgende aanwijzingen met betrekking tot het
draadloos opladen van de mobiele telefoon moe-
ten in acht worden genomen:
RAfhankelijk van de uitrusting van de auto
wordt de mobiele telefoon via de oplaadmo-
dule verbonden met de buitenantenne van de
auto.
RAlleen wanneer het contact is ingeschakeld
zijn de oplaadfunctie en de draadloze koppe-
ling van de mobiele telefoon met de buitenan-
tenne van de auto beschikbaar.
RKleine mobiele telefoons kunnen mogelijk niet
op elke plaats van de mobiele-telefoonhouder
worden opgeladen.
RGrote mobiele telefoons die niet in de
mobiele-telefoonhouder liggen, kunnen moge-
lijk niet worden opgeladen of worden gekop-
peld met de buitenantenne van de auto.
RDe mobiele telefoon kan bij het opladen warm
worden. Dit kan vooral afhankelijk zijn van de
op dat moment op de achtergrond geopende
applicaties (apps).
RVoor eciënter opladen en koppeling met de
buitenantenne van de auto de beschermhoes
van de mobiele telefoon verwijderen. Dit geldt
niet voor beschermhoezen die voor het draad-
loos opladen noodzakelijk zijn.
Mobiele telefoon draadloos opladen
Voorwaarden
RDe mobiele telefoon is geschikt voor draad-
loos opladen.
Een lijst met geschikte mobiele telefoons vindt
u op: https://www.mercedes-benz-
mobile.com/.
Stoelen en opbergen 145
#De mobiele telefoon zo mogelijk in het mid-
den, met het display omhoog, op het gemar-
keerde vlak van de mat 1 leggen.
Wanneer in het multimediasysteem een aan-
wijzing wordt weergegeven, wordt de mobiele
telefoon opgeladen.
Storingen bij het opladen worden weergege-
ven op het centraal display.
%De mat kan worden verwijderd om te worden
gereinigd, bijvoorbeeld met helder, lauw
water.
Opbergvak zonder rolscherm
Erop letten dat de mobiele telefoon correct is
geplaatst en vastgezet, om te voorkomen dat deze
tijdens het rijden valt.
#Mobiele telefoon beveiligen: De hendel 2 uit-
klappen.
Zendvergunning voor Brazilië
Dit apparaat werkt in de secundaire modus; d.w.z.
het beschikt niet over een bescherming tegen
schadelijke interferenties, ook niet van stations
van hetzelfde type, en het mag geen interferenties
veroorzaken met systemen, die in de primaire
modus werken.
Dit product is toegestaan conform de in de veror-
dening 242/2000 vastgelegde procedure van het
Braziliaanse telecommunicatie-agentschap ANA-
TEL en voldoet aan de geldende technische eisen.
Meer informatie is verkrijgbaar op de website van
ANATEL. www.anatel.gov.br
#Meer informatie over de conformiteitsverkla-
ring radiograsche onderdelen van de auto.
Vloermat verwijderen en aanbrengen
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen
door voorwerpen in de beenruimte van de
bestuurder
Voorwerpen in de beenruimte van de bestuur-
der kunnen de slag van de pedalen beperken
en een ingedrukt pedaal blokkeren.
Hierdoor wordt de bedrijfs‑ en verkeersveilig-
heid van de auto in gevaar gebracht.
#Alle voorwerpen in de auto veilig opber-
gen, opdat deze niet in de beenruimte
van de bestuurder terecht kunnen
komen.
#De vloermatten altijd stevig en zoals
voorgeschreven aanbrengen, zodat altijd
146 Stoelen en opbergen
voldoende vrije ruimte voor de pedalen is
gewaarborgd.
#Geen losse vloermatten gebruiken en
niet meerdere vloermatten op elkaar leg-
gen.
#Aanbrengen: De betreende stoel naar achte-
ren schuiven en de vloermat in de beenruimte
aanbrengen.
#De drukknoppen 1 op de houders 2 druk-
ken.
#De betreende stoel instellen.
#Verwijderen: De betreende stoel naar achte-
ren schuiven en de vloermat van de houders
2 trekken.
#De vloermat verwijderen.
Stoelen en opbergen 147
Exterieurverlichting
Aanwijzing voor aanpassen van de verlichting bij
reizen naar het buitenland
Een aanpassing van de koplampen is niet vereist.
Er wordt eveneens aan de wettelijke eisen voldaan
in landen waarin aan de andere kant van de weg
wordt gereden.
Aanwijzingen over verlichtingssystemen en uw
verantwoordelijkheid
De verschillende verlichtingssystemen van de auto
zijn slechts hulpmiddelen. De verantwoordelijk-
heid voor de correcte voertuigverlichting overeen-
komstig de heersende licht- en zichtomstandighe-
den, de wettelijke bepalingen en de verkeerssitua-
tie ligt bij de bestuurder van de auto.
Verlichtingsschakelaar
Lichtschakelaar bedienen
1W Linker parkeerlicht
2X Rechter parkeerlicht
3T Standlicht en kentekenplaatverlichting
4Ã Automatisch rijlicht (aanbevolen stand
van de lichtschakelaar)
5L Dimlicht/grootlicht
6R Mistachterlicht in- of uitschakelen.
Bij activering van het dimlicht wordt het controle-
lampje voor het standlicht T gedeactiveerd en
door het controlelampje dimlicht L vervangen.
#De auto altijd overeenkomstig wettelijke rege-
lingen veilig en voldoende verlicht parkeren.
*AANWIJZING Accu-ontlading door stand-
licht
Het standlicht niet gedurende meerdere uren
ingeschakeld laten.
Bij auto's die breder dan 2 m of langer dan 6 m
zijn, is in enkele landen de eenzijdige parkeerver-
lichting niet toegestaan. In dit geval wordt ook in
de parkeerlichtstand het standlicht ingeschakeld.
Bij een sterke accu-ontlading wordt het stads- of
parkeerlicht ten gunste van de volgende start van
het aandrijfsysteem automatisch uitgeschakeld.
148 Licht en zicht
De exterieurverlichting (behalve stads- en par-
keerlicht) wordt automatisch uitgeschakeld wan-
neer het bestuurdersportier wordt geopend.
RDe aanwijzingen met betrekking tot de omge-
vingsverlichting in acht nemen
(/ pagina 151).
Functie van de automatische rijverlichting
Wanneer de auto ingeschakeld is, worden het
standlicht, het dimlicht en het dagrijlicht overeen-
komstig het omgevingslicht automatisch gescha-
keld.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen
door uitgeschakeld dimlicht bij zichtbeper-
kingen
Als de verlichtingsschakelaar in de stand Ã
staat, schakelt het dimlicht bij mist, sneeuw
en andere zichtbeperkingen zoals spatwater
niet automatisch in.
#De verlichtingsschakelaar in dergelijke
situaties in de stand L draaien.
De automatisch rijverlichting is slechts een hulp-
middel. De verantwoordelijkheid voor het inscha-
kelen van de verlichting ligt altijd bij de bestuur-
der.
Mistachterlicht in- of uitschakelen
Voorwaarden
RDe lichtschakelaar bevindt zich in de
stand L of Ã.
#De toets R indrukken.
De landspecieke regelingen voor gebruik van het
mistachterlicht in acht nemen.
Combischakelaar verlichting bedienen
1Grootlicht
2Knipperlichten rechts
3Lichtsignaal
4Knipperlichten links
#Met de combischakelaar de betreende func-
tie selecteren.
Licht en zicht 149
Grootlicht inschakelen
#De lichtschakelaar in de stand L of Ã
draaien.
#De combischakelaar in de richting van de pijl
1 drukken.
Bij activering van het grootlicht wordt het con-
trolelampje voor het dimlicht L gedeacti-
veerd en door het controlelampje grootlicht
K vervangen.
Grootlicht uitschakelen
#De combischakelaar in de richting van de pijl
1 drukken of in de richting van de pijl 3
trekken.
Lichtsignaal
#De combischakelaar in de richting van de pijl
3 trekken.
Knipperlichten
#Kort knipperen: De combischakelaar kort tot
het drukpunt in de richting van de pijl 2 of
4 drukken.
De betreende knipperlichten knipperen drie-
maal.
#Permanent knipperen: De combischakelaar tot
voorbij het drukpunt in de richting van de pijl
2 of 4 drukken.
Noodknipperlichten in- of uitschakelen
#De toets 1 indrukken.
In de volgende situaties wordt het noodknipper-
licht automatisch ingeschakeld:
RDe airbag werd geactiveerd.
RDe auto wordt, vanaf een snelheid hoger dan
70 km/h, hard afgeremd tot stilstand.
Wanneer vervolgens verder wordt gereden, wordt
de alarmknipperlichtinstallatie bij circa 10 km/h
automatisch uitgeschakeld. U kunt de alarmknip-
perlichtinstallatie ook met de toets 1 uitschake-
len.
Uitschakelvertragingstijd exterieurverlichting
instellen
Multimediasysteem:
4© 5Instellingen 5Verlichting
5Uitschakelvertr. buiten
#Een uitschakelvertragingstijd van de verlich-
ting instellen.
Bij het parkeren van de auto wordt de exte-
rieurverlichting gedurende de ingestelde tijd
geactiveerd.
150 Licht en zicht
Oriëntatieverlichting in- of uitschakelen
Multimediasysteem:
4© 5Instellingen 5Verlichting
5Oriëntatieverlichting
Bij actieve Oriëntatieverlichting brandt de exte-
rieurverlichting gedurende 40 seconden na het
ontgrendelen van de auto. Als de auto wordt
gestart, wordt de oriëntatieverlichting gedeacti-
veerd en de automatische rijverlichting geacti-
veerd.
#De functie in- of uitschakelen.
Interieurverlichting
Interieurverlichting instellen
Bedieningspaneel dakconsole voorin
1p Leeslampje linksvoor
2| Automatische besturing van interieur-
verlichting
3c Interieurverlichting voorin
4u Interieurverlichting achterin
5p Leeslampje rechtsvoor
#In- of uitschakelen: De betreende toets 1 -
5 indrukken.
Bedieningseenheid in handgreep
1p Leeslampje achterin
#In- of uitschakelen: De toets 1 indrukken.
Sfeerverlichting instellen
Multimediasysteem:
4© 5Comfort 5Sfeerverlichting
Kleur instellen
#Kleur selecteren.
#De gewenste kleur instellen.
Licht en zicht 151
Helderheid instellen
#Helderheid selecteren.
#De helderheid instellen.
Lichtsterkte van de zones activeren
#Helderheid selecteren.
#Helderheidszones selecteren.
#De functie in- of uitschakelen.
of
#De helderheid instellen voor de gewenste
zones.
Meerkleurige verlichting activeren
#Kleur selecteren.
#Meerkleurig selecteren.
#Een kleurencombinatie selecteren.
Meerkleurige animatie activeren
#Kleur selecteren.
#Meerkleurig geanimeerd selecteren.
De ingestelde kleurencombinatie verandert
met een vast ritme.
Welkomstverlichting activeren
#Kleur selecteren.
#Welkom selecteren.
Bij het ontgrendelen van de auto doorloopt de
sfeerverlichting een speciaal scenario.
Laadscenario activeren
#Kleur selecteren.
#Laadscenarioselecteren.
De sfeerverlichting gee een visuele terugmel-
ding over de verschillende laadtoestanden,
wanneer de auto op het laadstation wordt aan-
gesloten of daarvan wordt losgekoppeld.
Afhankelijkheid van de klimaatinstellingen active-
ren
#Kleur selecteren.
#Klimaatregeling selecteren.
Bij wijzigingen van de temperatuurinstelling in
de auto verandert kort de kleur van de sfeer-
verlichting.
Uitschakelvertragingstijd interieurverlichting in- of
uitschakelen
Multimediasysteem:
4© 5Instellingen 5Verlichting
5Uitsch.vertr. binnen
#De uitschakelvertragingstijd van de verlichting
in- of uitschakelen.
Wanneer deze functie actief is, blij de inte-
rieurverlichting na het vergrendelen van de
auto nog een korte tijd branden.
152 Licht en zicht
Ruitenwissers en ruitensproeierinstallatie
Ruitenwissers voorruit in- of uitschakelen
1g Ruitenwissers uit
2Ä Automatisch wissen normaal
3Å Automatisch wissen vaak
4° Continu wissen langzaam
5¯ Continu wissen snel
#De combischakelaar in de betreende stand
1 - 5 draaien.
#Eenmaal wissen/sproeien: Op de combischa-
kelaar de toets in de richting van de pijl 1
bedienen.
Rí Eenmaal wissen
Rî Wissen met ruitensproeiervloeistof
%De aanwijzingen met betrekking tot het was-
sen van de auto in de wasstraat in acht
nemen (/ pagina 327).
Achterruitenwisser in- of uitschakelen
1ô Eenmaal wissen/sproeien
2è Intervalwissen
#Eenmaal wissen: De toets 1 tot het drukpunt
bedienen.
#Wissen met ruitensproeiervloeistof: De toets
1 tot voorbij het drukpunt bedienen.
Licht en zicht 153
#Intervalwissen in- of uitschakelen: De toets 2
indrukken.
Bij ingeschakelde achterruitenwisser verschijnt
op het instrumentendisplay het symbool è.
Ruitenwisserbladen voorruit vervangen
&WAARSCHUWING Inklemgevaar door inge-
schakelde ruitenwissers bij het vervangen
van de ruitenwisserbladen
Wanneer de ruitenwissers in beweging komen
bij het vervangen van de ruitenwisserbladen,
kunt u door de ruitenwisserarm bekneld raken
#Alvorens de ruitenwisserbladen te ver-
vangen, altijd de ruitenwissers en de
auto uitschakelen.
Ruitenwisserarmen in de vervangingsstand zetten
#De auto in- en direct weer uitschakelen.
#Binnen circa 15 seconden de toets î op
de combischakelaar gedurende circa
drie seconden indrukken (/ pagina 153).
De ruitenwisserarmen gaan naar de vervan-
gingsstand.
Ruitenwisserbladen verwijderen
#De ruitenwisserarmen van de voorruit weg-
klappen.
#De ruitenwisserarm met één hand vasthouden.
Met de andere hand het ruitenwisserblad in de
richting van de pijl 1 tot de aanslag van de
ruitenwisserarm wegdraaien.
#De schuif 2 in de richting van de pijl 3
schuiven, tot deze in de demontagepositie ver-
grendelt.
#Het ruitenwisserblad in de richting van de pijl
4 van de ruitenwisserarm verwijderen.
Ruitenwisserbladen aanbrengen
#Het nieuwe ruitenwisserblad in de richting van
de pijl 1 op de ruitenwisserarm aanbrengen.
154 Licht en zicht
#De schuif 2 in de richting van de pijl 3
schuiven, tot deze in de vergrendelingspositie
vergrendelt.
#De bevestiging van het ruitenwisserblad con-
troleren.
#De ruitenwisserarmen weer naar de voorruit
klappen.
#De auto inschakelen.
#Op de combischakelaar de toets î indruk-
ken (/ pagina 153).
De ruitenwisserarmen gaan terug naar de uit-
gangspositie.
#De auto uitschakelen.
%De toestand van de ruitenwisserbladen regel-
matig controleren en deze vervangen bij zicht-
bare beschadigingen of blijvende streepvor-
ming.
Onderhoudsindicatie
#De beschermfolie 1 van de onderhoudsindi-
catie bij de punt van het blad van het nieuwe
ruitenwisserblad lostrekken.
Wanneer de kleur van de onderhoudsindicatie ver-
andert van zwart naar geel, de ruitenwisserbladen
vervangen.
%De tijd tot het veranderen van de kleur is
afhankelijk van de gebruiksvoorwaarden.
Ruitenwisserblad achterruit vervangen
&WAARSCHUWING Inklemgevaar door inge-
schakelde ruitenwissers bij het vervangen
van de ruitenwisserbladen
Wanneer de ruitenwissers in beweging komen
bij het vervangen van de ruitenwisserbladen,
kunt u door de ruitenwisserarm bekneld raken
#Alvorens de ruitenwisserbladen te ver-
vangen, altijd de ruitenwissers en de
auto uitschakelen.
Licht en zicht 155
Ruitenwisserblad verwijderen
#De auto uitschakelen.
#De ruitenwisserarm 2 van de achterruit weg-
klappen, tot deze in de vervangingsstand ver-
grendelt.
#Het ruitenwisserblad 1 op de ruitenwisse-
rarm 2 losmaken en in de richting van de pijl
3 verwijderen.
Ruitenwisserblad aanbrengen
#Het ruitenwisserblad 1 met de beide nokken
3 in de houder 2 van de ruitenwisserarm
aanbrengen.
#Het ruitenwisserblad 1 in de richting van de
pijl 4 drukken, tot het in de houder 2 vast-
klikt.
#De bevestiging van het ruitenwisserblad 1
controleren.
#De ruitenwisserarm uit de vervangingsstand
terug naar de achterruit klappen.
Spiegels
Buitenspiegels bedienen
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen
door voertuiginstellingen tijdens het rijden
U kunt in het bijzonder in de volgende situ-
aties de controle over de auto verliezen:
RWanneer u tijdens het rijden de bestuur-
dersstoel, de hoofdsteunen, het stuurwiel
of de spiegels verstelt.
RWanneer u tijdens het rijden de veiligheids-
gordel omgespt.
#Voordat het aandrijfsysteem wordt
gestart: De bestuurdersstoel, de hoofd-
steunen, het stuurwiel en de spiegels
instellen en de veiligheidsgordel omges-
pen.
156 Licht en zicht
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen
bij gebruik van de buitenspiegel door ver-
keerde inschatting van de afstand
De buitenspiegels geven een verkleind beeld.
De zichtbare objecten zijn dichterbij dan het
lijkt.
#Daarom altijd de daadwerkelijke afstand
tot andere verkeersdeelnemers inschat-
ten door over de schouder te kijken.
#In- of uitklappen: De toets 2 kort indrukken.
#Instellen: Met de toets 1 of 3 de in te stel-
len buitenspiegel selecteren.
#Met de toets 4 de stand van het spiegelglas
instellen.
%Nadat de accukabels losgemaakt zijn of als de
accu ontladen was, moeten de buitenspiegels
opnieuw worden geïnitialiseerd. Alleen dan
werkt het automatisch inklappen van de spie-
gels.
#Initialiseren: De toets 2 kort indrukken.
Een ontgrendelde buitenspiegel kan als volgt weer
worden vergrendeld:
#Auto's zonder elektrisch inklapbare buiten-
spiegels: De buitenspiegel met de hand in de
juiste stand drukken.
#Auto's met elektrisch inklapbare buitenspie-
gels: De toets 2 ingedrukt houden .
Er klinkt een klikgeluid. De buitenspiegel
neemt de correcte positie in.
Functie van de automatisch dimmende spiegels
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel en
vergiigingsgevaar door elektrolyt van de
dimmende spiegel
Wanneer het glas van een automatisch dim-
mende spiegel breekt, kan elektrolyt naar bui-
ten komen.
De elektrolyt is schadelijk voor de gezondheid
en veroorzaakt irritaties. Het mag niet in con-
Licht en zicht 157
tact met huid, ogen, ademhalingsorganen of
kleding komen of ingeslikt worden.
#Bij contact met elektrolyt het volgende in
acht nemen:
RElektrolyt op de huid direct met
water afspoelen en zo snel mogelijk
de hulp van een arts inroepen.
RElektrolyt in de ogen direct grondig
met schoon water uitspoelen en zo
snel mogelijk de hulp van een arts
inroepen.
RWanneer elektrolyt is ingeslikt, direct
grondig de mond uitspoelen. Geen
braken opwekken. Zo snel mogelijk
naar een arts gaan.
RMet elektrolyt vervuilde kleding
direct vervangen.
RBij allergische reacties direct naar
een arts gaan.
Wanneer licht van koplampen op de sensor in de
binnenspiegel schijnt, dan dimt de binnenspiegel
automatisch.
Systeemgrenzen
In de volgende situaties dimt het systeem niet:
RHet aandrijfsysteem is uitgeschakeld.
RDe achteruitversnelling is ingeschakeld.
RDe interieurverlichting is ingeschakeld.
Functie van de inparkeerstand van de buitenspie-
gel aan passagierszijde
De inparkeerstand helpt u bij het inparkeren.
In de volgende situaties klapt de buitenspiegel aan
passagierszijde omlaag in de richting van het ach-
terwiel aan passagierszijde:
RDe inparkeerstand is opgeslagen
(/ pagina 158).
RDe buitenspiegel aan passagierszijde is gese-
lecteerd.
RDe achteruitversnelling is ingeschakeld.
De buitenspiegel aan passagierszijde wordt in de
volgende situaties teruggezet:
RU plaatst de transmissie in een andere trans-
missiestand.
REr wordt sneller dan 15 km/h gereden.
RDe toets voor de buitenspiegel aan bestuur-
derszijde wordt ingedrukt.
Inparkeerstand van de buitenspiegel aan passa-
gierszijde via de achteruitversnelling opslaan
Opslaan
158 Licht en zicht
#De buitenspiegel aan passagierszijde selecte-
ren met de toets 1.
#De achteruitversnelling inschakelen.
#Met de toets 2 de buitenspiegel aan passa-
gierszijde in de gewenste inparkeerstand bren-
gen.
Oproepen
#De buitenspiegel aan passagierszijde selecte-
ren met de toets 1.
#De achteruitversnelling inschakelen.
De buitenspiegel aan passagierszijde kantelt
naar de opgeslagen inparkeerstand.
Automatisch inklappen van de buitenspiegels in-
en uitschakelen
Multimediasysteem:
4© 5Instellingen 5Voertuig
#Automatisch inklappen in- of uitschakelen.
Licht en zicht 159
Overzicht temperatuurregelsystemen
Aanwijzingen met betrekking tot de klimaatrege-
ling
Opdat de airconditioning, de controle op schade-
lijke stoen en de ltering van de lucht correct
werken, moet altijd een interieurlter worden
gebruikt. Erop letten dat het lter correct geïnstal-
leerd is. Door Mercedes-Benz geadviseerde en
vrijgegeven lters gebruiken. Onderhoudswerk-
zaamheden altijd laten uitvoeren bij een gekwali-
ceerde werkplaats.
Overzicht bedieningseenheid THERMATIC
De controlelampjes in de toetsen Ã, ¬,
¤, g, ¿ en & geven aan dat de
betreende functie geactiveerd is.
1w Temperatuur instellen
2A Klimaatmenu oproepen
3H Luchthoeveelheid instellen of klimaatre-
geling uitschakelen
4Ã Klimaatregeling automatisch regelen
5¬ Voorruit ontwasemen
6¤ Achterruitverwarming in- of uitschake-
len
7g Luchtrecirculatie in- of uitschakelen
8¿ A/C-functie in- of uitschakelen
9& "Directe klimaatregeling vooraf" in- of
uitschakelen (/ pagina 164)
A_ Luchtverdeling instellen
Overzicht bedieningseenheid THERMOTRONIC
De controlelampjes in de toetsen Ã, ¬,
¤, g, ¿ en & geven aan dat de
betreende functie geactiveerd is.
1w Temperatuur bestuurderszijde instellen
2A Klimaatmenu oproepen
3H Luchthoeveelheid instellen of klimaatre-
geling uitschakelen
4Ã Klimaatregeling automatisch regelen
(/ pagina 161)
5¬ Voorruit ontwasemen
6¤ Achterruitverwarming in- of uitschake-
len
160 Klimaatregeling
7g Luchtrecirculatie in- of uitschakelen
(/ pagina 162)
8¿ A/C-functie in- of uitschakelen
(/ pagina 161)
9& "Directe klimaatregeling vooraf" in- of
uitschakelen (/ pagina 164)
Aw Temperatuur passagierszijde instellen
Temperatuurregelsysteem bedienen
Klimaatregeling in- en uitschakelen
#Inschakelen: De luchthoeveelheid met de
toets H in de stand 1 of hoger instellen.
#Uitschakelen: De luchthoeveelheid met de
toets H in de stand 0 instellen.
%Wanneer het rijprogramma ECO wordt geacti-
veerd, worden om de actieradius te vergroten
de klimaatregelingsfuncties beperkt. Dit kan
uitwerkingen hebben op de opwarming of de
afkoeling van het interieur. In het rijpro-
gramma ECO kunnen tijdens het verwarmen
bovendien de ruiten sneller beslaan
(/ pagina 177).
%Wanneer de klimaatregeling is uitgeschakeld,
kunnen de ruiten sneller beslaan. Klimaatre-
geling slechts kortstondig uitschakelen.
A/C-functie via aircobedieningseenheid in- of uit-
schakelen
De A/C-functie verwarmt, koelt en droogt de inte-
rieurlucht van de auto.
#De toets ¿ indrukken.
De A/C-functie slechts kortstondig uitschakelen,
omdat anders de ruiten sneller beslaan.
Aan de onderzijde van de auto kan tijdens het
koelen condenswater naar buiten komen. Dat is
geen teken van een defect.
Klimaatmenu oproepen
Klimaatmenu via het multimediasysteem oproe-
pen
#Een van de temperatuuraanduidingen onder
aan het mediadisplay selecteren.
Klimaatmenu via de toets in de aircobedienings-
eenheid oproepen
#De toets A van de aircobedieningseenheid
indrukken.
A/C-functie via multimediasysteem in- of uitscha-
kelen
Multimediasysteem:
4Airco-menu 51e zitrij
De A/C-functie verwarmt, koelt en droogt de inte-
rieurlucht van de auto.
#A/C selecteren.
Klimaatregeling automatisch regelen
In de automatische stand wordt de ingestelde
temperatuur door de luchttoevoer geregeld en
constant gehouden.
#De toets à indrukken.
#Omschakelen naar handmatig gebruik: De
toets _ of à indrukken.
Klimaatregeling 161
In de automatische stand kunt u met de
toets H kiezen tussen vijf verschillende lucht-
hoeveelheden. De automatische stand blij daar-
bij behouden.
Luchtverdeling instellen
#Het klimaatmenu oproepen (/ pagina 161).
#De luchtverdeling instellen: ¯, P of
O selecteren.
#De luchthoeveelheid instellen.
%Er kunnen meerdere luchtverdelingen worden
geselecteerd, om bijvoorbeeld zowel de tem-
peratuur bij de voorruit als in de beenruimte
te regelen.
Synchronisatiefunctie via multimediasysteem in-
of uitschakelen
Multimediasysteem:
4Airco-menu 51e zitrij
Met de synchronisatiefunctie wordt de klimaatre-
geling centraal geregeld. De instellingen van de
bestuurder voor temperatuur, luchthoeveelheid en
luchtverdeling worden automatisch overgenomen
voor elke klimaatzone.
#SYNC selecteren en in- of uitschakelen.
Condens van de ruiten verwijderen
Aan de binnenzijde beslagen ruiten
#De toets à indrukken.
#Wanneer de ruiten beslagen blijven: De
toets ¬ indrukken.
Aan de buitenzijde beslagen ruiten
#De ruitenwissers inschakelen.
#De toets à indrukken.
Luchtrecirculatie in- of uitschakelen
#De toets g indrukken.
De interieurlucht wordt gerecirculeerd.
De luchtrecirculatie schakelt na enige tijd automa-
tisch over naar de buitenluchtmodus.
%Wanneer de luchtrecirculatie is ingeschakeld
kunnen de ruiten sneller beslaan. De luchtre-
circulatie slechts kortstondig inschakelen.
Klimaatregeling vooraf via sleutel (plug-in-hybride)
Functie van de klimaatregeling vooraf via sleu-
tel (plug-in-hybride)
De omgeving van de bestuurdersstoel of het
gehele interieur kan al vóór het instappen kort-
stondig worden voorverwarmd of -gekoeld.
Bij het voorkoelen worden de volgende functies
naar behoee ingeschakeld:
RAutomatische airconditioning
RAanjager
RStoelventilatie
Bij het voorverwarmen worden de volgende func-
ties naar behoee ingeschakeld:
RAutomatische airconditioning
RAanjager
RStoelverwarming
RStuurwielverwarming
162 Klimaatregeling
RSpiegelverwarming
RAchterruitverwarming
Klimaatregeling vooraf via sleutel instellen
(plug-in-hybride)
Multimediasysteem:
4Airco-menu 5Voorklimatisering
In- en uitschakelen
#Z selecteren.
#Voorklimatisering via sleutel selecteren.
Klimaatregeling vooraf via sleutel in- of uitscha-
kelen
Voorwaarden
RDe hoogspanningsaccu is voldoende opgela-
den.
RDe functie is via het multimediasysteem geac-
tiveerd.
#Inschakelen: De auto ontgrendelen.
De klimaatregelingsfuncties worden bij het
voorverwarmen en bij het voorkoelen maxi-
maal vijf minuten ingeschakeld.
De klimaatregeling vooraf via de sleutel kan niet
meer dan driemaal worden ingeschakeld als de
auto geparkeerd is.
#Uitschakelen: De toets & omhoog- of
omlaagdrukken.
De volgende functies blijven ook na het starten
van de auto ingeschakeld:
RStoelverwarming
RStoelventilatie
Klimaatregeling vooraf op de vertrektijd (plug-in-
hybride)
Functie van de klimaatregeling vooraf op de
vertrektijd (plug-in-hybride)
&WAARSCHUWING Levensgevaar door
grote blootstelling aan kou of warmte in
de auto
Wanneer personen – in het bijzonder kinderen
– langdurig aan hoge of lage temperaturen
worden blootgesteld, bestaat gevaar voor let-
sel of zelfs levensgevaar!
#Personen – in het bijzonder kinderen –
nooit zonder toezicht in de auto laten.
Het interieur kan worden verwarmd en gekoeld als
de auto geparkeerd is.
Wanneer de auto is aangesloten op een stroom-
voorziening, hee het opladen van de hoogspan-
ningsaccu tot een vastgelegde minimale laadtoe-
stand voorrang.
Onder de volgende voorwaarden kan de draaiperi-
ode van de klimaatregeling vooraf korter worden:
RDe auto is niet op een stroomvoorziening aan-
gesloten.
RDe hoogspanningsaccu is niet voldoende
opgeladen.
Door de actieve klimaatregeling vooraf kan de
laadtoestand van de hoogspanningsaccu ook bij
een aangesloten laadkabelstekker teruglopen.
Bij het koelen worden de volgende functies naar
behoee ingeschakeld:
RAutomatische airconditioning
RAanjager
Klimaatregeling 163
RStoelventilatie
Bij het verwarmen worden de volgende functies
naar behoee ingeschakeld:
RAutomatische airconditioning
RAanjager
RStoelverwarming
RStuurwielverwarming
RSpiegelverwarming
RAchterruitverwarming
Klimaatregeling vooraf op de vertrektijd instel-
len (plug-in-hybride)
Multimediasysteem:
4Airco-menu 5Voorklimatisering
Eenmalige vertrektijd instellen
#EENMALIG selecteren.
#Een vertrektijd instellen.
Actieve vertrektijd bewerken
#Het stisymbool naast de weergegeven ver-
trektijd selecteren.
#Een vertrektijd instellen.
Weekproel instellen
#WEEKPROFIEL selecteren.
#De gewenste vertrektijden instellen, bijvoor-
beeld elke dag om 8:00 uur.
Zone selecteren
#Z selecteren.
#Alleen best.stoel selecteren.
Wanneer de instelling Alleen best.stoel
gedeactiveerd is, wordt de klimaatregeling
vooraf voor de gehele auto uitgevoerd.
Klimaatregeling vooraf op de vertrektijd in- of
uitschakelen
Voorwaarden
RDe hoogspanningsaccu is voldoende opgela-
den.
RDe functie is via het multimediasysteem geac-
tiveerd.
#Inschakelen: De vertrektijd instellen
(/ pagina 164).
De klimaatregeling vooraf op de vertrektijd
wordt maximaal 55 minuten voor de gekozen
vertrektijd ingeschakeld. Bij vertraging van de
vertrektijd blij de klimaatregeling nog tien
minuten werken.
#Uitschakelen: De toets& omhoog- of
omlaagdrukken.
De volgende functies blijven ook na het starten
van de auto ingeschakeld:
RStoelverwarming
RStoelventilatie
%De functie kan ook via de Mercedes me app
worden geactiveerd.
Directe klimaatregeling vooraf in- of uitschakelen
&WAARSCHUWING Levensgevaar door
grote blootstelling aan kou of warmte in
de auto
Wanneer personen – in het bijzonder kinderen
– langdurig aan hoge of lage temperaturen
worden blootgesteld, bestaat gevaar voor let-
sel of zelfs levensgevaar!
#Personen – in het bijzonder kinderen –
nooit zonder toezicht in de auto laten.
164 Klimaatregeling
Het interieur kan, bijvoorbeeld tijdens een riton-
derbreking, tot 30 minuten verder worden ver-
warmd of gekoeld.
De kleuren van het controlelampje in de toets
& hebben de volgende betekenis:
RBlauw: Koelen is ingeschakeld.
RRood: Verwarmen is ingeschakeld.
RGeel: Vertrektijd is voorgeselecteerd.
#De gewenste temperatuur met de toets w
instellen.
#De toets & indrukken.
Het rode of het blauwe controlelampje in de
toets & gaat branden of doo.
%De functie kan ook via de Mercedes me app
worden geactiveerd.
Luchtuitstroomopeningen
Luchtuitstroomopeningen vóór instellen
&WAARSCHUWING Gevaar voor brandwon-
den of bevriezing door een te geringe
afstand tot de luchtuitstroomopeningen
Uit de luchtuitstroomopeningen kan zeer hete
of zeer koude lucht stromen.
#Altijd ervoor zorgen, dat alle inzittenden
voldoende afstand houden tot de lucht-
uitstroomopeningen.
#Naar behoee de luchtstroom naar een
ander gebied van het interieur leiden.
Om de toevoer van buitenlucht via de luchtuit-
stroomopeningen naar het interieur te waarbor-
gen, de volgende aanwijzingen in acht nemen:
RDe luchtuitstroomopeningen en luchtroosters
in het interieur altijd vrijhouden.
RDe luchtinlaat vrijhouden van afzettingen
(/ pagina 327).
#Openen of sluiten: De luchtuitstroomope-
ning 1 in het midden vastpakken en tot de
aanslag omhoog, omlaag, linksom (open) of
rechtsom (dicht) draaien.
#Luchtstroomrichting instellen: De luchtuit-
stroomopening 1 in het midden vastpakken
en naar boven, beneden, links of rechts zwen-
ken.
Klimaatregeling 165
Luchtuitstroomopeningen achterin instellen
#Openen of sluiten: De luchtuitstroomope-
ning 1 in het midden vastpakken en tot de
aanslag omhoog, omlaag, links- of rechtsom
draaien.
#Luchtstroomrichting instellen: De luchtuit-
stroomopening 1 in het midden vastpakken
en naar boven, beneden, links of rechts zwen-
ken.
166 Klimaatregeling
Rijden
Aanwijzingen met betrekking tot elektro-modus
&WAARSCHUWING Brandwonden‑ en ver-
giigingsgevaar bij beschadigde hoog-
spanningsaccu
Als het huis van de hoogspanningsaccu wordt
beschadigd, kunnen de elektrolyt en gassen
ontsnappen.
#Contact met de huid, ogen of kleding
voorkomen.
#Elektrolytspatten direct met water
afspoelen en zo snel mogelijk de hulp
van een arts inroepen.
&GEVAAR Brand- en explosiegevaar bij
overschrijding van de inwendige druk van
de hoogspanningsaccu
Bij een autobrand kan brandbaar gas ontsnap-
pen en ontbranden.
#Bij een ongewone geurontwikkeling, rook
of brandvlekken direct het opladen
afbreken.
#Direct de gevarenzone verlaten. De geva-
renzone op voldoende afstand beveili-
gen.
#Contact opnemen met de brandweer.
De volgende aanwijzingen met betrekking tot de
rijgeluiden en het akoestisch voertuigwaarschu-
wingssysteem in acht nemen:
RDe auto beschikt over een puur elektrisch aan-
drijfsysteem en produceert beduidend minder
rijgeluid dan auto's met verbrandingsmotor.
Daarom is de auto uitgerust met een soundge-
nerator als akoestisch voertuigwaarschuwings-
systeem (AVAS). Deze veiligheidsvoorziening is
vanwege de wetgever voorgeschreven.
Het buitengeluid van de soundgenerator is bij
lage snelheden in het interieur waarneembaar
en vormt geen functiestoring.
RDe soundgenerator genereert tot een snelheid
van circa 30 km/h snelheidsafhankelijke rijg-
eluiden bij het vooruit en achteruit rijden.
Andere verkeersdeelnemers, met name voet-
gangers en etsers, kunnen de auto op die
manier beter opmerken.
RVanaf een snelheid van 20 km/h wordt het
akoestisch voertuigwaarschuwingssysteem
geleidelijk uitgeschakeld.
RDe auto wordt ondanks de soundgenerator
eventueel door andere verkeersdeelnemers
niet akoestisch waargenomen. Uw rijstijl over-
eenkomstig aanpassen.
RDe soundgenerator is uitgeschakeld wanneer
de auto stilstaat.
Hoogspanningsboordnet handmatig uitschakelen
&GEVAAR Levensgevaar en brandgevaar
door gewijzigde en/of beschadigde onder-
delen van het hoogspanningsboordnet
Het hoogspanningsboordnet staat onder hoge
elektrische spanning. Als u onderdelen van het
hoogspanningsboordnet verandert of bescha-
digde onderdelen aanraakt, kunt u een
stroomstoot krijgen. Bovendien kunnen gewij-
Rijden en parkeren 167
zigde en/of beschadigde onderdelen brand
veroorzaken.
Bij een ongeval of contact van de bodemplaat
met de grond kunnen onderdelen van het
hoogspanningsboordnet ook niet-zichtbaar
worden beschadigd.
#Nooit wijzigingen aan het hoogspan-
ningsboordnet uitvoeren.
#De auto niet met gewijzigde of bescha-
digde onderdelen van het hoogspan-
ningsboordnet inschakelen en gebruiken.
#Nooit beschadigde onderdelen van het
hoogspanningsboordnet aanraken.
#Na een ongeval geen onderdelen van het
hoogspanningsboordnet aanraken.
#De auto na een ongeval laten transporte-
ren.
#Onderdelen van het hoogspannings-
boordnet bij een gekwaliceerde werk-
plaats laten controleren en indien nodig
laten vervangen.
Voorwaarden
Het hoogspanningsboordnet mag alleen in de vol-
gende situaties handmatig worden uitgeschakeld:
RHet waarschuwingslampje veiligheidssysteem
6 brandt in het instrumentendisplay, bij-
voorbeeld na een ongeval.
RDe auto is zwaar beschadigd en componenten
van het veiligheidssysteem zijn niet geacti-
veerd, bijvoorbeeld na een ongeval.
Hoogspanningsuitschakelsysteem gebruiken
Het hoogspanningsboordnet mag alleen in de
hiervoor genoemde situaties handmatig worden
uitgeschakeld.
#De auto uitschakelen.
#De transmissie in de stand j zetten.
#De elektrische parkeerrem inschakelen.
#De auto tegen wegrollen beveiligen.
#De motorkap openen.
#De ontgrendelingsnok 1 in de richting van de
pijl drukken en eruit trekken.
#Het hoogspanningsuitschakelsysteem 2 in
de richting van de pijl trekken, tot dit vergren-
delt.
Het hoogspanningsboordnet is uitgeschakeld.
Alle werkzaamheden aan het aandrijfsysteem -
ook na het handmatig uitschakelen van het hoog-
168 Rijden en parkeren
spanningsboordnet - mogen alleen bij een gekwa-
liceerde werkplaats worden uitgevoerd.
Spanningsvoorziening of auto inschakelen
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen
en letsel als kinderen zonder toezicht in
de auto worden achtergelaten
Wanneer kinderen zonder toezicht in het voer-
tuig achterblijven, kunnen zij met name:
RPortieren openen en daardoor andere per-
sonen of verkeersdeelnemers in gevaar
brengen.
RUitstappen en door het verkeer worden
gegrepen.
RUitrustingen van de auto bedienen en bij-
voorbeeld bekneld raken.
Bovendien kunnen kinderen de auto in bewe-
ging zetten, door bijvoorbeeld:
RDe parkeerrem vrijzetten.
RDe transmissiestand wijzigen.
RHet voertuig starten.
#Kinderen nooit zonder toezicht in de auto
laten.
#Bij het verlaten van de auto altijd de sleu-
tel meenemen en de auto vergrendelen.
#Sleutel buiten bereik van kinderen bewa-
ren.
Voorwaarden
RDe sleutel bevindt zich in de auto en wordt
herkend.
RHet rempedaal wordt niet bediend.
#Spanningsvoorziening inschakelen: De toets
1 eenmaal indrukken.
U kunt bijvoorbeeld de ruitenwissers inschake-
len.
Wanneer aan de volgende voorwaarden is vol-
daan, wordt de spanningsvoorziening weer uitge-
schakeld:
RHet bestuurdersportier wordt geopend.
Rijden en parkeren 169
RDe toets 1 wordt nog tweemaal ingedrukt.
#Auto inschakelen: De toets 1 tweemaal
indrukken.
Op het instrumentendisplay gaan waarschu-
wings- en controlelampjes branden.
Wanneer aan een van de volgende voorwaarden is
voldaan, wordt de auto weer uitgeschakeld:
RDe auto wordt niet binnen 15 minuten gestart
en de transmissie staat in de stand j of de
elektrische parkeerrem is ingeschakeld.
RDe toets 1 wordt eenmaal ingedrukt.
Auto starten
Voertuig met start-stoptoets starten
Voorwaarden
RDe sleutel bevindt zich in de auto en wordt
herkend.
#De transmissie in de stand j of i zetten.
#Het rempedaal indrukken en de toets 1 een-
maal indrukken.
RDe auto wordt gestart.
RDe weergave õ verschijnt op het
instrumentendisplay: De auto is rijklaar.
#Wanneer de auto niet start: Niet benodigde
verbruikers uitschakelen en de toets 1 een-
maal indrukken.
#Wanneer de auto nog steeds niet start en op
het instrumentendisplay de displaymelding
Sleutel in aangegeven bergplaats leggen zie
handleiding verschijnt: De auto starten met de
sleutel in het opbergvak (noodprogramma)
(/ pagina 170).
%U kunt de auto tijdens het rijden uitschakelen.
Hiertoe gedurende circa drie seconden de
toets 1 indrukken of binnen drie seconden
de toets 1 driemaal indrukken. De transmis-
sie schakelt daarbij automatisch in de neu-
traalstand i. Wanneer u de toets 1
opnieuw indrukt, start de auto weer en kunt u
weer de rijstand h inschakelen. Hiertoe
beslist de veiligheidsaanwijzingen onder "Aan-
wijzingen met betrekking tot het rijden"
(/ pagina 171) in acht nemen.
Let op de informatie op het displaymeldingen die
op het instrumentendisplay kunnen verschijnen.
Auto starten met sleutel in opbergvak (nood-
programma)
Wanneer de auto niet start en op het instrumen-
tendisplay de displaymelding Sleutel in aangege-
ven bergplaats leggen zie handleiding verschijnt,
kan de auto in het noodprogramma worden
gestart.
Opbergvak (voorbeeld met bekerhouder zonder rol-
scherm)
170 Rijden en parkeren
#Eventueel het rolscherm van het opbergvak
2 openen.
#Het opbergvak 2 moet leeg zijn; dit controle-
ren.
#De sleutel 1 van de sleutelbos verwijderen.
#De sleutel 1 in het opbergvak 2 op het
symbool 3 leggen.
De auto wordt na korte tijd gestart.
Wanneer u de sleutel 1 uit het opbergvak 2
neemt, is de auto nog steeds rijklaar. Om de
auto opnieuw te kunnen starten moet de sleu-
tel 1 echter tijdens de gehele rit in het
opbergvak 2 op het symbool 3 liggen.
#De sleutel 1 bij een gekwaliceerde werk-
plaats laten controleren.
Wanneer de auto niet start:
#De sleutel 1 in het opbergvak 2 laten lig-
gen.
#Het rempedaal indrukken en de auto met de
start-stoptoets starten.
%Met de start-stoptoets kan ook alleen de
spanningsvoorziening of de auto worden inge-
schakeld.
Let op de informatie op het displaymeldingen die
op het instrumentendisplay kunnen verschijnen.
Inrij-aanwijzingen
RNa aevering van de auto of na een reparatie
initialiseren de sensoren van enkele rijsyste-
men en rijveiligheidssystemen zich over een
bepaalde afstand. De volledige functionaliteit
van deze systemen wordt pas bereikt na
afsluiting van deze inleerprocedure.
RNieuwe of vervangen remblokken, remschijven
en banden bereiken pas na enkele honderden
kilometers de optimale remwerking en grip.
De verminderde remwerking door krachtiger
indrukken van het rempedaal compenseren.
Aanwijzingen met betrekking tot het rijden
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen
door voorwerpen in de beenruimte van de
bestuurder
Voorwerpen in de beenruimte van de bestuur-
der kunnen de slag van de pedalen beperken
en een ingedrukt pedaal blokkeren.
Hierdoor wordt de bedrijfs‑ en verkeersveilig-
heid van de auto in gevaar gebracht.
#Alle voorwerpen in de auto veilig opber-
gen, opdat deze niet in de beenruimte
van de bestuurder terecht kunnen
komen.
#De vloermatten altijd stevig en zoals
voorgeschreven aanbrengen, zodat altijd
voldoende vrije ruimte voor de pedalen is
gewaarborgd.
#Geen losse vloermatten gebruiken en
niet meerdere vloermatten op elkaar leg-
gen.
Rijden en parkeren 171
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen
door ongeschikte schoenen
Ongeschikte schoenen zijn bijvoorbeeld:
RSchoenen met plateauzolen
RSchoenen met hoge hakken
RPantoels
Er bestaat gevaar voor ongevallen!
#Om de pedalen veilig te kunnen bedie-
nen altijd geschikte schoenen dragen.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen
bij uitgeschakelde auto tijdens het rijden
Als u de auto tijdens het rijden uitschakelt, zijn
veiligheidsrelevante functies beperkt of niet
meer beschikbaar.
Dat kan bijvoorbeeld de stuurbekrachtiging en
de rembekrachtiging betreen.
Er is dan aanzienlijk meer kracht voor bijvoor-
beeld het sturen en remmen vereist.
#De auto niet uitschakelen tijdens het rij-
den.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen
door oververhit geraakt remsysteem
Als u tijdens het rijden de voet op het rempe-
daal laat rusten, kan het remsysteem overver-
hit raken.
Daardoor wordt de remweg langer en kan het
remsysteem zelfs uitvallen.
#Het rempedaal nooit als voetensteun
gebruiken.
#Tijdens het rijden niet tegelijkertijd het
rem- en gaspedaal indrukken.
*AANWIJZING Gereduceerde levensduur
van de accu door het vaak rijden van
korte afstanden
Wanneer de auto alleen wordt gebruikt voor
korte afstanden, kan de 12V-accu niet goed
worden opgeladen. Hierdoor neemt de levens-
duur van de accu af.
#Regelmatig een langere afstand rijden,
om de accu op te laden.
*AANWIJZING Schade aan de auto bij niet
in acht nemen van de maximaal toege-
stane doorrijhoogte
Wanneer de hoogte van de auto de maximaal
toegestane doorrijhoogte overschrijdt, kunnen
het dak en andere onderdelen van de auto
worden beschadigd.
#De aangegeven doorrijhoogte in acht
nemen.
#Wanneer de toegestane doorijhoogte
wordt overschreden, niet verder rijden.
#De gewijzigde hoogte van de auto bij
dakopbouwen in acht nemen.
%In acht nemen dat alle snelheidsspecicaties
in deze handleiding globale specicaties zijn
en dat de waarden aan bepaalde toleranties
onderhevig zijn.
Aanwijzingen met betrekking tot het rijden met
dakbelasting, aanhangwagen of volledig beladen
auto
Bij het rijden met een beladen dakdrager of aan-
hangwagen en bij een volledig beladen of bezette
172 Rijden en parkeren
auto verandert het rij- en stuurgedrag van uw
auto.
Daarom de volgende aanwijzingen in acht nemen:
RDe toegestane dakbelasting en het toegestane
aanhangwagengewicht niet overschrijden.
Hiertoe ook de informatie in de technische
gegevens in acht nemen.
RDe belading en de dakbelasting gelijkmatig
verdelen en zware voorwerpen zo laag moge-
lijk leggen. Hiertoe ook de aanwijzingen met
betrekking tot het beladen van de auto in acht
nemen (/ pagina 125).
RBehoedzaam rijden; abrupt wegrijden, remmen
en sturen alsmede snel rijden door bochten
vermijden.
Aanwijzingen met betrekking tot het rijden op
wegen waarop gestrooid is
De remwerking is beperkt op wegen waarop
gestrooid is.
Daarom de volgende aanwijzingen in acht nemen:
RDoor een zoutlaag op de remschijven en rem-
blokken kan de remweg aanzienlijk langer wor-
den of kan de auto aan één kant sterker of
zwakker remmen.
REen bovengemiddeld grote afstand tot het
voor u rijdende verkeer aanhouden.
De zoutlaag als volgt verwijderen:
RRegelmatig remmen en hierbij rekening hou-
den met de verkeerssituatie.
RBij het einde van de rit en bij aanvang van de
volgende rit voorzichtig het rempedaal indruk-
ken.
Aanwijzingen met betrekking tot aquaplaning
Vanaf een bepaalde waterhoogte op de rijbaan
kan aquaplaning optreden.
Bij sterke neerslag of bij omstandigheden waarbij
aquaplaning optreden kan, de volgende aanwijzin-
gen in acht nemen:
RVoorzichtig de snelheid verlagen.
RDoor spoorvorming ontstane geulen vermij-
den.
RSnelle stuurbewegingen vermijden.
RVoorzichtig remmen.
%Eveneens de aanwijzingen met betrekking tot
het regelmatig controleren van wielen en ban-
den in acht nemen (/ pagina 358).
Aanwijzingen met betrekking tot het rijden door
water op de straat
In de auto binnendringend water kan het aandrijf-
systeem, de elektronica en de transmissie
beschadigen.
De volgende aanwijzingen in acht nemen wanneer
u door water moet rijden:
RDe waterhoogte bij rustig water mag maximaal
tot de onderrand van de carrosserie staan.
RNiet sneller dan stapvoets rijden, anders kan
water in de auto binnendringen.
RVoorliggers of tegenliggers kunnen voor golven
zorgen, waardoor de maximaal toegestane
hoeveelheid water op de weg kan worden
overschreden.
Na het rijden door water hebben de remmen een
verminderde remwerking. Rekening houdend met
de verkeerssituatie voorzichtig afremmen tot de
volledige remwerking weer beschikbaar is.
Rijden en parkeren 173
Functie van de ECO aanduiding
De ECO aanduiding verzamelt gegevens over het
rijgedrag van de start tot het einde van de rit en
ondersteunt een eciënte rijstijl om de actiera-
dius te maximaliseren.
U kunt het energieverbruik als volgt beïnvloeden:
RAnticiperend rijden (/ pagina 175)
RIn het rijprogramma ; rijden
(/ pagina 177)
Het opschri van het segment wordt helder, de
buitenste rand licht op en het segment wordt
gevuld bij de volgende rijstijl:
R1 gelijkmatige snelheid
R2 zacht vertragen en rollen
R3 beheerst accelereren
Het opschri van het segment is grijs, de buiten-
ste rand is donker en het segment loopt leeg bij
de volgende rijstijl:
R1 snelheidsschommelingen
R2 sterk remmen
R3 sportief accelereren
De ECO aanduiding gee aan of u brandstofbe-
sparend hebt gereden:
RDe drie segmenten zijn tegelijkertijd volledig
gevuld.
RDe omranding van de drie segmenten gaat
branden.
In het midden van de weergave 4 wordt de extra
actieradius weergegeven die u door uw rijstijl in
vergelijking met een bestuurder met een zeer
sportieve rijstijl hebt bereikt. Deze actieradius
komt niet overeen met een vaste brandstofbespa-
ring.
Recuperatief remsysteem
Functie van het recuperatief remsysteem
De elektromotoren worden, afhankelijk van de
geselecteerde recuperatiefase, tijdens de decele-
ratie en bij het remmen als dynamo gebruikt, om
de hoogspanningsaccu tijdens het rijden op te
laden. Zodra u tijdens het rijden in de transmissie-
stand h de voet van het gaspedaal neemt, wordt
de recuperatie bij deceleratie geactiveerd.
Hoe hoger de recuperatie, hoe sterker de auto tij-
dens het rollen wordt afgeremd en hoe meer elek-
trische energie naar de hoogspanningsaccu wordt
geleid.
De vertraging bij deceleratie kan, afhankelijk van
de rijsituatie, niet voldoende zijn. Er wordt niet
gedecelereerd tot stilstand. Indien nodig tevens
afremmen met de bedrijfsrem. Pas uw snelheid
altijd aan de rijsituatie aan en houd voldoende
afstand.
Het recuperatief remsysteem hee de volgende
eigenschappen:
ROndersteuning bij het remmen via een elektro-
nisch geregelde rembekrachtiging
174 Rijden en parkeren
ROmzetting van de bewegingsenergie van de
auto in elektrische energie
%Wanneer u krachtig afremt, wordt bovendien
de mechanische rem gebruikt. Daardoor kan
niet de maximale recuperatie-energie worden
teruggewonnen. Hoe anticiperender u rijdt en
remt, hoe eciënter de energie kan worden
gerecupereerd.
Systeemgrenzen
Bij de recuperatie bij deceleratie is de remwerking
van de elektromotor in de volgende situaties
slechts beperkt of helemaal niet aanwezig:
Rmet een toenemende laadtoestand van de
hoogspanningsaccu
Rwanneer de hoogspanningsaccu nog niet op
bedrijfstemperatuur is
In deze gevallen wordt de gewenste vertraging
ingesteld via het remregelsysteem.
Recuperatieve vertraging handmatig instellen
Met behulp van de stuurwielschakelpaddles kunt
u de mate van recuperatie bij deceleratie hand-
matig aanpassen.
%Na het opnieuw starten van de auto wordt de
volgende recuperatiefase ingesteld:
RhÃ: Wanneer vooraf hà was
gekozen.
Rh: Wanneer vooraf een andere recupera-
tiefase dan hà was gekozen.
De volgende recuperatiefasen zijn beschikbaar:
Rhà Intelligente, anticiperende recupera-
tie met de ECO assistent (/ pagina 175)
Rhq Matige recuperatie
Rh Normale recuperatie
Rh± Versterkte recuperatie: Grotere vertra-
ging van de auto bij deceleratie
#Recuperatie verhogen: Kort aan de schakel-
paddle 1 trekken.
#Recuperatie verlagen: Lang aan de schakel-
paddle 2 trekken.
#hà selecteren: Lang aan de schakel-
paddle 1 of 2 trekken.
Het instrumentendisplay toont de momenteel
ingestelde recuperatiefase naast de transmissies-
tandaanduiding.
Functie van de ECO-assistent
%De ECO-assistent is niet in alle landen ver-
krijgbaar. Afhankelijk van de uitrusting van de
auto kunnen verschillende aankomende situ-
aties worden herkend.
De ECO-assistent is alleen actief in hÃ
(/ pagina 175).
De ECO-assistent analyseert gegevens van de
geplande route van de auto. Daardoor kan het
systeem helpen om de rijstijl optimaal aan de
geplande route aan te passen, weinig energie te
verbruiken en te recupereren.
Rijden en parkeren 175
De ECO-assistent wordt weergegeven in het menu
Assistentie (/ pagina 264). Wanneer het sys-
teem een komende situatie, bijvoorbeeld een
voorligger, hee herkend en de rijstijl kan worden
geoptimaliseerd, wordt de melding weergegeven
op het multifunctioneel display.
Afhankelijk van de uitvoering van de auto kunnen
voor het komende weggedeelte bovendien de vol-
gende situaties worden herkend en weergegeven:
RSnelheidslimieten
RAfdaling
RKruisingen en rotondes
RBochten
Auto met rijassistentiepakket: Opdat de ECO-
assistent op een snelheidsbegrenzing kan reage-
ren, moet de functie automatisch overnemen van
snelheidsbegrenzingen ingeschakeld zijn
(/ pagina 239). De gebeurtenissen op de route
worden alleen herkend, wanneer de routegeba-
seerde snelheidsaanpassing actief is
(/ pagina 228).
1Komende situatie
2Weergave van de afstand tot de komende situ-
atie
3Advies "Voet van het gas"
De segmenten van de weergave van de afstand
2 geven de afstand tot de komende situatie als
volgt weer:
RWeinig segmenten branden: De komende situ-
atie is dichtbij.
RVeel segmenten branden: De komende situatie
is verder weg.
Bij een geactiveerde ECO-assistent wordt op het
instrumentendisplay in het menu Assistentie, op
het head-up-display en naast de transmissiestand-
aanduiding het symbool "Voet van het gas" 3
weergegeven.
Wanneer de auto een situatie nadert, berekent de
ECO-assistent op basis van afstand en snelheid
de optimale snelheid voor een minimaal energie-
verbruik. Op het instrumentendisplay verschijnt
het advies "Voet van het gas" 3.
Wanneer de voet tijdig van het gas wordt geno-
men, kleuren de resterende segmenten op het
scherm een voor een groen, tot de weergegeven
situatie is bereikt. De aandrijijn wordt ingesteld
op minimaal energieverbruik. De auto recupereert
automatisch en laadt op die manier de hoogspan-
ningsaccu op.
176 Rijden en parkeren
%U kunt de recuperatie ook handmatig verho-
gen of verlagen. De ECO-assistent is echter
alleen in de instelling hà beschikbaar
(/ pagina 175).
Wanneer niet op het advies "Voet van het gas" 3
wordt gereageerd, blijven de segmenten wit.
Wanneer de situatie is gepasseerd, wordt deze
nog korte tijd weergegeven.
Bij de situatie "Voorligger" worden alle segmenten
onmiddellijk groen weergegeven, zodra op het ver-
zoek "Voet van het gas" 3 wordt gereageerd.
Wanneer de ECO-assistent voor de komende situ-
atie geen advies kan geven voor een aanpassing
van de rijstijl, wordt niets weergegeven. Het sys-
teem is passief.
Systeemgrenzen
De ECO-assistent kan bij actieve routebegeleiding
nog nauwkeuriger werken wanneer de route wordt
gehandhaafd. De basisfunctie functioneert ook
zonder actieve routebegeleiding. Niet op alle ver-
keerstekens en verkeerssituaties kan worden
geanticipeerd. De kwaliteit is afhankelijk van het
beschikbare kaartmateriaal.
De ECO-assistent is slechts een hulpmiddel. De
bestuurder is zelf verantwoordelijk voor de veilige
afstand, de snelheid en het tijdig remmen. De
bestuurder moet altijd klaar zijn om direct te kun-
nen remmen, ongeacht of het systeem actief is of
niet.
Het systeem kan in de volgende situaties mogelijk
niet correct werken of buiten werking zijn:
RBij slecht zicht, bijvoorbeeld door onvoldoende
verlichting van de weg, bij sterk wisselende
schaduwen of door regen, sneeuw, mist of
veel spatwater
RBij verblinding, bijvoorbeeld door tegemoetko-
mend verkeer, direct invallend zonlicht of door
reecties
RBij verontreiniging van de voorruit in de omge-
ving van de multifunctionele camera
RBij een beslagen, beschadigde of afgedekte
multifunctionele camera
RBij slecht herkenbare verkeersborden, bijvoor-
beeld door vervuiling, afdekking, sneeuw of
onvoldoende verlichting
RBij onjuiste of verouderde informatie in de
digitale wegenkaart van het navigatiesysteem
RBij meerdere wegmarkeringen, bijvoorbeeld
verkeerstekens bij wegwerkzaamheden of aan-
grenzende rijstroken
RBij vervuilde of afgedekte radarsensoren
RBij het rijden op wegen met steile hellingen
RBij smalle voorliggers, zoals etsen of motor-
etsen
DYNAMIC SELECT-schakelaar
Functie van de DYNAMIC SELECT-schakelaar
Met de DYNAMIC SELECT-schakelaar kunt u wis-
selen tussen de volgende rijprogramma's
(/ pagina 179).
Afhankelijk van het geselecteerde rijprogramma
worden de volgende eigenschappen van de auto
gewijzigd:
RAandrijving
RStuurinrichting
RESP®
RKlimaatregeling
Rijden en parkeren 177
Beschikbare rijprogramma's
= Individual
RDe volgende eigenschappen van de auto zijn
individueel instelbaar:
-Aandrijving
-Onderstel
-Stuurinrichting
C Sport
RMaximaal beschikbaar vermogen
RStabiele, maar sportief georiënteerde, dynami-
sche instelling
RAlleen geschikt voor een goede staat van de
rijbaan, een droge rijbaan en een overzichte-
lijke verkeerssituatie
A Comfort
RComfortabel rijgedrag
RCompromis tussen grip en stabiliteit
RBeste balans tussen eciëntie en prestaties
voor alle rijsituaties
RVoor alle wegdekomstandigheden geadviseerd
; Eco
ROp een laag verbruik gerichte afstemming van
de functies van de auto
RCompromis tussen grip en stabiliteit
RVoor alle wegdekomstandigheden geadviseerd
RBeperkt vermogen van de klimaatregeling voor
een vergroting van de actieradius
(/ pagina 161)
Tijdens het verwarmen kunnen de ruiten snel-
ler beslaan.
RBegrenzing van de topsnelheid op 130 km/h
Wanneer het gaspedaal tot voorbij het druk-
punt wordt ingedrukt (kickdown), wordt de
begrenzing van de topsnelheid opgeheven.
RWanneer de route-optie Electric Intelligence is
ingeschakeld en de routebegeleiding actief is,
gee een bestemmingsvlag in de snelheids-
meter de door de actieve actieradiusbewaking
geadviseerde maximumsnelheid aan. De
bestuurder is zelf verantwoordelijk voor het in
acht nemen hiervan, om het volgende inge-
plande laadstation te bereiken.
Bij de ESP® instellingen in de rijprogram-
ma's ; en A ligt de nadruk op de stabili-
teit. Daarom in het bijzonder bij het vervoeren van
lading op het dak, bij het rijden met aanhangwa-
gen en bij een volledig beladen of volledig bezette
auto een van deze rijprogramma's kiezen.
Informatie over dakbelastingweergave
Bepaalde rijprogramma's en ESP®-instellingen zijn
niet geschikt voor het transport van een dakbelas-
ting.
Indien een van deze rijprogramma´s wordt inge-
steld of geselecteerd, verschijnt bij de waarschu-
wing het symbool W. Wanneer dit symbool
wordt weergegeven, is het geselecteerde rijpro-
gramma niet bestemd voor het rijden met een
dakbelasting.
Dit betre de volgende rijprogramma's:
RRijprogramma Sport
RRijprogramma Individual met de ESP®-instel-
ling Sport
178 Rijden en parkeren
%Het symbool wordt ook weergegeven in de
volgende situaties:
RAls binnen een themawereld een van de
betreende rijprogramma's is opgeslagen
Voor meer informatie over themawerelden,
zie .
RIn de herstelweergave, als het laatst
actieve rijprogramma niet geschikt is voor
het transport van een dakbelasting
Voor meer informatie over de herstelweer-
gave, zie (/ pagina 179).
Rijprogramma kiezen
#De DYNAMIC SELECT-schakelaar 1 naar
voren of achteren drukken.
Op het multifunctioneel display verschijnt het
geselecteerde rijprogramma.
DYNAMIC SELECT congureren (multimediasys-
teem)
Multimediasysteem:
4© 5Instellingen 5Voertuig
5DYNAMIC SELECT
Rijprogramma I instellen
#Configuratie Individual selecteren.
#Een categorie selecteren en instellen.
Herstelweergave in- of uitschakelen
#Vragen bij starten in- of uitschakelen.
Functie aan: De volgende keer dat de auto wordt
gestart, verschijnt de vraag of het laatst actieve
rijprogramma weer moet worden ingesteld. Wan-
neer het ECO start-stopsysteem uitgeschakeld
was, verschijnt bovendien de vraag of de functie
gedeactiveerd moet blijven.
Functie aan: De volgende keer dat de auto wordt
gestart, verschijnt de vraag of het laatst actieve
rijprogramma weer moet worden ingesteld.
Rijden en parkeren 179
%De vraag verschijnt alleen wanneer de laatste
actieve instellingen van de standaardinstellin-
gen afwijken.
Functie uit: De volgende keer dat de auto wordt
gestart, wordt automatisch het rijprogramma
A ingesteld. Het ECO start-stopsysteem wordt
automatisch geactiveerd.
Functie uit: Als het rijprogramma Î als laatste
actief was en aan alle voorwaarden voor het rij-
programma is voldaan, wordt dit na het starten
van de auto automatisch weer ingesteld. Indien
een ander rijprogramma actief was, wordt auto-
matisch het rijprogramma A ingesteld.
%Deze functie moet voor elk gebruikersproel
afzonderlijk worden ingeschakeld. Alleen wan-
neer deze functie is ingeschakeld, wordt voor
het betreende gebruikersproel het rijpro-
gramma en de ECO start-stop instelling van
de laatste rit opgeslagen.
%Deze functie moet voor elk gebruikersproel
afzonderlijk worden ingeschakeld. Alleen wan-
neer deze functie is ingeschakeld, wordt voor
het betreende gebruikersproel het rijpro-
gramma van de laatste rit opgeslagen.
Voertuiggegevens weergeven
Multimediasysteem:
4© 5EQ
#Voertuig selecteren.
De voertuiggegevens worden weergegeven.
Motorgegevens weergeven
Multimediasysteem:
4© 5Info
#Motor selecteren.
De motorgegevens worden weergegeven.
%De daadwerkelijk haalbare (maximum) waar-
den voor motorvermogen en motorkoppel
kunnen afwijken van de gecerticeerde waar-
den, binnen de toleranties die volgens de
landspecieke specicaties zijn toegestaan
(gebaseerd op UN-ECE nr. 85 of landspeci-
eke specicaties).
Voorbeelden van factoren die van invloed zijn:
RZeeniveau
RBrandstofkwaliteit
RBuitentemperatuur
RBedrijfstemperatuur van de motor
%De weergegeven waarden dienen slechts als
richtlijn. De op het mediadisplay weergegeven
waarden voor motorvermogen en motorkoppel
kunnen van de werkelijke waarden afwijken.
Verbruiksindicatie oproepen
Multimediasysteem:
4© 5EQ
#Verbruik selecteren.
De actuele en gemiddelde verbruikswaarden
worden weergegeven.
180 Rijden en parkeren
Transmissie
DIRECT SELECT-keuzehendel
Werking van de DIRECT SELECT-keuzehendel
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen
en letsel als kinderen zonder toezicht in
de auto worden achtergelaten
Wanneer kinderen zonder toezicht in het voer-
tuig achterblijven, kunnen zij met name:
RPortieren openen en daardoor andere per-
sonen of verkeersdeelnemers in gevaar
brengen.
RUitstappen en door het verkeer worden
gegrepen.
RUitrustingen van de auto bedienen en bij-
voorbeeld bekneld raken.
Bovendien kunnen kinderen de auto in bewe-
ging zetten, door bijvoorbeeld:
RDe parkeerrem vrijzetten.
RDe transmissiestand wijzigen.
RHet voertuig starten.
#Kinderen nooit zonder toezicht in de auto
laten.
#Bij het verlaten van de auto altijd de sleu-
tel meenemen en de auto vergrendelen.
#Sleutel buiten bereik van kinderen bewa-
ren.
Met de DIRECT SELECT-keuzehendel wordt de
transmissiestand gewijzigd. De actuele transmis-
siestand wordt op het instrumentendisplay weer-
gegeven.
jParkeerstand
kAchteruitversnelling
iNeutraalstand
hRijstand
Achteruitversnelling R inschakelen
#Het rempedaal indrukken en de DIRECT
SELECT-keuzehendel door de eerste weer-
stand omhoogdrukken.
Rijden en parkeren 181
Neutraalstand N inschakelen
#Het rempedaal indrukken en de DIRECT
SELECT-keuzehendel tot de eerste weerstand
naar boven of naar beneden drukken en vast-
houden tot op het bestuurdersdisplay de
transmissiestand i wordt weergegeven.
Wanneer vervolgens het rempedaal wordt losgela-
ten, kan het voertuig vrij worden verplaatst, bij-
voorbeeld om te worden geduwd of gesleept.
Wanneer de transmissie ook bij uitgeschakeld
voertuig in de neutraalstand N moet blijven:
#De auto starten.
#Het rempedaal indrukken en de neutraalstand
i inschakelen.
#Het rempedaal loslaten.
#De auto uitschakelen.
%Wanneer het voertuig aansluitend wordt verla-
ten en de sleutel zich in het voertuig bevindt,
blij de transmissie verder in de neutraal-
stand i.
Parkeerstand P inschakelen
*AANWIJZING Beschadiging door inschake-
len van de parkeerstand j wanneer het
voertuig rolt
Wanneer de transmissie in de parkeerstand
j wordt geschakeld wanneer het voertuig
rolt, kan de transmissie worden beschadigd.
#Geen deur openen wanneer het voertuig
rolt.
#De parkeerstand j alleen inschakelen
wanneer het voertuig stilstaat.
#De aanwijzingen met betrekking tot het afzet-
ten van de auto in acht nemen
(/ pagina 203).
#Het rempedaal indrukken, tot de auto stilstaat.
#Wanneer de auto stilstaat de toets j indruk-
ken.
Als de transmissiestandaanduiding j wordt
weergegeven, is de parkeerstand geactiveerd.
Als de transmissiestandaanduiding j niet
weergegeven wordt, de parkeerrem inschake-
len en het voertuig tegen wegrollen beveiligen.
%Afhankelijk van de situatie kan het enige tijd
duren voordat j is ingeschakeld. Daarom
altijd op de transmissiestandaanduiding let-
ten.
Als aan een van de volgende voorwaarden is vol-
daan, wordt de parkeerstand j automatisch
ingeschakeld:
RU schakelt de stilstaande auto uit in de trans-
missiestand h of k.
RU opent bij een stilstaand voertuig in transmis-
siestand h of k het bestuurdersportier.
RU schakelt de auto tijdens het rollen uit in de
transmissiestand h of k en brengt deze tot
stilstand.
RU schakelt terwijl de auto rolt de transmissie-
stand i in, brengt de auto tot stilstand en
opent daarna het bestuurdersportier.
RHet automatisch inschakelen van de parkeer-
stand j is voertuigtechnisch noodzakelijk.
%Om met geopend bestuurdersportier te
manoeuvreren, opent u bij stilstand het
bestuurdersportier en schakelt u opnieuw de
transmissiestand h of k in.
182 Rijden en parkeren
Rijstand D inschakelen
#Het rempedaal indrukken en de DIRECT
SELECT-keuzehendel door de eerste weer-
stand omlaagdrukken.
Functie van de 4MATIC
Door de exibele vierwielkoppelverdeling van de
4MATIC wordt de aandrijving altijd ideaal over de
twee assen verdeeld. Afhankelijk van de situatie
kan alleen de voor- of alleen de achteras worden
aangedreven of kan de aandrijving traploos over
beide assen worden verdeeld.
Daardoor kan de recuperatie nog eectiever wor-
den benut en de actieradius van de auto worden
vergroot (/ pagina 174).
Als een aangedreven wiel vanwege onvoldoende
grip doordraait, verbetert de 4MATIC samen met
het ESP® en het 4ETS de grip van de auto.
De 4MATIC kan het gevaar voor ongevallen bij een
niet aangepaste rijstijl niet verminderen en de
natuurkundige grenzen niet verleggen. Het sys-
teem kan geen rekening houden met de weg- en
weersomstandigheden en de verkeerssituatie. De
4MATIC is slechts een hulpmiddel. De verantwoor-
delijkheid, in het bijzonder voor een veilige
afstand, de snelheid, het tijdig remmen en het
aanhouden van de rijstrook, ligt bij u.
%Alleen als bij een winterse staat van het weg-
dek winterbanden (M+S-banden) worden
gebruikt, zo nodig met sneeuwkettingen,
wordt de maximale werking van de exibele
vierwielkoppelverdeling bereikt.
Hoogspanningsaccu opladen
Aanwijzingen met betrekking tot het opladen van
de hoogspanningsaccu
*AANWIJZING Beschadiging van de hoog-
spanningsaccu door lange standtijden
Lithium-ion-accu's zijn onderhevig aan natuur-
lijke zelfontlading.
Daarom kan bij standtijden van meerdere
maanden diepontlading optreden. Dit kan de
hoogspanningsaccu beschadigen.
#Om mogelijke schade te voorkomen de
hierna beschreven aanbeveling voor de
omgang met de hoogspanningsaccu in
acht nemen.
*AANWIJZING Snellere veroudering van de
hoogspanningsaccu bij het niet in acht
nemen van de volgende aanbevelingen
Als gevolg van de fundamentele eigenschap-
pen van de hoogspanningsaccu nemen in de
loop van de tijd de opslagcapaciteit en de
bruikbare energiehoeveelheid van de hoog-
spanningsaccu af. Daardoor neemt de maxi-
maal haalbare elektrische actieradius af en
kunnen de maximale prestaties van het voer-
tuig worden beïnvloed.
De volgende factoren kunnen de veroudering
van de hoogspanningsaccu versnellen:
RVaak volledig opladen (laadtoestand 100%)
van de hoogspanningsaccu, vooral zonder
direct erna weg te rijden
RVeelvuldig opladen met een snellader met
gelijkstroom (mode 4)
RHoge omgevingstemperaturen bij langere
standtijden
Rijden en parkeren 183
#Om een versnelde veroudering te voorko-
men de hierna beschreven aanbevelin-
gen voor de omgang met de hoogspan-
ningsaccu in acht nemen.
Advies voor de omgang met de hoogspannings-
accu:
RElk half jaar bij een buitentemperatuur hoger
dan 10 °C de auto 's nachts met een laadtoe-
stand lager dan 20 % parkeren.
RDe hoogspanningsaccu alleen wanneer nodig
met gelijkstroom (mode 4) snelladen.
RDe hoogspanningsaccu gemiddeld tot een
laadtoestand van 80% opladen. Vanaf een
laadtoestand van 80% wordt de oplaadtijd ook
excessief langer.
RBij langere standtijden ervoor zorgen dat de
laadtoestand van de hoogspanningsaccu tus-
sen 30% en 50% is wanneer de auto wordt
geparkeerd. De hoogspanningsaccu niet per-
manent op een stroomvoorziening aansluiten.
RBij langere standtijden hoge buitentemperatu-
ren zo mogelijk vermijden.
RDe laadtoestand van de hoogspanningsaccu
om de zes weken controleren
(/ pagina 201).
RDe hoogspanningsaccu bijladen wanneer de
laadtoestand onder 20% daalt.
RDe 12V-accu ook bij langere standtijden niet
loskoppelen. Anders kan de staat van de
hoogspanningsaccu niet door de auto worden
gecontroleerd.
U kunt als volgt aan de reductie van het energie-
verbruik van de auto bijdragen:
Reen vooruitziende rijstijl (/ pagina 174)
Rgereduceerd gebruik van elektrische verbrui-
kers
Rregelmatig onderhoud van de auto
Gedurende de levensduur van een accu kan de
oplaadtijd van een hoogspanningsaccu wijzigen.
%Afhankelijk van de exportuitvoering is uw auto
uitgerust met een van de volgende voertuig-
stekkerdozen.
U kunt de hoogspanningsaccu zowel met wis-
selstroom (mode 2/3) als met gelijkstroom
(mode 4) opladen.
Voertuigstekkerdoos type Combo 1
184 Rijden en parkeren
Voertuigstekkerdoos type Combo 2
1Aansluiting wisselstroomladen type 1 of type
2
2Uitbreiding aansluiting gelijkstroomladen
%Bij gebruik van een CCS-laadkabel (Combined
Charging System) voor het gelijkstroomladen
op een voertuigstekkerdoos type Combo wor-
den beide aansluitingen van de voertuigstek-
kerdoos 1 en 2 voor het opladen gebruikt.
Oplaadmogelijkheden van de hoogspanningsaccu
(mode 2, 3 of 4):
ROpladen tijdens het rijden door recuperatie
RStationair wisselstroomladen:
-via een netcontactdoos (mode 2)
-via een wallbox of laadstation (mode 3)
RStationair gelijkstroomladen:
-via een snellaadstation (mode 4)
Afhankelijk van de landspecieke uitvoering en de
laadkabel van uw auto is ook eenfasig wissel-
stroomladen mogelijk.
Bij het opladen altijd de verschillende netwerkver-
eisten van het land waarin u zich op dat moment
bevindt in acht nemen. Alleen laadkabels gebrui-
ken die geschikt zijn voor deze netwerkvereisten.
Bij vragen over de netwerkvereisten contact opne-
men met een elektrotechnicus of de lokale netbe-
heerder.
De hoogspanningsaccu vanwege het grotere laad-
vermogen en het betere laadrendement bij voor-
keur bij een wallbox of een laadstation opladen.
Systeemgrenzen
De capaciteit van de hoogspanningsaccu kan
nadelig worden beïnvloed door de volgende
invloeden:
RLage of hoge buitentemperaturen
RHet inschakelen van elektrische nevenverbrui-
kers in de auto, bijvoorbeeld het klimaatregel-
systeem
REen langere standtijd zonder lading
De oplaadtijd van de hoogspanningsaccu kan lan-
ger worden door de volgende invloeden:
RLage of hoge buitentemperaturen
REen langere standtijd zonder lading
RDe maximaal beschikbare laadstroom van de
laadinrichting
RDe instellingen voor het opladen in het multi-
mediasysteem (/ pagina 201)
Rijden en parkeren 185
Laadkabel opbergen
De bij de auto behorende laadkabel altijd in de
meegeleverde laadkabeltas opbergen en de laad-
kabeltas met de bijbehorende bevestigingsriem in
de koer- of bagageruimte beveiligen. Anders is
de laadkabeltas met de laadkabel niet voldoende
beveiligd.
Laadkabeltas in de koer- of bagageruimte (voor-
beeld)
In de aeveringstoestand bevindt de laadkabeltas
1 zich met de bevestigingsriem 2 in de koer-
of bagageruimte. Voor het beveiligen van de laad-
kabeltas moet de bevestigingsriem aan een sjor-
oog 3 worden bevestigd. Geen tashaken gebrui-
ken voor het bevestigen van de bevestigingsriem.
#Het lusuiteinde van de bevestigingsriem 2
door de sjorogen 3 in de koer- of bagage-
ruimte voeren.
#Het uiteinde met de karabijnhaken door de lus
van de bevestigingsriem 2 voeren.
#De bevestigingsriem 2 vastzetten, zodat de
knoop die het sjoroog 3 omsluit vast en
goed zit.
#De karabijnhaak van de bevestigingsriem 2
in een van de bevestigingsogen van de laadka-
beltas 1 vasthaken.
186 Rijden en parkeren
Aanwijzingen met betrekking tot het opladen van
de hoogspanningsaccu aan de netcontactdoos
(mode 2)
&GEVAAR Levensgevaar door niet deskun-
dig gemonteerde onderdelen
Als u niet deskundig geïnstalleerde onderdelen
gebruikt om de laadkabel op een netcontact-
doos aan te sluiten, kan dit bijvoorbeeld leiden
tot brand of een stroomstoot.
#De laadkabel alleen op een netcontact-
doos aansluiten, die:
Rvolgens voorschrien geïnstalleerd is en
Rdoor een elektrotechnicus is gecontro-
leerd.
#Om veiligheidsredenen alleen laadkabels
gebruiken die bij de aevering van de
auto zijn meegeleverd of een originele
Mercedes‑Benz laadkabel.
#Deze onderdelen kunt u kopen bij een
Mercedes‑Benz-servicewerkplaats, waar
u ook gedegen advies krijgt.
Mercedes‑Benz test deze originele laadkabels
uitvoerig op hun geschiktheid voor het hoog-
spanningsladen van uw auto.
#Geen beschadigde laadkabel gebruiken.
#Niet gebruiken:
RVerlengsnoeren
RKabelhaspels
RStekkerdozen.
#Geen stekkerdoosadapter gebruiken om
de laadkabel op de netcontactdoos aan
te sluiten. De enige uitzondering is wan-
neer de adapter door de fabrikant is
getest en goedgekeurd voor het opladen
van de hoogspanningsaccu van een elek-
trische auto.
#Beslist de veiligheidsaanwijzingen in de
handleiding van de stekkerdoosadapter
in acht nemen.
Alleen de volgende laadkabels mogen worden
gebruikt:
RDe bij de auto gevoegde laadkabel
REen voor de auto goedgekeurde laadkabel
Het opladen kan afhankelijk van de stroomvoor-
ziening verschillend zijn. De oplaadtijd bij het
opladen van de hoogspanningsaccu aan een net-
contactdoos is aanzienlijk langer dan bij het opla-
den aan een wallbox of een laadstation.
Daartoe de aanwijzingen ter plekke in acht
nemen.
Het bedieningselement van de laadkabel niet vrij
aan een netcontactdoos laten hangen.
Het bedieningselement mag niet aan de volgende
onderdelen worden opgetild:
Raan de laadkabelstekker
Raan de voedingsstekker
Bescherm het bedieningselement van de laadka-
bel bij het opladen tegen overmatige opwarming,
bijvoorbeeld door invallend zonlicht. Anders kan
het opladen worden afgebroken.
Rijden en parkeren 187
Aanwijzingen met betrekking tot het opladen van
de hoogspanningsaccu aan de wallbox of bij het
laadstation (mode 3)
&GEVAAR Levensgevaar door ondeskundig
gemonteerde onderdelen
Als u ondeskundig geïnstalleerde onderdelen
gebruikt om de laadkabel op de wallbox aan te
sluiten, kan dit bijvoorbeeld leiden tot brand of
een stroomstoot.
#De laadkabel alleen op een wallbox aan-
sluiten, die:
Rvolgens voorschrien geïnstalleerd is en
Rdoor een elektrotechnicus is gecontro-
leerd.
#Om veiligheidsredenen alleen laadkabels
gebruiken die door de fabrikant zijn
getest en goedgekeurd voor het opladen
van de hoogspanningsaccu van een elek-
trische auto.
#Geen beschadigde laadkabels gebruiken.
#Laadkabels niet verlengen.
#Geen adapters gebruiken.
#Beslist de veiligheidsvoorschrien in de
handleiding van de wallbox in acht
nemen.
Voor het opladen aan een wallbox zonder vast
gemonteerde kabel de als optie verkrijgbare laad-
kabel voor wallbox en laadstation (mode 3) gebrui-
ken. De laadkabel bevindt zich in een foedraal in
de bagage- of laadruimte.
Alleen laadkabels gebruiken die door de fabrikant
zijn gecontroleerd en goedgekeurd voor het opla-
den van de hoogspanningsaccu van een elektri-
sche auto.
&GEVAAR Levensgevaar door beschadigde
onderdelen
Wanneer u een beschadigd onderdeel gebruikt
om het voertuig op het laadstation aan te slui-
ten, kan dit bijvoorbeeld leiden tot brand of
een stroomstoot.
#Visuele controle van het laadstation op
uitwendige gebreken uitvoeren, bijvoor-
beeld ernstige beschadigingen van de
behuizing of de laadkabel.
#Bij laadstations zonder vooraf gemon-
teerde laadkabel om veiligheidsredenen
alleen laadkabels gebruiken die door de
fabrikant zijn getest en goedgekeurd voor
het opladen van de hoogspanningsaccu
van een elektrovoertuig.
#Geen beschadigde laadkabels gebruiken.
#De laadkabel niet verlengen.
#Geen adapters gebruiken.
#Beslist de veiligheidsaanwijzingen op het
laadstation in acht nemen.
De meeste laadstations moeten voor het opladen
worden vrijgeschakeld, bijvoorbeeld met een
RFID-kaart. Hiertoe de aanwijzingen van de aan-
bieder van het lokale laadstation in acht nemen.
De op het laadstation voor het opladen weergege-
ven afgegeven hoeveelheid energie kan hoger zijn
dan de hoeveelheid energie die daadwerkelijk
door de hoogspanningsaccu wordt opgenomen.
Dit eect komt voort uit verschillende laadverlie-
zen en wordt laadrendement genoemd. Laadver-
188 Rijden en parkeren
liezen ontstaan bijvoorbeeld door warmteontwik-
keling tijdens het laden of door ingeschakelde
nevenverbruikers. Meer informatie over het laad-
rendement is verkrijgbaar bij een gekwaliceerde
werkplaats.
Aanwijzingen met betrekking tot het opladen van
de hoogspanningsaccu bij het snellaadstation
(mode 4)
&GEVAAR Levensgevaar door beschadigde
onderdelen
Wanneer u een beschadigd onderdeel gebruikt
om het voertuig op het laadstation aan te slui-
ten, kan dit bijvoorbeeld leiden tot brand of
een stroomstoot.
#Visuele controle van het laadstation op
uitwendige gebreken uitvoeren, bijvoor-
beeld ernstige beschadigingen van de
behuizing of de laadkabel.
#Bij laadstations zonder vooraf gemon-
teerde laadkabel om veiligheidsredenen
alleen laadkabels gebruiken die door de
fabrikant zijn getest en goedgekeurd voor
het opladen van de hoogspanningsaccu
van een elektrovoertuig.
#Geen beschadigde laadkabels gebruiken.
#De laadkabel niet verlengen.
#Geen adapters gebruiken.
#Beslist de veiligheidsaanwijzingen op het
laadstation in acht nemen.
&GEVAAR Levensgeaar bij het uitvoeren van
onderhoudswerken tijdens het laadproces
Tijdens het laadproces staat het hogevollt-
boordnet onder hoge elektrische spanning.
#Tijdens het laadproces geen onder-
houdswerken uitvoeren.
De meeste laadstations moeten voor het opladen
worden vrijgeschakeld, bijvoorbeeld met een
RFID-kaart. Hiertoe de aanwijzingen van de aan-
bieder van het lokale laadstation in acht nemen.
Op basis van wettelijke bepalingen in de afzonder-
lijke landen mag de laadkabel naar de auto in
totaal niet langer dan 30 m zijn. Dit is om te voor-
komen dat er ontvangststoringen in radiograsche
apparatuur in de auto of in de nabije omgeving
van het laadstation ontstaan. Houd er rekening
mee, dat ook delen van de laadkabel onder de
grond aangelegd kunnen zijn. Vraag bij twijfel voor
het opladen van de hoogspanningsaccu de eige-
naar van het laadstation of dit het geval is.
De op het laadstation weergegeven geleverde
hoeveelheid energie voor het opladen kan hoger
zijn dan de hoeveelheid energie die daadwerkelijk
door de hoogspanningsaccu is opgenomen. Dit
eect komt voort uit verschillende laadverliezen
en wordt laadrendement genoemd. Laadverliezen
ontstaan bijvoorbeeld door warmteontwikkeling
tijdens het laden of door ingeschakelde nevenver-
bruikers. Meer informatie over het laadrendement
is verkrijgbaar bij een gekwaliceerde werkplaats.
Rijden en parkeren 189
Maximaal toelaatbare laadstroom voor het opla-
den aan een netcontactdoos instellen
*AANWIJZING Overbelasting van de net-
contactdoos door te hoge laadstroom
Een te hoge laadstroom kan tot het activeren
van de zekering of oververhitting van het
externe stroomnet leiden.
#Controleren of het externe stroomnet
voor de ingestelde laadstroom geschikt
is.
#De ingestelde laadstroom indien nodig
reduceren of een andere netcontactdoos
gebruiken.
#Om veiligheidsredenen alleen laadkabels
gebruiken die bij de aevering van de
auto zijn meegeleverd of een originele
Mercedes‑Benz laadkabel.
Mercedes‑Benz test deze originele laad-
kabels uitvoerig op hun geschiktheid
voor het hoogspanningsladen van uw
auto. Deze onderdelen kunt u kopen bij
een Mercedes‑Benz-servicewerkplaats,
waar u ook gedegen advies krijgt.
#De instelling van de maximale laad-
stroom controleren aan de hand van het
weergegeven laadvermogen op het
instrumentendisplay.
Vóór het opladen via een netcontactdoos de
maximaal toegestane laadstroom van de betref-
fende netcontactdoos of de netvoedingsinstallatie
door een elektricien laten controleren. Voor de
meegeleverde laadkabel is de maximumwaarde
voor de laadstroom landspeciek ingesteld. Bij het
opladen in het buitenland kan de maximumwaarde
de daar toegestane waarde overschrijden. De
landspecieke regelingen bij het opladen in het
buitenland in acht nemen. Bij vragen over de laad-
stroominstelling of een storing in de werking con-
tact opnemen met een gekwaliceerde werk-
plaats.
#De maximaal toegestane laadstroom instellen
in het menu van het multimediasysteem
(/ pagina 201).
Wanneer de exacte waarde van de maximaal toe-
gestane laadstroom niet kan worden ingesteld, de
eerstvolgende kleinere instelbare waarde kiezen.
%Wanneer de auto meer tijd dan normaal voor
het opladen van de hoogspanningsaccu nodig
hee, de instellingen voor de maximale laad-
stroom in het menu van het multimediasys-
teem controleren.
Overzicht laadkabel-bedieningseenheid
De laadkabel-bedieningseenheid gee de actuele
toestand van het opladen aan.
190 Rijden en parkeren
1Weergave netspanning
2Weergave opladen
3Weergave temperatuurbewaking
4Weergave veiligheidsvoorziening
Weergave netspanning 1
Melding Betekenis
Brandt wit Netspanning is aanwe-
zig
Weergave opladen 2
Melding Betekenis
Knippert groen Hoogspanningsaccu
wordt opgeladen
Weergave temperatuurbewaking 3
Melding Betekenis
Brandt rood Groene LED knippert
tegelijkertijd: Te hoge
temperatuur – laadver-
mogen wordt geredu-
ceerd
Groene LED knippert
niet: Te hoge tempera-
tuur – opladen beëin-
digd
Knippert rood Te hoge temperatuur
van de voedingsstek-
ker – opladen beëin-
digd
Weergave veiligheidsvoorziening 4
Melding Betekenis
Knippert rood Laadkabel storing –
Opladen niet mogelijk,
laadkabel-bedienings-
eenheid terugzetten
Brandt rood Witte LED is gedoofd:
Storing in de netaan-
sluiting – Opladen niet
mogelijk, andere net-
contactdoos kiezen
Witte LED brandt: Sto-
ring van de auto –
opladen niet mogelijk,
laadkabel-bedienings-
eenheid terugzetten
Wanneer alle vier de weergaven branden, voert de
laadkabel-bedieningseenheid een zelfdiagnose uit.
Wanneer de temperatuurbewaking 3 een storing
aangee, kan het helpen om de laadkabel te
beschermen tegen direct zonlicht.
Rijden en parkeren 191
Laadkabel-bedieningseenheid resetten: Wanneer
de veiligheidsvoorziening 4 een storing van de
laadkabel of een storing van de auto aangee,
eerst de laadkabel-bedieningseenheid terugzet-
ten. Daartoe de laadkabel loskoppelen van de
auto en van de netcontactdoos en circa vijf
seconden wachten. Wanneer de storing na het
opnieuw aansluiten van de laadkabel zich blij
voordoen, is opladen via de netcontactdoos niet
mogelijk. Overeenkomstig de weergave moet de
laadkabel worden vervangen of moet de voertuig-
stekker bij een gekwaliceerde werkplaats worden
gecontroleerd.
Functies van de controlelampjes op de voertuig-
stekkerdoos
%Afhankelijk van de exportuitvoering is uw auto
uitgerust met een van de volgende voertuig-
stekkerdozen.
De contactdoosklep wordt samen met de auto
centraal ver- en ontgrendeld.
Voertuigstekkerdoos type Combo 1
1Contactdoosverlichting
2Controlelampje opladen
3Controlelampje vergrendelingsstatus
Voertuigstekkerdoos type Combo 2
1Contactdoosverlichting
2Controlelampje opladen
3Controlelampje vergrendelingsstatus
De stekkerdoosverlichting 1 knippert of brandt
in overeenstemming met de controlelampjes 2
en 3.
192 Rijden en parkeren
Overzicht vergrendelingsstatus
Vergrende-
lingsstatus
3
Melding Betekenis
% Brandt wit Voertuigstek-
kerdoos ont-
grendeld,
laadkabel
aansluiten of
verwijderen
% Knippert wit Storing bij het
ver- of ont-
grendelen
Overzicht status van het opladen
Status van het
opladen 2
Melding Betekenis
# Knippert
oranje Verbinding
wordt opge-
bouwd
# Knippert
groen Actieve ener-
giestroom
Status van het
opladen 2
Melding Betekenis
# Brandt oranje Laadpauze
# Brandt groen Opladen vol-
tooid
# Knippert rood
(gedurende
circa 90 s)
Storing in de
auto; opladen
niet mogelijk
Wisselstroom-opladen starten (mode 2/3)
&GEVAAR Levensgevaar bij het opladen met
een beschadigde contactdoos
Het opladen gebeurt met een hoge spanning.
Wanneer de laadkabel, de voertuigstekkerdoos
of de netcontactdoos beschadigd is, kunt u
een stroomstoot krijgen.
#Alleen een onbeschadigde laadkabel
gebruiken.
#Mechanische beschadigingen, bijvoor-
beeld door platdrukken, knikken en er
overheen rijden, vermijden.
#Een beschadigde voertuigstekkerdoos
direct bij een gekwaliceerde werkplaats
laten vervangen.
#De laadkabel nooit in een beschadigde
voertuigstekkerdoos steken.
*AANWIJZING Schade door oververhitting
van laadkabel en laadaansluiting
De laadkabel en de laadaansluiting kunnen tij-
dens het opladen binnen de toegestane grens-
waarden warm worden.
De toegestane grenswaarden worden door de
volgende factoren beïnvloed:
RDe stroomvoorziening van het stroomnet
en de laadkabel zijn intact.
RDe aanwijzingen met betrekking tot het
gebruik van de laadkabel en het bedie-
ningselement op de laadkabel zijn in acht
genomen.
Rijden en parkeren 193
#Wanneer de laadkabel of de laadaanslui-
ting te warm wordt, de stroomvoorzie-
ning van het stroomnet laten controle-
ren.
*AANWIJZING Beschadiging of vervuiling
van de voertuigstekkerdoos bij geopende
contactdoosklep
#Als er geen laadkabel is aangesloten, het
contactdoosdeksel en de contactdoos-
klep altijd gesloten houden. Deze
beschermen de voertuigstekkerdoos
tegen vervuiling en beschadiging.
#Vóór het sluiten van de contactdoosklep
controleren, of het contactdoosdeksel
correct gesloten is. Anders kunnen
beschadigingen optreden en kan de con-
tactdoosklep niet meer worden geopend.
*AANWIJZING Beschadiging van de voer-
tuigstekkerdoos of de laadkabelstekker bij
niet-deskundig gebruik
De laadkabelstekker niet met overmatige
kracht (maximaal 300 N) tot de aanslag in de
voertuigstekkerdoos steken. Anders kunt u de
voertuigstekkerdoos, de laadkabelstekker of
de contacten beschadigen.
#Bij verhoogde weerstand de laadkabel-
stekker uit de contactdoos trekken en
opnieuw aansluiten.
Voorwaarden
RDe transmissie staat in de stand j.
RDe auto is ontgrendeld of de afstand van de
sleutel tot de auto is niet groter dan 1 m.
RDe auto is niet gestart.
RDe laadkabel staat niet onder trekspanning.
%Afhankelijk van de exportuitvoering is de auto
uitgerust met een van de volgende voertuig-
stekkerdozen.
Voertuigstekkerdoos Combo 1
194 Rijden en parkeren
Voertuigstekkerdoos Combo 2
#De contactdoosklep 1 midden achterop
indrukken en de contactdoosklep naar voren
openklappen.
Het controlelampje 2 % en de statusindi-
catie 3 branden wit.
%Wanneer de auto is ingeschakeld (melding
õ op het instrumentendisplay aan), kan de
contactdoosklep 1 niet worden geopend.
#De sluiting 7 naar links drukken en het con-
tactdoosdeksel 5 openklappen.
%Voor de laadkabelstekker is alleen de aanslui-
ting 8 nodig. Alleen het bovenste deel van
het contactdoosdeksel openen 5.
#Voor het opladen aan een netcontactdoos de
netstekker tot de aanslag in de netcontact-
doos van de externe stroombron steken en
indien nodig de maximale laadstroom instellen
(/ pagina 190).
#De laadkabelstekker tot de aanslag in de aan-
sluiting 8 van de voertuigstekkerdoos ste-
ken. Wanneer de wallbox of het laadstation
niet met een aansluitkabel is uitgerust, de
stekker van de eigen laadkabel van de auto tot
de aanslag in de contactdoos van de wallbox
of het laadstation steken.
Erop letten dat de aangesloten laadkabel niet
op trekspanning wordt belast.
Het controlelampje 4 # en de statusindi-
catie 3 knipperen oranje en, zodra de hoog-
spanningsaccu wordt opgeladen, groen.
%Wanneer de laadindicatie voor de sfeerverlich-
ting geactiveerd is, brandt de sfeerverlichting
circa 30 seconden, net als het controlelampje
4 # (/ pagina 151).
Wanneer de laadkabel op de auto is aangesloten,
kan de auto niet worden ingeschakeld en niet wor-
den bewogen.
Aan het begin van het opladen wordt in het instru-
mentendisplay de laadtoestandweergave met een
laadprognose weergegeven. De oplaadprognose is
de verwachte laadtoestand op de ingestelde ver-
trektijd of het tijdstip waarop de hoogspannings-
accu volledig is opgeladen.
%Tijdens het opladen kunnen, afhankelijk van
de temperatuur, de ventilator en het accukoel-
systeem hoorbaar inschakelen.
Rijden en parkeren 195
%Wanneer de auto gedurende langere standtij-
den op het stroomnet is aangesloten, wordt
de hoogspanningsaccu automatisch opgela-
den wanneer dat nodig is of wanneer elektri-
sche verbruikers (bijvoorbeeld de klimaatrege-
ling vooraf) worden geactiveerd.
Wisselstroom-opladen beëindigen (mode 2/3)
Voorwaarden
RDe afstand van de sleutel tot de auto is niet
meer dan 1 m.
Voertuigstekkerdoos type Combo 1
%Auto's die zijn uitgerust met een voertuigstek-
kerdoos type 1 voor wisselstroomladen, heb-
ben geen laadonderbrekingstoets 3.
#Voertuigstekkerdoos type Combo 1: De laad-
onderbrekingstoets 3 indrukken.
Het opladen wordt beëindigd. Het controle-
lampje % 1 brandt wit. De voertuigstek-
kerdoos is ontgrendeld.
#Voertuigstekkerdoos type 1: De auto ontgren-
delen.
Het opladen wordt beëindigd. Het controle-
lampje % 1 brandt wit. De voertuigstek-
kerdoos is ontgrendeld.
#De toets 2 op de laadkabelstekker ingedrukt
houden en de laadkabelstekker uit de voer-
tuigstekkerdoos trekken.
%Wanneer u de laadkabelstekker niet kunt los-
koppelen, de ontgrendelingsprocedure herha-
len. Wanneer de laadkabelstekker nog steeds
geblokkeerd is, contact opnemen met een
gekwaliceerde werkplaats.
#Het contactdoosdeksel en de contactdoosklep
sluiten.
#Eventueel de laadkabelstekker uit de netcon-
tactdoos of uit de contactdoos van de wallbox
of het laadstation trekken en de eigen laadka-
196 Rijden en parkeren
bel van de auto veilig in de auto opbergen
(/ pagina 186).
Voertuigstekkerdoos type Combo 2
%Auto's die alleen zijn uitgerust met een voer-
tuigstekkerdoos type 2 voor wisselstroomla-
den, hebben geen laadonderbrekingstoets
2.
#Voertuigstekkerdoos type Combo 2: De laad-
onderbrekingstoets 2 indrukken.
Het opladen wordt beëindigd. Het controle-
lampje % 1 brandt wit. De voertuigstek-
kerdoos is ontgrendeld.
#Voertuigstekkerdoos type 2: De auto ontgren-
delen.
Het opladen wordt beëindigd. Het controle-
lampje % 1 brandt wit. De voertuigstek-
kerdoos is ontgrendeld.
#De laadkabelstekker binnen 30 seconden uit
de voertuigstekkerdoos losmaken.
Na 30 seconden wordt de voertuigstekker-
doos weer vergrendeld.
%Wanneer u de laadkabelstekker niet kunt los-
koppelen, de ontgrendelingsprocedure herha-
len. Wanneer de laadkabelstekker nog steeds
geblokkeerd is, contact opnemen met een
gekwaliceerde werkplaats.
#Het contactdoosdeksel en de contactdoosklep
sluiten.
#Eventueel de laadkabelstekker uit de netcon-
tactdoos of uit de contactdoos van de wallbox
of het laadstation trekken en de eigen laadka-
bel van de auto veilig in de auto opbergen
(/ pagina 186).
%Het controlelampje % 1 op de voertuig-
stekkerdoos brandt na het losmaken van de
laadkabelstekker nog enige tijd en doo dan.
Gelijkstroom-opladen starten (mode 4)
&GEVAAR Levensgevaar bij het opladen met
een beschadigde contactdoos
Het opladen gebeurt met een hoge spanning.
Wanneer de laadkabel, de voertuigstekkerdoos
of de netcontactdoos beschadigd is, kunt u
een stroomstoot krijgen.
#Alleen een onbeschadigde laadkabel
gebruiken.
#Mechanische beschadigingen, bijvoor-
beeld door platdrukken, knikken en er
overheen rijden, vermijden.
#Een beschadigde voertuigstekkerdoos
direct bij een gekwaliceerde werkplaats
laten vervangen.
Rijden en parkeren 197
#De laadkabel nooit in een beschadigde
voertuigstekkerdoos steken.
*AANWIJZING Schade door oververhitting
van laadkabel en laadaansluiting
De laadkabel en de laadaansluiting kunnen tij-
dens het opladen binnen de toegestane grens-
waarden warm worden.
De toegestane grenswaarden worden door de
volgende factoren beïnvloed:
RDe stroomvoorziening van het stroomnet
en de laadkabel zijn intact.
RDe aanwijzingen met betrekking tot het
gebruik van de laadkabel en het bedie-
ningselement op de laadkabel zijn in acht
genomen.
#Wanneer de laadkabel of de laadaanslui-
ting te warm wordt, de stroomvoorzie-
ning van het stroomnet laten controle-
ren.
*AANWIJZING Beschadiging of vervuiling
van de voertuigstekkerdoos bij geopende
contactdoosklep
#Als er geen laadkabel is aangesloten, het
contactdoosdeksel en de contactdoos-
klep altijd gesloten houden. Deze
beschermen de voertuigstekkerdoos
tegen vervuiling en beschadiging.
#Vóór het sluiten van de contactdoosklep
controleren, of het contactdoosdeksel
correct gesloten is. Anders kunnen
beschadigingen optreden en kan de con-
tactdoosklep niet meer worden geopend.
*AANWIJZING Beschadiging van de voer-
tuigstekkerdoos of de laadkabelstekker bij
niet-deskundig gebruik
De laadkabelstekker niet met overmatige
kracht (maximaal 300 N) tot de aanslag in de
voertuigstekkerdoos steken. Anders kunt u de
voertuigstekkerdoos, de laadkabelstekker of
de contacten beschadigen.
#Bij verhoogde weerstand de laadkabel-
stekker uit de contactdoos trekken en
opnieuw aansluiten.
Voorwaarden
RDe transmissie staat in de stand j.
RDe auto is ontgrendeld of de afstand van de
sleutel tot de auto is niet groter dan 1 m.
RDe auto is niet gestart.
RDe laadkabel staat niet onder trekspanning.
%Afhankelijk van de exportuitvoering is de auto
uitgerust met een van de volgende voertuig-
stekkerdozen.
198 Rijden en parkeren
Voertuigstekkerdoos Combo 1 Voertuigstekkerdoos Combo 2
#De contactdoosklep 1 midden achterop
indrukken en de contactdoosklep naar voren
openklappen.
Het controlelampje 2 % en de statusindi-
catie 3 branden wit.
%Wanneer de auto is ingeschakeld (melding
õ op het instrumentendisplay aan), kan de
contactdoosklep 1 niet worden geopend.
#De sluiting 7 naar links drukken en het con-
tactdoosdeksel 5 openklappen.
%Voor de CCS-laadkabelstekker zijn de aanslui-
tingen 6 en 8 nodig. Daarom beide delen
van het contactdoosdeksel openen 5.
#De CCS-laadkabelstekker tot de aanslag in de
voertuigstekkerdoos steken.
Erop letten dat de aangesloten laadkabel niet
op trekspanning wordt belast.
Het controlelampje 4 # en de statusindi-
catie 3 knipperen oranje en, zodra de hoog-
spanningsaccu wordt opgeladen, groen.
%Wanneer de laadindicatie voor de sfeerverlich-
ting geactiveerd is, brandt de sfeerverlichting
circa 30 seconden, net als het controlelampje
4 # (/ pagina 151).
Wanneer de laadkabel op de auto is aangesloten,
kan de auto niet worden ingeschakeld en niet wor-
den bewogen.
Rijden en parkeren 199
Aan het begin van het opladen wordt in het instru-
mentendisplay de laadtoestandweergave met een
laadprognose weergegeven. De oplaadprognose is
de verwachte laadtoestand op de ingestelde ver-
trektijd of het tijdstip waarop de hoogspannings-
accu volledig is opgeladen.
%Tijdens het opladen kunnen, afhankelijk van
de temperatuur, de ventilator en het accukoel-
systeem hoorbaar inschakelen.
%Wanneer de auto gedurende langere standtij-
den op het stroomnet is aangesloten, wordt
de hoogspanningsaccu automatisch opgela-
den wanneer dat nodig is of wanneer elektri-
sche verbruikers (bijvoorbeeld de klimaatrege-
ling vooraf) worden geactiveerd.
Gelijkstroom-opladen beëindigen (mode 4)
Voorwaarden
RDe afstand van de sleutel tot de auto is niet
meer dan 1 m.
Voertuigstekkerdoos type Combo 1
#De laadannuleringsknop 3 indrukken.
Het opladen wordt beëindigd. Het controle-
lampje % 1 brandt wit. De voertuigstek-
kerdoos is ontgrendeld.
#De toets 2 op de laadkabelstekker ingedrukt
houden en de laadkabelstekker uit de voer-
tuigstekkerdoos trekken.
%Wanneer u de laadkabelstekker niet kunt los-
trekken, de auto ontgrendelen en de ontgren-
delingsprocedure herhalen. Wanneer de laad-
kabelstekker nog steeds geblokkeerd is, con-
tact opnemen met een gekwaliceerde werk-
plaats.
#Het contactdoosdeksel en de contactdoosklep
sluiten.
Voertuigstekkerdoos type Combo 2
200 Rijden en parkeren
#De laadannuleringsknop 2 indrukken.
Het opladen wordt beëindigd. Het controle-
lampje % 1 brandt wit. De voertuigstek-
kerdoos is ontgrendeld.
#De laadkabelstekker uit de voertuigstekker-
doos trekken.
%Wanneer u de laadkabelstekker niet kunt los-
trekken, de auto ontgrendelen en de ontgren-
delingsprocedure herhalen. Wanneer de laad-
kabelstekker nog steeds geblokkeerd is, con-
tact opnemen met een gekwaliceerde werk-
plaats.
#Het contactdoosdeksel en de contactdoosklep
sluiten.
%Het linker controlelampje % 1 op de
voertuigstekkerdoos brandt na het losmaken
van de laadkabelstekker nog enige tijd en
doo dan.
Functie van de laadtoestandweergave op het
instrumentendisplay
1Actuele laadtoestand
2Tijdstip accu vol
3Verwachte laadtoestand op de ingestelde ver-
trektijd
4Actueel laadvermogen
Wanneer de auto met het stroomnet verbonden
en uitgeschakeld is, toont het instrumentendisplay
de laadtoestandweergave gedurende circa
twee minuten.
De waarde voor het actueel laadvermogen 4 kan
afwijken van de weergave van het laadstation.
Vanaf een laadvermogen van 10 kW wordt de
waarde in de laadtoestandweergave afgerond en
weergegeven zonder decimalen.
%De onder 3 weergegeven waarde varieert
afhankelijk van de instelling voor het opladen.
Deze toont de laadprognose, bijvoorbeeld het
tijdstip voor het bereiken van de gekozen
laadtoestand of de laadtoestand op de voor-
geselecteerde vertrektijd.
Laadinstellingen congureren
Multimediasysteem:
4© 5EQ 5Laadopties
Vertrektijd instellen
De ingestelde vertrektijden worden voor de kli-
maatregeling vooraf van de auto en voor de prog-
nose van de laadtoestand en de actieradius op
het geselecteerde tijdstip gebruikt. Het opladen
start altijd zonder vertraging, onafhankelijk van de
volgende vertrektijd.
#Vertrektijd selecteren.
Rijden en parkeren 201
De volgende oplaadtijden kunnen worden inge-
steld:
RUit (geen vertrektijd)
REenmalig (XX)
RWeekprofiel
#Een instelling selecteren.
Eenmalige vertrektijd instellen
#Vertrektijd selecteren.
#Eenmalig (XX) selecteren.
#Z selecteren.
#Een vertrektijd instellen.
Weekproel instellen
#Vertrektijd selecteren.
#Weekprofiel selecteren.
#Z selecteren.
#Nieuwe tijd toevoegen
#De gewenste vertrektijden instellen, bijvoor-
beeld elke dag om 8:00 uur.
#a selecteren.
Zoeken naar laadstations
#Zoeken naar laadstations selecteren.
#Zoektekst invoeren en Laadstation selecteren.
Maximale laadstroom instellen
#Thuis, Werk of Standaard selecteren.
#Maximale laadstroom selecteren.
#Maximum, 8 ampère of 6 ampère selecteren.
Bij het opladen van de hoogspanningsaccu
wordt de laadstroom tot het ingestelde ampe-
rage begrensd.
%De waarde van de maximale laadstroom is
afhankelijk van de meegeleverde laadkabel
met vaste waarde.
%Voor het opladen aan de contactdoos voor
huishoudelijk gebruik alleen de eigen laadka-
bel van de auto of een vergelijkbare laadkabel
gebruiken, die voldoet aan DIN IEC 62752 en
een maximale laadstroom van 8 ampère niet
overschrijdt.
Maximale laadtoestand instellen
#Thuis, Werk of Standaard selecteren.
#Maximale laadtoestand selecteren.
#Het gewenste percentage instellen.
De hoogspanningsaccu wordt maximaal tot
het ingestelde percentage opgeladen.
%Het percentage kan in stappen van telkens
10% worden ingesteld.
Er wordt een maximale laadtoestand van 80%
geadviseerd. Hogere maximale laadtoestan-
den kunnen een ongunstige invloed op de
levensduur van de hoogspanningsaccu heb-
ben (/ pagina 183).
%Zodra de maximale laadtoestand is bereikt,
wordt op het mediadisplay een melding weer-
gegeven dat het opladen beëindigd is en dat
de rit kan worden voortgezet.
Laadkabel ontgrendelen (mode 2, 3 of 4)
Wanneer de functie actief is, wordt bij het berei-
ken van de maximale laadtoestand de laadkabel
ontgrendeld.
#Thuis of Werk selecteren.
#Laadkabel ontgrendelen in- of uitschakelen.
202 Rijden en parkeren
Locatiegebaseerd laden in- of uitschakelen
Wanneer de functie actief is en in de navigatiebe-
stemmingen de overeenkomstige adressen zijn
opgeslagen, wordt bij het bereiken van het adres
automatisch omgeschakeld naar het laadpro-
gramma zodra de parkeerstand P is ingeschakeld.
#Thuis of Werk selecteren.
#Selecteren op locatiebasis in- of uitschakelen.
Parkeren
Auto afzetten
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen
en letsel door wegrollen van een onvol-
doende beveiligde auto
Als de auto zonder voldoende beveiliging
wordt geparkeerd, kan deze ook bij een lichte
helling ongecontroleerd wegrollen.
#Op hellingen de voorwielen zo draaien
dat de auto in de richting van de stoep-
rand rolt als deze in beweging komt.
#De parkeerrem bedienen.
#De transmissie in de stand j zetten.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen
en letsel als kinderen zonder toezicht in
de auto worden achtergelaten
Wanneer kinderen zonder toezicht in het voer-
tuig achterblijven, kunnen zij met name:
RPortieren openen en daardoor andere per-
sonen of verkeersdeelnemers in gevaar
brengen.
RUitstappen en door het verkeer worden
gegrepen.
RUitrustingen van de auto bedienen en bij-
voorbeeld bekneld raken.
Bovendien kunnen kinderen de auto in bewe-
ging zetten, door bijvoorbeeld:
RDe parkeerrem vrijzetten.
RDe transmissiestand wijzigen.
RHet voertuig starten.
#Kinderen nooit zonder toezicht in de auto
laten.
#Bij het verlaten van de auto altijd de sleu-
tel meenemen en de auto vergrendelen.
#Sleutel buiten bereik van kinderen bewa-
ren.
*AANWIJZING Beschadiging van de auto
door wegrollen
#De auto altijd tegen wegrollen beveiligen.
%Wanneer de auto gedurende langere tijd bui-
ten bedrijf wordt gesteld, de volgende aanwij-
zingen in acht nemen:
RIn het bijzonder bij een zeer lage buiten-
temperatuur zorgen dat de hoogspan-
ningsaccu voldoende is opgeladen. Zo ver-
mijdt u eventuele problemen wanneer de
auto weer wordt gestart.
RVermijd indien mogelijk parkeerplekken
met direct invallend zonlicht.
De aanwijzingen met betrekking tot het opla-
den van de hoogspanningsaccu in acht
nemen (/ pagina 183).
Rijden en parkeren 203
#De auto tot stilstand brengen door het rempe-
daal in te drukken.
#Op hellingen de voorwielen zo draaien dat de
auto in de richting van de stoeprand rolt als
deze in beweging komt.
#De elektrische parkeerrem inschakelen.
#Bij stilstaande auto en ingedrukt rempedaal de
transmissiestand j inschakelen
(/ pagina 182).
#De auto uitschakelen door de toets 1 in te
drukken.
#De bedrijfsrem langzaam loslaten.
#Uitstappen en de auto vergrendelen.
%Wanneer de auto wordt geparkeerd, kunt u de
zijruiten en het panoramaschuifdak nog circa
vier minuten bedienen nadat het bestuurders-
portier gesloten is.
Garagedeurbediening
Toetsen van de garagedeurbediening program-
meren
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel door
beknelling bij het openen en sluiten van
een garagedeur
Wanneer de garagedeur met de geïntegreerde
garagedeurbediening wordt bediend of gepro-
grammeerd, kunnen personen in het bewe-
gingsgebied van de garagedeur worden inge-
klemd of worden geraakt.
#Altijd opletten dat zich niemand in het
bewegingsgebied van de garagedeur
bevindt.
Om een garagedeurbediening te programmeren
de auto buiten de garage parkeren. Ervoor zorgen
dat de auto ingeschakeld, maar niet gestart is.
Voorwaarden
RDe auto is buiten de garage of buiten het
zwenkbereik van de garagedeur geparkeerd.
RDe auto is ingeschakeld.
RDe auto is niet gestart.
%De garagedeuropeningsfunctie is altijd moge-
lijk bij ingeschakelde auto.
204 Rijden en parkeren
#De in te leren toets 1, 2 of 3 indrukken
en ingedrukt houden.
Het controlelampje 4 knippert geel.
%Het kan tot 20 seconden duren voordat het
controlelampje geel gaat knipperen.
#De eerder ingedrukte toetsen loslaten.
Het controlelampje 4 knippert verder geel.
#De afstandsbediening 5 op een afstand tus-
sen 1 cm en 8 cm op de toets 1, 2 of 3
richten.
#De toets 6 van de afstandsbediening 5
indrukken en ingedrukt houden tot een van de
volgende signalen verschijnt:
RHet controlelampje 4 brandt permanent
groen. De programmering is afgesloten.
RHet controlelampje 4 knippert groen. De
programmering was succesvol. Bovendien
moet een wisselcode-synchronisatie met
het garagedeurbedieningssysteem worden
uitgevoerd.
#Wanneer het controlelampje 4 niet groen
brandt of knippert: De procedure herhalen.
#Alle toetsen loslaten.
%De afstandsbediening van de garagedeurbe-
diening behoort niet tot de leveringsomvang
van de garagedeurbediening.
Wisselcode-synchronisatie uitvoeren
Voorwaarden
RHet deurbedieningssysteem werkt met een
wisselcode.
RUw auto bevindt zich binnen het bereik van
het garage- of het buitendeurbedieningssys-
teem.
RDe auto evenals personen en voorwerpen
bevinden zich buiten het bewegingsgebied van
het portier.
#De programmeertoets van de deuraandrij-
vingseenheid indrukken.
U hebt circa 30 seconden de tijd om de vol-
gende stap te starten.
#Meerdere keren na elkaar de geprogram-
meerde toets 1, 2 of 3 indrukken, totdat
het portier sluit.
Wanneer het portier sluit, is de programmering
afgesloten.
%Bovendien de handleiding van de deurbedie-
ning lezen.
Problemen bij het programmeren van de
afstandsbediening verhelpen
#Controleren of de zendfrequentie van de
afstandsbediening 5 wordt ondersteund.
#De batterijen in de afstandsbediening 5 ver-
vangen.
Rijden en parkeren 205
#De afstandsbediening 5 onder verschillende
hoeken op een afstand tussen 1 cm en 8 cm
voor de binnenspiegel houden. Daarbij elke
instelstand ten minste 25 seconden aanhou-
den.
#De afstandsbediening 5 onder dezelfde hoe-
ken op verschillende afstanden van de binnen-
spiegel houden. Daarbij elke instelstand ten
minste 25 seconden aanhouden.
#Bij afstandsbedieningen die slechts gedurende
bepaalde tijd zenden, voor het verstrijken van
de zendtijd opnieuw de toets 6 van de
afstandsbediening 5 indrukken.
#De antennekabel van de garagedeurbediening
uitlijnen met de afstandsbediening.
%Bij oudere garagedeuren kan het mogelijk zijn,
dat deze ondanks het correct doorlopen van
de hierboven beschreven stappen niet met de
afstandsbediening in de binnenspiegel kan
worden bediend. Neemt u in dit geval contact
op met de HomeLink® Hotline.
%Ondersteuning en aanvullende informatie voor
de programmering:
RBij de HomeLink® Hotline via het nummer
(0) 08000 466 354 65 of +49 (0) 6838
907-277
ROp het internet onder https://
www.homelink.com
Garagedeur openen of sluiten
Voorwaarden
RDe betreende toets is voor het bedienen van
de garagedeur geprogrammeerd.
#De toets 1, 2 of 3 indrukken en ingedrukt
houden, tot de garagedeur opent of sluit.
#Wanneer het controlelampje 4 na circa
20 seconden geel knippert: Opnieuw de eer-
der ingedrukte toets indrukken en ingedrukt
houden, tot de garagedeur opent of sluit.
Geheugen van de garagedeurbediening wissen
#De toetsen 1 en 3 indrukken en ingedrukt
houden.
Het controlelampje 4 brandt geel.
#Wanneer het controlelampje 4 groen knip-
pert: De toetsen 1 en 3 loslaten.
Het volledige geheugen is gewist.
Elektrische parkeerrem
Werking van de elektrische parkeerrem (auto-
matisch inschakelen)
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen
en letsel als kinderen zonder toezicht in
de auto worden achtergelaten
Wanneer kinderen zonder toezicht in het voer-
tuig achterblijven, kunnen zij met name:
RPortieren openen en daardoor andere per-
sonen of verkeersdeelnemers in gevaar
brengen.
RUitstappen en door het verkeer worden
gegrepen.
RUitrustingen van de auto bedienen en bij-
voorbeeld bekneld raken.
206 Rijden en parkeren
Bovendien kunnen kinderen de auto in bewe-
ging zetten, door bijvoorbeeld:
RDe parkeerrem vrijzetten.
RDe transmissiestand wijzigen.
RHet voertuig starten.
#Kinderen nooit zonder toezicht in de auto
laten.
#Bij het verlaten van de auto altijd de sleu-
tel meenemen en de auto vergrendelen.
#Sleutel buiten bereik van kinderen bewa-
ren.
De elektrische parkeerrem wordt automatisch
ingeschakeld, als de transmissie in de stand j
staat en aan een van de volgende voorwaarden is
voldaan:
RDe auto wordt uitgeschakeld.
RDe gordelslottong steekt niet in het gordelslot
van de bestuurdersstoel en het bestuurders-
portier wordt geopend.
%Inschakelen verhinderen: Aan de handgreep
van de elektrische parkeerrem trekken
(/ pagina 208).
In de volgende situaties wordt de elektrische par-
keerrem ook vastgezet:
RDe HOLD-functie houdt de auto in stilstand op
zijn plaats.
RDe actieve parkeerassistent houdt de auto in
stilstand op zijn plaats.
RDe actieve afstandsassistent DISTRONIC
brengt de auto tot stilstand.
RDaartoe moet bovendien aan een van de vol-
gende voorwaarden zijn voldaan:
-De auto wordt uitgeschakeld.
-De gordelslottong steekt niet in het gordel-
slot van de bestuurdersstoel en het
bestuurdersportier wordt geopend.
-Er treedt een systeemstoring op.
-De spanningsvoorziening is niet vol-
doende.
-De auto staat langere tijd stil.
Wanneer de elektrische parkeerrem ingeschakeld
is, brandt in het combi-instrument het rode con-
trolelampje !.
Functie van de elektrische parkeerrem (auto-
matisch vrijzetten)
De elektrische parkeerrem wordt vrijgezet, wan-
neer aan de volgende voorwaarden is voldaan:
RHet bestuurdersportier is gesloten.
RDe auto is gestart.
RDe transmissie staat in de stand h of k en
u trapt het gaspedaal in of u schakelt op een
vlakke ondergrond van transmissiestand j
naar h of k.
RAls de transmissie in de stand k staat, moet
de achterklep gesloten zijn.
RDe gordelslottong steekt in het gordelslot van
de bestuurdersstoel.
Wanneer de gordelslottong niet in het gordel-
slot van de bestuurdersstoel steekt, moet aan
één van de volgende voorwaarden voldaan
zijn:
-De transmissiestand j wordt verlaten.
Rijden en parkeren 207
of
-Er is voorheen sneller dan 3 km/h gere-
den.
Wanneer de elektrische parkeerrem wordt vrijge-
zet, doo in het combi-instrument het rode con-
trolelampje !.
Elektrische parkeerrem handmatig inschakelen
of vrijzetten
Aantrekken
#Op de handgreep 1 drukken.
Het rode controlelampje ! brandt in het
combi-instrument.
%Alleen wanneer het rode controlelampje !
continu brandt, is de elektrische parkeerrem
correct ingeschakeld.
Vrijzetten
#De auto inschakelen.
#Aan de handgreep 1 trekken.
In het combi-instrument doo het rode con-
trolelampje !.
Noodremming uitvoeren
#De handgreep 1 indrukken en ingedrukt hou-
den.
Zolang de auto nog rijdt, wordt de melding
Parkeerrem ontgrendelen weergegeven en
knippert het rode controlelampje !.
Wanneer de auto tot stilstand is afgeremd,
wordt de elektrische parkeerrem ingescha-
keld. Het rode controlelampje ! brandt in
het combi-instrument.
208 Rijden en parkeren
Informatie over botsingherkenning bij geparkeerde
auto
Wanneer bij ingeschakelde botsingherkenning en
wegsleepbeveiliging een botsing bij de vergren-
delde auto wordt herkend, ontvangt u in het multi-
mediasysteem bij het inschakelen van de auto een
bericht.
Hierbij ontvangt u informatie over de volgende
punten:
Rpotentieel getroen gedeelte van de auto
Rkracht van de botsing
In de volgende situatie kan een abusievelijke acti-
vering optreden:
RDe geparkeerde auto wordt verplaatst, bijvoor-
beeld in een garage met een dubbele etage.
%Om een abusievelijke activering te voorko-
men, de wegsleepbeveiliging uitschakelen.
Wanneer de wegsleepbeveiliging wordt uitge-
schakeld, wordt ook de botsingherkenning uit-
geschakeld.
Systeemgrenzen
De herkenning kan in de volgende situaties
beperkt zijn:
Rbij schade zonder botsing, bijvoorbeeld bij een
afgebroken buitenspiegel of lakschade door
een sleutel
Rbij een botsing met lage snelheid
Rwanneer de elektrische parkeerrem niet inge-
schakeld is
%De verantwoordelijkheid voor de auto ligt bij
u. Overtuig u daarom ervan dat de auto scha-
devrij en geschikt om te rijden is.
Rij- en rijveiligheidssystemen
Rijsystemen en uw verantwoordelijkheid
Uw auto is voorzien van rijsystemen die u onder-
steunen bij het rijden, parkeren en manoeuvreren.
De rijsystemen zijn slechts hulpmiddelen. Deze
kunnen uw waarneming van de omgeving niet ver-
vangen en ontslaan u niet van uw verkeersrechte-
lijke verantwoordelijkheid. De bestuurder is zelf
verantwoordelijk voor de veilige afstand, de gere-
den snelheid, het tijdig remmen en het aanhouden
van de rijstrook. Voortdurend de verkeerssituatie
in de gaten houden en indien nodig ingrijpen. De
grenzen voor een veilig gebruik in acht nemen.
Rijsystemen kunnen het gevaar voor ongevallen
van een niet aangepaste rijstijl niet verminderen
en de natuurkundige grenzen niet verleggen. Het
systeem kan niet altijd rekening houden met de
weg- en weersomstandigheden en de verkeerssi-
tuatie.
%Enkele rijsystemen kunnen de snelheid afre-
gelen of begrenzen op een vooraf ingestelde
waarde. Bij het wisselen van bestuurder atten-
deren op de opgeslagen snelheid.
Informatie over de sensoren en camera's van de
auto
Sommige rijsystemen en rijveiligheidssystemen
bewaken met camera's en radarsensoren of ultra-
sone sensoren de omgeving voor, achter of naast
uw auto.
Rijden en parkeren 209
1Multifunctionele camera
2Camera's in de buitenspiegel
3Frontradar
4Frontcamera
5Hoekradars
6Ultrasone sensoren
7Achteruitrijcamera
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen
bij beperkte herkenningsmogelijkheid van
de sensoren en camera's van de auto
Als de gebieden van de sensoren en camera's
van de auto afgedekt, beschadigd of vervuild
zijn, kunnen sommige rijsystemen en rijveilig-
heidssystemen niet meer correct functione-
ren. Er bestaat gevaar voor ongevallen!
#De omgeving van de sensoren en came-
ra's van de auto altijd vrij en schoon hou-
den.
#Beschadigingen aan de bumper, in de
radiateurgrille of steenslag op de voor- of
achterruit bij een gekwaliceerde werk-
plaats laten repareren.
Met name de omgeving van de sensoren en
camera's vrijhouden van vuil, ijs of natte sneeuw
(/ pagina 332). De sensoren en camera's, als-
mede hun registratiegebieden, mogen niet worden
afgedekt. Geen extra kentekenplaathouders,
reclameborden, stickers, wrapfolie of steenslagfo-
lie in het registratiegebied van de sensoren en
camera's aanbrengen. Erop letten dat er geen uit-
stekende lading in het registratiegebied hangt.
Bij een beschadiging van de bumper of de radia-
teurgrille of na een botsing de werking van de
sensoren laten controleren bij een gekwali-
ceerde werkplaats. Beschadigingen of steenslag
in de omgeving van de camera's in de voorruit of
de achterruit bij een gekwaliceerde werkplaats
laten repareren.
Overzicht van de rijsystemen en rijveiligheidssys-
temen
RABS (AntiBlokkeerSysteem) (/ pagina 211)
RBAS (Brems-Assistent-System = remassistent-
systeem) (/ pagina 211)
RESP® (Elektronisch StabiliteitsProgramma)
(/ pagina 212)
RESP® zijwindassistent (/ pagina 213)
REBD (Electronic Brakeforce Distribution)
(/ pagina 214)
RStuurassistent STEER CONTROL
(/ pagina 214)
210 Rijden en parkeren
RHOLD-functie (/ pagina 214)
RWegrijhulp voor op hellingen (/ pagina 215)
RAdaptief remlicht (/ pagina 216)
RATTENTION ASSIST (/ pagina 216)
RTEMPOMAT (/ pagina 218)
RLimiter (/ pagina 218)
RVerkeerstekenassistent (/ pagina 237)
RSnelheidslimietassistent (landsafhankelijk)
(/ pagina 236)
Rijassistentiepakket
De volgende functies vormen onderdeel van het
rijassistentiepakket. Enkele functies zijn alleen
landsafhankelijk verkrijgbaar. Enkele functies zijn,
met beperkte functionaliteit, ook verkrijgbaar zon-
der rijassistentiepakket.
RActieve afstandsassistent DISTRONIC
(/ pagina 221)
RActieve snelheidslimietassistent (landsafhan-
kelijk) (/ pagina 225)
RRoutegebaseerde snelheidsaanpassing (lands-
afhankelijk) (/ pagina 226)
RActive Brake Assist System (/ pagina 231)
RActieve stuurassistent (landsafhankelijk)
(/ pagina 228)
RActieve noodstopassistent (landsafhankelijk)
(/ pagina 230)
RDodehoek- en actieve dodehoekassistent met
uitstapwaarschuwing (/ pagina 240)
RActieve spoorassistent (/ pagina 243)
Parkeerpakket
RAchteruitrijcamera (/ pagina 246)
R360°-camera (/ pagina 248)
RPARKTRONIC-parkeerassistent
(/ pagina 251)
RActieve parkeerassistent (/ pagina 255)
Functies van het ABS
Het antiblokkeersysteem (ABS) regelt de remdruk
in kritieke situaties:
RBij het remmen, bijvoorbeeld bij een noodstop
of onvoldoende grip van de banden, wordt het
blokkeren van de wielen voorkomen.
RBij het remmen blij de bestuurbaarheid van
de auto gewaarborgd.
Wanneer het ABS regelt, is pulseren van het rem-
pedaal voelbaar. Het pulserende rempedaal kan
een aanwijzing voor gevaarlijke wegomstandighe-
den zijn en u eraan herinneren bijzonder voorzich-
tig te rijden.
Systeemgrenzen
RHet ABS functioneert vanaf een snelheid van
circa 5 km/h.
RHet ABS kan niet correct werken of niet functi-
oneren wanneer een storing aanwezig is en
het gele ABS-waarschuwingslampje ! na
het starten van de auto permanent brandt.
Werking van het BAS
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen
door storing in het BAS (remassistentie-
systeem)
Wanneer het BAS een storing vertoont, kan de
remweg langer worden bij een noodstop.
Rijden en parkeren 211
#In noodstopsituaties het rempedaal met
volle kracht indrukken. Het ABS voor-
komt daarbij het blokkeren van de wie-
len.
Het Brake Assist System (BAS) ondersteunt u bij
een noodstop met extra remkracht.
Wanneer het rempedaal snel wordt ingedrukt,
wordt het BAS geactiveerd:
RHet BAS verhoogt automatisch de remdruk
van de rem.
RHet BAS kan de remweg verkorten.
RHet ABS voorkomt daarbij het blokkeren van
de wielen.
Wanneer het rempedaal wordt losgelaten, werkt
de rem weer normaal. Het BAS wordt gedeacti-
veerd.
Functies van het ESP®
&WAARSCHUWING Slipgevaar door uitge-
schakeld ESP®
Als het ESP® wordt uitgeschakeld, zorgt het
ESP® niet meer voor stabilisatie van de auto.
#Het ESP® alleen uitschakelen, zolang de
hieronder beschreven situaties zich voor-
doen.
Het elektronisch stabiliteitsprogramma (ESP®)
kan, binnen de natuurkundige grenzen, de rijstabi-
liteit en de tractie in de volgende situaties bewa-
ken en verbeteren:
RBij het wegrijden op een natte of gladde rij-
baan
RBij het remmen
Wanneer de auto van de door de bestuurder
gewenste koers afwijkt, kan het ESP® de auto
door de volgende ingrepen stabiliseren:
REen of meerdere wielen worden doelgericht
afgeremd.
RHet aandrijfvermogen wordt aangepast aan de
situatie.
Wanneer op het instrumentendisplay het waar-
schuwingslampje ESP® OFF å continu brandt,
is het ESP® uitgeschakeld.
Wanneer het ESP® is uitgeschakeld, de volgende
punten in acht nemen:
RDe rijstabiliteit wordt niet meer verbeterd.
RDe aangedreven wielen kunnen doordraaien.
RDe tractieregeling ETS/4ETS is nog steeds
actief.
%Ook wanneer het ESP® is uitgeschakeld,
wordt u bij het remmen nog steeds onder-
steund door het ESP®.
Wanneer het waarschuwingslampje ESP® ÷ op
het instrumentendisplay knippert, hebben een of
meerdere wielen hun slipgrens bereikt:
RDe rijstijl aan de actuele verkeers- en weers-
omstandigheden aanpassen.
RHet ESP® in geen geval uitschakelen.
212 Rijden en parkeren
RHet gaspedaal bij het wegrijden slechts zo ver
indrukken als nodig is.
Om de tractie te verbeteren het ESP® in de vol-
gende situaties uitschakelen:
RBij gebruik van sneeuwkettingen
RIn diepe sneeuw
ROp zand of grind
%De doordraaiende wielen zorgen door frees-
werking voor een betere tractie.
Wanneer het waarschuwingslampje ESP®÷
permanent brandt, is het ESP® vanwege een sto-
ring niet beschikbaar.
De volgende informatie in acht nemen:
RWaarschuwings- en controlelampjes
(/ pagina 439)
RDisplaymeldingen (/ pagina 389)
ETS/4ETS (elektronisch tractiesysteem)
De tractieregeling ETS/4ETS is onderdeel van het
ESP® en maakt het mogelijk weg te rijden op een
gladde rijbaan.
Het ETS/4ETS kan door de volgende ingrepen de
tractie van de auto verbeteren:
RWanneer de aangedreven wielen doordraaien,
worden ze afzonderlijk afgeremd.
REr wordt meer aandrijfkoppel overgebracht
naar het wiel of de wielen met grip.
Invloed van de rijprogramma's op het ESP®
De rijprogramma's maken een aanpassing van het
ESP® aan verschillende weersomstandigheden, de
staat van het wegdek en de gewenste rijstijl
mogelijk. Afhankelijk van het gekozen rijpro-
gramma wordt de betreende ESP® modus geac-
tiveerd. De rijprogramma's kunnen ook worden
ingesteld met de DYNAMIC SELECT-schakelaar
(/ pagina 179).
Functie van de ESP® zijwindassistent
De ESP® zijwindassistent herkent plotseling optre-
dende zijwind en helpt de bestuurder om de auto
in het goede spoor te houden:
RDe ESP® zijwindassistent is bij rechtuit rijden
of auwe bochten in het snelheidsbereik van
circa 80 km/h tot 200 km/h actief.
RDe auto wordt gestabiliseerd door een
gerichte en eenzijdige remingreep.
ESP® (elektronisch stabiliteitsprogramma) in- of
uitschakelen
Multimediasysteem:
4© 5Instellingen 5Snelle toegang
%Het ESP® kan alleen via de snelle toegang
worden in- en uitgeschakeld, indien minimaal
een andere functie in de snelle toegang
beschikbaar is. Verder vindt u het ESP® in het
menu Assistentie.
#ESP selecteren.
#Aan of å Uit selecteren.
Als in het combi-instrument het waarschuwings-
lampje ESP® OFF å permanent brandt, is het
ESP® uitgeschakeld.
De informatie over de waarschuwingslampjes en
de displaymeldingen die in het combi-instrument
kunnen worden weergegeven, in acht nemen.
Rijden en parkeren 213
Functie van de EBD
De Electronic Brakeforce Distribution (EBD) hee
de volgende eigenschappen:
RBewaking en regeling van de remdruk op de
achterwielen
RVerbetering van de rijstabiliteit bij het rem-
men, in het bijzonder in bochten
Functie van de stuurassistent STEER CONTROL
De stuurassistent STEER CONTROL ondersteunt u
door met een in het stuurwiel merkbare kracht in
de voor de stabilisatie van de auto juiste richting
te sturen.
Dit stuuradvies krijgt u in de volgende situaties:
RTijdens het remmen bevinden de beide rechter
of linker wielen zich op een natte of gladde rij-
baan.
RDe auto geraakt in een slip.
Systeemgrenzen
De stuurassistent STEER CONTROL kan in de vol-
gende situaties nadelig beïnvloed of buiten wer-
king zijn:
RHet ESP® is uitgeschakeld.
RHet ESP® vertoont een storing.
RDe stuurinrichting vertoont een storing.
Wanneer het ESP® een storing vertoont, wordt u
verder ondersteund door de elektrische stuurbe-
krachtiging.
HOLD-functie
HOLD-functie
De HOLD-functie houdt de auto vast zonder dat
het rempedaal moet worden ingedrukt, bijvoor-
beeld bij het wachten in het verkeer.
De HOLD-functie is slechts een hulpmiddel. De
verantwoordelijkheid voor het veilig stil blijven
staan van de auto ligt bij de bestuurder.
Systeemgrenzen
De HOLD-functie dient uitsluitend voor de onder-
steuning tijdens het rijden en vormt geen vol-
doende beveiliging van de stilstaande auto tegen
wegrollen.
RDe helling mag niet groter zijn dan 30%.
HOLD-functie in- en uitschakelen
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen
door ingeschakelde HOLD-functie bij het
verlaten van de auto
Als de auto wordt verlaten terwijl deze alleen
door de HOLD-functie wordt afgeremd, kan hij
in de volgende situaties wegrollen:
RWanneer er een storing optreedt in het
systeem of in de spanningsvoorziening.
RWanneer de HOLD-functie door bediening
van het gaspedaal of het rempedaal wordt
uitgeschakeld, bijvoorbeeld door een inzit-
tende.
#De auto bij het verlaten altijd tegen weg-
rollen beveiligen.
Voorwaarden
RDe auto staat stil.
214 Rijden en parkeren
RHet bestuurdersportier is gesloten of de veilig-
heidsgordel aan bestuurderszijde is omge-
gespt.
RDe auto is gestart.
RDe elektrische parkeerrem is vrijgezet.
RDe actieve afstandsassistent DISTRONIC is
uitgeschakeld.
RDe transmissie staat in de stand h, k of
i.
HOLD-functie inschakelen
#Het rempedaal indrukken en na korte tijd snel
verder indrukken, tot de melding ë op het
instrumentendisplay verschijnt.
#Het rempedaal loslaten.
HOLD-functie uitschakelen
#Om weg te rijden het gaspedaal indrukken.
of
#Het rempedaal indrukken, tot de melding
ë van het instrumentendisplay verdwijnt.
De HOLD-functie wordt in de volgende situaties
uitgeschakeld:
RDe actieve afstandsassistent DISTRONIC
wordt ingeschakeld.
RDe transmissie wordt in de stand j gezet.
RDe auto wordt met de elektrische parkeerrem
beveiligd.
In de volgende situaties wordt het vastzetten van
de auto door de transmissiestand j en/of de
elektrische parkeerrem gewaarborgd:
RDe veiligheidsgordel wordt losgemaakt en het
bestuurdersportier wordt geopend.
RDe auto wordt geparkeerd.
REr treedt een systeemstoring op.
RDe spanningsvoorziening is onvoldoende.
Functie van de intelligente kruipmodus
De intelligente kruipmodus ondersteunt u bij het
wegrijden, manoeuvreren en parkeren op hellin-
gen. De auto rolt bij het loslaten van het rempe-
daal in de richting van de ingeschakelde transmis-
siestand. Het kruipkoppel wordt daarbij aangepast
aan de helling.
In de recuperatiefase hà (/ pagina 175)
ondersteunt de intelligente kruipfunctie u boven-
dien tot een snelheid van circa 20 km/h, door
een voorligger met vergelijkbare snelheid te vol-
gen.
De intelligente kruipfunctie is slechts een hulp-
middel. De verantwoordelijkheid voor het houden
van voldoende afstand tot de voorligger ligt bij de
bestuurder.
Systeemgrenzen
Wanneer de voorligger stopt zet de intelligente
kruipmodus de auto niet automatisch stil. De auto
met het rempedaal tot stilstand brengen.
Functie van de wegrijhulp voor op hellingen
De wegrijhulp voor op hellingen houdt de auto
onder de volgende voorwaarden gedurende korte
tijd vast bij het wegrijden bergop:
RDe transmissie staat in de stand h of k.
RDe elektrische parkeerrem is vrijgezet.
Rijden en parkeren 215
Zo is er voldoende tijd om uw voet van het rempe-
daal op het gaspedaal te plaatsen en weg te rijden
zonder dat de auto terugrolt.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen
en gevaar voor letsel door wegrollen van
de auto
Na korte tijd houdt de wegrijhulp voor op hel-
lingen de auto niet meer tegen.
#De voet snel van het rem‑ op het gaspe-
daal zetten. De auto niet verlaten als
deze met de wegrijhulp voor op hellingen
wordt vastgehouden.
Functie van het adaptieve remlicht
Het adaptieve remlicht waarschuwt het achterop-
komend verkeer bij een noodstopsituatie door de
volgende acties:
Rknipperende remlichten
Rinschakelen van de alarmknipperlichtinstallatie
(/ pagina 150)
Wanneer de auto vanaf een snelheid hoger dan
50 km/h krachtig wordt afgeremd, knipperen de
remlichten snel. Daardoor wordt het achteropko-
mende verkeer op zeer opvallende wijze gewaar-
schuwd.
ATTENTION ASSIST
Functie van de ATTENTION ASSIST
De ATTENTION ASSIST ondersteunt u bij lange,
monotone ritten op bijvoorbeeld autosnelwegen.
Indien de ATTENTION ASSIST tekenen van ver-
moeidheid of toenemende onoplettendheid bij de
bestuurder herkent, wordt een pauze voorgesteld.
De ATTENTION ASSIST is slechts een hulpmiddel.
Hij kan vermoeidheid of toenemende onoplettend-
heid niet altijd tijdig herkennen. Het systeem is
geen vervanging van een uitgeruste en opmerk-
zame bestuurder. Bij langere ritten tijdig en regel-
matig pauzes nemen, waarbij u goed kunt uitrus-
ten.
U kunt kiezen tussen twee instellingen:
RStandaard: Normale gevoeligheid van het sys-
teem
RGevoelig: Verhoogde gevoeligheid van het sys-
teem. De bestuurder wordt eerder gewaar-
schuwd en de door het systeem bepaalde
alertheidstoestand (attentieniveau) wordt over-
eenkomstig aangepast.
Als vermoeidheid of een toenemende onoplet-
tendheid wordt herkend, verschijnt op het instru-
mentendisplay de waarschuwing: Attention
Assist: pauze!. U kunt de melding bevestigen en
naar behoee pauze nemen. Wanneer u geen
pauze neemt en de ATTENTION ASSIST nog
steeds toenemende onoplettendheid vaststelt,
wordt u op z'n vroegst na 15 minuten opnieuw
gewaarschuwd.
216 Rijden en parkeren
In het menu Assistentie van de boordcomputer
kan de statusinformatie voor de ATTENTION
ASSIST worden opgeroepen:
RDe ritduur sinds de laatste pauze
RDe door de ATTENTION ASSIST vastgestelde
aandachtstoestand:
-Hoe voller de cirkel is, hoe groter de vast-
gestelde aandachtstoestand.
-Naarmate de aandacht afneemt, wordt de
cirkel in het midden van de weergave van
buiten naar binnen steeds leger.
Wanneer de ATTENTION ASSIST geen Attention
Level kan berekenen en zo doende geen waar-
schuwing kan geven, verschijnt de melding Sys-
teem passief.
Wanneer het instrumentendisplay een waarschu-
wing toont, wordt op het multimediasysteem voor-
gesteld om naar een wegrestaurant te zoeken. U
kunt een wegrestaurant selecteren en de naviga-
tie daarnaartoe starten. Deze functie kan in het
multimediasysteem worden in- of uitgeschakeld.
Als de ATTENTION ASSIST uitgeschakeld is, toont
de assistentieweergave op het instrumentendis-
play het symbool Û. Na het starten van de
auto is de ATTENTION ASSIST automatisch inge-
schakeld. De laatst geselecteerde gevoeligheid
blij opgeslagen.
Systeemgrenzen
De ATTENTION ASSIST is actief in het snelheids-
bereik tussen 60 km/h en 200 km/h.
De ATTENTION ASSIST werkt met name in de vol-
gende situaties slechts beperkt en waarschuwin-
gen wordt vertraagd of helemaal niet gegeven:
RBij een ritduur van minder dan circa 30 minu-
ten
RBij een slechte staat van het wegdek (kuilen
en wegoneenheden)
RBij sterke zijwind
RBij een sportieve rijstijl (hoge bochtsnelheden
of krachtige acceleraties)
Rals de actieve stuurassistent is ingeschakeld
en actief is (/ pagina 228)
RAls de tijd verkeerd is ingesteld
RIn actieve rijsituaties, bij frequente wisseling
van rijstrook en snelheid
In de volgende situaties wordt de vermoeidheids-
en opmerkzaamheidsanalyse van de ATTENTION
ASSIST teruggezet en bij verder rijden opnieuw
gestart:
RU schakelt de auto uit.
RU doet de veiligheidsgordel af en opent het
bestuurdersportier (bijvoorbeeld wisselen van
bestuurder of pauze).
ATTENTION ASSIST instellen
Multimediasysteem:
4© 5Instellingen 5Assistentie
5Attention Assist
Instelmogelijkheden
#Standaard, Gevoelig of Uit selecteren.
Wegrestaurant voorstellen
#Rustplaats voorstellen selecteren.
#De functie in- of uitschakelen.
Wanneer de ATTENTION ASSIST vermoeidheid
of toenemende onoplettendheid bij de
bestuurder herkent, wordt een wegrestaurant
in de buurt voorgesteld.
Rijden en parkeren 217
#Het voorgestelde wegrestaurant selecteren.
U wordt naar het gekozen wegrestaurant
genavigeerd.
TEMPOMAT en limiter
Werking van de TEMPOMAT
De TEMPOMAT regelt de snelheid op de door de
bestuurder ingevoerde waarde af.
Wanneer u bijvoorbeeld accelereert om in te
halen, wordt de opgeslagen snelheid niet gewist.
Wanneer u na de inhaalmanoeuvre de voet van
het gaspedaal neemt, regelt de TEMPOMAT de
snelheid weer terug naar de opgeslagen snelheid.
U kunt elke snelheid vanaf 20 km/h tot de door
de constructie bepaalde maximumsnelheid of de
opgeslagen winterbandenlimiet instellen. In het rij-
programma ; is de instelbare snelheid
begrensd op 130 km/h.
De aanwijzingen met betrekking tot de rijsyste-
men en uw verantwoording in acht nemen, anders
kunt u gevaren niet herkennen (/ pagina 209).
Weergaven in het instrumentendisplay
Rh (grijs): TEMPOMAT is geselecteerd, maar
nog niet geactiveerd.
Rh (groen): De TEMPOMAT is geactiveerd.
Een opgeslagen snelheid wordt naast de weergave
h weergegeven.
%In de snelheidsmeter branden de segmenten
van de actueel opgeslagen snelheid tot het
einde van de segmentkrans of tot de inge-
stelde winterbandenlimiet.
Systeemgrenzen
Op een helling kan het voorkomen dat de TEMPO-
MAT de snelheid niet kan aanhouden. Wanneer
het einde van de helling is bereikt, wordt de opge-
slagen snelheid weer aangehouden.
Bij lange en steile hellingen moet de recuperatie
vroegtijdig worden verhoogd. Hier vooral op letten
wanneer de auto beladen is. Op die manier maakt
u gebruik van de remwerking van de elektromotor
en laadt u de hoogspanningsaccu op. Daardoor
wordt het remsysteem ontlast en wordt voorko-
men dat de remmen oververhit raken en te snel
slijten.
De TEMPOMAT in de volgende situaties niet
gebruiken:
RIn verkeerssituaties met veelvuldige snelheids-
wisselingen, bijvoorbeeld bij druk verkeer of
op wegen met veel bochten
ROp gladde wegen. De aangedreven wielen
kunnen bij het accelereren hun grip verliezen
en de auto kan in een slip raken
RBij slecht zicht
Werking van de limiter
De limiter begrenst de snelheid van de auto. Om
op de opgeslagen snelheid af te regelen, remt de
limiter automatisch.
De snelheid kan op de volgende manieren worden
begrensd:
RVariabel: Voor een kortstondige begrenzing
van de rijsnelheid, bijvoorbeeld binnen de
bebouwde kom
RPermanent: Voor een langdurige begrenzing
van de rijsnelheid, bijvoorbeeld bij het gebruik
van winterbanden
U kunt elke snelheid vanaf 20 km/h tot de door
de constructie bepaalde maximumsnelheid of de
218 Rijden en parkeren
opgeslagen winterbandenlimiet instellen. Wanneer
de auto is gestart, kunt u de instelling ook uitvoe-
ren bij stilstaande auto.
De aanwijzingen met betrekking tot de rijsyste-
men en uw verantwoording in acht nemen, anders
kunt u gevaren niet herkennen (/ pagina 209).
Weergaven in het instrumentendisplay
RÈ (grijs): Variabele limiter is geselecteerd,
maar nog niet geactiveerd.
RÈ (knippert grijs): Variabele limiter is tijde-
lijk passief.
RÈ (groen): Variabele limiter is geactiveerd.
Een opgeslagen snelheid wordt naast de weergave
È weergegeven. In de snelheidsmeter worden
de segmenten tot de actueel opgeslagen snelheid
verlicht.
Wanneer het gaspedaal tot voorbij het drukpunt
wordt ingedrukt (kickdown), wordt de variabele
limiter passief geschakeld. Op het instrumenten-
display verschijnt de melding Limiter passief en
de weergave È knippert.
De variabele limiter wordt in de volgende situaties
opnieuw geactiveerd:
RDe rijsnelheid daalt tot onder de opgeslagen
snelheid.
RDe opgeslagen snelheid wordt opgeroepen.
REen nieuwe snelheid wordt opgeslagen.
TEMPOMAT of variabele limiter bedienen
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen
door opgeslagen snelheid
Wanneer u de opgeslagen snelheid oproept en
deze lager is dan de actuele snelheid, remt de
auto af.
#Rekening houden met de verkeerssituatie
voordat de opgeslagen snelheid wordt
opgeroepen.
Voorwaarden
TEMPOMAT
RDe TEMPOMAT is geselecteerd.
RHet ESP® is ingeschakeld, maar mag niet
regelen.
RDe rijsnelheid bedraagt minimaal 20 km/h.
RDe transmissie staat in de stand h.
Variabele limiter
RDe variabele limiter is geselecteerd.
#TEMPOMAT of variabele limiter bedienen: De
tuimelschakelaars van de stuurwielbedienings-
Rijden en parkeren 219
eenheid omhoog of omlaag in de gewenste
stand drukken.
Omschakelen tussen TEMPOMAT en variabele
limiter
#TEMPOMAT selecteren: Met de rechter tuimel-
schakelaar h selecteren.
#Variabele limiter selecteren: Met de rechter
tuimelschakelaar È selecteren.
%Auto's met actieve afstandsassistent
DISTRONIC: De variabele limiter wordt via een
andere toets gekozen (/ pagina 224).
TEMPOMAT of variabele limiter activeren
#De tuimelschakelaar 1 omhoog M of
omlaag N drukken.
De actueel gereden snelheid wordt opgesla-
gen en door de auto aangehouden (TEMPO-
MAT) of begrensd (variabele limiter).
of
#Met de linker tuimelschakelaar J selecte-
ren.
De laatst opgeslagen snelheid wordt opgeroe-
pen en door de auto aangehouden (TEMPO-
MAT) of begrensd (variabele limiter).
Wanneer daarvoor de laatst opgeslagen snel-
heid is gewist, wordt de momenteel gereden
snelheid opgeslagen.
%Wanneer de auto wordt geparkeerd, wordt de
laatst opgeslagen snelheid gewist.
Wanneer u de TEMPOMAT of de actieve
afstandsassistent DISTRONIC activeert, wordt
de laatst opgeslagen snelheid voor de varia-
bele limiter gewist.
Opgeslagen snelheid verhogen/verlagen
#1 km/h: De tuimelschakelaar 1 tot het druk-
punt omhoog- M of omlaagdrukken N
of indrukken en ingedrukt houden (stappen
van 1 km/h).
of
#10 km/h: De tuimelschakelaar 1 tot voorbij
het drukpunt omhoog- M of omlaagdruk-
ken N en vasthouden (stappen van
10 km/h).
of
#De auto tot de gewenste snelheid accelereren
en de tuimelschakelaar 1 omhoogdrukken
M.
Herkende snelheid overnemen
#TEMPOMAT of variabele limiter activeren.
#Wanneer een verkeersteken werd herkend en
wordt weergegeven: Met de linker tuimelscha-
kelaar J selecteren.
De toegestane maximumsnelheid van het ver-
keersbord wordt opgeslagen en door de auto
aangehouden of overeenkomstig begrensd.
TEMPOMAT of variabele limiter deactiveren
#Met de linker tuimelschakelaar O selecte-
ren.
%Wanneer u remt, het ESP® uitschakelt of wan-
neer het ESP® regelt, wordt de TEMPOMAT
gedeactiveerd. De variabele limiter wordt niet
gedeactiveerd.
220 Rijden en parkeren
Informatie over de permanente limiter
Als de auto langdurig een bepaalde snelheid niet
mag overschrijden (bijvoorbeeld bij het gebruik
van winterbanden), kan dit met de permanente
limiter worden ingesteld.
In het multimediasysteem kunt u daartoe de snel-
heid op een waarde tussen 160 km/h en
240 km/h begrenzen (/ pagina 221).
Als u de snelheid begrenst op een waarde die
hoger is dan de maximale rijsnelheid of door de
constructie bepaalde maximumsnelheid van de
auto, hee de permanente limiter geen eect.
Kort voor het bereiken van de ingestelde snelheid
verschijnt deze op het instrumentendisplay. Als u
de melding bevestigt, wordt zolang de auto niet
wordt geparkeerd geen melding meer gegeven.
Een nieuwe melding verschijnt pas weer nadat de
auto opnieuw is gestart of wanneer de ingestelde
snelheid wordt gewijzigd.
Ook bij kickdown kan de permanente limiter niet
passief worden geschakeld en blij de rijsnelheid
onder de ingestelde snelheid.
Snelheidsbegrenzing bij winterbanden instellen
Multimediasysteem:
4© 5Instellingen 5Voertuig
5Winterbanden-limiet
#Een snelheid selecteren of de functie uitscha-
kelen.
Actieve afstandsassistent DISTRONIC
Werking van de actieve afstandsassistent
DISTRONIC
De actieve afstandsassistent DISTRONIC houdt bij
een vrije doorgang de ingestelde snelheid aan.
Wanneer er voorliggers worden herkend wordt de
ingestelde afstand aangehouden, indien nodig tot
stilstand. De auto wordt afhankelijk van de
afstand tot de voorligger en de ingestelde snel-
heid versneld of vertraagd. De snelheid (vanaf
20 km/h) en de afstand worden in het stuurwiel
ingesteld en opgeslagen.
De instelbare regelsnelheid kan verschillen, afhan-
kelijk van de volgende factoren:
RGeselecteerd rijprogramma ;
(/ pagina 177)
ROpgeslagen snelheidsbegrenzing (bijvoorbeeld
winterbandenlimiet) (/ pagina 221)
Verdere eigenschappen van de actieve afstands-
assistent DISTRONIC:
RAanpassing van de rijstijl afhankelijk van het
gekozen rijprogramma (brandstofbesparend,
comfortabel of dynamisch) (/ pagina 177)
RInleiding van een acceleratie naar de opgesla-
gen snelheid wanneer de richtingaanwijzer
wordt ingeschakeld om naar de snellere rij-
strook te wisselen
RAuto's met rijassistentiepakket:
-Reactie op herkende stilstaande voertui-
gen binnen de bebouwde kom (met uitzon-
dering van etsen en motoretsen)
-Inachtneming van eenzijdige inhaalverbo-
den op autosnelwegen of meerbaans
wegen met gescheiden rijbanen (landsaf-
hankelijk)
Auto's met rijassistentiepakket en parkeerpakket:
Wanneer de auto op meerbaans wegen met
gescheiden rijbanen door de actieve afstandsas-
sistent DISTRONIC tot stilstand wordt afgeremd,
Rijden en parkeren 221
dan kan de auto binnen 30 seconden automatisch
de weer wegrijdende voorligger volgen. Wanneer
bij het wegrijden een kritieke situatie wordt her-
kend, vindt een optische en akoestische overna-
mewaarschuwing plaats en moet de bestuurder
zelf ingrijpen. De auto wordt niet verder versneld.
Weergaven van de actieve afstandsassistent
DISTRONIC op het instrumentendisplay
Assistentieweergave
1Routegebaseerde snelheidsaanpassing: Soort
routegebeurtenis (/ pagina 226)
2Voorligger
3Afstandsschaal
4Ingestelde voorgeschreven afstand
Permanente statusindicatie van de actieve
afstandsassistent DISTRONIC
Rk (wit): actieve afstandsassistent
DISTRONIC geselecteerd, ingestelde voorge-
schreven afstand
Rk (witte auto, groene snelheidsmeter):
Actieve afstandsassistent DISTRONIC actief,
ingestelde voorgeschreven afstand, geen voer-
tuig herkend
Rk (groen): Actieve afstandsassistent
DISTRONIC actief, ingesteld voorgeschreven
afstand en voertuig herkend
Rr: Routegebaseerde snelheidsaanpassing
actief (/ pagina 226)
De opgeslagen snelheid wordt naast de perma-
nente statusindicatie weergegeven en wordt
gemarkeerd in de snelheidsmeter. Wanneer de
actieve afstandsassistent DISTRONIC passief is,
wordt de snelheid de grijs weergegeven.
%Op snelwegen of autowegen wordt het groene
voertuigsymbool ç cyclisch weergegeven
wanneer het systeem gereed is om weg te rij-
den.
%Wanneer u het gaspedaal tot voorbij de instel-
ling voor de actieve afstandsassistent
DISTRONIC bedient, wordt het systeem pas-
sief geschakeld. Op het instrumentendisplay
verschijnt de melding ç passief.
Weergave in de snelheidsmeter
De opgeslagen snelheid is in de snelheidsmeter
gemarkeerd. Wanneer de snelheid van de voorlig-
ger of de snelheidsaanpassing voor de naderende
routegebeurtenis lager dan de opgeslagen snel-
heid is, gaan de segmenten in de snelheidsmeter
branden. Het instrumentendisplay gee de deacti-
vering van de actieve afstandsassistent
DISTRONIC evenals de wijziging van de opgesla-
gen snelheid vanwege de handmatige of automati-
sche overname van de toegestane maximumsnel-
heid weer.
222 Rijden en parkeren
Systeemgrenzen
Het systeem kan bijvoorbeeld in de volgende situ-
aties mogelijk niet correct werken of buiten wer-
king zijn:
RBij sneeuw, regen, mist, veel spatwater, ver-
blinding, direct invallend zonlicht of sterk wis-
selende lichtomstandigheden
RWanneer de voorruit in de omgeving van de
camera vervuild, beslagen, beschadigd of
afgedekt is
RWanneer de radarsensoren vervuild of afge-
dekt zijn
RIn parkeergarages of op wegen met steile hel-
lingen
RBij smalle voorliggers, zoals etsen of motor-
etsen
Op gladde wegen kunnen bovendien een of meer-
dere wielen door remmen of accelereren hun grip
verliezen en kan de auto in een slip raken.
De actieve afstandsassistent DISTRONIC in deze
situaties niet gebruiken.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen
door accelereren of remmen van de
actieve afstandsassistent DISTRONIC
De actieve afstandsassistent DISTRONIC kan
in bijvoorbeeld de volgende gevallen accelere-
ren of remmen:
RWanneer de actieve afstandsassistent
DISTRONIC het wegrijden regelt.
RWanneer de opgeslagen snelheid wordt
opgeroepen terwijl deze duidelijk hoger of
lager is dan de actueel gereden snelheid.
RWanneer de actieve afstandsassistent
DISTRONIC een voorligger niet meer her-
kent of reageert op niet relevante objec-
ten.
#De verkeerssituatie altijd goed in de
gaten houden en klaar zijn om te rem-
men.
#Rekening houden met de verkeerssituatie
voordat de opgeslagen snelheid wordt
opgeroepen.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen
bij onvoldoende vertraging van de actieve
afstandsassistent DISTRONIC
De actieve afstandsassistent DISTRONIC remt
uw auto met tot 50% van de mogelijke vertra-
ging af. Wanneer deze vertraging niet vol-
doende is, waarschuwt de actieve afstandsas-
sistent DISTRONIC u optisch en akoestisch.
#De snelheid aanpassen en voldoende
afstand houden.
#Zelf remmen en/of uitwijken.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen
door beperkte herkenning van de actieve
afstandsassistent DISTRONIC
De actieve afstandsassistent DISTRONIC rea-
geert niet of beperkt:
Rbij het schuin achter elkaar rijden of wisse-
len van rijstrook
Rijden en parkeren 223
Rop voetgangers, dieren, tweewielers of stil-
staande voertuigen of onverwachte obsta-
kels
Rop complexe verkeerssituaties
Rop tegenliggers en kruisend verkeer
De actieve afstandsassistent DISTRONIC kan
in deze situaties niet waarschuwen of onder-
steunend ingrijpen.
#De verkeerssituatie altijd goed in de
gaten houden en overeenkomstig reage-
ren.
Actieve afstandsassistent DISTRONIC bedienen
Voorwaarden
RDe elektrische parkeerrem is vrijgezet.
RHet ESP® is ingeschakeld en regelt niet.
RDe transmissie staat in de stand h.
RHet bestuurdersportier is gesloten.
RDe controle van het radarsensorsysteem is
succesvol afgesloten.
REr wordt niet in- of uitgeparkeerd met de
PARKTRONIC-parkeerassistent.
#Actieve afstandsassistent DISTRONIC bedie-
nen: De tuimelschakelaars van de stuurwielbe-
dieningseenheid omhoog of omlaag in de
gewenste stand drukken.
Omschakelen tussen limiter en actieve afstands-
assistent DISTRONIC
#De toets I indrukken.
Actieve afstandsassistent DISTRONIC of variabele
limiter activeren
#Zonder opgeslagen snelheid activeren: De tui-
melschakelaar 1 omhoog- M of omlaag-
drukken N of met de linker tuimelschake-
laar J selecteren.
of
#Met opgeslagen snelheid activeren: Met de lin-
ker tuimelschakelaar J selecteren.
#Actieve afstandsassistent DISTRONIC: De voet
van het gaspedaal nemen.
De actueel gereden snelheid wordt opgesla-
gen en door de auto aangehouden (actieve
afstandsassistent DISTRONIC) of begrensd
(variabele limiter).
Herkende snelheidsbegrenzing overnemen
#De actieve afstandsassistent DISTRONIC acti-
veren.
#Wanneer een verkeersteken werd herkend en
op het instrumentendisplay wordt weergege-
ven: Met de linker tuimelschakelaar J
selecteren.
De toegestane maximumsnelheid van het ver-
keersteken wordt als opgeslagen snelheid
224 Rijden en parkeren
overgenomen. De auto past de snelheid aan
die van de voorligger aan, tot maximaal de
opgeslagen snelheid.
Met behulp van de actieve afstandsassistent
DISTRONIC wegrijden
#De actieve afstandsassistent DISTRONIC acti-
veren en de voet van het rempedaal nemen.
#Met de linker tuimelschakelaar J selecte-
ren.
of
#Het gaspedaal kort en duidelijk indrukken.
De functies van de actieve afstandsassistent
DISTRONIC worden verder uitgevoerd.
Actieve afstandsassistent DISTRONIC deactiveren
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen
door ingeschakelde actieve afstandsassis-
tent DISTRONIC bij het verlaten van de
bestuurdersstoel
Als de auto alleen door de actieve afstandsas-
sistent DISTRONIC wordt afgeremd en de
bestuurder de bestuurdersstoel verlaat, kan de
auto wegrollen.
#De actieve afstandsassistent DISTRONIC
altijd uitschakelen en de auto tegen weg-
rollen beveiligen, voordat de bestuur-
dersstoel wordt verlaten.
#Met de linker tuimelschakelaar O selecte-
ren.
%Wanneer u remt, het ESP® uitschakelt of wan-
neer het ESP® regelt, wordt de actieve
afstandsassistent DISTRONIC gedeactiveerd.
Opgeslagen snelheid verhogen/verlagen
#1 km/h: De tuimelschakelaar 1 tot het druk-
punt omhoog- M of omlaagdrukken N
of indrukken en ingedrukt houden (stappen
van 1 km/h).
of
#10 km/h: De tuimelschakelaar 1 tot voorbij
het drukpunt omhoog- M of omlaagdruk-
ken N en vasthouden (stappen van
10 km/h).
of
#De auto tot de gewenste snelheid accelereren
en de tuimelschakelaar 1 omhoogdrukken
M.
Voorgeschreven afstand tot de voorligger wijzigen
#Voorgeschreven afstand verkleinen: De tuimel-
schakelaar omhoogdrukken (Ñ).
#Voorgeschreven afstand vergroten: De tuimel-
schakelaar omlaagdrukken (Ò).
Werking van de actieve snelheidslimietassistent
Wanneer een gewijzigde snelheidsbegrenzing
vanaf 20 km/h wordt herkend en het automatisch
overnemen van snelheidsbegrenzingen is inge-
schakeld, wordt deze automatisch als opgeslagen
snelheid overgenomen (/ pagina 239).
De rijsnelheid wordt uiterlijk ter hoogte van de
verkeersborden aangepast. Bij plaatsnaamborden
wordt de snelheid overeenkomstig de in de
bebouwde kom geldende snelheid aangepast. De
weergave van de snelheidslimiet op het instru-
mentendisplay wordt altijd geactualiseerd ter
hoogte van het verkeersbord.
Wanneer op onbegrensde wegen (bijvoorbeeld op
Duitse autosnelwegen) geen snelheidsbegrenzing
geldt, wordt de richtsnelheid automatisch als
Rijden en parkeren 225
opgeslagen snelheid overgenomen. Het systeem
gebruikt op de onbegrensde weg de opgeslagen
snelheid als richtsnelheid. Wanneer de opgesla-
gen snelheid op onbegrensde wegen niet wordt
veranderd, is de richtsnelheid 130 km/h.
Wanneer de actieve afstandsassistent DISTRONIC
door bediening van het gaspedaal passief gescha-
keld is, worden alleen snelheidslimieten overgeno-
men die hoger zijn dan de ingestelde snelheid.
De aanwijzingen met betrekking tot de rijsyste-
men en uw verantwoording in acht nemen, anders
kunt u gevaren niet herkennen (/ pagina 209).
Systeemgrenzen
Voor de herkenning van verkeerstekens gelden de
systeemgrenzen van de verkeerstekenassistent
(/ pagina 237).
Snelheidsbegrenzingen lager dan 20 km/h wor-
den door het systeem niet automatisch als opge-
slagen snelheid overgenomen. Beperkte snel-
heidsbegrenzingen (bijvoorbeeld tijdelijk of van-
wege het weer) kunnen door het systeem niet
eenduidig worden herkend. De toegestane maxi-
mumsnelheid voor een combinatie wordt door het
systeem niet herkend.
In deze situaties de snelheid aanpassen.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen
door aanpassing van de snelheid door de
actieve snelheidslimietassistent
De snelheid die door de actieve snelheidsli-
mietassistent wordt overgenomen kan in som-
mige gevallen te hoog of onjuist zijn:
Rbij snelheidsbegrenzingen tot onder
20 km/h
RBij regen of mist
Rbij het rijden met een aanhangwagen
#Erop letten dat de rijsnelheid altijd over-
eenkomt met de verkeersregels.
#De gereden snelheid aanpassen aan de
actuele verkeers- en weersomstandighe-
den.
Werking van de routegebaseerde snelheidsaan-
passing
Wanneer de actieve afstandsassistent DISTRONIC
geactiveerd is, wordt de rijsnelheid aangepast aan
naderende routesituaties. Een naderende routege-
beurtenis wordt, afhankelijk van het gekozen rij-
programma, brandstofbesparend, comfortabel of
dynamisch gereden. Is de routegebeurtenis
gepasseerd, dan accelereert de auto weer naar de
opgeslagen snelheid. Daarbij worden de inge-
stelde afstand, herkende voorligger en naderende
snelheidslimieten in acht genomen.
U kunt de routegebaseerde snelheidsaanpassing
in het multimediasysteem in- en uitschakelen
(/ pagina 228).
De volgende routegebeurtenissen worden in aan-
merking genomen:
RBochten
RT-kruisingen, rotondes en tolstations
RSplitsingen en afritten
RFiles die worden genaderd (alleen met Live
Trac Information )
%Bij het bereiken van het tolstation neemt de
actieve afstandsassistent DISTRONIC de snel-
heid over als opgeslagen snelheid.
226 Rijden en parkeren
Daarnaast wordt in de volgende situaties bij inge-
schakelde richtingaanwijzer de snelheid geredu-
ceerd:
RAfslaan op kruisingen
RRijden op uitvoegstroken
RRijden op rijstroken aangrenzend op uitvoeg-
stroken
De bestuurder is altijd verantwoordelijk voor de
keuze van een passende snelheid en voor het in
acht nemen van andere verkeersdeelnemers. Dit
geldt in het bijzonder op kruisingen, rotondes en
verkeerspleinen en bij verkeerslichtsystemen,
omdat de routegebaseerde snelheidsaanpassing
de auto niet tot stilstand afremt.
Bij actieve routebegeleiding wordt automatisch
een eerste aanpassing van de snelheid uitge-
voerd. Met het inschakelen van de richtingaanwij-
zer wordt de gekozen routebegeleiding bevestigd
en de verdere aanpassing van de snelheid geacti-
veerd.
De aanpassing van de snelheid wordt in de vol-
gende gevallen beëindigd:
Rwanneer de richtingaanwijzer voor de routege-
beurtenis wordt uitgeschakeld
Rwanneer de bestuurder tijdens de procedure
het gas- of rempedaal bedient
Systeemgrenzen
De routegebaseerde snelheidsaanpassing houdt
geen rekening met eventuele voorrangsregels. De
bestuurder is verantwoordelijk voor het aanhou-
den van het wegenverkeersreglement en een aan-
gepaste snelheid.
In het bijzonder in de volgende situaties kan de
keuze van de snelheid door het systeem niet
geschikt zijn voor de situatie:
ROnoverzichtelijk verloop van de rijbaan
RRijstrookversmallingen
RVerschillende toegestane maximumsnelheden
op afzonderlijke rijstroken, bijvoorbeeld bij tol-
poorten
RNatheid, sneeuw of ijs
In deze situaties moet de bestuurder zelf overeen-
komstig ingrijpen.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen
ondanks routegebaseerde snelheidsaan-
passing
De routegebaseerde snelheidsaanpassing kan
in de volgende situaties onjuist zijn of tijdelijk
niet beschikbaar zijn:
Rals de bestuurder niet de vooruitberekende
route volgt
Rwanneer kaartgegevens niet actueel of niet
beschikbaar zijn
Rbij wegwerkzaamheden
Rbij slechte weers‑ en wegdekomstandighe-
den
Rwanneer het gaspedaal wordt bediend
Rbij elektronisch weergegeven snelheidsbe-
grenzingen
#De snelheid aan de verkeerssituatie aan-
passen.
Rijden en parkeren 227
Routegebaseerde snelheidsaanpassing instellen
Voorwaarden
RDe actieve afstandsassistent DISTRONIC is
ingeschakeld.
RDe ECO-assistent is actief.
Multimediasysteem:
4© 5Instellingen 5Assistentie
5Routegebaseerde snelheid
#De functie in- of uitschakelen.
Als deze functie actief is, wordt de rijsnelheid
aangepast aan een vooruitliggende routege-
beurtenis.
%Zie voor meer informatie over de routegeba-
seerde snelheidsaanpassing (/ pagina 226).
Actieve stuurassistent
Werking van de actieve stuurassistent
Het systeem ondersteunt u met subtiele stuurin-
grepen om in het midden van de rijstrook te rij-
den. De actieve stuurassistent richt zich, afhanke-
lijk van de gereden snelheid, op voorliggers en
rijstrookmarkeringen.
%Afhankelijk van het land kan de actieve stuur-
assistent zich bij lagere snelheden oriënteren
op het omringende verkeer. Indien nodig kan
de actieve stuurassistent dan ook ondersteu-
nen door een decentrale positie op de rij-
strook aan te houden, om bijvoorbeeld een
noodrijbaan voor hulpdiensten te maken.
Wanneer de herkenning van rijstrookmarkeringen
en voorligger nadelig wordt beïnvloed, wisselt de
actieve stuurassistent naar de passieve toestand.
Het systeem biedt in dat geval geen ondersteu-
ning.
Statusindicatie van de actieve stuurassistent
RØ (grijs): Ingeschakeld en passief
RØ (groen): Ingeschakeld en actief
RØ (rood): Herkenning van systeemgrenzen
RØ (wit, rode handen): Verzoek "Handen
aan het stuurwiel"
%In de overgang van de actieve naar de pas-
sieve toestand wordt het symbool Ø ver-
groot en knipperend weergegeven. Wanneer
de passieve toestand bereikt is, wordt het
symbool Ø grijs weergegeven.
%Afhankelijk van de geselecteerde voertuigin-
stellingen is de actieve stuurassistent niet
beschikbaar.
Stuur- en aanrakingsherkenning
Het is vereist dat de bestuurder het stuurwiel
voortdurend vasthoudt, zodat hij altijd kan sturen
en zo koers- of spoorcorrigerend kan ingrijpen. De
bestuurder moet voortdurend rekening houden
met een omschakeling van de actieve toestand
naar de passieve toestand of omgekeerd.
Wanneer het systeem herkent dat de bestuurder
gedurende langere tijd niet zelf stuurt of zijn han-
den van het stuurwiel neemt, verschijnt eerst de
indicatie 1. Wanneer de bestuurder verder niet
228 Rijden en parkeren
actief stuurt, klinkt naast de optische waarschu-
wing herhaald een waarschuwingssignaal.
Wanneer de bestuurder gedurende langere tijd
niet op de waarschuwing reageert, kan het sys-
teem een noodstop inleiden (/ pagina 230).
Wanneer de bestuurder een terugmelding aan het
systeem gee, vindt geen waarschuwing plaats of
wordt deze beëindigd:
RDe bestuurder stuurt zelf.
RLandsafhankelijk: De bestuurder drukt een
stuurwieltoets in of bedient de Touch-Control.
Wanneer de actieve stuurassistent herkent dat
een systeemgrens is bereikt, wordt een optische
waarschuwing gegeven en klinkt een waarschu-
wingssignaal.
De aanwijzingen met betrekking tot de rijsyste-
men en uw verantwoording in acht nemen, anders
kunt u gevaren niet herkennen (/ pagina 209).
Systeemgrenzen
De actieve stuurassistent beschikt over een
begrensd stuurmoment voor de dwarsgeleiding.
De stuuringreep is mogelijk niet voldoende om de
auto in de rijstrook te houden of afritten af te rij-
den.
Het systeem kan in de volgende situaties mogelijk
niet correct werken of buiten werking zijn:
RBij slecht zicht, bijvoorbeeld door sneeuw,
regen, mist, veel spatwater, sterk wisselende
lichtomstandigheden of schaduwen op de rij-
baan
RWanneer de auto wordt verblind, bijvoorbeeld
door tegemoetkomend verkeer, direct inval-
lend zonlicht of reecties
RBij ontoereikende verlichting van de rijbaan
RWanneer de voorruit in de omgeving van de
camera vervuild, beslagen, beschadigd of
afgedekt is, bijvoorbeeld door een sticker
RWanneer geen of meerdere niet eenduidige
rijstrookmarkeringen voor een rijstrook aanwe-
zig zijn of de markeringen snel veranderen, bij-
voorbeeld bij wegwerkzaamheden of splitsin-
gen
RWanneer de rijstrookmarkeringen versleten,
donker of bedekt zijn, bijvoorbeeld door vuil of
sneeuw
RWanneer de afstand tot de voorligger te klein
is en daardoor de rijstrookmarkeringen niet
worden herkend
RBij zeer smalle en bochtige rijbanen
RBij obstakels die op de rijstrook staan of over
de rand van de rijstrook uitsteken, bijvoor-
beeld geleidebakens
Het systeem biedt in de volgende situaties geen
ondersteuning:
RIn krappe bochten of bij het afslaan
RBij het oversteken van kruisingen
ROp rotondes of bij tolpoortjes
RBij een te lage bandenspanning
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen
door onverwachte afbreking van de wer-
king van de actieve stuurassistent
Wanneer de systeemgrenzen van de actieve
stuurassistent worden bereikt, is niet gewaar-
borgd dat het systeem actief blij of dat de rij-
strook gevolgd wordt.
Rijden en parkeren 229
#De handen altijd aan het stuurwiel hou-
den en de verkeerssituatie opmerkzaam
in acht nemen.
#De auto altijd afhankelijk van het verkeer
en de situatie besturen.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen
door onverwachte stuuringrepen door de
actieve stuurassistent
De herkenning van rijstrookmarkeringen en
objecten kan een storing vertonen en tot
onverwachte stuuringrepen leiden.
#Overeenkomstig de verkeerssituatie stu-
ren.
Actieve stuurassistent in- of uitschakelen
Voorwaarden
RHet ESP® is ingeschakeld, maar regelt niet.
RDe actieve afstandsassistent DISTRONIC is
ingeschakeld.
Multimediasysteem:
4© 5Instellingen 5Snelle toegang
#a Act. stuurassist. selecteren.
Functie van de actieve noodstopassistent
Wanneer het systeem herkent dat de bestuurder
gedurende langere tijd niet zelf stuurt of zijn han-
den van het stuurwiel neemt, verschijnt eerst de
indicatie 1. Wanneer de bestuurder nog steeds
niet actief stuurt of geen terugmelding aan het
systeem gee, klinkt naast de optische waarschu-
wing herhaalt een waarschuwingssignaal.
Wanneer de bestuurder nog steeds niet op de
waarschuwing reageert, verschijnt op het instru-
mentendisplay de melding Noodstop wordt
gestart. Reageert de bestuurder nog steeds niet,
dan verlaagt de actieve afstandsassistent
DISTRONIC de snelheid. De auto wordt trapsge-
wijs tot stilstand afgeremd.
Landsafhankelijk wordt bij een snelheid onder
60 km/h de alarmknipperlichtinstallatie automa-
tisch ingeschakeld.
Wanneer de auto stilstaat, worden de volgende
handelingen uitgevoerd:
RDe auto wordt met de elektrische parkeerrem
beveiligd.
RDe actieve afstandsassistent DISTRONIC
wordt beëindigd.
RDe auto wordt ontgrendeld.
RIndien mogelijk, wordt een noodoproep naar
de Mercedes-Benz alarmcentrale verstuurd.
De bestuurder kan de vertraging altijd annuleren
door een van de volgende handelingen:
RSturen
RRemmen of gas geven
230 Rijden en parkeren
RActieve afstandsassistent DISTRONIC uitscha-
kelen
Active Brake Assist System
Werking van het Active Brake Assist System
Het Active Brake Assist System bestaat uit de vol-
gende functies:
RAfstandswaarschuwingsfunctie
RBotswaarschuwing
RAutonome remfunctie
RAan de situatie aangepaste rembekrachtiging
RAuto's met rijassistentiepakket: Uitwijkstuur-
assistent en afslagfunctie
Het Active Brake Assist System kan u helpen om
het aanrijdingsgevaar met voertuigen, etsers of
voetgangers te minimaliseren of de gevolgen van
een ongeval te beperken.
Wanneer het Active Brake Assist System het
gevaar van een botsing herkent, klinkt een waar-
schuwingssignaal en gaat het waarschuwings-
lampje L branden.
Auto's met PRE-SAFE®: Afhankelijk van het land
wordt bovendien een haptische waarschuwing
gegeven door de gordel licht te spannen.
Wanneer u niet op de waarschuwing reageert, kan
in kritische situaties autonoom worden afgeremd.
In bijzonder kritische situaties kan het Active
Brake Assist System ervoor zorgen dat direct
autonoom kan worden afgeremd. Het waarschu-
wingslampje en het waarschuwingssignaal worden
in dit geval samen met het remmen geactiveerd.
Als u in een kritieke situatie zelf remt of tijdens
het autonoom remmen het rempedaal indrukt,
volgt een aan de situatie aangepaste rembekrach-
tiging. Indien nodig wordt de remdruk verhoogd
tot een noodstop.
De aanwijzingen met betrekking tot de rijsyste-
men en uw verantwoording in acht nemen, anders
kunt u gevaren niet herkennen (/ pagina 209).
Wanneer het systeem autonoom hee geremd of
een aan de situatie aangepaste remondersteuning
hee uitgevoerd, verschijnt op het instrumenten-
display de melding 1; deze doo na korte tijd
automatisch.
Door de activering van de autonome remfunctie of
de aan de situatie aangepaste rembekrachtiging
kunnen bovendien preventieve maatregelen voor
de veiligheid van de inzittenden (PRE-SAFE®) wor-
den gestart.
Rijden en parkeren 231
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen
bij een beperkte herkenning door het
Active Brake Assist System
Het Active Brake Assist System kan objecten
en complexe verkeerssituaties niet altijd
ondubbelzinnig herkennen.
In deze gevallen kan het Active Brake Assist
System:
Rzonder reden waarschuwen of remmen
Rniet waarschuwen of niet remmen.
Het Active Brake Assist System is slechts een
hulpmiddel. De bestuurder is zelf verantwoor-
delijk voor een voldoende veilige afstand, de
snelheid en het tijdig remmen.
#De verkeerssituatie altijd goed in de
gaten houden en niet uitsluitend op het
Active Brake Assist System vertrouwen.
#Gereed zijn om te remmen en eventueel
uit te wijken.
Wanneer het Active Brake Assist System is uitge-
schakeld of de werking, bijvoorbeeld door de acti-
vering van een ander rijsysteem, beperkt is, ver-
schijnt de melding ê op het instrumentendis-
play.
Wanneer het systeem als gevolg van vervuilde of
beschadigde sensoren of vanwege een storing
niet beschikbaar is of wanneer de functionaliteit
beperkt is, verschijnt het waarschuwingslampje
Ó op het bestuurdersdisplay.
Eveneens de systeemgrenzen van het Active
Brake Assist System in acht nemen.
De afzonderlijke deelfuncties zijn in de volgende
snelheidsbereiken beschikbaar:
De afstandswaarschuwingsfunctie kan u in de vol-
gende situaties waarschuwen:
RWanneer vanaf circa 30 km/h gedurende
meerdere seconden de afstand tot de voorlig-
ger te gering is voor de gereden snelheid, gaat
het waarschuwingslampje afstandswaarschu-
wing L op het instrumentendisplay bran-
den.
RWanneer u vanaf een snelheid van circa
7 km/h een voertuig, etser of voetganger tot
een kritische afstand nadert, hoort u een
onderbroken waarschuwingssignaal en gaat
het waarschuwingslampje afstandswaarschu-
wing L op het instrumentendisplay bran-
den.
Auto's met PRE-SAFE®: Afhankelijk van het
land wordt bovendien een haptische waar-
schuwing gegeven door de gordel licht te
spannen.
Direct remmen of uitwijken voor een obstakel, in
zoverre dit zonder gevaar mogelijk is en de ver-
keerssituatie dit toelaat.
Botswaarschuwing (auto's zonder rijassistentie-
pakket)
De botswaarschuwing kan u in de volgende situ-
aties met een onderbroken waarschuwingssignaal
en een waarschuwingslampje ondersteunen:
RWanneer u vanaf een snelheid van circa
7 km/h een voertuig, etser of voetganger tot
een kritische afstand nadert, hoort u een
onderbroken waarschuwingssignaal en gaat
het waarschuwingslampje afstandswaarschu-
wing L op het instrumentendisplay bran-
den.
232 Rijden en parkeren
Auto's met PRE-SAFE®: Afhankelijk van het
land wordt bovendien een haptische waar-
schuwing gegeven door de gordel licht te
spannen.
Rbij snelheden tot circa 250 km/h op voorlig-
gers
Rbij snelheden tot circa 80 km/h op stilstaande
voertuigen, bewegende voetgangers en voor-
uitrijdende etsers
Rbij snelheden tot circa 60 km/h op kruisende
etsers
Botswaarschuwing (auto's met rijassistentiepak-
ket)
De botswaarschuwing kan u in de volgende situ-
aties met een onderbroken waarschuwingssignaal
en een waarschuwingslampje ondersteunen:
Rbij snelheden tot circa 250 km/h op voorlig-
gers
Rbij snelheden tot circa 100 km/h op stil-
staande voertuigen
Rbij snelheden tot circa 80 km/h op bewe-
gende voetgangers en vooruitrijdende etsers
Rbij snelheden tot circa 70 km/h op stilstaande
voetgangers, kruisende voertuigen en stil-
staande en kruisende etsers
Autonome remfunctie (auto's zonder rijassisten-
tiepakket)
De autonome remfunctie kan vanaf een snelheid
van circa 7 km/h in de volgende situaties ingrij-
pen:
Rbij snelheden tot circa 200 km/h op voorlig-
gers
Rbij snelheden tot circa 80 km/h op vooruitrij-
dende etsers
Rbij snelheden tot circa 60 km/h op bewe-
gende voetgangers, kruisende etsers en stil-
staande voertuigen
Autonome remfunctie (auto's met rijassistentie-
pakket)
De autonome remfunctie kan vanaf een snelheid
van circa 7 km/h in de volgende situaties ingrij-
pen:
Rbij snelheden tot circa 250 km/h op voorlig-
gers
Rbij snelheden tot circa 100 km/h op stil-
staande voertuigen
Rbij snelheden tot circa 80 km/h op vooruitrij-
dende etsers
Rbij snelheden tot circa 70 km/h op stilstaande
en bewegende voetgangers, kruisende voertui-
gen en stilstaande en kruisende etsers
Aan de situatie aangepaste rembekrachtiging
(auto's zonder rijassistentiepakket)
De aan de situatie aangepaste remondersteuning
kan vanaf een snelheid van circa 7 km/h in de
volgende situaties ingrijpen:
Rbij snelheden tot circa 250 km/h op voorlig-
gers
Rbij snelheden tot circa 80 km/h op stilstaande
voertuigen en vooruitrijdende etsers
Rbij snelheden tot circa 60 km/h op bewe-
gende voetgangers en kruisende etsers
Rijden en parkeren 233
Aan de situatie aangepaste rembekrachtiging
(auto's met rijassistentiepakket)
De aan de situatie aangepaste remondersteuning
kan vanaf een snelheid van circa 7 km/h in de
volgende situaties ingrijpen:
Rbij snelheden tot circa 250 km/h op voorlig-
gers
Rbij snelheden tot circa 100 km/h op stil-
staande voertuigen
Rbij snelheden tot circa 80 km/h op vooruitrij-
dende etsers
Rbij snelheden tot circa 60 km/h op stilstaande
en bewegende voetgangers, kruisende voertui-
gen en stilstaande en kruisende etsers
Afbreken van een remingreep van het Active
Brake Assist System
Een remingreep van het Active Brake Assist Sys-
tem kunt u op elk moment als volgt beëindigen:
RDoor duidelijke bediening van het gaspedaal of
de kickdown
RDoor het loslaten van het rempedaal
Wanneer aan een van de volgende voorwaarden is
voldaan, kan het Active Brake Assist System de
remingreep beëindigen:
RU wijkt uit voor een obstakel door te sturen.
REr bestaat geen aanrijdingsgevaar meer.
REr wordt geen obstakel meer in het traject van
de auto herkend.
Uitwijkstuurassistent (alleen auto's met rijassis-
tentiepakket)
De uitwijkstuurassistent hee de volgende eigen-
schappen:
RHerkenning van stilstaande en bewegende
voetgangers
RHulp bij herkende uitwijkmanoeuvres met
extra stuurondersteuning
RActivering door snelle stuurbeweging bij een
uitwijkmanoeuvre
ROndersteuning bij het uitwijken en weer in
rechte lijn brengen van de auto
RReactie vanaf een snelheid van circa 20 km/h
tot een snelheid van circa 70 km/h
U kunt de ondersteuning altijd door actief sturen
beëindigen.
Afslagfunctie (alleen auto's met rijassistentiepak-
ket)
Wanneer bij het afslaan over de tegemoetko-
mende rijstrook aanrijdingsgevaar door tegenlig-
gers wordt gedetecteerd, kan bij snelheden onder
15 km een autonome remingreep worden uitge-
voerd voordat u de eigen rijstrook hebt verlaten.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen
ondanks uitwijk-stuurassistent
De uitwijkstuurassistent kan objecten en com-
plexe verkeerssituaties niet altijd ondubbelzin-
nig herkennen.
Bovendien is de stuurondersteuning van de
uitwijk-stuurassistent niet voldoende om een
aanrijding te vermijden.
#De verkeerssituatie altijd goed in de
gaten houden en niet uitsluitend op de
uitwijk-stuurassistent vertrouwen.
#Gereed zijn om te remmen en eventueel
uit te wijken.
234 Rijden en parkeren
#De ondersteuning door actief sturen in
niet-kritische rijsituaties beëindigen.
#Met aangepaste snelheid rijden, als zich
voetgangers in de buurt van de auto
bevinden.
Systeemgrenzen
Na het inschakelen van de auto of na het wegrij-
den is gedurende korte tijd nog niet de volledige
werking van het systeem beschikbaar. Afhankelijk
van de omgevingsomstandigheden kan het enkele
minuten duren tot de volledige werking beschik-
baar is.
Het systeem kan met name in de volgende situ-
aties mogelijk niet correct werken of buiten wer-
king zijn:
RBij sneeuw, regen, mist, veel spatwater, ver-
blinding, direct invallend zonlicht of sterk wis-
selende lichtomstandigheden
RWanneer de sensoren vervuild, beslagen,
beschadigd of afgedekt zijn
RWanneer de sensoren door andere radarbron-
nen worden gehinderd, bijvoorbeeld bij sterke
radarreectie in parkeergarages
RWanneer bandenspanningsverlies of een
beschadigde band is herkend of weergegeven
RBij complexe verkeerssituaties waarbij objec-
ten niet altijd eenduidig kunnen worden her-
kend
RWanneer voetgangers of voertuigen zich snel
binnen het registratiegebied van de sensoren
bewegen
RWanneer voetgangers door andere objecten
worden afgedekt
RWanneer de typische contour van een voet-
ganger niet voldoende afwijkt van de achter-
grond
RWanneer een voetganger niet meer als zodanig
wordt herkend, bijvoorbeeld door speciale kle-
ding of andere objecten
RWanneer de bestuurder de gordel niet hee
omgegespt
RIn scherpe bochten
%Na aevering van de auto initialiseren de sen-
soren van het Active Brake Assist System zich
automatisch over een bepaalde afstand. Tij-
dens de inleerprocedure is het Active Brake
Assist System niet of slechts beperkt beschik-
baar.
Active Brake Assist System in- of uitschakelen
Voorwaarden
RDe auto is ingeschakeld.
Multimediasysteem:
4© 5Instellingen 5Assistentie
5Actieve remassistent
#De gewenste instelling selecteren.
Active Brake Assist System uitschakelen
%Geadviseerd wordt om het Active Brake Assist
System altijd ingeschakeld te laten.
#Uit selecteren.
De afstandswaarschuwingsfunctie, de auto-
nome remfunctie en de uitwijkstuurassistent
worden uitgeschakeld.
De volgende keer dat de auto wordt gestart is
het systeem weer ingeschakeld.
Rijden en parkeren 235
%Wanneer het Active Brake Assist System uit-
geschakeld is, verschijnt op het instrumenten-
display in het statusgedeelte het symbool
æ.
Snelheidslimietassistent
Werking van de snelheidslimietassistent
%De snelheidslimietassistent maakt gebruik van
Open Street Map-gegevens, die onder de
voorwaarden van de Open Database Licence
(OBbL) beschikbaar worden gesteld. Meer
informatie vindt u onder: https://
www.osmfoundation.org/wiki/licence.
De snelheidslimietassistent registreert snelheidsli-
mieten met een multifunctionele camera en toont
deze in het combi-instrument en optioneel op het
head-up-display. Snelheidslimieten met een
beperking op een onderbord (bijvoorbeeld bij nat
wegdek) en stopborden worden eveneens door de
camera herkend.
De aanwijzingen met betrekking tot de rijsyste-
men en uw verantwoording in acht nemen, anders
kunt u gevaren niet herkennen (/ pagina 209).
Waarschuwing bij overschrijding van de toege-
stane maximumsnelheid
Het systeem kan u waarschuwen wanneer u per
ongeluk de toegestane maximumsnelheid over-
schrijdt. Daartoe kunt u afhankelijk van het land in
het multimediasysteem instellen, met welke
waarde de toegestane maximumsnelheid mag
worden overschreden voordat een waarschuwing
wordt gegeven. U kunt instellen of de waarschu-
wing alleen optisch of daarnaast ook akoestisch
moet plaatsvinden.
Weergave op het instrumentendisplay
%De afbeeldingen tonen het instrumentendis-
play in de widescreen cockpit.
1Toegestane snelheid
2Toegestane snelheid bij beperking
3Onderbord met beperking (bijvoorbeeld bij nat
wegdek)
Wanneer de snelheidslimietassistent de actuele
maximumsnelheid niet kan bepalen, bijvoorbeeld
vanwege ontoereikende bewegwijzering, ver-
schijnt de volgende weergave op het instrumen-
tendisplay:
236 Rijden en parkeren
Deze weergave is permanent wanneer de auto
zich in een land bevindt waar de snelheidslimiet-
assistent niet wordt ondersteund. De snelheidsli-
mietassistent is niet in alle landen verkrijgbaar.
Systeemgrenzen
Het systeem kan in de volgende situaties mogelijk
niet correct werken of buiten werking zijn:
RBij slecht zicht, bijvoorbeeld door onvoldoende
verlichting van de weg, bij sterk wisselende
schaduwen of door regen, sneeuw, mist of
veel spatwater
RBij verblinding, bijvoorbeeld door tegemoetko-
mend verkeer, direct invallend zonlicht of door
reecties
RBij vervuiling van de voorruit in het gebied van
de multifunctionele camera of wanneer de
camera beslagen, beschadigd of afgedekt is
RWanneer de verkeerstekens slecht herkenbaar
zijn, bijvoorbeeld door verontreiniging, afdek-
king, sneeuw of onvoldoende verlichting
RNa scherpe bochten, bij het passeren van ver-
keerstekens buiten het gezichtsveld van de
camera
Snelheidslimietassistent instellen
Multimediasysteem:
4© 5Instellingen 5Assistentie
5Snelheidslimietassistent
Het soort waarschuwing instellen
#Optisch & Akoestisch, Optisch of Geen selec-
teren.
Waarschuwingsdrempels instellen
Deze waarde bepaalt, vanaf welke snelheidsover-
schrijding de waarschuwing plaatsvindt.
#Waarschuw.drempel selecteren.
#De gewenste snelheid instellen.
%Wanneer een van de volgende systemen actief
is, kan de herkende snelheid handmatig als
toegestane maximumsnelheid worden overge-
nomen:
RActieve afstandsassistent DISTRONIC
RTEMPOMAT
RVariabele Limiter
Meer informatie (/ pagina 224).
Verkeerstekenassistent
Functie van de verkeerstekenassistent
De verkeerstekenassistent herkent verkeerstekens
door middel van de multifunctionele camera
(/ pagina 209). Deze ondersteunt u door her-
kende snelheidslimieten en inhaalverboden weer
te geven op het instrumentendisplay.
De aanwijzingen met betrekking tot de rijsyste-
men en uw verantwoording in acht nemen, anders
kunt u gevaren niet herkennen (/ pagina 209).
Aangezien de verkeerstekenassistent ook gebruik-
maakt van de gegevens in het navigatiesysteem,
kan de weergave ook worden geactualiseerd zon-
der dat verkeersborden zijn herkend.
Wanneer het systeem herkent dat u op een weg-
gedeelte tegen de voorgeschreven rijrichting rijdt,
wordt een waarschuwing gegeven.
Verkeerstekens met een beperking op een onder-
bord (bijvoorbeeld bij nat wegdek) worden even-
eens door de camera herkend. Deze worden
alleen weergegeven wanneer de beperking van
toepassing is of wanneer het systeem niet duide-
lijk kan bepalen of de beperking van toepassing is.
Rijden en parkeren 237
Waarschuwing bij overschrijding van de toege-
stane maximumsnelheid
Wanneer u onbedoeld de toegestane maximum-
snelheid overschrijdt, kan het systeem u waar-
schuwen. Daartoe kunt u, afhankelijk van het land,
in het multimediasysteem instellen, met welke
waarde de toegestane maximumsnelheid mag
worden overschreden voordat een waarschuwing
wordt gegeven. U kunt instellen of de waarschu-
wing alleen optisch of daarnaast ook akoestisch
moet plaatsvinden.
Weergave op het instrumentendisplay
Instrumentendisplay in de widescreen cockpit
1Toegestane maximumsnelheid
2Toegestane maximumsnelheid bij beperking
3Onderbord met beperking (bijvoorbeeld bij nat
wegdek)
Het systeem kan maximaal twee verkeersborden
tegelijkertijd weergeven. Snelheidslimieten wor-
den daarbij altijd met prioriteit weergegeven. Op
het head-up-display kan maximaal één verkeers-
bord met een snelheidslimiet worden weergege-
ven. Wanneer er twee snelheidsborden op het
bestuurdersdisplay worden weergegeven, bijvoor-
beeld wanneer er beperkingen zijn herkend, wordt
altijd de waarde van de linker snelheidslimiet 1
doorgegeven voor overname door de limiter, de
TEMPOMAT of de actieve afstandsassistent
DISTRONIC en weergegeven op het head-up-dis-
play.
%Auto's met standaard instrumentendisplay:
Een + naast een verkeersteken in het instru-
mentendisplay gee aan dat meerdere ver-
keerstekens herkend zijn. Deze kunnen op het
multimediadisplay en optioneel op het head-
up-display worden weergegeven.
Wanneer de verkeerstekenassistent de toegestane
maximumsnelheid niet kan bepalen (bijvoorbeeld
vanwege ontoereikende bewegwijzering), ver-
schijnt de volgende weergave:
Wanneer de auto zich in een land bevindt waar de
verkeerstekenassistent niet wordt ondersteund,
wordt deze weergave permanent getoond. De ver-
keerstekenassistent is niet in alle landen beschik-
baar.
238 Rijden en parkeren
%Ook de informatie over de displaymeldingen
van de verkeerstekenassistent in acht nemen
(/ pagina 389).
Waarschuwing bij nadering van een voetgangers-
oversteekplaats
Het systeem kan u waarschuwen, wanneer u met
de auto een voetgangersoversteekplaats nadert.
De melding ¯ Op voetgangers letten ver-
schijnt op het instrumentendisplay.
De waarschuwing wordt alleen gegeven wanneer
er corresponderende verkeerstekens of rijstrook-
markeringen worden herkend en er zich voetgan-
gers in de gevarenzone bevinden.
Systeemgrenzen
Het systeem kan in het bijzonder in de volgende
situaties mogelijk niet correct werken of buiten
werking zijn:
RBij slecht zicht, bijvoorbeeld door onvoldoende
verlichting van de weg, bij sterk wisselende
schaduwen of door regen, sneeuw, mist of
veel spatwater
RBij verblinding, bijvoorbeeld door tegemoetko-
mend verkeer, direct invallend zonlicht of door
reecties
RBij vervuiling van de voorruit in het gebied van
de multifunctionele camera of wanneer de
camera beslagen, beschadigd of afgedekt is
RWanneer de verkeerstekens slecht herkenbaar
zijn, bijvoorbeeld door verontreiniging, afdek-
king, sneeuw of onvoldoende verlichting
RWanneer de informatie in de digitale wegen-
kaart van het navigatiesysteem onjuist of niet
actueel is
RBij meerdere wegmarkeringen, bijvoorbeeld
verkeerstekens bij wegwerkzaamheden of aan-
grenzende rijstroken
RNa scherpe bochten, bij het passeren van ver-
keerstekens buiten het gezichtsveld van de
camera
Verkeerstekenassistent instellen
Voorwaarden
RAlleen auto's met rijassistentiepakket:
Voor het automatisch overnemen van snel-
heidsbegrenzingen moeten de actieve
afstandsassistent DISTRONIC en de ECO-
assistent ingeschakeld zijn.
Multimediasysteem:
4© 5Instellingen 5Assistentie
5Verkeerstekenassistent
Automatisch overnemen van snelheidsbegrenzin-
gen in- en uitschakelen (alleen auto's met rijassis-
tentiepakket)
#Limiet-overname selecteren.
#De functie in- of uitschakelen.
Door de verkeerstekenassistent herkende
snelheidslimieten worden automatisch overge-
nomen door de actieve afstandsassistent
DISTRONIC.
%Wanneer een van de volgende systemen actief
is, kan de herkende snelheid handmatig als
snelheidslimiet worden overgenomen:
RActieve afstandsassistent DISTRONIC
RTEMPOMAT
RVariabele limiter
Meer informatie over de actieve afstandsas-
sistent DISTRONIC: (/ pagina 224).
Rijden en parkeren 239
Herkende verkeerstekens op het mediadisplay
weergegeven
#Weergave cent. displ. selecteren.
#De functie in- of uitschakelen.
Het soort waarschuwing instellen
#Optisch & Akoestisch, Optisch of Uit selecte-
ren.
Waarschuwingsdrempels instellen
Deze waarde bepaalt, vanaf welke snelheidsover-
schrijding de waarschuwing plaatsvindt.
#Waarschuw.drempel selecteren.
#De gewenste snelheid instellen.
Dodehoek- en actieve dodehoekassistent met uit-
stapwaarschuwing
Werking van de dodehoek- en actieve dodehoe-
kassistent met uitstapwaarschuwing
De dodehoekassistent en de actieve dodehoekas-
sistent bewaken met behulp van twee zijdelings
naar achteren gerichte radarsensoren het gebied
tot 40 m achter en 3 m naast de auto.
Wanneer vanaf een snelheid van circa 12 km/h
een voertuig wordt herkend dat direct daarna in
het controlegebied naast uw auto komt, gaat het
waarschuwingslampje in de buitenspiegel rood
branden.
Statusindicatie:
R¸ (grijs): Systeem is ingeschakeld maar
niet operationeel.
R¸ (groen): Systeem is ingeschakeld en
operationeel.
Wanneer een voertuig op geringe afstand wordt
herkend en u de richtingaanwijzer in de betref-
fende richting inschakelt, klinkt een dubbel waar-
schuwingssignaal en gaat het rode waarschu-
wingslampje in de buitenspiegel knipperen. Wan-
neer de richtingaanwijzer ingeschakeld blij, wor-
den alle overige herkende voertuigen alleen weer-
gegeven door het knipperen van het rode waar-
schuwingslampje.
Wanneer u een voertuig snel inhaalt, vindt er geen
waarschuwing plaats.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen
ondanks de actieve dodehoekassistent
De actieve dodehoekassistent reageert in de
volgende situaties niet:
RAls u voertuigen inhaalt met geringe zijde-
lingse afstand en deze zich in het dode-
hoekgebied bevinden.
RAls voertuigen met een groot snelheidsver-
schil naderen en u inhalen.
De actieve dodehoekassistent kan in deze
situaties niet waarschuwen of ingrijpen.
#De verkeerssituatie altijd goed in de
gaten houden en voldoende zijdelingse
afstand aanhouden.
De aanwijzingen met betrekking tot de rijsyste-
men en uw verantwoording in acht nemen, anders
kunt u gevaren niet herkennen (/ pagina 209).
Uitstapwaarschuwing
De uitstapwaarschuwing is een extra functie van
de dodehoekassistent en kan de inzittenden bij
het verlaten van de auto waarschuwen voor nade-
rende voertuigen.
240 Rijden en parkeren
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen
ondanks uitstapwaarschuwing
De uitstapwaarschuwing reageert niet op stil-
staande objecten en ook niet op personen of
andere verkeersdeelnemers die met een groot
snelheidsverschil dichterbij komen.
De uitstapwaarschuwing kan in deze situaties
niet waarschuwen.
#Bij het openen van de portieren altijd de
verkeerssituatie in de gaten houden en
erop letten dat voldoende vrije ruimte
aanwezig is.
Wanneer een voertuig zich in het controlegebied
bevindt, wordt dit weergegeven in de buitenspie-
gel. Indien een inzittende het portier aan de zijde
met het dreigende gevaar opent, wordt een waar-
schuwingssignaal gegeven en begint het waar-
schuwingslampje in de buitenspiegel te knippe-
ren.
Deze extra functie is alleen beschikbaar wanneer
de dodehoekassistent is ingeschakeld. De uitstap-
waarschuwing kan u vanaf het inschakelen tot
maximaal drie minuten na het uitschakelen van de
auto waarschuwen. Het einde van de beschikbaar-
heid van de uitstapwaarschuwing wordt aangeduid
door het drie maal knipperen van het waarschu-
wingslampje in de buitenspiegel.
De uitstapwaarschuwing is slechts een hulpmiddel
en ontslaat de inzittenden er niet van zelf goed te
blijven opletten. De inzittenden blijven altijd ver-
antwoordelijk voor het zonder gevaar openen van
de portieren en het veilig verlaten van de auto.
Systeemgrenzen
De dodehoek- en actieve dodehoekassistent kun-
nen in het bijzonder in de volgende situaties
beperkt beschikbaar zijn:
RBij vervuilde of afgedekte sensoren
RBij slecht zicht, bijvoorbeeld door mist, hevige
regen of sneeuw
RBij smalle voertuigen, bijvoorbeeld etsen of
motoretsen
RBij zeer brede of smalle rijstroken
RBij sterk zijdelings versprongen rijdende voer-
tuigen
Bij vangrails en dergelijke obstakels kunnen onge-
gronde waarschuwingen worden gegeven. Altijd
voldoende zijdelingse afstand tot andere verkeers-
deelnemers en obstakels aanhouden.
Wanneer lang naast lange voertuigen wordt gere-
den, bijvoorbeeld een vrachtwagen, kan de waar-
schuwing worden onderbroken.
Bij ingeschakelde achteruitversnelling is de dode-
hoekassistent niet bedrijfsklaar.
De werking van de uitstapwaarschuwing kan in de
volgende situaties beperkt zijn:
RBij sensorafschaduwing door naburige voertui-
gen in krappe parkeerplekken
RBij het naderen van mensen
RBij stilstaande of langzaam bewegende objec-
ten
Functie van de remingreep (actieve dodehoe-
kassistent)
Wanneer de actieve dodehoekassistent in het
controlegebied een zijdelings botsingsgevaar her-
kent, wordt een corrigerende remingreep uitge-
voerd. Deze moet door u worden ondersteund,
om een botsing te voorkomen.
Rijden en parkeren 241
De corrigerende remingreep is beschikbaar in het
snelheidsbereik tussen circa 30 km/h en
200 km/h.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen
ondanks remingreep van de actieve dode-
hoekassistent
De corrigerende remingreep kan een aanrij-
ding niet altijd voorkomen.
#Altijd zelf sturen, remmen of accelere-
ren, in het bijzonder als de actieve dode-
hoekassistent waarschuwt of corrigerend
remt.
#Altijd voldoende zijdelingse afstand aan-
houden.
Wanneer een corrigerende remingreep plaats-
vindt, knippert het rode waarschuwingslampje in
de buitenspiegel en klinkt er een dubbel waar-
schuwingssignaal. Bovendien verschijnt er op het
instrumentendisplay een melding 1, die u atten-
deert op het zijdelingse aanrijdingsgevaar.
In sporadische gevallen kan het systeem een
onjuiste remingreep uitvoeren. Deze remingreep
kunt u afbreken met licht tegensturen of gas
geven.
Systeemgrenzen
Eveneens de systeemgrenzen van de actieve
dodehoekassistent in acht nemen, anders kunt u
gevaren niet herkennen (/ pagina 240).
In de volgende situaties vindt er geen of een aan
de rijsituatie aangepaste corrigerende remingreep
plaats:
RAan beide zijden van de auto bevinden zich
voertuigen of obstakels, bijvoorbeeld van-
grails.
REen voertuig nadert u met geringe zijdelingse
afstand.
RU rijdt sportief met hoge bochtsnelheden.
RU remt nadrukkelijk of gee nadrukkelijk gas.
REen rijveiligheidssysteem grijpt in, bijvoorbeeld
het ESP® of het Active Brake Assist System.
RHet ESP® is uitgeschakeld.
REen bandenspanningsverlies of een bescha-
digde band is herkend.
Dodehoek- of actieve dodehoekassistent in- of
uitschakelen
Multimediasysteem:
4© 5Instellingen 5Assistentie
#Dodehoekassistent in- of uitschakelen.
of
242 Rijden en parkeren
#Act. dodehoekassist. in- of uitschakelen.
Actieve spoorassistent
Functie van de actieve spoorassistent
De actieve spoorassistent bewaakt het gebied
vóór de auto met een multifunctionele camera
(/ pagina 209). Deze moet voorkomen dat u
ongewild de rijstrook verlaat. Daartoe kunt u door
een merkbare terugkoppeling van het stuurwiel
worden gewaarschuwd en door een corrigerende
remingreep naar uw rijstrook worden terugge-
voerd.
De actieve spoorassistent is beschikbaar in het
snelheidsbereik tussen 60 km/h en 200 km/h.
De actieve spoorassistent kan het gevaar voor
ongevallen door een niet aangepaste rijstijl niet
verminderen en de natuurkundige grenzen niet
verleggen. Hij kan geen rekening houden met de
weg- en weersomstandigheden en de verkeerssi-
tuatie. De actieve spoorassistent is slechts een
hulpmiddel. De bestuurder is zelf verantwoordelijk
voor de veilige afstand, de gereden snelheid, het
tijdig remmen en het aanhouden van de rijstrook.
De status van de actieve spoorassistent wordt
weergegeven in de boordcomputer:
RÃ(groen): De actieve spoorassistent is
ingeschakeld en gereed om te werken.
RÃ(grijs): De actieve spoorassistent is inge-
schakeld, maar niet gereed om te werken.
R·: De actieve spoorassistent is uitgescha-
keld en er is een storing aanwezig.
Als een corrigerende remingreep plaatsvindt, ver-
schijnt op het instrumentendisplay de melding
1.
Als u de richtingaanwijzer inschakelt, vindt geen
remingreep aan de betreende zijde plaats.
Auto's met rijassistentiepakket: Indien het sys-
teem een obstakel herkent, bijvoorbeeld een
ander voertuig op de naastgelegen rijstrook, vindt
ondanks het gebruik van de richtingaanwijzer een
remingreep plaats.
Als aan de volgende voorwaarden wordt voldaan,
wordt u door een merkbare terugkoppeling van
het stuurwiel gewaarschuwd:
RDe actieve spoorassistent herkent een rijst-
rookmarkering.
REen voorwiel rijdt over deze rijstrookmarke-
ring.
Voorwaarden voor een corrigerende remingreep
(auto's zonder rijassistentiepakket)
In de volgende situaties vindt, afhankelijk van de
instelling (/ pagina 245), een corrigerende rem-
ingreep plaats.
%De beschikbaarheid van deze instelling is
landsafhankelijk. In landen waar deze instel-
ling niet beschikbaar is, wordt bij ingescha-
kelde functie in de volgende situatie een corri-
gerende remingreep ingeleid:
Rijden en parkeren 243
Er zijn rijstrookmarkeringen aan beide zijden
van de rijstrook herkend. Het voorwiel rijdt
over een doorgetrokken rijstrookmarkering.
Instelling Standaard
REr zijn een rijstrookmarkering en een rand van
een verharde rijbaan herkend. Het voorwiel
rijdt over een rijstrookmarkering aan de rand
van de verharde rijbaan.
REr zijn een rijstrookmarkering en een tegenlig-
ger herkend. Het voorwiel rijdt over de rijst-
rookmarkering.
Instelling Gevoelig
RAlle onder de instelling Standaard beschreven
situaties.
REr is een onderbroken rijstrookmarkering her-
kend en hier is met het voorwiel overheen
gereden.
%U kunt een remingreep altijd annuleren door
licht tegen te sturen.
Voorwaarden voor een corrigerende remingreep
(auto's met rijassistentiepakket)
In de volgende situaties vindt, afhankelijk van de
instelling (/ pagina 245), een corrigerende rem-
ingreep plaats.
%De beschikbaarheid van deze instelling is
landsafhankelijk. In landen waar deze instel-
ling niet beschikbaar is, wordt bij ingescha-
kelde functie bij alle onder Gevoelig beschre-
ven situaties een corrigerende remingreep
ingeleid.
Instelling Standaard
REr zijn een rijstrookmarkering en een tegenlig-
ger, een inhalend voertuig of parallel rijdende
voertuigen op de naastgelegen rijstrook her-
kend. Het voorwiel rijdt over de rijstrookmar-
kering.
Instelling Gevoelig
RDe onder de instelling Standaard beschreven
situaties.
REr is een onderbroken rijstrookmarkering her-
kend en hier is met het voorwiel overheen
gereden.
%U kunt een remingreep altijd annuleren door
licht tegen te sturen.
Systeemgrenzen
In de volgende situaties vindt er geen corrige-
rende remingreep plaats:
RWanneer u duidelijk actief stuurt, remt of gas
gee
RWanneer een rijveiligheidssysteem ingrijpt, bij-
voorbeeld het ESP®, het Active Brake Assist
System of de actieve dodehoekassistent
RWanneer sportief wordt gereden, bij hoge
bochtsnelheden of snelle acceleraties
RWanneer het ESP® uitgeschakeld is
RWanneer bandenspanningsverlies of een
beschadigde band wordt herkend of weerge-
geven
Wanneer u de waarschuwing van de actieve spoo-
rassistent uitschakelt en de rijstrookmarkeringen
niet eenduidig worden herkend, volgt mogelijk
geen corrigerende remingreep (/ pagina 245).
244 Rijden en parkeren
Het systeem kan in het bijzonder in de volgende
situaties mogelijk niet correct werken of buiten
werking zijn:
RBij slecht zicht, bijvoorbeeld door onvoldoende
verlichting van de weg, bij sterk wisselende
schaduwen of door regen, sneeuw, mist of
veel spatwater
RBij verblinding, bijvoorbeeld door tegemoetko-
mend verkeer, direct invallend zonlicht of
reecties
RBij vervuiling van de voorruit in het gebied van
de multifunctionele camera of wanneer de
camera beslagen, beschadigd of afgedekt is
RWanneer er geen of meerdere, niet duidelijk
herkenbare rijstrookmarkeringen voor een rij-
strook aanwezig zijn, bijvoorbeeld in de omge-
ving van wegwerkzaamheden
RWanneer de rijstrookmarkeringen versleten,
donker of bedekt zijn
RWanneer de afstand tot de voorligger te klein
is en daardoor de rijstrookmarkeringen niet
worden herkend
RWanneer rijstrookmarkeringen snel wijzigen,
bijvoorbeeld bij aakkingen, kruisingen of
wegversmallingen
RBij zeer smalle en bochtige rijbanen
RAuto's met rijassistentiepakket: Wanneer de
radarsensoren in de achterbumper vervuild of
met sneeuw bedekt zijn en een obstakel in de
eigen rijstrook herkend werd, vindt geen corri-
gerende remingreep meer plaats.
Actieve spoorassistent in- en uitschakelen
Multimediasysteem:
4© 5Instellingen 5Snelle toegang
5Actieve spoorassistent
#De functie in- of uitschakelen.
Actieve spoorassistent instellen
Multimediasysteem:
4© 5Instellingen 5Assistentie
5Actieve spoorassistent
Gevoeligheid instellen
%De beschikbaarheid van deze functie verschilt
per land.
#Standaard, Gevoelig of Uit selecteren.
Haptische waarschuwing in- of uitschakelen
#Waarschuwing selecteren.
De functie in- of uitschakelen.
Functie van de adaptieve instelbare demping
Het onderstel met adaptief verstelbare demping
past de karakteristiek van de dempers continu
aan de actuele bedrijfstoestanden en rijsituatie
aan.
De instelling van de demping wordt voor elk wiel
afzonderlijk geregeld en wordt beïnvloed door de
volgende factoren:
Rde staat van het wegdek
Rde belading van de auto
Rde selectie van het rijprogramma
Rde rijstijl
Het rijprogramma kan worden ingesteld met de
DYNAMIC SELECT-schakelaar.
Rijden en parkeren 245
Achteruitrijcamera
Werking van de achteruitrijcamera
De achteruitrijcamera is slechts een hulpmiddel.
Hij kan uw waarneming van de omgeving niet ver-
vangen. De bestuurder blij altijd verantwoordelijk
voor het veilig manoeuvreren en parkeren. Bij het
manoeuvreren of parkeren mogen zich onder
andere geen personen, dieren of voorwerpen in
het manoeuvreergebied bevinden; dit controleren.
%U kunt de afdekking van de achteruitrijcamera
handmatig openen (/ pagina 251).
De hulplijnen op het mediadisplay geven de
afstanden ten opzichte van de eigen auto aan. De
weergegeven afstanden gelden alleen op rijbaan-
hoogte.
Afhankelijk van de uitrusting kunt u kiezen tussen
de volgende weergaven:
RNormale weergave
RGroothoekweergave
Het gebied achter de auto wordt net als in de bin-
nenspiegel in spiegelbeeld weergegeven.
Auto's zonder PARKTRONIC-parkeerassistent
De volgende cameraweergaven zijn beschikbaar
in het multimediasysteem:
Normale weergave
1Gele hulplijnen, breedte van de auto (vlak
waarover wordt gereden) afhankelijk van de
momentele stuuruitslag (dynamisch)
2Gele hulplijn op circa 1,0 m afstand tot het
achtergedeelte
3Geel rijspoor van de banden bij actuele stuur-
uitslag (dynamisch)
4Bumper
5Rode hulplijn op circa 0,3 m afstand tot het
achtergedeelte
Groothoekweergave
Auto's met PARKTRONIC-parkeerassistent
De volgende cameraweergaven zijn beschikbaar
in het multimediasysteem:
246 Rijden en parkeren
Normale weergave
1Geel rijspoor van de banden bij actuele stuur-
uitslag (dynamisch)
2Gele hulplijnen, breedte van de auto (vlak
waarover wordt gereden) afhankelijk van de
momentele stuuruitslag (dynamisch)
3Rode hulplijn op circa 0,3 m afstand tot het
achtergedeelte
4Gele waarschuwingsmelding van de PARK-
TRONIC-parkeerassistent: Obstakels op een
afstand tussen circa 0,6 m en 1,0 m
5Rode waarschuwingsmelding van de PARK-
TRONIC-parkeerassistent: Obstakels op zeer
geringe afstand (circa 0,3 m of minder)
6Oranje waarschuwingsmelding van de PARK-
TRONIC-parkeerassistent: Obstakels op mid-
dellange afstand (tussen 0,3 m en 0,6 m)
Groothoekweergave
Systeemuitval
Als de achteruitrijcamera niet kan worden geacti-
veerd, verschijnt een melding op het multimedia-
systeem:
Systeemgrenzen
De achteruitrijcamera werkt in onder andere de
volgende situaties slechts beperkt of helemaal
niet:
RDe achterklep is geopend.
RHet regent hard, het sneeuwt of het is mistig.
RDe lichtomstandigheden zijn slecht, bijvoor-
beeld 's nachts.
RCamera's of onderdelen van de auto, waarin
de camera's zijn ingebouwd, zijn beschadigd,
verontreinigd of afgedekt. Informatie over de
sensoren en camera's van de auto
(/ pagina 209) in acht nemen.
%In deze situaties de achteruitrijcamera niet
gebruiken. Anders kunt u anderen bij het par-
keren verwonden of in botsing komen met
voorwerpen.
Rijden en parkeren 247
%Het contrast van het display kan nadelig wor-
den beïnvloed door invallend zonlicht of
andere lichtbronnen, bijvoorbeeld wanneer
een garage wordt verlaten. In dit geval extra
voorzichtig zijn.
%Het display bij een aanzienlijke beperking van
de bruikbaarheid, bijvoorbeeld als gevolg van
pixelfouten, laten repareren of vervangen.
360°-camera
Functie van de 360°-camera
De 360°-camera is een systeem dat bestaat uit
vier camera's. De camera's registreren de directe
omgeving van de auto. Het systeem ondersteunt u
bijvoorbeeld bij het parkeren of bij onoverzichte-
lijke uitritten.
De weergaven van de 360°-camera zijn bij voor-
uitrijden tot een snelheid van circa 16 km/h en bij
achteruitrijden altijd beschikbaar.
De 360°-camera is slechts een hulpmiddel en
toont mogelijkerwijs obstakels in een ander per-
spectief, niet goed of geheel niet. Hij kan uw
waarneming van de omgeving niet vervangen. De
bestuurder blij altijd verantwoordelijk voor het
veilig manoeuvreren en parkeren. Bij het manoeu-
vreren of parkeren mogen zich onder andere geen
personen, dieren of voorwerpen in het manoeu-
vreergebied bevinden; dit controleren.
Het systeem verwerkt de beelden van de volgende
camera's:
RAchteruitrijcamera
RFrontcamera
RTwee zijcamera's in de buitenspiegels
%U kunt de afdekking van de achteruitrijcamera
handmatig openen (/ pagina 251).
Weergaven van de 360°-camera
U kunt kiezen tussen verschillende weergaven:
1Groothoekweergave vóór
2Top View met beeld van de frontcamera
3Top View met beeld van de zijcamera in de
buitenspiegels
4Groothoekweergave achter
5Top View met beeld van de achteruitrijcamera
6Top View met aanhangwagenweergave (auto's
met aanhangwagenvoorziening)
248 Rijden en parkeren
Top View
1Traject bij actuele stuuruitslag
2Waarschuwingsindicatie van de PARKTRONIC-
parkeerassistent
3Eigen auto van bovenaf
De kleur van de afzonderlijke segmenten van de
waarschuwingsmelding 2 is afhankelijk van de
afstand tot het herkende obstakel:
RGele segmenten: Obstakels op een afstand
tussen circa 0,6 m en 1,0 m
ROranje segmenten: Obstakels op een afstand
tussen circa 0,3 m en 0,6 m
RRode segmenten: Obstakels op een zeer
geringe afstand van circa 0,3 m of minder
Wanneer de PARKTRONIC-parkeerassistent
gereed voor gebruik is en geen objecten worden
herkend, worden de segmenten van de waarschu-
wingsmelding grijs afgebeeld.
Hulplijnen
1Geel rijspoor van de banden bij actuele stuur-
uitslag (dynamisch)
2Gele hulplijnen, breedte van de auto (vlak
waarover wordt gereden) afhankelijk van de
momentele stuuruitslag (dynamisch)
3Rode hulplijn op circa 0,3 m afstand tot het
achtergedeelte
4Markering op een afstand van circa 1,0 m
%Wanneer de actieve parkeerassistent is inge-
schakeld, worden de rijsporen 1 groen weer-
gegeven.
De hulplijnen op het mediadisplay geven de
afstanden ten opzichte van de eigen auto aan.
De afstanden gelden op rijbaanhoogte.
Zij-aanzicht van de buitenspiegelcamera's
In deze weergave kunnen de zijkanten van de auto
worden bekeken.
Rijden en parkeren 249
1Hulplijnen van de buitenmaten van de auto
met uitgeklapte buitenspiegels
2Markering van de punten waar de wielen de
grond raken
Systeemuitval
Wanneer een activering niet mogelijk is, verschijnt
de volgende melding op het multimediasysteem:
Systeemgrenzen
De 360°-camera werkt in onder andere de vol-
gende situaties slechts beperkt of helemaal niet:
RDe portieren zijn geopend.
RDe buitenspiegels zijn ingeklapt.
RDe achterklep is geopend.
RHet regent hard, het sneeuwt of het is mistig.
RDe lichtomstandigheden zijn slecht, bijvoor-
beeld 's nachts.
RCamera's of onderdelen van de auto, waarin
de camera's zijn ingebouwd, zijn beschadigd,
verontreinigd of afgedekt. Informatie over de
sensoren en camera's van de auto
(/ pagina 209) in acht nemen.
%In deze situaties de 360°-camera niet gebrui-
ken. Anders kunt u anderen bij het parkeren
verwonden of in botsing komen met voorwer-
pen.
Bij zwaar beladen auto's kunnen bij het verlaten
van de standaardhoogte om technische redenen
onnauwkeurigheden bij de hulplijnen en in de
weergave van de berekende afbeeldingen optre-
den.
%Het contrast van het display kan door plotse-
ling invallend zonlicht of andere lichtbronnen
nadelig worden beïnvloed, bijvoorbeeld bij het
uitrijden van een garage. In dit geval extra
voorzichtig zijn.
%Het display bij een aanzienlijke beperking van
de bruikbaarheid, bijvoorbeeld als gevolg van
pixelfouten, laten repareren of vervangen.
De aanwijzingen voor het reinigen van de 360°-
camera in acht nemen (/ pagina 332).
Weergave van de 360°-camera via de achter-
uitversnelling oproepen
Voorwaarden
RIn het multimediasysteem is de functie Aut.
achteruitrijcam. geactiveerd (/ pagina 251).
#De achteruitversnelling inschakelen.
#In het multimediasysteem de gewenste weer-
gave selecteren (/ pagina 248).
#Wanneer na het inschakelen van de achteruit-
versnelling niet het beeld van de achteruitrij-
camera wordt getoond: De auto uitschakelen,
de toets c lang indrukken, de auto inscha-
250 Rijden en parkeren
kelen en de achteruitversnelling opnieuw
inschakelen.
Automatische functie van de achteruitrijcamera
in- of uitschakelen
De achteruitrijcamera is slechts een hulpmiddel.
Hij kan uw waarneming van de omgeving niet ver-
vangen. De bestuurder blij altijd verantwoordelijk
voor het veilig manoeuvreren en in- en uitparke-
ren. Erop letten dat zich geen personen, dieren of
voorwerpen in het traject van de auto bevinden.
De omgeving in de gaten houden en altijd klaar
zijn om te remmen.
Multimediasysteem:
4© 5Instellingen 5Assistentie
5Camera & parkeren
#Aut. achteruitrijcam. in- of uitschakelen.
Camera-afdekking van de achteruitrijcamera
openen
Multimediasysteem:
4© 5Instellingen 5Assistentie
5Camera & parkeren
#Camera-afd. openen selecteren.
%De camera-afdekking sluit na enige tijd auto-
matisch of na het uit- en inschakelen van het
contact.
PARKTRONIC-parkeerassistent
Functie van de PARKTRONIC-parkeerassistent
De PARKTRONIC-parkeerassistent is een elektro-
nische parkeerhulp met ultrasoongeluid. Deze
controleert met meerdere sensoren in de voor- en
achterbumper de omgeving van uw auto. De
PARKTRONIC-parkeerassistent gee de afstand
tussen de auto en een herkend obstakel optisch
en akoestisch aan.
De PARKTRONIC-parkeerassistent is slechts een
hulpmiddel. Hij kan uw waarneming van de omge-
ving niet vervangen. De bestuurder blij altijd ver-
antwoordelijk voor het veilig manoeuvreren en in-
en uitparkeren. Bij het manoeuvreren, in- en uit-
parkeren mogen zich onder andere geen perso-
nen, dieren of voorwerpen in het manoeuvreerge-
bied bevinden; dit controleren.
In de standaardinstelling klinkt voor vanaf een
afstand van circa 0,3 m en achter circa 1,0 m tot
het obstakel een onderbroken waarschuwingssig-
naal. Vanaf een afstand van circa 0,2 m klinkt een
ononderbroken waarschuwingssignaal. In het mul-
timediasysteem kunt u via de instelling Vroeg
waarschuwen rondom instellen, dat de waarschu-
wingssignalen voor en bij de ankbescherming al
bij grotere afstanden van circa 1,0 m aan de voor-
zijde en 0,6 m aan de zijkanten hoorbaar zijn
(/ pagina 255).
%De instelling Vroeg waarschuwen rondom is
voor de achterzijde altijd actief.
Weergave van de PARKTRONIC-parkeerassistent
in het multimediasysteem
Auto's zonder 360°-camera
Rijden en parkeren 251
Auto's met 360°-camera
Als u niet het menu Camera & parkeren hebt
geselecteerd en een obstakel in het traject van de
auto wordt herkend, wordt bij snelheden lager dan
10 km/h een popup-venster van de PARKTRONIC-
parkeerassistent 1 in het multimediasysteem
weergegeven.
De kleur van de afzonderlijke segmenten van de
waarschuwingsmelding is afhankelijk van de
afstand tot het herkende obstakel:
RGele segmenten: Obstakels op een afstand
tussen circa 0,6 m en 1,0 m
ROranje segmenten: Obstakels op een afstand
tussen circa 0,3 m en 0,6 m
RRode segmenten: Obstakels op een zeer
geringe afstand van circa 0,3 m of minder
Weergave van de PARKTRONIC-parkeerassistent
op het head-up-display
Optioneel kunnen door de PARKTRONIC-parkeer-
assistent herkende obstakels vanaf een afstand
van circa 1,0 m aan de voorzijde 2 en 0,6 m aan
de zijkanten 3 ook op het head-up-display wor-
den weergegeven.
Systeemgrenzen
De PARKTRONIC-parkeerassistent houdt eventu-
eel geen rekening met de volgende obstakels:
RObstakels die zich onder het registratiegebied
bevinden, bijvoorbeeld personen, dieren of
voorwerpen
RObstakels die zich boven het registratiegebied
bevinden, bijvoorbeeld uitstekende lading,
overhangen of laadplatforms van vrachtwa-
gens
De sensoren moeten vrij zijn van vuil, ijs of natte
sneeuw. Anders kunnen ze niet correct functione-
ren. Daarom moeten de sensoren regelmatig wor-
den gereinigd; hierbij ervoor zorgen dat er geen
krassen of beschadigingen op de sensoren ont-
staan (/ pagina 209).
252 Rijden en parkeren
Problemen met de PARKTRONIC-parkeerassistent
Voorbeeld auto's met 360°-camera
Wanneer de segmenten achter 1 of rondom 2
rood gaan branden en het symbool é op het
instrumentendisplay verschijnt, is de PARKTRO-
NIC-parkeerassistent mogelijk vanwege een sig-
naalstoring uitgeschakeld. De auto opnieuw star-
ten en controleren of de PARKTRONIC-parkeeras-
sistent op een andere plaats functioneert.
Wanneer bovendien iedere keer dat de motor
wordt gestart gedurende circa twee seconden een
waarschuwingssignaal klinkt, kan dit de volgende
oorzaken hebben:
RDe sensoren zijn vervuild: De sensoren reini-
gen en hierbij de aanwijzingen met betrekking
tot de verzorging van onderdelen van de auto
in acht nemen (/ pagina 332).
RDe PARKTRONIC-parkeerassistent is vanwege
een functiestoring uitgeschakeld: De auto
opnieuw starten. Indien het probleem blij
bestaan contact opnemen met een gekwali-
ceerde werkplaats.
Functie van de passieve ankbescherming
De passieve ankbescherming breidt de PARK-
TRONIC-parkeerassistent uit met een waarschu-
wing tegen obstakels aan de zijkanten. De waar-
schuwing vindt plaats bij obstakels die zich tussen
het voorste en achterste registratiegebied bevin-
den. Om een object aan de zijkant te kunnen
detecteren, moet dit tijdens het voorbij rijden
eerst door de sensoren in de voor- of achterbum-
per worden herkend.
Bij het parkeren of manoeuvreren worden obsta-
kels tijdens het voorbij rijden gedetecteerd. Wan-
neer u in de richting van een gedetecteerd obsta-
kel stuurt en daardoor een zijdelings aanrijdings-
gevaar bestaat, volgt een waarschuwing en gaan
de segmenten op het display in een bepaalde
kleur branden.
De kleur van de segmenten verandert afhankelijk
van de afstand tot het herkende obstakel:
RGeel: Afstand circa 30 - 60 cm
RRood: Afstand minder dan circa 30 cm
Om ervoor te zorgen dat segmenten aan de zij-
kant voor of achter kunnen worden weergegeven,
moet de auto eerst een afstand van ten minste
een halve autolengte aeggen. Wanneer een
afstand van een autolengte is afgelegd, kunnen
alle segmenten aan de zijkant voor en achter wor-
den weergegeven.
Rijden en parkeren 253
Weergave van de PARKTRONIC-parkeerassis-
tent: Auto's zonder 360°-camera
1Voor en achter gereed voor de meting
2Voor, achter en opzij gereed voor de meting
3Obstakels rechtsvoor (geel) en -achter (rood)
herkend
Weergave van de PARKTRONIC-parkeerassis-
tent: Auto's met 360°-camera
1Voor en achter gereed voor de meting
2Voor, achter en opzij gereed voor de meting
3Obstakels rechtsvoor (rood) herkend
Opgeslagen obstakels aan de zijkant worden
onder andere gewist in de volgende situaties:
RU parkeert de auto en schakelt deze uit.
RDe portieren worden geopend.
Na het starten van de motor moeten obstakels
aan de zijkant opnieuw worden gedetecteerd voor-
dat een nieuwe waarschuwing kan volgen.
Systeemgrenzen
Voor de passieve ankbescherming gelden in prin-
cipe de systeemgrenzen van de PARKTRONIC-par-
keerassistent.
Onder andere de volgende objecten worden niet
herkend:
RVoetgangers die aan de zijkant van de auto
lopen
RObjecten die aan de zijkant van de auto staan
PARKTRONIC-parkeerassistent via het multime-
diasysteem in- of uitschakelen
*AANWIJZING Gevaar voor ongevallen door
objecten in de directe omgeving
De PARKTRONIC-parkeerassistent herkent
bepaalde objecten in de directe omgeving
mogelijk niet.
#Bij het parkeren of manoeuvreren in het
bijzonder op obstakels letten die zich
onder of boven de sensoren bevinden,
bijvoorbeeld bloembakken of aanhang-
wagendissels. Anders kunnen de auto of
andere objecten worden beschadigd.
254 Rijden en parkeren
Voorwaarden
RHet menu camera is geopend.
ROf: De actieve parkeerassistent is actief.
ROf: Het pop-upvenster PARKTRONIC ver-
schijnt.
#= op het mediadisplay aantippen.
De PARKTRONIC-parkeerassistent is actief, als
het controlelampje in de toets é niet brandt.
Wanneer het controlelampje brandt of in het
combi-instrument het symbool é wordt weer-
gegeven, is de PARKTRONIC-parkeerassistent niet
actief.
%Wanneer de auto wordt gestart, is de PARK-
TRONIC-parkeerassistent automatisch inge-
schakeld.
Als alternatief kan de PARKTRONIC-parkeerassis-
tent in het menu Snelle toegang worden in- of uit-
geschakeld.
Waarschuwingssignalen van de PARKTRONIC-
parkeerassistent instellen
Multimediasysteem:
4© 5Instellingen 5Assistentie
5Camera & parkeren
Volume van de waarschuwingssignalen instellen
#Volume waarsch.signalen selecteren.
#Een waarde instellen.
Toonhoogte van de waarschuwingssignalen instel-
len
#Toonhoogte waarsch.signalen selecteren.
#Een waarde instellen.
Activeringsmoment van de waarschuwingssigna-
len bepalen
U kunt vastleggen, of de waarschuwingssignalen
van de PARKTRONIC-parkeerassistent al bij een
grotere afstand tot het obstakel worden gegeven.
#Vroeg waarschuwen rondom selecteren.
#De functie in- of uitschakelen.
Geluidsverlaging in- of uitschakelen
U kunt vastleggen of tijdens een waarschuwings-
signaal van de PARKTRONIC-parkeerassistent het
volume van een mediabron in het multimediasys-
teem verlaagd wordt..
#Verlaging audiovol. bij waarsch.signalen
selecteren.
#De functie in- of uitschakelen.
Actieve parkeerassistent
Werking van de actieve parkeerassistent
De actieve parkeerassistent is een elektronische
parkeerhulp op basis van ultrasoon geluid, onder-
steund door de achteruitrij- en de 360°-camera.
Het systeem meet bij het vooruitrijden automa-
tisch, tot circa 35 km/h, parkeerplekken aan
beide zijden van de auto op.
De actieve parkeerassistent biedt de volgende
functies:
RLandsafhankelijk: Inparkeren op parkeerplek-
ken langs de rijbaan
RInparkeren bij parkeerplekken dwars op de rij-
baan (naar keuze of achteruit)
Rijden en parkeren 255
RUitparkeren uit parkeerplekken, wanneer is
ingeparkeerd met de actieve parkeerassistent
Zodra aan alle voorwaarden wordt voldaan voor
het zoeken naar parkeerplekken, verschijnt de
weergave Ç op het instrumentendisplay.
Hee de actieve parkeerassistent parkeerplekken
herkend, dan verschijnt de weergave È op het
instrumentendisplay. De pijlen geven aan, aan
welke zijde van de rijbaan er herkende parkeer-
plekken aanwezig zijn. Deze worden vervolgens
weergegeven op het mediadisplay.
De parkeerplek kan vrij worden gekozen. De
inparkeerrichting (voor- of achteruit) kan, afhanke-
lijk van de parkeerplek, eveneens vrij worden
gekozen.
Wanneer de actieve parkeerassistent geactiveerd
is, worden op basis van de berekende weg de
richtingaanwijzers geactiveerd.
Het parkeren wordt ondersteund door gas geven,
remmen, sturen en schakelen.
De actieve parkeerassistent is slechts een hulp-
middel. Hij kan uw waarneming van de omgeving
niet vervangen. De bestuurder blij altijd verant-
woordelijk voor het veilig manoeuvreren en in- en
uitparkeren. Erop letten dat zich geen personen,
dieren of voorwerpen in het traject van de auto
bevinden.
De actieve parkeerassistent wordt in de volgende
situaties afgebroken:
RDe PARKTRONIC-parkeerassistent wordt uitge-
schakeld.
REr wordt gestuurd.
RU schakelt de elektrische parkeerrem in.
RDe transmissiestand j wordt ingeschakeld.
RHet ESP® regelt.
RDe portieren of de achterklep worden tijdens
het rijden geopend.
Systeemgrenzen
Wanneer de exterieurverlichting een storing ver-
toont, kan de actieve parkeerassistent, afhankelijk
van het defect, buiten werking zijn.
Bovendien de systeemgrenzen van de volgende
systemen in acht nemen:
RAchteruitrijcamera (/ pagina 246)
R360°-camera (/ pagina 248)
Objecten die zich boven of onder het registratie-
gebied van de sensoren bevinden, bijvoorbeeld
uitstekende lading, overhangen of laadplatforms
van vrachtwagens of begrenzingen van parkeer-
plekken, worden bij het opmeten van de parkeer-
plek niet herkend. Daarom wordt hiermee ook
geen rekening gehouden bij het berekenen van de
parkeerprocedure. De actieve parkeerassistent
stuurt daarom foutief de parkeerplek in.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen
door objecten boven of onder het registra-
tiegebied van de actieve parkeerassistent
Als zich objecten boven of onder het registra-
tiegebied bevinden, kunnen de volgende situ-
aties optreden:
RDe actieve parkeerassistent kan te vroeg
insturen.
RDe auto stopt niet voor deze objecten.
Er bestaat gevaar voor een aanrijding!
#De actieve parkeerassistent in deze situ-
aties niet gebruiken.
256 Rijden en parkeren
Extreme weersomstandigheden, bijvoorbeeld
sneeuw of zware regenval, kunnen ertoe leiden
dat de afmetingen van de parkeerplek niet nauw-
keurig kunnen worden bepaald. Parkeerplekken
vóór geparkeerde aanhangwagens, waarvan de
aanhangwagendissel over de rand van de parkeer-
plek steekt, worden mogelijkerwijs niet als par-
keerplek herkend of niet correct gemeten. De
actieve parkeerassistent alleen gebruiken op een
vlakke, stroeve ondergrond.
De actieve parkeerassistent in onder andere de
volgende situaties niet gebruiken:
RBij extreme weersomstandigheden, bijvoor-
beeld ijs, sneeuw of bij zware regenval
RBij het transport van ladingen die voorbij de
auto uitsteken
RBij steile hellingen van meer dan circa 15%
RWanneer sneeuwkettingen zijn gemonteerd
RDirect na een bandenwissel of wanneer ver-
vangende banden zijn gemonteerd
RBij een te lage of te hoge bandenspanning
RBij een vervorming van het onderstel, bijvoor-
beeld na rijden tegen een stoeprand
De actieve parkeerassistent kan mogelijk ook par-
keerplekken weergeven die niet voor parkeren
geschikt zijn, bijvoorbeeld:
RParkeerplekken waar parkeren niet is toege-
staan
RParkeerplekken op een ongeschikte onder-
grond
Met de actieve parkeerassistent inparkeren
#De toets 1 indrukken.
Het mediadisplay toont het aanzicht van de
actieve parkeerassistent. In het gebied 2 worden
de gevonden parkeerplekken 4 en het traject
van de auto 3 weergegeven.
%Het op het mediadisplay weergegeven traject
3 kan afwijken van het werkelijke traject.
#Wanneer een parkeerplek wordt weergegeven:
De auto tot stilstand brengen.
#De gewenste parkeerplek 4 selecteren en
bevestigen.
Rijden en parkeren 257
#Eventueel de parkeerrichting (vooruit of ach-
teruit) selecteren en bevestigen.
Afhankelijk van de gekozen parkeerplek 4 en
de parkeerrichting wordt het traject van de
auto 3 weergegeven.
%De richtingaanwijzer wordt automatisch inge-
schakeld wanneer het inparkeren wordt
gestart.
De verantwoordelijkheid voor het correct inscha-
kelen van de richtingaanwijzers ligt altijd bij u.
Indien noodzakelijk de richtingaanwijzers overeen-
komstig gebruiken.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen
door opzij bewegen van de auto bij het in-
en uitparkeren
De auto beweegt bij het in‑ en uitparkeren
opzij en kan daarbij ook op de andere rijstrook
komen.
Daardoor kunt u in botsing komen met andere
weggebruikers of objecten.
#Op andere verkeersdeelnemers en
objecten letten.
#Eventueel stoppen of de parkeerproce-
dure met de actieve parkeerassistent
afbreken.
#Wanneer op het multimediadisplay bijvoor-
beeld de melding Achteruitversnelling inscha-
kelen a.u.b.Achteruitversnelling inschakelen
a.u.b. verschijnt: De betreende transmissie-
stand inschakelen.
De auto parkeert in de geselecteerde parkeer-
plek.
%Tijdens het inparkeren met de actieve par-
keerassistent worden de rijstroken in het
camerabeeld groen weergegeven.
Na beëindiging van het parkeren verschijnt de
melding Ø Parkeerassistent beëindigd, auto
overnemen. Eventueel kunnen nog manoeuvreer-
procedures noodzakelijk zijn.
#Wanneer het inparkeren is voltooid, de auto
tegen wegrollen beveiligen. Wanneer de wette-
lijke voorschrien of de plaatselijke omstan-
digheden dit vereisen: De wielen in de richting
van de stoeprand draaien.
%U kunt de auto tijdens het inparkeren tot stil-
stand brengen en een andere transmissie-
stand kiezen. Daarop berekent het systeem
een nieuw traject. Als geen nieuw traject van
de auto beschikbaar is, kan het systeem
opnieuw van transmissiestand wisselen of het
parkeren afbreken.
Met de actieve parkeerassistent uitparkeren
Voorwaarden
RDe auto werd met de actieve parkeerassistent
ingeparkeerd.
In acht nemen dat u tijdens de gehele parkeerpro-
cedure verantwoordelijk bent voor de auto en de
omgeving.
#De auto starten.
258 Rijden en parkeren
#De toets 1 indrukken.
Het mediadisplay toont het aanzicht van de
actieve parkeerassistent.
#Als de auto dwars op de rijrichting is ingepar-
keerd: In het gebied 2 de uitparkeerrichting
3 Links of Rechts selecteren.
%Het op het mediadisplay weergegeven traject
van de auto kan afwijken van het werkelijke
traject.
#Om het uitparkeren te starten, de uitparkeer-
richting 3 bevestigen.
%De richtingaanwijzer wordt automatisch inge-
schakeld wanneer het uitparkeren wordt
gestart.
De verantwoordelijkheid voor het correct inscha-
kelen van de richtingaanwijzers ligt altijd bij u.
Indien noodzakelijk de richtingaanwijzers overeen-
komstig gebruiken.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen
door opzij bewegen van de auto bij het in-
en uitparkeren
De auto beweegt bij het in‑ en uitparkeren
opzij en kan daarbij ook op de andere rijstrook
komen.
Daardoor kunt u in botsing komen met andere
weggebruikers of objecten.
#Op andere verkeersdeelnemers en
objecten letten.
#Eventueel stoppen of de parkeerproce-
dure met de actieve parkeerassistent
afbreken.
#Wanneer op het multimediadisplay bijvoor-
beeld de melding Vooruitversnelling inscha-
kelen a.u.b. verschijnt: De betreende trans-
missiestand inschakelen.
De auto rijdt uit de parkeerplek. De richting-
aanwijzer wordt automatisch uitgeschakeld.
Rijden en parkeren 259
Na beëindiging van het uitparkeren verzoeken een
waarschuwingssignaal en de melding Ø Par-
keerassistent beëindigd, auto overnemen u om
de besturing over te nemen.
De auto wordt niet automatisch geremd en kan
wegrollen! U dient weer zelf gas te geven, te rem-
men, te sturen en te schakelen.
Manoeuvreerondersteuning
Functie van de Drive Away Assist
De Drive Away Assist kan de ernst van een aanrij-
ding bij het wegrijden verminderen. Wanneer een
obstakel in rijrichting wordt herkend, wordt de rij-
snelheid kortstondig begrensd tot circa 2 km/h.
Wanneer een kritische situatie wordt herkend, ver-
schijnt het symbool É op het multimediadis-
play.
De Drive Away Assist kan in het menu Manoeu-
vreerondersteuning worden uit- of ingeschakeld.
%Een ingreep van de Drive Away Assist kan
altijd worden beëindigd door het uitschakelen
van de PARKTRONIC-parkeerassistent .
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen
bij beperkte herkenningsmogelijkheid van
de Drive Away Assist
De Drive Away Assist kan objecten en com-
plexe verkeerssituaties niet altijd ondubbelzin-
nig herkennen.
#De verkeerssituatie altijd goed in de
gaten houden en niet uitsluitend op de
Drive Away Assist vertrouwen.
#Klaar zijn om te kunnen remmen en
eventueel uit te wijken, in zoverre de ver-
keerssituatie dit toelaat en uitwijken zon-
der gevaar mogelijk is.
De Drive Away Assist is slechts een hulpmiddel.
Hij kan uw waarneming van de omgeving niet ver-
vangen. De bestuurder blij altijd verantwoordelijk
voor het veilig manoeuvreren en in- en uitparke-
ren. Erop letten dat zich geen personen, dieren of
voorwerpen in het traject van de auto bevinden.
In de volgende situaties kan bijvoorbeeld gevaar
voor een aanrijding ontstaan:
RHet gas- en rempedaal worden met elkaar ver-
ward.
REen verkeerde transmissiestand wordt inge-
schakeld.
De functie Drive Away Assist is onder de volgende
voorwaarden actief:
RDe PARKTRONIC-parkeerassistent is ingescha-
keld.
REr wordt wanneer de auto stilstaat geschakeld
naar de transmissiestand k of h.
RHet herkende obstakel is minder dan circa
1,0 m verwijderd.
RDe functie manoeuvreerondersteuning is in
het multimediasysteem geactiveerd.
Systeemgrenzen
Op hellingen is het vermogen van de Drive Away
Assist beperkt.
%Eveneens de systeemgrenzen van de PARK-
TRONIC-parkeerassistent in acht nemen
(/ pagina 251).
Functie van de Cross Trac Alert
%De functie Cross Trac Alert is alleen
beschikbaar voor auto's met een dodehoekas-
sistent of actieve dodehoekassistent.
260 Rijden en parkeren
De functie Cross Trac Alert kan bij het achteruit
uitparkeren en het achteruit manoeuvreren waar-
schuwen voor kruisend verkeer. Daartoe bewaken
de radarsensoren in de bumper het gebied dat
aan de auto grenst. Wanneer een kritische situatie
wordt herkend, verschijnt het symbool L op
het multimediadisplay en kan de auto automatisch
worden afgeremd.
Wanneer de radarsensoren door voertuigen of
andere objecten zijn afgedekt, vindt er geen her-
kenning plaats.
De functie Cross Trac Alert is onder de volgende
voorwaarden actief:
RDe auto rijdt stapvoets achteruit.
RDe manoeuvreerondersteuning is geactiveerd
(/ pagina 261).
%Eveneens de aanwijzingen met betrekking tot
de dodehoekassistent en de actieve dodehoe-
kassistent in acht nemen (/ pagina 240).
Systeemgrenzen
Op hellingen is de functie Cross Trac Alert niet
beschikbaar.
Manoeuvreerondersteuning in- of uitschakelen
Multimediasysteem:
4© 5Instellingen 5Assistentie
5Camera & parkeren
#Manoeuvreerondersteuning in- of uitschake-
len.
%De manoeuvreerondersteuning moet voor de
werking van de Drive Away Assist
(/ pagina 260) en Cross Trac Alert
(/ pagina 260) actief zijn.
Aanwijzingen met betrekking tot het trekken van
auto's
De auto is niet geschikt voor het gebruik van Tow-
Bar-systemen, die bijvoorbeeld worden gebruikt
voor Flat Towing of Dinghy Towing. Het aanbren-
gen of gebruik van Tow-Bar-systemen kan tot
schade aan de auto leiden. Bij het trekken of sle-
pen van een auto met Tow-Bar-systemen is een
veilig rijdynamisch gedrag van de trekkende auto
en de getrokken auto niet veiliggesteld. De combi-
natie kan gaan slingeren.
De volgende aanwijzingen in acht nemen:
RToegestane sleepmethoden (/ pagina 349)
RDe aanwijzingen met betrekking tot het slepen
met beide assen op de grond (/ pagina 350)
Rijden en parkeren 261
Aanwijzingen met betrekking tot het instrumen-
tendisplay en de boordcomputer
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen
bij het uitvallen van het instrumentendis-
play
Wanneer het instrumentendisplay is uitgeval-
len of als een storing aanwezig is, kunt u func-
tiebeperkingen van veiligheidsrelevante syste-
men niet herkennen.
De bedrijfsveiligheid van de auto kan beperkt
zijn.
#Voorzichtig verder rijden.
#De auto direct bij een gekwaliceerde
werkplaats laten controleren.
&WAARSCHUWING Gevaar voor aeiding
door informatiesystemen en communica-
tieapparatuur
Wanneer u tijdens het rijden in de auto geïnte-
greerde informatiesystemen en communicatie-
apparatuur bedient, kunt u van de verkeerssi-
tuatie worden afgeleid. Bovendien kunt u de
controle over de auto verliezen.
#Deze apparatuur alleen bedienen wan-
neer de verkeerssituatie dit toelaat.
#Wanneer dit niet kan worden gewaar-
borgd, op een veilige plek stoppen en de
invoering wanneer de auto stilstaat uit-
voeren.
Bij het bedienen van de boordcomputer de wette-
lijke bepalingen in acht nemen van het land
waarin u zich bevindt.
De boordcomputer toont op het instrumentendis-
play alleen displaymeldingen en waarschuwingen
van bepaalde systemen. Daarom erop letten dat
uw auto altijd bedrijfszeker is.
Wanneer de bedrijfsveiligheid van de auto in
gevaar komt, de auto direct op een veilige plaats
neerzetten. Contact opnemen met een gekwali-
ceerde werkplaats.
Informatie over de actieradius
RDe werkelijke actieradius kan van de weerge-
geven actieradius afwijken. Bij de berekening
van de actieradius wordt rekening gehouden
met de vroegere rijstijl.
RWanneer de tripcomputer wordt teruggezet,
worden ook de gegevens van de vorige rijstijl
gewist en vanaf dit tijdstip opnieuw berekend.
RFactoren zoals de buitentemperatuur of kli-
maatregelingsinstellingen zijn rechtstreeks van
invloed op de haalbare actieradius.
RBij actieve navigatie of een actieve woon-werk
route kan extra informatie over de komende
route bij de berekening van de actieradius
worden meegenomen.
Informatie over het elektrisch verbruik
RBij de verbruikswaarden Na vertrek en Na
reset wordt rekening gehouden met alle
actieve verbruikers bij rijbereidheid van het
aandrijfsysteem õ.
262 Instrumentendisplay en boordcomputer
Overzicht instrumentendisplay
1Geadviseerde snelheid bij actieve routebege-
leiding (rijprogramma ; Eco)
2Linker gebied met meerdere weergaven (voor-
beeld digitale snelheid): Digitale snelheid/
actieradius/ECO aanduiding
3Buitentemperatuur
4Tijd
5Rechter gebied met meerdere weergaven
(voorbeeld aandrijfvermogen in procenten):
Aandrijfvermogen in procenten/
actieradius/ECO aanduiding
6Schaal van de aandrijfkracht
7Schaal van het teruggewonnen vermogen
8Maximaal beschikbaar vermogen van het aan-
drijfsysteem
9Transmissiestand
AActuele aandrijfkracht
BIndexpunten
CMiddelste weergavegebied in het instrumen-
tendisplay (voorbeeld standaardweergave
Reis): Reis/service/assistentie/telefoon/
media/radio/navigatie/stijl en weergaven
DActuele laadtoestand van de hoogspannings-
accu
EBeschikbare maximale actieradius aan de
hand van het normverbruik
FBeschikbare maximale actieradius aan de
hand van de persoonlijke rijstijl
Onder normale bedrijfsomstandigheden bevindt
de weergave van het beschikbare vermogen van
het aandrijfsysteem zich in het maximumgebied.
In de volgende gevallen kan het beschikbare ver-
mogen van het maximumgebied afwijken:
RZeer hoge of lage buitentemperaturen
RZeer hoge vermogensvraag gedurende een
lange tijd
RZeer lage laadtoestand van de hoogspannings-
accu
RStoring van het aandrijfsysteem
De segmenten in de snelheidsmeter geven de sta-
tus van de volgende systemen aan: TEMPOMAT/
limiter/actieve afstandsassistent DISTRONIC
De maximale actieradius E wordt berekend op
basis van het normverbruik van de auto. De actie-
radius F wordt berekend op basis van de per-
soonlijke rijstijl.
De daadwerkelijke resterende actieradius is o.a.
afhankelijk van de buitentemperatuur of de instel-
lingen van de airconditioning.
Bij actieve navigatie of een actieve woon-werk
route kan extra informatie over de komende route
bij de berekening van de actieradius F worden
meegenomen. De daadwerkelijke resterende
actieradius kan afwijken van de weergegeven
actueel berekende actieradius.
Instrumentendisplay en boordcomputer 263
Overzicht toetsen in het stuurwiel
1P Terug-/home-toets (lang indrukken)
boordcomputer
2Touch-Control boordcomputer
3Bedieningsgroep TEMPOMAT/limiter of
actieve afstandsassistent DISTRONIC
4Bedieningsgroep MBUX multimediasysteem
(/ pagina 271)
£ LINGUATRONIC
5ò Homescreen MBUX multimediasysteem
6Touch-Control MBUX multimediasysteem
7G Terugtoets MBUX multimediasysteem
8Lichtsterkteregelaar voor het instellen van de
verlichting van het instrumentendisplay en van
de bedieningselementen van het interieur
Boordcomputer bedienen
Bij het bedienen van de boordcomputer de wette-
lijke bepalingen in acht nemen van het land
waarin u zich bevindt.
Bij de bediening van de boordcomputer klinken
verschillende geluidssignalen als bevestiging van
een bediening, bijvoorbeeld wanneer het einde
van een lijst wordt bereikt.
De volgende menu's zijn beschikbaar:
RAssistentie
RTelefoon
RNavigatie
RReis
RRadio
RMedia
RStijl&weergave
RService
%Informatie over de instellings- en keuzemoge-
lijkheden in de menu's vindt u in de digitale
handleiding.
De menu's kunnen via de menulijst op het instru-
mentendisplay worden opgeroepen.
#De menulijst oproepen: De terugtoets links
indrukken tot de menulijst wordt weergege-
ven.
264 Instrumentendisplay en boordcomputer
%Auto's zonder actieve afstandsassistent
DISTRONIC: Met de toets ò kunt u de
menulijst van de boordcomputer oproepen.
#In de menulijst bladeren: Op de Touch-Control
links naar links of rechts vegen.
#Een menu, submenu of instelmogelijkheden in
het menu oproepen, een selectie of een instel-
ling bevestigen: Op de Touch-Control links
drukken.
#Door weergaven of lijsten in het menu blade-
ren, inhoud van het display, functie, record of
weergave selecteren: Op de Touch-Control
links omhoog of omlaag vegen.
#Een submenu verlaten: De terugtoets links
indrukken.
Head-up-display bedienen
#Head-up-display inschakelen: In de menulijst
op de Touch-Control links omhoog vegen.
#Naar het head-up-display wisselen: Op de
Touch-Control links omhoog vegen.
#Weergavegebieden van het head-up-display
instellen: Op de Touch-Control links omhoog
of omlaag vegen.
Menu's op volledig scherm weergeven
Auto's met instrumentendisplay in de Widescreen
Cockpit: De volgende menu's kunnen op het volle-
dige instrumentendisplay worden weergegeven:
RAssistentie
RReis
RNavigatie
#In het betreende menu met de Touch-Control
links naar het einde van de lijst bladeren.
#Op de Touch-Control links drukken.
Het geselecteerde menu wordt op het volle-
dige display weergegeven.
Overzicht van de weergaven op het instrumen-
tendisplay
Weergaven in het instrumentendisplay:
uActieve parkeerassistent (/ pagina 257)
éPARKTRONIC-parkeerassistent uitgescha-
keld
hTEMPOMAT (/ pagina 218)
ÈLimiter (/ pagina 218)
çActieve afstandsassistent DISTRONIC
(/ pagina 221)
êActive Brake Assist System
(/ pagina 235)
àActieve stuurassistent (/ pagina 228)
ÃActieve spoorassistent (/ pagina 243)
¬Actieve leassistent
õRijbereidheid aandrijfsysteem
(/ pagina 170)
òSoundgenerator werkt niet (/ pagina 398)
ëHOLD-functie (/ pagina 214)
ðMaximaal toegestane snelheid overschre-
den (alleen voor bepaalde landen)
Auto's met snelheidslimietassistent: Herkende
aanwijzingen en verkeerstekens (/ pagina 236).
Auto's met verkeerstekenassistent: Herkende aan-
wijzingen en verkeerstekens (/ pagina 237).
Instrumentendisplay en boordcomputer 265
Head-up-display
Functie van het head-up-display
Het head-up-display projecteert bijvoorbeeld de
volgende informatie boven de cockpit in het
gezichtsveld van de bestuurder:
RGereden snelheid
RInformatie van het navigatiesysteem
RInformatie van de rijsystemen en de rijveilig-
heidssystemen
REnkele waarschuwingsmeldingen
In de drie weergavegebieden van het head-up-dis-
play kunnen, afhankelijk van de uitrusting van de
auto, verschillende soorten informatie worden
weergegeven (/ pagina 266).
Weergave-inhoud
1Navigatie-aanwijzingen
2Actueel gereden snelheid
3Herkende aanwijzingen en verkeerstekens
4Ingestelde snelheid in het rijsysteem (bijvoor-
beeld TEMPOMAT)
Systeemgrenzen
Onderstaande omstandigheden hebben invloed
op de zichtbaarheid:
RZitpositie
RInstelling van de beeldpositie
RLichtomstandigheden
RNatte rijbanen
RVoorwerpen op de displayafdekking
RPolarisatie in zonnebrillen
%Bij extreem veel zonlicht kunnen delen van
het display vervagen. Dit kan worden hersteld
door deactiveren en opnieuw activeren van
het head-up-display.
Instellen van weergaven op het head-up-display
via de boordcomputer
Boordcomputer:
4HEAD-UP DISPLAY
De volgende instellingen of weergaven van het
head-up-display kunnen worden ingesteld of weer-
gegeven:
RPositie
RHelderheid
RMeldingen
RAssistentiestatus
RTelefoon
RAudio
266 Instrumentendisplay en boordcomputer
RLINGUATRONIC
#Menu Instellingen selecteren: Op de Touch-
Control links naar rechts vegen.
Het menu Instellingen 5 is geselecteerd.
#Menu instellingen oproepen: Op de Touch-
Control links drukken.
#Positie instellen: Op de Touch-Control links
omhoog of omlaag vegen.
#Helderheid instellen: Op de Touch-Control
links naar links of rechts vegen.
Meldingen, assistentiestatus, telefoon, audio en
LINGUATRONIC instellen
#Op de Touch-Control links drukken.
De lijst met de instellingsmogelijkheden wordt
weergegeven.
#Op de Touch-Control links omhoog of omlaag
vegen.
#Instelling selecteren: Op de Touch-Control
links drukken.
Selecteren van weergaven op het head-up-display
(voorbeeld)
1Head-up-display in- en uitschakelen
2Weergavegebied links
Navigatiesysteem
Gemiddeld brandstofverbruik
G-meter
3Weergavegebied midden
Snelheidsmeter
Ingestelde snelheid in het bestuurdersassis-
tentiesysteem, bijvoorbeeld TEMPOMAT
Waarschuwingen van het bestuurdersassisten-
tiesysteem, bijvoorbeeld afstandswaarschu-
wing
4Weergavegebied rechts
Verkeerstekenassistent
Assistentieweergave
5Instellingen uitvoeren
6Indexpunten
U kunt de niet-benodigde weergavegebieden 2
tot en met 4 verbergen.
%In de audiofunctie worden bij actieve bedie-
ning van de audiobron tijdelijk zendernamen
of titels weergegeven. Wanneer de telefoon-
lijst op het instrumentendisplay actief wordt
bediend, worden tevens de laatste oproepen
weergegeven.
#Op de Touch-Control links omhoog of omlaag
vegen.
Head-up-display via het multimediasysteem in- en
uitschakelen
Multimediasysteem:
4© 5Instellingen 5Snelle toegang
#HUD selecteren.
Het head-up-display wordt ingeschakeld.
Instrumentendisplay en boordcomputer 267
Overzicht en bediening
Aanwijzingen met betrekking tot het MBUX multi-
mediasysteem
&WAARSCHUWING Gevaar voor aeiding
door informatiesystemen en communica-
tieapparatuur
Wanneer u tijdens het rijden in de auto geïnte-
greerde informatiesystemen en communicatie-
apparatuur bedient, kunt u van de verkeerssi-
tuatie worden afgeleid. Bovendien kunt u de
controle over de auto verliezen.
#Deze apparatuur alleen bedienen wan-
neer de verkeerssituatie dit toelaat.
#Wanneer dit niet kan worden gewaar-
borgd, op een veilige plek stoppen en de
invoering wanneer de auto stilstaat uit-
voeren.
Bij het gebruik van het multimediasysteem de wet-
telijke bepalingen in acht nemen van het land
waar u zich op dat moment bevindt.
Afhankelijk van de uitrusting kunnen functie-
omvang en productomschrijving van uw MBUX
multimediasysteem afwijken van de beschrijving
en de afbeeldingen in de handleiding. Zo is bij-
voorbeeld de routebegeleiding met augmented
reality niet in alle uitvoeringsvarianten beschik-
baar.
Overzicht MBUX multimediasysteem
1Touch-Control en bedieningsgroep MBUX mul-
timediasysteem
2Mediadisplay met touch-functionaliteit
3Touchpad
4Regelaar
Draaien: Volume instellen
Kort indrukken: Geluid in- of uitschakelen
268 MBUX multimediasysteem
Lang indrukken: MBUX multimediasysteem of
mediadisplay in- of uitschakelen
5Toetsen voor navigatie, radio/media en tele-
foon
6Toets voor favorieten/themawerelden
Verdere bedieningsmogelijkheden:
REen spraakdialoog met de LINGUATRONIC
voeren.
RMet de MBUX interieurassistent functies con-
tactloos bedienen.
%Meer informatie over de bediening en over
toepassingen, services en services vindt u in
de digitale handleiding.
Diefstalbeveiliging
Dit apparaat is met technische maatregelen tegen
diefstal beveiligd. Meer informatie over de dief-
stalbeveiliging is verkrijgbaar bij een gekwali-
ceerde werkplaats.
MBUX multimediasysteem 269
Overzicht startscherm
1Afhankelijk van de weergave de eerste drie
toepassingen of het Startscherm oproepen
2Proelen oproepen
3Globaal zoeken oproepen
4SOS NOT READY (alleen indien het Mercedes-
Benz noodoproepsysteem niet beschikbaar is)
5Mercedes me connect actief
6Positie van de auto doorgeven actief
7Veldsterkte van het mobiele-telefoonnet, net-
werk, batterijstatus van de verbonden mobiele
telefoon, tijd
8Berichten-center oproepen
9Toepassing via symbool oproepen
AToepassing en actuele informatie
BSnelle toegang, bijvoorbeeld thuisadres invoe-
ren
CIndexpunten en geselecteerd weergavegebied
DKlimaatmenu oproepen
EADVIEZEN, THEMAWERELDEN en FAVORIE-
TEN oproepen
270 MBUX multimediasysteem
%Wanneer Mercedes me connect 5 actief is,
is de auto verbonden met Mercedes me con-
nect. Daarbij worden gegevens van de auto
overgedragen aan de backend. Het is afhanke-
lijk van welke services geactiveerd zijn welke
gegevens worden overgedragen. Meer details
vindt u in de Mercedes me connect gebruiks-
voorwaarden en de privacyverklaringen. De
functie is landafhankelijk.
Wanneer positie van de auto doorgeven 6
actief is, worden voor deze auto Mercedes me
connect diensten geactiveerd, die toegang
nodig hebben tot de geopositie van de auto.
Het is afhankelijk van de betreende services
in welke gevallen de geopositie wordt doorge-
geven. Meer details vindt u in de Mercedes
me connect gebruiksvoorwaarden en de priva-
cyverklaringen. De functie is landafhankelijk.
MBUX multimediasysteem bedienen
Op de Touch-Control
1© Startscherm oproepen
2Touch-Control
3G Kort indrukken: Terug naar laatste weer-
gave
4ß Tuimelschakelaar kort omlaagdrukken:
Favoriet weergeven
ß Tuimelschakelaar lang omlaagdrukken:
Favorieten en themawerelden toevoegen
° Regelaar draaien: Het volume instellen
8 Regelaar indrukken: Geluid uitschakelen
6 Tuimelschakelaar omhoogdrukken: Tele-
foongesprek voeren of aannemen
~ Tuimelschakelaar omlaagdrukken: Tele-
foongesprek weigeren of beëindigen
De navigatie in menu's geschiedt op de Touch-
Control 2 met een-vinger-veegbewegingen.
#Menu-optie selecteren: Vegen en indrukken.
#Digitale kaart verschuiven: In een willekeurige
richting vegen.
Op het touchscreen
#Menu-opties, symbolen of tekens door aantip-
pen selecteren.
#In menu's navigeren: Omhoog, omlaag, naar
links of naar rechts vegen.
#Tekeninvoer via handschri: Het teken met
een vinger op het touchscreen schrijven.
MBUX multimediasysteem 271
#Schaal van de kaart vergroten of verkleinen:
Twee vingers uit elkaar of naar elkaar toe
bewegen.
#Algemeen menu oproepen: Het touchscreen
aanraken en vasthouden, tot het menu OPTIES
verschijnt.
%Meer informatie over de bediening vindt u in
de digitale handleiding.
Op de touchpad
1G Terug naar laatste weergave
2~ Besturingsmenu audio oproepen
Naar links of rechts vegen: De vorige of vol-
gende radiozender/muziektitel selecteren
3© Startscherm oproepen
4Touchpad
#Menu-optie selecteren: Vegen en indrukken.
#Handschriherkenning gebruiken: Een teken
op de touchpad schrijven.
#Berichten-center openen of sluiten: Met twee
vingers omlaag of omhoog vegen.
#Schaal van de kaart vergroten of verkleinen:
Twee vingers uit elkaar of naar elkaar toe
bewegen.
Toepassingen via toetsen oproepen
1y Voertuigfuncties oproepen
2z Navigatie oproepen
3| Radio of media oproepen
272 MBUX multimediasysteem
4% Telefoon oproepen
5ß Kort indrukken: Favoriet oproepen
Lang indrukken: Favoriet of themawereld toe-
voegen
#Als alternatief © op het touchscreen aan-
tippen.
#De toepassing oproepen (/ pagina 270).
Functie van de LINGUATRONIC
&WAARSCHUWING Gevaar voor aeiding
door informatiesystemen en communica-
tieapparatuur
Wanneer u tijdens het rijden in de auto geïnte-
greerde informatiesystemen en communicatie-
apparatuur bedient, kunt u van de verkeerssi-
tuatie worden afgeleid. Bovendien kunt u de
controle over de auto verliezen.
#Deze apparatuur alleen bedienen wan-
neer de verkeerssituatie dit toelaat.
#Wanneer dit niet kan worden gewaar-
borgd, op een veilige plek stoppen en de
invoering wanneer de auto stilstaat uit-
voeren.
Voor uw eigen veiligheid beslist de volgende pun-
ten in acht nemen bij de bediening van mobiele
communicatieapparatuur en met name van uw
spraakgestuurd bedieningssysteem:
RDe wettelijke bepalingen van het land waar u
zich op dat moment bevindt in acht nemen.
RWanneer u het spraakgestuurd bedieningssys-
teem in een noodsituatie gebruikt, kan uw
stem veranderen en daardoor uw telefoonge-
sprek, bijvoorbeeld voor een noodoproep, ver-
tragen.
RMaakt u zich voor het begin van de rit eerst
vertrouwd met de functies van het spraakge-
stuurd bedieningssysteem.
Met de LINGUATRONIC kunnen verschillende toe-
passingen van het MBUX multimediasysteem via
spraakinvoer worden bediend. De LINGUATRONIC
is circa een halve minuut na het inschakelen van
het contact ingeschakeld en is voor de bestuur-
ders- en passagiersstoel beschikbaar.
De volgende toepassingen van het multimediasys-
teem kunnen worden bediend:
RTelefoon
RSms en e-mail
RNavigatie
RAdresboek
RRadio
RMedia
RVoertuigfuncties
MBUX multimediasysteem 273
LINGUATRONIC starten
#De tuimelschakelaar 1 omhoogdrukken.
of
#"Hey Mercedes" zeggen.
Overzicht MBUX interieurassistent
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel door
laserstralen van de camera
Dit product maakt gebruik van een klasse 1
lasersysteem. Wanneer de behuizing geopend
of beschadigd is, kunnen laserstralen uw net-
vlies beschadigen.
#De behuizing niet openen.
#Onderhoudswerkzaamheden en repara-
ties altijd bij een gekwaliceerde werk-
plaats laten uitvoeren.
Dit apparaat is een laserproduct van klasse 1
overeenkomstig 60825-1:2014 en DIN EN
60825-1:2014.
De camera bevindt zich in het bedieningspaneel
dakconsole.
Wanneer de auto met de MBUX interieurassistent
is uitgerust, kunnen geselecteerde functies van
het multimediasysteem contactloos worden
bediend. De interieurassistent kan onderscheid
maken tussen interacties tussen bestuurder en
passagier en herkent bepaalde handgebaren
(posen).
Systeemgrenzen, displaymeldingen en aanwijzin-
gen met betrekking tot het opheen hiervan
Het systeem kan in de volgende situaties mogelijk
niet correct werken of buiten werking zijn:
RDe camera in het bedieningspaneel dakcon-
sole kan, afhankelijk van de bedrijfsomstandig-
heden, opwarmen. Daardoor kan de camera
vooral na langdurig gebruik en bij hoge buiten-
temperaturen worden uitgeschakeld.
De camera niet aanraken of afdekken, maar
wachten tot de camera is afgekoeld en weer
beschikbaar is.
RDe camera is afgedekt, vervuild, beslagen of
bekrast.
Wachten tot de camera afgekoeld is, alvorens
de cameralens te reinigen.
De cameralens met een droge of vochtige
katoenen doek van buitenaf reinigen. Geen
microvezeldoek gebruiken. De afdekking bij
het reinigen niet verwijderen.
274 MBUX multimediasysteem
RDe herkenning kan bijvoorbeeld door reecte-
rende kleding, een ongunstige kledingkleur of
door accessoires nadelig worden beïnvloed.
RMogelijk beperkt de gedragen kleding (hoed,
doek, sjaal) het registratiegebied van de
camera.
Het zicht van de camera vrijhouden.
RDe camera is buiten werking.
Een Mercedes-Benz servicewerkplaats opzoe-
ken.
De MBUX interieurassistent ondersteunt de volgende interacties:
Interactiegebied Interactie Beschrijving
Vóór het mediadisplay of boven
de touchpad Nadering van het bedieningselement De interieurassistent herkent wanneer een hand een bedieningselement
nadert.
Daarbij wordt de weergave op het mediadisplay afhankelijk van de actieve toe-
passing aangepast. Sommige functies maken onderscheid tussen de bedie-
ning door de bestuurder en passagier.
Er is geen bepaald handgebaar noodzakelijk.
Boven de middenconsole Gedenieerde pose Met een gedenieerde pose wordt een favoriet opgeroepen.
Onder de binnenspiegel Kort omhoog en omlaag bewegen Door korte bewegingen omhoog en omlaag onder de binnenspiegel wordt het
leeslicht voor de bestuurder of passagier in- of uitgeschakeld.
Boven de passagiersstoel Uitstrekken van de hand op de passa-
giersstoel Door het uitstrekken van de hand op de passagiersstoel wordt het zoeklicht
ingeschakeld. Wanneer de hand uit dit gebied wordt weggenomen, wordt het
zoeklicht uitgeschakeld.
MBUX multimediasysteem 275
Lees- en zoeklicht in- of uitschakelen
Voorwaarden
RVoor het leeslicht:
-De functie is beschikbaar in het donker.
-De handbeweging vindt in het interactiege-
bied onder de binnenspiegel plaats.
RVoor het zoeklicht:
-De functie is beschikbaar in het donker.
-De handbeweging vindt in het interactiege-
bied boven de passagiersstoel plaats.
-De veiligheidsgordel van de passagiers-
stoel mag niet in het gordelslot gestoken
zijn.
Leeslicht in- en uitschakelen
#De hand onder de binnenspiegel kort op en
neer bewegen.
Het leeslicht wordt voor de bestuurder of pas-
sagier in- of uitgeschakeld.
Zoeklicht in- en uitschakelen
#Inschakelen: Met de hand de passagiersstoel
vastpakken.
Het zoeklicht wordt voor de bestuurder inge-
schakeld.
#Uitschakelen: De hand van de passagiersstoel
terugtrekken.
Het zoeklicht wordt weer uitgeschakeld.
Informatie over proelen, themawerelden, sugges-
ties en favorieten
De volgende aanwijzingen met betrekking tot de
elektrisch instelbare stoelen in acht nemen.
276 MBUX multimediasysteem
&WAARSCHUWING Inklemgevaar door het
instellen van de bestuurdersstoel na het
oproepen van een rijdersproel
Door het selecteren van een gebruikersproel
kan de bestuurdersstoel naar de positie bewe-
gen die bij dat gebruikersproel is opgeslagen.
Hierdoor kunnen u of andere inzittenden letsel
oplopen.
#Er mogen zich geen personen of
lichaamsdelen in het verstelbereik van
de stoel bevinden tijdens de instelling
van de bestuurdersstoel via het multime-
diasysteem.
Wanneer een persoon ingeklemd dreigt te
raken, direct het instellen stoppen door:
#a) De waarschuwingsmelding op het
mediadisplay aan te tippen.
of
#b) Een positietoets van de geheugenfunc-
tie of een stoelinstelschakelaar in het
bestuurdersportier te bedienen.
De instelling wordt onderbroken.
De bestuurdersstoel is met een grijpbescherming
uitgerust.
Wanneer het bestuurdersportier geopend is,
wordt de bestuurdersstoel na het oproepen van
een rijdersproel niet ingesteld.
Proelen opslaan voor uw voertuiginstellingen en
instellingen van het multimediasysteem. Wanneer
de auto door meerdere bestuurders wordt
gebruikt, kan de bestuurder zijn proel selecteren,
zonder dat de opgeslagen proelinstellingen van
andere bestuurders worden gewijzigd.
%Informatie over proelen van Mercedes me
connect is te vinden in de digitale handlei-
ding.
Voertuiginstellingen zijn bijvoorbeeld instellingen
van bestuurdersstoel, stuurwiel, spiegels, klimaat-
regeling en sfeerverlichting. Voor instellingen van
het multimediasysteem kunt u bijvoorbeeld radio-
zenders, laatste bestemmingen en themawerel-
den, suggesties en favorieten selecteren.
Voor steeds terugkerende rijsituaties, bijvoorbeeld
lange ritten op de autosnelweg, kunt u uw voor-
keursinstellingen in een themawereld in de auto
opslaan. U kunt bijvoorbeeld de weergave van de
digitale kaart, de favoriete radiozender en het
favoriete rijprogramma in een themawereld
opslaan.
De auto kan de gebruiksgewoonten van de
bestuurder leren. Het biedt vervolgens suggesties
voor de meest waarschijnlijke navigatiebestem-
mingen, mediabronnen, radiozenders of contac-
ten. Voorwaarden daarvoor zijn de selectie van
een proel, uw toestemming voor gegevensregi-
stratie en voldoende verzamelde gegevens.
Favorieten bieden een snelle toegang tot vaak
gebruikte toepassingen. Favorieten kunt u uit
categorieën selecteren of direct aan een toepas-
sing toevoegen.
Proelen, themawerelden en suggesties congu-
reren
Multimediasysteem:
4© 5f Profielen
Nieuw proel aanmaken
#W Profiel aanmaken selecteren.
#Een afbeeldingsguur selecteren.
MBUX multimediasysteem 277
#De naam invoeren en met a bevestigen.
#Verder r selecteren.
#Actuele instellingen selecteren.
#Opslaan selecteren.
#Om een mobiele telefoon aan het gebruikers-
proel te koppelen, Bluetooth® activeren en
Telefoon verbinden selecteren.
#Gereed selecteren.
Proelopties selecteren
#Voor een proel Ä selecteren.
De volgende functies zijn beschikbaar:
RProel bewerken, resetten of wissen
RThemawerelden of favorieten terugzetten
RAdviezen congureren
Adviezen congureren
#Voor een proel Ä selecteren.
#Instellingen Adviezen selecteren.
#Bestemmingsadviezen toestaan, Muziekad-
viezen toestaan en Contactadviezen toestaan
in- of uitschakelen.
#Leerfunctie een dag lang uitschakelen: Leren
24 uur deact. inschakelen.
Voor het actieve proel worden gedurende
24 uur geen nieuwe acties ingeleerd en geen
data geregistreerd. De adviezen worden nog
wel weergegeven.
Voorbeeld: Wanneer de optie is ingeschakeld
en er een route naar een nieuwe bestemming
is berekend, wordt bij de leerfunctie geen
rekening gehouden met deze bestemming.
Nieuwe themawereld aanmaken
#© selecteren.
#THEMAWERELDEN selecteren.
#W Themawereld aanm. selecteren.
De instellingen die in de themawereld worden
opgeslagen, worden weergegeven.
#Verder r selecteren.
#Audio en Navigatie selecteren en de actieve
instellingen in de themawereld opslaan.
#Verder r selecteren.
#Een beginbeeldscherm selecteren.
#Verder r selecteren.
#Een beeld selecteren.
#De naam in het invoerveld invoeren en met
a bevestigen.
#Opslaan selecteren.
Systeeminstellingen
Overzicht menu Systeeminstellingen
In het menu Systeeminstellingen kunt u instellin-
gen van de volgende menu's en bedieningsele-
menten uitvoeren:
RDisplay
-Stijlen
-Dashboardverlichting
-Helderheid van het display
-Randverlichting
-Dag-/nachtdesign
RBedieningselementen
-Toetsenbordtaal en handschriherkenning
-Gevoeligheid van de touchpad
-Gevoeligheid van de Touch-Controls
278 MBUX multimediasysteem
RLINGUATRONIC
RGeluid
-Entertainment
-Navigatie en verkeersinformatie
-Telefoon
-Spraakversterking in het interieur naar
achteren
RVerbinding
-Wi, Bluetooth®, NFC
RTijd en datum
RTaal
REenheden voor afstand
RSoware-updates
RData-im-/export
RPinbeveiliging
RSystem Reset
Informatie over belangrijke systeemupdates
Voor de integriteit van de gegevens van uw multi-
mediasysteem kunnen belangrijke systeemupda-
tes noodzakelijk zijn. Deze moeten worden geïn-
stalleerd, omdat anders de veiligheid van uw mul-
timediasysteem niet meer kan worden gewaar-
borgd.
Een systeemactualisering bestaat uit drie stap-
pen:
RDownloaden of kopiëren van de voor de instal-
latie benodigde gegevens
RInstallatie van de gedownloade systeemupda-
tes
RActivering van de gedownloade systeemupda-
tes door het opnieuw starten van het systeem
%Wanneer de automatische soware-update
actief is, worden de systeemupdates automa-
tisch gedownload.
Wanneer een systeemupdate beschikbaar is, gee
het multimediasysteem een overeenkomstige aan-
wijzing.
U hee de volgende opties:
RAccepteren en installeren
De systeemupdate wordt op de achtergrond
gedownload.
RInformatie
De informatie over de uit te voeren systeem-
update wordt weergegeven.
RLater
De systeemupdate kan op een later tijdstip
handmatig worden gedownload.
Diepgaande systeemupdates
Diepgaande systeemupdates zijn van invloed op
voertuig- of systeeminstellingen en zijn daarom
alleen mogelijk wanneer de auto stilstaat en het
contact uitgeschakeld is.
Wanneer het downloaden van een diepgaande
systeemupdate beëindigd is en de gedownloade
systeemupdate kan worden geïnstalleerd, wordt u,
bijvoorbeeld na het uit- en inschakelen van het
contact, hierover geïnformeerd.
%De auto op een veilige en geschikte plaats
parkeren voordat u met de installatie begint.
Voorwaarden voor de installatie:
RDe auto staat uit.
RDe aanwijzingen en waarschuwingen zijn gele-
zen en geaccepteerd.
MBUX multimediasysteem 279
RDe elektrische parkeerrem is bediend.
Wanneer aan alle voorwaarden is voldaan, wordt
de gedownloade systeemupdate geïnstalleerd. Tij-
dens de installatie van de gedownloade systeem-
update kan het multimediasysteem niet worden
bediend en zijn de voertuigfuncties beperkt.
Wanneer tijdens de installatie fouten optreden,
wordt automatisch geprobeerd om de vorige ver-
sie weer te herstellen. Wanneer het herstellen van
de vorige versie niet mogelijk is, verschijnt een
symbool op het mediadisplay. Naar een gekwali-
ceerde werkplaats gaan om het probleem te laten
verhelpen.
Wi-hotspot instellen
Voorwaarden
RVoor de wi-verbinding van het multimediasys-
teem met externe hotspots: Uw auto beschikt
niet over een vast ingebouwde communicatie-
module.
RHet te verbinden apparaat ondersteunt ten
minste een van de beschreven verbindings-
soorten.
Multimediasysteem:
4© 5Instellingen 5Systeem
5Wi-Fi & Bluetooth
Wi in en uitschakelen
#Wi-Fi selecteren.
Het multimediasysteem via wi met een externe
hotspot verbinden
Het type verbindingsopbouw moet op het multi-
mediasysteem en op het te verbinden apparaat
zijn geselecteerd.
%Het verbindingsverloop kan afhankelijk van
het apparaat afwijken. De aanwijzingen volgen
die op de displays worden weergegeven. Meer
informatie vindt u in de handleiding van de
fabrikant.
#Internetinstellingen selecteren.
#Verbinden via Wi-Fi selecteren.
#Hotspot toevoegen selecteren.
Via QR-code verbinden
#De opties r van het gewenste wi-netwerk
selecteren.
#Via QR-code verbinden selecteren.
#De weergegeven QR-code scannen met het
apparaat dat u wilt verbinden.
De wi-verbinding wordt tot stand gebracht.
Via beveiligingssleutel verbinden
#De opties r van het gewenste wi-netwerk
selecteren.
#Verbinden via beveiligingssleutel selecteren.
#Op het te verbinden apparaat de beveiligings-
sleutel laten weergeven (zie de handleiding
van de fabrikant).
#Deze beveiligingssleutel bij het multimediasys-
teem invoeren.
#De invoer met ¡ bevestigen.
Via WPS PIN verbinden
#De opties r van het gewenste wi-netwerk
selecteren.
#Via WPS PIN Invoer verbinden selecteren.
Het multimediasysteem genereert een pin-
code met acht tekens.
280 MBUX multimediasysteem
#Deze pincode bij het te verbinden apparaat
invoeren.
#De invoer bevestigen.
Via een druk op de toets verbinden
#De opties r van het gewenste wi-netwerk
selecteren.
#Via WPS PBC verbinden selecteren.
#Bij het te verbinden apparaat in de optie "Via
WPS PBC verbinden" selecteren (zie de hand-
leiding van de fabrikant).
#De WPS-toets op het te verbinden apparaat
indrukken.
#Op het multimediasysteem Verder selecteren.
Automatische verbinding activeren
#Verbinden via Wi-Fi selecteren.
#De opties r van het gewenste wi-netwerk
selecteren.
#Permanente internetverbinding inschakelen.
Met bekend wi-netwerk verbinden
#Verbinden via Wi-Fi selecteren.
#Een wi-netwerk selecteren.
De verbinding wordt opnieuw opgebouwd.
Multimediasysteem wi-hotspot voor externe
apparaten congureren
Het type verbindingsopbouw is afhankelijk van het
te verbinden apparaat. De functie moet door het
multimediasysteem en door het te verbinden
apparaat worden ondersteund. Het type verbin-
dingsopbouw moet op het multimediasysteem en
op het te verbinden apparaat zijn geselecteerd.
#Voertuig-hotspot selecteren.
#Apparaat met hotspot in de auto verbinden
selecteren.
Via WPS PIN Generatie verbinden
#Via WPS PIN Generatie verbinden selecteren.
#De pincode die op het mediadisplay wordt
weergegeven, op het te verbinden apparaat
invoeren en bevestigen.
Via WPS PIN Invoer verbinden
#Via WPS PIN Invoer verbinden selecteren.
#De pincode die op het display van het externe
apparaat wordt weergegeven, in het multime-
diasysteem invoeren.
Via een druk op de toets verbinden
#Via WPS PBC verbinden selecteren.
#De pushbutton van het te verbinden apparaat
indrukken (zie de handleiding van de fabri-
kant).
#Verder selecteren.
Via beveiligingssleutel verbinden
#Apparaat met hotspot in de auto verbinden
selecteren.
Er wordt een beveiligingssleutel weergegeven.
#Op het te verbinden apparaat de auto selecte-
ren. Deze wordt weergegeven met de netwerk-
naam DIRECT-MBUX XXXXX.
#De beveiligingssleutel die op het mediadisplay
wordt weergegeven, op het te verbinden appa-
raat invoeren.
#De invoer bevestigen.
MBUX multimediasysteem 281
Via NFC verbinden
#Verbinden via NFC selecteren.
#NFC op het mobiele apparaat activeren (zie de
handleiding van de fabrikant).
#Het te verbinden apparaat bij de NFC-inter-
face van de auto houden.
#Gereed selecteren.
Het mobiele apparaat is nu via NFC met de
Hotspot van het multimediasysteem verbon-
den.
Nieuwe beveiligingssleutel genereren
#Voertuig-hotspot selecteren.
#Beveiligingssleutel aanmaken selecteren.
Voortaan wordt een verbinding met de nieuw
gegenereerde beveiligingssleutel opgebouwd.
#Beveiligingssleutel opslaan: Opslaan selecte-
ren.
Wanneer een nieuwe beveiligingssleutel wordt
opgeslagen, worden alle bestaande wi-verbin-
dingen verbroken. Wanneer opnieuw wi-ver-
bindingen worden gemaakt, moet de nieuwe
beveiligingssleutel worden ingevoerd.
Systeemtaal
Aanwijzingen voor de systeemtaal
Met deze functie wordt de taal voor de menumel-
dingen en de gesproken rij-aanwijzingen vastge-
legd. De taalselectie is van invloed op de moge-
lijkheid voor het invoeren van tekens. Niet alle
talen worden ondersteund voor de gesproken rij-
aanwijzingen. Als een taal niet wordt ondersteund,
hoort u de gesproken rij-aanwijzingen in het
Engels.
Systeemtaal instellen
Multimediasysteem:
4© 5Instellingen 5Systeem
5® Taal
#De taal instellen.
%Als u gebruikmaakt van Arabisch kaartmateri-
aal, kunt u de informatie in tekstvorm op de
navigatiekaart ook in Arabisch schri laten
weergeven. Hiertoe als taal ةيبرعلا uit de talen-
lijst selecteren. De gesproken rij-aanwijzingen
worden dan eveneens in de Arabische taal
weergegeven.
Multimediasysteem terugzetten (reset-functie)
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen
door het uitvallen van functies van het
multimediadisplay
Terwijl het multimediasysteem wordt terugge-
zet, zijn de functies hiervan, zoals de achter-
uitrijcamera, niet beschikbaar.
#Het terugzetten van het multimediasys-
teem alleen uitvoeren wanneer de auto
stilstaat.
Multimediasysteem:
4© 5Instellingen 5Systeem
5Terugzetten
Persoonlijke gegevens worden gewist, bijvoor-
beeld:
RZendergeheugen
RVerbonden mobiele telefoons
RAuto's met telefonie achterin: Aansluiting
hoorn
RIndividueel gebruikersproel
282 MBUX multimediasysteem
%Het gastproel wordt bij het resetten op de
fabrieksinstellingen teruggezet.
%Auto's met telefonie achterin: De hoorn moet
in de houder liggen wanneer het systeem
wordt teruggezet.
Er verschijnt opnieuw een vraag of het terugzetten
werkelijk moet worden uitgevoerd.
#Ja selecteren.
Het multimediasysteem wordt in de aeve-
ringstoestand teruggezet. Als u een pincode
voor uw systeem hebt ingesteld, wordt deze
eveneens teruggezet.
Instellingen aandrijfsysteem
Energiestroomdisplay oproepen
Multimediasysteem:
4© 5EQ
#Energiestroom selecteren.
De visualisering van de energiestroom in de
auto wordt weergegeven.
Naast de energiestroom wordt ook de actuele
laadtoestand van de hoogspanningsaccu weerge-
geven.
Functies van het energiestroomdisplay
1Laadtoestand van de hoogspanningsaccu
2Elektromotoren (aandrijfsysteem)
3Energiestroom
4Hoogspanningsaccu
In het energiestroomdisplay worden de actieve
componenten van het aandrijfsysteem licht afge-
beeld. De energiestroom tussen de afzonderlijke
componenten wordt gekleurd weergegeven.
Afhankelijk van de bedrijfstoestand hee de ener-
giestroom verschillende kleuren:
Rwit: Sterke acceleratie (boost-eect)
Rkoper: Rijden met constante snelheid of gema-
tigde acceleratie
Rblauw: Recuperatie (opladen van de hoog-
spanningsaccu) of uitrollen
Navigatie
Aanwijzingen met betrekking tot navigatie
Routebegeleiding met augmented reality
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen
en letsel door aeiding, verkeerde weer-
gave of verkeerde interpretatie van de
weergave
Niet uitsluitend op het camerabeeld van de
Augmented-Reality-weergave vertrouwen.
#Voortdurend de werkelijke verkeerssitua-
tie in de gaten houden.
#Niet langdurig naar het camerabeeld kij-
ken.
MBUX multimediasysteem 283
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen
en letsel door onjuiste plaatsing van de
extra informatie
De extra informatie van de Augmented-Reality-
weergave kan onnauwkeurig zijn en kan niet
de waarneming en inschatting van de werke-
lijke rijsituatie vervangen.
#De daadwerkelijke rijsituatie bij alle rijsi-
tuaties altijd in het blikveld houden.
Navigatie inschakelen
Multimediasysteem:
4© 5Navigatie
#Alternatief: De toets z indrukken.
De kaart toont de actuele positie van de auto.
Het menu Navigatie wordt weergegeven.
Wanneer een routebegeleiding actief is, wordt
het menu Navigatie verborgen.
#Weergeven: Het touchscreen aantippen.
Het menu wordt automatisch uitgeschakeld.
284 MBUX multimediasysteem
Overzicht navigatie
Digitale kaart met menu Navigatie (voorbeeld)
1Speciale bestemming of adres invoeren en
verdere bestemmingsinvoermogelijkheden
2Actieve routebegeleiding afbreken
3Gesproken rij-aanwijzingen herhalen en
gesproken rij-aanwijzingen in- of uitschakelen
4Menu ONDERWEG met Routeoverzicht, Alter-
natieve routes en Verkeershinder melden
(Car-to-X)
Menu VERKEER met Verkeersberichten,
Gebiedsmeldingen en Live Traffic Abonne-
ment Info
Routelijst weergeven
Menu POSITIE met Positie opslaan, Kompas
en Qibla
5Snelle toegang voor Verkeer, Parkeren, Actie-
radius, Snelweginformatie en via Aanvullend
opties naar Weergave, Meldingen, Route
MBUX multimediasysteem 285
Bestemming invoeren
Multimediasysteem:
4© 5Navigatie 5ª Waarheen?
1Het land waarin de auto zich bevindt
2Speciale bestemming of adres invoeren
3Lijst met verdere invoermogelijkheden
4Invoer wissen
5a Ingevoerde gegevens bevestigen
6Omschakelen op handschriherkenning
7Spatie invoegen
8Naar spraakinvoer omschakelen
9Schrijaal instellen
ANaar cijfers, speciale tekens en symbolen
omschakelen
BNaar hoofdletters of kleine letters omschake-
len
286 MBUX multimediasysteem
#De bestemming in 2 invoeren. Het invoeren
kan in willekeurige volgorde worden uitge-
voerd.
U kunt bijvoorbeeld de volgende gegevens invoe-
ren:
RStad, straat, huisnummer
RStraat, stad
RPostcode
RNaam of categorie van de speciale bestem-
ming, bijvoorbeeld Parkeren
RContactnaam
#Een zoekresultaat in de lijst 3 selecteren.
#De route berekenen (/ pagina 287).
%Meer informatie over bestemmingsinvoeren,
bijvoorbeeld driewoordenadressen, vindt u in
de digitale handleiding.
Land wijzigen
#De landcode in 1 selecteren.
#De landcode invoeren.
#Het land in 3 selecteren.
Online-zoeken gebruiken
%Voorwaarden: Het mediadisplay toont in de
statusregel een internetverbinding met het
symbool Q.
De bestemmingsinvoer maakt gebruik van online-
kaartdiensten. Wanneer het onboard-zoeken geen
passende bestemmingen vindt of wanneer van
land wordt gewisseld, is het online-zoeken
beschikbaar.
Als bestemming kunt u een adres, een speciale
bestemming of een driewoordenadres invoeren.
#De bestemming in de invoerregel 2 invoeren.
De zoekresultaten worden weergegeven.
#De bestemming in de lijst selecteren.
Het detailoverzicht van de route wordt weerge-
geven.
of
#De landcode 1 selecteren.
#De aanbieder voor de online-dienst in de lan-
denlijst selecteren.
#De bestemming in de invoerregel 2 invoeren.
#De bestemming in de lijst selecteren.
Route met Electric Intelligence berekenen en
instellingen voor de routebegeleiding gebruiken
Voorwaarden
RDe bestemming is ingevoerd.
RDe bestemmingsinformatie wordt weergege-
ven.
RVoor navigatie met Electric Intelligence:
-Mercedes me connect is beschikbaar.
-U beschikt over een gebruikersaccount op
Mercedes me connect en de auto is aan
het account gekoppeld.
-De dienst "Electric Intelligence Remote &
Navigatie services" is in de Mercedes me-
Portal beschikbaar en activeerbaar.
-Tot de omvang behoren de services "Navi-
gatie met Electric Intelligence" en "Weer-
gave van laadstations".
-De route-optie Electric Intelligence is inge-
schakeld.
MBUX multimediasysteem 287
Multimediasysteem:
4© 5Navigatie
1¥ Er is nog geen route.
¦ Er is al een route.
#¥ selecteren.
De route met Electric Intelligence wordt auto-
matisch en intelligent tot aan de bestemming
berekend. Deze wordt tijdens de routebegelei-
ding geactualiseerd. De route met Electric
Intelligence bevat de noodzakelijke laadstati-
ons als tussenbestemmingen. De laadstations
worden met inachtneming van de afstand en
de geschatte oplaadtijden bepaald.
De routebegeleiding begint.
of
#¦ selecteren.
#Als tussenbest. instellen selecteren.
De bestemming wordt als volgende tussenbe-
stemming ingesteld.
of
#Nieuwe routebeg. starten selecteren.
Het bestemmingsadres wordt ingesteld als
nieuwe bestemming. De vorige bestemming
en de tussenbestemmingen worden gewist.
Indien noodzakelijk stelt het multimediasys-
teem laadstations als tussenbestemming in.
De routebegeleiding naar de nieuwe bestem-
ming wordt gestart.
Route-optie Electric Intelligence inschakelen
#In het menu Navigatie Z selecteren.
#Aanvullend selecteren.
#Route selecteren.
#Electric Intelligence inschakelen.
Route-instellingen selecteren
#Z selecteren.
#Aanvullend selecteren.
#Route selecteren.
#Het routetype selecteren.
#Rekening houden met verkeersinformatie met
Dyn. routebegeleiding r.
#Route-opties met Te vermijden-opties selecte-
ren.
#Alternatief voorstellen inschakelen.
Voor elke route worden alternatieve routes
berekend.
#Woon-werk route activeren inschakelen.
Wanneer aan de voorwaarden is voldaan, her-
kent het multimediasysteem automatisch dat
de auto zich op een woon-werk route bevindt.
De routebegeleiding start zonder gesproken
aanwijzingen.
288 MBUX multimediasysteem
Routebegeleiding met augmented reality activeren
#Tijdens de routebegeleiding het camerasym-
bool op het mediadisplay aantippen.
Het camerabeeld wordt vóór een afslagma-
noeuvre in plaats van de navigatiekaart weer-
gegeven en toont extra informatie.
#Terug naar de navigatiekaart: opnieuw het
camerasymbool aantippen.
Extra informatie in het camerabeeld weergeven
#Z selecteren.
#Aanvullend selecteren.
#Augmented Reality selecteren.
#Straatnamen en Huisnummers inschakelen.
Tijdens de routebegeleiding worden straatna-
men en huisnummers in het camerabeeld
weergegeven.
Kaartfuncties gebruiken
Multimediasysteem:
4© 5Navigatie
Schaal instellen
#Vergroten: Het mediadisplay met een vinger
tweemaal kort na elkaar aantippen.
#Verkleinen: Het mediadisplay met twee vingers
aantippen.
Kaart verschuiven
#Op het touchscreen een vinger in een wille-
keurige richting bewegen.
#Kaart op actuele positie van de auto terugzet-
ten: \ aantippen.
Kaartoriëntatie selecteren
#In de kaart het kompassymbool Ä herhaald
aantippen.
De weergave wisselt in de volgorde 3D, 2D
Rijrichting naar 2D Noorden boven.
Snelweginformatie in- en uitschakelen
#Z selecteren.
#Snelweginformatie in- of uitschakelen.
Van diensten en services gebruikmaken
Voorwaarden
REr is een internetverbinding aanwezig.
RMercedes me connect is beschikbaar.
RU hebt een gebruikersaccount op de
Mercedes me-Portal aangemaakt.
RDe auto is aan het gebruikersaccount gekop-
peld en u hebt de gebruiksvoorwaarden voor
de service geaccepteerd.
Meer informatie vindt u onder: https://
www.mercedes.me
RDe dienst is beschikbaar en is geactiveerd.
RVoor de service Parkeren gelden de volgende
aanvullende voorwaarden:
-De service navigatieservices is in de
Mercedes me-Portal beschikbaar, geboekt
en geactiveerd.
-Tot de omvang van de navigatieservices
behoort de service Parkeren.
MBUX multimediasysteem 289
Multimediasysteem:
4© 5Navigatie
Verkeerssituatie met Live Trac Information weer-
geven
#Z selecteren.
#Verkeer inschakelen.
#Aanvullend selecteren.
#Weergave selecteren.
#Kaartelementen selecteren.
#Verkeersincidenten, Vrije verkeersstroom en
Vertraging inschakelen.
Wanneer verkeersinformatie wordt ontvangen,
worden verkeersincidenten weergegeven, bij-
voorbeeld wegwerkzaamheden, afgesloten
wegen, gebiedsmeldingen (bijvoorbeeld mist)
en waarschuwingsmeldingen.
De verkeersvertraging wordt voor de actuele
route weergegeven. Er wordt rekening gehou-
den met vertragingen vanaf de duur van een
minuut.
Gevarenmeldingen met Car-to-X-Communication
weergeven
Wanneer gevarenmeldingen beschikbaar zijn, kun-
nen deze als symbolen op de kaart worden weer-
gegeven. De weergave is afhankelijk van de instel-
lingen van de opties Verkeer en Verkeersinciden-
ten.
#De opties instellen.
Wanneer Verkeer uitgeschakeld en Verkeers-
incidenten ingeschakeld is, worden de symbo-
len op de verwachte route weergegeven.
Weersinformatie en andere kaartinhoud weerge-
ven
#Z selecteren.
#Aanvullend selecteren.
#Weergave selecteren.
#Kaartelementen selecteren.
#Omhoog scrollen en de rubriek ONLINE
KAARTINHOUD weergeven.
#Een service inschakelen, bijvoorbeeld Weer.
Op de navigatiekaart wordt actuele weersin-
formatie weergegeven, bijvoorbeeld tempera-
tuur of bewolking.
Service parkeren
*AANWIJZING Schade aan de auto bij niet
in acht nemen van de maximaal toege-
stane doorrijhoogte
Wanneer de hoogte van de auto de maximaal
toegestane doorrijhoogte overschrijdt, kunnen
het dak en andere onderdelen van de auto
worden beschadigd.
#De aangegeven doorrijhoogte in acht
nemen.
#Wanneer de toegestane doorijhoogte
wordt overschreden, niet verder rijden.
#De gewijzigde hoogte van de auto bij
dakopbouwen in acht nemen.
*AANWIJZING Schade aan de auto wanneer
de lokale informatie en parkeervoorwaar-
den niet in acht worden genomen
De gegevens zijn gebaseerd op de informatie
die door de betreende dienstenaanbieder is
verstrekt.
290 MBUX multimediasysteem
Mercedes-Benz aanvaardt geen garantie voor
de juistheid van de verstrekte informatie met
betrekking tot de parkeergarage of de parkeer-
plek.
#Altijd de lokale informatie en omstandig-
heden in acht nemen.
%De service is niet in alle landen beschikbaar.
#Z selecteren en Parkeren inschakelen.
#In de kaart j aantikken.
#Een parkeermogelijkheid selecteren.
De kaart toont de parkeermogelijkheden in de
omgeving.
De volgende informatie wordt weergegeven
(indien beschikbaar):
RBestemming, afstand vanaf de actuele
positie van de auto en aankomsttijd
RInformatie over de parkeergarage/parkeer-
plek, bijvoorbeeld:
-Openingstijden
-Parkeertarieven
-Actuele bezetting
-Maximale parkeerduur
-Maximale inrijhoogte
De door de service parkeren weergege-
ven maximale inrijhoogte vervangt niet
het zelf in de gaten houden van de
daadwerkelijke omstandigheden.
RBeschikbare betalingsmogelijkheden
(Mercedes pay, muntgeld, bankbiljetten,
kaart)
RDetails over de parkeertarieven
RAantal vrije parkeerplekken
RSoort betaling (bijvoorbeeld bij de auto-
maat)
RServices resp. voorzieningen van de par-
keermogelijkheid
RTelefoonnummer
#De route berekenen (/ pagina 287).
Aanwijzingen met betrekking tot de dashcam
*AANWIJZING Risico op juridische gevolgen
door overtreding van wettelijke verorde-
ningen en voorschrien voor de gegevens-
bescherming
De bediening en het gebruik van de functies
van de dashcam zijn wettelijk gezien uw ver-
antwoordelijkheid.
De wettelijke regelingen voor de bediening en
het gebruik van de dashcam kunnen afhanke-
lijk van het land waarin de dashcam wordt
gebruikt verschillen.
De functie is niet in alle landen toegestaan.
#Vóór het gebruik van de dashcam de
inhoud van de wettelijke regelingen, in
het bijzonder de voorschrien voor gege-
vensbescherming, in het land van
gebruik raadplegen.
#De wettelijke regelingen, in het bijzonder
de voorschrien voor gegevensbescher-
ming, in acht nemen.
MBUX multimediasysteem 291
%Voor een goede werking de volgende aanwij-
zingen in acht nemen:
RMaak gebruik van USB-gecerticeerde
USB-opslagmedia.
USB-IF is een non-protbedrijf en betekent
USB Implementers Forum. Op basis van
de USB-specicatie certiceert de USB-IF
bijvoorbeeld USB-versies, bijbehorende
kabels en stekkers, evenals procedures
voor energievoorziening via de USB-inter-
face.
RBij regelmatige en permanente overschrij-
ding van de maximumsnelheid kunnen de
USB-opslagmedia beschadigd raken.
Usb-apparaat voor een video-opname met de
dashcam selecteren
Voorwaarden
RTen minste een usb-apparaat is met het multi-
mediasysteem verbonden.
Multimediasysteem:
4© 5Mercedes me & Apps
5Dashcam
#Het usb-apparaat selecteren.
%Wanneer usb-apparaten meerdere partities
bevatten, worden opgenomen videobestanden
niet altijd in de opnamelijst weergegeven.
Mercedes-Benz adviseert het gebruik van usb-
apparaten met één partitie.
Video-opname met de dashcam starten of stop-
pen
Voorwaarden
REen usb-apparaat is met het multimediasys-
teem verbonden.
RDe auto is ingeschakeld.
Multimediasysteem:
4© 5Mercedes me & Apps
5Dashcam
#Wanneer er meerdere usb-apparaten met het
multimediasysteem verbonden zijn, een usb-
apparaat selecteren (/ pagina 292).
#De opnamemodus Enkele opname of Lusop-
name selecteren.
Als Enkele opname is geselecteerd en het
geheugen vol is, stopt de opname.
Wanneer Lusopname is geselecteerd, worden
meerdere korte videobestanden opgenomen.
Bij het bereiken van de geheugenlimiet wordt
het oudste videobestand gewist en wordt de
registratie automatisch voortgezet.
%Wanneer Lusopname is geselecteerd, kan de
Dashcam app vanwege de systeemgrenzen
alleen de laatste 100 videobestanden over-
schrijven.
#Starten: Registratie starten selecteren.
De opnameduur wordt weergegeven. De mel-
ding Opslagmedium niet verwijderen a.u.b.
292 MBUX multimediasysteem
verschijnt. Het videobestand wordt opgesla-
gen op het usb-apparaat.
#Beëindigen: Registratie beëindigen selecte-
ren.
In de volgende gevallen kan een melding verschij-
nen:
RVoor de opnamemodus Enkele opname: Het
geheugen is vol of er zijn nog maar een paar
minuten opnametijd beschikbaar. De video-
opname stopt of stopt binnenkort.
Een ander usb-apparaat kiezen of een video-
bestand wissen.
RWanneer een video-opname is gestart en een
grensovergang wordt herkend, verschijnt het
bericht Landgrens gepasseerd. Landspeci-
fieke voorschriften voor video-opnames in
acht nemen a.u.b.
Deze functie is niet in alle landen beschikbaar.
RDe camera werkt niet, de melding Camera
niet beschikbaar verschijnt.
De camera bij een Mercedes-Benz-service-
werkplaats laten controleren.
Telefoon
Telefoneren
Aanwijzingen voor het telefoneren
&WAARSCHUWING Gevaar voor aeiding
door het bedienen van de geïntegreerde
communicatieapparatuur tijdens het rij-
den
Wanneer u tijdens het rijden in de auto geïnte-
greerde communicatieapparatuur bedient,
kunt u van de verkeerssituatie worden afge-
leid. Bovendien kunt u de controle over de
auto verliezen.
#Deze apparatuur alleen bedienen als de
verkeerssituatie dit toelaat.
#Als dit niet kan worden gewaarborgd, op
een veilige plek stoppen en de invoering
als de auto stilstaat uitvoeren.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen
door het bedienen van mobiele communi-
catieapparatuur tijdens het rijden
Mobiele communicatieapparatuur leidt de
chaueur af van de verkeerssituatie. Boven-
dien kan de bestuurder de controle over de
auto verliezen.
#Als bestuurder de mobiele communica-
tieapparaten alleen bedienen wanneer
de auto stilstaat.
#Als inzittende mobiele communicatieap-
paratuur alleen gebruiken op daarvoor
geschikte plaatsen, bijvoorbeeld ach-
terin .
Bij het gebruik van mobiele communicatieappara-
tuur in de auto de wettelijke voorschrien in acht
nemen van het land waarin u zich bevindt.
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel door
ongeschikt opbergen van voorwerpen
Als voorwerpen op ongeschikte wijze in het
interieur worden opgeborgen, kunnen ze ver-
MBUX multimediasysteem 293
schuiven of rondvliegen en daardoor inzitten-
den raken. Bovendien kunnen bekerhouders,
geopende opbergvakken en houders voor
mobiele telefoons bij een ongeval de daarin
aanwezige voorwerpen niet altijd tegenhou-
den.
Er bestaat gevaar voor letsel, in het bijzonder
bij remmanoeuvres of plotselinge richtingswij-
zigingen!
#Voorwerpen altijd zodanig opbergen, dat
ze in deze of vergelijkbare situaties niet
kunnen rondvliegen.
#Altijd erop letten dat voorwerpen niet uit
opbergvakken, bagagenetten of opberg-
netten steken.
#De afsluitbare opbergvakken voor aan-
vang van de rit sluiten.
#Zware, harde, scherpe, breekbare of te
grote voorwerpen altijd in de bagage-
ruimte opbergen en beveiligen.
De verdere aanwijzingen met betrekking tot het
correct opbergen van mobiele communicatieap-
paratuur in acht nemen:
RBeladen van de auto (/ pagina 125)
Bluetooth® verbinding:
De menuweergave en de beschikbare functies in
het telefoonmenu zijn ten dele afhankelijk van het
Bluetooth® proel van de verbonden mobiele tele-
foon. De volledige dienstenomvang is alleen
beschikbaar als de mobiele telefoon de beide vol-
gende Bluetooth® proelen ondersteunt:
RPBAP (Phone Book Access Prole)
-De contacten van de mobiele telefoon wor-
den automatisch via het multimediasys-
teem weergegeven.
RMAP (Message Access Prole)
-De berichtenfuncties van de mobiele tele-
foon kunnen via het multimediasysteem
worden gebruikt.
De Bluetooth® audiofunctionaliteit kan onafhanke-
lijk hiervan met een willekeurige mobiele telefoon
worden gebruikt.
Zie voor meer informatie over de functie-omvang
van de te verbinden mobiele apparatuur de hand-
leiding van de fabrikant.
Netwerkverbinding:
In de volgende kunnen gesprekken tijdens het rij-
den worden onderbroken:
RU wisselt naar een zend-/ontvangststation
waarin geen gesprekskanaal vrij is.
RDe gebruikte simkaart is niet compatibel met
het beschikbare netwerk.
REen mobiele telefoon met Twin Card is met 2
simkaarten tegelijkertijd in het netwerk aange-
meld.
Het multimediasysteem ondersteunt voor een
betere spraakkwaliteit gesprekken in HD Voice®.
Daarvoor moeten de mobiele telefoons en de
mobiele-telefoonaanbieder van de gesprekspart-
ner HD Voice® ondersteunen.
De spraakkwaliteit kan wijzigen afhankelijk van de
kwaliteit van de verbinding.
Meer informatie is verkrijgbaar bij een Mercedes-
Benz-servicewerkplaats of onder: https://
www.mercedes-benz.com/connect
294 MBUX multimediasysteem
Overzicht telefoonmenu
1Bluetooth®-apparaatnaam van de momenteel
verbonden mobiele telefoon(s)
2Bluetooth®-apparaatnaam van de momenteel
verbonden mobiele telefoon(s) (tweede tele-
foonfunctie)
3Batterijstatus van de verbonden mobiele tele-
foon
4Veldsterkte van het mobiele-telefoonnet
5Opties
6Apparatenmanager
7Berichten
8Cijferblok
9Contact zoeken
Overzicht telefoonfuncties
Afhankelijk van de uitrusting zijn de volgende tele-
foonfuncties beschikbaar:
REen mobiele telefoon is via Bluetooth® met het
multimediasysteem verbonden.
MBUX multimediasysteem 295
RTwee mobiele telefoons zijn via Bluetooth®
met het multimediasysteem verbonden
(tweede telefoonfunctie).
-Met de mobiele telefoon op de voorgrond
kunnen alle functies van het multimedia-
systeem worden gebruikt.
-Met de mobiele telefoon op de achter-
grond kunnen binnenkomende gesprekken
worden aangenomen en berichten worden
ontvangen.
De mobiele telefoons op de voor- en ach-
tergrond kunt u onderling wisselen.
Mobiele telefoon aanmelden
Voorwaarden
RBluetooth® op de mobiele telefoon is inge-
schakeld (zie de handleiding van de fabrikant).
RBluetooth® op multimediasysteem is ingescha-
keld.
Multimediasysteem:
4© 5Telefoon
Mobiele telefoon zoeken
#í selecteren.
#Nw. apparaat verbinden selecteren.
Mobiele telefoon aanmelden
De autorisatie vindt plaats via Secure Simple Pai-
ring.
#Een mobiele telefoon selecteren.
Op het multimediasysteem en op de mobiele
telefoon verschijnt een code.
#Wanneer de beide codes overeenkomen, de
code op de mobiele telefoon bevestigen.
Functies in het menu Telefonie
In het menu Telefonie zijn onder andere de vol-
gende functies beschikbaar:
RGesprek voeren, bijvoorbeeld:
-R Oproep aannemen
-k Gesprek beëindigen
-i Conferentie opzetten
-Wisselgesprek aannemen of weigeren
RContacten beheren, bijvoorbeeld:
-Contacten van de mobiele telefoon down-
loaden
-Naamformaat van de contacten wijzigen
-Contact als favoriet opslaan
RBerichten ontvangen en verzenden, bijvoor-
beeld:
-Voorleesfunctie gebruiken
-Nieuw bericht dicteren
Mercedes me apps
Mercedes me oproepen
Gesprekken via het bedieningspaneel dakcon-
sole voeren
%Mercedes me gesprekken zijn niet in elk land
mogelijk. Bij een Mercedes-Benz-servicewerk-
plaats informeren of deze functies in uw land
beschikbaar zijn.
296 MBUX multimediasysteem
1me-toets voor service- of informatieoproep
2Afdekking van de SOS-toets
3SOS-toets (noodoproepsysteem)
Mercedes me oproep activeren
#De me-toets 1 indrukken.
Noodoproep activeren
#De afdekking van de SOS-toets 2 kort
indrukken om deze te openen.
#De SOS-toets 3 ten minste één seconde lang
indrukken.
Wanneer een Mercedes me oproep actief is, kan
toch een noodoproep worden geactiveerd. Deze
hee voorrang boven alle andere actieve oproe-
pen.
Informatie over een Mercedes me gesprek
Er hee een oproep via de me-toets naar de
Mercedes-Benz klantenservice via het bedienings-
paneel dakconsole of het multimediasysteem
plaatsgevonden (/ pagina 296).
Het spraakdialoogsysteem brengt u bij de gewen-
ste service:
ROngeval- en pechmanagement
RMercedes-Benz klantenservice voor algemene
informatie rondom de auto
U ontvangt onder andere over de volgende onder-
werpen informatie:
RActivering van Mercedes me connect
RBediening van de auto
RDichtstbijzijnde Mercedes-Benz servicewerk-
plaats
RAndere producten en services van Mercedes-
Benz
Tijdens de verbinding met de Mercedes-Benz
klantenservice worden gegevens overgebracht
(/ pagina 300).
Mercedes-Benz klantenservice via multimedia-
systeem bellen
Voorwaarden
REr is een toegang tot een mobiele-telefoonnet
beschikbaar.
RIn de betreende regio is een mobiele-tele-
foonnetwerkdekking van de provider beschik-
baar.
RVoor het automatisch verzenden van voertuig-
gegevens moet de auto ingeschakeld zijn.
MBUX multimediasysteem 297
Multimediasysteem:
4© 5Telefoon 5g
#Mercedes me connect bellen.
Met uw toestemming verzendt het multimedia-
systeem de benodigde voertuiggegevens. De
gegevensoverdracht wordt weergegeven op
het mediadisplay.
Vervolgens kunt u een service selecteren en
wordt u verbonden met een contactpersoon van
de Mercedes-Benz klantenservice.
Mercedes-Benz klantenservice bellen na auto-
matische ongeval- of pechherkenning
Voorwaarden
RDe auto hee een ongevals- of pechsituatie
herkend.
RDe auto staat stil.
RHet noodknipperlicht is ingeschakeld.
%Deze functie is niet in alle landen verkrijgbaar.
De auto kan onder beperkte voorwaarden onge-
vals- of pechsituaties herkennen.
Voorwaarden voor de botsingherkenning in het
kader van het ongevalmanagement:
RDe auto is uitgerust met een diefstal-/inbraa-
kalarminstallatie (EDW) (code 551).
RDe auto is uitgerust met de interieurbeveiliging
(code 882).
RDe auto is uitgerust met het antidiefstalpakket
(code P54).
RDe dienst botsingherkenning met diefstalmel-
ding is geactiveerd op Mercedes me connect.
Wanneer bij de vergrendelde auto met ingescha-
kelde wegsleepbeveiliging een botsing wordt her-
kend, ontvangt u in het multimediasysteem bij het
inschakelen van de auto een bericht.
Het bericht gee informatie over het mogelijk
betrokken gebied en de kracht van de botsing.
Bij herkende ongevallen of pech toont de nood-
hulp veiligheidsaanwijzingen op het display van
het multimediasysteem. Dit kan enkele seconden
duren.
%De beschikbaarheid van de botsingherkenning
is afhankelijk van de auto.
Bij herkende ongevallen of pech toont de nood-
hulp veiligheidsaanwijzingen op het display van
het multimediasysteem.
Na het verlaten van de weergave van de noodhulp
in het multimediasysteem verschijnt de vraag, of u
ondersteuning wilt van de Mercedes-Benz klan-
tenservice.
#Bellen selecteren.
RDe voertuiggegevens worden na uw toe-
stemming, of wanneer de dienst "Ongeval-
en Pechmanagement" in Mercedes me
connect is geactiveerd, automatisch over-
gedragen (/ pagina 302).
RDe Mercedes-Benz klantenservice neemt
uw oproep aan en organiseert de pech- en
ongevalshulp.
Voor deze dienstverlening kunnen kosten wor-
den berekend.
%Afhankelijk van de ernst van het ongeval kan
de noodoproep automatisch plaatsvinden.
Deze hee voorrang boven alle andere actieve
oproepen (/ pagina 309).
298 MBUX multimediasysteem
%Als aanvulling kan bij een actieve Mercedes
me connect dienst "Telediagnose" bij een
pechgeval op een later tijdstip een soortge-
lijke vraag verschijnen. Wanneer u al in con-
tact staat met de Mercedes-Benz klantenser-
vice, of wanneer u al hulp hebt gekregen, kan
deze vraag worden genegeerd of worden
geweigerd.
%Wanneer u de vraag voor ondersteuning door
de Mercedes-Benz klantenservice beant-
woordt met Later, verdwijnt de melding en
verschijnt deze op een later tijdstip opnieuw.
De vraag die wordt geactiveerd door de
Mercedes me connect dienst "Telediagnose",
kan worden bevestigd of worden geweigerd.
Na de weigering wordt deze niet meer weer-
gegeven.
Onderhoudstermijn via Mercedes me oproep
afspreken
Als de dienst onderhoudsmanagement geacti-
veerd is, worden automatisch de relevante voer-
tuiggegevens verzonden aan de Mercedes-Benz
klantenservice. Daardoor verkrijgt u individuele
aanbevelingen voor het onderhoud van de auto.
Ongeacht of u hebt ingestemd met het onder-
houdsmanagement, herinnert het multimediasys-
teem u na een bepaalde periode aan een noodza-
kelijke onderhoudsbeurt. Er verschijnt een vraag
of u een afspraak wilt maken.
#Onderhoudstermijn afspreken: Bellen selecte-
ren.
De voertuiggegevens worden na uw toestem-
ming verzonden en de Mercedes-Benz klan-
tenservice maakt een onderhoudsafspraak
met u. De informatie wordt aan de door u
gewenste servicewerkplaats doorgegeven.
Deze neemt contact met u op om de afspraak
te bevestigen en eventueel verdere noodzake-
lijke details te bepreken.
%Wanneer u na het verschijnen van de onder-
houdsmelding Later selecteert, verdwijnt de
melding en verschijnt deze op een later tijd-
stip opnieuw.
Toestemming voor gegevensoverdracht bij
Mercedes me oproep geven
Voorwaarden
REr is een actieve Mercedes me oproep via het
multimediasysteem of de me-toets in het
bedieningspaneel dakconsole tot stand
gebracht (/ pagina 296).
%De vraag ter bevestiging van de gegevensover-
dracht verschijnt niet in alle landen.
Wanneer de services ongeval-/ pechmanagement
en onderhoudsmanagement niet geactiveerd zijn
op Mercedes me, verschijnt de melding Wilt u
voor een betere afhandeling van uw aanvraag
gegevens en positie van de auto naar de
Mercedes-Benz Klantenservice versturen?.
%De exacte tekst kan verschillen, afhankelijk
van het gemonteerde multimediasysteem.
#Ja selecteren.
RRelevante voertuiggegevens worden auto-
matisch doorgegeven (/ pagina 300).
of
MBUX multimediasysteem 299
#Nee selecteren en bevestigen.
REr worden alleen gegevens over het
gespreksbeheer doorgegeven
(/ pagina 300).
Meer informatie over Mercedes me: https://
www.mercedes.me
Verstuurde gegevens tijdens een Mercedes me
oproep
Wanneer u via Mercedes me een service-oproep
activeert, worden er gegevens verzonden. Daar-
mee worden een doelgericht advies en een soe-
pele service mogelijk gemaakt.
Voor de gegevensoverdracht moet aan de vol-
gende voorwaarden voldaan zijn:
RDe auto is ingeschakeld.
RDe noodzakelijke gegevensoverdrachtstechno-
logie wordt ondersteund door de provider
mobiel netwerk.
REen voldoende kwaliteit van de mobiele ver-
binding is gewaarborgd.
De meertraps overdracht is afhankelijk van de vol-
gende factoren:
RReden voor activering van de oproep
RAanwezige overdrachtstechnologie op het
mobiele netwerk
RGeactiveerde Mercedes me connect services
RGeselecteerde service in het spraakdialoog-
systeem
%Een vraag over het geven van toestemming
voor de gegevensoverdracht vindt alleen
plaats, wanneer de overeenkomstige
Mercedes me connect dienst niet is geacti-
veerd.
%De omvang van de verstuurde gegevens hangt
van het type auto en de uitrusting. Door tech-
nische omstandigheden zijn niet alle gegevens
op elk moment beschikbaar.
Gegevensoverdracht bij niet geactiveerde
Mercedes me connect services
De volgende gegevens worden verzonden wan-
neer er geen Mercedes me connect services zijn
geactiveerd en de gegevensbeveiligingsvraag is
bevestigd:
RVoertuigidenticatienummer
RTijdstip van de oproep
RReden voor activering van de oproep
RBevestiging van gegevensbeveiligingsvraag
RLandcode van de auto
RIngestelde taal van het multimediasysteem
RTelefoonnummer van het in de auto inge-
bouwde communicatieplatform
De volgende gegevens worden bovendien verzon-
den wanneer een oproep voor het afspreken van
een onderhoudstermijn via de onderhoudsherin-
nering hee plaatsgevonden:
RActuele kilometerstand en onderhoudsgege-
vens
De volgende gegevens worden bovendien verzon-
den wanneer een oproep na een automatische
ongeval- of pechherkenning via het multimedia-
systeem hee plaatsgevonden:
RActuele kilometerstand en onderhoudsgege-
vens
RMomentele locatie van de auto
300 MBUX multimediasysteem
Wanneer via het spraakdialoogsysteem de selec-
tie ongeval- en pechmanagement is geselecteerd
en geen dienst is geactiveerd, maar wel de gege-
vensbeveiligingsvraag is bevestigd, kunnen de vol-
gende gegevens door de Mercedes-Benz klanten-
service van de auto worden opgevraagd:
RMomentele locatie van de auto
Wanneer de gegevensbeveiligingsvraag is gewei-
gerd, worden de volgende gegevens verzonden,
om doelgericht advies en een vlotte service moge-
lijk te maken:
RReden voor activering van de oproep
RWeigering van de gegevensbeveiligingsvraag
RLandcode van de auto
RIngestelde taal van het multimediasysteem
RTelefoonnummer van het in de auto inge-
bouwde communicatieplatform
Gegevensoverdracht bij geactiveerde Mercedes
me connect services
Pas bij de tweede stap worden, alleen bij de
betreende geactiveerde services, verdere voor
de gebeurtenis specieke gegevens overgedragen,
om een optimale service mogelijk te maken.
Een overzicht van de overgedragen gegevens is te
vinden in de betreende gebruiksvoorwaarden
voor Mercedes me connect services. Deze zijn
beschikbaar in de Mercedes me-Portal: https://
me.secure.mercedes-benz.com
Gegevensverwerking
De in het kader van de oproep overgedragen
gegevens worden na afsluiting van de oproep
gewist uit de overdragende systemen, voor zover
ze niet worden gebruikt voor andere geactiveerde
Mercedes me connect services.
De gegevens over de gebeurtenis worden bij de
Mercedes-Benz klantenservice verwerkt, opgesla-
gen en, indien noodzakelijk voor de verwerking
van de gebeurtenis, door gestuurd aan de service-
partner die van de Mercedes-Benz klantenservice
de opdracht hee gekregen assistentie te verle-
nen. De privacyverklaringen op de Mercedes me
internetpagina onder https://www.mercedes.me
of in de opgenomen boodschap direct nadat de
verbinding met de Mercedes-Benz klantenservice
tot stand is gekomen in acht nemen.
%De opgenomen boodschap is niet in elk land
beschikbaar.
Mercedes me connect
Informatie over Mercedes me connect
%Mercedes me connect of afzonderlijke
Mercedes me connect services zijn niet in elk
land beschikbaar. Bij een Mercedes-Benz-ser-
vicewerkplaats informeren of deze functies in
uw land beschikbaar zijn.
Mercedes me connect bestaat uit een veelvoud
aan services.
Via het multimediasysteem en het bedieningspa-
neel dakconsole kunt u bijvoorbeeld de volgende
services gebruiken:
ROngeval- en pechmanagement (me-toets of de
van de situatie afhankelijke melding in het mul-
timediasysteem)
RMercedes-Benz noodoproepsysteem (automa-
tische noodoproep en SOS-toets)
Het Mercedes me connect Ongeval- en pechma-
nagement en de Mercedes-Benz alarmcentrale
zijn 24 uur per dag voor u beschikbaar.
De me-toets en de SOS-toets kunt u vinden in het
bedieningspaneel dakconsole van de auto
(/ pagina 296).
MBUX multimediasysteem 301
De Mercedes-Benz klantenservice kan ook via het
multimediasysteem worden gebeld
(/ pagina 297).
Houd er alstublie rekening mee, dat Mercedes
me connect een service van Mercedes-Benz is. In
noodgevallen eerst het bekende landelijke alarm-
nummer bellen. In geval van nood kunt u ook het
Mercedes-Benz noodoproepsysteem
(/ pagina 308) gebruiken.
De gebruiksvoorwaarden voor Mercedes me con-
nect en andere services in acht nemen. Deze zijn
beschikbaar in de Mercedes me-Portal: https://
me.secure.mercedes-benz.com
Informatie over het Mercedes me connect
ongeval- en pechmanagement
%Het ongeval- en pechmanagement is niet in
elk land beschikbaar. Informeer bij een
Mercedes-Benz servicewerkplaats of deze
functie in uw land beschikbaar is.
Het ongeval- en pechmanagement kan onder
andere de volgende functies omvatten:
RAanvulling op het Mercedes-Benz noodop-
roepsysteem (/ pagina 308)
Indien nodig stuurt de contactpersoon van de
Mercedes-Benz alarmcentrale de oproep door
aan het Mercedes me connect ongeval- en
pechmanagement. Het doorsturen van de
oproep is echter niet in alle landen mogelijk.
RPechhulp door een technisch specialist ter
plaatse en/of slepen van de auto naar de
dichtstbijzijnde Mercedes-Benz-servicewerk-
plaats
Voor deze dienstverlening kunnen kosten wor-
den berekend.
RAanvulling op noodhulp na automatische onge-
val- of pechherkenning (/ pagina 298)
Bij pech of een ongeval worden aanvullende
voertuiggegevens verzonden, die een optimale
ondersteuning mogelijk maken van de
Mercedes-Benz klantenservice en van de ser-
vicewerkplaats of de pechhulp die de opdracht
krijgt assistentie te verlenen.
RAanvulling op de dienst Mercedes me connect
Telediagnose
De aanbieder van de service registreert met
de functie Telediagnose bepaalde meldingen
over slijtage of uitvallen, voor zover deze een-
duidig kunnen worden geïnterpreteerd en
beschikbaar zijn door de bewaking van voor
diagnose geschikte onderdelen.
Wanneer uw auto een pechgeval of een drei-
gend pechgeval herkent, kunt u via het multi-
mediasysteem worden gevraagd contact op te
nemen met de Mercedes-Benz klantenservice
voor verdere assistentie. Dit verzoek in het
multimediasysteem verschijnt alleen wanneer
de auto stilstaat.
%Deze services zijn onderhevig aan technische
beperkingen zoals de dekking en de kwaliteit
van mobiele telefoonnetwerken en de mate
waarin de verwerkende systemen de gege-
vens kunnen interpreteren. Onder omstandig-
heden kunnen de aanwijzingen in het multi-
mediasysteem daardoor vertraagd of geheel
niet worden weergegeven.
In acht nemen dat de service- en de pechhulp een
service van Mercedes-Benz is. In noodgevallen
beslist eerst het bekende landelijke alarmnummer
bellen, of het Mercedes-Benz noodoproepsysteem
gebruiken (/ pagina 306).
302 MBUX multimediasysteem
Meer informatie over Mercedes me connect servi-
ces vindt u in de Mercedes me-Portal: https://
me.secure.mercedes-benz.com
Verstuurde gegevens bij de Mercedes me con-
nect oproepdiensten
De bij de Mercedes me connect oproep ver-
stuurde gegevens zijn afhankelijk van:
Rde reden voor activering van de oproep
Rde in het spraakdialoogsysteem geselecteerde
service
Ren de geactiveerde Mercedes me connect
diensten
Welke gegevens bij de diensten worden verzon-
den, kunt u in de actueel geldige Mercedes me
connect gebruiksvoorwaarden en de privacyver-
klaringen van Mercedes me connect vinden. Deze
vindt u in uw Mercedes me gebruikersaccount.
Overzicht Mercedes me & Apps menu
Wanneer u met een gebruikersaccount in de
Mercedes me-Portal bent aangemeld, kunt u over
dienstverleningen en aanbiedingen van Mercedes-
Benz beschikken.
Voor meer informatie hierover kunt u zich tot een
Mercedes-Benz-servicewerkplaats wenden of de
Mercedes me-Portal: https://
me.secure.mercedes-benz.com bezoeken
%Houd de Mercedes me apps altijd up-to-date.
U kunt het menu via Mercedes me & Apps in het
multimediasysteem oproepen.
In het menu Mercedes me & Apps kunnen de vol-
gende opties beschikbaar zijn:
RDe auto aan het gebruikersaccount Mercedes
me koppelen
RKoppeling tussen gebruikersaccount
Mercedes me en auto wissen
RServices van Mercedes me oproepen
RApps zoals In-Car Oce of een webbrowser
afhankelijk van beschikbaarheid oproepen
Overzicht In-Car Oce
Met In-Car Oce kunt u uw online-services met
het multimediasysteem verbinden.
Voorwaarden voor In-Car Oce
RUw mobiele telefoon is verbonden met het
multimediasysteem (/ pagina 296).
RU hebt een gebruikersaccount op de
Mercedes me-Portal.
RIn de Mercedes me-Portal is de dienst In-Car
Oce geactiveerd.
RU beschikt over een gebruikersaccount bij een
online-dienst, bijvoorbeeld bij Oce 365 of
Gmail, en hebt dit gebruikersaccount met In-
Car Oce verbonden.
Functies van In-Car Oce
RWeergave van ophanden zijnde afspraken in
de agenda
-Voorlezen van agenda-items
-Bellen van opgeslagen telefoonnummers
-Navigeren naar afspraken met navigeer-
bare bestemmingen
-Wissen van een agenda-item
RWeergave en selectie van de uit te voeren
taken en telefoongesprekken
-Voorlezen
MBUX multimediasysteem 303
-Bellen van opgeslagen telefoonnummers
-Wissen
RGesprekken noteren
-Binnenkomende gesprekken weigeren en
als taak in het menu Taken & Gesprekken
opslaan
RRecord in Taken & Gesprekken als afgehan-
deld markeren O
RE-mails beheren
-E-mails tonen en lezen
-E-mails schrijven en versturen
%U kunt de functie In-Car Oce via het menu
Mercedes me & Apps starten. In acht nemen
dat bepaalde functies alleen beschikbaar zijn
wanneer de auto stilstaat.
Overzicht webbrowser
De webbrowser wordt via het menu Mercedes
me & Apps gestart.
1URL-invoerveld 2Favorieten 3Website achteruit
304 MBUX multimediasysteem
4Website vooruit
5Actualiseren/annuleren
6Opties
%Tijdens het rijden kunnen geen websites wor-
den weergegeven.
Overzicht Smartphone-integratie
Met Smartphone-integratie kunt u bepaalde func-
ties van uw mobiele telefoon via het display van
het multimediasysteem gebruiken.
Er kan altijd maar één mobiele telefoon via Smart-
phone-integratie met het multimediasysteem ver-
bonden zijn. Ook in de tweede telefoonfunctie kan
bij het gebruik van Smartphone-integratie slechts
één andere mobiele telefoon via Bluetooth® met
het multimediasysteem verbonden zijn.
De volledige functionaliteit van Smartphone-inte-
gratie is alleen mogelijk met een internetverbin-
ding. Voor het gebruik van Smartphone-integratie
moet op de mobiele telefoon de betreende appli-
catie zijn gedownload. De mobiele telefoon moet
ingeschakeld zijn en met een geschikte kabel via
een met het symbool ç gekenmerkte usb-aan-
sluiting op het multimediasysteem zijn aangeslo-
ten.
Applicaties voor Smartphone-integratie
RApple CarPlay®
RAndroid Auto
%De eerste activering van Smartphone-integra-
tie via het multimediasysteem moet om veilig-
heidsredenen worden uitgevoerd wanneer de
auto stilstaat en de parkeerrem is bediend.
U kunt Apple CarPlay® of Android Auto via de
apparatenmanager starten.
%Mercedes-Benz adviseert, de verbinding via
een aansluitkabel alleen los te maken wan-
neer de auto stilstaat.
Overzicht van de overgebrachte voertuiggegevens
Bij het gebruik van Smartphone-integratie worden
gedenieerde voertuiggegevens naar de mobiele
telefoon verstuurd. Hierdoor is optimaal gebruik
van geselecteerde services van de mobiele tele-
foon mogelijk. Er vindt geen actieve toegang tot
voertuiggegevens plaats.
De volgende systeeminformatie wordt verstuurd:
RSowareversie van het multimediasysteem
RSystem ID (geanonimiseerd)
De overdracht van deze gegevens dient ertoe, de
communicatie tussen auto en mobiele telefoon te
optimaliseren.
Hiertoe, en voor het toekennen van meerdere
auto's op de mobiele telefoon, wordt een voer-
tuigcode voor de auto op willekeurige manier
gegenereerd.
Deze hangt samen met het voertuigidenticatie-
nummer (VIN) en wordt gewist bij het resetten van
het multimediasysteem (/ pagina 282).
De volgende rijtoestandsgegevens worden ver-
stuurd:
RIngeschakelde transmissiestand
ROnderscheid tussen parkeren, stilstaan, rollen
en rijden
RDag-/nachtmodus van het instrumentendis-
play
RType aandrijving
MBUX multimediasysteem 305
De overdracht van deze gegevens dient ertoe, de
weergave van deze inhoud aan te passen aan de
rijsituatie.
De volgende positiegegevens worden verstuurd:
RCoördinaten
RSnelheid
RKompasrichting
RVersnellingsrichting
Deze gegevens worden door de mobiele telefoon
gebruikt voor het verbeteren van de nauwkeurig-
heid van de navigatie (wanneer bijvoorbeeld in
een tunnel wordt gereden).
Mercedes-Benz noodoproepsysteem
Informatie over beschikbare noodoproepsystemen
In de auto zijn twee soorten noodoproepsystemen
beschikbaar:
RMercedes-Benz noodoproepsysteem
R112-noodoproepsysteem (EU eCall)
Het Mercedes-Benz noodoproepsysteem is niet in
alle landen beschikbaar. Informatie over de regio-
nale beschikbaarheid van het Mercedes-Benz
noodoproepsysteem is verkrijgbaar op: https://
www.mercedes-benz-mobile.com/extra/ecall/
Voor beide noodoproepsystemen geldt het vol-
gende:
RVoor de correcte werking van beide noodop-
roepsystemen moeten bepaalde gegevens
kunnen worden verzonden. Deze worden in
het hoofdstuk "Gegevensoverdracht" uitgelegd
(/ pagina 310).
RBeide noodoproepsystemen behoren tot de
standaarduitrusting van uw auto en zijn af
fabriek geactiveerd.
RHet gebruik van beide noodoproepsystemen is
gratis.
RBeide noodoproepsystemen werken alleen in
gebieden waarin de providers van het mobiele
netwerk mobiele communicatie aanbieden.
Bij beide systemen kan een onvoldoende net-
werkdekking door de providers ertoe leiden
dat een noodoproep niet wordt verstuurd.
306 MBUX multimediasysteem
Verschillen tussen het Mercedes-Benz noodoproepsysteem en het 112-noodoproepsysteem (EU eCall)
Mercedes-Benz noodoproepsysteem 112-noodoproepsysteem (EU eCall)
RHet Mercedes-Benz noodoproepsysteem is permanent bij het mobiele-
telefoonnet aangemeld.
RAutomatische en handmatige Mercedes-Benz noodoproepen worden
naar een Mercedes-Benz alarmcentrale verstuurd.
Wanneer de alarmcentrale van het Mercedes-Benz noodoproepsysteem
niet kan worden bereikt (bijvoorbeeld als gevolg van een ontbrekende
netwerkdekking), wordt automatisch de 112-noodoproep uitgevoerd.
RWanneer u ervoor kiest om het 112-noodoproepsysteem (EU eCall) te
gebruiken, dan meldt het systeem zich pas na activering van een hand-
matige of automatische noodoproep bij het mobiele-telefoonnet aan.
RHet 112-noodoproepsysteem (EU eCall) stuurt automatische en hand-
matige noodoproepen rechtstreeks naar openbare alarmcentrales.
%Het 112-noodoproepsysteem (EU eCall) in uw
auto voldoet aan de gedelegeerde verordening
EU 2017/79. De correcte en volledige wer-
king van het 112-noodoproepsysteem (EU
eCall) is afhankelijk van omstandigheden die
buiten de invloedssfeer van Mercedes-
Benz AG liggen. Hieronder vallen onder
andere de mobiele-telefoonnetwerkdekking
en de technische uitrusting van de openbare
ontvangstcentrales in de betreende landen.
%Houd er rekening mee dat bij reparaties de
originele Mercedes-Benz batterijen moeten
worden gebruikt, die zijn gecerticeerd als
onderdeel van de Gedelegeerde Verordening
EU 2017/79 (bijlage I). Andere fabrikanten
zijn ook toegestaan, op voorwaarde dat hun
accu's zijn gecerticeerd volgens Gedele-
geerde Verordening (EU) 2017/79.
Het is echter mogelijk om het Mercedes-Benz
noodoproepsysteem te deactiveren en uitsluitend
het 112-noodoproepsysteem (EU eCall) te gebrui-
ken. Deactiveringsverzoeken voor het Mercedes-
Benz noodoproepsysteem kunnen bij de lokale
dealers in behandeling worden genomen.
Mercedes-Benz adviseert de activering van het
Mercedes-Benz noodoproepsysteem om de vol-
gende redenen:
RBij noodgevallen in het buitenland kunt u ook
ondersteuning in een van de door u gesproken
talen krijgen.
REr worden meerdere overdrachtstechnolo-
gieën gebruikt om de overdracht van de onge-
valsgegevens te waarborgen en de betrouw-
baarheid van de overdracht te vergroten.
RHet Mercedes-Benz noodoproepsysteem is
permanent bij het mobiele-telefoonnet aange-
MBUX multimediasysteem 307
meld, wat voor een snelle opbouw van de
noodoproep en een snellere overdracht van de
ongevalsgegevens zorgt.
Op deze manier kunnen zo snel mogelijk maat-
regelen voor de redding, berging of het weg-
slepen in gang worden gezet.
RBij een Mercedes-Benz noodoproep worden
de ongevalsgegevens alleen met toestemming
van de klant aan de openbare alarmcentrale
doorgegeven.
Bij een automatisch geactiveerde noodoproep
waarbij geen spraakcontact aanwezig is, wor-
den de ongevalsgegevens direct naar de open-
bare alarmcentrale gestuurd.
RMocht de Mercedes-Benz alarmcentrale niet
bereikbaar zijn, dan wordt automatisch de
112-noodoproep uitgevoerd.
Overzicht van de noodoproepsystemen
Zowel het Mercedes-Benz noodoproepsysteem als
het 112-noodoproepsysteem (EU eCall) kan
belangrijke ondersteuning bieden bij het verkorten
van de tijd tussen het moment van het ongeval en
het arriveren van de reddingsdiensten op de
plaats van het ongeval. Ze ondersteunen de loca-
tiebepaling bij een moeilijk te omschrijven onge-
valsplaats.
Beide noodoproepsystemen kunnen een noodop-
roep automatisch (/ pagina 309) of handmatig
(/ pagina 310) activeren.
Een noodoproep alleen activeren voor het redden
van uzelf of anderen. Geen noodoproep bij pech
of iets dergelijks activeren.
Melding op het display
De volgende meldingen verschijnen bij beide
noodoproepsystemen op het display:
RSOS NOT READY: De auto is niet ingeschakeld
of er is een storing van het noodoproepsys-
teem aanwezig. Dit betekent niet noodzakelijk
een totale uitval van het noodoproepsysteem.
Noodoproepen kunnen nog steeds worden
verzonden.
De melding hee alleen betrekking op de auto
en houdt geen rekening met de beschikbaar-
heid van mobiele-telefoonnetten en de
Mercedes-Benz alarmcentrale.
De bedrijfsklare status van het noodoproep-
systeem van de auto is hieraan te herkennen,
dat de melding SOS NOT READY na het
inschakelen van de auto verdwijnt.
RG: De melding verschijnt op het display tij-
dens een actieve noodoproep.
%Wanneer er een storing van het noodoproep-
systeem is, zijn bijvoorbeeld een luidspreker,
microfoon, airbag of de SOS-toets defect.
Een storing van het noodoproepsysteem her-
kent u aan de volgende weergaven:
ROp het instrumentendisplay verschijnt een
overeenkomstige melding.
RDe SOS-toets blij permanent rood bran-
den.
Overzicht Mercedes-Benz noodoproepsysteem
Het Mercedes-Benz noodoproepsysteem kan
belangrijke ondersteuning bieden bij het verkorten
van de tijd tussen het moment van het ongeval en
het arriveren van de reddingsdiensten op de
plaats van het ongeval. Het ondersteunt de loca-
308 MBUX multimediasysteem
tiebepaling bij een moeilijk te omschrijven onge-
valsplaats.
De noodoproep kan automatisch (/ pagina 309)
of handmatig (/ pagina 310) worden geacti-
veerd. Een noodoproep alleen activeren voor het
redden van uzelf of anderen. Geen noodoproep bij
pech of iets dergelijks activeren.
Informatie over de regionale beschikbaarheid van
het Mercedes-Benz noodoproepsysteem is ver-
krijgbaar op: https://www.mercedes-benz-
mobile.com/extra/ecall/
Melding op het display:
De volgende meldingen verschijnen op het dis-
play:
RSOS NOT READY: De auto is niet ingeschakeld
of er is een storing van het noodoproepsys-
teem aanwezig . Dit betekent niet noodzakelijk
een totale uitval van het noodoproepsysteem.
Noodoproepen kunnen nog steeds worden
verzonden.
De melding hee alleen betrekking op de auto
en houdt geen rekening met de beschikbaar-
heid van mobiele-telefoonnetten en de
Mercedes-Benz alarmcentrale.
De bedrijfsklare status van het noodoproep-
systeem van de auto is hieraan te herkennen,
dat de melding SOS NOT READY na het
inschakelen van de auto verdwijnt.
RG: De melding verschijnt op het display tij-
dens een actieve noodoproep.
%Wanneer er een storing van het noodoproep-
systeem is, zijn bijvoorbeeld een luidspreker,
microfoon, airbag of de SOS-toets defect.
Een storing van het noodoproepsysteem her-
kent u aan de volgende weergaven:
ROp het instrumentendisplay verschijnt een
overeenkomstige melding.
RDe SOS-toets blij permanent rood bran-
den.
Automatische noodoproep activeren
Voorwaarden
RDe auto is ingeschakeld.
RDe startaccu is voldoende opgeladen.
Zowel het Mercedes-Benz noodoproepsysteem als
het 112-noodoproepsysteem (EU eCall) activeert
in de volgende gevallen automatisch een noodop-
roep:
Rbij de activering van de veiligheidssystemen
zoals airbag of gordelspanner na een ongeval
De noodoproep is geactiveerd:
REr wordt een spraakverbinding met de alarm-
centrale opgebouwd.
REr wordt een sms met ongevalsgegevens aan
de alarmcentrale gestuurd.
De SOS-toets in het bedieningspaneel dakconsole
knippert tot de noodoproep afgesloten is.
Wanneer ook geen verbinding met de openbare
alarmcentrale kan worden gemaakt, verschijnt
een overeenkomstige melding op het display.
#Het alarmnummer 112 of het betreende
lokale alarmnummer op de mobiele telefoon
invoeren.
MBUX multimediasysteem 309
Wanneer een noodoproep wordt geactiveerd:
RIndien de verkeerssituatie dit toelaat, zolang in
de auto blijven, tot de spraakverbinding met
de alarmcentrale is opgebouwd.
RDe alarmcentrale bepaalt aan de hand van de
opname van het ongeval of een ambulance
en/of de politie op de plaats van het ongeval
noodzakelijk is.
RWanneer geen inzittende antwoordt, wordt
direct een ambulance naar de auto gestuurd.
Handmatige noodoproep activeren
#Via de SOS-toets in het bedieningspaneel dak-
console: De SOS-toets ten minste een
seconde lang indrukken (/ pagina 296).
#Via de spraakbediening: De gesproken
opdrachten van de LINGUATRONIC gebruiken.
De noodoproep is geactiveerd:
REr wordt een spraakverbinding met een alarm-
centrale opgebouwd.
RIndien de verkeerssituatie dit toelaat, zolang in
de auto blijven, tot de spraakverbinding met
de alarmcentrale is opgebouwd.
RDe alarmcentrale bepaalt aan de hand van de
opname van het ongeval, of een ambulance en
de politie op de plaats van het ongeval nood-
zakelijk is.
REr wordt een sms met ongevalsgegevens aan
de alarmcentrale gestuurd.
Wanneer ook geen verbinding met de openbare
alarmcentrale kan worden gemaakt, verschijnt
een overeenkomstige melding op het mediadis-
play.
#Het alarmnummer 112 of het betreende
lokale alarmnummer op de mobiele telefoon
invoeren.
Gegevensoverdracht noodoproepsysteem
Zowel bij het Mercedes-Benz noodoproepsysteem
als bij het 112-noodoproepsysteem (EU eCall)
worden gegevens naar de Mercedes-Benz alarm-
centrale of de openbare alarmcentrale verstuurd.
Afhankelijk van het geactiveerde noodoproepsys-
teem (/ pagina 306) worden verschillende gege-
vens naar de betreende alarmcentrale verstuurd.
310 MBUX multimediasysteem
Verstuurde gegevens afhankelijk van het geactiveerde noodoproepsysteem:
Mercedes-Benz noodoproep 112-noodoproep
RDe GPS-positiegegevens van de auto
RGPS-positiegegevens van de rijroute (een paar 100 m vóór het ongeval)
RRijrichting
RVoertuigidenticatienummer
RSoort aandrijving van de auto (bijvoorbeeld benzine, CNG, LPG, elek-
trisch, waterstof)
RHet herkende aantal personen in de auto
RHandmatig of automatisch geactiveerde noodoproep
RHet tijdstip van het ongeval
RSpraakinstelling bij het multimediasysteem
RMercedes me connect beschikbaar of niet
Het hangt er van af of de oproep, indien nodig, aan de Mercedes-Benz
klantenservice kan worden doorgegeven.
RDe GPS-positiegegevens van de auto
RGPS-positiegegevens van de rijroute (een paar 100 m vóór het ongeval)
RRijrichting
RVoertuigidenticatienummer
RSoort aandrijving van de auto (bijvoorbeeld benzine, CNG, LPG, elek-
trisch, waterstof)
RHet herkende aantal personen in de auto
RHandmatig of automatisch geactiveerde noodoproep
RHet tijdstip van het ongeval
%Wanneer in de auto alleen het 112-noodop-
roepsysteem (EU eCall) geactiveerd is, wor-
den de ongevalsgegevens direct aan de open-
bare alarmcentrale doorgegeven.
MBUX multimediasysteem 311
Voor meer informatie over het verloop van het
ongeval kunnen tot een uur na het activeren van
de noodoproep de volgende maatregelen worden
genomen:
RDe actuele positie van de auto kan worden
opgeroepen.
REen spraakverbinding met de inzittenden kan
worden opgebouwd.
RNoodoproepgegevens kunnen worden opge-
roepen.
%Voor Rusland: Tot twee uur na een verstuurde
noodoproep kunnen verschillende functies,
bijvoorbeeld het ontvangen van verkeersinfor-
matie, niet worden gebruikt.
Functie van de zelfdiagnose van het noodoproep-
systeem
Uw auto controleert de werking van het noodop-
roepsysteem elke keer wanneer de auto wordt
ingeschakeld. Bij uitval van het systeem wordt u
via een tekstbericht op het instrumentendisplay
en de rode melding SOS NOT READY op het dis-
play geïnformeerd.
Controleren of binnen 30 seconden na het inscha-
kelen van de auto de rode melding SOS NOT
READY in de rechter bovenhoek van het centraal
display uitgeschakeld is. Dit betekent dat het
noodoproepsysteem de diagnose met succes
doorstaan hee.
Testmodus ERA-GLONASS starten/stoppen
Voorwaarden
RDe startaccu is voldoende opgeladen.
RDe auto is ingeschakeld.
RDe auto staat ten minste een minuut stil.
%De testmodus is op dit moment in bijvoor-
beeld de volgende landen beschikbaar:
RRusland
RWit-Rusland
RKazachstan
RArmenië
RKirgizië
#Testmodus starten: De toets ~ in het mul-
tifunctioneel stuurwiel ten minste vijf secon-
den lang indrukken.
De testmodus wordt gestart en eindigt auto-
matisch na het doorlopen van de taaltest.
#Testmodus handmatig stoppen: De auto uit-
schakelen.
De testmodus wordt onderbroken.
Informatie over de gegevensverwerking
Verwerking van persoonsgegevens via het
Mercedes-Benz noodoproepsysteem
Elke verwerking van persoonsgegevens door het
Mercedes-Benz noodoproepsysteem voldoet aan
de voorschrien van de EU-verordening
2016/679 "betreende de bescherming van
natuurlijke personen in verband met de verwer-
king van persoonsgegevens" (DS-GVO).
De gegevens worden uitsluitend door het
Mercedes-Benz noodoproepsysteem voor de red-
ding en berging bij een ongeval gebruikt.
De eigenaar van een auto die naast het 112-nood-
oproepsysteem (EU eCall) met een Mercedes-
Benz noodoproepsysteem is uitgerust, hee het
312 MBUX multimediasysteem
recht om het 112-noodoproepsysteem in plaats
van het Mercedes-Benz noodoproepsysteem te
gebruiken.
Deactiveringsverzoeken voor het Mercedes-Benz
noodoproepsysteem kunnen bij de lokale dealers
in behandeling worden genomen.
Verwerking persoonsgegevens via het 112-nood-
oproepsysteem (EU eCall)
Elke verwerking van persoonsgegevens via het
112-noodoproepsysteem (EU eCall) voldoet aan
de voorschrien van de EU-verordening
2016/679 "betreende de bescherming van
natuurlijke personen in verband met de verwer-
king van persoonsgegevens (DS-GVO)" en berust
in het bijzonder op de noodzaak van het waarbor-
gen van vitale belangen van de betreende per-
soon conform artikel 6 par.1 letter d DS-GVO.
De verwerking van dergelijke gegevens is strikt
beperkt tot het verwerken van noodoproepen aan
het uniforme Europese alarmnummer 112.
Ontvangers van gegevens
De ontvangers van gegevens die via het 112-
noodoproepsysteem (EU eCall) worden verwerkt
zijn de betreende alarmcentrales die door de
autoriteiten van het land waarin u zich bevindt zijn
aangewezen om noodoproepen aan het uniforme
alarmnummer 112 als eerste aan te nemen en te
verwerken.
Organisatie van de gegevensverwerking
Beide noodoproepsystemen zijn zo opgezet dat
aan de volgende eisen wordt voldaan:
RBuiten het systeem is het niet mogelijk om
met de in het systeemgeheugen aanwezige
gegevens een noodoproep te activeren.
RBeide noodoproepsystemen zijn niet traceer-
baar en tijdens het normale gebruik vindt geen
permanente tracering plaats.
RDe gegevens in het interne geheugen van het
systeem worden automatisch en continu
gewist.
RDe gegevens over de locatie van de auto in het
interne geheugen van het systeem worden
continu overschreven, zodat altijd ten hoogste
de drie laatste actuele locaties van de auto,
die voor de normale werking van het systeem
noodzakelijk zijn, beschikbaar zijn.
RHet protocol van de werkgegevens van de
beide noodoproepsystemen wordt uiterlijk zo
lang bewaard als noodzakelijk is om aan de
doelstelling voor de handhaving van de nood-
oproep te kunnen voldoen, echter niet langer
dan 13 uur na het tijdstip waarop een noodop-
roep werd geactiveerd.
Rechten van de door de gegevensverwerking
getroen personen
De door de gegevensverwerking getroen per-
soon (de autobezitter) hee het recht op toegang
tot de gegevens en kan eventueel het corrigeren,
wissen of blokkeren verlangen van gegevens die
hem of haar betreen en waarvan de verwerking
niet aan de voorschrien van de DS-GVO voldoet.
Elke conform deze verordening uitgevoerde cor-
rectie, wissing of blokkering moet derden waaraan
de gegevens werden verstuurd worden medege-
deeld, voor zover dit niet onmogelijk is en geen
onevenredige inspanningen vereist.
De door de gegevensverwerking getroen per-
soon hee het recht om bij de verantwoordelijke
instantie een klacht in te dienen wanneer deze
van mening is dat door de verwerking van zijn per-
soonsgegevens zijn rechten zijn aangetast.
MBUX multimediasysteem 313
Het bevoegd contactpunt voor de verwerking van
toegangsrechten: Gevolmachtigde voor de gege-
vensbeveiliging, Daimler AG, HPC G353, D-70546
Stuttgart, Duitsland
Radio & media
Overzicht symbolen en functies in het menu Media
Symbool Omschrijving Functie
6Play Selecteren om de weergave te starten of voort te zetten.
8Pauze Selecteren om de weergave te pauzeren.
:Titel herhalen Selecteren om de actuele titel of de actieve playlist te herhalen.
REenmaal selecteren: De actieve playlist wordt herhaald.
RTweemaal selecteren: De actuele titel wordt herhaald.
RDriemaal selecteren: De functie wordt gedeactiveerd.
9Randomweergave Selecteren om de titels in willekeurige volgorde af te spelen.
û/üVooruit- of terugspringen Selecteren om naar de volgende of vorige titel te springen.
314 MBUX multimediasysteem
Symbool Omschrijving Functie
ßOpties Selecteren om extra opties weer te geven.
5Categorieën Selecteren om beschikbare categorieën (bijvoorbeeld weergavelijsten, albums, arties-
ten, enzovoort) te laten weergeven of te doorzoeken.
ªZoeken Selecteren om het actieve menu te doorzoeken. Er kan bijvoorbeeld naar artiesten,
genres of stemmingen worden gezocht.
ZInstellingen Selecteren om instellingen uit te voeren.
©Home Selecteren om terug te gaan naar het homescreen.
jBerichten Selecteren om berichten op te roepen.
2Volledig scherm Selecteren om naar de modus volledig beeld te wisselen.
In het menu Media zijn de volgende functies en
instellingen beschikbaar:
RExterne gegevensdrager met het multimedia-
systeem verbinden (bijvoorbeeld via usb of
Bluetooth®)
RWeergave van audio- of videobestanden
ROnline-muziek streamen Bluetooth® audioapparatuur voor de mediaweer-
gave autoriseren
Voorwaarden
ROp het multimediasysteem en op de audioap-
paratuur is Bluetooth® ingeschakeld.
MBUX multimediasysteem 315
RDe audioapparatuur ondersteunt de Blue-
tooth® audioproelen A2DP en AVRCP.
RDe audioapparatuur is voor andere apparatuur
"zichtbaar".
Multimediasysteem:
4© 5Media 5Bluetooth 5ª
Via Bluetooth® Audio kunt u de muziekbestanden
van een externe gegevensdrager, bijvoorbeeld uw
smartphone, via het MBUX multimediasysteem
laten weergeven.
#De externe gegevensdrager bij het MBUX mul-
timediasysteem autoriseren, om audiobestan-
den via het multimediasysteem af te spelen.
Nieuwe Bluetooth®-audioapparatuur autoriseren
#Nw. apparaat verbinden selecteren.
#Audioapparatuur selecteren.
De autorisatie wordt gestart. Op het multime-
diasysteem en op de mobiele telefoon ver-
schijnt een code.
#Wanneer de codes identiek zijn, dit op de
audioapparatuur bevestigen.
#Alleen als Bluetooth Audio-apparaat selecte-
ren.
De Bluetooth®-audioapparatuur wordt met het
multimediasysteem verbonden.
Al geautoriseerde Bluetooth®-audioapparatuur
verbinden
#Bluetooth® audioapparatuur uit de lijst selec-
teren.
De verbinding wordt opgebouwd.
316 MBUX multimediasysteem
Overzicht van de symbolen en functies in het menu Radio
Symbool Omschrijving Functie
©Home Selecteren om terug te gaan naar het homescreen.
jBerichten Selecteren om berichten op te roepen.
û/üVooruit- of terugspringen Selecteren om naar de volgende of vorige zender te springen.
ZInstellingen Selecteren om nog meer opties op te roepen. Er kunnen bijvoorbeeld instellingen van
de volgende extra functies worden uitgevoerd:
RNavigatie- en verkeersinformatie
RFrequentie vast functie
RExtra radiotekst
RNoodwaarschuwingen
De instelmogelijkheden zijn afhankelijk van het betreende land.
2Volledig scherm Selecteren om naar de DAB Slideshow te wisselen.
Deze functie is niet in alle landen beschikbaar.
8Geluidsuitschakelfunctie Selecteren om het geluid uit te schakelen.
fZender opslaan Selecteren om een zender in het zendergeheugen op te slaan.
MBUX multimediasysteem 317
Symbool Omschrijving Functie
4Zenderlijst Selecteren om de zenderlijst te laten weergeven.
ªZoeken Selecteren om het actieve menu te doorzoeken. Er kan bijvoorbeeld naar artiesten,
genres of stemmingen worden gezocht.
Extra functies van de TuneIn radio
%Bij het gebruik van de TuneIn radio kunnen
grote hoeveelheden data worden overge-
bracht.
Symbool Omschrijving Functie
ZInstellingen In het menu TuneIn radio zijn de volgende extra
instellingen beschikbaar:
RStream selecteren
RTuneIn Account aan- of afmelden
ßFavorieten Tijdens de weergave selecteren, om de actueel
ingestelde zender als favoriet op te slaan.
318 MBUX multimediasysteem
Symbool Omschrijving Functie
6/8Afspelen/pauze Selecteren om de weergave te starten, stoppen of
voort te zetten.
5Browsen Selecteren om een categorie en vervolgens een
radiozender te selecteren.
Afhankelijk van de geselecteerde frequentieband
kunt u over verschillende functies beschikken.
Selecteer de gewenste frequentieband in de kop-
regel van het radiomenu.
TuneIn radio oproepen
Voorwaarden
REen Mercedes me-account is beschikbaar.
RDe auto is gekoppeld aan het Mercedes me-
account.
RDe dienst TuneIn radio kan in de Mercedes
me-Portal worden geactiveerd.
RGegevensvolume is aanwezig.
Afhankelijk van het betreende land moet dit
worden aangekocht.
REr is een snelle internetverbinding voor een
storingsvrije overdracht aanwezig.
%Nieuw gegevensvolume kan tegen betaling via
de Mercedes me-Portal direct bij een provi-
der van een mobiel netwerk worden aange-
scha.
%De functies en Services zijn afhankelijk van
het betreende land. Voor meer informatie
hierover contact opnemen met een
Mercedes-Benz-servicewerkplaats.
Multimediasysteem:
4© 5Radio
#TuneIn Radio selecteren.
Het TuneIn menu verschijnt. U hoort de laatst
ingestelde zender.
%De verbindingskwaliteit is afhankelijk van de
plaatselijke ontvangst van het mobiele-tele-
foonnet.
Klankinstellingen
Overzicht functies in soundmenu
De beschikbare instelmogelijkheden en functies
zijn afhankelijk van het gemonteerde sound sys-
tem. Welk sound system in uw auto is ingebouwd,
vindt u in de digitale handleiding.
Standard sound system en Advanced sound sys-
tem
De volgende functies zijn beschikbaar:
REqualizer
MBUX multimediasysteem 319
-Hoge, midden en bassen
RBalans en fader
RVolume
-Automatische aanpassing
Burmester® surround sound system en Burmes-
ter® High-End 3D-surround sound system
De volgende functies zijn beschikbaar:
REqualizer
-Hoge, midden en bassen
RBalans en fader
RGeluidsfocus
RVIP-stoel ( alleen Burmester® High-End 3D-
surround sound system)
RGeluidsproelen
RVolume
-Automatische aanpassing
320 MBUX multimediasysteem
Weergave onderhoudsinterval ASSYST PLUS
Werking van de weergave onderhoudsinterval
ASSYST PLUS
De weergave van het onderhoudsinterval ASSYST
PLUS informeert u op het instrumentendisplay
over de volgende reguliere onderhoudstermijn.
Afhankelijk van de gebruiksomstandigheden van
de auto wordt de resterende tijd of de resterende
afstand tot de onderhoudstermijn weergegeven.
Met de terugtoets G in het stuurwiel kunt u de
onderhoudsindicator verbergen.
Informatie met betrekking tot het onderhoud van
uw auto is verkrijgbaar bij een gekwaliceerde
werkplaats, bijvoorbeeld een Mercedes-Benz-ser-
vicewerkplaats (/ pagina 34).
Onderhoudstermijn weergeven
Boordcomputer:
4Service 5ASSYST PLUS
De volgende onderhoudstermijn wordt weergege-
ven.
#Weergave verlaten: De terugtoets G in het
stuurwiel indrukken.
Ook de volgende uitgebreide informatie lezen:
RDe boordcomputer bedienen (/ pagina 264).
Informatie over het regelmatig uitvoeren van
onderhoudswerkzaamheden
*AANWIJZING Voortijdige slijtage door niet
aanhouden van de onderhoudstermijn
Niet tijdig of onvolledig uitgevoerde onder-
houdswerkzaamheden kunnen leiden tot ver-
hoogde slijtage en schade aan de auto.
#De voorgeschreven onderhoudsinterval-
len aanhouden.
#De voorgeschreven onderhoudswerk-
zaamheden laten uitvoeren bij een
gekwaliceerde werkplaats.
*AANWIJZING Onherstelbare schade aan
de hoogspanningsaccu door niet-uitge-
voerde onderhoudswerkzaamheden
De hoogspanningsaccu is onderhevig aan slij-
tage. Niet tijdig uitgevoerde onderhoudswerk-
zaamheden kunnen leiden tot onherstelbare
schade aan de hoogspanningsaccu.
#De waarschuwingsmeldingen over de
hoogspanningsaccu altijd in acht nemen
en meteen naar een gekwaliceerde
werkplaats gaan.
#De benodigde onderhoudswerkzaamhe-
den aan de hoogspanningsaccu bij een
gekwaliceerde werkplaats laten uitvoe-
ren.
Aanwijzingen met betrekking tot bijzondere onder-
houdsmaatregelen
Het voorgeschreven onderhoudsinterval is afge-
stemd op normale bedrijfsomstandigheden van de
auto. Bij zwaardere bedrijfsomstandigheden of
zwaardere belasting van de auto laat u de onder-
houdswerkzaamheden vaker dan voorgeschreven
Onderhoud en verzorging 321
uitvoeren. Dat is bijvoorbeeld het geval bij veelvul-
dig gebruik in bergachtig gebied of op slechtere
straten.
Bij deze of vergelijkbare bedrijfsomstandigheden
bijvoorbeeld het interieurlter vaker laten vervan-
gen. Bij hogere belastingen de banden vaker con-
troleren. Meer informatie is verkrijgbaar in een
gekwaliceerde werkplaats.
De weergave van het onderhoudsinterval ASSYST
PLUS is slechts een hulpmiddel. De bestuurder
van de auto is zelf verantwoordelijk voor het even-
tueel vaker dan voorgeschreven uitvoeren van
onderhoudswerkzaamheden wanneer de bedrijfs-
omstandigheden en/of belastingen daartoe aan-
leiding geven.
Standtijd met accukabels losgemaakt
De weergave van het onderhoudsinterval ASSYST
PLUS berekent de onderhoudstermijn alleen wan-
neer de accukabels aangesloten zijn.
#Vóór het losmaken van de accukabels de
onderhoudstermijn op het instrumentendisplay
laten weergeven en noteren (/ pagina 321).
Onderhoudsmanagement
Aanwijzingen met betrekking tot het onderhouds-
management
Wanneer de dienst onderhoudsmanagement geac-
tiveerd is, worden automatisch de relevante gege-
vens verzonden aan de Mercedes-Benz klanten-
service.
De klantenservice gee de informatie door aan de
Service Partner die door u op de website van
Mercedes me onder: http://www.mercedes.me
is opgeslagen. Daardoor verkrijgt u individuele
adviezen voor het onderhoud van de auto.
%De berekening van het optimale verzendtijd-
stip van de onderhoudsvraag aan de Service
Partner is afhankelijk van technische beper-
kingen. Deze kunnen ervoor zorgen dat het
onderhoudsadvies als te vroeg of te laat wordt
waargenomen, of in het geheel niet plaats-
vindt. In dat geval kunt u via de onderhouds-
herinnering in het multimediasysteem eenvou-
dig een onderhoudsafspraak maken met de
klantenservice.
%Het onderhoudsmanagement en de onder-
houdsherinnering in het multimediasysteem
zijn niet in elk land beschikbaar. Bij een
Mercedes-Benz-servicewerkplaats informeren
of deze functie in uw land beschikbaar is.
Verstuurde gegevens bij gebruik van onderhouds-
management
Wanneer de service geactiveerd is, worden auto-
matisch relevante gegevens voor het vastleggen
van de noodzakelijke onderhoudswerkzaamheden
en het herkennen en verhelpen van storingen ver-
zonden.
Meer informatie over de gegevensoverdracht is te
vinden in de privacyverklaringen van de Mercedes
me connect services. Deze vindt u op: http://
www.mercedes.me onder "Mijn Mercedes me
account", "Gebruiksvoorwaarden".
%Het onderhoudsmanagement en de onder-
houdsherinnering in het multimediasysteem
zijn niet in elk land beschikbaar.
322 Onderhoud en verzorging
Telediagnose
Aanwijzingen met betrekking tot telediagnose
%De dienst is niet in alle landen beschikbaar.
De auto kan herkennen dat bepaalde slijtagedelen
moeten worden vervangen, of dat er functiestorin-
gen zijn opgetreden aan voertuigsystemen. Wan-
neer de dienst Telediagnose geactiveerd is, wor-
den automatisch de relevante gegevens verzon-
den aan de fabrikant. Wanneer door de zelfdiag-
nose van de voertuigsystemen storingen worden
herkend, verstuurt het systeem afhankelijk van de
herkende storingen instructies naar de Mercedes-
Benz klantenservice. De klantenservice gee de
informatie door aan de Service Partner die door u
op de website van Mercedes me onder: http://
www.mercedes.me is opgeslagen.
Bij enkele functiestoringen kan in het multimedia-
systeem de melding verschijnen dat een functie-
storing is herkend, met het verzoek contact op te
nemen met de Mercedes-Benz klantenservice.
Vanuit deze melding kan direct worden gebeld
met de klantenservice om hulp te verkrijgen.
%Het doorgeven van een bericht aan het multi-
mediasysteem is afhankelijk van het land, het
voertuigtype en de uitrusting en vereist een
snelle gegevensverbinding – de provider hee
hier geen invloed op.
%Een betrouwbare storingsherkenning is afhan-
kelijk van technische beperkingen. Daarom
kan slechts een beperkt aantal storingen wor-
den herkend en een beperkt aantal instructies
worden doorgegeven aan de klantenservice
en de Service Partner. Mercedes-Benz AG
werkt continu aan de uitbreiding van deze
service. De storingsherkenning is afhankelijk
van het land, het voertuigtype en de uitrus-
ting.
Verstuurde gegevens bij gebruik van telediagnose
Wanneer de service geactiveerd is, worden auto-
matisch relevante gegevens voor het vastleggen
van de noodzakelijke onderhoudswerkzaamheden
en het herkennen en verhelpen van storingen ver-
zonden.
Meer informatie over de gegevensoverdracht is te
vinden in de privacyverklaringen van de Mercedes
me connect services. Deze vindt u op: http://
www.mercedes.me onder "Mijn Mercedes me
account", "Gebruiksvoorwaarden".
%De omvang van de verstuurde gegevens is
afhankelijk van het voertuigtype en van de uit-
rusting. Door technische omstandigheden zijn
niet alle gegevens op elk moment beschik-
baar.
Motorruimte
Actieve motorkap (voetgangersbescherming)
Functie van de actieve motorkap (voetgangers-
bescherming)
In bepaalde ongevalssituaties kan het gevaar voor
letsel voor voetgangers door het activeren van de
actieve motorkap worden gereduceerd. Het ach-
terste gedeelte van de motorkap wordt circa
70 mm omhooggebracht.
De geactiveerde actieve motorkap voor de rit naar
de werkplaats zelf terugzetten (/ pagina 324).
Bij geactiveerde actieve motorkap kan de voetgan-
gersbescherming beperkt zijn.
Onderhoud en verzorging 323
Bij een gekwaliceerde werkplaats de volledige
functionaliteit van de actieve motorkap laten her-
stellen.
Actieve motorkap terugzetten
&WAARSCHUWING Gevaar voor brandwon-
den door hete onderdelen in de motor-
ruimte
Bepaalde onderdelen in de motorruimte kun-
nen zeer heet zijn, bijvoorbeeld het aandrijf-
systeem en de radiateur.
#Het aandrijfsysteem laten afkoelen en
alleen de hierna beschreven onderdelen
aanraken.
#De actieve motorkap 1 bij het scharnier aan
beide zijden (pijlen) met de vlakke hand
omlaagdrukken.
Daarbij wordt het stelelement drukloos en kan
een sissend geluid optreden.
De motorkap moet aangrijpen.
#Wanneer de actieve motorkap 1 aan de ach-
terzijde bij het scharnier iets kan worden
opgetild, de handeling herhalen totdat de
motorkap correct aangrijpt.
Motorkap openen en sluiten
&GEVAAR Levensgeaar bij het uitvoeren van
onderhoudswerken tijdens het laadproces
Tijdens het laadproces staat het hogevollt-
boordnet onder hoge elektrische spanning.
#Tijdens het laadproces geen onder-
houdswerken uitvoeren.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen
door ontgrendelde motorkap tijdens het
rijden
De motorkap kan zich openen en het zicht
belemmeren.
#Nooit de motorkap ontgrendelen tijdens
het rijden.
#Voor iedere rit controleren dat de motor-
kap vergrendeld is.
324 Onderhoud en verzorging
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen
en letsel bij het openen en sluiten van de
motorkap
De motorkap kan plotseling in de eindstand
vallen.
Voor personen die zich in het draaibereik van
de motorkap bevinden bestaat gevaar voor let-
sel!
#Als een persoon zich in het zwenkbereik
bevindt, de motorkap niet openen of slui-
ten.
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel door
oververhitte auto
Wanneer u de motorkap bij een oververhitte
auto of een brand in de motorruimte opent,
kunnen zich de volgende situaties voordoen:
RU kunt met hete gassen in contact komen.
RU kunt met andere ontsnappende, hete
bedrijfsstoen in aanraking komen.
#Bij een oververhitting of brand in de
motorruimte de motorkap gesloten hou-
den en de brandweer waarschuwen.
#De oververhitte auto eerst laten afkoe-
len, als de motorkap moet worden
geopend.
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel door
bewegende delen
Bestanddelen in de motorruimte kunnen ook
bij uitgeschakeld aandrijfsysteem blijven wer-
ken of plotseling in werking treden.
Het volgende in acht nemen als de motorkap
moet worden geopend:
#De auto uitschakelen.
#Nooit in de gevarenzone van bewegende
onderdelen, bijvoorbeeld het draaibereik
van de ventilator, grijpen.
#Sieraden en horloges afdoen.
#Kledingstukken en haren uit de buurt van
bewegende delen houden.
&WAARSCHUWING Gevaar voor brandwon-
den door hete onderdelen in de motor-
ruimte
Bepaalde onderdelen in de motorruimte kun-
nen zeer heet zijn, bijvoorbeeld het aandrijf-
systeem en de radiateur.
#Het aandrijfsysteem laten afkoelen en
alleen de hierna beschreven onderdelen
aanraken.
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel door
het gebruik van de ruitenwissers bij geo-
pende motorkap
Als de ruitenwissers zich in beweging zetten
als de motorkap geopend is, kunt u bekneld
raken in de wisserstangen.
#Altijd eerst de ruitenwissers en de auto
uitschakelen wanneer de motorkap moet
worden geopend.
Onderhoud en verzorging 325
Motorkap openen
#Om de motorkap te ontgrendelen aan de
handgreep 1 trekken.
#De gele handgreep 1 van het motorkapslot
met de hand (rug van de hand boven) naar
links tot aan de aanslag drukken. De motorkap
optillen, tot deze zelfstandig door de gasdruk-
veren omhoog wordt gebracht.
Motorkap sluiten
#De motorkap omlaagbrengen en vanaf een
hoogte van circa 20 cm laten vallen.
#Wanneer de motorkap nog iets kan worden
opgetild, de motorkap opnieuw openen en met
iets meer snelheid laten dichtvallen, tot hij
correct vergrendelt.
Koelvloeistofniveau controleren
&WAARSCHUWING Gevaar voor verbran-
ding door hete koelvloeistof
Als u het afsluitdop opent terwijl het aandrijf-
systeem op bedrijfstemperatuur is, kunt u zich
verbranden.
#Laat de motor afkoelen alvorens de
afsluitdop te openen.
#Bij het openen een veiligheidsbril en
handschoenen dragen.
#Om de druk te laten ontsnappen, opent u
langzaam de afsluitdop.
#De koelvloeistof alleen bij een gekwaliceerde
werkplaats laten controleren of bijvullen.
326 Onderhoud en verzorging
Ruitensproeierinstallatie bijvullen
&WAARSCHUWING Gevaar voor brandwon-
den door hete onderdelen in de motor-
ruimte
Bepaalde onderdelen in de motorruimte kun-
nen zeer heet zijn, bijvoorbeeld het aandrijf-
systeem en de radiateur.
#Het aandrijfsysteem laten afkoelen en
alleen de hierna beschreven onderdelen
aanraken.
&WAARSCHUWING Gevaar voor brand en
letsel door ruitensproeiervloeistofconcen-
traat
Ruitensproeiervloeistofconcentraat is licht
ontvlambaar.
#Vuur, open licht, roken en vonkvorming
vermijden bij het werken met het ruiten-
sproeiervloeistofconcentraat.
#De afsluitdop 1 aan de lip lostrekken.
#Ruitensproeiervloeistof bijvullen.
%Meer informatie over ruitreinigingsmiddelen
(/ pagina 384)
Lucht-waterkanaal vrijhouden
#Het gebied tussen de motorkap en de voorruit
vrijhouden van afzettingen, bijvoorbeeld ijs,
sneeuw of bladeren.
Reiniging en verzorging
Aanwijzingen met betrekking tot het auto wassen
in een wasstraat
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen
door verminderde remwerking na het auto
wassen
Nadat de auto is gewassen, hebben de rem-
men een verminderde remwerking.
#Nadat de auto is gewassen, rekening
houdend met de verkeerssituatie, voor-
zichtig afremmen tot de volledige rem-
werking weer aanwezig is.
Onderhoud en verzorging 327
*AANWIJZING Beschadiging door zelfstan-
dig remmen
Wanneer een van de volgende functies inge-
schakeld is, remt de auto in bepaalde situaties
automatisch:
RActive Brake Assist System
RActieve afstandsassistent DISTRONIC
RHOLD-functie
RActieve parkeerassistent
Om schade aan de auto te vermijden, deze
systemen in de volgende of vergelijkbare situ-
aties uitschakelen:
#Bij het slepen.
#In de wasstraat.
*AANWIJZING Beschadigingen als gevolg
van ongeschikte wasstraat
#Voor het inrijden van een wasstraat con-
troleren of de wasstraat geschikt is voor
de afmetingen van de auto.
#Erop letten dat er voldoende bodemvrij-
heid tussen de bodemplaat en de gelei-
derails van de wasstraat aanwezig is.
#Erop letten dat de doorgangsbreedte van
de wasstraat, met name de breedte van
de geleiderails, voldoende is.
Om schade aan de auto te vermijden, het vol-
gende in acht nemen bij gebruik van een was-
straat:
RDe actieve afstandsassistent DISTRONIC is
uitgeschakeld.
RDe HOLD-functie is uitgeschakeld.
RDe 360°-camera of de achteruitrijcamera is
uitgeschakeld.
RDe zijruiten en het schuifdak zijn volledig
gesloten.
RDe aanjager van de ventilatie en de verwar-
ming is uitgeschakeld.
RDe schakelaar van de ruitenwissers staat in de
stand g.
RDe sleutel is ten minste 3 m van de auto ver-
wijderd. Anders kan de achterklep onbedoeld
opengaan.
RBij wasstraten met sleepinstallatie:
-De neutraalstand i is ingeschakeld.
-Wanneer u de auto tijdens het wassen wilt
verlaten, erop letten dat de sleutel zich in
de auto bevindt. Anders wordt de parkeer-
stand j automatisch ingeschakeld.
%Door na het auto wassen de wax van de voor-
ruit en de ruitenwisserrubbers te verwijderen,
wordt streepvorming voorkomen en worden
wisgeluiden gereduceerd.
Wasstraatmodus
In de wasstraatmodus is de auto voorbereid voor
het binnenrijden van een wasstraat. De wasstraat-
modus kan tot een snelheid van 20 km/h worden
geactiveerd (/ pagina 329).
Bij activering van de wasstraatmodus worden de
volgende instellingen uitgevoerd:
RDe buitenspiegels worden ingeklapt.
328 Onderhoud en verzorging
ROm het automatisch in werking treden van de
ruitensproeierinstallatie te voorkomen, wordt
de regensensor gedeactiveerd.
RDe achterruitenwisser wordt gedeactiveerd.
RDe zijruiten en het schuifdak worden eventu-
eel gesloten.
RDe airconditioning wordt op luchtrecirculatie
ingesteld.
RDe PARKTRONIC-parkeerassistent wordt
gedeactiveerd.
RAuto's met 360°-camera: Na circa acht
seconden wordt het frontbeeld weergegeven.
Wanneer een van de instellingen niet kan worden
uitgevoerd, wordt dit door een % achter de
betreende instelling weergegeven.
Boven een snelheid van 20 km/h wordt de was-
straatmodus automatisch gedeactiveerd.
Bij deactivering van de wasstraatmodus worden
de volgende instellingen weer teruggezet:
RDe buitenspiegels klappen uit.
RDe regensensor wordt geactiveerd.
RDe achterruitenwisser wordt geactiveerd.
RDe airconditioning wordt op buitenlucht inge-
steld.
RDe PARKTRONIC-parkeerassistent wordt naar
de daarvoor geselecteerde instelling terugge-
zet.
RDe zijruiten en het schuifdak blijven gesloten.
RAuto's met 360°-camera: Het frontbeeld
wordt vanaf een snelheid van 18 km/h uitge-
schakeld.
Wasstraatmodus in- en uitschakelen
Voorwaarden
RDe auto staat stil.
RDe motor draait.
Multimediasysteem:
4© 5Instellingen 5Snelle toegang
Wasstraatmodus inschakelen
#Wasstraatmodus selecteren.
#Start selecteren.
Wanneer een van de instellingen niet kan worden
uitgevoerd, wordt dit door een % achter de
betreende instelling weergegeven.
%Voor een overzicht van de instellingen die bij
het inschakelen van de wasstraatmodus wor-
den uitgevoerd (/ pagina 327).
Wasstraatmodus uitschakelen
#Stop selecteren.
De instellingen van de wasstraatmodus wor-
den teruggezet.
%De wasstraatmodus wordt automatisch
gedeactiveerd zodra een snelheid van
20 km/h wordt overschreden.
Aanwijzingen met betrekking tot het gebruik van
een hogedrukreiniger
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen
bij gebruik van een hogedrukreiniger met
rondstraalsproeier
De waterstraal kan niet zichtbare schade ver-
oorzaken.
Onderhoud en verzorging 329
Beschadigde onderdelen kunnen onverwachts
uitvallen.
#Geen hogedrukreiniger met rondstraals-
proeiers gebruiken.
#Beschadigde banden of onderdelen van
het onderstel direct laten vervangen.
Om schade aan de auto te vermijden, het vol-
gende in acht nemen bij gebruik van een hoge-
drukreiniger:
RDe sleutel is ten minste 3 m van de auto ver-
wijderd. Anders kan de achterklep onbedoeld
opengaan.
REen minimale afstand van 30 cm tot de auto
aanhouden.
RAuto's met decorfolie: Onderdelen van de auto
zijn bedekt met een decorfolie. Een minimale
afstand van 70 cm tussen de met folie
bedekte delen van de auto en de sproeier-
mond van de hogedrukreiniger aanhouden. De
sproeier van de hogedrukreiniger tijdens de
reiniging bewegen. De watertemperatuur van
de hogedrukreiniger mag niet hoger zijn dan
60 °C.
RDe opgaven over de correcte afstand in de
handleiding van de fabrikant van de hogedruk-
reiniger in acht nemen.
RDe sproeier van de hogedrukreiniger niet
rechtstreeks op gevoelige onderdelen richten,
zoals banden, kieren, elektrische onderdelen,
accu's, lichtbronnen en ventilatieroosters.
Auto met de hand wassen
De wettelijke bepalingen in acht nemen, in som-
mige landen is het met de hand wassen bijvoor-
beeld alleen toegestaan bij speciale wasplaatsen.
#Een mild schoonmaakmiddel, bijvoorbeeld
autoshampoo, gebruiken.
#De auto met lauw water en een zachte auto-
spons wassen. De auto daarbij niet aan direct
invallend zonlicht blootstellen.
#De auto voorzichtig met water afspoelen en
met een zeem afdrogen.
%De aanwijzingen met betrekking tot de verzor-
ging van onderdelen van de auto in acht
nemen (/ pagina 332).
Aanwijzingen met betrekking tot de verzorging van
lak en matte lak
Om beschadigingen van de lak en beïnvloeding
van de rijassistentiesystemen te vermijden, de vol-
gende aanwijzingen in acht nemen:
Lak
RDode insecten: Met insectenverwijderaar
inweken en vervolgens afspoelen.
RVogeluitwerpselen: Met water inweken en ver-
volgens afspoelen.
RBoomhars, olie, brandstof en vet: met een in
wasbenzine of aanstekervloeistof gedrenkte
doek door licht wrijven verwijderen.
RKoelvloeistof en remvloeistof: Met een voch-
tige doek en schoon water verwijderen.
RTeerspatten: Teerverwijderingsmiddel gebrui-
ken.
RWax: Siliconenverwijderaar gebruiken.
RGeen stickers, folie of iets dergelijks aanbren-
gen. Het aanbrengen van folie op de bumpers
uitsluitend bij een gekwaliceerde werkplaats
laten uitvoeren.
330 Onderhoud en verzorging
RVervuiling indien mogelijk direct verwijderen.
Matte lak
RAlleen voor Mercedes-Benz goedgekeurde ver-
zorgingsmiddelen gebruiken.
RGeen stickers, folie of iets dergelijks aanbren-
gen. Het aanbrengen van folie op de bumpers
uitsluitend bij een gekwaliceerde werkplaats
laten uitvoeren.
RDe auto en de lichtmetalen velgen niet
poetsen.
RUitsluitend wasstraten gebruiken die voldoen
aan de huidige stand van de techniek.
RIn wasstraten geen wasprogramma's met een
aansluitende behandeling met hete wax
gebruiken.
RGeen cleaners, schuur-/polijstproducten of
glansconserveringsmiddelen, bijvoorbeeld
wax, gebruiken.
Bij lakschade:
RLakwerkzaamheden uitsluitend laten uitvoeren
bij een gekwaliceerde werkplaats.
RDe werking van de radarsensoren controleren
(/ pagina 209).
Aanwijzingen met betrekking tot het reinigen van
decorfolie
Neem de „Aanwijzingen voor lak- en matlakonder-
houd“ (/ pagina 330) in acht. Deze aanwijzingen
gelden ook voor matte decorfolie.
Om schade te vermijden de aanwijzingen met
betrekking tot de reiniging van decorfolie in acht
nemen.
Reiniging
RVoor het reinigen veel water en een mild reini-
gingsmiddel zonder toevoegingen of schu-
rende stoen gebruiken, bijvoorbeeld een voor
Mercedes-Benz goedgekeurde autoshampoo.
RVervuiling indien mogelijk direct verwijderen.
Om te voorkomen dat de decorfolie onherstel-
baar beschadigd raakt, sterk wrijven vermij-
den.
RBij vervuiling in het oppervlak of een doe
decorfolie: Het voor Mercedes-Benz geadvi-
seerde en vrijgegeven reinigingsmiddel Paint
Cleaner gebruiken.
RDode insecten: Met insectenverwijderaar
inweken en vervolgens afspoelen.
RVogeluitwerpselen: Met water inweken en ver-
volgens afspoelen.
ROm watervlekken te vermijden, een auto die
van folie is voorzien na het wassen altijd met
een zachte, goed absorberende doek drogen.
Schade aan de decorfolie vermijden
RDe levensduur en de kleurechtheid van decor-
folie kan door de volgende zaken worden beïn-
vloed:
-Zonlicht
-Temperatuur, bijvoorbeeld door de aanja-
ger
-Weersomstandigheden
-Steenslag en vervuiling
-Chemische reinigingsmiddelen
-Vethoudende stoen
Onderhoud en verzorging 331
RGeen poetsmiddelen op matte decorfolie
gebruiken. Poetsen leidt ertoe dat het opper-
vlak gaat glanzen.
RMatte decorfolie of structuurfolie niet met wax
behandelen. Hierdoor kunnen vlekken ont-
staan die niet kunnen worden verwijderd.
Krassen, agressieve aanslag, vlekken door invloe-
den van buitenaf en beschadigingen die ontstaan
zijn door niet deskundige verzorging kunnen niet
altijd worden hersteld. In dit geval contact opne-
men met een gekwaliceerde werkplaats.
Informatie over speciale verzorgings- en reini-
gingsmiddelen is verkrijgbaar bij de fabrikant.
Bij met folie bedekte oppervlakken kunnen na het
verwijderen van decorfolie optische verschillen
optreden met de oppervlakken die niet door
decorfolie beschermd waren.
%Werkzaamheden of reparaties aan decorfolie
bij een gekwaliceerde werkplaats laten uit-
voeren, bijvoorbeeld een Mercedes-Benz-ser-
vicewerkplaats.
Aanwijzingen met betrekking tot de verzorging van
onderdelen van de auto
&WAARSCHUWING Inklemgevaar door inge-
schakelde ruitenwissers bij het reinigen
van de voorruit
Als de ruitenwissers zich tijdens het reinigen
van de voorruit of van de ruitenwisserbladen in
beweging zetten, kunt u bekneld raken.
#Alvorens de voorruit of de ruitenwisser-
bladen te reinigen, altijd de ruitenwissers
en het aandrijfsysteem uitschakelen.
Om schade aan de auto te vermijden, de aanwij-
zingen met betrekking tot reiniging en verzorging
van de volgende onderdelen van de auto in acht
nemen:
Wielen en velgen
RWater en een zuurvrije velgreiniger gebruiken.
RVoor het verwijderen van remstof geen zuur-
houdende velgreiniger gebruiken. Anders wor-
den eventueel de wielbouten en onderdelen
van de remmen beschadigd.
RTer vermijding van corrosievorming op de rem-
schijven en remblokken na het reinigen enkele
minuten rijden en de auto dan pas parkeren.
De remschijven en remblokken worden warm
en drogen.
Ruiten
*AANWIJZING Beschadiging van elektroni-
sche onderdelen door overmatig binnen-
dringen van vloeistoen
Bij het reinigen van de ruiten van binnenuit
kunnen naar beneden stromende vloeistoen,
bijv.reinigingsmiddelen of water, achter bekle-
dingsonderdelen van het voertuiginterieur
terechtkomen en schade aan elektronische
onderdelen veroorzaken.
#Gebruik reinigingsmiddelen zo spaar-
zaam mogelijk.
#Vang gemorste vloeistoen onmiddellijk
op.
RDe ruiten aan de binnen- en buitenzijde met
een vochtige doek en een door Mercedes-
Benz geadviseerd reinigingsmiddel reinigen.
332 Onderhoud en verzorging
RVoor het reinigen van de binnenzijde geen
droge doeken, schuurmiddelen of oplosmidde-
len bevattende reinigingsmiddelen gebruiken.
%Na het vervangen van de ruitenwisserbladen
of de behandeling van de auto met wax de
voorruit grondig met voor Mercedes-Benz
geadviseerde reinigingsmiddelen reinigen. Het
niet in acht nemen van de gebruiksvoorschrif-
ten kan tot schade, smeersporen of verblin-
dende gedeeltes leiden.
%Condens of vuil op de buitenzijde van de voor-
ruit ter plaatse van de multifunctionele
camera verwijderen. Anders kunnen rijsyste-
men en rijveiligheidssystemen worden beïn-
vloed of uitvallen (/ pagina 209).
Ruitenwisserbladen
RDe ruitenwisserarmen gaan naar de vervan-
gingsstand (/ pagina 154).
RBij weggeklapte ruitenwisserarmen de ruiten-
wisserbladen met een vochtige doek reinigen.
%In acht nemen dat de ruitenwisserbladen van
een coating zijn voorzien. De coating kan res-
ten achterlaten op een doek. De ruitenwisser-
bladen niet overmatig en niet te vaak reinigen.
Exterieurverlichting
RDe ruiten met een natte spons en een mild rei-
nigingsmiddel, bijvoorbeeld autoshampoo, rei-
nigen.
RAlleen voor kunststof glas geschikte reini-
gingsmiddelen of doeken gebruiken.
Voertuigstekkerdoos (hoogspanningsaccu)
RDe voertuigstekkerdoos met schoon water en
een zachte doek reinigen.
RGeen hogedrukreiniger en geen reinigingsmid-
delen, bijvoorbeeld zeep, gebruiken.
Sensoren
RDe sensoren in de voor- en achterbumper met
een zachte doek en autoshampoo reinigen
(/ pagina 209).
RBij het gebruik van een hogedrukreiniger een
minimumafstand van 30 cm aanhouden.
Achteruitrijcamera en 360°-camera
RDe camera-afdekking met het multimediasys-
teem openen (/ pagina 251).
RDe cameralens met schoon water en een
zachte doek reinigen.
RGeen hogedrukreiniger gebruiken.
Aanwijzingen met betrekking tot de verzorging van
het interieur
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel door
het losraken van kunststof delen na het
gebruik van oplosmiddelhoudende verzor-
gingsmiddelen
De oppervlakken in de cockpit kunnen poreus
worden. Wanneer de airbags dan worden
geactiveerd, kunnen kunststof delen losraken.
#Voor de reiniging van de cockpit geen
oplosmiddelhoudende verzorgings‑ en
reinigingsmiddelen gebruiken.
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel of
levensgevaar door gebleekte veiligheids-
gordels
Veiligheidsgordels kunnen door bleken of kleu-
ren aanzienlijk verzwakken.
Onderhoud en verzorging 333
Daardoor kunnen de veiligheidsgordels bij-
voorbeeld bij een ongeval scheuren of uitval-
len.
#Veiligheidsgordels nooit bleken of kleu-
ren.
Om schade aan de auto te vermijden, de volgende
aanwijzingen met betrekking tot de reiniging en
verzorging in acht nemen:
Veiligheidsgordels
RMet lauw water en een zeepsopoplossing rei-
nigen.
RGeen chemische reinigingsmiddelen gebrui-
ken.
RNiet door verwarming boven 80 °C of in direct
invallend zonlicht drogen.
Display
RHet display uitschakelen en laten afkoelen.
RHet oppervlak voorzichtig met een microvezel-
doek en een geschikt onderhoudsmiddel voor
displays (TFT-LCD) reinigen.
RGeen andere middelen gebruiken.
Head-up-display
RMet een zachte, niet-statische, pluisvrije doek
reinigen.
RGeen reinigingsmiddelen gebruiken.
Kunststof bekleding
RMet een vochtige microvezeldoek reinigen.
RBij sterke vervuiling: Een voor Mercedes-Benz
geadviseerd reinigingsmiddel gebruiken.
RGeen stickers, folie of iets dergelijks aanbren-
gen.
RNiet in contact laten komen met cosmetica,
insectenspray en zonnebrandcrème.
Echt hout en sierdelen
RMet een microvezeldoek reinigen.
RPianolaklook zwart: Met een vochtige doek en
een zeepsopoplossing reinigen.
RBij sterke vervuiling: Een voor Mercedes-Benz
geadviseerd reinigingsmiddel gebruiken.
RGeen oplosmiddelhoudende reinigingsmidde-
len, poetsmiddelen of wax gebruiken.
Interieurhemel
RMet een borstel of droogshampoo reinigen.
Vloerbedekking
REen voor Mercedes-Benz geadviseerd tapijt-
en textielreinigingsmiddel gebruiken.
Stuurwiel van echt leder of DINAMICA
*AANWIJZING Beschadigingen door ver-
keerde reinigingsmiddelen
#Geen oplosmiddelhoudende reinigings-
middelen, zoals teerverwijderingsmiddel
of velgenreiniger, poetsmiddelen of wax
gebruiken. Anders kan het oppervlak
worden beschadigd.
RMet een vochtige doek en een 1%-zeepsopop-
lossing reinigen en met een droge doek nawis-
sen.
RBij sterke vervuiling: Een voor Mercedes-Benz
geadviseerd reinigingsmiddel gebruiken.
RLederverzorging: Een voor Mercedes-Benz
geadviseerd lederverzorgingsmiddel gebrui-
ken.
RHet leder niet te nat reinigen.
RGeen microvezeldoek gebruiken.
334 Onderhoud en verzorging
%Leder is een natuurproduct. Het oppervlak
hee natuurlijke kenmerken, zoals verschillen
in de structuur, groei- en letselsporen of lichte
kleurnuances. Deze oppervlaktekenmerken
zijn bijzonderheden van leder, geen materiaal-
gebreken. Bovendien ondergaat leder een
natuurlijk verouderingsproces, waarbij de
oppervlaktekenmerken veranderen.
Stoelhoezen van echt leder
RVerontreinigingen, bv. kruimels of stof, afzui-
gen en aansluitend de stoelhoezen met een
vochtige katoenen doek reinigen en met een
droge doek navegen. De stoelhoezen regelma-
tig reinigen.
RBij sterke vervuiling: een voor Mercedes-Benz
aanbevolen lederverzorgingsproduct voor de
nabehandeling gebruiken.
RLederverzorging: Een voor Mercedes-Benz
geadviseerd lederverzorgingsmiddel gebrui-
ken.
RGeen microvezeldoek gebruiken.
RHet leder niet te nat reinigen.
RGeen oliehoudende reinigings- en verzorgings-
middelen gebruiken.
%Leder is een natuurproduct. Het oppervlak
hee natuurlijke kenmerken, zoals verschillen
in de structuur, groei- en letselsporen of lichte
kleurnuances. Deze oppervlaktekenmerken
zijn bijzonderheden van leder, geen materiaal-
gebreken. Bovendien ondergaat leder een
natuurlijk verouderingsproces, waarbij de
oppervlaktekenmerken veranderen.
Door het natuurlijke materiaal leder kan de
stoelhoes gaan golven of rimpelen als ze
wordt belast.
Een regelmatige reiniging en verzorging van
het leder reduceert verontreinigingen,
gebruikssporen en schade als gevolg van ver-
oudering en verlengt daardoor duidelijk de
levensduur. Kleurafgevende kleding, bijvoor-
beeld jeans, kan verkleuringen op het leder
achterlaten.
Stoelhoezen van DINAMICA
RZuig onzuiverheden weg, bv. kruimels of stof,
en reinig ze vervolgens met een vochtige
doek.
RGeen microvezeldoek gebruiken.
Stoelhoezen van kunstleder
RVerontreinigingen, bv. kruimels of stof afzuigen
en aansluitend met een vochtige microvezel-
doek en een zeepsopoplossing van 1% de vol-
ledige stoelhoes reinigen. Niet alleen afzonder-
lijke vlekken reinigen.
REen voor Mercedes-Benz aanbevolen reini-
gings- en verzorgingsmiddel gebruiken.
RGeen microvezeldoek gebruiken.
RGeen oliehoudende reinigings- en verzorgings-
middelen gebruiken.
Stoelhoezen van stof
RVerontreinigingen, bv. kruimels of stof afzuigen
en aansluitend met een vochtige microvezel-
doek en een zeepsopoplossing van 1% de vol-
ledige stoelhoes reinigen. Niet alleen afzonder-
lijke vlekken reinigen.
REen voor Mercedes-Benz aanbevolen reini-
gings- en verzorgingsmiddel gebruiken.
RGeen oliehoudende reinigings- en verzorgings-
middelen gebruiken.
Onderhoud en verzorging 335
Noodgeval
Veiligheidsvest uitnemen
De veiligheidsvesten bevinden zich in de portier-
opbergvakken van het bestuurders- en passagiers-
portier.
#Het veiligheidsvestfoedraal aan de lus eruit
trekken.
#Het veiligheidsvestfoedraal openen en het vei-
ligheidsvest eruit nemen.
%In de portieropbergvakken van de achterpor-
tieren zijn eveneens veiligheidsvestvakken
aangebracht waarin veiligheidsvesten kunnen
worden opgeborgen.
1Maximum aantal wasbeurten
2Maximale wastemperatuur
3Niet bleken
4Niet strijken
5Geen wasdroger gebruiken
6Niet chemisch reinigen
7Veiligheidsvest klasse 2
Alleen wanneer het veiligheidsvest de juiste maat
hee en volledig gesloten is kan aan de in de wet-
telijke norm vastgelegde eisen worden voldaan.
Het veiligheidsvest in de volgende gevallen ver-
vangen:
RDe reecterende strepen zijn beschadigd of
vervuild.
RHet is te vaak gewassen.
RDe uorescerende werking van het veiligheids-
vest verminderd is door bijvoorbeeld perma-
nent zonlicht.
Het veiligheidsvest op milieuvriendelijke wijze
afvoeren:
RDaartoe contact opnemen met uw plaatselijke
afvalinzamelingsbedrijf.
336 Pechhulp
Gevarendriehoek
Gevarendriehoek uitnemen
Auto's met twee rijen zitplaatsen
Auto's met drie rijen zitplaatsen
#De bagageruimtebodem openen.
#De gevarendriehoek 1 uitnemen.
Gevarendriehoek uitklappen
#De reectoren aan de zijkant 1 tot een drie-
hoeksvorm omhoogtrekken en met de boven-
ste drukknop 2 verbinden.
#De poten 3 zijdelings naar onderen uitklap-
pen.
Pechhulp 337
Overzicht EHBO-set
Auto's met twee rijen zitplaatsen
Auto's met drie rijen zitplaatsen
De EHBO-set 1 bevindt zich onder de bagage-
ruimtebodem.
Brandblusser uitnemen
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen
door een niet correct bevestigde brand-
blusser in de beenruimte van de bestuur-
der
Een brandblusser kan de slag van de pedalen
beperken of een ingedrukt pedaal blokkeren.
Hierdoor wordt de bedrijfs‑ en verkeersveilig-
heid van de auto in gevaar gebracht.
De brandblusser kan gaan rondslingeren en de
bestuurder of anderen inzittende verwonden.
#De brandblusser altijd correct in de hou-
der opbergen en bevestigen.
#De brandblusser tijdens het rijden niet
uitnemen.
#Auto met linkse besturing: De lip 1 omhoog-
trekken.
#Auto met rechtse besturing: De lip 1 omlaag-
trekken.
#De brandblusser 2 uitnemen.
Bandenpech
Aanwijzingen met betrekking tot bandenpech
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen
door drukloze banden
Een drukloze band beïnvloedt de rij-eigen-
schappen en het stuur‑ en remgedrag sterk.
338 Pechhulp
Banden zonder noodloopeigenschappen:
#Niet met drukloze band rijden.
#De drukloze band direct laten vervangen
door een nood‑ of reservewiel of contact
opnemen met een gekwaliceerde werk-
plaats.
Banden met noodloopeigenschappen:
#De informatie en de waarschuwingsaan-
wijzingen over MOExtended banden
(banden met noodloopeigenschappen) in
acht nemen.
Afhankelijk van de uitrusting van de auto hebt u in
geval van bandenpech over de volgende mogelijk-
heden:
RAuto's met MOExtended-banden: Beperkt
doorrijden is mogelijk. Daarbij de waarschu-
wingsaanwijzingen over MOExtended banden
(banden met noodloopeigenschappen) in acht
nemen (/ pagina 339).
RAuto's met TIREFIT-set: U kunt de band afdich-
ten om beperkt te kunnen doorrijden. Daartoe
de TIREFIT-set gebruiken (/ pagina 341).
RAuto's met Mercedes me connect: U kunt in
geval van pech een pechoproep starten met
het bedieningspaneel dakconsole
(/ pagina 296).
RAlle auto's: Het wiel vervangen
(/ pagina 368).
Aanwijzingen met betrekking tot MOExtended-
banden (banden met noodloopeigenschappen)
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen
tijdens het rijden in het noodprogramma
Bij het rijden in het noodprogramma verslech-
tert het rijgedrag.
#De toegestane maximumsnelheid voor
MOExtended-banden niet overschrijden.
#Abrupte stuur- en rijmanoeuvres en rij-
den over hindernissen (stoepranden, kui-
len en wegoneenheden, in het terrein)
vermijden. Dit geldt in het bijzonder als
de auto beladen is.
#In de volgende gevallen het rijden in het
noodprogramma beëindigen:
Rbij klapperende geluiden
Rbij schudden van de auto
Rbij rookontwikkeling met de geur van rub-
ber
Rbij voortdurend ingrijpen van het ESP®
Rbij scheuren in de bandwangen
#Na het rijden in de noodprogramma bij
een gekwaliceerde werkplaats laten
controleren of de velgen verder kunnen
worden gebruikt.
#De defecte band in ieder geval vervan-
gen.
Met MOExtended banden (banden met noodloop-
eigenschappen) kan ook met de auto worden
gereden wanneer één of meer banden volledig
leeg zijn. De band mag echter geen duidelijk zicht-
bare beschadiging vertonen.
Een MOExtended-band kunt u herkennen aan het
keurmerk "MOExtended" op de wang van de band.
Auto's met bandenspanningscontrole: MOExten-
ded-banden mogen alleen in combinatie met
Pechhulp 339
geactiveerde bandenspanningscontrole worden
gebruikt.
Wanneer een waarschuwingsmelding voor druk-
verlies op het bestuurdersdisplay verschijnt, als
volgt te werk gaan:
RDe band op beschadiging controleren.
RBij doorrijden de volgende aanwijzingen in
acht nemen.
Af te leggen afstand na drukverlieswaarschuwing
Beladingstoestand Af te leggen afstand
Gedeeltelijk beladen 80 km
Volledig beladen 30 km
De bereikbare nog af te leggen afstand kan afwij-
ken afhankelijk van de rijstijl. Daarbij de toege-
stane maximumsnelheid van 80 km/h in acht
nemen.
Wanneer na een lekke band niet meteen een
MOExtended-band kan worden gemonteerd, mag
tijdelijk ook een standaardband worden gebruikt.
Opbergplaats TIREFIT-set
De TIREFIT-set bevindt zich onder de bagageruim-
tebodem.
Auto's met twee rijen zitplaatsen
1Bandenvulcompressor
2Fles bandenafdichtmiddel
Auto's met drie rijen zitplaatsen
1Fles bandenafdichtmiddel
2Bandenvulcompressor
Afhankelijk van de uitvoering van de auto kan de
TIREFIT-set zich ook op andere plaatsen onder de
bagageruimtebodem bevinden.
%De informatie over de vermogensklasse (LK)
en/of de elektrische gegevens vindt u aan de
achterzijde van de bandenvulcompressor:
RLK2 – 12 V/15 A, 180 W, 0,8 kg
340 Pechhulp
Op een afstand van circa 1 m tot de banden-
vulcompressor en circa 1,6 m boven de grond
geldt het volgende geluidsniveau:
RGeluidsemissieniveau LPA 83 dB (A)
RGeluidsvermogensniveau LWA 91 dB (A)
De bandenvulcompressor is onderhoudsvrij.
Bij een storing in de werking contact opne-
men met een gekwaliceerde werkplaats.
TIREFIT-set gebruiken
Voorwaarden
RFles bandenafdichtmiddel en bandenvulcom-
pressor staan klaar (/ pagina 340).
RSticker TIREFIT is beschikbaar.
RHandschoenen zijn beschikbaar.
Met het bandenplakmiddel TIREFIT kunnen kleine
perforaties tot 4 mm, in het bijzonder in het loop-
vlak van de band, worden afgedicht. TIREFIT is
bruikbaar bij een buitentemperatuur tot circa
-20 °C.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen
bij gebruik van bandenplakmiddel
Met name in de volgende gevallen kan het
bandenplakmiddel de band niet afdichten:
RBij grotere insnijdingen of perforaties (gro-
ter dan eerder genoemd)
RVelgschade
RNa het rijden met een zeer lage banden-
spanning of lege banden
#Niet verder rijden.
#Contact opnemen met een gekwali-
ceerde werkplaats.
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel en
vergiigingsgevaar door bandenplakmid-
del
Het bandenplakmiddel is schadelijk voor de
gezondheid en veroorzaakt irritaties. Het mag
niet in contact met huid, ogen of kleding
komen of ingeslikt worden. De dampen niet
inademen. Bandenplakmiddel uit de buurt van
kinderen houden.
Bij contact met het bandenplakmiddel het vol-
gende in acht nemen:
#Bandenplakmiddel op de huid direct met
water afspoelen.
#Bandenplakmiddel in de ogen direct
grondig met schoon water uitspoelen.
#Als het bandenplakmiddel ingeslikt is,
direct de mond grondig uitspoelen en
veel water drinken. Geen braken opwek-
ken en zo snel mogelijk naar een arts
gaan!
#Met bandenplakmiddel vervuilde kleding
direct vervangen.
#Bij allergische reacties direct naar een
arts gaan.
*AANWIJZING Oververhitting door te lange
looptijd van de bandenvulcompressor
#De bandenvulcompressor niet langer dan
tien minuten zonder onderbreking
gebruiken.
Pechhulp 341
De veiligheidsaanwijzingen van de fabrikant op de
sticker van de es bandenafdichtmiddel in acht
nemen.
De es bandenafdichtmiddel elke vijf jaar laten
vervangen bij een gekwaliceerde werkplaats.
#De binnengedrongen voorwerpen in de band
laten zitten.
#De sticker 1 verwijderen van de behuizing
van de bandenvulcompressor en in het
gezichtsveld van de bestuurder op het combi-
instrument plakken.
#De sticker 2 van de es bandenafdichtmid-
del verwijderen en in de buurt van het ventiel
op de velg van het wiel met de lekke band
plakken.
#De stekker 7 met de kabel en de vulslang 3
uit de behuizing van de bandenvulcompressor
trekken.
#De es bandenafdichtmiddel 9 zo in de aan-
sluiting 6 van de bandenvulcompressor ste-
ken, dat de rode pijl op de es bandenafdicht-
middel 9 met de rode pijl op de bandenvul-
compressor samenvalt.
342 Pechhulp
#De es bandenafdichtmiddel 9 een kwart
slag rechtsom draaien.
#De stekker van de vulslang 3 in de aanslui-
ting 5 van de es bandenafdichtmiddel 9
steken.
#De vulslang 3 een kwart slag rechtsom
draaien.
#Het ventieldopje van het ventiel A van de
lekke band draaien.
#De wartelmoer 4 van de vulslang 3 op het
ventiel A schroeven.
#De stekker 7 in een 12V‑aansluiting van uw
auto steken.
#De sleutel in het contactslot in de stand 1
draaien.
#De in- en uitschakelknop 8 op de bandenvul-
compressor indrukken.
De bandenvulcompressor is ingeschakeld. De
band wordt opgepompt. Eerst wordt het ban-
denplakmiddel in de band gepompt. Daarbij
kan de druk kortstondig naar circa 500 kPa
(5 bar, 73 psi) stijgen.
De bandenvulcompressor tijdens deze fase niet
uitschakelen!
#De bandenvulcompressor maximaal tien minu-
ten laten draaien.
Vervolgens moet een bandenspanning van ten
minste 200 kPa (2,0 bar, 29 psi) bereikt zijn.
Wanneer bandenplakmiddel weggelekt is, de
getroen plaatsen zo snel mogelijk reinigen. Bij
voorkeur schoon water gebruiken.
Wanneer uw kleding met bandenplakmiddel is ver-
vuild, deze zo snel mogelijk bij een stomerij met
perchloorethyleen laten reinigen.
Wanneer na tien minuten de bandenspanning van
200 kPa (2,0 bar, 29 psi) niet wordt bereikt:
#De bandenvulcompressor uitschakelen.
#De vulslang losdraaien van het ventiel van de
lekke band.
In acht nemen dat bij het losdraaien van de vul-
slang eventueel bandenplakmiddel kan ontsnap-
pen.
#Met de auto zeer langzaam circa 10 m vooruit-
of achteruitrijden.
#De band opnieuw oppompen.
Na maximaal tien minuten moet de banden-
spanning ten minste 200 kPa (2,0 bar, 29 psi)
bedragen.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen
door niet bereikte bandenspanning
Als de aangegeven bandenspanning na de
aangegeven tijd niet wordt bereikt, is de band
te zwaar beschadigd. Het bandenplakmiddel
kan hier geen pechhulp bieden.
Het remgedrag en de rij-eigenschappen kun-
nen sterk nadelig worden beïnvloed.
Pechhulp 343
#Niet verder rijden.
#Contact opnemen met een gekwali-
ceerde werkplaats.
*AANWIJZING Vlekvorming door uitlopend
bandenplakmiddel
Resten bandenplakmiddel kunnen na het
gebruik uit de vulslang lopen.
#De vulslang in de plastic zak van de TIRE-
FIT-set leggen.
Wanneer na tien minuten de bandenspanning van
200 kPa (2,0 bar, 29 psi) wordt bereikt:
#De bandenvulcompressor uitschakelen.
#De vulslang losdraaien van het ventiel van de
lekke band.
In acht nemen dat bij het losdraaien van de vul-
slang eventueel bandenplakmiddel kan ontsnap-
pen.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen
tijdens het rijden met afgedichte banden
Een met bandenplakmiddel tijdelijk afgedichte
band is niet geschikt voor hogere snelheden.
#De rijstijl aanpassen en voorzichtig rij-
den.
#De toegestane maximumsnelheid voor
een met bandenplakmiddel afgedichte
band in acht nemen.
#De toegestane maximumsnelheid voor een
met bandenplakmiddel afgedichte band van
80 km/h in acht nemen.
#De sticker met vermelding van de toegestane
maximumsnelheid moet in het combi-instru-
ment in het gezichtsveld van de bestuurder
bevestigd zijn.
*AANWIJZING Vlekvorming door uitlopend
bandenplakmiddel
Resten bandenplakmiddel kunnen na het
gebruik uit de vulslang lopen.
#De vulslang in de plastic zak van de TIRE-
FIT-set leggen.
+MILIEU-AANWIJZING Milieuvervuiling door
verkeerde afvoer
Bandenplakmiddel bevat schadelijke stoen.
#De gebruikte es bandenafdichtmiddel
vakkundig afvoeren, bijvoorbeeld bij een
Mercedes-Benz-servicewerkplaats.
#De es bandenafdichtmiddel, de bandenvul-
compressor en de gevarendriehoek opbergen.
#Meteen wegrijden.
#Na circa tien minuten stoppen en de banden-
spanning controleren met de bandenvulcom-
pressor.
De bandenspanning moet nu ten minste
130 kPa (1,3 bar, 19 psi) bedragen.
344 Pechhulp
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen
door niet bereikte bandenspanning
Als de aangegeven bandenspanning niet wordt
bereikt, is de band te zwaar beschadigd. Het
bandenplakmiddel kan hier geen pechhulp bie-
den.
Het remgedrag en de rij-eigenschappen kun-
nen sterk nadelig worden beïnvloed.
#Niet verder rijden.
#Contact opnemen met een gekwali-
ceerde werkplaats.
Landen met Mercedes-Benz Service24h: Een stic-
ker met het telefoonnummer van Mercedes-
BenzService24h bevindt zich bijvoorbeeld op de
B‑stijl aan bestuurderszijde.
#De bandenspanning corrigeren, wanneer deze
nog ten minste 130 kPa (1,3 bar, 19 psi)
bedraagt. Zie voor de waarden de banden-
spanningstabel in de tankdopklep.
Bandenspanning verhogen
#De bandenvulcompressor inschakelen.
Bandenspanning verlagen
#De es bandenafdichtmiddel van de banden-
vulcompressor verwijderen.
#De vulslang in de aansluiting van de banden-
vulcompressor steken en een kwart slag
rechtsom draaien.
#De afblaasknop C naast de manometer B
indrukken.
Bij een correcte bandenspanning
#De vulslang losdraaien van het ventiel van de
gerepareerde band.
#Het ventieldopje op het ventiel van de gerepa-
reerde band draaien.
#De es bandenafdichtmiddel en de bandenvul-
compressor opbergen.
#Naar de dichtstbijzijnde gekwaliceerde werk-
plaats rijden en de band, de es bandenaf-
dichtmiddel en de vulslang laten vervangen.
Accu (auto)
Aanwijzingen met betrekking tot de 12V‑accu
&WAARSCHUWING Explosiegevaar door
elektrostatische oplading
Door elektrostatische oplading kan het licht
explosieve gasmengsel van een accu ontste-
ken.
#Om aanwezige elektrostatische oplading
af te bouwen, de metalen carrosserie
aanraken voordat de accu wordt vastge-
pakt.
Het zeer explosieve gasmengsel ontstaat bij het
opladen van de accu en tijdens de starthulp.
Pechhulp 345
Mercedes-Benz adviseert in verband met de vei-
ligheid alleen accu's te gebruiken die door
Mercedes-Benz speciaal voor de auto zijn getest
en goedgekeurd.
&WAARSCHUWING Gevaar voor brandwon-
den door accuzuur
Accuzuur is een agressieve stof.
#Contact met de huid, ogen of kleding
voorkomen.
#Niet over de accu buigen.
#Geen accugassen inademen.
#Kinderen van de accu verwijderd hou-
den.
#Accuzuur direct grondig met veel schoon
water afspoelen en direct de hulp van
een arts inroepen.
+MILIEU-AANWIJZING Milieuschade door
een ondeskundige afvoer van batterijen
Accu's bevatten schadelijke stoen.
Het is wettelijke verboden, deze samen met
het huisvuil af te voeren.
#
Accu's op milieuvriendelijke
wijze afvoeren. Ontladen batterijen bij
een gekwaliceerde werkplaats of bij
een inzamelpunt voor oude batterijen
afgeven.
Wanneer de 12V‑accu moet worden losgekoppeld,
contact opnemen met een gekwaliceerde werk-
plaats.
Bij het werken met de accu's de veiligheidsaanwij-
zingen en beschermende maatregelen in acht
nemen.
Explosiegevaar
Vuur, open licht en roken zijn bij het
werken aan de accu verboden. Vonk-
vorming voorkomen.
Elektrolyt of accuzuur is agressief. Het
mag niet met de huid, ogen of kleding
in aanraking komen. Geschikte
beschermende kleding dragen, in het
bijzonder handschoenen, schort en
gezichtsbescherming. Elektrolyt- of
zuurspatten direct wegspoelen met
schoon water. Direct naar een arts
gaan.
Een veiligheidsbril dragen.
Kinderen uit de buurt houden.
346 Pechhulp
Deze handleiding lezen.
Wanneer u de auto gedurende een langere
periode niet wilt gebruiken, vraagt u advies bij een
gekwaliceerde werkplaats.
Aanwijzingen met betrekking tot de hoogspan-
ningsaccu
&GEVAAR Brand- en explosiegevaar bij
overschrijding van de inwendige druk van
de hoogspanningsaccu
Bij een autobrand kan brandbaar gas ontsnap-
pen en ontbranden.
#Bij een ongewone geurontwikkeling, rook
of brandvlekken direct het opladen
afbreken.
#Direct de gevarenzone verlaten. De geva-
renzone op voldoende afstand beveili-
gen.
#Contact opnemen met de brandweer.
De aanwijzingen met betrekking tot het opladen
van de hoogspanningsaccu in acht nemen
(/ pagina 183).
Explosiegevaar
Vuur, open licht en roken zijn bij het wer-
ken aan de accu verboden. Vonkvorming
voorkomen.
Elektrolyt of accuzuur is agressief. Het
mag niet met de huid, ogen of kleding in
aanraking komen. Geschikte bescher-
mende kleding dragen, in het bijzonder
handschoenen, schort en gezichtsbe-
scherming. Elektrolyt- of zuurspatten
direct wegspoelen met schoon water.
Direct naar een arts gaan.
Een veiligheidsbril dragen.
Kinderen uit de buurt houden.
Deze handleiding lezen.
Aanwijzingen met betrekking tot de starthulp en
het opladen van de 12V‑accu
Alle auto's
Voor het opladen van de accu en de starthulp
altijd het hulpstartpunt in de motorruimte gebrui-
ken.
*AANWIJZING Beschadiging van de accu
door te hoge spanning
Bij het opladen met een oplader zonder
begrenzing van de laadspanning kan de accu
of de voertuigelektronica worden beschadigd.
#Alleen opladers met een maximale laad-
spanning van 14,8V gebruiken.
Pechhulp 347
&WAARSCHUWING Explosiegevaar door
ontsteking van waterstofgas
Wanneer u een kortsluiting veroorzaakt of er
vonken ontstaan, kan het waterstofgas dat vrij-
komt bij het opladen van een accu ontsteken.
#Opletten dat de plusklem van een aange-
sloten accu niet met delen van het voer-
tuig in aanraking komt.
#Nooit metalen voorwerpen of gereed-
schappen op een accu leggen.
#Bij het aansluiten en loskoppelen van de
accu beslist de beschreven volgorde van
de accupoolklemmen in acht nemen.
#Bij de starthulp altijd opletten dat alleen
accupolen met dezelfde polariteit met
elkaar verbonden worden.
#Bij de starthulp beslist de beschreven
volgorde voor het aansluiten en loskop-
pelen van de startkabels in acht nemen.
#Wanneer de motor draait de accupool-
klemmen niet aansluiten of losmaken.
&WAARSCHUWING Explosiegevaar door
explosief gasmengsel
Bij het opladen en bij de starthulp kan een
explosief gasmengsel uit de accu ontsnappen.
#Beslist vuur, open licht, vonkvorming en
roken vermijden.
#Voor voldoende ventilatie zorgen.
#Niet over een accu buigen.
&WAARSCHUWING Explosiegevaar bij een
bevroren accu
Een ontladen accu kan al bij temperaturen
rond het vriespunt bevriezen.
Als dan starthulp wordt gegeven of de accu
wordt opgeladen, kan accugas ontsnappen.
#Een bevroren accu vóór het opladen of
voor het geven van starthulp altijd laten
ontdooien.
Wanneer bij een lage temperatuur de controle-/
waarschuwingslampjes in het combi-instrument
niet gaan branden, is de ontladen accu met grote
waarschijnlijkheid bevroren. In dit geval mag de
accu noch worden opgeladen, noch de auto met
starthulp worden gestart.
De levensduur van een weer ontdooide accu kan
drastisch ingekort zijn. Het startgedrag kan ver-
slechteren, in het bijzonder bij lage temperatuur.
Het wordt geadviseerd een ontdooide accu bij een
gekwaliceerde werkplaats te laten controleren.
Alle auto's
*AANWIJZING Beschadiging door veelvul-
dige en langdurige startpogingen
Door veelvuldige en langdurige startpogingen
kan door onverbrande brandstof de katalysa-
tor worden beschadigd.
#Veelvuldige en langdurige startpogingen
voorkomen.
De volgende punten in acht nemen bij starthulp
en bij het opladen van de accu:
RAlleen onbeschadigde start-/laadkabels met
voldoende grote doorsnede en geïsoleerde
poolklemmen gebruiken.
348 Pechhulp
RNiet-geïsoleerde onderdelen van de poolklem-
men mogen niet met andere metalen onderde-
len in aanraking komen zolang de start-/laad-
kabels met het hulpstartpunt zijn verbonden.
RDe start-/laadkabels mogen geen onderdelen
aanraken die w de motor draait kunnen bewe-
gen.
REr altijd op letten, dat noch u noch de accu
elektrostatisch opgeladen zijn.
RBeslist vuur en open licht vermijden.
RNiet over een accu buigen.
Bij het opladen van de accu bovendien de vol-
gende punten in acht nemen:
RAlleen door Mercedes-Benz geteste en goed-
gekeurde opladers gebruiken.
RDe handleiding van de oplader lezen voordat u
de accu gaat opladen.
Bij de starthulp bovendien de volgende punten in
acht nemen:
RAlleen voertuigen, accu's of geschikte start-
hulpapparaten met een nominale spanning van
12V als starthulp gebruiken.
RDe auto's mogen elkaar niet raken.
Starthulp en 12V‑accu opladen
#Starthulp alleen laten verlenen door een
gekwaliceerde werkplaats, bijvoorbeeld een
Mercedes-Benz-servicewerkplaats.
#De accu alleen laten opladen bij een gekwali-
ceerde werkplaats, bijvoorbeeld een
Mercedes-Benz-servicewerkplaats.
12V‑accu vervangen
#De accu alleen laten vervangen bij een gekwa-
liceerde werkplaats, bijvoorbeeld een
Mercedes-Benz-servicewerkplaats.
Aan- of wegslepen
Overzicht van toegestane sleepmethoden
*AANWIJZING Beschadiging door zelfstan-
dig remmen
Wanneer een van de volgende functies inge-
schakeld is, remt de auto in bepaalde situaties
automatisch:
RActive Brake Assist System
RActieve afstandsassistent DISTRONIC
RHOLD-functie
RActieve parkeerassistent
Om schade aan de auto te vermijden, deze
systemen in de volgende of vergelijkbare situ-
aties uitschakelen:
#Bij het slepen.
#In de wasstraat.
Mercedes-Benz adviseert om de auto bij pech te
transporteren in plaats van te slepen.
Pechhulp 349
Bij het slepen met beiden assen op de grond een
sleepkabel of een sleepstang gebruiken. Geen
triangelsystemen gebruiken.
Wanneer u ziet dat de auto koelvloeistof hee ver-
loren, de auto niet laten wegslepen. De auto in
plaats daarvan laten transporteren.
*AANWIJZING Schade aan de auto door
ondeskundig slepen
#De aanwijzingen voor het slepen in acht
nemen.
Auto's met voorwielaandrijving
Toegestane sleepmethoden
Beide assen op de
grond Ja, maximaal 50 km
met 50 km/h, alleen
vooruit met bestuur-
der in de cockpit
Vooras opgetild Ja, maximaal 50 km
met 50 km/h
Achteras opgetild Nee
*De actieradius voor het slepen kan afhankelijk
van de actieve nevenverbruikers en de omgevings-
omstandigheden duidelijk geringer zijn.
4MATIC auto's
Toegestane sleepmethoden
Beide assen op de
grond Ja, maximaal 50 km
met 50 km/h, alleen
vooruit met bestuur-
der in de cockpit
Vooras opgetild Nee
Achteras opgetild Nee
*De actieradius voor het slepen kan afhankelijk
van de actieve nevenverbruikers en de omgevings-
omstandigheden duidelijk geringer zijn.
Auto slepen met beide assen op de grond
#De aanwijzingen met betrekking tot de toege-
stane sleepmethoden in acht nemen
(/ pagina 349).
#Controleren of de 12V‑accu aangesloten en
opgeladen is.
Wanneer de 12V‑accu losgekoppeld of ontladen
is, de volgende punten in acht nemen:
RHet aandrijfsysteem kan niet worden gestart.
RDe elektrische parkeerrem kan niet worden
uit- of ingeschakeld.
RDe keuzehendel kan niet in de stand i of j
worden gezet.
Wanneer ten minste één van de volgende situaties
van toepassing is, is alleen transport toegestaan:
RWanneer de keuzehendel niet in de stand i
kan worden gezet.
RWanneer de 12V‑accu losgekoppeld of ontla-
den is.
RWanneer het display in het combi-instrument
is uitgevallen.
RWanneer de displaymelding á Wegslepen
verboden Zie handleiding wordt weergegeven.
RWanneer de displaymelding + Koelvloei-
stof bijvullen zie handleiding wordt weergege-
ven.
350 Pechhulp
RWanneer de displaymelding d Stoppen
Auto uitschakelen wordt weergegeven.
#In deze gevallen de auto vervoeren
(/ pagina 352).
*AANWIJZING Beschadiging door te snel of
te ver slepen
Door te snel of te ver slepen kan de aandrijijn
beschadigd raken.
#Een sleepsnelheid van 50 km/h niet
overschrijden.
#Een sleepafstand van 50 km niet over-
schrijden.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen
bij het slepen van een voertuig met een te
hoog gewicht
Wanneer het te slepen voertuig zwaarder is
dan het toegestaan totaalgewicht van uw auto,
kunnen de volgende situaties zich voordoen:
RHet sleepoog breekt af.
RDe combinatie kan gaan slingeren en kan-
telen.
#Vóór het aan- of afslepen controleren of
het voertuig dat moet worden aan- of
afgesleept zwaarder is dan het toege-
staan totaalgewicht.
Wanneer een auto moet worden weggesleept of
aangesleept, mag het toegestaan totaalgewicht
daarvan het toegestaan totaalgewicht van het
trekkende voertuig niet overschrijden.
#De gegevens over het toegestaan totaalge-
wicht van de betreende auto vindt u op het
voertuigtypeplaatje (/ pagina 381).
Auto slepen
#Het sleepoog aanbrengen (/ pagina 353).
#De sleepkabel of -stang bevestigen.
*AANWIJZING Beschadiging door verkeerde
bevestiging van de sleepkabel of -stang
#De sleepkabel of sleepstang alleen aan
de sleepogen bevestigen.
#De automatische vergrendeling uitschakelen
(/ pagina 88).
#De HOLD-functie niet activeren.
#De wegsleepbeveiliging uitschakelen
(/ pagina 105).
#Het Active Brake Assist System uitschakelen
(/ pagina 235).
#De keuzehendel in de stand i zetten.
#De elektrische parkeerrem vrijzetten.
#Tijdens het slepen in de cockpit blijven en dis-
playmeldingen in acht nemen.
#De auto tijdens het slepen niet uitschakelen.
#Het bestuurders- of passagiersportier niet
openen, omdat anders de keuzehendel auto-
matisch in de stand j wordt gezet.
Pechhulp 351
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen
door beperkte veiligheidsrelevante func-
ties bij het slepen
Veiligheidsrelevante functies zijn in de vol-
gende situaties beperkt of niet meer beschik-
baar:
RDe auto is uitgeschakeld.
RHet remsysteem of de stuurbekrachtiging
vertoont een storing.
RDe energievoorziening of het boordnet ver-
toont een storing.
#De auto in deze situaties niet slepen.
#De auto vervoeren (/ pagina 352).
*AANWIJZING Beschadiging van het aan-
drijfsysteem door onjuist slepen
De auto mag in de volgende situaties niet wor-
den gesleept:
RDe auto is uitgeschakeld.
RHet remsysteem of de stuurbekrachtiging
vertoont een storing.
RDe energievoorziening of het boordnet ver-
toont een storing.
#De auto in deze situaties niet slepen.
*AANWIJZING Beschadiging door te hoge
trekkrachten
Plotseling wegrijden kan door hoge trekkrach-
ten de auto's beschadigen.
#Langzaam en niet plotseling wegrijden.
Auto voor transport opladen
#De aanwijzingen met betrekking tot het slepen
in acht nemen (/ pagina 349).
#Om de auto op te laden de sleepkabel of -
stang aan het sleepoog bevestigen.
#De transmissie in de stand i zetten.
%Bij storingen aan de elektronica kan de trans-
missie in de stand j geblokkeerd zijn. Om
i in te schakelen het boordnet van spanning
voorzien (/ pagina 349).
#De auto op de transporter zetten.
#De transmissie in de stand j zetten.
#De auto met de elektrische parkeerrem tegen
wegrollen beveiligen.
#De auto alleen bij de wielen vastzetten.
Auto's met adaptieve instelbare demping
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen
bij het transport van auto's met adaptieve
instelbare demping
Bij het vervoer van auto's met adaptieve instel-
bare demping kan de combinatie gaan slinge-
ren.
#De auto in de juiste positie op de trans-
porter zetten.
#De auto aan alle vier wielen vastzetten
met geschikte spanriemen.
352 Pechhulp
*AANWIJZING Schade aan de auto door
verkeerd vastsjorren
#Na het opladen moet de auto aan alle
vier wielen worden vastgezet. Anders kan
de auto worden beschadigd.
#Een minimumafstand tot het transport-
platform van 20 cm naar boven en
10 cm naar beneden moet worden aan-
gehouden.
#Na het opladen de auto aan alle vier wielen
vastzetten.
#Erop letten dat de voor- en achteras op het-
zelfde transportvoertuig komen te staan.
*AANWIJZING Schade aan de aandrijijn
door verkeerde plaatsing van het voertuig
#Het voertuig niet boven het verbindings-
punt van het transportvoertuig plaatsen.
Opbergplaats sleepoog
Het sleepoog bevindt zich onder de bagageruimte-
bodem.
Sleepoog aanbrengen en verwijderen
#De afdekking 1 bij de markering naar binnen
drukken en verwijderen.
#Het sleepoog rechtsom tot de aanslag erin
draaien en vastzetten.
Pechhulp 353
#Na het verwijderen van het sleepoog de afdek-
king 1 in de bumper vergrendelen.
*AANWIJZING Beschadiging van de auto
door verkeerd gebruik van het sleepoog of
de aanhangwagenvoorziening
Bij het bergen van de auto door het lostrekken
met behulp van het sleepoog of de aanhang-
wagenvoorziening kan de auto beschadigd
raken.
#Het sleepoog of de aanhangwagenvoor-
ziening alleen gebruiken voor het slepen
of aanslepen van de auto.
#De sleepogen of de aanhangwagenvoor-
ziening niet gebruiken om de auto te ber-
gen.
Auto aanslepen
#Wanneer het aandrijfsysteem niet start, de
auto naar een gekwaliceerde servicewerk-
plaats laten transporteren, bijvoorbeeld een
Mercedes-Benz-servicewerkplaats.
#Het aandrijfsysteem kan niet worden gestart
door middel van aanslepen. Geen pogingen tot
aanslepen ondernemen.
Elektrische zekeringen
Aanwijzingen met betrekking tot elektrische zeke-
ringen
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen
en letsel door overbelaste bedrading
Wanneer een defecte zekering wordt gemani-
puleerd, overbrugd of door een zekering met
een hoger amperage wordt vervangen, kan de
elektrische bedrading overbelast worden.
Hierdoor kan brand ontstaan.
#Defecte zekeringen altijd door gespeci-
ceerde nieuwe zekeringen met het cor-
recte amperage vervangen.
*AANWIJZING Beschadiging door verkeerde
zekeringen
Door verkeerde zekeringen kunnen elektrische
componenten of systemen worden beschadigd
of aanzienlijk worden beperkt in hun werking.
#Alleen voor Mercedes-Benz goedge-
keurde zekeringen met het voorgeschre-
ven amperage gebruiken.
Doorgebrande zekeringen moeten worden vervan-
gen door gelijkwaardige zekeringen, herkenbaar
aan de kleur en de ampèrewaarde. De ampère-
waarden en verdere in acht te nemen informatie is
te vinden in het zekeringaansluitschema.
Zekeringaansluitschema: Op de zekeringenkast in
de motorruimte (/ pagina 355)
*AANWIJZING Beschadiging of functiesto-
ring door vochtigheid
Door vochtigheid kunnen functiestoringen of
beschadigingen aan de elektrische installatie
ontstaan.
354 Pechhulp
#Bij een geopende zekeringenkast erop
letten dat geen vochtigheid in de zekerin-
genkasten kan binnendringen.
#Bij het sluiten van de zekeringenkast
erop letten dat de afdichting van het dek-
sel correct op de zekeringenkast is aan-
gebracht.
Wanneer een nieuw aangebrachte zekering
opnieuw doorbrandt, de oorzaak laten vaststellen
en verhelpen bij een gekwaliceerde werkplaats.
Voor het vervangen van zekeringen het volgende
controleren:
RDe auto is beveiligd tegen wegrollen.
RAlle elektrische verbruikers zijn uitgeschakeld.
RDe auto is uitgeschakeld.
De elektrische zekeringen zijn over verschillende
zekeringenkasten verdeeld:
RZekeringenkast in de motorruimte in rijrichting
gezien links (/ pagina 355)
RZekeringenkast in de beenruimte van de pas-
sagier (/ pagina 356)
RZekeringenkast in het midden van de bagage-
ruimte (/ pagina 357)
Zekeringenkast in de motorruimte openen en slui-
ten
Voorwaarden
REen droge doek en een schroevendraaier zijn
beschikbaar.
De aanwijzingen met betrekking tot elektrische
zekeringen in acht nemen (/ pagina 354).
Openen
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel door
het gebruik van de ruitenwissers bij geo-
pende motorkap
Als de ruitenwissers zich in beweging zetten
als de motorkap geopend is, kunt u bekneld
raken in de wisserstangen.
#Altijd de ruitenwissers en de auto uit-
schakelen voordat de motorkap wordt
geopend.
#De motorkap openen.
#Met een droge doek eventueel aanwezig vocht
van de zekeringenkast verwijderen.
#De schroeven 1 losdraaien.
#De klemmen 2 indrukken en het deksel van
de zekeringenkast naar boven toe verwijderen.
Pechhulp 355
Het zekeringaansluitschema bevindt zich in een
uitsparing aan de zijkant van de zekeringenkast.
Sluiten
#De afdichting moet correct tegen het deksel
aanliggen; dit controleren.
#Het deksel op de zekeringenkast plaatsen.
#De klemmen 2 moeten vergrendelen.
#De bouten 1 vastdraaien.
#De motorkap sluiten.
Zekeringenkast in de beenruimte van de passagier
openen en sluiten
De aanwijzingen met betrekking tot elektrische
zekeringen in acht nemen (/ pagina 354).
Openen
#Het tapijt 1 in de richting van de pijl opklap-
pen.
#De bouten 2 losdraaien en het deksel van de
zekeringenkast naar boven toe verwijderen.
Sluiten
#Het deksel op de zekeringenkast plaatsen.
#De bouten 2 vastdraaien.
#Het tapijt terugklappen.
356 Pechhulp
Zekeringenkast in de bagageruimte openen en
sluiten
De aanwijzingen met betrekking tot elektrische
zekeringen in acht nemen (/ pagina 354).
#De bagageruimtebodem openen.
De zekeringenkast 1 bevindt zich onder de baga-
geruimtebodem.
Pechhulp 357
Aanwijzingen met betrekking tot geluidsontwik-
keling of ongewoon rijgedrag
Tijdens het rijden letten op trillingen, geluiden en
ongewoon rijgedrag. Dit kan wijzen op beschadi-
gingen aan banden of velgen. Onzichtbare
beschadigingen van de banden kunnen eveneens
de oorzaak van het ongewone rijgedrag zijn.
Als wordt vermoed dat er iets met de banden of
velgen niet in orde is de snelheid verminderen en
de wielen en banden bij een gekwaliceerde werk-
plaats laten controleren.
Aanwijzingen met betrekking tot het regelmatig
controleren van de velgen en banden
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen
door beschadigde banden
Beschadigde banden kunnen bandenspan-
ningsverlies veroorzaken.
#Banden regelmatig op schade controle-
ren en beschadigde banden direct ver-
vangen.
&WAARSCHUWING Gevaar voor aquapla-
ning door te lage proeldiepte
Bij een te lage proeldiepte laat de grip van de
banden te wensen over.
Bij een natte rijbaan neemt het gevaar van
aquaplaning toe, in het bijzonder bij een niet
aangepaste snelheid.
#De proeldiepte en de toestand van het
loopvlak van de band over de gehele
breedte bij alle banden regelmatig con-
troleren.
Minimumproeldiepte bij
RZomerbanden: 3 mm
RM+S-banden: 4 mm
#De banden om veiligheidsredenen laten
vervangen voordat de wettelijk voorge-
schreven minimumproeldiepte bereikt
is.
De volgende controles regelmatig, ten minste een-
maal per maand of indien nodig, bijvoorbeeld voor
een langere rit of rijden in het terrein, bij alle wie-
len uitvoeren:
RControle van de bandenspanning
(/ pagina 359)
RVisuele controle van de banden en velgen op
beschadigingen
RControle van de ventieldopjes
RVisuele controle van de proeldiepte en het
loopvlak van de band over de gehele breedte.
De minimumproeldiepte bij zomerbanden
bedraagt 3 mm en bij winterbanden 4 mm.
Aanwijzingen met betrekking tot sneeuwkettin-
gen
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen
door verkeerde montage van de sneeuw-
kettingen
Wanneer sneeuwkettingen op de achterwielen
worden gemonteerd, kunnen de sneeuwkettin-
358 Banden en velgen
gen in contact komen met de carrosserie of
met onderdelen van het onderstel.
#Nooit sneeuwkettingen op de achterwie-
len monteren.
#Sneeuwkettingen alleen paarsgewijs op
de voorwielen monteren.
*AANWIJZING Beschadiging van onderde-
len van de carrosserie of het onderstel
door gemonteerde sneeuwkettingen
Wanneer bij auto's met 4MATIC sneeuwkettin-
gen op de achterwielen worden gemonteerd,
kunnen ze onderdelen van de carrosserie of
het onderstel beschadigen.
#Bij auto's met 4MATIC sneeuwkettingen
alleen op de voorwielen monteren.
Bij het gebruik maken van sneeuwkettingen het
volgende in acht nemen:
RSneeuwkettingen zijn slechts voor bepaalde
velg-bandcombinatie toegestaan. Informatie
hierover is verkrijgbaar bij een Mercedes-
Benz-servicewerkplaats.
ROm veiligheidsredenen alleen de voor
Mercedes-Benz goedgekeurde sneeuwkettin-
gen of sneeuwkettingen met dezelfde kwali-
teitsstandaard gebruiken.
RDe toegestane maximumsnelheid met gemon-
teerde sneeuwkettingen is 50 km/h.
RAuto's met actieve parkeerassistent: Met
gemonteerde sneeuwkettingen niet de actieve
parkeerassistent gebruiken.
%De maximumsnelheid kan voor het gebruik
van winterbanden permanent worden
begrensd (/ pagina 221).
%Het ESP® kan voor het wegrijden worden uit-
geschakeld (/ pagina 213). Zo kunnen de
wielen doordraaien en een hogere aandrijf-
kracht opwekken.
Bandenspanning
Aanwijzingen met betrekking tot de bandenspan-
ning
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen
door te lage of te hoge bandenspanning
Banden met een te lage of een te hoge ban-
denspanning kunnen met name de volgende
gevaren opleveren:
RDe banden kunnen klappen.
RDe banden kunnen overmatig en/of onge-
lijkmatig slijten.
RDe rij-eigenschappen en het stuur‑ en rem-
gedrag kunnen sterk nadelig beïnvloed
worden.
#De geadviseerde bandenspanningen in
acht nemen en de bandenspanning van
alle banden inclusief het reservewiel
controleren:
Rmaandelijks
Rbij veranderde belading
Banden en velgen 359
Rvoor aanvang van een langere rit
Rbij gewijzigde gebruiksomstandigheden,
bijvoorbeeld rijden in het terrein
#Indien nodig de bandenspanning aanpas-
sen.
Een te lage of te hoge bandenspanning hee de
volgende gevolgen:
RDe levensduur van de band wordt verkort.
RBeschadiging van de banden wordt in de hand
gewerkt.
RHet rijgedrag en daarmee de rijveiligheid wor-
den nadelig beïnvloed, bijvoorbeeld door aqua-
planing.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen
bij herhaaldelijk drukverlies in de band
Velg, ventiel of band kunnen beschadigd zijn.
Een te lage bandenspanning kan tot een klap-
band leiden.
#Banden op binnengedrongen voorwerpen
onderzoeken.
#Controleren of de velg of het ventiel lek
is.
#Als de schade niet verholpen worden
kan, contact opnemen met een gekwali-
ceerde werkplaats.
Gegevens over de geadviseerde bandenspanning
voor de af fabriek op uw auto gemonteerde ban-
den vindt u in de bandenspanningstabel aan de
binnenzijde van de contactdoosklep
(/ pagina 360).
Voor het controleren van de bandenspanning een
geschikte bandenspanningsmeter gebruiken. Het
uiterlijk van een band gee geen uitsluitsel over
de bandenspanning.
De bandenspanning alleen corrigeren wanneer de
banden koud zijn. Voorwaarden voor koude ban-
den:
RDe auto was ten minste drie uur geparkeerd
zonder zonlicht op de band.
RDe auto hee minder dan 1,6 km gereden.
Banden worden tijdens het rijden warm. Naarmate
de temperatuur van de band toeneemt wordt ook
de bandenspanning hoger.
Auto's met bandenspanningscontrole: U kunt de
bandenspanning ook via de boordcomputer con-
troleren (/ pagina 362).
Bandenspanningstabel
De bandenspanningstabel bevindt zich aan de bin-
nenzijde van de contactdoosklep.
360 Banden en velgen
De bandenspanningstabel toont de geadviseerde
bandenspanning voor alle af fabriek voor deze
auto goedgekeurde banden. De aanbevolen ban-
denspanningen gelden voor banden in koude toe-
stand bij verschillende bedrijfsomstandigheden
van belading en/of snelheid van de auto.
Als bij de bandenspanningen een of meerdere
bandenmaten worden vermeld, dan geldt de
betreende bandenspanning alleen voor deze
bandenmaten.
Als de bandenmaten vergezeld gaan van het sym-
bool +, dan is de betreende bandenspanning
een alternatieve bandenspanning. Deze banden-
spanningen kunnen het afrolcomfort van de auto
verbeteren. Het energieverbruik kan dan iets toe-
nemen.
De beladingstoestanden "gedeeltelijk beladen" of
"volledig beladen" worden in de tabel weergege-
ven door een verschillend aantal personen en
bagage. Het daadwerkelijke aantal zitplaatsen kan
daarvan afwijken.
Ook beslist de volgende aanvullende informatie in
acht nemen:
RAanwijzingen met betrekking tot de banden-
spanning (/ pagina 359)
Bandenspanningscontrole
Functie van de bandenspanningscontrole
Het systeem controleert met behulp van de ban-
denspanningssensor de bandenspanning en de
bandentemperatuur van de op de auto gemon-
teerde banden.
De bandenspanning en de bandentemperatuur
worden op de boordcomputer weergegeven
(/ pagina 362).
Bij duidelijk drukverlies of te hoge temperatuur
van de band wordt de bestuurder door displaymel-
dingen (/ pagina 435) of het waarschuwings-
lampje h in het combi-instrument
(/ pagina 451) gewaarschuwd.
De bandenspanningscontrole is slechts een hulp-
middel. De bestuurder is ervoor verantwoordelijk,
de bandenspanning in te stellen op de geadvi-
seerde, voor de bedrijfsomstandigheden
geschikte bandenspanning voor koude banden.
In de meeste gevallen herkent de bandenspan-
ningscontrole de referentiewaarde automatisch
nadat de bandenspanning is gewijzigd. De refe-
rentiewaarden kunnen echter ook door handmatig
opnieuw starten van de bandenspanningscontrole
worden geactualiseerd (/ pagina 362).
Banden en velgen 361
Systeemgrenzen
Het systeem kan in het bijzonder in de volgende
situaties mogelijk niet correct werken of buiten
werking zijn:
REr zijn verkeerde referentiewaarden ingeleerd.
REr treedt een plotseling drukverlies op, bijvoor-
beeld veroorzaakt door een binnengedrongen
voorwerp.
REr treedt een storing door een andere radio-
bron op.
Bandenspanning met bandenspanningscontrole
controleren
Voorwaarden
RDe auto is ingeschakeld.
Boordcomputer:
4Service 5Banden
Een van de volgende weergave verschijnt:
RActuele bandenspanning en bandentempera-
tuur van de afzonderlijke wielen:
RBandenspanningsindicatie verschijnt na
enkele minuten rijden
RBandenspanningscontrole actief: De inleer-
procedure van het systeem is nog niet afgeslo-
ten. De bandenspanningen worden dan reeds
gecontroleerd.
#De bandenspanning vergelijken met de voor
de actuele bedrijfstoestand geadviseerde ban-
denspanning (/ pagina 360). Daarbij de aan-
wijzingen over koude banden in acht nemen
(/ pagina 359).
%De op de boordcomputer weergegeven waar-
den kunnen afwijken van de waarden van de
bandenspanningsmeter, omdat deze voor zee-
niveau gelden. Op hoger gelegen plaatsen
geven luchtdrukmeters een hogere banden-
spanning aan dan de boordcomputer. In dit
geval de bandenspanning niet verlagen.
Bandenspanningscontrole opnieuw starten
Voorwaarden
RDe geadviseerde bandenspanning is bij alle
banden correct ingesteld voor de betreende
bedrijfstoestand (/ pagina 359).
De bandenspanningscontrole in de volgende situ-
aties opnieuw starten:
RDe bandenspanning is gewijzigd.
RDe banden of de wielen zijn gewisseld of
nieuw gemonteerd.
Boordcomputer:
4Service 5Banden
#Een veegbeweging omlaag maken op de
Touch-Control links op het stuurwiel.
Het instrumentendisplay toont de melding
Act. bandenspanningen als nieuwe richt-
waarde overnemen?.
362 Banden en velgen
#Op de Touch-Control in het stuurwiel links
drukken om het opnieuw opstarten te starten.
Het instrumentendisplay toont de melding
Bandensp.controle opnieuw gestart.
Actuele waarschuwingsmeldingen worden
gewist en het gele waarschuwingslampje h
doo.
Na enkele minuten rijden controleert het sys-
teem of de actuele bandenspanningswaarden
binnen het geadviseerde gebied liggen. Vervol-
gens worden de actuele bandenspannings-
waarden als nieuwe referentiewaarden aange-
nomen en bewaakt.
Ook beslist de volgende uitgebreide informatie
lezen:
RAanwijzingen met betrekking tot de banden-
spanning (/ pagina 359)
Verwisselen van een wiel
Aanwijzingen over de selectie, montage en ver-
vanging van banden
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen
door verkeerde afmetingen van de banden
en velgen
Wanneer banden en velgen met verkeerde
afmetingen worden gemonteerd, kunnen de
bedrijfsremmen of onderdelen van het remsys-
teem en de wielophanging worden bescha-
digd.
#Banden en velgen altijd vervangen door
banden en velgen die aan de specica-
ties van de originele onderdelen voldoen.
Daarbij bij velgen het volgende in acht nemen:
ROmschrijving
RType
Daarbij bij banden het volgende in acht
nemen:
ROmschrijving
RFabrikant
RType
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen
door overschrijden van het draagvermo-
gen van de band of de toegestane snel-
heidsindex
Het overschrijden kan leiden tot beschadiging
van de banden of tot het klappen van de ban-
den.
#Alleen voor het voertuigtype goedge-
keurde bandentypes en ‑maten gebrui-
ken.
#Het voor uw auto noodzakelijke draagver-
mogen van de band en de snelheidsindex
in acht nemen.
Banden en velgen 363
*AANWIJZING Schade aan de auto en de
banden door niet goedgekeurde banden-
typen en -maten
Om veiligheidsredenen alleen banden, velgen
en accessoires gebruiken, die Mercedes-Benz
speciaal voor de auto hee goedgekeurd.
Deze banden zijn speciaal op actieve veilig-
heidssysteem zoals het ABS, het ESP® en de
4MATIC afgestemd en als volgt gekenmerkt:
RMO = Originele Mercedes-Benz-onderde-
len
RMOE = Mercedes-Benz Original Extended
(banden met noodloopeigenschappen
alleen voor bepaalde wielen)
RMO1 = Mercedes-Benz Original (alleen
bepaalde AMG banden)
Anders kunnen bepaalde eigenschappen,
zoals rijgedrag, rijgeluid, verbruik enzovoort
nadelig worden beïnvloed. Bovendien kunnen
banden met andere maten onder belasting
tegen de carrosserie en delen van de wielop-
hanging aanlopen. Beschadiging aan de ban-
den of de auto kunnen het gevolg zijn.
Alleen de door Mercedes-Benz gecontroleerde
en geadviseerde banden, velgen en accessoi-
res gebruiken.
*AANWIJZING Negatieve invloed op de rij-
veiligheid door gecoverde banden
Gecoverde banden worden door Mercedes-
Benz niet getest en geadviseerd, omdat bij het
coveren beschadigingen niet altijd herkend
worden.
De rijveiligheid kan daarom niet gewaarborgd
worden.
#Geen gebruikte banden gebruiken, waar-
van het eerdere gebruik onbekend is.
*AANWIJZING Mogelijke beschadiging van
de velgen en banden bij het rijden over
obstakels
Om grote velgen zitten banden met een lagere
verhouding tussen de hoogte en de breedte.
Met een lagere hoogte/breedteverhouding
neemt het gevaar, dat bij het rijden over obsta-
kels de velgen en banden beschadigd raken,
toe.
#Obstakels vermijden of zeer voorzichting
oprijden.
#Bij het rijden over stoepranden, verkeers-
drempels, putdeksels en kuilen en weg-
oneenheden de snelheid verlagen.
#Zeer hoge stoepranden vermijden.
*AANWIJZING Mogelijke wiel- en band-
schade bij het parkeren op boordstenen of
kuilen in de weg
Bij het parkeren op boordstenen of in kuilen
kunnen de wielen en banden beschadigd wor-
den.
#Alleen op een zo vlak mogelijk oppervlak
parkeren.
#Boordstenen en kuilen bij het parkeren
vermijden.
364 Banden en velgen
*AANWIJZING Beschadiging van elektroni-
sche onderdelen door het gebruik van
montagegereedschap
Auto's met bandenspanningscontrole: In het
wiel bevinden zich elektronische onderdelen.
Wanneer montagegereedschappen worden
aangebracht in de omgeving van de ventielen,
kunnen de elektronische onderdelen worden
beschadigd.
#Bij het ventiel mag geen montagegereed-
schap worden aangebracht.
#Banden alleen bij een gekwaliceerde
werkplaats laten vervangen.
*AANWIJZING Schade aan zomerbanden bij
lage omgevingstemperaturen
Bij lage omgevingstemperaturen kunnen tij-
dens het rijden scheuren in zomerbanden ont-
staan, die de banden permanent beschadigen.
#Bij temperaturen lager dan 7 °C i
M+S-banden gebruiken.
Accessoires die niet door Mercedes-Benz voor uw
auto zijn goedgekeurd, of waar niet vakkundig
mee wordt omgegaan, kunnen de rijveiligheid
nadelig beïnvloeden.
Voor de aanschaf of het gebruik van niet goedge-
keurde accessoires bij een gekwaliceerde werk-
plaats informatie vragen over:
Rdoelmatigheid
Rwettelijke voorschrien
Raanbevelingen af fabriek
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen
bij sportbanden
Bij sportbanden bestaat op vochtige of natte
rijbaan een verhoogd risico op slippen en
aquaplaning.
Bovendien neemt de grip van de banden bij
een lage buitentemperatuur en bandentempe-
ratuur duidelijk af.
#Het ESP® inschakelen en de rijstijl aan-
passen.
#Bij een buitentemperatuur lager dan
10 °C i M+S ‑-banden gebruiken.
#Alleen banden gebruiken die geschikt
zijn voor de toepassing.
Bij het kiezen, monteren en vervangen van ban-
den het volgende in acht nemen:
RLandspecieke goedkeuringseisen voor ban-
den, die een bepaald bandentype voor uw
auto vastleggen.
RDaarnaast kan voor bepaalde regio's en toe-
passingen het gebruik van bepaalde bandenty-
pen worden aanbevolen.
RAlleen banden en velgen volgens dezelfde con-
structie, dezelfde uitvoering (zomerbanden,
winterbanden, MOExtended-banden) en van
hetzelfde merk gebruiken.
ROp een as alleen wielen van dezelfde afmetin-
gen monteren (links en rechts).
Uitsluitend in geval van pech mag voor het rij-
den naar de werkplaats hiervan worden afge-
weken.
Banden en velgen 365
RGeen nabewerking aan het remsysteem, de
velgen en de banden uitvoeren.
Het gebruik van vulplaten en remstofplaten is
niet toegestaan en leidt tot het verlies van de
typegoedkeuring.
RAuto's met bandenspanningscontrole: Alle
gemonteerde wielen moeten zijn uitgerust met
functionerende sensoren voor de bandenspan-
ningscontrole.
RBij temperaturen lager dan 7 °C Winterbanden
of all-seasonbanden met de i M+S-aan-
duiding op alle wielen gebruiken.
Onder winterse omstandigheden bieden win-
terbanden de best mogelijke grip.
RBij M+S-banden alleen banden met hetzelfde
proel gebruiken.
RDe toegestane maximumsnelheid van de
gemonteerde M+S-banden in acht nemen.
Wanneer de toegestane maximumsnelheid
lager is dan die van de auto, moet een sticker
in het gezichtsveld van de bestuurder hiervoor
waarschuwen.
RNieuwe banden tijdens de eerste 100 km met
matige snelheid inrijden.
RDe banden uiterlijk om de zes jaar laten ver-
vangen, ongeacht de slijtage.
RBij het monteren van banden zonder nood-
loopeigenschappen: Auto's met MOExtended-
banden zijn af fabriek niet met een TIREFIT-set
uitgerust. Na een wissel naar banden zonder
noodloopeigenschappen, bijvoorbeeld winter-
banden, de auto met een TIREFIT-set uitrus-
ten.
%De maximumsnelheid kan voor het gebruik
van winterbanden permanent worden
begrensd (/ pagina 221).
Voor meer informatie over banden en velgen con-
tact opnemen met een gekwaliceerde werk-
plaats.
Ook beslist de volgende aanvullende informatie in
acht nemen:
RAanwijzingen met betrekking tot de banden-
spanning (/ pagina 359)
RBandenspanningstabel (/ pagina 360)
RAanwijzingen met betrekking tot het noodwiel
(/ pagina 372)
Aanwijzingen met betrekking tot het verwisselen
van wielen
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen
door verschillende wielafmetingen
Als de voor‑ met de achterwielen worden ver-
wisseld, kunnen de rij-eigenschappen sterk
nadelig worden beïnvloed .
Ook kunnen de schijfremmen of onderdelen
van de wielophanging worden beschadigd.
#De voor en achterwielen uitsluitend ver-
wisselen wanneer de banden en velgen
identieke afmetingen hebben.
Als bij verschillende afmetingen van banden en
velgen de voor- met de achterwielen worden ver-
wisseld, kan dit leiden tot verlies van de typegoed-
keuring.
De aanwijzingen en de veiligheidsaanwijzingen
met betrekking tot "Verwisselen van een wiel" in
acht nemen. (/ pagina 363)
366 Banden en velgen
Voor- en achterwielen slijten verschillend:
RVoorwielen sneller bij de bandschouder
RAchterwielen sterker in het midden van de
band
De band niet te ver laten slijten. Anders wordt de
grip op natte wegen sterk nadelig beïnvloed
(aquaplaning).
Verwissel bij auto's met dezelfde wielmaat afhan-
kelijk van de slijtagegraad de wielen elke
5000 tot 10000 km. Op de draairichting van de
wielen letten.
Aanwijzingen met betrekking tot het opslaan van
wielen
Bij het opslaan van wielen de volgende aanwijzin-
gen opvolgen:
RGedemonteerde wielen koel, droog en zo
mogelijk donker bewaren.
RDe banden tegen olie, vet en brandstof
beschermen.
Overzicht wielwisselgereedschap
Afgezien van enkele landspecieke varianten zijn
de auto's niet uitgerust met wielwisselgereed-
schap. Informeer bij een gekwaliceerde werk-
plaats welk wielwisselgereedschap voor het ver-
wisselen van een wiel van de auto nodig en goed-
gekeurd is.
Voor het verwisselen van een wiel zijn bijvoor-
beeld de volgende gereedschappen nodig:
RKrik
RWielkeg
RWielsleutel
RCentreerpen
%De krik hee een gewicht van circa 3,4 kg.
Het maximumdraagvermogen van de krik
vindt u op de sticker op de krik.
De krik is onderhoudsvrij. Bij een storing in de
werking contact opnemen met een gekwali-
ceerde werkplaats.
Het wielwisselgereedschap bevindt zich in de
boordgereedschapstas 1 in de bagageruimte.
%Bij het opbergen van de boordgereedschaps-
tas letten op voldoende borging.
Auto's met twee rijen zitplaatsen
Auto's met drie rijen zitplaatsen
Banden en velgen 367
De boordgereedschapstas bevat:
RKrik
RHandschoenen
RWielsleutel
RCentreerpen
RUitklapbare wielkeg
RRatel voor krik
Auto voorbereiden op het verwisselen van een
wiel
Voorwaarden
RDe auto bevindt zich niet op een helling.
RDe auto staat op een stevige, stroeve en
vlakke ondergrond.
RHet noodzakelijke wielwisselgereedschap is
aanwezig.
%Wanneer uw auto niet met wielwisselgereed-
schap is uitgerust, informeert u dan bij een
gekwaliceerde werkplaats naar passend
gereedschap.
#De elektrische parkeerrem handmatig bedie-
nen.
#De voorwielen in de rechtuitstand draaien.
#De transmissie in de stand j zetten.
#De auto uitschakelen.
#Zorg ervoor dat de auto niet kan worden
gestart.
#Het wiel dat diagonaal staat ten opzichte van
het te verwisselen wiel, aan de voor- en ach-
terzijde met een wielkeg of iets dergelijks blok-
keren.
Auto bij het verwisselen van een wiel opkrikken
Voorwaarden
REr bevinden zich geen personen in de auto.
RDe auto is voorbereid voor het verwisselen van
een wiel (/ pagina 368).
Belangrijke aanwijzingen met betrekking tot het
gebruik van de krik:
RAlleen de autospecieke, door Mercedes-Benz
goedgekeurde krik gebruiken voor het opkrik-
ken van de auto.
RDe krik is uitsluitend geschikt voor het kort-
stondig opkrikken van de auto en niet voor
onderhoudswerkzaamheden onder de auto.
RDe ondergrond waar de krik op rust moet ste-
vig, vlak en stroef zijn. Indien nodig een grote,
vlakke, stevige en stroeve ondergrond gebrui-
ken.
RDe voet van de krik moet zich loodrecht onder
het kriksteunpunt bevinden.
368 Banden en velgen
Veiligheidsregels bij opgekrikte auto:
RNooit handen of voeten onder de auto houden.
RNooit onder de auto gaan liggen.
RDe auto niet starten en de elektrische parkeer-
rem niet vrijzetten.
RGeen portieren of achterklep openen of slui-
ten.
#Van het te verwisselen wiel de wielbouten met
de wielsleutel circa een omwenteling los-
draaien. De bouten niet verwijderen.
Positie van de kriksteunpunten
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel door
verkeerd plaatsen van de krik
Als de krik niet correct bij de betreende krik-
steunpunten wordt geplaatst, kan de krik kan-
telen als de auto omhoog is gebracht.
#De krik uitsluitend plaatsen bij de betref-
fende kriksteunpunten van de auto. De
voet van de krik moet zich loodrecht
onder het kriksteunpunt van de auto
bevinden.
*AANWIJZING Schade aan de auto door
niet geschikte krik
Wanneer u een krik gebruikt die niet ontwor-
pen is voor de kriksteunpunten van de auto,
kunt u uw auto, en dan in het bijzonder de
hoogspanningsaccu, beschadigen.
#Alleen een krik gebruiken die ontworpen
is voor de kriksteunpunten van de auto,
of een passende adapter gebruiken.
Banden en velgen 369
*AANWIJZING Schade aan de auto door
foutief plaatsen van de krik
Wanneer u de krik niet op de daarvoor
bedoelde kriksteunpunten aanbrengt, kunt u
uw auto, en dan in het bijzonder de hoogspan-
ningsaccu, beschadigen.
#De krik uitsluitend alleen op de daarvoor
bedoelde kriksteunpunten aanbrengen.
#De ratel uit het wielwisselgereedschap zodanig
op het zeskant van de krik steken, dat de tekst
"AUF" zichtbaar is.
#De steun 2 van de krik 4 in het kriksteun-
punt 1 aanbrengen.
#De ratel 3 rechtsom draaien, tot de kriksteun
2 zich volledig in het kriksteunpunt 1
bevindt en de voet van de krik gelijkmatig de
grond raakt.
#De ratel 3 draaien, tot de band maximaal
3 cm van de grond verwijderd is.
#Het wiel losmaken en verwijderen
(/ pagina 370).
Wiel verwijderen
Voorwaarden
RDe auto is opgekrikt (/ pagina 368).
Bij het verwisselen van een wiel elke vorm van
krachtinwerking op de remschijven voorkomen,
omdat deze tot comfortklachten bij het remmen
zouden kunnen leiden.
*AANWIJZING Beschadiging van de
schroefdraad door vervuilde wielbouten
#De wielbouten niet in zand of vuil leggen.
#De bovenste wielbout helemaal eruit draaien.
370 Banden en velgen
#In plaats van de wielbout, de centreerpen 1
in het schroefdraad schroeven.
#De overige wielbouten eruit schroeven.
#Het wiel verwijderen.
Nieuw wiel monteren
Voorwaarden
RHet te verwisselen wiel is verwijderd en de
centreerpen is aangebracht (/ pagina 370).
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen
door verliezen van een wiel
Als wielbouten met olie of vet zijn ingesmeerd,
of als de schroefdraad van wielbouten‑ of
naven beschadigd is, kunnen de wielbouten
loskomen.
#Nooit de wielbouten met olie of vet
insmeren.
#Als schroefdraad beschadigd is, direct
contact opnemen met een gekwali-
ceerde werkplaats.
#Beschadigde wielbouten of beschadigde
schroefdraad in de naaf laten vervangen.
#Niet verder rijden.
#De aanwijzingen met betrekking tot de selec-
tie van banden in acht nemen
(/ pagina 363).
Bij banden met voorgeschreven draairichting mar-
keert een pijl op de wang de draairichting van de
band. Bij de montage op de draairichting van de
wielen letten.
*AANWIJZING Beschadiging van de kunst-
stof elementen van de wielen bij het ver-
wisselen van een wiel
Bij wielen met kunststof elementen kunnen
deze bij het verwijderen en het aanbrengen
van het wiel worden beschadigd.
#De wielen bij het verwijderen en het aan-
brengen niet optillen aan de kunststof
elementen.
#Het te monteren wiel op de centreerpen schui-
ven en aandrukken.
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel bij
het vastdraaien van wielbouten en ‑moe-
ren
Als de wielbouten of wielmoeren worden vast-
gedraaid als de auto omhooggebracht is, kan
de krik kantelen.
#Wielbouten of wielmoeren alleen vast-
draaien met het wiel op de grond.
Banden en velgen 371
#Beslist de aanwijzingen en de veiligheidsaan-
wijzingen met betrekking tot "Verwisselen van
een wiel" in acht nemen (/ pagina 363).
#Om veiligheidsredenen alleen de voor
Mercedes-Benz en het betreende wiel goed-
gekeurde wielbouten gebruiken.
#De wielbouten erin draaien en in de aangege-
ven volgorde kruiselings gelijkmatig licht aan-
draaien.
#De centreerpen eruit schroeven.
#De laatste wielbout erin draaien en licht vast-
draaien.
#De auto laten zakken (/ pagina 372).
Auto na verwisselen van een wiel neerlaten
Voorwaarden
RHet nieuwe wiel is gemonteerd
(/ pagina 371).
#Auto laten zakken: De ratel zodanig op het
zeskant van de krik steken, dat de tekst "AB"
zichtbaar is en de ratel van de krik linksom
draaien.
#De wielbouten in de aangegeven volgorde 1
tot 5 diagonaal en gelijkmatig met maximaal
80 Nm vastzetten.
#De wielbouten vervolgens in de aangegeven
volgorde 1 tot 5 kruiselings en gelijkmatig
met het voorgeschreven aanhaalmoment van
150 Nm vastzetten.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen
door onjuist aanhaalmoment
Als de wielbouten of de wielmoeren niet met
het voorgeschreven aanhaalmoment zijn vast-
gezet, kunnen de wielen loskomen.
#De wielbouten of de wielmoeren moeten
met het voorgeschreven aanhaalmoment
aangetrokken zijn; dit controleren.
#Indien nodig contact opnemen met een
gekwaliceerde werkplaats en het voer-
tuig niet verplaatsen.
#De bandenspanning van het nieuwe wiel con-
troleren en naar behoee aanpassen.
%Het het volgende geldt niet wanneer het
nieuwe wiel een noodwiel is.
#Auto's met bandenspanningscontrole: De ban-
denspanningscontrole opnieuw starten
(/ pagina 362).
Noodwiel
Aanwijzingen met betrekking tot het noodwiel
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen
door verkeerde wiel- en bandenmaten
De wiel‑ en bandenmaten en het bandentype
van het nood‑ of reservewiel en het te verwis-
372 Banden en velgen
selen wiel kunnen verschillend zijn. Het nood‑
of reservewiel kan de rij-eigenschappen sterk
nadelig beïnvloeden.
Om risico's te vermijden, de volgende punten
in acht nemen:
#Voorzichtig rijden.
#Nooit meer dan één noodwiel of reserve-
wiel monteren dat afwijkt van het te ver-
wisselen wiel.
#Het noodwiel of reservewiel slechts kort-
stondig gebruiken.
#Het ESP® niet uitschakelen.
#Een noodwiel of reservewiel met ver-
schillende afmetingen bij de eerstvol-
gende gekwaliceerde werkplaats laten
vervangen. Beslist op de correcte wiel‑
en bandenmaten en het bandentype let-
ten.
De volgende aanwijzingen met betrekking tot de
montage van een noodwiel in acht nemen:
RDe toegestane maximumsnelheid met gemon-
teerd noodwiel is 80 km/h.
RGeen sneeuwkettingen op het noodwiel aan-
brengen.
RHet noodwiel uiterlijk om de zes jaar laten ver-
vangen, ongeacht de slijtage.
RDe bij het noodwiel geleverde wielbouten
gebruiken.
RDe bandenspanning van het gemonteerde
noodwiel controleren. Deze eventueel aanpas-
sen.
%De voorgeschreven bandenspanning is aange-
geven op de sticker van het noodwiel.
%Auto's met bandenspanningscontrole: Bij een
gemonteerd noodwiel kan de bandenspan-
ningscontrole niet betrouwbaar werken. De
bandenspanning van het verwijderde wiel kan
nog enkele minuten worden aangegeven.
Deze pas opnieuw starten nadat het noodwiel
door een nieuw wiel is vervangen.
Ook de volgende aanvullende informatie in acht
nemen:
RAanwijzingen met betrekking tot de banden-
spanning (/ pagina 359)
RBandenspanningstabel (/ pagina 360)
RAanwijzingen met betrekking tot de montage
van banden (/ pagina 363)
RMontage van een noodwiel (/ pagina 368)
Banden en velgen 373
Aanwijzingen met betrekking tot de technische
gegevens
De technische gegevens worden volgens EU-richt-
lijnen bepaald. De genoemde gegevens gelden
alleen voor auto's met standaarduitrusting. Meer
informatie is verkrijgbaar bij een Mercedes-Benz-
servicewerkplaats.
Alleen voor bepaalde landen: De voertuigspeci-
eke voertuiggegevens kunt u in de COC-docu-
menten (EC-CERTIFICATE OF CONFORMITY) vin-
den. Deze documenten ontvangt u bij aevering
van de auto.
Boordelektronica
Aanwijzingen met betrekking tot ingrepen in het
aandrijfsysteem
*AANWIJZING Vroegtijdige slijtage door niet
deskundig onderhoud
Door niet deskundig onderhoud kunnen onder-
delen van de auto sneller slijten; dit kan leiden
tot verlies van de typegoedkeuring.
#Het aandrijfsysteem en de bijbehorende
onderdelen alleen bij een gekwali-
ceerde werkplaats laten onderhouden.
Mobilofoons
Aanwijzingen met betrekking tot het inbouwen
van mobilofoons
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen
door ondeskundige werkzaamheden aan
mobilofoons
Wanneer mobilofoons worden gemanipuleerd
of niet vakkundig worden ingebouwd, kan de
elektromagnetische straling ervan de voertui-
gelektronica storen en de bedrijfsveiligheid
van de auto in gevaar brengen.
#Werkzaamheden aan elektrische en elek-
tronische apparaten altijd laten uitvoeren
bij een gekwaliceerde werkplaats.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen
door ondeskundig gebruik van mobilo-
foons
Als in het voertuig op ondeskundige wijze
gebruik wordt gemaakt van een mobilofoon,
kan de elektromagnetische straling daarvan
de voertuigelektronica storen. Dit geldt met
name in de volgende gevallen:
RWanneer de mobilofoon niet op een bui-
tenantenne is aangesloten.
RWanneer de buitenantenne verkeerd
gemonteerd of niet reectiearm is.
Daardoor kan de bedrijfsveiligheid van het
voertuig in gevaar komen.
#De reectiearme buitenantenne laten
inbouwen bij een gekwaliceerde werk-
plaats.
#De mobilofoon bij gebruik in het voertuig
altijd aansluiten op de reectiearme bui-
tenantenne.
374 Technische gegevens
*AANWIJZING Vervallen van de typegoed-
keuring door het niet in acht nemen van
installatie- en gebruiksvoorwaarden
Wanneer de installatie- en gebruiksvoorwaar-
den voor mobilofoons niet in acht worden
genomen, kan de typegoedkeuring vervallen.
#Alleen vrijgegeven frequentiebanden
gebruiken.
#Het maximaal toegestane uitgangsver-
mogen in deze frequentiebanden in acht
nemen.
#Alleen vrijgegeven antenneposities
gebruiken.
1Achterzijde van het dak
Bij auto's met panoramaschuifdak is het inbouwen
van een antenne niet toegestaan.
Voor het naderhand inbouwen van mobilofoons
moet de technische richtlijn ISO/TS 21609 (Road
Vehicles — EMC guidelines for installation of aer-
market radio frequency transmitting equipment)
worden aangehouden. De wettelijke bepalingen
voor aanbouwdelen moeten worden aangehou-
den.
Als de auto met een mobilofoon is uitgerust, moe-
ten de in de voorbereiding aanwezige spannings-
voorziening- en antenne-aansluiting worden
gebruikt. Bij het monteren de aanvullende handlei-
dingen van de fabrikant in acht nemen.
Zendvermogen mobilofoons
Het maximale zendvermogen (PEAK) bij de voet-
punt van de antenne mag de waarden in de vol-
gende tabel niet overschrijden.
Frequentieband en maximaal zendvermogen
Frequentieband Maximaal zendvermo-
gen
2‑m‑band
144 - 174 MHz
50W
Terrestrial Trunked
Radio (TETRA)
380 - 460 MHz
10W
Technische gegevens 375
Frequentieband Maximaal zendvermo-
gen
70‑cm‑band
430 - 470 MHz
35W
Mobiele telefoonnet-
werkverbinding
2G
2W
Mobiele telefoonnet-
werkverbinding
3G/4G/5G
0,5W
De volgende apparaten kunnen zonder beperkin-
gen in de auto worden gebruikt:
RMobilofoons met een maximaal zendvermogen
tot 100 mW
RMobilofoons met zendfrequenties in de fre-
quentieband 380 - 420 MHz en een maximaal
zendvermogen tot 2 W (TETRA)
RMobiele telefoon (2G/3G/4G/5G)
Voor de volgende frequentiebanden is er geen
beperking voor de antennepositie aan de buiten-
zijde van de auto:
RTETRA
R2G/3G/4G/5G
Aanwijzingen met betrekking tot pyrotechnische
voertuigcomponenten
Informatie over de registratie van pyrotechnische
actuatoren
Informatie van de fabrikant:
Autoliv NCS Pyrotechnie et Technologies, Rue de
la Cartoucherie, 95470 Survilliers, Frankrijk
Registratienummer:
2806 – P1 – 004163
Modelnaam:
PSS-1, PSS-2, PSS-3, PSS-4, PSS-6, PSS-6 Gen.1,
PSS-6 Gen.2
Informatie over wettelijke keurmerken voor
radio-apparatuur
Specieke informatie over radiograsche toepas-
singen conform 2014/53/EU
Naast de typische frequenties voor mobiele com-
municatie maken auto's van Mercedes-Benz
gebruik van de volgende radiograsche toepassin-
gen:
376 Technische gegevens
Soort radiograsche toepassingen en specicatie conform 2014/53/EU
Technologie Frequentiebereik Zendvermogen/sterkte van het magnetisch veld
Comfort-sluitsysteem 20 kHz (9 - 90 kHz) ≤ 72 dBμA/m bij 10 m
Draadloze vermogensoverdracht 105 kHz (90 - 119 kHz) ≤ 42 dBμA/m bij 10 m
Comfort-sluitsysteem 120 kHz (119 - 135 kHz) ≤ 42 dBμA/m bij 10 m
Draadloze vermogensoverdracht 127 kHz (119 - 135 kHz) ≤ 66 dBµA/m op een afstand van 10 m bij een
afname van de magneetveldsterkte van 3 dB per
octaaf boven 119 kHz
Near Field Communication 13,553 – 13,567 MHz ≤ 42 dBμA/m bij 10 m
Comfort-sluitsysteem, garagedeurbediening, ban-
denspanningscontrole 433 MHz (433,05 – 434,79 MHz) ≤ 10 mW ERP
Afstandsbediening en ontvanger functie "extra
verwarmen", garagedeurbediening 868 MHz (868,0 – 868,6 MHz) ≤ 25 mW ERP
Afstandsbediening en ontvanger functie "extra
verwarmen", garagedeurbediening 869 MHz (868,7 – 869,2 MHz) ≤ 25 mW ERP
Bluetooth®, Kleer, RLAN, radiograsche afstands-
bedieningen, draadloze hoofdtelefoons
2,4 GHz ISM-band (2400 – 2483,5 MHz) ≤ 100 mW EIRP
Technische gegevens 377
Technologie Frequentiebereik Zendvermogen/sterkte van het magnetisch veld
RLAN 5,1 GHz UNII-1 (5150 - 5250 MHz) ≤ 25 mW EIRP
Sensor voor interieurbeveiliging, RLAN 5,8 GHz UNII-3 (5725 – 5875 MHz) ≤ 25 mW EIRP
Comfort-sluitsysteem 7,25 GHz UWB (6,0 - 8,5 GHz) ≤ -41,3 dBm/MHz EIRP mean ≤ 0 dBm/MHz EIRP
Peak
76 GHz radar 76 – 77 GHz ≤ 55 dBm Peak EIRP
Carsharing-module NFC:
13,553 – 13,567 MHz
Bluetooth®:
2402 – 2480 MHz
NFC:
≤ 42 dBμA/m bij 10 m
Bluetooth®:
≤ +4 dBm (vermogensklasse 2)
Rear seat entertainment (entertainmentsysteem
achterin) Bluetooth®:
2400 - 2483,5 MHz
Wi 2,4 GHZ:
2400 - 2483,5 MHz
Wi 5 GHz:
5150 - 5250 MHz
5725 - 5875 MHz
Bluetooth®:
-0,8 dBm
Wi 2,4 GHz:
14,5 dBm
Wi 5 GHz:
20,5 dBm
13,3 dBm
378 Technische gegevens
Technologie Frequentiebereik Zendvermogen/sterkte van het magnetisch veld
Mobiele telefoonnetwerkverbinding (telefoonre-
geleenheid Tel7) E-GSM (900 MHz)
GSM (1800 MHz)
+33 dBm
+30 dBm
UMTS (Band I, III, VIII) +24 dBm (+1/-3 dB)
LTE (Band 1, 3, 7, 8, 20, 28) +23 dBm (±2 dB)
HERMES (Hardware for Enhanced Remote-, Mobi-
lity- & Emergency Services) Wi (2400-2483,5 MHz)
Wi (5736-5833 MHz)
< 20 dBm
< 14 dBm
GSM (E-GSM 900, Class 4)
GSM (E-GSM 1800, Class 1)
GSM (E-GSM 900 8-PSK, Class E2)
GSM (E-GSM 1800 8-PSK, Class E2)
< +33 dBm (±2 dB)
< +30 dBm (±2 dB)
< +27 dBm (±3 dB)
< +26 dBm (± 3 dB/-4 dB)
UMTS (2100 WCDMA FDD B1, Class 3) < +24 dBm (±1 dB/-3 dB)
LTE (FDD B I, B III, B38, B39, B40, B41, Class 3) < +23 dBm (±2 dB)
GPS (1575,42 MHz +/- 2 MHz) Receiving only
RAMSES (Router And Mobile SErviceS) GSM (E-GSM 850 / E-GSM 900, Class 4)
GSM (E-GSM 1800 / E-GSM 1900, Class 4)
< +32,5 dBm (±1 dB)
< +29,5 dBm (±1 dB)
Technische gegevens 379
Technologie Frequentiebereik Zendvermogen/sterkte van het magnetisch veld
UMTS (WCDMA FDD I, II, III, IV, V, VIII, XIX, Class
3) < +23,5 dBm (±1 dB)
LTE (FDD B1, B2, B3, B4, B5, B7, B8, B9, B18,
B19, B21, B28, Class 3) < +23 dBm (±1 dB)
LTE (TDD B38, B40, B41, Class 3) < +23 dBm (±1 dB)
GNSS (1559 - 1610 MHz) Receiving only
Wettelijke keurmerken voor radio-apparatuur en
specieke aanwijzingen
Informatie van de fabrikant over radiograsche
onderdelen van de auto kunnen onder het tref-
woord "Informatie over wettelijke keurmerken voor
radio-apparatuur" in de digitale handleiding in de
auto, op het internet en in de app worden gevon-
den.
Informatie over de specieke absorptiewaarde
(SAR)
Informatie over de specieke absorptiewaarde
(SAR) kunt u vinden onder het trefwoord "Informa-
tie over wettelijke keurmerken voor radio-appara-
tuur" in de digitale handleiding in de auto, op het
internet en in de app.
Importeursinformatie over wettelijke keurmerken
voor apparatuur
Importeursinformatie over radiograsche onder-
delen van de auto kunnen onder het trefwoord
"Informatie over wettelijke keurmerken voor radio-
apparatuur" in de digitale handleiding in de auto,
op het internet en in de app worden gevonden.
380 Technische gegevens
Overzicht voertuigtypeplaatje, FIN en motornum-
mer
Voertuigtypeplaatje
Voertuigtypeplaatje (voorbeeld - Koeweit)
1Autofabrikant
2Fabricageplaats
3Productiedatum
4Voertuigtype
5FIN
Voertuigtypeplaatje (voorbeeld - alle andere
landen)
1Autofabrikant
2EG-typegoedkeuringsnummer (alleen voor
bepaalde landen)
3FIN (voertuigidenticatienummer)
4Toegestaan totaalgewicht (kg)
5Toegestaan totaalgewicht (kg) (alleen voor
bepaalde landen)
Technische gegevens 381
6Toegestane voorasbelasting (kg)
7Toegestane achterasbelasting (kg)
8Lakcode
%De gegevens in de afbeelding zijn voorbeel-
den.
FIN in de motorruimte
Het FIN staat op de dwarsdrager in de motor-
ruimte. Meer informatie is verkrijgbaar in een
gekwaliceerde werkplaats.
FIN bij de onderste rand van de voorruit
1FIN (voertuigidenticatienummer) als label
Het FIN als label op de onderste rand van de voor-
ruit is alleen voor bepaalde landen beschikbaar.
Motornummer
Meer informatie over het motornummer is ver-
krijgbaar in een gekwaliceerde werkplaats.
Bedrijfsstoen
Aanwijzingen met betrekking tot bedrijfsstoen
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel door
voor de gezondheid schadelijke bedrijfs-
stoen
Bedrijfsstoen kunnen giig zijn.
#Bij het gebruik, de opslag en de afvoer
van de bedrijfsstoen de opdrukken van
de originele verpakking in acht nemen.
#Bedrijfsstoen altijd in de afgesloten ori-
ginele verpakking bewaren.
#Kinderen altijd op afstand van bedrijfs-
stoen houden.
+MILIEU-AANWIJZING Milieuvervuiling als
gevolg van het niet-milieuvriendelijk afvoe-
ren van bedrijfsstoen
Het onjuist afvoeren van bedrijfsstoen kan
aanzienlijke schade aan het milieu veroorza-
ken.
#Bedrijfsstoen op milieuvriendelijke wijze
afvoeren.
Bedrijfsstoen zijn:
RSmeermiddelen
RKoelvloeistof
RRemvloeistof
RRuitreinigingsmiddel
RKoelmiddel van het temperatuurregelsysteem
Alleen door Mercedes-Benz goedgekeurde pro-
ducten gebruiken. Schade die aan de auto is ont-
staan door het gebruik van niet-goedgekeurde
producten, valt niet onder de Mercedes-Benz
garantie en coulance.
382 Technische gegevens
De door Mercedes-Benz goedgekeurde bedrijfs-
stoen zijn te herkennen aan het volgende
opschri op de verpakking:
RMB-Freigabe (bijvoorbeeld MB-Freigabe
229.51)
RMB-Approval (bijvoorbeeld MB-Approval
229.51)
Meer informatie over goedgekeurde bedrijfsstof-
fen is te vinden:
RIn de Mercedes-Benz-bedrijfsstofvoorschrien
onder vermelding van de specicatie
-Op internet https://
operatinguids.mercedes-benz.com
RBij een gekwaliceerde werkplaats
Aanwijzingen met betrekking tot remvloeistof
De aanwijzingen met betrekking tot de bedrijfs-
stoen in acht nemen (/ pagina 382).
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen
door vorming van dampbellen in het rem-
systeem
De remvloeistof neemt voortdurend vocht uit
de atmosfeer op. Daardoor daalt het kookpunt
van de remvloeistof. Wanneer het kookpunt te
laag wordt, kunnen zich bij een hoge belasting
van de remmen dampbellen in het remsys-
teem vormen.
Daardoor wordt de remwerking nadelig beïn-
vloedt.
#De remvloeistof met het voorgeschreven
interval laten verversen.
De remvloeistof regelmatig laten verversen bij een
gekwaliceerde werkplaats.
Alleen een door Mercedes-Benz goedgekeurde
remvloeistof volgens MB-Freigabe of MB-Approval
331.0 gebruiken.
Koelvloeistof
Aanwijzingen met betrekking tot koelvloeistof
De aanwijzingen met betrekking tot de bedrijfs-
stoen in acht nemen (/ pagina 382).
&WAARSCHUWING Gevaar voor brand en
letsel door antivriesmiddel
Wanneer antivriesmiddel op hete onderdelen
in de motorruimte terecht komt, kan het ont-
steken.
#Het aandrijfsysteem laten afkoelen alvo-
rens antivriesmiddel bij te vullen.
#Ervoor zorgen dat er geen antivriesmid-
del naast de vulopening terecht komt.
#Alvorens de auto te starten de met anti-
vriesmiddel vervuilde onderdelen grondig
reinigen.
*AANWIJZING Beschadiging door verkeerde
koelvloeistof
#Gebruik alleen voorgemengde koelvloei-
stof met de gewenste vorstbescherming.
Technische gegevens 383
Meer informatie over de koelvloeistof vindt u
op de volgende plaatsen:
RIn het Mercedes-Benz bedrijfsstoenvoor-
schri 320.1
-Op internet https://
operatinguids.mercedes-benz.com
RBij een gekwaliceerde werkplaats
*AANWIJZING Oververhitting bij hoge bui-
tentemperaturen
Als een ongeschikt koelmiddel wordt gebruikt,
is het koelsysteem bij hoge buitentemperatu-
ren niet voldoende tegen oververhitting en
corrosie beschermd.
#Alleen een voor Mercedes-Benz goedge-
keurde koelvloeistof gebruiken.
#De aanwijzingen in het Mercedes-Benz
bedrijfsstoenvoorschri 320.1 in acht
nemen.
De koelvloeistof regelmatig laten verversen bij een
gekwaliceerde werkplaats.
Aandeel antivriesmiddelconcentraat in het motor-
koelsysteem:
RTen minste 50% (vorstbescherming tot circa
-37 °C)
RMaximaal 55% (vorstbescherming tot -45 °C)
Aanwijzingen met betrekking tot ruitreinigingsmid-
del
De aanwijzingen met betrekking tot de bedrijfs-
stoen in acht nemen (/ pagina 382).
&WAARSCHUWING Gevaar voor brand‑ en
letsel door ruitensproeiervloeistofconcen-
traat
Ruitensproeiervloeistofconcentraat is licht
ontvlambaar. Wanneer het op hete onderdelen
in de motorruimte terechtkomt, kan het ont-
steken.
#Ervoor zorgen dat er geen ruitensproeier-
vloeistofconcentraat naast de vulopening
terechtkomt.
*AANWIJZING Beschadigingen aan de exte-
rieurverlichting door ongeschikt ruitrein-
igingsmiddel
Ongeschikte ruitreinigingsmiddelen kunnen
het kunststof oppervlak van de exterieurver-
lichting beschadigen.
#Alleen ruitreinigingsmiddel gebruiken dat
ook geschikt is voor kunststof oppervlak-
ken, bijvoorbeeld MB SummerFit of MB
WinterFit.
*AANWIJZING Verstopte sproeiers door
menging van ruitensproeiervloeistoen
#MB SummerFit en MB WinterFit niet met
andere ruitensproeiervloeistoen men-
gen.
Geen gedestilleerd of gedemineraliseerd water
gebruiken. Anders kan de niveausensor een
onjuist niveau detecteren.
Geadviseerd ruitreinigingsmiddel:
RBoven het vriespunt: Bijvoorbeeld MB Sum-
merFit
384 Technische gegevens
ROnder het vriespunt: Bijvoorbeeld MB Winter-
Fit
De correcte mengverhouding is te vinden in de
gegevens op de verpakking.
Ruitensproeiervloeistof het gehele jaar met rui-
treinigingsmiddel mengen.
Autogegevens
Afmetingen
De aangegeven hoogten kunnen in verband met
de volgende factoren variëren:
RBanden
RBelading
RToestand van het onderstel
ROpties
Zwenk- en stahoogte
Model 1
Zwenk-
hoogte
2 Sta-
hoogte
EQB 250+ 2095 mm 1922 mm
Alle andere modellen 2111 mm 1939 mm
Hoogte
Modellen
EQB 250+ 1688 mm
Alle andere modellen 1701 mm
Afmetingen (alle modellen)
Alle modellen
Lengte 4684 mm
Breedte over buitenspiegels 2020 mm
Breedte zonder buitenspiegels 1834 mm
Wielbasis 2829 mm
Gewichten en belastingen
Met betrekking tot de aangegeven voertuiggege-
vens de volgende aanwijzingen in acht nemen:
ROpties verhogen het leeggewicht en verlagen
het nuttig laadvermogen.
RSpecieke gewichtsaanduidingen vindt u op
het voertuigtypeplaatje (/ pagina 381).
Dakbelasting
Model Maximumdakbelasting
Alle modellen 75 kg
Technische gegevens 385
Door de constructie bepaalde maximum snelheid
De door de constructie bepaalde maximum snel-
heid kan in de praktijk afwijken van de aangege-
ven waarden. Het is afhankelijk van de bedrijfsom-
standigheden, de opties en de bandenmaat.
Ontbrekende waarden waren bij de redactieslui-
ting nog niet beschikbaar.
Door de constructie bepaalde maximum snelheid
Model
Alle modellen
Hoogspanningsaccu
Aanwijzingen met betrekking tot de energievoor-
ziening voor auto's met hoogspanningsaccu
Overeenkomstig de Europese norm EN
17186:2019 bevinden de voertuigcodes op de
auto zich op de volgende plaatsen:
RAan de binnenzijde van de contactdoosklep
ROp de laadkabelstekker
Bovendien zijn in landen in Europa de laadstations
voorzien van een code met betrekking tot de
energievoorziening. U kunt uw auto opladen bij
een laadstation wanneer de code van het laadsta-
tion overeenkomt met de voertuigcode.
Meer informatie over het opladen van de hoog-
spanningsaccu is te vinden in het hoofdstuk
"Hoogspanningsaccu opladen" (/ pagina 183).
1Soort voeding: AC
Norm: EN 62196-2
Constructievorm: Type 2
Soort stekker: Voertuigkoppeling en voertuig-
stekker
Spanningsbereik: 480 V RMS
2Soort voeding: DC
Norm: EN 62196-3
Constructievorm: FF
Soort stekker: Voertuigkoppeling en voertuig-
stekker
Spanningsbereik: 50 V tot 500 V
3Soort voeding: DC
Norm: EN 62196-3
Constructievorm: FF
Soort stekker: Voertuigkoppeling en voertuig-
stekker
Spanningsbereik: 200 V tot 920 V
Ontbrekende waarden waren bij de redactieslui-
ting nog niet beschikbaar.
Energie-inhoud en oplaadtijden (EQB 250+)
EQB 250+
Type Lithium-ion
Energie-inhoud bruikbaar
Actieradius
386 Technische gegevens
EQB 250+
Oplaadtijd – mode 4
met circa 100 kW laadvermo-
gen
Circa 35 min
Oplaadtijd – mode 3
met 11 kW laadvermogen
(afhankelijk van de uitvoering
van de auto)
Oplaadtijd – mode 3
met 7 kW laadvermogen
(afhankelijk van de uitvoering
van de auto)
Oplaadtijd – mode 2
met 3,7 kW laadvermogen
Energie-inhoud en oplaadtijden (EQB 300
4MATIC)
EQB 300 4MATIC
Type Lithium-ion
Energie-inhoud bruikbaar 66,5 kW
Actieradius
Oplaadtijd – mode 4
met circa 100 kW laadvermo-
gen
Circa 32 min
Oplaadtijd – mode 3
met 11 kW laadvermogen
(afhankelijk van de uitvoering
van de auto)
Circa 6 h 15
min
Oplaadtijd – mode 3
met 7,7 kW laadvermogen
(afhankelijk van de uitvoering
van de auto)
Circa 8 h 30
min
Oplaadtijd – mode 2
met 3,7 kW laadvermogen
circa 18 h 15
min
Energie-inhoud en oplaadtijden (EQB 350
4MATIC)
EQB 350 4MATIC
Type Lithium-ion
Energie-inhoud bruikbaar 66,5 kW
Actieradius
Oplaadtijd – mode 4
met circa 100 kW laadvermo-
gen
Circa 32 min
Oplaadtijd – mode 3
met 11 kW laadvermogen
(afhankelijk van de uitvoering
van de auto)
Circa 6 h 15
min
Oplaadtijd – mode 3
met 7,7 kW laadvermogen
(afhankelijk van de uitvoering
van de auto)
Circa 8 h 30
min
Oplaadtijd – mode 2
met 3,7 kW laadvermogen
circa 20 h
Technische gegevens 387
De oplaadtijden – mode 2 en 3 gelden voor wis-
selstroomladen van 10% tot 100% van de bruik-
bare energie-inhoud.
De oplaadtijd – mode 4 geldt voor het gelijk-
stroomladen van 10% tot 80% van de bruikbare
energie-inhoud.
De oplaadtijd is afhankelijk van de accutoestand,
de omgevingstemperatuur en het laadvermogen.
Het laadvermogen is weer afhankelijk van de net-
spanning, de stroomsterkte en het type netaan-
sluiting.
Het nominale spanningsgebied voor uw auto vindt
u op het informatieplaatje in de contactdoosklep
(/ pagina 183).
388 Technische gegevens
Displaymeldingen
Inleiding
Aanwijzingen met betrekking tot displaymeldin-
gen
Displaymeldingen verschijnen op het instrumen-
tendisplay.
Displaymeldingen met grasche weergaven kun-
nen in de handleiding vereenvoudigd zijn afge-
beeld en afwijken van de weergave op het instru-
mentendisplay. Het instrumentendisplay gee dis-
playmeldingen met hoge prioriteit rood weer. Bij
bepaalde displaymeldingen klinkt bovendien een
waarschuwingssignaal.
De betreende displaymeldingen opvolgen en de
extra aanwijzingen in deze handleiding in acht
nemen.
Bij enkele displaymeldingen worden bovendien
symbolen weergegeven:
RÕ Meer informatie
R¨ Displaymelding verbergen
Met de Touch-Control links kunt u met een vee-
gbeweging naar links of rechts het betreende
symbool selecteren. Door te drukken op Õ wordt
meer informatie op het mediadisplay weergege-
ven. Door te drukken op ¨ verdwijnt de dis-
playmelding.
Displaymeldingen die kunnen worden bevestigd
kunnen door indrukken van de toets P of op
de Touch-Control links worden verwijderd. Daarbij
worden de displaymeldingen in het meldingenge-
heugen opgeslagen.
De oorzaak van een displaymelding zo snel moge-
lijk verhelpen.
Displaymeldingen met hoge prioriteit kunnen niet
door u worden uitgeschakeld. Het instrumenten-
display toont deze displaymeldingen permanent,
tot de oorzaak van de displaymelding verholpen
is.
Opgeslagen displaymeldingen oproepen
Boordcomputer:
4Service 51 melding
Als er geen displaymeldingen aanwezig zijn, ver-
schijnt op het instrumentendisplay Geen meldin-
gen aanwezig.
#Met een veegbeweging naar boven of naar
beneden op de Touch-Control links door de
displaymeldingen bladeren.
#Het meldingengeheugen verlaten: De terug-
toets P indrukken.
Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes 389
Veiligheid voor inzittenden
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en M oplossingen
6
Veiligheidssysteem Storing
Werkplaats opzoeken
* Werking van het veiligheidssysteem vertoont een storing (/ pagina 44).
&GEVAAR Levensgevaar door storingen van het veiligheidssysteem
Onderdelen van het veiligheidssysteem kunnen onbedoeld worden geactiveerd of bij een ongeval niet zoals
bedoeld worden geactiveerd. Bij een ongeval kan het hoogspanningsboordnet mogelijk niet zoals bedoeld worden
uitgeschakeld.
Als beschadigde onderdelen van het hoogspanningsboordnet worden aangeraakt, kunt u een stroomstoot krijgen.
#Het veiligheidssysteem direct laten controleren en repareren bij een gekwaliceerde werkplaats.
#Na een ongeval direct de auto uitschakelen.
6
Linksvoor Storing Werk-
plaats opzoeken (voorbeeld)
* Werking van het veiligheidssysteem vertoont een storing (/ pagina 44).
&GEVAAR Levensgevaar door storingen van het veiligheidssysteem
Onderdelen van het veiligheidssysteem kunnen onbedoeld worden geactiveerd of bij een ongeval niet zoals
bedoeld worden geactiveerd. Bij een ongeval kan het hoogspanningsboordnet mogelijk niet zoals bedoeld worden
uitgeschakeld.
Als beschadigde onderdelen van het hoogspanningsboordnet worden aangeraakt, kunt u een stroomstoot krijgen.
#Het veiligheidssysteem direct laten controleren en repareren bij een gekwaliceerde werkplaats.
#Na een ongeval direct de auto uitschakelen.
390 Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en M oplossingen
6
Windowbag links Storing
Werkplaats opzoeken (voor-
beeld)
* Werking van het veiligheidssysteem vertoont een storing (/ pagina 44).
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel‑ of levensgevaar door storingen in de werking van de windowbag
Als de windowbag een storing vertoont, kan deze onbedoeld worden geactiveerd of bij een ongeval niet worden
geactiveerd.
#De windowbag direct bij een gekwaliceerde werkplaats laten controleren en repareren.
Voorpass.-airbag uitgescha-
keld zie handleiding
* De passagiersairbag is gedeactiveerd, hoewel een volwassen persoon of een persoon met een overeenkomstig pos-
tuur op de passagiersstoel zit. Wanneer extra krachten op de stoel worden uitgeoefend, kan het systeem een te gering
gewicht meten.
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel ‑ of levensgevaar bij uitgeschakelde passagiersairbag
Wanneer de passagiersairbag uitgeschakeld is, wordt deze bij een ongeval niet geactiveerd en kan deze dan niet
meer zoals bedoeld beschermen.
Een persoon op de passagiersstoel kan dan bijvoorbeeld met onderdelen van het interieur in contact komen, in het
bijzonder als deze dicht op het dashboard zit.
#Voor en ook tijdens het rijden de correcte status van de passagiersairbag controleren.
#Onmiddellijk, rekening houdend met het verkeer, stoppen.
#Er mogen geen voorwerpen onder de passagiersstoel worden ingeklemd; dit controleren.
#Status van de automatische uitschakeling van de passagiersairbag controleren (/ pagina 46).
Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes 391
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en M oplossingen
#Indien nodig meteen naar een gekwaliceerde werkplaats gaan.
Voorpass.-airbag ingescha-
keld zie handleiding
* De passagiersairbag is in de volgende situaties tijdens het rijden geactiveerd:
RHoewel zich een kind, een klein persoon of een voorwerp met een gewicht beneden de grenswaarde van het sys-
teem op de passagiersstoel bevindt.
RHoewel de passagiersstoel leeg is.
Het systeem herkent eventueel extra gewicht door voorwerpen op de stoel of krachten die op de stoel werken.
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel of levensgevaar door gebruik van een kinderzitjesbevestigingssysteem bij
ingeschakelde passagiersairbag
Als een kind in een kinderzitjesbevestigingssysteem op de passagiersstoel wordt beveiligd en de passagiersairbag
ingeschakeld is, kan de passagiersairbag bij een ongeval worden geactiveerd.
Het kind kan door de airbag worden getroen.
#Voor en ook tijdens het rijden de correcte status van de passagiersairbag controleren.
NOOIT een naar achteren gericht kinderbeveiligingssysteem op een stoel met INGESCHAKELDE FRONTAIRBAG
gebruiken, want dat kan voor het kind DODELIJKE of ERNSTIGE VERWONDINGEN tot gevolg hebben.
#Onmiddellijk, rekening houdend met het verkeer, stoppen.
#Er mogen geen voorwerpen onder de passagiersstoel worden ingeklemd; dit controleren.
#Status van de automatische uitschakeling van de passagiersairbag controleren (/ pagina 46).
392 Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en M oplossingen
#Indien nodig meteen naar een gekwaliceerde werkplaats gaan.
Sleutel
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en M oplossingen
Á
Sleutel vervangen
* De sleutel laten vervangen.
#Naar een gekwaliceerde werkplaats gaan.
Á
Batterij sleutel vervangen
* De batterij van de sleutel is leeg.
#De batterij vervangen (/ pagina 84).
Á
Sleutel niet herkend (witte
displaymelding)
* De sleutel wordt momenteel niet herkend.
#De plaats van de sleutel in de auto veranderen.
#Proberen om de auto te starten.
#Wanneer de sleutel nog steeds niet wordt herkend, de sleutel in het opbergvak voor het starten met de sleutel
plaatsen (/ pagina 170).
Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes 393
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en M oplossingen
#De auto starten.
Á
Sleutel niet herkend (rode
displaymelding)
* De sleutel wordt tijdens het rijden niet herkend en is eventueel niet meer in de auto aanwezig.
Wanneer de sleutel zich niet meer in de auto bevindt en u de auto uitschakelt:
RKunt u de auto niet meer starten.
RKunt u de auto niet centraal vergrendelen.
#De sleutel moet zich in de auto bevinden.
Wanneer de sleutel zich in de auto bevindt en desondanks niet wordt herkend:
#Onmiddellijk, rekening houdend met het verkeer, stoppen.
#De sleutel in het opbergvak voor het starten met de sleutel plaatsen (/ pagina 170).
De batterij van de sleutel is zwak of leeg.
#Met het controlelampje de batterij controleren (/ pagina 82).
#Eventueel de batterij van de sleutel vervangen (/ pagina 84).
Á
Sleutel wordt ingeleerd
Wachten a.u.b.
* De auto rekent om de nieuwe sleutel in te leren.
#Wacht tot de rekenprocedure afgesloten is.
394 Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en M oplossingen
Sleutel in aangegeven berg-
plaats leggen zie handlei-
ding
* De herkenning van de sleutel vertoont een storing.
#De plaats van de sleutel in de auto veranderen.
#De sleutel in het opbergvak voor het starten met de sleutel plaatsen (/ pagina 170).
Verlichting
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en M oplossingen
:
Dimlicht links (voorbeeld)
* De betreende lichtbron is defect.
#Voorzichtig verder rijden.
#Meteen naar een gekwaliceerde werkplaats gaan.
%LED-lichtbronnen: Alleen wanneer alle lichtdiodes defect zijn, verschijnt de displaymelding voor de betreende ver-
lichting.
:
Storing Zie handleiding
* De exterieurverlichting vertoont een storing.
#Naar een gekwaliceerde werkplaats gaan.
Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes 395
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en M oplossingen
:
AUTO-verlichting functio-
neert niet
* De lichtsensor voor de automatisch rijverlichting vertoont een storing.
#Naar een gekwaliceerde werkplaats gaan.
:
Verlichting inschakelen
* U rijdt zonder dimlicht.
#De lichtschakelaar in de stand L of à draaien.
:
Licht uitschakelen
* De auto wordt verlaten en de verlichting is nog ingeschakeld.
#De lichtschakelaar in de standà draaien.
Alarmknipperlichten Storing * De alarmknipperlichtenschakelaar vertoont een storing.
#Naar een gekwaliceerde werkplaats gaan.
396 Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes
Klimaatregeling
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en M oplossingen
&
functioneert niet Opladen
van HV-accu niet afgesloten
* De hoogspanningsaccu wordt opgeladen. De klimaatregeling vooraf kan niet worden ingeschakeld.
#Wachten tot het opladen een minimale laadtoestand hee bereikt.
&
functioneert niet HV-accu
opladen
* De spanning van de hoogspanningsaccu is te laag. De klimaatregeling vooraf kan niet worden ingeschakeld.
#De hoogspanningsaccu opladen (/ pagina 183).
&
Voorklimatisering via sleu-
tel na starten van de motor
weer beschikbaar
* U hebt bij een geparkeerde auto meer dan driemaal geprobeerd de klimaatregeling vooraf in te schakelen.
#De auto gedurende tien seconden starten.
De klimaatregeling vooraf kan weer worden ingeschakeld.
Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes 397
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en M oplossingen
&
Voorklimatisering via sleu-
tel functioneert niet HV-
accu zwak
* De spanning van de hoogspanningsaccu is te laag. De klimaatregeling vooraf kan niet worden ingeschakeld.
#De hoogspanningsaccu opladen (/ pagina 183).
Wanneer de hoogspanningsaccu voldoende opgeladen is, is de klimaatregeling vooraf weer ingeschakeld.
Aandrijfsysteem
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en M oplossingen
v
Wegslepen verboden Zie
handleiding
* Het aandrijfsysteem vertoont een storing.
#De auto alleen vervoeren op een auto-ambulance of een aanhangwagen (/ pagina 349).
398 Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en M oplossingen
ò
Akoestische omgevingsbe-
scherming functioneert niet
* De soundgenerator (akoestisch voertuigwaarschuwingssysteem) vertoont een storing. Er worden geen rijgeluiden
gegenereerd. De auto wordt eventueel niet door andere verkeersdeelnemers akoestisch waargenomen.
#In het bijzonder anticiperend rijden.
#Naar een gekwaliceerde werkplaats gaan.
Om de motor af te zetten
de start-stop-toets gedu-
rende min. 3 seconden of
3 keer indrukken
* U hebt tijdens het rijden de start-stoptoets ingedrukt.
#Om het aandrijfsysteem tijdens het rijden af te zetten (/ pagina 170).
Motor starten niet mogelijk
Zie handleiding
* De auto kan niet worden ingeschakeld.
Er is een storing in het aandrijfsysteem opgetreden.
#De auto uitschakelen en vergrendelen.
#Na een korte wachttijd de auto ontgrendelen en opnieuw inschakelen.
#Neem contact op met een gekwaliceerde werkplaats, wanneer de displaymelding opnieuw verschijnt en de auto
niet inschakelt.
Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes 399
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en M oplossingen
+
Koelvloeistof bijvullen zie
handleiding
* Het koelvloeistofniveau is te laag.
*AANWIJZING Beschadiging van het aandrijfsysteem door te weinig koelvloeistof
#Langere ritten met te weinig koelvloeistof vermijden.
#Het koelsysteem van het aandrijfsysteem bij een gekwaliceerde werkplaats laten controleren.
ÿ
Koelvloeistof Stoppen
Motor uit
* De koelvloeistof is te warm.
#Rekening houdend met de verkeerssituatie zo snel mogelijk stoppen en het aandrijfsysteem afzetten.
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel door oververhitte auto
Wanneer u de motorkap bij een oververhitte auto of een brand in de motorruimte opent, kunnen zich de volgende
situaties voordoen:
RU kunt met hete gassen in contact komen.
RU kunt met andere ontsnappende, hete bedrijfsstoen in aanraking komen.
#Bij een oververhitting of brand in de motorruimte de motorkap gesloten houden en de brandweer waarschu-
wen.
#De oververhitte auto eerst laten afkoelen, als de motorkap moet worden geopend.
#Wachten tot het aandrijfsysteem is afgekoeld.
#De luchttoevoer naar de radiateur mag niet worden belemmerd.
400 Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en M oplossingen
#Zonder hoge belasting van het aandrijfsysteem naar de dichtstbijzijnde gekwaliceerde werkplaats verder rijden.
ÿ* Het koelsysteem hee een storing van een bestanddeel vastgesteld.
#Zonder hoge belasting van het aandrijfsysteem naar de dichtstbijzijnde gekwaliceerde werkplaats verder rijden.
è
Laadkabel aangesloten
* Er kan niet worden weggereden zo lang de laadkabel is aangesloten.
#De laadkabel van de auto losmaken.
Laadkabel ontgrendelen
niet mogelijk Zie handlei-
ding
* De laadkabelstekker kan niet uit de contactdoos van het laadstation worden getrokken.
#De NOOD-UIT-schakelaar op het laadstation indrukken.
Wanneer de laadkabelstekker vervolgens niet kan worden verwijderd:
#Bij de aanbieder van het laadstation via de op het laadstation aangebrachte noodoproeptoets of het alarmnummer
om servicepersoneel vragen.
Auto wordt momenteel niet
opgeladen Storing van het
laadstation
* Er is een storing van het laadstation opgetreden of de RFID-kaart wordt niet herkend.
#Het opladen bij een ander laadstation starten.
of
#De werking van de RFID-kaart laten controleren.
Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes 401
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en M oplossingen
Laadmodus momenteel
niet beschikbaar Opnieuw
proberen of andere laadmo-
dus kiezen
* Er is een tijdelijke storing van het laadstation opgetreden.
#Wachten tot de storing voorbij is.
of
#Het opladen bij een ander laadstation starten.
Laadstoring Andere laad-
modus kiezen a.u.b. Zie
handleiding
* Er is een tijdelijke storing van het laadstation opgetreden.
#Wachten tot de storing voorbij is.
of
#Het opladen bij een ander laadstation starten.
Wisselstroomladen buiten
werking Werkplaats opzoe-
ken
* Het opladen kan vanwege een storing niet worden gestart.
#Naar een gekwaliceerde werkplaats gaan.
Gelijkstroomladen buiten
werking Werkplaats opzoe-
ken
* Het opladen kan vanwege een storing niet worden gestart.
#Naar een gekwaliceerde werkplaats gaan.
Aandrijfvermogen geredu-
ceerd Zie handleiding
* De temperatuur van het aandrijfsysteem ligt buiten het normale bedrijfstemperatuurgebied, bijvoorbeeld vanwege
extreem lage of hoge buitentemperaturen.
Het vermogen van het aandrijfsysteem is gereduceerd. Het gele waarschuwingslampje vermogen gereduceerd _
brandt.
402 Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en M oplossingen
Wanneer de bedrijfstemperatuur van het aandrijfsysteem is genormaliseerd (bijvoorbeeld na een korte rit), is het volle-
dige aandrijfvermogen weer beschikbaar. De displaymelding verdwijnt en het gele waarschuwingslampje vermogen
gereduceerd _ doo.
#Voorzichtig verder rijden.
* De hoogspanningsaccu is niet voldoende opgeladen.
Het vermogen van het aandrijfsysteem is gereduceerd. Het gele waarschuwingslampje vermogen gereduceerd _
brandt.
#Voorzichtig verder rijden.
#De hoogspanningsaccu direct opladen.
* Wanneer het vermogen van het aandrijfsysteem daarna nog steeds gereduceerd is, is er een storing in het aandrijfsys-
teem aanwezig.
#Voorzichtig verder rijden.
#Naar een gekwaliceerde werkplaats gaan.
Hoogspanningsaccu opla-
den a.u.b. Starten van de
motor anders niet gewaar-
borgd
* Vanwege een mogelijke temperatuurdaling van de hoogspanningsaccu kunnen de startcapaciteit of de actieradius sig-
nicant dalen totdat de auto opnieuw wordt gestart.
#De hoogspanningsaccu opladen (/ pagina 183).
Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes 403
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en M oplossingen
Wachten a.u.b. Accu nog
niet op bedrijfstempera-
tuur Motor starten niet
mogelijk
* De rijbereidheid õ is tot stand gebracht en de transmissiestand j is ingeschakeld.
De hoogspanningsaccu wordt op bedrijfstemperatuur verwarmd. Dit proces duurt een aantal minuten en kan bij geac-
tiveerde voorruitontwaseming ¬ langer duren.
Met het inschakelen van de transmissiestand h wordt het opwarmen beëindigd. Maar in de rijmodus is de aandrijf-
kracht duidelijk beperkt, tot de hoogspanningsaccu zijn bedrijfstemperatuur hee bereikt.
Û
Direct stoppen Aandrijving
wordt uitgesch.
Hoogsp.accu opladen
* De laadtoestand van de hoogspanningsaccu is zo laag, dat rijden niet meer mogelijk is. Het aandrijfsysteem kan dan
niet meer worden gestart.
Wanneer het aandrijfsysteem opnieuw wordt gestart, verschijnt opnieuw de melding Direct stoppen Aandrijving
wordt uitgesch. Hoogsp.accu opladen.
#Onmiddellijk, rekening houdend met het verkeer, stoppen.
#De hoogspanningsaccu opladen (/ pagina 183).
Û
Accu oververhit Stop, ieder-
een uitstappen! Liefst in de
openlucht
* De hoogspanningsaccu is oververhit. Brandgevaar!
#Onmiddellijk, rekening houdend met het verkeer, stoppen.
#Indien mogelijk de auto buiten parkeren en alle inzittenden laten uitstappen.
%Ondersteunende voertuigfuncties kunnen automatisch worden geactiveerd, bijvoorbeeld de luchtrecirculatie van
de klimaatregeling.
#Niet verder rijden!
#Bij rookontwikkeling de gevarenzone verlaten en onmiddellijk contact opnemen met de brandweer.
#Ook zonder dat tekenen voor een brand aanwezig zijn, contact opnemen met een gekwaliceerde werkplaats.
404 Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en M oplossingen
Û
Storing
* Het aandrijfsysteem vertoont een storing. Bovendien klinkt een waarschuwingssignaal.
#Naar een gekwaliceerde werkplaats gaan.
* Wanneer de displaymelding en het waarschuwingssignaal met korte intervallen worden herhaald, is een ernstige sto-
ring aanwezig. De auto moet direct op een veilige plaats worden geparkeerd, omdat het aandrijfsysteem automatisch
wordt gedeactiveerd.
#Onmiddellijk, rekening houdend met het verkeer, stoppen.
#De auto uitschakelen en contact opnemen met een gekwaliceerde werkplaats.
Û
Storing Werkplaats opzoe-
ken
* Het aandrijfsysteem vertoont een storing.
#Naar een gekwaliceerde werkplaats gaan.
Zonder opnieuw te starten
Werkplaats opzoeken
* Vanwege een storing is het opnieuw starten van het aandrijfsysteem niet mogelijk.
#Zonder het aandrijfsysteem af te zetten tot de volgende gekwaliceerde werkplaats verder rijden.
ô
Accureserve Hoogspan-
ningsaccu opladen
* De laadtoestand van de hoogspanningsaccu hee het reservegebied bereikt.
#De hoogspanningsaccu opladen (/ pagina 183).
Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes 405
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en M oplossingen
#
12V-accu Zie handleiding
* Het aandrijfsysteem is afgezet en de laadtoestand van de 12V-accu is te laag.
#Niet benodigde elektrische verbruikers uitschakelen.
#30 - 60 minuten met de auto rijden.
of
#De auto opladen bij een laadstation (/ pagina 183).
Wanneer de melding bij een uitgeschakelde auto verschijnt, is er een storing in het boordnet aanwezig.
#Naar een gekwaliceerde werkplaats gaan.
d
Storing
* Het aandrijfsysteem vertoont een storing. Het aandrijfkracht van de auto is beperkt.
#Naar een gekwaliceerde werkplaats gaan.
d
Stoppen Motor uit
* Het aandrijfsysteem vertoont een storing.
#Rekening houdend met de verkeerssituatie zo snel mogelijk stoppen en het aandrijfsysteem afzetten. Niet verder
rijden, omdat het aandrijfsysteem automatisch wordt gedeactiveerd.
#De auto niet slepen, zo nodig het slepen stoppen.
#Contact opnemen met een gekwaliceerde werkplaats.
406 Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en M oplossingen
d
Storing Werkplaats opzoe-
ken
* Het aandrijfsysteem vertoont een storing.
#Naar een gekwaliceerde werkplaats gaan.
d
Vermogen sterk geredu-
ceerd
* In de hoogspanningsaccu is een storing opgetreden.
Aandrijfvermogen en actieradius zijn sterk gereduceerd.
#De auto uitschakelen en vergrendelen.
#Na een korte wachttijd de auto ontgrendelen en de auto opnieuw inschakelen.
Wanneer de displaymelding opnieuw verschijnt:
#Voorzichtig verder rijden.
#De hoogspanningsaccu volledig opladen (/ pagina 183).
Wanneer het aandrijfvermogen en de actieradius nog steeds gereduceerd zijn, is er een storing in het aandrijfsysteem
aanwezig.
#Voorzichtig verder rijden.
#Naar een gekwaliceerde werkplaats gaan.
Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes 407
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en M oplossingen
Hoogspanningsaccuonder-
houd dringend nodig Star-
ten niet mogelijk over circa
XXX km (gele displaymel-
ding)
* In de hoogspanningsaccu is een storing opgetreden.
Nadat de weergegeven afstand is afgelegd, kan het elektrische aandrijfsysteem niet meer worden gestart.
#De benodigde onderhoudswerkzaamheden aan de hoogspanningsaccu bij een gekwaliceerde werkplaats laten uit-
voeren.
Hoogspanningsaccuonder-
houd dringend nodig Star-
ten niet mogelijk over circa
XXX km(rode displaymel-
ding)
* In de hoogspanningsaccu is een storing opgetreden.
Nadat de weergegeven afstand is afgelegd, kan het elektrische aandrijfsysteem niet meer worden gestart.
#De benodigde onderhoudswerkzaamheden aan de hoogspanningsaccu direct bij een gekwaliceerde werkplaats
laten uitvoeren.
Hoogspanningsaccuonder-
houd dringend nodig Zon-
der opnieuw te starten
werkplaats opzoeken
* In de hoogspanningsaccu is een storing opgetreden.
Na het afzetten van het aandrijfsysteem kan niet meer opnieuw worden gestart.
#Zonder het aandrijfsysteem af te zetten tot de volgende gekwaliceerde werkplaats verder rijden.
408 Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes
Auto
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en M oplossingen
d
Voertuig is klaar om te rij-
den. Voor het verlaten con-
tact uitschakelen
* U wilt de auto in rijklare toestand verlaten.
#De auto uitschakelen, beveiligen tegen wegrollen en de sleutel verwijderen.
#Wanneer de auto niet wordt verlaten, de elektrische verbruikers, bijvoorbeeld de stoelverwarming, uitschakelen.
Anders kan de 12V-accu worden ontladen en is starten alleen met een externe accu (starthulp) mogelijk.
Head-up-display momen-
teel niet beschikbaar Zie
handleiding
* Het head-up-display is tijdelijk niet beschikbaar. Mogelijke oorzaken:
RStoringen in de spanningsvoorziening
RSignaalstoringen
#De auto op een veilige plaats stoppen en uit- en weer inschakelen.
#Wanneer de displaymelding nog steeds verschijnt, naar een gekwaliceerde werkplaats gaan.
Head-up-display functio-
neert niet
* Het head-up-display hee een interne storing.
#Naar een gekwaliceerde werkplaats gaan.
Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes 409
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en M oplossingen
Ù
Storing besturing Meer
kracht vereist Zie handlei-
ding
* De bekrachtiging van de stuurinrichting vertoont een storing.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen door gewijzigd stuurgedrag
Wanneer de bekrachtiging van de stuurinrichting gedeeltelijk of geheel uitvalt, is er meer kracht nodig om te stu-
ren.
#Als veilig kan worden gestuurd, voorzichtig verder rijden.
#Direct naar een gekwaliceerde werkplaats gaan of contact opnemen met een gekwaliceerde werkplaats.
Ù
Storing besturing Direct
stoppen Zie handleiding
* De stuurinrichting vertoont een storing. De bestuurbaarheid is sterk nadelig beïnvloed.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen bij beperkte bestuurbaarheid
Wanneer de stuurinrichting niet meer zoals bedoeld functioneert, is de bedrijfsveiligheid van de auto in gevaar.
#Direct op een veilige plaats stoppen. Niet verder rijden!
#Contact opnemen met een gekwaliceerde werkplaats.
Actieve motorkap Storing
zie handleiding
* De actieve motorkap (voetgangersbescherming) vertoont een storing of functioneert niet vanwege een activering.
#Naar een gekwaliceerde werkplaats gaan.
C* Ten minste een portier is geopend.
#Alle portieren sluiten.
410 Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en M oplossingen
?* De motorkap is geopend.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen door ontgrendelde motorkap tijdens het rijden
De motorkap kan zich openen en het zicht belemmeren.
#Nooit de motorkap ontgrendelen tijdens het rijden.
#Voor iedere rit controleren dat de motorkap vergrendeld is.
#Onmiddellijk, rekening houdend met het verkeer, stoppen.
#De motorkap sluiten.
A* De achterklep is geopend.
#De achterklep sluiten.
Diefstal-/inbraakalarmin-
stallatie Storing
* De diefstal-/inbraakalarminstallatie vertoont een storing.
#Naar een gekwaliceerde werkplaats gaan.
_
2e zitrij links niet vergren-
deld
* De linker stoel of de rugleuning van de tweede rij zitplaatsen is niet vergrendeld.
#De betreende rugleuning terugklappen tot deze vergrendelt respectievelijk de rij zitplaatsen naar achteren schui-
ven (/ pagina 115).
#Controleren dat de stoel vergrendeld is (/ pagina 115).
Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes 411
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en M oplossingen
_
2e zitrij rechts niet vergren-
deld
* De rechter stoel of de rugleuning van de tweede rij zitplaatsen is niet vergrendeld.
#De betreende rugleuning terugklappen tot deze vergrendelt respectievelijk de rij zitplaatsen naar achteren schui-
ven (/ pagina 115).
#Controleren dat de stoel vergrendeld is (/ pagina 115).
_
3e zitrij links niet vergren-
deld
* De linker stoel of de rugleuning van de derde rij zitplaatsen is niet vergrendeld.
#De betreende rugleuning terugklappen tot deze vergrendelt respectievelijk de rij zitplaatsen naar achteren schui-
ven (/ pagina 115).
#Controleren dat de stoel vergrendeld is (/ pagina 115).
_
3e zitrij rechts niet vergren-
deld
* De rechter stoel of de rugleuning van de derde rij zitplaatsen is niet vergrendeld.
#De betreende rugleuning terugklappen tot deze vergrendelt respectievelijk de rij zitplaatsen naar achteren schui-
ven (/ pagina 115).
#Controleren dat de stoel vergrendeld is (/ pagina 115).
412 Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en M oplossingen
¥
Ruitensproeiervloeistof bij-
vullen
* Het ruitensproeiervloeistofniveau in het ruitensproeiervloeistofreservoir is tot onder het minimum gedaald.
#Ruitensproeiervloeistof bijvullen (/ pagina 327).
Ruitenwissers Storing * De werking van de ruitenwissers vertoont een storing.
#De auto opnieuw starten.
Wanneer de displaymelding nog steeds verschijnt:
#Naar een gekwaliceerde werkplaats gaan.
Transmissie
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en M oplossingen
Schakelstand P alleen bij
stilstaand voertuig
* Het inschakelen van de parkeerstand j is alleen mogelijk wanneer de auto stilstaat.
#Om te stoppen het rempedaal indrukken.
#Wanneer de auto stilstaat de transmissie in de parkeerstand j zetten.
Voor verlaten van schakel-
stand P rem bedienen
* U hebt geprobeerd om vanuit de parkeerstand j een andere transmissiestand in te schakelen.
#Het rempedaal indrukken.
Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes 413
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en M oplossingen
#De transmissiestand h, k of de neutraalstand i inschakelen.
Voor verlaten van schakel-
stand P of N rem bedienen
en motor starten
* U hebt geprobeerd om vanuit de parkeerstand j of de neutraalstand i een andere transmissiestand in te schake-
len.
#Het rempedaal indrukken.
#De auto starten.
#De transmissiestand wijzigen.
Voor inschakelen van scha-
kelstand D of R eerst rem
bedienen
* U hebt geprobeerd om de transmissiestand h of k in te schakelen.
#Het rempedaal indrukken.
#De transmissiestand h of k inschakelen.
Voor inschakelen van scha-
kelstand R eerst rem bedie-
nen
* U hebt geprobeerd om de transmissiestand k in te schakelen.
#Het rempedaal indrukken.
#De transmissiestand k inschakelen.
Wegrolgevaar Portier open
en transmissie niet in P
* Het bestuurdersportier is niet volledig gesloten en de transmissiestand h of k of de neutraalstand i is ingescha-
keld.
De auto kan wegrollen.
#Bij het parkeren van de auto de parkeerstand j inschakelen.
Stand N permanent geacti-
veerd Wegrolgevaar
* Terwijl de auto rolt of rijdt is de neutraalstand i ingeschakeld.
#Om te stoppen het rempedaal indrukken.
414 Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en M oplossingen
#Wanneer de auto stilstaat de transmissie in de parkeerstand j zetten.
#Om verder te rijden de transmissiestand h of k inschakelen.
Zonder schakelen Werk-
plaats opzoeken
* De transmissie vertoont een storing. Het wijzigen van de transmissiestand is niet meer mogelijk.
#Wanneer de transmissiestand h is ingeschakeld, de transmissiestand niet meer wijzigen en naar een gekwali-
ceerde werkplaats gaan.
#Bij alle andere transmissiestanden de auto op een veilige plaats parkeren.
#Contact opnemen met een gekwaliceerde werkplaats.
Achteruit rijden niet moge-
lijk Werkplaats opzoeken
* De transmissie vertoont een storing. Het inschakelen van de transmissiestand k is niet mogelijk.
#Naar een gekwaliceerde werkplaats gaan.
Transmissie Storing Stop-
pen
* De transmissie vertoont een storing. De transmissie schakelt daarbij automatisch in de neutraalstand i.
#Onmiddellijk, rekening houdend met het verkeer, stoppen.
#Het rempedaal indrukken.
#De parkeerstand j inschakelen.
#Contact opnemen met een gekwaliceerde werkplaats.
Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes 415
Remmen
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en M oplossingen
!
Parkeerrem zie handleiding
* Het gele controlelampje ! brandt. De elektrische parkeerrem vertoont een storing.
Om in te schakelen:
#De auto uit- en weer inschakelen.
#De elektrische parkeerrem handmatig bedienen (/ pagina 208).
Wanneer de elektrische parkeerrem niet kan worden ingeschakeld:
#Naar een gekwaliceerde werkplaats gaan.
#Bij het parkeren de auto naar behoee bovendien tegen wegrollen beveiligen.
* Het gele controlelampje ! en het rode controlelampje ! branden. De elektrische parkeerrem vertoont een sto-
ring.
Om te lossen:
#De auto uit- en weer inschakelen.
#De elektrische parkeerrem handmatig vrijzetten (/ pagina 208).
of
#De elektrische parkeerrem automatisch vrijzetten (/ pagina 207).
Wanneer de elektrische parkeerrem vervolgens niet kan worden vrijgezet:
#Niet verder rijden! Contact opnemen met een gekwaliceerde werkplaats.
416 Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en M oplossingen
* Het gele controlelampje ! brandt en het rode controlelampje ! knippert. De elektrische parkeerrem vertoont
een storing.
De elektrische parkeerrem kan niet worden vastgezet of gelost.
#De auto uit- en weer inschakelen.
Om in te schakelen:
#De elektrische parkeerrem handmatig vrijzetten en vervolgens weer bedienen (/ pagina 208).
Om te lossen:
#De elektrische parkeerrem handmatig bedienen en vervolgens weer vrijzetten.
Wanneer de elektrische parkeerrem nog steeds niet kan worden vastgezet, of wanneer het rode controlelampje !
nog steeds knippert:
#Niet verder rijden! Contact opnemen met een gekwaliceerde werkplaats.
#Bij het parkeren de auto naar behoee bovendien tegen wegrollen beveiligen.
* Het gele controlelampje ! knippert en het rode controlelampje ! knippert gedurende circa tien seconden na
het inschakelen of vrijzetten van de elektrische parkeerrem. Vervolgens blij het branden of het doo. De elektrische
parkeerrem vertoont een storing.
Wanneer de laadtoestand te laag is:
#De 12V-accu opladen.
Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes 417
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en M oplossingen
Om in te schakelen:
#De auto uitschakelen.
De elektrische parkeerrem wordt automatisch ingeschakeld.
Wanneer de elektrische parkeerrem niet moet worden ingeschakeld, bijvoorbeeld in de wasstraat of bij het slepen, de
auto ingeschakeld laten. Een uitzondering vormt het slepen met omhooggebrachte achteras.
Wanneer de elektrische parkeerrem niet automatisch wordt ingeschakeld:
#De auto uit- en weer inschakelen.
#De elektrische parkeerrem handmatig vrijzetten en vervolgens weer bedienen (/ pagina 208).
Wanneer de elektrische parkeerrem vervolgens niet kan worden ingeschakeld:
#Naar een gekwaliceerde werkplaats gaan.
#Bij het parkeren de auto naar behoee bovendien tegen wegrollen beveiligen.
Om te lossen:
#Wanneer is voldaan aan de voorwaarden voor het automatisch vrijzetten, en de elektrische parkeerrem wordt niet
automatisch vrijgezet, de elektrische parkeerrem handmatig vrijzetten (/ pagina 208).
Wanneer de elektrische parkeerrem vervolgens niet kan worden vrijgezet:
#Niet verder rijden! Contact opnemen met een gekwaliceerde werkplaats.
418 Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en M oplossingen
!
Parkeerrem ontgrendelen
* Het rode controlelampje ! knippert.
De elektrische parkeerrem is vastgezet tijdens het rijden:
RAan een voorwaarde voor het automatisch vrijzetten van de elektrische parkeerrem is niet voldaan
(/ pagina 207).
RU voert een noodremming uit met de elektrische parkeerrem (/ pagina 208).
#De voorwaarden voor het automatisch vrijzetten van de elektrische parkeerrem controleren.
#De elektrische parkeerrem handmatig vrijzetten.
!
Parkeerrem Om te ontgren-
delen contact AAN
* Het rode controlelampje ! brandt.
Wanneer de elektrische parkeerrem wordt gelost, is de auto uitgeschakeld.
#De auto inschakelen.
J
Remvloeistofpeil controle-
ren
* Er bevindt zich te weinig remvloeistof in het remvloeistofreservoir.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen bij een te laag remvloeistofniveau
Wanneer het remvloeistofniveau te laag is, kan de remwerking en daarmee het remgedrag nadelig beïnvloed zijn.
#Direct op een veilige plaats stoppen. Niet verder rijden!
#Contact opnemen met een gekwaliceerde werkplaats.
Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes 419
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en M oplossingen
#Geen remvloeistof bijvullen.
Remblokken controleren
zie handleiding
* De remvoeringen hebben de slijtagegrens bereikt.
#Naar een gekwaliceerde werkplaats gaan.
Rijsystemen en rijveiligheidssystemen
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en M oplossingen
!
÷
nu niet beschikbaar zie
handleiding
*Het ABS en het ESP® zijn tijdelijk niet beschikbaar.
Ook andere rijsystemen en rijveiligheidssystemen, bijvoorbeeld het BAS, kunnen tijdelijk niet beschikbaar zijn.
Het remsysteem werkt verder op normale wijze. De remweg kan bij een noodstop langer worden.
&WAARSCHUWING Slipgevaar bij storing van het ABS en het ESP®
De wielen kunnen bij het remmen blokkeren en het ESP® voert geen stabilisatie van de auto uit.
De bestuurbaarheid en het remgedrag worden sterk nadelig beïnvloed en de remweg kan langer zijn. Bovendien
zijn verdere rijveiligheidssystemen uitgeschakeld.
#Voorzichtig een korte route met wat auwe bochten rijden met een snelheid boven 30 km/h.
#Wanneer de displaymelding niet verdwijnt, direct naar een gekwaliceerde werkplaats gaan. Daarbij voorzich-
tig rijden.
420 Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en M oplossingen
!
÷
functioneren niet zie hand-
leiding
*Het ABS en het ESP® vertonen een storing.
Ook andere rijsystemen en rijveiligheidssystemen, bijvoorbeeld het BAS, kunnen een storing vertonen.
Het remsysteem werkt verder op normale wijze. De remweg kan bij een noodstop langer worden.
&WAARSCHUWING Slipgevaar bij storing van het ABS en het ESP®
De wielen kunnen bij het remmen blokkeren en het ESP® voert geen stabilisatie van de auto uit.
De bestuurbaarheid en het remgedrag worden sterk nadelig beïnvloed en de remweg kan langer zijn. Bovendien
zijn verdere rijveiligheidssystemen uitgeschakeld.
#Voorzichtig verder rijden.
#Het ABS en het ESP® direct bij een gekwaliceerde werkplaats laten controleren.
÷
nu niet beschikbaar Zie
handleiding
*Het ESP® is tijdelijk niet beschikbaar.
Ook andere rijsystemen en rijveiligheidssystemen, bijvoorbeeld het BAS, kunnen een storing vertonen.
&WAARSCHUWING Slipgevaar door een storing in het ESP®
Als het ESP® is uitgeschakeld, wordt de auto niet door het ESP® gestabiliseerd. Bovendien zijn verdere rijveilig-
heidssystemen uitgeschakeld.
#Voorzichtig een korte route met wat auwe bochten rijden met een snelheid boven 30 km/h.
Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes 421
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en M oplossingen
#Wanneer de displaymelding niet verdwijnt, direct naar een gekwaliceerde werkplaats gaan. Daarbij voorzich-
tig rijden.
÷
functioneert niet zie hand-
leiding
*Het ESP® vertoont een storing.
Ook andere rijsystemen en rijveiligheidssystemen, bijvoorbeeld het BAS, kunnen een storing vertonen.
Het remsysteem werkt verder op normale wijze. De remweg kan bij een noodstop langer worden.
&WAARSCHUWING Slipgevaar door een storing in het ESP®
Als het ESP® is uitgeschakeld, wordt de auto niet door het ESP® gestabiliseerd. Bovendien zijn verdere rijveilig-
heidssystemen uitgeschakeld.
#Voorzichtig verder rijden.
#Het ESP® bij een gekwaliceerde werkplaats laten controleren.
422 Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en M oplossingen
T
!
÷
functioneren niet zie hand-
leiding
*Het EBD, het ABS en het ESP® vertonen een storing.
Ook andere rijsystemen en rijveiligheidssystemen, bijvoorbeeld het BAS, kunnen een storing vertonen.
&WAARSCHUWING Slipgevaar bij storing van het EBD, het ABS en het ESP®
De wielen kunnen bij het remmen blokkeren en het ESP® voert geen stabilisatie van de auto uit.
De bestuurbaarheid en het remgedrag worden sterk nadelig beïnvloed en de remweg kan langer zijn. Bovendien
zijn verdere rijveiligheidssystemen uitgeschakeld.
#Voorzichtig verder rijden.
#Het remsysteem direct bij een gekwaliceerde werkplaats laten controleren.
ë
Uit
* De HOLD-functie is uitgeschakeld, omdat de auto slipt of omdat niet is voldaan aan een inschakelvoorwaarde.
#De HOLD-functie later weer inschakelen of de inschakelvoorwaarden van de HOLD-functie controleren
(/ pagina 214).
é
Attention Assist functio-
neert niet
* De ATTENTION ASSIST vertoont een storing.
#Naar een gekwaliceerde werkplaats gaan.
Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes 423
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en M oplossingen
é
Attention Assist: pauze!
* De ATTENTION ASSIST hee vermoeidheid of een toenemende onoplettendheid bij de bestuurder vastgesteld
(/ pagina 216).
#Zo nodig pauze nemen.
h
- - - km/h
* De TEMPOMAT kan niet worden ingeschakeld, omdat niet aan alle inschakelvoorwaarden voldaan is.
#De inschakelvoorwaarden van de TEMPOMAT controleren (/ pagina 219).
TEMPOMAT functioneert
niet
* De TEMPOMAT vertoont een storing.
#Naar een gekwaliceerde werkplaats gaan.
TEMPOMAT en limiter func-
tioneren niet
* De TEMPOMAT en de limiter vertonen een storing.
#Naar een gekwaliceerde werkplaats gaan.
TEMPOMAT Uit * De TEMPOMAT is uitgeschakeld.
Wanneer bovendien een waarschuwingssignaal klinkt, is de TEMPOMAT automatisch uitgeschakeld (/ pagina 218).
È
- - - km/h
* De limiter kan tijdelijk niet worden ingeschakeld. Het systeem is weer beschikbaar als de oorzaken niet meer aanwezig
zijn.
424 Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en M oplossingen
Limiter passief * Wanneer het gaspedaal tot voorbij het drukpunt wordt ingedrukt (kickdown), wordt de limiter passief geschakeld
(/ pagina 219).
Limiter functioneert niet * De limiter vertoont een storing.
#Naar een gekwaliceerde werkplaats gaan.
Snelheidslimietassistent nu
niet beschikbaar zie hand-
leiding
* De snelheidslimietassistent is tijdelijk niet beschikbaar.
#Verder rijden.
Het systeem is weer beschikbaar als de oorzaken niet meer aanwezig zijn.
Snelheidslimietassistent
functioneert niet
* De snelheidslimietassistent vertoont een storing.
#Verder rijden.
of
#Op een veilige manier stoppen en de auto opnieuw starten.
#Wanneer de displaymelding niet verdwijnt, naar een gekwaliceerde werkplaats gaan.
Snelheidsbegrenzing (win-
terbanden) XXX km/h
* U hebt de opgeslagen toegestane maximumsnelheid voor winterbanden bereikt. Deze snelheid kan niet worden over-
schreden.
Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes 425
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en M oplossingen
ð
Maximum snelheid over-
schreden
* De maximum toegestane snelheid is overschreden (alleen bepaalde landen).
#Langzamer rijden.
Verkeerstekenassistent nu
niet beschikbaar zie hand-
leiding
* De verkeerstekenassistent is tijdelijk niet beschikbaar.
Het systeem is weer beschikbaar wanneer de oorzaken niet meer aanwezig zijn.
#Met inachtneming van de verkeersregels verder rijden.
Verkeerstekenassistent
functioneert niet
* De verkeerstekenassistent vertoont een storing.
#Met inachtneming van de verkeersregels verder rijden.
of
#Op een veilige manier stoppen en de auto opnieuw starten.
#Wanneer de displaymelding niet verdwijnt, naar een gekwaliceerde werkplaats gaan.
ä
Storing Maximaal 80 km/h
rijden
* De instelbare demping vertoont een storing. Het rijgedrag kan daardoor worden beïnvloed.
#< 80 km/h rijden.
#Naar een gekwaliceerde werkplaats gaan.
426 Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes
Rijassistentiesystemen
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en M oplossingen
ç
- - - km/h
* De actieve afstandsassistent DISTRONIC kan niet worden ingeschakeld, omdat niet aan alle inschakelvoorwaarden vol-
daan is.
#De inschakelvoorwaarden van de actieve afstandsassistent DISTRONIC in acht nemen (/ pagina 224).
ç
passief
* Wanneer u het gaspedaal verder dan de instelling voor de actieve afstandsassistent DISTRONIC indrukt, wordt het sys-
teem passief geschakeld (/ pagina 221).
ç
Uit
* De actieve afstandsassistent DISTRONIC is gedeactiveerd. Wanneer bovendien een waarschuwingssignaal klinkt, is de
actieve afstandsassistent DISTRONIC automatisch gedeactiveerd (/ pagina 224).
Actieve afstandsassistent
nu niet beschikbaar Zie
handleiding
* De actieve afstandsassistent DISTRONIC is tijdelijk niet beschikbaar.
De omgevingsomstandigheden liggen buiten de systeemgrenzen (/ pagina 221).
Het systeem is weer beschikbaar wanneer de omgevingsomstandigheden binnen de systeemgrenzen liggen.
#Opmerkzaam verder rijden.
of
Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes 427
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en M oplossingen
#Wanneer de displaymelding niet verdwijnt, op een veilige plaats stoppen en de auto opnieuw starten.
Actieve afstandsassistent
buiten werking
* De actieve afstandsassistent DISTRONIC vertoont een storing.
Ook andere rijsystemen en rijveiligheidssystemen kunnen een storing vertonen.
#Opmerkzaam verder rijden.
of
#Op een veilige manier stoppen en de auto opnieuw starten.
#Wanneer de displaymelding niet verdwijnt, naar een gekwaliceerde werkplaats gaan.
Actieve afstandsassistent
weer beschikbaar
* De actieve afstandsassistent DISTRONIC is weer gereed voor gebruik.
#De actieve afstandsassistent DISTRONIC inschakelen (/ pagina 224).
Actieve remassistent Func-
tie beperkt beschikbaar Zie
handleiding
* Bij auto's met rijassistentiepakket kunnen de volgende functies tijdelijk niet of slechts beperkt beschikbaar zijn:
RActive Brake Assist System met kruisingsfunctie
RUitwijkstuurassistent
RPRE‑SAFE® PLUS
Auto's zonder rijassistentiepakket: Het Active Brake Assist System is tijdelijk niet of slechts ten dele beschikbaar.
#Opmerkzaam verder rijden.
of
#Op een veilige manier stoppen en de auto opnieuw starten.
#Wanneer de displaymelding niet verdwijnt, naar een gekwaliceerde werkplaats gaan.
428 Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en M oplossingen
Actieve stuurassistent nu
niet beschikbaar Zie hand-
leiding
* De actieve stuurassistent is tijdelijk niet beschikbaar.
De omgevingsomstandigheden liggen buiten de systeemgrenzen (/ pagina 228).
Het systeem is weer beschikbaar wanneer de omgevingsomstandigheden binnen de systeemgrenzen liggen.
#Verder rijden.
#Wanneer nodig de bandenspanning controleren.
Actieve stuurassistent bui-
ten werking
* De actieve stuurassistent vertoont een storing. De actieve afstandsassistent DISTRONIC blij beschikbaar.
#Verder rijden.
of
#Op een veilige manier stoppen en de auto opnieuw starten.
#Wanneer de displaymelding niet verdwijnt, naar een gekwaliceerde werkplaats gaan.
Actieve stuurassistent
momenteel niet beschik-
baar wegens meerdere
noodstops
* De actieve stuurassistent is vanwege meerdere noodstops tijdelijk niet beschikbaar.
#De besturing overnemen en op veilige wijze stoppen.
#De auto uit- en weer inschakelen.
De actieve stuurassistent is weer beschikbaar.
Noodstop wordt gestart * U hebt de handen niet aan het stuurwiel. De noodstop wordt gestart (/ pagina 230).
#De handen weer aan het stuurwiel.
U kunt de vertraging altijd afbreken door een van de volgende handelingen:
RSturen
Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes 429
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en M oplossingen
RRemmen of gas geven
RActieve afstandsassistent DISTRONIC uitschakelen
Ø* De actieve stuurassistent hee de systeemgrens bereikt (/ pagina 228).
U hebt al geruime tijd niet zelf gestuurd.
#De besturing overnemen en op veilige wijze verder rijden.
Dodehoekassistent nu niet
beschikbaar zie handleiding
* De dodehoekassistent is tijdelijk niet beschikbaar.
De systeemgrenzen zijn bereikt (/ pagina 240).
Het systeem is weer beschikbaar als de oorzaken niet meer aanwezig zijn.
#Verder rijden.
of
#Wanneer de displaymelding niet verdwijnt, op een veilige plaats stoppen en de auto opnieuw starten.
Dodehoekassistent functio-
neert niet
* De dodehoekassistent vertoont een storing.
#Verder rijden.
of
#Op een veilige manier stoppen en de auto opnieuw starten.
#Wanneer de displaymelding niet verdwijnt, naar een gekwaliceerde werkplaats gaan.
430 Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en M oplossingen
Actieve dodehoekassistent
nu niet beschikbaar zie
handleiding
* De actieve dodehoekassistent is tijdelijk niet beschikbaar.
De systeemgrenzen zijn bereikt (/ pagina 240).
Het systeem is weer beschikbaar als de oorzaken niet meer aanwezig zijn.
#Verder rijden.
of
#Wanneer de displaymelding niet verdwijnt, op een veilige plaats stoppen en de auto opnieuw starten.
Actieve dodehoekassistent
functioneert niet
* De actieve dodehoekassistent vertoont een storing.
#Verder rijden.
of
#Op een veilige manier stoppen en de auto opnieuw starten.
#Wanneer de displaymelding niet verdwijnt, naar een gekwaliceerde werkplaats gaan.
Actieve spoorassistent nu
niet beschikbaar zie hand-
leiding
* De actieve spoorassistent is tijdelijk niet beschikbaar.
De omgevingsomstandigheden liggen buiten de systeemgrenzen (/ pagina 243).
Het systeem is weer beschikbaar wanneer de omgevingsomstandigheden binnen de systeemgrenzen liggen.
#Verder rijden.
Actieve spoorassistent
functioneert niet
* De actieve spoorassistent vertoont een storing.
#Verder rijden.
of
Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes 431
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en M oplossingen
#Op een veilige manier stoppen en de auto opnieuw starten.
#Wanneer de displaymelding niet verdwijnt, naar een gekwaliceerde werkplaats gaan.
¸
Ã
ç
Ä
Tijdelijk niet beschikbaar
Sensoren vervuild
* De front- en hoekradars (hierna "sensoren" genoemd) vertonen een storing. Mogelijke oorzaken:
RVervuiling van de sensoren
RHevige neerslag
RLange ritten buiten de bebouwde kom zonder doorstromend verkeer, bijvoorbeeld in de woestijn
Rijsystemen en rijveiligheidssystemen kunnen een storing vertonen of tijdelijk niet beschikbaar zijn. Het remsysteem,
de stuurinrichting en de aandrijving blijven normaal werken.
#Opmerkzaam verder rijden.
Wanneer de oorzaken niet meer aanwezig zijn, zijn de rijsystemen en rijveiligheidssystemen weer beschikbaar en wor-
den de bijbehorende symbolen uitgeschakeld.
Wanneer de displaymelding niet verdwijnt:
#Stoppen; daarbij op de verkeerssituatie letten.
#Alle sensorafdekkingen aan de buitenzijde reinigen (/ pagina 209).
#De auto opnieuw starten.
432 Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en M oplossingen
á
Ã
Ä
Ø
Ô
Tijdelijk niet beschikbaar
Camerazicht gereduceerd
* Het zicht van de multifunctionele camera is beperkt. Mogelijke oorzaken:
RVervuiling van de voorruit in het gezichtsveld van de multifunctionele camera
RZware neerslag of mist
RCondens aan de binnenzijde van de voorruit: Bij bepaalde weersomstandigheden kan zich aan de binnenzijde van
de voorruit condens vormen, vooral in het koude jaargetijde.
%Deze condens op de voorruit wordt met behulp van de verwarming zeer snel automatisch verwijderd. De beper-
king is tijdelijk.
Rijsystemen en rijveiligheidssystemen kunnen een storing vertonen of tijdelijk niet beschikbaar zijn. Het remsysteem,
de stuurinrichting en de aandrijving blijven normaal werken.
#Opmerkzaam verder rijden.
Wanneer de oorzaken niet meer aanwezig zijn, zijn de rijsystemen en rijveiligheidssystemen weer beschikbaar en wor-
den de bijbehorende symbolen uitgeschakeld.
Wanneer de displaymelding niet verdwijnt:
#Stoppen; daarbij op de verkeerssituatie letten.
#De voorruit reinigen, vooral in de omgeving van de multifunctionele camera (/ pagina 209).
#De auto opnieuw starten.
Actieve remassistent Func-
tie nu beperkt beschikbaar
Zie handleiding
*Auto's met rijassistentiepakket: Het Active Brake Assist System met kruisingsfunctie, de uitwijkstuurassistent of de
PRE‑SAFE® PLUS zijn tijdelijk niet of gedeeltelijk beschikbaar.
Auto's zonder rijassistentiepakket: Het Active Brake Assist System is tijdelijk niet beschikbaar.
Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes 433
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en M oplossingen
#Opmerkzaam verder rijden.
Het systeem is weer beschikbaar wanneer de omgevingsomstandigheden binnen de systeemgrenzen liggen.
of
#Wanneer de displaymelding niet verdwijnt, op een veilige plaats stoppen en de auto opnieuw starten.
PRE-SAFE functioneert niet
zie handleiding
*De PRE‑SAFE® functies vertonen een storing.
#Naar een gekwaliceerde werkplaats gaan.
Parkeerassistentiesystemen
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en M oplossingen
Parkeerassistent en PARK-
TRONIC buiten werking Zie
handleiding
*Auto's met actieve parkeerassistent: De actieve parkeerassistent en de PARKTRONIC-parkeerassistent vertonen een
storing.
Auto's zonder actieve parkeerassistent: De PARKTRONIC-parkeerassistent vertoont een storing.
#Op een veilige manier stoppen en de auto opnieuw starten.
#Wanneer de displaymelding nog steeds verschijnt, naar een gekwaliceerde werkplaats gaan.
434 Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes
Mercedes-Benz noodoproepsysteem
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en M oplossingen
G
functioneert niet
* Het Mercedes-Benz noodoproepsysteem vertoont een storing. Bovendien vertoont het systeem Mercedes me connect
een storing.
#Naar een gekwaliceerde werkplaats gaan.
Apparaat herkend op dia-
gnose-interface Zie handlei-
ding
* De functies van de auto voor de storingsherkenning zijn beperkt.
Een of meerdere hoofdfuncties van het Mercedes me connect systeem vertonen een storing.
#De aanwijzingen met betrekking tot de diagnose-interface in acht nemen (/ pagina 32).
#Naar een gekwaliceerde werkplaats gaan.
Bandenspanningscontrole
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en M oplossingen
Bandenspanningscontrole
nu niet beschikbaar
* Een sterke radiobron veroorzaakt een storing. Daardoor worden geen signalen van de bandenspanningssensoren ont-
vangen. De bandenspanningscontrole is tijdelijk niet beschikbaar.
Zodra de oorzaak is verholpen, start de bandenspanningscontrole vanzelf weer.
#Verder rijden.
Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes 435
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en M oplossingen
Bandensp.contr. functio-
neert niet
* De bandenspanningscontrole vertoont een storing.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen bij storing van de bandenspanningscontrole
De bandenspanningscontrole kan niet meer zoals bedoeld waarschuwen bij drukverlies bij één of meer banden.
Banden met een te lage bandenspanning kunnen bijvoorbeeld het rijgedrag en het stuur‑ en remgedrag beïnvloe-
den.
#De bandenspanningscontrole bij een gekwaliceerde werkplaats laten controleren.
Bandensp.contr. functio-
neert niet Geen wielsenso-
ren
* De gemonteerde wielen hebben geen geschikte bandenspanningssensoren. De bandenspanningscontrole is uitgescha-
keld.
#Wielen met geschikte bandenspanningssensoren monteren.
é
Wielsensor(en) niet
beschikbaar
* Van een of meerdere banden ontbreekt het signaal van de bandenspanningssensor. Bij de betreende band wordt
geen bandenspanningswaarde weergegeven.
#De defecte bandenspanningssensor laten vervangen bij een gekwaliceerde werkplaats.
é
Banden controleren
* Van één of meerdere banden is de bandenspanning sterk gedaald.
De wielpositie wordt weergegeven. Bovendien klinkt een waarschuwingssignaal.
436 Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en M oplossingen
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen door een te lage bandenspanning
RDe banden kunnen klappen.
RDe banden kunnen overmatig en/of ongelijkmatig slijten.
RDe rij-eigenschappen en het stuur‑ en remgedrag kunnen sterk nadelig beïnvloed worden.
U kunt dan de controle over de auto verliezen.
#De geadviseerde bandenspanningen in acht nemen.
#Indien noodzakelijk de bandenspanning aanpassen.
#De auto op een veilige plaats stoppen.
#De bandenspanning (/ pagina 359) en de banden controleren.
é
Bandenspanning corrigeren
* Ten minste één band hee een te lage bandenspanning, of de bandenspanningen van de afzonderlijke banden wijken
te sterk van elkaar af.
#De bandenspanning controleren en eventueel lucht bijvullen.
#Bij een correct ingestelde bandenspanning de bandenspanningscontrole opnieuw activeren (/ pagina 362).
é
Let op: band defect
* Van één of meerdere banden daalt de bandenspanning plotseling. De wielpositie wordt weergegeven.
Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes 437
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en M oplossingen
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen tijdens het rijden met drukloze banden
RDe banden kunnen overmatig verhit raken en worden beschadigd.
RDe rij-eigenschappen en het stuur‑ en remgedrag kunnen sterk nadelig beïnvloed worden.
U kunt dan de controle over de auto verliezen.
#Niet met drukloze band rijden.
#Bij drukloze MOExtended-band de toegestane nog af te leggen afstand en toegestane maximumsnelheid niet
overschrijden.
#De aanwijzingen met betrekking tot bandenpech in acht nemen.
Aanwijzingen met betrekking tot bandenpech (/ pagina 338).
#De auto op een veilige plaats stoppen.
#De banden controleren.
é
Banden oververhit
* Ten minste een band is oververhit. De betroen banden worden rood afgebeeld. Bij een temperatuur dicht bij de
grenswaarde worden de banden geel afgebeeld.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen tijdens het rijden met oververhitte banden
Oververhitte banden kunnen klappen.
#De snelheid verlagen, opdat de banden afkoelen.
438 Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en M oplossingen
é
Snelheid verlagen
* Ten minste een band is oververhit. De betroen banden worden rood afgebeeld. Bij een temperatuur dicht bij de
grenswaarde worden de banden geel afgebeeld.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen tijdens het rijden met oververhitte banden
Oververhitte banden kunnen klappen.
#De snelheid verlagen, opdat de banden afkoelen.
Waarschuwings- en controlelampjes
Overzicht waarschuwings- en controlelampjes
Wanneer de auto wordt ingeschakeld, voeren ver-
schillende systemen een zelfdiagnose uit. Enkele
waarschuwings- en controlelampjes kunnen daar-
bij tijdelijk branden of knipperen. Dit gedrag is
niet kritisch. Pas wanneer deze waarschuwings-
en controlelampjes na het starten van de auto of
tijdens het rijden gaan branden of knipperen,
geven ze een storing aan.
Instrumentendisplay standaard Instrumentendisplay widescreen cockpit
De posities van de controlelampjes in het instru-
mentendisplay kunnen afhankelijk van de display-
instelling afwijken van het voorbeeld.
Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes 439
Waarschuwings- en controlelampjes
Veiligheid voor inzittenden
6Veiligheidssysteem (/ pagina 441)
üVeiligheidsgordel (/ pagina 441)
Aandrijfsysteem
_Vermogen gereduceerd (/ pagina 443)
ÚSysteemfout (/ pagina 443)
#Elektrische storing (/ pagina 443)
Auto
ÙStuurbekrachtiging (/ pagina 444)
Remmen
!Elektrische parkeerrem (geel)
(/ pagina 445)
!Elektrische parkeerrem (rood)
(/ pagina 445)
JRemmen (geel) (/ pagina 445)
JRemmen (rood) (/ pagina 445)
Rijsystemen en rijveiligheidssystemen
!ABS (/ pagina 447)
÷ESP® (/ pagina 447)
åESP® OFF (/ pagina 447)
LAfstandswaarschuwing (/ pagina 447)
ÓActive Brake Assist System
(/ pagina 447)
êActive Brake Assist System
(/ pagina 447)
Bandenspanningscontrole
hBandenspanningscontrole (/ pagina 451)
Exterieurverlichting
TStandlicht (/ pagina 148)
LDimlicht (/ pagina 148)
KGrootlicht (/ pagina 149)
#! Knipperlicht (/ pagina 149)
RMistachterlicht (/ pagina 148)
Symbolen op het mediadisplay
ÉDrive Away Assist (/ pagina 260)
LCross Trac Alert (/ pagina 260)
440 Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes
Veiligheid voor inzittenden
Waarschuwings-/controle-
lampje Mogelijke oorzaak en/of gevolg en M oplossingen
6
Waarschuwingslampje veilig-
heidssysteem
* Het rode waarschuwingslampje veiligheidssysteem brandt terwijl de auto gestart is.
Werking van het veiligheidssysteem vertoont een storing (/ pagina 44).
&GEVAAR Levensgevaar door storingen van het veiligheidssysteem
Onderdelen van het veiligheidssysteem kunnen onbedoeld worden geactiveerd of bij een ongeval niet zoals bedoeld
worden geactiveerd. Bij een ongeval kan het hoogspanningsboordnet mogelijk niet zoals bedoeld worden uitgescha-
keld.
Als beschadigde onderdelen van het hoogspanningsboordnet worden aangeraakt, kunt u een stroomstoot krijgen.
#Het veiligheidssysteem direct laten controleren en repareren bij een gekwaliceerde werkplaats.
#Na een ongeval direct de auto uitschakelen.
#Voorzichtig verder rijden.
#De meldingen op het instrumentendisplay in acht nemen.
#Meteen naar een gekwaliceerde werkplaats gaan.
Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes 441
Waarschuwings-/controle-
lampje Mogelijke oorzaak en/of gevolg en M oplossingen
ü
Waarschuwingslampje veilig-
heidsgordel knippert
*Het rode waarschuwingslampje veiligheidsgordels knippert en er klinkt een onderbroken waarschuwingssignaal.
De bestuurder of de passagier hebben hun gordel niet omgegespt tijdens het rijden.
#De veiligheidsgordel omgespen (/ pagina 44).
Er liggen voorwerpen op de passagiersstoel.
#De voorwerpen van de passagiersstoel verwijderen.
ü
Waarschuwingslampje veilig-
heidsgordel brandt
* Het rode waarschuwingslampje veiligheidsgordel brandt na het starten van de auto.
Bovendien kan een onderbroken waarschuwingssignaal klinken.
Het rode waarschuwingslampje veiligheidsgordels herinnert bestuurder en passagier eraan de gordel om te gespen.
#De veiligheidsgordel omgespen (/ pagina 44).
Voorwerpen op de passagiersstoel kunnen ervoor zorgen dat het rode waarschuwingslampje veiligheidsgordels niet
doo.
442 Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes
Aandrijfsysteem
Waarschuwings-/controle-
lampje Mogelijke oorzaak en/of gevolg en M oplossingen
_
Waarschuwingslampje ver-
mogen gereduceerd
* Het gele waarschuwingslampje vermogen gereduceerd brandt.
Het vermogen van het aandrijfsysteem is gereduceerd.
#De meldingen op het instrumentendisplay in acht nemen.
Ú
Waarschuwingslampje sys-
teemfout
* Het rode waarschuwingslampje systeemfout brandt terwijl de auto rijklaar õ is.
Er is een storing in het aandrijfsysteem aanwezig.
#De meldingen op het instrumentendisplay in acht nemen.
#
Waarschuwingslampje elek-
trische storing
* Het rode waarschuwingslampje elektrische storing brandt.
Er is een storing in de elektronica aanwezig.
#De meldingen op het instrumentendisplay in acht nemen.
Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes 443
Auto
Waarschuwings-/controle-
lampje Mogelijke oorzaak en/of gevolg en M oplossingen
Ù
Waarschuwingslampje stuur-
bekrachtiging (rood)
*Het rode waarschuwingslampje stuurbekrachtiging brandt terwijl de auto ingeschakeld is.
De stuurbekrachtiging of de stuurinrichting zelf vertoont een storing.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen bij beperkte bestuurbaarheid
Wanneer de stuurinrichting niet meer zoals bedoeld functioneert, is de bedrijfsveiligheid van de auto in gevaar.
#Direct op een veilige plaats stoppen. Niet verder rijden!
#Contact opnemen met een gekwaliceerde werkplaats.
#De meldingen op het instrumentendisplay in acht nemen.
444 Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes
Remmen
Waarschuwings-/controle-
lampje Mogelijke oorzaak en/of gevolg en M oplossingen
!
Controlelampje elektrische
parkeerrem (rood)
!
Controlelampje elektrische
parkeerrem (geel)
* Het rode controlelampje elektrische parkeerrem knippert of brandt.
Het gele controlelampje elektrische parkeerrem brandt bovendien bij een storing.
#De meldingen op het instrumentendisplay in acht nemen.
J
Remwaarschuwingslampje
(geel)
* Het gele waarschuwingslampje remmen brandt terwijl de auto ingeschakeld is.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen bij storing van het remsysteem
Wanneer het remsysteem een storing vertoont, kan het remgedrag nadelig beïnvloed zijn.
#Voorzichtig verder rijden.
#Het remsysteem direct bij een gekwaliceerde werkplaats laten controleren.
#Voorzichtig met aangepaste snelheid en voldoende afstand tot voorliggers verder rijden.
Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes 445
Waarschuwings-/controle-
lampje Mogelijke oorzaak en/of gevolg en M oplossingen
#Wanneer het instrumentendisplay een displaymelding weergee, deze in acht nemen.
#Naar een gekwaliceerde werkplaats gaan.
J
Waarschuwingslampje rem-
men (rood)
* De rode waarschuwingslampjes remmen branden terwijl de auto ingeschakeld is.
Mogelijke oorzaken:
RDe rembekrachtiging vertoont een storing en het remgedrag kan veranderen.
REr bevindt zich te weinig remvloeistof in het remvloeistofreservoir.
#De meldingen op het instrumentendisplay in acht nemen.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen en letsel bij storing van de rembekrachtiging
Wanneer de rembekrachtiging een storing vertoont, is het mogelijk dat er meer kracht op het rempedaal moet wor-
den uitgeoefend tijdens het remmen. Het remgedrag kan nadelig zijn beïnvloed. De remweg kan bij een noodstop
langer worden.
#Direct op een veilige plaats stoppen. Niet verder rijden!
#Contact opnemen met een gekwaliceerde werkplaats.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen bij een te laag remvloeistofniveau
Wanneer het remvloeistofniveau te laag is, kan de remwerking en daarmee het remgedrag nadelig beïnvloed zijn.
#Direct op een veilige plaats stoppen. Niet verder rijden!
446 Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes
Waarschuwings-/controle-
lampje Mogelijke oorzaak en/of gevolg en M oplossingen
#Contact opnemen met een gekwaliceerde werkplaats.
#Geen remvloeistof bijvullen.
Rijsystemen en rijveiligheidssystemen
Waarschuwings-/controle-
lampje Mogelijke oorzaak en/of gevolg en M oplossingen
!
ABS-waarschuwingslampje
* Het gele waarschuwingslampje ABS brandt terwijl de auto ingeschakeld is.
Het ABS vertoont een storing.
Wanneer bovendien een waarschuwingssignaal klinkt, vertoont de EBD een storing.
Ook andere rijsystemen en rijveiligheidssystemen kunnen een storing vertonen.
#De meldingen op het instrumentendisplay in acht nemen.
&WAARSCHUWING Slipgevaar bij storing van de EBD of het ABS
De wielen kunnen bij het remmen blokkeren.
De bestuurbaarheid en het remgedrag worden sterk nadelig beïnvloed en de remweg kan langer zijn. Bovendien zijn
verdere rijveiligheidssystemen uitgeschakeld.
#Voorzichtig verder rijden.
Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes 447
Waarschuwings-/controle-
lampje Mogelijke oorzaak en/of gevolg en M oplossingen
#Het remsysteem direct bij een gekwaliceerde werkplaats laten controleren.
÷
Waarschuwingslampje ESP®
knippert
*Het gele waarschuwingslampje ESP® knippert tijdens het rijden.
Een of meerdere wielen hebben hun slipgrens bereikt (/ pagina 212).
#De rijstijl aan de weersomstandigheden en de toestand van het wegdek aanpassen.
÷
Waarschuwingslampje ESP®
brandt
*Het gele waarschuwingslampje ESP® brandt terwijl de auto ingeschakeld is.
Het ESP® vertoont een storing.
Ook andere rijsystemen en rijveiligheidssystemen, bijvoorbeeld het BAS, kunnen een storing vertonen.
#De meldingen op het instrumentendisplay in acht nemen.
&WAARSCHUWING Slipgevaar door een storing in het ESP®
Als het ESP® is uitgeschakeld, wordt de auto niet door het ESP® gestabiliseerd. Bovendien zijn verdere rijveiligheids-
systemen uitgeschakeld.
#Voorzichtig verder rijden.
#Het ESP® bij een gekwaliceerde werkplaats laten controleren.
448 Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes
Waarschuwings-/controle-
lampje Mogelijke oorzaak en/of gevolg en M oplossingen
å
Waarschuwingslampje ESP®
OFF
*Het gele waarschuwingslampje ESP® OFF brandt terwijl de auto ingeschakeld is.
Het ESP® is uitgeschakeld.
Ook andere rijsystemen en rijveiligheidssystemen kunnen niet werken.
&WAARSCHUWING Slipgevaar tijdens het rijden met uitgeschakeld ESP®
Het ESP® voert geen stabilisatie van de auto uit. Bovendien zijn verder rijveiligheidssystemen slechts beperkt
beschikbaar.
#Voorzichtig verder rijden.
#Het ESP® slechts zo lang uitschakelen als de situatie dit vereist.
Als het ESP® niet kan worden ingeschakeld, vertoont het ESP® een storing.
#Het ESP® direct bij een gekwaliceerde werkplaats laten controleren.
#De aanwijzingen met betrekking tot het uitschakelen van het ESP® in acht nemen (/ pagina 212).
L
Waarschuwingslampje
afstandswaarschuwing
* Het rode waarschuwingslampje afstandswaarschuwing brandt tijdens het rijden.
De afstand tot de voorligger is voor de gekozen snelheid te gering.
Wanneer bovendien het waarschuwingssignaal klinkt, wordt een obstakel met een te hoge snelheid genaderd.
#Klaar zijn om direct te kunnen remmen.
#De afstand vergroten.
Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes 449
Waarschuwings-/controle-
lampje Mogelijke oorzaak en/of gevolg en M oplossingen
Werking van het Active Brake Assist System (/ pagina 231).
Ó
Waarschuwingslampje
Active Brake Assist System
* Het waarschuwingslampje Active Brake Assist System brandt.
Het systeem is als gevolg van vervuilde sensoren of een storing niet beschikbaar of de functionaliteit is beperkt.
#De meldingen op het instrumentendisplay in acht nemen.
ê
Waarschuwingslampje
Active Brake Assist System
* Het waarschuwingslampje Active Brake Assist System brandt.
Het systeem is uitgeschakeld of de functionaliteit werd automatisch beperkt.
Dit kan het geval zijn wanneer een ander rijsysteem geactiveerd werd.
#De aanwijzingen met betrekking tot het Active Brake Assist System (/ pagina 231) in acht nemen.
450 Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes
Bandenspanningscontrole
Waarschuwings-/controle-
lampje Mogelijke oorzaak en/of gevolg en M oplossingen
h
Waarschuwingslampje ban-
denspanningscontrole knip-
pert
*Het gele waarschuwingslampje bandenspanningscontrole (drukverlies/storing) knippert circa één minuut lang en brandt
dan permanent.
De bandenspanningscontrole vertoont een storing.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen bij storing van de bandenspanningscontrole
De bandenspanningscontrole kan niet meer zoals bedoeld waarschuwen bij drukverlies bij één of meer banden.
Banden met een te lage bandenspanning kunnen bijvoorbeeld het rijgedrag en het stuur‑ en remgedrag beïnvloeden.
#De bandenspanningscontrole bij een gekwaliceerde werkplaats laten controleren.
h
Waarschuwingslampje ban-
denspanningscontrole
brandt
*Het gele waarschuwingslampje bandenspanningscontrole (drukverlies/storing) brandt.
De bandenspanningscontrole hee bandenspanningsverlies bij ten minste één band geconstateerd.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen door een te lage bandenspanning
RDe banden kunnen klappen.
RDe banden kunnen overmatig en/of ongelijkmatig slijten.
RDe rij-eigenschappen en het stuur‑ en remgedrag kunnen sterk nadelig beïnvloed worden.
U kunt dan de controle over de auto verliezen.
#De geadviseerde bandenspanningen in acht nemen.
Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes 451
Waarschuwings-/controle-
lampje Mogelijke oorzaak en/of gevolg en M oplossingen
#Indien noodzakelijk de bandenspanning aanpassen.
#De auto op een veilige plaats stoppen.
#De bandenspanning en de banden controleren.
452 Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes
1, 2, 3 ...
4MATIC........................................................ 183
360°-camera
Automatische functie in- en uitscha-
kelen (achteruitrijcamera)...................... 251
Functie.................................................. 248
A
A/C-functie
In- en uitschakelen (bedieningseen-
heid)...................................................... 161
in- en uitschakelen (MBUX).................... 161
Aandrijfsysteem
Handmatig uitschakelen......................... 167
Starten (noodprogramma)...................... 170
Aanduiding rijprogramma............................. 179
Aanhangwagendissel, Trekken/slepen.......... 261
Aanslepen.................................................... 354
Aansprakelijkheid voor gebreken.................... 35
ABS............................................................. 211
Accu............................................................ 347
Accu (12V-accu)
Aanwijzingen.......................................... 345
Aanwijzingen (starthulp en laden)........... 347
Opladen................................................. 349
Starthulp............................................... 349
Vervangen............................................. 349
Accu (hoogspanningsboordnet).................... 386
Achterklep
HANDS-FREE ACCESS............................. 94
Noodsleutel............................................. 95
Openen.................................................... 90
Openingshoek begrenzen......................... 95
Sluiten..................................................... 91
Achterportier (kinderslot)
Beveiligen................................................ 80
Achterruit
Ruitenwisserblad vervangen................... 155
Achterruitenwisser
In- en uitschakelen................................. 153
Achterruitverwarming................................... 160
Achteruitrijcamera
360°-camera......................................... 246
Automatische functie in- en uitscha-
kelen (360°-camera).............................. 251
Camera-afdekking openen..................... 251
Functie.................................................. 246
Verzorging............................................. 332
Achteruitversnelling...................................... 181
Actief onderhoudssysteem PLUS.................. 321
Actieve afstandsassistent DISTRONIC
Actieve noodstopassistent...................... 230
Activeren of deactiveren......................... 224
Functie.................................................. 221
Routegebaseerde snelheidsaanpassing... 226
Snelheid oproepen................................. 224
Snelheid opslaan.................................... 224
Snelheid verhogen/verlagen.................. 224
variabele limiter activeren of deactive-
ren......................................................... 224
Actieve dodehoekassistent
Functie.................................................. 240
Remingreep........................................... 241
Uitstapwaarschuwing............................. 240
Actieve motorkap......................................... 323
Actieve motorkap (voetgangersbescher-
ming)
Terugzetten............................................ 324
Actieve noodstopassistent............................ 230
Trefwoordenregister 453
Actieve parkeerassistent
Functie.................................................. 255
Inparkeren............................................. 257
Uitparkeren............................................ 258
Actieve snelheidslimietassistent................... 225
Actieve spoorassistent
Functie.................................................. 243
Gevoeligheid instellen............................ 245
In- en uitschakelen................................. 245
Actieve stuurassistent
Actieve noodstopassistent...................... 230
Functie.................................................. 228
In- en uitschakelen................................. 230
Active Brake Assist System
Functie.................................................. 231
Instellen................................................. 235
Activeringssituaties........................................ 51
Adaptief remlicht.......................................... 216
Adaptieve snelheidsregeling......................... 226
Adviezen
Congureren.......................................... 277
Afmetingen.................................................. 385
Afstandsregeling.......................................... 221
Afstandsregeltempomaat............................. 221
Afstandswaarschuwing................................. 231
Airbag
Activering................................................ 51
Controlelampje PASSENGER AIR BAG...... 46
Frontairbag.............................................. 57
Overzicht................................................. 57
Waarschuwingslampje.............................. 44
Akoestisch sluitsignaal in- en uitschakelen...... 83
Akoestisch voertuigwaarschuwingssysteem.. 167
Akoestische omgevingsbeveiliging................ 167
Alarmsysteem.............................................. 104
Alertheidsassistent....................................... 216
Algemene rijtips........................................... 171
Antiblokkeersysteem.................................... 211
Antislipkettingen.......................................... 358
Apps, Mercedes me
Mercedes me connect........................... 301
Mercedes me oproepen......................... 297
Assistentiesysteem...................................... 210
ASSYST PLUS
Servicemaatregelen............................... 321
Standtijd met accukabels losgemaakt..... 322
Weergave onderhoudsinterval................ 321
ATTENTION ASSIST
Functie.................................................. 216
Instellen................................................. 217
Auteursrecht.................................................. 39
Auto
Aansprakelijkheid voor gebreken.............. 35
Afzetten................................................. 203
Automatisch vergrendelen (MMS)............. 88
Botsingherkenning instellen.................... 209
Correct gebruik........................................ 34
Diagnose-interface................................... 32
Extra portiervergrendeling........................ 86
Gegevensopslag....................................... 36
Inschakelen (start-stoptoets).................. 169
KEYLESS-GO............................................ 87
Laten zakken.......................................... 372
Medische hulpmiddelen........................... 35
Noodsleutel............................................. 89
Omhoogkantelen.................................... 368
QR-code reddingskaart............................ 36
REACH-verordening.................................. 34
Registratie............................................... 34
Slepen................................................... 349
454 Trefwoordenregister
Starten (noodprogramma)...................... 170
Starten (start-stoptoets)......................... 170
Stoppen................................................. 203
SVHC/bijzonder zorgwekkende stoen.... 34
Trekken.................................................. 261
Uitschakelen (start-stoptoets)................ 203
Uitvoering................................................ 24
Ventileren / comfortopening.................... 98
Ver- en ontgrendelen (van binnenuit)........ 87
Ver-/ontgrendelen noodsleutel................ 89
Vervoeren.............................................. 352
Auto wassen
Hogedrukreiniger................................... 329
Met de hand wassen.............................. 330
Wasstraat.............................................. 327
Automatisch inklappen van de buitenspie-
gels.............................................................. 159
Automatisch rijlicht...................................... 149
Automatische afstandsregeling..................... 221
Automatische airconditioning....................... 161
Automatische klimaatregeling....................... 161
Automatische maatregelen na een ongeval..... 51
Automatische noodoproep........................... 309
Automatische transmissie
DYNAMIC SELECT-schakelaar................ 177
Rijprogramma's...................................... 177
Automatische uitschakeling van de bijrij-
dersairbag
Functie.................................................... 48
Automatische uitschakeling van de passa-
giersairbag
Controlelampje PASSENGER AIR BAG...... 46
Informatie (kinderzitjesbevestigings-
systeem op de passagiersstoel)................ 64
Autonoom remmen...................................... 231
Autosleutel..................................................... 82
AVAS........................................................... 167
B
Bagage........................................................ 125
Bagagedrager............................................... 125
Bagageruimteafdekking
Aanwijzingen.......................................... 135
Uit- en inrollen....................................... 136
Verwijderen en aanbrengen.................... 136
Banden
Aanwijzingen met betrekking tot mon-
tage....................................................... 363
Bandenspanningstabel........................... 360
Controleren........................................... 358
Geluidontwikkeling................................. 358
MOExtended.......................................... 339
Monteren............................................... 371
Ongewoon rijgedrag............................... 358
Opslaan................................................. 367
Pech...................................................... 338
Selectie................................................. 363
Sneeuwkettingen................................... 358
Temperatuur controleren........................ 362
TIREFIT-set............................................. 341
Vervanging............................................. 363
Verwijderen........................................... 370
Verwisselen................................... 366, 368
Bandenpech
Aanwijzingen.......................................... 338
MOExtended.......................................... 339
TIREFIT-set............................................. 341
Verwisselen van een wiel........................ 368
Bandenplakmiddel........................................ 341
Bandenproel............................................... 358
Trefwoordenregister 455
Bandenspanning
Bandenspanningstabel........................... 360
Controleren........................................... 362
TIREFIT-set............................................. 341
Bandenspanningscontrole
Functie.................................................. 361
Opnieuw starten.................................... 362
Bandenspanningstabel................................. 360
Bandenwisselgereedschap........................... 367
BAS............................................................. 211
Basisinformatie.............................................. 41
Batterij
Hoogspanningsaccu............................... 347
Batterij (sleutel).............................................. 84
Bedieningspaneel dakconsole........................ 14
Bedrijfsstoen
Aanwijzingen.......................................... 382
Koelvloeistof.......................................... 383
Remvloeistof.......................................... 383
Ruitreinigingsmiddel............................... 384
Bedrijfsveiligheid............................................ 25
Beeldscherm
MBUX (multimediasysteem).................... 270
Beladen
Imperial................................................. 140
Kledinghaken......................................... 139
Sjorogen................................................ 139
Tashaken............................................... 139
Belading....................................................... 125
Beladingsrichtlijnen...................................... 125
Beschadiging
Beschermingspotentieel beperkt.............. 53
Beschermingspotentieel
Beperkt.................................................... 53
Bestemmingsinvoer...................................... 286
Bestuurdersstoel
Elektrisch instellen................................. 113
In- en uitstaphulp................................... 123
instellen (zitcomfort).............................. 111
Instellen (zonder zitcomfort)................... 108
Stoelverwarming.................................... 120
Binnenspiegel
Automatisch dimmen............................. 157
Bluetooth®
Mobiele telefoon aanmelden.................. 296
Boordcomputer, Bedieningssysteem
Bedienen............................................... 264
Instrumentenpaneel............................... 265
Menu's overzicht.................................... 264
Onderhoudstermijn weergeven............... 321
Boordgereedschap
Sleepoog............................................... 353
TIREFIT-set............................................. 340
Botsingherkenning (geparkeerde auto)
Instellen................................................. 209
Bouwserie.................................................... 381
Brake Assist
Active Brake Assist System.................... 231
Brake Assist System............................... 211
Brake Assist System..................................... 211
Brandblusser................................................ 338
Buitenlandse reis
Omschakeling licht dimlicht.................... 148
Buitenspiegels
Automatisch spiegels inklappen.............. 159
Dodehoek-/actieve dodehoekassistent.. 240
456 Trefwoordenregister
Geheugenfunctie.................................... 125
In-/uitklappen....................................... 156
Inparkeerstand....................................... 158
Instellen................................................. 156
Waarschuwingslampje............................ 240
C
Camera
360°-camera......................................... 248
Achteruitrijcamera................................. 246
Camera-afdekking openen (achteruit-
rijcamera).............................................. 251
Informatie.............................................. 209
Reiniging................................................ 332
Weergave selecteren.............................. 250
Car-to-X-Communication
Weergave op kaart................................. 289
Centrale vergrendeling
Sleutel..................................................... 83
Toets....................................................... 87
COC-documenten, CERTIFICATE OF CON-
FORMITY..................................................... 374
Cockpit
Dashboard................................................. 6
Combi-instrument
Overzicht............................................... 263
Combischakelaar
Ruitenwissers......................................... 153
Verlichting............................................. 149
Comfortopening............................................. 98
Comfortsluiting.............................................. 98
Conformiteitsverklaring
Elektromagnetische verdraagzaamheid..... 28
Importeursadressen................................. 30
Krik.......................................................... 30
Radio-apparatuur waarvoor wettelijke
keurmerken gelden.................................. 28
TIREFIT-set............................................... 31
Contactdoos
12V (koer-/bagageruimte).................... 141
12V (middenconsole voorin)................... 141
115V (achterin)...................................... 141
230V (achterin)...................................... 143
Contactdoos voor huishoudelijk gebruik....... 143
Contactdoosklep.......................................... 183
Controle- en waarschuwingslampjes
PASSENGER AIR BAG............................... 46
Correct gebruik.............................................. 34
Cross Trac Alert, Waarschuwing bij krui-
send verkeer................................................ 260
D
Dakbelasting................................................ 385
Dakbelastingweergave
Informatie.............................................. 178
Dashboard
Cockpit...................................................... 6
Dashboardkastje.......................................... 128
Dashcam
Usb-apparaat selecteren........................ 292
Video-opname starten/stoppen............. 292
Dealerwerkplaats........................................... 34
Decorfolie.................................................... 331
Derde rij zitplaatsen
De rugleuning van de derde rij zit-
plaatsen terugklappen............................ 133
Groottebeperking................................... 108
In- en uitstappen.................................... 115
Rugleuning van de derde rij zitplaat-
sen naar voren klappen.......................... 131
Trefwoordenregister 457
Diagnose-interface......................................... 32
Diefstal-/inbraakalarminstallatie.................. 104
Diefstalbeveiliging
Extra portiervergrendeling........................ 86
Wegrijblokkering.................................... 103
Dieren............................................................ 53
Digitale handleiding........................................ 20
Dimlicht
In- en uitschakelen................................. 148
Omschakeling licht buitenlandse reis...... 148
Dinghy Towing
Trekken/slepen..................................... 261
DIRECT SELECT-keuzehendel
Achteruitversnelling inschakelen............. 181
Functie.................................................. 181
Neutraalstand inschakelen..................... 182
Parkeerstand automatisch inschakelen... 182
Parkeerstand inschakelen....................... 182
Rijstand inschakelen.............................. 183
Directe klimaatregeling vooraf...................... 164
Display
Verzorging............................................. 333
Display (boordcomputer)
Weergaven in het instrumentendisplay.... 265
Displaymelding
Aanwijzingen.......................................... 389
Oproepen in de boordcomputer.............. 389
Displaymeldingen
ç - - - km/h.................................... 427
È - - - km/h.................................... 424
h - - - km/h.................................... 424
_ 2e zitrij links niet vergrendeld....... 411
_ 2e zitrij rechts niet vergrendeld.... 412
_ 3e zitrij links niet vergrendeld....... 412
_ 3e zitrij rechts niet vergrendeld.... 412
# 12V-accu Zie handleiding............. 406
Û Accu oververhit Stop, iedereen
uitstappen! Liefst in de openlucht........... 404
ô Accureserve Hoogspannings-
accu opladen......................................... 405
ò Akoestische omgevingsbe-
scherming functioneert niet................... 399
é Attention Assist functioneert
niet........................................................ 423
é Attention Assist: pauze!................ 424
: AUTO-verlichting functioneert
niet........................................................ 396
é Banden controleren..................... 436
é Banden oververhit........................ 438
é Bandenspanning corrigeren.......... 437
Á Batterij sleutel vervangen............. 393
: Dimlicht links (voorbeeld)............. 395
Û Direct stoppen Aandrijving
wordt uitgesch. Hoogsp.accu opladen.... 404
& functioneert niet HV-accu opla-
den........................................................ 397
& functioneert niet Opladen van
HV-accu niet afgesloten......................... 397
÷ functioneert niet zie handleiding... 422
G functioneert niet.......................... 435
! functioneren niet zie handlei-
ding....................................................... 421
458 Trefwoordenregister
T functioneren niet zie handlei-
ding....................................................... 423
+ Koelvloeistof bijvullen zie hand-
leiding.................................................... 400
ÿ Koelvloeistof Stoppen Motor uit.... 400
è Laadkabel aangesloten................. 401
é Let op: band defect...................... 437
: Licht uitschakelen........................ 396
6 Linksvoor Storing Werkplaats
opzoeken (voorbeeld)............................. 390
ð Maximum snelheid overschre-
den........................................................ 426
! nu niet beschikbaar zie handlei-
ding....................................................... 420
÷ nu niet beschikbaar Zie hand-
leiding.................................................... 421
! Parkeerrem Om te ontgrende-
len contact AAN..................................... 419
! Parkeerrem ontgrendelen............. 419
! Parkeerrem zie handleiding.......... 416
ç passief......................................... 427
J Remvloeistofpeil controleren........ 419
¥ Ruitensproeiervloeistof bijvullen... 413
Á Sleutel niet herkend (rode dis-
playmelding).......................................... 394
Á Sleutel niet herkend (witte dis-
playmelding).......................................... 393
Á Sleutel vervangen........................ 393
Á Sleutel wordt ingeleerd Wach-
ten a.u.b................................................ 394
é Snelheid verlagen........................ 439
d Stoppen Motor uit........................ 406
Ù Storing besturing Direct stop-
pen Zie handleiding................................ 410
Ù Storing besturing Meer kracht
vereist Zie handleiding........................... 410
ä Storing Maximaal 80 km/h rij-
den........................................................ 426
d Storing Werkplaats opzoeken....... 407
Û Storing Werkplaats opzoeken....... 405
: Storing Zie handleiding................. 395
d Storing......................................... 406
Û Storing......................................... 405
á Tijdelijk niet beschikbaar
Camerazicht gereduceerd...................... 433
¸ Tijdelijk niet beschikbaar Sen-
soren vervuild........................................ 432
ç Uit............................................... 427
ë Uit............................................... 423
6 Veiligheidssysteem Storing
Werkplaats opzoeken............................. 390
: Verlichting inschakelen................ 396
d Vermogen sterk gereduceerd....... 407
d Voertuig is klaar om te rijden.
Voor het verlaten contact uitschakelen... 409
& Voorklimatisering via sleutel
functioneert niet HV-accu zwak.............. 398
& Voorklimatisering via sleutel na
starten van de motor weer beschik-
baar....................................................... 397
Trefwoordenregister 459
v Wegslepen verboden Zie hand-
leiding.................................................... 398
é Wielsensor(en) niet beschikbaar... 436
6 Windowbag links Storing Werk-
plaats opzoeken (voorbeeld)................... 391
Aandrijfvermogen gereduceerd Zie
handleiding............................................ 402
Achteruit rijden niet mogelijk Werk-
plaats opzoeken..................................... 415
Actieve afstandsassistent buiten wer-
king....................................................... 428
Actieve afstandsassistent nu niet
beschikbaar Zie handleiding................... 427
Actieve afstandsassistent weer
beschikbaar........................................... 428
Actieve dodehoekassistent functio-
neert niet............................................... 431
Actieve dodehoekassistent nu niet
beschikbaar zie handleiding................... 431
Actieve motorkap Storing zie handlei-
ding....................................................... 410
Actieve remassistent Functie beperkt
beschikbaar Zie handleiding................... 428
Actieve remassistent Functie nu
beperkt beschikbaar Zie handleiding...... 433
Actieve spoorassistent functioneert
niet........................................................ 431
Actieve spoorassistent nu niet
beschikbaar zie handleiding................... 431
Actieve stuurassistent buiten werking..... 429
Actieve stuurassistent momenteel niet
beschikbaar wegens meerdere nood-
stops..................................................... 429
Actieve stuurassistent nu niet
beschikbaar Zie handleiding................... 429
Alarmknipperlichten Storing................... 396
Apparaat herkend op diagnose-inter-
face Zie handleiding............................... 435
Auto wordt momenteel niet opgeladen
Storing van het laadstation..................... 401
Bandensp.contr. functioneert niet.......... 436
Bandensp.contr. functioneert niet
Geen wielsensoren................................. 436
Bandenspanningscontrole nu niet
beschikbaar........................................... 435
Diefstal-/inbraakalarminstallatie Sto-
ring........................................................ 411
Dodehoekassistent functioneert niet...... 430
Dodehoekassistent nu niet beschik-
baar zie handleiding............................... 430
Gelijkstroomladen buiten werking
Werkplaats opzoeken............................. 402
Head-up-display functioneert niet........... 409
Head-up-display momenteel niet
beschikbaar Zie handleiding................... 409
Hoogspanningsaccu opladen a.u.b.
Starten van de motor anders niet
gewaarborgd.......................................... 403
460 Trefwoordenregister
Hoogspanningsaccuonderhoud drin-
gend nodig Starten niet mogelijk over
circa XXX km  (gele displaymelding)........ 408
Hoogspanningsaccuonderhoud drin-
gend nodig Starten niet mogelijk over
circa XXX km (rode displaymelding)........ 408
Hoogspanningsaccuonderhoud drin-
gend nodig Zonder opnieuw te starten
werkplaats opzoeken............................. 408
Laadkabel ontgrendelen niet mogelijk
Zie handleiding...................................... 401
Laadmodus momenteel niet beschik-
baar Opnieuw proberen of andere
laadmodus kiezen.................................. 402
Laadstoring Andere laadmodus kiezen
a.u.b. Zie handleiding............................. 402
Limiter functioneert niet......................... 425
Limiter passief....................................... 425
Motor starten niet mogelijk Zie hand-
leiding.................................................... 399
Noodstop wordt gestart......................... 429
Om de motor af te zetten de start-
stop-toets gedurende min. 3 secon-
den of 3 keer indrukken......................... 399
Parkeerassistent en PARKTRONIC bui-
ten werking Zie handleiding.................... 434
PRE-SAFE functioneert niet zie hand-
leiding.................................................... 434
Remblokken controleren zie handlei-
ding....................................................... 420
Ruitenwissers Storing............................. 413
Schakelstand P alleen bij stilstaand
voertuig................................................. 413
Sleutel in aangegeven bergplaats leg-
gen zie handleiding................................ 395
Snelheidsbegrenzing (winterbanden)
XXX km/h.............................................. 425
Snelheidslimietassistent functioneert
niet........................................................ 425
Snelheidslimietassistent nu niet
beschikbaar zie handleiding................... 425
Stand N permanent geactiveerd Weg-
rolgevaar................................................ 414
TEMPOMAT en limiter functioneren
niet........................................................ 424
TEMPOMAT functioneert niet................. 424
TEMPOMAT Uit...................................... 424
Transmissie Storing Stoppen.................. 415
Verkeerstekenassistent functioneert
niet........................................................ 426
Verkeerstekenassistent nu niet
beschikbaar zie handleiding................... 426
Voor inschakelen van schakelstand D
of R eerst rem bedienen......................... 414
Voor inschakelen van schakelstand R
eerst rem bedienen................................ 414
Voor verlaten van schakelstand P of N
rem bedienen en motor starten.............. 414
Trefwoordenregister 461
Voor verlaten van schakelstand P rem
bedienen............................................... 413
Voorpass.-airbag ingeschakeld zie
handleiding............................................ 392
Voorpass.-airbag uitgeschakeld zie
handleiding............................................ 391
Wachten a.u.b. Accu nog niet op
bedrijfstemperatuur Motor starten
niet mogelijk.......................................... 404
Wegrolgevaar Portier open en trans-
missie niet in P....................................... 414
Wisselstroomladen buiten werking
Werkplaats opzoeken............................. 402
Zonder opnieuw te starten Werkplaats
opzoeken............................................... 405
Zonder schakelen Werkplaats opzoe-
ken........................................................ 415
DISTRONIC.................................................. 221
Dodehoekassistent
Functie.................................................. 240
In- en uitschakelen................................. 242
Draadloos opladen
Mobiele telefoon.................................... 145
Overzicht............................................... 144
Drive Away Assist......................................... 260
DYNAMIC SELECT
Aanduiding rijprogramma....................... 179
Bedienen (DYNAMIC SELECT-schake-
laar)....................................................... 179
Functie.................................................. 177
Motorgegevens weergeven..................... 180
Rijprogramma I congureren.................. 179
Rijprogramma kiezen............................. 179
Rijprogramma's...................................... 177
Voertuiggegevens weergeven................. 180
E
EBD, Electronic Brakeforce Distribution........ 214
ECO-aanduiding
Functie.................................................. 174
ECO-assistent
Functie.................................................. 175
EDW
Functie.................................................. 104
Functie interieurbeveiliging..................... 105
Functie wegsleepbeveiliging................... 104
Het alarm beëindigen............................. 104
Interieurbeveiliging................................. 105
Wegsleepbeveiliging............................... 105
Eerste hulp
EHBO-set............................................... 338
EG-typegoedkeuringsnummer....................... 381
EHBO-set..................................................... 338
Electric Intelligence
Route met laadstations.......................... 287
Elektrische parkeerrem
Automatisch bedienen........................... 206
Automatisch vrijzetten............................ 207
Handmatig inschakelen/vrijzetten.......... 208
Noodremming uitvoeren......................... 208
Elektrische zekeringen.................................. 354
Elektro-modus, Aanwijzingen........................ 167
Elektromagnetische verdraagzaamheid
Conformiteitsverklaring............................ 28
Elektronisch stabiliteitsprogramma............... 212
Energiestroomdisplay
Werking en aanwijzingen........................ 283
462 Trefwoordenregister
ERA-GLONASS testmodus............................ 312
ESC, Electronic Stability Control................... 212
ESP®
Functie.................................................. 212
Instellen................................................. 213
Zijwindassistent..................................... 213
Exterieurverlichting
Omschakeling licht buitenlandse reis...... 148
Verzorging............................................. 332
Extra portiervergrendeling.............................. 86
F
FIN Motorruimte........................................... 381
Stoel...................................................... 381
Typeplaatje............................................ 381
Flankbescherming........................................ 253
Flat Towing
Trekken/slepen..................................... 261
Fouten van de inzittenden
Beschermingspotentieel beperkt.............. 53
Frequenties
Mobiele telefoon.................................... 375
Mobilofoon............................................ 375
Frontairbag
Activering................................................ 51
Functionele stoel............................................ 16
G
Garagedeur openen en sluiten...................... 206
Garagedeurbediening
Geheugen wissen................................... 206
Poort openen en sluiten......................... 206
Probleem............................................... 205
Toetsen programmeren.......................... 204
Wisselcode-synchronisatie uitvoeren...... 205
Geactiveerde onderdelen
Beschermingspotentieel beperkt.............. 53
Gegevensbeschermingsrechten...................... 39
Gegevensopslag
Elektronische regeleenheden................... 36
Gegevensbeschermingsrechten................ 39
Online-diensten........................................ 39
Gegevensverwerking in de auto...................... 36
Geheugenfunctie
Buitenspiegels........................................ 125
Head-up-display..................................... 125
Stoel...................................................... 125
Gekwaliceerde werkplaats............................ 34
Geluid
PRE-SAFE® Sound................................... 49
Wielen/Banden...................................... 358
Gespecialiseerde werkplaats.......................... 34
Gesprekken
Mercedes me......................................... 296
Telefoonmenu........................................ 296
via bedieningspaneel dakconsole........... 296
Gevarendriehoek.......................................... 337
Gevarenmeldingen
Car-to-X-Communication........................ 289
Gewichtsaanduidingen................................. 381
Gordel
Aanwijzingen met betrekking tot het
correct dragen......................................... 43
Afdoen..................................................... 57
Omgespen............................................... 44
Gordelaanpassing
Functie.................................................... 50
In- en uitschakelen................................... 51
Trefwoordenregister 463
Gordelspanners
Activering................................................ 51
Gordelwaarschuwing...................................... 45
Grootlicht, Adaptieve grootlichtassistent....... 149
H
Handgrepen
Aanwijzingen.......................................... 108
Handleiding.................................................... 24
Handleiding digitaal........................................ 20
Handrem...................................................... 206
HANDS-FREE ACCESS................................... 94
Hard geluid
PRE-SAFE® Sound................................... 49
Head-up-display
Functie.................................................. 266
Geheugenfunctie.................................... 125
Helderheid instellen (boordcomputer)..... 266
In- en uitschakelen................................. 267
Positie instellen (boordcomputer)........... 266
Verzorging............................................. 333
Weergave-inhoud instellen (boord-
computer).............................................. 266
Herstel fabrieksinstellingen
Reset-functie MBUX............................... 282
Het alarm beëindigen................................... 104
Hogedrukreiniger......................................... 329
HOLD-functie
Functie.................................................. 214
In- en uitschakelen................................. 214
Hoofdsteun
Aanbrengen en verwijderen (achterin).... 119
Instellen (achterin)................................. 118
Mechanisch instellen (voor).................... 117
Hoogspanningsaccu
Aansluittypen......................................... 386
Aanwijzingen.......................................... 347
Actieradius............................................ 386
Algemene aanwijzingen met betrek-
king tot het laden................................... 183
Energiestroomdisplay............................. 283
Laadduur............................................... 386
Laadkabel opbergen............................... 186
Laadkabel-bedieningseenheid................ 190
Laadstation, mode 3.............................. 188
Laadtoestandweergave.......................... 201
Maximaal toegestane laadstroom
instellen (netcontactdoos)...................... 190
Netcontactdoos, mode 2........................ 187
Opladen beëindigen (gelijkstroom,
mode 4)................................................. 200
Opladen beëindigen (wisselstroom,
mode 2/3)............................................. 196
Opladen starten (gelijkstroom, mode
4).......................................................... 197
Opladen starten (wisselstroom, mode
2/3)...................................................... 193
Opladen voor de vertrektijd.................... 201
Snellaadstation, mode 4......................... 189
Spanningstypen..................................... 386
Type....................................................... 386
Uitschakelsysteem................................. 167
Wallbox, mode 3.................................... 188
Weekproel congureren....................... 201
Hoogspanningsboordnet
Controlelampjes voertuigstekkerdoos..... 192
Handmatig uitschakelen......................... 167
Laadkabel-bedieningseenheid................ 190
Uitschakelsysteem................................. 167
Huisdieren in de auto..................................... 53
Hulp bij het manoeuvreren........................... 260
464 Trefwoordenregister
I
i-Size-kinderzitjesbevestigingssysteem
Geschikte zitplaatsen............................... 71
Monteren................................................. 76
Imperial
Beladen................................................. 140
Bevestigen............................................. 140
Importeursadressen
Zendapparatuur....................................... 30
Importeursinformatie
Wettelijke keurmerken voor radio-
apparatuur............................................. 380
In geval van nood
EHBO-set............................................... 338
Gevarendriehoek.................................... 337
Overzicht hulp.......................................... 18
Veiligheidsvest....................................... 336
Individueel rijprogramma
Congureren.......................................... 179
Selecteren............................................. 179
Informatie over wettelijke keurmerken
voor radio-apparatuur
Importeursinformatie............................. 380
Radiograsche toepassingen.................. 376
Specieke absorptiewaarde.................... 380
Wettelijke keurmerken voor radio-
apparatuur............................................. 380
Inparkeerstand
Buitenspiegel aan passagierszijde
opslaan via de achteruitversnelling......... 158
Buitenspiegels........................................ 158
Inrij-aanwijzingen......................................... 171
Instaphulp............................................ 123, 124
Instelbare demping....................................... 245
Instrumentendisplay
Combi-instrument.................................... 10
Instrumentendisplay widescreen cockpit
Combi-instrument.................................... 12
Instrumentenpaneel
Aanwijzingen.......................................... 262
Head-up-display..................................... 266
Menu Head-up-display........................... 266
Overzicht............................................... 263
Overzicht van de weergaven................... 265
Toetsen.................................................. 264
Waarschuwings- en controlelampjes....... 439
Interieurbeveiliging....................................... 105
Interieurhemel verzorgen.............................. 333
Interieurverlichting
Instellen................................................. 151
Leeslicht MBUX..................................... 276
Sfeerverlichting...................................... 151
Uitschakelvertragingstijd verlichting....... 152
Internet
Mercedes me connect........................... 301
Webbrowser........................................... 304
Wi-hotspot instellen.............................. 280
ISOFIX-kinderzitjesbevestigingsysteem
Geschikte zitplaatsen............................... 69
Monteren................................................. 76
K
Kaart
Kaartoriëntatie selecteren...................... 289
Online kaartinhoud weergeven............... 289
Schaal instellen...................................... 289
Snelweginformatie in- en uitschakelen.... 289
Verschuiven........................................... 289
Weersinformatie weergeven................... 289
Kaartfuncties............................................... 289
Trefwoordenregister 465
Kenteken monteren (vóór).............................. 27
Keuzehendel................................................ 181
KEYLESS-GO
Auto ver- en ontgrendelen........................ 87
Deactiveren............................................. 83
Ontgrendelingsinstelling........................... 83
Probleem................................................. 88
Kinderbeveiliging
Achterportier........................................... 80
Zijruiten (achterin).................................... 81
Kinderen
Algemene aanwijzingen............................ 59
Gevaren in de auto vermijden................... 60
Kinderzitje
Aanbevelingen kinderzitjesbevesti-
gingssystemen......................................... 68
Algemene aanwijzingen............................ 59
Het belangrijkste in het kort..................... 58
ISOFIX/i-Size monteren........................... 76
Naar achteren gericht.............................. 66
Op passagiersstoel met gordel beves-
tigen........................................................ 79
Op zitplaats achterin met gordel
bevestigen............................................... 79
Overzicht waarschuwingsstickers............. 63
Passagiersstoel........................................ 63
Risico's en gevaren.................................. 60
Toelatingscategorieën.............................. 66
Top Tether................................................ 78
Zitplaats instellen..................................... 74
Zitplaatsen geschikt voor i-Size-kin-
derzitjesbevestigingssystemen................. 71
Zitplaatsen geschikt voor ISOFIX-kin-
derzitjesbevestigingsystemen................... 69
Zitplaatsen geschikt voor met een
gordel bevestigde kinderzitjesbevesti-
gingssystemen......................................... 72
Zonder automatische uitschakeling
van de bijrijdersairbag.............................. 66
Klankinstellingen.......................................... 319
Klantenservice............................................. 321
Klantenservice Mercedes-Benz bellen........... 297
Kledinghaken............................................... 139
Klimaatmenu
Klimaatregeling...................................... 161
Luchtverdeling....................................... 162
Oproepen.............................................. 161
Klimaatregeling
A/C-functie in- en uitschakelen
(bedieningseenheid)............................... 161
A/C-functie in- en uitschakelen
(MBUX).................................................. 161
Aanwijzingen.......................................... 160
Achterruitverwarming............................. 160
Automatisch regelen.............................. 161
Bedieningseenheid................................. 160
Bedieningseenheid THERMOTRONIC...... 160
Condens van de ruiten verwijderen......... 162
Directe klimaatregeling vooraf................ 164
In- en uitschakelen................................. 161
Instellen (MBUX multimediasysteem)...... 161
Klimaatmenu oproepen.......................... 161
Klimaatregeling vooraf op de vertrek-
tijd......................................................... 163
Klimaatregeling vooraf via sleutel............ 162
Luchthoeveelheid................................... 160
Luchtrecirculatie in- en uitschakelen...... 162
Luchtuitstroomopeningen (achterin)....... 166
Luchtuitstroomopeningen (vóór)............. 165
Luchtverdeling....................................... 160
Synchronisatiefunctie............................. 162
Temperatuur.......................................... 160
Ventileren met comfortopening................ 98
466 Trefwoordenregister
Voorruit ontwasemen............................. 160
Klimaatregeling vooraf
Directe.................................................. 164
op de vertrektijd in- en uitschakelen....... 164
Voor de vertrektijd......................... 163, 164
Klimaatregeling vooraf via sleutel
Functie.................................................. 162
In- en uitschakelen................................. 163
Instellen................................................. 163
Kneebag........................................................ 57
Knipperlichten.............................................. 149
Koeling........................................................ 160
Koelvloeistof
Aanwijzingen.......................................... 383
Koelvloeistofniveau controleren.................... 326
Koekop-symbool........................................ 216
Koplamp...................................................... 148
Koplampen................................................... 148
KrikConformiteitsverklaring............................ 30
Opbergplaats......................................... 367
Kruipfunctie
Functie/aanwijzing................................ 215
Kruisend verkeer (waarschuwing).................. 260
Kunststof bekleding verzorgen...................... 333
L
Laadinstellingen........................................... 201
Laadkabel
Bedieningseenheid................................. 190
Opbergen............................................... 186
Laadtoestand/-weergave............................. 201
Laadtoestandweergave................................. 201
Lak reinigen................................................. 330
Lakcode....................................................... 381
Leeslampje
Interieurverlichting................................. 151
Leeslicht MBUX............................................ 276
Lendensteun................................................ 114
Lichtschakelaar............................................ 148
Lichtsignaal.................................................. 149
Limiter
Activeren of deactiveren......................... 224
Functie.................................................. 218
In- en uitschakelen................................. 219
Passief................................................... 218
Permanente instelling............................. 221
Selecteren............................................. 219
Snelheid instellen................................... 219
Snelheid oproepen................................. 219
Snelheid opslaan.................................... 219
Toetsen.................................................. 219
Voorwaarden......................................... 219
LINGUATRONIC
Functie.................................................. 273
starten................................................... 274
Live Trac Information................................. 289
Losmaken...................................................... 57
Lucht-waterkanaal........................................ 327
Luchtdruk.................................................... 359
Luchthoeveelheid
Instellen................................................. 160
Luchtinlaat................................................... 327
Luchtrecirculatie in- en uitschakelen............. 162
Trefwoordenregister 467
Luchtroosters
Luchtuitstroomopeningen....................... 165
Luchtuitstroomopeningen
Instellen................................................. 165
Luchtverdeling
Instellen......................................... 160, 162
M
Manoeuvreerondersteuning
Drive Away Assist................................... 260
In- en uitschakelen................................. 261
Massageprogramma's.................................. 120
Maximumsnelheden..................................... 386
MBUX interieurassistent
Leeslicht................................................ 276
Overzicht............................................... 274
Zoeklicht................................................ 276
MBUX multimediasysteem
Aanwijzingen.......................................... 268
Fabrieksinstelling................................... 282
In-Car Oce.......................................... 303
MBUX interieurassistent......................... 274
Media.................................................... 314
Mercedes me & apps............................. 303
Navigatie............................................... 283
Overzicht............................................... 268
Rijprogramma's...................................... 179
Routegebaseerde snelheidsaanpas-
sing instellen.......................................... 228
Startscherm........................................... 270
Systeeminstellingen............................... 278
Touchscreen.......................................... 271
Media
Overzicht functies/symbolen................. 314
Mediadisplay
Bedienen............................................... 271
Mediafunctie
Bluetooth®-audioapparatuur verbinden... 315
Medische hulpmiddelen................................. 35
Meldingengeheugen..................................... 389
Menu (boordcomputer)
Head-up-display..................................... 266
Overzicht............................................... 264
Mercedes me App
On-demand uitrusting activeren................ 24
Mercedes me apps....................................... 303
Mercedes me connect
Informatie.............................................. 301
Ongevals- / pechmanagement............... 302
Verstuurde gegevens.............................. 303
Mercedes me oproepen
Informatie.............................................. 297
Instemmen gegevensoverdracht............. 299
Mercedes-Benz klantenservice............... 297
Mercedes-Benz klantenservice bellen
na automatische ongeval- of pechher-
kenning.................................................. 298
Onderhoudstermijn afspreken................ 299
Oproepen via bedieningspaneel dak-
console.................................................. 296
Verstuurde gegevens.............................. 300
Mercedes-Benz noodoproepsysteem
Automatische noodoproep..................... 309
Gegevensoverdracht.............................. 310
Gegevensverwerking.............................. 312
Handmatige noodoproep........................ 310
Informatie.............................................. 306
Overzicht............................................... 308
Testmodus ERA-GLONASS..................... 312
Zelfdiagnose.......................................... 312
Mercedes-Benz Originele Onderdelen............. 23
468 Trefwoordenregister
Mercedes-Benz servicesteunpunt................... 34
Met de hand wassen.................................... 330
Milieubescherming
Rijstijl...................................................... 22
Terugname van de oude auto.................... 22
Milieuvriendelijke rijstijl.................................. 22
Mistachterlicht............................................. 149
Mistlicht....................................................... 149
Mobiele telefoon
Aanwijzingen met betrekking tot het
draadloos opladen................................. 144
Frequenties............................................ 375
Maximaal zendvermogen........................ 375
Mobilofoons
Aanbrengen........................................... 374
Frequenties............................................ 375
Zendvermogen....................................... 375
MOExtended-banden, Noodloopbanden........ 339
Montage
Banden/Wielen...................................... 371
Sneeuwkettingen................................... 358
Montage kenteken (vóór)................................ 27
Montage van accessoires
Beschermingspotentieel beperkt.............. 53
Motor
Afzetten (start-stoptoets)....................... 203
Motornummer........................................ 381
Starthulp............................................... 347
Motorelektronica.......................................... 374
Motorgegevens
DYNAMIC SELECT.................................. 180
Weergeven............................................. 180
Motorkap
Actieve motorkap................................... 323
Openen en sluiten.................................. 324
Terugzetten (actieve motorkap).............. 324
Motornummer.............................................. 381
Motorstart
Start-stoptoets....................................... 170
Multicollision brake........................................ 51
N
Naar achteren gericht kinderzitje
Informatie................................................ 66
Navigatie
Aanwijzingen.......................................... 283
Bestemmingsinvoer................................ 286
Electric Intelligence................................ 287
Gesproken aanwijzingen......................... 285
Inschakelen........................................... 284
Kaart..................................................... 289
Live Trac Information........................... 289
Menu in- en uitschakelen....................... 284
Neutraalstand.............................................. 182
Noodeigenschappen.................................... 339
Noodgeval
Brandblusser.......................................... 338
Noodknipperlichten...................................... 150
Noodoproep
Mercedes-Benz noodoproepsysteem...... 308
Noodoproepsysteem
Mercedes me connect........................... 308
Noodprogramma
Auto starten........................................... 170
Noodremming
Active Brake Assist System.................... 231
Brake Assist System............................... 211
Trefwoordenregister 469
Elektrische parkeerrem/handrem.......... 206
Uitvoeren............................................... 208
Noodsleutel
Achterklep............................................... 95
Portier..................................................... 89
Verwijderen/aanbrengen......................... 84
Noodstart (aandrijfsysteem)......................... 354
Noodstop..................................................... 211
Noodstopassistent....................................... 230
Nooduitschakeling (hoogspanningsboord-
net).............................................................. 167
O
Omgevingsverlichting................................... 151
Omschakeling licht
Buitenlandse reis................................... 148
On-demand uitrusting..................................... 24
Onboard-diagnose-interface........................... 32
Onderhoud................................................... 321
Onderhoudsmanagement
Aanwijzingen.......................................... 322
Verstuurde gegevens.............................. 322
Onderstel
Adaptieve instelbare demping................. 245
Dempingskarakteristiek.......................... 245
Ongeval
ERA-GLONASS testmodus...................... 312
Ongeval, noodoproep................................... 308
Online-diensten.............................................. 39
Onoplettendheidsherkenning........................ 216
Ontgrendelingsinstelling................................. 83
Opbergmogelijkheden.................................. 128
Opbergvakken
Armsteun............................................... 128
Dashboardkastje.................................... 128
Middenconsole (voor)............................. 128
Portier................................................... 128
Open-source soware.................................... 39
Opening van de achterklep met de voet
HANDS-FREE ACCESS............................. 94
Openingshoek
Begrenzen (achterklep)............................ 95
Opladen
12V-accu............................................... 349
Aanwijzingen met betrekking tot de
hoogspanningsaccu............................... 347
Aanwijzingen met betrekking tot het
opladen van de hoogspanningsaccu....... 183
Controlelampjes voertuigstekkerdoos..... 192
Laadkabel opbergen............................... 186
Laadkabel-bedieningseenheid................ 190
Laadstation, mode 3.............................. 188
Laadtoestandweergave.......................... 201
Maximaal toegestane laadstroom
instellen (netcontactdoos)...................... 190
Netcontactdoos, mode 2........................ 187
Opladen beëindigen (gelijkstroom,
mode 4)................................................. 200
Opladen beëindigen (wisselstroom,
mode 2/3)............................................. 196
Opladen starten (gelijkstroom, mode
4).......................................................... 197
Opladen starten (wisselstroom, mode
2/3)...................................................... 193
Snellaadstation, mode 4......................... 189
Usb-aansluiting.............................. 128, 144
Voor de vertrektijd................................. 201
Wallbox, mode 3.................................... 188
Weekproel congureren....................... 201
470 Trefwoordenregister
Originele onderdelen...................................... 23
Overzicht van de airbags................................ 57
P
Paravan........................................................ 327
Parkeerassistent
Actieve parkeerassistent........................ 255
PARKTRONIC......................................... 251
Parkeerhulp
Actieve parkeerassistent........................ 255
Drive Away Assist................................... 260
PARKTRONIC......................................... 251
Parkeerlicht.................................................. 148
Parkeermogelijkheid
Selecteren............................................. 289
Parkeerplek
Vinden................................................... 289
Parkeerrem.................................................. 206
Parkeerstand................................................ 182
Parkeren
Actieve parkeerassistent........................ 255
PARKTRONIC......................................... 251
PARKTRONIC............................................... 251
PARKTRONIC-parkeerassistent
Flankbescherming.................................. 253
Functie.................................................. 251
In- en uitschakelen................................. 254
Waarschuwingssignalen instellen............ 255
Passagiersairbag
Uit- en inschakelen.................................. 48
Passagiersstoel
Elektrisch instellen................................. 113
instellen (zitcomfort).............................. 111
Instellen (zonder zitcomfort)................... 108
PASSENGER AIR BAG
Statusindicatie passagiersairbag.............. 46
Pech
Aanslepen.............................................. 354
Auto vervoeren...................................... 352
Bandenpech........................................... 338
Overzicht hulp.......................................... 18
Sleepmethoden...................................... 350
Verwisselen van een wiel........................ 368
Personalisatie.............................................. 277
Poort openen en sluiten............................... 206
Portier
Extra portiervergrendeling........................ 86
Kinderslot (achterportier)......................... 80
Noodsleutel............................................. 89
Ontgrendelen (binnen)............................. 86
Openen (binnen)...................................... 86
Portierbedieningseenheid
Functionele stoel...................................... 16
PRE-SAFE®, Preventieve inzittendenbescherming
Functie.................................................... 49
Maatregelen ongedaan maken.................. 50
PRE-SAFE® Sound................................... 49
PRE-SAFE® PLUS
Functie.................................................... 50
Maatregelen ongedaan maken.................. 50
Preventief inzittendenbeschermingssys-
teem........................................................ 49, 50
Proelen, Gebruikersproelen
Nieuw proel aanmaken......................... 277
Proelopties selecteren.......................... 277
Programma's............................................... 177
Pyrotechnische voertuigcomponenten.......... 376
Trefwoordenregister 471
Q
QR-code reddingskaart.................................. 36
R
Radar- en ultrasone sensoren....................... 209
Radio
Overzicht functies/symbolen................. 317
Radio-apparatuur waarvoor wettelijke
keurmerken gelden
Conformiteitsverklaring............................ 28
Radiograsche toepassingen........................ 376
Ramen
Openen en sluiten.................................... 96
REACH-verordening........................................ 34
Recuperatie
Functie.................................................. 174
Instellen................................................. 175
Recycling....................................................... 22
Reddingskaart QR-code.................................. 36
Regensensor
Ruitenwissers......................................... 153
Schuifdak.............................................. 102
Zijruiten................................................... 97
Regensluiting
Schuifdak.............................................. 102
Zijruiten................................................... 97
Registratie..................................................... 34
Reiniging
Decorfolie.............................................. 331
Echt hout/sierdelen............................... 333
Hogedrukreiniger................................... 329
Interieur................................................. 333
Lak........................................................ 330
Lucht-waterkanaal.................................. 327
Met de hand wassen.............................. 330
Onderdelen van de auto......................... 332
Sensoren............................................... 332
Voertuigstekkerdoos van de hoog-
spanningsaccu....................................... 332
Wasstraat.............................................. 327
Rem
ABS (antiblokkeersysteem)..................... 211
Active Brake Assist System.................... 231
Adaptief remlicht................................... 216
BAS (Brake Assist System)..................... 211
Beperkte remwerking (met zout
gestrooide wegen).................................. 171
EBD (Electronic Brakeforce Distribu-
tion)....................................................... 214
Elektrische parkeerrem.......... 206, 207, 208
Handrem................................ 206, 207, 208
HOLD-functie......................................... 214
Inrij-aanwijzingen................................... 171
Multicollision brake.................................. 51
Nieuwe/vervangen remvoeringen/
remschijven........................................... 171
Parkeerrem............................ 206, 207, 208
Recuperatie........................................... 174
Rijtips.................................................... 171
Remhulp
Brake Assist System............................... 211
Remkrachtverdeling..................................... 214
Remlicht
Adaptief remlicht................................... 216
Remschijven................................................ 171
Remvloeistof................................................ 383
Remvoeringen.............................................. 171
Remweg verkorten
Brake Assist System............................... 211
472 Trefwoordenregister
Reserve-onderdelen....................................... 23
Reservesleutel................................................ 85
Reservewiel
Noodwiel............................................... 372
Richtingaanwijzers....................................... 149
Rijden in de winter
Sneeuwkettingen................................... 358
Rijdynamische regeling................................. 212
Rijgedrag
ongewoon.............................................. 358
Rijprogramma's............................................ 177
Rijstand....................................................... 183
Rijstrookherkenning (automatisch)
Actieve spoorassistent........................... 243
Rijsysteem................................................... 210
Rijtips
Akoestische omgevingsbeveiliging
(soundgenerator)................................... 167
Algemene rijtips..................................... 171
Elektro-modus....................................... 167
Inrij-aanwijzingen................................... 171
Omschakeling licht buitenlandse reis...... 148
Recuperatie........................................... 174
Rijveiligheidssysteem
ABS (antiblokkeersysteem)..................... 211
Active Brake Assist System.................... 231
Adaptief remlicht................................... 216
ATTENTION ASSIST................................ 216
BAS (Brake Assist System)..................... 211
Camera's............................................... 209
Dodehoek-/actieve dodehoekassistent.. 240
EBD (Electronic Brakeforce Distribu-
tion)....................................................... 214
ESP® (elektronisch stabiliteitspro-
gramma)................................................ 212
HOLD-functie......................................... 214
Overzicht............................................... 210
Radar- en ultrasone sensoren................. 209
Stuurassistent STEER CONTROL............. 214
TEMPOMAT............................................ 218
Uw verantwoordelijkheid........................ 209
Verkeerstekenassistent.......................... 237
Wegrijhulp voor op hellingen................... 215
Rijverlichting................................................ 148
Rollo.............................................................. 99
Rolzonnescherm
Schuifdak................................................ 99
Route
Berekenen............................................. 287
Electric Intelligence................................ 287
Navigatie............................................... 285
Opties selecteren................................... 287
Routebegeleiding met augmented reality
Activeren............................................... 287
Straatnamen/huisnummers weerge-
ven........................................................ 287
Routegebaseerde snelheidsaanpassing
Functie.................................................. 226
Instellen................................................. 228
Ruiten
Condens verwijderen............................. 162
Verzorging............................................. 332
Ruitensproeierinstallatie............................... 327
Ruitensproeiervloeistof
Bijvullen................................................. 327
Ruitreinigingsmiddel............................... 384
Ruitenwisserbladen
Vervangen (voorruit)............................... 154
Verzorging............................................. 332
Trefwoordenregister 473
Ruitenwissers
In- en uitschakelen................................. 153
Ruitenwisserbladen vervangen (voor-
ruit)....................................................... 154
Ruitenwissers voorruit
Ruitenwisserbladen vervangen............... 154
Ruitreinigingsmiddel..................................... 384
S
Scheidingsnet.............................................. 137
Schuifdak
Automatische functies............................ 102
Met sleutel openen.................................. 98
Openen en sluiten.................................... 99
Probleem............................................... 103
Regensluiting......................................... 102
Sluiten met de sleutel............................... 98
Sensoren
Reiniging................................................ 332
Service........................................................ 321
Service parkeren
Parkeermogelijkheid selecteren.............. 289
Servicesteunpunt........................................... 34
Servicewerkplaats.......................................... 34
Sfeerverlichting............................................ 151
Sidebags........................................................ 57
Sjorogen...................................................... 139
Sleepmethoden
Beide assen op de grond........................ 350
Overzicht............................................... 349
Sleepoog
Opbergplaats......................................... 353
Verwijderen/aanbrengen....................... 353
Sleutel
Akoestisch sluitsignaal............................. 83
Batterij..................................................... 84
Functie.................................................... 82
Functie deactiveren.................................. 83
Klimaatregeling vooraf in- en uitscha-
kelen..................................................... 163
Noodsleutel............................................. 84
Ontgrendelingsinstelling........................... 83
Probleem................................................. 85
Reservesleutel......................................... 85
Sleutelbosbevestiging.............................. 84
Stroomverbruik........................................ 83
Slijtage
Beschermingspotentieel beperkt.............. 53
Smartphone-integratie, iPhone®
Android Auto.......................................... 305
Apple CarPlay®...................................... 305
Smeermiddelen............................................ 382
Sneeuwkettingen.......................................... 358
Snelheid
Begrenzen, limiter.................................. 218
Opslaan, DISTRONIC.............................. 224
Opslaan, limiter...................................... 224
Opslaan, TEMPOMAT............................. 224
Snelheidsaanpassing, Routegebaseerd......... 226
Snelheidslimietassistent
Instellen................................................. 237
Systeemgrenzen.................................... 236
Snelheidslimieten
Winterbanden........................................ 221
Snelheidsregeling
Actieve afstandsassistent DISTRONIC.... 221
Limiter................................................... 218
TEMPOMAT............................................ 218
474 Trefwoordenregister
Sound
Menu..................................................... 319
Soundgenerator........................................... 167
Spanningsvoorziening
Inschakelen (start-stoptoets).................. 169
Specieke absorptiewaarde (SAR)................ 380
Spiegels
Binnenspiegel........................................ 157
Buitenspiegels........................................ 156
Spiegels inklappen................................. 159
Spoorassistent............................................. 243
Standlicht.................................................... 148
Start-stoptoets
Auto afzetten......................................... 203
Auto starten........................................... 170
Spanningsvoorziening/auto inschake-
len......................................................... 169
Starten
Start-stoptoets....................................... 170
Starthulp...................................................... 349
Starthulpaansluiting..................................... 349
Startscherm
Mediadisplay.......................................... 270
Statusindicatie
Passagiersairbag...................................... 46
Veiligheidsgordel achterin........................ 45
STEER CONTROL......................................... 214
Stoel
Correcte stand van de bestuurders-
stoel...................................................... 107
De rugleuning van de derde rij zit-
plaatsen terugklappen............................ 133
Elektrisch instellen................................. 113
Geheugenfunctie.................................... 125
instellen (zitcomfort).............................. 111
Instellen (zonder zitcomfort)................... 108
Instellingen.............................................. 16
Instellingen congureren........................ 119
Instellingen terugzetten.......................... 120
Lendensteun.......................................... 114
Leuning (achter) instellen....................... 115
Leuning (achter) naar voren klappen
om in te stappen (derde rij zitplaatsen)... 115
Leuning naar voren klappen (achterin).... 129
Leuning terugklappen (achter)................ 130
Mechanisch instellen (achterin).............. 114
Rugleuning van de derde rij zitplaat-
sen naar voren klappen.......................... 131
Rugleuninghoek (achter) instellen........... 135
Sidebags.................................................. 57
Stoelbekleding reinigen................................ 333
Stoelventilatie.............................................. 121
Stoelverwarming
In- en uitschakelen................................. 120
Stoppen
Auto afzetten......................................... 203
Storing
Veiligheidssysteem................................... 44
Storingsmelding
Instrumentenpaneel............................... 389
Straatnamen/huisnummers weergeven........ 287
Stroomvoorziening
Start-stoptoets....................................... 169
Stuurassistent
Actieve stuurassistent............................ 228
STEER CONTROL................................... 214
Stuurwiel
Bestuurdersairbag.................................... 57
mechanisch instellen.............................. 122
Trefwoordenregister 475
Stuurwielverwarming.............................. 122
Toetsen.................................................. 264
Stuurwiel verzorgen...................................... 333
Stuurwielverwarming.................................... 122
Surround sound system
Informatie.............................................. 319
SVHC
Bijzonder zorgwekkende stoen............... 34
Systeeminstellingen
Reset-functie MBUX............................... 282
Taalinstelling.......................................... 282
Systeemupdates.......................................... 279
T
TaalAanwijzingen.......................................... 282
Instellen................................................. 282
Tashaken...................................................... 139
Technische gegevens
Afmetingen............................................ 385
Dakbelasting.......................................... 385
Hoogspanningsaccu............................... 386
Informatie.............................................. 374
Informatie over wettelijke keurmerken
voor radio-apparatuur............................. 380
Maximumsnelheden............................... 386
Pyrotechnische voertuigcomponenten.... 376
Specieke absorptiewaarde (SAR).......... 380
Zendfrequenties..................................... 375
Telediagnose
Diagnosegegevens................................. 323
Verstuurde gegevens.............................. 323
Telefoon, Smartphone
Aanwijzing............................................. 293
Aanwijzingen met betrekking tot
draadloos opladen (mobiele telefoon)..... 144
Bedrijfsstanden...................................... 295
Bluetooth®............................................. 296
Draadloos opladen (mobiele telefoon).... 145
Menu..................................................... 296
Mobiele telefoon aanmelden.................. 296
Noodoproep........................................... 308
Overzicht telefoonmenu......................... 295
Secure Simple Pairing............................ 296
Telefoonfuncties
Bluetooth® telefonie............................... 295
Temperatuur
Instellen................................................. 160
TEMPOMAT
Functie.................................................. 218
In- en uitschakelen................................. 219
Snelheid instellen................................... 219
Snelheid oproepen................................. 219
Snelheid opslaan.................................... 219
Voorwaarden......................................... 219
Terugname van de oude auto.......................... 22
Terugzetten
Reset-functie MBUX............................... 282
Themawerelden
Omgespen............................................. 277
THERMATIC
Aircobedieningseenheid......................... 160
TIREFIT-set
Conformiteitsverklaring............................ 31
Opbergplaats......................................... 340
Toegestaan totaalgewicht............................. 381
Toegestane asbelasting................................ 381
Toegestane sleepmethoden
Overzicht............................................... 349
476 Trefwoordenregister
Top Tether...................................................... 78
Totaalgewicht............................................... 381
Touch-Control
Boordcomputer...................................... 264
MBUX.................................................... 271
Touchpad
Bedienen............................................... 271
Touchscreen................................................ 271
Tow-Bar-systeem
Slepen................................................... 261
Transmissie
Aanduiding rijprogramma....................... 179
Achteruitversnelling inschakelen............. 181
DIRECT SELECT-keuzehendel................. 181
Kruipfunctie........................................... 215
Neutraalstand inschakelen..................... 182
Parkeerstand inschakelen....................... 182
Rijstand inschakelen.............................. 183
Transmissiestandaanduiding................... 181
Transmissiestanden............................... 181
Transmissiestandaanduiding......................... 181
Trekken
Sleepmethoden...................................... 349
TuneIn
Oproepen.............................................. 319
Tweede sleutel............................................... 85
Typegoedkeuringsnummer EG...................... 381
Typeplaatje
Auto...................................................... 381
Motor.................................................... 381
U
Uitparkeren
Actieve parkeerassistent........................ 255
Drive Away Assist................................... 260
PARKTRONIC......................................... 251
Uitrusting van de auto.................................... 24
Uitschakeling passagiersairbag
Informatie (kinderzitjesbevestigings-
systeem op de passagiersstoel)................ 64
Uitschakeling van de bijrijdersairbag, PAS-
SENGER AIR BAG OFF.................................... 48
Uitschakelsysteem (hoogspanningsboord-
net).............................................................. 167
Uitschakelvertragingstijd verlichting
Binnen................................................... 152
Buiten.................................................... 150
Uitstaphulp.......................................... 123, 124
Uitstapwaarschuwing................................... 240
Usb-aansluiting
Achterin................................................. 144
Opbergvakken (voor).............................. 128
V
Variabele limiter........................................... 218
Veiligheid voor inzittenden
Airbag...................................................... 57
Basisinformatie........................................ 41
Huisdieren in de auto............................... 53
Informatie over de correcte zitpositie....... 42
Informatie over het kinderzitjesbeves-
tigingssysteem......................................... 48
Kinderzitje............................................... 59
PRE-SAFE®.............................................. 49
Veiligheidsafstand aanhouden
Actieve afstandsassistent DISTRONIC.... 224
Veiligheidsgordel
Aanwijzingen met betrekking tot het
correct dragen......................................... 43
Trefwoordenregister 477
Afdoen..................................................... 57
Automatisch voorspannen........................ 50
Gordelaanpassing in- en uitschakelen....... 51
Omgespen............................................... 44
Statusindicatie veiligheidsgordels ach-
terin......................................................... 45
Verzorging............................................. 333
Waarschuwingslampje.............................. 45
Veiligheidsgordel achterin
Statusindicatie......................................... 45
Veiligheidssysteem
Activeringssituaties.................................. 51
Algemene aanwijzingen voor kinderen...... 59
Basisinformatie........................................ 41
Bedrijfsklare status.................................. 44
Beschermingspotentieel........................... 42
Beschermingspotentieel beperkt.............. 53
Informatie over de correcte zitpositie....... 42
Informatie over de werkingswijze.............. 52
Storing..................................................... 44
Waarschuwingslampje.............................. 44
Zelfdiagnose............................................ 44
Veiligheidsvest............................................. 336
Velgen verzorgen.......................................... 332
Ventilatie..................................................... 165
Ventileren...................................................... 98
Ver- en ontgrendeling
Automatische vergrendeling (MMS).......... 88
Extra portiervergrendeling........................ 86
KEYLESS-GO............................................ 87
Mercedes me connect............................. 86
Noodsleutel............................................. 89
Portieren (binnen).................................... 86
Verantwoordelijkheid
Rijveiligheidssystemen........................... 209
Verbruiksindicatie
Oproepen.............................................. 180
Verkeersinformatie....................................... 289
Verkeerslichtwaarschuwing/-weergave......... 237
Verkeerstekenassistent
Functie.................................................. 237
Instellen................................................. 239
Verlichting
Adaptief remlicht................................... 216
Automatisch rijlicht................................ 149
Combischakelaar................................... 149
Grootlicht.............................................. 149
Interieurverlichting................................. 151
Knipperlichten........................................ 149
Leeslampje............................................ 151
Leeslicht................................................ 276
Mistachterlicht....................................... 149
Noodknipperlichten................................ 150
Omgevingsverlichting in- en uitscha-
kelen..................................................... 151
Omschakeling licht buitenlandse reis...... 148
Uitschakelvertragingstijd verlichting....... 150
Verantwoordelijkheid voor verlich-
tingssystemen........................................ 148
Vermoeidheidsherkenning............................ 216
Vervoeren
Auto...................................................... 352
Verwarming
In- en uitschakelen................................. 161
Klimaatregeling...................................... 160
Stoel...................................................... 120
Verwisselen van een wiel
Auto laten zakken................................... 372
Auto omhoogbrengen............................. 368
Nieuw wiel monteren.............................. 371
Voorbereiden......................................... 368
478 Trefwoordenregister
Wiel verwijderen.................................... 370
Verzorging
Camera.................................................. 332
Decorfolie.............................................. 331
Display................................................... 333
Echt hout/sierdelen............................... 333
Exterieurverlichting................................ 332
Head-up-display..................................... 333
Hogedrukreiniger................................... 329
Interieur................................................. 333
Interieurhemel....................................... 333
Kunststof bekleding............................... 333
Lak........................................................ 330
Lucht-waterkanaal.................................. 327
Met de hand wassen.............................. 330
Onderdelen van de auto......................... 332
Stuurwiel............................................... 333
Veiligheidsgordel.................................... 333
Voertuigstekkerdoos van de hoog-
spanningsaccu....................................... 332
Wasstraat.............................................. 327
Wielen/velgen....................................... 332
Vestiging........................................................ 34
Vierwielaandrijving....................................... 183
Vloerbedekking reinigen............................... 333
Vloermat...................................................... 146
Voertuigcamera's......................................... 209
Voertuigelektronica
Mobilofoons........................................... 374
Motorelektronica................................... 374
Voertuiggegevens
Breedte.................................................. 385
Dakbelasting.......................................... 385
Hoogte.................................................. 385
Lengte................................................... 385
Maximumsnelheden............................... 386
Weergave, MBUX................................... 180
Weergeven, DYNAMIC SELECT............... 180
Wielbasis............................................... 385
Voertuigidenticatienummer......................... 381
Voertuigsensoren......................................... 209
Voertuigsleutel............................................... 82
Voertuigstart
Start-stoptoets....................................... 170
Voertuigstekkerdoos
Controlelampjes.................................... 192
Verzorging............................................. 332
Voertuigtypeplaatje
Asbelasting............................................ 381
Bouwserie.............................................. 381
EG-typegoedkeuringsnummer................. 381
FIN........................................................ 381
Lakcode................................................. 381
Totaalgewicht......................................... 381
Voetgangersbescherming............................. 323
Voorruit
Ontwasemen.......................................... 160
Ruitenwisserbladen vervangen............... 154
Voorwerpen in het interieur
Beschermingspotentieel beperkt.............. 53
Vrije soware................................................. 39
W
Waarschuwings- en controlelampjes
Instrumentenpaneel............................... 439
PASSENGER AIR BAG............................... 46
Waarschuwings-/controlelampje
! ABS-waarschuwingslampje........... 447
! Controlelampje elektrische par-
keerrem (geel)........................................ 445
Trefwoordenregister 479
! Controlelampje elektrische par-
keerrem (rood)....................................... 445
J Remwaarschuwingslampje
(geel)..................................................... 445
Ó Waarschuwingslampje Active
Brake Assist System............................... 450
L Waarschuwingslampje
afstandswaarschuwing........................... 449
h Waarschuwingslampje banden-
spanningscontrole brandt....................... 451
h Waarschuwingslampje banden-
spanningscontrole knippert.................... 451
# Waarschuwingslampje elektri-
sche storing........................................... 443
÷ Waarschuwingslampje ESP®
brandt.................................................... 448
÷ Waarschuwingslampje ESP®
knippert................................................. 448
å Waarschuwingslampje ESP®
OFF....................................................... 449
J Waarschuwingslampje remmen
(rood).................................................... 446
Ù Waarschuwingslampje stuurbe-
krachtiging (rood)................................... 444
Ú Waarschuwingslampje sys-
teemfout................................................ 443
ü Waarschuwingslampje veilig-
heidsgordel brandt................................. 442
ü Waarschuwingslampje veilig-
heidsgordel knippert.............................. 442
6 Waarschuwingslampje veilig-
heidssysteem......................................... 441
_ Waarschuwingslampje vermo-
gen gereduceerd.................................... 443
Waarschuwingssysteem................................ 104
Wasstraat..................................................... 327
Wasstraatmodus.......................................... 329
Webbrowser................................................. 304
Weergave onderhoudsinterval....................... 321
Weersinformatie........................................... 289
Wegrij-assistentie......................................... 260
Wegrijassistent
Wegrijhulp voor op hellingen................... 215
Wegrijblokkering.......................................... 103
Wegrijden
Wegrijhulp voor op hellingen................... 215
Wegrijhulp
Drive Away Assist................................... 260
Wegrijhulp voor op hellingen................... 215
Wegrijhulp voor op hellingen......................... 215
Wegrolbeveiliging......................................... 214
Wegsleepbeveiliging..................................... 105
Werking bij een ongeval.................................. 52
Wielen
Aanwijzingen met betrekking tot mon-
tage....................................................... 363
Bandenspanning.................................... 359
Bandenspanningscontrole...................... 361
Bandentemperatuur controleren............. 362
Controleren........................................... 358
Geluidontwikkeling................................. 358
MOExtended.......................................... 339
Monteren............................................... 371
480 Trefwoordenregister
Ongewoon rijgedrag............................... 358
Opslaan................................................. 367
Pech...................................................... 338
Selectie................................................. 363
Sneeuwkettingen................................... 358
TIREFIT-set............................................. 341
Vervanging............................................. 363
Verwijderen........................................... 370
Verwisselen................................... 366, 368
Verzorging............................................. 332
Wielkeg........................................................ 367
Wielwisselgereedschap................................ 367
Wi Hotspot instellen.................................... 280
Wijziging
Beschermingspotentieel beperkt.............. 53
Windowbag.................................................... 57
Winterbanden
Limiter................................................... 221
Permanente snelheidsbegrenzing
instellen................................................. 221
Wissers........................................................ 153
Wrappen
Op camera/sensoren............................. 209
Radar- en ultrasone sensoren................. 209
Z
Zekeringen
Aansluitschema..................................... 354
Aanwijzingen.......................................... 354
Bagageruimte......................................... 357
Beenruimte passagierszijde.................... 356
Motorruimte........................................... 355
Zelfdiagnose
Automatische uitschakeling van de
passagiersairbag...................................... 46
Veiligheidssysteem................................... 44
Zendapparatuur
Importeursadressen................................. 30
Zicht
Condens van de ruiten verwijderen......... 162
Zijruiten
Automatische functie............................... 97
Comfortopening....................................... 98
Comfortsluiting........................................ 98
Kinderslot (achterin)................................. 81
Met sleutel openen.................................. 98
Openen en sluiten.................................... 96
Probleem................................................. 98
Regensluiting........................................... 97
Sluiten met de sleutel............................... 98
Zijwindassistent........................................... 213
Zithoogte..................................................... 113
Zitplaats achterin
Leuning instellen.................................... 115
Rugleuninghoek instellen........................ 135
Zoeklicht MBUX........................................... 276
Trefwoordenregister 481
Impressum
Internet
Meer informatie over Mercedes-Benz-voertuigen
en over Mercedes‑Benz AG vindt u op internet
onder:
https://www.mercedes-benz.com
https://group.mercedes-benz.com
Redactie
Bij vragen of suggesties ten aanzien van deze
handleiding kunt u de Technische Redactie op het
volgende adres bereiken:
Mercedes‑Benz AG, HPC: CAC, Customer Service,
70546 Stuttgart, Duitsland
© Mercedes‑Benz AG: Nadruk, vertaling en repro-
ductie, volledig of gedeeltelijk, is zonder schrie-
lijke toestemming van Mercedes‑Benz AG niet toe-
gestaan.
Autofabrikant
Mercedes‑Benz AG
Mercedesstraße 120
70372 Stuttgart
Duitsland
Waarschuwing passagiersairbag
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel of
levensgevaar bij ingeschakelde bijrijders-
airbag
Als de bijrijdersairbag is ingeschakeld, kan een
kind op de bijrijdersstoel bij een ongeval door
de bijrijdersairbag worden geraakt.
#NOOIT een naar achteren gericht kinder-
zitjesbevestigingssysteem op een stoel
met INGESCHAKELDE FRONTAIRBAG
gebruiken, want dat kan voor het kind
DODELIJKE of ERNSTIGE VERWONDIN-
GEN tot gevolg hebben.
Het hoofdstuk "Kinderen in de auto" in acht
nemen.
Redactiesluiting 01.04.22
Digitaal in de auto Map met voertuigdocu-
mentatie in de auto
Digitaal op het internet Digitaal als app
De inhoud van de handlei-
ding direct in het multi-
mediasysteem van de
auto (menupunt "Voer-
tuig-info") bekijken. Start
met het snelmenu of ver-
diep uw kennis met nut-
tige tips.
Hier vindt u alle informa-
tie over de bediening, de
serviceverleningen en de
garantie van uw auto in
gedrukte vorm.
U vindt de handleiding op
uw Mercedes-Benz home-
page.
De Mercedes-Benz Gui-
des app is gratis beschik-
baar in de gangbare app-
stores.
É2435849203Z107ÁËÍ
2435849203Z107
Apple® iOS AndroidTM
Bestelnummer P243 0334 07 Onderdeelnummer 243 584 92 03 Z107
Uitgave ÄJ2022-2a
EQB
Handleiding
EQB
62


Need help? Post your question in this forum.

Forumrules


Report abuse

Libble takes abuse of its services very seriously. We're committed to dealing with such abuse according to the laws in your country of residence. When you submit a report, we'll investigate it and take the appropriate action. We'll get back to you only if we require additional details or have more information to share.

Product:

For example, Anti-Semitic content, racist content, or material that could result in a violent physical act.

For example, a credit card number, a personal identification number, or an unlisted home address. Note that email addresses and full names are not considered private information.

Forumrules

To achieve meaningful questions, we apply the following rules:

Register

Register getting emails for Mercedes EQB 2022 - SUV at:


You will receive an email to register for one or both of the options.


Get your user manual by e-mail

Enter your email address to receive the manual of Mercedes EQB 2022 - SUV in the language / languages: Dutch as an attachment in your email.

The manual is 5.7 mb in size.

 

You will receive the manual in your email within minutes. If you have not received an email, then probably have entered the wrong email address or your mailbox is too full. In addition, it may be that your ISP may have a maximum size for emails to receive.

The manual is sent by email. Check your email

If you have not received an email with the manual within fifteen minutes, it may be that you have a entered a wrong email address or that your ISP has set a maximum size to receive email that is smaller than the size of the manual.

The email address you have provided is not correct.

Please check the email address and correct it.

Your question is posted on this page

Would you like to receive an email when new answers and questions are posted? Please enter your email address.



Info