817236
384
Zoom out
Zoom in
Previous page
1/437
Next page
Disclaimer
De volgende online-versie van de handleiding
beschrijft alle modellen, standaarduitrustingen en
opties van uw auto. Landspecifieke afwijkingen in
de taalvarianten zijn mogelijk. Neem in acht dat
uw auto mogelijk niet met alle beschreven func-
ties is uitgerust. Dit betreft ook veiligheidsrele-
vante systemen en functies.
Neem alstublieft contact op met uw geautori-
seerde Mercedes-Benz-dealer om een gedrukte
handleiding voor andere modellen en modeljaren
te ontvangen. De online-handleiding is altijd de
meest actuele versie. Er kon geen rekening wor-
den gehouden met alle afwijkingen met het daad-
werkelijke voertuig, omdat Mercedes-Benz haar
voertuigen continu aanpast aan de nieuwste stand
der techniek en de vorm en uitvoering wijzigt.
Ook de gedrukte handleiding, aanvullende docu-
menten en de digitale handleiding lezen.
Auteursrecht
Alle rechten voorbehouden. Alle teksten,foto‘s en
afbeeldingen vallen onder het auteursrecht en
andere wetten ter bescherming van intellectueel
eigendom. Deze mogen niet voor handelsdoelein-
den of voor verspreiding worden gekopieerd, noch
veranderd en op andere websites worden
gebruikt.
CLS
Coupé en Shooting Brake
Handleiding
Bestelnummer 6515 1533 07 Onderdeelnummer 218 584 47 00 Z107 Uitgave ÄJ 2014-0a
É2185844700Z107pËÍ
2185844700Z107
CLS Cou en Shooting Brake Handleiding
Impressum
Internet
Meer informatie over Mercedes-Benz-auto's
en over Daimler AG vindt u op internet:
http://www.mercedes-benz.com
http://www.daimler.com
Redactie
Bij vragen of suggesties ten aanzien van deze
handleiding kunt u de Technische Redactie op
het volgende adres bereiken:
Daimler AG, HPC: CAC, Customer Service,
70546 Stuttgart, Deutschland
©Daimler AG: Nadruk, vertaling en reproduc-
tie, ook gedeeltelijk, is zonder schriftelijke
toestemming van Daimler AG niet toege-
staan.
Fabrikant
Daimler AG
Mercedesstraße 137
D-70327 Stuttgart
Duitsland
Symbolen
In deze handleiding vindt u de volgende sym-
bolen:
GWAARSCHUWING
Waarschuwingsaanwijzingen wijzen op geva-
ren die uw gezondheid of uw leven resp. de
gezondheid of het leven van anderen in gevaar
kunnen brengen.
HMilieu-aanwijzing
Milieu-aanwijzingen geven informatie over
milieubewust handelen of milieubewust
afvoeren.
!De aanwijzingen m.b.t. schade maken u
opmerkzaam op risico's die de auto kunnen
beschadigen.
iNuttige informatie of aanwijzingen die
behulpzaam kunnen zijn.
XDit symbool wijst op een hande-
lingsinstructie die moet worden
opgevolgd.
XMeerdere van dergelijke, op
elkaar volgende symbolen geven
een aanwijzing met meerdere
handelingen aan.
(Ypagina) Dit symbool geeft aan waar meer
informatie over een onderwerp
te vinden is.
YY Dit symbool geeft een waarschu-
wing of handelingsinstructie aan,
die op de volgende pagina wordt
voortgezet.
DisplayDisplay Dit lettertype geeft een melding
op het multifunctioneel display
resp. het COMAND-display weer.
Delen van de software in de auto zijn van een
Copyright ©2005 The FreeType Project
http://www.freetype.org voorzien. Alle rech-
ten voorbehouden.
Redactiesluiting 26.06.2013
Welkom in de wereld van Mercedes-Benz
Voor de eerste rit dient u zich aan de hand
van deze handleiding vertrouwd te maken
met de auto. Voor uw eigen veiligheid en voor
een langere levensduur van de auto adviseren
wij u de volgende aanwijzingen en waarschu-
wingsaanwijzingen in deze handleiding op te
volgen. Onoplettendheid kan tot schade aan
de auto en tot persoonlijk letsel leiden.
De uitvoering of de productbenaming van de
auto is afhankelijk van:
Rmodel
Ropdracht
Rlandenuitvoering
Rbeschikbaarheid.
De afbeeldingen in deze handleiding tonen
een auto met links stuur. Bij auto's met rechts
stuur wijkt de indeling van onderdelen en
bedieningselementen overeenkomstig af.
Mercedes-Benz past zijn auto's steeds aan de
voortdurende ontwikkeling van de weten-
schap en de techniek aan.
Mercedes-Benz behoudt zich daarom het
recht voor de volgende punten te wijzigen:
Rvorm
Ruitvoering
Rtechniek.
Daarom kan de beschrijving in sommige
gevallen afwijken van uw auto.
Onderdeel van de auto zijn:
RHandleiding
ROnderhoudsboekje
RUitrustingsafhankelijke aanvullende hand-
leidingen.
Deze documentatie moet altijd in de auto
aanwezig zijn. Alle documentatie moet bij ver-
koop van de auto aan de nieuwe eigenaar
worden overhandigd.
iBeleef de belangrijke functies van de auto
in de interactieve handleiding op internet:
http://www.mercedes-benz.de/
betriebsanleitung
De Technische Redactie van Daimler AG
wenst u een goede reis.
2185844700Z107 É2185844700Z107pËÍ
Trefwoordenregister ............................. 4
Inleiding ............................................... 24
In één oogopslag ................................. 31
Veiligheid ............................................. 41
Openen en sluiten ............................... 83
Stoelen, stuurkolom en spiegels ..... 107
Verlichting en ruitenwissers ........... 127
Temperatuurregeling ........................ 145
Rijden en parkeren ........................... 165
Boordcomputer en meldingen ......... 249
Beladen en nuttige informatie ......... 313
Onderhoud en verzorging ................ 343
Pechhulp ............................................ 359
Banden en velgen ............................. 381
Technische gegevens ....................... 415
Inhoudsopgave 3
1, 2, 3 ...
12V-contactdoos
Zie Contactdoos
4ETS
Zie ETS/4ETS (elektronisch trac-
tiesysteem)
4MATIC (permanente vierwielaan-
drijving) .............................................. 215
A
Aanhaalmoment wielbouten ............ 396
Aanhangwagen
Displaymelding .............................. 296
Aanslepen
Belangrijke veiligheidsvoorschrif-
ten ................................................. 374
Motornoodstart ............................. 377
ABS (antiblokkeersysteem)
Belangrijke veiligheidsvoorschrif-
ten ................................................... 71
Displaymelding .............................. 273
Waarschuwingslampje ................... 302
Werking/aanwijzingen ..................... 71
Accu (auto)
Belangrijke veiligheidsvoorschrif-
ten ................................................. 367
Displaymelding .............................. 282
Opladen ......................................... 370
Starthulp ........................................ 372
Achterin
Luchtroosters instellen .................. 164
Achterklep
Belangrijke veiligheidsvoorschrif-
ten ................................................... 93
Displaymelding .............................. 295
Noodontgrendeling .......................... 98
Openen en sluiten (van binnen uit
automatisch) .................................... 96
Openen en sluiten (van buitenaf) ..... 94
Openen en sluiten (van buitenaf
automatisch) .................................... 95
Openingshoek begrenzen ................ 97
Openingsmaat ............................... 427
Achterlicht
Displaymelding .............................. 279
Achterruitenwisser
In- en uitschakelen ........................ 140
Wisserblad vervangen .................... 141
Achterruitverwarming
In- en uitschakelen ........................ 155
Probleem (storing) ......................... 156
Achterstoel
Displaymelding .............................. 296
Achteruitrijcamera
In- en uitschakelen ........................ 224
Reinigingsadviezen ........................ 355
Werking en aanwijzingen ............... 223
Achteruitrijlicht
Lampje vervangen ......................... 139
Achteruitrijlicht (displaymelding) .... 280
Achteruitversnelling (keuzehen-
del) ...................................................... 176
Achterzitplaats (leuning omklap-
pen en terugklappen) ........................ 318
Actief rijassistentiepakket ............... 236
Actieve bochtverlichting .................. 133
Actieve dodehoekassistent
Displaymelding .............................. 288
In- en uitschakelen (boordcompu-
ter) .................................................261
Rijden met een aanhangwagen ...... 239
Werking en aanwijzingen ............... 236
Actieve multicontourstoel
Instellen (aan de stoel) .................. 114
Actieve parkeerassistent
Belangrijke veiligheidsvoorschrif-
ten ................................................. 219
Displaymelding .............................. 288
Parkeerplaats herkennen ............... 220
Parkeren ........................................ 221
Rijden met een aanhangwagen ...... 223
Werking en aanwijzingen ............... 219
Actieve spoorassistent
Displaymelding .............................. 287
In- en uitschakelen (boordcompu-
ter) .................................................261
Rijden met een aanhangwagen ...... 241
Werking en aanwijzingen ............... 239
Adaptief dempingssysteem (ADS) ... 212
Adaptief remlicht ................................ 73
4Trefwoordenregister
Adaptieve grootlichtassistent
Displaymelding.............................. 281
In- en uitschakelen ........................ 135
Werking en aanwijzingen ............... 134
ADAPTIVE BRAKE ................................. 78
AdBlue®
Belangrijke veiligheidsvoorschrif-
ten ................................................. 423
Displaymelding .............................. 284
inhoud ........................................... 424
Onderhoudsindicator ..................... 350
Additieven (motorolie) ...................... 425
Afdekpaneel
uit- en inbouwen ............................ 321
Afmetingen ........................................ 427
Afstandsbediening
Batterijen vervangen (interieur-
voorverwarming) ............................ 161
Garagedeurbedieningssysteem ...... 335
Interieurvoorverwarming-ventila-
tie .................................................. 159
Programmeren (garagedeurbe-
dieningssysteem) ........................... 335
Afstandswaarschuwing (waar-
schuwingslampje) ............................. 310
Airbag
Activering ......................................... 52
Belangrijke veiligheidsvoorschrif-
ten ................................................... 48
Frontairbag (bestuurder, passa-
gier) ................................................. 50
Inleiding ........................................... 48
Kneebag ...........................................50
PASSENGER AIR BAG OFF-contro-
lelampje ........................................... 43
Pelvisbag ......................................... 51
Sidebag ............................................ 50
Windowbags .................................... 51
Airconditioning
Zie Temperatuurregeling
AIR FLOW ........................................... 152
AIRMATIC
Displaymelding .............................. 285
Werking en aanwijzingen ............... 211
Alarm
Beëindigen (EDW) ............................ 80
EDW (inbraak-diefstal-alarmsys-
teem) ............................................... 80
Functie in- en uitschakelen (EDW) ... 80
Alarmknipperlichten ......................... 132
Alarmsysteem
EDW (inbraak-diefstal-alarmsys-
teem) ............................................... 80
Interieurbeveiliging .......................... 81
Wegrijblokkering .............................. 79
Wegsleepbeveiliging ........................ 80
Alertheidsassistent
Zie ATTENTION ASSIST
AMG RIDE CONTROL sportonder-
stel ...................................................... 213
Antiblokkeersysteem
Zie ABS (antiblokkeersysteem)
Anti-inklemfunctie
Achterklep ....................................... 94
Schuifdak ....................................... 103
Zijruiten ........................................... 99
Aquaplaning ....................................... 193
Asbak ..................................................330
Asbelasting, toegestane (rijden
met een aanhangwagen) .................. 431
Assistentiemenu (boordcomputer) .. 259
Assistentieweergave (boordcom-
puter) ..................................................259
ASSYST PLUS
Aanwijzingen .................................. 348
Bijzonder onderhoud ......................349
Onderhoudsmelding ...................... 348
Onderhoudsmelding uitschakelen .. 349
Onderhoudsmelding weergeven.... 349
Weergave onderhoudsinterval
terugzetten .................................... 349
ATTENTION ASSIST
Displaymelding .............................. 285
In- en uitschakelen ........................ 261
Werking en aanwijzingen ............... 227
Audio-dvd
Bedienen (boordcomputer) ............ 257
Audiosysteem
Zie Afzonderlijke handleiding
Auteursrecht ........................................ 29
Trefwoordenregister 5
Auto
Aansprakelijkheid voor gebreken ..... 28
Autogegevens ................................ 427
Buiten gebruik stellen .................... 190
Correct gebruik ................................ 28
Displaymelding .............................. 295
Elektronische installatie van de
auto ............................................... 416
Gegevensregistratie ......................... 28
Individueel instellen ....................... 262
Laten zakken ................................. 396
Ontgrendelen (sleutel) ..................... 85
Ontgrendelen in geval van nood ...... 92
Opkrikken ...................................... 394
Registratie ....................................... 27
Slepen ........................................... 374
Tegen wegrollen beveiligen ............ 393
Uitrusting ......................................... 25
Vergrendelen (in geval van nood) ..... 93
Vergrendelen (sleutel) ......................85
Vervoeren ...................................... 377
Wegrijden ...................................... 170
Autogegevens .................................... 427
AUTO-licht
Displaymelding .............................. 281
Zie Verlichting
Automatisch afzetten van de
motor (ECO start-stop-functie) ......... 171
Automatische transmissie
Achteruitversnelling inschakelen ... 177
Automatisch schakelprogramma ... 181
DIRECT SELECT-keuzehendel ........ 176
Displaymelding .............................. 295
Gaspedaalstand ............................. 179
Handmatig schakelprogramma ...... 182
Handmatig schakelprogramma
(auto's in AMG-uitvoering) ............. 183
Handmatig schakelprogramma
(auto's met AMG Sportpakket) ...... 183
Keuzehendel .................................. 176
Kickdown ....................................... 179
Motor starten ................................. 169
Neutraalstand inschakelen ............ 178
Noodprogramma ............................ 185
Overzicht ....................................... 175
Parkeerstand inschakelen .............. 177
Parkeerstand inschakelen (auto's
in AMG-uitvoering) ......................... 176
Probleem (storing) ......................... 185
Programmakeuzetoets ................... 179
Rijden met een aanhangwagen ...... 179
Rijstand inschakelen ...................... 178
Rijtips ............................................ 179
Schakelprocedure .......................... 179
Schakelprogramma-aanduiding ..... 177
Stuurwielschakelpaddels ............... 181
Transmissiestandaanduiding .......... 176
Transmissiestandaanduiding
(DIRECT SELECT-keuzehendel) ...... 177
Transmissiestanden ....................... 178
Wegrijden ...................................... 170
Automatisch rijlicht .......................... 129
Automatisch starten van de motor
(ECO start-stop-functie) .................... 172
Autosleutel
Zie Sleutel
Autowasserrette (verzorging) .......... 351
B
Bagagehouder (EASY-PACK-fixkit) ... 324
Bagagenet .......................................... 317
Bagageruimte
Belangrijke veiligheidsvoorschrif-
ten ................................................... 93
Noodontgrendeling .......................... 97
Openen en sluiten (van binnen uit
automatisch) .................................... 96
Openen en sluiten (van buitenaf
automatisch) .................................... 95
Openen en sluiten (van buitenaf
handmatig) ....................................... 94
Bagageruimtebodem
Opbergvak eronder ........................ 326
Openen en sluiten .......................... 326
Bagageruimte-comfortbox ............... 322
Bagageruimtemanagement EASY-
PACK-systeem ................................... 324
Bagageruimtevergroting .................. 319
Bagagescherm
Aanwijzingen/werking ................... 321
Belangrijke veiligheidsvoorschrif-
ten ................................................. 321
Uit- en inbouwen ............................ 321
Banden
Bandenmaat (gegevens) ................ 397
6Trefwoordenregister
Belangrijke veiligheidsvoorschrif-
ten ................................................. 382
Controle .........................................383
Displaymelding .............................. 292
Draairichting .................................. 392
Levensduur .................................... 384
MOExtended-banden..................... 384
Opslaan ......................................... 392
Profiel ............................................ 383
Verwisselen ................................... 392
Verwisselen van een wiel ............... 392
Zie Bandenpech
Bandenpech
Auto voorbereiden ......................... 363
MOExtended-banden..................... 363
TIREFIT-set .....................................364
Zie Noodwiel
Bandenspanning
Belangrijke veiligheidsvoorschrif-
ten ................................................. 388
Bereikt (TIREFIT) ............................ 366
Displaymelding .............................. 292
Geadviseerde................................. 386
Niet bereikt (TIREFIT) ..................... 366
Oproepen (boordcomputer) ........... 388
Bandenspanningscontrole
Algemene aanwijzingen ................. 388
Bandenspanning elektronisch
controleren.................................... 390
Belangrijke veiligheidsvoorschrif-
ten ................................................. 389
Opnieuw starten ............................ 390
Waarschuwingslampje ................... 311
Waarschuwingsmelding ................. 390
Werking en aanwijzingen ............... 388
Zendvergunning voor banden-
spanningscontrole ......................... 391
Bandenspanningswaarschuwing
Algemene aanwijzingen ................. 387
Belangrijke veiligheidsvoorschrif-
ten ................................................. 387
Opnieuw starten ............................ 388
BAS (Brems-Assistent-System,
remassistentsysteem) ........................ 72
BAS PLUS (Brems-Assistent-Sys-
tem PLUS, remassistentsysteem
PLUS) .................................................... 72
Batterij (sleutel)
Belangrijke veiligheidsvoorschrif-
ten ................................................... 87
Controleren ...................................... 88
Vervangen ........................................ 88
Batterij vervangen (afstandsbedie-
ning interieurvoorverwarming) ........ 161
Bedieningssysteem
Zie Boordcomputer
Bedrijfsstoffen
AdBlue®additieven ........................ 423
Belangrijke veiligheidsvoorschrif-
ten ................................................. 419
Brandstof ....................................... 420
Koelvloeistof (motor) ..................... 426
Motorolie ....................................... 424
Remvloeistof .................................. 425
Ruitensproeiervloeistof .................. 426
Bedrijfsveiligheid
Belangrijke veiligheidsvoorschrif-
ten ................................................... 25
Conformiteitsverklaringen ............... 27
Bekerhouder
Achterin ......................................... 328
Belangrijke veiligheidsvoorschrif-
ten ................................................. 327
Middenconsole .............................. 327
middenconsole achter ................... 328
Bekerhouders
Zie Bekerhouder
Belading bagageruimte (maxi-
maal) ................................................... 427
Benzine ...............................................420
Besturing (Displaymelding) .............. 297
Bestuurdersportier
Zie Portier
Binnenspiegel
Dimmen (automatisch) .................. 123
Dimmen (handmatig) ..................... 121
Binnenverlichting
Zie Interieurverlichting
BlueTEC (AdBlue®)............................. 423
Bochtverlichting
Displaymelding .............................. 278
Werking en aanwijzingen ............... 133
Trefwoordenregister 7
Boordcomputer
Bedienen ........................................ 251
Belangrijke veiligheidsvoorschrif-
ten ................................................. 250
Displaymeldingen .......................... 272
DISTRONIC PLUS ........................... 206
Meldingengeheugen...................... 272
Menu AMG ..................................... 269
Menu assistentie ........................... 259
Menu Audio ................................... 256
Menu Instellingen .......................... 262
Menu Navigatie.............................. 255
Menu-overzicht .............................. 253
Menu reis ....................................... 253
Menu Service ................................. 261
Menu Telefoon ............................... 258
Onderhoudsmelding weergeven.... 349
RACETIMER ................................... 269
Standaardweergave ....................... 253
Submenu Auto ............................... 265
Submenu Comfort ......................... 267
Submenu Fabrieksinstellingen ....... 268
Submenu instrumentenpaneel ....... 262
Submenu Verlichting ..................... 263
Submenu Verwarming ................... 266
Tv bedienen ................................... 257
Video-dvd bedienen ....................... 257
Boordgereedschap ............................ 361
Bottleholder
Zie Flessenhouder
Box (bagageruimte) ........................... 322
Brandblusser ..................................... 361
Brandstof
Aanwijzingen voor auto's in AMG-
uitvoering ....................................... 421
Actieradius weergeven .................. 254
Actueel verbruik weergeven .......... 254
Additieven ...................................... 422
Belangrijke veiligheidsvoorschrif-
ten ................................................. 420
E10 ................................................ 420
Informatie over het verbruik .......... 423
Kwaliteit (benzine) ......................... 420
Kwaliteit (dieselbrandstof) ............. 422
Meter tankinhoud ............................ 33
Probleem (storing) ......................... 188
Tanken ........................................... 185
Tankinhoud/reserve ...................... 420
Verbruiksstatistiek ......................... 253
Brandstoffilter (displaymelding) ...... 284
Brandstofinhoud
Meter ............................................... 33
Brandstofreserve
Displaymelding .............................. 283
Waarschuwingslampje ................... 308
Zie Brandstof
Brandstoftank
Inhoud ........................................... 420
Probleem (storing) ......................... 188
Brillenvak ........................................... 315
Buitenlandse reis
Mercedes-Benz Service ................. 350
Symmetrisch dimlicht .................... 128
Buitenspiegels
Dimmen (automatisch) .................. 123
Initialiseren .................................... 122
Inklappen bij vergrendeling
(boordcomputer) ............................ 268
Instellen ......................................... 121
Instellingen opslaan (geheugen-
functie) .......................................... 124
Parkeerstand opslaan .................... 123
Uit- en inklappen (automatisch) ..... 122
Uit- en inklappen (elektrisch) ......... 122
Uit vergrendeling (Probleem
oplossen) ....................................... 122
Buitentemperatuurmeter ................. 251
Buitenverlichting
Instelmogelijkheden ...................... 128
Zie Verlichting
C
Cd-speler/cd-wisselaar (boord-
computer) .......................................... 257
Centraal vergrendelen
Zie Centrale vergrendeling
Centrale vergrendeling
Automatische vergrendeling
(boordcomputer) ............................ 265
Ver- en ontgrendelen (sleutel) .......... 85
Cockpit
Overzicht ......................................... 32
Zie Instrumentenpaneel
8Trefwoordenregister
COMAND Online
Zie Afzonderlijke handleiding
Combischakelaar .............................. 131
Comforthoofdsteun ........................... 112
Comfortopenen ................................. 100
Comfortopenen en -sluiten (lucht-
recirculatie) ....................................... 156
Comfortsluiten .................................. 100
Conformiteitsverklaring ..................... 27
Contactdoos
Achterin ......................................... 333
Algemene aanwijzingen ................. 332
Bagageruimte ................................ 334
Middenconsole .............................. 333
Onder de armsteun ........................ 332
Controlelampjes
Zie Waarschuwings- en controle-
lampjes
Crash-actieve noodverlichting ......... 137
D
Dagrijlicht
Displaymelding .............................. 280
In- en uitschakelen (boordcompu-
ter) .................................................263
Werking en aanwijzingen ............... 129
Dagteller
Terugzetten (boordcomputer) ........ 254
Weergeven ..................................... 253
Dakbedieningseenheid ....................... 39
Dakbelasting (maximaal) .................. 427
Dakdrager .......................................... 326
Dashboardkastje ............................... 315
Dashboardverlichting ....................... 263
Diagnose-interface .............................. 27
Dieselbrandstof. ................................ 422
Digitale snelheidsmeter ................... 254
Dimlicht
Displaymelding .............................. 278
In- en uitschakelen ........................ 129
Omzetten naar symmetrisch dim-
licht bij buitenlandse reizen ........... 128
Voor rechts- of linksrijdend ver-
keer instellen ................................. 264
DIRECT SELECT-keuzehendel
Zie Automatische transmissie
Display
Reinigen ......................................... 355
Displaymelding
Algemene aanwijzingen ................. 272
ASSYST PLUS ................................ 348
Auto ............................................... 295
Banden .......................................... 292
Bevestigen (boordcomputer) ......... 272
KEYLESS-GO .................................. 298
Motor .............................................281
Oproepen (boordcomputer) ........... 272
Rijsystemen ................................... 285
Sleutel ........................................... 298
Veiligheidssystemen ...................... 273
Verlichting ..................................... 278
DISTRONIC PLUS
Belangrijke veiligheidsvoorschrif-
ten ................................................. 200
Displaymelding .............................. 289
Inschakelen ................................... 202
Inschakelvoorwaarden ................... 202
Meldingen op het multifunctio-
neel display.................................... 206
Normafstand instellen ................... 205
Selecteren ..................................... 201
Uitschakelen .................................. 207
Waarschuwingslampje ................... 310
Werking en aanwijzingen ............... 199
Dodehoekassistent
Displaymelding .............................. 288
In- en uitschakelen ........................ 261
Rijden met een aanhangwagen ...... 234
Werking en aanwijzingen ............... 232
Zie Actieve dodehoekassistent
Doorlaadmogelijkheid ....................... 317
Drukloos noodwiel
Zie Noodwiel
E
EASY-PACK-bagageruimte-com-
fortbox ................................................ 322
EASY-PACK-fixkit
Bevestigingen in de bevestigings-
rail aanbrengen .............................. 324
Onderdelen en bewaring ................ 324
Trefwoordenregister 9
EBD (elektronische remkrachtver-
deling)
Displaymelding .............................. 275
Werking en aanwijzingen ................. 77
Echt hout (Reinigingsadviezen) ........356
ECO start-stop-functie
Algemene aanwijzingen ................. 171
automatische motorstop ............... 171
Belangrijke veiligheidsvoorschrif-
ten ................................................. 171
Inleiding ......................................... 171
Uit- en inschakelen ........................ 172
ECO-weergave
Boordcomputer .............................. 254
Werking en aanwijzingen ............... 190
EDW (inbraak-diefstal-alarmsys-
teem)
Alarm beëindigen ............................. 80
In- en uitschakelen .......................... 80
Werking ........................................... 80
EHBO-set ............................................ 360
Elektrische bediening van de por-
tierruiten
Zie Zijruiten
Elektrische zekeringen
Zie Zekeringen
Elektromagnetische verdraag-
zaamheid
Conformiteitsverklaring ................... 27
Elektronisch stabiliteitspro-
gramma
Zie ESP®(elektronisch stabili-
teitsprogramma)
ESP®(elektronisch stabiliteitspro-
gramma)
Aanhangwagenstabilisatie............... 77
Algemene aanwijzingen ................... 73
Belangrijke veiligheidsvoorschrif-
ten ................................................... 74
Displaymelding .............................. 273
Eigenschappen ................................ 74
ETS/4ETS ........................................ 74
Menu AMG (boordcomputer) ......... 269
Uit- en inschakelen (aanwijzingen;
niet AMG-uitvoering) ........................ 75
Uit- en inschakelen (auto's in
AMG-uitvoering) ............................... 75
Uit- en inschakelen (niet AMG-uit-
voering) .......................................... 260
Waarschuwingslampje ................... 304
Werking/aanwijzingen ..................... 73
ETS/4ETS (elektronisch tractie-
systeem) .............................................. 74
F
Flessenhouder ................................... 328
Frequenties
Garagedeurbedieningssysteem ...... 338
Mobiele telefoon ............................ 416
Mobilofoon .................................... 416
G
Garagedeurbedieningssysteem
Algemene aanwijzingen ................. 335
Belangrijke veiligheidsvoorschrif-
ten ................................................. 335
Frequenties ....................................338
Garagedeur openen en sluiten ....... 337
Geheugen wissen ........................... 338
Programmeren (toetsen in de bin-
nenspiegel) .................................... 335
Gegevens
Zie Technische gegevens
Geheugenfunctie ............................... 124
Geheugenkaart (audio) ..................... 257
Gekwalificeerde werkplaats ...............27
Gevarendriehoek ............................... 360
Gewichten .......................................... 427
Gordel
Zie Veiligheidsgordel
Gordelspanner
Activering ......................................... 52
Grootlicht
Adaptieve grootlichtassistent ........ 134
Displaymelding .............................. 279
In- en uitschakelen ........................ 132
H
Handleiding
Uitvoering van het voertuig .............. 25
Headbag
Displaymelding .............................. 278
Hellingassistent ................................ 170
10 Trefwoordenregister
Hemelbekleding en vloerbedek-
king (reinigingsadviezen) ................. 357
Hogedrukreiniger .............................. 352
HOLD-functie
Displaymelding .............................. 286
inschakelen ................................... 209
Uitschakelen .................................. 210
Werking en aanwijzingen ............... 209
Hoofdsteun
Aanbrengen en verwijderen (ach-
terin) .............................................. 113
Hoofdsteunen
Comfort ......................................... 112
Instellen ......................................... 111
Instellen (achterin) ......................... 112
Instellen (elektrisch) ...................... 112
Instellen (mechanisch) ................... 111
Zie NECK-PRO-comforthoofdsteunen
Zie NECK-PRO-hoofdsteun
Houten laadvloerbodem (reini-
gingsaanwijzingen) ........................... 358
Huisdieren in het voertuig .................. 70
I
Inbraak-diefstal-alarmsysteem
Zie EDW (inbraak-diefstal-alarm-
systeem)
InCar Hotspot
Zie Afzonderlijke handleiding
Inparkeren
Zie Parkeren
Inrij-aanwijzingen .............................. 166
Insectenbescherming op radiateur .. 345
Instaphulp
In- en uitschakelen ........................ 267
Werking en aanwijzingen ............... 120
Instellingen
Af fabriek (boordcomputer) ........... 268
Boordcomputer .............................. 262
Instrumentenpaneel
Instellingen .................................... 262
Overzicht ......................................... 33
Waarschuwings- en controlelamp-
jes .................................................... 34
Intelligent verlichtingssysteem
Dimlicht voor rechts- of linksrij-
dend verkeer instellen ................... 264
Displaymelding .............................. 280
In- en uitschakelen ........................ 263
Overzicht ....................................... 133
Interieurbeveiliging
Deactiveren ..................................... 81
Inschakelen ..................................... 81
Uitschakelen .................................... 81
Werking ........................................... 81
Interieurverlichting
Automatische aansturing ............... 137
Handmatige regeling ......................137
Helderheid sfeerverlichting instel-
len (boordcomputer) ...................... 264
Kleur sfeerverlichting instellen
(boordcomputer) ............................ 264
Leeslampje .................................... 136
Lichtsterkte display en schake-
laars instellen (boordcomputer) ..... 263
Noodverlichting ............................. 137
Overzicht ....................................... 136
Uitschakelvertraging (boordcom-
puter) ............................................. 265
Interieurvoorventilatie
Afstandsbediening ......................... 159
In- en uitschakelen ........................ 158
In- en uitschakelen (op midden-
console) ......................................... 159
Probleem (displaymelding) ............. 162
Interieurvoorverwarming
Afstandsbediening ......................... 159
Belangrijke veiligheidsvoorschrif-
ten ................................................. 158
Displaymelding .............................. 297
In- en uitschakelen ........................ 158
In- en uitschakelen (op midden-
console) ......................................... 159
Instellen ......................................... 266
Probleem (Displaymelding) ............ 162
Vertrektijd instellen ....................... 160
ISOFIX-kinderzitjebevestiging ............ 58
Trefwoordenregister 11
K
Kentekenplaatverlichting (display-
melding) ............................................. 280
Keuzehendel
Reinigen ......................................... 356
KEYLESS GO
Comfortsluiten ............................... 101
Displaymelding .............................. 298
Motor starten ................................. 170
Ontgrendelen ................................... 85
Start-stop-toets ............................. 167
Start-stop-toets verwijderen .......... 168
Vergrendelen ................................... 85
Kickdown
Handmatig schakelprogramma ...... 184
Rijtips ............................................ 179
Kilometerteller
Zie Dagteller
Zie Totaal afgelegde afstand
Kinderbeveiliging
Achterportieren ............................... 70
Belangrijke veiligheidsvoorschrif-
ten ................................................... 69
Zijruiten achterin ............................. 70
Kinderen
Zitjes ................................................ 57
Kinderzitje
Adviezen .......................................... 67
Automatische herkenning ................ 60
Geschikte plaatsen .......................... 64
ISOFIX .............................................. 58
Naar achteren gericht zitje .............. 63
Naar voren gericht zitje .................... 63
Op passagiersstoel .......................... 62
Probleem (storing) ........................... 64
Top Tether ....................................... 58
Kledinghaken ..................................... 320
Kneebag ............................................... 50
Koeling
Zie Temperatuurregeling
Koeling met luchtdroging in- en uit-
schakelen ........................................... 151
Koelvloeistof (motor)
Belangrijke veiligheidsvoorschrif-
ten ................................................. 426
Displaymelding .............................. 281
Peil controleren ............................. 347
Temperatuur (boordcomputer) ....... 269
Temperatuurweergave ................... 250
Waarschuwingslampje ................... 308
Kofferdeksel
Displaymelding .............................. 295
Kogelkop
Inklappen ....................................... 245
Uitklappen ..................................... 243
Koplamp
Reinigingsinstallatie (werking) ....... 133
Koplampen
Beslagen ........................................ 136
Reinigingsinstallatie (aanwijzin-
gen) ............................................... 426
Reinigingsinstallatie bijvullen......... 348
Krik
Gebruiken ...................................... 394
Opbergplaats ................................. 361
Kunststof bekleding (reinigingsad-
viezen) ................................................ 356
L
Lak (reinigingsadviezen) ................... 352
Lakcode .............................................. 418
Lampje
Zie Lampje vervangen
Lampjes
Zie Waarschuwings- en controle-
lampjes
Lampje vervangen
Achteruitrijlicht.............................. 139
Belangrijke veiligheidsvoorschrif-
ten ................................................. 138
Overzicht typen lampjes ................ 138
Leeslampje ......................................... 136
Lendensteun
4-weg lendensteun instellen .......... 115
Instellen ......................................... 115
Lichtsensor (Displaymelding) .......... 281
LIM-controlelampje
DISTRONIC PLUS ........................... 201
TEMPOMAAT .................................. 194
Variabele SPEEDTRONIC ................ 197
Luchtdruk
Zie Bandenspanning
Luchtfilter (displaymelding) ............. 284
Luchthoeveelheid instellen .............. 154
12 Trefwoordenregister
Luchtrecirculatie in- en uitschake-
len .......................................................156
Luchtroosters
Achterin ......................................... 164
Belangrijke veiligheidsvoorschrif-
ten ................................................. 162
Dashboardkastje ............................ 163
Instellen ......................................... 162
Middelste luchtroosters instellen ... 163
Zijluchtroosters instellen ............... 163
Luchtverdeling instellen ................... 153
M
M+S-banden ....................................... 384
Make-upspiegel (in zonneklep) ........ 329
Massagefunctie (PULSE) .................. 114
Matte lak (reinigingsadviezen) ......... 353
Media-interface
Zie Afzonderlijke handleiding
Melding
Zie Displaymelding
Meldingengeheugen (boordcom-
puter) ..................................................272
Menu Service (boordcomputer) ....... 261
Mercedes-Benz-servicewerkplaats
Zie Gekwalificeerde werkplaats
Middenconsole
Boven ............................................... 36
Onder ............................................... 37
Onder (auto's in AMG-uitvoering) ..... 38
Milieubescherming
Algemene aanwijzingen ................... 24
Terugname van de oude auto ........... 24
Mistachterlicht
Displaymelding .............................. 280
In- en uitschakelen ........................ 130
Mistlicht (uitgebreid) ........................ 134
Mobiele telefoon
Aanwijzingen/aanbrengen ............. 334
Frequenties ....................................416
Inbouw ........................................... 416
Menu (boordcomputer) .................. 258
Zendvermogen (maximaal) ............. 416
Mobilofoon
Frequenties ....................................416
Inbouw ........................................... 416
Zendvermogen (maximaal) ............. 416
MOExtended-banden ......................... 363
Monteren van een wiel
Auto laten zakken .......................... 396
Auto opkrikken .............................. 394
Auto tegen wegrollen beveiligen .... 393
Auto voorbereiden ......................... 393
Wiel monteren ............................... 396
Wiel verwijderen ............................ 395
Motor
Aanslepen (auto) ............................ 377
Afzetten ......................................... 189
Displaymelding .............................. 281
ECO start-stop-functie ................... 171
Motornummer ................................ 419
Onregelmatig draaien .................... 174
Starten met KEYLESS GO .............. 170
Starten met sleutel ........................ 169
Starthulp ........................................ 372
Startproblemen .............................. 174
Waarschuwingslampje (motordia-
gnose) ............................................ 308
Motorelektronica
Aanwijzingen .................................. 416
Probleem (storing) ......................... 174
Motorkap
Belangrijke veiligheidsvoorschrif-
ten ................................................. 344
Displaymelding .............................. 296
Openen .......................................... 344
Sluiten ........................................... 345
Motorolie
Aanwijzingen m.b.t. kwaliteit......... 424
Aanwijzingen m.b.t. oliepeil en -
verbruik ......................................... 345
Additieven ...................................... 425
Bijvullen ......................................... 346
Displaymelding .............................. 283
Inhoud ........................................... 425
Oliepeil controleren ....................... 345
Oliepeil met oliepeilstaaf contro-
leren .............................................. 346
Temperatuur (boordcomputer) ....... 269
Viscositeit ...................................... 425
Mp3
Bedienen ........................................ 257
Zie Afzonderlijke handleiding
Multicontourstoel
Instellen (aan stoel) ....................... 114
Trefwoordenregister 13
Multifunctioneel display
Permanente weergave ................... 262
Werking en aanwijzingen ............... 252
Multifunctioneel stuurwiel
Boordcomputer bedienen .............. 251
Overzicht ......................................... 35
N
Nachtzichthulp Plus
In- en uitschakelen ........................ 230
Probleem (storing) ......................... 232
Reinigen ......................................... 356
Werking en aanwijzingen ............... 230
Navigatie
Menu (boordcomputer) .................. 255
NECK-PRO-comforthoofdsteun
Geactiveerde terugzetten ................ 55
Werking ........................................... 54
NECK-PRO-comforthoofdsteunen
Belangrijke veiligheidsvoorschrif-
ten ................................................... 54
NECK-PRO-hoofdsteun
Geactiveerde terugzetten ................ 54
Werking ........................................... 54
Niveau
AIRMATIC ...................................... 211
Niveau (displaymelding) ................... 285
Noodgeval
Automatische maatregelen na
een ongeval ..................................... 56
Noodontgrendeling
Achterklep ....................................... 98
Auto ................................................. 92
Bestuurdersportier ........................... 92
Tankdopklep .................................. 187
Noodprogramma automatische
transmissie ........................................ 185
Noodsleutel
Aanbrengen ..................................... 87
Auto vergrendelen ........................... 93
Bestuurdersportier ontgrendelen ..... 92
verwijderen ...................................... 87
Werking/aanwijzingen ..................... 86
Noodvergrendeling auto ..................... 93
Noodwiel
Algemene aanwijzingen ................. 410
Belangrijke veiligheidsvoorschrif-
ten ................................................. 410
Drukloos noodwiel oppompen....... 411
opbergen ....................................... 411
Opbergplaats ................................. 410
Technische gegevens ..................... 413
Verwijderen ................................... 410
O
Olie
Zie Motorolie
Omgevingsverlichting (boordcom-
puter) ..................................................264
Onderhoudsindicator AdBlue®......... 350
Onderstelafstelling
AIRMATIC ...................................... 212
AMG RIDE CONTROL sportonder-
stel ................................................ 213
Onderstelinstelling
SETUP (boordcomputer) ................ 269
Ongeval
Automatische maatregelen na
een ongeval ..................................... 56
Ontgrendeling
Binnen (centrale-ontgrendelings-
toets) ............................................... 91
Noodontgrendeling .......................... 92
Opbergmogelijkheden ...................... 314
Opbergvak
Achterin ......................................... 317
Armsteun (onder) ........................... 316
Bagagenet ...................................... 317
Bekerhouder .................................. 327
Belangrijke veiligheidsvoorschrif-
ten ................................................. 314
Bestuurders- resp. passagiers-
stoel (onder) .................................. 316
Brillenvak ....................................... 315
Dashboardkastje ............................ 315
Middenconsole .............................. 316
Middenconsole (achterin) .............. 317
Opbergvak onder bagageruimte-
bodem ................................................ 325
Origineel onderdeel ............................. 24
14 Trefwoordenregister
P
Paniekalarm ......................................... 42
Parkeerhulp
Actieve parkeerassistent ............... 219
Zie Buitenspiegels
Zie PARKTRONIC
Parkeerlicht
Displaymelding .............................. 280
In- en uitschakelen ........................ 131
Parkeerrem
Aanwijzingen en werking ............... 189
Displaymelding .............................. 275
Waarschuwingslampje ................... 300
Parkeren
Achteruitrijcamera ......................... 223
Belangrijke veiligheidsvoorschrif-
ten ................................................. 188
Parkeerrem .................................... 189
Parkeerstand buitenspiegel aan
passagierszijde .............................. 123
Zie PARKTRONIC
PARKTRONIC
Belangrijke veiligheidsvoorschrif-
ten ................................................. 215
Bereik sensoren ............................. 216
Probleem (storing) ......................... 219
Rijden met een aanhangwagen ...... 218
Rijsysteem ..................................... 215
Uit- en inschakelen ........................ 217
Waarschuwingsdisplay................... 217
Werking en aanwijzingen ............... 215
PASSENGER AIR BAG OFF
Controlelampje ................................ 43
Probleem (storing) ........................... 64
Pech
Zie Bandenpech
Zie Slepen
Portier
Automatische vergrendeling
(boordcomputer) ............................ 265
Automatische vergrendeling
(schakelaar) ..................................... 92
Bedieningseenheid ........................... 40
Belangrijke veiligheidsvoorschrif-
ten ................................................... 90
Centraal ver- en ontgrendelen
(sleutel) ............................................ 85
Displaymelding .............................. 296
Noodontgrendeling .......................... 92
Noodvergrendeling .......................... 93
Openen (van binnenuit) .................... 91
PRE-SAFE®(preventieve inzitten-
denbescherming)
Displaymelding .............................. 276
Werking ........................................... 55
PRE-SAFE®-rem
Displaymelding .............................. 276
In- en uitschakelen ........................ 261
Waarschuwingslampje ................... 310
Werking en aanwijzingen ................. 78
Programmakeuzetoets ..................... 179
Programmering wijzigen (sleutel) ...... 86
R
RACE START (auto's in AMG-uitvoe-
ring) .................................................... 210
RACETIMER (boordcomputer) .......... 269
Radarsensoren
Displaymelding .............................. 286
In- en uitschakelen ........................ 266
Radiateurafdekking ........................... 345
Radio
Zender selecteren .......................... 256
Zie Afzonderlijke handleiding
Radiografische onderdelen van het
voertuig
Conformiteitsverklaring ................... 27
Rear Seat Entertainment systeem
Zie Afzonderlijke handleiding
Rem
BAS .................................................. 72
BAS PLUS ........................................ 72
Belangrijke veiligheidsvoorschrif-
ten ................................................. 191
Displaymelding .............................. 273
HOLD-functie ................................. 209
Parkeerrem .................................... 189
Remvloeistof (aanwijzingen) .......... 425
Rijtips ............................................ 191
Versterkt remsysteem ................... 192
Remassistentsysteem
Zie BAS (Brems-Assistent-Sys-
tem, remassistentsysteem)
Trefwoordenregister 15
Remlicht
Adaptief ........................................... 73
Displaymelding .............................. 279
Remmen
ABS .................................................. 71
Waarschuwingslampje ................... 300
Remvloeistof
Aanwijzingen .................................. 425
Displaymelding .............................. 275
Reserve (brandstoftank)
Zie Brandstof
Reservewiel
Opbergen ....................................... 411
Restwarmte (temperatuurrege-
ling) ..................................................... 157
Richtingaanwijzer
In- en uitschakelen ........................ 131
Richtingaanwijzers
Displaymelding .............................. 279
Richtlijnen met betrekking tot
belading ............................................. 314
Rijden door het water ....................... 193
Rijden in de winter
Belangrijke veiligheidsvoorschrif-
ten ................................................. 384
Glad wegdek .................................. 193
Radiateurafdekking ........................ 345
Sneeuwkettingen ........................... 385
Rijden met een aanhangwagen
7-polige stekker ............................. 246
Aanhangwagen aankoppelen ......... 244
Aanhangwagen afkoppelen ............ 245
Aanhangwagengewichten .............. 431
Actieve dodehoekassistent ............ 239
Actieve parkeerassistent ............... 223
Actieve spoorassistent .................. 241
Asbelasting, toegestane ................ 431
Belangrijke veiligheidsvoorschrif-
ten ................................................. 241
Displaymelding verlichting ............. 278
Dodehoekassistent ........................ 234
ESP®(elektronisch stabiliteits-
programma) ..................................... 77
Inbouwmaten ................................. 429
Kogelkop inklappen ....................... 245
Kogelkop uitklappen ...................... 243
Lampuitvalcontrole LED-lampjes ... 246
PARKTRONIC ................................. 218
Rijtips ............................................ 243
Spanningsvoorziening .................... 246
Trekhaak reinigen .......................... 355
Rijlicht
Zie Automatisch rijlicht
Rijprogramma
handmatig (auto's in AMG-uitvoe-
ring) ............................................... 183
handmatig (auto's met AMG
Sportpakket) .................................. 183
Rijprogrammaregelaar ...................... 180
Rijstrookpakket ................................. 232
Rijsysteem
Achteruitrijcamera ......................... 223
Actief rijassistentiepakket ............. 236
Actieve dodehoekassistent ............ 236
Actieve parkeerassistent ............... 219
Actieve spoorassistent .................. 239
AIRMATIC ...................................... 211
AMG RIDE CONTROL sportonder-
stel ................................................ 213
ATTENTION ASSIST ........................ 227
Displaymelding .............................. 285
DISTRONIC PLUS ........................... 199
Dodehoekassistent ........................ 232
HOLD-functie ................................. 209
Nachtzichthulp Plus ....................... 230
PARKTRONIC ................................. 215
RACE START (auto's in AMG-uit-
voering) .......................................... 210
Rijstrookassistent .......................... 234
Rijstrookpakket ............................. 232
Snelheidsbegrenzingassistent ....... 228
SPEEDTRONIC ............................... 197
TEMPOMAAT .................................. 194
Rijtips
Afdalingen ...................................... 191
Algemeen ....................................... 190
Aquaplaning ................................... 193
Automatische transmissie ............. 179
Beperkte remwerking op wegen
waarop gestrooid is ....................... 192
Buitenlandse reis ........................... 128
Glad wegdek in de winter .............. 193
Inrij-aanwijzingen........................... 166
Keramisch AMG-remsysteem ......... 192
Nat wegdek ................................... 192
16 Trefwoordenregister
Nieuwe remblokken ....................... 192
Remmen ........................................ 191
Rijden door water op de weg ......... 193
Rijden in de winter ......................... 193
Rijden met een aanhangwagen ...... 243
Rijden op nat wegdek .................... 193
Sneeuwkettingen ........................... 385
Symmetrisch dimlicht .................... 128
Rijveiligheidssysteem
ABS (antiblokkeersysteem) .............. 71
Adaptief remlicht ............................. 73
ADAPTIVE BRAKE ............................. 78
BAS (remassistentsysteem) ............. 72
BAS PLUS (remassistentsysteem
PLUS) ...............................................72
Belangrijke veiligheidsvoorschrif-
ten ................................................... 71
EBD (Electronic Brake-force Dis-
tribution) .......................................... 77
ESP®(elektronisch stabiliteits-
programma) ..................................... 73
ETS/4ETS (elektronisch tractie-
systeem) .......................................... 74
Overzicht ......................................... 70
PRE-SAFE®-rem ............................... 78
Ritregistratie ..................................... 253
Rondetijd (RACETIMER) ..................... 269
Ruiten
Reinigen ......................................... 353
Zie Zijruiten
Ruitensproeierinstallatie
Aanwijzingen .................................. 426
Bijvullen ......................................... 348
Ruitensproeiervloeistof
Displaymelding .............................. 297
Zie Ruitensproeierinstallatie
Ruitenwisserbladen
Belangrijke veiligheidsvoorschrif-
ten ................................................. 140
Reinigen ......................................... 354
Vervangen (op achterruit) .............. 141
Vervangen (voorruit) ...................... 140
Ruitenwissers
Achterruitenwisser ......................... 140
In- en uitschakelen ........................ 139
Probleem (storing) ......................... 143
Wisserbladen vervangen ................ 140
S
Schakelprogramma
Aanduiding ..................................... 176
Aanduiding (DIRECT SELECT-keu-
zehendel) ....................................... 177
Automatisch .................................. 181
Handmatig ..................................... 182
SETUP (boordcomputer)) ............... 269
Schuifdak
Belangrijke veiligheidsvoorschrif-
ten ................................................. 102
Initialiseren .................................... 104
Openen en sluiten .......................... 103
Probleem (storing) ......................... 105
Sluiten bij regen .............................104
Sensoren (reinigingsadviezen) ......... 354
SETUP (boordcomputer) ................... 269
Sfeerverlichting
Helderheid instellen (boordcom-
puter) ............................................. 264
Kleur instellen (boordcomputer) .... 264
Sidebag ................................................ 50
Sierelementen (reinigingsadvie-
zen) ..................................................... 356
Sigarettenaansteker ......................... 331
Sjorogen ............................................. 320
Slepen
Belangrijke veiligheidsvoorschrif-
ten ................................................. 374
Met beide assen op de grond ........ 376
Met opgetilde achteras .................. 376
Sleepoog aanbrengen .................... 375
Sleepoog verwijderen .................... 376
Sleutel
Batterij controleren.......................... 88
Batterij vervangen ............................ 88
Belangrijke veiligheidsvoorschrif-
ten ................................................... 84
Comfortopenen .............................. 100
Comfortsluiten ............................... 100
Displaymelding .............................. 298
Motor starten ................................. 169
Noodsleutel ..................................... 86
Overzicht ......................................... 84
Portieren centraal ver- en ont-
grendelen ......................................... 85
Probleem (storing) ........................... 89
Trefwoordenregister 17
Programmering veranderen ............. 86
Stand (contactslot) ........................ 167
Verlies .............................................. 89
Sleutelstanden
KEYLESS GO .................................. 167
Sleutel ........................................... 167
Sluiten bij regen (schuifdak) ............ 104
Sluitsignaal (boordcomputer) .......... 266
Sneeuwkettingen .............................. 385
Snelheid begrenzen
Zie SPEEDTRONIC
Snelheid regelen
Zie TEMPOMAAT
Snelheidsbegrenzingassistent
Aanwijzingsfunctie in- en uitscha-
kelen .............................................. 260
Belangrijke veiligheidsvoorschrif-
ten ................................................. 229
Displaymelding .............................. 286
Melding op het multifunctioneel
display........................................... 229
Snelheidsmeter
Digitale .......................................... 254
In het instrumentenpaneel............... 33
Segmenten .................................... 251
Weergave-eenheid selecteren ........ 262
Zie Instrumentenpaneel
Snelweglicht ...................................... 134
Specialist
Zie Gekwalificeerde werkplaats
SPEEDTRONIC
Actuele snelheid opslaan............... 198
Belangrijke veiligheidsvoorschrif-
ten ................................................. 197
Displaymelding .............................. 290
LIM-controlelampje ........................ 197
Permanente ................................... 199
Selecteren ..................................... 198
Variabele ....................................... 197
Variabele uitschakelen ................... 199
Werking en aanwijzingen ............... 197
Spiegel
Zie Binnenspiegel
Zie Buitenspiegels
Spiegels
Zie Make-upspiegel (in zonneklep)
Spoorassistent
Displaymelding .............................. 287
In- en uitschakelen ........................ 261
Werking en aanwijzingen ............... 234
SPORT handling mode
In- en uitschakelen (auto's in
AMG-uitvoering) ............................... 75
Waarschuwingslampje ................... 305
Stadslicht
In- en uitschakelen ........................ 130
Starten (motor) .................................. 169
Starthulp (motor) .............................. 372
Start-stop-functie
Zie ECO start-stop-functie
Statusindicatie veiligheidsgordels
achterin ................................................ 48
Stoel
Actieve multicontourstoel instel-
len ................................................. 114
Bekleding reinigen ......................... 357
Belangrijke veiligheidsvoorschrif-
ten ................................................. 109
Correcte zithouding bestuurder ..... 108
Displaymelding rugleuning ............. 296
Hoofdsteun instellen ......................111
Instellen (elektrisch) ...................... 110
Instellingen opslaan (geheugen-
functie) .......................................... 124
Lendensteun instellen .................... 115
Leuning (achter) omklappen en
terugklappen ................................. 319
Multicontourstoel instellen ............ 114
Stoelventilatie in- en uitschakelen .. 117
Stoelventilatie probleem ................ 118
Stoelverwarming in- en uitschake-
len ................................................. 115
Stoelverwarming probleem ............ 117
Stoelen
4-weg lendensteun instellen .......... 115
Massagefunctie ............................. 114
Overzicht ....................................... 109
Stopwatch (RACETIMER) ................... 269
Storing oproepen
Zie Displaymelding
Storingsmelding
Zie Displaymelding
18 Trefwoordenregister
Stuurkolom
Belangrijke veiligheidsvoorschrif-
ten ................................................. 118
Instellen (elektrisch) ...................... 119
Instellen (mechanisch) ................... 118
Instellingen opslaan (geheugen-
functie) .......................................... 124
Reinigen ......................................... 356
Stuurslot
Zie Sleutelstanden
Stuurwiel
Schakelpaddels............................. 181
Stuurwielverwarming ..................... 119
Toetsen (boordcomputer) .............. 251
Toetsenoverzicht ............................. 35
Stuurwielschakelpaddels ................. 181
Stuurwielverwarming
In- en uitschakelen ........................ 119
Probleem (storing) ......................... 120
T
Tank
Zie Brandstoftank
Tankdop
Zie Tankdopklep
Tankdopklep
Noodontgrendeling ........................ 187
Openen .......................................... 186
Tanken
Aanwijzingen voor auto's in AMG-
uitvoering ....................................... 421
Belangrijke veiligheidsvoorschrif-
ten ................................................. 185
Brandstofmeter ................................ 33
Tanken ........................................... 186
Zie Brandstof
Tankinhoud
Actieradius weergeven (boord-
computer) ...................................... 254
Technische gegevens
Aanhangwagengewichten .............. 431
Autogegevens ................................ 427
Banden en velgen .......................... 397
Informatie ...................................... 416
Inhouden ....................................... 419
Noodwiel ........................................ 413
Telefonmodule Bluetooth®SAP V3
Zie Afzonderlijke handleiding
Telefoon
Displaymelding .............................. 297
Gesprek aannemen ........................ 258
Gesprek weigeren/beëindigen...... 258
Menu (boordcomputer) .................. 258
Nummer herhalen .......................... 259
Nummer uit telefoonboek .............. 258
Telefoonvak ................................... 316
Telescoopstangen (EASY-PACK-fix-
kit) ...................................................... 325
Temperatuur
Buitentemperatuur ......................... 251
Instellen (temperatuurregeling) ..... 153
Koelvloeistof .................................. 250
Koelvloeistof (boordcomputer) ...... 269
Motorolie (boordcomputer) ............ 269
Temperatuurregeling
2-ZONES-THERMATIC.................... 147
Achterruitverwarming in- en uit-
schakelen ...................................... 155
Aircostijl instellen (AIR FLOW) ....... 152
Automatisch regelen ...................... 152
Bedieningseenheid achterin ........... 149
Bedieningseenheid automatische
temperatuurregeling THERMO-
TRONIC (3 zones) .......................... 149
Belangrijke veiligheidsvoorschrif-
ten ................................................. 146
Comfortopening resp. sluiting
(luchtrecirculatie) ........................... 156
Condens van ruiten verwijderen .... 155
Controlelampje .............................. 152
In- en uitschakelen ........................ 150
Informatie m.b.t. het gebruik van
de automatische temperatuurre-
geling THERMOTRONIC ................. 150
Informatie over het gebruik van de
automatische airconditioning
THERMATIC ................................... 147
Interieurvoorverwarming-ventila-
tie .................................................. 158
Koeling met luchtdroging ............... 151
Luchthoeveelheid instellen ............ 154
Luchtrecirculatie in- en uitschake-
len ................................................. 156
Luchtroosters instellen .................. 162
Trefwoordenregister 19
Luchtverdeling instellen ................. 153
Overzicht van de systemen ............ 146
Probleem met de achterruitver-
warming ......................................... 156
Problemen met de functie "Koe-
ling met luchtdroging" ................... 152
Restwarmte in- en uitschakelen ..... 157
Temperatuur instellen .................... 153
Temperatuur instellen THERMA-
TIC ................................................. 153
Temperatuur instellen THERMO-
TRONIC .......................................... 153
Voorruit ontwasemen .................... 154
ZONE-functie in- en uitschakelen ... 154
TEMPOMAAT
Actuele snelheid opslaan en vast-
houden .......................................... 195
Belangrijke veiligheidsvoorschrif-
ten ................................................. 194
Displaymelding .............................. 291
Inschakelvoorwaarden ................... 195
LIM-controlelampje ........................ 194
Rijsysteem ..................................... 194
Selecteren ..................................... 195
Snelheid instellen .......................... 196
TEMPOMAAT-hendel ...................... 194
Uitschakelen .................................. 196
Werking en aanwijzingen ............... 194
Terreinsysteem 4MATIC ................... 215
Tijdmeting (RACETIMER) ................... 269
TIREFIT-set ......................................... 364
Toerenteller ....................................... 250
TopTether ............................................. 58
Totaal afgelegde afstand .................. 253
Transmissie
Zie Automatische transmissie
Transmissiestandaanduiding ........... 177
Transmissiestandaanduiding
(DIRECT SELECT-keuzehendel) ......... 177
Transport (auto) ................................ 377
Trekhaak
Zie Rijden met een aanhangwagen
Tripcomputer (boordcomputer) ....... 253
Tv
Bedienen (boordcomputer) ............ 257
Zie Afzonderlijke handleiding
Typeplaatje
Zie Voertuigtypeplaatje
U
Uitlaatsierstuk (reinigingsadvie-
zen) ..................................................... 355
Uitschakelvertraging
Buitenverlichting (boordcompu-
ter) .................................................264
Interieurverlichting ........................ 265
Uitstaphulp
Crash-actieve ................................. 121
In- en uitschakelen ........................ 267
Werking en aanwijzingen ............... 120
V
Variabele SPEEDTRONIC
Zie SPEEDTRONIC
Veiligheid
Kinderen in de auto .......................... 56
Kinderzitjes ...................................... 57
Veiligheidsgordel
Afdoen ............................................. 47
Belangrijke veiligheidsvoorschrif-
ten ................................................... 44
Correct gebruik ................................ 45
Displaymelding .............................. 276
Gordelaanpassing in- en uitscha-
kelen (boordcomputer) .................. 268
Hoogte instellen ............................... 46
Inleiding ........................................... 44
Omgespen ....................................... 46
Reinigen ......................................... 357
Statusindicatie veiligheidsgordels
achterin ........................................... 48
Waarschuwingslampje (werking) ...... 48
Veiligheidsgordels
Gordelaanpassing voor bestuur-
der en passagier .............................. 47
Middelste achterzitplaats ................. 47
Veiligheidsnet
belangrijke veiligheidsvoorschrif-
ten ................................................. 322
Bevestigen ..................................... 322
20 Trefwoordenregister
Veiligheidssysteem
Displaymelding .............................. 277
Inleiding ........................................... 42
Waarschuwingslampje ................... 307
Waarschuwingslampje (functie) ....... 43
Veiligheidssystemen inzittenden
Automatische maatregelen na
een ongeval ..................................... 56
Belangrijke veiligheidsvoorschrif-
ten ................................................... 43
Huisdieren in het voertuig ................ 70
Kinderen in de auto .......................... 56
PRE-SAFE®(preventieve inzitten-
denbescherming) ............................. 55
Verbruiksstatistiek (boordcompu-
ter) ...................................................... 253
Vergrendeling
Zie Centrale vergrendeling
Vergrendeling (portieren)
Automatisch .................................... 92
Binnen (centrale-vergrendelings-
toets) ............................................... 91
Noodvergrendeling .......................... 93
Verlichting
Actieve bochtverlichting ................ 133
Adaptieve grootlichtassistent ........ 134
Alarmknipperlichten ...................... 132
Automatisch rijlicht ........................ 129
Bochtverlichting ............................. 133
Buitenlandse reizen ....................... 128
Dagrijlicht in- en uitschakelen
(boordcomputer) ............................ 263
Dimlicht ......................................... 129
Grootlicht ....................................... 132
Helderheid sfeerverlichting instel-
len (boordcomputer) ...................... 264
Intelligent verlichtingssysteem in-
en uitschakelen ............................. 263
Kleur sfeerverlichting instellen
(boordcomputer) ............................ 264
Lichtsignaal ................................... 132
Lichtsterkte display en schake-
laars instellen (boordcomputer) ..... 263
Mistachterlicht ............................... 130
Mistlicht (uitgebreid) ......................134
Omgevingsverlichting in- en uit-
schakelen (boordcomputer) ........... 264
Parkeerlicht ................................... 131
Richtingaanwijzers ......................... 131
Snelweglicht .................................. 134
Stadslicht ....................................... 130
Uitschakelvertraging buitenver-
lichting in- en uitschakelen
(boordcomputer) ............................ 264
Uitschakelvertraging interieurver-
lichting in- en uitschakelen ............ 265
Verlichtingsschakelaar ................... 128
Zie Interieurverlichting
Zie Lampje vervangen
Versnellingsindicatie (boordcom-
puter) ..................................................269
Verwarming
Zie Temperatuurregeling
Verzorging
Aanwijzingen .................................. 350
Achteruitrijcamera ......................... 355
Autowasstraat ............................... 351
Buitenverlichting ............................ 354
Dakbekleding ................................. 357
Display ........................................... 355
Echt hout....................................... 356
Hogedrukreiniger ........................... 352
Houten laadvloerbodem ................. 358
Interieur ......................................... 355
Kunststof bekleding ....................... 356
Lak ................................................. 352
Matte lak ....................................... 353
Met de hand wassen ...................... 351
Nachtzichthulp Plus ....................... 356
Ruiten ............................................ 353
Ruitenwisserbladen ....................... 354
Sensoren ....................................... 354
Sierelementen ............................... 356
Spiegelrichtingaanwijzers .............. 354
Stoelbekleding ............................... 357
Stuurwiel ....................................... 356
Trekhaak ........................................ 355
Uitlaatsierstuk ............................... 355
Veiligheidsgordel........................... 357
Versnellings- of keuzehendel ......... 356
Vloerbedekking .............................. 357
Wielen ............................................ 353
Vestiging
Zie Gekwalificeerde werkplaats
Video
Dvd bedienen ................................. 257
Trefwoordenregister 21
Video-dvd
Bedienen (boordcomputer) ............ 257
VIN ...................................................... 418
Vloermat ............................................ 341
Voertuigidentificatienummer
Zie VIN
Voertuigonderhoud
Zie ASSYST PLUS
Voertuigtypeplaatje .......................... 418
Voorruit
Ontwasemen .................................. 154
W
Waarschuwings- en controlelamp-
jes
ABS ................................................ 302
Afstandswaarschuwing .................. 310
Bandenspanningscontrole ............. 311
Brandstofreserve ........................... 308
DISTRONIC PLUS) .......................... 310
ESP®.............................................. 304
ESP®OFF ....................................... 305
Koelvloeistof .................................. 308
LIM (DISTRONIC PLUS) .................. 201
LIM (TEMPOMAAT) ........................ 194
LIM (variabele SPEEDTRONIC)....... 197
Motordiagnose ............................... 308
Overzicht ......................................... 34
PASSENGER AIR BAG OFF ............... 43
Remmen ........................................ 300
SPORT handling mode ................... 305
Veiligheidsgordel........................... 299
Veiligheidssysteem ........................ 307
Waarschuwingslampje
Veiligheidsgordels .......................... 299
Wegrijblokkering ................................. 79
Wegrijden
Algemene aanwijzingen ................. 170
Wegrijden (automatische trans-
missie) ................................................ 170
Wegsleepbeveiliging
Deactiveren ..................................... 81
Inschakelen ..................................... 80
Uitschakelen .................................... 80
Werking ........................................... 80
Wielen
Aanhaalmoment .............................396
Belangrijke veiligheidsvoorschrif-
ten ................................................. 382
Controle .........................................383
Monteren van een wiel .................. 393
Noodwiel ........................................ 410
Opslaan ......................................... 392
Reinigen ......................................... 353
Reinigen (waarschuwingsaanwij-
zing) ............................................... 393
Velgen- resp. bandenmaat ............. 397
Verwisselen ................................... 392
Verwisselen van een wiel ............... 392
Wiel monteren ............................... 396
Wiel verwijderen ............................ 395
Wielkeg .............................................. 393
Windowbags
Werking ........................................... 51
Winterbanden
M+S-banden .................................. 384
Snelheid begrenzen (boordcom-
puter) ............................................. 265
Wisserbladen
Vervangen ...................................... 140
Z
Zekeringen
Aansluitschema ............................. 378
Belangrijke veiligheidsvoorschrif-
ten ................................................. 378
Voor verwisseling ........................... 378
Zekeringenhouder in de bagage-
ruimte ............................................ 379
Zekeringenhouder in de motor-
ruimte ............................................ 378
Zekeringenaansluitschema
(boordgereedschap) .......................... 361
Zijruiten
Belangrijke veiligheidsvoorschrif-
ten ................................................... 98
Comfortopenen .............................. 100
Comfortsluiten ............................... 100
Initialiseren .................................... 101
Openen en sluiten ............................ 99
Probleem (storing) ......................... 102
Zomerbanden ..................................... 384
22 Trefwoordenregister
Zonbeschermingsfolie ...................... 341
ZONE-functie
In- en uitschakelen ........................ 154
Zonneklep .......................................... 329
Zonnescherm
Achterruit...................................... 330
Zonnescherm achterruit ................... 330
Trefwoordenregister 23
Milieubescherming
Algemene aanwijzingen
HMilieu-aanwijzing
Daimler AG is voorstander van een geïnte-
greerde milieubescherming.
Hierbij wordt gestreefd naar spaarzaam
gebruik van hulpbronnen en het ontzien van
de natuurlijke leefomstandigheden, waarvan
het behoud voor mens en natuur van belang
is.
Door op milieubewuste wijze gebruik te
maken van het voertuig ontziet u het milieu.
Het brandstofverbruik, alsmede slijtage van
motor, remmen en banden, zijn sterk afhan-
kelijk van de volgende factoren:
Rde bedrijfsomstandigheden van het voer-
tuig
Ruw persoonlijke rijstijl.
Beide factoren kunt u beïnvloeden. Daarom
de volgende aanwijzingen in acht nemen:
Bedrijfsomstandigheden
RHet rijden van korte afstanden vermijden;
deze verhogen het brandstofverbruik.
RDe juiste bandenspanning aanhouden.
RGeen onnodige ballast meenemen.
RNiet meer benodigde dakdragers verwijde-
ren.
REen regelmatig onderhouden voertuig ont-
ziet het milieu. Daarom de voorgeschreven
onderhoudsintervallen aanhouden.
RDe onderhoudswerkzaamheden altijd bij
een gekwalificeerde werkplaats laten uit-
voeren.
Uw persoonlijke rijstijl
RTijdens het starten geen gas geven.
RDe motor niet stationair laten warm-
draaien.
RAnticiperend rijden en voldoende afstand
houden ten opzichte van uw voorligger.
RVeelvuldig en sterk accelereren en remmen
vermijden.
RTijdig schakelen en in de versnellingen
slechts tot Ôvan het maximumtoerental
doortrekken.
RDe motor afzetten als het verkeer gedu-
rende langere tijd stilstaat.
RHet brandstofverbruik controleren.
Terugname van de oude auto
Alleen voor EU-landen:
Mercedes-Benz neemt uw oude auto weer
terug om deze overeenkomstig de richtlijn
autowrakken van de Europese Unie (EU) mili-
euvriendelijk af te voeren.
Voor het inleveren van oude auto's is er een
netwerk van inzamelpunten en demontage-
bedrijven beschikbaar. Bij deze bedrijven
kunt u uw auto gratis afgeven. Hierdoor levert
u een waardevolle bijdrage aan het sluiten
van de recyclingkringloop en het ontzien van
de hulpbronnen.
Meer informatie over de recycling van oude
auto's, het afvoeren en de voorwaarden voor
de terugname is verkrijgbaar op de nationale
Mercedes-Benz homepage.
Originele Mercedes-Benz-onderdelen
HMilieu-aanwijzing
Daimler AG biedt gerecyclede ruilaggregaten
en -onderdelen aan van dezelfde kwaliteit als
nieuwe onderdelen. Hiervoor geldt dezelfde
aansprakelijkheid voor gebreken als voor
nieuwe onderdelen.
!In de volgende delen van de auto kunnen
van de auto kunnen airbags, gordelspan-
ners, regeleenheden en sensoren van deze
veiligheidssystemen ingebouwd zijn:
RPortieren
RPortierstijlen
RDorpels
RStoelen
RCockpit
24 Inleiding
RInstrumentenpaneel
RMiddenconsole.
In deze gebieden geen accessoires, bij-
voorbeeld een audiosysteem, monteren.
Geen reparaties of laswerkzaamheden uit-
voeren. De functionaliteit van de veilig-
heidssystemen kan nadelig worden beïn-
vloed.
Als naderhand accessoires moeten worden
gemonteerd, dit laten uitvoeren bij een
gekwalificeerde werkplaats.
Wanneer niet door Mercedes vrijgegeven
onderdelen, banden en velgen evenals veilig-
heidsrelevante accessoires worden gebruikt,
kan de bedrijfsveiligheid van de auto in het
geding komen. De werking van veiligheidsre-
levante systemen, bijvoorbeeld het remsys-
teem kunnen gestoord worden. Uitsluitend
originele Mercedes-Benz-onderdelen of
onderdelen van dezelfde kwaliteit gebruiken.
Alleen voor uw type auto goedgekeurde ban-
den en velgen en accessoires gebruiken.
Mercedes-Benz controleert originele onder-
delen en voor de auto goedgekeurde
ombouwdelen en accessoires op hun
betrouwbaarheid, veiligheid en geschiktheid.
Van andere onderdelen kan Mercedes-Benz
dit, ondanks voortdurende marktverkennin-
gen, niet beoordelen. Ook als in een enkel
geval een goedkeuring door een keuringsin-
stantie of officiële instantie aanwezig is,
neemt Mercedes-Benz geen verantwoorde-
lijkheid voor het gebruik in Mercedes-Benz-
auto's.
In Duitsland worden bepaalde onderdelen
alleen goedgekeurd voor in- of ombouw als
deze voldoen aan de geldende wettelijke
voorschriften. Dit geldt ook voor enkele
andere landen. Alle originele Mercedes-Benz-
onderdelen voldoen aan de voorwaarden van
de goedkeuring. Niet goedgekeurde onder-
delen kunnen leiden tot het vervallen van de
typegoedkeuring.
Dit is het geval bij:
Reen wijziging van het in de typegoedkeuring
aangegeven type auto
Reen verhoogd risico voor verkeersdeelne-
mers
Reen negatieve invloed op de uitstoot van
uitlaatgassen of de geluidsproductie.
Bij het bestellen van originele Mercedes-
Benz-onderdelen altijd het voertuigidentifica-
tienummer (VIN) vermelden (Ypagina 418).
Handleiding
Uitrustingen van de auto
Deze handleiding beschrijft alle modellen en
standaard- en speciale uitrustingen van uw
auto die op het tijdstip van de redactiesluiting
van deze handleiding verkrijgbaar waren.
Landspecifieke afwijkingen zijn ook mogelijk.
In acht nemen dat uw auto niet met alle
beschreven functies kan zijn uitgerust. Dit
betreft ook veiligheidsrelevante systemen en
functies. Daarom kan de uitrusting van uw
auto bij sommige beschrijvingen en afbeel-
dingen afwijken.
In het originele koopcontract van uw auto zijn
alle systemen in uw auto vermeld.
Bij vragen over de uitrusting en bediening
kunt u contact opnemen met iedere
Mercedes-Benz-servicewerkplaats.
De handleiding en het onderhoudsboekje zijn
belangrijke documenten en moeten in de
auto bewaard worden.
Bedrijfsveiligheid
Belangrijke veiligheidsvoorschriften
GWAARSCHUWING
Als de voorgeschreven service- resp. onder-
houdswerkzaamheden of noodzakelijke repa-
raties niet worden uitgevoerd, kan dit tot sto-
ringen in de werking of het uitvallen van sys-
Inleiding 25
Z
temen leiden. Er bestaat gevaar voor onge-
vallen!
De voorgeschreven service- resp. onder-
houdswerkzaamheden en noodzakelijke
reparaties altijd bij een gekwalificeerde werk-
plaats laten uitvoeren.
GWAARSCHUWING
Als het contact tijdens het rijden wordt uitge-
schakeld, zijn de veiligheidsrelevante functies
nog maar beperkt of helemaal niet meer
beschikbaar. Dit betreft bijvoorbeeld de
stuurbekrachtiging en de rembekrachtiging.
Er is dan aanzienlijk meer kracht voor het stu-
ren en remmen vereist. Er bestaat gevaar voor
ongevallen!
Tijdens het rijden niet het contact uitschake-
len.
GWAARSCHUWING
Als brandbaar materiaal, bijvoorbeeld blade-
ren, gras of takken, met hete delen van het
uitlaatsysteem in aanraking komen, kunnen
deze materialen vlam vatten. Er bestaat
brandgevaar!
Bij het rijden op onverharde wegen of in het
terrein regelmatig de onderzijde van de auto
controleren. In het bijzonder ingeklemde
delen van planten of ander brandbaar mate-
riaal verwijderen. Bij beschadiging contact
opnemen met een gekwalificeerde werk-
plaats.
GWaarschuwing
Door wijzigingen aan elektronische onderde-
len, hun software en bedrading kan hun wer-
king en/of de werking van andere, onderling
verbonden onderdelen nadelig beïnvloed wor-
den. In het bijzonder kunnen ook veiligheids-
relevante systemen betroffen zijn. Daardoor
kunnen deze niet meer zoals bedoeld functi-
oneren en/of kan de bedrijfsveiligheid van
het voertuig in gevaar worden gebracht. Er
bestaat verhoogd gevaar voor letsel en onge-
vallen!
Geen ingrepen aan bedrading en elektroni-
sche onderdelen en de software hiervan uit-
voeren. Werkzaamheden aan elektrische en
elektronische apparatuur altijd laten uitvoe-
ren door een gekwalificeerde werkplaats.
Bij wijzigingen aan de elektronische installa-
tie van de auto vervalt de typegoedkeuring.
!De auto kan worden beschadigd als:
Rde auto vastzit, bijvoorbeeld op een hoge
stoeprand of onverharde wegen
Rte snel over een obstakel wordt gereden,
bijvoorbeeld een stoeprand of een kuil
Reen zwaar voorwerp tegen de bodem-
plaat of onderdelen van het onderstel
slaat.
De carrosserie, de bodemplaat, onderdelen
van het onderstel, wielen of banden kunnen
in dergelijke of gelijksoortige situaties ook
beschadigingen oplopen die niet van bui-
tenaf zichtbaar zijn. Op deze manier
beschadigde onderdelen kunnen onver-
wacht uitvallen of de bij een ongeval optre-
dende belastingen niet meer zoals bedoeld
opnemen.
Als de bodembekleding beschadigd is, kan
brandbaar materiaal, bijvoorbeeld blade-
ren, gras of takjes, zich tussen de bodem-
plaat en bodembekleding verzamelen. Als
deze materialen met hete onderdelen van
het uitlaatsysteem in contact zijn, kunnen
deze ontsteken.
De auto in dergelijke gevallen direct bij een
gekwalificeerde werkplaats laten controle-
ren en repareren. Als u bij het doorrijden
een nadelige invloed op de rijveiligheid con-
stateert, de auto direct op een veilige
plaats parkeren. In dit geval contact opne-
men met een gekwalificeerde werkplaats.
26 Inleiding
Conformiteitsverklaring
Radiografische onderdelen van de auto
De volgende aanwijzing is geldig voor alle
radiografische onderdelen van de auto, en de
in de auto geïntegreerde informatiesystemen
en communicatieapparatuur:
De radiografische onderdelen van de auto zijn
in overeenstemming met de eisen en bepa-
lingen van de richtlijn 1999/5/EG. Meer
informatie is verkrijgbaar bij elke Mercedes-
Benz-servicewerkplaats.
Elektromagnetische verdraagzaamheid
De elektromagnetische verdraagzaamheid
van de onderdelen van de auto werd over-
eenkomstig de regeling ECE-R 10, in de actu-
eel geldende versie, gecontroleerd en bewe-
zen.
Diagnose-interface
De diagnose-interface dient voor het aanslui-
ten van diagnose-apparatuur bij een gekwali-
ficeerde werkplaats.
GWaarschuwing
Als er apparaten op een diagnose-interface
van het voertuig worden aangesloten, kan dat
leiden tot storingen in de voertuigsystemen.
Daardoor kan de bedrijfsveiligheid van het
voertuig nadelig worden beïnvloed. Er bestaat
gevaar voor ongevallen!
Geen apparaten op een diagnose-interface
van het voertuig aansluiten.
GWAARSCHUWING
Voorwerpen in de beenruimte van de bestuur-
der kunnen de slag van de pedalen beperken
of ingedrukte pedalen blokkeren. Daardoor
worden de bedrijfs- en verkeersveiligheid van
de auto in gevaar gebracht. Er bestaat gevaar
voor ongevallen!
Alle voorwerpen in de auto veilig opbergen,
zodat deze niet in de beenruimte van de
bestuurder kunnen belanden. Vloermatten
altijd stevig en volgens de handleiding mon-
teren om te allen tijde voldoende vrije ruimte
voor de pedalen te waarborgen. Geen losse
vloermatten gebruiken en niet meerdere
vloermatten op elkaar leggen.
!Wanneer de motor afgezet is en appara-
ten op de diagnose-interface worden
gebruikt, kan de startaccu worden ontla-
den.
Het aansluiten van apparaten op de diagnose-
interface kan ertoe leiden, dat informatie van
de uitlaatgasbewaking wordt teruggezet.
Daardoor bestaat de mogelijkheid, dat de
auto niet meer voldoet aan de eisen van de
volgende uitlaatgastest van de algemene
inspectie.
Gekwalificeerde werkplaats
Een gekwalificeerde werkplaats beschikt
over de benodigde vakkennis, uitrusting en
kwalificatie om de vereiste werkzaamheden
uit te voeren. Dit geldt in het bijzonder voor
veiligheidsrelevante werkzaamheden.
De aanwijzingen in het onderhoudsboekje in
acht nemen.
De volgende werkzaamheden aan de auto
altijd laten uitvoeren bij een gekwalificeerde
werkplaats:
RVeiligheidsrelevante werkzaamheden
RService- en onderhoudswerkzaamheden
RReparatiewerkzaamheden
RWijzigingen evenals in- en ombouwen
RWerkzaamheden aan elektronische onder-
delen
Mercedes-Benz adviseert een Mercedes-
Benz-servicewerkplaats.
Registratie van de auto
Het kan voorkomen, dat Mercedes-Benz zijn
servicewerkplaatsen de instructie geeft, aan
bepaalde auto's technische inspecties uit te
Inleiding 27
Z
voeren. Door de inspectie worden de kwaliteit
en de veiligheid van de auto verbeterd.
Alleen wanneer Mercedes-Benz uw registra-
tiegegevens heeft, kan Mercedes-Benz u over
de technische controles informeren.
In de volgende gevallen kan het zijn, dat de
auto nog niet onder uw naam is geregistreerd:
RAls de auto bij een niet-geautoriseerde dea-
ler is aangeschaft.
RAls de auto nog niet bij een Mercedes-Benz-
servicewerkplaats is onderzocht.
De auto bij voorkeur bij een Mercedes-Benz-
servicewerkplaats laten registreren.
Gaarne Mercedes-Benz zo snel mogelijk infor-
meren over een adreswijziging of wisseling
van eigenaar. Dit kunt u bijvoorbeeld doen bij
een Mercedes-Benz-servicewerkplaats.
Correct gebruik
Als waarschuwingsstickers worden verwij-
derd, kunt u of kunnen anderen gevaren niet
herkennen. Waarschuwingsstickers op hun
plaats laten.
Als de auto wordt gebruikt, de volgende infor-
matie in acht nemen:
Rde veiligheidsvoorschriften in deze hand-
leiding
Rde technische gegevens in deze handlei-
ding
Rverkeersregels en -voorschriften
Rwegenverkeerswetten en veiligheidsstan-
daards.
Aansprakelijkheid voor gebreken
!De aanwijzingen in deze handleiding over
het voorgeschreven gebruik van uw auto en
mogelijke voertuigschade in acht nemen.
Schade aan uw auto, die door opzettelijke
overtreding van deze aanwijzingen ont-
staan, wordt noch door de Mercedes-Benz
aansprakelijkheid voor gebreken, noch
door de garantie op nieuwe auto's resp.
garantie op gebruikte auto's gedekt.
Opgeslagen data in de auto
Veel elektronische onderdelen van de auto
zijn voorzien van datageheugens.
Deze datageheugens slaan tijdelijk of perma-
nent technische informatie op over:
Rstaat van de auto
Rgebeurtenissen
Rstoringen.
Deze technische informatie geeft in het alge-
meen de toestand weer van een onderdeel,
een module, een systeem of de omgeving.
Dit zijn bijvoorbeeld:
Rbedrijfstoestanden van systeemcompo-
nenten. Daartoe behoren bijvoorbeeld vul-
niveaus.
Rstatusmeldingen van de auto en de afzon-
derlijke onderdelen daarvan. Daartoe
behoren bijvoorbeeld wieltoerental/snel-
heid, bewegingsvertraging, dwarsversnel-
ling, gaspedaalstand.
Rstoringen en defecten in belangrijke sys-
teemcomponenten. Daartoe behoren bij-
voorbeeld verlichting en remmen.
Rreacties en gebruiksomstandigheden van
de auto in specifieke rijsituaties. Daartoe
behoort bijvoorbeeld het in werking treden
van een airbag en ingrijpen van de stabili-
teitsregelsystemen.
Romgevingstoestanden. Daartoe behoort
bijvoorbeeld de buitentemperatuur.
De gegevens zijn zuiver technisch van aard en
kunnen worden gebruikt om:
Rondersteuning te bieden bij het herkennen
en verhelpen van storingen en gebreken
Rvoertuigfuncties te analyseren, bij na een
ongeval
Rvoertuigfuncties te optimaliseren.
28 Inleiding
Bewegingsprofielen van gereden trajecten
kunnen niet uit deze gegevens worden afge-
leid.
As u een beroep doet op serviceverlening, kan
deze technische informatie uit de meldingen-
en storingsgeheugens worden uitgelezen.
Serviceverlening betreft bijvoorbeeld:
Rreparaties
Rserviceprocedures
Rgarantiekwesties
Rkwaliteitsbewaking.
Het uitlezen gebeurt door medewerkers van
het servicenetwerk (inclusief de fabrikant)
met behulp van speciale diagnose-appara-
tuur. Daar kunt u indien gewenst meer infor-
matie krijgen.
Na het verhelpen van een storing wordt de
informatie uit het storingsgeheugen gewist of
permanent overschreven.
Bij het gebruik van de auto zijn situaties denk-
baar, waarin deze technische gegevens in
combinatie met andere informatie - eventueel
met behulp van een specialist - terug te voe-
ren zijn op bepaalde personen.
Voorbeelden hiervan zijn:
Rprocessen-verbaal van ongevallen
Rschade aan de auto
Rgetuigenverklaringen.
Diverse extra functies, die contractueel met
de klant zijn afgesproken, maken eveneens
het versturen van bepaalde gegevens vanuit
de auto mogelijk. Tot de extra functies
behoort bijvoorbeeld het bepalen van de
voertuiglocatie in geval van nood.
Informatie inzake auteursrecht
Algemene informatie
Meer informatie over de licenties van de
gebruikte free- en OpenSource-software in
uw auto en de elektronische componenten
hiervan vindt u op de volgende website:
http://www.mercedes-benz.com/
opensource
Inleiding 29
Z
30
Cockpit ................................................. 32
Instrumentenpaneel ........................... 33
Multifunctioneel stuurwiel ................. 35
Middenconsole .................................... 36
Dakbedieningseenheid ....................... 39
Portierbedieningseenheid .................. 40
31
In één oogopslag
Cockpit
Functie Pag.
:Stuurwielschakelpaddels 181
;Combischakelaar 131
=Instrumentenpaneel 33
?Claxon
ADIRECT SELECT-keuzehen-
del 176
BWaarschuwingsmelding
PARKTRONIC 215
CDakbedieningseenheid 39
DTemperatuurregelsyste-
men 146
EContactslot 167
Start-stop-toets 167
Functie Pag.
FStuurkolom mechanisch
instellen 118
GStuurkolom elektrisch
instellen 118
Stuurwielverwarming 119
HTEMPOMAAT-hendel 194
IParkeerrem 189
JDiagnose-interface 27
KMotorkap openen 344
LParkeerrem vrijzetten 189
MVerlichtingsschakelaar 128
NNachtzichthulp Plus 230
32 Cockpit
In één oogopslag
Instrumentenpaneel
Weergaven
Functie Pag.
:Snelheidsmeter met seg-
menten 251
;Multifunctioneel display 252
=Toerenteller 250
Functie Pag.
?Koelvloeistoftemperatuur 250
ABrandstofpeil
iDe dashboardverlichting instellen via de
boordcomputer (Ypagina 263).
Instrumentenpaneel 33
In één oogopslag
Waarschuwings- en controlelampjes
Functie Pag.
:÷ESP®304
MSPORT handling
mode in auto's in AMG-uit-
voering 305
;·Afstandswaarschu-
wing 310
=åESP®OFF 304
?#!Richtingaanwij-
zers 131
AJRemmen (rood) 300
BJAlleen voor bepaalde
auto's: Remmen (geel) 300
C!ABS 302
D6Veiligheidssysteem 42
E;Motordiagnose 308
Functie Pag.
FhBandenspannings-
controle 311
GüVeiligheidsgordel 299
H%Dieselmotor: Voor-
gloeien 169
÷ESP®in auto's in
AMG-uitvoering 305
I?Koelvloeistof 308
JKGrootlicht 132
KLDimlicht 129
LTStadslicht 130
MRMistachterlicht 130
N8Brandstofreserve 308
34 Instrumentenpaneel
In één oogopslag
Multifunctioneel stuurwiel
Functie Pag.
:Multifunctioneel display 252
;Audio-/COMAND-display,
zie de afzonderlijke hand-
leiding
=?
LINGUATRONIC inschake-
len, zie de afzonderlijke
handleiding
?~
Gesprek weigeren of beëin-
digen 258
Telefoonboek/nummer-
herhalingsgeheugen verla-
ten
6
Gesprek voeren of aanne-
men
Naar het nummerherha-
lingsgeheugen omschake-
len
WX
Volume wijzigen
8
Geluid uitschakelen
Functie Pag.
A=;
Menu selecteren 251
9:
Submenu selecteren of in
lijst bladeren 251
a
Selectie bevestigen 251
Displaymeldingen bevesti-
gen 272
B%
Terug 251
LINGUATRONIC uitschake-
len, zie de afzonderlijke
handleiding
Multifunctioneel stuurwiel 35
In één oogopslag
Middenconsole
Middenconsole boven
Functie Pag.
:Audiosysteem resp.
COMAND Online, zie de
afzonderlijke handleiding
;cStoelverwarming 115
=sStoelventilatie 117
?cPARKTRONIC 215
A¤ECO start-stop-func-
tie 171
B4Controlelampje PAS-
SENGER AIRBAG OFF 60
Functie Pag.
C£Alarmknipperlichten 132
DuZonnescherm achter-
ruit (CLS Coupé) 330
ÜOmlaagbrengen
hoofdsteunen achterin
(CLS Shooting Brake) 112
E&Interieurvoorverwar-
ming 158
36 Middenconsole
In één oogopslag
Middenconsole onder
Functie Pag.
FOpbergvak 314
Asbak 330
Sigarettenaansteker 331
Contactdoos 332
Bekerhouder 327
GeOnderstelinstelling
instellen 212
HÉNiveau instellen 211
Functie Pag.
IOpbergvak met media-
interface 316
JÚSchakelprogramma
selecteren 179
KCOMAND-controller, zie de
afzonderlijke handleiding
Middenconsole 37
In één oogopslag
Middenconsole onder (auto's in AMG-uitvoering)
Functie Pag.
FBekerhouder 327
GParkeerstand Pinschake-
len 189
HKeuzehendel 176
IAsbak 330
Sigarettenaansteker 331
Contactdoos 332
JCOMAND-controller, zie de
afzonderlijke handleiding
Functie Pag.
KOpbergvak met media-
interface 316
LßOnderstelinstelling
oproepen resp. opslaan 213
MàOnderstelinstelling
instellen 213
NåESP®75
ORijprogrammaregelaar 180
38 Middenconsole
In één oogopslag
Dakbedieningseenheid
Functie Pag.
:uInterieurverlichting
achterin in- en uitschakelen 137
;|Automatische interi-
eurverlichtingsregeling in-
en uitschakelen 137
=pRechter leeslampje
in- en uitschakelen 136
?ëWegsleepbeveiliging
uitschakelen 80
ABinnenspiegel 123
Functie Pag.
BToetsen voor garagedeur-
bedieningssysteem 335
C3Schuifdak openen en
sluiten 103
DêInterieurbeveiliging
uitschakelen 81
EpLinker leeslampje in-
en uitschakelen 136
FcInterieurverlichting
voorin in- en uitschakelen 137
Dakbedieningseenheid 39
In één oogopslag
Portierbedieningseenheid
Functie Pag.
:r45=
Stoel-, buitenspiegel- en
stuurkolominstellingen
opslaan 124
;Stoel elektrisch instellen 110
=%&Auto ver- en
ontgrendelen 91
?Portier openen 91
A7Zö\Bui-
tenspiegels elektrisch
instellen, uit- en inklappen 121
Functie Pag.
BWZijruiten openen en
sluiten 99
CnKinderbeveiliging van
de bediening van de achter-
ste zijruiten in- en uitscha-
kelen 70
DpAchterklep openen en
sluiten 96
40 Portierbedieningseenheid
In één oogopslag
Wetenswaardigheden ......................... 42
Paniekalarm ......................................... 42
Veiligheidssystemen inzittenden ...... 42
Kinderen in de auto ............................ 56
Huisdieren in de auto ......................... 70
Rijveiligheidssystemen ...................... 70
Alarmsystemen ................................... 79
41
Veiligheid
Wetenswaardigheden
iDeze handleiding beschrijft alle modellen
en standaard- en speciale uitrustingen van
de auto die op het tijdstip van de redactie-
sluiting van deze handleiding verkrijgbaar
waren. Landspecifieke afwijkingen zijn ook
mogelijk. In acht nemen dat de auto niet
met alle beschreven functies kan zijn uit-
gerust. Dit betreft ook veiligheidsrelevante
systemen en functies.
iDe informatie over gekwalificeerde werk-
plaatsen lezen (Ypagina 27).
Paniekalarm
XActiveren: Toets !:circa 1 seconde
indrukken.
Er klinkt een alarm en de buitenverlichting
gaat branden.
XDeactiveren: Opnieuw toets !:
indrukken.
of
XDe sleutel in het contactslot steken.
of
XDe KEYLESS GO start-stop-toets indruk-
ken.
De KEYLESS GO-sleutel moet zich in de
auto bevinden.
iDe functie paniekalarm is alleen in
bepaalde landen beschikbaar.
Veiligheidssystemen inzittenden
Inleiding veiligheidssysteem
Het veiligheidssysteem reduceert bij een
ongeval het risico dat inzittenden met delen
van het interieur in aanraking komen. Boven-
dien kan het veiligheidssysteem ook de belas-
ting voor de inzittenden tijdens een ongeval
reduceren.
Het veiligheidssysteem omvat:
RVeiligheidsgordelsysteem
RAirbags
RKinderzitje
RKinderzitjebevestigingen
De onderdelen van het veiligheidssysteem
zijn op elkaar afgestemd. Zij kunnen hun
beschermende werking alleen maar vervul-
len, als alle inzittenden altijd:
Rde veiligheidsgordel correct hebben omge-
gespt (Ypagina 45)
Rde stoel en de hoofdsteun correct hebben
ingesteld (Ypagina 109).
Als chauffeur moet u er bovendien voor zor-
gen, dat het stuurwiel correct is ingesteld. De
informatie over de correcte stand van de
chauffeursstoel in acht nemen
(Ypagina 108).
Bovendien moet u ervoor zorgen dat een air-
bag zich bij het activeren vrij kan ontplooien
(Ypagina 48).
Een airbag vormt een aanvulling op een cor-
rect omgegespte veiligheidsgordel en ver-
hoogt als aanvullend veiligheidssysteem de
bescherming van de inzittende in een speci-
fieke ongevalssituatie. Als bijvoorbeeld bij
een ongeval de beschermende werking van
de veiligheidsgordel voldoende is, worden de
airbags niet geactiveerd. Bovendien worden
bij een ongeval alleen die airbags geacti-
veerd, die in de specifieke ongevalssituatie
extra bescherming bieden. Daarbij bieden de
veiligheidsgordel en de airbag in het alge-
meen geen bescherming tegen voorwerpen,
die van buitenaf het voertuig binnendringen.
42 Veiligheidssystemen inzittenden
Veiligheid
Informatie over de werking van het veilig-
heidssysteem vindt u in het hoofdstuk "Acti-
veren van de gordelspanners en de airbags"
(Ypagina 52).
Zie voor meer informatie over in het voertuig
meerijdende kinderen en over kinderzitjes
"Kinderen in het voertuig" (Ypagina 56).
Belangrijke veiligheidsvoorschriften
GWaarschuwing
Door wijzigingen aan het veiligheidssysteem
bestaat de kans dat dit niet meer correct
functioneert. Het veiligheidssysteem kan in
dat geval de inzittenden niet meer zoals
bedoeld beschermen en bijvoorbeeld bij een
ongeval uitvallen of onverwacht worden geac-
tiveerd. Er bestaat een verhoogd gevaar voor
letsel of zelfs levensgevaar!
Nooit onderdelen van het veiligheidssysteem
wijzigen. Geen ingrepen aan bedrading en
elektronische onderdelen en de software hier-
van uitvoeren.
Als een airbagsysteem moet worden aange-
past aan een persoon met een lichamelijke
handicap, wendt u zich dan voor meer infor-
matie tot een Mercedes-Benz-servicewerk-
plaats.
Waarschuwingslampje veiligheids-
systeem
De functies van het veiligheidssysteem wor-
den na het inschakelen van het contact en
met regelmatige intervallen bij draaiende
motor gecontroleerd. Daardoor kunnen sto-
ringen vroegtijdig worden ontdekt.
Als het contact wordt ingeschakeld, gaat het
waarschuwingslampje veiligheidssysteem
6in het instrumentenpaneel branden. Het
dooft maximaal enkele seconden na het star-
ten van de motor. De onderdelen van het vei-
ligheidssysteem zijn gereed voor gebruik.
Er is een storing opgetreden als het waar-
schuwingslampje veiligheidssysteem 6:
Rna het inschakelen van het contact niet
gaat branden
Rniet na enkele seconden dooft als de motor
draait
Rals de motor draait opnieuw gaat branden.
GWaarschuwing
Als het veiligheidssysteem een storing ver-
toont, kunnen onderdelen van het veiligheids-
systeem abusievelijk worden geactiveerd of
kunnen deze bij een ongeval met een grote
vertraging van het voertuig niet in werking
treden. Dat kan bijvoorbeeld de gordelspan-
ner of de airbag betreffen. Er bestaat een ver-
hoogd gevaar voor letsel of zelfs levensge-
vaar!
Het veiligheidssysteem direct bij een gekwa-
lificeerde werkplaats laten controleren en
repareren.
Controlelampje PASSENGER AIR BAG
OFF
Het controlelampje PASSENGER AIR BAG
OFF :is onderdeel van de automatische
kinderzitjeherkenning in de passagiersstoel.
Aan de hand van het permanent brandende
controlelampje PASSENGER AIR BAG OFF is
te zien dat de passagiersairbag is uitgescha-
keld.
Veiligheidssystemen inzittenden 43
Veiligheid
Z
Afhankelijk van de persoon op de passagiers-
stoel moet de passagiersairbag uit- of inge-
schakeld zijn. Dit moet voor en tijdens het rij-
den te allen tijde gewaarborgd zijn.
RKind in kinderzitje: Of de passagiersair-
bag uit- of ingeschakeld moet zijn, is afhan-
kelijk van het gemonteerde kinderzitje en
de leeftijd en lengte van het kind. Daarom
beslist de Aanwijzingen bij "Kinderen in de
auto" in acht nemen (Ypagina 56). Daar
vindt u ook informatie over naar achteren-
of naar voren gerichte kinderzitjes op de
passagiersstoel.
RAlle anderen: Het controlelampje PAS-
SENGER AIR BAG OFF moet gedoofd zijn.
Beslist de aanwijzingen bij "Veiligheidsgor-
dels" (Ypagina 44) en "Airbags" in acht
nemen (Ypagina 48). Daar vindt u ook
informatie over de correcte zithouding.
De informatie over de automatische kinder-
zitjeherkenning in de passagiersstoel in acht
nemen (Ypagina 60).
Veiligheidsgordels
Inleiding
Een correct gedragen veiligheidsgordel ver-
mindert bij een botsing of het over de kop
slaan de beweging van de inzittenden zo opti-
maal mogelijk. Daardoor neemt het gevaar af,
dat inzittenden met delen van het interieur in
aanraking komen of uit de auto worden
geslingerd. Bovendien helpt de veiligheids-
gordel om de inzittenden in een betere positie
ten opzichte van de zich ontplooiende airbag
te houden.
Het veiligheidsgordelsysteem omvat:
RVeiligheidsgordels
RGordelspanners voor de voorste veilig-
heidsgordels en de buitenste veiligheids-
gordels achterin
RGordelkrachtbegrenzers voor de voorste
veiligheidsgordels en de buitenste veilig-
heidsgordels achterin
Als de veiligheidsgordel snel of met een ruk
uit de gordelgeleiding wordt getrokken, blok-
keert de gordeloprolautomaat. De gordel-
band kan niet verder worden afgerold.
De gordelspanner trekt bij een ongeval de
veiligheidsgordel zo ver aan, dat deze strak
tegen het lichaam aan ligt. Hij trekt de inzit-
tenden echter niet in de richting van de leu-
ning terug.
De gordelspanner corrigeert bovendien niet
een verkeerde zithouding of het gordelver-
loop van een verkeerd omgegespte veilig-
heidsgordel.
Als de veiligheidsgordel bovendien met een
gordelkrachtbegrenzer is uitgerust, wordt bij
een activering de gordelbelasting op de inzit-
tenden verminderd.
De gordelkrachtbegrenzers van de voorste
zitplaatsen zijn op de frontairbags afgestemd,
die een deel van de vertragingskrachten over-
nemen. Daardoor kan de belasting worden
gereduceerd die tijdens een ongeval op de
inzittenden inwerkt.
!De gordelslottong van de veiligheidsgor-
del niet in het gordelslot aan passagiers-
zijde steken als de passagiersstoel niet
bezet is. Anders kan de gordelspanner bij
een ongeval worden geactiveerd en moet
deze worden vervangen.
Belangrijke veiligheidsvoorschriften
GWaarschuwing
Als de veiligheidsgordel niet correct wordt
gedragen, kan deze niet meer zoals bedoeld
beschermen. Bovendien kan een verkeerd
gedragen veiligheidsgordel bijvoorbeeld bij
een ongeval, remmanoeuvre of abrupte rich-
tingswijziging extra verwondingen veroorza-
ken. Er bestaat een verhoogd gevaar voor let-
sel of zelfs levensgevaar!
Altijd controleren dat alle inzittenden de vei-
ligheidsgordel correct hebben omgegespt en
correct zitten.
44 Veiligheidssystemen inzittenden
Veiligheid
GWAARSCHUWING
Wanneer de rugleuning niet rechtop staat,
biedt de veiligheidsgordel niet de beoogde
beschermende werking. Bij een remma-
noeuvre of een ongeval kunt u in dit geval
onder de veiligheidsgordel doorglijden en
daarbij bijvoorbeeld letsel oplopen aan het
onderlichaam of de hals. Er bestaat een ver-
hoogd gevaar voor letsel of zelfs levensge-
vaar!
De stoel voor aanvang van de rit correct instel-
len. Altijd erop letten dat de rugleuning
rechtop staat en de schoudergordel over het
midden van de schouder loopt.
GWaarschuwing
Personen kleiner dan 1,50 m kunnen de vei-
ligheidsgordel zonder geschikte aanvullende
veiligheidssystemen niet correct dragen. Als
de veiligheidsgordel niet correct wordt gedra-
gen, kan deze niet meer zoals bedoeld
beschermen. Bovendien kan een verkeerd
gedragen veiligheidsgordel bijvoorbeeld bij
een ongeval, remmanoeuvre of abrupte rich-
tingswijziging extra verwondingen veroorza-
ken. Er bestaat een verhoogd gevaar voor let-
sel of zelfs levensgevaar!
Personen kleiner dan 1,50 m altijd met
geschikte veiligheidssystemen beveiligen.
Als een kind jonger dan 12 jaar en kleiner dan
1,50 m in de auto wordt meegenomen:
Rdeze altijd beveiligen in een voor deze
Mercedes-Benz-auto geschikt kinderzitje.
Het kinderzitje moet geschikt zijn voor de
leeftijd, het gewicht en de lengte
Rbeslist de aanwijzingen en veiligheidsvoor-
schriften bij "Kinderen in de auto" in deze
handleiding (Ypagina 56) in acht nemen,
evenals de montagehandleiding van de
fabrikant van het kinderzitje.
GWaarschuwing
Veiligheidsgordels kunnen niet beschermen
zoals bedoeld, als:
Rze beschadigt, gewijzigd, sterk vervuild,
gebleekt of gekleurd zijn
Rhet gordelslot beschadigd of sterk vervuild
is
Rwijzigingen aan gordelspanners, gordelver-
ankeringen of gordeloprolautomaten zijn
uitgevoerd.
Veiligheidsgordels kunnen bij een ongeval
ook niet zichtbaar worden beschadigd, bij-
voorbeeld door glassplinters. Gewijzigde of
beschadigde veiligheidsgordels kunnen
scheuren of uitvallen, bijvoorbeeld bij een
ongeval. Gewijzigde gordelspanners kunnen
onbedoeld worden geactiveerd of eventueel
uitvallen. Er bestaat een verhoogd gevaar
voor letsel of zelfs levensgevaar!
Nooit de veiligheidsgordels, gordelspanners,
gordelverankeringen en gordeloprolautoma-
ten wijzigen. De veiligheidsgordels moeten
onbeschadigd, niet versleten en schoon zijn;
dit controleren. De veiligheidsgordels na een
ongeval direct bij een gekwalificeerde werk-
plaats laten controleren.
Mercedes-Benz adviseert om veiligheidsgor-
dels te gebruiken, die Mercedes-Benz voor uw
auto heeft goedgekeurd.
Correct gebruik van de veiligheidsgor-
dels
De veiligheidsvoorschriften m.b.t. de veilig-
heidsgordel in acht nemen (Ypagina 44).
Alle inzittenden moeten de veiligheidsgordel
voor het wegrijden correct omgespen. Ook
tijdens het rijden moeten alle inzittenden de
veiligheidsgordel steeds correct dragen; dit
controleren.
Veiligheidssystemen inzittenden 45
Veiligheid
Z
Bij het omgespen van de veiligheidsgordel
altijd erop letten, dat:
Rde gordelslottong van de veiligheidsgordel
alleen in het bij de zitplaats behorende gor-
delslot wordt gestoken
Rde veiligheidsgordel strak tegen het
lichaam aan ligt.
Dikke kleding vermijden, bijvoorbeeld een
winterjas
Rde veiligheidsgordel niet verdraaid is.
Alleen dan kunnen de optredende krachten
over het gordeloppervlak worden verdeeld.
Rde schoudergordel altijd over het midden
van de schouder loopt.
De schoudergordel mag niet de hals raken
en ook niet onder de arm worden doorge-
voerd. Indien mogelijk de veiligheidsgordel
op de hoogte overeenkomstig de lichaams-
lengte instellen.
Rde heupgordel stark en zo laag mogelijk
over het bekken loopt.
De heupgordel moet altijd zo dicht mogelijk
tegen de heup aan lopen en nooit over de
buik of het onderlichaam. Vooral zwangere
vrouwen moeten daarop letten. Indien
nodig de heupgordel omlaag tegen de heup
aan drukken en met de schoudergordel
straktrekken.
Rde veiligheidsgordel niet over scherpe, pun-
tige of breekbare voorwerpen loopt.
Als dergelijke voorwerpen zich in of op uw
kleding bevinden, zoals een pen, sleutel of
een bril, deze op een geschikte plaats
opbergen.
Rde veiligheidsgordel altijd slechts door één
persoon wordt gebruikt.
Nooit een baby of een kind op de schoot
van een inzittende meenemen. Bij een
ongeval kunnen ze tussen de inzittende en
de veiligheidsgordel worden ingeklemd.
Rer nooit voorwerpen samen met een per-
soon worden vastgegespt.
Veiligheidsgordels zijn uitsluitend bedoeld
voor het beveiligen en tegenhouden van per-
sonen. Voor het beveiligen van voorwerpen,
bagage of lading altijd de "Richtlijnen m.b.t.
belading" in acht nemen (Ypagina 314).
Veiligheidsgordel omgespen en instel-
len
De veiligheidsvoorschriften m.b.t. de veilig-
heidsgordel (Ypagina 44) en de aanwijzingen
m.b.t. het correct gebruik van de veiligheids-
gordel (Ypagina 45) in acht nemen.
Wanneer een persoon de middelste veilig-
heidsgordel achterin omgespt, ook de infor-
matie m.b.t. de veiligheidsgordel voor de mid-
delste achterzitplaats in acht nemen
(Ypagina 47).
XDe stoel instellen (Ypagina 108).
De rugleuning moet in vrijwel rechtop
staan.
XDe veiligheidsgordel zonder rukken uit gor-
delgeleiding =trekken en gordelslot-
tong ;in gordelslot :vergrendelen.
De veiligheidsgordels van de bestuurders-
en passagiersstoel worden zo nodig auto-
matisch strakgetrokken, zie "Gordelaan-
passing" (Ypagina 47).
XIndien nodig de veiligheidsgordel voor de
borst omhoogtrekken, zodat de veiligheids-
gordel strak tegen het lichaam aan ligt.
46 Veiligheidssystemen inzittenden
Veiligheid
De schoudergordel moet altijd over het mid-
den van de schouder lopen. Indien nodig de
gordelgeleiding instellen.
XHoger instellen: Gordelgeleiding omhoog-
schuiven.
De gordelgeleiding vergrendelt in verschil-
lende posities.
XLager instellen: Met gordelgeleidingont-
grendeling :ingedrukt de gordelgeleiding
omlaagschuiven.
XIn de gewenste positie de gordelgeleidin-
gontgrendeling :loslaten en controleren
dat de gordelgeleiding vergrendelt.
Veiligheidsgordel voor de middelste
achterzitplaats (CLS Shooting Brake)
Als de leuning van de linker achterzitplaats
naar voren en weer terug wordt geklapt, kan
de veiligheidsgordel van de middelste achter-
zitplaats geblokkeerd zijn. De veiligheidsgor-
del kan dan niet naar buiten worden getrok-
ken.
XVeiligheidsgordel van de middelste ach-
terzitplaats deblokkeren: De veiligheids-
gordel bij de gordelgeleiding aan de rug-
leuning circa 20 mm eruit trekken en weer
loslaten.
De veiligheidsgordel wordt naar binnen
getrokken en is gedeblokkeerd.
Veiligheidsgordel afdoen
!De veiligheidsgordel moet volledig oprol-
len; dit controleren. Anders kunnen de vei-
ligheidsgordel of de gordelslottong in het
portier of het stoelmechanisme bekneld
raken. Hierdoor kunnen het portier, de por-
tierbekleding en de veiligheidsgordel wor-
den beschadigd. Beschadigde veiligheids-
gordels kunnen niet meer hun bescher-
mende werking uitvoeren en moeten wor-
den vervangen. Naar een gekwalificeerde
werkplaats gaan.
XOntgrendelingsknop :indrukken en gor-
delslottong ;naar gordelgeleiding =
teruggeleiden.
Gordelaanpassing
De gordelaanpassing is een in PRE-SAFE®
geïntegreerde comfortfunctie. Met deze func-
tie wordt de veiligheidsgordel van de bestuur-
ders- en passagiersstoel aangepast aan het
bovenlichaam van de inzittenden.
De gordelband wordt daartoe iets aangetrok-
ken, als:
Rde gordelslottong in het gordelslot is ver-
grendeld en
Rhet contact is ingeschakeld.
De gordelaanpassing vindt plaats met een
bepaalde terugtrekkracht als er speling wordt
herkend tussen de inzittende en de veilig-
heidsgordel. De veiligheidsgordel hierbij niet
vasthouden.
Veiligheidssystemen inzittenden 47
Veiligheid
Z
De gordelaanpassing kan in de boordcompu-
ter worden in- en uitgeschakeld
(Ypagina 268).
Gordelwaarschuwing voor bestuurder
en passagier
Het waarschuwingslampje veiligheidsgordels
7in het instrumentenpaneel maakt u erop
attent, dat alle inzittenden de veiligheidsgor-
del moeten omgespen. Het kan permanent
branden of knipperen. Bovendien kan een
waarschuwingssignaal klinken.
Het waarschuwingslampje veiligheidsgordels
7dooft en het waarschuwingssignaal
stopt, zodra de chauffeur en de bijrijder de
veiligheidsgordel hebben omgegespt.
iZie voor meer informatie over het waar-
schuwingslampje veiligheidsgordels 7
"Waarschuwings- en controlelampjes in het
instrumentenpaneel, veiligheidsgordel"
(Ypagina 299).
Statusindicatie veiligheidsgordels ach-
terin
Op de rechter achterzitplaats is de veiligheidsgor-
del niet omgegespt. (voorbeeld CLS Coupé)
De statusindicatie veiligheidsgordels ach-
terin is alleen in bepaalde landen beschik-
baar.
Aan de hand van de statusindicatie veilig-
heidsgordels achterin is gedurende circa
30 seconden te zien, welke veiligheidsgordel
achterin niet is vastgemaakt.
De statusindicatie veiligheidsgordels ach-
terin verschijnt, als:
Rwordt weggereden en een rijsnelheid van
circa 10 km/h wordt bereikt
Rde inzittenden achterin tijdens het rijden de
veiligheidsgordel omgespen of losmaken
Rpersonen in of uit de auto stappen en
opnieuw wordt weggereden.
De statusindicatie veiligheidsgordels ach-
terin kan ook direct worden uitgeschakeld
(Ypagina 272).
Airbags
Inleiding
De inbouwplaats van een airbag is herken-
baar aan het opschrift AIRBAG.
Een airbag is een aanvulling op een correct
gedragen veiligheidsgordel. Hij is echter geen
vervanging voor de veiligheidsgordel. De air-
bag biedt extra beschermingspotentieel in
relevante ongevalsituaties.
Niet alle airbags worden bij een ongeval geac-
tiveerd. De verschillende airbagsystemen
werken onafhankelijk van elkaar
(Ypagina 52).
Geen enkel modern systeem kan echter ver-
wondingen en overlijden volledig uitsluiten.
Ook het risico op verwondingen door een air-
bag kan vanwege de vereiste snelheid van de
airbag na het activeren niet geheel worden
uitgesloten.
Belangrijke veiligheidsvoorschriften
GWaarschuwing
Als wordt afgeweken van de correcte zithou-
ding, kan de airbag niet meer zoals bedoeld
beschermen en door het activeren extra ver-
wondingen veroorzaken. Er bestaat een ver-
hoogd gevaar voor letsel of zelfs levensge-
vaar!
48 Veiligheidssystemen inzittenden
Veiligheid
Om risico's te vermijden, altijd controleren
dat alle inzittenden:
Rde veiligheidsgordel correct omgespen,
ook zwangere vrouwen
Rcorrect zitten en de grootst mogelijke
afstand tot de airbags aanhouden
Rde volgende aanwijzingen in acht nemen.
Er altijd voor zorgen dat zich geen voorwerpen
tussen de airbag en de inzittende bevinden.
RDe stoelen voor aanvang van de rit correct
instellen. Altijd erop letten dat de rugleu-
ning vrijwel rechtop staat. Het midden van
de hoofdsteun moet het hoofd ongeveer op
ooghoogte ondersteunen.
RDe bestuurders- en passagiersstoel zo ver
mogelijk naar achteren instellen. De zit-
houding van de bestuurder moet daarbij
het veilig besturen van de auto mogelijk
maken.
RHet stuurwiel alleen aan de stuurwielrand
vasthouden. Op deze wijze kan de airbag
ongehinderd worden opgeblazen.
RTijdens het rijden altijd tegen de rugleuning
leunen. Niet naar voren buigen en niet
tegen het portier of de zijruit leunen.
Anders bevindt u zich in het ontplooiings-
gebied van de airbags.
RUw voeten altijd in de beenruimte vóór de
stoel houden. Uw voeten bijvoorbeeld niet
op het dashboard leggen. Anders bevinden
uw voeten zich in het ontplooiingsgebied
van de airbag.
RPersonen kleiner dan 1,50 m altijd in spe-
ciaal voor hen geschikte veiligheidssyste-
men beveiligen. Onder deze grootte kan de
veiligheidsgordel niet correct worden
gedragen.
Als kinderen in de auto meerijden, boven-
dien de volgende aanwijzingen in acht
nemen.
RKinderen jonger dan 12 jaar en kleiner dan
1,50 m altijd in speciaal voor hen geschikte
kinderzitjes beveiligen.
RKinderzitjes bij voorkeur op de achterzit-
plaatsen bevestigen.
REen kind alleen in een naar achteren gericht
kinderzitje op de passagiersstoel beveili-
gen, als de passagiersairbag is uitgescha-
keld. De passagiersairbag is uitgeschakeld,
als het controlelampje PASSENGER AIR
BAG OFF continu brandt (Ypagina 43).
RBeslist de aanwijzingen en veiligheidsvoor-
schriften bij "Kinderen in de auto"
(Ypagina 56) en "Kinderzitje op de pas-
sagiersstoel" (Ypagina 62) in acht
nemen, evenals de montagehandleiding
van de fabrikant van het kinderzitje.
Voorwerpen in het interieur kunnen het
correct functioneren van een airbag in
gevaar brengen. Om risico's als gevolg van
de vereiste snelheid van de airbag na het acti-
veren te vermijden, vóór aanvang van de rit
controleren dat:
Rzich geen andere personen, dieren of voor-
werpen tussen de inzittenden en de ver-
schillende airbags bevinden.
Rgeen voorwerpen tussen de stoel en het
portier resp. de B-stijl liggen.
Rgeen harde voorwerpen zoals kledinghan-
gers aan handgrepen of kledinghaken han-
gen.
Rgeen accessoires zoals bekerhouders in
het ontplooiingsgebied van een airbag zijn
aangebracht, bijvoorbeeld aan portieren,
zijruiten, achterste zijbekledingen of zij-
wanden.
Rgeen zware, scherpe of breekbare voorwer-
pen in de zakken van uw kledingstukken
aanwezig zijn. Dergelijke voorwerpen op
een geschikte plaats opbergen.
Veiligheidssystemen inzittenden 49
Veiligheid
Z
GWAARSCHUWING
Als een airbagafdekking wordt gewijzigd of als
voorwerpen, bijvoorbeeld ook stickers,
daarop worden aangebracht, kan de airbag
niet meer zoals bedoeld functioneren. Er
bestaat verhoogd gevaar voor letsel!
Een airbagafdekking nooit wijzigen en geen
voorwerpen erop aanbrengen.
GWAARSCHUWING
In de portieren bevinden zich sensoren voor
de aansturing van airbags. Door veranderin-
gen of ondeskundig uitgevoerde werkzaam-
heden aan portieren of portierbekledingen en
door beschadigde portieren kan de werking
van de sensoren verstoord zijn. Daardoor kan
de werking van de airbags worden belem-
merd. De airbags kunnen de inzittenden dan
niet meer zoals bedoeld beschermen. Er
bestaat verhoogd gevaar voor letsel!
Nooit de deuren of delen daarvan veranderen.
Werkzaamheden aan portieren of portierbe-
kledingen laten uitvoeren bij een gekwalifi-
ceerde werkplaats.
Frontairbags
Bestuurdersairbag :ontvouwt zich voor het
stuurwiel, passagiersairbag ;voor en boven
het dashboardkastje.
Bij activering verhogen de frontairbags op de
voorstoelen het beschermingspotentieel voor
het hoofd en de borstkas.
Aan de hand van het continu brandende con-
trolelampje PASSENGER AIR BAG OFF is te
zien dat de passagiersairbag is uitgeschakeld
(Ypagina 43).
Bestuurderskneebag
Bestuurderskneebag :ontvouwt zich onder
de stuurkolom. De bestuurderskneebag
wordt samen met de frontairbags geacti-
veerd.
De bestuurderskneebag verhoogt op de
bestuurdersstoel het beschermingspotenti-
eel voor de bovenbenen, knieën en onderbe-
nen.
iDe bestuurderskneebag is alleen voor
bepaalde landen leverbaar.
Sidebags
GWAARSCHUWING
Ongeschikte stoelhoezen kunnen het opbla-
zen van de in de stoelen geïntegreerde air-
bags belemmeren of zelfs verhinderen. De air-
bags kunnen de inzittenden dan niet meer
zoals bedoeld beschermen. Bovendien kan de
werking van de automatische kinderzitjeher-
kenning nadelig worden beïnvloed. Er bestaat
een verhoogd gevaar voor letsel of zelfs
levensgevaar!
Alleen stoelhoezen gebruiken, die Mercedes-
Benz voor de betreffende stoel heeft goedge-
keurd.
50 Veiligheidssystemen inzittenden
Veiligheid
Coupé (voorbeeld)
De sidebags voorin :en de sidebags ach-
terin ;ontvouwen zich naast de buitenste
wangen van de rugleuningen.
Bij activering verhoogt de sidebag het
beschermingspotentieel voor de borstkas. Hij
beschermt echter niet:
Rhet hoofd
Rde nek
Rde armen.
De sidebag wordt bij een aanrijding van opzij
geactiveerd aan de zijde van het ongeval.
Pelvisbags
GWAARSCHUWING
Ongeschikte stoelhoezen kunnen het opbla-
zen van de in de stoelen geïntegreerde air-
bags belemmeren of zelfs verhinderen. De air-
bags kunnen de inzittenden dan niet meer
zoals bedoeld beschermen. Bovendien kan de
werking van de automatische kinderzitjeher-
kenning nadelig worden beïnvloed. Er bestaat
een verhoogd gevaar voor letsel of zelfs
levensgevaar!
Alleen stoelhoezen gebruiken, die Mercedes-
Benz voor de betreffende stoel heeft goedge-
keurd.
Pelvisbag bestuurderszijde (voorbeeld CLS Coupé)
De pelvisbags :ontvouwen zich aan de
onderzijde naast de buitenste stoelwangen.
De pelvisbag verhoogt bij activering het
beschermingspotentieel voor de inzittenden
aan de zijde van de aanrijding.
De pelvisbag wordt geactiveerd aan de zijde
van het ongeval.
iDe pelvisbags zijn alleen voor bepaalde
landen beschikbaar.
Windowbags
Coupé (voorbeeld)
De windowbags :zijn zijdelings in het dak-
frame ingebouwd en lopen van de A-stijl tot
aan de C-stijl.
Bij activering verhoogt de windowbag het
beschermingspotentieel voor het hoofd. Hij
beschermt echter niet de armen en de borst.
De windowbag wordt bij een aanrijding van
opzij geactiveerd aan de zijde van het onge-
val.
Veiligheidssystemen inzittenden 51
Veiligheid
Z
Als preventief wordt vastgesteld dat naast de
veiligheidsgordel extra beschermingspotenti-
eel voor de inzittenden nodig is, kan een win-
dowbag ook in andere ongevalsituaties wor-
den geactiveerd (Ypagina 52).
Activeren van gordelspanners en air-
bags
Belangrijke veiligheidsvoorschriften
GWAARSCHUWING
Na het activeren van een airbag zijn onderde-
len van de airbag heet. Gevaar voor letsel!
Onderdelen van de airbag niet aanraken. Een
geactiveerde airbag direct laten vervangen bij
een gekwalificeerde werkplaats.
GWAARSCHUWING
Pyrotechnisch geactiveerde gordelspanners
werken niet meer en kunnen daarom niet
meer zoals bedoeld beschermen. Er bestaat
een verhoogd gevaar voor letsel of zelfs
levensgevaar!
Pyrotechnisch geactiveerde gordelspanners
direct bij een gekwalificeerde werkplaats
laten vervangen.
Mercedes-Benz adviseert om de auto na een
ongeval naar een gekwalificeerde werkplaats
te laten slepen. Dit advies in het bijzonder
opvolgen nadat een gordelspanner of airbag
is geactiveerd.
Het door PRE-SAFE®geactiveerde voorspan-
nen van de veiligheidsgordel in een gevaar-
lijke situatie gebeurt door een elektromotor.
Deze procedure is omkeerbaar.
Als een gordelspanner of airbag wordt geac-
tiveerd, hoort u een knal en kan er poederstof
vrijkomen. Het waarschuwingslampje veilig-
heidssysteem 6gaat branden.
De knal is in principe niet schadelijk voor het
gehoor, uitzonderingen daargelaten. Het vrij-
komende poederstof is in het algemeen niet
schadelijk voor de gezondheid, maar kan bij
personen met astma of ademhalingsmoeilijk-
heden kortstondige ademhalingsmoeilijkhe-
den veroorzaken. Zodra u zonder gevaar kunt
uitstappen, moet u de auto direct verlaten om
ademhalingsmoeilijkheden te voorkomen.
Eventueel kunt u ook de ruit openen.
Werking
Bij een ongeval analyseert de regeleenheid
veiligheidssysteem tijdens de eerste fase van
het ongeval belangrijke natuurkundige gege-
vens van de vertraging of versnelling van de
auto, zoals:
Rduur
Rrichting
Rintensiteit.
Op basis van deze analyse activeert de regel-
eenheid veiligheidssysteem de gordelspan-
ners bij een frontale aanrijding of een aanrij-
ding van achteren.
Een gordelspanner kan alleen worden geac-
tiveerd, als:
Rhet contact is ingeschakeld
Rde onderdelen van het veiligheidssysteem
gereed voor gebruik zijn, zie "Waarschu-
wingslampje veiligheidssysteem"
(Ypagina 43)
Rals bij de betreffende voorstoel de gordel-
slottong in het gordelslot vergrendeld is.
De gordelspanners achterin worden onafhan-
kelijk van de vergrendelingstoestand van de
veiligheidsgordels geactiveerd.
Als de regeleenheid veiligheidssysteem een
zwaarder ongeval registreert, worden bij een
frontale aanrijding in bepaalde situaties extra
onderdelen van het veiligheidssysteem onaf-
hankelijk van elkaar geactiveerd:
RFrontairbags en bestuurderskneebag
RWindowbag, als preventief wordt vastge-
steld dat naast de veiligheidsgordel extra
beschermingspotentieel voor de inzitten-
den nodig is
Afhankelijk van de persoon op de passagiers-
stoel is de passagiersairbag uit- of ingescha-
keld. Alleen als het controlelampje PASSEN-
52 Veiligheidssystemen inzittenden
Veiligheid
GER AIR BAG OFF gedoofd is, kan de passa-
giersairbag bij een ongeval worden geacti-
veerd. De informatie m.b.t. het controle-
lampje PASSENGER AIR BAG OFF in acht
nemen (Ypagina 43).
Uw auto heeft tweetraps frontairbags. In de
eerste activeringsfase wordt de frontairbag
met drijfgas gevuld, waardoor het risico op
letsel wordt beperkt. Als vervolgens binnen
enkele milliseconden de tweede activerings-
fase plaatsvindt, wordt de frontairbag met de
maximale hoeveelheid drijfgas gevuld.
Het bepalen van de activeringsdrempels voor
de gordelspanner en de airbag gebeurt door
het analyseren van de op verschillende plaat-
sen in de auto optredende vertragingen of
versnellingen. Deze procedure heeft een anti-
ciperend karakter. De activering moet tijdig,
aan het begin van het ongeval, plaatsvinden.
De vertraging en versnelling van de auto en
de krachtrichting worden hoofdzakelijk
bepaald door:
Rde verdeling van de krachten tijdens het
ongeval
Rde botsingshoek
Rde deformatie-eigenschappen van de auto
Rde toestand van het voorwerp waar de auto
tegenaan botst.
Factoren die pas na de aanrijding of achteraf
zichtbaar of meetbaar zijn, hebben geen
invloed op het activeren van de airbag. Ze
geven daarvoor ook geen indicatie.
De auto kan behoorlijk worden vervormd zon-
der dat een airbag wordt geactiveerd. Dit is
het geval als alleen relatief gemakkelijk ver-
vormbare delen worden geraakt en niet de
noodzakelijke vertraging wordt gehaald.
Omgekeerd kan een airbag worden geacti-
veerd, hoewel de auto slechts gering ver-
vormd is. Dit is het geval als bijvoorbeeld zeer
stijve delen, zoals langsdragers, geraakt zijn
en de vertraging daardoor hoog genoeg is.
Als de regeleenheid veiligheidssysteem een
aanrijding van opzij of het over de kop slaan
registreert, worden afhankelijk van de ver-
wachte aard van het ongeval de betreffende
onderdelen van het veiligheidssysteem onaf-
hankelijk van elkaar geactiveerd. Als in deze
situatie preventief wordt vastgesteld dat
extra beschermingspotentieel voor de inzit-
tenden nodig is, worden ook de gordelspan-
ners geactiveerd.
RSidebags en pelvisbag aan de zijde van het
ongeval, onafhankelijk van de gordelspan-
ner en het gebruik van de veiligheidsgordel
Auto's met automatische kinderzitjeher-
kenning in de passagiersstoel: Sidebag en
pelvisbag aan passagierszijde voor worden
onder de volgende voorwaarden geacti-
veerd:
-De passagiersstoel is als bezet herkend,
of
-op de passagiersstoel is de gordelslot-
tong in het gordelslot vergrendeld.
RWindowbag aan de zijde van het ongeval,
onafhankelijk van het gebruik van de vei-
ligheidsgordel en onafhankelijk ervan of de
passagiersstoel bezet is
RWindowbags aan bestuurders- en passa-
gierszijde in bepaalde gevallen bij het over
de kop slaan, als preventief wordt vastge-
steld dat naast de veiligheidsgordel extra
beschermingspotentieel voor de inzitten-
den nodig is
iNiet alle airbags worden bij een ongeval
geactiveerd. De verschillende airbagsyste-
men werken onafhankelijk van elkaar.
De werking van de airbagsystemen is
afhankelijk van de bepaalde ernst van het
ongeval, in het bijzonder de vertraging of
versnelling van de auto en de verwachte
aard van het ongeval:
Rfrontale aanrijding
Raanrijding van opzij
Rover de kop slaan.
Veiligheidssystemen inzittenden 53
Veiligheid
Z
NECK-PRO-hoofdsteun resp. NECK-
PRO-comforthoofdsteun
Belangrijke veiligheidsvoorschriften
GWAARSCHUWING
De werking van de hoofdsteunen kan nadelig
beïnvloed worden, als:
Rvoorwerpen zoals kledinghangers aan de
hoofdsteunen worden bevestigd
Rongeschikte hoofdsteunhoezen worden
gebruikt.
De hoofdsteunen kunnen dan bij een ongeval
het hoofd niet zoals bedoeld ondersteunen.
Bovendien kunnen aan de hoofdsteunen
bevestigde voorwerpen andere inzittenden in
gevaar brengen. Er bestaat verhoogd gevaar
voor letsel!
Geen voorwerpen aan de hoofdsteunen
bevestigen en alleen geschikte hoofdsteun-
hoezen gebruiken.
Voor de beschikbaarheid van geschikte stoel-
en hoofdsteunhoezen contact opnemen met
een Mercedes-Benz-servicewerkplaats.
Werking
De NECK-PRO-hoofdsteunen resp. NECK-
PRO-comforthoofdsteunen verhogen het
beschermingspotentieel tegen hoofd- en nek-
letsel. Hiertoe worden de NECK-PRO-hoofd-
steunen resp. de NECK-PRO-comforthoofds-
teunen van de bestuurders- en passagiers-
stoel bij een aanrijding van achteren met een
bepaalde kracht naar voren en naar boven
verplaatst. Hierdoor wordt het hoofd beter
ondersteund.
Als de NECK-PRO-hoofdsteun resp. NECK-
PRO-comforthoofdsteun bij een ongeval zijn
geactiveerd, de NECK-PRO-hoofdsteun resp.
NECK-PRO-comforthoofdsteun van de
bestuurders- en passagiersstoel weer terug-
zetten (Ypagina 55). Anders zou de extra
bescherming bij een nieuwe aanrijding van
achteren niet aanwezig zijn. Geactiveerde
NECK-PRO-hoofdsteunen resp. NECK-PRO-
comforthoofdsteunen kunnen worden her-
kend - ze zijn naar voren versteld en kunnen
niet meer worden ingesteld.
Mercedes-Benz adviseert om de werking van
de NECK-PRO-hoofdsteunen/NECK-PRO-
comforthoofdsteunen na een aanrijding van
achteren te laten controleren bij een gekwa-
lificeerde werkplaats.
Geactiveerde NECK-PRO-hoofdsteunen
resp. NECK-PRO-comforthoofdsteunen
terugzetten
NECK-PRO-hoofdsteun
Coupé (voorbeeld)
Geen vingers tussen het kussen van de hoofd-
steun en de afdekking steken. In het bijzon-
der bij het terugzetten van de NECK-PRO-
hoofdsteun daarop letten.
XDe NECK-PRO-hoofdsteun aan de boven-
zijde van het kussen in de richting van
pijl :naar voren kantelen.
XHet kussen van de NECK-PRO-hoofdsteun
in de richting van pijl ;tot de aanslag
omlaagdrukken.
XHet kussen van de NECK-PRO-hoofdsteun
met de vlakke hand in de richting van pijl
=krachtig naar achteren drukken, tot het
kussen vergrendelt.
XDeze procedure bij de tweede NECK-PRO-
hoofdsteun herhalen.
iVoor het terugzetten van de NECK-PRO-
hoofdsteunen is veel kracht nodig. Als u
problemen hebt bij het terugzetten van de
54 Veiligheidssystemen inzittenden
Veiligheid
NECK-PRO-hoofdsteunen, deze werkzaam-
heid laten uitvoeren bij een gekwalificeerde
werkplaats.
NECK-PRO-comforthoofdsteunen
Coupé (voorbeeld)
Geen vingers tussen het kussen van de hoofd-
steun en de afdekking steken. In het bijzon-
der bij het terugzetten van de NECK-PRO-
comforthoofdsteun daarop letten.
XTerugzetgereedschap :uit de map met
autodocumentatie nemen.
XTerugzetgereedschap :in geleiding ;
tussen het kussen van de NECK-PRO-com-
forthoofdsteun en de achterste hoofdsteu-
nafdekking schuiven.
XTerugzetgereedschap :omlaagdrukken,
tot het hoofdsteunactiveringsmechanisme
hoorbaar wordt vergrendeld.
XTerugzetgereedschap :naar buiten trek-
ken.
XHet kussen van de NECK-PRO-comfort-
hoofdsteun met de vlakke hand in de rich-
ting van pijl =krachtig naar achteren druk-
ken, tot het kussen vergrendelt.
XDeze procedure bij de tweede NECK-PRO-
comforthoofdsteun herhalen.
XTerugzetgereedschap :in de map met
autodocumentatie aanbrengen.
iAls u problemen hebt bij het terugzetten
van de NECK-PRO-comforthoofdsteunen,
deze werkzaamheid laten uitvoeren bij een
gekwalificeerde werkplaats.
PRE-SAFE®(preventieve inzittenden-
bescherming)
Inleiding
De PRE-SAFE®neemt in bepaalde gevaarlijke
situaties preventieve maatregelen ter
bescherming van de inzittenden.
Belangrijke veiligheidsvoorschriften
!Er mogen zich geen voorwerpen in de
beenruimte of achter de stoelen bevinden;
dit controleren. Het gevaar is aanwezig dat
de stoelen en/of de voorwerpen bij de acti-
vering van PRE-SAFE®worden beschadigd.
Hoewel uw auto met PRE-SAFE®systeem is
uitgerust, is de kans op verwondingen bij een
ongeval niet uit te sluiten. Uw rijstijl altijd aan
de weg- en weersomstandigheden aanpassen
en voldoende veilige afstand houden. Oplet-
tend rijden.
Functie
De PRE-SAFE®grijpt in:
Rbij een noodstop, bijvoorbeeld als de BAS
wordt geactiveerd
Rals de auto bij rijdynamisch kritische situ-
aties door het overschrijden van natuur-
kundige grenzen sterk onder- of overstuur
vertoont.
RBij auto's met DISTRONIC PLUS: Als de BAS
PLUS sterk ingrijpt of de radarsensoren in
bepaalde situaties een direct aanrijdings-
gevaar herkennen.
De PRE-SAFE®leidt afhankelijk van de her-
kende gevaarlijke situatie de volgende maat-
regelen in:
RDe voorste veiligheidsgordels worden voor-
gespannen.
RAls de auto slingert, worden het schuifdak
en de zijruiten bijna helemaal gesloten.
RBij auto's met geheugenfuncties: Er wordt
een gunstiger stand van de passagiersstoel
Veiligheidssystemen inzittenden 55
Veiligheid
Z
ingesteld als deze een ongunstige stand
heeft.
RBij auto's met multicontourstoel of actieve
multicontourstoel: De luchtdruk in de stoel-
wangen van de rugleuning wordt verhoogd.
Als de gevaarlijke situatie voorbij is zonder
dat er een ongeluk is gebeurd, geeft de PRE-
SAFE®de gordelvoorspanning vrij. Bij auto's
met multicontourstoelen/actieve multicon-
tourstoelen wordt de luchtdruk in de stoel-
wangen weer verlaagd. Alle door de PRE-
SAFE®uitgevoerde instellingen kunnen nu
weer ongedaan worden gemaakt.
Als de gordelvoorspanning niet afneemt:
XWanneer de auto stilstaat de rugleuning of
de stoel iets naar achteren zetten.
De gordelvoorspanning wordt verminderd
en de vergrendeling komt vrij.
De gordelaanpassing is een in PRE-SAFE®
geïntegreerde comfortfunctie. Informatie
daarover vindt u onder "Gordelaanpassing"
(Ypagina 47).
Automatische maatregelen na een
ongeval
Direct na een ongeval kunnen, afhankelijk van
de soort en de ernst van het ongeval, de vol-
gende maatregelen worden gestart:
RInschakelen van de alarmknipperlichten
RInschakelen van de noodverlichting
ROntgrendeling van de portieren
ROmlaagbrengen van de voorste zijruiten
ROmhoogbrengen van de elektrisch instel-
bare stuurkolom
RAfzetten van de motor
RAuto's met Mercedes-Benz noodop-
roepsysteem: Automatische noodoproep
Kinderen in de auto
Belangrijke veiligheidsvoorschriften
Uit de ongevallenstatistiek blijkt, dat op de
achterzitplaatsen beveiligde kinderen veiliger
zijn dan op de voorstoel beveiligde kinderen.
Daarom adviseert Mercedes-Benz dringend
het kinderzitje bij voorkeur op een achterzit-
plaats te monteren. Daar is het kind in de
regel beter beschermd.
Als een kind jonger dan 12 jaar en kleiner dan
1,50 m in de auto wordt meegenomen:
Rdeze altijd beveiligen in een voor
Mercedes-Benz-auto's geschikt kinder-
zitje. Het kinderzitje moet geschikt zijn
voor de leeftijd, het gewicht en de lengte
Rbeslist de aanwijzingen en veiligheidsvoor-
schriften in dit hoofdstuk en de montage-
handleiding van de fabrikant van het kin-
derzitje in acht nemen.
GWAARSCHUWING
Als kinderen zonder toezicht in de auto wor-
den achtergelaten, kunnen ze de auto in
beweging zetten door bijvoorbeeld:
Rde parkeerrem vrij te zetten
Rde automatische transmissie uit parkeer-
stand Pte schakelen
Rde motor te starten.
Tevens kunnen ze de uitrusting van de auto
bedienen en bekneld raken. Er bestaat gevaar
voor letsel en ongevallen!
Bij het verlaten van de auto altijd de sleutel
meenemen en de auto vergrendelen. Kinde-
ren nooit zonder toezicht in de auto achterla-
ten.
GWaarschuwing
Als personen in het bijzonder kinderen
langdurig aan hoge of lage temperaturen wor-
den blootgesteld, bestaat gevaar voor letsel
of zelfs levensgevaar! Personen in het bij-
zonder kinderen nooit zonder toezicht in het
voertuig achterlaten.
56 Kinderen in de auto
Veiligheid
GWaarschuwing
Als het kinderzitje aan directe zonnestraling
wordt blootgesteld, kunnen onderdelen hier-
van zeer heet worden. Kinderen kunnen zich
aan deze onderdelen branden, in het bijzon-
der aan metalen onderdelen van het kinder-
zitje. Gevaar voor letsel!
Als het voertuig met het kind wordt verlaten,
altijd erop letten dat het kinderzitje niet aan
directe zonnestraling wordt blootgesteld. Het
kinderzitje bijvoorbeeld met een deken afdek-
ken. Als het kinderzitje aan directe zonnestra-
ling is blootgesteld, dit laten afkoelen voordat
het kind erin wordt gezet. Kinderen nooit zon-
der toezicht in het voertuig achterlaten.
Altijd ervoor zorgen dat alle inzittenden de
veiligheidsgordel correct dragen en een juiste
zithouding hebben. In het bijzonder bij kinde-
ren moet u daarop letten.
De veiligheidsvoorschriften m.b.t. de veilig-
heidsgordel (Ypagina 44) en de aanwijzingen
m.b.t. het correct gebruik van de veiligheids-
gordel (Ypagina 45) in acht nemen.
Kinderzitje
Beslist de gebruiksmogelijkheden van het
kinderzitje in acht nemen (Ypagina 64).
Mercedes-Benz adviseert om veiligheidsrede-
nen alleen een door Mercedes-Benz geadvi-
seerd kinderzitje te gebruiken
(Ypagina 67).
GWaarschuwing
Als het kinderzitje verkeerd op de hiervoor
geschikte zitplaats wordt gemonteerd, kan
het niet zoals bedoeld beschermen. Het kind
kan dan bij een ongeval, remmanoeuvres of
abrupte richtingswijzigingen niet worden
tegengehouden. Er bestaat een verhoogd
gevaar voor letsel of zelfs levensgevaar!
Beslist de montagehandleiding van de fabri-
kant van het kinderzitje en de gebruiksmoge-
lijkheden in acht nemen. Het gehele draag-
vlak van het kinderzitje moet altijd op de zit-
ting van de stoel rusten. Nooit voorwerpen,
zoals een kussen, onder of achter het kinder-
zitje leggen. Gebruik kinderzitjes alleen met
de aanwezige originele hoezen. Beschadigde
hoezen uitsluitend vervangen door originele
hoezen.
GWAARSCHUWING
Als het kinderzitje verkeerd of niet vastgezet
is, kan het bij een ongeval, een remma-
noeuvre of een plotselinge richtingswijziging
loskomen. Het kinderzitje kan rondslingeren
en inzittenden raken. Er bestaat een verhoogd
gevaar voor letsel of zelfs levensgevaar!
Ook niet-gebruikte kinderzitjes altijd correct
monteren. Beslist de montagevoorschriften
van de kinderzitjefabrikant opvolgen.
Meer informatie over het veilig opbergen van
voorwerpen, bagage of lading vindt u onder
"Richtlijnen m.b.t. belading" (Ypagina 314).
GWaarschuwing
Beschadigde of bij een ongeval belaste kin-
derzitjes of de bevestigingssystemen hiervan
kunnen niet meer zoals bedoeld beschermen.
Het kind kan dan bij een ongeval, remma-
noeuvres of abrupte richtingswijzigingen niet
worden tegengehouden. Er bestaat een ver-
hoogd gevaar voor letsel of zelfs levensge-
vaar!
Beschadigde of bij een ongeval belaste kin-
derzitjes direct vervangen. De bevestigings-
systemen van de kinderzitjes bij een gekwa-
lificeerde werkplaats laten controleren, voor-
dat weer een kinderzitje wordt gemonteerd.
Als door omstandigheden een kind op de pas-
sagiersstoel moet plaatsnemen, beslist de
aanwijzingen bij "Kinderzitje op de passa-
giersstoel" in acht nemen (Ypagina 62).
Daar vindt u ook informatie over het uitscha-
kelen van de passagiersairbag.
De waarschuwingsstickers in het interieur
van de auto en op het kinderzitje in acht
nemen.
Kinderen in de auto 57
Veiligheid
Z
iVoor het reinigen van de door Mercedes-
Benz geadviseerde kinderzitjes bij voor-
keur Mercedes-Benz-verzorgingsmiddelen
gebruiken. Informatie is verkrijgbaar bij
elke Mercedes-Benz-servicewerkplaats.
ISOFIX-kinderzitjebevestigingen
GWAARSCHUWING
ISOFIX-kinderzitjes bieden onvoldoende
bescherming voor kinderen met een gewicht
van meer dan 22 kg, die met de geïntegreerde
veiligheidsgordel van het kinderzitje zijn
beveiligd. Het kind kan anders bijvoorbeeld bij
een ongeval niet worden tegengehouden. Er
bestaat een verhoogd gevaar voor letsel of
zelfs levensgevaar!
Als het kind meer dan 22 kg weegt, alleen
ISOFIX-kinderzitjes gebruiken waarbij het
kind met de veiligheidsgordel van de zitplaats
wordt beveiligd. Het ISOFIX-kinderzitje
tevens, voor zover aanwezig, met de Top
Tether-gordel vastzetten.
Beslist de gebruiksmogelijkheden van het
kinderzitje (Ypagina 64) en de montage- en
gebruikshandleiding van de fabrikant van het
gebruikte kinderzitje in acht nemen.
Voor iedere rit beslist controleren, dat het
ISOFIX-kinderzitje correct in beide ISOFIX-
bevestigingsbeugels vergrendeld is.
!Bij het inbouwen van het kinderzitje erop
letten dat de veiligheidsgordel van de mid-
delste zitplaats niet wordt ingeklemd.
Anders kan de veiligheidsgordel worden
beschadigd.
Coupé (voorbeeld)
Als het ISOFIX-kinderzitje wordt aangebracht,
de afdekkappen ;van de bevestigingsbeu-
gels :naar binnen klappen.
XHet ISOFIX-kinderzitje aan beide ISOFIX-
bevestigingsbeugels :bevestigen.
ISOFIX is een genormeerd bevestigingssys-
teem voor speciale kinderzitjes op de achter-
zitplaatsen. De ISOFIX-bevestigingsbeu-
gels :voor twee ISOFIX-kinderzitjes zijn
links en rechts aan de achterzitplaatsen
gemonteerd.
Kinderzitjes zonder ISOFIX- kinderzitjebeves-
tiging met de veiligheidsgordel in de auto
bevestigen. Daarbij beslist de gebruiksmoge-
lijkheden van het kinderzitje (Ypagina 64)
en de montage- en gebruikshandleiding van
de fabrikant van het gebruikte kinderzitje in
acht nemen.
Top Tether
Inleiding
Top Tether biedt de mogelijkheid voor een
extra verbinding tussen het met ISOFIX
bevestigde kinderzitje en de auto. Daardoor
kan het gevaar voor letsel verder worden ver-
minderd. Als het kinderzitje een Top Tether-
gordel heeft, moet deze altijd worden
gebruikt.
58 Kinderen in de auto
Veiligheid
Belangrijke veiligheidsvoorschriften
GWAARSCHUWING
Wanneer de rugleuningen van de achterzit-
plaatsen niet vergrendeld zijn, kunnen deze
bij een ongeval, remmanoeuvre of abrupte
verandering van richting naar voren klappen.
Daardoor kunnen kinderzitjes niet meer zoals
bedoeld beschermen. Niet vergrendelde rug-
leuningen van de achterzitplaatsen kunnen
bovendien extra verwondingen veroorzaken,
bijvoorbeeld bij een ongeval. Er bestaat een
verhoogd gevaar voor letsel of zelfs levensge-
vaar!
De rugleuningen van de achterzitplaatsen na
montage van de Top Tether-gordels altijd ver-
grendelen. Beslist op de vergrendelingsindi-
cator letten. De rugleuningen van de achter-
zitplaatsen rechtop zetten.
Als de rugleuning achterin niet vergrendeld is,
wordt dit op het multifunctioneel display in
het instrumentenpaneel weergegeven.
Bovendien klinkt een waarschuwingssignaal.
Top Tether-verankeringen
CLS Coupé
De Top Tether-verankeringen zijn achterin
achter de hoofdsteunen aangebracht.
XHoofdsteun :omhoogschuiven.
XAfdekking ;van de Top Tether-veranke-
ring =omhoogklappen.
XHet ISOFIX-kinderzitje met Top Tether
monteren. Daarbij altijd de montagehand-
leiding van de fabrikant van het kinderzitje
in acht nemen.
XTop Tether-gordel Aonder hoofd-
steun :tussen de beide hoofdsteunstan-
gen doorvoeren.
XTop Tether-haak ?in Top Tether-veranke-
ring =bevestigen.
XTop Tether-gordel Amag niet verdraaid
zijn.
XTop Tether-gordel Aspannen. Daarbij
altijd de montagehandleiding van de fabri-
kant van het kinderzitje in acht nemen.
XAfdekking ;van Top Tether-verankering
=omlaagklappen.
XZo nodig hoofdsteun :weer iets omlaag-
schuiven (Ypagina 112).
Erop letten dat Top Tether-gordel Aniet in
het verloop wordt gehinderd.
Kinderen in de auto 59
Veiligheid
Z
CLS Shooting Brake
De Top Tether-verankeringen zijn aan de ach-
terzijde van de achterbankleuning aange-
bracht.
XHoofdsteun :omhoogschuiven.
XHet bagagescherm ;verwijderen
(Ypagina 321).
XHet ISOFIX-kinderzitje met Top Tether
monteren. Daarbij altijd de montagehand-
leiding van de fabrikant van het kinderzitje
in acht nemen.
XTop Tether-gordel Bonder hoofd-
steun :tussen de beide hoofdsteunstan-
gen doorvoeren.
XTop Tether-haak Ain Top Tether-veranke-
ring ?aan de achterzijde van de rugleu-
ning van achterstoel =bevestigen.
XTop Tether-gordel Bmag niet verdraaid
zijn.
XTop Tether-gordel Bspannen. Daarbij
altijd de montagehandleiding van de fabri-
kant van het kinderzitje in acht nemen.
XZo nodig hoofdsteun :weer iets omlaag-
schuiven (Ypagina 112). Erop letten dat
Top Tether-gordel Bniet in het verloop
wordt gehinderd.
XHet bagagescherm ;aanbrengen
(Ypagina 321).
Automatische kinderzitjeherkenning
in de passagiersstoel
Het sensorsysteem van de automatische kin-
derzitjeherkenning in de passagiersstoel her-
kent automatisch of er een speciaal
Mercedes-Benz-kinderzitje met transponders
voor de automatische kinderzitjeherkenning
is gemonteerd. In dit geval brandt het con-
trolelampje PASSENGER AIR BAG OFF con-
tinu. De passagiersairbag is uitgeschakeld.
iAls de passagiersairbag door de automa-
tische kinderzitjeherkenning is uitgescha-
keld, blijven aan passagierszijde actief:
Rde sidebag
Rde pelvisbag
Rde windowbag
Rde gordelspanner.
GWAARSCHUWING
Als een kind in een kinderzitje op de passa-
giersstoel wordt beveiligd en het en is
gedoofd, kan de passagiersairbag bij een
ongeval worden geactiveerd. Het kind kan
door de airbag worden geraakt. Er bestaat een
verhoogd gevaar voor letsel of zelfs levensge-
vaar!
In dit geval altijd waarborgen, dat de passa-
giersairbag uitgeschakeld is. Het controle-
lampje PASSENGER AIR BAG OFF moet bran-
den.
GWAARSCHUWING
Als het controlelampje PASSENGER AIR BAG
OFF brandt, is de passagiersairbag uitgescha-
keld. Hij wordt bij een ongeval niet geacti-
veerd en kan niet meer zoals bedoeld
beschermen. Een persoon op de passagiers-
60 Kinderen in de auto
Veiligheid
stoel kan dan bijvoorbeeld met onderdelen
van het interieur in contact komen, in het bij-
zonder als deze dicht op het dashboard zit. Er
bestaat een verhoogd gevaar voor letsel of
zelfs levensgevaar!
In dit geval mag geen persoon de passagiers-
stoel gebruiken. Uitsluitend een geschikt naar
achteren of naar voren gericht kinderzitje mag
op de passagiersstoel worden gemonteerd.
Daarbij altijd de informatie in deze handlei-
ding over de correcte plaatsing van het kin-
derzitje in acht nemen, evenals de montage-
handleiding van de fabrikant van het kinder-
zitje.
GWAARSCHUWING
Als een kind in een naar voren gericht kinder-
zitje op de passagiersstoel wordt beveiligd en
de passagiersstoel te dicht bij het dashboard
wordt geplaatst, kan het kind bij een ongeval:
Rbijvoorbeeld met onderdelen van het inte-
rieur in contact komen, als het controle-
lampje PASSENGER AIR BAG OFF brandt
Rdoor de airbag wordt geraakt, als het con-
trolelampje PASSENGER AIR BAG OFF
gedoofd is.
Er bestaat een verhoogd gevaar voor letsel of
zelfs levensgevaar!
De passagiersstoel altijd zo ver mogelijk naar
achteren schuiven. Daarbij altijd de correcte
ligging van de schoudergordel vanaf de gor-
delgeleiding van de auto naar de schouder-
gordelgeleiding van het kinderzitje in acht
nemen. De schoudergordelband moet vanuit
de gordelgeleiding naar voren en omlaag ver-
lopen. Naar behoefte de gordelgeleiding en de
passagiersstoel overeenkomstig instellen.
Ook altijd de informatie in deze handleiding
over de correcte plaatsing van het kinderzitje
in acht nemen, evenals de montagehandlei-
ding van de fabrikant van het kinderzitje.
iControleer of uw auto met de automati-
sche kinderzitjeherkenning in de passa-
giersstoel is uitgerust (Ypagina 62). Als
dat niet het geval is, een kinderzitje altijd
op een geschikte achterzitplaats monteren
(Ypagina 64).
Aan de hand van het controlelampje PASSEN-
GER AIR BAG OFF :is te zien of de passa-
giersairbag is uitgeschakeld.
XDe sleutel in het contactslot in stand 1of
2draaien of bij auto's met KEYLESS GO de
start-stop-toets een- of tweemaal indruk-
ken.
Het systeem voert een zelftest uit.
Het controlelampje PASSENGER AIR BAG
OFF moet gedurende circa zes seconden
gaan branden.
Als het controlelampje PASSENGER AIR
BAG OFF na de systeemzelftest:
Rbrandt, is de passagiersairbag uitgescha-
keld. Hij wordt bij een ongeval niet geacti-
veerd.
Rniet brandt, is door het sensorsysteem
geen kinderzitje met transponder voor de
automatische kinderzitjeherkenning her-
kend. Als bij een ongeval wordt voldaan aan
de activeringscriteria, wordt de passagiers-
airbag geactiveerd.
GWAARSCHUWING
Elektronische apparatuur op de passagiers-
stoel kan de werking van de automatische
kinderzitjeherkenning storen, bijvoorbeeld:
Rnotebook
Rmobiele telefoon
Rtransponderkaart zoals skipas of toegangs-
pas.
Kinderen in de auto 61
Veiligheid
Z
De passagiersairbag zou bij een ongeval
onbedoeld kunnen worden opgeblazen of
helemaal niet werken. Er bestaat een ver-
hoogd gevaar voor letsel of zelfs levensge-
vaar!
Geen van de genoemde of soortgelijke appa-
raten op de passagiersstoel leggen. Voor en
ook tijdens het rijden de werking van de pas-
sagiersairbag niet in gevaar brengen.
Kinderzitje op passagiersstoel
Algemene aanwijzingen
Uit de ongevallenstatistiek blijkt, dat op de
achterzitplaatsen beveiligde kinderen veiliger
zijn dan op de voorstoel beveiligde kinderen.
Daarom adviseert Mercedes-Benz dringend
het kinderzitje bij voorkeur op een achterzit-
plaats te monteren.
Auto's met automatische kinderzitjeherken-
ning in de passagiersstoel: Als door omstan-
digheden een kind in een kinderzitje op de
passagiersstoel moet worden beveiligd, ook
altijd de aanwijzingen bij "Automatische kin-
derzitjeherkenning in de passagiersstoel"
(Ypagina 60) in acht nemen.
Zo kunnen risico's worden vermeden, die
kunnen ontstaan door:
Reen niet door het sensorsysteem van de
automatische kinderzitjeherkenning her-
kend kinderzitje
Rde onbedoeld uitgeschakelde passagiers-
airbag
Reen ongunstige plaatsing van het kinder-
zitje, bijvoorbeeld te dicht op het dash-
board.
De waarschuwingssticker op de zonneklep
aan passagierszijde in acht nemen, zie de
afbeelding.
GWAARSCHUWING
Als een kind in een kinderzitje op de passa-
giersstoel wordt beveiligd en het en is
gedoofd, kan de passagiersairbag bij een
ongeval worden geactiveerd. Het kind kan
door de airbag worden geraakt. Er bestaat een
verhoogd gevaar voor letsel of zelfs levensge-
vaar!
In dit geval altijd waarborgen, dat de passa-
giersairbag uitgeschakeld is. Het controle-
lampje PASSENGER AIR BAG OFF moet bran-
den.
Gebruik NOOIT een naar achteren gericht kin-
derbeveiligingssysteem op een stoel die door
een frontale ACTIEVE AIRBAG wordt bevei-
ligd, want dat kan voor het KIND DODELIJKE
of ERNSTIGE VERWONDINGEN tot gevolg
hebben.
Auto's zonder automatische kinderzit-
jeherkenning in de passagiersstoel
62 Kinderen in de auto
Veiligheid
Als uw auto geen automatische kinderzitje-
herkenning in de passagiersstoel heeft, kunt
u dit zien aan de speciale sticker. De sticker
bevindt zich aan de passagierszijde aan de
zijkant van het dashboard. Deze is zichtbaar
als het passagiersportier geopend wordt.
Als de sleutel in het contactslot in stand 2
wordt gedraaid, gaat het controlelampje PAS-
SENGER AIR BAG OFF kort branden. Dit heeft
echter geen functie en is geen aanwijzing
voor de automatische kinderzitjeherkenning
in de passagiersstoel.
Een naar achteren gericht kinderzitje in dit
geval altijd op een geschikte achterzitplaats
monteren (Ypagina 64).
De volgende informatie onder "Naar achteren
gericht kinderzitje" en "Naar voren gericht
kinderzitje" evenals over de correcte plaat-
sing van het kinderzitje (Ypagina 64) in
acht nemen.
Naar achteren gericht kinderzitje
Waarschuwingssymbool voor een naar achteren
gericht kinderzitje
Als door omstandigheden een kind in een
naar achteren gericht kinderzitje op de pas-
sagiersstoel wordt beveiligd, moet te allen
tijde gewaarborgd zijn dat de passagiersair-
bag is uitgeschakeld. Alleen als het controle-
lampje PASSENGER AIR BAG OFF continu
brandt (Ypagina 43), is de passagiersairbag
uitgeschakeld.
Altijd de informatie over de correcte plaatsing
van het kinderzitje (Ypagina 64) in acht
nemen, evenals de montage- en gebruiks-
handleiding van de fabrikant van het kinder-
zitje.
Naar voren gericht kinderzitje
Als door omstandigheden een kind in een
naar voren gericht kinderzitje op de passa-
giersstoel wordt beveiligd, de passagiersstoel
altijd zo ver mogelijk naar achteren zetten.
Daarbij altijd de correcte ligging van de
schoudergordel vanaf de gordelgeleiding van
de auto naar de schoudergordelgeleiding van
het kinderzitje in acht nemen. De schouder-
gordelband moet vanaf de gordelgeleiding
naar voren en omlaag verlopen. Naar
behoefte de gordelgeleiding en de passa-
giersstoel overeenkomstig instellen.
Altijd de informatie over de correcte plaatsing
van het kinderzitje (Ypagina 64) in acht
nemen, evenals de montage- en gebruiks-
handleiding van de fabrikant van het kinder-
zitje.
Kinderen in de auto 63
Veiligheid
Z
Problemen met de automatische kinderzitjeherkenning
Probleem Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
Het controlelampje
PASSENGER AIR BAG
OFF in de middencon-
sole brandt.
Op de passagiersstoel is een speciaal Mercedes-Benz-kinderzitje
met transponders voor de automatische kinderzitjeherkenning
gemonteerd. De passagiersairbag is daarom zoals gewenst uitge-
schakeld.
Op de passagiersstoel is geen kinderzitje gemonteerd. De auto-
matische kinderzitjeherkenning vertoont een storing, bijvoorbeeld
door elektronische apparatuur op de passagiersstoel.
XElektronische apparatuur van de passagiersstoel verwijderen,
zoals:.
Rnotebook
Rmobiele telefoon
Rkaart met transponder, zoals skipas of toegangspas.
Als het controlelampje PASSENGER AIR BAG OFF nog steeds
brandt, mag geen persoon de passagiersstoel gebruiken.
XNaar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
Het waarschuwings-
lampje veiligheidssys-
teem 6gaat bran-
den en/of het controle-
lampje PASSENGER
AIR BAG OFF gaat niet
kort branden als het
contact wordt inge-
schakeld.
GWAARSCHUWING
De automatische kinderzitjeherkenning vertoont een storing.
Geen kinderzitje op de passagiersstoel aanbrengen.
In dit geval het kinderzitje op een geschikte achterzitplaats aan-
brengen.
XNaar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
XOok de aanwijzingen m.b.t. het waarschuwingslampje veilig-
heidssysteem in acht nemen (Ypagina 277).
Geschikte plaatsing van kinderzitjes
Inleiding
In de auto mogen alleen goedgekeurde kin-
derzitjes volgens ECE-norm ECE-R44 worden
gebruikt.
Kinderzitje op de passagiersstoel als
door omstandigheden een kind in een kinder-
zitje op de passagiersstoel moet worden
beveiligd:
XAltijd de aanwijzingen onder "Kinderzitje op
de passagiersstoel" in acht nemen
(Ypagina 62).
Daar vindt u ook aanwijzingen m.b.t. de
correcte ligging van de schoudergordel-
band van de auto naar de schoudergordel-
geleiding van het kinderzitje (Ypagina 63).
XDe passagiersstoel zo ver mogelijk naar
achteren schuiven.
XDe gordelhoogte-instelling in de onderste
stand plaatsen.
XDe rugleuning in een vrijwel rechte stand
zetten.
De onderzijde en de achterzijde van een
naar voren gericht kinderzitje moeten
geheel op de zitting en tegen de rugleuning
van de passagiersstoel aan liggen. Daarbij
64 Kinderen in de auto
Veiligheid
mag het kinderzitje het dak niet raken. De
rugleuninghoek overeenkomstig aanpas-
sen. Ook de montagehandleiding van de
fabrikant van het kinderzitje in acht nemen.
Kinderzitjes uit de categorie "Universal" zijn
herkenbaar aan het oranje goedkeuringslabel
en de tekst "Universal".
Goedkeuringslabel kinderzitje (voorbeeld)
Kinderzitjes uit de categorie "Universal" kun-
nen aan de hand van de tabellen "Geschikt-
heid van zitplaatsen voor de bevestiging van
kinderzitjes die met autogordels worden vast-
gezet" of "Geschiktheid van zitplaatsen voor
bevestiging van een ISOFIX–kinderzitje" wor-
den gebruikt op de met U, UF of IUF aange-
geven zitplaatsen.
Semi-universele kinderzitjes zijn herkenbaar
aan het goedkeuringslabel met de tekst
"semi-universal". Als de auto en de zitplaats
in de autotypelijst van de fabrikant van het
kinderzitje zijn aangegeven, mogen deze wor-
den gebruikt. Voor meer informatie kunt u
contact opnemen met de fabrikant van het
kinderzitje of zijn website raadplegen.
Geschiktheid van zitplaatsen voor de
bevestiging van kinderzitjes die met
autogordels worden vastgezet
Legenda bij de tabel:
XZitplaats die niet geschikt is voor kinde-
ren van deze gewichtsgroep.
UGeschikt voor veiligheidssysteem van de
categorie "Universal", die voor het
gebruik in deze gewichtsgroep toege-
staan zijn.
UF Geschikt voor naar voren gericht kinder-
zitje van de categorie "Universal" dat
geschikt is voor gebruik in deze
gewichtsgroep.
LGeschikt voor kinderzitje overeenkom-
stig advies, zie de tabel "Geadviseerde
kinderzitjes" (Ypagina 67). Geschikt
voor semi-universeel kinderzitje, als de
auto en de zitplaats in de autotypelijst
van de fabrikant van het kinderzitje zijn
vermeld.
(▲) Auto's met automatische kinderzitjeher-
kenning in de passagiersstoel: Er moet
een kinderzitje van de categorie "Univer-
sal" met transponders voor de automa-
tische kinderzitjeherkenning gemon-
teerd zijn. Het controlelampje PASSEN-
GER AIR BAG OFF in de middenconsole
moet branden.
Passagiersstoel
Gewichts-
groepen
Passagiers-
airbag is
niet uitge-
schakeld
Passagiers-
airbag is
uitgescha-
keld
Groep 0:
tot 10 kg
X U (▲), L (▲)
Groep 0+:
tot 13 kg
X U (▲), L (▲)
Groep I
(bevesti-
ging van
een naar
voren
gericht kin-
derzitje): 9
tot 18 kg
UF, L U, L
Kinderen in de auto 65
Veiligheid
Z
Gewichts-
groepen
Passagiers-
airbag is
niet uitge-
schakeld
Passagiers-
airbag is
uitgescha-
keld
Groep I
(bevesti-
ging van
een naar
achteren
gericht kin-
derzitje): 9
tot 18 kg
U, L U, L
Groep II: 15
tot 25 kg
UF, L U, L
Groep III:
22 tot
36 kg
UF, L U, L
Achterzitplaatsen
Gewichts-
groepen
Links,
rechts
Midden
(alleen CLS
Shooting
Brake)
Groep 0:
tot 10 kg
U, L U
Groep 0+:
tot 13 kg
U, L U
Groep I: 9
tot 18 kg
U, L U
Groep II: 15
tot 25 kg
U, L U
Groep III:
22 tot
36 kg
U, L U
Geschiktheid van zitplaatsen voor
bevestiging van een ISOFIX–kinderzitje
Legenda bij de tabel:
XISOFIX-positie, die voor ISOFIX-kinder-
zitjes in deze gewichtsgroep en/of
grootteklasse niet geschikt is.
IUF Geschikt voor naar voren gericht ISOFIX-
kinderzitje van de categorie Universal
dat geschikt is voor gebruik in deze
gewichtsgroep.
IL Geschikt voor ISOFIX-kinderzitje over-
eenkomstig advies, zie de volgende
tabel "Geadviseerde kinderzitjes"
(Ypagina 67).
Advies voor een geschikt ISOFIX–kinder-
zitje is ook verkrijgbaar bij de fabrikant.
Hiertoe moet uw auto en de zitplaats in
de autotypelijst van de fabrikant van het
kinderzitje zijn aangegeven. Voor meer
informatie kunt u contact opnemen met
de fabrikant van het kinderzitje of zijn
website raadplegen.
Gewichtsgroep babydraagzak
Grootteklasse Systeem Achterbank
links en
rechts
F ISO/L1 X
G ISO/L2 X
Gewichtsgroep 0: tot 10 kg, tot circa
6 maanden
Grootte-
klasse
Systeem Achterbank
links en
rechts
E ISO/R1 IL
66 Kinderen in de auto
Veiligheid
Gewichtsgroep 0+: tot 13 kg, tot circa
15 maanden
Grootte-
klasse
Systeem Achterbank
links en
rechts
E ISO/R1 IL
D ISO/R2 IL
C ISO/R3 IL
Gewichtsgroep I: 9 tot 18 kg, circa
9 maanden tot 4 jaar
Grootte-
klasse
Systeem Achterbank
links en
rechts
D ISO/R2 IL
C ISO/R3 IL
B ISO/F2 IUF
B1 ISO/F2X IUF
A ISO/F3 IUF
Geadviseerde ISOFIX-kinderzitjes
Algemene aanwijzingen
Ook altijd de aanwijzingen bij "Kinderzitjes op
de passagiersstoel" (Ypagina 62) en "Cor-
recte plaatsing van kinderzitjes"
(Ypagina 64) in acht nemen.
Informatie over geschikte kinderzitjes is ver-
krijgbaar bij elke Mercedes-Benz-service-
werkplaats.
Geadviseerde ISOFIX-kinderzitjes
Gewichtsgroep 0: tot 10 kg, tot circa
6 maanden
Fabrikant Britax Römer Britax Römer
Type BABY SAFE
PLUS
BABY SAFE
plus II
Goedkeu-
ringsnum-
mer (E1 ...)
03 301146
04 301146
04 301146
Bestelnum-
mer
(A 000 ...)
970 10 00
Kleurcode:
9H95
970 20 00
Kleurcode:
9H95
Gewichtsgroep 0+: tot 13 kg, tot circa
15 maanden
Fabrikant Britax
Römer
Britax Römer
Type BABY
SAFE
PLUS
BABY SAFE plus
II
Goedkeu-
ringsnum-
mer
(E1 ...)
03
301146
04
301146
04 301146
Bestel-
nummer
(A 000 ...)
970 10 00
Kleur-
code:
9H95
970 20 00
Kleurcode: 9H95
Gewichtsgroep I: 9 tot 18 kg, circa
9 maanden tot 4 jaar
Fabrikant Britax Römer Britax Römer
Type DUO PLUS DUO PLUS
Goedkeu-
ringsnum-
mer (E1 ...)
03 301133
04 301133
03 301133
04 301133
Bestelnum-
mer (A
000 ...)
970 11 00 970 16 00
Automati-
sche kin-
derzitjeher-
kenning
Ja Nee
Kinderen in de auto 67
Veiligheid
Z
Fabrikant Britax Römer
Type DUO PLUS
Goedkeurings-
nummer (E1 ...)
04 301133
Bestelnummer
(A 000 ...)
970 21 00
Kleurcode: 9H95
Gewichtsgroep II/III: 15 tot 36 kg, circa
4 tot 12 jaar
Fabrikant Britax Römer Britax Römer
Type KIDFIX KIDFIX
Goedkeu-
ringsnum-
mer (E1 ...)
04 301198 04 301198
Bestelnum-
mer (A
000 ...)
970 18 00 970 19 00
Automati-
sche kin-
derzitjeher-
kenning
Ja Nee
Fabrikant Britax Römer
Type KIDFIX
Goedkeurings-
nummer (E1 ...)
04 301198
Bestelnummer
(A 000 ...)
970 22 00
Kleurcode: 9H95
Geadviseerde kinderzitjes in de catego-
rie "Universal" / "Semi-universal"
Gewichtsgroep babydraagzak
Grootteklassen F, G
Fabrikant
Type
Goedkeuringsnummer (E1 ...)
Bestelnummer
Automatische kinderzitjeher-
kenning
Groep 0: tot 10 kg
Grootteklasse E
Fabrikant
Type
Goedkeuringsnummer (E1 ...)
Bestelnummer
Automatische kinderzitjeher-
kenning
Groep 0+: tot 13 kg
Grootteklassen E D, C
Fabrikant Britax Römer
Type BABY-SAFE plus
Goedkeurings-
nummer (E1 ...)
03 301146
04 301146
Bestelnummer B6 6 86 8224
Groep I: 9 tot 18 kg
Grootteklassen D, C,
B, A
Fabrikant
Type
Goedkeuringsnummer (E1 ...)
Bestelnummer
Automatische kinderzitjeher-
kenning
Grootte-
klasse
B1 B1
Fabrikant Britax Römer Britax Römer
68 Kinderen in de auto
Veiligheid
Type DUO PLUS DUO PLUS
Goedkeu-
ringsnum-
mer (E1 ...)
03 301133
04 301133
03 301133
04 301133
Bestelnum-
mer
A 000 970
11 00
A 000 970
16 00
Grootteklasse B1
Fabrikant Britax Römer
Type DUO PLUS
Goedkeurings-
nummer (E1 ...)
04 301133
Bestelnummer A 000 970 22 00
Kinderbeveiligingen
Belangrijke veiligheidsvoorschriften
GWAARSCHUWING
Als kinderen meerijden, kunnen deze:
Rdeuren openen en daardoor anderen of ver-
keersdeelnemers in gevaar brengen
Ruitstappen en door het verkeer worden
gegrepen
Ruitrustingen van het voertuig bedienen en
bijvoorbeeld bekneld raken.
Er bestaat gevaar voor letsel en ongevallen!
Als kinderen meerijden, altijd de aanwezige
kinderbeveiligingen activeren. Als u het voer-
tuig verlaat, deze altijd vergrendelen en de
sleutel meenemen. Kinderen nooit zonder
toezicht in het voertuig achterlaten.
Kinderbeveiliging voor:
RAchterportieren (Ypagina 70)
RZijruiten achterin (Ypagina 70)
GWAARSCHUWING
Als kinderen zonder toezicht in de auto wor-
den achtergelaten, kunnen ze de auto in
beweging zetten door bijvoorbeeld:
Rde parkeerrem vrij te zetten
Rde automatische transmissie uit parkeer-
stand Pte schakelen
Rde motor te starten.
Tevens kunnen ze de uitrusting van de auto
bedienen en bekneld raken. Er bestaat gevaar
voor letsel en ongevallen!
Bij het verlaten van de auto altijd de sleutel
meenemen en de auto vergrendelen. Kinde-
ren nooit zonder toezicht in de auto achterla-
ten.
GWaarschuwing
Als personen in het bijzonder kinderen
langdurig aan hoge of lage temperaturen wor-
den blootgesteld, bestaat gevaar voor letsel
of zelfs levensgevaar! Personen in het bij-
zonder kinderen nooit zonder toezicht in het
voertuig achterlaten.
GWaarschuwing
Als het kinderzitje aan directe zonnestraling
wordt blootgesteld, kunnen onderdelen hier-
van zeer heet worden. Kinderen kunnen zich
aan deze onderdelen branden, in het bijzon-
der aan metalen onderdelen van het kinder-
zitje. Gevaar voor letsel!
Als het voertuig met het kind wordt verlaten,
altijd erop letten dat het kinderzitje niet aan
directe zonnestraling wordt blootgesteld. Het
kinderzitje bijvoorbeeld met een deken afdek-
ken. Als het kinderzitje aan directe zonnestra-
ling is blootgesteld, dit laten afkoelen voordat
het kind erin wordt gezet. Kinderen nooit zon-
der toezicht in het voertuig achterlaten.
Kinderen in de auto 69
Veiligheid
Z
Kinderbeveiliging voor achterportieren
Kinderbeveiliging achterportier (voorbeeld CLS
Coupé)
Met het kinderslot van de achterportieren kan
elk portier afzonderlijk worden beveiligd. Een
beveiligd portier kan niet van binnen uit wor-
den geopend. Als de auto ontgrendeld is, kan
het portier van buitenaf worden geopend.
XBeveiligen: De borgpal omhoog in de rich-
ting van pijl :drukken.
XDe werking van de kinderbeveiliging con-
troleren.
XOntgrendelen: De borgpal omlaag in de
richting van pijl ;drukken.
Kinderbeveiliging voor zijruiten ach-
terin
XVergrendelen of ontgrendelen:
Toets ;indrukken.
Als controlelampje :brandt, is de bedie-
ning van de zijruiten achterin geblokkeerd.
Bediening is alleen nog mogelijk met de
schakelaars in het bestuurdersportier. Als
controlelampje :niet brandt, is bediening
met de schakelaars achterin mogelijk.
Huisdieren in de auto
GWaarschuwing
Wanneer dieren zonder toezicht of niet vast-
gezet in het voertuig worden achtergelaten,
kunnen ze bijvoorbeeld toetsen of schake-
laars indrukken.
Daardoor kunnen ze:
Ruitrustingen van het voertuig activeren en
bijvoorbeeld bekneld raken
Rsystemen in- of uitschakelen en daardoor
andere verkeersdeelnemer in gevaar bren-
gen.
Bovendien kunnen niet vastgezette dieren bij
een ongeval of abrupte stuur- en remmanoeu-
vres door het voertuig worden geslingerd en
daarbij inzittenden verwonden. Er bestaat
gevaar voor letsel en ongevallen!
Dieren nooit zonder toezicht in het voertuig
achterlaten. Dieren tijdens het rijden altijd
veilig vervoeren, bijvoorbeeld in een
geschikte dierentransportbox.
Rijveiligheidssystemen
Overzicht rijveiligheidssystemen
In dit hoofdstuk vindt u informatie over de
volgende rijveiligheidssystemen:
RABS (Antiblokkeersysteem)
(Ypagina 71)
RBAS (Brems-Assistent-System = remassis-
tentsysteem) (Ypagina 72)
RBAS PLUS (Brems-Assistent-System PLUS
= remassistentsysteem PLUS)
(Ypagina 72)
RAdaptief remlicht (Ypagina 73)
RESP®(Elektronisch stabiliteitsprogramma)
(Ypagina 73)
70 Rijveiligheidssystemen
Veiligheid
REBD (Electronic Brake-force Distribution =
elektronische remkrachtverdeling)
(Ypagina 77)
RADAPTIVE BRAKE (Ypagina 78)
RPRE-SAFE®-rem (Ypagina 78)
Belangrijke veiligheidsvoorschriften
Rijveiligheidssystemen kunnen het gevaar
voor ongevallen van een niet aangepaste of
onoplettende rijstijl niet verminderen en de
natuurkundige grenzen niet verleggen. Rijvei-
ligheidssystemen zijn alleen hulpmiddelen.
De bestuurder is zelf verantwoordelijk voor
de veilige afstand, de gereden snelheid en het
tijdig remmen. Uw rijstijl altijd aan de weg- en
weersomstandigheden en aan de verkeerssi-
tuatie aanpassen en voldoende veilige
afstand houden. Oplettend rijden.
iDe beschreven rijveiligheidssystemen
kunnen alleen dan hun maximale effect
bereiken, als een zo goed mogelijk contact
tussen banden en wegdek gewaarborgd is.
Daarbij in het bijzonder de aanwijzingen
m.b.t. banden, geadviseerde minimumpro-
fieldiepte enzovoort in acht nemen
(Ypagina 382).
Onder winterse omstandigheden winter-
banden (M+S-banden) gebruiken, zo nodig
met sneeuwkettingen. Alleen zo wordt de
maximumwerking van de hier beschreven
rijveiligheidssystemen bereikt.
ABS (antiblokkeersysteem)
Algemene informatie
Het ABS regelt de remdruk zodanig dat de
wielen niet blokkeren bij het remmen. Hier-
door blijft de auto bij het remmen bestuur-
baar.
Als het contact wordt ingeschakeld, gaat het
waarschuwingslampje ABS !in het
instrumentenpaneel branden. Het dooft als
de motor draait.
Belangrijke veiligheidsvoorschriften
iHet onderwerp "Belangrijke veiligheids-
voorschriften" (Ypagina 71) in acht nemen.
GWAARSCHUWING
Als het ABS een storing vertoont, kunnen de
wielen blokkeren bij het remmen. Daarbij zijn
de bestuurbaarheid en het remgedrag sterk
nadelig beïnvloed. Bovendien zijn ook andere
rijveiligheidssystemen uitgeschakeld. Er
bestaat verhoogd slipgevaar en gevaar voor
ongevallen!
Voorzichtig verder rijden. Het ABS direct laten
controleren bij een gekwalificeerde werk-
plaats.
Als het ABS een storing vertoont, vallen
andere systemen eveneens uit, ook rijveilig-
heidssystemen. De informatie over het waar-
schuwingslampje ABS (Ypagina 302) en de
displaymeldingen, die in het instrumentenpa-
neel kunnen worden weergegeven
(Ypagina 273) in acht nemen.
Het ABS werkt, onafhankelijk van de staat van
het wegdek, vanaf een snelheid van circa
8 km/h. Bij een glad wegdek werkt het ABS
al bij een geringe druk op het rempedaal.
Remmen
XAls het ABS regelt: Het rempedaal krach-
tig ingedrukt blijven houden tot de nood-
stopsituatie voorbij is.
XBij een noodstop: Het rempedaal krachtig
ingedrukt houden.
Als het ABS bij het remmen regelt, is dit voel-
baar aan het pulseren van het rempedaal.
Het pulserende rempedaal kan een aanwij-
zing voor gevaarlijke wegomstandigheden
zijn en u eraan herinneren bijzonder voorzich-
tig te rijden.
Rijveiligheidssystemen 71
Veiligheid
Z
BAS (Brems-Assistent-System = rem-
assistentsysteem)
Algemene informatie
De BAS werkt bij een noodstop. Als het rem-
pedaal zeer snel wordt ingedrukt, verhoogt de
BAS automatisch de remdruk en kan zo de
remweg verkorten.
Belangrijke veiligheidsvoorschriften
iHet onderwerp "Belangrijke veiligheids-
voorschriften" (Ypagina 71) in acht nemen.
GWAARSCHUWING
Als het BAS een storing vertoont, kan de rem-
weg bij een noodstop langer zijn. Er bestaat
gevaar voor ongevallen!
Bij een noodstop het rempedaal krachtig
indrukken. Het ABS voorkomt daarbij het
blokkeren van de wielen.
Remmen
XHet rempedaal zo lang indrukken tot de
noodstopsituatie voorbij is.
Het ABS voorkomt daarbij het blokkeren
van de wielen.
Als het rempedaal wordt losgelaten, werkt
het remsysteem weer op conventionele wijze.
De BAS wordt uitgeschakeld.
de BAS PLUS (Brems-Assistent-Sys-
tem = remassistentsysteem PLUS)
Algemene informatie
iHet onderwerp "Belangrijke veiligheids-
voorschriften" (Ypagina 71) in acht nemen.
De BAS PLUS is alleen in auto's met
DISTRONIC PLUS beschikbaar.
Als de BAS PLUS moet ondersteunen, moeten
de radarsensoren:
Ringeschakeld zijn (Ypagina 266)
Rwerken.
De BAS PLUS kan met behulp van de radar-
sensoren obstakels herkennen die langere
tijd voor de auto uit rijden.
Als de radarsensoren een storing vertonen, is
de BAS PLUS niet beschikbaar. Het remsys-
teem blijft functioneren met behoud van de
rembekrachtiging en de BAS.
Belangrijke veiligheidsvoorschriften
GWAARSCHUWING
De BAS PLUS kan objecten en complexe ver-
keerssituaties niet altijd ondubbelzinnig her-
kennen.
In deze gevallen kan de BAS PLUS
Ronbedoeld ingrijpen
Rniet ingrijpen.
Er bestaat gevaar voor ongevallen!
De verkeerssituatie altijd opmerkzaam in acht
nemen en gereed zijn om te remmen. De
ingreep beëindigen als de rijsituatie niet kri-
tisch is.
GWAARSCHUWING
Het BAS PLUS reageert niet:
Rop personen of dieren
Rop tegenliggers
Rop kruisend verkeer
Rin bochten.
Daardoor kan het BAS PLUS niet in alle kriti-
sche situaties ingrijpen. Er bestaat gevaar
voor ongevallen!
De verkeerssituatie altijd opmerkzaam in acht
nemen en gereed zijn om te remmen.
Bij sneeuw of zware regenval kan de herken-
ning beperkt zijn.
De herkenning door de radarsensoren is
bovendien beperkt bij:
Rvervuilde of afgedekte sensoren
Rstoring door anderen radarbronnen
Rsterke radarreflectie, bijvoorbeeld in par-
keergarages
72 Rijveiligheidssystemen
Veiligheid
Rvooruitrijdende smalle voertuigen, bijvoor-
beeld motorfietsen
Rvoorliggers, die versprongen rijden ten
opzichte van het midden van de auto
Na een beschadiging van de voorzijde van de
auto de instelling en werking van de radar-
sensoren bij een gekwalificeerde werkplaats
laten controleren. Dit geldt ook voor aanrij-
dingen met lage snelheid, waarbij geen
schade aan de voorzijde van de auto zichtbaar
is.
Functie
Om een aanrijding te vermijden, berekent de
BAS PLUS de benodigde remdruk wanneer:
Reen obstakel wordt genaderd, en
Rde BAS PLUS het gevaar van een aanrijding
heeft herkend.
Bij een snelheid onder 30 km/h: Als het
rempedaal wordt ingedrukt, wordt de BAS
PLUS geactiveerd. De remondersteuning
door de BAS PLUS vindt op het laatst moge-
lijke tijdstip plaats.
Bij een snelheid boven 30 km/h: Als het
rempedaal krachtig wordt ingedrukt, ver-
hoogt de BAS PLUS de remdruk automatisch
naar een aan de verkeerssituatie aangepaste
waarde.
De BAS PLUS ondersteunt u bij het remmen
in een gevaarlijke situatie bij snelheden
boven 7 km/h.
De BAS PLUS kan tot een rijsnelheid van circa
70 km/h ook op stilstaande obstakels reage-
ren. Stilstaande obstakels kunnen bijvoor-
beeld stoppende of parkerende voertuigen
zijn.
iAls de BAS PLUS een bijzonder hoge rem-
druk opvraagt, worden tegelijkertijd pre-
ventieve beschermingsmaatregelen voor
de inzittenden (PRE-SAFE®) geactiveerd.
XHet rempedaal zo lang ingedrukt blijven
houden tot de noodstopsituatie voorbij is.
Het ABS voorkomt daarbij het blokkeren
van de wielen.
De BAS PLUS wordt gedeactiveerd en het
remsysteem werkt weer op conventionele
wijze, als:
Rhet rempedaal wordt losgelaten
Rgeen aanrijdingsgevaar meer bestaat
Rgeen obstakel in de lijn van de auto wordt
herkend.
Adaptief remlicht
iHet onderwerp "Belangrijke veiligheids-
voorschriften" (Ypagina 71) in acht nemen.
Het adaptieve remlicht waarschuwt het ach-
teropkomend verkeer bij een noodstopsitua-
tie door:
Rknipperende remlichten
Rinschakelen van de alarmknipperlichten.
Als u boven een snelheid van 50 km/h krach-
tig remt of bij het remmen door de BAS of de
BAS PLUS wordt ondersteund, knipperen de
remlichten snel. Daardoor wordt het achter-
opkomende verkeer op buitengewoon opval-
lende wijze gewaarschuwd.
Als deze remmanoeuvre vanaf een snelheid
van meer dan 70 km/h tot stilstand wordt
uitgevoerd, schakelen de alarmknipperlich-
ten bij stilstand automatisch in. Wanneer het
rempedaal opnieuw wordt ingedrukt, dan
branden de remlichten weer continu. De
alarmknipperlichten worden automatisch uit-
geschakeld als er sneller dan 10 km/h wordt
gereden. De alarmknipperlichten kunnen ook
met de alarmknipperlichtentoets worden uit-
geschakeld (Ypagina 132).
ESP®(elektronisch stabiliteitspro-
gramma)
Algemene aanwijzingen
iHet onderwerp "Belangrijke veiligheids-
voorschriften" (Ypagina 71) in acht nemen.
Rijveiligheidssystemen 73
Veiligheid
Z
Het ESP®controleert de rijstabiliteit en de
tractie, dat wil zeggen de krachtoverbrenging
tussen de banden en het wegdek.
Herkent het ESP®dat de auto van de gewen-
ste koers afwijkt, dan worden ter stabilisatie
een of meerdere wielen doelgericht afge-
remd. Om de auto binnen de natuurkundige
grenzen op de gewenste koers te houden,
wordt tevens het motorvermogen automa-
tisch aangepast. Het ESP®ondersteunt bij
het wegrijden op een natte of gladde weg.
Ook bij het remmen kan het ESP®de auto
stabiliseren.
ETS/4ETS (elektronisch tractiesys-
teem)
De tractieregeling ETS/4ETS is een onder-
deel van het ESP®.
De tractieregeling remt de aangedreven wie-
len afzonderlijk af als deze doordraaien. Daar-
door kunt u ook op gladde wegen wegrijden
of accelereren, bijvoorbeeld bij een eenzijdig
gladde ondergrond. Bovendien wordt meer
aandrijfkoppel overgebracht naar het wiel of
de wielen met grip.
Als het ESP®wordt uitgeschakeld, blijft de
tractieregeling actief.
Belangrijke veiligheidsvoorschriften
iHet onderwerp "Belangrijke veiligheids-
voorschriften" (Ypagina 71) in acht nemen.
GWAARSCHUWING
Als het ESP®een storing vertoont, wordt de
auto niet door het ESP®gestabiliseerd.
Bovendien zijn ook andere rijveiligheidssys-
temen uitgeschakeld. Er bestaat verhoogd
slipgevaar en gevaar voor ongevallen!
Voorzichtig verder rijden. Het ESP®bij een
gekwalificeerde werkplaats laten controle-
ren.
!Auto's met 4MATIC: Het contact uitscha-
kelen als de elektrische parkeerrem op een
remmentestbank wordt getest.
De actieve remingreep via het ESP®kan
anders schade aan het remsysteem ver-
oorzaken.
!Auto‘s met 4MATIC: Een werkingscon-
trole van het syteem of een vermogenstest
mag alleen op een 2-assige testbank wor-
den uitgevoerd. Als de auto op een derge-
lijke testbank moet worden getest, eerst
informatie inwinnen bij een Mercedes-
Benz-servicewerkplaats. Anders kan de
aandrijflijn of het remsysteem worden
beschadigd.
Auto's zonder 4MATIC: Bij het slepen van de
auto met opgetilde achteras de aanwijzingen
voor het ESP®in acht nemen
(Ypagina 376).
Als waarschuwingslampje åin het instru-
mentenpaneel brandt als de motor draait, is
het ESP®uitgeschakeld.
Als waarschuwingslampje ÷en waarschu-
wingslampje åcontinu branden, is het
ESP®vanwege een storing niet beschikbaar.
De informatie over de waarschuwingslampjes
(Ypagina 304) en de displaymeldingen, die
in het instrumentenpaneel kunnen worden
weergegeven (Ypagina 273) in acht nemen.
iAlleen wielen met de aanbevolen banden-
maten monteren. Alleen dan kan het
ESP®naar behoren functioneren.
Eigenschappen van het ESP®
Algemene informatie
Als het ESP-waarschuwingslampje ÷voor
aanvang van de rit dooft, is het ESP®auto-
matisch actief.
Als het ESP®ingrijpt, knippert het waarschu-
wingslampje ESP®÷in het instrumenten-
paneel.
74 Rijveiligheidssystemen
Veiligheid
Als het ESP®ingrijpt:
XHet ESP®in geen geval uitschakelen.
XBij het wegrijden het gaspedaal slechts zo
ver indrukken als nodig is.
XUw rijstijl aan de verkeers- en weersom-
standigheden aanpassen.
ECO start-stop-functie
De ECO start-stop-functie zorgt ervoor dat de
motor automatisch wordt afgezet bij het stop-
pen. Voor opnieuw wegrijden start de motor
automatisch. Het ESP®blijft daarbij in de van
tevoren geselecteerde status. Voorbeeld:
Wanneer het ESP®voor het automatisch
afzetten van de motor uitgeschakeld was,
blijft het ESP®ook na het automatisch starten
van de motor uitgeschakeld.
ESP®uit- of inschakelen (behalve auto's
in AMG-uitvoering)
Belangrijke veiligheidsvoorschriften
U kunt uit de volgende instellingen van het
ESP kiezen:
Rhet ESP®is ingeschakeld
Rhet ESP®is uitgeschakeld.
GWAARSCHUWING
Als het ESP®wordt uitgeschakeld, wordt de
auto niet door het ESP®gestabiliseerd. Er
bestaat verhoogd slipgevaar en gevaar voor
ongevallen!
Het ESP®alleen uitschakelen zolang de vol-
gende omstandigheden van toepassing zijn.
In de volgende situaties kan het beter zijn om
het ESP®uit te schakelen:
Rbij gebruik van sneeuwkettingen
Rin diepe sneeuw
Rop zand of grind.
iHet ESP®inschakelen zodra de hiervoor
beschreven situaties niet meer van toepas-
sing zijn. Anders wordt de auto niet door
het ESP®gestabiliseerd als de auto in een
slip raakt of er een wiel doordraait.
ESP®uit- of inschakelen
XUitschakelen:(Ypagina 260).
Het waarschuwingslampje ESP®OFF
åin het instrumentenpaneel gaat bran-
den.
XInschakelen:(Ypagina 260).
Het waarschuwingslampje ESP®OFF
åin het instrumentenpaneel dooft.
Eigenschappen bij uitgeschakeld ESP®
Als het ESP®is uitgeschakeld en een of meer-
dere wielen doordraaien, knippert waarschu-
wingslampje ESP®÷in het instrumenten-
paneel. Het ESP®stabiliseert de auto dan
niet.
Als het ESP®wordt uitgeschakeld:
Rverbetert het ESP®niet langer de rijstabili-
teit
Rwordt de motor qua koppel niet meer
begrensd en de aandrijfwielen kunnen
doordraaien
Op een losse ondergrond zorgen de door-
draaiende wielen door freeswerking voor
een betere tractie.
Rblijft de tractieregeling actief
Rkan nog steeds met ondersteuning van het
ESP®worden geremd.
ESP®uit- of inschakelen (auto's in AMG-
uitvoering)
Belangrijke veiligheidsvoorschriften
U kunt uit de volgende instellingen van het
ESP kiezen:
Rhet ESP®is ingeschakeld
Rde SPORT handling mode is ingeschakeld
Rhet ESP®is uitgeschakeld.
Rijveiligheidssystemen 75
Veiligheid
Z
GWAARSCHUWING
Als de SPORT handling mode wordt ingescha-
keld, bestaat verhoogd slipgevaar en gevaar
voor ongevallen!
De SPORT handling mode slechts onder de
volgende omstandigheden inschakelen.
GWAARSCHUWING
Als het ESP®wordt uitgeschakeld, wordt de
auto niet door het ESP®gestabiliseerd. Er
bestaat verhoogd slipgevaar en gevaar voor
ongevallen!
Het ESP®alleen uitschakelen zolang de vol-
gende omstandigheden van toepassing zijn.
In de volgende situaties kan het beter zijn om
de SPORT handling mode in te schakelen:
Rbij gebruik van sneeuwkettingen
Rin diepe sneeuw
Rop zand of grind.
Rop afgezette wegen, als de bij de auto beho-
rende over- en onderstuureigenschappen
gewenst zijn.
Het rijden in de SPORT handling mode of met
afgezet ESP®vereist een buitengewoon
gekwalificeerde en ervaren bestuurder.
iHet ESP®inschakelen zodra de hiervoor
beschreven situaties niet meer van toepas-
sing zijn. Anders wordt de auto niet door
het ESP®gestabiliseerd als de auto in een
slip raakt of er een wiel doordraait.
ESP®uit- of inschakelen
XSPORT handling mode inschakelen:
Toets :kort indrukken.
Het waarschuwingslampje SPORT handling
mode Min het instrumentenpaneel gaat
branden. Op het multifunctioneel display
verschijnt de melding SPORT handlingSPORT handling
modemode.
XSPORT handling mode uitschakelen:
Toets :kort indrukken.
Het waarschuwingslampje SPORT handling
mode Min het instrumentenpaneel
dooft.
XESP®uitschakelen: Toets :indrukken,
tot het waarschuwingslampje ESP®OFF
åin het instrumentenpaneel gaat bran-
den.
Op het multifunctioneel display verschijnt
de melding ÷OFFOFF.
XESP®inschakelen: Kort toets :indruk-
ken.
Het waarschuwingslampje ESP®OFF
åin het instrumentenpaneel dooft. Op
het multifunctioneel display verschijnt de
melding ÷ONON.
Eigenschappen bij ingeschakelde SPORT
handling mode
Als de SPORT handling mode wordt ingescha-
keld en een of meerdere wielen doordraaien,
knippert het waarschuwingslampje ESP®
÷in het instrumentenpaneel. Het ESP®
stabiliseert de auto dan slechts beperkt.
Als de SPORT handling mode wordt ingescha-
keld:
Rverbetert het ESP®nog slechts beperkt de
rijstabiliteit
Rblijft de tractieregeling actief
Rwordt de motor qua koppel slechts beperkt
begrensd en de aandrijfwielen kunnen
doordraaien
76 Rijveiligheidssystemen
Veiligheid
Op een losse ondergrond zorgen de door-
draaiende wielen door freeswerking voor
een betere tractie.
Rkan nog steeds met ondersteuning van het
ESP®worden geremd.
Eigenschappen bij uitgeschakeld ESP®
Als het ESP®is uitgeschakeld en een of meer-
dere wielen doordraaien, knippert waarschu-
wingslampje ESP®÷in het instrumenten-
paneel niet. Het ESP®stabiliseert de auto dan
niet.
Als het ESP®wordt uitgeschakeld:
Rverbetert het ESP®niet langer de rijstabili-
teit
Rwordt de motor qua koppel slechts beperkt
begrensd en kunnen de aandrijfwielen
doordraaien
Op een losse ondergrond zorgen de door-
draaiende wielen door freeswerking voor
een betere tractie.
Rblijft de tractieregeling actief
Ris de PRE-SAFE®niet beschikbaar; deze
wordt ook niet ingeschakeld bij het krach-
tig bedienen van het rempedaal met onder-
steuning van het ESP®
Ris de PRE-SAFE®-rem niet beschikbaar;
deze wordt ook niet ingeschakeld bij het
krachtig bedienen van het rempedaal met
ESP®ondersteuning
Rkan nog steeds met ondersteuning van het
ESP®worden geremd.
ESP®-aanhangwagenstabilisatie
Algemene informatie
Als uw auto met een aanhangwagen (combi-
natie) begint te slingeren, ondersteunt het
ESP®in deze situaties. Het ESP®reduceert
de rijsnelheid door te remmen en begrenst
het motorvermogen zodat de combinatie kan
worden gestabiliseerd.
Belangrijke veiligheidsvoorschriften
GWAARSCHUWING
Bij slechte verkeers- en weersomstandighe-
den kan de aanhangwagenstabilisatie niet
voorkomen dat de combinatie gaat slingeren.
Aanhangwagens met een hoog zwaartepunt
kunnen kantelen, voordat het ESP®dit her-
kent. Er bestaat gevaar voor ongevallen!
Uw rijstijl altijd aan de verkeers- en weers-
omstandigheden aanpassen.
Als de auto met aanhangwagen (combinatie)
gaat slingeren kunt u de combinatie alleen
stabiliseren door stevig op de rem te drukken.
De ESP®-aanhangwagenstabilisatie is actief
vanaf een snelheid van circa 65 km/h.
Als het ESP®is uitgeschakeld of vanwege een
storing niet actief is, functioneert de ESP®-
aanhangwagenstabilisatie niet.
EBD (Electronic Brake-force Distribu-
tion)
Algemene informatie
Om de rijstabiliteit tijdens het remmen te ver-
beteren controleert en regelt de EBD de rem-
druk voor de achterwielen.
Belangrijke veiligheidsvoorschriften
iHet onderwerp "Belangrijke veiligheids-
voorschriften" over rijveiligheidssystemen
(Ypagina 71) in acht nemen.
GWAARSCHUWING
Als de EBD een storing vertoont kunnen ach-
terwielen bijvoorbeeld bij een noodstop blok-
keren. Er bestaat verhoogd slipgevaar en
gevaar voor ongevallen!
Uw rijstijl aanpassen aan het gewijzigde rij-
gedrag. Het remsysteem bij een gekwalifi-
ceerde werkplaats laten controleren.
De aanwijzingen m.b.t. de waarschuwings- en
controlelampjes (Ypagina 302) en de dis-
playmeldingen (Ypagina 275) in acht nemen.
Rijveiligheidssystemen 77
Veiligheid
Z
ADAPTIVE BRAKE
iHet onderwerp "Belangrijke veiligheids-
voorschriften" (Ypagina 71)in acht nemen.
De ADAPTIVE BRAKE zorgt voor een ver-
hoogde remveiligheid en voor een verhoogd
remcomfort. De ADAPTIVE BRAKE heeft
naast de remfunctie ook de HOLD-functie
(Ypagina 209) en de hellingassistent
(Ypagina 170).
PRE-SAFE®-rem
Algemene informatie
iHet onderwerp "Belangrijke veiligheids-
voorschriften" (Ypagina 71) in acht nemen.
De PRE-SAFE®-rem is alleen beschikbaar in
auto's met DISTRONIC PLUS.
Als de PRE-SAFE®-rem moet ondersteunen,
moeten de radarsensoren:
Ringeschakeld zijn (Ypagina 266)
Rwerken.
De PRE-SAFE®-rem kan met behulp van de
radarsensoren obstakels herkennen, die zich
langere tijd in de lijn van de auto bevinden.
De PRE-SAFE®-rem kan het gevaar van een
kop-staartbotsing verminderen of de gevol-
gen van een ongeval reduceren. Als de PRE-
SAFE®-rem een gevaar van een aanrijding
heeft herkend, wordt u optisch en akoestisch
alsook door automatisch remmen gewaar-
schuwd. Zonder ingrijpen van u kan de PRE-
SAFE®-rem een aanrijding niet voorkomen.
Belangrijke veiligheidsvoorschriften
GWAARSCHUWING
De PRE-SAFE®-rem remt de auto bij herkend
aanrijdingsgevaar eerst met een deelrem-
ming af. Als u niet zelf niet remt, kan een aan-
rijding plaatsvinden. De automatische nood-
stop kan een aanrijding niet voorkomen. Er
bestaat gevaar voor ongevallen!
Altijd zelf remmen en proberen uit te wijken.
GWAARSCHUWING
De PRE-SAFE®-rem kan objecten en com-
plexe verkeerssituaties niet altijd ondubbel-
zinnig herkennen.
In dergelijke gevallen kan de PRE-SAFE®-rem:
Ronbedoeld waarschuwen en de auto afrem-
men
Rniet waarschuwen of ingrijpen.
Er bestaat gevaar voor ongevallen!
De verkeerssituatie altijd opmerkzaam in acht
nemen en gereed zijn om te remmen, in het
bijzonder als de PRE-SAFE®-rem u waar-
schuwt. De ingreep beëindigen als de rijsitu-
atie niet kritisch is.
U moet zelf remmen om een veilige afstand
ten opzichte van de voorligger aan te houden
en zodoende een aanrijding te vermijden.
GWAARSCHUWING
De PRE-SAFE®-rem reageert niet:
Rop personen of dieren
Rop tegenliggers
Rop kruisend verkeer
Rin bochten.
Daardoor kan de PRE-SAFE®-rem niet in alle
kritische situaties waarschuwen. Er bestaat
gevaar voor ongevallen!
De verkeerssituatie altijd opmerkzaam in acht
nemen en gereed zijn om te remmen.
Bij sneeuw of zware regenval kan de herken-
ning beperkt zijn.
De herkenning door de radarsensoren is
bovendien beperkt bij:
Rvervuilde of afgedekte sensoren
Rstoring door anderen radarbronnen
Rsterke radarreflectie, bijvoorbeeld in par-
keergarages
Rvooruitrijdende smalle voertuigen, bijvoor-
beeld motorfietsen
Rvoorliggers, die versprongen rijden ten
opzichte van het midden van de auto.
78 Rijveiligheidssystemen
Veiligheid
Na een beschadiging van de voorzijde van de
auto de instelling en werking van de radar-
sensoren bij een gekwalificeerde werkplaats
laten controleren. Dit geldt ook voor aanrij-
dingen met lage snelheid, waarbij geen
schade aan de voorzijde van de auto zichtbaar
is.
Functie
XIn- of uitschakelen: De PRE-SAFE®-rem
met de boordcomputer in- of uitschakelen
(Ypagina 261).
Als de PRE-SAFE®-rem uitgeschakeld is,
verschijnt op het multifunctioneel display
het symbool æ.
De functie waarschuwt:
Rvanaf een snelheid van circa 30 km/h, als
gedurende meerdere seconden de afstand
tot de voorligger te laag is voor de gereden
snelheid.
Afstandswaarschuwingslampje ·in het
instrumentenpaneel gaat dan branden.
Rvanaf een snelheid van circa 7 km/h, als u
een voorligger zeer snel nadert.
In deze situatie klinkt een onderbroken
waarschuwingssignaal en gaat afstands-
waarschuwingslampje ·in het instru-
mentenpaneel branden.
XDirect remmen om de situatie te bezweren.
of
XWijk uit voor een obstakel, voor zover dit
zonder gevaar mogelijk is.
De PRE-SAFE®-rem kan de auto onder de vol-
gende voorwaarden gedeeltelijk automatisch
afremmen:
RDe bestuurder en de passagier moeten hun
gordel hebben omgegespt.
en
RDe rijsnelheid ligt tussen circa 7 km/h en
circa 200 km/h.
De PRE-SAFE®rem kan tot een rijsnelheid van
circa 70 km/h ook op stilstaande obstakels
reageren. Stilstaande obstakels kunnen bij-
voorbeeld stoppende of parkerende voertui-
gen zijn.
De ingreep van de PRE-SAFE®-rem kan te
allen tijde worden beëindigd, door:
Rverder indrukken van het gaspedaal
Ractiveren van de kickdown
Rloslaten van het rempedaal.
De remingreep door de PRE-SAFE®-rem
wordt automatisch beëindigd, als:
Rhet obstakel door sturen wordt ontweken
Rgeen gevaar voor een ongeval meer bestaat
Rgeen obstakel meer in de lijn van de auto
wordt herkend.
Als u een obstakel nadert en de PRE-SAFE®-
rem het gevaar van een aanrijding heeft her-
kend, geeft het systeem u eerst een optische
en akoestische waarschuwing. Als u nu niet
zelf remt of uitwijkt, waarschuwt het systeem
u door de auto automatisch iets af te remmen.
Bij verhoogd gevaar van een aanrijding wor-
den preventieve beschermingsmaatregelen
(PRE-SAFE®) (Ypagina 55) geactiveerd. Als in
het snelheidsbereik boven 30 km/h nog
steeds een gevaar van een aanrijding bestaat
en u niet zelf afremt, uitwijkt of duidelijk gas
geeft, kan een zelfstandige remming tot een
noodstop plaatsvinden. De automatische
noodstop vindt pas direct voor een niet meer
te vermijden ongeval plaats.
Alarmsystemen
Wegrijblokkering
De wegrijblokkering voorkomt dat de auto
zonder passende sleutel kan worden gestart.
XInschakelen met sleutel: De sleutel uit
het contactslot verwijderen.
XInschakelen met KEYLESS GO: Het con-
tact uitschakelen en het bestuurderspor-
tier openen.
XUitschakelen: Het contact inschakelen.
Als u de auto verlaat, deze altijd vergrendelen
en de sleutel meenemen. Als de sleutel in de
Alarmsystemen 79
Veiligheid
Z
auto achterblijft, kan iedereen de motor star-
ten.
iAls de motor wordt gestart, is de wegrij-
blokkering altijd uitgeschakeld.
EDW (inbraak-diefstal-alarmsysteem)
XInschakelen: De auto vergrendelen met de
sleutel of met KEYLESS GO.
Controlelampje :knippert. Het alarmsys-
teem wordt na circa 15 seconden inge-
schakeld.
XUitschakelen: De auto ontgrendelen met
de sleutel of met KEYLESS GO.
Als het inbraak-diefstal-alarmsysteem is inge-
schakeld, wordt een akoestisch en optisch
alarm geactiveerd bij het openen van:
Reen portier
Rde auto met de noodsleutel
Rde achterklep
Rde motorkap.
XAlarm met sleutel beëindigen: Toets
%of &op de sleutel indrukken.
Het alarm stopt.
of
XDe sleutel in het contactslot steken.
Het alarm stopt.
XAlarm met KEYLESS GO beëindigen: De
buitenste portierhandgreep vastpakken.
Daarbij moet de sleutel zich buiten de auto
bevinden.
Het alarm stopt.
of
XDe start-stop-toets op het dashboard
indrukken. Daarbij moet de sleutel zich in
de auto bevinden.
Het alarm stopt.
Het alarm blijft ook ingeschakeld als de reden
voor het alarm direct weer wordt opgeheven,
bijvoorbeeld door een geopend portier direct
weer te sluiten.
Wegsleepbeveiliging
Functie
Als de wegsleepbeveiliging is geactiveerd en
de hellingshoek van de auto wijzigt zich,
treedt een optisch en akoestisch alarm in
werking. Dit kan het geval zijn, wanneer bij-
voorbeeld de auto aan een kant omhoogge-
bracht wordt.
Inschakelen
XErop letten dat:
Rde portieren gesloten zijn
Rde achterklep gesloten is.
Alleen dan wordt de wegsleepbeveiliging
ingeschakeld.
XDe auto met de sleutel of met KEYLESS GO
vergrendelen.
De wegsleepbeveiliging wordt na circa
30 seconden ingeschakeld.
Uitschakelen
XUitschakelen: De auto ontgrendelen met
de sleutel of met KEYLESS GO.
De wegsleepbeveiliging wordt automatisch
uitgeschakeld.
80 Alarmsystemen
Veiligheid
Deactiveren
XDe sleutel uit het contactslot verwijderen.
XToets :indrukken.
Controlelampje ;gaat kortstondig bran-
den.
XDe auto met de sleutel of met KEYLESS GO
vergrendelen.
De wegsleepbeveiliging is uitgeschakeld
De wegsleepbeveiliging blijft zo lang uitge-
schakeld, tot:
Rde auto opnieuw wordt ontgrendeld en
Reen portier geopend en weer gesloten
wordt en
Rde auto weer wordt vergrendeld.
Om vals alarm te voorkomen, de wegsleep-
beveiliging uitschakelen als de auto wordt
vergrendeld en:
Rgetransporteerd
Rwordt vervoerd, bijvoorbeeld met een veer-
boot of transporter
Rop een beweeglijke ondergrond wordt
geparkeerd, bijvoorbeeld in een etagega-
rage.
Interieurbeveiliging
Functie
Bij ingeschakelde interieurbeveiliging wordt
een optisch en akoestisch alarm geactiveerd,
wanneer een beweging in het interieur wordt
herkend. Dit kan het geval zijn, wanneer bij-
voorbeeld iemand in het interieur grijpt.
Inschakelen
XErop letten dat:
Rde zijruiten gesloten zijn
Rhet schuifdak gesloten is
Rgeen voorwerpen (bijvoorbeeld mascot-
tes) aan de binnenspiegel of aan de hand-
grepen aan het dak hangen.
Hierdoor wordt een vals alarm voorkomen.
XErop letten dat:
Rde portieren gesloten zijn
Rhet schuifdak gesloten is
Rde achterklep gesloten is.
Alleen dan wordt de interieurbeveiliging
ingeschakeld.
XDe auto met de sleutel of met KEYLESS GO
vergrendelen.
De interieurbeveiliging wordt na circa
30 seconden ingeschakeld.
Uitschakelen
XDe auto ontgrendelen met de sleutel of via
KEYLESS GO.
De interieurbeveiliging wordt automatisch
uitgeschakeld.
Deactiveren
XDe sleutel uit het contactslot verwijderen.
XToets :indrukken.
Controlelampje ;knippert kortstondig.
XDe auto met de sleutel of met KEYLESS GO
vergrendelen.
De interieurbeveiliging is uitgeschakeld.
Alarmsystemen 81
Veiligheid
Z
De interieurbeveiliging blijft zo lang uitge-
schakeld, tot:
Rde auto opnieuw wordt ontgrendeld en
Reen portier geopend en weer gesloten
wordt en
Rde auto weer wordt vergrendeld.
Om vals alarm te voorkomen, de interieurbe-
veiliging uitschakelen als de auto wordt ver-
grendeld en:
Rpersonen of dieren in de auto achterblijven
Rde zijruiten geopend blijven
Rhet schuifdak geopend blijft.
iAlleen voor het Verenigd Koninkrijk:
De auto is met een extra portiervergrende-
ling uitgerust. Als de auto met de sleutel of
met KEYLESS GO is vergrendeld, kunnen de
portieren niet van binnen uit worden
geopend (Ypagina 91). De interieurbe-
veiliging uitschakelen voordat de auto
wordt vergrendeld. De portieren kunnen
dan van binnen uit worden geopend, nadat
de auto van buitenaf is vergrendeld. De
"Belangrijke veiligheidsvoorschriften" in
acht nemen (Ypagina 90).
82 Alarmsystemen
Veiligheid
Wetenswaardigheden ......................... 84
Sleutel .................................................. 84
Portieren .............................................. 90
Bagageruimte ...................................... 93
Zijruiten ................................................ 98
Schuifdak ........................................... 102
83
Openen en sluiten
Wetenswaardigheden
iDeze handleiding beschrijft alle modellen
en standaard- en speciale uitrustingen van
de auto die op het tijdstip van de redactie-
sluiting van deze handleiding verkrijgbaar
waren. Landspecifieke afwijkingen zijn ook
mogelijk. In acht nemen dat de auto niet
met alle beschreven functies kan zijn uit-
gerust. Dit betreft ook veiligheidsrelevante
systemen en functies.
iDe informatie over gekwalificeerde werk-
plaatsen lezen (Ypagina 27).
Sleutel
Belangrijke veiligheidsvoorschriften
Alleen voor het Verenigd Koninkrijk:
GWAARSCHUWING
Wanneer de extra portiervergrendeling geac-
tiveerd is, kunnen de portieren niet meer van
binnen uit geopend worden. Wanneer zich dan
personen in de auto bevinden, kunnen deze
de auto niet meer verlaten, bijvoorbeeld in
gevaarlijke situaties. Er bestaat gevaar voor
letsel!
Personen, in het bijzonder kinderen, oudere
mensen of hulpbehoevende personen nooit
zonder toezicht in de auto achterlaten. De
extra portiervergrendeling activeren als zich
personen in de auto bevinden.
Als de auto van buitenaf is vergrendeld, is
standaard de functie extra portiervergrende-
ling geactiveerd. De portieren kunnen dan
niet van binnen uit worden geopend. De extra
portiervergrendeling kan worden gedeacti-
veerd door de interieurbeveiliging te deacti-
veren (Ypagina 81). De portieren kunnen dan
van binnen uit worden geopend, nadat de
auto van buitenaf is vergrendeld. Door het van
binnen uit openen wordt het inbraak-diefstal-
alarmsysteem geactiveerd. Alarm beëindigen
(Ypagina 80).
Voor alle landen:
GWAARSCHUWING
Wanneer kinderen zonder toezicht in de auto
achterblijven, kunnen deze:
Rportieren openen en daardoor andere per-
sonen of verkeersdeelnemers in gevaar
brengen
Ruitstappen en door het verkeer worden
gegrepen
Ruitrusting van de auto bedienen en bijvoor-
beeld bekneld raken.
Bovendien kunnen de kinderen de auto in
beweging zetten, door bijvoorbeeld:
Rde parkeerrem vrij te zetten
Rde automatische transmissie uit parkeer-
stand P te schakelen of de handgescha-
kelde versnellingsbak in de neutraalstand
te zetten
Rde motor te starten.
Er bestaat gevaar voor letsel en ongevallen!
Bij het verlaten van de auto altijd de sleutel
meenemen en de auto vergrendelen. Kinde-
ren en dieren nooit zonder toezicht in de auto
achterlaten. De sleutels bewaren op een voor
kinderen onbereikbare plaats.
GWaarschuwing
Als personen in het bijzonder kinderen
langdurig aan hoge of lage temperaturen wor-
den blootgesteld, bestaat gevaar voor letsel
of zelfs levensgevaar! Personen in het bij-
zonder kinderen nooit zonder toezicht in het
voertuig achterlaten.
GWAARSCHUWING
Wanneer zware of grote voorwerpen aan de
sleutel worden bevestigd, kan de sleutel tij-
dens het rijden ongewild in het contactslot
draaien. Daardoor kan de motor bijvoorbeeld
abrupt worden afgezet. Er bestaat gevaar voor
ongevallen!
Geen zware of grote voorwerpen aan de sleu-
tel bevestigen. Bijvoorbeeld een grote sleu-
telbos verwijderen voordat de sleutel in het
contactslot wordt gestoken.
84 Sleutel
Openen en sluiten
!De sleutel uit de buurt van sterke magne-
tische velden houden. Anders kan de
afstandsbedieningsfunctie worden bescha-
digd.
Sterke magnetische velden kunnen bij-
voorbeeld optreden in de buurt van hoog-
spanningsinstallaties.
De sleutel niet bewaren:
Rbij elektronische apparatuur zoals een
mobiele telefoon of een andere sleutel
Rbij metalen voorwerpen zoals munten of
metaalfolie
Rin metalen voorwerpen zoals een metalen
koffer.
Dit kan de werking van de sleutel nadelig
beïnvloeden.
Sleutelfuncties
:&Auto vergrendelen
;FAchterklep ontgrendelen
=%Auto ontgrendelen
XCentraal ontgrendelen: De toets %
indrukken.
Als de auto niet binnen circa 40 seconden
na het ontgrendelen wordt geopend:
Rwordt de auto weer vergrendeld
Rwordt het alarmsysteem weer geacti-
veerd.
XCentraal vergrendelen: Vergrendelings-
toets &indrukken.
Met de sleutel worden centraal ver- en ont-
grendeld:
Rde portieren
Rde achterklep
Rde tankdopklep.
Bij het ontgrendelen knipperen de richting-
aanwijzers eenmaal, bij het vergrendelen
knipperen ze driemaal.
Het vergrendelen kan ook met een akoestisch
signaal worden bevestigd. Het akoestisch sig-
naal kan via de boordcomputer worden in- en
uitgeschakeld (Ypagina 266).
Als de omgevingsverlichting via de boord-
computer is ingeschakeld (Ypagina 264),
gaat deze bij duisternis eveneens branden.
KEYLESS GO
Algemene aanwijzingen
In acht nemen dat elke inzittende van de auto
de motor kan starten als zich een KEYLESS
GO-sleutel in de auto bevindt.
Centraal ver- en ontgrendelen
Met KEYLESS GO kan de auto worden ver- en
ontgrendeld en worden gestart. Hiertoe de
sleutel bij u dragen. De functies van KEYLESS
GO kunnen met die van een gewone sleutel
worden gecombineerd. De auto kan bijvoor-
beeld met KEYLESS GO worden ontgrendeld,
en worden vergrendeld met de toets &op
de sleutel.
Bij het ver- of ontgrendelen met de KEYLESS
GO mag de afstand van de sleutel tot de
betreffende portierhandgreep niet groter dan
1 m zijn.
Sleutel 85
Openen en sluiten
Z
Door een kortstondige radiografische verbin-
ding tussen auto en sleutel wordt gecontro-
leerd, of zich een geldige sleutel in of aan de
auto bevindt. Dit gebeurt bijvoorbeeld:
Rbij het aanraken van de buitenste portier-
handgreep
Rtijdens het starten van de motor
Rtijdens het rijden.
XAuto ontgrendelen: De binnenzijde van
de portierhandgreep aanraken.
XAuto vergrendelen: Sensorvlak :aanra-
ken.
XComfortsluiten: Het verdiepte sensor-
vlak ;lang aanraken.
Meer informatie over het comfortsluiten
(Ypagina 100).
XAchterklep ontgrendelen: Aan de hand-
greep van de achterklep trekken.
Alleen de achterklep van de auto wordt ont-
grendeld.
Instelling van het sluitsysteem wijzi-
gen
De instelling van het sluitsysteem kan worden
gewijzigd. Dan worden bij het ontgrendelen
van de auto alleen het bestuurdersportier en
de tankdopklep ontgrendeld. Dit kan nuttig
zijn als u veel alleen onderweg bent.
XInstelling wijzigen: Circa zes seconden
tegelijkertijd de toetsen %en &op
de sleutel indrukken, tot het batterijcon-
trolelampje tweemaal knippert
(Ypagina 88).
iAls de instelling van het sluitsysteem bin-
nen het ontvangstgebied van de auto wordt
gewijzigd, leidt het indrukken van de toets
&of %overeenkomstig:
Rtot het vergrendelen of
Rtot het ontgrendelen van de auto.
Nu werkt de sleutel als volgt:
XBestuurdersportier ontgrendelen: Een-
maal de toets %indrukken.
XCentraal ontgrendelen: Tweemaal de
toets %indrukken.
XCentraal vergrendelen: De vergrende-
lingstoets &indrukken.
Bij de KEYLESS GO wijzigt de functie als volgt:
XBestuurdersportier ontgrendelen: De
portierhandgreep van het bestuurderspor-
tier aanraken.
XCentraal ontgrendelen: De binnenzijde
van de portierhandgreep van het passa-
giersportier of van een van de achterpor-
tieren aanraken.
XCentraal vergrendelen: Het buitenste
sensorvlak van een van de portierhandgre-
pen aanraken.
XFabrieksinstelling herstellen: Circa 6
seconden tegelijkertijd de toetsen %en
&indrukken, tot het batterijcontrole-
lampje tweemaal knippert (Ypagina 88).
Noodsleutel
Algemene aanwijzingen
Als de auto niet meer met de sleutel kan wor-
den ver- of ontgrendeld, de noodsleutel
gebruiken.
Als het bestuurdersportier of de achterklep
met de noodsleutel wordt ontgrendeld en ver-
volgens wordt geopend, wordt het inbraak-
diefstal-alarmsysteem geactiveerd
(Ypagina 80).
86 Sleutel
Openen en sluiten
Het alarm kan op meerdere manieren worden
beëindigd:
XAlarm met sleutel beëindigen: De toets
%of &van de sleutel indrukken.
of
XDe sleutel in het contactslot steken.
of
XAlarm met KEYLESS GO beëindigen: De
start-stop-toets in het contactslot indruk-
ken. Daarbij moet de sleutel zich in de auto
bevinden.
of
XDe auto met de KEYLESS GO ver- of ont-
grendelen. Daarbij moet de sleutel zich bui-
ten de auto bevinden.
Als de auto met de noodsleutel wordt ont-
grendeld, wordt de tankdopklep niet automa-
tisch ontgrendeld.
XTankdopklep ontgrendelen: De sleutel in
het contactslot steken.
Noodsleutel verwijderen
XOntgrendelingsschuif :in de richting van
de pijl schuiven en tegelijkertijd noodsleu-
tel ;volledig uit de sleutel trekken.
Meer informatie over:
Rontgrendelen van het bestuurdersportier
(Ypagina 92)
Rontgrendelen van de bagageruimte
(Ypagina 97)
Rontgrendelen van de achterklep
(Ypagina 98)
Rvergrendelen van de auto (Ypagina 93).
Noodsleutel aanbrengen
XDe noodsleutel ;volledig in de sleutel
schuiven, tot deze vergrendelt en ontgren-
delingsschuif :weer in de basisstand is.
Batterij van de sleutel
Belangrijke veiligheidsvoorschriften
GWAARSCHUWING
Batterijen bevatten giftige en agressieve stof-
fen. Wanneer batterijen ingeslikt worden, kan
dit tot ernstige gezondheidsschade leiden. Er
dreigt levensgevaar!
Batterijen bewaren op een voor kinderen
onbereikbare plaats. Wanneer batterijen
ingeslikt zijn, direct naar een arts gaan.
HMilieu-aanwijzing
Batterijen bevatten schade-
lijke stoffen. Het is bij wet
verboden batterijen samen
met het huisvuil af te voeren.
Ze moeten afzonderlijk wor-
den ingezameld en op mili-
euvriendelijke wijze worden
afgevoerd.
Batterijen op milieuvriende-
lijke wijze afvoeren! Lege
batterijen bij een gekwalifi-
ceerde werkplaats of bij de
daarvoor bestemde plaatsen
inleveren.
Mercedes-Benz adviseert de batterijen te
laten vervangen bij een gekwalificeerde werk-
plaats.
Sleutel 87
Openen en sluiten
Z
Batterij controleren
XDe toets &of %indrukken.
Als het batterijcontrolelampje :kort gaat
branden, is de batterij in orde.
Als het batterijcontrolelampje :niet kort
gaat branden, is de batterij leeg.
XDe batterij vervangen (Ypagina 88).
iAls de batterij van de sleutel binnen het
ontvangstgebied van de auto wordt gecon-
troleerd, leidt het indrukken van de toets
&of %overeenkomstig:
Rtot het vergrendelen of
Rtot het ontgrendelen van de auto.
iDe batterij is verkrijgbaar bij elke gekwa-
lificeerde werkplaats.
Batterij vervangen
Er is één 3V-knoopcel van het type CR 2025
nodig.
XDe noodsleutel uit de sleutel trekken
(Ypagina 87).
XNoodsleutel ;in de richting van de pijl in
de opening van de sleutel drukken, tot bat-
terijdeksel :opent. Hierbij batterijdek-
sel :niet dichtdrukken.
XBatterijdeksel :verwijderen.
XDe sleutel kloppen tegen de binnenzijde
van de hand, tot batterij =uit de sleutel
valt.
XDe nieuwe batterij met de pluspool omhoog
aanbrengen. Hiervoor een pluisvrije doek
gebruiken.
XHet oppervlak van de batterij moet vrij van
pluisjes, vet of andere verontreinigingen
zijn.
XBatterijdeksel :van het batterijenvak met
de voorste lippen eerst in het huis aanbren-
gen en dichtdrukken.
XDe noodsleutel ;in de sleutel aanbren-
gen.
XDe werking van alle toetsen in de sleutel
controleren.
88 Sleutel
Openen en sluiten
Problemen met de sleutel
Probleem Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
De auto kan met de
sleutel niet meer wor-
den ver- of ontgren-
deld.
De batterij van de sleutel is zwak of leeg.
XDe batterij van de sleutel controleren (Ypagina 88) en zo nodig
vervangen (Ypagina 88).
Als dit niet lukt:
XDe auto met de noodsleutel ontgrendelen (Ypagina 92) of
vergrendelen (Ypagina 93).
De sleutel is defect.
XDe auto met de noodsleutel ontgrendelen (Ypagina 92) of
vergrendelen (Ypagina 93).
XDe sleutel bij een gekwalificeerde werkplaats laten controleren.
De auto kan niet meer
met de KEYLESS GO
worden ver- of ontgren-
deld.
De batterij van de sleutel is zwak of leeg.
XDe batterij van de sleutel controleren (Ypagina 88) en zo nodig
vervangen (Ypagina 88).
Als dit niet lukt:
XDe auto met de noodsleutel ontgrendelen (Ypagina 92) of
vergrendelen (Ypagina 93).
Een sterke radiobron veroorzaakt een storing.
XDe auto met de noodsleutel ontgrendelen (Ypagina 92) of
vergrendelen (Ypagina 93).
De KEYLESS GO is defect.
XDe auto met de afstandsbedieningsfunctie van de sleutel ver-
of ontgrendelen.
XDe auto en de sleutel bij een gekwalificeerde werkplaats laten
controleren.
Als de auto ook niet met de afstandsbedieningsfunctie kan worden
ver- of ontgrendeld:
XDe auto met de noodsleutel ontgrendelen (Ypagina 92) of
vergrendelen (Ypagina 93).
XDe auto en de sleutel bij een gekwalificeerde werkplaats laten
controleren.
U heeft een sleutel ver-
loren.
XDe sleutel bij een gekwalificeerde werkplaats laten blokkeren.
XHet verlies direct aan uw verzekeringsmaatschappij melden.
XZo nodig de mechanische sloten laten vervangen.
U heeft de noodsleutel
verloren.
XHet verlies direct aan uw verzekeringsmaatschappij melden.
XZo nodig de mechanische sloten laten vervangen.
Sleutel 89
Openen en sluiten
Z
Probleem Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
De motor kan niet met
de sleutel worden
gestart.
De boordnetspanning is te laag.
XNiet noodzakelijke verbruikers, zoals de stoelverwarming of de
interieurverlichting, uitschakelen en opnieuw proberen de
motor te starten.
Als dit niet lukt:
XDe startaccu controleren en zo nodig opladen (Ypagina 370).
of
XStarthulp ontvangen (Ypagina 372).
of
XContact opnemen met een gekwalificeerde werkplaats.
De motor kan niet met
de KEYLESS GO wor-
den gestart. De sleutel
bevindt zich in de auto.
De auto is vergrendeld.
XDe auto ontgrendelen en opnieuw proberen de auto te starten.
Een sterke radiobron veroorzaakt een storing.
XDe auto met de sleutel in het contactslot starten.
Portieren
Belangrijke veiligheidsvoorschriften
Alleen voor het Verenigd Koninkrijk:
GWAARSCHUWING
Wanneer de extra portiervergrendeling geac-
tiveerd is, kunnen de portieren niet meer van
binnen uit geopend worden. Wanneer zich dan
personen in de auto bevinden, kunnen deze
de auto niet meer verlaten, bijvoorbeeld in
gevaarlijke situaties. Er bestaat gevaar voor
letsel!
Personen, in het bijzonder kinderen, oudere
mensen of hulpbehoevende personen nooit
zonder toezicht in de auto achterlaten. De
extra portiervergrendeling activeren als zich
personen in de auto bevinden.
Als de auto van buitenaf is vergrendeld, is
standaard de functie extra portiervergrende-
ling geactiveerd. De portieren kunnen dan
niet van binnen uit worden geopend. De extra
portiervergrendeling kan worden gedeacti-
veerd door de interieurbeveiliging te deacti-
veren (Ypagina 81). De portieren kunnen dan
van binnen uit worden geopend, nadat de
auto van buitenaf is vergrendeld. Door het van
binnen uit openen wordt het inbraak-diefstal-
alarmsysteem geactiveerd. Alarm beëindigen
(Ypagina 80).
Voor alle landen:
GWAARSCHUWING
Wanneer kinderen zonder toezicht in de auto
achterblijven, kunnen deze:
Rportieren openen en daardoor andere per-
sonen of verkeersdeelnemers in gevaar
brengen
Ruitstappen en door het verkeer worden
gegrepen
Ruitrusting van de auto bedienen en bijvoor-
beeld bekneld raken.
Bovendien kunnen de kinderen de auto in
beweging zetten, door bijvoorbeeld:
Rde parkeerrem vrij te zetten
Rde automatische transmissie uit parkeer-
stand P te schakelen of de handgescha-
90 Portieren
Openen en sluiten
kelde versnellingsbak in de neutraalstand
te zetten
Rde motor te starten.
Er bestaat gevaar voor letsel en ongevallen!
Bij het verlaten van de auto altijd de sleutel
meenemen en de auto vergrendelen. Kinde-
ren en dieren nooit zonder toezicht in de auto
achterlaten. De sleutels bewaren op een voor
kinderen onbereikbare plaats.
GWaarschuwing
Als personen in het bijzonder kinderen
langdurig aan hoge of lage temperaturen wor-
den blootgesteld, bestaat gevaar voor letsel
of zelfs levensgevaar! Personen in het bij-
zonder kinderen nooit zonder toezicht in het
voertuig achterlaten.
Bagage of lading bij voorkeur in de bagage-
ruimte onderbrengen. De richtlijnen met
betrekking tot belading in acht nemen
(Ypagina 314).
Portieren van binnen uit ontgrendelen
en openen
Voor alle landen behalve het Verenigd
Koninkrijk: Ook een vergrendeld portier kan
van binnen uit worden geopend. Als de auto
met de sleutel of met de KEYLESS GO ver-
grendeld is, wordt bij het van binnen uit ope-
nen van een portier het inbraak-diefstal-
alarmsysteem geactiveerd. Alarm beëindigen
(Ypagina 80).
Alleen voor het Verenigd Koninkrijk: Als de
auto van buitenaf is vergrendeld, is standaard
de functie extra portiervergrendeling geacti-
veerd. De portieren kunnen dan niet van bin-
nen uit worden geopend. De extra portierver-
grendeling kan worden gedeactiveerd door
de interieurbeveiliging te deactiveren
(Ypagina 81). De portieren kunnen dan van
binnen uit worden geopend, nadat de auto
van buitenaf is vergrendeld. Door het van bin-
nen uit openen wordt het inbraak-diefstal-
alarmsysteem geactiveerd. Alarm beëindigen
(Ypagina 80).
Voor alle landen: De achterportieren kunnen
alleen van binnen uit worden geopend, als de
kinderbeveiliging (Ypagina 70) niet is inge-
schakeld.
XAan portierhandgreep ;trekken.
Bij een portier dat is vergrendeld, komt
grendelknop :omhoog. Het portier is ont-
grendeld en kan worden geopend.
Van binnen uit centraal ver- en ont-
grendelen
De auto kan van binnen uit centraal worden
ver- of ontgrendeld.
XOntgrendelen: Toets :indrukken.
XVergrendelen: Toets ;indrukken.
De auto wordt vergrendeld als alle portie-
ren gesloten zijn.
De tankdopklep wordt hierbij niet ver- of ont-
grendeld.
Portieren 91
Openen en sluiten
Z
Als de auto met de sleutel of met de KEYLESS
GO is vergrendeld, kan de auto niet van bin-
nen uit centraal worden ontgrendeld.
Voor alle landen behalve het Verenigd
Koninkrijk: Ook een vergrendeld portier kan
van binnen uit worden geopend.
Alleen voor Verenigd Koninkrijk: Een ver-
grendeld portier kan alleen van binnen uit
worden geopend, als de extra portiervergren-
deling gedeactiveerd is. De extra portierver-
grendeling kan worden gedeactiveerd door
de interieurbeveiliging te deactiveren
(Ypagina 81).
Voor alle landen: De achterportieren kunnen
alleen van binnen uit worden geopend, als de
kinderbeveiliging (Ypagina 70) niet is inge-
schakeld.
Wanneer de auto met de vergrendelingstoets
voor de centrale vergrendeling of automa-
tisch vergrendeld is en een portier van binnen
uit geopend wordt:
Rwordt de complete auto ontgrendeld, als
deze hiervoor volledig ontgrendeld was
Rwordt alleen het portier, dat van binnen uit
geopend wordt, ontgrendeld, als hiervoor
alleen het bestuurdersportier ontgrendeld
was.
Automatische vergrendeling
XUitschakelen: Toets :circa vijf secon-
den indrukken, tot een waarschuwingssig-
naal klinkt.
XInschakelen: Toets ;circa vijf seconden
indrukken, tot een waarschuwingssignaal
klinkt.
iAls een van de beide toetsen wordt inge-
drukt en er klinkt geen waarschuwingssig-
naal, is de betreffende instelling reeds
geselecteerd.
De auto wordt automatisch vergrendeld als
het contact is ingeschakeld en de wielen
draaien.
U kunt daarom worden buitengesloten, als:
Rde auto wordt aangeduwd
Rde auto wordt gesleept
Rde auto zich op een rollentestbank bevindt.
De automatische vergrendeling kan ook met
de boordcomputer worden uit- of ingescha-
keld (Ypagina 265).
Bestuurdersportier ontgrendelen
(noodsleutel)
Als de auto niet meer met de sleutel kan wor-
den ontgrendeld, de noodsleutel gebruiken.
XDe noodsleutel uit de sleutel trekken
(Ypagina 87).
XDe noodsleutel tot de aanslag in het slot
van het bestuurdersportier schuiven.
92 Portieren
Openen en sluiten
XDe noodsleutel linksom in stand 1
draaien.
Het portier is ontgrendeld.
iBij auto's met rechts stuur de noodsleutel
rechtsom draaien.
XDe noodsleutel terugdraaien en verwijde-
ren.
XDe noodsleutel in de sleutel aanbrengen.
Als het bestuurdersportier of de achterklep
met de noodsleutel wordt ontgrendeld en ver-
volgens wordt geopend, wordt het inbraak-
diefstal-alarmsysteem geactiveerd
(Ypagina 80).
Auto vergrendelen (noodsleutel)
Als de auto niet meer met de sleutel kan wor-
den vergrendeld, de noodsleutel gebruiken.
XHet bestuurdersportier openen.
XHet passagiersportier, de achterportieren
en de achterklep sluiten.
XDe vergrendelingstoets indrukken
(Ypagina 91).
XDe grendelknoppen in het passagierspor-
tier en de achterportieren mogen niet meer
zichtbaar zijn. Zo nodig de grendelknoppen
met de hand omlaagdrukken.
XHet bestuurdersportier sluiten.
XDe noodsleutel uit de sleutel trekken
(Ypagina 87).
XDe noodsleutel tot de aanslag in het slot
van het bestuurdersportier schuiven.
XDe noodsleutel tot de aanslag linksom in
stand 1draaien.
iBij auto's met rechts stuur de noodsleutel
linksom draaien.
XDe noodsleutel terugdraaien en verwijde-
ren.
XDe portieren en de achterklep moeten ver-
grendeld zijn; dit controleren.
XDe noodsleutel in de sleutel aanbrengen.
Bagageruimte
Belangrijke veiligheidsvoorschriften
GWAARSCHUWING
Verbrandingsmotoren stoten giftige uitlaat-
gassen uit, zoals koolmonoxide. Wanneer de
achterklep als de motor draait geopend is, in
het bijzonder tijdens het rijden, kunnen uit-
laatgassen het interieur binnendringen. Er
bestaat vergiftigingsgevaar!
Vóór het openen van de achterklep altijd de
motor afzetten. Nooit met een geopende ach-
terklep rijden.
GWaarschuwing
Als personen in het bijzonder kinderen
langdurig aan hoge of lage temperaturen wor-
den blootgesteld, bestaat gevaar voor letsel
of zelfs levensgevaar! Personen in het bij-
zonder kinderen nooit zonder toezicht in het
voertuig achterlaten.
!De achterklep klapt bij het openen
omhoog en naar achteren. Daarom erop
letten dat er voldoende ruimte boven en
achter de achterklep is.
iOpeningsmaten van de achterklep
(Ypagina 427).
Bagage of lading bij voorkeur in de bagage-
ruimte onderbrengen. De richtlijnen met
betrekking tot belading in acht nemen
(Ypagina 314).
De sleutels niet in de bagageruimte laten lig-
gen. Anders kunt u zich buitensluiten.
Bagageruimte 93
Openen en sluiten
Z
Auto's zonder afstandsbediening achter-
klep sluiten: U kunt de achterklep:
Rhandmatig van buitenaf openen en sluiten
Rautomatisch van buitenaf openen
Rautomatisch van binnen uit openen
Rmet de noodsleutel ontgrendelen.
Auto's met afstandsbediening achterklep
sluiten: U kunt de achterklep:
Rhandmatig van buitenaf openen en sluiten
Rautomatisch van buitenaf openen en slui-
ten
Rautomatisch van binnen uit openen en slui-
ten
Rmet de noodsleutel ontgrendelen.
CLS Shooting Brake: U kunt:
Rde achterklep handmatig van buitenaf ope-
nen en sluiten
Rde achterklep automatisch van buitenaf
openen en sluiten
Rde achterklep automatisch van binnen uit
openen en sluiten
Rde openingshoek van achterklep begren-
zen
Rde achterklep met de noodsleutel ontgren-
delen.
Anti-inklemfunctie van de achterklep
De achterklep is uitgerust met een automati-
sche anti-inklemfunctie. Deze reageert als
een solide object de achterklep tijdens de
sluitprocedure hindert of belemmert. De ach-
terklep opent weer automatisch. De automa-
tische anti-inklemfunctie is echter slechts
een hulpmiddel en is geen vervanging van uw
oplettendheid tijdens het sluiten van de baga-
geruimte.
GWAARSCHUWING
De anti-inklemfunctie reageert niet:
Rop zachte, lichte en dunne objecten, bij-
voorbeeld kleine vingers
Rop de laatste 8 mm van de sluitweg.
Daardoor kan de anti-inklemfunctie het
inklemmen in deze situaties niet voorkomen.
Er bestaat gevaar voor letsel!
Bij het sluiten controleren, of zich geen
lichaamsdelen in het sluitgebied bevinden.
Wanneer iemand bekneld raakt:
Rtoets Fop de sleutel indrukken, of
Rde afstandsbedieningstoets op het
bestuurdersportier indrukken, of
Rde sluit- of vergrendelingstoets in de ach-
terklep indrukken, of
Raan de handgreep van de achterklep trek-
ken.
Van buitenaf openen en sluiten
Openen
Handgreep (voorbeeld CLS Coupé)
XToets %in de sleutel indrukken.
XCLS Coupé: Aan handgreep :trekken.
XDe achterklep omhoogbrengen.
CLS Shooting Brake: Wanneer aan hand-
greep :wordt getrokken en deze vervolgens
wordt vastgehouden, kan de achterklep
handmatig worden geopend. Als de hand-
greep wordt losgelaten, opent de achterklep
automatisch.
94 Bagageruimte
Openen en sluiten
Sluiten
Handgreepkom (voorbeeld CLS Coupé)
XDe achterklep aan handgreepkom :
omlaagtrekken.
XCLS Shooting Brake: De achterklep in het
slot laten vallen.
XDe auto zo nodig met toets &van sleutel
(Ypagina 85) of met de KEYLESS GO ver-
grendelen (Ypagina 85).
iAls een KEYLESS GO-sleutel in de baga-
geruimte wordt herkend, kan de achterklep
niet worden vergrendeld.
De achterklep opent dan weer.
Automatisch van buitenaf openen en
sluiten
Belangrijke veiligheidsvoorschriften
Alleen voor het Verenigd Koninkrijk:
GWAARSCHUWING
Wanneer de extra portiervergrendeling geac-
tiveerd is, kunnen de portieren niet meer van
binnen uit geopend worden. Wanneer zich dan
personen in de auto bevinden, kunnen deze
de auto niet meer verlaten, bijvoorbeeld in
gevaarlijke situaties. Er bestaat gevaar voor
letsel!
Personen, in het bijzonder kinderen, oudere
mensen of hulpbehoevende personen nooit
zonder toezicht in de auto achterlaten. De
extra portiervergrendeling activeren als zich
personen in de auto bevinden.
Als de auto van buitenaf is vergrendeld, is
standaard de functie extra portiervergrende-
ling geactiveerd. De portieren kunnen dan
niet van binnen uit worden geopend. De extra
portiervergrendeling kan worden gedeacti-
veerd door de interieurbeveiliging te deacti-
veren (Ypagina 81). De portieren kunnen dan
van binnen uit worden geopend, nadat de
auto van buitenaf is vergrendeld. Door het van
binnen uit openen wordt het inbraak-diefstal-
alarmsysteem geactiveerd. Alarm beëindigen
(Ypagina 80).
Voor alle landen:
GWAARSCHUWING
Bij het automatisch sluiten van de achterklep
kunnen lichaamsdelen bekneld raken. Boven-
dien kunnen er zich personen in het sluitge-
bied bevinden of tijdens het sluiten in het
sluitgebied komen, bijvoorbeeld kinderen. Er
bestaat gevaar voor letsel!
Tijdens het sluiten mag niemand zich in de
omgeving van het sluitgebied bevinden; dit
controleren.
Om het sluiten te stoppen, een van de vol-
gende mogelijkheden gebruiken:
RToets Fop de sleutel indrukken.
RDe afstandsbedieningstoets op het
bestuurdersportier indrukken.
RDe sluit- of vergrendelingstoets op de ach-
terklep indrukken.
RAan de handgreep in de achterklep trekken.
!De achterklep klapt bij het openen
omhoog en naar achteren. Daarom erop
letten dat er voldoende ruimte boven en
achter de achterklep is.
iOpeningsmaten van de achterklep
(Ypagina 427).
Openen
De achterklep kan met de sleutel of met de
handgreep in de achterklep automatisch wor-
den geopend.
Bagageruimte 95
Openen en sluiten
Z
XToets Fin de sleutel zo lang indrukken,
tot de achterklep opent.
of
XBij ontgrendelde achterklep aan de hand-
greep van de achterklep trekken en direct
weer loslaten (Ypagina 94).
Sluiten
Sluit- en vergrendelingstoets (voorbeeld CLS
Coupé)
XSluiten: Sluittoets :in de achterklep
indrukken.
CLS Coupé met afstandsbediening ach-
terklep sluiten en KEYLESS GO: De achter-
klep kan worden gesloten en tegelijkertijd
kan de auto worden vergrendeld. De sleutel
moet zich daartoe achter de auto in het her-
kenningsgebied van de KEYLESS GO bevin-
den.
XVergrendelingstoets ;in de achterklep
indrukken.
De auto wordt vergrendeld als alle portie-
ren gesloten zijn.
CLS Shooting Brake: De achterklep kan wor-
den gesloten en tegelijkertijd kan de auto
worden vergrendeld. De sleutel moet zich
daartoe achter de auto in het herkenningsge-
bied van de KEYLESS GO bevinden.
XVergrendelingstoets ;in de achterklep
indrukken.
De auto wordt vergrendeld als alle portie-
ren gesloten zijn.
iAls alleen in de bagageruimte een KEY-
LESS GO sleutel wordt herkend, wordt de
achterklep na het sluiten weer geopend.
De achterklep blijft gesloten als een
tweede sleutel buiten de auto wordt her-
kend.
Automatisch van binnen uit openen
en sluiten
Belangrijke veiligheidsvoorschriften
GWAARSCHUWING
Bij het automatisch sluiten van de achterklep
kunnen lichaamsdelen bekneld raken. Boven-
dien kunnen er zich personen in het sluitge-
bied bevinden of tijdens het sluiten in het
sluitgebied komen, bijvoorbeeld kinderen. Er
bestaat gevaar voor letsel!
Tijdens het sluiten mag niemand zich in de
omgeving van het sluitgebied bevinden; dit
controleren.
Om het sluiten te stoppen, een van de vol-
gende mogelijkheden gebruiken:
RToets Fop de sleutel indrukken.
RDe afstandsbedieningstoets op het
bestuurdersportier indrukken.
RDe sluit- of vergrendelingstoets op de ach-
terklep indrukken.
RAan de handgreep in de achterklep trekken.
!De achterklep klapt bij het openen
omhoog en naar achteren. Daarom erop
letten dat er voldoende ruimte boven en
achter de achterklep is.
iOpeningsmaten van de achterklep
(Ypagina 427).
96 Bagageruimte
Openen en sluiten
Openen en sluiten
XOpenen: Aan de afstandsbedieningstoets
voor de achterklep :trekken, tot de ach-
terklep opent.
XSluiten (CLS Coupé): De afstandsbedie-
ningstoets voor de achterklep :indruk-
ken, tot de achterklep volledig gesloten is.
XSluiten (CLS Shooting Brake): De sleutel
in het contactslot in stand 1of 2draaien.
XDe afstandsbedieningstoets voor de ach-
terklep :aan de onderzijde indrukken, tot
de achterklep volledig gesloten is.
Tijdens de sluitprocedure klinkt een waar-
schuwingssignaal.
Als de auto stilstaat en ontgrendeld is, kan de
achterklep vanaf de bestuurdersstoel worden
geopend en gesloten.
Openingshoek van achterklep
begrenzen (CLS Shooting Brake)
Belangrijke veiligheidsvoorschriften
!Bij de instelling van de openingshoek erop
letten dat er voldoende ruimte boven de
geopende achterklep is. Anders kan de
achterklep worden beschadigd. Bij voor-
keur de openingshoek buiten begrenzen.
Inschakelen
De openingshoek van de achterklep kan wor-
den begrensd. Dit is mogelijk in de bovenste
openingshelft tot circa 20 cm vóór de eind-
aanslag.
XAchterklep openen: Aan de handgreep
van de achterklep trekken.
XOpeningsprocedure bij de gewenste
positie stoppen: De sluittoets
(Ypagina 95) in de achterklep indrukken of
opnieuw aan de buitenhandgreep van de
achterklep trekken.
XPositie opslaan: De sluittoets in de ach-
terklep indrukken en deze ingedrukt hou-
den, tot een kort waarschuwingssignaal
hoorbaar is.
De openingshoekbegrenzing is ingescha-
keld. Nu stopt de achterklep bij het openen
in de opgeslagen positie.
Uitschakelen
XDe sluittoets (Ypagina 95) indrukken en
ingedrukt houden, tot twee korte waar-
schuwingssignalen hoorbaar zijn.
Bagageruimte ontgrendelen (CLS
Coupé)
!De achterklep zwenkt bij het openen
omhoog. Daarom erop letten dat er vol-
doende ruimte boven de achterklep is.
Als de bagageruimte niet meer met de sleutel
of met de KEYLESS GO kan worden ontgren-
deld, kan de noodsleutel worden gebruikt.
Als de achterklep met de noodsleutel wordt
ontgrendeld en vervolgens wordt geopend,
wordt het inbraak-diefstal-alarmsysteem
geactiveerd (Ypagina 80).
XDe noodsleutel uit de sleutel trekken
(Ypagina 87).
XDe noodsleutel tot de aanslag in het ach-
terklepslot steken.
Bagageruimte 97
Openen en sluiten
Z
XDe noodsleutel van stand 1tot de aanslag
linksom in stand 2draaien.
De achterklep is ontgrendeld.
XDe noodsleutel in stand 1terugdraaien en
verwijderen.
XDe noodsleutel in de sleutel aanbrengen.
iAls u de auto vergrendelt (Ypagina 93),
wordt de bagageruimte eveneens vergren-
deld.
Noodontgrendeling achterklep (CLS
Shooting Brake)
Algemene aanwijzingen
!De achterklep klapt bij het openen
omhoog en naar achteren. Daarom erop
letten dat er voldoende ruimte boven en
achter de achterklep is.
iOpeningsmaten van de achterklep
(Ypagina 427).
Als de achterklep niet meer van buitenaf kan
worden geopend, kan de noodontgrendeling
aan de binnenzijde van de achterklep worden
gebruikt.
Openen
XHet bagagescherm verwijderen
(Ypagina 321).
XDe rugleuning achterin naar voren klappen
(Ypagina 318).
XDe noodsleutel uit de sleutel trekken
(Ypagina 86).
XNoodsleutel ;in de opening in de bekle-
ding :schuiven.
XNoodsleutel ;90° rechtsom draaien.
XNoodsleutel ;in de richting van de pijl
drukken en de achterklep openen.
XDe noodsleutel in de sleutel aanbrengen.
iAls u de auto vergrendelt (Ypagina 93),
wordt de bagageruimte eveneens vergren-
deld.
Zijruiten
Belangrijke veiligheidsvoorschriften
GWAARSCHUWING
Bij het openen van een zijruit kunnen
lichaamsdelen tussen de zijruit en het ruit-
frame getrokken worden of bekneld raken. Er
bestaat gevaar voor letsel!
Bij het openen controleren dat niemand de
zijruit aanraakt. Wanneer iemand bekneld
raakt, de toets direct loslaten of aan de toets
trekken om de zijruit weer te sluiten.
98 Zijruiten
Openen en sluiten
GWAARSCHUWING
Bij het sluiten van een zijruit kunnen lichaams-
delen in het sluitgebied bekneld raken. Er
bestaat gevaar voor letsel!
Bij het sluiten controleren dat zich geen
lichaamsdelen in het sluitgebied bevinden.
Wanneer iemand bekneld raakt, de toets
direct loslaten of aan op de toets drukken om
de zijruit weer te openen.
GWAARSCHUWING
Wanneer kinderen de zijruiten bedienen, kun-
nen deze bekneld raken, in het bijzonder wan-
neer ze zonder toezicht zijn. Er bestaat gevaar
voor letsel!
De kinderbeveiliging voor de zijruiten achterin
activeren. Bij het verlaten van de auto altijd
de sleutel meenemen en de auto vergrende-
len. Kinderen nooit zonder toezicht in de auto
achterlaten.
Anti-inklemfunctie van de zijruiten
De zijruiten zijn uitgerust met een automati-
sche anti-inklemfunctie. Indien een solide
object een van de zijruiten bij de sluitproce-
dure hindert of belemmert, gaat de zijruit
automatisch weer open. De automatische
anti-inklemfunctie is echter slechts een hulp-
middel en is geen vervanging van uw oplet-
tendheid tijdens het sluiten van een zijruit.
GWAARSCHUWING
De anti-inklemfunctie reageert niet:
Rop zachte, lichte en dunne objecten, bij-
voorbeeld kleine vingers
Rop de laatste 4 mm van de sluitweg
Rtijdens het initialiseren
Rbij het opnieuw handmatig sluiten van de
zijruit, direct na een automatische anti-
inklemming.
Daardoor kan de anti-inklemfunctie het
inklemmen in deze situaties niet voorkomen.
Er bestaat gevaar voor letsel!
Bij het sluiten controleren, of zich geen
lichaamsdelen in het sluitgebied bevinden.
Indien er iemand bekneld raakt, de schakelaar
indrukken om de zijruit weer te openen.
Zijruiten openen en sluiten
De toetsen voor alle zijruiten bevinden zich in
het bestuurdersportier. Bovendien bevindt
zich in elk portier een toets voor de betref-
fende zijruit.
De toetsen in het bestuurdersportier hebben
voorrang.
:Linksvoor
;Rechtsvoor
=Rechtsachter
?Linksachter
XDe sleutel in het contactslot in stand 1of
2draaien.
XHandmatig openen: De betreffende toets
indrukken en ingedrukt houden.
XVolledig openen: De betreffende toets tot
voorbij het drukpunt indrukken en loslaten.
De automatische beweging wordt gestart.
XHandmatig sluiten: Aan de betreffende
toets trekken en uitgetrokken houden.
XVolledig sluiten: Tot voorbij het drukpunt
aan de betreffende toets trekken.
De automatische beweging wordt gestart.
XAutomatische beweging onderbreken:
De betreffende toets opnieuw bedienen.
iAls de toets tot voorbij het drukpunt
wordt bediend, wordt een automatische
Zijruiten 99
Openen en sluiten
Z
beweging in de betreffende richting
gestart. Deze automatische beweging kan
worden gestopt door de toets opnieuw te
bedienen.
iDe zijruiten kunnen nog worden bediend
als de motor wordt afgezet en de sleutel uit
het contactslot wordt verwijderd. Deze
functie staat nog vijf minuten ter beschik-
king of totdat het bestuurders- of passa-
giersportier wordt geopend.
iAls de kinderbeveiliging voor de zijruiten
is ingeschakeld (Ypagina 70), is bediening
achterin van de zijruiten niet mogelijk.
Comfortopenen
Algemene aanwijzingen
De auto kan voor aanvang van de rit worden
geventileerd. Daartoe worden met de sleutel
tegelijkertijd de volgende functies uitge-
voerd:
Rontgrendelen van de auto
Ropenen van de zijruiten
Ropenen van het schuifdak
Rinschakelen van de stoelventilatie van de
bestuurdersstoel.
iDe functie "Comfortopenen" kan alleen
met de sleutel worden bediend. De sleutel
moet zich dichtbij de auto bevinden.
Comfortopenen
XToets %zo lang indrukken, tot de zijrui-
ten en het schuifdak de gewenste stand
hebben bereikt.
XComfortopenen onderbreken: Toets
%loslaten.
Comfortsluiten
Belangrijke veiligheidsvoorschriften
GWAARSCHUWING
Bij het comfortsluiten kunnen lichaamsdelen
in het sluitgebied van de zijruit en het schuif-
dak bekneld raken. Er bestaat gevaar voor
letsel!
Bij het comfortsluiten de complete sluitpro-
cedure controleren. Bij het sluiten controle-
ren, of zich geen lichaamsdelen in het sluit-
gebied bevinden.
Wanneer iemand bekneld raakt, als volgt te
werk gaan:
Met de sleutel:
XToets &loslaten.
XToets %zo lang indrukken, tot de zijrui-
ten en het schuifdak resp. panoramaschuif-
dak weer worden geopend.
Met KEYLESS GO:
XHet sensorvlak op de portierhandgreep los-
laten.
XDirect aan de portierhandgreep trekken en
vasthouden.
De zijruiten en het schuifdak resp. panora-
maschuifdak worden geopend.
Algemene aanwijzingen
Als de auto wordt vergrendeld, worden ver-
volgens tegelijkertijd:
Rde zijruiten gesloten
Rhet schuifdak gesloten.
Met de sleutel
XAuto's zonder KEYLESS GO: De punt van
de sleutel op de portierhandgreep van het
bestuurdersportier richten.
XAuto's met KEYLESS GO: De sleutel moet
zich dichtbij de auto bevinden.
100 Zijruiten
Openen en sluiten
XToets &zo lang indrukken, tot de zijrui-
ten en het schuifdak volledig gesloten zijn.
XAlle zijruiten en het schuifdak moeten
gesloten zijn.
XComfortsluiten onderbreken: Toets
&loslaten.
Met KEYLESS GO
De sleutel met KEYLESS GO moet zich buiten
de auto bevinden. Alle portieren moeten
gesloten zijn.
XHet verdiepte sensorvlak :in de portier-
handgreep zo lang aanraken, tot de zijrui-
ten en het schuifdak volledig gesloten zijn.
iErop letten dat u uitsluitend het verdiepte
sensorvlak :aanraakt.
XAlle zijruiten en het schuifdak moeten
gesloten zijn.
XComfortsluiten onderbreken: Het ver-
diepte sensorvlak :in de portierhand-
greep loslaten.
Zijruiten initialiseren
Als een zijruit niet meer volledig sluit, moet
deze opnieuw worden geïnitialiseerd.
XAlle portieren sluiten.
XDe sleutel in het contactslot in stand 1of
2draaien.
XZo lang aan de betreffende toets in de por-
tierbedieningseenheid trekken, tot de zij-
ruit gesloten is (Ypagina 99).
XNog 1 extra seconde aan de toets trekken.
Als een zijruit weer iets opent:
XDirect daarna opnieuw zo lang aan de
betreffende toets in de portierbedienings-
eenheid trekken, tot de zijruit gesloten is
(Ypagina 99).
XNog 1 extra seconde aan de toets trekken.
XAls de betreffende zijruit na het loslaten
van de toets gesloten blijft, is deze correct
geïnitialiseerd. Als dit niet het geval is, de
genoemde stappen nog een keer herhalen.
Zijruiten 101
Openen en sluiten
Z
Problemen met de zijruiten
GWAARSCHUWING
Bij het opnieuw sluiten van een zijruit direct na het blokkeren of initialiseren, sluit de zijruit met
verhoogde of maximale kracht. De anti-inklemfunctie is daarbij niet actief. Daarbij kunnen
lichaamsdelen in het sluitgebied bekneld raken. Er bestaat een verhoogd gevaar voor letsel of
zelfs levensgevaar!
Erop letten, dat zich geen lichaamsdelen in het sluitgebied bevinden. Om het sluiten te onder-
breken, de schakelaar loslaten of opnieuw indrukken om de zijruit weer te openen.
Probleem Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
Een zijruit kan niet wor-
den gesloten omdat
voorwerpen, bijvoor-
beeld bladeren in de
ruitgeleider, dit verhin-
deren.
XDe voorwerpen verwijderen.
XDe zijruit sluiten.
Een zijruit kan niet wor-
den gesloten en de oor-
zaak is niet zichtbaar.
Als een zijruit bij het sluiten wordt geblokkeerd en weer iets opent:
XOnmiddellijk na het blokkeren de betreffende toets opnieuw zo
lang omhoogtrekken tot de zijruit gesloten is.
De zijruit wordt met verhoogde sluitkracht gesloten.
Als de zijruit bij het sluiten opnieuw wordt geblokkeerd en weer
iets opent:
XOnmiddellijk na het blokkeren de betreffende toets opnieuw zo
lang omhoogtrekken tot de zijruit gesloten is.
De zijruit wordt zonder inklembeveiliging gesloten.
Schuifdak
Belangrijke veiligheidsvoorschriften
GWAARSCHUWING
Bij het openen en sluiten kunnen lichaamsde-
len in het bewegingsgebied van het schuifdak
bekneld raken. Er bestaat gevaar voor letsel!
Bij het openen en sluiten controleren dat zich
geen lichaamsdelen in het bewegingsgebied
bevinden.
Wanneer iemand bekneld raakt:
Rdirect de toets loslaten of
Rtijdens de automatische beweging de toets
kort in een willekeurige richting drukken.
Het openen of sluiten wordt gestopt.
GWAARSCHUWING
Wanneer kinderen het schuifdak bedienen,
kunnen deze bekneld raken, in het bijzonder
wanneer ze zonder toezicht zijn. Er bestaat
gevaar voor letsel!
Bij het verlaten van de auto altijd de sleutel
meenemen en de auto vergrendelen. Kinde-
ren nooit zonder toezicht in de auto achterla-
ten.
!Het schuifdak alleen openen als er geen
sneeuw of ijs op het dak ligt. Anders kun-
nen storingen in de werking optreden.
Geen scherpe voorwerpen vervoeren die
uit het schuifdak steken. De afdichtrubbers
kunnen worden beschadigd.
102 Schuifdak
Openen en sluiten
iAls het schuifdak geopend is, kunnen in
het interieur, behalve het normale windge-
ruis, ook resonantiegeluiden ontstaan.
Deze zijn het gevolg van drukschommelin-
gen in het interieur. Om deze geluiden te
verminderen of op te heffen:
Rde stand van het schuifdak wijzigen
Reen zijruit iets openen of
Rhet schuifdak openen in de comfort-
stand.
Anti-inklemfunctie van het schuifdak
Het schuifdak is uitgerust met een automati-
sche anti-inklemfunctie. Indien een solide
object het schuifdak bij de sluitprocedure
hindert of belemmert, gaat het schuifdak
automatisch weer open. De automatische
anti-inklemfunctie is echter slechts een hulp-
middel en is geen vervanging van uw oplet-
tendheid tijdens het sluiten van het schuif-
dak.
GWAARSCHUWING
De anti-inklemfunctie reageert met name
niet:
Rop zachte, lichte en dunne objecten, bij-
voorbeeld kleine vingers
Rop de laatste 4 mm van de sluitweg
Rtijdens het initialiseren
Rbij het opnieuw handmatig sluiten van het
schuifdak, direct na een automatische anti-
inklemming.
Daardoor kan de anti-inklemfunctie het
inklemmen in deze situaties niet voorkomen.
Er bestaat gevaar voor letsel!
Bij het sluiten controleren, of zich geen
lichaamsdelen in het sluitgebied bevinden.
Wanneer iemand bekneld raakt:
Rdirect de toets loslaten of
Rtijdens de automatische beweging de toets
kort in een willekeurige richting drukken.
Het sluiten wordt onderbroken.
Schuifdak bedienen
Openen en sluiten
Dakbedieningseenheid
:Omhoogkantelen
;Openen
=Sluiten/omlaagbrengen
XDe sleutel in het contactslot in stand 1of
2draaien.
XDe toets 3in de betreffende richting
drukken of trekken.
iAls de toets 3tot voorbij het drukpunt
wordt bediend, wordt een automatische
beweging in de betreffende richting
gestart. Het schuifdak beweegt bij het ope-
nen eerst automatisch in de comfortstand.
Als deze opnieuw in de richting openen
wordt bediend, opent het schuifdak volle-
dig. Deze automatische beweging kan wor-
den gestopt door de toets opnieuw te
bedienen.
Bij het openen van het schuifdak opent ook
automatisch de afdekking van het zonne-
scherm. De afdekking van het zonnescherm
kan als het schuifdak omhooggebracht of
gesloten is worden geopend of gesloten.
iHet schuifdak kan nog worden bediend
als de motor wordt afgezet en de sleutel uit
het contactslot wordt verwijderd. Deze
functie is vijf minuten beschikbaar of totdat
er een voorportier wordt geopend.
Schuifdak 103
Openen en sluiten
Z
Sluiten bij regen
Als de sleutel in het contactslot in stand 0
staat of verwijderd is, wordt het panorama-
schuifdak automatisch gesloten:
Rals het gaat regenen
Rbij extreme buitentemperaturen
Rna zes uur
Rbij storingen in de spanningsvoorziening.
Vervolgens wordt het schuifdak aan de ach-
terzijde omhooggekanteld om het interieur te
ventileren.
iAls het schuifdak met de functie "sluiten
bij regen" wordt gesloten en daarbij wordt
geblokkeerd, wordt het weer iets geopend.
Daarna is de functie "sluiten bij regen"
gedeactiveerd.
Het schuifdak wordt niet gesloten als:
Rhet achteraan omhooggekanteld is
Rhet geblokkeerd is
Rhet niet op het sensorvlak van de regen-
sensor in de voorruit regent. Als de auto
bijvoorbeeld onder een brug of een carport
staat, kan het sensorveld afgedekt zijn.
Initialiseren
!Als het schuifdak na het initialiseren niet
volledig geopend of gesloten kan worden,
contact opnemen met een gekwalificeerde
werkplaats.
Het schuifdak opnieuw initialiseren, wanneer
het slechts stapsgewijs beweegt.
XDe sleutel in het contactslot in stand 1of
2draaien.
XHet schuifdak aan de achterzijde volledig
omhoogkantelen (Ypagina 103).
XDe toets 3nog 1 seconde vasthouden.
XHet schuifdak moet weer volledig kunnen
worden geopend en gesloten
(Ypagina 103).
XAls dit niet het geval is, de genoemde stap-
pen nog een keer herhalen.
104 Schuifdak
Openen en sluiten
Problemen met het schuifdak
GWAARSCHUWING
Bij het opnieuw sluiten van het schuifdak direct na het blokkeren of initialiseren, sluit het schuif-
dak met verhoogde of maximale kracht. De anti-inklemfunctie is daarbij niet actief. Daarbij kun-
nen lichaamsdelen in het sluitgebied bekneld raken. Er bestaat een verhoogd gevaar voor letsel
of zelfs levensgevaar!
Erop letten, dat zich geen lichaamsdelen in het sluitgebied bevinden.
Wanneer iemand bekneld raakt:
Rdirect de toets loslaten of
Rtijdens de automatische beweging de toets kort in een willekeurige richting drukken.
Het sluiten wordt onderbroken.
Probleem Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
Het schuifdak kan niet
worden gesloten en de
oorzaak is niet zicht-
baar.
Als het schuifdak bij het sluiten wordt geblokkeerd en weer iets
opent:
XOnmiddellijk na het blokkeren toets 3in de dakbedienings-
eenheid zo lang tot het drukpunt omlaagtrekken, tot het schuif-
dak gesloten is.
Het schuifdak wordt met verhoogde sluitkracht gesloten.
Als het schuifdak bij het sluiten opnieuw wordt geblokkeerd en
weer iets opent:
XOnmiddellijk na het blokkeren toets 3in de dakbedienings-
eenheid zo lang tot het drukpunt omlaagtrekken, tot het schuif-
dak gesloten is.
Het schuifdak wordt zonder inklembeveiliging gesloten.
Schuifdak 105
Openen en sluiten
Z
106
Wetenswaardigheden ....................... 108
Correcte zithouding bestuurder ...... 108
Stoelen ............................................... 109
Stuurwiel ........................................... 118
Spiegels ............................................. 121
Geheugenfunctie .............................. 124
107
Stoelen, stuurkolom en spiegels
Wetenswaardigheden
iDeze handleiding beschrijft alle modellen
en standaard- en speciale uitrustingen van
de auto die op het tijdstip van de redactie-
sluiting van deze handleiding verkrijgbaar
waren. Landspecifieke afwijkingen zijn ook
mogelijk. In acht nemen dat de auto niet
met alle beschreven functies kan zijn uit-
gerust. Dit betreft ook veiligheidsrelevante
systemen en functies.
iDe informatie over gekwalificeerde werk-
plaatsen lezen (Ypagina 27).
Correcte zithouding bestuurder
GWaarschuwing
U kunt de controle over het voertuig verliezen
als u tijdens het rijden:
Rde chauffeursstoel, hoofdsteun, stuurko-
lom of spiegels instelt
Rde veiligheidsgordel omgespt.
Er bestaat gevaar voor ongevallen!
De bestuurdersstoel, hoofdsteun, stuurkolom
of spiegels instellen en de veiligheidsgordel
omgespen voordat u de motor start.
XDe veiligheidsvoorschriften van de stoelin-
stelling in acht nemen (Ypagina 109).
XControleren of de stoel =correct inge-
steld is.
Elektrische stoelinstelling (Ypagina 110)
Bij de stoelinstelling erop letten, dat u:
Rzo ver mogelijk van de bestuurdersairbag
verwijderd bent
Reen normale, rechte zithouding inneemt
Rde veiligheidsgordel correct kunt omges-
pen
Rde rugleuning in een vrijwel verticale posi-
tie heeft gezet
Rde zittinghoek zo heeft ingesteld, dat de
bovenbenen iets worden ondersteund
Rde pedalen goed kunt indrukken.
XControleren of de hoofdsteun correct inge-
steld is.
Daarbij in acht nemen, dat de hoofdsteun
zo ingesteld is dat het achterhoofd met het
midden van de hoofdsteun op ooghoogte
wordt ondersteund.
XDe veiligheidsvoorschriften van de stuur-
kolominstelling in acht nemen
(Ypagina 118).
XControleren of het stuurwiel :correct is
ingesteld.
Stuurkolom mechanisch instellen
(Ypagina 118)
Stuurkolom elektrisch instellen
(Ypagina 119)
Bij de stuurkolominstelling erop letten, dat u:
Rhet stuurwiel met licht gebogen armen kunt
vastpakken
Rde benen vrij kunt bewegen
Rhet instrumentenpaneel goed kunt aflezen.
XDe veiligheidsvoorschriften van de veilig-
heidsgordels in acht nemen (Ypagina 44).
XControleren of veiligheidsgordel ;correct
is omgegespt (Ypagina 46).
108 Correcte zithouding bestuurder
Stoelen, stuurkolom en spiegels
Daarbij moet de veiligheidsgordel:
Rstrak tegen het lichaam liggen
Rover het midden van de schouder lopen
Rter hoogte van het bekken zo dicht mogelijk
tegen de heup aan lopen.
XDe binnenspiegel en de buitenspiegels voor
het wegrijden zodanig instellen, dat u een
goed overzicht van de verkeerssituatie
hebt (Ypagina 121).
XAuto's met geheugenfunctie: De stoel-,
stuurkolom- en buitenspiegelinstelling
opslaan met de geheugenfunctie
(Ypagina 124).
Stoelen
Belangrijke veiligheidsvoorschriften
GWAARSCHUWING
Wanneer kinderen de stoelen instellen kun-
nen ze bekneld raken, in het bijzonder wan-
neer er geen toezicht is. Er bestaat gevaar
voor letsel!
Bij het verlaten van de auto altijd de sleutel
meenemen en de auto vergrendelen. Kinde-
ren nooit zonder toezicht in de auto achterla-
ten.
GWaarschuwing
U kunt de controle over het voertuig verliezen
als u tijdens het rijden:
Rde chauffeursstoel, hoofdsteun, stuurko-
lom of spiegels instelt
Rde veiligheidsgordel omgespt.
Er bestaat gevaar voor ongevallen!
De bestuurdersstoel, hoofdsteun, stuurkolom
of spiegels instellen en de veiligheidsgordel
omgespen voordat u de motor start.
GWAARSCHUWING
Bij een onachtzame instelling van de zitting-
hoogte kunnen u of andere inzittenden
bekneld raken en daarbij letsel oplopen. In het
bijzonder kinderen kunnen de toetsen voor de
elektrische instelling van de stoelen abusie-
velijk bedienen en bekneld raken. Er bestaat
gevaar voor letsel!
Erop letten, dat uw handen of andere
lichaamsdelen bij het bewegen van de stoel
niet onder de hendels van het stoelinstelsys-
teem terecht komen.
GWaarschuwing
Als een stoel wordt versteld kunnen u of
andere inzittenden bekneld raken, bijvoor-
beeld door de geleider van de stoel. Gevaar
voor letsel!
Bij het instellen van een stoel mag zich geen
lichaamsdeel in het bewegingsgebied van de
stoel bevinden; dit controleren.
GWAARSCHUWING
Wanneer er geen hoofdsteunen aanwezig zijn
of als deze niet correct zijn ingesteld, kunnen
ze niet zoals bedoeld beschermen. Er is dan
een verhoogd risico op letsel van het hoofd of
de nek, bijvoorbeeld bij een ongeval of rem-
manoeuvre!
Altijd met gemonteerde hoofdsteunen rijden.
Voor het rijden bij elke inzittende controleren,
of het midden van de hoofdsteun het achter-
hoofd op ooghoogte ondersteunt.
GWAARSCHUWING
Wanneer de rugleuning niet rechtop staat,
biedt de veiligheidsgordel niet de beoogde
beschermende werking. Bij een remma-
noeuvre of een ongeval kunt u in dit geval
onder de veiligheidsgordel doorglijden en
daarbij bijvoorbeeld letsel oplopen aan het
onderlichaam of de hals. Er bestaat een ver-
hoogd gevaar voor letsel of zelfs levensge-
vaar!
De stoel voor aanvang van de rit correct instel-
len. Altijd erop letten dat de rugleuning
rechtop staat en de schoudergordel over het
midden van de schouder loopt.
Stoelen 109
Stoelen, stuurkolom en spiegels
Z
!Om schade aan de stoelen en de stoel-
verwarming te vermijden de volgende aan-
wijzingen in acht nemen:
RGeen vloeistoffen op de stoelen morsen.
Als er toch iets op de stoelen wordt
gemorst, maak de stoelen dan zo snel
mogelijk weer droog.
RDe stoelverwarming niet inschakelen
indien de stoelbekledingen vochtig of nat
zijn. De stoelverwarming eveneens niet
gebruiken om de stoelen te drogen.
RDe stoelbekledingen zoals geadviseerd
reinigen, zie het trefwoord "Verzorging".
RGeen zware lasten op de stoelen vervoe-
ren. Ook geen spitse voorwerpen op de
zittingen leggen, zoals messen, spijkers
of gereedschappen. De stoelen indien
mogelijk alleen voor personen gebrui-
ken.
RAls de stoelverwarming in gebruik is de
stoelen niet afdekken met isolerende
materialen, bijvoorbeeld mantels, tas-
sen, stoelhoezen, kinderzitjes of stoel-
verhogingen.
!Tijdens het terugzetten van de stoelen
mogen zich geen voorwerpen in de been-
ruimte, onder of achter de stoelen bevin-
den; dit controleren. Het gevaar is aanwe-
zig dat de stoelen en/of de voorwerpen
worden beschadigd.
iDe hoofdsteunen van de voorstoelen zijn
uitgerust met het NECK-PRO-systeem
(Ypagina 54). Daarom kunnen de hoofd-
steunen van de voorstoelen niet worden
verwijderd.
Voor meer informatie contact opnemen
met een gekwalificeerde werkplaats.
iVerdere onderwerpen:
RBagageruimtevergroting achterbank
(Ypagina 319)
RBagageruimtevergroting achterbank
(Ypagina 317)
Stoel instellen
:Hoofdsteunhoogte
;Zittinghoek
=Zittinghoogte
?Lengterichting
ARugleuninghoek
iAuto's met geheugenfunctie: Als de PRE-
SAFE®wordt geactiveerd en de stand van
de passagiersstoel ongunstig is, wordt
deze in een betere stand gezet.
iDe instellingen voor de stoelen kunnen
met de geheugenfunctie worden opgesla-
gen (Ypagina 124).
iAuto's met bagageruimtevergroting en
geheugenfunctie: Wanneer een rugleuning
achterin naar voren wordt geklapt, wordt
de betreffende voorstoel zo nodig iets naar
voren geschoven.
iAuto's met geheugenfunctie: Als de stoel
naar voren of achteren wordt geschoven,
gaat de hoofdsteun automatisch omlaag of
omhoog.
110 Stoelen
Stoelen, stuurkolom en spiegels
Hoofdsteunen instellen
Belangrijke veiligheidsvoorschriften
GWaarschuwing
U kunt de controle over het voertuig verliezen
als u tijdens het rijden:
Rde chauffeursstoel, hoofdsteun, stuurko-
lom of spiegels instelt
Rde veiligheidsgordel omgespt.
Er bestaat gevaar voor ongevallen!
De bestuurdersstoel, hoofdsteun, stuurkolom
of spiegels instellen en de veiligheidsgordel
omgespen voordat u de motor start.
GWAARSCHUWING
Wanneer er geen hoofdsteunen aanwezig zijn
of als deze niet correct zijn ingesteld, kunnen
ze niet zoals bedoeld beschermen. Er is dan
een verhoogd risico op letsel van het hoofd of
de nek, bijvoorbeeld bij een ongeval of rem-
manoeuvre!
Altijd met gemonteerde hoofdsteunen rijden.
Voor het rijden bij elke inzittende controleren,
of het midden van de hoofdsteun het achter-
hoofd op ooghoogte ondersteunt.
Algemene aanwijzingen
De belangrijke veiligheidsvoorschriften m.b.t.
de stoelen in acht nemen (Ypagina 109).
De hoofdsteunen van de voor- en achterzit-
plaatsen niet verwisselen. Anders kunnen de
hoogte en hoek van de hoofdsteunen niet
correct worden ingesteld.
Hoofdsteunen mechanisch instellen
Hoofdsteunhoogte instellen
XHoger instellen: De hoofdsteun tot in de
gewenste stand omhoogtrekken.
XLager instellen: Ontgrendelingsknop :
indrukken en de hoofdsteun omlaag in de
gewenste stand drukken.
Hoek van hoofdsteunen instellen
XDe bekleding aan de onderzijde van de
hoofdsteun in de richting van de pijl trek-
ken of drukken.
Stoelen 111
Stoelen, stuurkolom en spiegels
Z
Hoofdsteunen elektrisch instellen
XHoofdsteunhoogte instellen: De toets
voor de hoofdsteuninstelling :in de rich-
ting van de pijl omhoog- of omlaagschui-
ven.
Comforthoofdsteun instellen
XZijwangen instellen: De rechter en/of lin-
ker zijwang :in de gewenste positie trek-
ken of drukken.
XHoofdsteunhoek instellen: De hoofd-
steun in de richting van pijl ;trekken of
duwen.
iDe hoofdsteun zodanig instellen, dat het
achterhoofd zich zo dicht mogelijk bij de
hoofdsteun bevindt.
Hoofdsteunen achterin
Hoofdsteunen achterin vanuit voorin
omlaagbrengen
XDe sleutel in het contactslot in stand 2
draaien (Ypagina 167).
XToets :indrukken.
Hoek van hoofdsteunen achter instellen
CLS Coupé
XAan de bovenzijde aan de hoofdsteun trek-
ken of er tegenaan drukken tot de gewen-
ste positie ingesteld is.
CLS Shooting Brake
112 Stoelen
Stoelen, stuurkolom en spiegels
XAan de onderzijde aan de hoofdsteun trek-
ken of er tegenaan drukken tot de gewen-
ste positie ingesteld is.
iAlleen bij de beide buitenste hoofdsteu-
nen is de hoek instelbaar. Van de middelste
hoofdsteunen kan alleen de hoogte worden
ingesteld.
Hoofdsteunen achterin verwijderen en
aanbrengen
GWAARSCHUWING
Wanneer er geen hoofdsteunen aanwezig zijn
of als deze niet correct zijn ingesteld, kunnen
ze niet zoals bedoeld beschermen. Er is dan
een verhoogd risico op letsel van het hoofd of
de nek, bijvoorbeeld bij een ongeval of rem-
manoeuvre!
Altijd met gemonteerde hoofdsteunen rijden.
Voor het rijden bij elke inzittende controleren,
of het midden van de hoofdsteun het achter-
hoofd op ooghoogte ondersteunt.
!Bij het verwijderen van de hoofdsteunen
achterin moet het zonnescherm voor de
achterruit opgerold zijn; dit controleren.
Anders kan het zonnescherm worden
beschadigd.
CLS Coupé
iDe hoofdsteun kan alleen worden verwij-
derd, als de achterstoel naar voren kan
worden geklapt.
XVerwijderen: Ontgrendelingsknop :
indrukken en de hoofdsteun uit de gelei-
dingen trekken.
XInbouwen: De hoofdsteun zodanig aan-
brengen dat de inkepingen in de bevesti-
gingsbeugel zich, in rijrichting gezien, aan
de linkerzijde bevinden.
XDe hoofdsteun omlaagdrukken tot deze
hoorbaar vergrendelt.
CLS Shooting Brake
iVoordat de hoofdsteun kan worden ver-
wijderd, moet de achterstoel naar voren
worden gekanteld.
XUitbouwen: De hoofdsteun tot de aanslag
omhoogtrekken.
XOntgrendelingsknop :indrukken en de
hoofdsteunen uit de geleidingen trekken.
XInbouwen: De hoofdsteun zodanig aan-
brengen dat de inkepingen in de bevesti-
gingsbeugel zich, in rijrichting gezien, aan
de linkerzijde bevinden.
XDe hoofdsteun omlaagdrukken tot deze
hoorbaar vergrendelt.
Stoelen 113
Stoelen, stuurkolom en spiegels
Z
Multicontourstoel instellen
:Bovenbeensteun instellen
;Rugleuningwelving bij lendengedeelte
instellen
=Rugleuningwelving bij ruggedeelte instel-
len
?Stoelwangen aan de zijkant van de rug-
leuning instellen
Ter ondersteuning van de wervelkolom en ter
verbetering van de zijdelingse steun kan de
welving van de voorstoelen individueel wor-
den ingesteld.
XDe sleutel in het contactslot in stand 2
draaien (Ypagina 167).
Actieve multicontourstoel instellen
Overzicht
:Zittingdiepte instellen
;Dynamische functie in- of uitschakelen
=Stoelwangen aan de zijkant van de rug-
leuning instellen
?Massagefunctie in- of uitschakelen
ARugleuningwelving sterker/zwakker
instellen
BRugleuningwelving hoger/dieper instel-
len
De actieve multicontourstoel past de zijde-
lingse steun van de rugleuning automatisch
aan de rijstijl van de bestuurder aan.
Dynamische functie
De dynamische functie past de luchtkussens
in de zijdelingse stoelwangen van de rugleu-
ning zo aan, dat altijd voor een ideale zijde-
lingse steun wordt gezorgd. Hierbij kunnen
twee standen worden geselecteerd.
XInschakelen: Een- of tweemaal toets ;
indrukken, tot de gewenste stand ingesteld
is.
Een of twee controlelampjes in toets ;
gaan branden.
XUitschakelen: Zo vaak toets ;indrukken,
tot alle controlelampjes in toets ;doven.
U kunt uit de volgende standen kiezen.
Stand 1 (één contro-
lelampje)
Basisstand: Iets ver-
sterkte zijdelingse
steun en langzame
luchtdrukopbouw in
de stoelwangen aan
de zijkant van de
rugleuning.
Stand 2 (twee con-
trolelampjes)
Sportieve stand:
Sterke zijdelingse
steun en snelle
luchtdrukopbouw in
de stoelwangen aan
de zijkant van de
rugleuning.
Massagefunctie (PULSE)
Met de massagefunctie kunt u tijdens een
lange rit kramp voorkomen. Hierbij kunnen
twee standen worden geselecteerd.
114 Stoelen
Stoelen, stuurkolom en spiegels
XInschakelen: Een- of tweemaal toets ?
indrukken, tot de gewenste stand ingesteld
is.
Een of twee controlelampjes in toets ?
gaan branden. De luchtkussens in het len-
dengebied pulseren gedurende circa
20 minuten.
Lendensteun instellen
Ter ondersteuning van de wervelkolom kan de
welving van de bestuurdersrugleuning wor-
den ingesteld.
XInstelhendel :in de richting van de pijl
bewegen, tot de gewenste rugleuningwel-
ving is bereikt.
4-weg lendensteun instellen
:Rugleuningwelving hoger instellen
;Rugleuningwelving zwakker instellen
=Rugleuningwelving dieper instellen
?Rugleuningwelving sterker instellen
Ter ondersteuning van de wervelkolom kan de
rugleuningwelving van de voorstoelen indivi-
dueel worden ingesteld.
Stoelverwarming in- en uitschakelen
In- en uitschakelen
GWAARSCHUWING
Wanneer de stoelverwarming steeds opnieuw
wordt ingeschakeld, kunnen het stoelkussen
en de rugleuningbekleding zeer heet worden.
Bij een beperkte gevoeligheid voor tempera-
turen of een beperkt vermogen tot reageren
op hoge temperaturen kan dit schadelijk zijn
voor de gezondheid of zelfs tot op verbran-
dingen lijkende verwondingen leiden. Er
bestaat gevaar voor letsel!
Daarom de stoelverwarming niet steeds
opnieuw inschakelen.
Bestuurders- en passagiersstoel
De drie rode controlelampjes in de toets
geven aan welke verwarmingsstand is gese-
lecteerd.
Vanuit stand 3wordt na circa acht minuten
automatisch naar stand 2teruggeschakeld.
Vanuit stand 2wordt na circa tien minuten
automatisch naar stand 1teruggeschakeld.
Vanuit stand 1wordt na circa 20 minuten
automatisch uitgeschakeld.
Stoelen 115
Stoelen, stuurkolom en spiegels
Z
XDe sleutel in het contactslot in stand 1of
2draaien (Ypagina 167).
XInschakelen: Zo vaak toets :indrukken,
tot de gewenste verwarmingsstand is inge-
steld.
XUitschakelen: Zo vaak toets :indrukken,
tot alle controlelampjes gedoofd zijn.
iAls de accuspanning te laag is, kan de
stoelverwarming worden uitgeschakeld.
116 Stoelen
Stoelen, stuurkolom en spiegels
Problemen met de stoelverwarming
Probleem Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
De stoelverwarming
wordt voortijdig uitge-
schakeld of kan niet
worden ingeschakeld.
De boordnetspanning is te laag omdat er te veel elektrische ver-
bruikers zijn ingeschakeld.
XNiet noodzakelijke verbruikers, zoals achterruitverwarming,
interieurverlichting enzovoort uitschakelen.
Zodra er voldoende spanning is, wordt de stoelverwarming auto-
matisch weer ingeschakeld.
Stoelventilatie in- en uitschakelen
In- en uitschakelen
Bestuurders- en passagiersstoel
De drie blauwe controlelampjes in de toetsen
geven aan welke ventilatiestand is geselec-
teerd.
XDe sleutel in het contactslot in stand 1of
2draaien (Ypagina 167).
XInschakelen: Toets :zo vaak indrukken,
tot de gewenste aanjagerstand is inge-
steld.
XUitschakelen: Zo vaak toets :indrukken,
tot alle controlelampjes gedoofd zijn.
iAls de accuspanning te laag is, kan de
stoelventilatie worden uitgeschakeld.
iMet de functie "Comfortopenen"
(Ypagina 100) kunnen de zijruiten en het
schuifdak worden geopend. De stoelventi-
latie van de bestuurdersstoel wordt auto-
matisch op de hoogste stand ingesteld.
Stoelen 117
Stoelen, stuurkolom en spiegels
Z
Problemen met de stoelventilatie
Probleem Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
De stoelventilatie
wordt voortijdig uitge-
schakeld of kan niet
worden ingeschakeld.
De boordnetspanning is te laag omdat er te veel elektrische ver-
bruikers zijn ingeschakeld.
XNiet noodzakelijke verbruikers, zoals achterruitverwarming,
interieurverlichting enzovoort uitschakelen.
Zodra er voldoende spanning is wordt de stoelventilatie auto-
matisch weer ingeschakeld.
Stuurwiel
Belangrijke veiligheidsvoorschriften
GWaarschuwing
U kunt de controle over het voertuig verliezen
als u tijdens het rijden:
Rde chauffeursstoel, hoofdsteun, stuurko-
lom of spiegels instelt
Rde veiligheidsgordel omgespt.
Er bestaat gevaar voor ongevallen!
De bestuurdersstoel, hoofdsteun, stuurkolom
of spiegels instellen en de veiligheidsgordel
omgespen voordat u de motor start.
GWAARSCHUWING
Wanneer kinderen het stuurwiel instellen,
kunnen zij bekneld raken. Er bestaat gevaar
voor letsel!
Bij het verlaten van de auto altijd de sleutel
meenemen en de auto vergrendelen. Kinde-
ren nooit zonder toezicht in de auto achterla-
ten.
Stuurkolom mechanisch instellen
:Ontgrendelingshendel
;Stuurwielhoogte instellen
=Stuurwielafstand instellen (verstelling in
lengterichting)
XOntgrendelingshendel :volledig omlaag-
klappen.
De stuurkolom is ontgrendeld.
XDe gewenste stuurwielpositie instellen.
XOntgrendelingshendel :volledig omhoog-
klappen.
De stuurkolom is vergrendeld.
XControleren of de stuurkolom vergrendeld
is. Daarbij proberen om het stuurwiel
omhoog of omlaag te drukken, of om het in
lengterichting te bewegen.
118 Stuurwiel
Stoelen, stuurkolom en spiegels
Stuurkolom elektrisch instellen
:Stuurwielhoogte instellen
;Stuurwielafstand instellen (verstelling in
lengterichting)
iVerdere onderwerpen:
RIn- en uitstaphulp (Ypagina 120)
RInstellingen opslaan (Ypagina 124).
Stuurwielverwarming
In- en uitschakelen
XDe sleutel in het contactslot in stand 2
draaien (Ypagina 167).
XIn- of uitschakelen: De hendel in de rich-
ting van pijl :of ;draaien.
Controlelampje =gaat branden of dooft.
Auto's zonder KEYLESS GO: Als de sleutel uit
het contactslot wordt verwijderd, wordt de
stuurwielverwarming uitgeschakeld.
Auto's met KEYLESS GO: Als het contact
wordt uitgeschakeld en het bestuurderspor-
tier wordt geopend, wordt de stuurwielver-
warming uitgeschakeld.
iDe stuurwielverwarming wordt niet auto-
matisch uitgeschakeld.
Stuurwiel 119
Stoelen, stuurkolom en spiegels
Z
Problemen met de stuurwielverwarming
Probleem Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
De stoelverwarming
wordt voortijdig uitge-
schakeld of kan niet
worden ingeschakeld.
De boordnetspanning is te laag omdat er te veel elektrische ver-
bruikers zijn ingeschakeld.
XNiet noodzakelijke verbruikers, zoals achterruitverwarming,
interieurverlichting enzovoort uitschakelen.
Zodra er voldoende spanning is, wordt de stuurwielverwarming
automatisch weer ingeschakeld.
In- en uitstaphulp
Belangrijke veiligheidsvoorschriften
GWAARSCHUWING
Wanneer de in- en uitstaphulp de stuurkolom
instelt, kunnen u en andere inzittenden in
het bijzonder kinderen bekneld raken. Er
bestaat gevaar voor letsel!
Tijdens de instelling van de in- en uitstaphulp
controleren, of er niemand met een lichaams-
deel in het bewegingsgebied van de stuurko-
lom komt.
Wanneer iemand bekneld raakt:
Reen positietoets van de geheugenfunctie
indrukken, of
Rde schakelaar voor de stuurkolominstelling
tegen de bewegingsrichting van de stuur-
kolom bewegen.
De instelling wordt onderbroken.
GWAARSCHUWING
Wanneer kinderen de in- en uitstaphulp acti-
veren kunnen ze bekneld raken, in het bijzon-
der wanneer ze zonder toezicht zijn. Er
bestaat gevaar voor letsel!
Bij het verlaten van de auto altijd de sleutel
meenemen en de auto vergrendelen. Kinde-
ren nooit zonder toezicht in de auto achterla-
ten.
GWAARSCHUWING
Wanneer u wegrijdt terwijl de in- en uitstap-
hulp een instelling uitvoert, kunt u de controle
over de auto verliezen. Er bestaat gevaar voor
ongevallen!
Voor het wegrijden altijd wachten tot de
instelling is beëindigd.
De in- en uitstaphulp vergemakkelijkt het in-
en uitstappen.
De in- en uitstaphulp kan via de boordcom-
puter worden uit- of ingeschakeld
(Ypagina 267).
Positie van de stuurkolom bij actieve in-
en uitstaphulp
De stuurkolom zwenkt omhoog, als:
Rde sleutel uit het contactslot wordt verwij-
derd
Rmet de sleutel: Het bestuurdersportier
wordt geopend, waarbij de sleutel in het
contactslot in stand 0of 1moet staan
(Ypagina 167).
iDe stuurkolom zwenkt omhoog, als deze
zich niet al in de bovenste aanslag bevindt.
Positie van de stuurkolom voor het rij-
den
De stuurkolom wordt in de laatst ingestelde
stand gezet, als:
Rhet bestuurdersportier is gesloten
Rmet de sleutel: De sleutel in het contact-
slot wordt gestoken.
120 Stuurwiel
Stoelen, stuurkolom en spiegels
Als het bestuurdersportier bij ingeschakeld
contact wordt gesloten, wordt het stuurwiel
in de laatst ingestelde stand gezet.
De laatste stuurkolominstelling wordt opge-
slagen als het contact wordt uitgeschakeld of
als de instelling via de geheugenfunctie
(Ypagina 124) wordt opgeslagen.
Crash-actieve uitstaphulp
Als de crash-actieve uitstaphulp bij een onge-
val wordt geactiveerd, beweegt de stuurko-
lom bij het openen van het bestuurdersportier
naar boven. Dat gebeurt onafhankelijk van de
stand van de sleutel in het contactslot. Hier-
door wordt het uitstappen en het redden van
de inzittenden vergemakkelijkt.
De crash-actieve uitstaphulp is alleen actief
als de in- en uitstaphulp in de boordcomputer
ingeschakeld is(Ypagina 267).
Spiegels
Binnenspiegel
XDimmen: Dimhendel :naar voren of ach-
teren drukken.
Buitenspiegels
Buitenspiegels instellen
GWaarschuwing
U kunt de controle over het voertuig verliezen
als u tijdens het rijden:
Rde chauffeursstoel, hoofdsteun, stuurko-
lom of spiegels instelt
Rde veiligheidsgordel omgespt.
Er bestaat gevaar voor ongevallen!
De bestuurdersstoel, hoofdsteun, stuurkolom
of spiegels instellen en de veiligheidsgordel
omgespen voordat u de motor start.
GWaarschuwing
De buitenspiegels verkleinen het beeld. Zicht-
bare objecten zijn in werkelijkheid dichterbij
dan het lijkt. Daardoor kunt u de afstand tot
achter u rijdende verkeersdeelnemers ver-
keerd inschatten, bijvoorbeeld bij het veran-
deren van rijstrook. Er bestaat gevaar voor
ongevallen!
Daarom altijd over de schouder kijken om de
daadwerkelijke afstand tot achter u rijdende
verkeersdeelnemers te kunnen inschatten.
XDe sleutel in het contactslot in stand 1of
2draaien (Ypagina 167).
XToets :voor de linker buitenspiegel of
toets ;voor de rechter buitenspiegel
indrukken.
Het controlelampje in de betreffende toets
gaat rood branden.
Spiegels 121
Stoelen, stuurkolom en spiegels
Z
Het controlelampje dooft na enige tijd
weer. Zo lang het controlelampje brandt,
kan de geselecteerde buitenspiegel met
insteltoets =worden ingesteld.
XInsteltoets =aan de boven- of onderzijde,
rechts of links indrukken, tot de buiten-
spiegel correct ingesteld is. U moet een
goed overzicht van de verkeerssituatie heb-
ben.
De buitenspiegels zijn enigszins bolvormig,
hierdoor wordt het zicht vergroot.
Bij lage buitentemperaturen en bij ingescha-
kelde achterruitverwarming worden de bui-
tenspiegels na het starten van de auto auto-
matisch verwarmd. Het verwarmen duurt
maximaal tien minuten.
iDe buitenspiegels kunnen ook worden
verwarmd door handmatig de achterruit-
verwarming in te schakelen.
Buitenspiegels elektrisch in- en uitklap-
pen
XDe sleutel in het contactslot in stand 1of
2draaien (Ypagina 167).
XToets :kort indrukken.
Beide buitenspiegels klappen in of uit.
iErop letten dat de buitenspiegels tijdens
het rijden altijd volledig uitgeklapt zijn. Ze
kunnen anders gaan trillen.
iAls sneller dan 47 km/h wordt gereden,
kunnen de buitenspiegels niet meer wor-
den ingeklapt.
Buitenspiegels initialiseren
Nadat de accukabels losgemaakt zijn of als
de accu ontladen was, moeten de buitenspie-
gels opnieuw worden geïnitialiseerd. Anders
klappen de buitenspiegels niet in als in de
boordcomputer de functie "Bij vergrendeling
buitenspiegels inklappen" is geselecteerd
(Ypagina 268).
XDe sleutel in het contactslot in stand 1
draaien (Ypagina 167).
XToets :kort indrukken.
Buitenspiegels automatisch in- en uit-
klappen
Als de functie "Buitenspiegels inklappen bij
vergrendeling" in de boordcomputer is inge-
schakeld (Ypagina 268):
Rklappen de buitenspiegels automatisch in
zodra de auto van buitenaf wordt vergren-
deld
Rklappen de buitenspiegels automatisch
weer uit zodra de auto wordt ontgrendeld
en het bestuurders- of passagiersportier
vervolgens wordt geopend.
iDe buitenspiegels klappen niet uit als ze
van tevoren handmatig ingeklapt zijn.
Ontgrendelde buitenspiegel
Als een buitenspiegel met geweld naar voren
of naar achteren uit de vergrendeling is
gedrukt, als volgt te werk gaan.
XAuto's zonder elektrisch inklapbare bui-
tenspiegels: De buitenspiegel met de
hand in de juiste stand drukken.
XAuto's met elektrisch inklapbare bui-
tenspiegels: De inklaptoets voor de spie-
gels :indrukken en ingedrukt houden, tot
een klik en daarop volgend een klap te
horen is (Ypagina 122).
Het spiegelhuis is weer vergrendeld en u
kunt de buitenspiegel op normale wijze
instellen (Ypagina 121).
122 Spiegels
Stoelen, stuurkolom en spiegels
Automatisch dimmende spiegels
De binnen- en buitenspiegel aan bestuurders-
zijde dimmen automatisch, als tegelijkertijd:
Rhet contact ingeschakeld is en
Rbinnenkomend licht van koplampen op de
sensor in de binnenspiegel valt.
De spiegels dimmen niet als de achteruitver-
snelling of als de binnenverlichting is inge-
schakeld.
Parkeerstand buitenspiegel aan pas-
sagierszijde
Parkeerstand instellen en opslaan
Via de achteruitversnelling
:Toets voor buitenspiegel bestuurders-
zijde
;Toets voor buitenspiegel passagierszijde
=Insteltoets
?Geheugentoets M
De buitenspiegel aan passagierszijde kan zo
worden ingesteld, dat u het achterwiel aan
passagierszijde ziet zodra de achteruitver-
snelling wordt ingeschakeld. Deze instelling
kan worden opgeslagen.
XDe auto parkeren en de sleutel in het con-
tactslot in stand 2draaien
(Ypagina 167).
XToets ;voor de buitenspiegel aan passa-
gierszijde indrukken.
XDe achteruitversnelling inschakelen.
De buitenspiegel aan passagierszijde
beweegt naar de vooraf ingestelde parkeer-
stand.
XMet insteltoets =de buitenspiegel zoda-
nig instellen dat u het achterwiel en de
stoeprand ziet.
De parkeerstand is opgeslagen.
iWanneer de keuzehendel in een andere
transmissiestand wordt gezet, beweegt de
buitenspiegel aan passagierszijde weer
naar de rijstand.
Via de geheugentoets
:Toets voor buitenspiegel bestuurders-
zijde
;Toets voor buitenspiegel passagierszijde
=Insteltoets
?Geheugentoets M
De buitenspiegel aan passagierszijde kan zo
worden ingesteld, dat u het achterwiel aan
passagierszijde ziet zodra de achteruitver-
snelling wordt ingeschakeld. Deze instelling
kan met de geheugentoets M?worden
opgeslagen.
XDe sleutel in het contactslot in stand 2
draaien (Ypagina 167).
XBij geactiveerde buitenspiegel aan passa-
gierszijde met insteltoets =de buitenspie-
gel instellen. In de buitenspiegel moeten
het achterwiel en de stoeprand zichtbaar
zijn.
Spiegels 123
Stoelen, stuurkolom en spiegels
Z
XGeheugentoets M?indrukken en binnen
drie seconden op een van de pijlen van
insteltoets =drukken.
De parkeerstand is opgeslagen als de bui-
tenspiegel niet wordt ingesteld.
XAls de buitenspiegel wordt ingesteld, de
stappen herhalen.
Parkeerstand oproepen
:Toets voor buitenspiegel bestuurders-
zijde
;Toets voor buitenspiegel passagierszijde
=Insteltoets
?Geheugentoets M
XDe sleutel in het contactslot in stand 2
draaien (Ypagina 167).
XDe buitenspiegel aan passagierszijde
selecteren met toets ;.
XDe achteruitversnelling inschakelen.
De buitenspiegel aan passagierszijde kan-
telt naar de opgeslagen parkeerstand.
De buitenspiegel aan de passagierszijde
zwenkt in de oorspronkelijke stand terug:
Rzodra sneller dan 15 km/h wordt gereden
Rals toets :voor de buitenspiegel aan
bestuurderszijde wordt ingedrukt.
Geheugenfunctie
Instellingen opslaan
GWAARSCHUWING
Wanneer u tijdens het rijden de geheugen-
functie aan bestuurderszijde gebruikt, kunt u
door de instelbewegingen de controle over de
auto verliezen. Er bestaat gevaar voor onge-
vallen!
De geheugenfunctie aan bestuurderszijde
alleen gebruiken als de auto stilstaat.
GWAARSCHUWING
Wanneer kinderen de geheugenfunctie acti-
veren kunnen ze bekneld raken, in het bijzon-
der wanneer er geen toezicht is. Er bestaat
gevaar voor letsel!
Bij het verlaten van de auto altijd de sleutel
meenemen en de auto vergrendelen. Kinde-
ren nooit zonder toezicht in de auto achterla-
ten.
Met de geheugenfunctie kunnen drie verschil-
lende instellingen worden opgeslagen, bij-
voorbeeld voor verschillende personen.
Op één geheugenpositie worden de volgende
instellingen opgeslagen:
Rstoel-, leuning- en hoofdsteunstand
Ractieve multicontourstoel: Welving, stand
van de dynamische functie
Rbestuurderszijde: stuurwielpositie, buiten-
spiegelstand aan bestuurders- en passa-
gierszijde.
124 Geheugenfunctie
Stoelen, stuurkolom en spiegels
XDe stoel instellen (Ypagina 110).
XAan bestuurderszijde de stuurkolom
(Ypagina 119) en de buitenspiegels instel-
len (Ypagina 121).
XGeheugentoets Mindrukken en binnen drie
seconden een van de geheugenpositietoet-
sen 1,2of 3indrukken.
De instellingen zijn op de geselecteerde
geheugenpositie opgeslagen en er klinkt
een bevestigingstoon.
Geheugen oproepen
XDe betreffende geheugenpositietoetsen 1,
2of 3zo lang indrukken, tot de stoel, het
stuurwiel en de spiegels zich in de opge-
slagen stand bevinden.
iAls de geheugenpositietoets wordt losge-
laten, wordt het instellen direct onderbro-
ken.
Geheugenfunctie 125
Stoelen, stuurkolom en spiegels
Z
126
Wetenswaardigheden ....................... 128
Buitenverlichting .............................. 128
Interieurverlichting .......................... 136
Lampjes vervangen .......................... 138
Ruitenwissers ................................... 139
127
Verlichting en ruitenwissers
Wetenswaardigheden
iDeze handleiding beschrijft alle modellen
en standaard- en speciale uitrustingen van
de auto die op het tijdstip van de redactie-
sluiting van deze handleiding verkrijgbaar
waren. Landspecifieke afwijkingen zijn ook
mogelijk. In acht nemen dat de auto niet
met alle beschreven functies kan zijn uit-
gerust. Dit betreft ook veiligheidsrelevante
systemen en functies.
iDe informatie over gekwalificeerde werk-
plaatsen lezen (Ypagina 27).
Buitenverlichting
Algemene aanwijzingen
Mercedes-Benz adviseert om in verband met
de veiligheid ook overdag met ingeschakelde
verlichting te rijden. De auto is voor dit doel
uitgerust met speciaal dagrijlicht. In enkele
landen zijn door wettelijke voorschriften
afwijkingen in de bediening mogelijk.
Buitenlandse reizen
Symmetrisch dimlicht
In landen waar aan de andere kant van de weg
wordt gereden dan in het land waar de auto
is geregistreerd, moeten de koplampen naar
symmetrisch dimlicht worden omgeschakeld.
Hierdoor worden tegenliggers niet verblind.
Bij symmetrisch licht wordt de kant van de
weg niet meer zo ver en zo hoog verlicht.
De koplampen voor het overschrijden van de
grens in deze landen zo dicht mogelijk bij de
grens omschakelen (Ypagina 264).
Asymmetrisch dimlicht
De koplampen zo snel mogelijk na het over-
schrijden van de grens weer naar asymme-
trisch dimlicht omschakelen (Ypagina 264).
Wanneer de koplampen op symmetrisch dim-
licht zijn ingesteld, zijn de functies "Snelweg-
licht" en "Uitgebreid mistlicht" (intelligent
verlichtingssysteem) niet beschikbaar.
Instellen van de buitenverlichting
Instelmogelijkheden
De buitenverlichting kan worden ingesteld
met behulp van de:
RVerlichtingsschakelaar
RCombischakelaar (Ypagina 131)
RBoordcomputer (Ypagina 263)
Verlichtingsschakelaar
Bediening
1WLinker parkeerlicht
2XRechter parkeerlicht
3TStadslicht, kentekenplaat- en dash-
boardverlichting
4ÃAutomatisch rijlicht, aangestuurd
door de lichtsensor
5LDim- en grootlicht
BRMistachterlicht
Wanneer bij het verlaten van de auto een
waarschuwingssignaal klinkt, is mogelijk de
verlichting ingeschakeld.
XDe verlichtingsschakelaar in stand Ã
draaien.
128 Buitenverlichting
Verlichting en ruitenwissers
De buitenverlichting (behalve stads- en par-
keerlicht) wordt automatisch uitgeschakeld
als:
Rde sleutel uit het contactslot wordt verwij-
derd
Rhet bestuurdersportier wordt geopend, ter-
wijl de sleutel in het contactslot in stand
0staat.
Automatisch rijlicht
GWAARSCHUWING
Als de verlichtingsschakelaar in stand Ã
staat, wordt het dimlicht bij mist, sneeuw en
andere zichtbeperkingen zoals spatwater niet
automatisch ingeschakeld. Er bestaat gevaar
voor ongevallen!
De verlichtingsschakelaar in dergelijke situ-
aties in stand Ldraaien.
Het automatische rijlicht is slechts een hulp-
middel. De bestuurder blijft te allen tijde ver-
antwoordelijk voor het inschakelen van de
verlichting.
1WLinker parkeerlicht
2XRechter parkeerlicht
3TStadslicht, kentekenplaat- en dash-
boardverlichting
4ÃAutomatisch rijlicht, aangestuurd
door de lichtsensor
5LDim- en grootlicht
BRMistachterlicht
Ãis de gewenste stand van de verlich-
tingsschakelaar. De verlichting wordt afhan-
kelijk van het omgevingslicht automatisch in-
en uitgeschakeld (uitzondering: weersafhan-
kelijke zichtbeperkingen zoals mist, sneeuw
en spatwater):
RSleutel in het contactslot in stand 1: Afhan-
kelijk van het omgevingslicht wordt het
stadslicht automatisch in- of uitgescha-
keld.
RWanneer de motor draait: Als de functie
"Dagrijlicht" via de boordcomputer is inge-
schakeld, wordt afhankelijk van het omge-
vingslicht het dagrijlicht of het stads- en
dimlicht automatisch in- of uitgeschakeld.
XAutomatisch rijlicht inschakelen: De
verlichtingsschakelaar in stand Ã
draaien.
Het dagrijlicht verbetert de zichtbaarheid van
uw auto overdag. Daartoe moet de functie
"Dagrijlicht" via de boordcomputer ingescha-
keld zijn (Ypagina 263).
Als het stads- en dimlicht worden ingescha-
keld, gaan de groene controlelampjes T
(stadslicht) en L(dimlicht) in het instru-
mentenpaneel branden.
Dimlicht
GWAARSCHUWING
Als de verlichtingsschakelaar in stand Ã
staat, wordt het dimlicht bij mist, sneeuw en
andere zichtbeperkingen zoals spatwater niet
automatisch ingeschakeld. Er bestaat gevaar
voor ongevallen!
De verlichtingsschakelaar in dergelijke situ-
aties in stand Ldraaien.
Buitenverlichting 129
Verlichting en ruitenwissers
Z
1WLinker parkeerlicht
2XRechter parkeerlicht
3TStadslicht, kentekenplaat- en dash-
boardverlichting
4ÃAutomatisch rijlicht, aangestuurd
door de lichtsensor
5LDim- en grootlicht
BRMistachterlicht
Ook als de lichtsensor geen duisternis waar-
neemt, worden bij ingeschakeld contact en
stand Lvan de verlichtingsschakelaar het
stads- en dimlicht ingeschakeld. Dit is vooral
zinvol bij mist en neerslag.
XDimlicht inschakelen: De sleutel in het
contactslot in stand 2draaien of de motor
starten.
XDe verlichtingsschakelaar in stand L
draaien.
Het groene controlelampje Lin het
instrumentenpaneel gaat branden.
Mistachterlicht
1WLinker parkeerlicht
2XRechter parkeerlicht
3TStadslicht, kentekenplaat- en dash-
boardverlichting
4ÃAutomatisch rijlicht, aangestuurd
door de lichtsensor
5LDim- en grootlicht
BRMistachterlicht
Het mistachterlicht verbetert bij dichte mist
de zichtbaarheid van de auto voor het ach-
teropkomende verkeer. De landspecifieke
regelingen voor gebruik van het mistachter-
licht in acht nemen.
XMistachterlicht inschakelen: De sleutel
in het contactslot in stand 2draaien of de
motor starten.
XDe verlichtingsschakelaar in stand Lof
in stand Ãdraaien.
XDe toets Rindrukken.
Het gele controlelampje Rin het instru-
mentenpaneel gaat branden.
XMistachterlicht uitschakelen: De toets
Rindrukken.
Het gele controlelampje Rin het instru-
mentenpaneel dooft.
Stadslicht
!Bij sterke ontlading van de accu wordt het
stads- of het parkeerlicht ten gunste van de
volgende motorstart automatisch uitge-
schakeld. De auto altijd overeenkomstig
wettelijke regelingen veilig en voldoende
verlicht parkeren. Het gebruik van het
stadslicht Tgedurende meerdere uren
vermijden. Indien mogelijk het rechter
Xof het linker Wparkeerlicht
inschakelen.
130 Buitenverlichting
Verlichting en ruitenwissers
1WLinker parkeerlicht
2XRechter parkeerlicht
3TStadslicht, kentekenplaat- en dash-
boardverlichting
4ÃAutomatisch rijlicht, aangestuurd
door de lichtsensor
5LDim- en grootlicht
BRMistachterlicht
XInschakelen: De verlichtingsschakelaar in
stand Tdraaien.
Het groene controlelampje Tin het
instrumentenpaneel gaat branden.
Parkeerlicht
1WLinker parkeerlicht
2XRechter parkeerlicht
3TStadslicht, kentekenplaat- en dash-
boardverlichting
4ÃAutomatisch rijlicht, aangestuurd
door de lichtsensor
5LDim- en grootlicht
BRMistachterlicht
Als het parkeerlicht wordt ingeschakeld, is de
auto aan de betreffende zijde verlicht.
XParkeerlicht inschakelen: Geen sleutel in
het contactslot of de sleutel in het contact-
slot in stand 0.
XDe verlichtingsschakelaar in stand W
(linker zijde van de auto) of X(rechter
zijde van de auto) draaien.
Combischakelaar
Richtingaanwijzers
:Grootlicht
;Richtingaanwijzers rechts
=Lichtsignaal
?Richtingaanwijzers links
XKort knipperen: De combischakelaar kort
tot het drukpunt in de richting van pijl ;
of ?drukken.
De betreffende richtingaanwijzers knippe-
ren driemaal.
XPermanent knipperen: De combischake-
laar tot voorbij het drukpunt in de richting
van pijl ;of ?drukken.
Buitenverlichting 131
Verlichting en ruitenwissers
Z
Grootlicht
:Grootlicht
;Richtingaanwijzers rechts
=Lichtsignaal
?Richtingaanwijzers links
XGrootlicht inschakelen: De sleutel in het
contactslot in stand 2draaien of de motor
starten.
XDe verlichtingsschakelaar in stand Lof
in stand Ãdraaien.
XDe combischakelaar in de richting van
pijl :tot voorbij het drukpunt indrukken.
Het grootlicht wordt in stand Ãalleen
bij duisternis ingeschakeld en als de motor
draait.
Bij ingeschakeld grootlicht brandt het
blauwe controlelampje Kin het instru-
mentenpaneel.
XGrootlicht uitschakelen: De combischa-
kelaar in de beginpositie terugtrekken.
Het blauwe controlelampje Kin het
instrumentenpaneel dooft.
iAuto's met adaptieve grootlichtassistent:
Als de adaptieve grootlichtassistent actief
is, regelt deze het in- en uitschakelen van
het grootlicht (Ypagina 134).
Lichtsignaal
:Grootlicht
;Richtingaanwijzers rechts
=Lichtsignaal
?Richtingaanwijzers links
XInschakelen: De sleutel in het contactslot
in stand 1of 2draaien of de motor starten.
XDe combischakelaar in de richting van pijl
=trekken.
Alarmknipperlichten
XAlarmknipperlichten inschakelen:
Toets :indrukken.
Alle richtingaanwijzers knipperen. Als nu
een richtingaanwijzer via de combischake-
laar wordt ingeschakeld, knipperen alleen
de richtingaanwijzers aan de overeenkom-
stige zijde van de auto.
XAlarmknipperlichten uitschakelen:
Toets :indrukken.
132 Buitenverlichting
Verlichting en ruitenwissers
De alarmknipperlichten worden automatisch
ingeschakeld als:
Reen airbag is geactiveerd of
Rde auto vanaf een snelheid van meer dan
70 km/h krachtig wordt afgeremd en tot
stilstand komt.
De alarmknipperlichten worden na een nood-
stop automatisch uitgeschakeld, wanneer de
auto dan weer een snelheid van meer dan
10 km/h bereikt.
iDe alarmknipperlichten werken ook als
het contact is uitgeschakeld.
Koplampreinigingsinstallatie
Als bij ingeschakelde verlichting en draaiende
motor de functie "Wissen met ruitensproeier-
vloeistof" vijfmaal is geactiveerd
(Ypagina 139), worden de koplampen auto-
matisch gereinigd. Als het contact wordt uit-
geschakeld, wordt de automatische regeling
teruggezet en begint de telling opnieuw.
Intelligent verlichtingssysteem
Algemene aanwijzingen
Het intelligent verlichtingssysteem is een sys-
teem, waarbij de koplampen zich aanpassen
aan de rij-omstandigheden en de weersitua-
tie. Het biedt meerdere functies voor een
betere verlichting van de weg, afhankelijk van
bijvoorbeeld de rijsnelheid of de weersom-
standigheden. Het systeem bestaat uit
actieve bochtverlichting, bochtverlichting,
snelweglicht en uitgebreid mistlicht. Het sys-
teem werkt alleen als het donker is.
De functie "Intelligent Light System" kan via
de boordcomputer worden in- of uitgescha-
keld (Ypagina 263).
Actieve bochtverlichting
De actieve bochtverlichting is een systeem,
waarbij de koplampen de stuurbewegingen
volgen. Daardoor worden relevante gebieden
tijdens het rijden beter verlicht. Voetgangers,
fietsers en dieren kunnen vroeger worden
herkend.
Actief: Als het licht ingeschakeld is.
Bochtverlichting
De bochtverlichting verbetert de verlichting
van de weg in de richting van de bocht, zodat
bijvoorbeeld scherpe bochten overzichtelij-
ker worden. Het kan alleen worden geacti-
veerd als het dimlicht ingeschakeld is.
Actief:
RWanneer langzamer dan 40 km/h wordt
gereden en de richtingaanwijzers worden
bediend of aan het stuurwiel wordt
gedraaid.
RAls tussen 40 km/h en 70 km/h wordt
gereden en aan het stuurwiel wordt
gedraaid.
Buitenverlichting 133
Verlichting en ruitenwissers
Z
Niet actief: Wanneer sneller dan 70 km/h
wordt gereden of als de richtingaanwijzers
worden uitgeschakeld of het stuurwiel in de
rechtuitstand wordt gedraaid.
De bochtverlichting kan gedurende korte tijd
blijven branden, het wordt echter na uiterlijk
3 minuten automatisch uitgeschakeld.
Snelweglicht
Actief: Als sneller dan 110 km/h en ten min-
ste 1000 mzonder grote stuuruitslag is gere-
den of als sneller dan 130 km/h wordt gere-
den.
Niet actief: Als na de activering langzamer
dan 80 km/h wordt gereden.
Uitgebreid mistlicht
Het uitgebreid mistlicht vermindert de eigen-
verblinding en verbetert de verlichting van de
rand van de weg.
Actief: Als langzamer dan 70 km/h wordt
gereden en het mistachterlicht wordt inge-
schakeld.
Niet actief: Wanneer na de activering sneller
dan 100 km/hwordt gereden of het mistach-
terlicht wordt uitgeschakeld.
Adaptieve grootlichtassistent
Algemene aanwijzingen
Met deze functie kunt u het wisselen tussen
het dimlicht en grootlicht automatisch laten
uitvoeren. Het systeem herkent wanneer
tegenliggers of voorliggers verlichting voeren
en schakelt in dat geval om van grootlicht
naar dimlicht.
Het systeem past de lichtbundel bij het dim-
licht automatisch aan de afstand van de voer-
tuigen aan. Indien het systeem geen ander
voertuig meer herkent, wordt het grootlicht
weer ingeschakeld.
De optische sensor voor het systeem bevindt
zich achter de voorruit bij de dakbedienings-
eenheid.
134 Buitenverlichting
Verlichting en ruitenwissers
Belangrijke veiligheidsvoorschriften
GWAARSCHUWING
De adaptieve grootlichtassistent reageert niet
op verkeersdeelnemers:
Rdie geen verlichting voeren, bijvoorbeeld
voetgangers
Rdie een zwakke verlichting voeren, bijvoor-
beeld fietsers
Rwaarvan de verlichting door bijvoorbeeld
een vangrail is afgedekt.
In zeer zeldzame gevallen reageert de adap-
tieve grootlichtassistent niet of niet tijdig op
andere verkeersdeelnemers met eigen ver-
lichting. Daardoor wordt in deze of vergelijk-
bare situaties het automatische grootlicht
niet gedeactiveerd of desondanks geacti-
veerd. Er bestaat gevaar voor ongevallen!
Altijd opmerkzaam de verkeerssituatie in acht
nemen en het grootlicht tijdig uitschakelen.
De adaptieve grootlichtassistent kan geen
rekening houden met de verkeers- en weers-
omstandigheden en de verkeerssituatie. De
adaptieve grootlichtassistent is slechts een
hulpmiddel. De verantwoordelijkheid voor de
correcte voertuigverlichting overeenkomstig
de heersende licht- en zichtomstandigheden
en de verkeerssituatie ligt bij u.
De herkenning kan vooral beperkt zijn bij:
Rslecht zicht, bijvoorbeeld door mist, hevige
regen of sneeuw
Rvervuilde of afgedekte sensoren.
Adaptieve grootlichtassistent in- of uit-
schakelen
:Grootlicht
;Richtingaanwijzers rechts
=Lichtsignaal
?Richtingaanwijzers links
XInschakelen: De verlichtingsschakelaar in
stand Ãdraaien.
XDe combischakelaar in de richting van
pijl :tot voorbij het drukpunt indrukken.
Als de lichtsensor bij duisternis het dimlicht
inschakelt gaat het controlelampje _
op het multifunctioneel display branden.
Wanneer sneller dan circa 45 km/h wordt
gereden:
De lichtbundel wordt in relatie tot de
afstand tot andere verkeersdeelnemers
automatisch geregeld.
Wanneer sneller dan circa 55 km/h wordt
gereden en geen andere verkeersdeelne-
mers worden herkend:
Het grootlicht wordt automatisch inge-
schakeld. Bovendien gaat in het instrumen-
tenpaneel controlelampje Kbranden.
Wanneer langzamer dan circa 45 km/h
wordt gereden of andere verkeersdeelne-
mers worden herkend of de weg voldoende
verlicht is:
Het grootlicht wordt automatisch uitge-
schakeld. Controlelampje Kin het
instrumentenpaneel dooft. Controlelampje
Buitenverlichting 135
Verlichting en ruitenwissers
Z
_op het multifunctioneel display blijft
ingeschakeld.
XUitschakelen: De combischakelaar in de
beginpositie terugtrekken of de verlich-
tingsschakelaar in een andere stand
draaien.
Controlelampje _in het instrumenten-
paneel dooft.
Van binnen beslagen koplampen
Onder bepaalde klimatologische en natuur-
lijke omstandigheden kan zich vochtigheid
verzamelen in de koplampen. Deze vochtig-
heid heeft geen nadelige invloed op de wer-
king van de koplampen.
Interieurverlichting
Overzicht van de interieurverlichting
Dakbedieningseenheid voorin
:uInterieurverlichting achterin in- en
uitschakelen
;|Automatische interieurverlichtings-
regeling in- en uitschakelen
=pLeeslampje rechtsvoor in- en uit-
schakelen
?cInterieurverlichting voorin in- en uit-
schakelen
ApLeeslampje linksvoor in- en uitscha-
kelen
Dakbedieningseenheid achterin
:pRechter leeslampje in- en uitscha-
kelen
;pLinker leeslampje in- en uitschake-
len
Interieurverlichtingsregeling
Algemene aanwijzingen
Behalve in stand 2van de sleutel in het con-
tactslot worden de interieurverlichtingsfunc-
ties na enige tijd automatisch gedeactiveerd,
om ontlading van de accu van de auto te voor-
komen.
De kleur en de helderheid van de sfeerver-
lichting kan via de boordcomputer worden
ingesteld (Ypagina 264).
136 Interieurverlichting
Verlichting en ruitenwissers
Automatische interieurverlichtingsre-
geling
Dakbedieningseenheid voorin
:uInterieurverlichting achterin in- en
uitschakelen
;|Automatische interieurverlichtings-
regeling in- en uitschakelen
=pRechter leeslampje in- en uitscha-
kelen
?cInterieurverlichting voorin in- en uit-
schakelen
ApLinker leeslampje in- en uitschake-
len
XIn- en uitschakelen: Toets |indruk-
ken.
Bij ingeschakelde automatische interieur-
verlichtingsregeling ligt de toets gelijk met
de dakbedieningseenheid.
De interieurverlichting wordt automatisch
ingeschakeld als:
Rde auto wordt ontgrendeld of
Reen portier wordt geopend of
Rde sleutel uit het contactslot wordt verwij-
derd.
Bij het verwijderen van de sleutel uit het con-
tactslot gaat de interieurverlichting gedu-
rende bepaalde tijd branden. Deze uitscha-
kelvertraging kan via de boordcomputer wor-
den ingeschakeld (Ypagina 265).
Handmatige interieurverlichtingsrege-
ling
Dakbedieningseenheid voorin
:uInterieurverlichting achterin in- en
uitschakelen.
;|Automatische interieurverlichtings-
regeling in- en uitschakelen
=pRechter leeslampje in- en uitscha-
kelen
?cInterieurverlichting voorin in- en uit-
schakelen
ApLinker leeslampje in- en uitschake-
len
XInterieurverlichting voorin in- en uit-
schakelen: Toets cindrukken.
XInterieurverlichting achterin in- en uit-
schakelen: Toets uindrukken.
XLeeslampjes in- en uitschakelen: Toets
pindrukken.
Crash-actieve noodverlichting
De interieurverlichting wordt bij een ongeval
automatisch ingeschakeld.
XCrash-actieve noodverlichting uitscha-
kelen: De alarmknipperlichtentoets
indrukken.
of
XDe auto vergrendelen met de sleutel en
vervolgens ontgrendelen.
Interieurverlichting 137
Verlichting en ruitenwissers
Z
Lampjes vervangen
Belangrijke veiligheidsvoorschriften
GGEVAAR
Xenonlampjes staan onder hoogspanning. Als
de afdekking van de xenonlamp wordt verwij-
derd en de elektrische contacten van de
xenonlamp worden aangeraakt, kunt u een
stroomstoot krijgen. Er dreigt levensgevaar!
Nooit de onderdelen of de elektrische con-
tacten van de xenonlamp aanraken. Werk-
zaamheden aan de xenonlamp altijd laten uit-
voeren bij een gekwalificeerde werkplaats.
Wanneer de auto met xenonlampen uitgerust
is, is dit als volgt te herkennen: De lichtbundel
van xenonlampen beweegt bij het starten van
de motor van boven naar beneden en weer
terug. De verlichting moet hierbij voor het
starten van de motor ingeschakeld zijn.
GWAARSCHUWING
Lampjes, verlichting en stekkers kunnen in
het gebruik zeer heet worden. Bij het vervan-
gen van een lampje kunt u zich aan deze
onderdelen branden. Er bestaat gevaar voor
letsel!
Deze onderdelen laten afkoelen voordat u het
lampje vervangt.
Geen lampjes gebruiken die gevallen zijn of
die krassen op het glas hebben.
Het lampje kan uit elkaar spatten, als:
Rdit wordt aangeraakt
Rdit heet is
Ru dit laat vallen
Rdit wordt bekrast of beschadigd.
Gloeilampjes alleen gebruiken in gesloten,
daarvoor bedoelde lampen. Allen vervan-
gende lampjes van hetzelfde type en met de
bedoelde spanning gebruiken.
Vlekken op het glas van het lampje verkorten
de levensduur. Het glas van het lampje nooit
met blote handen beetpakken. Indien nood-
zakelijk het glas van het lampje als deze koud
is met alcohol of spiritus reinigen en met een
niet-pluizende doek schoonwrijven.
De lampjes tegen vochtigheid beschermen.
De lampjes niet met vloeistof in aanraking
brengen.
Behalve de xenonlampjes kunt u ook LED-
lampjes niet zelf vervangen. De LED-lampjes
laten vervangen bij een gekwalificeerde werk-
plaats.
Alleen de aangegeven lampjes vervangen
(Ypagina 138). Lampjes die u niet zelf kunt
vervangen laten vervangen bij een gekwalifi-
ceerde werkplaats.
Als u bij het vervangen van een lampje hulp
nodig heeft, contact opnemen met een
gekwalificeerde werkplaats.
Als ook het nieuwe lampje niet brandt, een
gekwalificeerde werkplaats opzoeken.
De lampen en verlichting spelen een belang-
rijke rol bij de rijveiligheid. Daarom erop let-
ten dat deze altijd werken. De koplampinstel-
ling regelmatig laten controleren.
Overzicht vervangen van een lampje -
typen lampjes
De volgende lampjes kunt u zelf vervangen.
Het type lampje vindt u in de legenda.
Achterlicht
:Achteruitrijlicht: W 16W
138 Lampjes vervangen
Verlichting en ruitenwissers
Achterste lampjes vervangen
Achteruitrijlicht
Lampunit
XHet verlichtingssysteem uitschakelen.
XDe achterklep openen.
XDe zijbekleding aan de bovenzijde vastpak-
ken en omlaagtrekken, tot de lampunit
goed bereikbaar is.
XDe vergrendeling van stekker ;indrukken
en stekker ;eruit trekken.
XDe vier moeren :met een geschikt
gereedschap losmaken en verwijderen.
XDe complete lampunit verwijderen.
XLamphouder =linksom draaien en naar
buiten trekken.
XHet lampje lostrekken.
XHet nieuwe lampje in lamphouder =aan-
brengen.
XLamphouder =aanbrengen en rechtsom
draaien.
XDe lampunit weer aanbrengen.
XDe vier moeren :vastzetten.
XStekker ;naar binnen drukken, tot deze
vergrendelt.
XDe zijbekleding aanbrengen.
Ruitenwissers
Ruitenwissers in- en uitschakelen
!De ruitenwissers niet bedienen als de
voorruit droog is, de ruitenwisserbladen
kunnen dan worden beschadigd. Boven-
dien kunnen er door stof op de voorruit
krassen ontstaan bij het droog wissen.
Als het noodzakelijk is de ruitenwissers te
gebruiken bij droge weersomstandighe-
den, altijd wissen met ruitensproeiervloei-
stof.
!Als de ruitenwissers strepen op de ruit
maken nadat de auto in een wasstraat is
gereinigd, kan dit worden veroorzaakt door
wax of andere resten. Nadat de auto in een
wasstraat is gereinigd de voorruit reinigen
met water met reinigingsmiddel.
!Bij gebruik van interval met regensensor:
Door optische invloeden en als de voorruit
bij droog weer vuil wordt, kunnen de rui-
tenwissers onbedoeld worden ingescha-
keld. Daardoor kunnen de ruitenwisserrub-
bers of de voorruit beschadigd raken.
Daarom bij droog weer de ruitenwissers
uitschakelen.
Combischakelaar
1$Ruitenwissers uit
2ÄIntervalwissen laag (lage gevoelig-
heid van de regensensor)
3ÅIntervalwissen hoog (hoge gevoe-
ligheid van de regensensor)
4°Continu wissen langzaam
5¯Continu wissen snel
BíEenmaal wissen resp. îwissen
met ruitensproeiervloeistof
Ruitenwissers 139
Verlichting en ruitenwissers
Z
XDe sleutel in het contactslot in stand 1of
2draaien.
XDe combischakelaar in de betreffende
stand draaien.
Bij de standen Äof Åwordt afhanke-
lijk van de neerslag de passende wisfrequen-
tie ingesteld. In stand Åis de regensensor
gevoeliger dan in stand Ä, de ruitenwis-
sers wissen dus regelmatiger.
De ruiten worden niet meer correct gewist als
de ruitenwisserbladen versleten zijn. Daar-
door kan de verkeerssituatie niet meer goed
worden beoordeeld.
Achterruitenwisser in- en uitschake-
len
Combischakelaar
:èSchakelaar
2ôWissen met ruitensproeiervloeistof
3IIntervalwissen inschakelen
40Intervalwissen uitschakelen
5ôWissen met ruitensproeiervloeistof
XDe sleutel in het contactslot in stand 1of
2draaien.
XSchakelaar :in de betreffende stand
draaien.
Bij ingeschakelde achterruitenwisser ver-
schijnt in het instrumentenpaneel een sym-
bool.
Ruitenwisserbladen vervangen
Belangrijke veiligheidsvoorschriften
GWAARSCHUWING
Als de ruitenwissers tijdens het vervangen
van de ruitenwisserbladen zich in beweging
zetten, kunt u bekneld raken bij de wisserarm.
Er bestaat gevaar voor letsel!
Altijd de ruitenwissers en het contact uitscha-
kelen, voordat de ruitenwisserbladen worden
vervangen.
!Bij het vervangen alleen de steun van het
wisserblad vastpakken, om de ruitenwis-
serrubbers niet te beschadigen.
!De motorkap resp. achterklep nooit ope-
nen als een wisserarm van de voorruit resp.
achterruit is weggeklapt.
De wisserarm nooit op de voorruit of ach-
terruit terugplaatsen als nog geen ruiten-
wisserblad gemonteerd is.
De wisserarm vasthouden als een ruiten-
wisserblad wordt vervangen. Als de wisser-
arm zonder ruitenwisserblad wordt losge-
laten en op de voorruit resp. achterruit valt,
kan de voorruit resp. achterruit door de
kracht van de botsing worden beschadigd.
Mercedes-Benz adviseert de ruitenwisser-
bladen te laten vervangen door een gekwa-
lificeerde werkplaats.
Er zijn, afhankelijk van de uitvoering, twee
verschillende varianten ruitenwisserbladen,
die verschillend worden gemonteerd en gede-
monteerd. Aan de hand van de afbeeldingen
controleren welk ruitenwisserblad bij uw auto
is gemonteerd.
140 Ruitenwissers
Verlichting en ruitenwissers
Ruitenwisserbladen vervangen (variant
1)
Ruitenwisserbladen verwijderen
XDe sleutel uit het contactslot trekken of in
stand 0(KEYLESS GO) draaien.
XDe wisserarm van de voorruit wegklappen.
XHet ruitenwisserblad dwars ten opzichte
van de wisserarm draaien.
XHet ruitenwisserblad in de richting van de
pijl van de bevestigingspen van de wisser-
arm trekken.
Ruitenwisserbladen aanbrengen
XHet nieuwe ruitenwisserblad tegen de rich-
ting van de pijl op de bevestigingspen van
de wisserarm aanbrengen.
Daarbij erop letten dat het ruitenwisser-
blad volledig op de bevestigingspen van de
wisserarm wordt geschoven.
XHet ruitenwisserblad zodanig draaien dat
dit evenwijdig aan de wisserarm komt te
staan.
XDe wisserarm weer naar de voorruit klap-
pen.
Ruitenwisserbladen vervangen (variant
2)
Ruitenwisserbladen verwijderen
XDe sleutel uit het contactslot trekken of in
stand 0(KEYLESS GO) draaien.
XDe wisserarm van de voorruit wegklappen.
XOntgrendelingsknop :krachtig indrukken
en het ruitenwisserblad in de richting van
de pijl omhoog van de wisserarm trekken.
Ruitenwisserbladen aanbrengen
XHet nieuwe ruitenwisserblad op de houder
van de wisserarm plaatsen en tegen de
richting van de pijl aanbrengen.
Het ruitenwisserblad vergrendelt hoorbaar.
XDe bevestiging van het ruitenwisserblad
controleren.
XDe wisserarm weer naar de voorruit klap-
pen.
Ruitenwisserblad achterruit vervangen
Ruitenwisserblad verwijderen
XDe sleutel uit het contactslot verwijderen.
XDe wisserarm van de achterruit wegklap-
pen.
XOp beide ontgrendelingsnokken ;druk-
ken.
Ruitenwissers 141
Verlichting en ruitenwissers
Z
XRuitenwisserblad :in de richting van de
pijl =van wisserarm ?wegklappen.
XRuitenwisserblad :in de richting van de
pijl Averwijderen.
Ruitenwisserblad aanbrengen
XHet nieuwe ruitenwisserblad :met uit-
sparing Bop nok Azetten.
XRuitenwisserblad :in de richting van de
pijl =tegen de wisserarm klappen, tot
klemmen ;in houder ?aangrijpen.
XDe bevestiging van ruitenwisserblad :
controleren.
XDe wisserarm weer naar de voorruit klap-
pen.
142 Ruitenwissers
Verlichting en ruitenwissers
Problemen met de ruitenwissers
Probleem Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
De ruitenwissers blok-
keren.
De ruitenwissers worden geblokkeerd door bijvoorbeeld bladeren
of sneeuw. De ruitenwissermotor is uitgeschakeld.
XOm veiligheidsredenen de sleutel uit het contactslot verwijde-
ren.
of
XDe motor afzetten met de start-stop-toets en het bestuurders-
portier openen.
XDe oorzaak van de blokkering verwijderen.
XDe ruitenwissers weer inschakelen.
De ruitenwissers zijn
volledig uitgevallen.
De aandrijving van de ruitenwissers is defect.
XMet de combischakelaar een andere wissersnelheid inschake-
len.
XDe ruitenwissers bij een gekwalificeerde werkplaats laten con-
troleren.
Ruitenwissers 143
Verlichting en ruitenwissers
Z
144
Wetenswaardigheden ....................... 146
Overzicht temperatuurregelsyste-
men .................................................... 146
Temperatuurregelsysteem bedie-
nen ..................................................... 150
Luchtroosters instellen .................... 162
145
Temperatuurregeling
Wetenswaardigheden
iDeze handleiding beschrijft alle modellen
en standaard- en speciale uitrustingen van
de auto die op het tijdstip van de redactie-
sluiting van deze handleiding verkrijgbaar
waren. Landspecifieke afwijkingen zijn ook
mogelijk. In acht nemen dat de auto niet
met alle beschreven functies kan zijn uit-
gerust. Dit betreft ook veiligheidsrelevante
systemen en functies.
iDe informatie over gekwalificeerde werk-
plaatsen lezen (Ypagina 27).
Overzicht temperatuurregelsyste-
men
Belangrijke veiligheidsvoorschriften
De op de volgende pagina's aanbevolen
instellingen aanhouden. Anders kunnen de
ruiten beslaan.
Om te voorkomen dat de ruiten beslaan:
Rde temperatuurregeling slechts kortston-
dig uitschakelen
Rde luchtrecirculatie slechts kortstondig
inschakelen
Rde functie "Koeling met luchtdroging"
inschakelen
Reventueel de functie "Voorruit ontwase-
men" kortstondig inschakelen.
De temperatuurregeling regelt de luchtvoch-
tigheid en temperatuur in het interieur en fil-
tert ongewenste stoffen uit de lucht.
De temperatuurregeling is alleen ingescha-
keld als de motor draait. Deze functioneert
alleen optimaal bij gesloten zijruiten.
De functie "Restwarmte" kan alleen worden
in- of uitgeschakeld als het contact is uitge-
schakeld (Ypagina 157).
iBij warm weer de auto gedurende korte
tijd ventileren, bijvoorbeeld met de functie
"Comfortopenen" (Ypagina 100). Hierdoor
wordt het afkoelproces versneld en de
gewenste interieurtemperatuur sneller
bereikt.
iHet ingebouwde filter filtert stofdeeltjes
en roet tot een bepaalde grootte en stuif-
meel geheel uit de buitenlucht. Tevens wor-
den in de lucht aanwezige gasvormige
schadelijke stoffen en geuroverlast vermin-
derd. Een verstopt filter vermindert de
luchttoevoer naar het interieur. Daarom het
in het onderhoudsboekje aangegeven ver-
vangingsinterval van het filter in acht
nemen. Omdat dit afhankelijk is van milieu-
invloeden, zoals sterke luchtvervuiling, kan
het interval korter zijn dan in het onder-
houdsboekje aangegeven.
146 Overzicht temperatuurregelsystemen
Temperatuurregeling
Bedieningseenheid 2-ZONES-THERMATIC
:Temperatuur instellen links (Ypagina 153)
;Voorruit ontwasemen (Ypagina 154)
=ZONE-functie in- en uitschakelen (Ypagina 154)
?Koeling met luchtdroging in- en uitschakelen (Ypagina 151)
AAchterruitverwarming in- en uitschakelen (Ypagina 155)
BTemperatuur instellen rechts (Ypagina 153)
CLuchtrecirculatie in- en uitschakelen (Ypagina 156)
DLuchtverdeling instellen (Ypagina 153)
ELuchthoeveelheid verhogen (Ypagina 154)
FLuchthoeveelheid verkleinen (Ypagina 154)
GTemperatuurregeling in- en uitschakelen (Ypagina 150)
HTemperatuurregeling automatisch regelen (Ypagina 152)
Informatie over het gebruik van de
automatische airconditioning THER-
MATIC
Automatische temperatuurregeling
Hierna vindt u een aantal aanwijzingen en
aanbevelingen voor een optimale omgang
met de automatische airconditioning THER-
MATIC.
RDe temperatuurregeling bij voorkeur via de
toetsen Ãen ¿inschakelen. De
controlelampjes boven de toetsen Ãen
¿gaan branden.
RDe temperatuur op 22 instellen.
RDe functie "Voorruit ontwasemen" slechts
kortstondig gebruiken, tot de beslagen
voorruit is ontwasemd.
RDe functie "Luchtrecirculatie" slechts kort-
stondig gebruiken, bijvoorbeeld bij onaan-
gename geuren in de buitenlucht of in een
tunnel. Anders kunnen de ruiten beslaan,
omdat in de stand luchtrecirculatie geen
buitenlucht wordt toegevoerd.
Overzicht temperatuurregelsystemen 147
Temperatuurregeling
RDe functie "ZONE" gebruiken, om de tem-
peratuurinstelling van de bestuurderszijde
voor de passagierszijde over te nemen. Het
controlelampje boven de toets ádooft.
RAuto's met COMAND Online: Als aan de
temperatuurregeling instellingen worden
uitgevoerd, verschijnt gedurende 3 secon-
den de aircostatusweergave in de onderste
beeldschermrand van het COMAND-dis-
play. Hiervoor de afzonderlijke COMAND
Online handleiding raadplegen. U ziet de
actuele instellingen van de verschillende
functies van de temperatuurregeling.
ECO start-stop-functie
Tijdens de automatische motorstop van de
ECO start-stop-functie is minder vermogen
van de airconditioning beschikbaar. Als het
volledig aircovermogen nodig is, kan de ECO
start-stop-functie met de ECO-toets
(Ypagina 172) worden uitgeschakeld.
148 Overzicht temperatuurregelsystemen
Temperatuurregeling
Bedieningseenheid automatische temperatuurregeling THERMOTRONIC (3
zones)
Bedieningseenheid voorin
:Temperatuur instellen links (Ypagina 153)
;Voorruit ontwasemen (Ypagina 154)
=Restwarmte in- en uitschakelen (Ypagina 157)
?Koeling met luchtdroging in- en uitschakelen (Ypagina 151)
AAchterruitverwarming in- en uitschakelen (Ypagina 155)
BTemperatuur instellen rechts (Ypagina 153)
CZONE-functie in- en uitschakelen (Ypagina 154)
DTemperatuurregeling in- en uitschakelen (Ypagina 150)
ELuchtverdeling instellen (Ypagina 153)
FLuchthoeveelheid verhogen (Ypagina 154)
GLuchthoeveelheid verkleinen (Ypagina 154)
HAircostijl instellen (Ypagina 152)
ILuchtrecirculatie in- en uitschakelen (Ypagina 156)
JTemperatuurregeling automatisch regelen (Ypagina 152)
Bedieningseenheid achterin
KLuchthoeveelheid verhogen (Ypagina 154)
LLuchthoeveelheid verkleinen (Ypagina 154)
MDisplay
NTemperatuur verlagen (Ypagina 153)
OTemperatuur verhogen (Ypagina 153)
Overzicht temperatuurregelsystemen 149
Temperatuurregeling
Informatie m.b.t. het gebruik van de
automatische temperatuurregeling
THERMOTRONIC
Automatische temperatuurregeling
Hierna vindt u een aantal aanwijzingen en
aanbevelingen voor een optimale omgang
met de automatische temperatuurregeling
THERMOTRONIC.
RDe temperatuurregeling bij voorkeur via de
toetsen Ãen ¿inschakelen. De
controlelampjes boven de toetsen Ãen
¿gaan branden.
RIn de automatische stand kan bovendien
via de toets ñde luchtstroom worden
ingesteld (FOCUS/MEDIUM/DIFFUSE).
Geadviseerd wordt stand MEDIUM.
RDe temperatuur op 22 instellen.
RDe functie "Voorruit ontwasemen" slechts
kortstondig gebruiken, tot de beslagen
voorruit is ontwasemd.
RDe functie "Luchtrecirculatie" slechts kort-
stondig gebruiken, bijvoorbeeld bij onaan-
gename geuren in de buitenlucht of in een
tunnel. Anders kunnen de ruiten beslaan,
omdat in de stand luchtrecirculatie geen
buitenlucht wordt toegevoerd.
RDe functie "ZONE" gebruiken, om de tem-
peratuurinstelling van de bestuurderszijde
voor de passagierszijde en het achtercom-
partiment over te nemen. Het controle-
lampje boven de toets ádooft.
RDe functie "Restwarmte" gebruiken, om het
interieur te verwarmen of te ventileren als
het contact is uitgeschakeld. De functie
"Restwarmte" kan alleen worden in- of uit-
geschakeld als het contact is uitgescha-
keld.
RAuto's met COMAND Online: Als aan de
temperatuurregeling instellingen worden
uitgevoerd, verschijnt gedurende 3 secon-
den de aircostatusweergave in de onderste
beeldschermrand van het COMAND-dis-
play. Hiervoor de afzonderlijke COMAND
Online handleiding raadplegen. U ziet de
actuele instellingen van de verschillende
functies van de temperatuurregeling.
ECO start-stop-functie
Tijdens de automatische motorstop van de
ECO start-stop-functie is minder vermogen
van de airconditioning beschikbaar. Als het
volledig aircovermogen nodig is, kan de ECO
start-stop-functie met de ECO-toets
(Ypagina 172) worden uitgeschakeld.
Temperatuurregelsysteem bedienen
Temperatuurregeling in- en uitscha-
kelen
Algemene aanwijzingen
Als de temperatuurregeling wordt uitgescha-
keld, zijn de luchttoevoer en -circulatie uitge-
schakeld. De ruiten kunnen beslaan. Daarom
de temperatuurregeling slechts kortstondig
uitschakelen.
iDe temperatuurregeling bij voorkeur via
de toets Ãinschakelen
(Ypagina 152).
In- en uitschakelen
XDe sleutel in het contactslot in stand 2
draaien (Ypagina 167).
XInschakelen: De toets Ãin de bedie-
ningseenheid van de temperatuurregeling
indrukken.
Het controlelampje in de toets Ãgaat
branden. De luchthoeveelheid en de lucht-
verdeling worden automatisch geregeld.
of
XDe toets ^indrukken.
Het controlelampje in de toets ^dooft.
De vorige instellingen worden weer actief.
XUitschakelen: De toets ^indrukken.
Het controlelampje in de toets ^gaat
branden.
150 Temperatuurregelsysteem bedienen
Temperatuurregeling
Koeling met luchtdroging in- en uit-
schakelen
Algemene aanwijzingen
Als de functie "Koeling met luchtdroging"
wordt uitgeschakeld, wordt de interieurlucht
van het voertuig bij warm weer niet gekoeld.
De interieurlucht wordt bovendien niet
gedroogd. De ruiten kunnen sneller beslaan.
De functie "Koeling met luchtdroging"
daarom slechts kortstondig uitschakelen.
De functie "Koeling met luchtdroging" is inge-
schakeld als de motor draait. De interieur-
lucht van de auto wordt overeenkomstig de
gekozen temperatuur gekoeld en gedroogd.
Aan de onderzijde van de auto kan tijdens het
koelen condenswater naar buiten komen. Dat
is normaal en geen aanduiding voor een
defect.
In- en uitschakelen
XInschakelen: De toets ¿indrukken.
Het controlelampje in de toets ¿gaat
branden.
iAls de functie "Koeling met luchtdroging"
is ingeschakeld, brandt bij auto's met een
van de controlelampjes in de toets van de
interieurvoorverwarming.
XUitschakelen: De toets ¿indrukken.
Het controlelampje in de toets ¿dooft.
De koeling met luchtdroging wordt met een
vertraging uitgeschakeld.
Temperatuurregelsysteem bedienen 151
Temperatuurregeling
Problemen met de functie "Koeling met luchtdroging"
Probleem Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
Het controlelampje in
de toets ¿knippert
driemaal of blijft
gedoofd. De koeling
met luchtdroging kan
niet meer worden inge-
schakeld.
De koeling met luchtdroging is als gevolg van een storing uitge-
schakeld.
XNaar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
Temperatuurregeling automatisch
regelen
Algemene aanwijzingen
In de automatische stand wordt de ingestelde
temperatuur automatisch constant gehou-
den. De temperatuur van de uitstromende
lucht, de luchthoeveelheid en de luchtverde-
ling worden automatisch aangepast.
De automatische stand functioneert opti-
maal, als de functie "Koeling met luchtdro-
ging" ingeschakeld is. Indien gewenst kan de
koeling met luchtdroging worden uitgescha-
keld.
Als de functie "Koeling met luchtdroging"
wordt uitgeschakeld, wordt de interieurlucht
van het voertuig bij warm weer niet gekoeld.
De interieurlucht wordt bovendien niet
gedroogd. De ruiten kunnen sneller beslaan.
De functie "Koeling met luchtdroging"
daarom slechts kortstondig uitschakelen.
In-/omschakelen
XDe sleutel in het contactslot in stand 2
draaien (Ypagina 167).
XDe gewenste temperatuur instellen.
XInschakelen: De toets Ãindrukken.
Het controlelampje in de toets Ãgaat
branden. De automatische regeling voor de
luchthoeveelheid en de luchtverdeling
wordt ingeschakeld.
iAutomatische temperatuurregeling
THERMOTRONIC: Met de automatische
stand ingeschakeld kan de aircostijl wor-
den geselecteerd (Ypagina 152).
XOmschakelen naar handmatige rege-
ling: De toets _indrukken.
of
XDe toets Iof Kindrukken.
Het controlelampje in de toets Ãdooft.
Aircostijl instellen
De functie "Aircostijl instellen" is alleen
beschikbaar bij de automatische tempera-
tuurregeling THERMOTRONIC.
In de automatische stand kunt u omschake-
len tussen de volgende aircostijlen:
FOCUS Grote luchthoeveelheid, die iets
koeler is ingesteld
MEDIUM Gemiddelde luchthoeveelheid,
standaardinstelling
DIFFUSE Geringe luchthoeveelheid, die iets
warmer en tochtvrijer is ingesteld
XDe sleutel in het contactslot in stand 2
draaien (Ypagina 167).
XDe toets Ãindrukken.
XToets ñzo vaak indrukken, tot op het
display de gewenste aircostijl verschijnt.
152 Temperatuurregelsysteem bedienen
Temperatuurregeling
Temperatuur instellen
Automatische airconditioning THERMA-
TIC
De temperatuur kan afzonderlijk voor de
bestuurders- en passagierszijde worden inge-
steld.
XDe sleutel in het contactslot in stand 2
draaien (Ypagina 167).
XVerhogen of verlagen: De draaiknop voor
de temperatuur :of Brechts- of linksom
draaien (Ypagina 147).
De temperatuur slechts met kleine stappen
wijzigen. Bij 22 beginnen.
Automatische temperatuurregeling
THERMOTRONIC
Klimaatzones van de automatische temperatuur-
regeling THERMOTRONIC
De temperatuur voor de bestuurders- en pas-
sagierszijde alsmede voor achterin kan afzon-
derlijk worden ingesteld.
XDe sleutel in het contactslot in stand 2
draaien (Ypagina 167).
XTemperatuur voorin verhogen of verla-
gen: De draaiknop voor de tempera-
tuur :of Brechts- of linksom draaien
(Ypagina 149).
De temperatuur slechts met kleine stappen
wijzigen. Bij 22 beginnen.
XTemperatuur achterin via bedienings-
eenheid voorin verhogen of verlagen:
De toets áindrukken.
Het controlelampje in de toets ádooft.
XDe draaiknop voor de temperatuur :
rechts- of linksom draaien (Ypagina 149).
De temperatuur slechts met kleine stappen
wijzigen. Bij 22 beginnen.
De instelling van de temperatuur aan
bestuurderszijde wordt overgenomen voor
het achtercompartiment en de passagiers-
zijde.
XTemperatuur achterin via bedienings-
eenheid achterin verhogen of verla-
gen: De toets rof sop de bedie-
ningseenheid achterin indrukken.
De temperatuur slechts met kleine stappen
wijzigen. Bij 22 beginnen.
Luchtverdeling instellen
Instellingen voor de luchtverdeling
PLuchttoevoer via de middelste lucht-
roosters en de zijluchtroosters.
OLuchttoevoer via de beenruimtelucht-
roosters.
SLuchttoevoer via de middelste lucht-
roosters, de zijluchtroosters en de
beenruimteluchtroosters.
¯Luchttoevoer via de ontwasemings-
roosters.
bLuchttoevoer via de ontwasemings-
roosters, de middelste luchtroosters
en de zijluchtroosters (alleen voor
bepaalde landen).
aLuchttoevoer via de ontwasemings-
roosters en de beenruimteluchtroos-
ters.
_Luchttoevoer via de ontwasemings-
roosters, de middelste luchtroosters,
de zijluchtroosters en de beenruimte-
luchtroosters.
iOnafhankelijk van de gekozen luchtver-
deling wordt altijd lucht door de zijlucht-
roosters gestuurd. De zijluchtroosters kun-
nen alleen worden gesloten door de draai-
knop bij de zijluchtroosters omlaag te
draaien.
Temperatuurregelsysteem bedienen 153
Temperatuurregeling
Luchtverdeling instellen
XDe sleutel in het contactslot in stand 2
draaien (Ypagina 167).
XDe toets _indrukken, tot op het display
het gewenste symbool wordt weergege-
ven.
Luchthoeveelheid instellen
XDe sleutel in het contactslot in stand 2
draaien (Ypagina 167).
XVerhogen: Toets Kindrukken.
XVerminderen: Toets Iindrukken.
iBij de automatische temperatuurregeling
THERMOTRONIC kan ook achterin de lucht-
hoeveelheid afzonderlijk worden ingesteld.
Als de accu niet voldoende is opgeladen, kan
dit leiden tot een gereduceerde aanjagerca-
paciteit. Zodra de accu weer voldoende opge-
laden is, is de volledige aanjagercapaciteit
weer beschikbaar.
ZONE-functie in- en uitschakelen
XInschakelen: De toets áindrukken.
Het controlelampje boven de toets á
gaat branden.
Automatische airconditioning THERMATIC:
De instelling van de temperatuur aan
bestuurderszijde wordt niet overgenomen
voor de passagierszijde.
Automatische temperatuurregeling THER-
MOTRONIC: De instelling van de tempera-
tuur aan bestuurderszijde wordt niet over-
genomen voor de passagierszijde en ach-
terin.
XUitschakelen: De toets áindrukken.
Het controlelampje boven de toets á
dooft.
Automatische airconditioning THERMATIC:
De instelling van de temperatuur aan
bestuurderszijde wordt overgenomen voor
de passagierszijde.
Automatische temperatuurregeling THER-
MOTRONIC: De instelling van de tempera-
tuur aan bestuurderszijde wordt overgeno-
men voor de passagierszijde en achterin.
Voorruit ontwasemen
Met deze functie kan de voorruit worden ont-
wasemd of kan de condens van de binnen-
zijde van de voorruit en zijruiten worden ver-
wijderd.
De functie "Voorruit ontwasemen" uitschake-
len, zodra de voorruit ontwasemd is.
XDe sleutel in het contactslot in stand 2
draaien (Ypagina 167).
XInschakelen: De toets ¬indrukken.
Het controlelampje in de toets ¬gaat
branden.
Het temperatuurregelsysteem schakelt in
de volgende functies:
Rluchthoeveelheid hoog
Rtemperatuur hoog
Rluchtverdeling richting voorruit en zijrui-
ten in voorportieren
Rluchtrecirculatie uit.
Als de accu niet voldoende is opgeladen, kan
dit leiden tot een gereduceerde aanjagerca-
paciteit. Zodra de accu weer voldoende opge-
laden is, is de volledige aanjagercapaciteit
weer beschikbaar.
XUitschakelen: De toets ¬indrukken.
Het controlelampje in de toets ¬dooft.
De vorige instellingen worden weer actief.
De luchtrecirculatie blijft uitgeschakeld.
of
XDe toets Ãindrukken.
Het controlelampje in de toets ¬dooft.
De luchthoeveelheid en de luchtverdeling
worden automatisch geregeld.
of
XAutomatische airconditioning THERMATIC:
De draaiknop voor de temperatuur :of
154 Temperatuurregelsysteem bedienen
Temperatuurregeling
Brechts- of linksom draaien
(Ypagina 147).
Automatische temperatuurregeling THER-
MOTRONIC: De draaiknop voor de tempe-
ratuur :of Brechts- of linksom draaien
(Ypagina 149).
of
XDe toets Kof Iindrukken.
Ruiten ontwasemen
Van binnen beslagen ruiten
XDe functie "Koeling met luchtdroging"
¿inschakelen.
XDe automatische stand Ãinschakelen.
XDe zijluchtroosters zo instellen, dat de ver-
warmde lucht naar de zijruiten wordt
gestuurd.
XAls de ruiten beslagen blijven: De functie
"Voorruit ontwasemen" ¬inschakelen.
iDeze instelling slechts gebruiken tot de
voorruit ontwasemd is.
Van buiten beslagen ruiten
XDe toets _indrukken, tot op het display
Pof Ostaat.
XDe zijluchtroosters zo instellen, dat geen
lucht naar de zijruiten wordt gestuurd.
Achterruitverwarming
Algemene aanwijzingen
De achterruitverwarming verbruikt veel
stroom. Deze daarom uitschakelen zodra de
achterruit vrij is. Anders wordt de achterruit-
verwarming pas na enkele minuten automa-
tisch uitgeschakeld.
Als de accuspanning te laag is, kan de ach-
terruitverwarming worden uitgeschakeld.
In- en uitschakelen
XDe sleutel in het contactslot in stand 2
draaien (Ypagina 167).
XDe toets ¤indrukken.
Het controlelampje in de toets ¤gaat
branden of dooft.
Temperatuurregelsysteem bedienen 155
Temperatuurregeling
Problemen met de achterruitverwarming
Probleem Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
De achterruitverwar-
ming wordt voortijdig
uitgeschakeld of kan
niet worden ingescha-
keld.
De accu is niet voldoende opgeladen.
XNiet benodigde verbruikers, bijvoorbeeld leeslampjes, interieur-
verlichting of stoelverwarming, uitschakelen.
Zodra de accu voldoende opgeladen is, kan de achterruitver-
warming weer worden ingeschakeld.
Luchtrecirculatie in- en uitschakelen
Algemene aanwijzingen
Bij onaangename geuren in de buitenlucht
kan de toevoer van buitenlucht tijdelijk wor-
den uitgeschakeld. In dat geval wordt de inte-
rieurlucht gerecirculeerd.
Als de luchtrecirculatie wordt ingeschakeld
kunnen de ruiten sneller beslaan, in het bij-
zonder bij een lage buitentemperatuur. De
luchtrecirculatie slechts kortstondig inscha-
kelen, om te voorkomen dat de ruiten
beslaan.
De bediening van de luchtrecirculatie is bij
alle bedieningseenheden gelijk.
In- en uitschakelen
XDe sleutel in het contactslot in stand 2
draaien (Ypagina 167).
XInschakelen: De toets gindrukken.
Het controlelampje in de toets ggaat
branden.
iAutomatische airconditioning THERMA-
TIC: Bij hogere buitentemperaturen wordt
de luchtrecirculatie automatisch ingescha-
keld.
Automatische temperatuurregeling THER-
MOTRONIC: De luchtrecirculatie wordt bij
een grote hoeveelheid schadelijke stoffen
in de atmosfeer of bij hoge buitentempera-
turen automatisch ingeschakeld.
Het controlelampje boven de toets g
brandt niet als de luchtrecirculatie automa-
tisch is ingeschakeld. Na circa
30 minuten wordt buitenlucht bijgemengd.
XUitschakelen: De toets gindrukken.
Het controlelampje in de toets gdooft.
iDe luchtrecirculatie schakelt automa-
tisch uit na:
Rongeveer 5 minuten bij buitentempera-
turen beneden circa 5
Rongeveer 5 minuten als de koeling met
luchtdroging is uitgeschakeld
Rongeveer 30 minuten bij buitentempera-
turen boven circa 5 en ingeschakelde
functie "Koeling met luchtdroging".
Comfortopenen resp. -sluiten met de
luchtrecirculatietoets
GWAARSCHUWING
Bij het comfortsluiten kunnen lichaamsdelen
in het sluitgebied van de zijruit en het schuif-
dak bekneld raken. Er bestaat gevaar voor
letsel!
Bij het comfortsluiten de complete sluitpro-
cedure controleren. Bij het sluiten controle-
ren, of zich geen lichaamsdelen in het sluit-
gebied bevinden.
GWAARSCHUWING
Bij het openen van een zijruit kunnen
lichaamsdelen tussen de zijruit en het ruit-
frame getrokken worden of bekneld raken. Er
bestaat gevaar voor letsel!
Bij het openen controleren dat niemand de
zijruit aanraakt. Als iemand ingeklemd raakt,
156 Temperatuurregelsysteem bedienen
Temperatuurregeling
direct toets Wvoor het openen en sluiten
van de zijruit in het portier indrukken. De zij-
ruiten stoppen. Aan toets Wtrekken, om
de zijruit weer te sluiten.
XComfortsluiten: De toets gindrukken,
tot de zijruiten en het schuifdak worden
gesloten.
Het controlelampje in de toets ggaat
branden. De luchtrecirculatie wordt inge-
schakeld.
Als zich bij het comfortsluiten lichaamsdelen
in het sluitgebied bevinden, als volgt te werk
gaan:
XDe toets Wvoor het openen en sluiten
van de zijruit indrukken.
De zijruiten stoppen.
XOm de zijruit vervolgens te openen,
opnieuw de toets Windrukken.
XOm het schuifdak te openen of sluiten de
toets 3indrukken.
Het schuifdak stopt.
XOm het schuifdak te openen de
toets 3vervolgens naar achteren trek-
ken.
iAanwijzingen m.b.t. de automatische
anti-inklemfunctie:
Rvan de zijruiten (Ypagina 99)
Rvan het schuifdak (Ypagina 103)
XComfortopenen: De toets gindruk-
ken, tot de zijruiten en het schuifdak wor-
den geopend. De zijruiten en het schuifdak
bewegen zich naar de oorspronkelijke posi-
tie.
Het controlelampje in de toets gdooft.
De luchtrecirculatie wordt uitgeschakeld.
iAls na het comfortsluiten een zijruit of het
schuifdak handmatig wordt geopend, blijft
de zijruit of het schuifdak bij het comfort-
openen in deze stand staan.
Restwarmte in- en uitschakelen
Algemene aanwijzingen
Alleen de automatische temperatuurregeling
THERMOTRONIC beschikt over de functie
"Restwarmte".
Als de motor is afgezet, kan met de rest-
warmte van de motor de geparkeerde auto
nog maximaal circa 30 minuten worden ver-
warmd. De verwarmingsduur is afhankelijk
van de ingestelde temperatuur in het interi-
eur.
In- en uitschakelen
XDe sleutel in het contactslot in stand 0
draaien of verwijderen (Ypagina 167).
XInschakelen: De toets Ìindrukken.
Het controlelampje in de toets Ìgaat
branden.
iAls de restwarmte is ingeschakeld, is het
mogelijk dat de ruiten van binnen uit
beslaan.
iOnafhankelijk van de ingestelde lucht-
hoeveelheid draait de aanjager met een
lage snelheid.
iAls de functie "Restwarmte" bij hoge bui-
tentemperaturen wordt ingeschakeld,
wordt alleen de ventilatie ingeschakeld. De
aanjager draait in de middelste stand.
XUitschakelen: De toets Ìindrukken.
Het controlelampje in de toets Ìdooft.
De restwarmtefunctie wordt automatisch uit-
geschakeld:
Rna circa 30 minuten
Rals het contact wordt ingeschakeld
Rals de accuspanning terugloopt
Rals de interieurvoorverwarming wordt inge-
schakeld
Temperatuurregelsysteem bedienen 157
Temperatuurregeling
Z
Interieurvoorverwarming
Belangrijke veiligheidsvoorschriften
GGEVAAR
Als de uitlaat geblokkeerd is of onvoldoende
ventilatie mogelijk is, kunnen giftige uitlaat-
gassen, in het bijzonder koolmonoxide, het
voertuig binnendringen. Dat is bijvoorbeeld in
gesloten ruimtes het geval, of als het voertuig
in de sneeuw blijft steken. Er bestaat levens-
gevaar!
In gesloten ruimtes zonder afzuiging de inte-
rieurvoorverwarming uitschakelen, bijvoor-
beeld in de garage. Als het voertuig in de
sneeuw is blijven steken en de interieurvoor-
verwarming moet blijven werken, de uitlaat en
het gedeelte rond het voertuig sneeuwvrij
houden. Aan de zijde van het voertuig die van
de wind is afgekeerd een ruit openen, om de
toevoer van voldoende buitenlucht te waar-
borgen.
GWAARSCHUWING
Als de interieurvoorverwarming is ingescha-
keld kunnen onderdelen van de auto, bijvoor-
beeld het uitlaatsysteem, zeer heet worden.
Brandbaar materiaal, bijvoorbeeld bladeren,
gras of takken, kunnen ontsteken, als ze in
contact komen met:
Rhete delen van het uitlaatsysteem
Rhet uitlaatgas zelf.
Er bestaat brandgevaar!
Controleren dat als de interieurvoorverwar-
ming is ingeschakeld:
Rhete onderdelen van de auto niet in contact
komen met brandbaar materiaal
Rde uitlaatgassen ongehinderd uit het uit-
laatsysteem kunnen ontsnappen
Rde uitlaatgassen niet in contact komen met
brandbaar materiaal.
De interieurvoorverwarming en de uitgang
van de uitlaatgassen bevinden zich bij het
rechter voorwiel.
!Het gebruik van de interieurvoorverwar-
ming-ventilatie is een belasting van de
accu. Daarom na ten hoogste tweemaal
verwarmen of ventileren een langere
afstand met de auto afleggen.
iDe interieurvoorverwarming eenmaal per
maand gedurende circa 10 minuten inscha-
kelen.
De interieurvoorverwarming verwarmt de
lucht in het interieur tot de ingestelde tem-
peratuur. Hij is daarbij niet aangewezen op de
warmte-afgifte van de draaiende motor. De
interieurvoorverwarming wordt direct uit de
brandstoftank van de auto voorzien van
brandstof. De brandstoftank moet ten minste
tot de reservestand zijn gevuld, opdat zeker
is dat de interieurvoorverwarming werkt.
De interieurvoorverwarming of -ventilatie rea-
geert automatisch op wijzigingen in de bui-
tentemperatuur en de weersomstandighe-
den. Daarom is het mogelijk dat de interieur-
voorverwarming van ventileren naar verwar-
men of van verwarmen naar ventileren
omschakelt.
De interieurvoorverwarming wordt na 50
minuten automatisch uitgeschakeld. Deze
tijd kunt u laten wijzigen. Daartoe contact
opnemen met een gekwalificeerde werk-
plaats.
Met de interieurvoorventilatie kan de lucht in
het interieur niet tot onder de buitentempe-
ratuur worden gekoeld.
Voor het inschakelen
XDe sleutel in het contactslot in stand 2
draaien (Ypagina 167).
XDe gewenste temperatuur instellen.
De interieurvoorverwarming of -ventilatie kan
ook worden ingeschakeld bij een handmatig
instelbare temperatuurregeling. U bereikt
een optimaal klimaat in het interieur, door de
automatische stand in te stellen. De tempe-
ratuur op 22 instellen.
In- of uitschakelen van de interieurvoorver-
warming resp. -ventilatie kan via de toets in
158 Temperatuurregelsysteem bedienen
Temperatuurregeling
de middenconsole of via de afstandsbedie-
ning.
Via de boordcomputer kunnen maximaal drie
vertrektijden worden vastgelegd, waarvan er
één kan worden voorgeselecteerd
(Ypagina 266).
Interieurvoorverwarming-ventilatie
met de toets in de middenconsole in- en
uitschakelen
De kleuren van het controlelampje op de
toets hebben de volgende betekenis:
blauw Interieurvoorventilatie is ingescha-
keld
rood Interieurvoorverwarming is ingescha-
keld
geel Vertrektijd is voorgeselecteerd
(Ypagina 266)
Toets in middenconsole
XInterieurvoorverwarming-ventilatie
inschakelen: Toets :indrukken.
Het rode of blauwe controlelampje in
toets :gaat branden.
XInterieurvoorverwarming-ventilatie uit-
schakelen: Toets :indrukken.
Het rode of blauwe controlelampje in
toets :dooft.
Interieurvoorverwarming-ventilatie via
de afstandsbediening in- en uitschake-
len
Algemene aanwijzingen
Tot de uitrusting van de auto behoort één
afstandsbediening. Per auto kunnen boven-
dien nog twee extra afstandsbedieningen
worden gebruikt. Voor meer informatie con-
tact opnemen met een gekwalificeerde werk-
plaats.
De afstandsbediening van de interieurvoor-
verwarming zodanig bewaren, dat de inte-
rieurvoorverwarming niet onbedoeld kan wor-
den ingeschakeld. De afstandsbediening van
de interieurvoorverwarming in het bijzonder
buiten bereik van kinderen bewaren.
Het maximumbereik van de afstandsbedie-
ning bedraagt circa 300 meter. Het bereik
kan afnemen door:
Rradiografische storingsbronnen
Rmassieve obstakels tussen de afstandsbe-
diening en de auto
Reen ongunstige stand van de afstandsbe-
diening ten opzichte van de auto
Rzenden vanuit een afgesloten ruimte.
iHet bereik is optimaal als de afstandsbe-
diening bij het zenden recht omhoog wordt
gehouden.
iAls de batterij van de afstandsbediening
zwak is, verschijnt rechts op het display
een batterijsymbool. De batterij van de
afstandsbediening vervangen
(Ypagina 161).
Temperatuurregelsysteem bedienen 159
Temperatuurregeling
Z
Interieurvoorverwarming-ventilatie in- en
uitschakelen
Afstandsbediening
:Display
;.Status controleren resp. vertrektijd
instellen
=^Interieurvoorverwarming-ventilatie
uit
?uInterieurvoorverwarming-ventilatie
aan
A,Status controleren resp. vertrektijd
instellen
XInschakelen: De toets uindrukken.
Op het display van de afstandsbediening
staat ONON.
XUitschakelen: De toets ^indrukken.
Op het display van de afstandsbediening
staat OFFOFF.
Status van de interieurvoorverwarming-
ventilatie controleren
XDe toets ,of .indrukken.
De volgende displaymeldingen zijn mogelijk:
Melding Betekenis
De interieurvoorverwar-
ming-ventilatie is uitge-
schakeld.
De interieurvoorverwar-
ming is ingeschakeld.
Het cijfer op het display
toont de resterende tijd
(in minuten) van de inte-
rieurvoorventilatie.
De interieurvoorverwar-
ming is ingeschakeld.
Het cijfer op het display
toont de resterende tijd
(in minuten) van de inte-
rieurvoorverwarming.
Een vertrektijd is geacti-
veerd. De tijd op het dis-
play toont de vertrektijd.
Een vertrektijd is geacti-
veerd. De interieurvoor-
ventilatie is momenteel
geactiveerd. De tijd op
het display toont de ver-
trektijd.
Een vertrektijd is geacti-
veerd. De interieurvoor-
verwarming is momen-
teel geactiveerd. De tijd
op het display toont de
vertrektijd.
Vertrektijd instellen
Voordat de vertrektijd wordt ingesteld, moet
de tijd in de auto correct zijn ingesteld (zie de
digitale handleiding). Anders wordt de inte-
rieurvoorverwarming op een verkeerd tijdstip
en mogelijk op een ongeschikte plaats inge-
schakeld. Bij het instellen van de vertrektijd
ook de belangrijke veiligheidsvoorschriften in
acht nemen (Ypagina 158).
XDe toets ,of .zo vaak indrukken,
tot de tijd die moet worden gewijzigd op het
display verschijnt.
XDe toetsen uen ^tegelijkertijd
indrukken.
Symbool Îknippert op het display van de
afstandsbediening.
160 Temperatuurregelsysteem bedienen
Temperatuurregeling
XMet de toetsen ,of .de gewenste
vertrektijd instellen.
iDes te langer een van de toetsen ,
of .wordt ingedrukt, des te sneller wij-
zigt de weergegeven tijd.
XDe toetsen uen ^tegelijkertijd
indrukken.
De nieuwe vertrektijd is nu opgeslagen.
Ingestelde vertrektijd activeren
XDe toets ,of .zo vaak indrukken,
tot de tijd die moet worden gewijzigd op het
display verschijnt.
XDe toets uindrukken.
Op het display verschijnt symbool Íen de
vertrektijd.
Ingestelde vertrektijd deactiveren
XDe toets ,.indrukken.
Op het display verschijnt de status van de
interieurvoorverwarming.
XDe toets .indrukken.
Op het display verschijnt de eerste opge-
slagen vertrektijd.
XDe toets ^indrukken.
Op het display van de afstandsbediening
staat OFFOFF.
Batterij van de afstandsbediening ver-
wisselen
GWAARSCHUWING
Batterijen bevatten giftige en agressieve stof-
fen. Wanneer batterijen ingeslikt worden, kan
dit tot ernstige gezondheidsschade leiden. Er
dreigt levensgevaar!
Batterijen bewaren op een voor kinderen
onbereikbare plaats. Wanneer batterijen
ingeslikt zijn, direct naar een arts gaan.
HMilieu-aanwijzing
Batterijen bevatten schade-
lijke stoffen. Het is bij wet
verboden batterijen samen
met het huisvuil af te voeren.
Ze moeten afzonderlijk wor-
den ingezameld en op mili-
euvriendelijke wijze worden
afgevoerd.
Batterijen op milieuvriende-
lijke wijze afvoeren! Lege
batterijen bij een gekwalifi-
ceerde werkplaats of bij de
daarvoor bestemde plaatsen
inleveren.
De gebruikte batterij is een 6V-stiftbatterij
van het type 2CR11108.
XDe zijdelingse armen van batterijdek-
sel ;spreiden en batterijdeksel ;los-
trekken.
XDe oude batterij :verwijderen.
XDe nieuwe batterij aanbrengen. Daarbij op
de markeringen voor de polariteit letten,
aan de achterzijde van de afstandsbedie-
ning.
XBatterijdeksel ;weer op de afstandsbe-
diening schuiven.
XMet de afstandsbediening de functies van
de interieurvoorverwarming controleren.
Temperatuurregelsysteem bedienen 161
Temperatuurregeling
Z
Problemen met de interieurvoorverwarming-ventilatie
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
FAIL De startaccu is onvoldoende geladen of het systeem zelf is defect.
XDe startaccu laden.
XOpnieuw proberen om de interieurvoorverwarming met de
afstandsbediening in te schakelen.
XDe interieurvoorverwarming bij een gekwalificeerde werkplaats
laten controleren.
$
FAIL
De signaaloverdracht tussen zender en auto vertoont een storing.
XDe stand ten opzichte van de auto veranderen, zo nodig dichter
bij de auto gaan staan.
XOpnieuw proberen om de interieurvoorverwarming met de
afstandsbediening in of uit te schakelen.
©
FAIL
Er is te weinig brandstof in de brandstoftank, d.w.z. is niet gevuld
tot de reservestand.
XBij het eerstvolgende tankstation tanken.
XOpnieuw proberen om de interieurvoorverwarming met de
afstandsbediening in te schakelen.
De interieurvoorverwarming is defect.
XDe interieurvoorverwarming bij een gekwalificeerde werkplaats
laten controleren.
Luchtroosters instellen
Belangrijke veiligheidsvoorschriften
GWAARSCHUWING
Uit de luchtroosters kan zeer hete of zeer
koude lucht stromen. Daardoor kunnen in de
directe omgeving van de luchtroosters ver-
brandings- of bevriezingsverschijnselen wor-
den opgelopen. Er bestaat gevaar voor letsel!
Er altijd voor zorgen, dat alle inzittenden vol-
doende afstand tot de luchtroosters houden.
Naar behoefte de luchtstroom omleiden naar
een ander deel van het interieur.
Om de toevoer van buitenlucht via de lucht-
roosters naar het interieur te waarborgen, de
volgende aanwijzingen in acht nemen:
RDe luchtinlaat tussen de motorkap en de
voorruit vrijhouden van afzettingen, bij-
voorbeeld ijs, sneeuw of bladeren.
RDe luchtroosters in het interieur altijd vrij-
houden.
162 Luchtroosters instellen
Temperatuurregeling
Middelste luchtroosters instellen
:Middelste luchtrooster, links
;Middelste luchtrooster, rechts
=Regelaar middelste luchtrooster, rechts
?Regelaar middelste luchtrooster, links
XOpenen en sluiten: De draaiknoppen =
resp. ?omhoog- of omlaagdraaien.
Zijluchtroosters instellen
:Ontwasemingsrooster
;Zijluchtrooster
=Regelaar zijluchtrooster
XOpenen en sluiten: Draaiknop =
omhoog- of omlaagdraaien.
Luchtrooster in dashboardkastje
instellen
!Als de auto wordt verwarmd moeten de
luchtroosters worden gesloten.
Bij hoge buitentemperaturen het luchtroos-
ter openen en de functie "Koeling met
luchtdroging" inschakelen. Anders kunnen
temperatuurgevoelige voorwerpen die in
het dashboardkastje worden bewaard
beschadigd raken.
:Draaiknop luchtrooster
;Luchtrooster
Wanneer de automatische temperatuurrege-
ling ingeschakeld is, kan het dashboardkastje
worden geventileerd, bijvoorbeeld om de
inhoud te koelen. De toegevoerde luchthoe-
veelheid is afhankelijk van de ingestelde
luchthoeveelheid en luchtverdeling.
XOpenen en sluiten: Draaiknop :rechts-
of linksom draaien.
Luchtroosters instellen 163
Temperatuurregeling
Z
Luchtroosters achterin instellen
Middelste luchtroosters achterin instel-
len
CLS Coupé (voorbeeld)
:Draaiknop luchtroosters achterin
;Luchtrooster achterin, rechts
=Bedieningseenheid achterin, alleen met
automatische temperatuurregeling THER-
MOTRONIC
?Luchtrooster achterin, links
XOpenen en sluiten: Draaiknop :
omhoog- of omlaagdraaien.
164 Luchtroosters instellen
Temperatuurregeling
Wetenswaardigheden ....................... 166
Inrij-aanwijzingen .............................. 166
Rijden ................................................. 166
Automatische transmissie ............... 175
Tanken ............................................... 185
Parkeren ............................................ 188
Rijtips ................................................. 190
Rijsystemen ....................................... 194
Rijden met een aanhangwagen. ...... 241
165
Rijden en parkeren
Wetenswaardigheden
iDeze handleiding beschrijft alle modellen
en standaard- en speciale uitrustingen van
de auto die op het tijdstip van de redactie-
sluiting van deze handleiding verkrijgbaar
waren. Landspecifieke afwijkingen zijn ook
mogelijk. In acht nemen dat de auto niet
met alle beschreven functies kan zijn uit-
gerust. Dit betreft ook veiligheidsrelevante
systemen en functies.
iDe informatie over gekwalificeerde werk-
plaatsen lezen (Ypagina 27).
Inrij-aanwijzingen
Belangrijke veiligheidsvoorschriften
Na aflevering van de auto of na een reparatie
initialiseren de sensoren van enkele rij- en rij-
veiligheidssystemen zich gedurende een
bepaalde afstand. De volledige functionaliteit
van deze systemen wordt pas bereikt na
afsluiting van deze inleerprocedure.
Nieuwe of vervangen remblokken en rem-
schijven bereiken pas na enkele honderden
kilometers de optimale remwerking. De ver-
minderde remwerking door krachtiger indruk-
ken van het rempedaal compenseren.
De eerste 1.500 km
Hoe meer u de motor tijdens het inrijden ont-
ziet, hoe meer plezier u later van zijn presta-
ties zult hebben.
RDaarom tijdens de eerste 1.500 km met
wisselende snelheden en toerentallen rij-
den.
RGedurende deze tijd hoge belastingen, bij-
voorbeeld vol gas rijden, vermijden.
RTijdig schakelen, uiterlijk wanneer de wijzer
van de toerenteller Ôhet toerenbereik
voor het rode gebied heeft bereikt.
ROm af te remmen niet met de hand terug-
schakelen.
RHet gaspedaal indien mogelijk niet tot voor-
bij het drukpunt indrukken (kickdown).
Vanaf 1.500 km kan het motortoerental gelei-
delijk worden verhoogd en het volledige snel-
heidsbereik worden gebruikt.
Aanvullende inrij-aanwijzingen voor auto's in
AMG-uitvoering:
RDe eerste 1.500 km niet sneller rijden dan
140 km/h.
RDe motor slechts kortstondig met een toe-
rental van maximaal 4.500/min laten
draaien.
iDeze inrij-aanwijzingen eveneens aan-
houden als de motor of onderdelen van de
aandrijflijn zijn vervangen.
Auto's in AMG-uitvoering met sperdif-
ferentieel in de achteras
De auto is uitgerust met een zelfsperrend dif-
ferentieel in de achteras. Om het differentieel
van de achteras optimaal te beschermen na
een inrijperiode van 3.000 km de vloeistof
laten verversen. Deze vloeistofverversing ver-
lengt de levensduur van het differentieel. De
vloeistofverversing laten uitvoeren bij een
gekwalificeerde werkplaats.
Rijden
Belangrijke veiligheidsvoorschriften
GWAARSCHUWING
Voorwerpen in de beenruimte van de bestuur-
der kunnen de slag van de pedalen beperken
of ingedrukte pedalen blokkeren. Daardoor
worden de bedrijfs- en verkeersveiligheid van
de auto in gevaar gebracht. Er bestaat gevaar
voor ongevallen!
Alle voorwerpen in de auto veilig opbergen,
zodat deze niet in de beenruimte van de
bestuurder kunnen belanden. Vloermatten
altijd stevig en volgens de handleiding mon-
166 Rijden
Rijden en parkeren
teren om te allen tijde voldoende vrije ruimte
voor de pedalen te waarborgen. Geen losse
vloermatten gebruiken en niet meerdere
vloermatten op elkaar leggen.
GWAARSCHUWING
Door het dragen van ongeschikte schoenen
kan de bediening van de pedalen nadelig wor-
den beïnvloed, zoals bij:
RSchoenen met plateauzolen
RSchoenen met hoge hakken
RSlippers.
Er bestaat gevaar voor ongevallen!
Bij het rijden altijd geschikte schoenen dra-
gen om de pedalen veilig te kunnen bedienen.
GWAARSCHUWING
Als het contact tijdens het rijden wordt uitge-
schakeld, zijn de veiligheidsrelevante functies
nog maar beperkt of helemaal niet meer
beschikbaar. Dit betreft bijvoorbeeld de
stuurbekrachtiging en de rembekrachtiging.
Er is dan aanzienlijk meer kracht voor het stu-
ren en remmen vereist. Er bestaat gevaar voor
ongevallen!
Tijdens het rijden niet het contact uitschake-
len.
GWAARSCHUWING
Als de parkeerrem tijdens het rijden niet vol-
ledig is vrijgezet, kan de parkeerrem:
Roververhit raken en daardoor brand veroor-
zaken
Rzijn remfunctie verliezen.
Er bestaat gevaar voor brand en ongevallen!
De parkeerrem volledig vrijzetten voordat u
wegrijdt.
!De motor rustig warmrijden. Pas na het
bereiken van de bedrijfstemperatuur het
volle vermogen gebruiken.
De automatische transmissie alleen in de
betreffende rijstand zetten als de auto stil-
staat.
Als er op een gladde ondergrond wordt
gereden, de aangedreven wielen zo moge-
lijk niet laten doordraaien. Anders kan de
aandrijflijn beschadigd raken.
!Auto's in AMG-uitvoering: Bij een lage
motorolietemperatuur (onder +20 †)
wordt ter bescherming van de motor het
maximumtoerental begrensd. Bij koude
motor vollastgebruik vermijden, om de
motor te ontzien en een verminderd com-
fort te voorkomen.
Sleutelstanden
Sleutel
gSleutel uit contactslot verwijderen
1Spanningsvoorziening voor enkele ver-
bruikers, zoals de ruitenwissers
2Contact (spanningsvoorziening voor alle
stroomverbruikers) en rijstand
3Starten
iAls de sleutel niet bij de auto hoort, kan
deze toch in het slot worden gedraaid. Het
contact wordt niet ingeschakeld. De motor
kan niet worden gestart.
KEYLESS GO
Algemene aanwijzingen
Auto's met KEYLESS GO zijn van sleutels met
de geïntegreerde functie KEYLESS GO en een
afneembare start-stop-toets uitgerust.
Rijden 167
Rijden en parkeren
Z
De start-stop-toets moet in het contactslot
aangebracht zijn en de sleutel moet zich in de
auto bevinden.
Als de start-stop-toets in contactslot wordt
gestoken, heeft het systeem circa twee
seconden herkenningstijd nodig. Daarna kan
de start-stop-toets worden gebruikt.
Als de start-stop-toets meerdere keren ach-
ter elkaar wordt ingedrukt, komt dit overeen
met de verschillende standen van de sleutel
in het contactslot. Voorwaarde hiervoor is,
dat het rempedaal niet wordt ingedrukt.
Als het rempedaal wordt ingedrukt en de
start-stop-toets wordt ingedrukt, start de
motor direct.
Door een kortstondige radiografische verbin-
ding tussen auto en sleutel wordt gecontro-
leerd, of zich een geldige sleutel in de auto
bevindt. Dit gebeurt bijvoorbeeld tijdens het
starten van de motor.
Om de auto te starten zonder actief gebruik
van de sleutel:
Rmoet de start-stop-toets in contactslot
worden gestoken
Rmoet de sleutel zich in de auto bevinden
Rmag de auto niet met de sleutel of via KEY-
LESS GO vergrendeld zijn (Ypagina 85).
RDe KEYLESS GO-sleutel niet bewaren bij:
-elektronische apparatuur zoals een
mobiele telefoon of een andere sleutel
-metalen voorwerpen zoals munten of
metaalfolie.
RDe KEYLESS GO-sleutel niet in metalen
voorwerpen zoals een metalen koffer
bewaren.
Dit kan de werking van KEYLESS GO nade-
lig beïnvloeden.
Tijdens het rijden kan de motor worden afge-
zet door de start-stop-toets gedurende circa
drie seconden in te drukken. Deze functie
staat niet in verbinding met het automatisch
afzetten van de motor van de ECO start-stop-
functie.
Sleutelstanden met KEYLESS GO
:Start-stop-toets
;Contactslot
Zodra het contact is ingeschakeld, gaan alle
controlelampjes in het instrumentenpaneel
branden. Als een controlelampje na het star-
ten van de motor niet dooft of tijdens het rij-
den gaat branden, zie (Ypagina 300).
Als de start-stop-toets :nog niet is inge-
drukt, betekent dit "verwijderde contactsleu-
tel".
XSpanningsvoorziening inschakelen: De
start-stop-toets :eenmaal indrukken.
De spanningsvoorziening is ingeschakeld.
Nu kunnen bijvoorbeeld de ruitenwissers
worden ingeschakeld.
iAls in deze stand het bestuurdersportier
wordt geopend, wordt de spanningsvoor-
ziening uitgeschakeld.
XContact inschakelen: De start-stop-
toets :tweemaal indrukken.
Het contact is ingeschakeld.
Het contact wordt uitgeschakeld als:
Rhet bestuurdersportier geopend is en
Rvanuit deze stand eenmaal de start-stop-
toets :wordt ingedrukt.
Start-stop-toets verwijderen
De start-stop-toets uit het contactslot verwij-
deren en de auto zoals gebruikelijk met een
sleutel starten.
Het wisselen tussen het gebruik met de start-
stop-toets en de sleutelfunctie is alleen
mogelijk als de transmissie in stand Pstaat.
168 Rijden
Rijden en parkeren
XStart-stop-toets :uit contactslot ;ver-
wijderen.
De start-stop-toets hoeft niet uit het contact-
slot te worden verwijderd als u de auto ver-
laat. Als de auto wordt verlaten, moet echter
wel de sleutel altijd meegenomen worden. Zo
lang de sleutel zich in de auto bevindt, kan:
Rde auto met de start-stop-toets worden
gestart
Rde elektrisch aangedreven uitrusting wor-
den bediend.
Starten
Belangrijke veiligheidsvoorschriften
GWAARSCHUWING
Wanneer kinderen zonder toezicht in de auto
achterblijven, kunnen deze:
Rportieren openen en daardoor andere per-
sonen of verkeersdeelnemers in gevaar
brengen
Ruitstappen en door het verkeer worden
gegrepen
Ruitrusting van de auto bedienen en bijvoor-
beeld bekneld raken.
Bovendien kunnen de kinderen de auto in
beweging zetten, door bijvoorbeeld:
Rde parkeerrem vrij te zetten
Rde automatische transmissie uit parkeer-
stand Pte schakelen
Rde motor starten.
Er bestaat gevaar voor letsel en ongevallen!
Bij het verlaten van de auto altijd de sleutel
meenemen en de auto vergrendelen. Kinde-
ren en dieren nooit zonder toezicht in de auto
achterlaten. De sleutels bewaren op een voor
kinderen onbereikbare plaats.
GWAARSCHUWING
Verbrandingsmotoren stoten giftige uitlaat-
gassen uit, zoals koolmonoxide. Het inade-
men van deze uitlaatgassen leidt tot vergifti-
ging. Er dreigt levensgevaar! Daarom de
motor nooit laten draaien in gesloten ruimtes
zonder voldoende ventilatie.
GWAARSCHUWING
Door milieu-invloeden of dieren aangevoerd
brandbaar materiaal kan vlam vatten door de
hete delen van de motor of het uitlaatsys-
teem. Er bestaat brandgevaar!
Daarom regelmatig controleren, of er zich
geen van buitenaf aangevoerd brandbaar
materiaal in de motorruimte of bij het uitlaat-
systeem bevindt.
!Tijdens het starten geen gas geven.
Algemene aanwijzingen
iAuto's met benzinemotor: Tot circa
30 seconden na een koude start wordt de
katalysator voorverwarmd. In dit tijdsbe-
stek kan het motorgeluid veranderen.
Automatische transmissie
XDe transmissie in stand Pzetten.
De transmissiestandaanduiding op het
multifunctioneel display staat op P.
iDe motor kan in transmissiestand Pen
Nworden gestart.
Starten met sleutel
iOm de motor met de sleutel in plaats met
de KEYLESS GO te starten, de start-stop-
toets uit het contactslot verwijderen.
XAuto's met dieselmotor: De sleutel in het
contactslot in stand 2draaien
(Ypagina 167).
Voorgloeicontrolelampje %in het
instrumentenpaneel gaat branden.
XDe sleutel in het contactslot in stand 3
draaien (Ypagina 167) en weer loslaten
zodra de motor aanslaat.
iAuto's met dieselmotor: Als de motor
op bedrijfstemperatuur is, kan er worden
gestart zonder voorgloeien.
Rijden 169
Rijden en parkeren
Z
Starten met KEYLESS GO
iMet de start-stop-toets kan de motor
handmatig worden gestart zonder de sleu-
tel in het contactslot te steken. De sleutel
moet zich in de auto bevinden en de start-
stop-toets moet in het contactslot aange-
bracht zijn. Het starten van de motor met
de sleutel staat los van het automatisch
starten van de motor in de ECO start-stop-
functie.
XHet rempedaal indrukken en ingedrukt
houden.
XDe start-stop-toets eenmaal indrukken
(Ypagina 167).
Auto's met benzinemotor: De motor
start.
Auto's met dieselmotor: Het voorgloei-
systeem treedt in werking en de motor
wordt gestart..
Wegrijden
Algemene aanwijzingen
GWAARSCHUWING
Als het motortoerental hoger is dan het stati-
onair toerental en u de transmissiestand Dof
Rinschakelt, kan de auto met een schok in
beweging komen. Er bestaat gevaar voor
ongevallen!
Bij het inschakelen van transmissiestand Dof
Rhet rempedaal altijd stevig indrukken en
niet tegelijkertijd gasgeven.
!Wanneer een waarschuwingssignaal
klinkt en de displaymelding ParkeerremParkeerrem
ontgrendel.ontgrendel. op het multifunctioneel dis-
play verschijnt, is de parkeerrem nog inge-
schakeld. De parkeerrem vrijzetten.
iBij het wegrijden voorzichtig gasgeven.
iNa het wegrijden wordt de auto automa-
tisch centraal vergrendeld. De grendel-
knoppen in de portieren gaan omlaag.
De portieren kunnen echter op elk moment
van binnen uit worden geopend.
De automatische portiervergrendeling kan
ook worden uitgeschakeld (Ypagina 265).
iAlleen als het rempedaal is ingedrukt, kan
de transmissie vanuit stand Pin de gewen-
ste transmissiestand worden gezet. Als het
rempedaal niet bediend is, kan de DIRECT
SELECT-keuzehendel wel worden bewo-
gen, de parkeervergrendeling blijft echter
ingeschakeld.
iNa een koude start wordt bij hogere
motortoerentallen geschakeld. Op die
manier komt de katalysator eerder op
bedrijfstemperatuur.
hellingassistent
De hellingassistent ondersteunt u bij het
voor- en achteruit bergopwaarts wegrijden.
Daarbij blijft de auto gedurende korte tijd stil-
staan, nadat de voet van het rempedaal is
genomen. Zo is er voldoende tijd uw voet op
het gaspedaal te plaatsen en weg te rijden
zonder dat de auto terugrolt.
GWAARSCHUWING
Na korte tijd remt de hellingassistent de auto
niet meer af en kan deze daardoor wegrollen.
Er bestaat gevaar voor letsel en ongevallen!
Daarom uw voet tijdig van het rem- naar het
gaspedaal verplaatsen. De auto nooit verlaten
als deze met de hellingassistent op zijn plaats
wordt gehouden.
De hellingassistent is niet actief, als:
Rer op een vlakke weg of bergafwaarts wordt
weggereden
Rde transmissie in stand Nstaat
Rde parkeerrem is bediend
Rhet ESP®een storing vertoont.
170 Rijden
Rijden en parkeren
ECO start-stop-functie
Inleiding
De ECO start-stop-functie zorgt er bij het
stoppen van de auto onder bepaalde omstan-
digheden voor dat de motor automatisch
afslaat.
Voor opnieuw wegrijden start de motor auto-
matisch. Op deze manier helpt de ECO start-
stop-functie u het brandstofverbruik en de
uitlaatgasemissie van uw auto te reduceren.
Belangrijke veiligheidsvoorschriften
GWAARSCHUWING
Als de motor automatisch is afgezet en u stapt
uit, wordt de motor automatisch weer gestart.
De auto kan wegrijden. Er bestaat gevaar voor
letsel en ongevallen!
Altijd het contact uitschakelen en de auto
tegen wegrollen beveiligen, voordat de auto
wordt verlaten.
Algemene aanwijzingen
:ECO start-stop-weergave
Als het ECO-symbool ¤op het multifunc-
tioneel display groen wordt weergegeven,
zorgt de ECO start-stop-functie ervoor dat de
motor automatisch wordt afgezet bij het stop-
pen.
Iedere keer als de motor met de sleutel of de
start-stop-toets opnieuw wordt gestart, is de
ECO start-stop-functie ingeschakeld.
Als de ECO start-stop-functie handmatig
(Ypagina 172) of door een storing uitge-
schakeld is, wordt het ECO-symbool ¤
niet weergegeven.
Auto in AMG-uitvoering: In het menu AMG
van het multifunctioneel display verdwijnt de
displaymelding Stop/Start activeStop/Start active of
Stop/Start inactiveStop/Start inactive.
Auto's in AMG-uitvoering: De ECO start-
stop-functie is alleen in het schakelpro-
gramma Cbeschikbaar.
Meer informatie over de automatische motor-
stop (Ypagina 171) en automatische motor-
start (Ypagina 172).
Automatisch afzetten van de motor
Algemene aanwijzingen
Als de auto tot stilstand wordt afgeremd in
transmissiestand Dof N, zet de ECO start-
stop-functie de motor automatisch af.
De ECO start-stop-functie is beschikbaar en
toont op het multifunctioneel display een
groen ECO-symbool ¤, als onder andere:
Rhet controlelampje van de ECO-toets groen
brandt
Rde buitentemperatuur binnen een voor het
systeem geschikt bereik ligt
Rde motor op bedrijfstemperatuur is
Rde interieurtemperatuur ingeregeld is
Rde accu voldoende opgeladen is
Rhet systeem bij ingeschakelde airconditio-
ning geen condens op de voorruit herkent
Rde motorkap gesloten is
Rhet bestuurdersportier gesloten is en de
bestuurder de gordel draagt.
Als niet aan alle voorwaarden voor de auto-
matische motorstop wordt voldaan, wordt het
ECO-symbool ¤geel weergegeven.
Auto's in AMG-uitvoering: In het menu AMG
van het multifunctioneel display verschijnt
bovendien de displaymelding Stop/StartStop/Start
inactiveinactive.
iAls van transmissiestand Rnaar Dwordt
gewisseld, is de ECO start-stop-functie na
het verschijnen van het groene ECO-sym-
bool ¤op het multifunctioneel display
beschikbaar.
Rijden 171
Rijden en parkeren
Z
iAlle systemen van de auto blijven bij het
automatisch afzetten van de motor verder
actief.
iAlle auto's (behalve auto's in AMG-uit-
voering): De automatische motorstop kan
ten hoogste viermaal (eerste maal stoppen
en drie herhalingen) na elkaar plaatsvin-
den. Het ECO-symbool ¤op het multi-
functioneel display wordt na de vierde auto-
matische motorstart geel weergegeven.
Als het ECO-symbool ¤op het multi-
functioneel display groen wordt weergege-
ven, is de automatische motorstop weer
mogelijk.
iAuto's in AMG-uitvoering: Het aantal op
elkaar volgende automatische motorstops
is onbeperkt.
iOok bij automatisch afgezette motor auto
kan de HOLD-functie worden geactiveerd.
Het rempedaal moet dan tijdens de auto-
matisch stop-fase niet meer worden inge-
drukt. Wanneer het gaspedaal wordt
bediend, start de motor automatisch en
wordt de remwerking door de HOLD-func-
tie opgeheven.
Automatisch starten van de motor
De motor wordt automatisch gestart, als:
Rde ECO start-stop-functie via de ECO-toets
uitgeschakeld wordt
Rhet rempedaal wordt losgelaten in trans-
missiestand Dof Nbij niet-actieve HOLD-
functie
Rhet gaspedaal wordt ingedrukt
Rde achteruitversnelling Rwordt ingescha-
keld
Ru de transmissiestand Pverlaat
Rnaar het rijprogramma S,S+ of Mwordt
gewisseld (auto's in AMG-uitvoering)
Ru de veiligheidsgordel losmaakt of het
bestuurdersportier opent
Rde auto begint te rollen
Rhet remsysteem dit vraagt
Rde interieurtemperatuur het ingestelde
bereik verlaat
Rhet systeem bij ingeschakelde airconditio-
ning condens op de voorruit herkent
Rde laadtoestand van de accu te laag is.
iDoor naar transmissiestand Pte schake-
len wordt de motor niet gestart.
iAls van transmissiestand Rnaar Dwordt
gewisseld, is de ECO start-stop-functie na
het verschijnen van het groene ECO-sym-
bool ¤op het multifunctioneel display
beschikbaar.
ECO start-stop-functie uit- en inschake-
len
Alle auto's (behalve auto's in AMG-uitvoe-
ring)
XUitschakelen: De ECO-toets :indruk-
ken.
Controlelampje ;dooft en het ECO-sym-
bool ¤op het multifunctioneel display
verdwijnt.
XInschakelen: De ECO-toets :indrukken.
Controlelampje ;brandt. Wanneer aan
alle voorwaarden voor de automatische
motorstop (Ypagina 171) wordt voldaan,
wordt op het multifunctioneel display het
ECO-symbool ¤groen weergegeven.
Wanneer niet aan alle voorwaarden voor de
automatische motorstop (Ypagina 171)
wordt voldaan, wordt het ECO-symbool
¤op het multifunctioneel display geel
172 Rijden
Rijden en parkeren
weergegeven. In dit geval is de ECO start-
stop-functie niet beschikbaar.
iAls controlelampje ;is gedoofd, is de
ECO start-stop-functie handmatig of door
een storing in de werking uitgeschakeld. De
motor wordt bij het stoppen niet meer auto-
matisch afgezet.
Auto's in AMG-uitvoering
XUitschakelen: In het schakelprogramma
Cde ECO-toets :indrukken.
of
XNaar het schakelprogramma S,S+ of M
omschakelen (Ypagina 180).
Controlelampje ;dooft en het ECO-sym-
bool ¤op het multifunctioneel display
verdwijnt.
In het menu AMG van het multifunctioneel
display verdwijnt de displaymelding Stop/Stop/
Start activeStart active of Stop/Start inactiveStop/Start inactive.
XInschakelen: De ECO-toets :indrukken.
Controlelampje ;brandt. Als het schakel-
programma S,S+ of Mactief is, schakelt
de automatische transmissie naar het
schakelprogramma C.
Wanneer aan alle voorwaarden voor de
automatische motorstop (Ypagina 171)
wordt voldaan, wordt op het multifunctio-
neel display het ECO-symbool ¤groen
weergegeven. Bovendien verschijnt in het
menu AMG van het multifunctioneel display
de displaymelding Stop/Start activeStop/Start active.
Als niet aan alle voorwaarden voor de auto-
matische motorstop (Ypagina 171) wordt
voldaan, wordt het ECO-symbool ¤geel
weergegeven. In dit geval is de ECO start-
stop-functie niet beschikbaar. Bovendien
verschijnt in het menu AMG van het multi-
functioneel display de displaymelding
Stop/Start inactiveStop/Start inactive.
iAls controlelampje ;is gedoofd, is de
ECO start-stop-functie handmatig of door
een storing in de werking uitgeschakeld. De
motor wordt bij het stoppen niet meer auto-
matisch afgezet.
Rijden 173
Rijden en parkeren
Z
Problemen met de motor
Probleem Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
De motor slaat niet aan. De HOLD-functie of DISTRONIC PLUS is ingeschakeld.
XDe HOLD-functie (Ypagina 209) of DISTRONIC PLUS
(Ypagina 207) uitschakelen.
XDe motor opnieuw starten.
De motor slaat niet aan.
De startmotor werkt
hoorbaar.
RDe motorelektronica vertoont een storing.
RDe brandstoftoevoer vertoont een storing.
XVoor de volgende startpoging: De sleutel in het contactslot in
stand 0terugdraaien of zo vaak op de start-stop-toets drukken,
tot alle controlelampjes in het instrumentenpaneel doven.
XDe motor opnieuw starten (Ypagina 169). Langdurige en veel-
vuldige startpogingen vermijden, omdat anders de accu ontla-
den raakt.
Als de motor na meerdere startpogingen niet aanslaat:
XContact opnemen met een gekwalificeerde werkplaats.
De motor slaat niet aan.
De startmotor werkt
hoorbaar. Het waar-
schuwingslampje voor
de brandstofreserve
brandt en de brandstof-
meter staat op 0.
De brandstoftank werd leeggereden.
XBrandstof in de auto tanken.
De motor slaat niet aan.
De startmotor werkt
niet hoorbaar.
De boordnetspanning is te laag, omdat de accu te zwak of leeg is.
XStarthulp ontvangen (Ypagina 372).
Als de motor ondanks de starthulp niet aanslaat:
XContact opnemen met een gekwalificeerde werkplaats.
De startmotor is blootgesteld aan een te hoge thermische belas-
ting.
XDe startmotor circa twee minuten laten afkoelen.
XDe motor opnieuw starten.
Als de motor desondanks niet aanslaat:
XContact opnemen met een gekwalificeerde werkplaats.
174 Rijden
Rijden en parkeren
Probleem Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
Auto's met benzinemo-
tor:
De motor draait onre-
gelmatig en slaat over.
De motorelektronica of een mechanisch onderdeel van de motor-
regeling vertoont een storing.
XMaar weinig gas geven.
Anders kan onverbrande brandstof in de katalysator terechtko-
men en deze beschadigen.
XDe oorzaak zo snel mogelijk laten verhelpen bij een gekwalifi-
ceerde werkplaats.
De koelvloeistoftempe-
ratuurmeter geeft meer
dan 120 †aan. Boven-
dien kan het waarschu-
wingslampje koelvloei-
stof branden en kan
een waarschuwingssig-
naal klinken.
Het koelvloeistofpeil is te laag. De koelvloeistof is te warm, de
motor wordt niet voldoende gekoeld.
XZo snel mogelijk stoppen en de motor en de koelvloeistof laten
afkoelen.
XHet koelvloeistofpeil controleren (Ypagina 347). Daarbij de
waarschuwingsaanwijzingen in acht nemen en zo nodig koel-
vloeistof bijvullen.
Als het koelvloeistofpeil in orde is, kan het zijn dat de elektrische
ventilateur van het motorkoelsysteem uitgevallen is. De koelvloei-
stof is te warm, de motor wordt niet voldoende gekoeld.
XBij een koelvloeistoftemperatuur onder 120 kan naar de
dichtstbijzijnde gekwalificeerde werkplaats worden verder
gereden.
XDaarbij een hoge motorbelasting, bijvoorbeeld bij het rijden op
hellingen en bij stop-and-go-verkeer, vermijden.
Automatische transmissie
Belangrijke veiligheidsvoorschriften
GWAARSCHUWING
Als het motortoerental hoger is dan het stati-
onair toerental en u de transmissiestand Dof
Rinschakelt, kan de auto met een schok in
beweging komen. Er bestaat gevaar voor
ongevallen!
Bij het inschakelen van transmissiestand Dof
Rhet rempedaal altijd stevig indrukken en
niet tegelijkertijd gasgeven.
GWAARSCHUWING
Bij het afzetten van de motor schakelt de
automatische transmissie in neutraalstand
N. De auto kan wegrollen. Er bestaat gevaar
voor ongevallen!
Na het afzetten van de motor altijd parkeer-
stand Pinschakelen. De geparkeerde auto
met de parkeerrem tegen wegrollen beveili-
gen.
Automatische transmissie 175
Rijden en parkeren
Z
Keuzehendel (auto's in AMG-uitvoe-
ring)
Overzicht transmissieschakeling
Keuzehendel auto's in AMG-uitvoering met P-toets
jParkeerstand met parkeervergrendeling
kAchteruitversnelling
iNeutraalstand
hRijstand
Transmissiestand- en rijprogramma-
aanduiding
!Als de transmissiestandaanduiding op het
multifunctioneel display is uitgevallen,
moet door voorzichtig wegrijden worden
gecontroleerd of de gewenste transmissie-
stand is ingeschakeld. Hiertoe bij voorkeur
transmissiestand Den het automatisch
schakelprogramma E(bij auto's in AMG-
uitvoering het schakelprogramma C) of S
selecteren.
:Transmissiestandaanduiding
;Schakelprogramma-aanduiding
De actuele transmissiestand en het schakel-
programma staan op het op het multifunctio-
neel display.
Parkeerstand P inschakelen
XAls de auto stilstaat, toets :indrukken.
DIRECT SELECT-keuzehendel
Overzicht transmissieschakeling
jParkeerstand met parkeervergrendeling
kAchteruitversnelling
iNeutraalstand
hRijstand
De DIRECT SELECT-keuzehendel bevindt zich
rechts aan de stuurkolom.
iDe DIRECT SELECT-keuzehendel springt
altijd terug in de beginpositie. De actuele
transmissiestand P,R,Nof Dverschijnt in
de transmissiestandaanduiding
(Ypagina 177) op het multifunctioneel dis-
play.
176 Automatische transmissie
Rijden en parkeren
Transmissiestand- en rijprogramma-
aanduiding
!Als de transmissiestandaanduiding op het
multifunctioneel display is uitgevallen,
moet door voorzichtig wegrijden worden
gecontroleerd of de gewenste transmissie-
stand is ingeschakeld. Bij voorkeur trans-
missiestand Den schakelprogramma Eof
Sselecteren.
:Transmissiestandaanduiding
;Schakelprogramma-aanduiding
De actuele transmissiestand en het schakel-
programma staan op het op het multifunctio-
neel display.
iDe pijlen op het display van de transmis-
siestand geven aan, hoe en in welke trans-
missiestand met de DIRECT SELECT-keu-
zehendel kan worden geschakeld.
Parkeerstand P inschakelen
!Bij een te hoog motortoerental of een rol-
lende auto kan de automatische transmis-
sie niet meteen van Dnaar R, van Rnaar
Dof direct in Pworden gezet. Anders kan
de automatische transmissie worden
beschadigd.
jParkeerstand met parkeervergrendeling
kAchteruitversnelling
iNeutraalstand
hRijstand
XDe toets van de DIRECT SELECT-keuzehen-
del in de richting van de pijl Pindrukken.
iDe automatische transmissie schakelt
automatisch in de parkeerstand P, wan-
neer:
Rbij stilstand in de transmissiestand Dof
Rhet bestuurdersportier wordt geopend
Rbij zeer lage rijsnelheid in de transmis-
siestand Dof Rhet bestuurdersportier
wordt geopend.
iAls het rempedaal wordt ingedrukt en de
DIRECT SELECT-keuzehendel omhoog of
omlaag wordt gedrukt, wordt de parkeer-
vergrendeling opgeheven. De transmissie
bevindt zich in neutraalstand N.
Als u vanuit de parkeerstand Pdirect de
rijstand Rof Dwilt inschakelen, moet u:
Rhet rempedaal indrukken en
Rde DIRECT SELECT-keuzehendel tot
voorbij de eerste weerstand omhoog- of
omlaagdrukken.
Achteruitversnelling R inschakelen
!De automatische transmissie alleen in
stand Rzetten als de auto stilstaat.
XDe DIRECT SELECT-keuzehendel tot voorbij
de eerste weerstand omhoogdrukken.
Automatische transmissie 177
Rijden en parkeren
Z
iAls de achteruitversnelling is ingescha-
keld is de ECO start-stop-functie niet
beschikbaar.
Meer informatie over de ECO start-stop-
functie (Ypagina 171).
Neutraalstand N inschakelen
GWAARSCHUWING
Wanneer kinderen zonder toezicht in de auto
achterblijven, kunnen deze:
Rportieren openen en daardoor andere per-
sonen of verkeersdeelnemers in gevaar
brengen
Ruitstappen en door het verkeer worden
gegrepen
Ruitrusting van de auto bedienen en bijvoor-
beeld bekneld raken.
Bovendien kunnen de kinderen de auto in
beweging zetten, door bijvoorbeeld:
Rde parkeerrem vrij te zetten
Rde automatische transmissie uit parkeer-
stand Pte schakelen
Rde motor starten.
Er bestaat gevaar voor letsel en ongevallen!
Bij het verlaten van de auto altijd de sleutel
meenemen en de auto vergrendelen. Kinde-
ren en dieren nooit zonder toezicht in de auto
achterlaten. De sleutels bewaren op een voor
kinderen onbereikbare plaats.
XDe DIRECT-SELECT-keuzehendel tot de
eerste weerstand omhoog- of omlaagdruk-
ken.
Rijstand D inschakelen
XDe DIRECT SELECT-keuzehendel tot voorbij
de eerste weerstand omlaagdrukken.
Transmissiestanden
BParkeerstand
Beveiligt de geparkeerde auto
tegen wegrollen. De transmissie
alleen in stand Pzetten als de auto
stilstaat (Ypagina 188).
De automatische transmissie scha-
kelt automatisch in stand P, wan-
neer:
Rde sleutel uit het contactslot
wordt verwijderd
Rde motor in Rof Dwordt afgezet
en een van de voorportieren
wordt geopend.
CAchteruitversnelling
De transmissie alleen in stand R
zetten als de auto stilstaat.
ANeutraal neutraalstand
Tijdens het rijden de transmissie
niet in stand Nzetten. Anders kan
de automatische transmissie wor-
den beschadigd.
Als het ESP®uitgeschakeld is of
een storing vertoont: De transmis-
sie alleen in stand Nzetten als de
auto in een slip dreigt te raken, bij-
voorbeeld bij een glad wegdek.
Als de motor met de sleutel of met
de start-stop-toets wordt afgezet,
schakelt de automatische trans-
missie automatisch in neutraal-
stand N.
!Rollen in de neutraalstand N
kan tot schade aan de kracht-
overbrenging leiden.
7Drive rijden
De automatische transmissie scha-
kelt automatisch. Alle vooruitver-
snellingen staan ter beschikking.
178 Automatische transmissie
Rijden en parkeren
Rijtips
Schakelprocedure
De automatische transmissie schakelt in de
transmissiestand Dautomatisch de afzonder-
lijke versnellingen. Dit is afhankelijk van:
Rhet geselecteerde schakelprogramma
(Ypagina 179)
Rde stand van het gaspedaal
(Ypagina 179)
Rde gereden snelheid.
Gaspedaalstand
Uw rijstijl heeft invloed op het schakelen van
de automatische transmissie:
RWeinig gas: Vroeg opschakelen
RVeel gas: Laat opschakelen.
Auto's in AMG-uitvoering
Bij het terugschakelen wordt in alle rijpro-
gramma's tussengas gegeven. Tussengas
vermindert lastwisselreacties en ondersteunt
een sportieve rijstijl. De akoestische waarne-
ming van het tussengas is afhankelijk van het
rijprogramma.
Kickdown
Als u maximaal wilt accelereren, de kickdown
gebruiken:
XHet gaspedaal tot voorbij het drukpunt
indrukken.
De automatische transmissie schakelt
afhankelijk van het motortoerental in een
lagere versnelling.
XGas terug nemen als de gewenste snelheid
is bereikt.
De automatische transmissie schakelt
weer op.
Rijden met een aanhangwagen
XBij bergopwaarts rijden de motor in het
middelste toerengebied laten draaien.
XHandmatig schakelprogramma: Afhan-
kelijk van de helling een versnelling inscha-
kelen (Ypagina 182), waarin de motor in
het middelste toerengebied wordt
gebruikt. Dit geldt ook als de TEMPOMAAT,
de DISTRONIC PLUS of de SPEEDTRONIC
is ingeschakeld.
Programmakeuzetoets
Algemene aanwijzingen
Alle auto's (behalve CLS 350, auto in AMG-uitvoe-
ring en auto's met AMG Sportpakket)
XProgrammakeuzetoets :aantippen, tot
op het multifunctioneel display de letter
van het gewenste schakelprogramma ver-
schijnt.
Auto's met AMG Sportpakket.
XProgrammakeuzetoets :zo vaak aantip-
pen, tot op het multifunctioneel display de
Automatische transmissie 179
Rijden en parkeren
Z
letter van het gewenste schakelpro-
gramma verschijnt.
CLS 350
XProgrammakeuzetoets :zo vaak aantip-
pen, tot op het multifunctioneel display de
letter van het gewenste schakelpro-
gramma verschijnt.
Met de programmakeuzetoets kan tussen
verschillende rij-eigenschappen worden
gekozen.
iMeer informatie over het permanente
schakelprogramma M(Ypagina 183).
Naast dit permanente schakelprogramma
Mkan ook het kortstondige schakelpro-
gramma Mworden ingeschakeld
(Ypagina 182).
EEconomy Voor een comfortabele,
zuinige rijstijl
E+ Economy
Plus
Voor een comforta-
bele,bijzonder zuinige rij-
stijl
SSport Voor een sportieve rijstijl
MHandmatig Voor handmatig schake-
len
iMeer informatie over het automatisch
schakelprogramma (Ypagina 181).
iBij iedere motorstart wisselt de automa-
tische transmissie in het automatisch scha-
kelprogramma E.
Auto's in AMG-uitvoering
Rijprogrammaregelaar met handmatig schakelpro-
gramma
XRijprogrammaregelaar :draaien, tot het
gewenste schakelprogramma op het multi-
functioneel display van de snelheidsmeter
verschijnt.
Het gekozen schakelprogramma wordt op
rijprogrammaregelaar :rood weergege-
ven.
iMeer informatie over het permanente
schakelprogramma M(Ypagina 183).
Naast dit permanente schakelprogramma
Mkan ook het kortstondige schakelpro-
gramma Mworden ingeschakeld
(Ypagina 182).
CControlled
Efficiency
Voor een comfortabele,
zuinige rijstijl
SSport Voor een sportieve rijstijl
S+ SportPlus Voor een extreem spor-
tieve rijstijl
MHandmatig Voor handmatig schakelen
RS RACE
START
Voor optimale acceleratie
vanuit stilstand
iMeer informatie over het automatisch
schakelprogramma (Ypagina 181).
iBij iedere motorstart wisselt de automa-
tische transmissie in het automatisch scha-
kelprogramma C.
180 Automatische transmissie
Rijden en parkeren
iRS kan bij normale rijomstandigheden
niet worden geselecteerd. Meer informatie
over de RACE START (Ypagina 210).
Stuurwielschakelpaddels
In het handmatig schakelprogramma kunnen
de versnellingen met stuurwielschakelpad-
dels :en ;worden geschakeld.
Meer informatie over het permanente scha-
kelprogramma M(Ypagina 183).
Meer informatie over het kortstondig scha-
kelprogramma M(Ypagina 182).
iAlleen als de transmissie zich in stand D
bevindt, kunt u met de stuurwielschakel-
paddels schakelen.
Automatisch schakelprogramma
Automatisch schakelprogramma E
Het schakelprogramma E(bij auto's in AMG-
uitvoering schakelprogramma C) heeft de vol-
gende eigenschappen:
RComfortabele motor- en transmissierege-
ling.
RGunstig brandstofverbruik door vroeg
schakelen door de automatische transmis-
sie.
RBehalve bij volgas rijdt de auto voor- en
achteruit soepeler weg.
RDe doseerbaarheid wordt verhoogd. Daar-
door heeft de auto bijvoorbeeld op gladde
wegen een verbeterde rijstabiliteit.
RDe automatische transmissie schakelt
vroeger op. De auto rijdt hierdoor met een
lager toerental en de wielen kunnen minder
gemakkelijk doordraaien.
Automatisch schakelprogramma E+
(CLS 350)
Het schakelprogramma E+ heeft de volgende
eigenschappen:
RComfortabele motor- en transmissierege-
ling.
RGunstig brandstofverbruik door vroeg
schakelen door de automatische transmis-
sie.
RBehalve bij volgas rijdt de auto voor- en
achteruit soepeler weg.
RDe doseerbaarheid wordt verhoogd. Daar-
door heeft de auto bijvoorbeeld op gladde
wegen een verbeterde rijstabiliteit.
RDe automatische transmissie schakelt
vroeger op. De auto rijdt hierdoor met een
lager toerental en de wielen kunnen minder
gemakkelijk doordraaien.
RDeceleratie in het snelheidsbereik tussen
60 km/h en 160 km/h:
-De verbrandingsmotor wordt losgekop-
peld van de aandrijflijn.
-Het motortoerental komt overeen met
het stationair toerental.
-Op het multifunctioneel display wordt
het rijprogramma E+ weergegeven en de
transmissiestandaanduiding dooft
(Ypagina 177).
Het rijprogramma E+ kan onder de volgende
voorwaarden worden geactiveerd:
RHet snelheidsbereik ligt tussen 60 km/h en
160 km/h.
REr is een geschikt wegverloop aanwezig,
bijvoorbeeld geen steile hellingen.
RHet gaspedaal wordt niet meer ingedrukt.
Automatische transmissie 181
Rijden en parkeren
Z
Het rijprogramma E+ kan onder de volgende
voorwaarden worden gedeactiveerd:
RHet gaspedaal wordt ingedrukt.
RHet rempedaal wordt ingedrukt.
RMet de DIRECT SELECT-keuzehendel wordt
versnelling (Ypagina 176) ingeschakeld.
REr wordt naar het rijprogramma Eof S
(Ypagina 179) gewisseld.
REr wordt langzamer dan 60 km/h gereden.
REr wordt sneller dan 160 km/h gereden.
Automatisch schakelprogramma S
Het schakelprogramma S(bij auto's in AMG-
uitvoering de schakelprogramma's Sen S+)
heeft de volgende eigenschappen:
RSportieve motor- en transmissieregeling.
RDe automatische transmissie schakelt later
op.
RDoor laat opschakelen door de automati-
sche transmissie kan het brandstofver-
bruik hoger uitvallen.
Handmatig schakelprogramma M
Algemene aanwijzingen
In het schakelprogramma kunnen de versnel-
lingen met de stuurwielschakelpaddels kort-
stondig zelf worden geschakeld. De transmis-
sie moet daarbij in stand Dstaan.
Het handmatig schakelprogramma Mkan
worden geactiveerd in de automatische scha-
kelprogramma's E,E+ (CLS 350) en S.
iNaast dit kortstondig schakelprogramma
Mkan ook het permanente schakelpro-
gramma Mworden ingeschakeld
(Ypagina 179).
Meer informatie over het permanente scha-
kelprogramma M(Ypagina 183).
Activeren
XDe transmissie in stand Dzetten.
XAan de linker of rechter stuurwielschakel-
paddel trekken (Ypagina 181).
Het handmatig schakelprogramma Mis
kortstondig geactiveerd. Op het multifunc-
tioneel display worden Men de geselec-
teerde versnelling weergegeven.
Schakelen
Door aan de linker of rechter stuurwielscha-
kelpaddel te trekken, activeert de automati-
sche transmissie gedurende een beperkte
tijd het handmatig schakelprogramma M.
Indien toegestaan, schakelt de automatische
transmissie afhankelijk van de stuurwielscha-
kelpaddel waaraan wordt getrokken direct op
of terug naar de eerstvolgende hogere resp.
lagere versnelling.
XOpschakelen: Aan de rechter stuurwiel-
schakelpaddel trekken (Ypagina 181).
De automatische transmissie schakelt één
versnelling op.
iAls het maximumtoerental voor de
momenteel ingeschakelde versnelling
wordt bereikt, schakelt de automatische
transmissie ter voorkoming van motor-
schade op.
XTerugschakelen: Aan de linker stuurwiel-
schakelpaddel trekken (Ypagina 181).
De automatische versnellingsbak schakelt
één versnelling terug.
iWanneer de motor bij het terugschakelen
het maximumtoerental zou overschrijden,
schakelt de automatische transmissie ter
voorkoming van motorschade niet terug.
iBij het uitrollen wordt automatisch terug-
geschakeld.
182 Automatische transmissie
Rijden en parkeren
Schakeladvies
Het schakeladvies geeft aanwijzingen voor
een brandstofbesparende rijstijl. Op het mul-
tifunctioneel display wordt de geadviseerde
versnelling weergegeven.
XWanneer op het multifunctioneel display
van het instrumentenpaneel het betref-
fende schakeladvies :verschijnt, de
geadviseerde versnelling ;inschakelen.
Deactiveren
Wanneer het handmatig schakelprogramma
Mis geactiveerd, blijft het gedurende een
bepaalde tijd actief. Onder bepaalde omstan-
digheden wordt deze minimumtijd verlengd,
bijvoorbeeld bij een dwarsversnelling, tijdens
een deceleratiefase of bij het rijden op een
steile helling.
Als het handmatig schakelprogramma M
wordt gedeactiveerd, schakelt de automati-
sche transmissie weer het laatst geacti-
veerde automatische schakelprogramma E,
E+ (CLS 350) of S.
Het handmatig schakelprogramma Mkan ook
door de bestuurder worden gedeactiveerd:
XAan de rechter stuurwielschakelpaddel
trekken en deze vasthouden
(Ypagina 181).
of
XMet de DIRECT SELECT-keuzehendel een
andere transmissiestand kiezen.
of
XMet de programmakeuzetoets een ander
rijprogramma kiezen (Ypagina 179).
Het handmatig schakelprogramma Mis
gedeactiveerd. De automatische transmis-
sie schakelt in het eerder geactiveerde
schakelprogramma E,E+ (CLS 350) of S.
Handmatig schakelprogramma
(auto's in AMG-uitvoering en auto's
met AMG Sportpakket)
Algemene informatie
In dit schakelprogramma kunnen de versnel-
lingen met de stuurwielschakelpaddels kort-
stondig zelf worden geschakeld. De transmis-
sie moet daarbij in stand Dstaan.
iNaast dit permanente schakelprogramma
Mkan ook het kortstondig schakelpro-
gramma Mworden ingeschakeld
(Ypagina 182).
Handmatig schakelprogramma inscha-
kelen
XDe programmakeuzetoets (Ypagina 179)
indrukken, tot op het multifunctioneel dis-
play Mstaat.
XAuto's in AMG-uitvoering: De rijprogram-
maregelaar (Ypagina 180) draaien, tot op
het multifunctioneel display Mstaat.
De weergave Mop de rijprogrammarege-
laar wordt rood weergegeven.
Het handmatig schakelprogramma Mkan
met de programmakeuzetoets resp. de rijpro-
grammaregelaar worden geselecteerd. Als de
transmissie in stand Dstaat, kunnen in het
handmatig schakelprogramma Mde versnel-
lingen met de stuurwielschakelpaddels wor-
den geschakeld.
Opschakelen (alle modellen, behalve
auto's in AMG-uitvoering)
XAan de rechter stuurwielschakelpaddel
trekken.
De automatische transmissie schakelt één
versnelling op.
Opschakelen (auto's in AMG-uitvoering)
!In het handmatig schakelprogramma M
schakelt de automatische transmissie ook
bij het afregeltoerental niet vanzelf op. Als
de motor het afregeltoerental bereikt,
Automatische transmissie 183
Rijden en parkeren
Z
wordt de brandstoftoevoer onderbroken,
om het overschrijden van het maximum-
toerental van de motor te voorkomen.
Beslist erop letten dat het motortoerental
niet in het rode gebied van de toerenteller
komt. Anders bestaat er gevaar voor motor-
schade.
:Versnellingsindicatie
;Opschakelaanwijzing
XWanneer op het multifunctioneel display
van de snelheidsmeter de displaykleur naar
rood wisselt en de displaymelding UPUP ver-
schijnt, één versnelling opschakelen.
Schakeladvies
Het schakeladvies geeft aanwijzingen voor
een brandstofbesparende rijstijl. Op het mul-
tifunctioneel display wordt de geadviseerde
versnelling weergegeven.
XWanneer op het multifunctioneel display
van het instrumentenpaneel het betref-
fende schakeladvies :verschijnt, aan de
rechter stuurwielschakelpaddel trekken
(Ypagina 181).
De automatische transmissie schakelt de
geadviseerde versnelling in ;.
Terugschakelen
XAan de linker stuurwielschakelpaddel trek-
ken.
De automatische versnellingsbak schakelt
één versnelling terug.
iAls langzamer wordt gereden of wordt
gestopt, zonder terug te schakelen, scha-
kelt de automatische transmissie automa-
tisch terug.
iAls u maximaal wilt accelereren, de keu-
zehendel zo lang naar links drukken of de
linker stuurwielschakelpaddel zo lang naar
u toe trekken tot de transmissie de van de
snelheid afhankelijke optimale versnelling
selecteert.
Kickdown
Als u maximaal wilt accelereren, kunt u ook
in het handmatig rijprogramma Mde kick-
down gebruiken:
XHet gaspedaal tot voorbij het drukpunt
indrukken.
De automatische transmissie schakelt
afhankelijk van het motortoerental in een
lagere versnelling.
XAls de gewenste snelheid is bereikt, weer
opschakelen.
iAuto's in AMG-uitvoering: De kickdown
is in het handmatig rijprogramma Mniet
mogelijk.
Handmatig schakelprogramma uitscha-
kelen.
XDe programmakeuzetoets (Ypagina 179)
indrukken, tot op het multifunctioneel dis-
play Cof Sstaat.
XAuto's in AMG-uitvoering: De rijprogram-
maregelaar (Ypagina 180) draaien, tot op
het multifunctioneel display C,Sof S+
staat.
184 Automatische transmissie
Rijden en parkeren
Problemen met de transmissie
Probleem Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
De transmissie heeft
schakelproblemen.
De transmissie verliest vloeistof.
XDe transmissie zo snel mogelijk bij een gekwalificeerde werk-
plaats laten controleren.
De acceleratie neemt
af.
De transmissie scha-
kelt niet meer.
De transmissie werkt in een noodprogramma.
Er kan alleen nog in de 2e versnelling en in de achteruitversnelling
worden geschakeld.
XStoppen.
XDe transmissie in stand Pzetten.
XDe motor afzetten.
XTen minste tien seconden wachten, voordat de motor opnieuw
wordt gestart.
XDe transmissie in stand Dof Rzetten.
De transmissie schakelt bij Din de 2e versnelling, bij Rin de
achteruitversnelling.
XDe transmissie zo snel mogelijk bij een gekwalificeerde werk-
plaats laten controleren.
Tanken
Belangrijke veiligheidsvoorschriften
GWAARSCHUWING
Brandstoffen zijn licht ontvlambaar. Bij
ondeskundig werken met brandstof bestaat
brand- en explosiegevaar!
Beslist vuur, open licht, roken en vonkvorming
vermijden. Voor het tanken de motor afzetten
en indien aanwezig de interieurvoorverwar-
ming uitschakelen.
GWAARSCHUWING
Brandstoffen zijn giftig en schadelijk voor de
gezondheid. Gevaar voor letsel!
Beslist vermijden dat brandstof met huid,
ogen of kleding in aanraking komt of ingeslikt
wordt. De brandstofdampen niet inademen.
Brandstof uit de buurt van kinderen houden.
Wanneer iemand met brandstof in aanraking
is gekomen, de volgende punten in acht
nemen:
RBrandstof op de huid direct met water en
zeep afspoelen.
RAls brandstof met de ogen in aanraking
gekomen is, de ogen direct grondig met
schoon water spoelen. Zo snel mogelijk
contact opnemen met een arts.
RAls brandstof is ingeslikt, direct contact
opnemen met een arts. Geen braken
opwekken!
RMet brandstof vervuilde kleding meteen
verwisselen.
GWAARSCHUWING
Elektrostatische oplading kan tot leiden tot
vonkvorming en brandstofdampen ontsteken.
Er bestaat brand- en explosiegevaar!
Direct voordat de tankdop wordt geopend of
het vulpistool wordt vastgepakt, altijd de car-
rosserie van de auto aanraken. Een eventueel
Tanken 185
Rijden en parkeren
Z
aanwezige elektrostatische oplading wordt zo
afgebouwd.
GWAARSCHUWING
Voertuigen met dieselmotor:
Als dieselbrandstof met benzine wordt
gemengd, is het vlampunt van het brandstof-
mengsel lager dan dat van zuivere diesel-
brandstof. Als de motor draait kunnen onder-
delen van het uitlaatsysteem onbemerkt over-
verhit raken. Brandgevaar!
Nooit benzine tanken. Nooit benzine aan de
dieselbrandstof toevoegen.
!Geen benzine in een auto met dieselmo-
tor tanken. Geen dieselbrandstof in een
auto met benzinemotor tanken. Als abusie-
velijk de verkeerde brandstof is getankt,
het contact niet inschakelen. Anders kan
de brandstof in het brandstofsysteem
terecht komen. Al een kleine hoeveelheid
van de verkeerde brandstof kan tot schade
aan het brandstofsysteem en de motor lei-
den. De reparatiekosten zijn zeer hoog.
Contact opnemen met een gekwalificeerde
werkplaats en de brandstoftank en de
brandstofleidingen volledig laten aftappen.
!Als de brandstoftank wordt overvult, kan
het brandstofsysteem beschadigen.
!Erop letten, dat geen brandstof op gespo-
ten oppervlakken wordt gemorst. Anders
kan de lak worden beschadigd.
!Bij het tanken van brandstof uit een jer-
rycan een filter gebruiken. Anders kunnen
vuildeeltjes uit de jerrycan de brandstoflei-
dingen en/of het inspuitsysteem verstop-
pen.
Tijdens het tanken niet weer in de auto stap-
pen. Anders kunt u zich weer elektrostatisch
opladen.
Als de brandstoftank te ver wordt gevuld, kan
bij het verwijderen van het vulpistool brand-
stof wegspuiten.
Meer informatie over brandstof en brandstof-
kwaliteit (Ypagina 420).
Tanken
Algemene informatie
De belangrijke veiligheidsvoorschriften in
acht nemen (Ypagina 185).
Als de auto met de sleutel of met KEYLESS
GO wordt ont- of vergrendeld, wordt automa-
tisch ook de tankdopklep ont- of vergrendeld.
De plaats van de tankdopklep wordt in het
instrumentenpaneel weergegeven 8. De
pijl bij de pompzuil geeft de zijde van de auto
aan.
Tankdopklep openen
Tankdopklep openen (voorbeeld CLS Coupé)
:Tankdopklep openen
;Tankdop aanbrengen
=Bandenspanningstabel
?Te tanken brandstofsoort
XDe motor afzetten.
XDe sleutel uit het contactslot verwijderen.
XKEYLESS GO: Het bestuurdersportier ope-
nen.
Dit komt overeen met sleutelstand 0, "ver-
wijderde sleutel".
Het bestuurdersportier kan weer gesloten
worden.
XIn de richting van de pijl :op de tankdop-
klep drukken.
De tankdopklep staat op een kier.
XDe tankdopklep volledig openen.
XDe tankdop linksom draaien en verwijde-
ren.
186 Tanken
Rijden en parkeren
XDe tankdop in houder aan de binnenzijde
van de tankdopklep plaatsen ;.
XCLS Coupé: De tankdop in de houder aan
de binnenzijde van de tankdopklep ste-
ken ;.
of
XCLS Shooting Brake: De tankdop in hori-
zontale stand van bovenaf in de uitsparin-
gen in de scharnierarm van de tankdopklep
plaatsen.
XDe vulbuis van het vulpistool volledig in de
tankvulbuis schuiven, laten rusten en tan-
ken.
XDe brandstoftank slechts zo ver vullen tot
het vulpistool afslaat.
iAuto's met dieselmotor: De opening van
de tankvulbuis is alleen geschikt voor de
tankpistolen van een dieselpomp.
iNa de eerste keer automatisch afslaan
van het vulpistool geen brandstof meer bij-
vullen. Anders kan de brandstof overstro-
men.
Tankdopklep sluiten
XDe tankdop op de flens aanbrengen en
rechtsom draaien, tot deze doordraait.
XDe tankdopklep sluiten.
iDe tankdopklep sluiten voordat u de auto
vergrendelt. Anders verhindert een ver-
grendelpen van de centrale vergrendeling
het sluiten van de tankdopklep.
Noodontgrendeling tankdopklep
XCLS Coupé: De achterklep openen.
XHet bagagenet omlaagschuiven.
XDe rechter zijbekleding openen.
XDe EHBO-set verwijderen (Ypagina 360).
XDe noodontgrendeling uit houder :los-
maken.
XNoodontgrendeling in de richting van de
pijl ;trekken.
De tankdopklep wordt ontgrendeld.
XDe tankdopklep openen.
XCLS Shooting Brake: De achterklep ope-
nen.
XDe rechter zijbekleding openen.
XDe bekleding omlaagklappen.
XDe noodontgrendeling uit houder :los-
maken.
XNoodontgrendeling in de richting van de
pijl ;trekken.
De tankdopklep wordt ontgrendeld.
XDe tankdopklep openen.
Tanken 187
Rijden en parkeren
Z
Problemen met brandstof en brandstoftank
In dit hoofdstuk zijn veiligheidsrelevante problemen en oplossingen beschreven. Een beschrij-
ving van verdere problemen en hun oplossingen vindt u in de digitale handleiding auto.
Probleem Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
De auto lekt brandstof. Een brandstofleiding of de brandstoftank is defect.
GWAARSCHUWING
Er is brand- of explosiegevaar.
XZo snel mogelijk de sleutel in het contactslot in stand 0draaien
en verwijderen (Ypagina 167).
XDe motor in geen geval opnieuw starten!
XContact opnemen met een gekwalificeerde werkplaats.
Parkeren
Belangrijke veiligheidsvoorschriften
GWAARSCHUWING
Als brandbaar materiaal, bijvoorbeeld blade-
ren, gras of takken, met hete delen van het
uitlaatsysteem of de uitlaatgasstroom in aan-
raking komen, kunnen deze materialen vlam
vatten. Er bestaat brandgevaar!
De auto zodanig parkeren, dat er geen brand-
baar materiaal met hete delen van de auto in
aanraking kan komen. In het bijzonder niet op
droge weiden of akkers parkeren.
GWAARSCHUWING
Als het contact tijdens het rijden wordt uitge-
schakeld, zijn de veiligheidsrelevante functies
nog maar beperkt of helemaal niet meer
beschikbaar. Dit betreft bijvoorbeeld de
stuurbekrachtiging en de rembekrachtiging.
Er is dan aanzienlijk meer kracht voor het stu-
ren en remmen vereist. Er bestaat gevaar voor
ongevallen!
Tijdens het rijden niet het contact uitschake-
len.
GWAARSCHUWING
Als kinderen zonder toezicht in de auto wor-
den achtergelaten, kunnen ze de auto in
beweging zetten door bijvoorbeeld:
Rde parkeerrem vrij te zetten
Rde automatische transmissie uit parkeer-
stand Pte schakelen
Rde motor te starten.
Tevens kunnen ze de uitrusting van de auto
bedienen en bekneld raken. Er bestaat gevaar
voor letsel en ongevallen!
Bij het verlaten van de auto altijd de sleutel
meenemen en de auto vergrendelen. Kinde-
ren nooit zonder toezicht in de auto achterla-
ten.
!De auto altijd correct tegen wegrollen
beveiligen. Anders kan de auto of aandrijf-
lijn van de auto worden beschadigd.
Om te waarborgen dat de auto correct tegen
onbedoeld wegrollen beveiligd is:
Rmoet de parkeerrem bediend zijn
Rmoet de transmissie in stand Pstaan en de
sleutel verwijderd zijn
Rmoeten op hellingen de voorwielen in de
richting van de stoeprand worden gedraaid.
188 Parkeren
Rijden en parkeren
Motor afzetten
Belangrijke veiligheidsvoorschriften
GWAARSCHUWING
Bij het afzetten van de motor schakelt de
automatische transmissie in neutraalstand
N. De auto kan wegrollen. Er bestaat gevaar
voor ongevallen!
Na het afzetten van de motor altijd parkeer-
stand Pinschakelen. De geparkeerde auto
met de parkeerrem tegen wegrollen beveili-
gen.
Auto's met automatische transmissie
XDe parkeerrem krachtig indrukken.
XAlle auto's (behalve auto's in AMG-uit-
voering): De transmissie in stand Pplaat-
sen.
Keuzehendel auto's in AMG-uitvoering met P-toets
XAuto's in AMG-uitvoering: Als de auto
stilstaat, toets :indrukken.
Met de sleutel
XDe sleutel in het contactslot in stand 0
draaien en verwijderen.
De wegrijblokkering is ingeschakeld.
iAls de motor wordt afgezet als de auto-
matische transmissie in stand Rof Dstaat,
schakelt de automatische transmissie
automatisch in stand N.
Als vervolgens het bestuurders- of passa-
giersportier wordt geopend of de sleutel
wordt verwijderd, schakelt de automati-
sche transmissie automatisch in stand P.
Als de automatische transmissie voordat
de motor wordt afgezet in stand Nis gezet,
blijft de automatische transmissie in stand
N, ook als het bestuurders- of passagiers-
portier wordt geopend.
Met KEYLESS GO
XDe start-stop-toets indrukken
(Ypagina 167).
De motor stopt en alle controlelampjes in
het instrumentenpaneel doven.
iAls de motor met de start-stop-toets
wordt afgezet, schakelt de automatische
transmissie automatisch in stand N. Als
vervolgens een voorportier wordt geopend,
schakelt de automatische transmissie
automatisch in stand P.
iTijdens het rijden kan de motor worden
afgezet door de start-stop-toets gedurende
circa drie seconden in te drukken. Deze
functie staat niet in verbinding met het
automatisch afzetten van de motor van de
ECO start-stop-functie.
Parkeerrem
GWAARSCHUWING
Wanneer u de auto met de parkeerrem wilt
afremmen, is de remweg duidelijk lang en
kunnen de wielen blokkeren. Er bestaat ver-
hoogd slipgevaar en gevaar voor ongevallen!
De auto alleen met de parkeerrem afremmen
als de bedrijfsrem is uitgevallen. De parkeer-
rem hierbij niet te krachtig aantrekken. Wan-
neer de wielen blokkeren, de handrem direct
zo ver vrijzetten tot de wielen weer draaien.
GWAARSCHUWING
Als kinderen zonder toezicht in de auto wor-
den achtergelaten, kunnen ze de auto in
beweging zetten door bijvoorbeeld:
Rde parkeerrem vrij te zetten
Rde automatische transmissie uit parkeer-
stand Pte schakelen
Rde motor te starten.
Parkeren 189
Rijden en parkeren
Z
Tevens kunnen ze de uitrusting van de auto
bedienen en bekneld raken. Er bestaat gevaar
voor letsel en ongevallen!
Bij het verlaten van de auto altijd de sleutel
meenemen en de auto vergrendelen. Kinde-
ren nooit zonder toezicht in de auto achterla-
ten.
Wanneer de auto's met de parkeerrem wordt
afgeremd, gaan de remlichten niet branden.
XBedienen: Parkeerrem ;stevig indruk-
ken.
Als de motor draait, gaat controlelampje
Jin het instrumentenpaneel branden.
XVrijzetten: Het rempedaal indrukken en
ingedrukt houden.
XAan de handgreep voor vrijzetten :trek-
ken.
Controlelampje Jin het instrumenten-
paneel dooft.
Auto buiten gebruik stellen
Als de auto langer dan vier weken buiten
gebruik wordt gesteld, kan de accu door vol-
ledige ontlading beschadigd raken.
Als de auto langer dan zes weken buiten
gebruik wordt gesteld, kan schade aan de
auto ontstaan.
XContact opnemen met een gekwalificeerde
werkplaats en advies vragen.
iInformatie over accuconditioneringsap-
paraten is verkrijgbaar bij een gekwalifi-
ceerde werkplaats.
Rijtips
Algemene aanwijzingen
GWAARSCHUWING
Als het contact tijdens het rijden wordt uitge-
schakeld, zijn de veiligheidsrelevante functies
nog maar beperkt of helemaal niet meer
beschikbaar. Dit betreft bijvoorbeeld de
stuurbekrachtiging en de rembekrachtiging.
Er is dan aanzienlijk meer kracht voor het stu-
ren en remmen vereist. Er bestaat gevaar voor
ongevallen!
Tijdens het rijden niet het contact uitschake-
len.
ECO-weergave
ECO-weergave (voorbeeld)
De ECO-weergave laat u weten hoe zuinig uw
rijstijl is. De ECO-weergave helpt u om binnen
de gegeven en gekozen randvoorwaarden
een zuinige rijstijl te bewerkstelligen. U kunt
door uw rijstijl het brandstofverbruik aanzien-
lijk beïnvloeden.
De ECO-weergave bestaat uit drie balken:
Raccelererenaccelereren
Rgelijkmatiggelijkmatig
Ruitrollen.uitrollen.
De procentuele waarde is het gemiddelde van
de drie balkindicaties. De drie balken en de
gemiddelde waarde beginnen bij een waarde
van 50%. Een hogere procentuele waarde
geeft een zuiniger rijstijl aan.
De ECO-weergave zegt niets over het daad-
werkelijke verbruik. Een vaste procentuele
waarde van de ECO-weergave komt niet over-
een met een vaste verbruikswaarde.
190 Rijtips
Rijden en parkeren
Naast de rijstijl wordt het verbruik beïnvloed
door veel andere factoren, zoals:
Rbelading
Rbandenspanning
Rkoude start
Rroutekeuze
Ringeschakelde verbruikers.
Deze factoren worden niet meegenomen in
de ECO-weergave.
De beoordeling van uw rijstijl vindt plaats aan
de hand van de volgende drie categorieën:
Raccelererenaccelereren (evaluatie van alle accelera-
ties)
-De balk loopt vol: Gematigd accelereren,
met name bij hogere snelheden
-De balk loopt leeg: Sportief accelereren
Rgelijkmatiggelijkmatig (evaluatie van het rijgedrag
op elk tijdstip)
-De balk loopt vol: Constante snelheid en
vermijden van onnodige versnellingen en
vertragingen
-De balk loopt leeg: Snelheidswisselingen
Ruitrollenuitrollen (evaluatie van alle vertragin-
gen)
-De balk loopt vol: Anticiperend rijden,
afstand houden en vroegtijdig loslaten
van het gaspedaal. De auto kan uitrollen
zonder te remmen.
-De balk loopt leeg: Frequent remmen
iEen zuinige rijstijl betekent in de eerste
plaats het rijden met matige toerentallen.
Om een hogere waarde in de categorieën
accelererenaccelereren en gelijkmatiggelijkmatig te berei-
ken:
Rde schakeladviezen in acht nemen
Rin rijprogramma Erijden.
iBij langere rit met constante snelheid, bij-
voorbeeld op de autosnelweg, wijzigt alleen
de balk in de categorie gelijkmatiggelijkmatig.
iDe ECO-weergave berekent het rijgedrag
van aanvang tot einde van de rit. Daarom
wijzigen de balken bij aanvang van de rit
dynamisch. Bij een langere reistijd treden
er minder wijzigingen op. Om dynamische
wijzigingen te tonen een handmatige reset
uitvoeren.
Meer informatie over de ECO-weergave
(Ypagina 254).
Remmen
Belangrijke veiligheidsvoorschriften
GWAARSCHUWING
Als op een glad wegdek wordt teruggescha-
keld om de remwerking van de motor te ver-
groten, kunnen de aangedreven wielen hun
grip verliezen. Er bestaat verhoogd slipgevaar
en gevaar voor ongevallen!
Op een glad wegdek niet terugschakelen om
de remwerking van de motor te vergroten.
Afdalingen
Tijdens het rijden het rempedaal niet continu
indrukken, bijvoorbeeld laten aanlopen door
een voortdurend lichte pedaaldruk. Dit ver-
oorzaakt overmatige en voortijdige slijtage
van de remblokken.
Bij lange en steile afdalingen moet vroegtijdig
in een lagere versnelling worden geschakeld.
Hier vooral op letten als de auto beladen is en
bij het rijden met een aanhangwagen.
iDit geldt ook als de TEMPOMAAT, SPEED-
TRONIC of DISTRONIC PLUS is ingescha-
keld.
U gebruikt zo de remwerking van de motor en
hoeft minder te remmen om de snelheid aan
te houden. Daardoor wordt het remsysteem
ontlast en wordt voorkomen dat de remmen
oververhit raken en te snel slijten.
Hoge en lage belasting
GWAARSCHUWING
Als u tijdens het rijden de voet op het rempe-
daal laat rusten, kan het remsysteem over-
verhit raken. Daardoor wordt de remweg lan-
Rijtips 191
Rijden en parkeren
Z
ger en kan het remsysteem zelfs uitvallen. Er
bestaat gevaar voor ongevallen!
Nooit het rempedaal als voetsteun gebruiken.
Tijdens het rijden niet tegelijkertijd het rem-
en het gaspedaal indrukken.
!Een permanente bediening van het rem-
pedaal veroorzaakt overmatige en voortij-
dige slijtage van de remblokken.
Als de remmen zeer zwaar belast zijn geweest
de auto niet meteen parkeren maar een korte
tijd verder rijden. De remmen koelen door de
rijwind sneller af.
Als de remmen maar gering worden belast, de
werking hiervan geregeld testen. Daarom,
rekening houdend met de verkeerssituatie,
vanaf hogere snelheid sterk afremmen. De
remmen worden daardoor stroever.
Nat wegdek
Als er bij hevige regen gedurende langere tijd
wordt gereden zonder te remmen, kan het
voorkomen dat de remmen bij de eerste keer
remmen vertraagd aangrijpen. Ook na het
wassen van de auto of het rijden door diep
water kan dit fenomeen optreden.
Het rempedaal moet dan krachtiger worden
ingedrukt. Daarom een grotere afstand tot uw
voorligger aanhouden.
Na het rijden op nat wegdek en na het wassen
van de auto deze, met inachtneming van de
verkeerssituatie voelbaar afremmen. De rem-
schijven worden warm, drogen sneller en wor-
den tegen corrosie beschermd.
Beperkte remwerking op wegen waarop
gestrooid is
Bij het rijden op wegen waarop gestrooid is,
kan zich een zoutlaag op de remschijven en
remblokken vormen. Daardoor kan de rem-
weg aanmerkelijk langer worden.
RRegelmatig, rekening houdend met de ver-
keerssituatie, remmen om een eventuele
zoutlaag te verwijderen.
RBij het einde van de rit en bij aanvang van
de volgende rit voorzichtig het rempedaal
indrukken.
REen bovengemiddeld grote afstand tot het
voor u rijdende verkeer aanhouden.
Nieuwe remblokken
Nieuwe of vervangen remblokken en rem-
schijven bereiken pas na enkele honderden
kilometers de optimale remwerking. De ver-
minderde remwerking door krachtiger indruk-
ken van het rempedaal compenseren.
Mercedes-Benz adviseert om veiligheidsrede-
nen, alleen de door Mercedes-Benz goedge-
keurde remblokken of remblokken van
dezelfde kwaliteit in de auto te laten inbou-
wen. Door Mercedes-Benz niet goedge-
keurde remblokken of remblokken van niet
dezelfde kwaliteit kunnen de veiligheid van de
auto verminderen.
Versterkt remsysteem en keramische
remmen AMG
Het versterkt remsysteem is alleen gemon-
teerd bij auto's in AMG-uitvoering.
AMG-remsystemen zijn ontworpen voor hoge
belastingen. Daardoor kunnen er tijdens het
remmen geluiden ontstaan. Deze zijn afhan-
kelijk van:
Rsnelheid
Rremkracht
Romgevingsomstandigheden, zoals tempe-
ratuur en luchtvochtigheid.
De slijtage van afzonderlijke componenten
van het remsysteem, zoals remblokken of
remschijven, is afhankelijk van de individuele
rijstijl en de gebruiksomstandigheden.
Een algemeen geldende levensduur kan
daarom niet worden opgegeven. Zo is bij een
geforceerde rijstijl de slijtage overeenkom-
stig hoog. Meer informatie hierover is ver-
192 Rijtips
Rijden en parkeren
krijgbaar bij een Mercedes-Benz-service-
werkplaats.
Nieuwe of vervangen remblokken en rem-
schijven bereiken pas na enkele honderden
kilometers de optimale remwerking. De ver-
minderde remwerking door krachtiger indruk-
ken van het rempedaal compenseren. Weest
u zich hiervan bewust en past u uw rij- en
remgedrag tijdens deze inrijperiode overeen-
komstig aan.
Overmatig sterk remmen veroorzaakt een
overeenkomstig hoge remblokslijtage. Het
waarschuwingslampje remblokslijtage in het
instrumentenpaneel en de remmenstatus-
meldingen op het multifunctioneel display in
acht nemen. Vooral bij een zeer sportieve rij-
stijl moet het remsysteem regelmatig worden
gecontroleerd en onderhouden.
Rijden op nat wegdek
Aquaplaning
Vanaf een bepaalde waterhoogte op de weg
kan aquaplaning optreden, ook als:
Rmet een lage snelheid wordt gereden
Rhet profiel van de banden voldoende is.
Daarom bij sterke neerslag of bij omstandig-
heden waarbij aquaplaning optreden kan, als
volgt rijden:
RVoorzichtig de snelheid verlagen.
RDoor spoorvorming ontstane geulen ver-
mijden.
RSnelle stuurbewegingen vermijden.
RVoorzichtig remmen.
Rijden door het water
!Eraan denken dat voorliggers of tegenlig-
gers voor golven kunnen zorgen. Hierdoor
kan de maximaal toegestane waterhoogte
worden overschreden.
Deze aanwijzingen beslist aanhouden.
Anders kan schade optreden aan de motor,
de elektronica en aandrijflijn.
Als er door water op de weg moet worden
gereden, met het volgende rekening houden:
Rde waterhoogte op de weg mag bij rustig
water maximaal 25 cm bedragen
Rer mag maximaal stapvoets worden gere-
den.
Rijden in de winter
GWAARSCHUWING
Als op een glad wegdek wordt teruggescha-
keld om de remwerking van de motor te ver-
groten, kunnen de aangedreven wielen hun
grip verliezen. Er bestaat verhoogd slipgevaar
en gevaar voor ongevallen!
Op een glad wegdek niet terugschakelen om
de remwerking van de motor te vergroten.
GGEVAAR
Als het uitlaateindstuk geblokkeerd is of als
er onvoldoende ventilatie mogelijk is, kunnen
giftige uitlaatgassen, in het bijzonder koolmo-
noxide, de auto binnendringen. Dat is bijvoor-
beeld het geval als de auto vast komt te zitten
in de sneeuw. Er dreigt levensgevaar!
Als de motor of de interieurvoorverwarming
moeten blijven werken, het uitlaateindstuk en
de directe omgeving van de auto sneeuwvrij
houden. Een zijruit aan de van de wind afge-
keerde zijde van de auto openen om vol-
doende toevoer van buitenlucht te waarbor-
gen.
Voor het begin van de winter bij een gekwa-
lificeerde werkplaats een winterinspectie
laten uitvoeren.
Bij gladheid zeer voorzichtig rijden. Abrupt
accelereren, sturen en remmen vermijden.
Als de auto in een slip dreigt te raken of als u
bij lage snelheid niet kunt stoppen:
XDe transmissie in stand Nzetten.
XDe auto door stuurcorrecties onder con-
trole proberen te houden.
De buitentemperatuurmeter is niet bedoeld
als ijswaarschuwing en daarom ook niet
Rijtips 193
Rijden en parkeren
Z
geschikt voor dit doel. Een veranderde bui-
tentemperatuur wordt vertraagd weergege-
ven.
Een weergegeven temperatuur iets boven het
vriespunt is geen garantie dat het wegdek vrij
van ijs is. Er kan zich desondanks ijs op het
wegdek hebben gevormd, in het bijzonder in
bosrijk gebied of op bruggen. Als de rijstijl
niet daaraan wordt aangepast, kan de auto in
een slip geraken. Uw rijstijl en de snelheid
altijd aan de weersomstandigheden aanpas-
sen.
Zodra de temperatuur het vriespunt nadert,
moet bijzondere aandacht aan de staat van
het wegdek worden gegeven.
Meer informatie over het rijden met een
sneeuwkettingen (Ypagina 385).
Meer informatie over het rijden met zomer-
banden (Ypagina 384).
De aanwijzingen in het hoofdstuk "Gebruik in
de winter" (Ypagina 384) in acht nemen.
Rijsystemen
TEMPOMAAT
Algemene aanwijzingen
De TEMPOMAAT zorgt ervoor dat een con-
stante snelheid wordt aangehouden. Het sys-
teem remt zelfstandig, om de ingestelde snel-
heid niet te overschrijden. Bij lange en steile
afdalingen, in het bijzonder bij een zwaar
beladen auto en bij het rijden met een aan-
hangwagen (alleen CLS Shooting Brake),
moet vroegtijdig in een lagere versnelling
worden geschakeld. Zo wordt gebruikge-
maakt van de remwerking van de motor.
Daardoor wordt het remsysteem ontlast en
wordt voorkomen dat de remmen oververhit
raken en te snel slijten.
De TEMPOMAAT alleen gebruiken als u lan-
gere tijd met een constante snelheid kunt rij-
den. Elke snelheid boven 30 km/h kan wor-
den ingesteld.
Belangrijke veiligheidsvoorschriften
De TEMPOMAAT kan het gevaar voor onge-
vallen van een niet aangepaste rijstijl niet ver-
minderen en de natuurkundige grenzen niet
verleggen. De TEMPOMAAT kan geen reke-
ning houden met de verkeers- en weersom-
standigheden en de verkeerssituatie. De
TEMPOMAAT is slechts een hulpmiddel. De
bestuurder is zelf verantwoordelijk voor de
veilige afstand, de gereden snelheid, het tijdig
remmen en het aanhouden van de rijstrook.
De TEMPOMAAT niet gebruiken:
Rin verkeerssituaties die het rijden met con-
stante snelheid niet toestaan, bijvoorbeeld
druk verkeer, wegen met veel bochten
Rop gladde of glibberige wegen. De aange-
dreven wielen kunnen door remmen of
accelereren hun grip verliezen en de auto
kan in een slip raken
Rbij slecht zicht, bijvoorbeeld door mist,
hevige regen of sneeuw.
Bij het wisselen van bestuurder attenderen op
de opgeslagen snelheid.
TEMPOMAAT-hendel
:Inschakelen of snelheid verhogen
;LIM-controlelampje
=Inschakelen met actuele of laatst opge-
slagen snelheid
?Inschakelen of snelheid verlagen
AOmschakelen tussen de TEMPOMAAT en
de variabele SPEEDTRONIC
BTEMPOMAAT uitschakelen
194 Rijsystemen
Rijden en parkeren
Met de TEMPOMAAT-hendel worden de TEM-
POMAAT en de variabele SPEEDTRONIC
bediend.
Het LIM-controlelampje in de TEMPOMAAT-
hendel geeft aan welk systeem is geselec-
teerd:
RLIM-controlelampje gedoofd: De TEMPO-
MAAT is geselecteerd.
RLIM-controlelampje brandt: De variabele
SPEEDTRONIC is geselecteerd.
Als de TEMPOMAAT wordt ingeschakeld,
wordt de opgeslagen snelheid gedurende
circa vijf seconden op het multifunctioneel
display weergegeven.
TEMPOMAAT selecteren
XControleren of LIM-controlelampje :
gedoofd is.
Zo ja, dan is de TEMPOMAAT al geselec-
teerd.
Zo nee, de TEMPOMAAT-hendel in de rich-
ting van pijl ;drukken.
LIM-controlelampje :in de TEMPOMAAT-
hendel is gedoofd. De TEMPOMAAT is
geselecteerd.
Inschakelvoorwaarden
Om de TEMPOMAAT te kunnen inschakelen
moet aan alle volgende inschakelvoorwaar-
den zijn voldaan:
RDe parkeerrem moet zijn vrijgezet.
REr wordt sneller dan 30 km/h gereden.
RHet ESP®moet ingeschakeld zijn, maar
mag niet regelen.
RDe transmissie moet in stand Dstaan.
RDe functie TEMPOMAAT moet geselec-
teerd zijn (Ypagina 195).
Actuele snelheid opslaan en vasthou-
den
De actuele snelheid kan worden overgeno-
men, als sneller dan 30 km/h wordt gereden.
XDe auto op de gewenste snelheid brengen.
XDe TEMPOMAAT-hendel kort omhoog :of
kort omlaag ;aantippen.
XDe voet van het gaspedaal nemen.
De TEMPOMAAT is ingeschakeld. De auto
rijdt automatisch met de opgeslagen snel-
heid.
iOp een helling kan het voorkomen dat de
TEMPOMAAT de snelheid niet kan aanhou-
den. Na het einde van de helling wordt de
opgeslagen snelheid weer aangehouden.
Tijdens een afdaling houdt de TEMPOMAAT
de snelheid aan door automatisch te rem-
men.
Actuele snelheid opslaan of de als laat-
ste opgeslagen snelheid oproepen
GWAARSCHUWING
Als de opgeslagen snelheid wordt opgeroe-
pen en de actuele snelheid hoger is, remt de
auto af. Als de opgeslagen snelheid niet
bekend is, kan de auto onverwacht remmen.
Er bestaat gevaar voor ongevallen!
Rijsystemen 195
Rijden en parkeren
Z
De verkeerssituatie in acht nemen voordat de
opgeslagen snelheid wordt opgeroepen. Als
de opgeslagen snelheid niet bekend is, de
gewenste snelheid nieuw invoeren.
XDe TEMPOMAAT-hendel kort naar u toe
trekken :.
XDe voet van het gaspedaal nemen.
De TEMPOMAAT is ingeschakeld en houdt
bij de eerste activering de actuele snelheid
aan of stelt de snelheid in die het laatst
opgeslagen is.
Snelheid instellen
XDe TEMPOMAAT-hendel omhoog :druk-
ken voor een hogere snelheid of
omlaag ;voor een lagere snelheid.
XDe TEMPOMAAT-hendel zo lang ingedrukt
houden, tot de gewenste snelheid is
bereikt.
XDe TEMPOMAAT-hendel loslaten.
De nieuwe snelheid is nu opgeslagen.
XInstelling in stappen van 1 km/h: De
TEMPOMAAT-hendel tot het drukpunt kort
omhoog :of omlaag ;aantippen.
De laatst opgeslagen snelheid wordt in
stappen van 1 km/h verhoogd of verlaagd.
XInstelling in stappen van 10 km/h: De
TEMPOMAAT-hendel tot voorbij het druk-
punt kort omhoog- :of kort omlaagdruk-
ken ;.
De laatst opgeslagen snelheid wordt in
stappen van 10 km/h verhoogd of ver-
laagd.
iDoor gas geven wordt de TEMPOMAAT
niet uitgeschakeld. Als bij het inhalen kort
wordt geaccelereerd, stelt de TEMPOMAAT
na afloop weer de laatst opgeslagen snel-
heid in.
TEMPOMAAT uitschakelen
De TEMPOMAAT kan op meerdere manieren
worden uitgeschakeld:
XDe TEMPOMAAT-hendel kort naar voren
=aantippen.
of
XRemmen.
of
XDe TEMPOMAAT-hendel kort in de richting
van pijl ;drukken.
De variabele SPEEDTRONIC is geselec-
teerd. Het LIM-controlelampje :in de
TEMPOMAAT-hendel brandt.
196 Rijsystemen
Rijden en parkeren
De TEMPOMAAT wordt automatisch uitge-
schakeld als:
Rde parkeerrem wordt bediend
Rlangzamer dan 30 km/h wordt gereden
Rhet ESP®regelt of het ESP®wordt uitge-
schakeld
Rde transmissie tijdens het rijden in stand
Nwordt gezet.
Als de TEMPOMAAT wordt uitgeschakeld
klinkt er een waarschuwingssignaal. Op het
multifunctioneel display verschijnt gedu-
rende circa 5 seconden de melding TEMPO‐TEMPO‐
MAT UitMAT Uit.
iAls de motor wordt afgezet, wordt de
laatst opgeslagen snelheid gewist.
SPEEDTRONIC
Belangrijke veiligheidsvoorschriften
De SPEEDTRONIC remt automatisch, opdat
de ingestelde snelheid niet wordt overschre-
den. Bij lange en steile afdalingen moet vroeg-
tijdig in een lagere versnelling worden
geschakeld. Hier vooral op letten als de auto
beladen is. Zo wordt gebruikgemaakt van de
remwerking van de motor. Daardoor wordt
het remsysteem ontlast en wordt voorkomen
dat de remmen oververhit raken en te snel
slijten. Moet er extra worden geremd, dan het
rempedaal niet continu indrukken maar met
intervallen.
De SPEEDTRONIC kan het gevaar voor onge-
vallen van een niet aangepaste rijstijl niet ver-
minderen en de natuurkundige grenzen niet
verleggen. De SPEEDTRONIC kan geen reke-
ning houden met de verkeers- en weersom-
standigheden en de verkeerssituatie. De
SPEEDTRONIC is slechts een hulpmiddel. De
bestuurder is zelf verantwoordelijk voor de
veilige afstand, de gereden snelheid, het tijdig
remmen en het aanhouden van de rijstrook.
Bij het wisselen van bestuurder attenderen op
de opgeslagen snelheid.
De snelheid kan variabel of permanent wor-
den begrensd:
Rvariabel voor snelheidsbegrenzingen, bij-
voorbeeld in de bebouwde kom
Rpermanent voor langdurige snelheidsbe-
grenzingen, bijvoorbeeld voor het rijden
met winterbanden.
iDe door de snelheidsmeter aangegeven
snelheid kan in geringe mate afwijken van
de opgeslagen snelheidsbegrenzing.
Variabele SPEEDTRONIC
Algemene aanwijzingen
:Actuele of hogere snelheid opslaan
;LIM-controlelampje
=Actuele snelheid opslaan of de als laatste
opgeslagen snelheid oproepen
?Actuele of lagere snelheid opslaan
AOmschakelen tussen de TEMPOMAAT, de
DISTRONIC PLUS en de variabele SPEED-
TRONIC
BVariabele SPEEDTRONIC uitschakelen
Met de TEMPOMAAT-hendel worden de TEM-
POMAAT of de DISTRONIC PLUS en de varia-
bele SPEEDTRONIC bediend.
Het LIM-controlelampje in de TEMPOMAAT-
hendel geeft aan welk systeem is geselec-
teerd:
RLIM-controlelampje gedoofd: De TEMPO-
MAAT of de DISTRONIC PLUS is geselec-
teerd.
RLIM-controlelampje brandt: De variabele
SPEEDTRONIC is geselecteerd.
Rijsystemen 197
Rijden en parkeren
Z
Variabele SPEEDTRONIC selecteren
Bij het wisselen van bestuurder moet de
nieuwe bestuurder op de opgeslagen snel-
heidsbegrenzing worden geattendeerd.
XControleren of LIM-controlelampje :
brandt.
Zo ja, dan is de variabele SPEEDTRONIC al
ingeschakeld.
Zo nee, de TEMPOMAAT-hendel in de rich-
ting van pijl ;drukken.
LIM-controlelampje :in de TEMPOMAAT-
hendel brandt. De variabele SPEEDTRONIC
is geselecteerd.
Actuele snelheid opslaan
XDe TEMPOMAAT-hendel kort omhoog :of
kort omlaag ;aantippen.
De actuele snelheid wordt opgeslagen en
wordt als snelheidsbegrenzing op het mul-
tifunctioneel display weergegeven.
Op het multifunctioneel display branden de
segmenten van het begin van de schaal-
verdeling tot de opgeslagen snelheid.
Bij draaiende motor kan met de TEMPOMAAT-
hendel elke snelheid vanaf 30 km/h worden
ingesteld.
Actuele snelheid opslaan of de als laatste
opgeslagen snelheid oproepen
GWAARSCHUWING
Als de opgeslagen snelheid wordt opgeroe-
pen en de actuele snelheid hoger is, remt de
auto af. Als de opgeslagen snelheid niet
bekend is, kan de auto onverwacht remmen.
Er bestaat gevaar voor ongevallen!
De verkeerssituatie in acht nemen voordat de
opgeslagen snelheid wordt opgeroepen. Als
de opgeslagen snelheid niet bekend is, de
gewenste snelheid nieuw invoeren.
XDe TEMPOMAAT-hendel kort naar u toe
trekken :.
Snelheid instellen
XInstelling in stappen van 10 km/h: De
TEMPOMAAT-hendel tot voorbij het druk-
punt kort omhoog :drukken voor een
198 Rijsystemen
Rijden en parkeren
hogere snelheid of kort omlaag ;voor een
lagere snelheid,.
of
XDe TEMPOMAAT-hendel zo lang over het
drukpunt drukken en ingedrukt houden, tot
de gewenste snelheid is ingesteld.
Omhoog :voor een hogere snelheid of
omlaag ;voor een lagere snelheid.
XInstelling in stappen van 1 km/h: De
TEMPOMAAT-hendel tot het drukpunt kort
omhoog :voor een hogere snelheid of
kort omlaag ;voor een lagere snelheid
aantippen.
of
XDe TEMPOMAAT-hendel zo lang tot het
drukpunt ingedrukt houden, tot de gewen-
ste snelheid is ingesteld. Omhoog :voor
een hogere snelheid of omlaag ;voor een
lagere snelheid.
Variabele SPEEDTRONIC uitschakelen
De variabele SPEEDTRONIC kan niet door
remmen worden uitgeschakeld.
De variabele SPEEDTRONIC kan op meerdere
manieren worden uitgeschakeld
XDe TEMPOMAAT-hendel kort naar
voren :aantippen.
of
XDe TEMPOMAAT-hendel kort in de richting
van pijl =drukken.
LIM-controlelampje ;in de TEMPOMAAT-
hendel dooft. De variabele SPEEDTRONIC
is uitgeschakeld.
De TEMPOMAAT of de DISTRONIC PLUS is
geselecteerd.
De variabele SPEEDTRONIC wordt automa-
tisch uitgeschakeld als het gaspedaal tot
voorbij het drukpunt wordt ingedrukt (kick-
down). De variabele SPEEDTRONIC wordt
alleen uitgeschakeld als de actuele rijsnel-
heid niet meer dan 20 km/h afwijkt van de
opgeslagen snelheid. Daarbij is een waar-
schuwingssignaal hoorbaar.
iAls de motor wordt afgezet, wordt de
laatst opgeslagen snelheid gewist.
Permanente SPEEDTRONIC
Met de boordcomputer kan de snelheid per-
manent op een waarde tussen 160 km/h (bij-
voorbeeld voor het rijden met winterbanden)
en de topsnelheid worden begrensd
(Ypagina 265).
Kort voor het bereiken van de opgeslagen
snelheid verschijnt deze op het multifunctio-
neel display.
De permanente SPEEDTRONIC blijft ook bij
uitgeschakelde variabele SPEEDTRONIC
actief.
De opgeslagen snelheidsbegrenzing kan niet
worden overschreden, ook niet als het gas-
pedaal tot voorbij het drukpunt wordt inge-
drukt (kickdown).
DISTRONIC PLUS
Algemene aanwijzingen
De DISTRONIC PLUS regelt de snelheid en
ondersteunt de bestuurder bij het constant
houden van de afstand tot een voorligger. De
detectie van de voertuigen gebeurt met
behulp van de radarsensoren. De DISTRONIC
PLUS remt zelfstandig, om de ingestelde snel-
heid niet te overschrijden.
Bij lange en steile afdalingen moet vroegtijdig
in een lagere versnelling worden geschakeld.
Hier vooral op letten als de auto beladen is.
Zo wordt gebruikgemaakt van de remwerking
van de motor. Daardoor wordt het remsys-
Rijsystemen 199
Rijden en parkeren
Z
teem ontlast en wordt voorkomen dat de rem-
men oververhit raken en te snel slijten.
Als de DISTRONIC PLUS een gevaar van een
aanrijding heeft herkend, wordt u optisch en
akoestisch gewaarschuwd. Zonder ingrijpen
van u kan de DISTRONIC PLUS een aanrijding
niet voorkomen. In deze situatie klinkt een
onderbroken waarschuwingssignaal en gaat
afstandswaarschuwingslampje in het instru-
mentenpaneel branden. Direct remmen, om
de afstand tot de voorligger te vergroten, of
het obstakel ontwijken, als dit zonder gevaar
mogelijk is.
Als de DISTRONIC PLUS ondersteuning moet
bieden, moeten de radarsensoren ingescha-
keld zijn.
Als er geen voorliggers zijn, werkt de
DISTRONIC PLUS op dezelfde wijze als de
TEMPOMAAT in het snelheidsbereik tussen
30 km/h en 200 km/h. Als er wel een voor-
ligger is, werkt de DISTRONIC PLUS in het
snelheidsbereik tussen 0 km/h en
200 km/h.
De DISTRONIC PLUS niet gebruiken als er op
steile hellingen wordt gereden.
Belangrijke veiligheidsvoorschriften
GWAARSCHUWING
De DISTRONIC PLUS reageert niet op:
Rpersonen of dieren
Rstilstaande obstakels op de weg, bijvoor-
beeld wachtende of geparkeerde auto's
Rtegemoetkomend verkeer en kruisend ver-
keer.
Daardoor kan de DISTRONIC PLUS in deze
situaties niet waarschuwen of ingrijpen. Er
bestaat gevaar voor ongevallen!
De verkeerssituatie altijd opmerkzaam in acht
nemen en gereed zijn om te remmen.
GWAARSCHUWING
De DISTRONIC PLUS kan andere verkeers-
deelnemers en complexe verkeerssituaties
niet altijd ondubbelzinnig herkennen.
In deze gevallen kan de DISTRONIC PLUS:
Ronbedoeld waarschuwen en de auto afrem-
men
Rniet waarschuwen of ingrijpen
Ronverwacht accelereren.
Er bestaat gevaar voor ongevallen!
Oplettend verder rijden en gereed zijn om te
remmen, in het bijzonder als de DISTRONIC
PLUS waarschuwt.
GWAARSCHUWING
De DISTRONIC PLUS remt de auto met maxi-
maal 40% van de maximaal mogelijke vertra-
ging af. Wanneer deze vertraging niet vol-
doende is, waarschuwt de DISTRONIC PLUS
u optisch en akoestisch. Er bestaat gevaar
voor ongevallen!
In degelijke gevallen zelf remmen en proberen
uit te wijken.
!Wanneer de DISTRONIC PLUS of de
HOLD-functie ingeschakeld zijn, remt de
auto in bepaalde situaties automatisch. Om
schade aan de auto te vermijden de
DISTRONIC PLUS en de HOLD-functie in de
volgende of vergelijkbare situaties uitscha-
kelen:
Rbij het slepen
Rin de wasstraat.
De DISTRONIC PLUS kan het gevaar voor
ongevallen van een niet aangepaste rijstijl
niet verminderen en de natuurkundige gren-
zen niet verleggen. De DISTRONIC PLUS kan
geen rekening houden met de verkeers- en
weersomstandigheden en de verkeerssitua-
tie. De DISTRONIC PLUS is slechts een hulp-
middel. De bestuurder is zelf verantwoorde-
lijk voor de veilige afstand, de gereden snel-
heid, het tijdig remmen en het aanhouden van
de rijstrook.
200 Rijsystemen
Rijden en parkeren
De DISTRONIC PLUS niet gebruiken:
Rin verkeerssituaties die het rijden met con-
stante snelheid niet toestaan, bijvoorbeeld
druk verkeer, wegen met veel bochten
Rop gladde of glibberige wegen. De aange-
dreven wielen kunnen door remmen of
accelereren hun grip verliezen en de auto
kan in een slip raken
Rbij slecht zicht, bijvoorbeeld door mist,
hevige regen of sneeuw.
De DISTRONIC PLUS herkent mogelijk smalle
voorliggers niet, bijvoorbeeld motorfietsen en
voertuigen die niet recht voor de auto rijden.
De herkenning kan vooral beperkt zijn bij:
Rvervuilde of afgedekte sensoren
Rsneeuw of zware regenval
Rstoring door anderen radarbronnen
Rsterke radarreflectie, bijvoorbeeld in par-
keergarages.
Als de DISTRONIC PLUS een voorligger niet
meer herkent, kan de DISTRONIC PLUS
onverwacht naar de opgeslagen snelheid
accelereren.
Deze snelheid kan:
Rop een voorsorteerstrook of een afbuig-
strook te hoog zijn
Rop de rechter rijstrook zo hoog zijn, dat
voertuigen op de linker rijstrook worden
ingehaald (landen met rechtsrijdend ver-
keer)
Rop de linker rijstrook zo hoog zijn, dat voer-
tuigen op de rechter rijstrook worden inge-
haald (landen met linksrijdend verkeer).
Bij het wisselen van bestuurder attenderen op
de opgeslagen snelheid.
TEMPOMAAT-hendel
:Actuele of hogere snelheid opslaan
;Normafstand instellen
=LIM-controlelampje
?Actuele snelheid opslaan of de als laatste
opgeslagen snelheid oproepen
AActuele of lagere snelheid opslaan
BOmschakelen tussen de DISTRONIC
PLUS en de variabele SPEEDTRONIC
CDISTRONIC PLUS uitschakelen
Met de TEMPOMAAT-hendel worden de
DISTRONIC PLUS en de variabele SPEEDTRO-
NIC bediend.
Het LIM-controlelampje in de TEMPOMAAT-
hendel geeft aan welk systeem is geselec-
teerd:
RLIM-controlelampje gedoofd: De
DISTRONIC PLUS is geselecteerd.
RLIM-controlelampje brandt: De variabele
SPEEDTRONIC is geselecteerd.
DISTRONIC PLUS selecteren
Rijsystemen 201
Rijden en parkeren
Z
XControleren of LIM-controlelampje :
gedoofd is.
Zo ja, dan is de DISTRONIC PLUS al gese-
lecteerd.
Zo nee, de TEMPOMAAT-hendel in de rich-
ting van pijl ;drukken.
LIM-controlelampje :in de TEMPOMAAT-
hendel is gedoofd. De DISTRONIC PLUS is
geselecteerd.
DISTRONIC PLUS inschakelen
Inschakelvoorwaarden
Om de DISTRONIC PLUS te kunnen inscha-
kelen moet aan alle volgende voorwaarden
zijn voldaan:
RDe motor moet gestart zijn. Eventueel kan
het tot twee minuten na het wegrijden
duren, voor de DISTRONIC PLUS bedrijfs-
klaar is.
RDe parkeerrem moet zijn vrijgezet.
RHet ESP®moet ingeschakeld zijn, maar
mag niet regelen.
RDe actieve parkeerassistent mag niet inge-
schakeld zijn.
RDe transmissie moet in stand Dstaan.
RDe motorkap moet gesloten zijn.
RHet bestuurdersportier moet gesloten zijn
als van stand Pnaar Dwordt geschakeld of
u moet de veiligheidsgordel omgespen.
RHet passagiersportier en de achterportie-
ren moeten gesloten zijn.
RDe auto mag zich niet in een slip bevinden.
RDe functie DISTRONIC PLUS moet geselec-
teerd zijn met de TEMPOMAAT-hendel
(Ypagina 201).
Inschakelen
XDe TEMPOMAAT-hendel kort naar u toe
trekken ;of omhoog :of omlaag =
aantippen.
De DISTRONIC PLUS is ingeschakeld.
XDe TEMPOMAAT-hendel zo vaak naar
boven :of naar beneden =drukken, tot
de gewenste snelheid is ingesteld.
XDe voet van het gaspedaal nemen.
De auto past de snelheid aan bij die van de
voorligger, tot maximaal de gewenste en
opgeslagen snelheid.
Als de voorligger stilstaat, kan de DISTRONIC
PLUS alleen worden ingeschakeld als de
eigen auto eveneens stilstaat.
Onder 30 km/h kan de DISTRONIC PLUS
alleen worden ingeschakeld als de voorligger
wordt herkend en wordt weergegeven op het
multifunctioneel display. Als de voorligger
niet meer wordt herkend en niet meer wordt
weergegeven, schakelt de DISTRONIC PLUS
uit en klinkt een waarschuwingssignaal. De
assistentieweergave van de DISTRONIC
PLUS in het instrumentenpaneel geeft aan, of
een voorligger is herkend (Ypagina 259).
iAls het gaspedaal niet volledig wordt los-
gelaten, verschijnt op het multifunctioneel
display de melding DISTRONICDISTRONIC PLUSPLUS pas‐pas‐
siefsief. De afstand tot een voorligger wordt
dan niet ingesteld. Er wordt gereden met
de snelheid die u met de stand van het gas-
pedaal aangeeft.
202 Rijsystemen
Rijden en parkeren
Inschakelen met actuele of laatst opge-
slagen snelheid
GWAARSCHUWING
Als de opgeslagen snelheid wordt opgeroe-
pen en deze afwijkt van de actuele snelheid,
accelereert of remt het voertuig. Als de opge-
slagen snelheid wordt opgeroepen terwijl
deze niet bekend is, kan het voertuig onver-
wacht accelereren of afremmen. Er bestaat
gevaar voor ongevallen!
De verkeerssituatie in acht nemen, voordat de
opgeslagen snelheid wordt opgeroepen. Als
de opgeslagen snelheid niet bekend is, de
gewenste snelheid opnieuw opslaan.
XDe TEMPOMAAT-hendel kort naar u toe
trekken :.
XDe voet van het gaspedaal nemen.
De DISTRONIC PLUS is ingeschakeld en
houdt bij de eerste activering de actuele
snelheid aan of stelt de snelheid in die het
laatst opgeslagen is.
Met DISTRONIC PLUS rijden
Wegrijden en rijden
XWegrijden met behulp van de
DISTRONIC PLUS: De voet van het rem-
pedaal nemen.
XDe TEMPOMAAT-hendel kort naar u toe
trekken :
of
XKort gas geven.
De auto rijdt weg en past de snelheid aan
de voorligger aan.
iDe auto kan ook wegrijden, als deze voor
een niet herkend obstakel of schuin ten
opzichte van een andere auto staat. De
auto remt in dat geval niet zelfstandig. Er
bestaat gevaar voor ongevallen. Zorg dat u
altijd klaar bent om te remmen.
Als er geen voorliggers zijn, werkt de
DISTRONIC PLUS op dezelfde wijze als de
TEMPOMAAT.
Als de DISTRONIC PLUS herkent dat de voor-
ligger langzamer rijdt, wordt de eigen auto
afgeremd. Zo wordt de door u gekozen
afstand aangehouden.
Als de DISTRONIC PLUS herkent dat de voor-
ligger sneller rijdt, wordt de auto geaccele-
reerd. Daarbij wordt de auto maximaal tot de
door u opgeslagen snelheid geaccelereerd.
Rijsystemen 203
Rijden en parkeren
Z
Veranderen van rijstrook
Wanneer u naar de inhaalstrook wilt wisselen,
ondersteunt de DISTRONIC PLUS u daarbij
wanneer:
Rsneller dan 60 km/h wordt gereden
Rde DISTRONIC PLUS de afstand tot een
voorligger vasthoudt
Ru de betreffende richtingaanwijzers inscha-
kelt
Rde DISTRONIC PLUS op dat moment geen
aanrijdingsgevaar herkent.
Wordt aan deze voorwaarden voldaan, dan
accelereert de auto. De acceleratie wordt
afgebroken, wanneer het veranderen van rij-
strook te lang duurt of de afstand tot de voor-
ligger te kort wordt.
iBij het veranderen van rijstrook bewaakt
de DISTRONIC PLUS bij een auto met links
stuur de linker rijstrook, bij een auto met
rechts stuur de rechter rijstrook.
Auto's met COMAND Online
Rotonde (voorbeeld)
iDe volgende functie is niet in alle landen
ingeschakeld.
De DISTRONIC PLUS gebruikt extra informa-
tie van uw navigatiesysteem en kan zo op
bepaalde verkeerssituaties aangepast reage-
ren. Dit is het geval wanneer u met
DISTRONIC PLUS achter een andere auto:
Reen rotonde nadert of hierover rijdt
Reen T-kruising nadert
Rop een afrit van een snelweg rijdt.
Ook wanneer de voorligger de detectieaf-
stand verlaat, behoudt de DISTRONIC PLUS
de actueel gereden snelheid tijdelijk vast en
accelereert niet. Voorwaarde hiervoor is dat
het kaartmateriaal van het navigatiesysteem
actueel is.
Daarna accelereert de auto weer tot de door
u ingestelde snelheid.
Stoppen
GWAARSCHUWING
Als u de auto verlaat terwijl deze alleen door
de DISTRONIC PLUS wordt afgeremd, kan
deze wegrollen als:
Reen storing in het systeem of in de span-
ningsvoorziening optreedt
Rde DISTRONIC PLUS met de TEMPOMAAT-
hendel wordt uitgeschakeld, bijvoorbeeld
door een inzittende of van buiten de auto
Rer werkzaamheden aan de elektrische
installatie in de motorruimte, aan de accu
of aan de zekeringen worden uitgevoerd
Rde accukabels worden losgemaakt
Rgas wordt gegeven, bijvoorbeeld door een
inzittende.
Er bestaat gevaar voor ongevallen!
De DISTRONIC PLUS altijd uitschakelen en de
auto tegen wegrollen beveiligen, voordat de
auto wordt verlaten.
Als de DISTRONIC PLUS herkent dat de voor-
ligger stopt, remt de eigen auto af tot stil-
stand.
Als de auto stilstaat, blijft deze stilstaan zon-
der dat de rem hoeft te worden ingedrukt.
iDe auto komt afhankelijk van de instelling
van de normafstand op een passende
afstand van de voorligger tot stilstand. De
normafstand wordt ingesteld via de draai-
knop in de TEMPOMAAT-hendel.
204 Rijsystemen
Rijden en parkeren
De transmissie wordt automatisch in stand
Pgezet, wanneer bij ingeschakelde
DISTRONIC PLUS:
Rhet bestuurdersportier geopend en de vei-
ligheidsgordel is losgemaakt
Rde motor wordt afgezet, behalve als deze
door de ECO start-stop-functie wordt afge-
zet
Rde motorkap wordt geopend
Reen systeemstoring optreedt
Rde spanningsvoorziening niet voldoende is.
Snelheid instellen
XDe TEMPOMAAT-hendel omhoog :druk-
ken voor een hogere snelheid of
omlaag ;voor een lagere snelheid.
XDe TEMPOMAAT-hendel zo lang ingedrukt
houden, tot de gewenste snelheid is
bereikt.
XDe TEMPOMAAT-hendel loslaten.
De nieuwe snelheid is nu opgeslagen. De
DISTRONIC PLUS is ingeschakeld en stelt
de nieuwe snelheid in.
XInstelling in stappen van 1 km/h: De
TEMPOMAAT-hendel tot het drukpunt kort
omhoog :of omlaag ;aantippen.
De laatst opgeslagen snelheid wordt in
stappen van 1 km/h verhoogd of verlaagd.
XInstelling in stappen van 10 km/h: De
TEMPOMAAT-hendel tot voorbij het druk-
punt kort omhoog- :of omlaagdruk-
ken ;.
De laatst opgeslagen snelheid wordt in
stappen van 10 km/h verhoogd of ver-
laagd.
iAls bij het inhalen kort gas wordt gegeven,
stelt de DISTRONIC PLUS na afloop weer
de laatst opgeslagen snelheid in.
Normafstand instellen
De normafstand voor de DISTRONIC PLUS
kan worden ingesteld door de tijd tussen 1 en
2 seconden te variëren. Hiermee wordt de
afstand ingesteld die de DISTRONIC PLUS
afhankelijk van de gereden snelheid ten
opzichte van de voorligger moet aanhouden.
De afstand kan op het multifunctioneel dis-
play worden afgelezen (Ypagina 206).
iDe wettelijk bepaalde en veilige mini-
mumafstand tot de voorligger moet worden
aangehouden; dit controleren. De afstand
tot de voorligger zo nodig aanpassen.
XVergroten: Draaiknop =in richting ;
draaien.
De DISTRONIC PLUS houdt een grotere
afstand ten opzichte van de voorligger aan.
XVerkleinen: Draaiknop =in richting :
draaien.
De DISTRONIC PLUS houdt een kleinere
afstand ten opzichte van de voorligger aan.
Rijsystemen 205
Rijden en parkeren
Z
DISTRONIC PLUS-meldingen in snel-
heidsmeter
Als de DISTRONIC PLUS wordt ingeschakeld,
branden één of twee segmenten ;in de
buurt van de opgeslagen snelheid.
Als de DISTRONIC PLUS een voorligger her-
kent, gaan de segmenten ;van de snelheid
van de voorligger :tot aan de opgeslagen
snelheid =branden.
iDe in de snelheidsmeter aangegeven
snelheid kan door de constructie in geringe
mate afwijken van de via de DISTRONIC
PLUS opgeslagen snelheid.
DISTRONIC PLUS-meldingen op het mul-
tifunctioneel display
Algemene aanwijzingen
In het menu Assistentie (Ypagina 259) van
de boordcomputer kan de assistentieweer-
gave worden geselecteerd.
Weergave bij uitgeschakelde DISTRONIC
PLUS
:Voorligger, zodra herkend
;Afstandsschaal, actuele afstand ten
opzichte van voorligger
=Normafstand ten opzichte van voorligger,
instelbaar
?Eigen auto
XMet de boordcomputer de functie Assis‐Assis‐
tentieweerg.tentieweerg.selecteren (Ypagina 259).
Weergave bij ingeschakelde DISTRONIC
PLUS
:Voorligger, zodra herkend
;Normafstand ten opzichte van voorligger,
instelbaar
=Eigen auto
?DISTRONIC PLUS actief (tekst verschijnt
alleen bij het bedienen van de TEMPO-
MAAT-hendel)
Bij het inschakelen van de DISTRONIC PLUS
wordt gedurende circa vijf seconden de opge-
slagen snelheid weergegeven.
206 Rijsystemen
Rijden en parkeren
XMet de boordcomputer de functie Assis‐Assis‐
tentieweerg.tentieweerg.selecteren (Ypagina 259).
iBij het inschakelen van de DISTRONIC
PLUS wordt gedurende circa vijf seconden
de opgeslagen snelheid weergegeven.
DISTRONIC PLUS uitschakelen
De DISTRONIC PLUS kan op meerdere manie-
ren worden uitgeschakeld:
XDe TEMPOMAAT-hendel kort naar
voren :aantippen.
of
XRemmen, behalve als de auto stilstaat.
of
XDe TEMPOMAAT-hendel kort in de richting
van pijl =drukken.
De variabele SPEEDTRONIC is geselec-
teerd. LIM-controlelampje ;in de TEM-
POMAAT-hendel brandt.
Als de DISTRONIC PLUS wordt uitgeschakeld,
verschijnt gedurende circa vijf seconden de
melding DISTRONIC PLUS UitDISTRONIC PLUS Uit op het multi-
functioneel display.
iDe laatst opgeslagen snelheid blijft opge-
slagen tot de motor wordt afgezet.
iDoor gas geven wordt de DISTRONIC
PLUS niet uitgeschakeld.
De DISTRONIC PLUS wordt automatisch uit-
geschakeld als:
Rde parkeerrem wordt bediend
Rer onder 25 km/h geen voorligger is of de
voorligger niet meer wordt herkend
Rhet ESP®regelt of het ESP®wordt uitge-
schakeld
Rde transmissie in stand P,Rof Nstaat
Ru voor het wegrijden de TEMPOMAAT-hen-
del naar u toe trekt en het passagierspor-
tier of een van de achterportieren geopend
is
Rde auto in een slip is geraakt
Rde actieve parkeerassistent wordt inge-
schakeld.
Als de DISTRONIC PLUS wordt uitgeschakeld
klinkt een waarschuwingssignaal. Op het mul-
tifunctioneel display verschijnt gedurende
circa vijf seconden de melding DISTRONICDISTRONIC
PLUS UitPLUS Uit.
Tips voor rijden met de DISTRONIC
PLUS
Algemene aanwijzingen
In de volgende verkeerssituaties moet u bij-
zonder alert zijn:
RBochten, in- en uitrijden van bochten
RSchuin achter elkaar rijden
RVeranderen van rijstrook door andere voer-
tuigen
RSmalle voertuigen
RObstakels en stilstaande voertuigen
RKruisende voertuigen.
In dergelijke situaties zo nodig remmen. De
DISTRONIC PLUS wordt dan uitgeschakeld.
Bochten, in- en uitrijden van bochten
Rijsystemen 207
Rijden en parkeren
Z
De DISTRONIC PLUS kan bij bochten andere
voertuigen beperkt herkennen. De auto kan
dan onverwacht of te laat remmen.
Schuin achter elkaar rijden
Het is mogelijk dat de DISTRONIC PLUS
schuin voor u rijdende voorliggers niet her-
kent. De afstand ten opzichte van de voorlig-
ger wordt te gering.
Veranderen van rijstrook door andere
voertuigen
De DISTRONIC PLUS herkent het invoegende
voertuig nog niet. De afstand ten opzichte van
het invoegende voertuig wordt te gering.
Smalle voertuigen
De DISTRONIC herkent de voorligger aan de
rand van de weg niet doordat het voertuig te
smal is. De afstand ten opzichte van de voor-
ligger wordt te gering.
Obstakels en stilstaande voertuigen
De DISTRONIC PLUS remt niet bij obstakels
of stilstaande voertuigen. Als het herkende
voertuig bijvoorbeeld afslaat en verderop een
obstakel of voertuig staat, remt de
DISTRONIC PLUS de auto niet af.
Kruisende voertuigen
208 Rijsystemen
Rijden en parkeren
De DISTRONIC PLUS kan kruisende voertui-
gen abusievelijk herkennen. Als de
DISTRONIC PLUS, bijvoorbeeld bij een ver-
keerslicht met kruisend verkeer wordt inge-
schakeld, kan de auto onbedoeld wegrijden.
HOLD-functie
Algemene aanwijzingen
De HOLD-functie ondersteunt u naar wens
bij:
Rhet wegrijden, in het bijzonder op een hel-
ling
Rhet manoeuvreren op een helling
Rhet wachten in het verkeer.
De auto wordt op zijn plaats gehouden zonder
dat u het rempedaal hoeft te bedienen.
Als er om weg te rijden gas wordt gegeven,
wordt de remwerking opgeheven en de
HOLD-functie uitgeschakeld.
Belangrijke veiligheidsvoorschriften
GWAARSCHUWING
Als u de auto verlaat terwijl deze alleen door
de HOLD-functie wordt afgeremd, kan deze
wegrollen als:
Reen storing in het systeem of in de span-
ningsvoorziening optreedt
Rde HOLD-functie door bediening van het
gaspedaal of het rempedaal wordt uitge-
schakeld, bijvoorbeeld door een van de
inzittenden
Rer werkzaamheden aan de elektrische
installatie in de motorruimte, aan de accu
of aan de zekeringen worden uitgevoerd
Rde accukabels worden losgemaakt.
Er bestaat gevaar voor ongevallen!
De HOLD-functie altijd uitschakelen en de
auto tegen wegrollen beveiligen, voordat de
auto wordt verlaten.
!Wanneer de DISTRONIC PLUS of de
HOLD-functie ingeschakeld zijn, remt de
auto in bepaalde situaties automatisch. Om
schade aan de auto te vermijden de
DISTRONIC PLUS en de HOLD-functie in de
volgende of vergelijkbare situaties uitscha-
kelen:
Rbij het slepen
Rin de wasstraat.
Inschakelvoorwaarden
De HOLD-functie kan worden ingeschakeld
als:
Rde auto stilstaat
Rde motor draait of door de ECO start-stop-
functie is afgezet
Rhet bestuurdersportier gesloten is of u de
gordel draagt
Rde parkeerrem vrijgezet is
Rde motorkap gesloten is
Rde transmissie in stand P,Rof Nstaat
Rde DISTRONIC PLUS is uitgeschakeld.
HOLD-functie inschakelen
XAan de inschakelvoorwaarden moet vol-
daan zijn; dit controleren.
XHet rempedaal indrukken.
XHet rempedaal snel verder indrukken, tot
de melding ë:op het multifunctio-
neel display verschijnt.
De HOLD-functie is ingeschakeld. Het rem-
pedaal kan worden losgelaten.
iAls de HOLD-functie bij de eerste keer
indrukken van het rempedaal niet is inge-
schakeld, kort wachten en het opnieuw
proberen.
Rijsystemen 209
Rijden en parkeren
Z
HOLD-functie uitschakelen
De HOLD-functie wordt uitgeschakeld, als:
Rer gas wordt gegeven en de transmissie in
stand Dof Rstaat
Rde transmissie in stand Pwordt geschakeld
Rhet rempedaal opnieuw met een bepaalde
kracht wordt ingedrukt tot de melding
ëop het multifunctioneel display ver-
dwijnt
Rde DISTRONIC PLUS wordt ingeschakeld.
De transmissie wordt automatisch in stand
Pgezet, wanneer bij ingeschakelde HOLD-
functie:
Rhet bestuurdersportier geopend en de vei-
ligheidsgordel is losgemaakt
Rde motor wordt afgezet, behalve als deze
door de ECO start-stop-functie wordt afge-
zet
Rde motorkap wordt geopend
Reen systeemstoring optreedt
Rde spanningsvoorziening niet voldoende is.
RACE START
Belangrijke veiligheidsvoorschriften
iDe veiligheidsvoorschriften voor de
SPORT handling mode (Ypagina 75) in acht
nemen.
De RACE START alleen op een afgezet circuit
activeren.
De RACE START biedt een optimale accelera-
tie vanuit stilstand. Voorwaarde is voldoende
grip biedende wegomstandigheden.
iRACE START is er alleen voor auto's in
AMG-uitvoering.
Voorwaarden voor de activering
De RACE START kan worden geactiveerd als:
Rde portieren gesloten zijn
Rde motor draait en de bedrijfstemperatuur
van circa 80 is bereikt. Dit is het geval
als de motorolietemperatuurweergave op
het multifunctioneel display niet meer knip-
pert
Rde SPORT handling mode ingeschakeld is
(Ypagina 75)
Rhet stuurwiel in de rechtuitstand staat
Rde auto stilstaat en de rem ingedrukt is (lin-
kervoet)
Rde automatische transmissie in stand D
staat.
RACE START activeren
XMet de linkervoet het rempedaal indrukken
en ingedrukt houden.
XDe rijprogrammaregelaar rechtsom
draaien (Ypagina 180) tot op het display
RS brandt.
Op het multifunctioneel display verschijnt
de melding RACE START bevestigen:RACE START bevestigen:
Paddle UP afbreken: Paddle DOWNPaddle UP afbreken: Paddle DOWN.
iAls de voorwaarden voor de activering
niet meer gelden, wordt RACE START afge-
broken. Op het multifunctioneel display
verschijnt de melding RACE START afge‐RACE START afge‐
brokenbroken.
XOm af te breken: Aan de linker stuurwiel-
schakelpaddel trekken (Ypagina 181).
of
XOm te bevestigen: Aan de rechter stuur-
wielschakelpaddel trekken (Ypagina 181).
Op het multifunctioneel display verschijnt
de melding RACE START beschikbaarRACE START beschikbaar
Gaspedaal bedienenGaspedaal bedienen.
iWanneer het gaspedaal binnen 2 secon-
den niet volledig wordt ingedrukt, wordt
RACE START afgebroken. Op het multifunc-
tioneel display verschijnt de melding RACERACE
START niet mogelijk zie handlei‐START niet mogelijk zie handlei‐
dingding.
XHet gaspedaal volledig indrukken.
Het motortoerental stijgt tot circa
3500/min.
210 Rijsystemen
Rijden en parkeren
Op het multifunctioneel display verschijnt
de melding RACERACE STARTSTART OmOm tete startenstarten
rem loslatenrem loslaten.
iWanneer het rempedaal niet binnen 5
seconden wordt losgelaten, wordt de RACE
START afgebroken. Op het multifunctioneel
display verschijnt de melding RACERACE STARTSTART
afgebrokenafgebroken.
XDe voet van het rempedaal nemen, daarbij
het gaspedaal ingedrukt houden.
De auto rijdt met maximale acceleratie
weg.
Op het multifunctioneel display verschijnt
de melding RACE START actiefRACE START actief.
RACE START wordt beëindigd zodra een snel-
heid van circa 50 km/h is bereikt. Het scha-
kelprogramma S+ wordt actief. De SPORT
handling mode blijft ingeschakeld.
Wanneer tijdens de RACE START het gaspe-
daal wordt losgelaten of niet meer aan de
voorwaarden voor de activering wordt vol-
daan, eindigt de RACE START direct. Op het
multifunctioneel display verschijnt de mel-
ding RACE START niet mogelijk zieRACE START niet mogelijk zie
handleidinghandleiding.
iDe RACE START is na kort op elkaar her-
haaldelijk gebruik pas weer na een
bepaalde afstand beschikbaar.
AIRMATIC
Niveau
Belangrijke veiligheidsvoorschriften
GWAARSCHUWING
Bij het omlaagbrengen van het voertuig kun-
nen lichaamsdelen van personen bekneld
raken, als deze zich tussen carrosserie en
banden of onder het voertuig bevinden.
Gevaar voor letsel!
Tijdens het omlaagbrengen van het voertuig
mag zich niemand in de directe omgeving van
de wielkuipen of onder het voertuig bevinden;
dit controleren.
GWAARSCHUWING
Auto's met niveauregeling:
De auto daalt iets, als:
Rde comfort-onderstelafstelling ingesteld is
en
Rde auto binnen 60 seconden na het afzetten
van de motor wordt vergrendeld.
Daardoor kunnen u of anderen in de buurt van
de wielkuipen of de bodemplaat bekneld
raken. Er bestaat gevaar voor letsel!
Tijdens het vergrendelen mag niemand zich in
de buurt van de wielkuipen of de bodemplaat
bevinden; dit controleren.
!De auto gaat circa 15 mm omlaag, als:
Rde "Comfortabele instelling" is gekozen
Rde motor wordt afgezet en vervolgens
Rde auto binnen circa 60 seconden wordt
vergrendeld.
De auto zodanig parkeren, dat deze bij het
dalen niet vast komt te zitten op bijvoor-
beeld een stoeprand. Anders kan de auto
worden beschadigd.
Als de auto binnen 60 seconden na het afzet-
ten van de motor wordt ontgrendeld, zakt de
auto iets als de comfortabele onderstelinstel-
ling is ingesteld.
De aanwijzingen voor rijden met een aan-
hangwagen (Ypagina 243) in acht nemen.
De auto regelt automatisch zijn hoogte. De
niveauregeling rondom zorgt ook bij beladen
auto voor de best mogelijke vering en een
gelijkblijvende bodemspeling. Bij snel rijden
wordt de auto automatisch verlaagd om de
rijveiligheid te verbeteren en het brandstof-
verbruik te verlagen.
De volgende niveaus zijn mogelijk:
RNormaal
RVerhoogd: De auto wordt circa 25 mm
omhooggebracht t.o.v. het normale niveau.
RVerlaagd: De auto wordt circa 10 mm
omlaaggebracht t.o.v. het normale niveau.
De rijhoogtes "Normaal" en "Verhoogd" kun-
nen handmatig worden ingesteld.
Rijsystemen 211
Rijden en parkeren
Z
Het niveau "Verlaagd" wordt automatisch
ingesteld:
Rbij snelheden boven 140 km/h
Rals de "Comfortabele instelling" is gekozen
(Ypagina 212) en de auto vervolgens bin-
nen circa 60 seconden nadat de motor is
afgezet wordt vergrendeld
Rals de "Sportieve instelling" is gekozen
(Ypagina 212).
Niveau instellen
De instelling "Normaal" voor de normale
schakelstand en "Verhoogd" voor het rijden
met sneeuwkettingen of voor zeer slechte
staat van het wegdek selecteren. De keuze
blijft opgeslagen, ook als de sleutel uit het
contactslot wordt verwijderd.
Verhoogd niveau instellen
XDe motor starten.
Als controlelampje ;is gedoofd:
XDe toets :indrukken.
Controlelampje ;gaat branden. De auto
stelt zich op het hogere niveau in.
Op het multifunctioneel display verschijnt
de melding Auto komt omhoogAuto komt omhoog.
De instelling "Verhoogd niveau" wordt gewist,
als:
Rsneller dan circa 120 km/h wordt gereden
Rcirca 3 minuten sneller dan 80 km/h wordt
gereden.
Het "Verhoogd niveau" blijft ook opgeslagen
als niet in dit snelheidsbereik wordt gereden.
Normaal niveau instellen
XDe motor starten.
Als controlelampje ;brandt:
XDe toets :indrukken.
Controlelampje ;dooft. De auto stelt zich
op het normale niveau in.
Onderstelinstelling
Algemene aanwijzingen
Het elektronisch geregeld dempingssysteem
werkt continu. Daardoor worden de rijveilig-
heid en het rijcomfort verbeterd.
De instelling van de demping wordt voor elk
wiel afzonderlijk geregeld en is afhankelijk
van:
Rde rijstijl, bijvoorbeeld sportief
Rde staat van het wegdek, bijvoorbeeld onef-
fenheden
Ruw individuele selectie, sportief of comfor-
tabel.
De keuze blijft opgeslagen, ook als de sleutel
uit het contactslot wordt verwijderd.
Sportieve instelling
In de sportmodus zorgt de hardere onderstel-
instelling voor een beter contact met het weg-
dek. Deze modus kiezen bij een vlotte rijstijl,
bijvoorbeeld op een bochtige provinciale
weg.
XToets :indrukken.
Controlelampje ;gaat branden. De spor-
tieve instelling is geselecteerd.
212 Rijsystemen
Rijden en parkeren
Op het multifunctioneel display verschijnt
de melding AIRMATIC SPORTAIRMATIC SPORT.
Comfortabele instelling
In de comfortabele rijmodus wordt het rijge-
drag van de auto comfortabeler. Deze modus
selecteren wanneer u de voorkeur geeft aan
een comfortabele onderstelinstelling. De
comfortabele rijmodus echter ook kiezen als
vlot wordt gereden op een weg met weinig
bochten, bijvoorbeeld de snelweg.
XToets :indrukken.
Controlelampje =gaat branden. De com-
fortabele instelling is geselecteerd.
Op het multifunctioneel display verschijnt
de melding AIRMATIC COMFORTAIRMATIC COMFORT.
AMG RIDE CONTROL sportonderstel
Belangrijke veiligheidsvoorschriften
GWAARSCHUWING
Bij het omlaagbrengen van het voertuig kun-
nen lichaamsdelen van personen bekneld
raken, als deze zich tussen carrosserie en
banden of onder het voertuig bevinden.
Gevaar voor letsel!
Tijdens het omlaagbrengen van het voertuig
mag zich niemand in de directe omgeving van
de wielkuipen of onder het voertuig bevinden;
dit controleren.
GWAARSCHUWING
Auto's met niveauregeling:
De auto daalt iets, als:
Rde comfort-onderstelafstelling ingesteld is
en
Rde auto binnen 60 seconden na het afzetten
van de motor wordt vergrendeld.
Daardoor kunnen u of anderen in de buurt van
de wielkuipen of de bodemplaat bekneld
raken. Er bestaat gevaar voor letsel!
Tijdens het vergrendelen mag niemand zich in
de buurt van de wielkuipen of de bodemplaat
bevinden; dit controleren.
!De auto daalt circa 20 mm als:
Rde "Comfortabele instelling" is gekozen
Rde motor wordt afgezet en vervolgens
Rde auto binnen circa 60 seconden wordt
vergrendeld.
De auto zodanig parkeren, dat deze bij het
dalen niet vast komt te zitten op bijvoor-
beeld een stoeprand. Anders kan de auto
worden beschadigd.
Onderstelinstelling
Algemene aanwijzingen
Het elektronisch geregeld dempingssysteem
werkt continu. Daardoor worden de rijveilig-
heid en het rijcomfort verbeterd.
De instelling van de demping wordt voor elk
wiel afzonderlijk geregeld en is afhankelijk
van:
Rde rijstijl, bijvoorbeeld sportief
Rde staat van het wegdek, bijvoorbeeld onef-
fenheden
Ruw individuele selectie Sport, Sport + of
comfort.
Sport instelling
:Toets voor het selecteren van de afstelling
;Toets voor het opslaan, oproepen en
weergeven van de geselecteerde afstel-
ling
=Controlelampje afstelling Sport +
?Controlelampje afstelling Sport
In de sportmodus zorgt de hardere onderstel-
instelling voor een beter contact met het weg-
Rijsystemen 213
Rijden en parkeren
Z
dek. Deze modus kiezen bij een vlotte rijstijl,
bijvoorbeeld op een bochtige provinciale
weg.
XEenmaal toets :indrukken.
Controlelampje ?gaat branden. De Sport
instelling is geselecteerd.
Op het multifunctioneel display verschijnt
de melding AMG Ride Control SPORTAMG Ride Control SPORT.
Sport + instelling
De Sport + modus zorgt met zijn zeer harde
onderstelinstelling voor het best mogelijke
contact met de weg. Deze modus bij voorkeur
alleen op een afgezet circuit activeren.
Wanneer de controlelampjes =en ?
gedoofd zijn:
XTweemaal toets :indrukken.
De controlelampjes =en ?gaan bran-
den. De Sport + instelling is geselecteerd.
Op het multifunctioneel display verschijnt
de melding AMG Ride Control SPORT +AMG Ride Control SPORT +.
Wanneer controlelampje ?brandt:
XEenmaal toets :indrukken.
Het tweede controlelampje =gaat bran-
den. De Sport + instelling is geselecteerd.
Op het multifunctioneel display verschijnt
de melding AMG Ride Control SPORT +AMG Ride Control SPORT +.
Comfort instelling
In de comfortabele rijmodus wordt het rijge-
drag van de auto comfortabeler. De comfor-
tabele rijmodus selecteren wanneer u de
voorkeur geeft aan een comfortabele onder-
stelinstelling. De comfortabele rijmodus ech-
ter ook kiezen als vlot wordt gereden op een
weg zonder bochten, bijvoorbeeld de snel-
weg.
XToets :zo vaak indrukken, tot de contro-
lelampjes =en ?doven.
De comfort instelling is geselecteerd.
Op het multifunctioneel display verschijnt
de melding AMG Ride Control COMFORTAMG Ride Control COMFORT.
Instelling opslaan en oproepen
Als de onderstelinstelling en het rijpro-
gramma zijn geselecteerd, kunt u uw instel-
ling opslaan en oproepen met AMG-toets ;.
XOpslaan: AMG-toets ;indrukken, tot een
waarschuwingssignaal klinkt.
XOproepen: AMG-toets ;indrukken.
De opgeslagen onderstelinstelling en het
rijprogramma worden geselecteerd.
XWeergeven: AMG-toets ;kort indruk-
ken.
Uw selectie verschijnt op het multifunctio-
neel display.
Niveau
Belangrijke veiligheidsvoorschriften
GWAARSCHUWING
Bij het omlaagbrengen van het voertuig kun-
nen lichaamsdelen van personen bekneld
raken, als deze zich tussen carrosserie en
banden of onder het voertuig bevinden.
Gevaar voor letsel!
Tijdens het omlaagbrengen van het voertuig
mag zich niemand in de directe omgeving van
de wielkuipen of onder het voertuig bevinden;
dit controleren.
De auto kan zakken als de toets voor het
selecteren van de onderstelafstelling of de
AMG-toets wordt ingedrukt. De auto zakt ook
als de auto stilstaat.
!Als de onderstelafstelling Sport of Sport +
is geselecteerd, is de grondspeling van de
auto kleiner. Er mogen geen voorwerpen
bekneld raken en de auto mag niet bescha-
digd worden, bijvoorbeeld aan een stoep-
rand; dit controleren.
iAls de auto wordt geparkeerd en de bui-
tentemperatuur verandert, kan het niveau
bij de achteras zichtbaar veranderen. Als
de temperatuur afneemt zakt de auto, als
deze toeneemt gaat de auto omhoog.
214 Rijsystemen
Rijden en parkeren
Wijziging van het achterasniveau
Deze functie is alleen beschikbaar bij de CLS
63 AMG 4MATIC en CLS 63 AMG Shooting
Brake.
Het niveau bij de achteras is afhankelijk van
de geselecteerde onderstelinstelling en de
rijsnelheid.
Het niveau bij de achteras verandert tijdens
het rijden afhankelijk van de geselecteerde
onderstelinstelling:
RComfort: +10 mm
RSport + en Sport: -15 mm.
Bij het wisselen van Comfort naar Sport of
Sport + zakt de achteras circa 25 mm. Bij het
wisselen van Sport of Sport + naar Comfort
gaat de achteras circa 25 mm omhoog. De
niveauwijziging vindt ook plaats als de auto
stilstaat.
Als sneller dan 170 km/h wordt gereden,
wordt het niveau bij de achteras op een
gemiddeld niveau afgeregeld. Hierdoor
neemt de rijveiligheid toe en de luchtweer-
stand af. Als vervolgens langzamer dan
150 km/h wordt gereden, wordt het niveau
bij de achteras weer overeenkomstig de
geselecteerde onderstelinstelling aangepast.
Beladingscompensatie
De auto kan verschillen in niveau compense-
ren door omhoog- of omlaagbrengen van de
achteras. Dit is bijvoorbeeld het geval als per-
sonen uitstappen of als bagage wordt ingela-
den.
Een beladingscompensatie vindt plaats als
Reen portier of de achterklep wordt geopend
Rde geparkeerde auto wordt vergrendeld.
Bij grote niveauveranderingen moet de motor
draaien.
4MATIC (permanente vierwielaandrij-
ving)
De 4MATIC kan het gevaar voor ongevallen
bij een niet aangepaste rijstijl niet verminde-
ren en de natuurkundige grenzen niet verleg-
gen. De 4MATIC kan geen rekening houden
met de verkeers- en weersomstandigheden
en de verkeerssituatie. De 4MATIC is slechts
een hulpmiddel. De bestuurder is zelf verant-
woordelijk voor de veilige afstand, de gereden
snelheid, het tijdig remmen en het aanhouden
van de rijstrook.
Als één aangedreven wiel wegens een te
geringe grip doordraait:
RBij het wegrijden het gaspedaal slechts zo
ver indrukken als nodig is.
RTijdens het rijden minder gas geven.
!De auto mag nooit worden gesleept met
slechts een opgetilde as. Hierdoor kan de
verdeelbak beschadigd raken. Dergelijke
schade wordt niet door de Mercedes-Benz
aansprakelijkheid voor gebreken gedekt.
Alle wielen moeten op de weg staan of vol-
ledig opgetakeld zijn. De aanwijzingen bij
het slepen van de auto met alle wielen op
de grond in acht nemen.
iAlleen als bij een winterse staat van het
wegdek winterbanden (M+S-banden) wor-
den gebruikt, zo nodig met sneeuwkettin-
gen, wordt de maximale werking van de
4MATIC bereikt.
De 4MATIC zorgt voor permanente aandrij-
ving van alle vier de wielen. Als een aange-
dreven wiel vanwege een te geringe grip door-
draait verbetert het samen met het ESP®de
grip van de auto.
PARKTRONIC
Belangrijke veiligheidsvoorschriften
De PARKTRONIC is een elektronische par-
keerhulp met ultrasone sensoren. Deze geeft
de afstand tussen de auto en een obstakel
optisch en akoestisch aan.
De PARKTRONIC is slechts een hulpmiddel.
De bestuurder moet altijd zelf goed op de
directe omgeving blijven opletten. De
bestuurder blijft te allen tijde verantwoorde-
lijk voor het veilig manoeuvreren en parkeren.
Rijsystemen 215
Rijden en parkeren
Z
Bij het manoeuvreren, in- en uitparkeren
mogen zich geen personen, dieren of voor-
werpen in het manoeuvreergebied bevinden;
dit controleren.
!Bij het inparkeren in het bijzonder op
obstakels letten die zich onder of boven de
sensoren bevinden, bijvoorbeeld bloem-
bakken of aanhangwagendissels. De PARK-
TRONIC herkent dergelijke voorwerpen
niet van dichtbij. De auto of het object kan
dan worden beschadigd.
Sneeuw en voorwerpen die ultrasoongol-
ven absorberen worden mogelijk niet her-
kend door de sensoren.
Ultrasone bronnen zoals een wasstraat, de
luchtdrukremsystemen van vrachtwagens
of een persluchthamer kunnen de PARK-
TRONIC storen.
In onregelmatig terrein functioneert de
PARKTRONIC eventueel niet correct.
De PARKTRONIC is automatisch geactiveerd,
wanneer:
Rhet contact wordt ingeschakeld
Rde transmissie in stand D,Rof Nwordt
gezet
Rde parkeerrem wordt vrijgezet.
Bij snelheden boven 18 km/h wordt de PARK-
TRONIC uitgeschakeld. Bij lagere snelheden
wordt de PARKTRONIC weer ingeschakeld.
De PARKTRONIC bewaakt met behulp van zes
sensoren in de voorbumper en met vier sen-
soren in de achterbumper de omgeving van
de auto.
Bereik van de sensoren
Algemene aanwijzingen
De PARKTRONIC houdt geen rekening met
obstakels, die zich:
Ronder het herkenningsgebied bevinden, bij-
voorbeeld personen, dieren of voorwerpen
Rboven het herkenningsgebied bevinden,
bijvoorbeeld uitstekende lading, overhan-
gen of laadplatforms van bedrijfswagens.
:Sensoren in de voorbumper, links (voor-
beeld)
De sensoren moeten vrij zijn van vuil, ijs of
natte sneeuw. Anders kunnen ze niet correct
functioneren. Daarom moeten de sensoren
regelmatig worden gereinigd; hierbij ervoor
zorgen dat er geen krassen of beschadigingen
op de sensoren ontstaan (Ypagina 354).
Zijaanzicht (voorbeeld)
Bovenaanzicht (voorbeeld)
Sensoren aan voorzijde
Midden Circa 100 cm
Hoeken Circa 60 cm
216 Rijsystemen
Rijden en parkeren
Sensoren aan achterzijde
Midden Circa 120 cm
Hoeken Circa 80 cm
Minimumafstand
Midden Circa 20 cm
Hoeken Circa 15 cm
Als zich binnen deze afstand een object
bevindt, gaan de betreffende waarschuwings-
displays branden en klinkt er een waarschu-
wingssignaal. Als de minimumafstand wordt
overschreden, wordt de afstand eventueel
niet meer aangegeven.
Waarschuwingsmeldingen
Waarschuwingsdisplay voorzijde
:Segmenten linkerzijde van de auto
;Segmenten rechterzijde van de auto
=Segmenten meetgereedheid
De afstand tussen sensor en obstakel wordt
door waarschuwingsdisplays aangegeven.
Het waarschuwingsdisplay voor de voorzijde
bevindt zich in het dashboard, boven de mid-
delste ventilatieroosters. Het waarschu-
wingsdisplay voor de achterzijde bevindt zich
in de hemelbekleding achterin.
De waarschuwingsdisplays bestaan voor elke
zijde van de auto uit vijf gele en twee rode
segmenten. Branden de gele segmenten van
de meetgereedheid =dan is de PARKTRO-
NIC klaar voor gebruik.
De geselecteerde transmissiestand en de rol-
richting van de auto bepalen welke waarschu-
wingsmelding actief is als de motor draait.
Transmissiestand Waarschuwings-
display
DVoorzijde actief
R,Nof de auto rolt
achteruit
Achter- en voorzijde
actief
PGeen van beide zij-
den actief
Als de auto een obstakel nadert, worden
afhankelijk van de afstand ten opzichte van
het obstakel één of meerdere segmenten ver-
licht.
Vanaf het:
Rzesde segment is er gedurende circa twee
seconden een onderbroken waarschu-
wingssignaal hoorbaar
Rzevende segment is er gedurende circa
twee seconden een waarschuwingssignaal
hoorbaar. De minimumafstand is bereikt.
PARKTRONIC uit- of inschakelen
:Controlelampje
;PARKTRONIC uit- of inschakelen
Als controlelampje :brandt, is de PARK-
TRONIC uitgeschakeld. De actieve parkeer-
assistent is dan ook niet beschikbaar.
iDe PARKTRONIC wordt automatisch inge-
schakeld als de sleutel in het contactslot in
stand 2wordt gedraaid.
Rijsystemen 217
Rijden en parkeren
Z
Rijden met een aanhangwagen.
!Als de trekhaak niet wordt gebruikt, de
kogelkop inklappen. De minimumherken-
ningsafstand van de PARKTRONIC tot een
obstakel geldt vanaf de bumper en niet
vanaf de kogelkop.
Als de elektrische verbinding tussen de auto
en aanhangwagen is aangesloten, is de PARK-
TRONIC voor de achterzijde uitgeschakeld.
218 Rijsystemen
Rijden en parkeren
Problemen met PARKTRONIC.
Probleem Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
Alleen de rode segmen-
ten van de waarschu-
wingsdisplays van de
PARKTRONIC branden.
Tevens is gedurende
circa twee seconden
een waarschuwingssig-
naal hoorbaar.
De PARKTRONIC wordt
vervolgens uitgescha-
keld en het controle-
lampje in de PARKTRO-
NIC-toets gaat bran-
den.
De PARKTRONIC vertoont een storing en is uitgeschakeld.
XBij voortdurende problemen de PARKTRONIC bij een gekwalifi-
ceerde werkplaats laten controleren.
Alleen de rode segmen-
ten van de waarschu-
wingsdisplays van de
PARKTRONIC branden.
De PARKTRONIC wordt
vervolgens uitgescha-
keld.
De sensoren van de PARKTRONIC zijn vervuild of beschadigd.
XDe sensoren van de PARKTRONIC reinigen (Ypagina 354).
XHet contact weer inschakelen.
Mogelijkerwijs veroorzaakt een andere radiografische of ultrasone
bron een storing.
XErgens anders de werking van de PARKTRONIC controleren.
Actieve parkeerassistent
Algemene aanwijzingen
De actieve parkeerassistent is een elektroni-
sche parkeerhulp met ultrasone sensoren.
Daarbij wordt de ruimte aan beide zijden van
de auto gemeten. Een parkeersymbool geeft
een geschikte parkeerplaats aan. Bij het par-
keren kunt u in dat geval door een actieve
stuuringreep worden ondersteund. Daar-
naast kunt u nog beschikken over de PARK-
TRONIC (Ypagina 215).
Belangrijke veiligheidsvoorschriften
De actieve parkeerassistent is slechts een
hulpmiddel. De bestuurder moet altijd zelf
goed op de directe omgeving blijven opletten.
De bestuurder blijft te allen tijde verantwoor-
delijk voor het veilig manoeuvreren en parke-
ren. Er mogen zich geen personen, dieren of
voorwerpen in het manoeuvreergebied van de
auto bevinden; dit controleren.
Als de PARKTRONIC is uitgeschakeld, is ook
de actieve parkeerassistent niet beschikbaar.
GWAARSCHUWING
De auto beweegt bij het inparkeren naar bui-
ten en kan daarbij ook op de andere rijstrook
komen. Daardoor kunt u in botsing komen
met andere weggebruikers. Er bestaat gevaar
voor ongevallen!
Bij het inparkeren op andere weggebruikers
letten. Eventueel stoppen of de parkeerpro-
cedure met de actieve parkeerassistent
afbreken.
!Indien niet vermijdbaar onder een rechte
hoek en langzaam over obstakels zoals
Rijsystemen 219
Rijden en parkeren
Z
stoepranden rijden. Anders kunnen velgen
en banden worden beschadigd.
De actieve parkeerassistent kan mogelijk ook
parkeerplaatsen weergeven, die niet voor
parkeren geschikt zijn, bijvoorbeeld:
Rbij een parkeer- of stopverbod
Rvoor in- en uitritten of in- en uitgangen
Rop ongeschikte ondergrond.
Parkeeraanwijzingen:
RIn smalle straten zo dicht mogelijk langs de
parkeerplaats rijden.
RParkeerplaatsen die vuil of begroeid zijn,
worden mogelijkerwijs niet herkend of niet
correct gemeten.
RParkeerplaatsen vóór geparkeerde aan-
hangwagens, waarvan de aanhangwagen-
dissel over de rand van de parkeerplaats
steekt, worden mogelijkerwijs niet als par-
keerplaats herkend of niet correct geme-
ten.
RSneeuw of zware regenval kunnen ertoe
leiden dat de afmetingen van de parkeer-
plaats niet nauwkeurig worden bepaald.
RTijdens het inparkeren ook de waarschu-
wingsmeldingen van de PARKTRONIC
(Ypagina 217) in acht nemen.
RU kunt op elk moment correcties aanbren-
gen tijdens het parkeren, de actieve par-
keerassistent wordt in dat geval uitgescha-
keld.
RAls u een last moet vervoeren die voorbij
de auto uitsteekt, mag de actieve parkeer-
assistent niet worden gebruikt.
RDe actieve parkeerassistent niet gebruiken
als sneeuwkettingen gemonteerd zijn.
RAltijd zorgdragen voor een correcte ban-
denspanning. Deze is van invloed op het
parkeergedrag van de auto.
De actieve parkeerassistent gebruiken voor
parkeerplaatsen die:
Rparallel aan de rijrichting liggen
Rzich in rechte straten bevinden, dus niet in
bochten
Rop dezelfde hoogte liggen als de straat, dus
bijvoorbeeld niet op de stoep liggen.
Parkeerplaats herkennen
Voorwerpen die zich boven het herkennings-
gebied van de actieve parkeerassistent bevin-
den, kunnen bij het opmeten van de parkeer-
plaats niet worden herkend. Hiermee wordt
daarom ook geen rekening gehouden bij het
berekenen van de parkeerprocedure. Dit
geldt bijvoorbeeld voor uitstekende lading,
overhangen of laadplatforms van vrachtwa-
gens.
GWAARSCHUWING
Als zich objecten boven het herkenningsge-
bied bevinden, kan de actieve parkeerassis-
tent te vroeg insturen. Daardoor kunt u een
aanrijding veroorzaken. Er bestaat gevaar
voor ongevallen!
Als zich objecten boven het herkenningsge-
bied bevinden, stoppen en de actieve par-
keerassistent uitschakelen.
Meer informatie over het herkenningsgebied
(Ypagina 216).
De actieve parkeerassistent biedt bij parkeer-
plaatsen dwars op de rijrichting geen onder-
steuning, als:
Rde parkeerplaats op de stoep ligt
Rde parkeerplaats voor het systeem geblok-
keerd lijkt, bijvoorbeeld door bladeren of
gras met gaatstenen
Rhet oppervlak dat de auto nodig heeft om
te manoeuvreren te klein is
Rde parkeerplaats door een obstakel bij-
voorbeeld een boom, paal of aanhangwa-
gen, wordt begrensd.
220 Rijsystemen
Rijden en parkeren
Gevonden parkeerplaats (voorbeeld)
:Gevonden parkeerplaats links
;Parkeersymbool
=Gevonden parkeerplaats rechts
De actieve parkeerassistent is automatisch
ingeschakeld bij het vooruitrijden. Het sys-
teem werkt tot een snelheid van circa
35 km/h. Het zoekt en meet daarbij zelfstan-
dig aanwezige parkeerplaatsen aan beide zij-
den van de auto.
Om ervoor te zorgen dat een parkeerplaats
door de actieve parkeerassistent wordt her-
kend, moet de parkeerplaats:
Rparallel aan de rijrichting liggen
Rten minste 1,5 m breed zijn
Rten minste 1,3 m langer zijn dan de auto.
Bij een snelheid beneden 30 km/h verschijnt
parkeersymbool ;in het instrumentenpa-
neel als statusindicatie. Als een parkeer-
plaats is herkend, wordt bovendien een pijl
naar rechts of links weergegeven. De actieve
parkeerassistent geeft standaard alleen par-
keerplaatsen aan de passagierszijde aan. De
parkeerplaatsen aan de bestuurderszijde
worden weergegeven, zodra de linker rich-
tingaanwijzer wordt ingeschakeld. Als u aan
bestuurderszijde wilt inparkeren, moet deze
ingeschakeld blijven, totdat het gebruik van
de actieve parkeerassistent met de toets
aop het multifunctioneel stuurwiel is
bevestigd.
iBij dwars op de rijrichting liggende par-
keerplaatsen erop letten, dat de lengte van
de parkeerplaats groot genoeg is voor de
lengte van de auto.
Een parkeerplaats wordt bij het voorbijrijden
getoond tot u circa 15 mvan de parkeerplaats
verwijderd bent.
Parkeren
GWAARSCHUWING
De actieve parkeerassistent ondersteunt u
alleen door een actieve stuuringreep. Als u
niet zelf remt, bestaat gevaar voor ongevallen!
Bij het manoeuvreren en het inparkeren altijd
zelf remmen.
XDe auto tot stilstand brengen zolang de
gewenste parkeerplaats door het parkeer-
symbool in het instrumentenpaneel wordt
weergegeven.
XDe transmissie in stand Rzetten.
Op het multifunctioneel display verschijnt
de melding Parkeerassist. start?Parkeerassist. start?
Ja: OK Nee:Ja: OK Nee:%.
XProcedure afbreken: De toets %in het
multifunctioneel stuurwiel indrukken of
wegrijden.
of
XMet ondersteuning van de actieve par-
keerassistent parkeren: De toets ain
het multifunctioneel stuurwiel indrukken.
Op het multifunctioneel display verschijnt
de melding Parkeerassist. actiefParkeerassist. actief
GasGas gevengeven enen remmenremmen Omgev.Omgev. inin achtacht
nemennemen.
XHet multifunctioneel stuurwiel loslaten.
XAchteruitrijden en hierbij altijd klaar zijn om
direct te kunnen remmen. Bij het achter-
uitrijden circa 10 km/h of langzamer rij-
den. Anders wordt de actieve parkeeras-
sistent afgebroken.
iBij smalle parkeerplaatsen kunt u het
beste zo ver mogelijk achteruitrijden. Hier-
bij ook de aanwijzingen van de PARKTRO-
NIC in acht nemen.
XStoppen, uiterlijk zodra het ononderbroken
waarschuwingssignaal van de PARKTRO-
NIC klinkt.
In kleine parkeerplaatsen kan het nu nodig
zijn te manoeuvreren.
Op het multifunctioneel display verschijnt de
melding Parkeerassistent actiefParkeerassistent actief
Rijsystemen 221
Rijden en parkeren
Z
Selecteer schakelstand D Letten opSelecteer schakelstand D Letten op
omgevingomgeving.
XAls de auto stilstaat de transmissie in stand
Dzetten.
De actieve parkeerassistent stuurt direct in
de andere richting.
Op het multifunctioneel display verschijnt
de melding Parkeerassist. actiefParkeerassist. actief
GasGas gevengeven enen remmenremmen Omgev.Omgev. inin achtacht
nemennemen.
iU bereikt het beste parkeerresultaat als u
vóór het wegrijden de volledige stuurbewe-
ging afwacht.
XVooruitrijden en hierbij altijd klaar zijn om
direct te kunnen remmen.
XStoppen, uiterlijk zodra een ononderbro-
ken waarschuwingssignaal van de PARK-
TRONIC klinkt.
Op het multifunctioneel display verschijnt de
melding Parkeerassist. actiefParkeerassist. actief
Select. schakelstand R Omgev. inSelect. schakelstand R Omgev. in
acht nemenacht nemen.
Eventueel moet er nog een andere keuze-
stand worden gekozen.
Zodra het parkeren is afgesloten, verschijnt
op het multifunctioneel display de melding
Parkeerassistent beëindigdParkeerassistent beëindigd en hoort u
een waarschuwingssignaal. De PARKTRONIC
is nog steeds beschikbaar.
XNaar wens de eindpositie door manoeuvre-
ren aanpassen.
XDe waarschuwingsmeldingen van de PARK-
TRONIC in acht nemen (Ypagina 217).
Inparkeeraanwijzingen:
RHoe uw auto na het parkeren in de par-
keerplaats komt te staan, is afhankelijk van
verschillende factoren. Met name de plaats
en vorm van de ervoor en erachter gepar-
keerde auto's en van de plaatselijke
omstandigheden. Het kan voorkomen dat
de actieve parkeerassistent de auto te ver
of niet ver genoeg in de parkeerplaats
stuurt. Eventueel stuurt hij de auto ook over
of op de stoeprand. Eventueel de parkeer-
procedure met de actieve parkeerassistent
afbreken.
RDe vooruitversnelling kan ook vroegtijdig
worden ingeschakeld. De auto verandert
dan van richting en rijdt niet zo ver in de
parkeerplaats. Als te vroeg wordt gescha-
keld, wordt het parkeren afgebroken. Een
zinvolle parkeerstand is vanuit deze positie
niet meer mogelijk.
Actieve parkeerassistent afbreken
U kunt de actieve parkeerassistent op elk
moment beëindigen.
XHet multifunctioneel stuurwiel vasthouden
of zelf sturen.
De actieve parkeerassistent wordt direct
afgebroken. Op het multifunctioneel dis-
play verschijnt de melding Parkeerassis‐Parkeerassis‐
tent onderbrokentent onderbroken.
of
XDe toets van de PARKTRONIC in de mid-
denconsole indrukken (Ypagina 217).
De PARKTRONIC wordt uitgeschakeld en
de actieve parkeerassistent wordt direct
afgebroken. Op het multifunctioneel dis-
play verschijnt de melding Parkeerassis‐Parkeerassis‐
tent onderbrokentent onderbroken.
De actieve parkeerassistent wordt automa-
tisch afgebroken als:
Reen keuzestand te vroeg wordt ingescha-
keld
Rde elektrische parkeerrem bediend wordt
Rde transmissiestand Pgeselecteerd is
Rmet de actieve parkeerassistent geen par-
keren meer mogelijk is
Rsneller dan 10 km/h wordt gereden
Reen wiel doordraait, het ESP®regelt of uit-
valt. Waarschuwingslampje ÷ver-
schijnt dan in het instrumentenpaneel.
Er klinkt een waarschuwingssignaal. Het par-
keersymbool dooft en op het multifunctioneel
display verschijnt de melding Parkeeras‐Parkeeras‐
sistent onderbrokensistent onderbroken.
222 Rijsystemen
Rijden en parkeren
Als de actieve parkeerassistent wordt afge-
broken, moet u in elk geval weer zelf sturen.
Rijden met een aanhangwagen.
Bij auto's met trekhaak neemt de minimum-
lengte voor parkeerplaatsen iets toe.
Als er een aanhangwagen aan uw auto is aan-
gekoppeld, mag de actieve parkeerassistent
niet worden gebruikt. Als de elektrische ver-
binding tussen de auto en aanhangwagen is
aangesloten, is de actieve parkeerassistent
niet beschikbaar. De PARKTRONIC is voor de
achterzijde uitgeschakeld.
Achteruitrijcamera
Algemene aanwijzingen
Coupé (voorbeeld)
Achteruitrijcamera :bevindt zich in de
handgreepkom van de achterklep.
Achteruitrijcamera :is een optische par-
keer- en manoeuvreerhulp. Deze toont op het
COMAND Online-display het gebied achter de
auto met hulplijnen.
Het gebied achter de auto wordt zoals in de
binnenspiegel in spiegelbeeld weergege-
ven.
iDe tekstboodschap op het COMAND-dis-
play is afhankelijk van de ingestelde taal.
De volgende weergaven van de achteruit-
rijcamera op het COMAND-display zijn
voorbeelden.
Belangrijke veiligheidsvoorschriften
De achteruitrijcamera is slechts een hulpmid-
del. De bestuurder moet altijd zelf goed op de
directe omgeving blijven opletten. De
bestuurder blijft te allen tijde verantwoorde-
lijk voor het veilig manoeuvreren en parkeren.
Bij het manoeuvreren of parkeren mogen zich
geen personen, dieren of voorwerpen in het
manoeuvreergebied bevinden; dit controle-
ren.
De achteruitrijcamera functioneert niet of
slechts beperkt als:
Rde achterklep open is
Rhet hevig regent, sneeuwt of mistig is
Rhet nacht is of er met de auto op een zeer
donkere plaats wordt gereden
Rde camera wordt blootgesteld aan fel licht
Rde omgeving met een fluorescerend licht,
bijvoorbeeld van TL-buizen of LED-verlich-
ting wordt belicht (er kan een flikkering op
het display verschijnen)
Rer een snelle temperatuurwisseling ont-
staat, bijvoorbeeld als er in de winter een
verwarmde garage wordt ingereden
Rde cameralens vervuild of afgedekt is
Rde achterzijde van de auto beschadigd is.
In dit geval de stand en afstelling van de
camera bij een gekwalificeerde werkplaats
laten controleren.
Door achterop de auto gemonteerde aan-
bouwdelen (bijvoorbeeld kentekenplaathou-
der, fietsdrager), kunnen het gezichtsveld en
verdere functies van de achteruitrijcamera
worden beperkt.
Rijsystemen 223
Rijden en parkeren
Z
Achteruitrijcamera in- en uitschakelen
XInschakelen: De sleutel in het contactslot
moet in stand 2staan.
XIn het COMAND Online moet de functie
"Activeren door schakelstand R" geselec-
teerd zijn, zie de afzonderlijke COMAND
Online handleiding.
XDe achteruitversnelling inschakelen.
Op het COMAND-display wordt de omge-
ving achter de auto weergegeven met hulp-
lijnen.
XFunctiemodus omschakelen bij auto's
met trekhaak: Met de COMAND-control-
ler symbool :voor de functie "Achteruit
inparkeren" of symbool ;voor de functie
"Aanhangwagen aankoppelen" selecteren,
zie de afzonderlijke COMAND Online hand-
leiding.
Het symbool van de geselecteerde functie
wordt geaccentueerd.
Uitschakelen: De achteruitrijcamera wordt
uitgeschakeld als de transmissie in stand P
wordt gezet of als kort vooruit is gereden.
Weergaven op het COMAND-display
De achteruitrijcamera kan obstakels ver-
vormd, niet correct of zelfs geheel niet weer-
geven. Op de volgende plaatsen toont de ach-
teruitrijcamera obstakels niet:
Rzeer dicht bij de achterbumper
Ronder de achterbumper
Rnet boven de handgreepkom van de ach-
terklep
iDe volgende weergaven van de achteruit-
rijcamera op het COMAND-display komen
overeen met die in de CLS. De weergave
van de hulplijnen in de CLS Shooting Brake
wijken iets af.
!Voorwerpen die de grond niet raken lijken
verder verwijderd dan ze in werkelijkheid
zijn, bijvoorbeeld:
Rde bumper van een geparkeerde auto
Rde aanhangwagendissel van een aan-
hangwagen
Rde kogelkop van een trekhaak
Rde achterzijde van een vrachtwagen
Reen scheefstaande paal.
De gebruiken slechts ter oriëntatie gebrui-
ken. Voorwerpen niet dichter als de onder-
ste hulplijn naderen.
:Gele hulplijn op circa 4,0 m afstand tot de
achterzijde
;Witte hulplijn zonder stuurwielverdraai-
ing, breedte over de buitenspiegels (sta-
tisch)
=CLS Coupé: Gele hulplijn voor de breedte
boven de buitenspiegels, bij actuele
stuurwielverdraaiing (dynamisch).
=CLS Shooting Brake: Rode hulplijn voor
de breedte boven de buitenspiegels, bij
actuele stuurwielverdraaiing (dyna-
misch).
?Geel rijspoor van de banden bij actuele
stuurwielverdraaiing (dynamisch)
224 Rijsystemen
Rijden en parkeren
AGele hulplijn op circa 1,0 m afstand tot de
achterzijde
BHartlijn van de auto (richthulp)
CBumper
DRode hulplijn op circa 0,30 m afstand tot
de achterzijde (CLS Shooting Brake:
0,25 m)
De hulplijnen worden weergegeven, wanneer
de transmissie in stand Rstaat.
De afstanden gelden alleen voor objecten die
zich op bodemhoogte bevinden.
Extra weergave bij auto's met PARKTRONIC
:Waarschuwingsmeldingen voor
;Extra PARKTRONIC weergave meetge-
reedheid
=Waarschuwingsmeldingen achter
Auto's met PARKTRONIC-systeem: Als het
PARKTRONIC-systeem gereed is voor de
meting (Ypagina 215), verschijnt op het
COMAND-display de extra weergave meetge-
reedheid ;.Wanneer de betreffende waar-
schuwingsmeldingen van de PARKTRONIC
actief zijn, zijn de waarschuwingsmeldin-
gen :en =op het COMAND-display even-
eens actief of branden ze overeenkomstig.
Functie "Achteruit inparkeren"
Zonder stuurwielverdraaiing recht achter-
uit parkeren
:Witte hulplijn zonder stuurwielverdraai-
ing, breedte over de buitenspiegels (sta-
tisch)
;CLS Coupé: Gele hulplijn voor de breedte
boven de buitenspiegels, bij actuele
stuurwielverdraaiing (dynamisch).
;CLS Shooting Brake: Rode hulplijn voor
de breedte boven de buitenspiegels, bij
actuele stuurwielverdraaiing (dyna-
misch).
=Gele hulplijn op circa 1,0 m afstand tot de
achterzijde
?Rode hulplijn op circa 0,30 m afstand tot
de achterzijde (CLS Shooting Brake:
0,25 m)
XDe achteruitrijcamera moet ingeschakeld
zijn (Ypagina 224).
Het rijspoor en de hulplijnen worden weer-
gegeven.
XMet behulp van de witte hulplijnen :con-
troleren of de auto in de parkeerplaats
past.
XZo lang voorzichtig achteruitrijden en daar-
bij op de witte hulplijnen :oriënteren, tot
de eindstand is bereikt.
De rode hulplijn ?bevindt zich dan aan het
einde van de parkeerplaats. De auto staat
nagenoeg recht in de parkeerplaats.
Rijsystemen 225
Rijden en parkeren
Z
Met stuurwielverdraaiing achteruit inpar-
keren
:Parkeerplaatsmarkering
;CLS Coupé: Gele hulplijn voor de breedte
boven de buitenspiegels, bij actuele
stuurwielverdraaiing (dynamisch).
;CLS Shooting Brake: Rode hulplijn voor
de breedte boven de buitenspiegels, bij
actuele stuurwielverdraaiing (dyna-
misch).
XDe achteruitrijcamera moet ingeschakeld
zijn (Ypagina 224).
Het rijspoor en de hulplijnen worden weer-
gegeven.
XDe auto voorbij de parkeerplaats tot stil-
stand brengen.
XAls de auto stilstaat het stuurwiel zo ver in
de richting van de parkeerplaats inslaan,
tot de rode hulplijn ;parkeerplaatsmar-
kering :bereikt.
XHet stuurwiel in deze stand houden en
voorzichtig achteruit rijden.
Achteruitrijden met verdraaid stuurwiel
:CLS Coupé: Gele hulplijn voor de breedte
boven de buitenspiegels, bij actuele
stuurwielverdraaiing (dynamisch).
:CLS Shooting Brake: Rode hulplijn voor
de breedte boven de buitenspiegels, bij
actuele stuurwielverdraaiing (dyna-
misch).
XAls de auto ongeveer recht voor de par-
keerplaats staat, stoppen.
Het witte rijspoor moet zo parallel mogelijk
aan de parkeerplaatsmarkering liggen.
In eindstand rijden
:Witte hulplijn bij actuele stuurwielver-
draaiing
;Parkeerplaatsmarkering
XAls de auto stilstaat het stuurwiel in de
rechtuitstand draaien.
226 Rijsystemen
Rijden en parkeren
:Rode hulplijn op circa 0,30 m afstand tot
de achterzijde (CLS Shooting Brake:
0,25 m)
;Wit rijspoor zonder stuurwielverdraaiing
=Einde van de parkeerplaats
XZo lang voorzichtig achteruitrijden, tot de
eindpositie is bereikt.
De rode hulplijn :bevindt zich dan aan het
einde van de parkeerplaats =. De auto
staat nagenoeg recht in de parkeerplaats.
Functie "Aanhangwagen aankoppelen"
:Hartlijn van de auto op de gele hulplijn op
circa 1,0 m afstand tot de achterzijde
;Aanhangwagendissel
Deze functie is alleen beschikbaar bij auto's
met trekhaak.
XDe hoogte van aanhangwagendissel ;zo
instellen, dat deze iets hoger staat dan
kogelkop.
XDe auto in het midden voor aanhangwa-
gendissel ;plaatsen.
:Rode hulplijn op circa 0,30 m afstand tot
de kogelkop
;Aanhangwagendissel-richthulp
=Aanhangwagendissel
?Symbool voor de functie "Aanhangwagen
aankoppelen"
XMet de COMAND-controller het sym-
bool ?selecteren, zie de afzonderlijke
COMAND Online-handleiding.
De functie "Aanhangwagen aankoppelen"
is gekozen. De afstanden gelden nu voor
objecten die zich op hoogte van de kogel-
kop bevinden.
XVoorzichtig achteruitrijden, daarbij moet
aanhangwagendissel-richthulp ;onge-
veer op aanhangwagendissel wijzen.
XZo lang voorzichtig achteruitrijden, tot aan-
hangwagendissel =de rode hulplijn :
bereikt.
De afstand tussen de aanhangwagendissel
en de rode hulplijn bedraagt nu circa
0,30 m.
XDe aanhangwagen aankoppelen
(Ypagina 244).
ATTENTION ASSIST
Algemene aanwijzingen
De ATTENTION ASSIST ondersteunt u bij
lange, monotone ritten op bijvoorbeeld auto-
snelwegen. De ATTENTION ASSIST werkt in
het snelheidsbereik tussen 80 km/h en
180 km/h.
Rijsystemen 227
Rijden en parkeren
Z
Indien de ATTENTION ASSIST typische teke-
nen voor vermoeidheid of toenemende onop-
lettendheid bij de bestuurder heeft herkend,
wordt een pauze voorgesteld.
De ATTENTION ASSIST evalueert uw ver-
moeidheid of toenemende onoplettendheid,
rekening houdend met de volgende criteria:
Rpersoonlijke rijstijl, bijvoorbeeld stuurge-
drag
Rrijomstandigheden, bijvoorbeeld tijdstip,
duur van de rit.
De ATTENTION ASSIST werkt beperkt en een
waarschuwing vindt niet of vertraagd plaats
bij:
Rslechte staat van het wegdek, bijvoorbeeld
kuilen en wegoneffenheden
Rsterke zijwind
Rsportieve rijstijl met hoge bochtsnelheden
of sterke acceleratie
Rals hoofdzakelijk langzamer dan 80 km/h
of sneller dan 180 km/h wordt gereden
Rals het COMAND Online wordt bediend of
via het COMAND Online wordt getelefo-
neerd
Rals de tijd verkeerd is ingesteld
Rin actieve rijsituaties, bijvoorbeeld bij het
veranderen van rijstrook of het wijzigen van
de rijsnelheid.
Belangrijke veiligheidsvoorschriften
De ATTENTION ASSIST is slechts een hulp-
middel. Het kan vermoeidheid of toenemende
onoplettendheid niet altijd tijdig of geheel
niet herkennen. Het systeem is geen vervan-
ging van een uitgeruste en opmerkzame
bestuurder.
Waarschuwing en melding op het mul-
tifunctioneel display
XDe ATTENTION ASSIST met de boordcom-
puter inschakelen (Ypagina 261).
Als de ATTENTION ASSIST actief is, waar-
schuwt deze op z'n vroegst na circa
20 minuten rijden. Er klinkt dan tweemaal
een onderbroken waarschuwingssignaal
en op het multifunctioneel display ver-
schijnt de melding Attention Assist:Attention Assist:
pauze!pauze!.
XZo nodig pauze nemen.
XDe melding met abevestigen.
Bij langere ritten tijdig en regelmatig pauzes
nemen, waarbij u goed kunt uitrusten. Als
geen pauze wordt genomen, wordt u na ten
minste 15 minuten opnieuw gewaarschuwd.
Voorwaarde daarvoor is dat de ATTENTION
ASSIST verder typische tekenen voor ver-
moeidheid of toenemende onoplettendheid
vaststelt.
Als de ATTENTION ASSIST uitgeschakeld is,
toont het multifunctioneel display in de assis-
tentieweergave als de motor draait het sym-
bool é.
De ATTENTION ASSIST wordt teruggezet en
begint bij doorrijden opnieuw met de evalua-
tie van uw vermoeidheid, als:
Rde motor wordt afgezet
Rde gordel wordt losgemaakt en het
bestuurdersportier wordt geopend, bij-
voorbeeld bij het wisselen van bestuurder
of een pauze.
Snelheidsbegrenzingsassistent
Algemene aanwijzingen
:Camera van de snelheidsbegrenzingassis-
tent
De snelheidsbegrenzingassistent toont her-
kende snelheidslimieten op het multifunctio-
228 Rijsystemen
Rijden en parkeren
neel display. Daarbij worden ook gegevens uit
het navigatiesysteem geanalyseerd. Als een
verkeersbord voor een snelheidsbegrenzing
of het einde hiervan wordt herkend, ver-
schijnt deze melding op het multifunctioneel
display. Als de snelheidsbegrenzingassistent
geen verkeersbord herkent, neemt deze de
snelheidsbegrenzing over uit de digitale
wegenkaart en geeft deze aan.
De snelheidsbegrenzingassistent registreert
de verkeersborden met een bovenaan, achter
de voorruit bevestigde camera.
iDe snelheidsbegrenzingassistent is niet
in alle landen ingeschakeld.
Belangrijke veiligheidsvoorschriften
De snelheidsbegrenzingassistent bevindt
zich slechts een hulpmiddel en herkent ver-
keerstekens met opgave van de toegestane
maximumsnelheid niet altijd. De geplaatste
verkeerstekens hebben altijd voorrang op de
melding van de snelheidsbegrenzingassis-
tent.
Het systeem kan worden beïnvloed of func-
tioneert mogelijk niet:
Rbij slecht zicht, bijvoorbeeld door sneeuw,
regen, mist of spatwater
Rbij verblinding, bijvoorbeeld door tege-
moetkomend verkeer of de zon
Rals de voorruit in de omgeving van de
camera vervuild, beslagen of afgedekt is,
bijvoorbeeld door een sticker
Rals de verkeerstekens bedekt zijn, bijvoor-
beeld door vuil, sneeuw of bomen
Rals de verkeerstekens niet voldoende ver-
licht worden
Rals meerdere verkeerstekens geplaatst
zijn, bijvoorbeeld bij wegwerkzaamheden
of een weg met meerdere rijbanen.
Weergave op het multifunctioneel dis-
play
:Verkeersbord voor een snelheidsbegren-
zing of het einde hiervan (voorbeeld)
;Eenheid voor het weergegeven verkeers-
teken
Herkende verkeersborden kortstondig op
het multifunctioneel display aangeven
XDe aanwijzingsfunctie van de snelheidsbe-
grenzingassistent met de boordcomputer
inschakelen (Ypagina 260).
Zodra een verkeersbord voor een snel-
heidsbegrenzing of het einde hiervan :
wordt herkend, verschijnt dit gedurende
circa 5 seconden op het multifunctioneel
display. Andere meldingen worden gedu-
rende deze tijd niet op het multifunctioneel
display weergegeven.
Herkende verkeersborden permanent op
het multifunctioneel display aangeven
XDe assistentieweergave met de boordcom-
puter weergeven (Ypagina 259).
Zodra een verkeersbord voor een snel-
heidsbegrenzing of het einde hiervan :
wordt herkend, verschijnt dit op het multi-
functioneel display.
Het verkeersbord voor een snelheidsbe-
grenzing :wordt over het algemeen zo
lang weergegeven, tot:
Reen verkeersteken voor het einde van
een snelheidsbegrenzing wordt herkend
Rwordt afgeslagen
Reen gemeentegrens wordt gepasseerd
Rijsystemen 229
Rijden en parkeren
Z
Rhet wegtype wijzigt (bijvoorbeeld auto-
snelweg of provinciale weg)
Reen minimale afstand is afgelegd waarbij
het verkeersteken niet opnieuw is her-
kend.
iDe snelheidsbegrenzingassistent kan ook
met het COMAND Online worden ingescha-
keld. De toegestane maximumsnelheid
wordt dan op het COMAND-display weer-
gegeven, zie de COMAND Online-handlei-
ding.
Nachtzichthulp Plus
Belangrijke veiligheidsvoorschriften
De nachtzichthulp Plus is slechts een hulp-
middel en ontslaat u er niet van zelf goed te
blijven opletten. Niet op de weergave van de
nachtzichthulp Plus vertrouwen. De bestuur-
der is zelf verantwoordelijk voor de veilige
afstand, de gereden snelheid en het tijdig
remmen. Uw rijstijl altijd aanpassen aan de
actuele verkeerssituatie en oplettend rijden.
De nachtzichthulp Plus kan obstakels onmid-
dellijk voor en naast de auto niet weergeven.
Het systeem kan worden beïnvloed of func-
tioneert mogelijk niet:
Rbij slecht zicht, bijvoorbeeld door sneeuw,
regen, mist of spatwater
Rals de voorruit in de omgeving van de
camera vervuild, beslagen of afgedekt is,
bijvoorbeeld door een sticker
Rin bochten of op hellingen.
De personenherkenning kan worden
gestoord of niet functioneren wanneer:
Rpersonen gedeeltelijk of volledig door
andere objecten afgedekt zijn, bijvoorbeeld
door geparkeerde voertuigen
Rhet silhouet van de persoon in de weergave
van de nachtzichthulp Plus onvolledig of
onderbroken lijkt, bijvoorbeeld door sterke
lichtreflecties
Rpersonen niet duidelijk tegen de achter-
grond afsteken
Rpersonen niet rechtop staan, bijvoorbeeld
zitten, hurken of liggen.
De nachtzichthulp Plus verlicht de weg ten
opzichte van de normale koplampen extra
met infraroodlicht. De camera :van de
nachtzichthulp Plus registreert het infrarood-
licht en toont op het COMAND-display een
zwart-witbeeld. De weergave op het
COMAND-display komt overeen met een weg
die met grootlicht wordt verlicht. Daardoor
kunnen het verloop van de weg en obstakels
eerder worden herkend. Als de personenher-
kenning actief is, worden door het systeem
herkende personen op het display van de
nachtzichthulp Plus extra geaccentueerd.
De weergave van de nachtzichthulp Plus
wordt niet beperkt door de koplampen van
tegenliggers. Ook niet als het grootlicht van-
wege tegenliggers niet mag worden ingescha-
keld.
iInfraroodlicht is voor het menselijk oog
niet zichtbaar en verblindt daarom ook niet.
De nachtzichthulp Plus kan bij tegemoet-
komend verkeer altijd ingeschakeld blijven.
Nachtzichthulp Plus inschakelen
Inschakelvoorwaarden
De nachtzichthulp Plus kan alleen worden
ingeschakeld, als:
Rde sleutel in het contactslot in stand 2staat
Rhet donker is
230 Rijsystemen
Rijden en parkeren
Rde verlichtingsschakelaar in stand Ãof
Lstaat
Rde achteruitversnelling niet ingeschakeld
is.
Nachtzichthulp Plus inschakelen
XHet COMAND Online moet ingeschakeld
zijn; dit controleren.
XToets :indrukken.
Op het COMAND-display verschijnt de
weergave van de nachtzichthulp Plus.
Hoe de lichtsterkte van het COMAND-display
wordt ingesteld, staat in de COMAND Online-
handleiding.
iDe infraroodkoplampen worden pas vanaf
een snelheid van circa 10 km/h ingescha-
keld. Daarom hebt u bij stilstand niet de
volle zichtbreedte en kan de functie van de
nachtzichthulp Plus niet worden gecontro-
leerd.
Personenherkenning
:Weergave van de nachtzichthulp Plus
;Herkende persoon
=Kader
?Symbool voor actieve personenherken-
ning
iDieren worden niet door de personenher-
kenning herkend.
De nachtzichthulp Plus herkent personen aan
de hand van typische kenmerken, bijvoor-
beeld een op een mens gelijkend silhouet.
De personenherkenning wordt automatisch
ingeschakeld:
Rals de nachtzichthulp Plus ingeschakeld is
Rals sneller dan 10 km/h wordt gereden
Rin een donkere omgeving, bijvoorbeeld tij-
dens het rijden buiten de bebouwde kom
zonder straatverlichting.
Bij ingeschakelde personenherkenning ver-
schijnt het symbool ?. Als slechts één per-
soon wordt herkend, wordt deze omkaderd
=. Als u door de personenherkenning op een
persoon wordt geattendeerd, ter beoordeling
van de situatie door de voorruit kijken. De
werkelijke afstanden tot voorwerpen en per-
sonen kunnen aan de hand van een beeld-
schermweergave niet goed worden beoor-
deeld.
Het is mogelijk dat behalve personen ook
andere objecten worden geaccentueerd.
Beslagen of vervuilde voorruit
Als de voorruit in het gebied van de camera
van binnen of buiten beslagen of vervuild is,
verslechtert de weergave van de nachtzicht-
hulp Plus.
XCondens verwijderen: De instelling van
de automatische temperatuurregeling con-
troleren (Ypagina 155)en de afdekking van
de camera omlaagklappen
(Ypagina 356).
XVoorruit aan de binnenzijde reinigen: De
afdekking van de camera omlaagklappen
(Ypagina 356) en de voorruit reinigen
(Ypagina 353).
Rijsystemen 231
Rijden en parkeren
Z
Problemen met de nachtzichthulp Plus
Probleem Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
De beeldkwaliteit van
de nachtzichthulp Plus
is verslechterd.
De ruitenwissers veroorzaken strepen op de voorruit.
XDe ruitenwisserbladen vervangen (Ypagina 140).
De ruitenwissers veroorzaken strepen op de voorruit na het was-
sen van de auto.
XDe voorruit reinigen (Ypagina 353).
De voorruit is in het gezichtsveld van de camera door steenslag
beschadigd.
XDe voorruit vervangen.
De voorruit is van binnen beslagen.
XDe condens op de voorruit verwijderen (Ypagina 155).
De voorruit is bevroren.
XDe voorruit ontdooien (Ypagina 154).
De voorruit is van binnen vervuild.
XDe voorruit van binnen reinigen (Ypagina 353).
Rijstrookpakket
Algemene aanwijzingen
Het rijstrookpakket bestaat uit de dodehoe-
kassistent (Ypagina 232) en de spoorassis-
tent (Ypagina 234).
Dodehoekassistent
Algemene aanwijzingen
De dodehoekassistent bewaakt een gebied
aan beide zijden van de auto met radarsen-
soren. Het systeem ondersteunt de bestuur-
der vanaf een snelheid van circa 30 km/h.
Een waarschuwing in de buitenspiegels wijst
u op een in het bewaakte gebied herkend
voertuig. Als voor het veranderen van rij-
strook vervolgens de betreffende richting-
aanwijzer wordt ingeschakeld, wordt boven-
dien een optische en akoestische botswaar-
schuwing uitgegeven. De dodehoekassistent
gebruikt voor de controle sensoren in de ach-
terbumper.
Belangrijke veiligheidsvoorschriften
GWAARSCHUWING
De dodehoekassistent reageert niet op voer-
tuigen:
Rwanneer u deze met weinig zijdelingse
afstand inhaalt en deze zich vervolgens in
de dode hoek bevinden
Rdie met een groot snelheidsverschil nade-
ren en u inhalen.
Daardoor kan de dodehoekassistent in deze
situaties niet waarschuwen. Er bestaat gevaar
voor ongevallen!
De verkeerssituatie altijd opmerkzaam in acht
nemen en voldoende zijdelingse afstand aan-
houden.
De dodehoekassistent is slechts een hulp-
middel. Deze herkent mogelijk niet alle voer-
tuigen en ontslaat u er niet van zelf goed te
232 Rijsystemen
Rijden en parkeren
blijven opletten. Altijd voldoende zijdelingse
afstand tot andere verkeersdeelnemers en
obstakels aanhouden.
Controlegebied van de sensoren
De herkenning kan vooral beperkt zijn bij:
Rvervuilde of afgedekte sensoren
Rslecht zicht, bijvoorbeeld door mist, hevige
regen, sneeuw of spatwater
Rsmalle voertuigen, bijvoorbeeld motorfiet-
sen of fietsen
Rzeer brede rijstroken
Rsmalle rijstroken
Rsterk zijdelings versprongen rijdende voer-
tuigen
Rvangrails of overeenkomstige wegbegren-
zingen.
Voertuigen die zich in het controlegebied
bevinden worden dan niet weergegeven.
CLS Coupé
De dodehoekassistent bewaakt het in de
afbeelding weergegeven gebied tot 3,0 m
achter en direct naast de auto.
Bij smalle rijstroken, in het bijzonder bij sterk
zijdelings versprongen rijdende voertuigen
worden mogelijk twee rijstroken verder rij-
dende voertuigen herkend. Dit kan het geval
zijn als voertuigen aan de binnenste zijde van
de rijstrook rijden.
In verband met het systeem:
Rkunnen bij vangrails of dergelijke obstakels
ongegronde waarschuwingen worden
gegeven
Rkan bij lang rijden naast lange voertuigen,
bijvoorbeeld een vrachtwagen, de waar-
schuwing onderbroken wordt.
De twee radarsensoren van de dodehoekas-
sistent zijn aan de zijkant in de achterbumper
geïntegreerd. Ervoor zorgen dat de bumper in
de omgeving van de sensoren vrij is van vuil,
ijs of aangekoekte sneeuw. De sensoren
mogen niet worden afgedekt, bijvoorbeeld
door een fietsdrager of uitstekende bagage.
Na een zware botsing of een beschadiging
van de bumper de werking van de sensoren
laten controleren bij een gekwalificeerde
werkplaats. Anders kan het voorkomen dat
de dodehoekassistent niet correct functio-
neert.
Controle- en waarschuwingsmeldingen
:Controlelampje geel/Waarschuwings-
lampje rood
De dodehoekassistent werkt niet beneden
een snelheid van circa 30 km/h. Voertuigen
die zich in het controlegebied bevinden wor-
den dan niet weergegeven.
Als de dodehoekassistent is ingeschakeld,
brandt controlelampje :in de buitenspie-
gels tot een snelheid van 30 km/hgeel. Vanaf
een snelheid van 30 km/h dooft het contro-
lelampje en is de dodehoekassistent bedrijfs-
klaar.
Rijsystemen 233
Rijden en parkeren
Z
Als vanaf een snelheid van circa 30 km/h in
het controlegebied van de dodehoekassis-
tent een voertuig wordt herkend, brandt
waarschuwingslampje :aan de betreffende
zijde rood. De waarschuwing wordt altijd
gegeven als een voertuig van achteren en van
opzij in het controlegebied van de dodehoe-
kassistent rijdt. Als een voertuig wordt inge-
haald, wordt alleen een waarschuwing gege-
ven als het snelheidsverschil kleiner dan
12 km/h is.
Als de achteruitversnelling wordt ingescha-
keld, dooft het gele controlelampje. De dode-
hoekassistent is dan niet actief.
De helderheid van het controle-/waarschu-
wingslampje wordt afhankelijk van het omge-
vingslicht automatisch geregeld.
Botswaarschuwing
Als een voertuig wordt herkend in het con-
trolegebied van de dodehoekassistent en de
betreffende richtingaanwijzer wordt inge-
schakeld, klinkt eenmaal een dubbel waar-
schuwingssignaal. Het rode waarschuwings-
lampje :knippert. Als de richtingaanwijzer
ingeschakeld blijft, worden herkende voertui-
gen weergegeven door het knipperen van het
rode waarschuwingslampje :. Er vindt geen
verdere akoestische melding plaats.
Dodehoekassistent inschakelen
XIn de boordcomputer moet de dodehoe-
kassistent (Ypagina 261) ingeschakeld
zijn.
XDe sleutel in het contactslot in stand 2
draaien.
De waarschuwingslampjes :in de buiten-
spiegel branden circa 1,5 seconderood en
vervolgens geel.
Rijden met een aanhangwagen
Als een aanhangwagen wordt aangekoppeld,
controleren of de elektrische verbinding cor-
rect tot stand is gebracht. Dit is mogelijk door
het controleren van de verlichting van de aan-
hangwagen. De dodehoekassistent is dan uit-
geschakeld. De controlelampjes in de buiten-
spiegels branden geel en op het multifunctio-
neel display verschijnt de melding Dodehoe‐Dodehoe‐
kassistent nu niet beschikbaar ziekassistent nu niet beschikbaar zie
handleidinghandleiding.
iDe controlelampjes in de buitenspiegels
kunnen worden uitgeschakeld.
Daartoe moet de dodehoekassistent wor-
den uitgeschakeld, wanneer:
Rde sleutel in het contactslot in stand 2
staat
Rde motor niet draait
Rer een elektrische verbinding met de aan-
hangwagen gemaakt is.
Spoorassistent
Algemene aanwijzingen
De spoorassistent bewaakt het gebied vóór
de auto met een bovenaan achter de voorruit
bevestigde camera :. Als de actieve spoo-
rassistent rijstrookmarkeringen op de weg
herkent, kan deze waarschuwen voor het
ongewild verlaten van de rijstrook.
De functie is in het snelheidsbereik tussen
60 km/h en 200 km/h beschikbaar.
Er volgt een waarschuwing wanneer u met
een voorwiel over de rijstrookmarkering rijdt.
U wordt dan gedurende maximaal
1,5 seconde gewaarschuwd door onderbro-
ken trillen in het stuurwiel.
234 Rijsystemen
Rijden en parkeren
Belangrijke veiligheidsvoorschriften
GWAARSCHUWING
De spoorassistent kan rijstrookmarkeringen
niet altijd ondubbelzinnig herkennen.
In deze gevallen kan de spoorassistent
Ronbedoeld waarschuwen
Rniet waarschuwen.
Er bestaat gevaar voor ongevallen!
De verkeerssituatie altijd opmerkzaam in acht
nemen en in de rijstrook blijven, in het bijzon-
der als de spoorassistent u waarschuwt.
GWAARSCHUWING
De waarschuwing van de spoorassistent
brengt de auto niet terug naar de oorspron-
kelijke rijstrook. Er bestaat gevaar voor onge-
vallen!
Stuur, remt of accelereert u altijd zelfstandig,
in het bijzonder als de spoorassistent u waar-
schuwt.
De spoorassistent kan het gevaar voor onge-
vallen van een niet aangepaste rijstijl niet ver-
minderen en de natuurkundige grenzen niet
verleggen. De spoorassistent kan geen reke-
ning houden met de verkeers- en weersom-
standigheden en de verkeerssituatie. De
spoorassistent is slechts een hulpmiddel. De
bestuurder is zelf verantwoordelijk voor de
veilige afstand, de gereden snelheid, het tijdig
remmen en het aanhouden van de rijstrook.
De rijstrookassistent houdt de auto niet in de
rijstrook.
Het systeem kan worden beïnvloed of func-
tioneert mogelijk niet:
Rbij slecht zicht, bijvoorbeeld door onvol-
doende verlichting van de weg of door
sneeuw, regen, mist of veel spatwater
Rbij verblinding, bijvoorbeeld door tege-
moetkomend verkeer, directe zonnestra-
ling of bij reflecties (bijvoorbeeld bij nat
wegdek)
Rals de voorruit in de omgeving van de
camera vervuild, beslagen, beschadigd of
afgedekt is, bijvoorbeeld door een sticker
Rals geen of meerdere, niet duidelijk her-
kenbare rijstrookmarkeringen voor een rij-
strook aanwezig zijn, bijvoorbeeld in de
omgeving van wegwerkzaamheden
Rals de rijstrookmarkeringen versleten, don-
ker of bedekt zijn, bijvoorbeeld door vuil of
sneeuw
Rals de afstand tot de voorligger te klein is
en daardoor de rijstrookmarkeringen niet
herkend worden
Rals rijstrookmarkeringen snel wijzigen, bij-
voorbeeld bij aftakkingen, kruisingen of
wegversmallingen
Rbij zeer smalle en bochtige wegen
Rbij zeer sterk wisselende schaduwen op het
wegdek.
Spoorassistent inschakelen
XDe spoorassistent met de boordcomputer
inschakelen, daartoe StandaardStandaard of Adap‐Adap‐
tieftief selecteren (Ypagina 261).
Als sneller dan 60 km/h wordt gereden en
rijstrookmarkeringen worden herkend,
worden de lijnen in de assistentieweergave
(Ypagina 259) groen weergegeven. De
spoorassistent is bedrijfsklaar.
Standaard
Bij de selectie StandaardStandaard volgt geen trillings-
waarschuwing, wanneer:
Ru de richtingaanwijzers heeft ingeschakeld.
De waarschuwingen worden dan voor een
bepaalde tijd onderdrukt
Reen rijveiligheidssysteem ingrijpt, bijvoor-
beeld het ABS, de BAS of het ESP®.
Adaptief
Bij de selectie AdaptiefAdaptief volgt geen trillings-
waarschuwing wanneer:
Ru de richtingaanwijzers heeft ingeschakeld.
De waarschuwingen worden dan voor een
bepaalde tijd onderdrukt
Reen rijveiligheidssysteem ingrijpt, bijvoor-
beeld het ABS, de BAS of het ESP®
Rsterk wordt geaccelereerd, bijvoorbeeld
kickdown
Rijsystemen 235
Rijden en parkeren
Z
Rsterk wordt geremd
Ractief wordt gestuurd, bijvoorbeeld bij een
uitwijkmanoeuvre of snel veranderen van
rijstrook
Reen scherpe bocht wordt afgesneden.
Opdat u tijdig en niet onnodig wordt gewaar-
schuwd wanneer u de rijstrookmarkering
overschrijdt, kan het systeem verschillende
voorwaarden onderscheiden.
De trillingswaarschuwing volgt eerder wan-
neer:
Ru in bochten de rijstrookmarkering aan de
buitenzijde van de bocht nadert
Ru op een zeer brede rijstrook op bijvoor-
beeld autosnelwegen rijdt
Rhet systeem doorgetrokken rijstrookmar-
keringen herkent.
De trillingswaarschuwing volgt daarentegen
later, wanneer u:
Rop smalle rijstroken rijdt
Reen bocht afsnijdt.
Actief rijassistentiepakket
Algemene aanwijzingen
Het actief rijassistentiepakket bestaat uit de
DISTRONIC PLUS (Ypagina 199), de actieve
dodehoekassistent (Ypagina 236) en de
actieve spoorassistent (Ypagina 239).
Actieve dodehoekassistent
Algemene aanwijzingen
De actieve dodehoekassistent bewaakt met
behulp van twee zijdelings naar achteren
gerichte radarsensoren de gebieden aan de
zijkanten van de auto die de bestuurder niet
kan zien. Een waarschuwing in de buitenspie-
gels wijst u op een in het bewaakte gebied
herkend voertuig. Als voor het veranderen
van rijstrook vervolgens de betreffende rich-
tingaanwijzer wordt ingeschakeld, wordt
bovendien een optische en akoestische bots-
waarschuwing uitgegeven. Bij een herkend
zijdelings aanrijdingsgevaar kan een corrige-
rende remingreep u ondersteunen bij het ver-
mijden van een aanrijding. Vóór een corrige-
rende remingreep analyseert de actieve
dodehoekassistent de vrije ruimte in rijrich-
ting en aan de zijkant. Daartoe analyseert de
actieve dodehoekassistent de naar voren
gerichte radarsensoren.
De actieve dodehoekassistent ondersteunt
vanaf een snelheid van circa 30 km/h.
Belangrijke veiligheidsvoorschriften
De actieve dodehoekassistent is slechts een
hulpmiddel en ontslaat u er niet van zelf goed
te blijven opletten.
GWAARSCHUWING
De actieve dodehoekassistent reageert niet
op voertuigen:
Rwanneer u deze met weinig zijdelingse
afstand inhaalt en deze zich vervolgens in
de dode hoek bevinden
Rdie met een groot snelheidsverschil nade-
ren en u inhalen.
Daardoor kan de actieve dodehoekassistent
in deze situaties niet waarschuwen of ingrij-
pen. Er bestaat gevaar voor ongevallen!
De verkeerssituatie altijd opmerkzaam in acht
nemen en voldoende zijdelingse afstand aan-
houden.
Radarsensoren
De radarsensoren van de actieve dodehoe-
kassistent zijn in de voor- en achterbumper
en achter een afdekking in de radiateurgrille
geïntegreerd. Ervoor zorgen dat de bumper
en de afdekking in de radiateurgrille vrij zijn
van vuil, ijs of aangekoekte sneeuw. De ach-
terste radarsensoren mogen niet worden
afgedekt, bijvoorbeeld door een fietsdrager
of uitstekende bagage. Na een zware botsing
of een beschadiging van de bumper de wer-
king van de radarsensoren laten controleren
bij een gekwalificeerde werkplaats. In deze
gevallen kan de actieve dodehoekassistent
anders mogelijk niet meer correct functione-
ren.
236 Rijsystemen
Rijden en parkeren
Controlegebied
GWAARSCHUWING
De actieve dodehoekassistent is niet in staat
alle verkeerssituaties en -deelnemers te her-
kennen. Er bestaat gevaar voor ongevallen!
Altijd op voldoende zijdelingse afstand tot
andere verkeersdeelnemers of obstakels let-
ten.
CLS Coupé (voorbeeld)
De actieve dodehoekassistent bewaakt het in
de afbeelding weergegeven gebied tot 3,0 m
achter en direct naast de auto.
De herkenning van voertuigen kan vooral
beperkt zijn bij:
Rvervuilde of afgedekte sensoren
Rslecht zicht, bijvoorbeeld door regen,
sneeuw of spatwater.
Voertuigen die zich in het controlegebied
bevinden worden dan niet of later weergege-
ven.
De actieve dodehoekassistent herkent moge-
lijk smalle voertuigen, zoals motorfietsen of
fietsen, niet of te laat.
Bij smalle rijstroken, in het bijzonder bij sterk
zijdelings versprongen rijdende voertuigen
worden mogelijk twee rijstroken verder rij-
dende voertuigen herkend. Dit kan het geval
zijn als voertuigen aan de zijde van de rij-
strook rijden.
In verband met het systeem:
Rkunnen bij vangrails of dergelijke obstakels
ongegronde waarschuwingen worden
gegeven
Rkan bij lang rijden naast lange voertuigen,
bijvoorbeeld een vrachtwagen, de waar-
schuwing onderbroken wordt.
Controle- en waarschuwingsmeldingen
:Controlelampje geel/Waarschuwings-
lampje rood
De actieve dodehoekassistent werkt niet
onder een snelheid van circa 30 km/h. Voer-
tuigen die zich in het controlegebied bevinden
worden dan niet weergegeven.
Als de actieve dodehoekassistent is inge-
schakeld, brandt controlelampje :in de bui-
tenspiegels tot een snelheid van 30 km/h
geel. Vanaf een snelheid van 30 km/h dooft
het controlelampje en is de actieve dodehoe-
kassistent bedrijfsklaar.
Als vanaf een snelheid van circa 30 km/h in
het controlegebied van de dodehoekassis-
tent een voertuig wordt herkend, brandt
waarschuwingslampje :aan de betreffende
zijde rood. De waarschuwing wordt altijd
gegeven als een voertuig van achteren en van
opzij in het controlegebied van de dodehoe-
kassistent rijdt. Als een voertuig wordt inge-
haald, wordt alleen een waarschuwing gege-
ven als het snelheidsverschil kleiner dan
12 km/h is.
Als de achteruitversnelling wordt ingescha-
keld, dooft het gele controlelampje. De
actieve dodehoekassistent is dan niet actief.
Rijsystemen 237
Rijden en parkeren
Z
De helderheid van het controle-/waarschu-
wingslampje wordt afhankelijk van het omge-
vingslicht automatisch geregeld.
Optische en akoestische botswaarschu-
wing
Als bij het veranderen van rijstrook de betref-
fende richtingaanwijzer is ingeschakeld en in
het zijdelingse controlegebied een voertuig
wordt herkend, volgt er een optische en
akoestische botswaarschuwing. U hoort dan
eenmalig een dubbel waarschuwingssignaal
en het rode waarschuwingslampje :knip-
pert. Als de richtingaanwijzer ingeschakeld
blijft, worden herkende voertuigen weerge-
geven door het knipperen van het rode waar-
schuwingslampje :. Er vindt geen verdere
akoestische melding plaats.
Corrigerende remingreep
GWAARSCHUWING
De corrigerende remingreep kan een botsing
niet altijd verhinderen. Er bestaat gevaar voor
ongevallen!
Altijd zelf sturen, remmen of accelereren, in
het bijzonder als de actieve dodehoekassis-
tent waarschuwt of corrigerend remt. Vol-
doende zijdelingse afstand houden.
CLS Coupé (voorbeeld)
Als de actieve dodehoekassistent in het con-
trolegebied een zijdelings botsingsgevaar
herkend, wordt een corrigerende remingreep
uitgevoerd. Deze moet door u worden onder-
steund, om een botsing te voorkomen.
Als een corrigerende remingreep plaatsvindt,
knippert het rode waarschuwingslampje :
in de buitenspiegel en klinkt er een dubbel
waarschuwingssignaal. Bovendien verschijnt
er op het multifunctioneel display de melding
in de onderste afbeelding.
Zeer sporadisch kan het systeem een onjuiste
remingreep uitvoeren. Een corrigerende rem-
ingreep kan te allen tijde worden afgebroken,
bijvoorbeeld door licht tegensturen of gas
geven.
De corrigerende remingreep is in het snel-
heidsbereik tussen 30 km/h en 200 km/h
beschikbaar.
Er vindt geen of een aan de rijsituatie aange-
paste corrigerende remingreep plaats, als:
Rzich aan beide zijden van de auto voertui-
gen of hindernissen, bijvoorbeeld vangrails,
bevinden
Reen voertuig met geringe zijdelingse
afstand u nadert
Ru sportief rijdt, met hoge bochtsnelheden
Ru duidelijk remt of gas geeft
Reen rijveiligheidssysteem ingrijpt, bijvoor-
beeld het ESP®of de PRE-SAFE®-rem
Rhet ESP®is uitgeschakeld
Rbandenspanningsverlies of een bescha-
digde band is herkend.
Actieve dodehoekassistent inschakelen
XIn de boordcomputer moet de actieve
dodehoekassistent (Ypagina 261) inge-
schakeld zijn.
XDe sleutel in het contactslot in stand 2
draaien.
De waarschuwingslampjes :in de buiten-
spiegel branden circa 1,5 seconderood en
vervolgens geel.
238 Rijsystemen
Rijden en parkeren
Rijden met een aanhangwagen
Als een aanhangwagen wordt aangekoppeld,
controleren of de elektrische verbinding cor-
rect tot stand is gebracht. Dit is mogelijk door
het controleren van de verlichting van de aan-
hangwagen. De actieve dodehoekassistent is
dan uitgeschakeld. De controlelampjes in de
buitenspiegels branden geel en op het multi-
functioneel display verschijnt de melding
Actieve dodehoekassistent nu nietActieve dodehoekassistent nu niet
beschikbaar zie handleidingbeschikbaar zie handleiding.
actieve spoorassistent
Algemene aanwijzingen
De actieve spoorassistent bewaakt het
gebied vóór de auto met een bovenaan de
voorruit bevestigde camera :. Als de actieve
spoorassistent rijstrookmarkeringen op de
weg herkent, waarschuwt deze voor ongewild
verlaten van de rijstrook. Als u niet op de
waarschuwing reageert, kan de auto door een
corrigerende remingreep weer op de oor-
spronkelijke rijstrook worden teruggebracht.
De functie is in het snelheidsbereik tussen
60 km/h en 200 km/h beschikbaar.
Om ervoor te zorgen dat de actieve spooras-
sistent u kan ondersteunen, moeten de radar-
sensoren gebruiksklaar zijn.
Belangrijke veiligheidsvoorschriften
De actieve spoorassistent kan het gevaar
voor ongevallen van een niet aangepaste rij-
stijl niet verminderen en de natuurkundige
grenzen niet verleggen. De actieve spooras-
sistent kan geen rekening houden met de ver-
keers- en weersomstandigheden en de ver-
keerssituatie. Deze herkent mogelijk niet alle
verkeerssituaties. De actieve spoorassistent
is slechts een hulpmiddel. De bestuurder is
zelf verantwoordelijk voor de veilige afstand,
de gereden snelheid, het tijdig remmen en het
aanhouden van de rijstrook.
De actieve spoorassistent kan de auto niet
permanent op de rijstrook houden.
GWAARSCHUWING
De actieve rijstrookassistent is niet altijd in
staat rijstrookmarkeringen ondubbelzinnig te
herkennen.
In deze gevallen kan de actieve spoorassis-
tent
Ronbedoeld waarschuwen en de auto corri-
gerend afremmen
Rniet waarschuwen of ingrijpen.
Er bestaat gevaar voor ongevallen!
De verkeerssituatie altijd opmerkzaam in acht
nemen en in de rijstrook blijven, in het bijzon-
der als de actieve spoorassistent u waar-
schuwt. De ingreep beëindigen als de rijsitu-
atie niet kritisch is.
Het systeem kan worden beïnvloed of func-
tioneert mogelijk niet:
Rbij slecht zicht, bijvoorbeeld door onvol-
doende verlichting van de weg of door
sneeuw, regen, mist of veel spatwater
Rbij verblinding, bijvoorbeeld door tege-
moetkomend verkeer, directe zonnestra-
ling of bij reflecties (bijvoorbeeld bij nat
wegdek)
Rals de voorruit in de omgeving van de
camera vervuild, beslagen, beschadigd of
afgedekt is, bijvoorbeeld door een sticker
Rals de radarsensoren in de voor- of achter-
bumper of in de radiateurbekleding vervuild
zijn, bijvoorbeeld door sneeuw
Rals geen of meerdere, niet duidelijk her-
kenbare rijstrookmarkeringen voor een rij-
strook aanwezig zijn, bijvoorbeeld in de
omgeving van wegwerkzaamheden
Rijsystemen 239
Rijden en parkeren
Z
Rals de rijstrookmarkeringen versleten, don-
ker of bedekt zijn, bijvoorbeeld door vuil of
sneeuw
Rals de afstand tot de voorligger te klein is
en daardoor de rijstrookmarkeringen niet
herkend worden
Rals rijstrookmarkeringen snel wijzigen, bij-
voorbeeld bij aftakkingen, kruisingen of
wegversmallingen
Rbij zeer smalle en bochtige wegen
Rbij zeer sterk wisselende schaduwen op het
wegdek.
Als er geen voertuig op de naastgelegen rij-
strook wordt herkend, vindt er bij een als
onderbroken herkende rijstrookmarkering
geen corrigerende remingreep plaats.
Trillingswaarschuwing in het stuurwiel
Er volgt een waarschuwing wanneer u met
een voorwiel over de rijstrookmarkering rijdt.
U wordt dan gedurende maximaal
1,5 seconde gewaarschuwd door onderbro-
ken trillen in het stuurwiel.
Corrigerende remingreep
GWAARSCHUWING
De corrigerende remingreep kan de auto niet
altijd in de oorspronkelijke rijstrook terugge-
leiden. Er bestaat gevaar voor ongevallen!
Altijd zelf sturen, remmen of accelereren, in
het bijzonder als de actieve spoorassistent
waarschuwt of corrigerend remt.
GWAARSCHUWING
De actieve spoorassistent herkent geen ver-
keerssituaties en verkeersdeelnemers. Zeer
sporadisch kan het systeem een onjuiste rem-
ingreep uitvoeren, bijvoorbeeld bij het opzet-
telijk over een doorgetrokken streep rijden. Er
bestaat gevaar voor ongevallen!
Een remingreep kan te allen tijde worden
afgebroken, bijvoorbeeld door licht tegenstu-
ren. Altijd op voldoende zijdelingse afstand
tot andere verkeersdeelnemers of obstakels
letten.
Bij het verlaten van de rijstrook wordt onder
bepaalde voorwaarden een korte, eenzijdige
remingreep uitgevoerd. Deze moet door u
worden ondersteund, om uw auto weer in de
oorspronkelijke rijstrook terug te brengen.
Als een corrigerende remingreep plaatsvindt,
verschijnt er op het multifunctioneel display
de melding :.
Een corrigerende remingreep vindt alleen
plaats als over een als doorgetrokken her-
kende rijstrookmarkering wordt gereden.
Eerst moet een waarschuwing door het
onderbroken trillen in het stuurwiel hebben
plaatsgevonden. Bovendien moet een rij-
strook met rijstrookmarkeringen aan beide
zijden zijn herkend. De remingreep vermin-
dert ook enigszins de rijsnelheid.
iEen nieuwe corrigerende remingreep kan
alleen plaatsvinden als uw auto zich eerder
weer in de oorspronkelijke rijstrook heeft
bevonden.
Er vindt geen corrigerende remingreep plaats
als:
Ru duidelijk actief stuurt, remt of gas geeft
Ru een scherpe bocht afsnijdt
Ru sportief rijdt, met hoge bochtsnelheden
of snel accelereren
Ru de richtingaanwijzers heeft ingeschakeld
Reen rijveiligheidssysteem ingrijpt, bijvoor-
beeld het ESP®, de PRE-SAFE®-rem of de
actieve dodehoekassistent
Rhet ESP®is uitgeschakeld
Rde transmissie niet in stand Dstaat
240 Rijsystemen
Rijden en parkeren
Rbij auto's met trekhaak de elektrische ver-
binding met de aanhangwagen correct tot
stand is gebracht
Rbandenspanningsverlies of een bescha-
digde band is herkend of weergegeven.
De actieve spoorassistent schat mogelijk de
actuele verkeerssituatie niet correct in. Een
eventueel ongepaste remingreep kan te allen
tijde worden afgebroken door:
Riets tegen te sturen
Rde richtingaanwijzers in te schakelen
Rduidelijk te remmen of gas te geven.
Een corrigerende remingreep wordt automa-
tisch afgebroken als:
Reen rijveiligheidssysteem ingrijpt, bijvoor-
beeld het ESP®, de PRE-SAFE®-rem of de
actieve dodehoekassistent
Rgeen rijstrookmarkeringen meer worden
herkend.
Actieve spoorassistent inschakelen
XDe actieve spoorassistent met de boord-
computer inschakelen, daartoe Stan‐Stan‐
daarddaard of AdaptiefAdaptief selecteren
(Ypagina 261).
Als sneller dan 60 km/hwordt gereden en
rijstrookmarkeringen worden herkend,
worden de lijnen in de assistentieweergave
(Ypagina 259) groen weergegeven. De
actieve spoorassistent is bedrijfsklaar.
Bij de selectie StandaardStandaard volgt geen tril-
lingswaarschuwing, wanneer:
Ru de richtingaanwijzers heeft ingescha-
keld. De waarschuwingen worden dan
voor een bepaalde tijd onderdrukt
Reen rijveiligheidssysteem ingrijpt, bij-
voorbeeld het ABS, de BAS of het ESP®.
Bij de selectie AdaptiefAdaptief volgt geen tril-
lingswaarschuwing wanneer:
Ru de richtingaanwijzers heeft ingescha-
keld. De waarschuwingen worden dan
voor een bepaalde tijd onderdrukt
Reen rijveiligheidssysteem ingrijpt, bij-
voorbeeld het ABS, de BAS of het ESP®
Rsterk wordt geaccelereerd, bijvoorbeeld
kickdown
Rsterk wordt geremd
Ractief wordt gestuurd, bijvoorbeeld bij
een uitwijkmanoeuvre of snel verande-
ren van rijstrook
Reen scherpe bocht wordt afgesneden.
Opdat u tijdig en niet onnodig wordt gewaar-
schuwd wanneer u de rijstrookmarkering
overschrijdt, kan het systeem verschillende
voorwaarden onderscheiden.
De trillingswaarschuwing volgt eerder wan-
neer:
Ru in bochten de rijstrookmarkering aan de
buitenzijde van de bocht nadert
Ru op een zeer brede rijstrook op bijvoor-
beeld autosnelwegen rijdt
Rhet systeem doorgetrokken rijstrookmar-
keringen herkent.
De trillingswaarschuwing volgt daarentegen
later, wanneer u:
Rop smalle rijstroken rijdt
Reen bocht afsnijdt.
Rijden met een aanhangwagen
Als een aanhangwagen wordt aangekoppeld,
controleren of de elektrische verbinding cor-
rect tot stand is gebracht. Dit is mogelijk door
het controleren van de verlichting van de aan-
hangwagen.
Rijden met een aanhangwagen.
Belangrijke veiligheidsvoorschriften
GWAARSCHUWING
Als u tijdens het rijden de voet op het rempe-
daal laat rusten, kan het remsysteem over-
verhit raken. Daardoor wordt de remweg lan-
ger en kan het remsysteem zelfs uitvallen. Er
bestaat gevaar voor ongevallen!
Nooit het rempedaal als voetsteun gebruiken.
Tijdens het rijden niet tegelijkertijd het rem-
en het gaspedaal indrukken.
Rijden met een aanhangwagen. 241
Rijden en parkeren
Z
GWAARSCHUWING
Als de auto met aanhangwagen gaat slinge-
ren, kunt u de controle over de auto met aan-
hangwagen verliezen. De auto met de aan-
hangwagen kan zelfs kantelen. Er bestaat
gevaar voor ongevallen!
In geen geval proberen om door het verhogen
van de snelheid de auto met aanhangwagen
recht te trekken. De snelheid verlagen en niet
tegensturen. Zo nodig afremmen.
GWAARSCHUWING
Als de toegestane kogeldruk bij gebruik van
een dragersysteem wordt overschreden, kan
het dragersysteem loskomen en andere ver-
keersdeelnemers in gevaar brengen. Er
bestaat gevaar voor letsel en ongevallen!
Bij gebruik van een dragersysteem altijd de
toegestane kogeldruk aanhouden.
!Een permanente bediening van het rem-
pedaal veroorzaakt overmatige en voortij-
dige slijtage van de remblokken.
Als de maximumkogeldruk van de aanhang-
wagendissel op de kogelkop wordt overschre-
den, kunnen de volgende componenten
schade oplopen:
Rauto
Raanhangwagen
Rkogelkop
Rtrekhaak.
De combinatie kan instabiel worden.
Ook als de minimaal toelaatbare kogeldruk
niet wordt bereikt, kan de combinatie insta-
biel worden.
Om risico's te vermijden:
RVoor elke rit beslist de kogeldruk controle-
ren
RDe maximumkogeldruk zoveel mogelijk
benaderen
RDe maximumkogeldruk niet overschrijden
RAltijd boven de minimaal toelaatbare kogel-
druk blijven.
Bij het achteruitrijden van de trekkende auto
erop letten dat niemand tussen de auto en de
aanhangwagen staat.
De aanhangwagen voorzichtig aan- en afkop-
pelen. Als de aanhangwagen niet correct aan
de trekkende auto is gekoppeld, kan de aan-
hangwagen losschieten.
Erop letten dat de volgende waarden niet
worden overschreden:
Rde toegestane kogeldruk
Rhet toegestane aanhangwagengewicht
Rde toegestane achterasbelasting van de
trekkende auto
Rhet toegestaan totaalgewicht van de trek-
kende auto en de aanhangwagen.
Deze waarden, die niet mogen worden over-
schreden, zijn te vinden in de autopapieren
(bijvoorbeeld in Duitsland).
Door de fabrikant goedgekeurde waarden zijn
te vinden op de typeplaatjes en voor de trek-
kende auto onder "Technische gegevens"
(Ypagina 431).
Als met een aanhangwagen wordt gereden
gedraagt de auto zich anders dan bij het rij-
den zonder aanhangwagen.
De combinatie:
Ris zwaarder
Ris begrensd in acceleratie en klimvermogen
Rheeft een langere remweg
Ris gevoeliger voor harde zijwind
Rmoet alerter worden bestuurd
Rheeft een grotere draaicirkel.
Daardoor kan het rijgedrag verslechteren. Uw
rijstijl hieraan aanpassen. Voldoende afstand
houden. Oplettend rijden.
Tijdens het rijden met een aanhangwagen de
snelheid altijd aan de weg- en weersomstan-
digheden aanpassen. De maximaal toege-
stane maximumsnelheid voor de combinatie
aanhouden.
242 Rijden met een aanhangwagen.
Rijden en parkeren
Aanwijzingen voor rijden met een aan-
hangwagen
Algemene aanwijzingen
iBij het rijden met een aanhangwagen bij
de achteras van de trekkende auto de ban-
denspanning voor de maximale belading
instellen, zie de bandenspanningstabel in
de tankdopklep (Ypagina 386).
In acht nemen dat bij het rijden met een aan-
hangwagen de PARKTRONIC (Ypagina 215),
de actieve parkeerassistent (Ypagina 219)
en de dodehoekassistent (Ypagina 232)
slechts beperkt of geheel niet beschikbaar
zijn.
iBij auto's zonder niveauregeling wijzigt de
hoogte van de kogelkop met de belading
van de auto. In dat geval een aanhangwa-
gen met een in hoogte instelbare dissel
gebruiken.
Inbouwmaten en belasting vindt u in het
hoofdstuk "Technische gegevens"
(Ypagina 429).
Rijtips
iOok de aanwijzingen m.b.t. de ESP®-aan-
hangwagenstabilisatie in acht nemen
(Ypagina 77).
De toegestane maximumsnelheid voor een
auto met aanhangwagen is van het type aan-
hangwagen afhankelijk (alleen in Duitsland).
Controleer voor begin van de rit in het kente-
kenbewijs van de aanhangwagen welke maxi-
mumsnelheid is toegestaan voor uw aanhang-
wagen (alleen in Duitsland). Hierbij de wette-
lijk voorgeschreven maximumsnelheid van
het betreffende land in acht nemen.
Voor bepaalde auto's van Mercedes-Benz is
bij het rijden met een aanhangwagen een ver-
hoogde achterasbelasting toegestaan. Of dit
ook voor uw auto geldt staat in het hoofdstuk
"Technische gegevens" (Ypagina 431). Wan-
neer bij het rijden met een aanhangwagen de
achterasbelasting ook slechts gedeeltelijk
verhoogd wordt, mag met de combinatie van-
wege de typegoedkeuring niet sneller dan
100 km/h worden gereden. Dit geldt ook in
landen waar voor auto's met aanhangwagen
in principe een maximumsnelheid boven
100 km/h is toegestaan.
Met een aanhangwagen is het rijgedrag van
de auto anders dan zonder aanhangwagen en
verbruikt de auto meer brandstof.
Bij lange en steile afdalingen moet vroegtijdig
in een lagere versnelling worden geschakeld.
iDit geldt ook als de TEMPOMAAT, SPEED-
TRONIC of DISTRONIC PLUS is ingescha-
keld.
U gebruikt zo de remwerking van de motor en
hoeft minder te remmen om de snelheid aan
te houden. Daardoor wordt het remsysteem
ontlast en wordt voorkomen dat de remmen
oververhit raken en te snel slijten. Moet er
extra worden geremd, dan het rempedaal niet
continu indrukken maar met intervallen.
Rijtips
Als de aanhangwagen slingert:
XIn geen geval gas geven.
XNiet tegensturen.
XZo nodig remmen.
REen grotere afstand aanhouden dan wan-
neer zonder aanhangwagen wordt gereden.
RAbrupt remmen vermijden. Indien mogelijk
eerst licht afremmen, zodat de aanhang-
wagen oploopt. Daarna de remkracht snel
laten toenemen.
RHet klimvermogen geldt voor zeeniveau. Bij
het rijden in de bergen erop letten dat door
het toenemen van de hoogte het motorver-
mogen en het klimvermogen verminderen.
Kogelkop uitklappen
GWAARSCHUWING
Als de kogelkop niet vergrendeld is, kan de
aanhangwagen losraken. Er bestaat gevaar
voor ongevallen!
Rijden met een aanhangwagen. 243
Rijden en parkeren
Z
De kogelkop altijd volgens de beschrijving
vergrendelen.
GWAARSCHUWING
Als de kogelkop wordt ontgrendeld of bij het
inklappen niet correct wordt vergrendeld,
zwaait hij naar buiten. In het zwenkbereik van
de kogelkop bestaat gevaar voor letsel!
De kogelkop alleen ontgrendelen als het
zwenkbereik vrij is. De kogelkop moet bij het
inklappen altijd vergrendelen; dit controleren.
CLS Shooting Brake
De kogelkop moet worden uitgeklapt voordat
een aanhangwagen met de auto kan worden
getrokken.
Het ontgrendelingswiel bevindt zich links ach-
ter de zijbekleding in de bagageruimte.
Afdekking openen:
XDraaihandgreep :linksom draaien en
afdekking ;naar beneden klappen.
CLS Shooting Brake
Kogelkop ontgrendelen en uitklappen:
XOntgrendelingswiel ?met de hand zo
vastpakken dat de duim op het duimvlak
ligt.
XOntgrendelingswiel ?zo lang linksom
draaien, tot de kogelkop ontgrendelt en
onder de achterbumper vandaan uitklapt.
Controlelampje =knippert.
XDe kogelkop met de hand in de richting van
de pijl trekken tot deze in de verticale stand
vergrendelt.
Controlelampje =dooft.
Op het multifunctioneel display verschijnt
zo lang de displaymelding Trekhaak ver‐Trekhaak ver‐
grendelinggrendeling controler.controler., tot de kogelkop
vergrendeld is.
XDe afdekkap van de kogelkop verwijderen
en veilig opbergen.
XErop letten dat de kogel van de kogelkop
schoon en ingevet is.
De contactdoos is geïntegreerd in de kogel-
kop.
Aanhangwagen aankoppelen
XDe transmissie moet in stand Pstaan.
XDe parkeerrem bedienen.
XDe aanhangwagen horizontaal achter de
auto zetten.
XDe aanhangwagen aankoppelen.
244 Rijden met een aanhangwagen.
Rijden en parkeren
XDe elektrische verbinding tussen auto en
aanhangwagen maken.
XHet verlichtingssysteem van de aanhang-
wagen controleren.
Een aanhangwagen wordt alleen herkend
als de elektrische verbinding in orde en het
verlichtingssysteem intact is. Hiervan is
ook de werking van andere systemen
afhankelijk, bijvoorbeeld het ESP®, de
PARKTRONIC of de actieve parkeerassis-
tent.
Aanhangwagen afkoppelen
GWAARSCHUWING
Als u een aanhangwagen met oplooprem in
geremde staat afkoppelt, kan uw hand tussen
de auto en de aanhangwagendissel worden
ingeklemd. Er bestaat gevaar voor letsel!
Een aanhangwagen niet in geremde staat
afkoppelen.
GWAARSCHUWING
Auto's met niveauregeling:
Wanneer de kabel van de aanhangwagen
wordt losgemaakt, daalt de auto. Daardoor
kunnen lichaamsdelen van u of anderen, die
zich tussen de carrosserie en de banden of de
onderzijde van de auto bevinden, bekneld
raken. Er bestaat gevaar voor letsel!
Bij het losmaken van de kabel van de aan-
hangwagen mag niemand zich in de directe
omgeving van de wielkuipen of onder de auto
bevinden; dit controleren.
!Een aanhangwagen met oplooprem niet
afkoppelen als deze geremd is, anders kan
door het uitveren van de oplooprem de auto
worden beschadigd.
XDe transmissie moet in stand Pstaan.
XDe parkeerrem bedienen.
XVoorkomen dat de aanhangwagen kan
wegrollen.
XDe kabel van de aanhangwagen verwijde-
ren en de aanhangwagen afkoppelen.
Kogelkop inklappen
GWAARSCHUWING
Als de kogelkop wordt ontgrendeld of bij het
inklappen niet correct wordt vergrendeld,
zwaait hij naar buiten. In het zwenkbereik van
de kogelkop bestaat gevaar voor letsel!
De kogelkop alleen ontgrendelen als het
zwenkbereik vrij is. De kogelkop moet bij het
inklappen altijd vergrendelen; dit controleren.
XDe afdekkap op de kogelkop drukken.
CLS Shooting Brake
Het ontgrendelingswiel bevindt zich links ach-
ter de zijbekleding in de bagageruimte.
Afdekking openen:
XDraaihandgreep :linksom draaien en
afdekking ;naar beneden klappen.
CLS Shooting Brake
Rijden met een aanhangwagen. 245
Rijden en parkeren
Z
Kogelkop ontgrendelen en omlaagbren-
gen:
XOntgrendelingswiel ?zodanig met de
hand vastpakken, dat de duimen op de
duimvlakken liggen, en linksom draaien.
De kogelkop ontgrendelt en komt omlaag.
Controlelampje =knippert.
XDe kogelkop met de hand in de richting van
de pijl drukken tot deze achter de bumper
vergrendelt.
Controlelampje =dooft en de melding op
het multifunctioneel display verdwijnt.
iAls de trekhaak niet wordt gebruikt, de
kogelkop inklappen.
Spanningsvoorziening van aanhang-
wagen
!Op de permanente spanningsvoorziening
kunnen accessoires worden aangesloten
tot maximaal 240W, aan de via het con-
tactslot geschakelde spanningsvoorzie-
ning tot maximaal 180W.
De accu van de aanhangwagen mag niet
worden opgeladen via deze spanningsvoor-
ziening.
XIn- of uitschakelen van de geschakelde
spanningsvoorziening: De sleutel in het
contactslot in stand 2of 0draaien
(Ypagina 167).
De aanhangwagencontactdoos van de auto is
af fabriek voorzien van een permanente span-
ningsvoorziening en een over het contactslot
geschakelde spanningsvoorziening.
De permanente spanningsvoorziening
bevindt zich op pin 9 van de aanhangwagen-
contactdoos.
De over het contactslot geschakelde span-
ningsvoorziening bevindt zich op pin 10 van
de aanhangwagencontactdoos.
De permanente spanningsvoorziening van de
aanhangwagen wordt bij een lage boordnet-
spanning, maar uiterlijk na zes uur uitgescha-
keld.
Meer informatie over de installatie van de
elektronica van de aanhangwagen is verkrijg-
baar bij een gekwalificeerde werkplaats.
Lampuitvalcontrole bij LED-verlich-
ting
iAls op de aanhangwagen LED-lampen zijn
gemonteerd kan een storingsmelding op
het multifunctioneel display verschijnen,
ondanks dat de lampen correct functione-
ren. De reden voor deze storingsmelding
kan een onderschrijden van de minimale
stroom van 50 mA zijn.
Voor een betrouwbare lampuitvaldetectie
moet daarom de minimale stroom per LED-
groep 50 mA bedragen.
Aanhangwagen met 7-polige stekker
Algemene aanwijzingen
Aanhangwagen met 7-polige stekker: De
verbinding met de 13-polige stekker van de
trekhaak kan met een adapterstekker of
eventueel met een adapterkabel tot stand
worden gebracht. Beide zijn verkrijgbaar bij
een gekwalificeerde werkplaats.
Adapter monteren
!Erop letten dat de kabel, ook in bochten,
voldoende bewegingsruimte heeft, zodat
de kabel niet beschadigd kan raken.
246 Rijden met een aanhangwagen.
Rijden en parkeren
XDe klep van de contactdoos openen.
XDe stekker met nok :in groef =van de
contactdoos aanbrengen. De bajonetver-
binding ;tot de aanslag rechtsom
draaien.
XHet deksel laten vergrendelen.
XAls gebruik wordt gemaakt van een adap-
terkabel, deze met kabelbinders vastzetten
aan de aanhangwagen.
Rijden met een aanhangwagen. 247
Rijden en parkeren
Z
248
Wetenswaardigheden ....................... 250
Belangrijke veiligheidsvoorschrif-
ten ...................................................... 250
Meldingen en bediening ................... 250
Menu's en submenu's ...................... 253
Displaymeldingen ............................. 272
Waarschuwings- en controlelamp-
jes in het instrumentenpaneel ........ 299
249
Boordcomputer en meldingen
Wetenswaardigheden
iDeze handleiding beschrijft alle modellen
en standaard- en speciale uitrustingen van
de auto die op het tijdstip van de redactie-
sluiting van deze handleiding verkrijgbaar
waren. Landspecifieke afwijkingen zijn ook
mogelijk. In acht nemen dat de auto niet
met alle beschreven functies kan zijn uit-
gerust. Dit betreft ook veiligheidsrelevante
systemen en functies.
iDe informatie over gekwalificeerde werk-
plaatsen lezen (Ypagina 27).
Belangrijke veiligheidsvoorschriften
GWAARSCHUWING
Wanneer in het voertuig geïntegreerde infor-
matiesystemen en communicatieapparatuur
tijdens het rijden bediend worden, wordt u
van de verkeerssituatie afgeleid. Bovendien
kunt u de controle over het voertuig verliezen.
Er bestaat gevaar voor ongevallen!
Deze apparaten alleen bedienen als de ver-
keerssituatie dit toelaat. Wanneer dit niet
gewaarborgd is, het voertuig op een veilige
manier tot stilstand brengen en het invoeren
uitvoeren als het voertuig stilstaat.
GWAARSCHUWING
Als het instrumentenpaneel is uitgevallen of
een storing vertoont, kunt u functiebeperkin-
gen van veiligheidsrelevante systemen niet
herkennen. De bedrijfsveiligheid van de auto
kan nadelig beïnvloed zijn. Er bestaat gevaar
voor ongevallen!
Voorzichtig verder rijden. De auto direct laten
controleren bij een gekwalificeerde werk-
plaats.
Bij het bedienen van de boordcomputer de
wettelijke bepalingen in acht nemen van het
land waarin u zich bevindt.
De boordcomputer toont op het multifunctio-
neel display alleen displaymeldingen en waar-
schuwingen van bepaalde systemen. Daarom
erop letten dat de auto altijd bedrijfszeker is.
Anders kunt u door een niet-bedrijfszekere
auto een ongeval veroorzaken.
Voor het overzicht de afbeelding van het
instrumentenpaneel raadplegen
(Ypagina 33).
Meldingen en bediening
Koelvloeistoftemperatuurmeter
GWAARSCHUWING
Als bij een oververhit geraakte motor of een
brand in de motorruimte de motorkap wordt
geopend, kunt u met hete gassen of andere
weglekkende bedrijfsstoffen in contact
komen. Gevaar voor letsel!
Voordat de motorkap wordt geopend, een
oververhitte motor laten afkoelen. Bij een
brand in de motorruimte de motorkap geslo-
ten laten en de hulp inroepen van de brand-
weer.
De koelvloeistoftemperatuurmeter bevindt
zich links in het instrumentenpaneel
(Ypagina 33).
Tijdens normale rijomstandigheden en bij de
voorgeschreven hoeveelheid koelvloeistof
mag de weergave oplopen tot 120 †.
Bij hoge buitentemperaturen en rijden in de
bergen mag de koelvloeistoftemperatuur
oplopen tot aan de rode markering.
Toerenteller
!Niet met een te hoog toerental rijden!
Anders kan schade aan de motor optreden.
De rode markering in de toerenteller geeft het
gebied met een te hoog toerental van de
motor aan.
Bij het bereiken van de rode markering wordt
de brandstoftoevoer onderbroken om de
motor te beschermen.
250 Meldingen en bediening
Boordcomputer en meldingen
Buitentemperatuurmeter
Zodra de temperatuur het vriespunt nadert,
moet bijzondere aandacht aan de staat van
het wegdek worden gegeven.
De buitentemperatuur wordt op het multi-
functioneel display weergegeven
(Ypagina 252).
Een veranderde buitentemperatuur wordt
vertraagd weergegeven.
Snelheidsmeter met segmenten
De segmenten in de snelheidsmeter geven
aan welk snelheidsbereik ter beschikking
staat.
RTEMPOMAAT ingeschakeld (Ypagina 194):
De segmenten van de opgeslagen snelheid
tot aan de topsnelheid gaan branden.
RVariabele SPEEDTRONIC ingeschakeld
(Ypagina 197):
De segmenten gaan van nul tot de inge-
stelde snelheidsbegrenzing branden.
RDISTRONIC PLUS ingeschakeld
(Ypagina 199):
Eén of twee segmenten rond de opgesla-
gen snelheid gaan branden.
RDe DISTRONIC PLUS herkent een voorlig-
ger:
De segmenten branden van de snelheid van
de voorligger tot de opgeslagen snelheid.
Bediening van de boordcomputer
Overzicht
:Multifunctioneel display
;Rechter bedieningspaneel
=LINGUATRONIC inschakelen, zie de
afzonderlijke handleiding
?Terugtoets
ALinker bedieningspaneel
XBoordcomputer activeren: De sleutel in
het contactslot in stand 1draaien.
Met de toetsen in het multifunctioneel stuur-
wiel kunnen de weergaven op het multifunc-
tioneel display en de instellingen van de
boordcomputer worden gewijzigd.
Meldingen en bediening 251
Boordcomputer en meldingen
Z
Linker bedieningspaneel
=
;
RMenuregel oproepen en menu
selecteren
9
:
Kort indrukken:
RIn lijsten bladeren
RSubmenu of functie selecteren
RIn het menu AudioAudio een opgesla-
gen zender, een audiotitel of een
videoscène selecteren
RIn het menu TelTel (telefoon) naar
het telefoonboek omschakelen
en een naam of een telefoon-
nummer selecteren
9
:
Lang indrukken:
RIn het menu AudioAudio de vorige of
volgende zender selecteren, via
snelzoeken een audiotitel of een
videoscène selecteren
RIn het menu TelTel (telefoon) bij
geopend telefoonboek het snel
bladeren starten
aRSelectie/displaymelding beves-
tigen
RIn het menu TelTel (telefoon) naar
het telefoonboek omschakelen
en beginnen het geselecteerde
nummer te kiezen
RIn het menu AudioAudio het zender-
zoeken bij de gewenste zender
stoppen
Rechter bedieningspaneel
~RGesprek weigeren of beëindigen
RTelefoonboek/nummerherha-
lingsgeheugen verlaten
6RGesprek voeren of aannemen
RNaar het nummerherhalingsge-
heugen omschakelen
W
X
RVolume wijzigen
8RGeluid uit- en inschakelen
Terugtoets
%Kort indrukken:
RTerug
RLINGUATRONIC uitschakelen,
zie de afzonderlijke handleiding
RDisplaymeldingen bevestigen/
laatst gebruikte functie van het
menu ReisReis oproepen
RTelefoonboek of nummerherha-
lingsgeheugen verlaten
%Lang indrukken:
RStandaardweergave in het menu
ReisReis oproepen
Multifunctioneel display
:Tekstveld
;Menuregel
=Schakelprogramma (Ypagina 177)
?Transmissiestand (Ypagina 177)
APermanente weergave: Buitentempera-
tuur of snelheid (Ypagina 262)
XMenuregel ;weergeven: Toets =
of ;in het stuurwiel indrukken.
Menuregel ;wordt na enkele seconden uit-
geschakeld.
252 Meldingen en bediening
Boordcomputer en meldingen
Tekstveld :toont het geselecteerde menu
of submenu en displaymeldingen.
Op het multifunctioneel display kunnen de
volgende weergaven verschijnen:
ZSchakeladvies bij handmatig
schakelen (Ypagina 182)
XjYActieve parkeerassistent
(Ypagina 219)
¯TEMPOMAAT (Ypagina 194)
ÈSPEEDTRONIC (Ypagina 197)
_Adaptieve grootlichtassistent
(Ypagina 135)
¤ECO start-stop-functie
(Ypagina 171)
ëHOLD-functie (Ypagina 209)
120 km/h!120 km/h! Maximaal toegestane snelheid
overschreden (alleen voor
bepaalde landen)
Menu's en submenu's
Menu-overzicht
Met =of ;in het stuurwiel kan de
menuregel worden opgeroepen en een menu
worden geselecteerd.
Bediening van de boordcomputer
(Ypagina 251).
Afhankelijk van de uitrusting van de auto kun-
nen de volgende menu's worden opgeroepen:
RMenu ReisReis (Ypagina 253)
RMenu NaviNavi (navigatie-aanwijzing)
(Ypagina 255)
RMenu AudioAudio (Ypagina 256)
RMenu TelTel (telefoon) (Ypagina 258)
RMenu Assist.Assist. (assistentie)
(Ypagina 259)
RMenu ServiceService (Ypagina 261)
RMenu Instell.Instell. (instellingen)
(Ypagina 262)
RMenu AMGAMG in auto's in AMG-uitvoering
(Ypagina 269)
De displaymeldingen van de menu's AudioAudio,
NaviNavi en TelTel zijn in auto's met audiosysteem
en COMAND Online iets verschillend. De
voorbeelden in deze handleiding gelden voor
auto's met COMAND Online.
Menu Reis
Standaardweergave
XToets %in het stuurwiel ingedrukt hou-
den, tot het menu ReisReis met dagteller :en
kilometertotaalstand ;wordt weergege-
ven.
Boordcomputer "na vertrek" of "na
terugzetten"
Boordcomputer "na vertrek" (voorbeeld)
:Afstand
;Tijd
=Gemiddelde snelheid
?Gemiddeld brandstofverbruik
XMet =of ;in het stuurwiel het menu
ReisReis selecteren.
XMet 9of :Na vertrekNa vertrek of NaNa
terugzettenterugzetten selecteren.
De waarden in het submenu NaNa vertrekvertrek heb-
ben betrekking op de aanvang van de rit, in
het submenu Na resetNa reset op de laatste keer
terugzetten van dit submenu
(Ypagina 254).
Menu's en submenu's 253
Boordcomputer en meldingen
Z
De boordcomputer Na vertrekNa vertrek wordt in de
volgende gevallen automatisch teruggezet:
RHet contact is langer dan vier uur uitge-
schakeld.
R999 uur zijn overschreden.
R9.999 kilometer zijn overschreden.
Wanneer 9.999 uur of 99.999 kilometer zijn
overschreden, wordt de boordcomputer NaNa
resetreset automatisch teruggezet.
ECO-weergave
ECO-weergave (voorbeeld)
XMet =of ;in het stuurwiel het menu
ReisReis selecteren.
XMet 9of :ECO-weergaveECO-weergave selecte-
ren.
Als het contact langer dan vier uur uitgescha-
keld is, wordt de ECO-weergave automatisch
teruggezet.
Meer informatie over de ECO-weergave
(Ypagina 190).
Actieradius en actueel brandstofver-
bruik weergeven
XMet =of ;in het stuurwiel het menu
ReisReis selecteren.
XMet 9of :het actuele brandstof-
verbruik (niet bij auto's in AMG-uitvoering)
en de globale actieradius selecteren.
De globale actieradius wordt berekend uit de
actuele rijstijl en de tankinhoud. Als er nog
weinig brandstof in de tank is, wordt in plaats
van de globale actieradius een symbool van
een auto die wordt getankt Cweergege-
ven.
Digitale snelheidsmeter
XMet =of ;in het stuurwiel het menu
ReisReis selecteren.
XMet 9of :de digitale snelheidsme-
ter selecteren.
De informatie over het schakeladvies Zbij
handmatig schakelen (Ypagina 182) in acht
nemen.
Er wordt geen schakeladvies gegeven bij
auto's in AMG-uitvoering.
Waarden terugzetten
Boordcomputer "Na vertrek" terugzetten (voor-
beeld)
XMet =of ;in het stuurwiel het menu
ReisReis selecteren.
XMet 9of :de functie selecteren die
moet worden teruggezet.
Xaindrukken.
XMet :JaJa selecteren en met a
bevestigen.
254 Menu's en submenu's
Boordcomputer en meldingen
De waarden van de volgende functies kunnen
worden teruggezet:
RDagteller
RBoordcomputer "na vertrek"
RBoordcomputer "na terugzetten"
RECO-weergave.
iWanneer de waarden in de "ECO-weer-
gave" worden teruggezet, worden de waar-
den in de boordcomputer "Na vertrek"
eveneens teruggezet. Wanneer de waarden
in de boordcomputer "Na vertrek" worden
teruggezet, worden de waarden in de "ECO-
weergave" eveneens teruggezet.
Menu Navigatie
Navigatie-aanwijzingen tonen
In het menu NaviNavi toont het multifunctioneel
display de navigatie-aanwijzingen. Zie voor
meer informatie over de navigatie, zie de
afzonderlijke handleiding.
XHet audiosysteem met Becker®MAP PILOT
of de COMAND Online inschakelen, zie de
afzonderlijke handleiding.
XMet =of ;in het stuurwiel het menu
NaviNavi selecteren.
Routebegeleiding niet actief
:Rijrichting
;Straat waarin wordt gereden
Routebegeleiding actief
Geen routewijziging aangekondigd
:Afstand tot de bestemming
;Afstandsindicatie tot volgende routewijzi-
ging
=Straat waarin wordt gereden
?Symbool "het verloop van de weg volgen"
Routewijziging aangekondigd zonder rij-
strookadvies
:Straat waarin de routewijziging u stuurt
;Afstand tot de routewijziging en grafische
afstandsweergave
=Symbool routewijziging
Als een routewijziging is aangekondigd, ver-
schijnt naast het symbool voor de routewijzi-
ging =en een grafische afstandsweer-
gave ;. Deze wordt kleiner van onder naar
boven, hoe dichter u bij de aangekondigde
routewijziging komt.
Menu's en submenu's 255
Boordcomputer en meldingen
Z
Routewijziging aangekondigd met rij-
strookadvies
:Straat waarin de routewijziging u stuurt
;Afstand tot de routewijziging en grafische
afstandsweergave
=Geadviseerde rijstrook en tijdens de rou-
tewijziging erbij gekomen rijstrook
?Niet geadviseerde rijstroken
AMogelijke rijstrook
BSymbool routewijziging
Als de digitale kaart de betreffende gegevens
bevat, kunnen bij wegen met meerdere rijst-
roken rijstrookadviezen voor de eerstvol-
gende routewijziging worden aangegeven. Tij-
dens het verloop van een routewijziging kun-
nen er extra rijstroken bijkomen.
Aanbevolen rijstrook =: Op deze rijstrook is
het mogelijk om de volgende en de daarop
volgende routewijziging zonder veranderen
van rijstrook uit te voeren.
Niet aanbevolen rijstrook ?: Op deze rij-
strook is het niet mogelijk om zonder veran-
deren van rijstrook de routewijziging uit te
voeren.
Mogelijke rijstrook A: Op deze rijstrook is
het mogelijk om alleen de volgende routewij-
ziging zonder veranderen van rijstrook uit te
voeren.
Meer statusindicaties van het naviga-
tiesysteem
RO: U heeft de bestemming of een tussen-
bestemming bereikt.
RNieuwe route...Nieuwe route... of Route berekenenRoute berekenen:
Een nieuwe route wordt berekend.
RGeen kaartGeen kaart of Straat niet opgenom.Straat niet opgenom.:
De positie van de auto is buiten het gebied
van de digitale kaart (off-map-positie).
RGeen routeGeen route: Er kan geen route naar de
gekozen bestemming worden berekend.
Menu Audio
Radiozender selecteren
:Golfbereik
;Zender met geheugenpositie
iZender ;wordt met zenderfrequentie of
zendernaam weergegeven. Alleen als de
zender ;is opgeslagen, wordt bovendien
de geheugenpositie weergegeven.
XHet audiosysteem of het COMAND Online
inschakelen en de radio selecteren, zie de
afzonderlijke handleiding.
XMet =of ;in het stuurwiel het menu
AudioAudio selecteren.
XEen opgeslagen zender selecteren:
9of :kort indrukken.
XEen zender uit de zenderlijst selecteren:
9of :langer indrukken.
Als geen zenderlijst wordt ontvangen:
XEen zender met het zenderzoeken selec-
teren: 9of :langer indrukken.
iHet golfbereik omschakelen en de zender
opslaan, zie de afzonderlijke handleiding.
iDAB-radiofunctie (Digital Audio Broad-
casting), zie de afzonderlijke handleiding.
256 Menu's en submenu's
Boordcomputer en meldingen
Audiospeler of informatiedrager bedie-
nen
Weergave voor cd- resp. dvd-wisselaar (voorbeeld)
Afhankelijk van de uitvoering kunnen audio-
bestanden van verschillende audiospelers of
informatiedragers worden weergegeven.
XHet audiosysteem of het COMAND Online
inschakelen en de audio-cd-, audio-dvd- of
mp3-functie inschakelen, zie de afzonder-
lijke handleiding.
XMet =of ;in het stuurwiel het menu
AudioAudio selecteren.
XVolgende of vorige titel selecteren:
9of :kort indrukken.
XEen titel uit de titellijst selecteren (snel-
zoeken): 9of :ingedrukt houden
tot de gewenste titel :is bereikt.
Wanneer 9of :langer ingedrukt
wordt gehouden, gaat het bladeren sneller.
Niet alle audiospelers of -informatiedragers
ondersteunen deze functie.
Als op de audiospeler of informatiedrager
titelinformatie is opgeslagen, toont het mul-
tifunctioneel display het nummer en de naam
van de titel. De actuele titel wordt niet weer-
gegeven in de audio-aux-functie (audio-
auxiliary-functie: Externe audiobron aange-
sloten).
Video-dvd bedienen
Weergave voor cd- resp. dvd-wisselaar (voorbeeld)
XHet audiosysteem of het COMAND Online
inschakelen en video-dvd selecteren, zie de
afzonderlijke handleiding.
XMet =of ;in het stuurwiel het menu
AudioAudio selecteren.
XVolgende of vorige scène zoeken: 9
of :kort indrukken.
XEen scène uit de scènelijst selecteren
(snelzoeken): 9of :ingedrukt
houden tot de gewenste scène :is
bereikt.
Tv bedienen
iAlleen als de zender :is opgeslagen,
wordt bovendien de geheugenpositie weer-
gegeven.
XHet COMAND Online inschakelen en de tv
selecteren, zie de afzonderlijke handlei-
ding.
XMet =of ;in het stuurwiel het menu
AudioAudio selecteren.
XEen opgeslagen zender selecteren:
9of :kort indrukken.
XEen zender uit de zenderlijst selecteren:
9of :langer indrukken.
iTv-zender opslaan, zie de afzonderlijke
handleiding.
iAfhankelijk van de digitale tv-zender kun-
nen ook radiozenders worden ontvangen.
Het multifunctioneel display geeft TVTV
(radio)(radio) weer.
Menu's en submenu's 257
Boordcomputer en meldingen
Z
Menu Telefoon
Inleiding
GWAARSCHUWING
Wanneer in het voertuig geïntegreerde infor-
matiesystemen en communicatieapparatuur
tijdens het rijden bediend worden, wordt u
van de verkeerssituatie afgeleid. Bovendien
kunt u de controle over het voertuig verliezen.
Er bestaat gevaar voor ongevallen!
Deze apparaten alleen bedienen als de ver-
keerssituatie dit toelaat. Wanneer dit niet
gewaarborgd is, het voertuig op een veilige
manier tot stilstand brengen en het invoeren
uitvoeren als het voertuig stilstaat.
Bij het telefoneren de wettelijke bepalingen
in acht nemen van het land waarin u zich
bevindt.
XDe mobiele telefoon inschakelen, zie de
afzonderlijke handleiding.
XHet audiosysteem of het COMAND Online
inschakelen, zie de afzonderlijke handlei-
ding.
XDe mobiele telefoon in de mobiele-tele-
foonhouder aanbrengen (Ypagina 334).
of
XU kunt een Bluetooth®-verbinding met het
audiosysteem of het COMAND Online
maken, zie de afzonderlijke handleiding.
XMet =of ;in het stuurwiel het menu
TelTel selecteren.
Op het op het multifunctioneel display ver-
schijnt een van de volgende meldingen:
RPINPIN invoereninvoeren: De mobiele telefoon is aan-
gebracht in de mobiele-telefoonhouder en
de pincode is nog niet ingevoerd.
Als de pincode via de mobiele telefoon of
de LINGUATRONIC of het audiosysteem of
het COMAND Online is ingevoerd, zoekt de
mobiele telefoon een netwerk.
RTelefoon gereedTelefoon gereed of de naam van de pro-
vider van het mobiel netwerk: De mobiele
telefoon heeft een netwerk gevonden en is
klaar voor ontvangst.
RTelefoon Geen serviceTelefoon Geen service: Er is geen net-
werk beschikbaar of de mobiele telefoon
zoekt een netwerk.
iMeer informatie over passende mobiele
telefoons en over het verbinden van een
mobiele telefoon via Bluetooth®is verkrijg-
baar:
Rbij een Mercedes-Benz-servicewerk-
plaats
Rop internet: http://www.mercedes-
benz.com/connect.
Gesprek aannemen
Binnenkomend gesprek (voorbeeld)
XMet 6in het stuurwiel het gesprek aan-
nemen.
Als u wordt gebeld en het menu TelTel actief is,
verschijnt op het multifunctioneel display een
melding.
Ook wanneer het menu TelTel niet actief is, kan
een telefoongesprek worden aangenomen.
Gesprek weigeren of beëindigen
X~in het stuurwiel indrukken.
Ook wanneer het menu TelTel niet actief is, kan
een telefoongesprek worden geweigerd of
beëindigd.
Record uit telefoonboek selecteren
XMet =of ;in het stuurwiel het menu
TelTel selecteren.
XMet 9,:of anaar het telefoon-
boek wisselen.
258 Menu's en submenu's
Boordcomputer en meldingen
XMet 9of :de gezochte naam selec-
teren.
of
XSnel bladeren starten: Toets 9
of :langer dan 1 seconde ingedrukt
houden.
Het snelzoeken stopt als de toets wordt
losgelaten of als het einde van de lijst is
bereikt.
XAls bij een naam slechts één telefoon-
nummer is opgeslagen: Met 6of
abeginnen met kiezen.
of
XAls bij een naam meerdere telefoon-
nummers worden opgeslagen: Met
6of ade telefoonnummers weer-
geven.
XMet 9of :de gewenste telefoon-
nummers selecteren.
XMet 6of ahet kiezen starten.
of
XHet telefoonboek verlaten:~of
%indrukken.
Kiezen herhalen
De boordcomputer slaat de laatst geselec-
teerde naam of het telefoonnummer op in het
nummerherhalingsgeheugen.
XMet =of ;in het stuurwiel het menu
TelTel selecteren.
XMet 6Naar het nummerherhalingsge-
heugen omschakelen.
XMet 9of :het gezochte telefoon-
nummer of de gezochte naam selecteren.
XMet 6of ahet kiezen starten.
of
XHet nummerherhalingsgeheugen verla-
ten:~of %indrukken.
Menu Assistentie
Inleiding
In het menu Assist.Assist. zijn er de volgende
mogelijkheden:
RAssistentieweergave weergeven
(Ypagina 259)
RAanwijzingsfunctie van de snelheidsbe-
grenzingassistent in- of uitschakelen
(Ypagina 260)
RESP®in- of uitschakelen (Ypagina 260)
RPRE-SAFE®-rem in- of uitschakelen
(Ypagina 261)
RATTENTION ASSIST in- of uitschakelen
(Ypagina 261)
RDodehoekassistent of actieve dodehoekas-
sistent in- of uitschakelen (Ypagina 261)
RSpoorassistent of actieve spoorassistent
in- of uitschakelen (Ypagina 261)
Assistentieweergave weergeven
Menu's en submenu's 259
Boordcomputer en meldingen
Z
XMet =of ;in het stuurwiel het menu
Assist.Assist. selecteren.
XMet 9of :Assistentieweerg.Assistentieweerg.
selecteren.
Xaindrukken.
Het multifunctioneel display geeft in de
assistentieweergave de afstandsweergave
van de DISTRONIC PLUS weer.
De assistentieweergave toont van de vol-
gende rijsystemen of rijveiligheidssystemen
de status en/of informatie:
RDISTRONIC PLUS (Ypagina 206)
RATTENTION ASSIST (Ypagina 227)
RSpoorassistent (Ypagina 234)
RActieve spoorassistent (Ypagina 239)
RSnelheidsbegrenzingsassistent
(Ypagina 228)
RPRE-SAFE®-rem (Ypagina 78)
Snelheidsbegrenzingsassistent
Aanwijzingsfunctie van de snelheidsbe-
grenzingassistent in- of uitschakelen
XMet =of ;in het stuurwiel het menu
Assist.Assist. selecteren.
XMet 9of :Snelh.begrenzingSnelh.begrenzing
selecteren.
Xaindrukken.
De actuele selectie wordt weergegeven.
XIn- of uitschakelen: aindrukken.
Als de aanwijzingsfunctie van de snelheids-
begrenzingassistent ingeschakeld is, wordt
een herkende snelheidsbegrenzing auto-
matisch gedurende vijf seconden weerge-
geven. Andere meldingen worden gedu-
rende deze tijd niet op het multifunctioneel
display weergegeven.
ESP®uit- of inschakelen
iHet onderwerp "Belangrijke veiligheids-
voorschriften" in de beschrijving van het
ESP in acht nemen (Ypagina 74).
GWAARSCHUWING
Als het ESP®wordt uitgeschakeld, wordt de
auto niet door het ESP®gestabiliseerd. Er
bestaat verhoogd slipgevaar en gevaar voor
ongevallen!
Het ESP®alleen uitschakelen zolang de vol-
gende omstandigheden van toepassing zijn.
In de volgende situaties kan het beter zijn om
het ESP®uit te schakelen:
Rbij gebruik van sneeuwkettingen
Rin diepe sneeuw
Rop zand of grind.
Het ESP®uit- of inschakelen bij auto's in
AMG-uitvoering (Ypagina 75).
Meer informatie over het ESP®
(Ypagina 73).
XDe motor starten.
XMet =of ;in het stuurwiel het menu
Assist.Assist. selecteren.
XMet 9of :ESPESP selecteren.
Xaindrukken.
De actuele selectie wordt weergegeven.
XIn- of uitschakelen: aopnieuw indruk-
ken.
Als waarschuwingslampje åin het instru-
mentenpaneel brandt als de motor draait, is
het ESP®uitgeschakeld.
Als waarschuwingslampje ÷en waarschu-
wingslampje åcontinu branden, is het
ESP®vanwege een storing niet beschikbaar.
De informatie over de waarschuwingslampen
in acht nemen (Ypagina 304).
De informatie over de displaymeldingen in
acht nemen (Ypagina 273).
260 Menu's en submenu's
Boordcomputer en meldingen
PRE-SAFE®-rem in- of uitschakelen
De PRE-SAFE®-rem is alleen beschikbaar in
auto's met DISTRONIC PLUS.
XMet =of ;in het stuurwiel het menu
Assist.Assist. selecteren.
XMet 9of :PRE-SAFE-remPRE-SAFE-rem selecte-
ren.
Xaindrukken.
De actuele selectie wordt weergegeven.
XIn- of uitschakelen:aopnieuw indruk-
ken.
Als de PRE-SAFE®-rem uitgeschakeld is,
toont de assistentieweergave het symbool
æop het multifunctioneel display.
Meer informatie over de PRE-SAFE®-rem
(Ypagina 78).
ATTENTION ASSIST in- of uitschakelen
XMet =of ;in het stuurwiel het menu
Assist.Assist. selecteren.
XMet 9of :Attention AssistAttention Assist
selecteren.
Xaindrukken.
De actuele selectie wordt weergegeven.
XIn- of uitschakelen: aopnieuw indruk-
ken.
Als de ATTENTION ASSIST uitgeschakeld is,
geeft het multifunctioneel display in de assis-
tentieweergave het symbool éweer.
Meer informatie over de ATTENTION ASSIST
(Ypagina 227).
Dodehoekassistent in- of uitschakelen
XMet =of ;in het stuurwiel het menu
Assist.Assist. selecteren.
XMet 9of :de Dodehoekassist.Dodehoekassist.
selecteren.
Xaindrukken.
De actuele selectie wordt weergegeven.
XIn- of uitschakelen: aopnieuw indruk-
ken.
Wanneer de melding Dodehoekassistent:Dodehoekassistent:
Sensor uitgeschakeldSensor uitgeschakeld of Act. dodehoe‐Act. dodehoe‐
kas. Sensor uitgeschakeldkas. Sensor uitgeschakeld wordt weer-
gegeven, zijn de radarsensoren uitgescha-
keld.
XDe radarsensoren inschakelen
(Ypagina 266).
Meer informatie over de dodehoekassistent
(Ypagina 232).
Meer informatie over de actieve dodehoekas-
sistent (Ypagina 236).
Spoorassistent in- of uitschakelen
XMet =of ;in het stuurwiel het menu
Assist.Assist. selecteren.
XMet 9of :SpoorassistentSpoorassistent selec-
teren.
Xaindrukken.
De actuele selectie wordt weergegeven.
XMet abevestigen.
XMet :of 9UitUit,StandaardStandaard of
AdaptiefAdaptief instellen.
XMet ade instelling opslaan.
Als de spoorassistent of de actieve spoo-
rassistent ingeschakeld is, geeft het multi-
functioneel display in de assistentieweer-
gave de rijstrookmarkeringen met heldere
lijnen weer.
Meer informatie over de spoorassistent
(Ypagina 234).
Meer informatie over de actieve spoorassis-
tent (Ypagina 239).
Menu Service
In het menu ServiceService zijn er de volgende
mogelijkheden:
Menu's en submenu's 261
Boordcomputer en meldingen
Z
RDisplaymeldingen in meldingengeheugen
oproepen (Ypagina 272)
RBandenspanningswaarschuwing opnieuw
starten (Ypagina 388)
RBandenspanning elektronisch controleren
(Ypagina 388)
ROnderhoudstermijn oproepen
(Ypagina 349)
Menu Instellingen
Inleiding
In het menu Instell.Instell. zijn er de volgende
mogelijkheden:
Rde instellingen van het instrumentenpaneel
wijzigen (Ypagina 262)
Rde instellingen van de verlichting wijzigen
(Ypagina 263)
Rde instellingen van de auto wijzigen
(Ypagina 265)
Rde instellingen van de interieurvoorverwar-
ming wijzigen (Ypagina 266)
Rde comfort-instellingen wijzigen
(Ypagina 267)
Rde instellingen op de fabrieksinstellingen
terugzetten (Ypagina 268)
Instrumentenpaneel
Afstandseenheid selecteren
Met de functie Weergave-eenheid Snel‐Weergave-eenheid Snel‐
heid/afstandheid/afstand kan worden geselecteerd of
het multifunctioneel display bepaalde weer-
gaven in km/h of mph worden weergegeven.
Er kan worden ingesteld of het multifunctio-
neel display bepaalde weergaven in kilome-
ters of mijlen weergeeft.
XMet =of ;in het stuurwiel het menu
Instell.Instell. selecteren.
XMet :of 9het submenu
Instrum.paneelInstrum.paneel selecteren.
XMet abevestigen.
XMet :of 9de functie Weergave-Weergave-
eenh. Snelheid/afstand:eenh. Snelheid/afstand: selecteren.
De geselecteerde instelling kmkm of mijlenmijlen
wordt getoond.
XMet ade instelling wijzigen.
De geselecteerde afstandseenheid geldt
voor:
Rde digitale snelheidsmeter in het menu
ReisReis
Rde totaal afgelegde afstand en de dagteller
Rde boordcomputer
Rhet actuele verbruik en de actieradius
Rde navigatie-aanwijzingen in het menu
NaviNavi
RTEMPOMAAT
RSPEEDTRONIC
RDISTRONIC PLUS
Rde weergave onderhoudsinterval ASSYST
PLUS.
Permanente weergave selecteren
Auto's voor Groot-Brittannië: Deze functie is
niet beschikbaar.
Er kan worden ingesteld of het multifunctio-
neel display altijd de buitentemperatuur of de
snelheid weergeeft.
XMet =of ;in het stuurwiel het menu
Instell.Instell. selecteren.
XMet :of 9het submenu
Instrum.paneelInstrum.paneel selecteren.
XMet abevestigen.
262 Menu's en submenu's
Boordcomputer en meldingen
XMet :of 9de functie Perm.Perm. weer‐weer‐
gave:gave: selecteren.
De gekozen instelling Buitentempera‐Buitentempera‐
tuurtuur of Dig. snelh.mtr. [mph]Dig. snelh.mtr. [mph] wordt
weergegeven.
XMet ade instelling wijzigen.
iDe snelheid wordt in mph weergegeven.
Verlichting
Lichtsterkte dashboardverlichting en
schakelaars instellen
De verlichting in het instrumentenpaneel, de
displays en de bedieningselementen in het
interieur kan met de functie HelderheidHelderheid
Display/schakelaar:Display/schakelaar: worden beïnvloed.
XMet =of ;in het stuurwiel het menu
Instell.Instell. selecteren.
XMet :of 9het submenu Verlich‐Verlich‐
tingting selecteren.
XMet abevestigen.
XMet :of 9de functie HelderheidHelderheid
Display/schakelaar:Display/schakelaar: selecteren.
De gekozen instelling wordt weergegeven.
XMet abevestigen.
XMet :of 9de lichtsterkte op een
schaal van Stand 1Stand 1 tot Stand 5Stand 5 (licht)
instellen.
XMet aof %de instelling opslaan.
Als de verlichtingsschakelaar in stand
Ã,Tof Lstaat, wordt de licht-
sterkteregeling beïnvloed door het omge-
vingslicht.
iDe lichtsensor in het instrumentenpaneel
regelt automatisch de helderheid van het
multifunctioneel display.
Bij daglicht worden de meters in het instru-
mentenpaneel niet verlicht.
Dagrijlicht in- of uitschakelen
De functie DagverlichtingDagverlichting kan alleen wor-
den ingesteld als de motor is afgezet.
XMet =of ;in het stuurwiel het menu
Instell.Instell. selecteren.
XMet :of 9het submenu Verlich‐Verlich‐
tingting selecteren.
XMet abevestigen.
XMet :of 9de functie Dagverlich‐Dagverlich‐
tingting selecteren.
Als de functie DagverlichtingDagverlichting ingescha-
keld is, worden de lichtbundel en het sym-
bool Wop het multifunctioneel display
oranje weergegeven.
XMet ade instelling wijzigen.
Meer informatie over dagrijlicht
(Ypagina 129).
Intelligent verlichtingssysteem in- of uit-
schakelen
XMet =of ;in het stuurwiel het menu
Instell.Instell. selecteren.
XMet :of 9het submenu Verlich‐Verlich‐
tingting selecteren.
XMet abevestigen.
XMet :of 9de functie Intell.Intell.
Light System:Light System: selecteren.
Als de functie Intell. Light SystemIntell. Light System
ingeschakeld is, worden de lichtbundel en
het symbool Lop het multifunctioneel
display oranje weergegeven.
XMet ade instelling wijzigen.
Als de functie Intell.Intell. LightLight SystemSystem wordt
ingeschakeld, worden de volgende functies
geactiveerd:
RSnelweglicht
RActieve bochtverlichting
RBochtverlichting
RUitgebreid mistlicht.
Als het dimlicht voor rechts of linksrijdend
verkeer wordt ingesteld, toont het multifunc-
tioneel display in het submenu Verlich‐Verlich‐
tingting in plaats van de functie Intell.Intell.
Light SystemLight System de displaymelding Intell.Intell.
Light System: Systeem funct. nietLight System: Systeem funct. niet
Niet actief bij links verkeerNiet actief bij links verkeer of
Intell. Light System: SysteemIntell. Light System: Systeem
Menu's en submenu's 263
Boordcomputer en meldingen
Z
funct. niet Niet actief bij rechtsfunct. niet Niet actief bij rechts
verkeerverkeer (Ypagina 264).
Meer informatie over het intelligent verlich-
tingssysteem (Ypagina 133).
Dimlicht voor rechts- of linksrijdend ver-
keer instellen
XMet =of ;in het stuurwiel het menu
Instell.Instell. selecteren.
XMet :of 9het submenu Verlich‐Verlich‐
tingting selecteren.
XMet abevestigen.
XMet :of 9de functie DimlichtDimlicht
Instelling voor:Instelling voor: selecteren.
De geselecteerde instelling Rechts ver‐Rechts ver‐
keerkeer of Links verkeerLinks verkeer verschijnt.
XMet ade instelling wijzigen.
Wanneer de instelling wordt gewijzigd,
wordt de omschakeling pas uitgevoerd als
de auto stilstaat.
Deze functie is alleen beschikbaar bij auto's
met intelligent verlichtingssysteem.
Met deze functie kan tussen symmetrisch en
asymmetrisch dimlicht worden omgescha-
keld (Ypagina 128).
Als het dimlicht voor rechts- of linksrijdend
verkeer wordt ingesteld, zijn snelweglicht en
uitgebreid mistlicht niet beschikbaar.
Het dimlicht voor rechts- of linksrijdend ver-
keer kan ook bij een gekwalificeerde werk-
plaats worden ingesteld.
Lichtsterkte sfeerverlichting instellen
XMet =of ;in het stuurwiel het menu
Instell.Instell. selecteren.
XMet :of 9het submenu Verlich‐Verlich‐
tingting selecteren.
XMet abevestigen.
XMet :of 9de functie AmbiëntAmbiënt
licht held.licht held. selecteren.
De gekozen instelling wordt weergegeven.
XMet abevestigen.
XMet :of 9de lichtsterkte op een
schaal van UitUit tot Stand 5Stand 5 (licht) instellen.
XMet aof %de instelling opslaan.
Kleur sfeerverlichting instellen
XMet =of ;in het stuurwiel het menu
Instell.Instell. selecteren.
XMet :of 9het submenu Verlich‐Verlich‐
tingting selecteren.
XMet abevestigen.
XMet :of 9de functie AmbiëntAmbiënt
licht kleurlicht kleur selecteren.
XMet abevestigen.
XMet :of 9de kleur op SOLARSOLAR,NEU‐NEU‐
TRALTRAL of POLARPOLAR instellen.
XMet aof %de instelling opslaan.
Omgevingsverlichting en uitschakelver-
traging buitenverlichting in- of uitschake-
len
XMet =of ;in het stuurwiel het menu
Instell.Instell. selecteren.
XMet :of 9het submenu Verlich‐Verlich‐
tingting selecteren.
XMet abevestigen.
XMet :of 9de functie Oriëntatie‐Oriëntatie‐
verlicht.verlicht. selecteren.
Als de functie Oriëntatieverlicht.Oriëntatieverlicht.
ingeschakeld is, worden de lichtbundel en
de omgeving van de auto op het multifunc-
tioneel display oranje weergegeven.
XMet ade instelling wijzigen.
Uitschakelvertraging buitenverlichting tijde-
lijk uitschakelen:
XVoor het verlaten van de auto de sleutel in
het contactslot in stand 0draaien.
XDe sleutel in het contactslot in stand 2
draaien.
De uitschakelvertraging buitenverlichting
is uitgeschakeld.
Als de motor weer wordt gestart, wordt de
uitschakelvertraging buitenverlichting weer
ingeschakeld.
264 Menu's en submenu's
Boordcomputer en meldingen
Als de functie OriëntatieverlichtingOriëntatieverlichting is
ingeschakeld en de verlichtingsschakelaar op
Ãstaat, zijn bij duisternis de volgende
functies geactiveerd:
ROmgevingsverlichting: De buitenverlich-
ting brandt 40 seconden na het ontgrende-
len met de sleutel. Als de motor wordt
gestart, wordt de omgevingsverlichting
gedeactiveerd en het automatisch rijlicht
geactiveerd (Ypagina 129).
RUitschakelvertraging buitenverlich-
ting: De buitenverlichting brandt
60 seconden na het afzetten van de motor.
Als alle portieren en de achterklep worden
gesloten, dooft de buitenverlichting na
5 seconden.
iBij de omgevingsverlichting en de uit-
schakelvertraging buitenverlichting bran-
den afhankelijk van de uitrusting van de
auto bijvoorbeeld:
RStadslicht
RDimlicht
RDagrijlicht
ROmgevingsverlichting in de buitenspie-
gels.
Uitschakelvertraging interieurverlichting
in- of uitschakelen
Als de functie Uitschakelvertrag.Uitschakelvertrag. wordt
ingeschakeld, brandt de interieurverlichting
na het verwijderen van de sleutel uit het con-
tactslot gedurende 20 seconden.
XMet =of ;in het stuurwiel het menu
Instell.Instell. selecteren.
XMet :of 9het submenu Verlich‐Verlich‐
tingting selecteren.
XMet abevestigen.
XMet :of 9de functie Uitschakel‐Uitschakel‐
vertrag.vertrag. selecteren.
Als de functie UitschakelvertragingUitschakelvertraging
ingeschakeld is, wordt het interieur op het
multifunctioneel display oranje weergege-
ven.
XMet ade instelling wijzigen.
Auto
Permanente SPEEDTRONIC instellen
XMet =of ;in het stuurwiel het menu
Instell.Instell. selecteren.
XMet :of 9het submenu Voer‐Voer‐
tuigtuig selecteren.
XMet abevestigen.
XMet :of 9de functie BegrenzingBegrenzing
(winterbanden):(winterbanden): selecteren.
De actuele instelling wordt weergegeven.
XMet abevestigen.
XMet :of 9de permanente SPEED-
TRONIC in stappen van 10 km/h
(230 km/h230 km/h tot 160 km/h160 km/h) instellen. Met de
instelling UitUit is de permanente SPEED-
TRONIC uitgeschakeld.
XMet ade invoer opslaan.
Meer informatie over de permanente SPEED-
TRONIC (Ypagina 199).
Automatische vergrendeling in- of uit-
schakelen
XMet =of ;in het stuurwiel het menu
Instell.Instell. selecteren.
XMet :of 9het submenu Voer‐Voer‐
tuigtuig selecteren.
XMet abevestigen.
XMet :of 9de functie Autom.Autom. por‐por‐
tiervergr.tiervergr. selecteren.
Als de functie Autom. portiervergr.Autom. portiervergr.
ingeschakeld is, worden de portieren van
de auto op het multifunctioneel display
oranje weergegeven.
XMet ade instelling wijzigen.
Als de functie Autom.Autom. portiervergr.portiervergr. wordt
ingeschakeld, wordt de auto vanaf een snel-
heid van circa 15 km/h centraal vergrendeld.
Meer informatie over de automatische ver-
grendeling (Ypagina 92).
Menu's en submenu's 265
Boordcomputer en meldingen
Z
Akoestisch sluitsignaal in- of uitschake-
len
Als de functie Akoes.Akoes. sluitmeldingsluitmelding is inge-
schakeld, klinkt bij het vergrendelen van de
auto een akoestisch signaal.
XMet =of ;in het stuurwiel het menu
Instell.Instell. selecteren.
XMet :of 9het submenu Voer‐Voer‐
tuigtuig selecteren.
XMet abevestigen.
XMet :of 9de functie
Akoes.sluitmeldingAkoes.sluitmelding selecteren.
Als de functie Akoes.Akoes. sluitmeldingsluitmelding inge-
schakeld is, wordt het symbool &op het
multifunctioneel display oranje weergege-
ven.
XMet ade instelling wijzigen.
Radarsensoren in- of uitschakelen
XMet =of ;in het stuurwiel het menu
Instell.Instell. selecteren.
XMet :of 9het submenu Voer‐Voer‐
tuigtuig selecteren.
XMet abevestigen.
XMet 9of :Radarsensor (zieRadarsensor (zie
handleiding)handleiding) selecteren.
De geselecteerde instelling AanAan of UitUit
wordt getoond.
XMet ade instelling wijzigen.
Als de radarsensoren zijn uitgeschakeld, zijn
de volgende systemen gedeactiveerd:
RDISTRONIC PLUS (Ypagina 199)
Rde BAS PLUS (Ypagina 72)
RPRE-SAFE®-rem (Ypagina 78)
RDodehoekassistent (Ypagina 232)
RActieve dodehoekassistent
(Ypagina 236)
Verwarming
Interieurvoorverwarming vertrektijd
GGEVAAR
Als de uitlaat geblokkeerd is of onvoldoende
ventilatie mogelijk is, kunnen giftige uitlaat-
gassen, in het bijzonder koolmonoxide, het
voertuig binnendringen. Dat is bijvoorbeeld in
gesloten ruimtes het geval, of als het voertuig
in de sneeuw blijft steken. Er bestaat levens-
gevaar!
In gesloten ruimtes zonder afzuiging de inte-
rieurvoorverwarming uitschakelen, bijvoor-
beeld in de garage. Als het voertuig in de
sneeuw is blijven steken en de interieurvoor-
verwarming moet blijven werken, de uitlaat en
het gedeelte rond het voertuig sneeuwvrij
houden. Aan de zijde van het voertuig die van
de wind is afgekeerd een ruit openen, om de
toevoer van voldoende buitenlucht te waar-
borgen.
GWAARSCHUWING
Als de interieurvoorverwarming is ingescha-
keld kunnen onderdelen van de auto, bijvoor-
beeld het uitlaatsysteem, zeer heet worden.
Brandbaar materiaal, bijvoorbeeld bladeren,
gras of takken, kunnen ontsteken, als ze in
contact komen met:
Rhete delen van het uitlaatsysteem
Rhet uitlaatgas zelf.
Er bestaat brandgevaar!
Controleren dat als de interieurvoorverwar-
ming is ingeschakeld:
Rhete onderdelen van de auto niet in contact
komen met brandbaar materiaal
Rde uitlaatgassen ongehinderd uit het uit-
laatsysteem kunnen ontsnappen
Rde uitlaatgassen niet in contact komen met
brandbaar materiaal.
!Het gebruik van de interieurvoorverwar-
ming-ventilatie is een belasting van de
accu. Daarom na ten hoogste tweemaal
266 Menu's en submenu's
Boordcomputer en meldingen
verwarmen of ventileren een langere
afstand met de auto afleggen.
Deze functie is alleen bij auto's met interieur-
voorverwarming aanwezig (Ypagina 158).
In het submenu VerwarmingVerwarming kan een vertrek-
tijd worden geselecteerd of worden uitge-
schakeld.
De inschakeltijdfunctie van de interieurvoor-
verwarming berekent afhankelijk van de bui-
tentemperatuur de inschakeltijd, zodat de
auto op de vertrektijd voorverwarmd is. Als
de vertrektijd is bereikt, verwarmt de inte-
rieurvoorverwarming nog vijf minuten langer,
daarna schakelt de interieurvoorverwarming
uit. De interieurvoorverwarming neemt de
temperatuurinstelling van de automatische
temperatuurregeling THERMATIC of de auto-
matische temperatuurregeling THERMOTRO-
NIC over.
De interieurvoorverwarming kan worden uit-
geschakeld met de toets voor de interieur-
voorverwarming in de middenconsole of met
de afstandsbediening.
iDe interieurvoorverwarming eenmaal per
maand gedurende circa 10 minuten inscha-
kelen.
Vertrektijd selecteren of geselecteerde
vertrektijd uitschakelen
XMet =of ;in het stuurwiel het menu
Instell.Instell. selecteren.
XMet :of 9het submenu Verwar‐Verwar‐
mingming selecteren.
XMet abevestigen.
De gekozen instelling wordt weergegeven.
XMet abevestigen.
XMet :of 9één van de drie inscha-
keltijden of de TijdschakelingTijdschakeling uituit (geen
voorkeuzetijd actief) selecteren.
XMet abevestigen.
Wanneer een vertrektijd is geselecteerd,
brandt in de toets voor de interieurvoorver-
warming het gele controlelampje.
Vertrektijd wijzigen
XMet =of ;in het stuurwiel het menu
Instell.Instell. selecteren.
XMet :of 9het submenu Verwar‐Verwar‐
mingming selecteren.
XMet abevestigen.
De gekozen instelling wordt weergegeven.
XMet abevestigen.
XMet :of 9AA-, BB- of C wijzigenC wijzigen
selecteren.
XMet abevestigen.
De vertrektijd kan worden gewijzigd.
XMet =of ;de weergave selecteren
die moet worden gewijzigd: Uren, minuten.
XMet :of 9de geselecteerde weer-
gave instellen.
XMet ade invoer opslaan.
Het gele controlelampje in de toets voor de
interieurvoorverwarming brandt.
Comfort
In- en uitstaphulp in- of uitschakelen
GWAARSCHUWING
Wanneer de in- en uitstaphulp de stuurkolom
instelt, kunnen u en andere inzittenden in
het bijzonder kinderen bekneld raken. Er
bestaat gevaar voor letsel!
Tijdens de instelling van de in- en uitstaphulp
controleren, of er niemand met een lichaams-
deel in het bewegingsgebied van de stuurko-
lom komt.
Wanneer iemand bekneld raakt:
Reen positietoets van de geheugenfunctie
indrukken, of
Rde schakelaar voor de stuurkolominstelling
tegen de bewegingsrichting van de stuur-
kolom bewegen.
De instelling wordt onderbroken.
Menu's en submenu's 267
Boordcomputer en meldingen
Z
XMet =of ;in het stuurwiel het menu
Instell.Instell. selecteren.
XMet :of 9het submenu ComfortComfort
selecteren.
XMet abevestigen.
XMet :of 9de functie InstaphulpInstaphulp
selecteren.
Als de functie InstaphulpInstaphulp ingeschakeld is,
wordt het stuurwiel van de auto op het mul-
tifunctioneel display oranje weergegeven.
XMet ade instelling wijzigen.
Voor meer informatie over de in- en uitstap-
hulp (Ypagina 120).
Gordelaanpassing in- of uitschakelen
XMet =of ;in het stuurwiel het menu
Instell.Instell. selecteren.
XMet :of 9het submenu ComfortComfort
selecteren.
XMet abevestigen.
XMet :of 9de functie Gordelaan‐Gordelaan‐
passingpassing selecteren.
Als de functie GordelaanpassingGordelaanpassing inge-
schakeld is, wordt de veiligheidsgordel van
de auto op het multifunctioneel display
oranje weergegeven.
XMet ade instelling wijzigen.
Meer informatie over de gordelaanpassing
(Ypagina 47).
Inklappen van de buitenspiegels bij ver-
grendelen in- of uitschakelen
Deze functie is alleen bij auto's met geheu-
genfunctie aanwezig (Ypagina 124).
Als de functie Autom. inklappenAutom. inklappen wordt
ingeschakeld, worden de buitenspiegels bij
het vergrendelen van de auto ingeklapt. Als
de auto wordt ontgrendeld en een portier
wordt geopend, klappen de buitenspiegels
weer uit.
XMet =of ;in het stuurwiel het menu
Instell.Instell. selecteren.
XMet :of 9het submenu ComfortComfort
selecteren.
XMet abevestigen.
XMet :of 9de functie Autom.Autom.
inklappen.inklappen. selecteren.
Als de functie Autom. inklappenAutom. inklappen inge-
schakeld is, wordt de buitenspiegel van de
auto op het multifunctioneel display oranje
weergegeven.
XMet ade instelling wijzigen.
Als de functie Autom. inklappenAutom. inklappen is inge-
schakeld en de buitenspiegels met toets :
worden ingeklapt, klappen de buitenspiegels
niet automatisch uit(Ypagina 122).
De buitenspiegels kunnen dan alleen met
toets :worden uitgeklapt.
Op fabrieksinstellingen terugzetten
XMet =of ;in het stuurwiel het menu
Instell.Instell. selecteren.
XMet :of 9het submenu Fabrieks‐Fabrieks‐
instell.instell. selecteren.
XMet abevestigen.
De functie Terugzetten van alleTerugzetten van alle
instellingen?instellingen? wordt weergegeven.
XMet :of 9NeeNee of JaJa selecteren.
XMet ade selectie bevestigen.
Wanneer JaJa geselecteerd wordt, toont het
multifunctioneel display een bevestiging.
Om veiligheidsredenen worden niet alle func-
ties teruggezet: De functie BegrenzingBegrenzing
(winterbanden):(winterbanden): van de permanente
SPEEDTRONIC kan uitsluitend in het sub-
menu VoertuigVoertuig worden ingesteld. Om de
functie DagverlichtingDagverlichting in het submenu
268 Menu's en submenu's
Boordcomputer en meldingen
VerlichtingVerlichting terug te zetten, moet de sleutel
in het contactslot in stand 1worden gezet.
Menu AMG in auto's in AMG-uitvoe-
ring
AMG-meldingen
:Digitale snelheidsmeter
;Versnellingsindicatie
=Opschakelaanwijzing
?Motorolietemperatuur
AKoelvloeistoftemperatuur
BStatusindicatie ECO start-stop-functie
(Ypagina 171)
XMet =of ;in het stuurwiel het menu
AMGAMG selecteren.
De opschakelaanwijzing UPUP =wijst u erop,
dat de motor in het handmatig schakelpro-
gramma het maximumtoerentalbereik heeft
bereikt. De opschakelaanwijzing UPUP =heeft
voorrang op de andere meldingen op het mul-
tifunctioneel display, tot u opgeschakeld
heeft.
Als de motorolietemperatuur lager dan
80 is, wordt de olietemperatuur blauw
weergegeven. Gedurende deze tijd het rijden
met volle motorbelasting vermijden.
SETUP
:Schakelprogramma (CC/SS/S+S+/MM)
;ESP®-modus (ONON/OFFOFF) of SPORT handling
modus (SPORTSPORT)
=Onderstelinstelling (COMFORTCOMFORT/SPORTSPORT/
SPORT +SPORT +)
SETUP toont het schakelprogramma, de
modus van het ESP®(elektronisch stabili-
teitsprogramma) en de onderstelinstelling.
XMet =of ;in het stuurwiel het menu
AMGAMG selecteren.
XZo vaak 9indrukken, tot SETUP wordt
weergegeven.
of
XDe AMG-toets in de middenconsole kort
indrukken (Ypagina 213).
RACETIMER
RACETIMER weergeven en starten
:Ronde
;RACETIMER
De RACETIMER is alleen bedoeld voor gebruik
op afgesloten circuits. Deze functie niet op de
openbare weg gebruiken.
Menu's en submenu's 269
Boordcomputer en meldingen
Z
Als de motor draait of de sleutel in het con-
tactslot in stand 2staat, kan de RACETIMER
worden gestart.
XMet =of ;in het stuurwiel het menu
AMGAMG selecteren.
XToets 9zo vaak indrukken, tot de RACE-
TIMER verschijnt.
XStarten: Met ade RACETIMER starten.
Tussentijd weergeven
XMet =of ;Interm. TimeInterm. Time selecte-
ren.
XMet abevestigen.
De tussentijd wordt gedurende vijf secon-
den weergegeven.
Nieuwe ronde starten
:RACETIMER
;Snelste rondetijd
=Ronde
XMet aNew LapNew Lap bevestigen.
iEr kunnen maximaal 16 rondes worden
opgeslagen. De zestiende ronde kan alleen
worden beëindigd met Finish LapFinish Lap.
RACETIMER stoppen
XToets %in het stuurwiel indrukken.
XYESYES met abevestigen.
Als de auto wordt gestopt en de sleutel in het
contactslot in stand 1wordt gedraaid, onder-
breekt de RACETIMER de tijdmeting. Als de
sleutel in stand 2of 3wordt gedraaid en ver-
volgens met aStartStart wordt bevestigd,
wordt de tijdmeting voortgezet.
Actuele ronde terugzetten
XDe RACETIMER stoppen.
XMet =of ;Reset LapReset Lap selecteren.
XMet ade rondetijd op "0" terugzetten.
Alle rondes wissen
Als de motor wordt afgezet, wordt de RACE-
TIMER na 30 seconden op "0" teruggezet. Alle
rondes worden gewist.
Opgeslagen rondes kunnen niet afzonderlijk
worden gewist. Wanneer 16 rondes geklokt
zijn, hoeft de actuele ronde niet te worden
teruggezet.
XDe actuele ronde terugzetten.
XMet aResetReset bevestigen.
Op het multifunctioneel display verschijnt
Reset Race Timer?Reset Race Timer?.
XMet :YESYES selecteren en met a
bevestigen.
Alle rondes worden gewist.
270 Menu's en submenu's
Boordcomputer en meldingen
Totaalanalyse
:Totaalanalyse RACETIMER
;Totaalrijtijd
=Gemiddelde snelheid
?Totaalafstand
AMaximumsnelheid
Wanneer ten minste een ronde wordt opge-
slagen en de RACETIMER wordt gestopt,
wordt deze functie weergegeven.
XMet =of ;in het stuurwiel het menu
AMGAMG selecteren.
XToets 9zo vaak indrukken, tot de
totaalanalyse verschijnt.
Ronde-analyse
:Ronde
;Rondetijd
=Gemiddelde snelheid van de ronde
?Ronde-afstand
ATopsnelheid van de ronde
Wanneer ten minste twee rondes worden
opgeslagen en de RACETIMER wordt gestopt,
wordt deze functie weergegeven.
XMet =of ;in het stuurwiel het menu
AMGAMG selecteren.
XToets 9zo vaak indrukken, tot de
ronde-analyse verschijnt.
Elke ronde wordt in een eigen submenu
weergegeven. De snelste ronde is herken-
baar aan het knipperende symbool :.
XMet 9of :een andere ronde-ana-
lyse selecteren.
Menu's en submenu's 271
Boordcomputer en meldingen
Z
Displaymeldingen
Inleiding
Algemene aanwijzingen
Er verschijnen displaymeldingen op het multifunctioneel display.
Displaymeldingen met grafische weergaven kunnen in de handleiding vereenvoudigd zijn
afgebeeld en afwijken van de weergave op het multifunctioneel display.
De betreffende displaymeldingen opvolgen en de extra aanwijzingen in deze handleiding in
acht nemen.
Bij bepaalde displaymeldingen klinkt bovendien een waarschuwingssignaal of een ononder-
broken signaal.
Als het contact wordt uitgeschakeld worden alle displaymeldingen gewist, met uitzondering
van enkele displaymeldingen met hoge prioriteit. Wanneer de oorzaken voor de displaymel-
dingen met hoge prioriteit zijn verholpen, worden ook deze displaymeldingen gewist.
Als de auto wordt geparkeerd, de aanwijzingen in acht nemen m.b.t.:
RHOLD-functie (Ypagina 209)
RParkeren (Ypagina 188)
Displaymeldingen bevestigen
XMet aof %in het stuurwiel de displaymelding bevestigen.
De displaymelding wordt bevestigd.
Het multifunctioneel display geeft displaymeldingen met hoge prioriteit rood weer. Een aantal
displaymeldingen met hoge prioriteit kunnen niet door u worden uitgeschakeld.
Het multifunctioneel display geeft deze displaymeldingen permanent weer, tot de oorzaken
van de displaymeldingen verholpen zijn.
Meldingengeheugen
De boordcomputer slaat bepaalde displaymeldingen in het Meldingengeheugen op. U kunt
de displaymeldingen oproepen:
XMet =of ;in het stuurwiel het menu ServiceService selecteren.
Als er displaymeldingen aanwezig zijn, staat op het multifunctioneel display bijvoorbeeld
2 meldingen2 meldingen.
XMet 9of :de record selecteren, bijvoorbeeld 2 meldingen2 meldingen.
XMet abevestigen.
XMet 9of :door de displaymeldingen bladeren.
272 Displaymeldingen
Boordcomputer en meldingen
Veiligheidssystemen
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
nu niet beschik‐nu niet beschik‐
baar zie handlei‐baar zie handlei‐
dingding
Het ABS (antiblokkeersysteem), het ESP®(elektronisch stabili-
teitsprogramma), de BAS (remassistentsysteem), de PRE-SAFE®,
de HOLD-functie, de hellingassistent en de ESP®-aanhangwagen-
stabilisatie zijn tijdelijk niet beschikbaar.
Ook het adaptieve remlicht, de BAS PLUS en de PRE-SAFE®-rem
kunnen uitgevallen zijn.
Bovendien gaan de waarschuwingslampjes ÷,åen !
in het instrumentenpaneel branden.
De ATTENTION ASSIST is gedeactiveerd.
Mogelijke oorzaken:
RDe zelfdiagnose is nog niet afgesloten.
RDe boordnetspanning kan te laag zijn.
GWAARSCHUWING
Het remsysteem blijft normaal functioneren, echter zonder de
bovengenoemde functies. De wielen kunnen daardoor bijvoor-
beeld bij een noodstop blokkeren.
Daardoor zijn de bestuurbaarheid en het remgedrag sterk nadelig
beïnvloed. De remweg kan bij een noodstop langer worden.
Als het ESP®niet ingeschakeld is, wordt de auto niet door het
ESP®gestabiliseerd.
Er bestaat verhoogd slipgevaar en gevaar voor ongevallen!
XVoorzichtig een geschikte route met wat flauwe bochten rijden
met een snelheid boven 20 km/h.
Als de displaymelding verdwijnt zijn bovengenoemde functies
weer beschikbaar.
Als de displaymelding nog steeds wordt weergegeven:
XVoorzichtig verder rijden.
XNaar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
functioneren nietfunctioneren niet
zie handleidingzie handleiding
Het ABS, het ESP®, de BAS, de PRE-SAFE®, de HOLD-functie, de
hellingassistent en de ESP®-aanhangwagenstabilisatie zijn van-
wege een storing niet beschikbaar.
Ook het adaptieve remlicht, de BAS PLUS en de PRE-SAFE®-rem
kunnen uitgevallen zijn.
Bovendien gaan de waarschuwingslampjes J,֌
en !in het instrumentenpaneel branden.
De ATTENTION ASSIST is gedeactiveerd.
GWAARSCHUWING
Displaymeldingen 273
Boordcomputer en meldingen
Z
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
Het remsysteem blijft normaal functioneren, echter zonder de
bovengenoemde functies. De wielen kunnen daardoor bijvoor-
beeld bij een noodstop blokkeren.
Daardoor zijn de bestuurbaarheid en het remgedrag sterk nadelig
beïnvloed. De remweg kan bij een noodstop langer worden.
Als het ESP®niet ingeschakeld is, wordt de auto niet door het
ESP®gestabiliseerd.
Er bestaat verhoogd slipgevaar en gevaar voor ongevallen!
XVoorzichtig verder rijden.
XMeteen naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
÷
functioneert nietfunctioneert niet
zie handleidingzie handleiding
Het ESP®, de BAS, de PRE-SAFE®, de HOLD-functie, de hellingas-
sistent en de ESP®-aanhangwagenstabilisatie zijn vanwege een
storing niet beschikbaar.
Ook het adaptieve remlicht, de BAS PLUS en de PRE-SAFE®-rem
kunnen uitgevallen zijn.
Bovendien gaan de waarschuwingslampjes ÷en åin het
instrumentenpaneel branden.
De zelfdiagnose is bijvoorbeeld nog niet afgesloten.
De ATTENTION ASSIST is gedeactiveerd.
GWAARSCHUWING
Het remsysteem blijft normaal functioneren, echter zonder de
bovengenoemde functies.
Daardoor kan de remweg bij een noodstop langer worden.
Als het ESP®niet ingeschakeld is, wordt de auto niet door het
ESP®gestabiliseerd.
Er bestaat verhoogd slipgevaar en gevaar voor ongevallen!
XVoorzichtig een geschikte route met wat flauwe bochten rijden
met een snelheid boven 20 km/h.
Als de displaymelding verdwijnt zijn bovengenoemde functies
weer beschikbaar.
Als de displaymelding nog steeds wordt weergegeven:
XVoorzichtig verder rijden.
XNaar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
274 Displaymeldingen
Boordcomputer en meldingen
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
T!
÷
functioneren nietfunctioneren niet
zie handleidingzie handleiding
De EBD (elektronische remkrachtverdeling), het ABS, het ESP®,
de BAS, de PRE-SAFE®, de HOLD-functie, de hellingassistent en
de ESP®-aanhangwagenstabilisatie zijn vanwege een storing niet
beschikbaar.
Ook het adaptieve remlicht, de BAS PLUS en de PRE-SAFE®-rem
kunnen uitgevallen zijn.
Bovendien branden de waarschuwingslampjes ÷,å
en !in het instrumentenpaneel en klinkt een waarschuwings-
signaal.
GWAARSCHUWING
Het remsysteem blijft normaal functioneren, echter zonder de
bovengenoemde functies. De voor- en achterwielen kunnen daar-
door bijvoorbeeld bij een noodstop blokkeren.
Daardoor zijn de bestuurbaarheid en het remgedrag sterk nadelig
beïnvloed. De remweg kan bij een noodstop langer worden.
Als het ESP®niet ingeschakeld is, wordt de auto niet door het
ESP®gestabiliseerd.
Er bestaat verhoogd slipgevaar en gevaar voor ongevallen!
XVoorzichtig verder rijden.
XMeteen naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
J
Parkeerrem ont‐Parkeerrem ont‐
grendelengrendelen
U rijdt met bediende parkeerrem. Bovendien klinkt een waarschu-
wingssignaal.
XDe parkeerrem vrijzetten.
J
Remvloeistof-peilRemvloeistof-peil
controlerencontroleren
Er bevindt zich te weinig remvloeistof in het remvloeistofreservoir.
Bovendien brandt het rode waarschuwingslampje Jin het
instrumentenpaneel en klinkt een waarschuwingssignaal.
GWAARSCHUWING
De remwerking kan nadelig beïnvloed zijn.
Er bestaat gevaar voor ongevallen!
XDirect op een veilige plaats stoppen. Niet verder rijden!
XDe auto tegen wegrollen beveiligen (Ypagina 188).
XContact opnemen met een gekwalificeerde werkplaats.
XGeen remvloeistof bijvullen. Daardoor wordt de storing niet ver-
holpen.
#
Remblok-slijtageRemblok-slijtage
De remblokken hebben de slijtagegrens bereikt.
XNaar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
Displaymeldingen 275
Boordcomputer en meldingen
Z
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
PRE-SAFEPRE-SAFE
functioneert nietfunctioneert niet
zie handleidingzie handleiding
Belangrijke functies van de PRE-SAFE®zijn uitgevallen. Alle ove-
rige systemen voor de inzittendenbescherming, bijvoorbeeld de
airbags, blijven beschikbaar.
XMeteen naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
PRE-SAFEPRE-SAFE
FunctieFunctie nunu beperktbeperkt
beschikbaar ziebeschikbaar zie
handleidinghandleiding
De PRE-SAFE®-rem functioneert tijdelijk niet.
Mogelijke oorzaken:
RDe werking wordt gehinderd door sterke neerslag.
RDe sensoren in de radiateurgrille en in de bumpers zijn vervuild.
RDe radarsensoren zijn tijdelijk niet beschikbaar, bijvoorbeeld
door elektromagnetische straling in de buurt van tv- en radio-
zendinstallaties of andere stralingsbronnen.
RAuto's in AMG-uitvoering: Het ESP®is uitgeschakeld.
RDe temperatuur van het systeem bevindt zich buiten het
bedrijfstemperatuurgebied.
RDe boordnetspanning is te laag.
Als de bovenstaande oorzaken niet meer van toepassing zijn, ver-
dwijnt de displaymelding.
De PRE-SAFE®-rem is weer gereed voor gebruik.
Wanneer de displaymelding niet verdwijnt:
XStoppen; daarbij op de verkeerssituatie letten.
XDe auto tegen wegrollen beveiligen (Ypagina 188).
XDe sensoren in de radiateurgrille en in de bumpers zijn reinigen
(Ypagina 354).
XDe motor opnieuw starten.
XAuto's in AMG-uitvoering: Het ESP®weer inschakelen
(Ypagina 75).
PRE-SAFEPRE-SAFE
Functie beperktFunctie beperkt
beschikbaar ziebeschikbaar zie
handleidinghandleiding
De PRE-SAFE®-rem is vanwege een storing niet beschikbaar. Ook
de BAS PLUS of de afstandswaarschuwing kan uitgevallen zijn.
XNaar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
üAls het symbool op het multifunctioneel display verschijnt, is op
een achterzitplaats de gordelslottong in het gordelslot vergren-
deld.
Voor meer informatie over de statusindicatie veiligheidsgordels
achterin (Ypagina 48).
276 Displaymeldingen
Boordcomputer en meldingen
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
ýAls het symbool op het multifunctioneel display verschijnt, is op
een achterzitplaats de gordelslottong niet in het gordelslot ver-
grendeld.
GWAARSCHUWING
Een veiligheidsgordel die niet correct wordt gedragen of niet goed
in het gordelslot vergrendeld is, kan zijn beschermende werking
niet meer naar behoren vervullen.
Er bestaat verhoogd gevaar voor letsel!
XIndien nodig de inzittenden achterin opdragen de gordel om te
doen (Ypagina 46).
Voor meer informatie over de statusindicatie veiligheidsgordels
achterin (Ypagina 48).
6
Veiligheidssys‐Veiligheidssys‐
teem Storing Werk‐teem Storing Werk‐
plaats opzoekenplaats opzoeken
Het veiligheidssysteem vertoont een storing. Tevens gaat waar-
schuwingslampje 6in het instrumentenpaneel branden.
GWAARSCHUWING
De airbags of gordelspanners kunnen onbedoeld worden geacti-
veerd of bij een ongeval niet worden geactiveerd.
Er bestaat verhoogd gevaar voor letsel!
XNaar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
Meer informatie over het veiligheidssysteem (Ypagina 42).
6
Linksvoor StoringLinksvoor Storing
Werkplaats opzoe‐Werkplaats opzoe‐
kenken of RechtsvoorRechtsvoor
StoringStoring WerkplaatsWerkplaats
opzoekenopzoeken
Het veiligheidssysteem links- of rechtsvoor vertoont een storing.
Tevens gaat waarschuwingslampje 6in het instrumentenpa-
neel branden.
GWAARSCHUWING
De airbags of gordelspanners kunnen onbedoeld worden geacti-
veerd of bij een ongeval niet worden geactiveerd.
Er bestaat verhoogd gevaar voor letsel!
XNaar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
6
Linksachter Sto‐Linksachter Sto‐
ring Werkplaatsring Werkplaats
opzoekenopzoeken of Rechts‐Rechts‐
achter Storingachter Storing
Werkplaats opzoe‐Werkplaats opzoe‐
kenken
Het veiligheidssysteem links- of rechtsachter vertoont een storing.
Tevens gaat waarschuwingslampje 6in het instrumentenpa-
neel branden.
GWAARSCHUWING
De airbags of gordelspanners kunnen onbedoeld worden geacti-
veerd of bij een ongeval niet worden geactiveerd.
Er bestaat verhoogd gevaar voor letsel!
XNaar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
Displaymeldingen 277
Boordcomputer en meldingen
Z
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
6
Midden achter Sto‐Midden achter Sto‐
ring Werkplaatsring Werkplaats
opzoekenopzoeken
Het veiligheidssysteem middenachter vertoont een storing.
Tevens gaat waarschuwingslampje 6in het instrumentenpa-
neel branden.
GWAARSCHUWING
De airbags of gordelspanners kunnen onbedoeld worden geacti-
veerd of bij een ongeval niet worden geactiveerd.
Er bestaat verhoogd gevaar voor letsel!
XNaar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
6
Windowbag linksWindowbag links
StoringStoring WerkplaatsWerkplaats
opzoekenopzoeken of Window‐Window‐
bagbag rechtsrechts StoringStoring
Werkplaats opzoe‐Werkplaats opzoe‐
kenken
De linker of rechter windowbag vertoont een storing.
Tevens gaat waarschuwingslampje 6in het instrumentenpa-
neel branden.
GWAARSCHUWING
De linker of de rechter windowbag kan onbedoeld worden geac-
tiveerd of wordt bij een ongeval helemaal niet geactiveerd.
Er bestaat verhoogd gevaar voor letsel!
XNaar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
Verlichting
iDisplaymeldingen voor lichtdiodes:
Deze displaymelding verschijnt alleen als alle lichtdiodes uitgevallen zijn.
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
b
AfslagverlichtingAfslagverlichting
linkslinks of Afslagver‐Afslagver‐
lichting rechtslichting rechts
De linker resp. rechter bochtverlichting is defect.
XNaar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
b
Dimlicht linksDimlicht links of
Dimlicht rechtsDimlicht rechts
Het linker resp. rechter dimlicht is defect.
XNaar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
b
Aanhanger achter‐Aanhanger achter‐
licht li.licht li. of Aan‐Aan‐
hangerhanger achterlichtachterlicht
rechtsrechts
Het linker resp. rechter achterlicht van de aanhangwagen is
defect.
XDe afzonderlijke handleiding van de aanhangwagenfabrikant
raadplegen.
278 Displaymeldingen
Boordcomputer en meldingen
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
b
Aanhanger rich‐Aanhanger rich‐
tingaanwijzertingaanwijzer
linkslinks of AanhangerAanhanger
richt.-aanw. rericht.-aanw. re
De linker resp. rechter richtingaanwijzer van de aanhangwagen is
defect.
XDe afzonderlijke handleiding van de aanhangwagenfabrikant
raadplegen.
b
Aanhanger remlichtAanhanger remlicht
Het remlicht van de aanhangwagen is defect.
XDe afzonderlijke handleiding van de aanhangwagenfabrikant
raadplegen.
b
RichtingaanwijzerRichtingaanwijzer
linksachterlinksachter of
RichtingaanwijzerRichtingaanwijzer
rechtsachterrechtsachter
De linker resp. rechter richtingaanwijzer, achter, is defect.
XNaar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
b
RichtingaanwijzerRichtingaanwijzer
linksvoorlinksvoor of Rich‐Rich‐
tingaanwijzertingaanwijzer
rechtsvoorrechtsvoor
De linker resp. rechter richtingaanwijzer, voor, is defect.
XNaar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
b
RichtingaanwijzerRichtingaanwijzer
spiegel linksspiegel links of
RichtingaanwijzerRichtingaanwijzer
spiegel rechtsspiegel rechts
De richtingaanwijzer in de linker resp. rechter buitenspiegel is
defect.
XNaar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
b
Derde remlichtDerde remlicht
Het derde remlicht is defect.
XNaar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
b
Rem-/ achterlichtRem-/ achterlicht
linkslinks of Rem-/ ach‐Rem-/ ach‐
terlicht rechtsterlicht rechts
Het linker resp. rechter achter- of remlicht is defect.
XNaar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
b
Grootlicht linksGrootlicht links
of GrootlichtGrootlicht
rechtsrechts
Het linker resp. rechter grootlicht is defect.
XNaar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
Displaymeldingen 279
Boordcomputer en meldingen
Z
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
b
Kentekenplaatver‐Kentekenplaatver‐
licht. linkslicht. links of
Kentekenplaatver‐Kentekenplaatver‐
licht. rechtslicht. rechts
De linker resp. rechter kentekenplaatverlichting is defect.
XNaar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
b
MistachterlichtMistachterlicht
Het mistachterlicht is defect.
XNaar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
b
ParkeerlichtParkeerlicht
linksvoorlinksvoor of Par‐Par‐
keerlicht rechts‐keerlicht rechts‐
voorvoor
Het linker resp. rechter parkeer- of stadslicht, voor, is defect.
XNaar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
b
AchteruitrijlichtAchteruitrijlicht
linkslinks of Achteruit‐Achteruit‐
rijlicht rechtsrijlicht rechts
Het linker resp. rechter achteruitrijlicht is defect.
XControleren of het lampje mag worden vervangen
(Ypagina 138).
of
XNaar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
b
DagverlichtingDagverlichting
linkslinks of Dagver‐Dagver‐
lichting rechtslichting rechts
Het linker resp. rechter dagrijlicht is defect.
XNaar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
b
Intell. Light Sys‐Intell. Light Sys‐
tem functioneerttem functioneert
nietniet
Het intelligente verlichtingssysteem is defect. De verlichting werkt
nog steeds, maar zonder intelligent verlichtingssysteem.
XNaar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
b
Storing Zie hand‐Storing Zie hand‐
leidingleiding
De buitenverlichting vertoont een storing.
XNaar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
Auto's met trekhaak: De zekering kan doorgebrand zijn.
XDe zekeringen controleren (Ypagina 378).
XIndien nodig de doorgebrande zekering vervangen. Let daarbij
op de waarschuwingsaanwijzingen.
Als de displaymelding nog steeds wordt weergegeven:
XNaar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
280 Displaymeldingen
Boordcomputer en meldingen
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
b
AUTO-verlichtingAUTO-verlichting
functioneert nietfunctioneert niet
De lichtsensor is defect.
XNaar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
b
Licht uitschakelenLicht uitschakelen
Bij het verlaten van de auto is de verlichting nog ingeschakeld.
Bovendien klinkt een waarschuwingssignaal.
XDe verlichtingsschakelaar in stand Ãdraaien.
Adaptieve groot‐Adaptieve groot‐
lichtassistent nulichtassistent nu
niet beschikbaarniet beschikbaar
zie handleidingzie handleiding
De adaptieve grootlichtassistent is uitgeschakeld en functioneert
tijdelijk niet. Mogelijke oorzaken:
RDe voorruit in het blikveld van de camera is vervuild.
RHet zicht wordt gehinderd door hevige neerslag of mist.
XDe voorruit reinigen.
Als het systeem herkent dat de camera weer volledig gebruiks-
klaar is, wordt de displaymelding AdaptieveAdaptieve grootlichtassis‐grootlichtassis‐
tent weer beschikbaartent weer beschikbaar weergegeven.
De adaptieve grootlichtassistent is weer volledig gebruiksklaar.
Adaptieve groot‐Adaptieve groot‐
lichtassistentlichtassistent
functioneert nietfunctioneert niet
De adaptieve grootlichtassistent is defect.
XNaar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
Motor
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
+
Koelmiddel bijvul‐Koelmiddel bijvul‐
lenlen ziezie handleidinghandleiding
Het koelvloeistofpeil is te laag.
!Lange ritten met te weinig koelvloeistof in het motorkoelsys-
teem vermijden. Anders is er gevaar voor schade aan de motor.
XKoelvloeistof bijvullen, daarbij de waarschuwingsaanwijzingen
in acht nemen (Ypagina 347).
XAls vaker koelvloeistof moet worden bijgevuld, het koelsysteem
laten controleren bij een gekwalificeerde werkplaats.
?De ventilateurmotor is defect.
XBij een koelvloeistoftemperatuur onder 120 kan naar de
dichtstbijzijnde gekwalificeerde werkplaats worden verder
gereden.
XDaarbij hoge motorbelasting (bijvoorbeeld het rijden in de ber-
gen) en stop-and-go-verkeer vermijden.
Displaymeldingen 281
Boordcomputer en meldingen
Z
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
?
KoelmiddelKoelmiddel StoppenStoppen
Motor uitMotor uit
De koelvloeistof is te warm.
Bovendien klinkt een waarschuwingssignaal.
GWAARSCHUWING
Niet met een oververhitte motor rijden. Dit kan ertoe leiden dat
vloeistoffen, die door een lekkage of morsen in de motorruimte
terecht zijn gekomen, ontsteken.
De stoom van de oververhitte motor kan bovendien ernstige
brandwonden veroorzaken, zelfs als alleen de motorkap wordt
geopend.
Er bestaat gevaar voor letsel!
XRekening houdend met de verkeerssituatie zo snel mogelijk
stoppen en de motor afzetten.
XDe auto tegen wegrollen beveiligen (Ypagina 188).
XWachten tot de motor is afgekoeld.
XDe luchttoevoer naar de radiateur mag niet worden beïnvloed
door bijvoorbeeld bevroren natte sneeuw; dit controleren.
XPas als de displaymelding verdwijnt en de koelvloeistoftempe-
ratuur tot onder 120 is gedaald de motor weer starten.
Anders kan de motor worden beschadigd.
XOp de koelvloeistoftemperatuurmeter letten.
XAls de temperatuur opnieuw stijgt, meteen naar een gekwalifi-
ceerde werkplaats toe gaan.
Tijdens normale rijomstandigheden en bij de voorgeschreven hoe-
veelheid koelvloeistof mag de weergave oplopen tot 120 †.
#
zie handleidingzie handleiding
De accu wordt niet opgeladen.
Bovendien klinkt een waarschuwingssignaal.
Mogelijke oorzaken:
Rdefecte dynamo
Rgescheurde aandrijfriem
Reen storing in de elektronica.
XRekening houdend met de verkeerssituatie zo snel mogelijk
stoppen en de motor afzetten.
!Niet verder rijden. Anders kan de motor oververhit raken.
XDe auto tegen wegrollen beveiligen (Ypagina 188).
XContact opnemen met een gekwalificeerde werkplaats.
282 Displaymeldingen
Boordcomputer en meldingen
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
#
Stoppen zie hand‐Stoppen zie hand‐
leidingleiding
De accu wordt niet meer opgeladen en heeft een te lage accu-
laadtoestand bereikt.
Bovendien klinkt een waarschuwingssignaal.
XRekening houdend met de verkeerssituatie zo snel mogelijk
stoppen en de motor afzetten.
XDe auto tegen wegrollen beveiligen (Ypagina 188).
XDe aanwijzing m.b.t. de displaymelding #zie handlei‐zie handlei‐
dingding in acht nemen.
XContact opnemen met een gekwalificeerde werkplaats.
#
Motor starten zieMotor starten zie
handleidinghandleiding
De motor is afgezet en de acculaadtoestand is te laag.
XNiet noodzakelijke verbruikers, zoals de achterruitverwarming
en de interieurverlichting, uitschakelen.
XDe motor enkele minuten laten draaien of een langere afstand
rijden.
De accu wordt opgeladen.
4
BijBij tankstoptankstop motor‐motor‐
oliepeil controle‐oliepeil controle‐
renren
Het oliepeil is tot het minimum gedaald.
Bovendien klinkt een waarschuwingssignaal.
XUiterlijk bij de volgende tankstop het oliepeil controleren
(Ypagina 346).
XIndien nodig motorolie bijvullen (Ypagina 346).
XAls vaker motorolie moet worden bijgevuld, de motor bij een
gekwalificeerde werkplaats laten controleren.
Informatie over goedgekeurde motoroliën is verkrijgbaar bij elke
gekwalificeerde werkplaats of op internet onder http://
bevo.mercedes-benz.com.
4
Bij tankstop 1 lBij tankstop 1 l
motorolie bijvul‐motorolie bijvul‐
lenlen
Auto's in AMG-uitvoering: Het oliepeil is te laag.
XUiterlijk bij de volgende tankstop het oliepeil controleren
(Ypagina 346).
XIndien nodig motorolie bijvullen (Ypagina 346).
XAls vaker motorolie moet worden bijgevuld, de motor bij een
gekwalificeerde werkplaats laten controleren.
Informatie over goedgekeurde motoroliën is verkrijgbaar bij elke
gekwalificeerde werkplaats of op internet onder http://
bevo.mercedes-benz.com.
8
BrandstofreserveBrandstofreserve
De tankinhoud heeft het reservegebied bereikt.
Het gebruik van de interieurvoorverwarming wordt in het reserve-
gebied gedeactiveerd.
XBij het eerstvolgende tankstation tanken.
Displaymeldingen 283
Boordcomputer en meldingen
Z
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
CEr bevindt nog maar zeer weinig brandstof in de tank.
Het gebruik van de interieurvoorverwarming is gedeactiveerd.
XBij het eerstvolgende tankstation beslist tanken.
¸
Luchtfilter ver‐Luchtfilter ver‐
vangenvangen
Auto's met dieselmotor: Het luchtfilter van de motor is vervuild en
moet worden vervangen.
XNaar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
!
BrandstoffilterBrandstoffilter
reinigenreinigen
Auto's met dieselmotor: Er bevindt zich water in het brandstoffil-
ter. Het water moet worden afgetapt.
XNaar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
¯
AdBlue bij werk-AdBlue bij werk-
plaats bij latenplaats bij laten
vullenvullen ziezie handlei‐handlei‐
dingding
De AdBlue®-voorraad is tot onder de reservemarkering gedaald.
Bovendien klinkt een waarschuwingssignaal.
XDe AdBlue®zo snel mogelijk bij een gekwalificeerde werkplaats
laten bijvullen.
¯
AdBlue bij werk-AdBlue bij werk-
plaats bij latenplaats bij laten
vullen Startvullen Start
n.mog. na .. kmn.mog. na .. km
De AdBlue®-voorraad is nog maar voldoende voor de weergegeven
afstand. Bovendien klinkt een waarschuwingssignaal.
XDe AdBlue®direct bij een gekwalificeerde werkplaats laten bij-
vullen.
¯
AdBlue bij werk‐AdBlue bij werk‐
plaats bij latenplaats bij laten
vullen Startenvullen Starten
niet mogelijkniet mogelijk
De AdBlue®-voorraad is opgebruikt. Bovendien klinkt een waar-
schuwingssignaal. U kunt de motor niet meer starten.
XMeteen contact opnemen met een gekwalificeerde werkplaats.
¯
AdBlueAdBlue controlerencontroleren
zie handleidingzie handleiding
Het AdBlue®-systeem vertoont een storing. Bovendien klinkt een
waarschuwingssignaal.
XNaar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
¯
Starten niet moge‐Starten niet moge‐
lijk over ..kmlijk over ..km
Het AdBlue®-systeem vertoont een storing. Bovendien klinkt een
waarschuwingssignaal.
XMeteen naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
¯
Starten niet moge‐Starten niet moge‐
lijklijk
Het AdBlue®-systeem vertoont een storing. Bovendien klinkt een
waarschuwingssignaal. U kunt de motor niet meer starten.
XMeteen contact opnemen met een gekwalificeerde werkplaats.
284 Displaymeldingen
Boordcomputer en meldingen
Rijsystemen
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
À
Attention Assist:Attention Assist:
pauze!pauze!
De ATTENTION ASSIST heeft aan de hand van bepaalde criteria
vermoeidheid of toenemende onoplettendheid bij de bestuurder
vastgesteld. Bovendien klinkt een waarschuwingssignaal.
XZo nodig pauze nemen.
Bij langere ritten tijdig en regelmatig pauze nemen, zodat u goed
uit kunt rusten.
À
Attention AssistAttention Assist
functioneert nietfunctioneert niet
De ATTENTION ASSIST is uitgevallen.
XNaar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
¨of°
Auto komt omhoogAuto komt omhoog
De auto stelt zich op de gekozen rijhoogte in.
¨of°
Auto komt omhoogAuto komt omhoog
Een ogenblikEen ogenblik
geduld a.u.b.geduld a.u.b.
Het niveau is te laag als de auto stilstaat. Bovendien klinkt een
waarschuwingssignaal.
XNiet wegrijden.
Wanneer de displaymelding verdwijnt, is het niveau ingesteld.
¨of°
STOP Auto te laagSTOP Auto te laag
U bent weggereden terwijl het niveau van de auto te laag was.
De AIRMATIC stelt het niveau na een korte tijd op het gekozen
niveau in.
XStoppen; daarbij op de verkeerssituatie letten.
XDe auto tegen wegrollen beveiligen (Ypagina 188).
XPas wegrijden wanneer de displaymelding verdwijnt.
De AIRMATIC is defect. Bovendien klinkt een waarschuwingssig-
naal.
XNiet sneller dan 80 km/h rijden.
XHet stuurwiel slechts weinig verdraaien. Anders kunnen bij gro-
tere stuuruitslagen de voorschermen of banden worden bescha-
digd.
XOp schurende geluiden letten.
XRekening houdend met het verkeer stoppen en een hoger niveau
kiezen.
Afhankelijk van het defect kan de auto omhoog worden
gebracht.
XNaar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
Displaymeldingen 285
Boordcomputer en meldingen
Z
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
¨of°
StoringStoring
De AIRMATIC werkt slechts beperkt. Het rijgedrag kan daardoor
worden beïnvloed.
XNiet sneller dan 80 km/h rijden.
XNaar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
Snelheids-limiet‐Snelheids-limiet‐
assistent nu nietassistent nu niet
beschikbaar ziebeschikbaar zie
handleidinghandleiding
De snelheidsbegrenzingassistent is uitgeschakeld en functioneert
tijdelijk niet. Mogelijke oorzaken:
RDe voorruit in het blikveld van de camera is vervuild.
RHet zicht wordt gehinderd door hevige neerslag of mist.
XDe voorruit reinigen.
Als het systeem de volledige beschikbaarheid van de camera her-
kent, verdwijnt de displaymelding.
De snelheidsbegrenzingassistent is weer volledig gereed voor
gebruik.
Snelheids-limiet‐Snelheids-limiet‐
assistent functio‐assistent functio‐
neert nietneert niet
De snelheidsbegrenzingassistent is defect.
XNaar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
ë
UitUit
De HOLD-functie is uitgeschakeld. De auto is in een slip geraakt.
Bovendien klinkt een waarschuwingssignaal.
XDe HOLD-functie later weer inschakelen (Ypagina 209).
Radarsensorsys‐Radarsensorsys‐
teemteem uitgeschakelduitgeschakeld
zie handleidingzie handleiding
De radarsensoren zijn uitgeschakeld.
XDe radarsensoren inschakelen (Ypagina 266).
286 Displaymeldingen
Boordcomputer en meldingen
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
Spoor-assistentSpoor-assistent nunu
niet beschikbaarniet beschikbaar
zie handleidingzie handleiding of
Actieve spooras‐Actieve spooras‐
sistent nu nietsistent nu niet
beschikbaar ziebeschikbaar zie
handleidinghandleiding
De spoorassistent of de actieve spoorassistent is uitgeschakeld
en tijdelijk niet beschikbaar. Mogelijke oorzaken:
RDe voorruit in het blikveld van de camera is vervuild.
RHet zicht wordt gehinderd door hevige neerslag of mist.
RGedurende lange tijd zijn geen rijstrookmarkeringen aanwezig.
RDe rijstrookmarkeringen zijn versleten, donker of bedekt, bij-
voorbeeld door vuil of sneeuw.
Als de bovenstaande oorzaken niet meer van toepassing zijn, ver-
dwijnt de displaymelding.
De spoorassistent of de actieve spoorassistent is weer gereed
voor gebruik.
Wanneer de displaymelding niet verdwijnt:
XStoppen; daarbij op de verkeerssituatie letten.
XDe auto tegen wegrollen beveiligen (Ypagina 188).
XDe voorruit reinigen.
Spoor-assistentSpoor-assistent
functioneert nietfunctioneert niet
of Actieve spooras‐Actieve spooras‐
sistent functio‐sistent functio‐
neert nietneert niet
De spoorassistent of de actieve spoorassistent is defect.
XNaar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
Displaymeldingen 287
Boordcomputer en meldingen
Z
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
DodehoekassistentDodehoekassistent
nu niet beschik‐nu niet beschik‐
baar zie handlei‐baar zie handlei‐
dingding of ActieveActieve
dode-hoekassis‐dode-hoekassis‐
tent nu niettent nu niet
beschikbaar ziebeschikbaar zie
handleidinghandleiding
De dodehoekassistent of de actieve dodehoekassistent is tijdelijk
niet beschikbaar. Mogelijke oorzaken:
RDe sensoren zijn vervuild.
RDe werking wordt gehinderd door sterke neerslag.
RDe temperatuur van de radarsensoren ligt buiten het bedrijfs-
temperatuurgebied.
RDe radarsensoren zijn tijdelijk niet beschikbaar, bijvoorbeeld
door elektromagnetische straling in de buurt van tv- en radio-
zendinstallaties of andere stralingsbronnen.
Bovendien branden de gele controlelampjes 9in de buiten-
spiegels.
Als de bovenstaande oorzaken niet meer van toepassing zijn, ver-
dwijnt de displaymelding.
De dodehoekassistent of de actieve dodehoekassistent is weer
gereed voor gebruik.
Wanneer de displaymelding niet verdwijnt:
XStoppen; daarbij op de verkeerssituatie letten.
XDe auto tegen wegrollen beveiligen (Ypagina 188).
XDe sensoren reinigen (Ypagina 354).
XDe motor opnieuw starten.
De dodehoekassistent of de actieve dodehoekassistent is bij het
rijden met een aanhangwagen uitgeschakeld.
De elektrische verbinding tussen de auto en de aanhangwagen is
aangesloten.
XDe displaymelding met ain het stuurwiel bevestigen.
DodehoekassistentDodehoekassistent
functioneert nietfunctioneert niet
of Actieve dode-Actieve dode-
hoekassistenthoekassistent
functioneert nietfunctioneert niet
De dodehoekassistent of de actieve dodehoekassistent is defect.
Bovendien branden de gele controlelampjes 9in de buiten-
spiegels.
XNaar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
ParkeerassistentParkeerassistent
onderbrokenonderbroken
De veiligheidsgordel van de bestuurder is niet omgegespt en het
bestuurdersportier is geopend.
XHet inparkeren herhalen met omgegespte veiligheidsgordel en
gesloten bestuurdersportier.
Tijdens de actieve stuuringreep heeft u onbedoeld het multifunc-
tioneel stuurwiel aangeraakt.
XTijdens de actieve stuuringreep erop letten dat het multifunc-
tioneel stuurwiel niet wordt aangeraakt.
288 Displaymeldingen
Boordcomputer en meldingen
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
De auto is in een slip geraakt, het ESP®heeft ingegrepen.
XDe actieve parkeerassistent later weer gebruiken
(Ypagina 219).
ParkeerassistentParkeerassistent
functioneert nietfunctioneert niet
U heeft zojuist zeer veel gemanoeuvreerd en geparkeerd.
Na circa 10 minuten kan de actieve parkeerassistent weer worden
gebruikt (Ypagina 219).
XStoppen; daarbij op de verkeerssituatie letten.
XDe motor afzetten en opnieuw starten.
Als de displaymelding nog steeds wordt weergegeven:
XNaar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
De PARKTRONIC is defect.
XNaar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
ParkeerassistentParkeerassistent
beëindigdbeëindigd
De auto staat op de bestemmingspositie. Bovendien klinkt een
waarschuwingssignaal.
De displaymelding verdwijnt automatisch.
DISTRONIC PLUS UitDISTRONIC PLUS Uit De DISTRONIC PLUS is uitgeschakeld (Ypagina 199).
Bij een niet door de bestuurder geïnitieerde uitschakeling klinkt
bovendien een waarschuwingssignaal.
DISTRONIC PLUSDISTRONIC PLUS
weer beschikbaarweer beschikbaar
De DISTRONIC PLUS is na tijdelijke niet-beschikbaarheid weer
gereed voor gebruik. De DISTRONIC PLUS kan nu weer worden
ingeschakeld (Ypagina 199).
Displaymeldingen 289
Boordcomputer en meldingen
Z
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
DISTRONIC PLUS nuDISTRONIC PLUS nu
niet beschikbaarniet beschikbaar
zie handleidingzie handleiding
De DISTRONIC PLUS is tijdelijk niet beschikbaar.
Mogelijke oorzaken:
RDe werking wordt gehinderd door sterke neerslag.
RDe sensoren in de radiateurgrille en in de bumpers zijn vervuild.
RDe radarsensoren zijn tijdelijk niet beschikbaar, bijvoorbeeld
door elektromagnetische straling in de buurt van tv- en radio-
zendinstallaties of andere stralingsbronnen.
RDe temperatuur van het systeem bevindt zich buiten het
bedrijfstemperatuurgebied.
RDe boordnetspanning is te laag.
Bovendien klinkt een waarschuwingssignaal.
Als de bovenstaande oorzaken niet meer van toepassing zijn, ver-
dwijnt de displaymelding.
De DISTRONIC PLUS is weer gereed voor gebruik.
Wanneer de displaymelding niet verdwijnt:
XStoppen; daarbij op de verkeerssituatie letten.
XDe auto tegen wegrollen beveiligen (Ypagina 188).
XDe sensoren in de radiateurgrille en in de bumpers zijn reinigen
(Ypagina 354).
XDe motor opnieuw starten.
DISTRONIC PLUSDISTRONIC PLUS
functioneert nietfunctioneert niet
De DISTRONIC PLUS is defect.
Bovendien kunnen uitgevallen zijn:
Rde BAS PLUS
Rde PRE-SAFE®-rem
Bovendien klinkt een waarschuwingssignaal.
XNaar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
DISTRONICDISTRONIC PLUSPLUS pas‐pas‐
siefsief
U heeft gas gegeven. De DISTRONIC PLUS regelt niet meer.
XDe voet van het gaspedaal nemen.
DISTRONIC PLUSDISTRONIC PLUS
- - - km/h- - - km/h
Aan één inschakelvoorwaarde voor de DISTRONIC PLUS is niet
voldaan.
XDe inschakelvoorwaarden van de DISTRONIC PLUS controleren
(Ypagina 199).
DISTRONIC PLUS enDISTRONIC PLUS en
SPEEDTRONIC func‐SPEEDTRONIC func‐
tioneren niettioneren niet
De DISTRONIC PLUS en de SPEEDTRONIC zijn defect.
Bovendien klinkt een waarschuwingssignaal.
XNaar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
290 Displaymeldingen
Boordcomputer en meldingen
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
TEMPOMAT en SPEED‐TEMPOMAT en SPEED‐
TRONIC functione‐TRONIC functione‐
ren nietren niet
De TEMPOMAAT en de SPEEDTRONIC zijn defect.
Bovendien klinkt een waarschuwingssignaal.
XNaar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
BegrenzingBegrenzing
--- km/h--- km/h
Terwijl het gaspedaal tot voorbij het drukpunt wordt ingedrukt
(kickdown), is activering van de SPEEDTRONIC niet mogelijk.
XAls de situatie het toestaat, sneller dan 30 km/h rijden en de
snelheid opslaan.
TEMPOMAATTEMPOMAAT
- - - km/h- - - km/h
Aan één inschakelvoorwaarde voor de TEMPOMAAT is niet vol-
daan.
Er is geprobeerd om een snelheid onder bijvoorbeeld 30 km/h op
te slaan.
XAls de situatie het toestaat, sneller dan 30 km/h rijden en de
snelheid opslaan.
XDe inschakelvoorwaarden van de TEMPOMAAT controleren
(Ypagina 194).
120 km/h120 km/h
Maximum snelheidMaximum snelheid
overschredenoverschreden
Alleen voor bepaalde landen: De maximum toegestane snelheid is
overschreden.
Bovendien verschijnt op het multifunctioneel display de display
120 km/h!120 km/h!.
XLangzamer rijden.
Displaymeldingen 291
Boordcomputer en meldingen
Z
Banden
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
BandenspanningBandenspanning
Banden controlerenBanden controleren
De bandenspanningswaarschuwing heeft een aanzienlijk span-
ningsverlies herkend.
Bovendien klinkt een waarschuwingssignaal.
Mogelijke oorzaak:
RU heeft de banden en velgen gewisseld of nieuwe banden en
velgen gemonteerd.
RDe bandenspanning van één of meerdere banden is niet correct.
GWAARSCHUWING
Banden met een te lage bandenspanning leveren de volgende
gevaren op:
RZe kunnen klappen, in het bijzonder bij toenemende belading
en snelheid.
RZe kunnen overmatig en/of ongelijkmatig slijten, hetgeen de
grip sterk nadelig beïnvloedt.
RDe rij-eigenschappen en het stuur- en remgedrag kunnen sterk
nadelig beïnvloed worden.
Er bestaat gevaar voor ongevallen!
XZonder heftige stuur- en remmanoeuvres stoppen. Daarbij op
de verkeerssituatie letten.
XDe auto tegen wegrollen beveiligen (Ypagina 188).
XDe banden controleren en, indien noodzakelijk, de instructies
bij bandenpech opvolgen (Ypagina 363).
XDe bandenspanning controleren en, indien noodzakelijk, de
bandenspanning corrigeren.
XDaarna bij correct ingestelde bandenspanning de bandenspan-
ningswaarschuwing opnieuw activeren (Ypagina 388).
Bandenspannings-Bandenspannings-
bewakingbewaking
na band.sp.con‐na band.sp.con‐
troletrole opnieuwopnieuw star‐star‐
tenten
Er is een displaymelding voor de bandenspanningswaarschuwing
weergegeven en het systeem is sindsdien niet opnieuw gestart.
XDe correcte bandenspanning van alle banden instellen.
XDe bandenspanningswaarschuwing opnieuw activeren
(Ypagina 388).
Bandenspannings-Bandenspannings-
bewakingbewaking
functioneert nietfunctioneert niet
De bandenspanningswaarschuwing is defect.
XNaar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
292 Displaymeldingen
Boordcomputer en meldingen
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
Banden-spanningBanden-spanning
corrig.corrig.
Ten minste één band heeft een te lage bandenspanning, of de
bandenspanningen van de afzonderlijke banden wijken te sterk
van elkaar af.
XBij de volgende gelegenheid de bandenspanning controleren
(Ypagina 388).
XIndien nodig de bandenspanning corrigeren.
XDe bandenspanningscontrole opnieuw activeren
(Ypagina 390).
BandenBanden
controlerencontroleren
Van één of meerdere banden is de bandenspanning sterk gedaald.
Op het multifunctioneel display wordt de wielpositie weergegeven.
Bovendien klinkt een waarschuwingssignaal.
GWAARSCHUWING
Banden met een te lage bandenspanning leveren de volgende
gevaren op:
RZe kunnen klappen, in het bijzonder bij toenemende belading
en snelheid.
RZe kunnen overmatig en/of ongelijkmatig slijten, hetgeen de
grip sterk nadelig beïnvloedt.
RDe rij-eigenschappen en het stuur- en remgedrag kunnen sterk
nadelig beïnvloed worden.
Er bestaat gevaar voor ongevallen!
XZonder heftige stuur- en remmanoeuvres stoppen. Daarbij op
de verkeerssituatie letten.
XDe auto tegen wegrollen beveiligen (Ypagina 188).
XDe banden controleren en, indien noodzakelijk, de instructies
bij bandenpech opvolgen (Ypagina 363).
XDe bandenspanning controleren (Ypagina 388).
XIndien nodig de bandenspanning corrigeren.
Displaymeldingen 293
Boordcomputer en meldingen
Z
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
Let op:Let op:
band defectband defect
Van één of meerdere banden daalt de bandenspanning plotseling.
Op het multifunctioneel display wordt de wielpositie weergegeven.
GWAARSCHUWING
Rijden met een drukloze band levert de volgende gevaren op:
REen drukloze band beïnvloedt het stuur- en het remvermogen
van de auto nadelig.
RU kunt de controle over de auto verliezen.
RVerder rijden met een drukloze band leidt tot het overmatig
opwarmen van de band en mogelijk tot brand.
Er bestaat gevaar voor ongevallen!
XZonder heftige stuur- en remmanoeuvres stoppen. Daarbij op
de verkeerssituatie letten.
XDe auto tegen wegrollen beveiligen (Ypagina 188).
XDe banden controleren en, indien noodzakelijk, de instructies
bij bandenpech opvolgen (Ypagina 363).
Bandenspannings-Bandenspannings-
controlecontrole
nunu nietniet beschikbaarbeschikbaar
Vanwege een radiografische storingsbron worden geen signalen
van de bandenspanningsensoren ontvangen. De bandenspan-
ningscontrole vertoont tijdelijk een storing.
XVerder rijden.
Zodra de oorzaak is verholpen, start de bandenspanningscon-
trole vanzelf weer.
Wielsens. nietWielsens. niet
beschikb.beschikb.
Van een of meerdere wielen ontbreekt het signaal van de ban-
denspanningsensor. Op het multifunctioneel display wordt bij de
betreffende banden geen bandenspanningswaarde weergegeven.
XDe defecte bandenspanningsensor laten vervangen bij een
gekwalificeerde werkplaats.
Bandensp.contr.Bandensp.contr.
functioneert nietfunctioneert niet
Geen wielsensorenGeen wielsensoren
De gemonteerde wielen hebben geen geschikte wielsensoren. De
bandenspanningscontrole is uitgeschakeld.
XWielen met geschikte bandenspanningsensoren monteren.
De bandenspanningscontrole wordt na enkele minuten rijden
ingeschakeld.
Bandenspannings‐Bandenspannings‐
controlecontrole
functioneert nietfunctioneert niet
De bandenspanningscontrole is defect.
XNaar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
294 Displaymeldingen
Boordcomputer en meldingen
Auto
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
Voor verlaten vanVoor verlaten van
schakelstand Pschakelstand P
rem bedienenrem bedienen
U hebt geprobeerd de transmissie in stand D,Rof Nte zetten,
zonder het rempedaal in te drukken.
XHet rempedaal indrukken.
WegrolgevaarWegrolgevaar
Transmissie nietTransmissie niet
in Pin P
Het bestuurdersportier is geopend en de transmissie staat in
stand R,Nof D.
Bovendien klinkt een waarschuwingssignaal.
XDe transmissie in stand Pzetten.
XDe auto tegen wegrollen beveiligen (Ypagina 188).
Zonder schakelenZonder schakelen
Werkplaats opzoe‐Werkplaats opzoe‐
kenken
De stand van de transmissie kan vanwege een storing niet meer
worden gewijzigd.
Bovendien klinkt een waarschuwingssignaal.
Als transmissiestand Dis geselecteerd:
XZonder de transmissiestand Dte wijzigen naar een gekwalifi-
ceerde werkplaats gaan.
Wanneer de transmissiestand R,Nof Pis geselecteerd:
XContact opnemen met een gekwalificeerde werkplaats.
Schakelstand PSchakelstand P
alleen bij stil‐alleen bij stil‐
staande autostaande auto
De auto is nog in beweging.
XStoppen; daarbij op de verkeerssituatie letten.
XDe transmissie in stand Pzetten.
NCLS Coupé: De achterklep is geopend.
XDe achterklep sluiten.
ACLS Shooting Brake: De achterklep is geopend.
GWAARSCHUWING
Als de achterklep geopend is en de motor draait kunnen uitlaat-
gassen in het interieur binnendringen.
Er bestaat vergiftigingsgevaar!
XDe achterklep sluiten.
Displaymeldingen 295
Boordcomputer en meldingen
Z
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
Mof ?De motorkap is geopend. Bovendien klinkt een waarschuwings-
signaal.
GWAARSCHUWING
De geopende motorkap kan tijdens het rijden het zicht belemme-
ren.
Er bestaat gevaar voor ongevallen!
XDirect op een veilige plaats stoppen.
XDe auto tegen wegrollen beveiligen (Ypagina 188).
XDe motorkap sluiten.
CTen minste een portier is geopend. Bovendien klinkt een waar-
schuwingssignaal.
XAlle portieren sluiten.
_
Rugleuning achter‐Rugleuning achter‐
bank links nietbank links niet
vergrendeldvergrendeld of Rug‐Rug‐
leuningleuning achterbankachterbank
rechts niet ver‐rechts niet ver‐
grendeldgrendeld
De linker of rechter leuning van de achterzitplaatsen is niet ver-
grendeld. Bovendien klinkt een waarschuwingssignaal.
XDe leuning terugklappen tot deze vergrendelt.
_
Rugleuning links‐Rugleuning links‐
voor niet vergren‐voor niet vergren‐
delddeld of RugleuningRugleuning
rechtsvoor nietrechtsvoor niet
vergrendeldvergrendeld
De rugleuning van de bestuurders- of de passagiersstoel is niet
vergrendeld. Bovendien klinkt een waarschuwingssignaal.
XDe leuning terugklappen tot deze vergrendelt.
j
Trekhaak vergren‐Trekhaak vergren‐
deling controler.deling controler.
De trekhaak is niet goed vergrendeld.
Bovendien klinkt een waarschuwingssignaal.
XRekening houdend met de verkeerssituatie zo snel mogelijk
stoppen en de motor afzetten.
XDe parkeerrem bedienen.
XDe kogelkop van de trekhaak in de eindstand laten vergrendelen
(Ypagina 243).
296 Displaymeldingen
Boordcomputer en meldingen
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
&
functioneert nietfunctioneert niet
accu zwakaccu zwak
De boordnetspanning is te laag. De interieurvoorverwarming is
uitgeschakeld resp. kan niet worden ingeschakeld
(Ypagina 158).
XEen lange afstand rijden.
De accu wordt opgeladen. Zodra de boordnetspanning volstaat,
kan de interieurvoorverwarming weer worden ingeschakeld.
&
functioneert nietfunctioneert niet
brandstof tankenbrandstof tanken
Er bevindt zich te weinig brandstof in de tank. De interieurvoor-
verwarming kan niet worden ingeschakeld (Ypagina 158).
XBij het eerstvolgende tankstation tanken.
&
functioneert nietfunctioneert niet
zie handleidingzie handleiding
De interieurvoorverwarming vertoont tijdelijk een storing of is
defect.
XAls de auto horizontaal staat en de motor is afgekoeld: Viermaal
gedurende meerdere minuten proberen de interieurvoorverwar-
ming in te schakelen (Ypagina 158).
XAls de interieurvoorverwarming niet inschakelt: Naar een
gekwalificeerde werkplaats gaan.
Ð
Stuurbekrachti‐Stuurbekrachti‐
ging Storing zieging Storing zie
handleidinghandleiding
De stuurbekrachtiging vertoont een storing.
Bovendien klinkt een waarschuwingssignaal.
GWAARSCHUWING
Er is meer kracht vereist voor het sturen.
Er bestaat gevaar voor ongevallen!
XUitproberen of u de benodigde hogere stuurkracht kunt uitoe-
fenen.
XAls u veilig kunt sturen: Voorzichtig naar een gekwalificeerde
werkplaats verder rijden.
XAls u niet veilig kunt sturen: Niet verder rijden, contact opne-
men met de dichtstbijzijnde gekwalificeerde werkplaats.
TelefoonTelefoon NoNo ServiceService De auto bevindt zich buiten het zend- en ontvangstgebied van het
mobiel netwerk van de provider.
XWachten, tot de gereedheidsaanduiding voor de mobiele tele-
foon wordt weergegeven op het multifunctioneel display.
¥
Ruitensproeier‐Ruitensproeier‐
vloeistof bijvul‐vloeistof bijvul‐
lenlen
Het peil in het ruitensproeiervloeistofreservoir is tot onder het
minimum gedaald.
XRuitensproeiervloeistof bijvullen (Ypagina 348).
Displaymeldingen 297
Boordcomputer en meldingen
Z
Sleutel
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
Â
SleutelSleutel hoorthoort nietniet
bij het voertuigbij het voertuig
De verkeerde sleutel is in het contactslot gestoken.
XDe juiste sleutel gebruiken.
Â
Sleutel vervangenSleutel vervangen
De sleutel moet worden vervangen.
XNaar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
Â
Batterij sleutelBatterij sleutel
vervangenvervangen
De batterijen van de KEYLESS GO-sleutel zijn leeg.
XDe batterijen vervangen (Ypagina 88).
Â
Sleutel niet her‐Sleutel niet her‐
kendkend (rode display-
melding)
De KEYLESS GO-sleutel is niet in de auto aanwezig.
Bovendien klinkt een waarschuwingssignaal.
Als de motor is afgezet, kan de auto anders niet meer centraal
vergrendeld en de motor niet meer gestart worden.
XDirect op een veilige plaats stoppen.
XDe auto tegen wegrollen beveiligen (Ypagina 188).
XDe KEYLESS GO-sleutel zoeken.
De KEYLESS GO-sleutel wordt bij draaiende motor niet herkend,
omdat een sterke radiobron stoort.
Bovendien klinkt een waarschuwingssignaal.
XDirect op een veilige plaats stoppen.
XDe auto tegen wegrollen beveiligen (Ypagina 188).
XDe auto met de sleutel in het contactslot bedienen.
Â
Sleutel niet her‐Sleutel niet her‐
kendkend (witte display-
melding)
De KEYLESS GO-sleutel wordt momenteel niet herkend.
XDe positie van de KEYLESS GO-sleutel in de auto veranderen.
Als de KEYLESS GO-sleutel nog steeds niet wordt herkend:
XDe auto met de sleutel in het contactslot bedienen.
Â
SleutelSleutel inin dede autoauto
herkendherkend
De KEYLESS GO-sleutel is bij het vergrendelen in de auto herkend.
XDe KEYLESS GO-sleutel uit de auto verwijderen.
XDe auto opnieuw vergrendelen.
298 Displaymeldingen
Boordcomputer en meldingen
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
Â
Startknop uitne‐Startknop uitne‐
men, sleutel inmen, sleutel in
contact stekencontact steken
De KEYLESS GO-sleutel wordt permanent niet herkend.
De KEYLESS GO vertoont tijdelijk een storing of is defect. Boven-
dien klinkt een waarschuwingssignaal.
XDe sleutel in het contactslot steken en in de gewenste stand
draaien.
XNaar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
Â
OmOm tete vergrendelenvergrendelen
portieren sluitenportieren sluiten
Ten minste een portier is geopend. Bovendien klinkt een waar-
schuwingssignaal.
XAlle portieren sluiten en de auto opnieuw vergrendelen.
Waarschuwings- en controlelampjes in het instrumentenpaneel
Veiligheid
Veiligheidsgordel
Probleem Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
ü
Alleen voor bepaalde
landen: Het rode waar-
schuwingslampje vei-
ligheidsgordel brandt
na het starten van de
motor gedurende
6 seconden.
Het waarschuwingslampje veiligheidsgordels herinnert bestuur-
der en passagier eraan de gordel om te gespen.
XDe veiligheidsgordel omgespen (Ypagina 46).
ü
Alleen voor bepaalde
landen: Het rode waar-
schuwingslampje vei-
ligheidsgordel brandt
na het starten van de
motor. Bovendien
klinkt gedurende maxi-
maal 6 seconden een
waarschuwingssignaal.
De bestuurder heeft de gordel niet omgegespt.
XDe veiligheidsgordel omgespen (Ypagina 46).
Het waarschuwingssignaal stopt.
ü
Nadat de motor is
gestart gaat het rode
waarschuwingslampje
voor de veiligheidsgor-
del branden, zodra het
De bestuurder of de passagier hebben hun gordel niet omgegespt.
XDe veiligheidsgordel omgespen (Ypagina 46).
Het waarschuwingslampje dooft.
Waarschuwings- en controlelampjes in het instrumentenpaneel 299
Boordcomputer en meldingen
Z
Probleem Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
bestuurdersportier of
het passagiersportier
gesloten is.
Er liggen voorwerpen op de passagiersstoel.
XDe voorwerpen van de passagiersstoel verwijderen en op een
veilige plaats opbergen.
Het waarschuwingslampje dooft.
ü
Het rode waarschu-
wingslampje veilig-
heidsgordels knippert
en er klinkt een onder-
broken waarschu-
wingssignaal.
De bestuurder of de passagier hebben hun gordel niet omgegespt.
Daarbij wordt sneller dan 25 km/h gereden of er is kortstondig
sneller dan 25 km/h gereden.
XDe veiligheidsgordel omgespen (Ypagina 46).
Het waarschuwingslampje dooft en het waarschuwingssignaal
stopt.
Er liggen voorwerpen op de passagiersstoel. Daarbij wordt sneller
dan 25 km/h gereden of er is kortstondig sneller dan 25 km/h
gereden.
XDe voorwerpen van de passagiersstoel verwijderen en op een
veilige plaats opbergen.
Het waarschuwingslampje dooft en het waarschuwingssignaal
stopt.
Veiligheidssystemen
Probleem Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
J
Het gele waarschu-
wingslampje brandstof-
reserve brandt als de
motor draait.
GWAARSCHUWING
Het remsysteem vertoont een storing en het remgedrag kan ver-
anderen.
Er bestaat gevaar voor ongevallen!
XWanneer het multifunctioneel display een displaymelding weer-
geeft, deze in acht nemen.
XVoorzichtig verder rijden.
XNaar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
J
Het rode remwaarschu-
wingslampje brandt tij-
dens het rijden. Boven-
dien klinkt een waar-
schuwingssignaal.
U rijdt met bediende parkeerrem.
XDe parkeerrem vrijzetten.
Het waarschuwingslampje dooft en het waarschuwingssignaal
stopt.
300 Waarschuwings- en controlelampjes in het instrumentenpaneel
Boordcomputer en meldingen
Probleem Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
J
Het rode remwaarschu-
wingslampje brandt als
de motor draait. Boven-
dien klinkt een waar-
schuwingssignaal.
GWAARSCHUWING
De rembekrachtiging vertoont een storing en het remgedrag kan
veranderen.
Er bestaat gevaar voor ongevallen!
XDirect op een veilige plaats stoppen. Niet verder rijden!
XDe auto tegen wegrollen beveiligen (Ypagina 188).
XContact opnemen met een gekwalificeerde werkplaats.
XDe extra meldingen op het multifunctioneel display in acht
nemen.
J
Het rode remwaarschu-
wingslampje brandt als
de motor draait. Boven-
dien klinkt een waar-
schuwingssignaal.
Er bevindt zich te weinig remvloeistof in het remvloeistofreservoir.
GWAARSCHUWING
De remwerking kan nadelig beïnvloed zijn.
Er bestaat gevaar voor ongevallen!
XDirect op een veilige plaats stoppen. Niet verder rijden!
XDe auto tegen wegrollen beveiligen (Ypagina 188).
XGeen remvloeistof bijvullen. Door het bijvullen wordt de storing
niet verholpen.
XContact opnemen met een gekwalificeerde werkplaats.
XDe extra meldingen op het multifunctioneel display in acht
nemen.
Waarschuwings- en controlelampjes in het instrumentenpaneel 301
Boordcomputer en meldingen
Z
Probleem Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
!
Het gele ABS-waar-
schuwingslampje
brandt als de motor
draait.
Het ABS (antiblokkeersysteem) is vanwege een storing uitgescha-
keld. Daarmee zijn bijvoorbeeld ook de BAS (remassistentsys-
teem), de BAS PLUS, het ESP®(elektronisch stabiliteitspro-
gramma), de PRE-SAFE®, de PRE-SAFE®-rem, de HOLD-functie, de
hellingassistent, de ESP®-aanhangwagenstabilisatie en het adap-
tieve remlicht uitgeschakeld.
De ATTENTION ASSIST is gedeactiveerd.
GWAARSCHUWING
Het remsysteem blijft normaal functioneren, echter zonder de
bovengenoemde functies. De wielen kunnen daardoor bijvoor-
beeld bij een noodstop blokkeren.
Daardoor zijn de bestuurbaarheid en het remgedrag sterk nadelig
beïnvloed. De remweg kan bij een noodstop langer worden.
Als het ESP®niet ingeschakeld is, wordt de auto niet door het
ESP®gestabiliseerd.
Er bestaat verhoogd slipgevaar en gevaar voor ongevallen!
XDe extra meldingen op het multifunctioneel display in acht
nemen.
XVoorzichtig verder rijden.
XNaar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
Als de ABS-regeleenheid defect is, kunnen ook andere systemen
niet beschikbaar zijn, zoals het navigatiesysteem of de automati-
sche transmissie.
302 Waarschuwings- en controlelampjes in het instrumentenpaneel
Boordcomputer en meldingen
Probleem Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
!
Het gele ABS-waar-
schuwingslampje
brandt als de motor
draait.
Het ABS is tijdelijk niet beschikbaar. Daarmee zijn bijvoorbeeld
ook de BAS, de BAS PLUS, het ESP®, de EBD (Electronic Brake-
force Distribution), de PRE-SAFE®, de PRE-SAFE®-rem, de HOLD-
functie, de hellingassistent, de ESP®-aanhangwagenstabilisatie en
het adaptieve remlicht uitgeschakeld.
Mogelijke oorzaken:
RDe zelfdiagnose is nog niet afgesloten.
RDe boordnetspanning kan te laag zijn.
De ATTENTION ASSIST is gedeactiveerd.
GWAARSCHUWING
Het remsysteem blijft normaal functioneren, echter zonder de
bovengenoemde functies. De voor- en achterwielen kunnen daar-
door bijvoorbeeld bij een noodstop blokkeren.
Daardoor zijn de bestuurbaarheid en het remgedrag sterk nadelig
beïnvloed. De remweg kan bij een noodstop langer worden.
Als het ESP®niet ingeschakeld is, wordt de auto niet door het
ESP®gestabiliseerd.
Er bestaat gevaar voor ongevallen!
XVoorzichtig een geschikte route met wat flauwe bochten rijden
met een snelheid boven 20 km/h.
Als het waarschuwingslampje dooft, zijn bovengenoemde func-
ties weer beschikbaar.
Als het waarschuwingslampje blijft branden:
XDe extra meldingen op het multifunctioneel display in acht
nemen.
XVoorzichtig verder rijden.
XNaar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
Waarschuwings- en controlelampjes in het instrumentenpaneel 303
Boordcomputer en meldingen
Z
Probleem Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
!
Het gele ABS-waar-
schuwingslampje
brandt als de motor
draait. Bovendien klinkt
een waarschuwingssig-
naal.
De EBD is vanwege een storing niet beschikbaar. Daarmee zijn
bijvoorbeeld ook het ABS, de BAS, de BAS PLUS, het ESP®, de
PRE-SAFE®, de PRE-SAFE®-rem, de HOLD-functie, de hellingas-
sistent, de ESP®-aanhangwagenstabilisatie en het adaptieve rem-
licht niet beschikbaar.
De ATTENTION ASSIST is gedeactiveerd.
GWAARSCHUWING
Het remsysteem blijft normaal functioneren, echter zonder de
bovengenoemde functies. De voor- en achterwielen kunnen daar-
door bijvoorbeeld bij een noodstop blokkeren.
Daardoor zijn de bestuurbaarheid en het remgedrag sterk nadelig
beïnvloed. De remweg kan bij een noodstop langer worden.
Als het ESP®niet ingeschakeld is, wordt de auto niet door het
ESP®gestabiliseerd.
Er bestaat verhoogd slipgevaar en gevaar voor ongevallen!
XDe extra meldingen op het multifunctioneel display in acht
nemen.
XVoorzichtig verder rijden.
XNaar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
J֌!
Het rode controle-
lampje remmen, de
gele waarschuwings-
lampjes ESP®en ESP®
OFF en het gele waar-
schuwingslampje ABS
branden terwijl de
motor draait.
Het ABS en het ESP®zijn vanwege een storing niet beschikbaar.
Daarmee zijn bijvoorbeeld ook de BAS, de BAS PLUS, de EBD, de
PRE-SAFE®, de PRE-SAFE®-rem, de HOLD-functie, de hellingas-
sistent, de ESP®-aanhangwagenstabilisatie en het adaptieve rem-
licht niet beschikbaar.
De ATTENTION ASSIST is gedeactiveerd.
GWAARSCHUWING
Het remsysteem blijft normaal functioneren, echter zonder de
bovengenoemde functies. De voor- en achterwielen kunnen daar-
door bijvoorbeeld bij een noodstop blokkeren.
Daardoor zijn de bestuurbaarheid en het remgedrag sterk nadelig
beïnvloed. De remweg kan bij een noodstop langer worden.
Als het ESP®niet ingeschakeld is, wordt de auto niet door het
ESP®gestabiliseerd.
Er bestaat verhoogd slipgevaar en gevaar voor ongevallen!
XDe extra meldingen op het multifunctioneel display in acht
nemen.
XVoorzichtig verder rijden.
XNaar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
304 Waarschuwings- en controlelampjes in het instrumentenpaneel
Boordcomputer en meldingen
Probleem Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
÷
Het gele ESP®-waar-
schuwingslampje knip-
pert tijdens het rijden.
Het ESP®of de tractieregeling regelt, omdat er slipgevaar is of ten
minste één wiel doordraait.
De TEMPOMAAT of de DISTRONIC PLUS is uitgeschakeld.
XBij het wegrijden het gaspedaal slechts zo ver als nodig indruk-
ken.
XTijdens het rijden minder gas geven.
XDe rijstijl aan de weersomstandigheden en de toestand van het
wegdek aanpassen.
XHet ESP®niet uitschakelen.
Uitzonderingen: (Ypagina 74).
å
Het gele ESP®-OFF-
waarschuwingslampje
brandt terwijl de motor
draait.
Het ESP®is uitgeschakeld.
GWAARSCHUWING
Als het ESP®is uitgeschakeld, wordt de auto niet door het ESP®
gestabiliseerd.
Er bestaat verhoogd slipgevaar en gevaar voor ongevallen!
XHet ESP®weer inschakelen.
Uitzonderingen: (Ypagina 74).
XDe rijstijl aan de weersomstandigheden en de toestand van het
wegdek aanpassen.
Als het ESP®niet kan worden ingeschakeld:
XVoorzichtig verder rijden.
XHet ESP®bij een gekwalificeerde werkplaats laten controleren.
M
Alleen auto's in AMG-
uitvoering:
Het gele waarschu-
wingslampje SPORT
handling mode brandt
terwijl de motor draait.
De SPORT handling mode is ingeschakeld.
GWAARSCHUWING
Als de SPORT handling mode ingeschakeld is, wordt de auto niet
door het ESP®gestabiliseerd.
Er bestaat verhoogd slipgevaar en gevaar voor ongevallen!
XDe SPORT handling mode alleen inschakelen onder de in het
hoofdstuk "SPORT handling mode in- of uitschakelen" beschre-
ven omstandigheden (Ypagina 75).
Waarschuwings- en controlelampjes in het instrumentenpaneel 305
Boordcomputer en meldingen
Z
Probleem Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
֌
De gele ESP®- en
ESP®-OFF-waarschu-
wingslampjes branden
als de motor draait.
Het ESP®, de BAS, de BAS PLUS, de PRE-SAFE®, de PRE-SAFE®-
rem, de HOLD-functie, de hellingassistent, de ESP®-aanhangwa-
genstabilisatie en het adaptieve remlicht zijn vanwege een storing
niet beschikbaar.
De ATTENTION ASSIST is gedeactiveerd.
GWAARSCHUWING
Het remsysteem blijft normaal functioneren, echter zonder de
bovengenoemde functies.
Daardoor kan de remweg bij een noodstop langer worden.
Als het ESP®niet ingeschakeld is, wordt de auto niet door het
ESP®gestabiliseerd.
Er bestaat verhoogd slipgevaar en gevaar voor ongevallen!
XDe extra meldingen op het multifunctioneel display in acht
nemen.
XVoorzichtig verder rijden.
XNaar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
306 Waarschuwings- en controlelampjes in het instrumentenpaneel
Boordcomputer en meldingen
Probleem Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
֌
De gele ESP®- en
ESP®-OFF-waarschu-
wingslampjes branden
als de motor draait.
Het ESP®, de BAS, de PRE-SAFE®, de HOLD-functie, de hellingas-
sistent en de ESP®-aanhangwagenstabilisatie zijn tijdelijk niet
beschikbaar.
Ook het adaptieve remlicht, de BAS PLUS en de PRE-SAFE®-rem
kunnen uitgevallen zijn.
De ATTENTION ASSIST is gedeactiveerd.
De zelfdiagnose is nog niet afgesloten.
GWAARSCHUWING
Het remsysteem blijft normaal functioneren, echter zonder de
bovengenoemde functies.
Daardoor kan de remweg bij een noodstop langer worden.
Als het ESP®niet ingeschakeld is, wordt de auto niet door het
ESP®gestabiliseerd.
Er bestaat verhoogd slipgevaar en gevaar voor ongevallen!
XVoorzichtig een geschikte route met wat flauwe bochten rijden
met een snelheid boven 20 km/h.
Als het waarschuwingslampje dooft, zijn bovengenoemde func-
ties weer beschikbaar.
Als het waarschuwingslampje blijft branden:
XDe extra meldingen op het multifunctioneel display in acht
nemen.
XVoorzichtig verder rijden.
XNaar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
6
Het rode waarschu-
wingslampje veilig-
heidssysteem brandt
als de motor draait.
Het veiligheidssysteem vertoont een storing.
GWAARSCHUWING
De airbags of gordelspanners kunnen onbedoeld worden geacti-
veerd of bij een ongeval niet worden geactiveerd.
Er bestaat verhoogd gevaar voor letsel!
XDe extra meldingen op het multifunctioneel display in acht
nemen.
XVoorzichtig verder rijden.
XHet veiligheidssysteem direct door een gekwalificeerde werk-
plaats laten controleren.
Meer informatie over het veiligheidssysteem (Ypagina 42).
Waarschuwings- en controlelampjes in het instrumentenpaneel 307
Boordcomputer en meldingen
Z
Motor
Probleem Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
;
Het gele waarschu-
wingslampje motordia-
gnose brandt als de
motor draait.
Er kan een storing aanwezig zijn, bijvoorbeeld:
Rin het motormanagementsysteem
Rin de inspuiting
Rin het uitlaatsysteem
Rin het ontstekingssysteem (bij auto's met benzinemotor)
Rin het brandstofsysteem.
De emissiewaarden kunnen daardoor worden overschreden en de
motor draait zo nodig in het noodprogramma.
XDe auto zo snel mogelijk laten controleren bij een gekwalifi-
ceerde werkplaats.
Auto's met dieselmotor: De tank is leeggereden (Ypagina 188).
XDe motor na het tanken drie- tot viermaal achter elkaar starten.
Wanneer het gele waarschuwingslampje motordiagnose dooft,
wordt het noodprogramma opgeheven. De auto hoeft niet te
worden gecontroleerd.
8
Het gele waarschu-
wingslampje brandstof-
reserve brandt als de
motor draait.
De tankinhoud heeft het reservegebied bereikt.
Het gebruik van de interieurvoorverwarming wordt in het reserve-
gebied gedeactiveerd.
XBij het eerstvolgende tankstation tanken.
?
Het rode waarschu-
wingslampje koelvloei-
stof brandt terwijl de
motor draait en de koel-
vloeistoftemperatuur-
meter staat aan het
begin van de schaalver-
deling.
De temperatuursensor voor de koelvloeistoftemperatuurmeter is
defect.
De koelvloeistoftemperatuur wordt niet meer gecontroleerd. Wan-
neer de koelvloeistof te heet is kan de motor worden beschadigd.
XRekening houdend met de verkeerssituatie zo snel mogelijk
stoppen en de motor afzetten. Niet verder rijden!
XDe auto tegen wegrollen beveiligen (Ypagina 188).
XContact opnemen met een gekwalificeerde werkplaats.
308 Waarschuwings- en controlelampjes in het instrumentenpaneel
Boordcomputer en meldingen
Probleem Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
?
Het rode waarschu-
wingslampje koelvloei-
stof brandt als de
motor draait.
Het koelvloeistofpeil is te laag.
Als het koelvloeistofpeil in orde is, kan de luchttoevoer naar de
radiateur belemmerd zijn of kan de elektrische ventilator van het
koelsysteem uitgevallen zijn.
De koelvloeistof is te warm, de motor wordt niet voldoende
gekoeld.
XDe extra meldingen op het multifunctioneel display in acht
nemen.
XRekening houdend met de verkeerssituatie zo snel mogelijk
stoppen en de motor afzetten.
XDe auto tegen wegrollen beveiligen (Ypagina 188).
XDe auto verlaten en uit in de omgeving van de auto blijven, tot
de motor is afgekoeld.
XHet koelvloeistofpeil controleren en koelvloeistof bijvullen,
daarbij de waarschuwingsaanwijzingen in acht nemen
(Ypagina 347).
XAls vaker koelvloeistof moet worden bijgevuld, het koelsysteem
laten controleren.
XDe luchttoevoer naar de radiateur mag niet worden beïnvloed
door bijvoorbeeld bevroren natte sneeuw; dit controleren.
XPas als de koelvloeistoftemperatuur onder 120 is, de motor
weer starten. Anders kan de motor worden beschadigd.
XTot de volgende gekwalificeerde werkplaats verder rijden.
XDaarbij hoge motorbelasting (bijvoorbeeld het rijden in de ber-
gen) en stop-and-go-verkeer vermijden.
?
Het rode waarschu-
wingslampje koelvloei-
stof brandt als de
motor draait. Boven-
dien klinkt een waar-
schuwingssignaal.
De koelvloeistof heeft een temperatuur van 120 †overschreden.
De luchttoevoer naar de radiateur kan geblokkeerd zijn of het
koelvloeistofpeil kan te laag zijn.
GWAARSCHUWING
De motor wordt niet voldoende gekoeld en kan schade oplopen.
Niet met een oververhitte motor rijden. Dit kan ertoe leiden dat
vloeistoffen, die door een lekkage of morsen in de motorruimte
terecht zijn gekomen, ontsteken.
De stoom van de oververhitte motor kan bovendien ernstige
brandwonden veroorzaken, zelfs als alleen de motorkap wordt
geopend.
Er bestaat gevaar voor letsel!
XDe extra meldingen op het multifunctioneel display in acht
nemen.
XRekening houdend met de verkeerssituatie zo snel mogelijk
stoppen en de motor afzetten.
Waarschuwings- en controlelampjes in het instrumentenpaneel 309
Boordcomputer en meldingen
Z
Probleem Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
XDe auto tegen wegrollen beveiligen (Ypagina 188).
XDe auto verlaten en uit in de omgeving van de auto blijven, tot
de motor is afgekoeld.
XHet koelvloeistofpeil controleren en koelvloeistof bijvullen,
daarbij de waarschuwingsaanwijzingen in acht nemen
(Ypagina 347).
XAls vaker koelvloeistof moet worden bijgevuld, het koelsysteem
laten controleren.
XDe luchttoevoer naar de radiateur mag niet worden beïnvloed
door bijvoorbeeld bevroren natte sneeuw; dit controleren.
XBij een koelvloeistoftemperatuur onder 120 kan naar de
dichtstbijzijnde gekwalificeerde werkplaats worden verder
gereden.
XDaarbij hoge motorbelasting (bijvoorbeeld het rijden in de ber-
gen) en stop-and-go-verkeer vermijden.
Rijsystemen
Probleem Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
·
Het rode controle-
lampje afstandswaar-
schuwing brandt tij-
dens het rijden.
De afstand tot de voorligger is voor de gekozen snelheid te gering.
XDe afstand vergroten.
·
Het rode controle-
lampje afstandswaar-
schuwing brandt tij-
dens het rijden. Boven-
dien klinkt een waar-
schuwingssignaal.
U nadert een voertuig of een stilstaand obstakel op uw vermoe-
delijke rijbaan met een te hoge snelheid.
XKlaar zijn om direct te kunnen remmen.
XGoed op de verkeerssituatie letten. Zo nodig afremmen of voor
een obstakel uitwijken.
Meer informatie over de PRE-SAFE®-rem (Ypagina 78).
310 Waarschuwings- en controlelampjes in het instrumentenpaneel
Boordcomputer en meldingen
Banden
Probleem Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
h
Het gele waarschu-
wingslampje banden-
spanningscontrole
(drukverlies/storing)
brandt.
De bandenspanningscontrole heeft een spanningsdaling bij ten
minste één wiel geconstateerd.
GWAARSCHUWING
Banden met een te lage bandenspanning leveren de volgende
gevaren op:
RZe kunnen klappen, in het bijzonder bij toenemende belading
en snelheid.
RZe kunnen overmatig en/of ongelijkmatig slijten, hetgeen de
grip sterk nadelig beïnvloedt.
RDe rij-eigenschappen en het stuur- en remgedrag kunnen sterk
nadelig beïnvloed worden.
Er bestaat gevaar voor ongevallen!
XZonder heftige stuur- en remmanoeuvres stoppen. Daarbij op
de verkeerssituatie letten.
XDe auto tegen wegrollen beveiligen (Ypagina 188).
XDe extra meldingen op het multifunctioneel display in acht
nemen.
XDe banden controleren en, indien noodzakelijk, de instructies
bij bandenpech opvolgen (Ypagina 363).
XDe bandenspanning controleren (Ypagina 388).
XIndien nodig de bandenspanning corrigeren.
h
Het gele waarschu-
wingslampje banden-
spanningscontrole
(drukverlies/storing)
knippert circa 1 minuut
lang en brandt dan per-
manent.
De bandenspanningscontrole is defect.
GWAARSCHUWING
Het systeem is mogelijk niet in staat om een lage bandenspanning
correct te herkennen of te melden.
Er bestaat gevaar voor ongevallen!
XDe extra meldingen op het multifunctioneel display in acht
nemen.
XNaar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
Waarschuwings- en controlelampjes in het instrumentenpaneel 311
Boordcomputer en meldingen
Z
312
Wetenswaardigheden ....................... 314
Opbergmogelijkheden ...................... 314
Nuttige informatie ............................ 327
313
Beladen en nuttige informatie
Wetenswaardigheden
iDeze handleiding beschrijft alle modellen
en standaard- en speciale uitrustingen van
de auto die op het tijdstip van de redactie-
sluiting van deze handleiding verkrijgbaar
waren. Landspecifieke afwijkingen zijn ook
mogelijk. In acht nemen dat de auto niet
met alle beschreven functies kan zijn uit-
gerust. Dit betreft ook veiligheidsrelevante
systemen en functies.
iDe informatie over gekwalificeerde werk-
plaatsen lezen (Ypagina 27).
Opbergmogelijkheden
Richtlijnen m.b.t. belading
GWAARSCHUWING
Als voorwerpen, bagage of lading onbeveiligd
of onvoldoende beveiligd zijn, kunnen ze ver-
schuiven, kantelen of rondvliegen en inzitten-
den raken. Er bestaat gevaar voor letsel, in het
bijzonder bij remmanoeuvres of plotselinge
richtingswijzigingen!
Voorwerpen altijd zodanig opbergen, dat ze
niet kunnen rondvliegen. Voorwerpen,
bagage of lading voor iedere rit beveiligen
tegen verschuiven of kantelen.
GWAARSCHUWING
Verbrandingsmotoren stoten giftige uitlaat-
gassen uit, zoals koolmonoxide. Wanneer de
achterklep als de motor draait geopend is, in
het bijzonder tijdens het rijden, kunnen uit-
laatgassen het interieur binnendringen. Er
bestaat vergiftigingsgevaar!
Vóór het openen van de achterklep altijd de
motor afzetten. Nooit met een geopende ach-
terklep rijden.
Het rijgedrag van een beladen auto is afhan-
kelijk van de verdeling van de bagage. Bij het
laden en transporteren daarom de volgende
aanwijzingen lezen en opvolgen:
RMet de bagage incl. personen niet het toe-
gestaan totaalgewicht en de toegestane
asbelastingen van de auto overschrijden.
RMee te voeren voorwerpen dienen bij voor-
keur in de bagageruimte te worden onder-
gebracht.
RZware bagage zo ver mogelijk naar voren
schuiven en zo laag mogelijk in de bagage-
ruimte opbergen.
RNiet tot boven de bovenzijde van de rug-
leuningen beladen.
RDe bagage altijd tegen de rugleuning van
de achterbank of de voorstoelen aan leg-
gen. Erop letten dat de rugleuningen cor-
rect zijn vergrendeld.
RIndien mogelijk de bagage altijd achter de
niet-bezette stoelen plaatsen.
RGebruik de sjorogen en de bagagenetten
voor het vervoeren van bagage en lading.
RGebruik sjorogen en bevestigingsmateria-
len die geschikt zijn voor het gewicht en de
afmetingen van de belasting.
RBij het transport van voorwerpen in de
bagageruimte altijd het dubbelrolscherm
aanbrengen (bagagescherm en veiligheids-
net).
RAlle bagage met sterke en schuurbesten-
dige sjormiddelen vastzetten. De scherpe
randen en hoeken afdekken.
iSjormiddelen zijn verkrijgbaar bij een
gekwalificeerde werkplaats, bijvoorbeeld
een Mercedes-Benz-servicewerkplaats.
Opbergvakken
Belangrijke veiligheidsvoorschriften
GWAARSCHUWING
Als voorwerpen op ongeschikte wijze in het
interieur worden opgeborgen, kunnen ze ver-
314 Opbergmogelijkheden
Beladen en nuttige informatie
schuiven of rondvliegen en daardoor inzitten-
den raken. Er bestaat gevaar voor letsel, in het
bijzonder bij remmanoeuvres of plotselinge
richtingswijzigingen!
RVoorwerpen altijd zodanig opbergen, dat ze
in deze of vergelijkbare situaties niet kun-
nen rondvliegen.
RAltijd waarborgen dat voorwerpen niet uit
opbergvakken, ladingnetten of bagagenet-
ten steken.
RTijdens het rijden afsluitbare opbergvakken
sluiten.
RZware, harde, scherpe, breekbare of te
grote voorwerpen altijd in de bagageruimte
opbergen.
De richtlijnen met betrekking tot belading in
acht nemen (Ypagina 314).
Dashboardkastje
XOpenen: Aan handgreep :trekken en de
klep van het dashboardkastje ;openklap-
pen.
XSluiten: De klep van het dashboard-
kastje ;omhoogklappen, tot deze ver-
grendelt.
iHet dashboardkastje kan worden geven-
tileerd (Ypagina 163).
Het dashboardkastje kan alleen met de nood-
sleutel worden ont- en vergrendeld.
XVergrendelen: De noodsleutel in het slot
steken en een kwart omwenteling
rechtsom in stand 2draaien.
XOntgrendelen: De noodsleutel in het slot
steken en een kwart omwenteling linksom
in stand 1draaien.
Brillenvak
In de hemelbekleding aan bestuurderszijde
bevindt zich een vak voor het opbergen van
een bril.
XOpenen: Brillenvak :aan de handgreep
omlaagtrekken.
Opbergmogelijkheden 315
Beladen en nuttige informatie
Z
Opbergvakken middenconsole
Voorste opbergvak (Alle modellen behalve auto's
in AMG-uitvoering)
XOpenen: De afdekking aan handgreep :
in de richting van de pijl naar voren schui-
ven, tot deze vergrendelt.
XSluiten: Handgreep :aan de voorzijde
kort aantippen.
Achterste opbergvak (alle modellen behalve auto's
in AMG-uitvoering)
XIn de richting van de pijl sierelement ;
aantippen.
Afdekking :klapt omhoog.
Auto's in AMG-uitvoering
XSierelement :aantippen.
iDe opbergbak kan worden verwijderd.
Opbergvak resp. telefoonvak onder de
armsteun
XOpenen: Handgreep :omhoogtrekken.
De armsteun klapt open.
iAfhankelijk van de uitrusting van de auto
is in het opbergvak een 12V-contactdoos,
een usb-aansluiting of een media-interface
ingebouwd. Een media-interface is een uni-
versele interface voor mobiele audio-appa-
raten, bijvoorbeeld voor iPod®of mp3-spe-
lers (zie de afzonderlijke handleiding van de
Audio 20 of COMAND Online).
Opbergvak onder de voorstoelen
GWAARSCHUWING
Als de maximaal toegestane belasting van het
opbergvak wordt overschreden, kan de afdek-
king de voorwerpen niet tegenhouden. Voor-
werpen kunnen uit het opbergvak worden
316 Opbergmogelijkheden
Beladen en nuttige informatie
geslingerd en daardoor inzittenden raken. Er
bestaat gevaar voor letsel, in het bijzonder bij
remmanoeuvres of plotselinge richtingswijzi-
gingen!
Altijd de maximaal toegestane belasting van
het opbergvak in acht nemen. Zware voor-
werpen opbergen en beveiligen in de bagage-
ruimte.
De maximaal toegestane belading van het
opbergvak bedraagt 1,5 kg.
XOpenen: Handgreep :omhoogtrekken
en afdekking ;naar voren opklappen.
iBij auto's met brandblusser is de brand-
blusser in het opbergvak onder de bestuur-
dersstoel ondergebracht.
Opbergvakken in de middenconsole
achterin (CLS Coupé)
XOpenen: Afdekkingen :,;in de richting
van de pijl schuiven.
iIn het voorste opbergvak bevindt zich een
12V-contactdoos.
Opbergvak in de armsteun achterin.
CLS Coupé afgebeeld
XOpenen: Armsteun ;omlaagklappen.
XAfdekking :van de armsteun omhoog-
zwenken.
Bagagenetten
Bagagenetten bevinden zich in de beenruimte
van de passagier en aan de zijkant links in de
bagageruimte (Coupé) resp. links en rechts
aan de zijkant in de bagageruimte (Shooting
Brake).
De richtlijnen m.b.t. belading (Ypagina 314)
en de veiligheidsvoorschriften m.b.t. de
opbergvakken (Ypagina 314) in acht nemen.
Bagageruimtevergroting achterbank
Belangrijke veiligheidsvoorschriften
GWAARSCHUWING
Als de achterbank/achterstoelen en de rug-
leuning niet vergrendeld zijn, kunnen ze bij
bijvoorbeeld een remmanoeuvre of een onge-
val naar voren klappen.
RDaardoor wordt de inzittende door de ach-
terbank/achterstoelen of de rugleuning in
de veiligheidsgordel gedrukt. De veilig-
heidsgordel kan niet meer zoals bedoeld
beschermen en extra letsel veroorzaken.
RVoorwerpen of bagage in de bagageruimte
kunnen niet door de rugleuning worden
tegengehouden.
Opbergmogelijkheden 317
Beladen en nuttige informatie
Z
Er bestaat verhoogd gevaar voor letsel!
Voor iedere rit controleren dat de rugleuning
en de achterbank/achterstoelen vergrendeld
zijn.
De richtlijnen met betrekking tot belading in
acht nemen (Ypagina 314).
Ter vergroting van de bagageruimte kunnen
de rugleuningen achterin links en rechts apart
naar voren worden geklapt.
Rugleuning naar voren klappen
iAuto's met geheugenfunctie: Als een of
beide delen van de achterbankrugleuning
naar voren worden geklapt, wordt de
betreffende voorstoel, indien nodig, iets
naar voren bewogen, om te voorkomen dat
de stoeldelen elkaar raken.
XAuto's zonder geheugenfunctie: Eventueel
de bestuurders- of de passagiersstoel naar
voren verplaatsen.
XDe achterklep openen.
XAan de rechter of linker ontgrendelings-
hendel :van de rugleuning achterin trek-
ken.
De betreffende rugleuning achterin is ont-
grendeld.
XDe rugleuning achterin ;naar voren klap-
pen.
XEventueel de bestuurders- of de passa-
giersstoel terugzetten.
Rugleuning terugklappen
!Erop letten dat de veiligheidsgordel bij het
terugklappen van de leuning achterin niet
wordt ingeklemd. Anders kan deze worden
beschadigd.
XEventueel de bestuurders- of de passa-
giersstoel naar voren verstellen.
XRugleuning :naar achteren kantelen, tot
deze vergrendelt.
Als de rugleuning achterin niet aangegre-
pen heeft en vergrendeld is, wordt dit op
het multifunctioneel display in het instru-
mentenpaneel weergegeven. Bovendien
klinkt een waarschuwingssignaal.
XEventueel de bestuurders- of de passa-
giersstoel terugzetten.
iAls de bagageruimtevergroting niet nodig
is, moeten de rugleuningen achterin altijd
318 Opbergmogelijkheden
Beladen en nuttige informatie
worden vergrendeld. Anders kunnen onbe-
voegden vanuit het interieur in de bagage-
ruimte komen.
Bagageruimtevergroting achterbank
(CLS Shooting Brake)
Belangrijke veiligheidsvoorschriften
GWAARSCHUWING
Als de achterbank/achterstoelen en de rug-
leuning niet vergrendeld zijn, kunnen ze bij
bijvoorbeeld een remmanoeuvre of een onge-
val naar voren klappen.
RDaardoor wordt de inzittende door de ach-
terbank/achterstoelen of de rugleuning in
de veiligheidsgordel gedrukt. De veilig-
heidsgordel kan niet meer zoals bedoeld
beschermen en extra letsel veroorzaken.
RVoorwerpen of bagage in de bagageruimte
kunnen niet door de rugleuning worden
tegengehouden.
Er bestaat verhoogd gevaar voor letsel!
Voor iedere rit controleren dat de rugleuning
en de achterbank/achterstoelen vergrendeld
zijn.
De richtlijnen met betrekking tot belading in
acht nemen (Ypagina 314).
Rugleuning naar voren klappen
!Wanneer de rugleuning achter wordt
omgeklapt, mogen geen voorwerpen op de
zitting liggen. De voorwerpen kunnen
anders worden beschadigd of de achterzit-
plaatsen beschadigen.
Ter vergroting van de bagageruimte kunnen
de rugleuningen achterin links en rechts apart
naar voren worden geklapt.
iWanneer een of beide delen van de rug-
leuning achterin naar voren worden
geklapt, zakken de betreffende hoofdsteu-
nen. Bij auto's met geheugenfunctie wordt
de betreffende voorstoel, indien nodig, iets
naar voren bewogen, om te voorkomen dat
de stoeldelen elkaar raken.
XAuto's zonder geheugenfunctie: Eventueel
de bestuurders- of de passagiersstoel naar
voren verplaatsen.
XDe linker of rechter ontgrendelingshendel
achter in de bagageruimte :naar achte-
ren trekken.
De betreffende rugleuning klapt naar
voren.
XEventueel de bestuurders- of de passa-
giersstoel terugzetten.
Rugleuning terugklappen
!Erop letten dat de veiligheidsgordel bij het
terugklappen van de leuning achterin niet
wordt ingeklemd. Anders kan deze worden
beschadigd.
Opbergmogelijkheden 319
Beladen en nuttige informatie
Z
XEventueel de bestuurders- of de passa-
giersstoel naar voren verstellen.
XRugleuning :naar achteren kantelen, tot
deze vergrendelt.
Als de rugleuning achterin niet aangegre-
pen heeft en vergrendeld is, wordt dit op
het multifunctioneel display in het instru-
mentenpaneel weergegeven. Bovendien
klinkt een waarschuwingssignaal.
XZo nodig de hoofdsteun instellen
(Ypagina 112).
XEventueel de bestuurders- of de passa-
giersstoel terugzetten.
Bagage vastzetten
Sjorogen
Algemene aanwijzingen
Bij het vastzetten van bagage de volgende
aanwijzingen opvolgen:
RDe richtlijnen met betrekking tot belading
in acht nemen (Ypagina 314).
RDe bagage aan de sjorogen vastzetten.
RDe sjorogen gelijkmatig belasten.
RVoor het vastzetten geen elastische riemen
of netten gebruiken. Deze zijn alleen
geschikt als beveiliging tegen het verschui-
ven van lichte bagage.
RDe sjormiddelen niet over scherpe randen
of hoeken bevestigen.
RDe scherpe randen en hoeken afdekken.
Bagageruimte
Sjorogen :(CLS Coupé)
Sjorogen :(CLS Shooting Brake)
Kledinghaak (CLS Shooting Brake)
:Kledinghaken
320 Opbergmogelijkheden
Beladen en nuttige informatie
Bagagescherm (CLS Shooting Brake)
Belangrijke veiligheidsvoorschriften
GWAARSCHUWING
Het bagagescherm alleen kan zware voorwer-
pen en zware bagage tegenhouden of bevei-
ligen. Bij abrupte richtingswijzigingen, rem-
manoeuvres of een ongeval kunt u geraakt
worden door niet-vastgezette bagage. Er
bestaat een kant op letsel of zelfs levensge-
vaar!
Voorwerpen altijd zodanig opbergen, dat ze
niet kunnen rondvliegen. Voorwerpen en
bagage ook bij gebruik van het bagagescherm
altijd beveiligen tegen verschuiven of kante-
len, bijvoorbeeld door ze vast te zetten.
!Bij het beladen van de auto erop letten dat
de bagageruimte niet tot voorbij de onder-
zijde van de zijruiten wordt beladen. Geen
zware voorwerpen op het bagagescherm
leggen.
Het bagagescherm bevindt zich achter de
rugleuning van de achterbank.
Bagagescherm uit- en inrollen
XUitrollen: Bagagescherm :aan hand-
greep ;naar achteren trekken, tot deze
vergrendelt.
XOprollen: De achterzijde van bagage-
scherm :omlaagdrukken.
Bagagescherm :gaat automatisch naar
voren.
Bagagescherm uit- en inbouwen
XUitbouwen: Het bagagescherm moet
opgerold zijn.
XDe eindkap van het bagagescherm :aan
de rechter- of linkerzijde met behulp van de
handgreep =in de richting van de pijl
indrukken.
XBagagescherm :in de tegenoverliggende
verankering ;drukken.
XBagagescherm :naar boven toe verwij-
deren.
XInbouwen: Bagagescherm :aan de rech-
ter- of linkerzijde in verankering ;plaat-
sen.
XDe tegenoverliggende eindkap van baga-
gescherm :in de richting van de pijl
indrukken en bagagescherm :in de
andere verankering ;aanbrengen.
Afdekpaneel uit- en inbouwen
Op de achterklep bevindt zich een afdekpa-
neel, dat voor het gemakkelijker be- en ont-
laden kan worden uit- en ingebouwd.
Opbergmogelijkheden 321
Beladen en nuttige informatie
Z
XUitbouwen: Toetsen :tegelijkertijd
indrukken en afdekpaneel ;in de richting
van de pijl lostrekken.
XInbouwen: Afdekpaneel ;aanbrengen en
tegen de richting van de pijl in schuiven, tot
het vergrendelt.
Veiligheidsnet (CLS Shooting Brake)
Belangrijke veiligheidsvoorschriften
GWAARSCHUWING
Het veiligheidsnet alleen kan zware voorwer-
pen en zware bagage tegenhouden of bevei-
ligen. Bij abrupte richtingswijzigingen, rem-
manoeuvres of een ongeval kunt u geraakt
worden door niet-vastgezette bagage. Er
bestaat een kant op letsel of zelfs levensge-
vaar!
Voorwerpen altijd zodanig opbergen, dat ze
niet kunnen rondvliegen. Voorwerpen en
bagage ook bij gebruik van het veiligheidsnet
altijd beveiligen tegen verschuiven of kante-
len, bijvoorbeeld door ze vast te zetten.
Als kleine voorwerpen boven de rugleuningen
in de auto worden gelegd, is het gebruik van
een veiligheidsnet belangrijk. Om veiligheids-
redenen bij het transport van bagage altijd
een veiligheidsnet gebruiken.
Het veiligheidsnet bevindt zich in het opberg-
vak onder de bagageruimtebodem
(Ypagina 326).
XDe beide klittenbanden openen en het vei-
ligheidsnet verwijderen.
XHet veiligheidsnet afrollen en ontvouwen.
De kruiskoppelingen van de bovenste en de
onderste geleidingsstang moeten hoorbaar
vergrendelen.
De overeenkomstige sjorogen voor het span-
nen van het veiligheidsnet bevinden zich in de
bagageruimte vóór de achterbank
(Ypagina 320).
Veiligheidsnet bevestigen en spannen
XBevestigen en spannen: Geleidings-
stang :in houder ;aanbrengen.
XKarabijnhaak =in het sjoroog of de beves-
tiging (auto's met EASY-PACK-fixkit
(Ypagina 324)) bevestigen en aan het
losse uiteinde van de sjorriem omlaagtrek-
ken, tot het veiligheidsnet gespannen is.
XNa een korte rit de spanning van het veilig-
heidsnet controleren en het zo nodig
naspannen.
XOntspannen en losmaken: Gordel-
klem ?omhoogtrekken, om de spanning
op de sjorriem te verlagen.
XKarabijnhaak =uit het sjoroog of de
bevestiging (auto's met EASY-PACK-fixkit
(Ypagina 324)) losmaken.
XGeleidingsstang :uit houder ;losma-
ken.
XOpbergen: De rode knop op de bovenste
en onderste geleidingsstang indrukken.
XHet veiligheidsnet opvouwen en oprollen.
XDe beide klittenbanden van de veiligheids-
nettas sluiten.
EASY-PACK-bagageruimte-comfort-
box (CLS Coupé)
Belangrijke veiligheidsvoorschriften
GWAARSCHUWING
Bij het omhoogkomen van de laadvloer kun-
nen de handen bekneld raken in het frame van
322 Opbergmogelijkheden
Beladen en nuttige informatie
de EASY-PACK-bagageruimte-comfortbox. Er
bestaat gevaar voor letsel!
Bij het omhoogkomen van de laadvloer erop
letten dat uw handen zich niet in het bewe-
gingsgebied van de laadvloer bevinden. Als
iemand bekneld raakt, de laadvloer voorzich-
tig in het midden omlaagdrukken.
!Als de EASY-PACK-bagageruimte-com-
fortbox is uitgetrokken, mogen geen voor-
werpen op het frame van de box worden
gelegd, noch van bovenaf op het frame wor-
den gedrukt. Anders kan de box worden
beschadigd.
!Scherpe, puntige of breekbare voorwer-
pen kunnen de EASY-PACK-bagageruimte-
comfortbox beschadigen en dan rondslin-
geren. Er bestaat gevaar voor letsel!
Geen scherpe, puntige of breekbare voor-
werpen in de EASY-PACK-bagageruimte-
comfortbox vervoeren. Deze en vergelijk-
bare voorwerpen altijd in de bagageruimte
buiten de EASY-PACK-bagageruimte-com-
fortbox opbergen en vastzetten.
!Als de maximaal toegestane belasting van
de EASY-PACK-bagageruimte-comfortbox
wordt overschreden, kunnen voorwerpen
uit de EASY-PACK-bagageruimte-comfort-
box worden geslingerd en de inzittenden
raken. Er bestaat gevaar voor letsel, in het
bijzonder bij remmanoeuvres of plotselinge
richtingswijzigingen!
Altijd de maximaal toegestane belasting
van de EASY-PACK-bagageruimte-comfort-
box aanhouden. Zware voorwerpen altijd in
de bagageruimte buiten de EASY-PACK-
bagageruimte-comfortbox opbergen en
vastzetten.
De maximaal toegestane belasting van de
EASY-PACK-bagageruimte-comfortbox
bedraagt 10 kg. Vanaf een belading van
circa 5 kg beweegt de bodem van de box tot
op de mat van de bagageruimtebodem
omlaag. Daardoor wordt overbelading van de
box vermeden.
Hoogte traploos instellen
XDe box in de richting van de pijl tot de eind-
aanslag aan de handgreep :eruit trekken.
XLaadvloer laten zakken: Met de hand
laadvloer ;in het midden in de richting
van de pijl omlaagdrukken, tot laad-
vloer ;de gewenste positie bereikt en de
box de gewenste maat bereikt heeft.
XLaadvloer omhoogbrengen: Toets =
indrukken.
Laadvloer ;van de box komt automatisch
omhoog.
XBox opbergen: Aan handgreep :de box
tot de eindaanslag erin drukken.
Uit- en inbouwen
XInbouwen: Houder ;van box :in de
openingen =aanbrengen.
Opbergmogelijkheden 323
Beladen en nuttige informatie
Z
XBox :optillen haak Atot de aanslag in
verankering ?drukken.
XDe linker draaigreep B90° rechtsom en
de rechter draaigreep B90° linksom
draaien.
XVerwijderen: De linker draaigreep B90°
linksom en de rechter draaigreep B90°
rechtsom draaien.
XBox :omlaagbrengen en uit de veranke-
ringen ?trekken.
iNa het uitbouwen de EASY-PACK-baga-
geruimte-comfortbox vlak op de bodem
bewaren, bijvoorbeeld op een geschikte
legplank.
EASY-PACK-fixkit (CLS Shooting
Brake)
Onderdelen en bewaring daarvan
Met de EASY-PACK-fixkit kunt u uw bagage-
ruimte variabel gebruiken. De volgende
accessoires bevinden zich onder de bagage-
ruimtebodem
RTelescoopstang (aan de onderzijde van de
bagageruimtebodem)
RTas met bevestigingen en bagagehouder
(onder de bagageruimtebodem of in een
van de bagagenetten aan de zijkant van de
bagageruimte).
Bevestigingen in de bevestigingsrail
aanbrengen
XBevestiging :in het midden van bevesti-
gingsrail ?aanbrengen.
XOntgrendelingsknop ;indrukken en
bevestiging :in bevestigingsrail ?in de
gewenste positie schuiven.
XOntgrendelingsknop ;loslaten.
XVergrendelingsknop =indrukken.
Bevestiging :is in bevestigingsrail ?
gefixeerd.
XEventueel sjoroog Aopklappen.
Bagagehouder
!Met de bagagehouder alleen bagage
spannen met een maximumgewicht van
7 kg en met dergelijke afmetingen, dat de
bagagehouder vast en zeker kan worden
gespannen.
Met de bagagehouder kan lichte bagage
tegen de zijwand van de bagageruimte wor-
den gespannen en daarmee tegen verschui-
ven worden beveiligd.
324 Opbergmogelijkheden
Beladen en nuttige informatie
XAanbrengen: Twee bevestigingen Ain de
linker of rechter bevestigingsrail aanbren-
gen (Ypagina 324).
XOntgrendelingsknop :van de bagagehou-
der indrukken en de riem iets naar buiten
trekken.
XBagagehouder ;in bevestigingen Aaan-
brengen en daarbij ontgrendelingsknop
=indrukken en naar beneden schuiven,
tot deze vergrendelt.
XOntgrendelingsknop :van de bagagehou-
der indrukken en de riem in de richting van
de pijl naar buiten trekken.
XDe bagage tussen de riem en de zijwand
van de bagageruimte plaatsen.
XMet een hand vergrendelingsknop :van
de bagagehouder indrukken.
XMet de andere hand de riem langzaam op
de bagage neerlaten, tot het gespannen is.
XErop letten dat bevestigingsknop ?tegen
bevestigingen Ais gedrukt.
Bevestigingen Azijn dan in de bevesti-
gingsrail gefixeerd.
XVerwijderen: Ontgrendelingsknop =bij
de betreffende bevestiging Aindrukken
en bagagehouder ;naar boven eruit trek-
ken.
Telescoopstangen
Met de telescoopstang kunt u bagage tegen
de achterbank vastzetten en tegen verschui-
ven beveiligen.
XAanbrengen: In de linker en rechter beves-
tigingsrail telkens een bevestiging ;aan-
brengen en in de gewenste positie schuiven
(Ypagina 324).
XTelescoopstang :in bevestigingen ;
aanbrengen en daarbij ontgrendelings-
knop ?indrukken en naar beneden schui-
ven, tot deze vergrendelt.
XErop letten dat bevestigingsknop =tegen
bevestigingen ;is gedrukt.
Bevestigingen ;zijn dan in de bevesti-
gingsrail gefixeerd.
XVerwijderen: Ontgrendelingsknop ?bij
de betreffende bevestiging ;indrukken
en telescoopstang :naar boven eruit
trekken.
Opbergvak onder bagageruimtebo-
dem
!De handgreep voor het dichtdrukken van
de achterklep weer losmaken en vastklem-
men, zodat omhoogstaan van de klep van
de handgreep wordt voorkomen. Anders
kan de handgreep beschadigd raken.
In het opbergvak zijn de TIREFIT-set, het
boordgereedschap en dergelijke onderge-
bracht.
XOpenen: Handgreep :omhoogtrekken.
Opbergmogelijkheden 325
Beladen en nuttige informatie
Z
XHandgreep :in regengoot ;bevestigen.
Opbergvak onder de bagageruimtebo-
dem (CLS Shooting Brake)
GWAARSCHUWING
Als met geopende bagageruimtebodem wordt
gereden, kunnen er voorwerpen rondvliegen
en daarbij inzittenden treffen. Er bestaat
gevaar voor letsel, in het bijzonder bij rem-
manoeuvres of plotselinge richtingswijzigin-
gen!
Voor het rijden altijd de bagageruimtebodem
sluiten.
Onder de bagageruimtebodem zijn de acces-
soires van de EASY-PACK-fixkit, TIREFIT, het
boordgereedschap enzovoort onderge-
bracht.
XOpenen: De achterklep openen.
XHandgreep :aan het geribbelde gedeelte
omlaagdrukken.
Handgreep :klapt omhoog.
XDe bagageruimtebodem aan hand-
greep :omhoogklappen, tot deze rechtop
staat.
XSluiten: De bagageruimtebodem omlaag-
klappen.
XDe bagageruimtebodem aan hand-
greep :omlaagdrukken, tot deze vergren-
delt.
Dakdragers
Belangrijke veiligheidsvoorschriften
GWAARSCHUWING
Als het dak wordt beladen, wordt het zwaar-
tepunt van het voertuig hoger en verandert
het rijgedrag. Als de maximumdakbelasting
wordt overschreden, worden de rij-eigen-
schappen en het stuur- en remgedrag sterk
nadelig beïnvloed. Er bestaat gevaar voor
ongevallen!
Beslist de maximumdakbelasting aanhouden
en uw rijstijl aanpassen.
!Mercedes-Benz adviseert om alleen door
Mercedes-Benz geteste en goedgekeurde
dakdragers te gebruiken. Deze helpen om
schade aan de auto te voorkomen.
De bagage zodanig op de dakdrager aan-
brengen dat de auto ook tijdens het rijden
niet kan worden beschadigd.
Controleren of het schuifdak bij gemon-
teerde dakdragers afhankelijk van de uit-
rusting van de auto volledig omhoog kan
worden gekanteld en de achterklep volle-
dig kan worden geopend.
!Geen metalen of harde voorwerpen
gebruiken, om te voorkomen dat de afdek-
kingen bij het openen beschadigd of
bekrast worden.
De maximumdakbelasting vindt u in het
hoofdstuk "Technische gegevens"
(Ypagina 427).
326 Opbergmogelijkheden
Beladen en nuttige informatie
De maximumdakbelasting vindt u in de
gedrukte handleiding onder "Technische
gegevens".
Een ondeskundig bevestigde dakdrager of
ondeskundige belading van het dak kan los-
komen van de auto. Daarom beslist de mon-
tagehandleiding van de fabrikant van de dak-
drager in acht nemen.
Dakdragers bevestigen
XAfdekkingen :voorzichtig in de richting
van de pijl openklappen.
XDe dakdrager alleen bevestigen aan de
bevestigingspunten die zich onder afdek-
kingen :bevinden.
XDe montagevoorschriften van de fabrikant
opvolgen.
Nuttige informatie
Bekerhouder
Belangrijke veiligheidsvoorschriften
!Uitsluitend passende en afsluitbare
bekers in de bekerhouder plaatsen,. Dit om
morsen te voorkomen.
Bekerhouder in de middenconsole
voorin
Alle auto's (behalve AMG)
XOpenen: De afdekking aan de voor-
zijde ;aantippen.
XBinnenbakje verwijderen: Vergrende-
ling :aan beide zijden in de richting van
de pijl naar binnen schuiven.
XBekerhouder =naar boven uitnemen.
XBinnenbakje aanbrengen: Het binnen-
bakje in het opbergvak aanbrengen.
XVergrendeling :in de richting van de pijl
naar buiten schuiven, tot deze vergrendelt.
Auto's in AMG-uitvoering
:Bekerhouder
;Rolscherm
XOpenen: Rolscherm ;geheel naar voren
schuiven.
De bekerhouder kan worden verwijderd om
deze te reinigen. Alleen reinigen met schoon
lauw water.
Nuttige informatie 327
Beladen en nuttige informatie
Z
Auto's in AMG-uitvoering: De rubbermat van
de bekerhouder kan in de richting van de pijl
worden verwijderd om deze te reinigen.
Alleen reinigen met schoon lauw water.
Bekerhouder in de middenconsole ach-
terin
CLS Coupé
XOpenen: Afdekking :naar voren schui-
ven.
XBinnenbakje verwijderen: Vergrende-
ling ;in de richting van de pijl naar binnen
schuiven.
XBekerhouder =naar boven uitnemen.
XBinnenbakje aanbrengen: Het binnen-
bakje in het opbergvak aanbrengen.
XVergrendeling ;in de richting van de pijl
naar buiten schuiven, tot deze vergrendelt.
Het binnenbakje en de rubbermat van de
bekerhouder kunnen worden verwijderd om
deze te reinigen. Beide alleen reinigen met
schoon lauw water.
Bekerhouder in armsteun achterin
!Niet met het volledige lichaamsgewicht
op de uitgeklapte armsteun achterin leu-
nen of steunen, omdat deze anders bescha-
digd.
!De armsteun achterin alleen naar boven
klappen als de bekerhouder gesloten is.
Anders kan de bekerhouder worden
beschadigd.
CLS Coupé (voorbeeld)
XDe armsteun achterin omklappen.
XOpenen: De afdekking van de armsteun
achterin openklappen.
XOntgrendelingsknop :indrukken.
Bekerhouder ;klapt naar voren.
XEventueel de afdekking van de armsteun
achterin weer omlaagzwenken.
XSluiten: De afdekking van de armsteun
achterin openklappen.
Bekerhouder ;naar achteren klappen, tot
deze vergrendelt.
Flessenhouder
De "Belangrijke veiligheidsvoorschriften" in
het hoofdstuk "Opbergvakken"
(Ypagina 314) in acht nemen.
GWAARSCHUWING
Als voorwerpen op ongeschikte wijze in het
interieur worden opgeborgen, kunnen ze ver-
schuiven of rondvliegen en daardoor inzitten-
den raken. Er bestaat gevaar voor letsel, in het
bijzonder bij remmanoeuvres of plotselinge
richtingswijzigingen!
RVoorwerpen altijd zodanig opbergen, dat ze
in deze of vergelijkbare situaties niet kun-
nen rondvliegen.
RAltijd waarborgen dat voorwerpen niet uit
opbergvakken, ladingnetten of bagagenet-
ten steken.
328 Nuttige informatie
Beladen en nuttige informatie
RTijdens het rijden afsluitbare opbergvakken
sluiten.
RZware, harde, scherpe, breekbare of te
grote voorwerpen altijd in de bagageruimte
opbergen.
!Erop letten dat flessen in de flessenhou-
der die zwaarder zijn dan 0,5 kg op de
bodem van de auto staan. Anders kan de
flessenhouder worden beschadigd.
XKnop :aan de buitenzijde indrukken en in
de richting van de pijl schuiven, tot de pas-
sende grootte voor de fles is bereikt.
XDe fles in de flessenhouder aanbrengen.
De flessenhouder is geschikt voor flessen van
0,7 l tot 1,5 l.
De flessenhouder houdt de flessen niet vast,
maar zorgt alleen dat ze niet omvallen.
Zonnekleppen
Overzicht
:Spiegelverlichting
;Houder
=Bevestigingsclip, bijvoorbeeld voor par-
keerkaart
?Make-upspiegel
ASpiegelafdekking
Make-upspiegel in de zonneklep
Spiegelverlichting :werkt alleen wanneer
de zonneklep in houder ;is vergrendeld en
spiegelafdekking Aomhooggeklapt is.
Verblinding van opzij.
XZonneklep :omlaagklappen.
XZonneklep :uit houder ;trekken.
XZonneklep :opzijzwenken.
XZonneklep :naar behoefte horizontaal
verschuiven.
Nuttige informatie 329
Beladen en nuttige informatie
Z
Zonnescherm achterruit (CLS Coupé)
Belangrijke veiligheidsvoorschriften
GWAARSCHUWING
Bij het uit- of inrollen kunnen lichaamsdelen
in het bewegingsgebied van het zonnescherm
bekneld raken. Er bestaat gevaar voor letsel!
Bij het uit- of inrollen controleren of zich geen
lichaamsdelen in het bewegingsgebied van
het zonnescherm bevinden. Als iemand
bekneld raakt, de schakelaar opnieuw kort
indrukken. Het openen of sluiten wordt
gestopt.
!Erop letten dat het zonnescherm vrij kan
bewegen. Anders is het mogelijk dat het
zonnescherm of voorwerpen worden
beschadigd.
Vanaf de bestuurdersstoel uit- en inrol-
len
XDe sleutel in het contactslot in stand 1of
2draaien (Ypagina 167).
XUit- of inrollen: Toets :kort indrukken.
Het zonnescherm rolt volledig uit of volle-
dig in.
XStoppen: Opnieuw toets :kort indruk-
ken.
Het zonnescherm stopt kort en beweegt
dan in de uitgangsstand terug.
Asbak
Asbak vóór
!Het opbergvak onder de asbak is niet hit-
tebestendig. Voordat brandende sigaretten
in de asbak worden gelegd, controleren of
de asbak volledig vergrendeld is. Anders
kan het opbergvak worden beschadigd.
Alle auto's (behalve AMG)
XOpenen: Afdekking :naar voren schui-
ven, tot deze vergrendelt.
XBinnenbakje verwijderen: Binnenbakje
=aan de zijkant bij het geribbelde
gedeelte vastpakken en naar boven ;uit-
nemen.
XBinnenbakje aanbrengen: Binnenbakje
=in de houder drukken, tot het vergren-
delt.
XSluiten: Afdekking :aan de voorzijde
kort aantippen.
De afdekking beweegt terug.
Auto's in AMG-uitvoering
330 Nuttige informatie
Beladen en nuttige informatie
XOpenen: Het sierelement op het dek-
sel :aantippen.
Het opbergvak gaat open.
XBinnenbakje verwijderen: Binnen-
bakje ;in de richting van de pijl naar
voren schuiven.
XBinnenbakje ;verwijderen.
XBinnenbakje aanbrengen: Het binnen-
bakje in de houder aanbrengen en tegen de
richting van de pijl schuiven tot deze ver-
grendelt.
XSluiten: Deksel :omlaagklappen.
iHet binnenbakje kan worden verwijderd
om het ontstane vak als opbergvak te
gebruiken.
Asbak achterin
CLS Coupé
XOpenen: Afdekking ;naar voren schui-
ven.
XBinnenbakje verwijderen: Binnen-
bakje :naar boven uitnemen.
XBinnenbakje aanbrengen: Binnen-
bakje :van bovenaf aanbrengen en in de
houder drukken, tot deze vergrendelt.
CLS Shooting Brake
XOpenen: Afdekking ;kort aan de boven-
zijde aantippen.
De asbak gaat open.
XBinnenbakje verwijderen: Ontgrende-
lingsknop =indrukken en het binnenbakje
naar boven uitnemen.
XBinnenbakje aanbrengen: Binnen-
bakje :van bovenaf aanbrengen en in de
houder drukken, tot deze vergrendelt.
Sigarettenaansteker
GWAARSCHUWING
Als het hete verwarmingselement van de siga-
rettenaansteker of de hete houder wordt aan-
geraakt, kunt u zich hieraan branden.
Bovendien kunnen ontvlambare materialen
ontsteken als
Rde hete sigarettenaansteker valt
Rbijvoorbeeld kinderen de hete sigaretten-
aansteker tegen voorwerpen houden.
Er bestaat gevaar voor brand en letsel!
De sigarettenaansteker alleen aan de hand-
greep vasthouden. Altijd erop letten dat kin-
deren niet bij de sigarettenaansteker kunnen.
Kinderen nooit zonder toezicht in de auto ach-
terlaten.
Nuttige informatie 331
Beladen en nuttige informatie
Z
Alle auto's (behalve AMG)
Alle aandacht aan het verkeer besteden. De
sigarettenaansteker alleen gebruiken als de
verkeerssituatie dit toelaat.
XDe sleutel in het contactslot in stand 2
draaien (Ypagina 167).
XOpenen: Afdekking :naar voren schui-
ven, tot deze vergrendelt.
XSigarettenaansteker ;indrukken.
Als de spiraal gloeit, springt sigarettenaan-
steker ;automatisch terug.
XSluiten: Afdekking :aan de voorzijde
kort aantippen.
De afdekking beweegt terug.
Auto's in AMG-uitvoering
Alle aandacht aan het verkeer besteden. De
sigarettenaansteker alleen gebruiken als de
verkeerssituatie dit toelaat.
XDe sleutel in het contactslot in stand 2
draaien (Ypagina 167).
XOpenen: Het sierelement op het dek-
sel :aantippen.
Het opbergvak gaat open.
XSigarettenaansteker ;indrukken.
Als de spiraal gloeit, springt sigarettenaan-
steker ;automatisch terug.
12V-contactdozen
Algemene aanwijzingen
XDe sleutel in het contactslot in stand 1
draaien (Ypagina 167).
De contactdozen kunnen als stopcontact
voor accessoires met een vermogensafname
tot telkens maximaal 180 W (15 A) worden
gebruikt. Accessoires zijn bijvoorbeeld lam-
pen of acculaders voor mobiele telefoons.
Wanneer de motor afgezet is en de contact-
dozen zeer lang worden gebruikt, kan de accu
worden ontladen.
iEen nooduitschakeling zorgt ervoor dat
de boordnetspanning niet te ver daalt. Bij
een te lage boordnetspanning worden de
contactdozen automatisch uitgeschakeld.
Daardoor blijft er genoeg stroom over om
de motor te kunnen starten.
Contactdoos onder de armsteun
XHet opbergvak onder de armsteun openen
(Ypagina 316).
XDe klep van contactdoos :openklappen.
332 Nuttige informatie
Beladen en nuttige informatie
Contactdoos in de middenconsole
voorin
Alle auto's (behalve AMG)
XOpenen: Afdekking :naar voren schui-
ven, tot deze vergrendelt.
XDe klep van contactdoos ;openklappen.
XSluiten: Afdekking :aan de voorzijde
kort aantippen.
De afdekking beweegt terug.
Auto's in AMG-uitvoering
XOpenen: Het sierelement op het dek-
sel :aantippen.
Het opbergvak gaat open.
XDe klep van contactdoos ;openklappen.
XSluiten: Deksel :omlaagklappen.
Contactdoos in de middenconsole ach-
terin
CLS Coupé
XAfdekking ;naar voren schuiven.
XDe klep van contactdoos :openklappen.
CLS Shooting Brake
XAfdekking ;kort aan de bovenzijde aan-
tippen.
De afdekking gaat open.
XDe klep van contactdoos :openklappen.
Nuttige informatie 333
Beladen en nuttige informatie
Z
Contactdoos in bagageruimte
CLS Shooting Brake
XDe klep van contactdoos :openklappen.
Mobiele telefoon
Belangrijke veiligheidsvoorschriften
GWAARSCHUWING
Als mobiele communicatieapparatuur tijdens
het rijden wordt bediend, wordt u van de ver-
keerssituatie afgeleid. Bovendien kunt u de
controle over de auto verliezen. Er bestaat
gevaar voor ongevallen!
Deze apparaten alleen bedienen als de auto
stilstaat.
iBij het functie van mobiele communica-
tieapparatuur in de auto de wettelijke voor-
schriften in acht nemen van het land waarin
u zich bevindt.
Als de bediening van communicatieappa-
ratuur tijdens het rijden wettelijk is toege-
staan, deze alleen bedienen als de ver-
keerssituatie dit toelaat. U kunt anders van
het verkeer worden afgeleid, een ongeval
veroorzaken en uzelf en anderen verwon-
den.
De verhoogde elektromagnetische straling
kan gevaarlijk zijn voor uw gezondheid en die
van anderen. Door het gebruik van een bui-
tenantenne wordt rekening gehouden met de
in de wetenschap bediscussieerde mogelijke
gezondheidsrisico's door elektromagneti-
sche velden.
Mercedes-Benz adviseert het gebruik van een
goedgekeurde buitenantenne. Daardoor
wordt:
Reen optimale ontvangstkwaliteit van
mobiele telefoons in de auto gewaarborgd
Rhet wederzijds beïnvloeden van de elektro-
nische installatie van de auto en de mobiele
telefoon geminimaliseerd.
Een aangekoppelde antenne heeft de vol-
gende voordelen:
RHet leidt door het mobiele apparaat uitge-
zonden elektromagnetisch veld naar buiten
af.
RDe veldsterkte in het interieur daalt in ver-
gelijking met het gebruik zonder buitenan-
tenne.
Informatie over het inbouwen van mobilo-
foons en mobiele telefoons (RF-zenders)
(Ypagina 416).
Algemene aanwijzingen
Er zijn verschillende en zo nodig landspeci-
fieke mobiele-telefoonhouders die in de auto
kunnen worden ingebouwd.
Er kan via de Bluetooth®-interface een voor
Bluetooth®geschikte mobiele telefoon met
de Audio 20 of het COMAND Online worden
verbonden. Dit is ook het geval als de auto is
uitgerust met comfort-telefonie.
Meer informatie over passende mobiele tele-
foons, telefoonhouders en het verbinden van
voor Bluetooth®geschikte mobiele telefoons
met de Audio 20 of de COMAND Online is
verkrijgbaar:
Rbij een Mercedes-Benz-servicewerkplaats
Rvia internet onder http://www.mercedes-
benz.com/connect.
iWelke functies en diensten er voor het
telefoneren beschikbaar zijn, is afhankelijk
van het type mobiele telefoon en de provi-
der.
334 Nuttige informatie
Beladen en nuttige informatie
Mobiele telefoon aanbrengen
Als de mobiele telefoon in de mobiele-tele-
foonhouder aangebracht is, wordt het appa-
raat opgeladen en met de buitenantenne ver-
bonden.
XHet telefoonvak openen (Ypagina 316).
XDe telefoon in de mobiele-telefoonhouder
aanbrengen (zie de afzonderlijke montage-
handleiding voor mobiele-telefoonhou-
ders).
Mobiele telefoon bedienen
U kunt met de toetsen 6en ~in het
multifunctioneel stuurwiel de telefoon bedie-
nen. De overige functies van de mobiele tele-
foon kunnen via de boordcomputer worden
bediend (Ypagina 258).
Als de sleutel uit het contactslot wordt ver-
wijderd, wordt de mobiele telefoon van de
handsfree-installatie losgekoppeld. Actieve
gesprekken worden hiervoor direct op de
mobiele telefoon overgezet.
Garagedeurbedieningssysteem
Algemene aanwijzingen
Met het geïntegreerd garagedeurbedienings-
systeem HomeLink®in de binnenspiegel kun-
nen tot drie verschillende garagedeurbedie-
ningssystemen worden bediend.
Het geïntegreerde garagedeurbedieningssys-
teem in de binnenspiegel neemt na de pro-
grammering de eigenschappen van de
afstandsbediening van het garagedeurbedie-
ningssysteem over. Hiervoor de handleiding
van het garagedeurbedieningssysteem lezen.
Bij het programmeren van een garagedeur-
bedieningssysteem de auto buiten de garage
parkeren. Tijdens de programmering de
motor niet laten draaien.
Het garagedeurbedieningssysteem is alleen
in bepaalde landen verkrijgbaar. De wette-
lijke bepalingen in de betreffende landen in
acht nemen.
Het garagedeurbedieningssysteem Home-
Link®is compatibel met de meeste garage-
en garagedeurbedieningssystemen in
Europa. Meer informatie over HomeLink®
en/of over compatibele producten is verkrijg-
baar:
Rbij een gekwalificeerde werkplaats
Rvia de HomeLink®Hotline
(0) 08000 466 354 65 of alternatief
+49 (0) 6838 907-277
Rop internet:
http://www.homelink.com
Belangrijke veiligheidsvoorschriften
GWAARSCHUWING
Als met het geïntegreerde garagedeurbedie-
ningssysteem de garagedeur wordt bediend
of geprogrammeerd, kunnen personen in het
bewegingsgebied van de garagedeur inge-
klemd raken of door de garagedeur worden
geraakt. Er bestaat gevaar voor letsel!
Bij het gebruiken van het geïntegreerde gara-
gedeurbedieningssysteem altijd controleren
of zich niemand in het bewegingsgebied van
de garagedeur bevindt.
GWAARSCHUWING
Verbrandingsmotoren stoten giftige uitlaat-
gassen uit, zoals koolmonoxide. Het inade-
men van deze uitlaatgassen leidt tot vergifti-
ging. Er dreigt levensgevaar! Daarom de
motor nooit laten draaien in gesloten ruimtes
zonder voldoende ventilatie.
Programmeren
Toetsen programmeren
De "Belangrijke veiligheidsvoorschriften"
(Ypagina 335) in acht nemen.
Nuttige informatie 335
Beladen en nuttige informatie
Z
Geïntegreerd garagedeurbedieningssysteem in de
binnenspiegel
Afstandsbediening Avan het garagedeurbe-
dieningssysteem behoort niet tot de leve-
ringsomvang van het geïntegreerd garage-
deurbedieningssysteem.
XDe sleutel in het contactslot in stand 2
draaien (Ypagina 167).
XEen toets ;tot ?selecteren, waarmee
de aansturing van het garagedeurbedie-
ningssysteem moet worden bezet.
XProgrammeermodus starten: Een van de
toetsen ;tot ?van het geïntegreerde
garagedeurbedieningssysteem indrukken
en ingedrukt houden.
Het garagedeurbedieningssysteem is in de
programmeermodus. Controlelampje :
begint na korte tijd geel te branden.
Controlelampje :brandt direct geel als
toets ;,=of ?voor de eerste keer
wordt geprogrammeerd. Als de geselec-
teerde toets al is geprogrammeerd, brandt
controlelampje :pas na 10 seconden
geel.
XToets ;,=of ?loslaten. Controle-
lampje :knippert geel.
XAfstandsbediening inleren: Afstandsbe-
diening Aop een afstand van 5 tot
20 cm op de toetsen ;tot ?in de bin-
nenspiegel richten.
XToets Bvan afstandsbediening Azo lang
indrukken, tot controlelampje :groen
gaat branden.
Als het controlelampje :groen brandt: De
programmering is afgesloten.
Als het controlelampje :groen knippert:
De programmering was succesvol. In de
volgende stap moet een wisselcodesyn-
chronisatie worden uitgevoerd.
XToets Bvan afstandsbediening Avan het
garagedeurbedieningssysteem loslaten.
Als controlelampje :rood brandt: de pro-
grammeerprocedure voor de betreffende
toets van de binnenspiegel herhalen. Daar-
bij de afstand tussen afstandsbediening
Aen de binnenspiegel veranderen.
De benodigde afstand tussen afstandsbe-
diening Aen het geïntegreerde garage-
deurbedieningssysteem is afhankelijk van
het garagedeurbedieningssysteem. Moge-
lijkerwijs zijn er meerdere pogingen nodig.
Daarbij moet u elke geprobeerde instel-
stand gedurende ten minste 25 seconden
aanhouden, voordat u een andere instel-
stand gaat proberen.
Wisselcode-synchronisatie
De "Belangrijke veiligheidsvoorschriften"
(Ypagina 335) in acht nemen.
Als het garagedeurbedieningssysteem met
een wisselcode werkt, moet bovendien het
garagedeurbedieningssysteem worden
gesynchroniseerd met het in de binnenspie-
gel geïntegreerde garagedeurbedieningssys-
teem. Daartoe heeft u de programmeertoets
in de bedieningseenheid van de deuraandrij-
ving nodig. Afhankelijk van de fabrikant kan
deze toets zich op verschillende plaatsen
bevinden. Normaliter is dit bij het plafond van
de garage, op de aandrijvingseenheid.
Raadpleeg de handleiding van het garage-
deurbedieningssysteem, bijvoorbeeld onder
"Inleren van extra afstandsbedieningen",
voordat u de volgende stap uitvoert.
Uw auto moet zich binnen het bereik van het
garage- of het buitendeurbedieningssysteem
336 Nuttige informatie
Beladen en nuttige informatie
bevinden. Hierbij erop letten dat uw auto
evenals personen en voorwerpen zich niet in
het bewegingsgebied van de garagedeur
bevinden.
XDe sleutel in het contactslot in stand 2
draaien (Ypagina 167).
XDe auto verlaten.
XDe programmeertoets van de deuraandrij-
vingseenheid indrukken.
Nu hebt u in principe 30 seconden de tijd
voor de volgende stap.
XIn de auto instappen.
XMeerdere keren na elkaar op de eerder
geprogrammeerde toets ;,=of ?van
het geïntegreerde garagedeurbedienings-
systeem drukken, tot de garagedeur sluit.
De synchronisatie van de wisselcode is
afgesloten.
Problemen bij het programmeren
Als zich bij het programmeren van het geïn-
tegreerd garagedeurbedieningssysteem pro-
blemen voordoen, de volgende aanwijzingen
in acht nemen:
RControleer met welke zendfrequentie de
afstandsbediening Avan het garagedeur-
bedieningssysteem werkt en of deze wordt
ondersteund. De zendfrequentie is vaak te
vinden op de achterzijde van de afstands-
bediening van het garagedeurbedienings-
systeem.
RDe batterijen van de afstandsbediening
Avan het garagedeurbedieningssysteem
vervangen. Hierdoor is de kans groter dat
de afstandsbediening Aeen sterker en
nauwkeuriger signaal naar het geïnte-
greerde garagedeurbedieningssysteem
stuurt.
RBij het programmeren afstandsbediening
Aop verschillende afstanden en hoeken
houden van de toets die wordt geprogram-
meerd. Verschillende hoeken op een
afstand van 5 tot 30 cm of dezelfde hoek
op verschillende afstanden uitproberen.
RAls u nog een draagbare afstandsbediening
voor hetzelfde garagedeurbedieningssys-
teem heeft, voert u de programmeerstap-
pen met deze afstandsbediening nogmaals
uit. Vóór de programmering controleren of
er nieuwe batterijen in afstandsbediening
Avan het garagedeurbedieningssysteem
zijn geplaatst.
RIn acht nemen dat sommige afstandsbe-
dieningen slechts gedurende een beperkte
tijd zenden (het controlelampje van de
afstandsbediening dooft). Vóór het verstrij-
ken van de zendtijd opnieuw toets Bvan
afstandsbediening Aindrukken.
RDe antennekabel van de eenheid van het
garagedeurbedieningssysteem uitrichten.
Dit kan bijdragen aan een betere signaal-
overdracht voor het zenden en/of ontvan-
gen.
Garagedeur openen of sluiten
Het geïntegreerde garagedeurbedieningssys-
teem neemt na de programmering de eigen-
schappen van de afstandsbediening van het
garagedeurbedieningssysteem over. Hier-
voor de handleiding van het garagedeurbe-
dieningssysteem lezen.
XDe sleutel in het contactslot in stand 2
draaien (Ypagina 167).
XEen van de toetsen ;,=of ?, die voor
het bedienen van de betreffende garage-
deur geprogrammeerd is, indrukken.
Garagedeurbedieningssysteem met een
vaste code: Controlelampje :brandt
groen.
Garagedeurbedieningssysteem met een
wisselcode: Controlelampje :knippert
groen.
De zender verstuurt een signaal, zolang een
van de toetsen wordt ingedrukt. Na maximaal
tien seconden wordt de zendprocedure
beëindigd en gaat controlelampje :geel
branden. Eventueel opnieuw toets ;,=
of ?indrukken.
Nuttige informatie 337
Beladen en nuttige informatie
Z
Geheugen wissen
Als u de auto verkoopt, vooraf het geheugen
van het geïntegreerd garagedeurbedienings-
systeem wissen.
XDe sleutel in het contactslot in stand 2
draaien (Ypagina 167).
XDe toetsen ;en ?indrukken en inge-
drukt houden.
Het controlelampje brandt eerst geel en
wisselt dan naar groen.
XDe toetsen ;en ?loslaten.
Het geheugen van het in de binnenspiegel
geïntegreerde garagedeurbedieningssys-
teem is gewist.
Frequenties
Europa
Land Zendvergunning
Frequentieband (MHz)
AD (Andorra) 20 juli 2005
MHz: 27, 30, 40, 433, 868
AT (Oosten-
rijk)
Article 6 of Directive
1999/5/EC R&TTE 18. Mai
05
MHz: 27, 40, 433, 868
BE (België) Article 6 of Directive
1999/5/EC R&TTE 18. Mai
05
MHz: 27, 40, 433, 868
BG (Bulga-
rije)
Artikel 6 van richtlijn
1999/5/EC R&TTE 12 april
07
MHz: 27, 40, 433, 868
CH (Zwitser-
land)
Artikel 6 van richtlijn
1999/5/EC R&TTE14357
27 mei 05
MHz: 27, 40, 433, 868
Land Zendvergunning
Frequentieband (MHz)
CY (Cyprus) Article 6 of Directive
1999/5/EC R&TTE 5. Mai
05
MHz: 27, 40, 433, 868
CZ (Tsjechië) General Licence GL-30/R/
2000 Reg No. 844 13 mei
05
MHz: 27, 40, 433
DK (Dene-
marken)
Artikel 6 van richtlijn
1999/5/EC R&TTE 20 april
05
MHz: 27, 40, 433, 868
DE (Duits-
land)
Artikel 6 van richtlijn
1999/5/EC
R&TTE7519301 29 april 05
MHz: 27, 40, 433, 868
EE (Estland) Artikel 6 van richtlijn
1999/5/EC R&TTE 11 mei
05
MHz: 27, 40, 433, 868
ES (Spanje) 000438/2005,
000439/2005,
000440/2005
000441/2005,
000445/2005,
000446/2005
000447/2005
MHz: 27, 40, 433, 868
FI (Finland) Artikel 6 van richtlijn
1999/5/EC R&TTE10668
13 mei 05
MHz: 27, 40, 433, 868
FR (Frank-
rijk)
Artikel 6 van richtlijn
1999/5/EC R&TTE10668
13 mei 05
27, 30, 40, 433, 868
338 Nuttige informatie
Beladen en nuttige informatie
Land Zendvergunning
Frequentieband (MHz)
GI (Gibraltar) Artikel 6 van richtlijn
1999/5/EC R&TTE 13 mei
05 (UK)
MHz: 27, 40, 418, 433, 868
GR (Grieken-
land)
Artikel 6 van richtlijn
1999/5/EC
R&TTE11409/18/4/2005
18 mei 05
MHz: 27, 40, 433, 868
HR (Kroatië) SDR 224/06
MHz: 27, 40, 433, 868
HU (Honga-
rije)
Article 6 of Directive
1999/5/EC R&TTE 18. Mai
05
MHz: 27, 40, 433, 868
IC (Canari-
sche Eilan-
den)
000438/2005,
000439/2005
000440/2005,
000441/2005
000445/2005,
000446/2005
000447/2005, 3 juni 2005
MHz: 27, 40, 433, 868
IE (Ierland) Article 6 of Directive
1999/5/EC R&TTE 18. Mai
05
MHz: 27, 40, 433, 868
IS (IJsland) Article 6 of Directive
1999/5/EC R&TTE 18. Mai
05
MHz: 27, 40, 433, 868
Land Zendvergunning
Frequentieband (MHz)
IT (Italië) DGPGSR/II/347487/
FOR/15347
DGPGSR/II/347487/
FOR/15348
DGPGSR/II/347487/
FOR/15350
DGPGSR/II/347487/
FOR/15357
DGPGSR/II/347487/
FOR/15358
DGPGSR/II/347487/
FOR/15359
MHz: 27, 40, 433, 868
LI (Liechten-
stein)
Artikel 6 van richtlijn
1999/5/EC R&TTE 14357
27 mei 05
MHz: 27, 40, 433, 868
LT (Litou-
wen)
Artikel 6 van richtlijn
1999/5/EC
R&TTE27.4-1B-1609 6 mei
05
MHz: 27, 40, 433, 868
LU (Luxem-
burg)
Artikel 6 van richtlijn
1999/5/EC
R&TTE150405/9538 24
mei 05
MHz: 27, 40, 433, 868
LV (Letland) Artikel 6 van richtlijn
1999/5/EC R&TTE
27.4-1B-1609 26 april 06
MHz: 27, 40, 433, 868
MC
(Monaco)
Artikel 6 van richtlijn
1999/5/EC R&TTE10668
13 mei 05
MHz: 27, 40, 433, 868
MT (Malta) Article 6 of Directive
1999/5/EC R&TTE 18. Mai
05
MHz: 27, 40, 433, 868
Nuttige informatie 339
Beladen en nuttige informatie
Z
Land Zendvergunning
Frequentieband (MHz)
NL (Neder-
land)
Article 6 of Directive
1999/5/EC R&TTE 18. Mai
05
MHz: 27, 40, 433, 868
NO (Noorwe-
gen)
Artikel 6 van richtlijn
1999/5/EC
R&TTE05/02424-SA644 18
mei 05
MHz: 27, 40, 433, 868
PL (Polen) Article 6 of Directive
1999/5/EC R&TTE 21.
April 05
MHz: 27, 40, 433, 868
PT (Portugal) ANCOM-S08399/05
27, 40, 433, 868
RO (Roeme-
nië)
Artikel 6.4 van richtlijn
1999/5/EC R&TTE
MHz: 27, 30, 40, 433, 868
RU (Russi-
sche Federa-
tie)
POCC DE.MJ05.H00015 13
mei 05
MHz: 433
SE (Zweden) Article 6 of Directive
1999/5/EC R&TTE 18. Mai
05
MHz: 27, 40, 433, 868
SI (Slovenië) Artikel 6 van richtlijn
1999/5/EC R&TTE
500-1/2005-437 9 mei 05
MHz: 27, 40, 433, 868
Land Zendvergunning
Frequentieband (MHz)
SK (Slowa-
kije)
Artikel 6 van richtlijn
1999/5/EC R&TTE
Slowakije
206/11/2005 4 mei 05
MHz: 27, 40, 433, 868
UK (Groot-
Brittannië)
Article 6 of Directive
1999/5/EC R&TTE 18. Mai
05
MHz: 27, 40, 418, 433, 868
Afrika
Land Zendvergunning
Frequentieband (MHz)
EG (Egypte) W-KLE-17 / 08 maart. 06
MHz: 27, 30, 40, 418, 433,
868
RE (Réunion) Article 6 of Directive
1999/5/EC R&TTE 11. Juli
05
MHz: 27, 40, 433, 868
ZA (Zuid-
Afrika)
11 okt 2005
MHz: 27, 40, 433
Amerika
Land Zendvergunning
Frequentieband (MHz)
BB (Barba-
dos)
Geen vergunning noodzake-
lijk
MHz: 27, 40, 433, 868
CL (Chili) 38447/F-23 No.3.3634
MHz: 40, 433
3943/DFRS05165/F-50
MHz: 280 tot 433
GF (Fr.
Guyana)
Artikel 6 van richtlijn
1999/5/EC R&TTE10668
13 mei 05
MHz: 27, 30, 40, 433, 868
340 Nuttige informatie
Beladen en nuttige informatie
Land Zendvergunning
Frequentieband (MHz)
GP (Guade-
loupe)
Artikel 6 van richtlijn
1999/5/EC R&TTE10668
13 mei 05
MHz: 27, 30, 40, 433, 868
MQ (Martini-
que)
Article 6 of Directive
1999/5/EC R&TTE 11. Juli
05
MHz: 27, 30, 40, 433, 868
MX (Mexico) MHz: 280 tot 390
Azië
Land Zendvergunning
Frequentieband (MHz)
AE (Vere-
nigde Arabi-
sche Emira-
ten)
1623/5/10-2/26/76
MHz: 433
JO (Jordanië) TRC/LPD/2005/23
MHz: 27, 30, 40, 433, 868
KW (Koe-
weit)
5 oktober 2005
MHz: 27, 30, 40, 418, 433,
868
SA (Saudi-
Arabië)
11_02_05/5024-5-6
MHz: 418, 433
SY (Syrië) 279/4/14 / 05 maart 06
TR (Turkije) National Certification 23 juli
07
MHz: 433
Australië
Land Zendvergunning
Frequentieband (MHz)
AU (Austra-
lië)
28 juni 2005
MHz: 27, 30, 40, 433, 868
NZ (Nieuw-
Zeeland)
20 maart 06
MHz: 27, 30, 40, 433
Vloermatten
GWAARSCHUWING
Voorwerpen in de beenruimte van de bestuur-
der kunnen de slag van de pedalen beperken
of ingedrukte pedalen blokkeren. Daardoor
worden de bedrijfs- en verkeersveiligheid van
de auto in gevaar gebracht. Er bestaat gevaar
voor ongevallen!
Alle voorwerpen in de auto veilig opbergen,
zodat deze niet in de beenruimte van de
bestuurder kunnen belanden. Vloermatten
altijd stevig en volgens de handleiding mon-
teren om te allen tijde voldoende vrije ruimte
voor de pedalen te waarborgen. Geen losse
vloermatten gebruiken en niet meerdere
vloermatten op elkaar leggen.
CLS Coupé (voorbeeld)
XDe stoel naar achteren schuiven.
XInbouwen: De vloermat in de beenruimte
leggen.
XDrukknoppen :op nokken ;drukken.
XVerwijderen: De vloermat van nokken ;
lostrekken.
XDe vloermat verwijderen.
Naderhand aangebrachte zonbe-
schermingsfolie
Naderhand aangebrachte zonbeschermings-
folie aan de binnenzijde van de ruiten kan de
ontvangst van de radio en de mobiele tele-
foon storen. Dit is met name het geval wan-
neer het een geleidende of met metaal
Nuttige informatie 341
Beladen en nuttige informatie
Z
bedekte folie betreft. Informatie over zonbe-
schermingsfolie is verkrijgbaar bij een gekwa-
lificeerde werkplaats.
342 Nuttige informatie
Beladen en nuttige informatie
Wetenswaardigheden ....................... 344
Motorruimte ...................................... 344
Onderhoud ......................................... 348
Verzorging ......................................... 350
343
Onderhoud en verzorging
Wetenswaardigheden
iDeze handleiding beschrijft alle modellen
en standaard- en speciale uitrustingen van
de auto die op het tijdstip van de redactie-
sluiting van deze handleiding verkrijgbaar
waren. Landspecifieke afwijkingen zijn ook
mogelijk. In acht nemen dat de auto niet
met alle beschreven functies kan zijn uit-
gerust. Dit betreft ook veiligheidsrelevante
systemen en functies.
iDe informatie over gekwalificeerde werk-
plaatsen lezen (Ypagina 27).
Motorruimte
Motorkap
Belangrijke veiligheidsvoorschriften
GWAARSCHUWING
Een ontgrendelde motorkap kan tijdens het
rijden opengaan en het zicht belemmeren. Er
bestaat gevaar voor ongevallen!
De motorkap nooit tijdens het rijden ontgren-
delen.
GWAARSCHUWING
De motorkap kan bij het openen en sluiten
plotseling in de eindstand vallen. Er bestaat
gevaar voor letsel voor personen in het zwenk-
bereik van de motorkap!
De motorkap alleen openen en sluiten als nie-
mand zich in het zwenkbereik bevindt.
GWAARSCHUWING
Als bij een oververhit geraakte motor of een
brand in de motorruimte de motorkap wordt
geopend, kunt u met hete gassen of andere
weglekkende bedrijfsstoffen in contact
komen. Gevaar voor letsel!
Voordat de motorkap wordt geopend, een
oververhitte motor laten afkoelen. Bij een
brand in de motorruimte de motorkap geslo-
ten laten en de hulp inroepen van de brand-
weer.
GWAARSCHUWING
In de motorruimte bevinden zich bewegende
onderdelen. Bepaalde onderdelen kunnen
ook verder draaien als het contact is afgezet
of zonder waarschuwing weer gaan draaien
de ventilateur van de radiateur. Er bestaat
gevaar voor letsel!
Als werkzaamheden in de motorruimte moe-
ten worden uitgevoerd:
Rhet contact uitschakelen
Rnooit in de gevarenzone van bewegende
onderdelen grijpen, bijvoorbeeld het draai-
bereik van de ventilateur
Rsieraden en horloges afdoen
Rbijvoorbeeld kledingstukken en haren weg-
houden van de bewegende onderdelen.
GWAARSCHUWING
Het ontstekingssysteem en het brandstofin-
spuitsysteem werken met hoge spanning. Als
u spanningvoerende onderdelen aanraakt,
kunt u een stroomstoot krijgen. Gevaar voor
letsel!
Nooit onderdelen van het ontstekingssys-
teem en het brandstofinspuitsysteem bij inge-
schakeld contact aanraken.
Motorkap openen
GWAARSCHUWING
Bepaalde onderdelen in de motorruimte kun-
nen zeer heet zijn, bijvoorbeeld de motor,
radiateur en onderdelen van het uitlaatsys-
teem. Bij werkzaamheden in de motorruimte
is het gevaar voor letsel aanwezig!
Indien mogelijk de motor laten afkoelen en
alleen de hierna beschreven onderdelen aan-
raken.
GWAARSCHUWING
Als de ruitenwissers zich in beweging zetten
als de motorkap geopend is, kunt u bekneld
raken in het mechanisme. Er bestaat gevaar
voor letsel!
344 Motorruimte
Onderhoud en verzorging
Altijd de ruitenwissers en het contact uitscha-
kelen, voordat de motorkap wordt geopend.
!De ruitenwissers moeten niet omhoogge-
zet zijn. Anders kunnen de ruitenwissers of
de motorkap beschadigen.
XDe ruitenwissers moeten uitgeschakeld
zijn; dit controleren.
XAan ontgrendelingshendel :van de
motorkap trekken.
De motorkap is ontgrendeld.
XIn de spleet grijpen, handgreep ;van het
motorkapslot omhoogdrukken en de
motorkap optillen.
Als de motorkap circa 40 cm is omhoogge-
bracht, wordt de motorkap automatisch
door de gasdrukveren geopend en geopend
gehouden.
Motorkap sluiten
XDe motorkap omlaagbrengen en vanaf een
hoogte van circa 20 cm laten vallen.
XDe motorkap moet goed vergrendeld zijn;
dit controleren.
Als de motorkap iets kan worden opgetild,
is deze niet goed vergrendeld. De motorkap
opnieuw openen en met iets meer snelheid
laten vallen.
Radiateur
Auto's met dieselmotor: De radiateur niet
bedekken. Ook geen warmtematten, insec-
tenbeschermingen o.i.d. gebruiken. Anders
worden de waarden van het On-Board-dia-
gnosesysteem vervalst. Enkele van deze
waarden zijn wettelijk voorgeschreven en
moeten altijd correct zijn.
Motorolie
Algemene aanwijzingen
Afhankelijk van de rijstijl verbruikt de motor
maximaal 0,8 liter olie op 1.000 km. Het olie-
verbruik kan ook hoger zijn als de auto nieuw
is of als er vaker met hoog toerental wordt
gereden.
Afhankelijk van het motortype kan de olie-
peilstaaf op verschillende plaatsen gemon-
teerd zijn.
Bij het controleren van het oliepeil:
Rde auto horizontaal parkeren
Rbij een motor die op bedrijfstemperatuur is,
de auto circa 5 minuten met afgezette
motor laten stilstaan
Rals de motor niet op bedrijfstemperatuur is,
bijvoorbeeld als de motor slechts kort heeft
gedraaid, circa 30 minuten wachten alvo-
rens de meting uit te voeren.
Motorruimte 345
Onderhoud en verzorging
Z
Oliepeil met oliepeilstaaf controleren
GWAARSCHUWING
Bepaalde onderdelen in de motorruimte kun-
nen zeer heet zijn, bijvoorbeeld de motor,
radiateur en onderdelen van het uitlaatsys-
teem. Bij werkzaamheden in de motorruimte
is het gevaar voor letsel aanwezig!
Indien mogelijk de motor laten afkoelen en
alleen de hierna beschreven onderdelen aan-
raken.
Auto's met benzinemotor (voorbeeld)
Auto's met dieselmotor (voorbeeld)
XOliepeilstaaf :eruit trekken.
XOliepeilstaaf :afvegen.
XOliepeilstaaf :langzaam tot de aanslag in
de geleidepijp schuiven en opnieuw eruit
trekken.
Het oliepeil is correct als het zich tussen de
MIN-markering =en de MAX-marke-
ring ;bevindt.
XAls het oliepeil tot de MIN-markering =of
daaronder is gedaald, 1,0 liter motorolie
bijvullen.
Motorolie bijvullen
GWAARSCHUWING
Bepaalde onderdelen in de motorruimte kun-
nen zeer heet zijn, bijvoorbeeld de motor,
radiateur en onderdelen van het uitlaatsys-
teem. Bij werkzaamheden in de motorruimte
is het gevaar voor letsel aanwezig!
Indien mogelijk de motor laten afkoelen en
alleen de hierna beschreven onderdelen aan-
raken.
GWAARSCHUWING
Als motorolie op hete onderdelen in de motor-
ruimte komt, kan deze ontbranden. Er bestaat
gevaar voor brand en letsel!
Erop letten dat geen motorolie naast de vul-
opening terechtkomt. De motor laten afkoe-
len en met motorolie vervuilde onderdelen
grondig reinigen voordat de motor wordt
gestart.
HMilieu-aanwijzing
Bij het bijvullen erop letten dat geen olie wordt
gemorst. Als olie in de grond of in het water
terechtkomt, beschadigt u het milieu.
!Daarom alleen motoroliën en oliefilters
gebruiken, die zijn goedgekeurd voor
auto's met onderhoudssysteem. Een lijst
met motorolie en oliefilters, die volgens de
Mercedes-Benz-bedrijfsstoffenvoorschrif-
ten getest en goedgekeurd zijn, is verkrijg-
baar bij elke Mercedes-Benz-servicewerk-
plaats.
Het volgende veroorzaakt motorschade of
schade aan het uitlaatsysteem:
RGebruik van motorolie en oliefilters, die
niet uitdrukkelijk voor het onderhouds-
systeem goedgekeurd zijn
RVerversen van motorolie en vervangen
van het oliefilter na overschrijden van het
door het onderhoudssysteem voorge-
schreven verversings- resp. vervangings-
interval
RGebruik van motorolie-additieven.
346 Motorruimte
Onderhoud en verzorging
!Erop letten dat niet te veel motorolie
wordt bijgevuld. De motor of de katalysator
kan worden beschadigd als teveel motor-
olie wordt bijgevuld. Te veel bijgevulde
motorolie moet worden afgezogen.
Dop motorolie (voorbeeld)
XDop :linksom draaien en verwijderen.
XMotorolie bijvullen.
Bij een oliepeil op of onder de MIN-marke-
ring op de oliepeilstaaf, 1,0 liter motorolie
bijvullen.
XDop :op de vulopening aanbrengen en
rechtsom draaien.
Daarbij op de correcte vergrendeling van
de dop letten.
XHet oliepeil nog een keer met de oliepeil-
staaf controleren (Ypagina 346).
Meer informatie over motorolie
(Ypagina 424).
Verdere bedrijfsstoffen
Koelvloeistofpeil controleren
GWAARSCHUWING
Bepaalde onderdelen in de motorruimte kun-
nen zeer heet zijn, bijvoorbeeld de motor,
radiateur en onderdelen van het uitlaatsys-
teem. Bij werkzaamheden in de motorruimte
is het gevaar voor letsel aanwezig!
Indien mogelijk de motor laten afkoelen en
alleen de hierna beschreven onderdelen aan-
raken.
GWAARSCHUWING
Het motorkoelsysteem staat onder druk, in
het bijzonder bij warme motor. Als de dop
wordt geopend, kunt u zich verbranden aan
eruit spuitende hete koelvloeistof. Gevaar
voor letsel!
De motor laten afkoelen, voordat u de dop
opent. Bij het openen handschoenen en een
veiligheidsbril dragen. De dop langzaam en
een halve omwenteling openen, om de druk
te laten ontsnappen.
XDe auto horizontaal parkeren.
Het koelvloeistofpeil alleen controleren als
de auto op een horizontale ondergrond
staat en de motor afgekoeld is.
XDe sleutel in het contactslot in stand 2
draaien (Ypagina 167).
Bij auto's met KEYLESS GO tweemaal de
start-stop-toets indrukken (Ypagina 167).
XDe koelvloeistoftemperatuurmeter in het
instrumentenpaneel controleren.
De koelvloeistoftemperatuur moet lager
dan 70 zijn.
XDe sleutel in het contactslot in stand 0
(Ypagina 167) draaien.
XDop :langzaam circa een halve omwen-
teling linksom draaien om de overdruk te
laten ontsnappen.
XDop :verder linksom draaien en verwij-
deren.
Als de koelvloeistof in koude toestand tot
aan markeringsrand =in de vulopening
staat, is er voldoende koelvloeistof in koel-
vloeistofexpansiereservoir ;aanwezig.
Motorruimte 347
Onderhoud en verzorging
Z
Als de koelvloeistof in warme toestand
circa 1,5 cm boven markeringsrand =in
de vulopening staat, is er voldoende koel-
vloeistof in koelvloeistofexpansiereser-
voir ;aanwezig.
XEventueel door Mercedes-Benz gecontro-
leerde en goedgekeurde koelvloeistof bij-
vullen.
XDop :aanbrengen en tot de aanslag
rechtsom draaien.
Meer informatie over koelvloeistof, zie
(Ypagina 426).
Ruitensproeierinstallatie en koplamp-
reinigingsinstallatie bijvullen
GWAARSCHUWING
Bepaalde onderdelen in de motorruimte kun-
nen zeer heet zijn, bijvoorbeeld de motor,
radiateur en onderdelen van het uitlaatsys-
teem. Bij werkzaamheden in de motorruimte
is het gevaar voor letsel aanwezig!
Indien mogelijk de motor laten afkoelen en
alleen de hierna beschreven onderdelen aan-
raken.
GWAARSCHUWING
Als ruitensproeiervloeistofconcentraat op
hete onderdelen van de motor of het uitlaat-
systeem terechtkomt, kan het ontbranden. Er
bestaat gevaar voor brand en letsel!
Er mag geen ruitensproeiervloeistofconcen-
traat naast de vulopening gaan; dit controle-
ren.
XOpenen: Dop :aan de lip omhoogtrek-
ken.
XDe voorgemengde ruitensproeiervloeistof
bijvullen.
XSluiten: Dop :op de vulopening drukken,
tot deze vergrendelt.
De koplampreinigingsinstallatie en de ruiten-
sproeierinstallatie worden gezamenlijk door
het ruitensproeiervloeistofreservoir van vloei-
stof voorzien.
Als het vloeistofpeil daalt tot onder het gead-
viseerde minimumpeil van 1 liter, verschijnt
op het multifunctioneel display een verzoek
om de ruitensproeiervloeistof bij te vullen
(Ypagina 297).
Meer informatie over de ruitensproeiervloei-
stof resp. het antivriesmiddel
(Ypagina 426).
Onderhoud
ASSYST PLUS
Onderhoudsmeldingen
De weergave van het onderhoudsinterval
ASSYST PLUS informeert u over de volgende
onderhoudstermijn.
Informatie over de onderhoudsbeurt en de
onderhoudsintervallen (zie het afzonderlijke
onderhoudsboekje).
Meer informatie is verkrijgbaar bij een
Mercedes-Benz-servicewerkplaats.
iDe weergave onderhoudsinterval ASSYST
PLUS toont geen informatie over het olie-
peil van de motor. De aanwijzingen m.b.t.
het oliepeil van de motor in acht nemen
(Ypagina 345).
Het multifunctioneel display toont enkele
seconden een onderhoudsmelding, bijvoor-
beeld:
RService A over .. dagenService A over .. dagen
RService A uitvoerenService A uitvoeren
RService A overschredenService A overschreden
sinds .. dagensinds .. dagen .
348 Onderhoud
Onderhoud en verzorging
Afhankelijk van de gebruiksomstandigheden
van de auto wordt de resterende tijd of de
resterende afstand tot de onderhoudstermijn
weergegeven.
De letter geeft de onderhoudsbeurt aan. AA
staat voor een kleine en BBvoor een grote
onderhoudsbeurt. Achter de letter kan een
getal of nog een letter worden weergegeven.
Alleen voor bepaalde landen: Het karakter
achter de letters AAof BBgeeft informatie over
verdere noodzakelijke extra werkzaamheden.
Als u een gekwalificeerde werkplaats infor-
meert over deze melding, kunt u een raming
van de kosten verkrijgen.
De weergave van het onderhoudsinterval
ASSYST PLUS houdt alleen rekening met het
aantal dagen dat de accu aangesloten is
geweest.
Om de tijdsafhankelijke onderhoudstermijn
te kunnen aanhouden:
XVoor het losmaken van de accu de onder-
houdstermijn op het multifunctioneel dis-
play laten weergeven en noteren.
of
XNa het aansluiten van de accukabels van de
weergegeven onderhoudstermijn de dagen
zonder accu aftrekken.
Onderhoudsmelding uitschakelen
Xaof %in het stuurwiel indrukken.
Onderhoudsmelding weergeven
XHet contact inschakelen.
XMet =of ;in het stuurwiel het menu
ServiceService selecteren.
XMet 9of :het submenu ASSYSTASSYST
PLUSPLUS selecteren en met abevestigen.
Het multifunctioneel display toont de
onderhoudstermijn.
Informatie over het onderhoud
Weergave onderhoudsinterval ASSYST
PLUS terugzetten
!Als de weergave onderhoudsinterval
ASSYST PLUS per ongeluk is teruggezet,
kan de instelling bij een gekwalificeerde
werkplaats worden gecorrigeerd.
De onderhoudswerkzaamheden zoals in
het onderhoudsboekje beschreven laten
uitvoeren. Anders kan verhoogde slijtage
en schade aan de onderdelen of aan de
auto ontstaan.
Als de gekwalificeerde werkplaats, bijvoor-
beeld een Mercedes-Benz-servicewerk-
plaats, de onderhoudswerkzaamheden heeft
uitgevoerd wordt de weergave van het onder-
houdsinterval ASSYST PLUS teruggezet. Daar
is ook meer informatie beschikbaar, bijvoor-
beeld over servicewerkzaamheden.
Bijzonder onderhoud
Het voorgeschreven onderhoudsinterval is
afgestemd op normale bedrijfsomstandighe-
den van de auto. Bij zwaardere bedrijfsom-
standigheden of zwaardere belasting van de
auto moeten onderhoudswerkzaamheden
vaker als voorgeschreven worden uitgevoerd,
bijvoorbeeld:
Rbij regelmatig rijden in de stad met vaak
tussenstops
Rbij voornamelijk korte ritten
Rbij vaker gebruik in bergachtig gebied of op
slechte wegen
Rbij vaker, langdurig draaien met stationair
toerental.
Bij deze of vergelijkbare bedrijfsomstandig-
heden bijvoorbeeld het luchtfilter, de motor-
olie en het oliefilter vaker laten vervangen. Bij
een zwaardere belasting moeten de banden
worden gecontroleerd. Meer informatie is
verkrijgbaar bij een gekwalificeerde werk-
plaats, bijvoorbeeld een Mercedes-Benz-ser-
vicewerkplaats.
Onderhoud 349
Onderhoud en verzorging
Z
Buitenlandse reizen
Ook in het buitenland is een wijdvertakt
Mercedes-Benz-servicenet aanwezig. Meer
informatie is verkrijgbaar bij elke Mercedes-
Benz-servicewerkplaats.
de onderhoudsindicator AdBlue®.
iAlleen bij BlueTec auto's.
De BlueTec uitlaatgasnabehandeling moet
voor een correcte werking het reductiemiddel
AdBlue®gebruiken. Het vullen met AdBlue®
is onderdeel van de onderhoudsbeurt. Een
volle AdBlue®-tank volstaat onder normale
rijomstandigheden tot de volgende onder-
houdstermijn.
Afhankelijk van het gebruik van de auto kan
het AdBlue®-verbruik hoger uitvallen waar-
door de onderhoudstermijn korter wordt.
Bepaalde displaymeldingen wijzen erop dat
AdBlue®bijgevuld moet worden, bijvoor-
beeld:
AdBlue bij werk-plaats bij latenAdBlue bij werk-plaats bij laten
vullen zie handleidingvullen zie handleiding
AdBlue bij werk-plaats bij latenAdBlue bij werk-plaats bij laten
vullen Start n.mog. na .. kmvullen Start n.mog. na .. km
Bovendien klinkt een waarschuwingssignaal.
Wanneer de AdBlue®-voorraad opgebruikt is
kan de motor niet meer worden gestart
(Ypagina 284).
!Het AdBlue®-reservoir alleen bij een
gekwalificeerde werkplaats laten bijvullen.
Anders kunnen beschadigingen en veront-
reinigingen aan de auto optreden.
Voor reizen buiten Europa de AdBlue®-voor-
raad bij een gekwalificeerde werkplaats laten
controleren. Indien noodzakelijk, AdBlue®
laten bijvullen. Bij een langdurig verblijf in een
land buiten Europa contact opnemen met een
gekwalificeerde werkplaats.
De aanwijzingen over AdBlue®
(Ypagina 423) in acht nemen.
Meer informatie over de BlueTec-uitlaatgas-
nabehandeling en AdBlue®is verkrijgbaar bij
een gekwalificeerde werkplaats, bijvoorbeeld
een Mercedes-Benz-servicewerkplaats.
Verzorging
Algemene aanwijzingen
HMilieu-aanwijzing
Lege verpakkingen, schoonmaakdoeken en
poetsdoeken op milieuvriendelijke wijze
afvoeren.
!Voor de reiniging van uw auto geen:
Rdroge ruwe of harde doeken
Rschuurmiddelen
Roplosmiddelen
Roplosmiddelhoudende reinigingsmidde-
len gebruiken
en niet schuren.
De oppervlakken en beschermfolie niet
met harde voorwerpen, bijvoorbeeld een
ring of een ijskrabber, aanraken. Op de
oppervlakken of de beschermfolie kunnen
anders krassen of beschadigingen ont-
staan.
!De auto na het reinigen niet direct lang-
durig parkeren, vooral niet na het reinigen
van de velgen met een velgenreinigings-
middel. Velgenreinigingsmiddelen kunnen
versnelde corrosie van remschijven en -
blokken tot gevolg hebben. Daarom na het
reinigen enkele minuten rijden. Bij het rem-
men warmen de remschijven en remblok-
ken op en drogen ze. De auto kan dan voor
langere tijd worden geparkeerd.
De regelmatige verzorging van uw auto is een
voorwaarde om de kwaliteit langdurig te
behouden.
Voor de verzorging de door Mercedes-Benz
geadviseerde en goedgekeurde verzorgings-
en reinigingsmiddelen gebruiken.
350 Verzorging
Onderhoud en verzorging
Auto wassen en lak reinigen
Wasstraat
GWAARSCHUWING
Na het wassen van het voertuig hebben de
remmen een verminderde remwerking. Er
bestaat gevaar voor ongevallen!
Na het wassen van het voertuig voorzichtig
remmen en rekening houden met de verkeers-
situatie, totdat de volledige remwerking weer
aanwezig is.
!Wanneer de DISTRONIC PLUS of de
HOLD-functie ingeschakeld zijn, remt de
auto in bepaalde situaties automatisch. Om
schade aan de auto te vermijden de
DISTRONIC PLUS en de HOLD-functie in de
volgende of vergelijkbare situaties uitscha-
kelen:
Rbij het slepen
Rin de wasstraat.
!Erop letten:
Rdat de zijruiten en het schuifdak volledig
gesloten zijn
Rdat de aanjager voor de ventilatie resp.
verwarming uitgeschakeld is (OFF-toets
ingedrukt)
Rdat de schakelaar van de ruitenwissers
in stand 0staat.
Anders kan schade aan de auto ontstaan.
!Erop letten dat de automatische trans-
missie in stand Nstaat als de auto in een
wasstraat met automatische doorvoer
wordt gewassen, anders kan de auto
beschadigd raken.
RAuto's met sleutel:
De sleutel niet uit het contactslot verwij-
deren. Wanneer de motor is afgezet, niet
het bestuurders- of passagiersportier
openen. De automatische transmissie
schakelt anders automatisch in parkeer-
stand P, waardoor de wielen blokkeren.
Dit kunt u voorkomen door de automati-
sche transmissie eerst in stand Nte zet-
ten.
RAuto's met KEYLESS GO:
Wanneer de motor is afgezet, niet het
bestuurders- of passagiersportier ope-
nen. De automatische transmissie scha-
kelt anders automatisch in parkeerstand
P, waardoor de wielen blokkeren.
Om te zorgen dat de automatische transmis-
sie in stand Nblijft, altijd de volgende stappen
in acht nemen:
XDe auto moet stilstaan en het contact moet
zijn uitgeschakeld.
XDe sleutel in het contactslot in stand 2
(Ypagina 167) draaien.
Bij auto's met KEYLESS GO moet de sleutel
worden gebruikt in plaats van de start-stop-
toets.
XHet rempedaal indrukken en ingedrukt
houden.
XDe automatische transmissie in stand N
zetten.
XHet rempedaal loslaten.
XDe elektrische parkeerrem vrijzetten.
XHet contact afzetten en de sleutel in het
contactslot laten.
De auto kan vanaf het begin in een automa-
tische wasstraat worden gewassen.
Als de auto sterk vervuild is, moet deze wor-
den voorgereinigd voordat deze in een was-
straat wordt gereinigd.
Na het wassen in een wasstraat moet de wax
op de voorruit en de ruitenwisserrubbers wor-
den verwijderd. Zo wordt streepvorming voor-
komen en vermindert het wisgeluid dat door
resten op de ruit kan ontstaan.
Met de hand wassen
Het wassen van de handen is in sommige lan-
den alleen bij speciaal hiervoor bedoelde
wasplaatsen toegestaan. De wettelijke bepa-
lingen in de betreffende landen in acht
nemen.
Verzorging 351
Onderhoud en verzorging
Z
XGeen heet water gebruiken en auto's niet
in direct zonlicht wassen.
XVoor het reinigen een zachte autospons
gebruiken.
XEen mild reinigingsmiddel gebruiken, bij-
voorbeeld een door Mercedes-Benz goed-
gekeurde autoshampoo.
XDe auto met een zachte waterstraal gron-
dig afspuiten.
XDe waterstraal niet direct in de luchtinlaten
richten.
XRijkelijk water gebruiken en de spons vaak
uitspoelen.
XDe auto met schoon water naspoelen en
grondig met een zeem afdrogen.
XHet reinigingsmiddel niet op de lak laten
opdrogen.
Bij het rijden in de winter zo zorgvuldig en zo
snel mogelijk alle aanslag van pekel verwij-
deren.
Hogedrukreiniger
GWAARSCHUWING
De waterstraal van een roterende sproeier
(vuilfrees) kan van buitenaf niet zichtbare
schade aan de banden of onderdelen van het
onderstel veroorzaken. Dermate beschadigde
onderdelen kunnen onverwachts uitvallen. Er
bestaat gevaar voor ongevallen!
Voor de reiniging van de auto geen hogedruk-
reiniger met roterende sproeiers gebruiken.
Beschadigde banden of onderdelen van het
onderstel direct laten vervangen.
!Een afstand van minimaal 30 cm tussen
de auto en de sproeiermond van de hoge-
drukreiniger aanhouden. Raadpleeg de
informatie van de apparatuurfabrikant voor
de juiste afstand.
De sproeier van de hogedrukreiniger tij-
dens de reiniging bewegen.
Daarbij niet direct richten op:
Rbanden
Rportiernaden, daknaden, voegen enzo-
voort
Relektrische componenten
Raccu
Rstekkers
Rlampjes
Rafdichtrubbers
Rsierelementen
Rventilatiesleuven.
Beschadigingen van afdichtrubbers of elek-
trische componenten kunnen leiden tot
lekkage of uitvallen.
Lak reinigen
!Op gespoten oppervlakken geen:
Rstickers
Rfolie
Rmagneetplaatjes of iets dergelijks beves-
tigen.
Anders kan de lak worden beschadigd.
Krassen, agressieve aanslag, vlekken door
invloeden van buitenaf en beschadigingen die
ontstaan zijn door ondeskundige verzorging
kunnen niet altijd worden hersteld. In dit
geval contact opnemen met een gekwalifi-
ceerde werkplaats.
XVerontreinigingen zo snel mogelijk verwij-
deren, daarbij sterk schuren vermijden.
XDode insecten met insectenverwijderaar
laten inweken, vervolgens het behandelde
oppervlak afspoelen.
XVogeluitwerpselen met water laten inwe-
ken, vervolgens het behandelde oppervlak
afspoelen.
XKoelvloeistof, remvloeistof, boomhars,
olie, brandstof en vet met een in wasben-
zine of aanstekervloeistof gedrenkte doek
met licht wrijven verwijderen.
352 Verzorging
Onderhoud en verzorging
XTeerspatten verwijderen met teerverwijde-
ringsmiddel.
XWax verwijderen met siliconenverwijde-
raar.
Verzorging en behandeling van matte
lak
!De auto of de lichtmetalen velgen in geen
geval poetsen! Poetsen geeft glans aan de
lak.
!Het volgende kan leiden tot het gaan glan-
zen van de lak en daarmee een verminde-
ring van het mateffect:
Rsterk wrijven met ongeschikte middelen
Rvaak gebruik maken van een wasstraat
Rhet wassen van de auto onder directe
zonnestraling.
!Voor de lakverzorging geen cleaner,
schuur- en polijstproducten of glanscon-
serveringsmiddel, bijvoorbeeld wax,
gebruiken. Deze producten zijn uitsluitend
voor hoogglans oppervlakken geschikt. Het
gebruik ervan op auto's met matte lak leidt
tot ernstige beschadigingen aan het opper-
vlak en wel tot glanzende, gevlekte plek-
ken.
Lakwerkzaamheden uitsluitend laten uit-
voeren bij een gekwalificeerde werkplaats.
!Beslist geen wasprogramma's met ver-
volgens een behandeling met hete wax
laten uitvoeren.
Als uw auto met een matte blanke lak is
gespoten, de volgende aanwijzingen in acht
nemen. Daardoor kunnen lakbeschadigingen
door een verkeerde behandeling worden
voorkomen.
Deze aanwijzingen gelden ook voor lichtme-
talen velgen met matte blanke lak.
iDe auto moet bij voorkeur met de hand
worden gewassen, met een zachte spons,
autoshampoo en veel water.
iVan de door Mercedes-Benz geadvi-
seerde en goedgekeurde verzorgingsmid-
delen uitsluitend de insectenverwijderaar
en de autoshampoo gebruiken.
Onderdelen van de auto reinigen
Wielen reinigen
!Voor het verwijderen van remstof geen
zuurhoudend velgenreinigingsmiddel
gebruiken. Anders kunnen de wielbouten
en onderdelen van het remsysteem worden
beschadigd.
!De auto na het reinigen niet direct lang-
durig parkeren, vooral niet na het reinigen
van de velgen met een velgenreinigings-
middel. Velgenreinigingsmiddelen kunnen
versnelde corrosie van remschijven en -
blokken tot gevolg hebben. Daarom na het
reinigen enkele minuten rijden. Bij het rem-
men warmen de remschijven en remblok-
ken op en drogen ze. De auto kan dan voor
langere tijd worden geparkeerd.
Ruiten reinigen
GWAARSCHUWING
Als de ruitenwissers zich bij het reinigen van
de voorruit of de wisserbladen in beweging
zetten, kunt u bekneld raken. Gevaar voor let-
sel!
De ruitenwissers en het contact altijd uitscha-
kelen voordat u de voorruit of de ruitenwis-
serbladen reinigt.
!Gebruik bij het reinigen van de binnen-
zijde van de ruiten geen droge doeken,
schuurmiddelen, oplosmiddelen of oplos-
middelhoudende reinigingsmiddelen. De
binnenzijde van de ruiten niet met harde
voorwerpen, bijvoorbeeld een ring of een
ijskrabber aanraken. Anders kunnen de rui-
ten worden beschadigd.
!De waterafvoer van de voor- en achterruit
met regelmatige intervallen reinigen. Door
boombladeren, bloembladeren en pollen
kan het gebeuren dat het water niet weg-
Verzorging 353
Onderhoud en verzorging
Z
stroomt. Dit kan tot corrosieschade en
schade aan elektronische onderdelen lei-
den.
XDe buiten- en binnenzijde van de ruiten rei-
nigen met een vochtige doek en een door
Mercedes-Benz geadviseerd en goedge-
keurd reinigingsmiddel.
Ruitenwisserbladen reinigen
GWAARSCHUWING
Als de ruitenwissers zich bij het reinigen van
de voorruit of de wisserbladen in beweging
zetten, kunt u bekneld raken. Gevaar voor let-
sel!
De ruitenwissers en het contact altijd uitscha-
kelen voordat u de voorruit of de ruitenwis-
serbladen reinigt.
!Niet aan het ruitenwisserblad trekken.
Anders kan het ruitenwisserblad worden
beschadigd.
!De ruitenwisserbladen niet te vaak reini-
gen en sterk schuren vermijden. Anders
kan de grafietlaag worden beschadigd.
Daardoor kunnen wisgeluiden ontstaan.
!De wisserarm bij het terugklappen vast-
houden. Wanneer de wisserarm abrupt op
de voorruit slaat, kan deze worden bescha-
digd.
XDe wisserarmen van de voorruit wegklap-
pen.
XDe ruitenwisserbladen voorzichtig met een
vochtige doek reinigen.
XDe wisserarmen weer terugklappen voor-
dat het contact wordt ingeschakeld.
Buitenverlichting reinigen
!Uitsluitend reinigingsmiddelen of reini-
gingsdoekjes gebruiken die geschikt zijn
voor kunststof lampglazen. Ongeschikte
reinigingsmiddelen of reinigingsdoekjes
kunnen de kunststof lampglazen van de
buitenverlichting bekrassen of beschadi-
gen.
XDe kunststof lampglazen van de buitenver-
lichting met een natte spons en een mild
reinigingsmiddel, bijvoorbeeld Mercedes-
Benz autoshampoo, of reinigingsdoekjes
reinigen.
Spiegelrichtingaanwijzers
!Uitsluitend reinigingsmiddelen of reini-
gingsdoekjes gebruiken die geschikt zijn
voor kunststof lampglazen. Ongeschikte
reinigingsmiddelen of reinigingsdoekjes
kunnen de kunststof lampglazen van de
spiegelrichtingaanwijzers bekrassen of
beschadigen.
XDe kunststof lampglazen van de spiegel-
richtingaanwijzers met een natte spons en
een mild reinigingsmiddel, bijvoorbeeld
Mercedes-Benz autoshampoo, of met rei-
nigingsdoekjes reinigen.
Sensoren reinigen
!Als de sensoren met een hogedrukreini-
ger worden gereinigd, een afstand tussen
auto en sproeier van de hogedrukreiniger
van ten minste 30 cm in acht nemen. Raad-
pleeg de informatie van de apparatuurfa-
brikant voor de juiste afstand.
XSensoren :van de rijsystemen met water,
shampoo en een zachte doek reinigen.
354 Verzorging
Onderhoud en verzorging
Achteruitrijcamera reinigen
!De cameralens en het gebied rondom de
achteruitrijcamera niet met een hogedruk-
reiniger reinigen.
XCameralens :met schoon water en een
zachte doek reinigen.
Uitlaatsierstukken reinigen
!Het uitlaatsierstuk niet reinigen met zuur-
houdende reinigingsmiddelen, zoals een
reinigingsmiddel voor sanitair of een vel-
genreinigingsmiddel.
Door opwaaiende verontreiniging in combi-
natie met inwerking van strooimiddelen en
agressieve milieu-invloeden kan vliegroest op
het oppervlak ontstaan. Door regelmatige
verzorging van het uitlaatsierstuk, vooral in
de winter en na het wassen van de auto, kan
de oorspronkelijke glans weer worden her-
steld.
XHet uitlaatsierstuk met een door
Mercedes-Benz getest en goedgekeurd
verzorgingsmiddel reinigen.
Trekhaak reinigen (CLS Shooting
Brake).
HMilieu-aanwijzing
Met olie of vet in aanraking gekomen doeken
op milieuvriendelijke wijze afvoeren.
!De kogelkop niet met een hogedrukreini-
ger reinigen. Geen oplosmiddelen gebrui-
ken.
!De verzorgingstips in de handleiding van
de fabrikant van de trekhaak in acht
nemen.
De kogelkop moet bij vervuiling of corrosie
worden gereinigd.
XRoestaanslag, bijvoorbeeld met een staal-
borstel, verwijderen.
XVuil met een schone, pluisvrije doek of met
een borstel verwijderen.
XNa het reinigen kogelkop :dun met olie
of met vet insmeren.
XDe werking van de trekhaak aan de auto
controleren.
iDe verzorgingswerkzaamheden aan
kogelkop en trekhaaksysteem kan een
gekwalificeerde werkplaats ook voor u uit-
voeren.
Verzorging interieur
Display reinigen
!Gebruikt voor het reinigen in geen geval:
Roplosmiddelen op alcoholbasis of ben-
zine
Rschurende reinigingsmiddelen
Rallesreinigers.
Deze kunnen het schermoppervlak bescha-
digen. Bij het reinigen geen druk op het
oppervlak van het display uitoefenen. Dit
kan tot onherstelbare schade aan het dis-
play leiden.
Verzorging 355
Onderhoud en verzorging
Z
XBij het reinigen erop letten, dat het display
uitgeschakeld en afgekoeld is.
XHet schermoppervlak reinigen met een uni-
versele microvezeldoek en reinigingsmid-
del voor TFT/LCD-displays.
XHet schermoppervlak droogwrijven met
een droge microvezeldoek.
Nachtzichthulp Plus reinigen
!Niet de cameralens reinigen. Bij het rei-
nigen van het gezichtsveld van de rijsyste-
men erop letten dat het ruitenreinigings-
middel niet op de cameralens wordt gespo-
ten. Wanneer de cameralens vervuild is,
contact opnemen met een gekwalificeerde
werkplaats.
XDe afdekking van de camera aan hand-
greepkom :omlaagklappen.
XDe voorruit voor de camera ;met een
zachte doek reinigen.
Kunststof bekleding reinigen
GWAARSCHUWING
Door oplosmiddelhoudende verzorgings- en
reinigingsmiddelen kunnen de oppervlakken
van het dashboard poreus worden. Wanneer
dan de airbags activeren, kunnen kunststof
delen losraken. Gevaar voor letsel!
Geen oplosmiddelhoudende verzorgings- en
reinigingsmiddel voor het reinigen van het
dashboard gebruiken.
!Op kunststof oppervlakken in geen geval:
Rstickers
Rfolie
Rparfumeurs of iets dergelijks bevestigen.
Anders kan de kunststof worden bescha-
digd.
!Vermijden dat cosmetica, insectenver-
drijvingsmiddelen of zonnebrandcrèmes
met de kunststof bekleding in contact
komen. Daardoor blijft het hoogwaardige
uiterlijk van de oppervlakken behouden.
XDe kunststof bekleding met een vochtige,
pluisvrije doek, bijvoorbeeld een microve-
zeldoek, reinigen.
XSterke vervuiling: Voor de verzorging de
door Mercedes-Benz geadviseerde en
goedgekeurde verzorgings- en reinigings-
middelen gebruiken.
Het oppervlak kan kortstondig verkleuren.
Wachten tot het oppervlak weer droog is.
Stuurwiel en versnellings- of keuzehen-
del reinigen
XMet een vochtige doek grondig afvegen of
door Mercedes-Benz geadviseerd en vrij-
gegeven lederverzorgingsmiddel gebrui-
ken.
Echt hout en sierelementen reinigen
!Geen oplosmiddelhoudende reinigings-
middelen zoals teerverwijderingsmiddel of
velgenreinigers, noch poetsmiddel of wax
356 Verzorging
Onderhoud en verzorging
gebruiken. Anders kan het oppervlak wor-
den beschadigd.
XHouten panelen en andere sierelementen
met een vochtige, pluisvrije doek, bijvoor-
beeld een microvezeldoek, reinigen.
XSterke vervuiling: Voor de verzorging de
door Mercedes-Benz geadviseerde en
goedgekeurde verzorgings- en reinigings-
middelen gebruiken.
Stoelbekleding reinigen
Algemene aanwijzingen
!Voor het reinigen van echt lederen, kunst-
lederen of DINAMICA stoelbekleding geen
microvezeldoek gebruiken. Dit kan bij fre-
quent gebruik de bekleding beschadigen.
iIn acht nemen dat de regelmatige verzor-
ging een voorwaarde is om de hoogwaar-
dige look and feel van de bekleding lang-
durig te behouden.
Stoelbekleding van echt leder
Leder is een natuurproduct.
Het oppervlak heeft natuurlijke kenmerken,
zoals:
Rverschillen in de structuur
Rgroei- en letselsporen
Rlichte kleurnuances.
Dit zijn bijzonderheden van leder, geen mate-
riaalgebreken.
!Om het natuurlijk aanzicht van het leder
te behouden, de volgende reinigingsaan-
wijzingen in acht nemen:
REcht lederen bekleding voorzichtig reini-
gen met een vochtige doek en drogen
met een droge doek.
RErop letten dat het leder niet doordrenkt
raakt. Anders kan het ruw worden of
scheuren.
RVoor de verzorging van leder het door
Mercedes-Benz geadviseerde lederver-
zorgingsmiddel gebruiken. Dit is verkrijg-
baar bij een gekwalificeerde werkplaats.
Stoelbekleding uit andere materialen
!Bij het reinigen op de volgende punten
letten:
RKunstlederen bekleding reinigen met een
in 1%-zeepoplossing, bijvoorbeeld afwas-
middel, en een vochtig gemaakte doek.
RStoffen bekleding reinigen met een in 1%-
zeepoplossing, bijvoorbeeld afwasmid-
del, en een vochtig gemaakte microve-
zeldoek. Voorzichtig wrijven en vlakken
volledig behandelen, om randen te ver-
mijden. De stoel vervolgens laten dro-
gen. Het resultaat van de behandeling is
afhankelijk van de soort en leeftijd van
de vervuiling.
RDINAMICA bekleding reinigen met een
vochtige doek. Voorzichtig wrijven en
vlakken volledig behandelen, om kringen
te vermijden.
Veiligheidsgordels reinigen
GWAARSCHUWING
De veiligheidsgordel kunnen door bleken of
kleuren aanzienlijk zwakker worden. Daar-
door kunnen de veiligheidsgordel bijvoor-
beeld bij een ongeval scheuren of uitvallen. Er
bestaat een verhoogd gevaar voor letsel of
zelfs levensgevaar!
De veiligheidsgordel nooit bleken of kleuren.
!De veiligheidsgordels niet met chemische
reinigingsmiddelen reinigen. De veilig-
heidsgordel niet drogen door verwarming
boven 80 of in direct zonlicht.
XSchoon, lauw water en een zeepoplossing
gebruiken.
Hemelbekleding en vloerbedekking rei-
nigen
XHemelbekleding: Bij sterke vervuiling een
zachte borstel of droogschuim gebruiken.
XVloerbedekking: Door Mercedes-Benz
geadviseerde en vrijgegeven vloerbedek-
Verzorging 357
Onderhoud en verzorging
Z
kings- en textielreinigingsmiddelen gebrui-
ken.
designo houten laadvloerbodem reini-
gen (CLS Shooting Brake).
!Voor de reiniging en verzorging van de
houten laadvloerbodem geen gebruik
maken van:
Rmicrovezeldoeken
Rhuishoudelijke vetoplossende middelen
Runiversele meubelpoetsmiddelen,
spray's of iets dergelijks
Rstoomreinigers.
Anders wordt het oppervlak van de houten
laadvloerbodem beschadigd.
!Op de houten laadvloerbodem geen zelf-
klevende folie of tape plakken, ondat de
resten oplosmiddel en weekmakers daarin
de laklaag kunnen vernietigen.
Met een katoenen doek stof, vuil en vinger-
afdrukken verwijderen. Naar behoefte de
katoenen doek iets vochtig maken met
schoon water.
Voor de verzorging en de bescherming van de
houten laadvloerbodem de door Mercedes-
Benz geadviseerde en goedgekeurde
Mercedes verzorgingsolie gebruiken. Het
houten oppervlak frist hiervan op en de resis-
tentie van het hout wordt verhoogd.
Gebruik van de verzorgingsolie:
XMet het bij de onderhoudsset gevoegde
slijppad wordt het houtoppervlak in de rich-
ting van de nerf geslepen.
XVervolgens het slijpstof verwijderen.
XDe verzorgingsolie met een katoenen doek
door wissen dun en gelijkmatig op het hou-
ten oppervlak verdelen. Daarbij altijd in de
richting van de nerf wissen.
XVervolgens de resterende verzorgingsolie
met een andere katoenen doek nawrijven.
Een nieuwe beschermlaag heeft zich na
circa vier uur gevormd.
iBij een sterk versleten oppervlak van de
houten laadvloerbodem wordt een tweede
behandeling met de verzorgingsolie gead-
viseerd.
358 Verzorging
Onderhoud en verzorging
Wetenswaardigheden ....................... 360
Waar vind ik wat? ............................. 360
Bandenpech ....................................... 363
Accu (auto) ........................................ 367
Starthulp ............................................ 372
Slepen en aanslepen ......................... 374
Elektrische zekeringen ..................... 378
359
Pechhulp
Wetenswaardigheden
iDeze handleiding beschrijft alle modellen
en standaard- en speciale uitrustingen van
de auto die op het tijdstip van de redactie-
sluiting van deze handleiding verkrijgbaar
waren. Landspecifieke afwijkingen zijn ook
mogelijk. In acht nemen dat de auto niet
met alle beschreven functies kan zijn uit-
gerust. Dit betreft ook veiligheidsrelevante
systemen en functies.
iDe informatie over gekwalificeerde werk-
plaatsen lezen (Ypagina 27).
Waar vind ik wat?
Gevarendriehoek
Gevarendriehoek verwijderen
XCLS Coupé: De achterklep openen.
XDe hendel 90° in de richting van de pijl
draaien en gevarendriehoek :verwijde-
ren.
XCLS Shooting Brake: De achterklep ope-
nen.
XDe rechter zijbekleding openen.
XGevarendriehoek :verwijderen.
Gevarendriehoek opklappen
XDe poten =zijdelings naar onderen uit-
klappen.
XDe reflectoren aan de zijkant ;tot een
driehoeksvorm omhoogtrekken en met de
bovenste drukknop :verbinden.
EHBO-set
XCLS Coupé: De achterklep openen.
XHet bagagenet omlaagschuiven.
XHet opbergvak openen.
XEHBO-set :verwijderen.
360 Waar vind ik wat?
Pechhulp
EHBO-set in de bagageruimte (voorbeeld)
CLS Shooting Brake: De EHBO-set bevindt
zich afhankelijk van de uitrusting in het baga-
genet of achter de zijbekleding.
XDe achterklep openen.
XBij een overeenkomstige uitvoering de lin-
ker zijbekleding openen.
XDe EHBO-set :verwijderen.
iTen minste eenmaal per jaar de houd-
baarheidsdatum van de inhoud van de
EHBO-set controleren. De inhoud zo nodig
vervangen en ontbrekende artikelen aan-
vullen.
Brandblusser
!Het opbergvak tijdens het rijden gesloten
laten. Anders kan het worden beschadigd.
De brandblusser bevindt zich in het opberg-
vak aan de bestuurdersstoel.
XHandgreep :omhoogtrekken en afdek-
king ;naar voren klappen.
XDe brandblusser uit het opbergvak nemen.
iDe brandblusser na elk gebruik opnieuw
vullen en elke 1 tot 2 jaar laten controleren.
Anders kan het voorkomen dat de brand-
blusser in geval van nood niet werkt.
De wettelijke bepalingen in de betreffende
landen in acht nemen.
Boordgereedschap
Algemene aanwijzingen
Het boordgereedschap bevindt zich in het
opbergvak onder de bagageruimtebodem
(Ypagina 325). Afhankelijk van de uitrusting
van de auto bevindt het boordgereedschap
zich links of rechts in het opbergvak onder de
bagageruimtebodem.
iAfgezien van enkele landspecifieke vari-
anten zijn de auto's niet uitgerust met een
gereedschapset voor het verwisselen van
een wiel. Enkele gereedschappen voor het
verwisselen van een wiel zijn autospecifiek.
Informeer bij een gekwalificeerde werk-
plaats welke gereedschapset voor het ver-
wisselen van een wiel voor de auto nodig
is.
Waar vind ik wat? 361
Pechhulp
De benodigde gereedschapset voor het
verwisselen van een wiel kan bijvoorbeeld
bevatten:
RKrik
RWielkeg
RWielsleutel
Auto's met TIREFIT-set
Voorbeeld CLS Coupé
:Sleepoog
;Fles bandenafdichtmiddel
=Bandencompressor
?Zekeringenaansluitschema
XDe achterklep openen.
XDe bagageruimtebodem omhoogzwenken
(Ypagina 325) of (Ypagina 326).
Auto's met noodwiel "Minispare"
Voorbeeld CLS Coupé
:Boordgereedschapsbak
;Opbergbak
=Noodwiel "Minispare"
XDe achterklep openen.
XDe bagageruimtebodem omhoogzwenken
(Ypagina 325) of (Ypagina 326).
Het boordgereedschap bestaat uit:
RUitklapbare wielkeg
RZekeringenaansluitschema
RKrik
RCentreerpen
REen paar handschoenen
RWielsleutel
RSleepoog
Auto's met drukloos noodwiel (auto in
AMG-uitvoering)
Voorbeeld CLS Coupé
:Sleepoog
;Een paar handschoenen
=Krik
?Uitklapbare wielkeg
ACentreerpen
BFolie voor defect wiel
CBandencompressor
DWielsleutel
EZekeringenaansluitschema
XDe achterklep openen.
XDe bagageruimtebodem omhoogzwenken
(Ypagina 325) of (Ypagina 326).
362 Waar vind ik wat?
Pechhulp
Bandenpech
Auto voorbereiden
Uw auto kan uitgerust zijn met:
RMOExtended banden (banden met noodei-
genschappen) (Ypagina 363)
Bij auto's met MOExtended banden vervalt
de voorbereiding van de auto.
Reen TIREFIT-set (Ypagina 361)
Reen noodwiel (alleen voor bepaalde landen)
(Ypagina 410)
Informatie over het verwisselen resp. monte-
ren van een wiel (Ypagina 392).
XDe auto zo ver mogelijk van de verkeers-
stroom en op een stevige, stroeve en
vlakke ondergrond parkeren.
XDe alarmknipperlichten inschakelen.
XDe auto tegen wegrollen beveiligen
(Ypagina 188).
XIndien mogelijk de voorwielen in de recht-
uitstand draaien.
XAuto's met AIRMATIC: Het niveau "Normal"
moet geselecteerd zijn (Ypagina 211).
XDe motor afzetten.
XAuto's zonder KEYLESS GO: De sleutel uit
het contactslot verwijderen.
XAuto's met KEYLESS GO: Het bestuur-
dersportier openen.
De boordelektronica bevindt zich nu in
stand 0. Dat betekent "verwijderde sleu-
tel".
XAuto's met KEYLESS GO: De start-stop-
toets uit het contactslot verwijderen
(Ypagina 167).
XDe passagiers laten uitstappen. Dit moet
buiten de gevarenzone van het verkeer
gebeuren.
XDe passagiers moeten zich tijdens de ban-
denpech buiten de gevarenzone ophouden,
bijvoorbeeld achter de vangrail.
XDe auto verlaten. Daarbij de verkeerssitua-
tie in acht nemen.
XHet bestuurdersportier sluiten.
XDe gevarendriehoek op voldoende afstand
van de auto neerzetten (Ypagina 360).
Hierbij de wettelijke voorschriften van het
betreffende land in acht nemen.
MOExtended banden (banden met
noodeigenschappen)
Algemene aanwijzingen
Met MOExtended banden (banden met nood-
eigenschappen) kan ook met de auto worden
gereden als één of meer banden volledig leeg
zijn. De band mag daarbij geen duidelijk zicht-
bare beschadiging vertonen.
Een MOExtended-band kunt u herkennen aan
het keurmerk "MOExtended" op de wang van
de band. Dit keurmerk vindt u naast de ban-
denmaat, het draagvermogen en de snel-
heidsindex.
MOExtended-banden mogen alleen in combi-
natie met geactiveerde bandenspannings-
waarschuwing of bandenspanningscontrole
worden gebruikt.
Wanneer de waarschuwingsmelding voor
drukverlies op het multifunctioneel dis-
play verschijnt:
RDe aanwijzingen bij de displaymeldingen in
acht nemen (Ypagina 292).
RDe band op beschadiging controleren.
RBij doorrijden de volgende aanwijzingen in
acht nemen.
De maximaal te rijden afstand bedraagt in
gedeeltelijk beladen toestand circa 80 km, in
volledig beladen toestand circa 30 km.
Naast de beladingstoestand van de auto is de
maximaal te rijden afstand afhankelijk van:
Rde snelheid
Rde staat van het wegdek
Rde buitentemperatuur.
De maximaal te rijden afstand kan bij hoge
belasting of stevige manoeuvres korter, bij
een besparende rijstijl echter ook langer zijn.
Bandenpech 363
Pechhulp
De maximaal te rijden afstand met een lege
band begint vanaf het punt waarop de waar-
schuwingsmelding voor spanningsverlies in
het multifunctioneel display verschijnt.
De maximumsnelheid van 80 km/h niet over-
schrijden.
iBij het omwisselen of vervangen van één
of alle banden de voor de auto voorge-
schreven:
Rmaat en
Rhet keurmerk "MOExtended" in acht
nemen.
Wanneer na een lekke band niet meteen
een MOExtended-band kan worden gemon-
teerd, mag tijdelijk ook een standaardband
worden gebruikt. Daarbij ook op de betref-
fende maat en uitvoering (zomer- en win-
terbanden) letten.
iAuto's met MOExtended-banden zijn af
fabriek niet uitgerust met een TIREFIT-set.
Als de auto wordt voorzien van banden zon-
der noodeigenschappen, bijvoorbeeld win-
terbanden, moet ook een TIREFIT-set wor-
den aangebracht. Een TIREFIT-set is ver-
krijgbaar bij een gekwalificeerde werk-
plaats.
Belangrijke veiligheidsvoorschriften
GWAARSCHUWING
Bij rijden met het noodsysteem verslechtert
het rijgedrag, bijvoorbeeld bij het rijden door
bochten, sterk accelereren en bij het rem-
men. Er bestaat gevaar voor ongevallen!
De aangegeven maximumsnelheid nooit over-
schrijden. Abrupte stuur- en rijmanoeuvres en
het rijden over hindernissen (stoepranden,
wegoneffenheden, in terrein) vermijden. Dit
geldt in het bijzonder als de auto beladen is.
Het rijden met het noodsysteem beëindigen
bij:
Rklapperende geluiden
Rschudden van de auto
Rrookontwikkeling met de geur van rubber
Rvoortdurende ESP®-ingrepen
Rscheuren in de bandwangen.
Nadat met het noodsysteem is gereden de
velgen bij een gekwalificeerde werkplaats
laten controleren op verdere bruikbaarheid.
De defecte band moet in elk geval worden
vervangen.
TIREFIT-set
Belangrijke veiligheidsvoorschriften
TIREFIT is een bandenafdichtmiddel.
Met TIREFIT kunnen perforaties tot 4 mm, in
het bijzonder in het loopvlak, worden afge-
dicht. TIREFIT is bruikbaar bij een buitentem-
peratuur tot circa Ò20 †.
GWAARSCHUWING
In de volgende gevallen kan het bandenaf-
dichtmiddel niet voor voldoende pechhulp
zorgen, omdat de band niet kan worden afge-
dicht, bij:
Rinsnijdingen of perforaties in de band die
groter zijn dan hiervoor genoemd
Rschade aan het velgbed
Rbeschadigingen door het rijden met een
zeer lage bandenspanning of een lege
band.
Er bestaat gevaar voor ongevallen!
Niet verder rijden! Contact opnemen met een
gekwalificeerde werkplaats.
GWAARSCHUWING
Het bandenafdichtmiddel is schadelijk voor
de gezondheid en veroorzaakt irritaties. Het
mag niet in contact met huid, ogen of kleding
komen of ingeslikt worden. De dampen niet
inademen. Afdichtmiddel uit de buurt van kin-
deren houden. Er bestaat gevaar voor letsel!
364 Bandenpech
Pechhulp
Wanneer u met het bandenafdichtmiddel in
aanraking bent gekomen, de volgende punten
in acht nemen:
RBandenafdichtmiddel op de huid direct met
water afspoelen.
RAls bandenafdichtmiddel met de ogen in
aanraking gekomen is, moet u de ogen
direct grondig met schoon water spoelen.
RAls het bandenafdichtmiddel ingeslikt is,
direct de mond grondig uitspoelen en veel
water drinken. Geen braken opwekken en
direct contact opnemen met een arts!
RMet bandenafdichtmiddel vervuilde kleding
direct vervangen.
RBij allergische reacties direct naar een arts
gaan.
!De bandencompressor niet langer dan 8
minuten zonder onderbreking laten
draaien. Anders bestaat er kans op over-
verhitting.
Nadat de bandencompressor afgekoeld is,
kan deze opnieuw worden gebruikt.
TIREFIT-set gebruiken
TIREFIT-sticker, 2-delig
XHet binnengedrongen voorwerp, bijvoor-
beeld een schroef of spijker, in de band
laten zitten.
XDe fles bandenafdichtmiddel, de meegele-
verde sticker TIREFIT en de bandencom-
pressor uit het opbergvak onder de baga-
geruimtebodem nemen (Ypagina 361).
XDeel :van de TIREFIT-sticker in het
gezichtsveld van de bestuurder plakken.
XDeel ;van de TIREFIT-sticker in de buurt
van het ventiel op de velg van het wiel met
de lekke band plakken.
XStekker ?met kabel en slang Auit het
huis trekken.
XSlang Aop flens Bvan fles bandenaf-
dichtmiddel :schroeven.
XDe fles bandenafdichtmiddel :met de
bovenzijde naar beneden in uitsparing ;
van de bandencompressor steken.
XHet ventieldopje van ventiel Cvan de
lekke band draaien.
XVulslang Dop ventiel Cschroeven.
XStekker ?in een 12V-contactdoos
(Ypagina 332) van uw auto steken.
De aanwijzingen m.b.t. de contactdozen in
acht nemen (Ypagina 332).
XDe sleutel in het contactslot in stand 1
draaien (Ypagina 167).
Bandenpech 365
Pechhulp
Z
XDe in- en uitschakelknop =op de banden-
compressor op Idrukken.
De bandencompressor is ingeschakeld. De
band wordt opgepompt.
iEerst wordt het bandenafdichtmiddel in
de band gepompt. Daarbij kan de druk kort-
stondig naar circa 500 kPa (5 bar, 73 psi)
stijgen.
De bandencompressor tijdens deze
fase niet uitschakelen!
XDe bandencompressor gedurende 5 minu-
ten laten draaien. Vervolgens moet een
bandenspanning van ten minste 180 kPa
(1,8 bar, 26 psi) bereikt zijn.
Wanneer na 5 minuten de bandenspanning
van 180 kPa (1,8 bar, 26 psi) bereikt wordt,
zie "Bandenspanning wordt bereikt"
(Ypagina 366).
Wanneer na 5 minuten de bandenspanning
van 180 kPa (1,8 bar, 26 psi) niet bereikt
wordt, zie "Bandenspanning wordt niet
bereikt" (Ypagina 366).
iWeggelekt bandenafdichtmiddel laten
opdrogen. Daarna kan het als een folie wor-
den losgetrokken.
Als uw kleding met bandenafdichtmiddel is
vervuild, deze zo snel mogelijk bij een sto-
merij met perchloorethyleen laten reinigen.
Bandenspanning wordt niet bereikt
Wanneer na 5 minuten de bandenspanning
van 180 kPa (1,8 bar, 26 psi) niet bereikt
wordt:
XDe bandencompressor uitschakelen.
XDe vulslang losdraaien van het ventiel van
de lekke band.
XMet de auto zeer langzaam circa 10 m voor-
uit- of achteruitrijden.
XDe band opnieuw oppompen.
Na maximaal 5 minuten moet de banden-
spanning ten minste 180 kPa (1,8 bar,
26 psi) bedragen.
GWAARSCHUWING
Als de aangegeven bandenspanning na de
aangegeven tijd niet wordt bereikt, is de band
te zwaar beschadigd. Het bandenafdichtmid-
del kan hier geen pechhulp bieden. Bescha-
digde banden en een te lage bandenspanning
kunnen het remgedrag en de rij-eigenschap-
pen sterk nadelig beïnvloeden. Er bestaat
gevaar voor ongevallen!
Niet verder rijden. Contact opnemen met een
gekwalificeerde werkplaats.
Bandenspanning wordt bereikt
GWAARSCHUWING
Een met bandenafdichtmiddel tijdelijk afge-
dichte band beïnvloedt de rij-eigenschappen
en is niet geschikt voor hogere snelheden. Er
bestaat gevaar voor ongevallen!
Uw rijstijl overeenkomstig aanpassen en
voorzichtig rijden. Nooit de voor een met ban-
denafdichtmiddel afgedichte band aangege-
ven maximumsnelheid overschrijden.
!Resten bandenafdichtmiddel kunnen na
het gebruik uit de vulslang lopen. Dit kan
vlekken veroorzaken.
Daarom de vulslang in de plastic zak van de
TIREFIT-set leggen.
HMilieu-aanwijzing
De gebruikte fles bandenafdichtmiddel vak-
kundig laten afvoeren, bijvoorbeeld bij een
gekwalificeerde werkplaats.
Als na vijf minuten de bandenspanning van
180 kPa (1,8 bar, 26 psi) wordt bereikt:
XDe bandencompressor uitschakelen.
XDe vulslang losdraaien van het ventiel van
de lekke band.
XDe fles bandenafdichtmiddel, de banden-
compressor en de gevarendriehoek opber-
gen.
XMeteen wegrijden.
366 Bandenpech
Pechhulp
De maximumsnelheid voor een met bande-
nafdichtmiddel afgedichte band is
80 km/h. Het bovenste deel van de TIRE-
FIT-sticker moet op het instrumentenpa-
neel in het gezichtsveld van de bestuurder
bevestigd zijn.
XNa circa 10 minuten stoppen en de ban-
denspanning controleren met de banden-
compressor.
De bandenspanning moet nu ten minste
130 kPa (1,3 bar, 19 psi) bedragen.
GWAARSCHUWING
Als de aangegeven bandenspanning na de
korte rit niet wordt bereikt, is de band te zwaar
beschadigd. Het bandenafdichtmiddel kan
hier geen pechhulp bieden. Beschadigde ban-
den en een te lage bandenspanning kunnen
het remgedrag en de rij-eigenschappen sterk
nadelig beïnvloeden. Er bestaat gevaar voor
ongevallen!
Niet verder rijden. Contact opnemen met een
gekwalificeerde werkplaats.
iIn de auto bevindt zich ook een sticker
met het telefoonnummer van Mercedes-
Benz Service24h, bijvoorbeeld op de B-stijl
aan bestuurderszijde.
XDe bandenspanning corrigeren, wanneer
deze nog ten minste 130 kPa (1,3 bar,
19 psi) bedraagt. Zie voor de waarden de
tankdopklep.
XBandenspanning verhogen: De banden-
compressor inschakelen.
XBandenspanning verlagen: Afblaasknop
Enaast manometer Findrukken.
XAls de bandenspanning correct is, de vul-
slang losdraaien van het ventiel van de
gerepareerde band.
XHet ventieldopje op het ventiel van de gere-
pareerde band draaien.
XDe fles bandenafdichtmiddel uit de ban-
dencompressor trekken.
De vulslang blijft op de fles bandenafdicht-
middel.
XDe fles bandenafdichtmiddel, de banden-
compressor en de gevarendriehoek opber-
gen.
XNaar de dichtstbijzijnde gekwalificeerde
werkplaats rijden en de band laten vervan-
gen.
XDe fles bandenafdichtmiddel zo snel moge-
lijk laten vervangen bij een gekwalificeerde
werkplaats.
XDe fles bandenafdichtmiddel elke vier jaar
laten vervangen bij een gekwalificeerde
werkplaats.
Accu (auto)
Belangrijke veiligheidsvoorschriften
Voor werkzaamheden aan de accu, zoals het
uit- en inbouwen, zijn speciaal gereedschap
en vakkennis noodzakelijk. Daarom werk-
zaamheden aan de accu altijd bij een gekwa-
lificeerde werkplaats laten uitvoeren.
Accu (auto) 367
Pechhulp
Z
GWAARSCHUWING
Ondeskundig uitgevoerde werkzaamheden
aan de accu kunnen bijvoorbeeld leiden tot
kortsluiting. Daardoor kunnen functiebeper-
kingen van veiligheidsrelevante systemen
optreden, bijvoorbeeld van het verlichtings-
systeem, het ABS (antiblokkeersysteem) of
het ESP®(elektronisch stabiliteitspro-
gramma). De bedrijfsveiligheid van uw voer-
tuig kan beperkt zijn. U kunt de controle over
het voertuig verliezen, bijvoorbeeld:.
Rbij het remmen
Rbij abrupte stuurbewegingen en/of niet
aangepaste snelheden.
Er bestaat gevaar voor ongevallen!
Bij kortsluiting of iets dergelijks direct contact
opnemen met een gekwalificeerde werk-
plaats. Niet verder rijden. Werkzaamheden
aan de accu altijd bij een gekwalificeerde
werkplaats laten uitvoeren.
Meer informatie over het ABS (Ypagina 71)
en het ESP®(Ypagina 73).
GWAARSCHUWING
Elektrostatische oplading kan tot vonkvor-
ming leiden en daardoor het zeer explosieve
gasmengsel uit een accu ontsteken. Er
bestaat explosiegevaar!
Direct voor het aanraken van de accu de
metalen carrosserie aanraken, om een aan-
wezige elektrostatische oplading af te bou-
wen.
Het zeer explosieve gasmengsel ontstaat bij
het opladen van de accu en tijdens de start-
hulp.
Er altijd op letten, dat noch u noch de accu
elektrostatisch opgeladen zijn. Elektrostati-
sche oplading ontstaat bijvoorbeeld:
Rdoor het dragen van synthetische kleding
Rdoor wrijving van de kleding op de stoel
Rals de accu over vloerbedekking of andere
synthetische materialen wordt getrokken
of geschoven
Rals met lappen of doeken over de accu
wordt gewreven.
GWAARSCHUWING
Bij het opladen van een accu komt waterstof-
gas vrij. Als u een kortsluiting veroorzaakt of
als er vonkvorming optreedt, kan het water-
stofgas ontsteken. Explosiegevaar!
RAltijd erop letten dat de plusklem van een
aangesloten accu niet met delen van het
voertuig in aanraking komt.
RGeen metalen voorwerpen of gereedschap
op een accu leggen.
RBij het losmaken en aansluiten van de accu
beslist de beschreven volgorde van de
accuklemmen aanhouden.
RBij starthulp altijd erop letten dat alleen
accupolen met dezelfde polariteit met
elkaar verbonden worden.
RBij starthulp beslist de beschreven volg-
orde voor het vast- en losmaken van de
startkabels aanhouden.
RAls de motor draait de accuklemmen niet
losdraaien of verwijderen.
GWAARSCHUWING
Accuzuur is een agressieve stof. Gevaar voor
letsel!
Het mag niet met de huid, ogen of kleding in
aanraking komen. Geen accugassen inade-
men. Buig u niet over de accu. Kinderen uit de
buurt van accu's houden. Accuvloeistof direct
met water afspoelen en zo snel mogelijk de
hulp van een arts inroepen.
HMilieu-aanwijzing
Batterijen bevatten schade-
lijke stoffen. Het is bij wet
verboden batterijen samen
met het huisvuil af te voeren.
Ze moeten afzonderlijk wor-
den ingezameld en op mili-
368 Accu (auto)
Pechhulp
euvriendelijke wijze worden
afgevoerd.
Batterijen op milieuvriende-
lijke wijze afvoeren! Lege
batterijen bij een gekwalifi-
ceerde werkplaats of bij de
daarvoor bestemde plaatsen
inleveren.
!De accu regelmatig bij een gekwalifi-
ceerde werkplaats laten controleren.
De onderhoudsintervallen in het onder-
houdsboekje in acht nemen of voor meer
informatie contact opnemen met een
gekwalificeerde werkplaats.
!Werkzaamheden aan de accu altijd bij een
gekwalificeerde werkplaats laten uitvoe-
ren. Als het in uitzonderingsgevallen beslist
noodzakelijk is dat u zelf de accukabels
losmaakt, er beslist op letten dat:
Rde motor wordt afgezet en de sleutel uit
het contactslot wordt verwijderd. Bij
auto's met KEYLESS GO moet het con-
tact uitgeschakeld zijn; dit controleren.
Alle controlelampjes in het instrumen-
tenpaneel moeten gedoofd zijn. Anders
kunnen elektrische onderdelen, bijvoor-
beeld de dynamo, worden beschadigd.
Reerst de minklem en vervolgens de plus-
klem wordt losgemaakt. In geen geval de
accuklemmen verwisselen! Anders kan
de elektronica van de auto worden
beschadigd.
Rna het losmaken van de accu de trans-
missie in stand Pgeblokkeerd is. De auto
is beveiligd tegen wegrollen. De auto kan
dan niet worden bewogen.
De accu en de afdekking van de plusklem
moeten tijdens het gebruik altijd stevig
gemonteerd zijn.
De veiligheidsvoorschriften en bescher-
mingsmaatregelen bij het werken aan de
accu opvolgen.
Explosiegevaar
Vuur, open licht en roken zijn bij
het werken aan een accu verbo-
den. Vonkvorming voorkomen.
Accuzuur is een agressieve stof.
Het mag niet met de huid, ogen of
kleding in aanraking komen.
Geschikte kleding dragen, in het
bijzonder handschoenen, schort
en gezichtsbescherming.
Zuur direct wegspoelen met
schoon water. Zo nodig naar een
arts gaan.
Een veiligheidsbril dragen.
Kinderen uit de buurt houden.
Deze handleiding lezen.
Mercedes-Benz adviseert in verband met de
veiligheid alleen accu's te gebruiken die door
Mercedes-Benz speciaal voor de auto zijn
getest en goedgekeurd. Deze accu's bieden
een verhoogde bescherming tegen eruit
lopende accuvloeistof, opdat inzittenden niet
verwond raken als een accu bij een ongeval
wordt beschadigd.
De accu van de auto moet altijd voldoende
zijn opgeladen, zodat deze de volledige
levensduur kan bereiken.
Als de auto niet wordt gebruikt kan de accu
van de auto, zoals andere accu's, gedurende
de tijd ontladen. In dit geval de accukabels bij
een gekwalificeerde werkplaats laten losma-
ken. U kunt echter ook een door Mercedes-
Benz geadviseerde acculader aansluiten, om
de lading bij te houden. Voor meer informatie
contact opnemen met een gekwalificeerde
werkplaats.
Accu (auto) 369
Pechhulp
Z
Als de auto overwegend wordt gebruikt voor
korte ritten of gedurende langere tijd buiten
bedrijf wordt gesteld, de laadtoestand van de
accu vaker laten controleren. Als de auto
gedurende langere tijd buiten gebruik wordt
gesteld, een gekwalificeerde werkplaats om
advies vragen.
iAls de auto wordt geparkeerd en geen
elektrische verbruikers benodigd zijn, de
sleutel verwijderen. De auto verbruikt dan
zeer weinig energie, waardoor de accu
wordt ontzien.
iNa een spanningsonderbreking, bijvoor-
beeld als de accu ontladen was, moeten de
volgende werkzaamheden worden uitge-
voerd:
Rde klok instellen. Informatie over het
instellen van de tijd vindt u in de afzon-
derlijke handleiding.
Bij auto's met COMAND Online en navi-
gatiesysteem wordt de tijd automatisch
ingesteld.
Rde functie "Buitenspiegels automatisch
in- en uitklappen" door eenmalig uitklap-
pen initialiseren (Ypagina 122).
Accu opladen
GWAARSCHUWING
Bij het opladen en bij de starthulp kan een
explosief gasmengsel van de accu ontsnap-
pen. Explosiegevaar!
Beslist vuur, open licht, vonkvorming en roken
vermijden. Bij het opladen en bij starthulp
voor voldoende ventilatie zorgen. Buig u niet
over een accu.
GWAARSCHUWING
Accuzuur is een agressieve stof. Gevaar voor
letsel!
Het mag niet met de huid, ogen of kleding in
aanraking komen. Geen accugassen inade-
men. Buig u niet over de accu. Kinderen uit de
buurt van accu's houden. Accuvloeistof direct
met water afspoelen en zo snel mogelijk de
hulp van een arts inroepen.
GWAARSCHUWING
Een ontladen accu kan reeds bij temperaturen
rond het vriespunt bevriezen. Als starthulp
wordt gegeven of als de accu wordt opgela-
den, kan accugas ontsnappen. Er bestaat
explosiegevaar!
Een bevroren accu altijd laten ontdooien,
alvorens deze op te laden of starthulp te
geven.
!Alleen acculaders gebruiken met een
begrenzing van de laadspanning op max.
14,8 V.
!De accu alleen opladen via het hulpstart-
punt.
Het hulpstartpunt bevindt zich in de motor-
ruimte (Ypagina 372).
XDe motorkap openen.
XDe acculader in dezelfde volgorde als de
externe accu bij de starthulp
(Ypagina 372) op plusaansluiting en mas-
sapunt aansluiten.
Als bij een lage temperatuur de controle-/
waarschuwingslampjes in het instrumenten-
paneel niet gaan branden, is de ontladen accu
met grote waarschijnlijkheid bevroren. In dit
geval mag de accu noch worden opgeladen,
noch de auto met starthulp worden gestart.
De levensduur van een weer ontdooide accu
kan ingekort zijn. Het startgedrag kan in het
bij bijzonder bij lage temperaturen verslech-
teren. De ontdooide accu bij een gekwalifi-
ceerde werkplaats laten controleren.
In geen geval de ingebouwde accu opladen,
tenzij er gebruik wordt gemaakt van een door
Mercedes-Benz getest en goedgekeurd laad-
apparaat . Een speciaal aan Mercedes-Benz
auto's aangepaste en door Mercedes-Benz
gecontroleerde en goedgekeurde acculader
is als accessoire verkrijgbaar. Deze accula-
ders staan het opladen in ingebouwde toe-
stand toe. Voor informatie en beschikbaar-
370 Accu (auto)
Pechhulp
heid contact opnemen met een Mercedes-
Benz-servicewerkplaats. De handleiding van
de acculader lezen voordat u de accu gaat
laden.
Accu (auto) 371
Pechhulp
Z
Starthulp
Voor starthulp alleen het hulpstartpunt in de motorruimte gebruiken, dat bestaat uit een plu-
saansluiting en een massapunt.
GWAARSCHUWING
Accuzuur is een agressieve stof. Gevaar voor letsel!
Het mag niet met de huid, ogen of kleding in aanraking komen. Geen accugassen inademen. Buig
u niet over de accu. Kinderen uit de buurt van accu's houden. Accuvloeistof direct met water
afspoelen en zo snel mogelijk de hulp van een arts inroepen.
GWAARSCHUWING
Bij het opladen en bij de starthulp kan een explosief gasmengsel van de accu ontsnappen. Explo-
siegevaar!
Beslist vuur, open licht, vonkvorming en roken vermijden. Bij het opladen en bij starthulp voor
voldoende ventilatie zorgen. Buig u niet over een accu.
GWAARSCHUWING
Bij het opladen van een accu komt waterstofgas vrij. Als u een kortsluiting veroorzaakt of als er
vonkvorming optreedt, kan het waterstofgas ontsteken. Explosiegevaar!
RAltijd erop letten dat de plusklem van een aangesloten accu niet met delen van het voertuig
in aanraking komt.
RGeen metalen voorwerpen of gereedschap op een accu leggen.
RBij het losmaken en aansluiten van de accu beslist de beschreven volgorde van de accuklem-
men aanhouden.
RBij starthulp altijd erop letten dat alleen accupolen met dezelfde polariteit met elkaar verbon-
den worden.
RBij starthulp beslist de beschreven volgorde voor het vast- en losmaken van de startkabels
aanhouden.
RAls de motor draait de accuklemmen niet losdraaien of verwijderen.
GWAARSCHUWING
Een ontladen accu kan reeds bij temperaturen rond het vriespunt bevriezen. Als starthulp wordt
gegeven of als de accu wordt opgeladen, kan accugas ontsnappen. Er bestaat explosiegevaar!
Een bevroren accu altijd laten ontdooien, alvorens deze op te laden of starthulp te geven.
!Auto's met benzinemotor: Veelvuldige en langdurige startpogingen voorkomen. Anders
kan door onverbrande brandstof de motor of de katalysator worden beschadigd.
De auto niet met behulp van een snellader starten. Als de accu ontladen is, kan een andere
auto of een externe accu met startkabels starthulp geven. Daarbij op de volgende punten
letten:
RNiet bij alle auto's is de accu bereikbaar. Wanneer de accu van de andere auto niet bereik-
baar is, vraagt u om starthulp via een externe accu of met behulp van een starthulpsysteem.
RAuto's met benzinemotor: De motor mag alleen met startkabels worden gestart als de
motor koud en het uitlaatsysteem afgekoeld is.
372 Starthulp
Pechhulp
RDe motor niet starten als de accu bevroren is. De accu eerst laten ontdooien.
RAlleen accu's met een nominale spanning van 12V als starthulp gebruiken.
RAlleen startkabels met voldoende grote doorsnede en geïsoleerde pooltangen gebruiken.
RWanneer de accu volledig ontladen is, de starthulp-gevende accu enkele minuten aange-
sloten laten voordat een startpoging wordt ondernomen. Daardoor wordt de lege accu
enigszins opgeladen.
RErop letten dat de beide auto's elkaar niet raken.
Controleren of:
Rde startkabels onbeschadigd zijn
Rniet-geïsoleerde onderdelen van de poolklem van de startkabel niet met andere metalen
onderdelen in aanraking komen zolang de startkabels met de accu zijn verbonden
Rde startkabels bij draaiende motor geen bewegende onderdelen kunnen raken, zoals de
riempoelie of de ventilateur.
XDe parkeerrem krachtig indrukken.
XDe transmissie in stand Pzetten.
XAlle elektrische verbruikers, bijvoorbeeld achterruitverwarming, verlichting enzovoort, uit-
schakelen.
XDe motorkap openen.
Nummer Bduidt de opgeladen accu van de andere auto of een vergelijkbaar starthulpsys-
teem aan.
XAfdekking :van plusaansluiting ;in de richting van de pijl schuiven.
XPlusaansluiting ;aan de eigen auto en pluspool =van de externe accu Bmet de start-
kabel verbinden. Daarbij beginnen met plusaansluiting ;van de eigen auto.
XDe motor van de andere auto stationair laten draaien.
XMinpool ?van de externe accu Ben massapunt Avan de eigen auto met de startkabel
verbinden. Daarbij met de externe accu Bbeginnen.
XDe motor starten.
Starthulp 373
Pechhulp
Z
XAlvorens de startkabels los te maken de motoren enkele minuten laten draaien.
XDe startkabel eerst van massapunt Aen minpool ?losmaken, vervolgens van plusaan-
sluiting ;en pluspool =. Hierbij telkens beginnen bij de contacten van de eigen auto.
XNa het verwijderen van de startkabels afdekking :van plusaansluiting ;sluiten.
XDe accu bij een gekwalificeerde werkplaats laten controleren.
iDe starthulp is geen normale bedrijfstoestand.
iStartkabels en meer informatie over de starthulp is verkrijgbaar bij elke gekwalificeerde
werkplaats.
Slepen en aanslepen
Belangrijke veiligheidsvoorschriften
GWAARSCHUWING
Veiligheidsrelevante functies zijn beperkt of
niet meer beschikbaar als
Rde motor niet draait
Rhet remsysteem of de stuurbekrachtiging
een storing vertoont
Rde spanningsvoorziening of het boordnet
een storing vertoont.
Als uw voertuig dan wordt gesleept, kan voor
het sturen en remmen aanzienlijk meer kracht
nodig zijn. Er bestaat gevaar voor ongevallen!
In dat geval een sleepstang gebruiken. Vóór
het slepen controleren of de besturing func-
tioneert.
GWAARSCHUWING
Als het te slepen voertuig zwaarder is dan het
toegestane totaalgewicht van uw voertuig kan
Rde sleepoog afscheuren
Rde combinatie gaan slingeren en zelfs kan-
telen.
Er bestaat gevaar voor ongevallen!
Als u een ander voertuig sleept, moet erop
worden gelet dat het gewicht ervan niet hoger
is dan het toegestane totaalgewicht van uw
voertuig.
iGegevens over het toegestaan totaalge-
wicht van de auto vindt u op het voertuig-
typeplaatje (Ypagina 418).
!Wanneer de DISTRONIC PLUS of de
HOLD-functie ingeschakeld zijn, remt de
auto in bepaalde situaties automatisch. Om
schade aan de auto te vermijden de
DISTRONIC PLUS en de HOLD-functie in de
volgende of vergelijkbare situaties uitscha-
kelen:
Rbij het slepen
Rin de wasstraat.
!De sleepkabel of sleepstang uitsluitend
aan de sleepogen of, indien aanwezig, aan
de trekhaak bevestigen. Anders kan de
auto worden beschadigd.
!Bij het slepen met een sleepkabel de vol-
gende punten in acht nemen:
RDe sleepkabel bij beide auto's indien
mogelijk aan dezelfde zijde van de auto
bevestigen.
RErop letten dat de sleepkabel niet langer
is dan wettelijk toegestaan. Markeer de
sleepkabel in het midden, bijvoorbeeld
met een witte doek (30 x 30 cm). Daar-
door kunnen andere verkeersdeelne-
mers de sleepsituatie herkennen.
RDe sleepkabel uitsluitend aan de sleep-
ogen of, indien aanwezig, de trekhaak
bevestigen.
RTijdens het rijden de remlichten van de
trekkende auto in acht nemen. Altijd vol-
374 Slepen en aanslepen
Pechhulp
doende afstand houden, zodat de sleep-
kabel niet doorhangt.
RVoor het slepen geen staalkabel of ket-
ting gebruiken. Anders kan de auto wor-
den beschadigd.
!Het sleepoog niet gebruiken om de auto
te bergen. Dit kan tot beschadigingen aan
de auto leiden. Bij twijfel moet de auto met
een kraan worden geborgen.
!Tijdens het slepen langzaam en zonder
schokken wegrijden. Te hoge trekkrachten
kunnen de auto's beschadigen.
!Bij het slepen van auto's met KEYLESS GO
moet de sleutel worden gebruikt in plaats
van de start-stop-toets. Anders kan het bij
het openen van het bestuurders- of passa-
giersportier voorkomen, dat de automati-
sche transmissie in stand Pschakelt, wat
tot schade aan de transmissie leiden kan.
!De auto mag over een afstand van maxi-
maal 50 km worden gesleept. Daarbij mag
een sleepsnelheid van 50 km/h niet wor-
den overschreden.
Bij een sleepafstand van meer dan 50 km
moet de gehele auto worden opgetild en zo
getransporteerd.
!Als u een andere auto aan- of wegsleept,
moet erop worden gelet dat het gewicht
ervan niet hoger is dan het toegestaan
totaalgewicht van uw auto.
Bij het slepen de wettelijke bepalingen in het
betreffende land in acht nemen.
Aan het transporteren moet de voorkeur
boven slepen worden gegeven.
Als de auto transmissieschade heeft, de auto
op een auto-ambulance of een aanhangwa-
gen laten vervoeren.
De automatische transmissie moet bij het
slepen in stand Nstaan.
De accu moet aangesloten en opgeladen zijn.
Anders kan:
Rde sleutel in het contactslot niet in stand
2worden gedraaid
Rde automatische transmissie niet in stand
Nworden gezet.
iVóór het slepen de automatische vergren-
deling (Ypagina 92) uitschakelen. Anders
is er bij het aanslepen of slepen van de auto
gevaar voor buitensluiten.
iVóór het slepen de wegsleepbeveiliging
(Ypagina 81) uitschakelen.
Sleepoog verwijderen en aanbrengen
Sleepoog aanbrengen
GWAARSCHUWING
Het uitlaatsierstuk kan zeer heet zijn. Bij het
verwijderen van de achterste afdekking
bestaat gevaar voor brandwonden!
Het uitlaatsierstuk niet aanraken. Bij het ver-
wijderen van de achterste afdekking bijzon-
der voorzichtig zijn.
Slepen en aanslepen 375
Pechhulp
Z
Afdekkingen sleepogen (voorbeeld CLS Coupé)
Afdekkingen sleepogen (auto's in AMG-uitvoering)
De bevestigingen voor de inschroefbare
sleepogen bevinden zich in de bumpers. Zij
bevinden zich vóór en achter onder de afdek-
kingen.
XHet sleepoog uit het boordgereedschap
nemen (Ypagina 361).
XAfdekking :via de greepopening met de
vingers in de richting van de pijl uit de bum-
per trekken.
XAfdekking ;bij de markering in de richting
van de pijl naar binnen drukken.
XAfdekking ;van de opening verwijderen.
XHet sleepoog rechtsom tot de aanslag naar
binnen draaien en vastzetten.
Sleepoog verwijderen
XHet sleepoog losdraaien en verwijderen.
XAfdekking :aan de bovenzijde in de bum-
per aanbrengen en aan de onderzijde vast-
drukken tot deze vergrendelt.
XAfdekking ;in de bumper aanbrengen en
vastdrukken tot deze vergrendelt.
XHet sleepoog in het boordgereedschap
plaatsen.
Auto slepen met opgetilde achteras
!Als de auto wordt gesleept terwijl de ach-
teras is opgetild, moet het contact zijn uit-
geschakeld. Anders kan een ingreep van
het ESP®het remsysteem beschadigen.
Alleen mogelijk bij auto's zonder 4MATIC.
XDe alarmknipperlichten inschakelen
(Ypagina 132).
XDe sleutel in het contactslot in stand 0
draaien en de sleutel uit het contactslot
verwijderen.
XBij het verlaten van de auto de sleutel of de
sleutel met KEYLESS GO meenemen.
Bij het slepen van de auto met opgetilde ach-
teras de belangrijke veiligheidsvoorschriften
in acht nemen (Ypagina 374).
Auto slepen met beide assen op de
grond
Bij het slepen van de auto de belangrijke vei-
ligheidsvoorschriften in acht nemen
(Ypagina 374).
376 Slepen en aanslepen
Pechhulp
De automatische transmissie schakelt bij het
openen van het bestuurders- of passagiers-
portier of bij het verwijderen van de sleutel uit
het contactslot automatisch naar stand P.
Om ervoor te zorgen dat de automatische
transmissie bij het slepen in stand Nblijft
staan, beslist de volgende stappen in acht
nemen:
XDe auto moet stilstaan en de contactsleutel
moet in stand 0staan.
XDe sleutel in het contactslot in stand 2
draaien.
Bij auto's met KEYLESS GO moet de sleutel
worden gebruikt in plaats van de start-stop-
toets (Ypagina 167).
XHet rempedaal indrukken en ingedrukt
houden.
XDe automatische transmissie in stand N
zetten.
XHet rempedaal loslaten.
XDe parkeerrem vrijzetten.
XDe alarmknipperlichten inschakelen
(Ypagina 132).
XDe sleutel in het contactslot in stand 2
laten staan.
iBij het slepen met ingeschakelde alarm-
knipperlichten de combischakelaar nor-
maal gebruiken om veranderingen van de
rijrichting aan te geven. In dit geval knip-
peren alleen de richtingaanwijzers voor de
gewenste rijrichting. Na het terugzetten
van de combischakelaar beginnen de
alarmknipperlichten weer te knipperen.
Auto vervoeren
!De auto alleen aan de wielen vastmaken,
niet aan delen van de auto zoals onderdelen
van de assen of besturing. Anders kan de
auto worden beschadigd.
Als de auto op een aanhangwagen of een
auto-ambulance moet worden getrokken,
gebruikmaken van het sleepoog.
Als de auto op een aanhangwagen of een
auto-ambulance moet worden getrokken,
kunt u gebruikmaken van de trekhaak of van
de sleepogen.
XDe sleutel in het contactslot in stand 2
draaien.
XDe automatische transmissie in stand N
zetten.
Zodra de auto op de transporter staat:
XDe auto met de parkeerrem tegen wegrol-
len beveiligen.
XDe automatische transmissie in stand P
zetten.
XDe sleutel in het contactslot in stand 0
draaien en de sleutel uit het contactslot
verwijderen.
XDe auto vastzetten.
Aanwijzingen voor auto's met 4MATIC
!Auto's met 4MATIC mogen niet met opge-
tilde voor- of achteras worden gesleept,
omdat de transmissie anders wordt
beschadigd.
Als de auto schade aan de transmissie of aan
de voor- of achteras heeft, moet deze in
plaats van slepen op een aanhangwagen of
auto-ambulance worden vervoerd.
Bij storingen van de elektronica
Bij een defecte accu is de automatische
transmissie geblokkeerd in stand P. Om de
automatische transmissie in stand Nte kun-
nen zetten, moet het boordnet op dezelfde
wijze als bij een starthulp (Ypagina 372) van
spanning worden voorzien.
Aan het transporteren op een auto-ambu-
lance of aanhangwagen moet de voorkeur
worden gegeven.
Aanslepen (motornoodstart)
!Auto's met automatische transmissie
mogen en kunnen niet door aanslepen wor-
den gestart. Anders kan de transmissie
beschadigd raken.
Slepen en aanslepen 377
Pechhulp
Z
iInformatie over het onderwerp "Start-
hulp" vindt u onder (Ypagina 372).
Elektrische zekeringen
Belangrijke veiligheidsvoorschriften
GWaarschuwing
Als een defecte zekering wordt gemanipu-
leerd, doorverbonden of wordt vervangen
door een zekering met een hoger amperage,
kan de elektrische bedrading overbelast wor-
den. Daardoor kan brand ontstaan. Er bestaat
gevaar voor letsel en ongevallen!
Defecte zekeringen altijd vervangen door
gespecificeerde, nieuwe zekeringen met het
correcte amperage.
!Alleen door Mercedes-Benz goedge-
keurde zekeringen met de voorgeschreven
ampèrewaarde voor het betreffende sys-
teem gebruiken. Anders kunnen onderde-
len of systemen beschadigd raken.
De elektronische zekeringen van de auto zor-
gen ervoor dat defecte stroomcircuits wor-
den uitgeschakeld. Als een zekering is door-
gebrand vallen de daarop aangesloten com-
ponenten en hun functies uit.
Doorgebrande zekeringen moeten worden
vervangen door gelijkwaardige zekeringen,
herkenbaar aan de kleur en de ampère-
waarde. De ampèrewaarden zijn te vinden in
het zekeringenaansluitschema.
Als een nieuw aangebrachte zekering
opnieuw doorbrandt, de oorzaak laten vast-
stellen en verhelpen bij een gekwalificeerde
werkplaats.
Vóór het vervangen van zekeringen
De belangrijke veiligheidsvoorschriften in
acht nemen (Ypagina 378)
XDe auto tegen wegrollen beveiligen
(Ypagina 188).
XAlle elektrische verbruikers uitschakelen.
XDe sleutel in het contactslot in stand 0
draaien en verwijderen (Ypagina 167).
of
XBij auto's met KEYLESS GO controleren dat
het contact uitgeschakeld is
(Ypagina 167).
Alle controlelampjes in het instrumentenpa-
neel moeten gedoofd zijn.
De elektrische zekeringen zijn over verschil-
lende zekeringenhouders verdeeld:
Rzekeringenhouder in de motorruimte in rij-
richting gezien links
RCLS Coupé: Zekeringenhouder in de baga-
geruimte in rijrichting gezien rechts
RCLS Shooting Brake: Zekeringenhouder in
de bagageruimte in rijrichting gezien rechts
CLS Coupé: Het zekeringenaansluitschema
bevindt zich bij het boordgereedschap in het
opbergvak onder de bagageruimtebodem
(Ypagina 361).
CLS Shooting Brake: Het zekeringenaan-
sluitschema bevindt zich bij het boordgereed-
schap in het opbergvak onder de bagage-
ruimtebodem (Ypagina 361).
Zekeringenhouder in motorruimte
De belangrijke veiligheidsvoorschriften in
acht nemen (Ypagina 378)
GWAARSCHUWING
Als de ruitenwissers zich in beweging zetten
als de motorkap geopend is, kunt u bekneld
raken in het mechanisme. Er bestaat gevaar
voor letsel!
Altijd de ruitenwissers en het contact uitscha-
kelen, voordat de motorkap wordt geopend.
!Erop letten dat bij geopende afdekking
geen vochtigheid in de zekeringenhouder
terecht kan komen.
!Er bij het sluiten van de afdekking op let-
ten, dat deze correct op de zekeringenhou-
der is geplaatst. Anders kan binnendrin-
378 Elektrische zekeringen
Pechhulp
gend vocht of vuil de werking van de zeke-
ringen beïnvloeden.
XDe ruitenwissers moeten uitgeschakeld
zijn; dit controleren.
XDe motorkap openen.
XMet een droge doek eventueel aanwezig
vocht van de zekeringenhouder verwijde-
ren.
XOpenen: De leidingen ;uit de geleidingen
verwijderen.
XLeidingen ;opzij hangen. Daartoe de lei-
dingen achter aansluiting =leiden.
XBorgklemmen :openen.
XDe afdekking van de zekeringenhouder
naar voren verwijderen.
XSluiten: Controleren of het afdichtrubber
correct in de afdekking ligt.
XAfdekking achter aan de zekeringenhouder
in de houder aanbrengen.
XDe afdekking omlaagklappen en borgklem-
men :sluiten.
XLeidingen ;in de geleidingen bevestigen.
XDe motorkap sluiten.
Zekeringenhouder in bagageruimte
(CLS Coupé)
De belangrijke veiligheidsvoorschriften in
acht nemen (Ypagina 378)
!Erop letten dat bij geopende afdekking
geen vochtigheid in de zekeringenhouder
terecht kan komen.
!Er bij het sluiten van de afdekking op let-
ten, dat deze correct op de zekeringenhou-
der is geplaatst. Anders kan binnendrin-
gend vocht of vuil de werking van de zeke-
ringen beïnvloeden.
XDe achterklep openen.
XOpenen: Afdekking :met een plat voor-
werp links- en rechtsboven losmaken.
XAfdekking :in de richting van de pijl
omlaagzwenken.
Zekeringenhouder in bagageruimte
(CLS Shooting Brake)
De belangrijke veiligheidsvoorschriften in
acht nemen (Ypagina 378)
!Erop letten dat bij geopende afdekking
geen vochtigheid in de zekeringenhouder
terecht kan komen.
!Er bij het sluiten van de afdekking op let-
ten, dat deze correct op de zekeringenhou-
der is geplaatst. Anders kan binnendrin-
gend vocht of vuil de werking van de zeke-
ringen beïnvloeden.
XDe achterklep openen.
Elektrische zekeringen 379
Pechhulp
Z
XOpenen: Draaihandgreep :van de afdek-
king linksom draaien.
XDe afdekking omlaagzwenken.
XBekleding ;naar voren klappen.
380 Elektrische zekeringen
Pechhulp
Wetenswaardigheden ....................... 382
Belangrijke veiligheidsvoorschrif-
ten ...................................................... 382
Gebruik .............................................. 382
Gebruik in de winter ......................... 384
Bandenspanning ............................... 386
Verwisselen van een wiel ................. 392
Velg-bandcombinaties ...................... 397
Noodwiel ............................................ 410
381
Banden en velgen
Wetenswaardigheden
iDeze handleiding beschrijft alle modellen
en standaard- en speciale uitrustingen van
de auto die op het tijdstip van de redactie-
sluiting van deze handleiding verkrijgbaar
waren. Landspecifieke afwijkingen zijn ook
mogelijk. In acht nemen dat de auto niet
met alle beschreven functies kan zijn uit-
gerust. Dit betreft ook veiligheidsrelevante
systemen en functies.
iDe informatie over gekwalificeerde werk-
plaatsen lezen (Ypagina 27).
Belangrijke veiligheidsvoorschriften
GWAARSCHUWING
Als banden en velgen met verkeerde afmetin-
gen zijn gemonteerd, kunnen de wielremmen
of onderdelen van de wielophanging worden
beschadigd. Er bestaat gevaar voor ongeval-
len!
Banden en velgen altijd vervangen door exem-
plaren met de specificaties van het originele
onderdeel.
Bij velgen daarbij:
Romschrijving
Ren type in acht nemen.
Bij banden daarbij:
Romschrijving
Rfabrikant
Ren type in acht nemen.
GWAARSCHUWING
Een drukloze band beïnvloedt de rij-eigen-
schappen en het stuur- en remgedrag van de
auto sterk. Er bestaat gevaar voor ongevallen!
Banden zonder noodeigenschappen:
RNiet met drukloze band rijden.
RDe drukloze band direct vervangen door het
nood- of reservewiel of contact opnemen
met een gekwalificeerde werkplaats.
Banden met noodeigenschappen:
RDe informatie en de waarschuwingsaanwij-
zingen over MOExtended banden (banden
met noodeigenschappen) in acht nemen.
Accessoires die niet door Mercedes-Benz
voor uw auto zijn goedgekeurd, of waar niet
naar behoren mee wordt omgegaan, kunnen
de rijveiligheid nadelig beïnvloeden.
Voor de aanschaf of het gebruik van niet
goedgekeurde accessoires bij een gekwalifi-
ceerde werkplaats informatie vragen over:
Rdoelmatigheid
Rwettelijke voorschriften
Raanbevelingen af fabriek.
Informatie over de afmetingen en typen van
banden en velgen voor uw auto vindt u in het
hoofdstuk "Velg-bandcombinaties"
(Ypagina 397)(Ypagina 383).
Informatie over de bandenspanning van de
banden van uw auto vindt u:
Rop de bandenspanningstabel in de tank-
dopklep (Ypagina 186)
Ronder "Bandenspanning" (Ypagina 386)
Nabewerken van het remsysteem en de wie-
len is niet toegestaan. Het gebruik van vul-
platen en remstofplaten is niet toegestaan.
De auto voldoet dan niet meer aan de speci-
ficaties van de typegoedkeuring.
iMeer informatie over banden en velgen is
verkrijgbaar bij elke gekwalificeerde werk-
plaats.
Gebruik
Informatie bij het rijden
De bandenspanning controleren en zo nodig
corrigeren als de auto zwaar beladen is.
Tijdens het rijden letten op trillingen, geluiden
en ongewoon rijgedrag, bijvoorbeeld trekken
naar een kant. Dit kan wijzen op beschadi-
gingen aan banden of velgen. Als bandenpech
vermoed wordt de snelheid verlagen. Zo snel
mogelijk stoppen en de banden en velgen op
382 Gebruik
Banden en velgen
beschadigingen controleren. Onzichtbare
beschadigingen van de banden kunnen even-
eens de oorzaak van het ongewone rijgedrag
zijn. Als er geen beschadigingen te zien zijn,
de banden en velgen laten controleren bij een
gekwalificeerde werkplaats.
Erop letten dat de banden niet worden inge-
klemd bij het parkeren. Indien niet vermijd-
baar onder een rechte hoek en langzaam over
stoepranden, verkeersdrempels of andere
randen rijden. De banden en in het bijzonder
de flanken van de banden kunnen anders
beschadigen.
Regelmatige controle van de wielen
en banden
GWAARSCHUWING
Beschadigde banden kunnen leiden tot verlies
van bandenspanning. Daardoor kunt u de con-
trole over de auto verliezen. Er bestaat gevaar
voor ongevallen!
De banden regelmatig op beschadigingen
controleren en beschadigde banden direct
vervangen.
De banden en velgen regelmatig op bescha-
diging controleren, ten minste eenmaal per
maand en na rijden in het terrein of op slechte
wegen. Beschadigde wielen kunnen leiden tot
verlies van bandenspanning. Op beschadigin-
gen letten, zoals:
Rkerven in de band
Rsteken in de band
Rscheuren in de band
Ruitstulpingen in de band
Rverbuiging of sterke corrosie van de wielen.
De profieldiepte en de toestand van het loop-
vlak over de gehele breedte bij alle banden
regelmatig controleren (Ypagina 383). Om
de binnenzijde beter te kunnen controleren
zo nodig de voorwielen geheel naar links en
rechts draaien.
Om het ventiel tegen vuil en vochtigheid te
beschermen, moeten alle wielen over een
ventieldopje beschikken. Op het ventiel
alleen het standaard ventieldopje of andere
door Mercedes-Benz speciaal voor de auto
goedgekeurde ventieldopjes gebruiken. Geen
andere ventieldopjes en systemen, bijvoor-
beeld systemen voor de bandenspannings-
controle, gebruiken.
Regelmatig en voor aanvang van een langere
rit de bandenspanning van alle banden con-
troleren. Deze zo nodig aanpassen
(Ypagina 386).
De aanwijzingen m.b.t. het noodwiel in acht
nemen (Ypagina 410).
De levensduur van een band is onder anderen
afhankelijk van de volgende factoren:
RRijstijl
RBandenspanning
RAfgelegde afstand.
Belangrijke veiligheidsvoorschriften
m.b.t. het bandenprofiel
GWAARSCHUWING
Als het bandenprofiel te laag is, wordt de grip
minder. Het bandenprofiel kan het water niet
meer afvoeren. Daardoor wordt bij een natte
rijbaan het gevaar van aquaplaning, in het bij-
zonder bij een niet aangepast snelheid, ver-
hoogd. Er bestaat gevaar voor ongevallen!
Bij een te hoge of een te lage bandenspanning
kunnen banden op verschillende plaatsen van
het loopvlak verschillend slijten. Daarom de
profieldiepte en de toestand van het loopvlak
over de gehele breedte bij alle banden regel-
matig controleren.
Minimumprofieldiepte bij
RZomerbanden: 3 mm
RM+S-banden: 4 mm.
Om veiligheidsredenen de banden vóór het
bereiken van de wettelijk voorgeschreven
minimumprofieldiepte laten vervangen.
Gebruik 383
Banden en velgen
Z
Selectie, montage en vervanging van
banden
RAlleen banden en velgen van dezelfde con-
structie en hetzelfde merk monteren.
Uitzondering: In geval van pech kan hiervan
worden afgeweken. Het hoofdstuk "MOEx-
tended-banden (banden met noodeigen-
schappen)" (Ypagina 363) in acht nemen.
ROp de velgen alleen passende banden mon-
teren.
RNieuwe banden de eerste 100 km met
matige snelheid inrijden. Pas dan bereiken
de nieuwe banden de volledige capaciteit.
RDe band niet te ver laten slijten. Anders
wordt de grip op natte wegen sterk nadelig
beïnvloed (aquaplaning).
RDe banden uiterlijk om de zes jaar laten
vervangen, ongeacht de slijtage.
De aanwijzingen m.b.t. het noodwiel in acht
nemen (Ypagina 410).
MOExtended banden (banden met
noodeigenschappen)
Met MOExtended banden (banden met nood-
eigenschappen) kan ook met de auto worden
gereden als één of meer banden volledig leeg
zijn.
MOExtended banden mogen alleen in combi-
natie met geactiveerde bandenspannings-
waarschuwing of bandenspanningscontrole
en alleen op speciaal door Mercedes-Benz
gecontroleerde wielen worden gebruikt.
Aanwijzingen m.b.t. het rijden met MOExten-
ded banden bij pech (Ypagina 363).
iAuto's met MOExtended-banden zijn af
fabriek niet uitgerust met een TIREFIT-set.
Als de auto wordt voorzien van banden zon-
der noodeigenschappen, bijvoorbeeld win-
terbanden, moet ook een TIREFIT-set wor-
den aangebracht. Een TIREFIT-set is ver-
krijgbaar bij een gekwalificeerde werk-
plaats.
Gebruik in de winter
Algemene aanwijzingen
Voor het begin van de winter bij een gekwa-
lificeerde werkplaats een winterinspectie
laten uitvoeren.
De aanwijzingen in het hoofdstuk "Wielen ver-
wisselen" (Ypagina 392) in acht nemen.
Met zomerbanden rijden
Zomerbanden verliezen bij temperaturen
onder +7 †duidelijk aan elasticiteit en daar-
mee aan grip en remcapaciteit. De auto uit-
rusten met M+S-banden. Bij zomerbanden
kan door gebruik bij zeer lage temperaturen
scheurvorming optreden, waardoor ze blij-
vend beschadigd raken. Mercedes-Benz kan
voor dit soort schade geen verantwoordelijk-
heid nemen.
GWAARSCHUWING
Beschadigde banden kunnen leiden tot verlies
van bandenspanning. Daardoor kunt u de con-
trole over de auto verliezen. Er bestaat gevaar
voor ongevallen!
De banden regelmatig op beschadigingen
controleren en beschadigde banden direct
vervangen.
M+S-banden
GWAARSCHUWING
M+S-banden met een profieldiepte onder
4 mm zijn niet geschikt voor gebruik in de
winter en bieden niet voldoende grip. Er
bestaat gevaar voor ongevallen!
M+S-banden met een profieldiepte van min-
der dan 4 mm altijd vervangen.
Bij temperaturen onder +7 winterbanden
of vierseizoenenbanden gebruiken beide
zijn met M+S gekenmerkt.
Onder winterse omstandigheden bieden
alleen winterbanden met het sneeuwvlok-
symbool inaast M+S de beste grip.
384 Gebruik in de winter
Banden en velgen
Alleen met deze banden kunnen rijveilig-
heidssystemen, zoals het ABS en het ESP®,
ook in de winter optimaal werken. Deze ban-
den zijn speciaal ontwikkeld voor het rijden in
sneeuw.
Om een veilig rijgedrag te verkrijgen moeten
op alle vier de wielen M+S-banden van het-
zelfde merk en met hetzelfde profiel worden
gemonteerd.
De toegestane maximumsnelheid van de
gemonteerde M+S-banden mag nooit worden
overschreden.
Als M+S-banden worden gemonteerd met
een lagere toegestane maximumsnelheid dan
de auto, moet in het gezichtsveld van de
bestuurder een sticker worden aangebracht.
Deze is verkrijgbaar bij een gekwalificeerde
werkplaats.
In dit geval tevens de topsnelheid met de per-
manente SPEEDTRONIC begrenzen op de
toegestane maximumsnelheid voor de
M+S-banden (Ypagina 199).
Als de M+S-banden zijn gemonteerd:
XDe bandenspanning controleren
(Ypagina 386).
XDe bandenspanningswaarschuwing
opnieuw activeren (Ypagina 388).
XDe bandenspanningscontrole opnieuw
activeren (Ypagina 390).
Meer informatie over het rijden met een nood-
wiel (Ypagina 410).
Sneeuwkettingen
GWAARSCHUWING
Als sneeuwkettingen op de voorwielen wor-
den gemonteerd, kunnen de sneeuwkettin-
gen tegen de carrosserie of delen van het
onderstel schuren. Daardoor kan schade aan
de auto of aan de banden ontstaan. Er bestaat
gevaar voor ongevallen!
Om risico's te vermijden:
Rnooit sneeuwkettingen op de voorwielen
monteren
Rsneeuwkettingen op de achterwielen altijd
paarsgewijs monteren.
Mercedes-Benz adviseert om veiligheidsrede-
nen alleen de door Mercedes-Benz goedge-
keurde of sneeuwkettingen van dezelfde kwa-
liteit te gebruiken.
Bij het monteren van sneeuwkettingen op het
volgende letten:
RNiet op alle velg-bandcombinaties mogen
sneeuwkettingen worden gemonteerd.
Toegestane velg-bandcombinaties
(Ypagina 397).
RSneeuwkettingen alleen gebruiken als de
weg geheel met sneeuw bedekt is. De
sneeuwkettingen zo snel mogelijk verwij-
deren, als de weg niet meer geheel met
sneeuw bedekt is.
RPlaatselijke bepalingen kunnen het gebruik
van sneeuwkettingen beperken. De betref-
fende voorschriften in acht nemen als u
sneeuwkettingen wilt monteren.
RDe toegestane maximumsnelheid van
50 km/h niet overschrijden.
RAls sneeuwkettingen zijn gemonteerd, mag
bij auto's met AIRMATIC alleen met ver-
hoogd niveau worden gereden
(Ypagina 211).
iBij het wegrijden met sneeuwkettingen
kunt u het ESP®uitschakelen
(Ypagina 75). Daardoor kunnen de wielen
gecontroleerd doordraaien en een ver-
hoogde aandrijfkracht genereren (frees-
werking).
Meer informatie over het rijden met een nood-
wiel (Ypagina 410).
Gebruik in de winter 385
Banden en velgen
Z
Bandenspanning
Informatie over de bandenspanning
GWaarschuwing
Banden met een te lage of een te hoge ban-
denspanning leveren de volgende gevaren op:
RDe banden kunnen klappen, in het bijzon-
der bij toenemende belading en snelheid.
RDe banden kunnen overmatig en/of onge-
lijkmatig slijten, waardoor de grip sterk
nadelig wordt beïnvloed.
RDe rij-eigenschappen en het stuur- en rem-
gedrag kunnen sterk nadelig beïnvloed wor-
den.
Er bestaat gevaar voor ongevallen!
De geadviseerde bandenspanningen in acht
nemen en de bandenspanningen van alle ban-
den, inclusief het reservewiel, controleren:
Riedere dag voor aanvang van de rit
Rbij gewijzigde belading
Rvoor aanvang van een langere rit
Rbij gewijzigde gebruiksomstandigheden,
bijvoorbeeld rijden in het terrein.
De bandenspanning zo nodig aanpassen.
GWAARSCHUWING
Als ongeschikte accessoires op bandenven-
tiel worden gemonteerd, kunnen de banden-
ventielen worden overbelast en falen, waar-
door verlies van bandenspanning wordt ver-
oorzaakt. Voor montage naderhand aangebo-
den bandenspanningscontrolesystemen hou-
den het bandenventiel geopend. Dit kan
bovendien leiden tot verlies van bandenspan-
ning. Er bestaat gevaar voor ongevallen!
Alleen de standaard of de door Mercedes-
Benz speciaal voor uw auto goedgekeurde
ventieldopjes op de bandenventielen schroe-
ven.
GWAARSCHUWING
Als de bandenspanning herhaaldelijk daalt,
kunnen velg, ventiel of band beschadigd zijn.
Een te lage bandenspanning kan tot klappen
van de band leiden. Er bestaat gevaar voor
ongevallen!
RDe band controleren op binnengedrongen
voorwerpen.
RControleer of de velg of het ventiel lekkage
vertonen.
Als de beschadiging niet kan worden verhol-
pen, contact opnemen met een gekwalifi-
ceerde werkplaats.
HMilieu-aanwijzing
De bandenspanning regelmatig controleren,
echter ten minste elke 14 dagen.
Er bevindt zich aan de binnenzijde van de
tankdopklep een tabel voor de bandenspan-
ning bij verschillende gebruiksomstandighe-
den.
Rijden met noodwiel (Ypagina 410).
Rijden met een aanhangwagen: De op de
bandenspanningstabel in de tankdopklep
aangegeven waarde voor de achteras is gel-
dig.
Op de bandenspanningstabel in de tankdop-
klep kan de bandenspanning voor verschil-
lende beladingstoestanden zijn aangegeven.
Deze zijn in de tabel gekenmerkt door een
verschillend aantal personen en bagage. Het
daadwerkelijk aantal zitplaatsen kan daarvan
afwijken informatie daarover vindt u in de
autopapieren.
Als geen bandenmaat wordt aangegeven, zijn
de bandenspanningen op het bandenspan-
ningsplaatje voor alle af fabriek op deze auto
toegestane banden geldig.
386 Bandenspanning
Banden en velgen
Als een bandenmaat voor de bandenspanning
vermeld staat, dan geldt de betreffende ban-
denspanning alleen voor deze bandenmaat.
Voor het controleren van de bandenspanning
een geschikte bandenspanningsmeter
gebruiken. Het uiterlijk van een band geeft
geen uitsluitsel over de bandenspanning. Bij
auto's met elektronische bandenspannings-
controle kan de bandenspanning ook met de
boordcomputer worden opgevraagd.
De bandenspanning zo mogelijk alleen bij
koude band corrigeren.
De banden zijn koud:
Rals de auto gedurende ten minste 3 uur
geparkeerd was zonder zonnestraling op de
banden, en
Rals minder dan 1,6 km met de auto gereden
is.
Afhankelijk van de buitentemperatuur, de rij-
snelheid en de belasting van de banden ver-
andert de bandentemperatuur en daarmee de
bandenspanning: Per 10 met circa
10 kPa (0,1 bar, 1,5 psi). Hier rekening mee
houden, als de bandenspanning wordt gecon-
troleerd als de banden warm zijn. De banden-
spanning alleen corrigeren, als deze voor de
actuele bedrijfsomstandigheden te laag is.
Een te lage of te hoge bandenspanning:
Rverkort de levensduur van de banden
Rzorgt voor beschadiging van de banden
Rheeft een nadelige invloed op het rijgedrag
en daarmee op de rijveiligheid (bijvoor-
beeld door aquaplaning).
iDe voor een geringe belasting aangege-
ven waarden zijn minimumwaarden waarbij
een optimaal rijcomfort wordt verkregen.
U kunt echter ook de waarden voor hogere
belasting aanhouden. Deze zijn toegestaan
en rijtechnisch gunstig.
Snelheden tot 210 km/h (geldt niet voor
auto's in AMG-uitvoering): De op de ban-
denspanningstabel (tankdopklep) aangege-
ven waarden kunnen voor snelheden tot
210 km/h zonder dat dit invloed heeft op de
rijveiligheid, met 20 kPa (0,2 bar, 3 psi) wor-
den verlaagd.
Het rijcomfort wordt verbeterd, het brand-
stofverbruik kan echter iets toenemen.
Bandenspanningswaarschuwing
Algemene aanwijzingen
Tijdens het rijden wordt de ingestelde ban-
denspanning door de bandenspanningswaar-
schuwing aan de hand van de wieltoerental-
len gecontroleerd. Daardoor kan het systeem
een duidelijk spanningsverlies bij een wiel
herkennen. Wanneer het wieltoerental door
een dalende bandenspanning verandert, ver-
schijnt op het multifunctioneel display een
overeenkomstige waarschuwingsaanwijzing.
De bandenspanningswaarschuwing herkent
u op het multifunctioneel display in het menu
ServiceService aan de melding Bandenspannings-Bandenspannings-
bewakingbewaking actiefactief OpnieuwOpnieuw startenstarten metmet
OKOK. Meer informatie over het weergeven van
de melding vindt u in het hoofdstuk "Banden-
spanningswaarschuwing opnieuw starten"
(Ypagina 388).
Belangrijke veiligheidsvoorschriften
De bandenspanningswaarschuwing waar-
schuwt niet voor een verkeerd ingestelde
bandenspanning. De aanwijzingen m.b.t. de
geadviseerde bandenspanning in acht nemen
(Ypagina 386).
De bandenspanningswaarschuwing vervangt
niet de regelmatige controle van de banden-
spanning. Een gelijkmatig spanningsverlies
bij meerdere banden kan niet door de ban-
denspanningswaarschuwing worden her-
kend.
De bandenspanningswaarschuwing kan geen
waarschuwing geven voor plotseling span-
ningsverlies, bijvoorbeeld door in de band
binnengedrongen voorwerpen. In dit geval de
auto door voorzichtig afremmen tot stilstand
brengen. Hierbij geen heftige stuurbewegin-
gen maken.
Bandenspanning 387
Banden en velgen
Z
De bandenspanningswaarschuwing werkt
beperkt of vertraagd als:
Rsneeuwkettingen op de auto zijn gemon-
teerd
Rbij winterse wegdekomstandigheden wordt
gereden
Rop een losse ondergrond (bijvoorbeeld
zand of grind) wordt gereden
Rzeer sportief wordt gereden (met hoge
bochtsnelheden of snelle acceleratie)
Rmet een zeer zware of grote aanhangwagen
wordt gereden
Rmet dakbelasting of zware belading wordt
gereden.
Bandenspanningswaarschuwing
opnieuw starten
De bandenspanningswaarschuwing opnieuw
activeren:
Rnadat de bandenspanning is aangepast
Rna het verwisselen van de wielen of banden
Rnadat nieuwe velgen of banden zijn gemon-
teerd.
XVoordat het systeem opnieuw wordt geac-
tiveerd, moet worden gecontroleerd of de
bandenspanning van alle vier banden cor-
rect is ingesteld voor de betreffende
bedrijfsomstandigheden. De geadviseerde
bandenspanning vindt u in de bandenspan-
ningstabel in de tankdopklep.
Alleen als de correcte bandenspanning is
ingesteld, kan de bandenspanningswaar-
schuwing betrouwbaar waarschuwen. Als
een verkeerde bandenspanning is inge-
steld, wordt deze verkeerde waarde gecon-
troleerd.
XDe aanwijzingen in het hoofdstuk "Banden-
spanning" in acht nemen (Ypagina 386).
XDe contactsleutel moet in stand 2staan
(Ypagina 167).
XMet =of ;in het stuurwiel het menu
ServiceService selecteren.
XMet 9of :in het stuurwiel het menu
BandenspanningBandenspanningselecteren.
Xaindrukken.
Op het multifunctioneel display verschijnt
de melding Bandenspan-ningsbewakingBandenspan-ningsbewaking
actief Opnieuw starten met OKactief Opnieuw starten met OK.
Als u het opnieuw activeren wilt bevesti-
gen:
Xaindrukken.
Op het multifunctioneel display verschijnt
de melding Bandenspanning nu OK?Bandenspanning nu OK?.
XMet 9of :JaJa selecteren.
Xaindrukken.
Op het multifunctioneel display verschijnt
de melding Bandenspannings-bewakingBandenspannings-bewaking
opnieuw gestartopnieuw gestart.
Na een bepaalde inleerfase controleert de
bandenspanningswaarschuwing de inge-
stelde bandenspanningswaarde van alle
vier de banden.
Als u het opnieuw activeren wilt afbreken:
XToets %indrukken.
of
XAls de melding Bandenspanning nu OK?Bandenspanning nu OK?
verschijnt, met 9of :AfbrekenAfbreken
selecteren.
Xaindrukken.
De bij de laatste heractivering opgeslagen
bandenspanningswaarden worden nog
steeds gecontroleerd.
Bandenspanningscontrole
Algemene aanwijzingen
Bij de bandenspanningscontrole bevinden
zich in de wielen van de auto sensoren die de
bandenspanning in de banden bewaken. Als
de spanning van een of meerdere banden
daalt, waarschuwt de bandenspanningscon-
trole. De bandenspanningscontrole werkt
alleen als in alle wielen de overeenkomstige
sensoren zijn gemonteerd.
388 Bandenspanning
Banden en velgen
Informatie over de bandenspanning wordt op
het multifunctioneel display weergegeven. Na
enkele minuten rijden verschijnt op het mul-
tifunctioneel display in het menu ServiceService de
actuele bandenspanning van de afzonderlijke
wielen.
Weergave van de actuele bandenspanning (voor-
beeld)
Meer informatie over het weergeven van de
melding vindt u in het hoofdstuk "Banden-
spanning elektronisch controleren"
(Ypagina 390).
Belangrijke veiligheidsvoorschriften
De bestuurder is ervoor verantwoordelijk, de
bandenspanning in te stellen op de geadvi-
seerde, voor de bedrijfsomstandigheden
geschikte bandenspanning voor koude ban-
den (Ypagina 386). In acht nemen dat de
bandenspanningscontrole de voor de actuele
bedrijfsomstandigheden correcte banden-
spanning eerst moet inleren. De waarschu-
wingsdrempel voor de waarschuwingsmel-
ding bij een duidelijke spanningsdaling is
gebaseerd op de ingeleerde referentiewaar-
den. Nadat de bandenspanning bij koude ban-
den is ingesteld, de bandenspanningscon-
trole opnieuw starten (Ypagina 390). De
actuele spanningen worden daarbij als
nieuwe referentiewaarde opgeslagen. Daar-
mee is gewaarborgd, dat pas een waarschu-
wingsmelding wordt gegeven als de banden-
spanning duidelijk gedaald is.
De bandenspanningscontrole waarschuwt
niet voor een incorrect ingestelde banden-
spanning. De aanwijzingen m.b.t. de geadvi-
seerde bandenspanning in acht nemen
(Ypagina 386).
De bandenspanningscontrole kan geen waar-
schuwing geven voor plotselinge lekkage, bij-
voorbeeld door het binnendringen van een
voorwerp in de band. In dit geval de auto door
voorzichtig afremmen tot stilstand brengen.
Hierbij geen heftige stuurbewegingen maken.
De bandenspanningscontrole beschikt in het
instrumentenpaneel over een geel waarschu-
wingslampje voor drukverlies of een storing.
Afhankelijk van het knipperen of branden van
het waarschuwingslampje, wordt een te lage
bandenspanning of een storing van de ban-
denspanningscontrole weergegeven:
RAls het waarschuwingslampje continu
brandt, is de bandenspanning bij een of
meerdere banden duidelijk te laag. De ban-
denspanningscontrole heeft geen storing.
RAls het waarschuwingslampje circa één
minuut knippert en dan permanent brandt,
vertoont de bandenspanningscontrole een
storing.
iNaast het waarschuwingslampje ver-
schijnt een melding op het multifunctioneel
display.
Meer informatie hierover vindt u hier
(Ypagina 292).
Bij een storing van de uitgebreide banden-
spanningscontrole kan het langer dan tien
minuten duren, voordat de storing wordt
weergegeven door circa één minuut knippe-
ren en vervolgens branden van het waarschu-
wingslampje bandenspanning. Als de storing
verholpen is, dooft het waarschuwingslampje
bandenspanning na enkele minuten rijden.
De waarden voor de bandenspanning in de
boordcomputer kunnen afwijken van de
waarden die bij het tankstation met een ban-
denspanningsmeter worden gemeten. De
door de boordcomputer weergegeven ban-
denspanningen hebben betrekking op zeeni-
veau. Op hoger gelegen locaties geven lucht-
drukmeters een hogere bandenspanning
weer dan de boordcomputer. In dit geval de
bandenspanning verlagen.
Als in de omgeving van de auto gebruik wordt
gemaakt van zendinstallaties (bijvoorbeeld
Bandenspanning 389
Banden en velgen
Z
draadloze hoofdtelefoons, mobiele tele-
foons), kan de werking van de bandenspan-
ningscontrole worden beïnvloed.
Bandenspanning elektronisch controle-
ren
XDe contactsleutel moet in stand 2
(Ypagina 167) staan.
XMet de toetsen =of ;in het stuur-
wiel het menu ServiceService selecteren.
XMet 9of :BandenspanningBandenspanning selec-
teren.
XToets aindrukken.
De actuele bandenspanning van de afzon-
derlijke banden wordt op het multifunctio-
neel display weergegeven.
Als de auto langer dan 20 minuten is gepar-
keerd, verschijnt de melding Bandenspan‐Bandenspan‐
nings- indicatie verschijnt nanings- indicatie verschijnt na
enkele minuten rijdenenkele minuten rijden.
De bandenspanningscontrole herkent na een
inleerprocedure automatisch nieuwe wielen
of nieuwe sensoren. Zolang nog geen ondub-
belzinnige toekenning van de bandenspan-
ningswaarden bij de wielposities mogelijk is,
wordt in plaats van de bandenspanning de
displaymelding Bandensp. contr. actiefBandensp. contr. actief
weergegeven. De bandenspanningen worden
dan reeds gecontroleerd.
iAls het noodwiel gemonteerd is, kan het
systeem gedurende enkele minuten nog de
bandenspanning van het verwijderde wiel
weergeven. Als dit voorkomt er rekening
mee houden dat de weergegeven waarde
op de plaats van het gemonteerde noodwiel
niet meteen de actuele bandenspanning
van het noodwiel hoeft te zijn.
Waarschuwingsmeldingen van de ban-
denspanningscontrole
Wanneer de bandenspanningscontrole bij
één of meer banden een drukverlies herkent,
verschijnt op het multifunctioneel display een
waarschuwingsmelding en gaat het gele
waarschuwingslampje bandenspanningscon-
trole branden.
RWanneer op het multifunctioneel display de
melding Bandenspanning corrigerenBandenspanning corrigeren
verschijnt, is de bandenspanning van een
of meer banden te laag en moeten deze bij
gelegenheid worden opgepompt.
RWanneer op het multifunctioneel display de
melding Banden controlerenBanden controleren verschijnt,
is de bandenspanning van een of meer ban-
den sterk gedaald en moeten de banden
worden gecontroleerd.
RAls op het multifunctioneel display de mel-
ding Let op: band defectLet op: band defect verschijnt,
daalt de bandenspanning van een of meer
banden plotseling sterk en moeten de ban-
den worden gecontroleerd.
Beslist de aanwijzingen en veiligheidsvoor-
schriften bij de displaymeldingen in het
hoofdstuk "Banden" in acht nemen
(Ypagina 292).
iAls de wielen aan de auto van plaats wor-
den verwisseld, kan het gedurende korte
tijd gebeuren dat de bandenspanning op de
verkeerde plaats wordt weergegeven. Dit
wordt na enkele minuten rijden gecorri-
geerd en de bandenspanning wordt op de
correcte plaats weergegeven.
Bandenspanningscontrole opnieuw
starten
Als de bandenspanningscontrole opnieuw
wordt geactiveerd, worden alle waarschu-
wingsmeldingen gewist en dooft het waar-
schuwingslampje. De actueel ingestelde ban-
denspanningen worden als referentiewaarde
voor de controle overgenomen. In de meeste
gevallen herkent de bandenspanningscon-
trole de nieuwe referentiewaarde automa-
390 Bandenspanning
Banden en velgen
tisch. De referentiewaarden kunnen echter
ook, zoals hier beschreven, handmatig wor-
den vastgelegd. De bandenspanningscon-
trole bewaakt dan de nieuwe bandenspan-
ningswaarden.
XMet behulp van de tabel op de tankdopklep
moet worden gecontroleerd of de banden-
spanning van alle vier banden correct is
ingesteld voor de betreffende bedrijfsom-
standigheden.
De aanwijzingen in hoofdstuk "Banden-
spanning" in acht nemen (Ypagina 386).
XDe contactsleutel moet in stand 2staan.
XMet de toetsen =of ;in het stuur-
wiel het menu ServiceService selecteren.
XMet 9of :BandenspanningBandenspanning selec-
teren.
XToets aindrukken.
Op het multifunctioneel display wordt de
actuele bandenspanning van de afzonder-
lijke wielen of de melding Bandenspan‐Bandenspan‐
ningsind. verschijnt na enkeleningsind. verschijnt na enkele
minuten rijdenminuten rijden weergegeven.
XToets :indrukken.
Op het multifunctioneel display verschijnt
de melding Actuele band.span. alsActuele band.span. als
nwe. richtwaarde overnemennwe. richtwaarde overnemen.
Als u het opnieuw activeren wilt bevesti-
gen:
XToets aindrukken.
Op het multifunctioneel display verschijnt
de melding Bandensp. controleBandensp. controle
opnieuw gestartopnieuw gestart.
Na enkele minuten rijden controleert het
systeem of de actuele bandenspannings-
waarden binnen het geadviseerde gebied
liggen. Vervolgens worden de nieuwe ban-
denspanningswaarden als referentiewaar-
den aangenomen en bewaakt.
Als u het opnieuw activeren wilt afbreken:
XToets %indrukken.
De bij de laatste heractivering opgeslagen
bandenspanningswaarden worden nog
steeds gecontroleerd.
Zendvergunning voor bandenspan-
ningscontrole
Land Zendvergunningnummer
Brazilië 2770-12-8001
Model: MW2433A
0381-13-8001
Model: GG4
Dubai TRA, Registered-NO
ER0092100/12
TRA, Registered-NO
ER0099792/12
TRA, Registered-NO
ER0076990/11
Dealer-NO: DA0047074/10
Jordanië Model: Gen Alpha Wal 2 TPMS
transmitter
Type Approval Number: TRC/
LPD/2012/114
Model: Gen Gamma Gen 4
433.92 Mhz.
Type Approval Number: TRC/
LPD/2012/190
Model: Corax 3 MRXMC34MA4
Type Approval Number: TRC/
LPD/2011/158
Type Number: LPD
Marokko MR7319 ANRT 2012/
11/07/2012
MR7672 ANRT 2012/
23/11/2012
MR6706 ANRT 2011
Moldavië 1024
Filipijnen No: ESD-1206394C
No: ESD-1306995C
Servië И 011 12
Bandenspanning 391
Banden en velgen
Z
Land Zendvergunningnummer
Singa-
pore
Overeenkomstig IDA standaard
DA- 103365
Zuid-
Afrika
TA-2012/719
TA-2012/1540
TA-2011/1370
Verwisselen van een wiel
Bandenpech
In het hoofdstuk "Pechhulp" (Ypagina 363)
vindt u informatie over de procedure in het
geval van bandenpech. Informatie over het
rijden met MOExtended banden in het geval
van pech vindt u onder "MOExtended-banden
(banden met noodeigenschappen)"
(Ypagina 363).
Auto's met noodwiel: Het noodwiel wordt in
geval van pech gemonteerd volgens de
beschrijving onder "Monteren van een wiel"
(Ypagina 393).
Wielen verwisselen
GWAARSCHUWING
Als bij verschillende afmetingen van banden
en velgen de voor- met de achterwielen wor-
den verwisseld, kunnen de rij-eigenschappen
sterk nadelig worden beïnvloed. Bovendien
kunnen de wielremmen of onderdelen van de
wielophanging worden beschadigd. Er
bestaat gevaar voor ongevallen!
Alleen dan de voor- met de achterwielen ver-
wisselen, als de banden en velgen identieke
maten hebben.
!Als de auto met de bandenspanningscon-
trole is uitgerust, bevinden zich elektroni-
sche onderdelen in het wiel.
Bij het ventiel mogen daarom geen monta-
gegereedschappen worden toegepast.
Hierdoor kunnen de elektronische onder-
delen worden beschadigd.
De banden alleen laten vervangen bij een
gekwalificeerde werkplaats.
Als bij verschillende afmetingen van banden
en velgen de voor- met de achterwielen wor-
den verwisseld, kan dit leiden tot verlies van
de typegoedkeuring.
Beslist de aanwijzingen en de veiligheidsvoor-
schriften in het hoofdstuk "Monteren van een
wiel" in acht nemen (Ypagina 393).
Aan de banden van de voor- en achteras vor-
men zich afhankelijk van de gebruiksomstan-
digheden verschillende slijtagepatronen. De
wielen moeten worden verwisseld voordat
zich een karakteristiek slijtagepatroon heeft
gevormd. Karakteristiek is de slijtage bij de
voorwielen aan de schouder van de band en
bij de achterwielen in het midden van het
loopvlak.
Bij auto's met dezelfde velgmaat kunnen de
wielen afhankelijk van de slijtage elke 5.000
tot 10.000 km worden verwisseld. Daarbij op
de draairichting van de wielen letten.
Bij het verwisselen van een wiel altijd de con-
tactvlakken van de velg en de remschijf rei-
nigen. De bandenspanning controleren en zo
nodig de bandenspanningswaarschuwing of
de bandenspanningscontrole opnieuw star-
ten.
Draairichting
Banden met een voorgeschreven draairich-
ting bieden extra voordelen, bijvoorbeeld met
betrekking tot aquaplaning. Deze voordelen
zijn alleen effectief als de draairichting wordt
aangehouden.
De draairichting is met een pijl op de wang
van de band aangegeven.
Wielen opslaan
Gedemonteerde wielen koel, droog en zo
mogelijk donker bewaren. Banden tegen olie,
vet en brandstof beschermen.
392 Verwisselen van een wiel
Banden en velgen
Wielen reinigen
GWAARSCHUWING
De waterstraal van een roterende sproeier
(vuilfrees) kan van buitenaf niet zichtbare
schade aan de banden of onderdelen van het
onderstel veroorzaken. Dermate beschadigde
onderdelen kunnen onverwachts uitvallen. Er
bestaat gevaar voor ongevallen!
Voor de reiniging van de auto geen hogedruk-
reiniger met roterende sproeiers gebruiken.
Beschadigde banden of onderdelen van het
onderstel direct laten vervangen.
Monteren van een wiel
Auto voorbereiden
XDe auto op een stevige, stroeve en vlakke
ondergrond parkeren.
XDe parkeerrem bedienen.
XDe voorwielen in de rechtuitstand draaien.
XDe transmissie in stand Pzetten.
XAuto's met AIRMATIC: Het niveau "Normal"
moet geselecteerd zijn (Ypagina 211).
XDe motor afzetten.
XAuto's zonder KEYLESS GO: De sleutel uit
het contactslot verwijderen.
XAuto's met KEYLESS GO: Het bestuur-
dersportier openen.
De boordelektronica bevindt zich nu in
stand 0. Dat betekent "verwijderde sleu-
tel".
XAuto's met KEYLESS GO: De start-stop-
toets uit het contactslot verwijderen
(Ypagina 167).
XIndien aanwezig - afhankelijk van de uitrus-
ting - de gereedschapset voor het verwis-
selen van een wiel uit de auto verwijderen
(Ypagina 361).
XDe auto tegen wegrollen beveiligen.
iAfgezien van enkele landspecifieke vari-
anten zijn de auto's niet uitgerust met een
gereedschapset voor het verwisselen van
een wiel. Enkele gereedschappen voor het
verwisselen van een wiel zijn autospecifiek.
Informeer bij een gekwalificeerde werk-
plaats, welke gereedschapset voor het ver-
wisselen van een wiel voor uw auto nodig
is.
De benodigde gereedschapset voor het
verwisselen van een wiel kan bijvoorbeeld
bevatten:
RKrik
RWielkeg
RWielsleutel.
Auto tegen wegrollen beveiligen
Als de auto is uitgerust met een wielkeg, is
deze te vinden in de gereedschapset voor het
verwisselen van een wiel (Ypagina 361).
De uitklapbare wielkeg dient tevens voor
beveiliging van de auto tegen wegrollen, bij-
voorbeeld bij het verwisselen van een wiel.
XDe beide platen omhoogklappen :.
XDe onderste plaat omhoogklappen ;.
XDe nokken van de onderste plaat volledig
in de openingen van de grondplaat steken
=.
Verwisselen van een wiel 393
Banden en velgen
Z
De auto beveiligen op een vlakke ondergrond
(voorbeeld CLS Coupé)
XOp vlak terrein: Het wiel dat diagonaal
staat ten opzichte van het te verwisselen
wiel, aan de voor- en achterzijde met een
wielkeg of iets dergelijks blokkeren.
De auto beveiligen op lichte hellingen (voorbeeld
CLS Coupé)
XOp flauwe hellingen: Een wielkeg of een
ander geschikt voorwerp onder de wielen
van de voor- en achteras leggen.
Auto omhoogbrengen
GWAARSCHUWING
Als de krik niet correct bij de betreffende krik-
steunpunten wordt geplaatst, kan de krik kan-
telen als de auto omhoog is gebracht. Er
bestaat gevaar voor letsel!
De krik uitsluitend plaatsen bij de betreffende
kriksteunpunten van de auto. De voet van de
krik moet zich loodrecht onder het kriksteun-
punt van de auto bevinden.
Het volgende moet bij het opkrikken van de
auto in acht worden genomen:
RAlleen de autospecifieke, door Mercedes-
Benz gecontroleerde en goedgekeurde krik
gebruiken voor het opkrikken van de auto.
Bij ondeskundig gebruik van de krik kan de
krik kantelen als de auto omhoog is
gebracht.
RDe krik is uitsluitend bedoeld voor het kort-
stondig opkrikken van de auto bij het ver-
wisselen van een wiel. De krik is niet
geschikt voor onderhoudswerkzaamheden
onder de auto.
RVerwisselen van een wiel op hellingen ver-
mijden.
RVoor het omhoogbrengen de auto met de
parkeerrem en wielkeggen beveiligen
tegen wegrollen. De parkeerrem nooit los-
sen als de auto omhooggebracht is.
RDe ondergrond waar de krik op rust moet
stevig, vlak en stroef zijn. Op een losse
ondergrond moet een grote, vlakke en ste-
vige onderlegger worden gebruikt. Op een
gladde ondergrond moet een stroeve
onderlegger worden gebruikt, op tegels bij-
voorbeeld een rubbermat.
RGeen oprijblokken of iets dergelijks als
steun voor de krik gebruiken. Anders kan
de krik vanwege de beperkte hoogte zijn
optimale hefvermogen niet bereiken.
RErop letten, dat de afstand tussen de
onderzijde van de band en de grond maxi-
maal 3 cm mag bedragen.
RHanden en voeten nooit onder de omhoog-
gebrachte auto houden.
RNooit onder de omhooggebrachte auto
gaan liggen.
RNooit de motor starten als de auto omhoog-
gebracht is.
RGeen portier of de achterklep openen of
sluiten als de auto omhooggebracht is.
RErop letten dat bij het omhoogbrengen van
de auto zich geen personen in de auto
bevinden.
394 Verwisselen van een wiel
Banden en velgen
XVan het te verwisselen wiel de wielbouten
met wielsleutel :circa een omwenteling
losdraaien. De bouten niet verwijderen.
Kriksteunpunten (voorbeeld CLS Coupé)
XKrik =bij kriksteunpunt ;plaatsen.
Voorbeeld
XErop letten dat de voet van de krik zich
loodrecht onder het kriksteunpunt bevindt.
XSlinger ?rechtsom draaien, tot krik =
volledig in kriksteunpunt ;zit en de voet
van de krik gelijkmatig de grond raakt.
XZo lang aan slinger ?draaien, tot de band
maximaal 3 cm van de bodem verwijderd
is.
Wiel verwijderen
!Auto's in AMG-uitvoering: Bij het ver-
wijderen en aanbrengen van het wiel kan
de velg tegen de keramische remschijf
slaan en deze beschadigen. Daarom voor-
zichtig te werk gaan en u door een tweede
persoon laten helpen. Alternatief kan ook
een tweede centreerpen worden gebruikt.
!De wielbouten niet in zand of vuil wegleg-
gen. De schroefdraad van de wielbouten en
wielnaven kan anders tijdens het vast-
draaien worden beschadigd.
Verwisselen van een wiel 395
Banden en velgen
Z
XDe bovenste wielbout helemaal eruit
draaien.
XIn plaats van de wielbout, centreerpen :
in de schroefdraadboring draaien.
XDe overige wielbouten eruit schroeven.
XHet wiel verwijderen.
Nieuw wiel monteren
GWAARSCHUWING
Als wielbouten met olie of vet zijn ingesmeerd,
of als de schroefdraad van wielbouten of
naven beschadigd is, kunnen de wielbouten
loskomen. Daardoor kan tijdens het rijden
een wiel worden verloren. Er bestaat gevaar
voor ongevallen!
De wielbouten nooit met olie of vet insmeren.
Als schroefdraad beschadigd is contact opne-
men met een gekwalificeerde werkplaats.
Beschadigde wielbouten of beschadigd
schroefdraad in de naaf laten vervangen. Niet
verder rijden.
GWAARSCHUWING
Als de wielbouten of -moeren worden vastge-
draaid als de auto is omhooggebracht, kan de
krik kantelen. Er bestaat gevaar voor letsel!
De wielbouten of -moeren alleen vastdraaien
als de auto omlaaggebracht is.
Beslist de aanwijzingen en de veiligheidsvoor-
schriften bij "Verwisselen van een wiel" in
acht nemen (Ypagina 392).
Alleen de voor het wiel en de auto voorge-
schreven wielbouten gebruiken. Mercedes-
Benz adviseert om in verband met de veilig-
heid alleen de door Mercedes-Benz en voor
de betreffende velg goedgekeurde wielbou-
ten te gebruiken.
!Auto's in AMG-uitvoering met kerami-
sche remschijven: Bij het verwijderen en
aanbrengen van het wiel kan de velg de
keramische remschijf raken en deze
beschadigen. Daarom voorzichtig te werk
gaan en u door een tweede persoon laten
helpen. Alternatief kan ook een tweede
centreerpen worden gebruikt.
Wiel aanbrengen (voorbeeld auto met noodwiel)
XHet contactvlak van het wiel en de wielnaaf
reinigen.
XHet te monteren wiel op de centreerpen
schuiven en aandrukken.
XDe wielbouten erin draaien en licht vast-
draaien.
XDe centreerpen eruit schroeven.
XDe laatste wielbout erin draaien en licht
vastdraaien.
XAuto's met drukloos noodwiel: Het druk-
loos noodwiel oppompen (Ypagina 411).
Pas daarna de auto laten zakken.
Auto laten zakken
GWAARSCHUWING
Als de wielbouten of -moeren niet met het
voorgeschreven aanhaalmoment zijn vastge-
zet, kunnen de wielen loskomen. Er bestaat
gevaar voor ongevallen!
Na het verwisselen van een wiel het aanhaal-
moment direct laten controleren bij een
gekwalificeerde werkplaats.
!Auto's met drukloos noodwiel: Voordat
de auto omlaag wordt gebracht, het druk-
loos noodwiel met de bandencompressor
oppompen. Anders kan de velg worden
beschadigd.
396 Verwisselen van een wiel
Banden en velgen
Wielbouten vastzetten (voorbeeld auto met nood-
wiel)
XDe slinger van de krik zo lang linksom
draaien tot de auto weer stevig op de grond
staat.
XDe krik terzijde leggen.
XDe wielbouten in de aangegeven volg-
orde :tot Akruiselings en gelijkmatig
vastdraaien. Het aanhaalmoment moet
130 Nm bedragen.
XDe krik in de uitgangsstand terugdraaien.
XDe krik en de rest van de gereedschapset
voor het verwisselen van een wiel weer in
de bagageruimte opbergen.
XDe bandenspanning van het nieuwe wiel
controleren en naar behoefte aanpassen.
Daarbij de geadviseerde bandenspanning
in acht nemen (Ypagina 386).
iAuto's met bandenspanningscontrole:
Alle gemonteerde wielen moeten zijn uit-
gerust met functionerende sensoren.
Velg-bandcombinaties
Algemene aanwijzingen
!Mercedes-Benz adviseert om veiligheids-
redenen alleen banden, velgen en acces-
soires te gebruiken die door Mercedes-
Benz speciaal voor de auto zijn goedge-
keurd.
Deze banden zijn speciaal op de regelsys-
temen zoals het ABS of het ESP®afge-
stemd en als volgt gekenmerkt:
RMO = Mercedes-Benz Original.
RMOE = Mercedes-Benz Original Extended
(band met noodeigenschappen)
RMO1 = Mercedes-Benz Original (alleen
bepaalde AMG-banden).
Mercedes-Benz Original Extended-banden
mogen alleen op speciaal door Mercedes-
Benz gecontroleerde velgen worden
gebruikt.
Alleen de door Mercedes-Benz geteste en
geadviseerde banden, velgen en accessoi-
res gebruiken. Anders kunnen bepaalde
eigenschappen, zoals rijgedrag, rijgeluid,
verbruik enzovoort nadelig worden beïn-
vloed. Bovendien kunnen andere banden-
maten onder belasting leiden tot het aan-
lopen van de band tegen de carrosserie en
delen van de wielophanging. Beschadiging
van de band of de auto kan hiervan het
gevolg zijn.
Mercedes-Benz is niet aansprakelijk voor
schade die door het gebruik van andere dan
de geteste en geadviseerde banden, velgen
en accessoires ontstaat.
Informatie over banden, wielen en toege-
stane combinaties is verkrijgbaar bij elke
gekwalificeerde werkplaats.
!Gecoverde banden worden door
Mercedes-Benz niet getest en geadviseerd,
omdat bij het coveren beschadigingen niet
altijd kunnen worden herkend. Hierdoor
kan Mercedes-Benz de rijveiligheid niet
garanderen. Gebruikte banden waarvan de
voorgeschiedenis niet bekend is niet
gebruiken.
!Grote wielen: Hoe geringer bij een
bepaalde wielgrootte de doorsnede van de
banden is, hoe slechter het rijcomfort op
slechte straten is. Het afrol- en dempings-
comfort nemen af en het gevaar dat bij het
rijden over obstakels de wielen of banden
worden beschadigd neemt toe.
Velg-bandcombinaties 397
Banden en velgen
Z
Afkortingsoverzicht voor de volgende tabel-
len "Banden":
RBA: Beide assen
RVA: Vooras
RAA: Achteras.
Er bevindt zich aan de binnenzijde van de
tankdopklep een tabel voor de bandenspan-
ningen bij verschillende gebruiksomstandig-
heden. Meer informatie over de bandenspan-
ning (Ypagina 386). De bandenspanning
regelmatig controleren en uitsluitend als de
banden koud zijn.
Aanwijzingen m.b.t. uitrusting van de auto: De
auto:
Raltijd met wielen van dezelfde maat op een
as uitrusten (links/rechts)
Raltijd met dezelfde uitvoering uitrusten
(zomerbanden, MOExtended banden, win-
terbanden).
iAuto's met MOExtended-banden zijn af
fabriek niet uitgerust met een TIREFIT-set.
Als de auto wordt voorzien van banden zon-
der noodeigenschappen, bijvoorbeeld win-
terbanden, moet ook een TIREFIT-set wor-
den aangebracht. Een TIREFIT-set is ver-
krijgbaar bij een gekwalificeerde werk-
plaats.
iNiet alle velg-bandcombinaties zijn af
fabriek voor alle landen verkrijgbaar.
398 Velg-bandcombinaties
Banden en velgen
Banden
CLS 250 CDI
Zomerbanden
R 17
Banden Lichtmetalen velgen
BA: 245/45 R17 99 Y XL1, 2, 3 BA: 8,0 J x 17 H2 ET 30
BA: 245/45 R17 99 Y XL2, 3 BA: 8,5 J x 17 H2 ET 34,5
R 18
Banden Lichtmetalen velgen
BA: 255/40 R18 99 Y XL3BA: 8,5 J x 18 H2 ET 34,5
VA: 255/40 R18 99 Y XL3
AA: 285/35 R18 97 Y3, 4
VA: 8,5 J x 18 H2 ET 34,5
AA: 9,5 J x 18 H2 ET 48
R 19
Banden Lichtmetalen velgen
VA: 255/35 R19 96 Y XL5
AA: 285/30 R19 98 Y XL4, 5
VA: 8,5 J x 19 H2 ET 34,5
AA: 9,5 J x 19 H2 ET 48
Vierseizoenenbanden
R 18
Banden Lichtmetalen velgen
VA: 255/40 R18 99 H XL M+S
AA: 285/35 R18 97 H XL M+S4, 5
VA: 8,5 J x 18 H2 ET 34,5
AA: 9,5 J x 18 H2 ET 48
1Niet voor CLS Shooting Brake.
2Niet in combinatie met sportonderstel code 486 of sportpakket code 950.
3Als MOExtended-banden verkrijgbaar.
4Gebruik van sneeuwkettingen niet toegestaan. De aanwijzingen onder "Sneeuwkettingen" in acht nemen.
5De aanwijzingen m.b.t. "Grote wielen" en "Algemene aanwijzingen" onder "Velg-bandcombinaties" in acht
nemen.
Velg-bandcombinaties 399
Banden en velgen
Z
Winterbanden
R 17
Banden Lichtmetalen velgen
BA: 245/45 R17 99 H XL M+Si2BA: 8,5 J x 17 H2 ET 34,5
BA: 245/45 R17 99 V XL M+Si2, 3 BA: 8,5 J x 17 H2 ET 34,5
R 18
Banden Lichtmetalen velgen
BA: 255/40 R18 99 V XL M+Si3BA: 8,5 J x 18 H2 ET 34,5
CLS 350
Zomerbanden
R 17
Banden Lichtmetalen velgen
BA: 245/45 R17 99 Y XL2, 3 BA: 8,5 J x 17 H2 ET 34,5
R 18
Banden Lichtmetalen velgen
BA: 255/40 R18 99 Y XL3BA: 8,5 J x 18 H2 ET 34,5
VA: 255/40 R18 99 Y XL3
AA: 285/35 R18 97 Y3, 4
VA: 8,5 J x 18 H2 ET 34,5
AA: 9,5 J x 18 H2 ET 48
R 19
Banden Lichtmetalen velgen
VA: 255/35 R19 96 Y XL5
AA: 285/30 R19 98 Y XL4, 5
VA: 8,5 J x 19 H2 ET 34,5
AA: 9,5 J x 19 H2 ET 48
2Niet in combinatie met sportonderstel code 486 of sportpakket code 950.
3Als MOExtended-banden verkrijgbaar.
4Gebruik van sneeuwkettingen niet toegestaan. De aanwijzingen onder "Sneeuwkettingen" in acht nemen.
5De aanwijzingen m.b.t. "Grote wielen" en "Algemene aanwijzingen" onder "Velg-bandcombinaties" in acht
nemen.
400 Velg-bandcombinaties
Banden en velgen
Vierseizoenenbanden
R 18
Banden Lichtmetalen velgen
VA: 255/40 R18 99 H XL M+S
AA: 285/35 R18 97 H XL M+S4, 5
VA: 8,5 J x 18 H2 ET 34,5
AA: 9,5 J x 18 H2 ET 48
Winterbanden
R 17
Banden Lichtmetalen velgen
BA: 245/45 R17 99 H XL M+Si2BA: 8,5 J x 17 H2 ET 34,5
BA: 245/45 R17 99 V XL M+Si2, 3 BA: 8,5 J x 17 H2 ET 34,5
R 18
Banden Lichtmetalen velgen
BA: 255/40 R18 99 V XL M+Si3BA: 8,5 J x 18 H2 ET 34,5
CLS 350 BlueTEC
Zomerbanden
R 17
Banden Lichtmetalen velgen
BA: 245/45 R17 99 Y XL2, 3 BA: 8,5 J x 17 H2 ET 34,5
R 18
Banden Lichtmetalen velgen
BA: 255/40 R18 99 Y XL3BA: 8,5 J x 18 H2 ET 34,5
VA: 255/40 R18 99 Y XL3
AA: 285/35 R18 97 Y3, 4
VA: 8,5 J x 18 H2 ET 34,5
AA: 9,5 J x 18 H2 ET 48
4Gebruik van sneeuwkettingen niet toegestaan. De aanwijzingen onder "Sneeuwkettingen" in acht nemen.
5De aanwijzingen m.b.t. "Grote wielen" en "Algemene aanwijzingen" onder "Velg-bandcombinaties" in acht
nemen.
2Niet in combinatie met sportonderstel code 486 of sportpakket code 950.
3Als MOExtended-banden verkrijgbaar.
Velg-bandcombinaties 401
Banden en velgen
Z
R 19
Banden Lichtmetalen velgen
VA: 255/35 R19 96 Y XL5
AA: 285/30 R19 98 Y XL4, 5
VA: 8,5 J x 19 H2 ET 34,5
AA: 9,5 J x 19 H2 ET 48
Vierseizoenenbanden
R 18
Banden Lichtmetalen velgen
VA: 255/40 R18 99 H XL M+S
AA: 285/35 R18 97 H XL M+S4, 5
VA: 8,5 J x 18 H2 ET 34,5
AA: 9,5 J x 18 H2 ET 48
Winterbanden
R 17
Banden Lichtmetalen velgen
BA: 245/45 R17 99 H XL M+Si2BA: 8,5 J x 17 H2 ET 34,5
BA: 245/45 R17 99 V XL M+Si2, 3 BA: 8,5 J x 17 H2 ET 34,5
R 18
Banden Lichtmetalen velgen
BA: 255/40 R18 99 V XL M+Si3BA: 8,5 J x 18 H2 ET 34,5
CLS 350 BlueTEC 4MATIC
Zomerbanden
R 17
Banden Lichtmetalen velgen
BA: 245/45 R17 99 Y XL2, 3 BA: 8,5 J x 17 H2 ET 34,5
5De aanwijzingen m.b.t. "Grote wielen" en "Algemene aanwijzingen" onder "Velg-bandcombinaties" in acht
nemen.
4Gebruik van sneeuwkettingen niet toegestaan. De aanwijzingen onder "Sneeuwkettingen" in acht nemen.
2Niet in combinatie met sportonderstel code 486 of sportpakket code 950.
3Als MOExtended-banden verkrijgbaar.
402 Velg-bandcombinaties
Banden en velgen
R 18
Banden Lichtmetalen velgen
BA: 255/40 R18 99 Y XL3BA: 8,5 J x 18 H2 ET 34,5
VA: 255/40 R18 99 Y XL3
AA: 285/35 R18 97 Y3, 4
VA: 8,5 J x 18 H2 ET 34,5
AA: 9,5 J x 18 H2 ET 48
R 19
Banden Lichtmetalen velgen
VA: 255/35 R19 96 Y XL5
AA: 285/30 R19 98 Y XL4, 5
VA: 8,5 J x 19 H2 ET 34,5
AA: 9,5 J x 19 H2 ET 48
Vierseizoenenbanden
R 18
Banden Lichtmetalen velgen
VA: 255/40 R18 99 H XL M+S
AA: 285/35 R18 97 H XL M+S4, 5
VA: 8,5 J x 18 H2 ET 34,5
AA: 9,5 J x 18 H2 ET 48
Winterbanden
R 17
Banden Lichtmetalen velgen
BA: 245/45 R17 99 H XL M+Si2BA: 8,5 J x 17 H2 ET 34,5
BA: 245/45 R17 99 V XL M+Si2, 3 BA: 8,5 J x 17 H2 ET 34,5
R 18
Banden Lichtmetalen velgen
BA: 255/40 R18 99 V XL M+Si3BA: 8,5 J x 18 H2 ET 34,5
3Als MOExtended-banden verkrijgbaar.
4Gebruik van sneeuwkettingen niet toegestaan. De aanwijzingen onder "Sneeuwkettingen" in acht nemen.
5De aanwijzingen m.b.t. "Grote wielen" en "Algemene aanwijzingen" onder "Velg-bandcombinaties" in acht
nemen.
2Niet in combinatie met sportonderstel code 486 of sportpakket code 950.
Velg-bandcombinaties 403
Banden en velgen
Z
CLS 350 CDI
Zomerbanden
R 17
Banden Lichtmetalen velgen
BA: 245/45 R17 99 Y XL2, 3 BA: 8,5 J x 17 H2 ET 34,5
R 18
Banden Lichtmetalen velgen
BA: 255/40 R18 99 Y XL3BA: 8,5 J x 18 H2 ET 34,5
VA: 255/40 R18 99 Y XL3
AA: 285/35 R18 97 Y3, 4
VA: 8,5 J x 18 H2 ET 34,5
AA: 9,5 J x 18 H2 ET 48
R 19
Banden Lichtmetalen velgen
VA: 255/35 R19 96 Y XL5
AA: 285/30 R19 98 Y XL4, 5
VA: 8,5 J x 19 H2 ET 34,5
AA: 9,5 J x 19 H2 ET 48
Vierseizoenenbanden
R 18
Banden Lichtmetalen velgen
VA: 255/40 R18 99 H XL M+S
AA: 285/35 R18 97 H XL M+S4, 5
VA: 8,5 J x 18 H2 ET 34,5
AA: 9,5 J x 18 H2 ET 48
Winterbanden
R 17
Banden Lichtmetalen velgen
BA: 245/45 R17 99 H XL M+Si2BA: 8,5 J x 17 H2 ET 34,5
BA: 245/45 R17 99 V XL M+Si2, 3 BA: 8,5 J x 17 H2 ET 34,5
2Niet in combinatie met sportonderstel code 486 of sportpakket code 950.
3Als MOExtended-banden verkrijgbaar.
4Gebruik van sneeuwkettingen niet toegestaan. De aanwijzingen onder "Sneeuwkettingen" in acht nemen.
5De aanwijzingen m.b.t. "Grote wielen" en "Algemene aanwijzingen" onder "Velg-bandcombinaties" in acht
nemen.
404 Velg-bandcombinaties
Banden en velgen
R 18
Banden Lichtmetalen velgen
BA: 255/40 R18 99 V XL M+Si3BA: 8,5 J x 18 H2 ET 34,5
CLS 350 CDI 4MATIC
Zomerbanden
R 17
Banden Lichtmetalen velgen
BA: 245/45 R17 99 Y XL2, 3 BA: 8,5 J x 17 H2 ET 34,5
R 18
Banden Lichtmetalen velgen
BA: 255/40 R18 99 Y XL3BA: 8,5 J x 18 H2 ET 34,5
VA: 255/40 R18 99 Y XL3
AA: 285/35 R18 97 Y3, 4
VA: 8,5 J x 18 H2 ET 34,5
AA: 9,5 J x 18 H2 ET 48
R 19
Banden Lichtmetalen velgen
VA: 255/35 R19 96 Y XL5
AA: 285/30 R19 98 Y XL4, 5
VA: 8,5 J x 19 H2 ET 34,5
AA: 9,5 J x 19 H2 ET 48
Vierseizoenenbanden
R 18
Banden Lichtmetalen velgen
VA: 255/40 R18 99 H XL M+S
AA: 285/35 R18 97 H XL M+S4, 5
VA: 8,5 J x 18 H2 ET 34,5
AA: 9,5 J x 18 H2 ET 48
3Als MOExtended-banden verkrijgbaar.
2Niet in combinatie met sportonderstel code 486 of sportpakket code 950.
4Gebruik van sneeuwkettingen niet toegestaan. De aanwijzingen onder "Sneeuwkettingen" in acht nemen.
5De aanwijzingen m.b.t. "Grote wielen" en "Algemene aanwijzingen" onder "Velg-bandcombinaties" in acht
nemen.
Velg-bandcombinaties 405
Banden en velgen
Z
Winterbanden
R 17
Banden Lichtmetalen velgen
BA: 245/45 R17 99 H XL M+Si2BA: 8,5 J x 17 H2 ET 34,5
BA: 245/45 R17 99 V XL M+Si2, 3 BA: 8,5 J x 17 H2 ET 34,5
R 18
Banden Lichtmetalen velgen
BA: 255/40 R18 99 V XL M+Si3BA: 8,5 J x 18 H2 ET 34,5
CLS 500
Zomerbanden
R 18
Banden Lichtmetalen velgen
BA: 255/40 R18 99 Y XL3BA: 8,5 J x 18 H2 ET 34,5
VA: 255/40 R18 99 Y XL3
AA: 285/35 R18 97 Y3, 4
VA: 8,5 J x 18 H2 ET 34,5
AA: 9,5 J x 18 H2 ET 48
R 19
Banden Lichtmetalen velgen
VA: 255/35 R19 96 Y XL5
AA: 285/30 R19 98 Y XL4, 5
VA: 8,5 J x 19 H2 ET 34,5
AA: 9,5 J x 19 H2 ET 48
Vierseizoenenbanden
R 18
Banden Lichtmetalen velgen
VA: 255/40 R18 99 H XL M+S
AA: 285/35 R18 97 H XL M+S4, 5
VA: 8,5 J x 18 H2 ET 34,5
AA: 9,5 J x 18 H2 ET 48
2Niet in combinatie met sportonderstel code 486 of sportpakket code 950.
3Als MOExtended-banden verkrijgbaar.
4Gebruik van sneeuwkettingen niet toegestaan. De aanwijzingen onder "Sneeuwkettingen" in acht nemen.
5De aanwijzingen m.b.t. "Grote wielen" en "Algemene aanwijzingen" onder "Velg-bandcombinaties" in acht
nemen.
406 Velg-bandcombinaties
Banden en velgen
Winterbanden
R 18
Banden Lichtmetalen velgen
BA: 255/40 R18 99 V XL M+Si3BA: 8,5 J x 18 H2 ET 34,5
CLS 500 4MATIC
Zomerbanden
R 18
Banden Lichtmetalen velgen
BA: 255/40 R18 99 Y XL3BA: 8,5 J x 18 H2 ET 34,5
VA: 255/40 R18 99 Y XL3
AA: 285/35 R18 97 Y3, 4
VA: 8,5 J x 18 H2 ET 34,5
AA: 9,5 J x 18 H2 ET 48
R 19
Banden Lichtmetalen velgen
VA: 255/35 R19 96 Y XL5
AA: 285/30 R19 98 Y XL4, 5
VA: 8,5 J x 19 H2 ET 34,5
AA: 9,5 J x 19 H2 ET 48
Vierseizoenenbanden
R 18
Banden Lichtmetalen velgen
VA: 255/40 R18 99 H XL M+S
AA: 285/35 R18 97 H XL M+S4, 5
VA: 8,5 J x 18 H2 ET 34,5
AA: 9,5 J x 18 H2 ET 48
Winterbanden
R 18
Banden Lichtmetalen velgen
BA: 255/40 R18 99 V XL M+Si3BA: 8,5 J x 18 H2 ET 34,5
3Als MOExtended-banden verkrijgbaar.
4Gebruik van sneeuwkettingen niet toegestaan. De aanwijzingen onder "Sneeuwkettingen" in acht nemen.
5De aanwijzingen m.b.t. "Grote wielen" en "Algemene aanwijzingen" onder "Velg-bandcombinaties" in acht
nemen.
Velg-bandcombinaties 407
Banden en velgen
Z
CLS 63 AMG
Zomerbanden
R 19
Banden Lichtmetalen velgen
VA: 255/35 ZR19 (96 Y) XL5
AA: 285/30 ZR19 (98 Y) XL4, 5
VA: 9,0 J x 19 H2 ET 37
AA: 10,0 J x 19 H2 ET 47
Winterbanden
R 19
Banden Lichtmetalen velgen
VA: 255/35 R19 96 V XL M+Si5, 6
AA: 255/35 R19 96 V XL M+Si5, 6
VA: 9,0 J x 19 H2 ET 37
AA: 9,5 J x 19 H2 ET 52
VA: 255/35 R19 96 V XL M+S i5
AA: 285/30 R19 98 V XL M+Si4, 5
VA: 9,0 J x 19 H2 ET 37
AA: 10,0 J x 19 H2 ET 47
CLS 63 AMG S-model
Zomerbanden
R19
Banden Lichtmetalen velgen
VA: 255/35 ZR19 (96 Y) XL5
AA: 285/30 ZR19 (98 Y) XL4, 5
VA: 9,0 J x 19 H2 ET 37
AA: 10,0 J x 19 H2 ET 47
Winterbanden
R19
Banden Lichtmetalen velgen
VA: 255/35 R19 96 V XL M+S i5, 6
AA: 255/35 R19 96 V XL M+Si5, 6, 7
VA: 9,0 J x 19 H2 ET 37
AA: 9,5 J x 19 H2 ET 52
VA: 255/35 R19 96 V XL M+S i5
AA: 285/30 R19 98 V XL M+S i4, 5
VA: 9,0 J x 19 H2 ET 37
AA: 10,0 J x 19 H2 ET 47
5De aanwijzingen m.b.t. "Grote wielen" en "Algemene aanwijzingen" onder "Velg-bandcombinaties" in acht
nemen.
4Gebruik van sneeuwkettingen niet toegestaan. De aanwijzingen onder "Sneeuwkettingen" in acht nemen.
6CLS Shooting Brake: Toegestane maximumsnelheid 220 km/h.
7Alleen sneeuwkettingen met dunne schakels toegestaan.
408 Velg-bandcombinaties
Banden en velgen
CLS 63 AMG 4MATIC
Zomerbanden
R 19
Banden Lichtmetalen velgen
VA: 255/35 ZR19 (96 Y) XL5
AA: 285/30 ZR19 (98 Y) XL4, 5
VA: 9,0 J x 19 H2 ET 37
AA: 10,0 J x 19 H2 ET 47
Winterbanden
R 19
Banden Lichtmetalen velgen
VA: 255/35 R19 96 V XL M+S i5, 6
AA: 255/35 R19 96 V XL M+Si5, 6
VA: 9,0 J x 19 H2 ET 37
AA: 9,5 J x 19 H2 ET 52
VA: 255/35 R19 96 V XL M+S i5
AA: 285/30 R19 98 V XL M+Si4, 5
VA: 9,0 J x 19 H2 ET 37
AA: 10,0 J x 19 H2 ET 47
CLS 63 AMG S-model 4MATIC
Zomerbanden
R19
Banden Lichtmetalen velgen
VA: 255/35 ZR19 (96 Y) XL5
AA: 285/30 ZR19 (98 Y) XL4, 5
VA: 9,0 J x 19 H2 ET 37
AA: 10,0 J x 19 H2 ET 47
Winterbanden
R19
Banden Lichtmetalen velgen
VA: 255/35 R19 96 V XL M+S i5, 6
AA: 255/35 R19 96 V XL M+Si5, 6, 7
VA: 9,0 J x 19 H2 ET 37
AA: 9,5 J x 19 H2 ET 52
VA: 255/35 R19 96 V XL M+S i5
AA: 285/30 R19 98 V XL M+S i4, 5
VA: 9,0 J x 19 H2 ET 37
AA: 10,0 J x 19 H2 ET 47
5De aanwijzingen m.b.t. "Grote wielen" en "Algemene aanwijzingen" onder "Velg-bandcombinaties" in acht
nemen.
4Gebruik van sneeuwkettingen niet toegestaan. De aanwijzingen onder "Sneeuwkettingen" in acht nemen.
6CLS Shooting Brake: Toegestane maximumsnelheid 220 km/h.
7Alleen sneeuwkettingen met dunne schakels toegestaan.
Velg-bandcombinaties 409
Banden en velgen
Z
Noodwiel
Belangrijke veiligheidsvoorschriften
GWAARSCHUWING
De velg- en bandenmaten en het bandentype
van het nood- of het reservewiel kunnen afwij-
ken van die van het te vervangen wiel. Als het
nood- of reservewiel wordt gemonteerd, kun-
nen de rij-eigenschappen sterk worden beïn-
vloed. Er bestaat gevaar voor ongevallen!
Om risico's te vermijden:
Ruw rijstijl aanpassen en voorzichtig rijden
Rnooit meer dan één noodwiel of reservewiel
monteren met een andere maat dan het te
vervangen wiel
Reen noodwiel of een reservewiel met een
andere maat dan het te vervangen wiel
slechts kortstondig gebruiken
Rhet ESP®niet uitschakelen
Reen noodwiel of het reservewiel met een
andere maat zo snel mogelijk bij een
gekwalificeerde werkplaats laten vervan-
gen. Beslist de correcte maat en het cor-
recte bandentype in acht nemen.
Bij gebruik van een noodwiel of een reserve-
wiel met verschillende afmetingen mag de
maximumsnelheid van 80 km/h niet over-
schreden worden.
Op noodwielen mogen geen sneeuwkettin-
gen worden gemonteerd.
Algemene aanwijzingen
Regelmatig en voor aanvang van een langere
rit ook de bandenspanning van het noodwiel
controleren en deze zo nodig aanpassen
(Ypagina 386). De op het wiel aangegeven
waarde geldt. Bovendien vindt u de banden-
spanning van het noodwiel ook onder "Tech-
nische gegevens" (Ypagina 413).
Een noodwiel mag ook tegengesteld aan de
draairichting worden gemonteerd. De
gebruiksvoorwaarden m.b.t. de op het nood-
wiel aangegeven maximumafstand en maxi-
mumsnelheid in acht nemen.
De banden uiterlijk om de zes jaar laten ver-
vangen, ongeacht de slijtage. Dit geldt ook
voor het noodwiel.
iZolang met een noodwiel wordt gereden,
kan de bandenspanningswaarschuwing of
de bandenspanningscontrole niet betrouw-
baar functioneren. De bandenspannings-
waarschuwing resp. bandenspanningscon-
trole pas opnieuw starten wanneer het
defecte wiel door een nieuw wiel vervangen
is.
Auto's met bandenspanningscontrole: Bij
gemonteerd noodwiel kan het systeem nog
enkele minuten de bandenspanning van
het verwijderde wiel weergeven. De weer-
gegeven waarde op de plaats van het
gemonteerde noodwiel is dan niet de actu-
ele bandenspanning van het noodwiel.
Noodwiel "Minispare"/drukloos
noodwiel verwijderen
Opbergvak openen
CLS Coupé: Het noodwiel bevindt zich in het
opbergvak onder de bagageruimtebodem.
XDe bagageruimtebodem omhoogklappen
(Ypagina 325).
Opbergvak onder de bagageruimtebodem (voor-
beeld CLS Shooting Brake)
CLS Shooting Brake: Het noodwiel bevindt
zich in het opbergvak onder de bagageruim-
tebodem.
410 Noodwiel
Banden en velgen
XDe bagageruimtebodem omhoogzwenken
(Ypagina 326).
XOpbergvak :verwijderen.
Noodwiel "Minispare" verwijderen
Opbergvak (voorbeeld CLS Coupé)
XHet opbergvak openen (Ypagina 410).
XOpbergbak ;linksom draaien en samen
met boordgereedschapsbak :eruit
nemen.
XHet noodwiel "Minispare" =verwijderen.
Drukloos noodwiel verwijderen (auto in
AMG-uitvoering)
Opbergvak (voorbeeld CLS Coupé)
XHet opbergvak openen (Ypagina 410).
XIn uitsparing :van de gereedschapsbak
grijpen en deze omhoog tillen.
XHet drukloos noodwiel ;verwijderen.
Beslist de aanwijzingen en de veiligheidsvoor-
schriften in het hoofdstuk "Monteren van een
wiel" in acht nemen (Ypagina 393).
Opbergen van een gebruikt drukloos
noodwiel
!Het drukloos noodwiel alleen in de auto
leggen als het wiel droog is. Anders kan er
vochtigheid in de auto komen.
Voor het opbergen van een gebruikt drukloos
noodwiel de volgende werkwijze opvolgen.
Anders past deze niet in de reservewielkuip.
Mercedes-Benz adviseert deze werkzaamhe-
den te laten uitvoeren bij een gekwalificeerde
werkplaats, bijvoorbeeld een Mercedes-
Benz-servicewerkplaats.
XHet ventieldopje van het ventiel verwijde-
ren.
XMet de achterzijde van het ventieldopje het
binnenventiel uit het ventiel verwijderen en
de lucht laten ontsnappen.
iHet volledig laten leeglopen van de band
kan enkele minuten duren.
XHet binnenventiel weer in het ventiel aan-
brengen.
XHet ventieldopje weer aanbrengen.
XDe beschermfolie uit het boordgereed-
schap nemen en over het drukloos nood-
wiel trekken.
XHet drukloos noodwiel in de opbergbak
onder de bagageruimte opbergen.
Drukloos noodwiel oppompen
!Het drukloos noodwiel oppompen voor-
dat u de auto weer laat zakken. Anders kan
de velg worden beschadigd.
!De bandencompressor niet langer dan 8
minuten zonder onderbreking laten
draaien. Anders bestaat er kans op over-
verhitting.
Nadat de bandencompressor afgekoeld is,
kan deze opnieuw worden gebruikt.
Noodwiel 411
Banden en velgen
Z
XHet drukloos noodwiel zoals beschreven
monteren (Ypagina 392).
Het drukloos noodwiel moet eerst worden
gemonteerd alvorens het wordt opge-
pompt.
XStekker ?en luchtslang uit het huis trek-
ken.
XHet ventieldopje van het ventiel van het
drukloos noodwiel losdraaien.
XWartelmoer :van de luchtslang op het
ventiel schroeven.
XControleren dat de in- en uitschakelknop
Aop de bandencompressor op 0staat.
XStekker ?in de contactdoos van de siga-
rettenaansteker of in een 12V-contactdoos
in de auto steken.
De aanwijzingen m.b.t. de sigarettenaan-
steker in acht nemen (Ypagina 331). De
aanwijzingen m.b.t. de contactdozen in
acht nemen (Ypagina 332).
XDe sleutel in het contactslot in stand 1
draaien (Ypagina 167).
XDe in- en uitschakelknop Aop de banden-
compressor op Idrukken.
De bandencompressor is ingeschakeld. De
band wordt opgepompt. De bandenspan-
ning wordt op manometer =afgelezen.
XDe band tot de voorgeschreven banden-
spanning oppompen.
De voorgeschreven bandenspanning is in
geel op het noodwiel aangegeven.
XAls de voorgeschreven bandenspanning is
bereikt, in- en uitschakelknop Aop de
bandencompressor in stand 0drukken.
De bandencompressor is uitgeschakeld.
XDe sleutel in het contactslot in stand 0
draaien.
XAls de bandenspanning hoger is dan voor-
geschreven, afblaasknop ;indrukken, tot
de correcte bandenspanning ingesteld is.
XWartelmoer :van de luchtslang op het
ventiel schroeven.
XHet ventieldopje van het drukloos noodwiel
weer op het ventiel aanbrengen.
XStekker ?en luchtslang in het onderste
deel van het compressorhuis opbergen.
XDe bandencompressor in de auto opber-
gen.
412 Noodwiel
Banden en velgen
Technische gegevens
Alle auto's (behalve auto's in AMG-uitvoering)
Noodwiel "Minispare"
Banden Lichtmetalen velgen
T 155/70 R17 110 M8, 9
Bandenspanning: 420 kPa (4,2 bar, 61 psi)
4,0 B x 17 H2 ET 348, 9
T 155/60 R18 107 M
Bandenspanning: 420 kPa (4,2 bar, 61 psi)
4,5 B x 18 H2 ET 36
Auto's in AMG-uitvoering
Drukloos noodwiel
Banden Lichtmetalen velgen
175/50 - 19 97 P
Bandenspanning: 350 kPa (3,5 bar, 51 psi)
6,5 B x 19 H2 ET 14
8Niet in combinatie met sportpakket code 950.
9Niet voor CLS 500 en CLS 500 4MATIC.
Noodwiel 413
Banden en velgen
Z
414
Wetenswaardigheden ....................... 416
Informatie over technische gege-
vens .................................................... 416
Elektronische installatie van de
auto .................................................... 416
Typeplaatjes ...................................... 418
Bedrijfsstoffen en inhouden ............ 419
Autogegevens ................................... 427
Trekhaak ............................................ 429
415
Technische gegevens
Wetenswaardigheden
iDeze handleiding beschrijft alle modellen
en standaard- en speciale uitrustingen van
de auto die op het tijdstip van de redactie-
sluiting van deze handleiding verkrijgbaar
waren. Landspecifieke afwijkingen zijn ook
mogelijk. In acht nemen dat de auto niet
met alle beschreven functies kan zijn uit-
gerust. Dit betreft ook veiligheidsrelevante
systemen en functies.
iDe informatie over gekwalificeerde werk-
plaatsen lezen (Ypagina 27).
Informatie over technische gegevens
Actuele technische gegevens vindt u op inter-
net op uw Mercedes-Benz Homepage.
iDe technische gegevens worden volgens
EG-richtlijnen bepaald. Alle gegevens gel-
den voor auto's in de standaarduitvoering.
Daarom kunnen deze bij auto's met opties
afwijken. Meer informatie is verkrijgbaar bij
een Mercedes-Benz-servicewerkplaats.
Elektronische installatie van de auto
Ingrepen in de motorelektronica
!De motorelektronica en de bijbehorende
onderdelen, zoals regeleenheden, senso-
ren, actuatoren of verbindingsbedrading,
alleen laten onderhouden bij een gekwali-
ficeerde werkplaats. Anders bestaat er een
verhoogde kans op slijtage en kan de type-
goedkeuring van de auto komen te verval-
len.
Inbouwen van mobilofoons en
mobiele telefoons (RF-zenders)
GWAARSCHUWING
Als RF-zenders worden gemanipuleerd of niet
vakkundig worden gemonteerd, kan de elek-
tromagnetische straling hiervan de elektroni-
sche installatie van de auto storen. Daardoor
kunt u de bedrijfsveiligheid van de auto in
gevaar brengen. Er bestaat gevaar voor onge-
vallen!
Werkzaamheden aan elektrische en elektro-
nische apparatuur altijd laten uitvoeren bij
een gekwalificeerde werkplaats.
GWaarschuwing
Wanneer in het voertuig RF-zenders ondes-
kundig worden gebruikt, kan de elektromag-
netische straling hiervan de elektronische
installatie van het voertuig storen, bijvoor-
beeld als:
Rde RF-zender niet op een buitenantenne is
aangesloten
Rde buitenantenne verkeerd gemonteerd of
niet reflectiearm is.
Daardoor kan de bedrijfszekerheid van het
voertuig in gevaar komen. Er bestaat gevaar
voor ongevallen!
De reflectiearme buitenantenne bij een
gekwalificeerde werkplaats laten inbouwen.
De RF-zender bij gebruik in het voertuig altijd
op de reflectiearme buitenantenne aanslui-
ten.
!Als de installatie- en gebruiksvoorwaar-
den voor RF-zenders niet in acht worden
genomen, kan dit leiden tot verlies van de
typegoedkeuring.
Aan de volgende voorwaarden moet in het
bijzonder worden voldaan:
Ruitsluitend gebruikmaken van goedge-
keurde frequentiebanden
Rinachtneming van het maximaal toege-
stane uitgangsvermogen in deze fre-
quentiebanden
Ruitsluitend gebruikmaken van goedge-
keurde antenneposities.
De verhoogde elektromagnetische straling
kan gevaarlijk zijn voor uw gezondheid en die
van anderen. Door het gebruik van een bui-
tenantenne wordt rekening gehouden met de
416 Elektronische installatie van de auto
Technische gegevens
in de wetenschap bediscussieerde mogelijke
gezondheidsrisico's door elektromagneti-
sche velden.
De aanwijzingen m.b.t. het gebruik van
mobiele telefoons in acht nemen
(Ypagina 334).
Bij het correct inbouwen van RF-zenders zijn
de volgende antenneposities mogelijk:
CLS Coupé: Goedgekeurde antenneposities
:Voorste dakgedeelte
;Achterzijde van het dak
=Achterspatbord
?Achterklep
CLS Shooting Brake: Goedgekeurde antenneposi-
ties
:Achterzijde van het dak
;Achterspatbord
iBij het inbouwen van een antenne in het
voorste dakgedeelte bij auto's met schuif-
dak het bewegingsgebied van het schuif-
dak in acht nemen.
Bij de achterspatschermen wordt geadvi-
seerd de antenne te monteren aan de zijde
van de auto die naar het midden van de
straat wijst.
Voor het naderhand inbouwen van RF-zen-
ders moet de technische richtlijn ISO/TS
21609ISO/TS: (Road Vehicles EMC guide-
lines for installation of aftermarket radio fre-
quency transmitting equipment) worden aan-
gehouden. De wettelijke bepalingen voor aan-
bouwdelen moeten worden aangehouden.
Als de auto met een mobilofoon is uitgerust,
moeten de in de voorbereiding aanwezige
spanningsvoorziening- resp. antenne-aanslui-
ting worden gebruikt. Bij het monteren beslist
de aanvullende handleiding van de fabrikant
in acht nemen.
Afwijkingen van frequentiebanden, maximaal
zendvermogen of antenneposities moeten
door Mercedes-Benz zijn goedgekeurd.
Het maximale zendvermogen (PEAK) bij de
voetpunt van de antenne mag de volgende
waarden niet overschrijden:
Frequentieband Maximaal
zendvermo-
gen
Korte golf
3 - 54 MHz
100W
4-m-band
74 - 78 MHz
30W
2-m-band
144 - 174 MHz
50W
Bundelnet/Tetra
380 - 460 MHz
10W
70-cm-band
400 - 460 MHz
35W
GSM/DCS/PCS
850/900/1800/1900
10W
UMTS/LTE. 10W
Elektronische installatie van de auto 417
Technische gegevens
Z
Zonder beperkingen kunnen in de auto wor-
den gebruikt:
RRF-zenders met een maximaal zendvermo-
gen tot 100 mW
RMobiele telefoons (GSM/DCS/PCS/
UMTS/LTE).
Voor de volgende frequentiebanden is er
geen beperking voor de antennepositie aan
de buitenzijde van de auto:
RBundelnet/Tetra
R70-cm-band
RGSM/DCS/PCS
RUMTS/LTE.
Typeplaatjes
Voertuigtypeplaatje met voertuig-
identificatienummer (VIN)
XHet rechter voorportier openen.
U ziet voertuigtypeplaatje :.
Voertuigtypeplaatje (voorbeeld CLS Coupé)
:Voertuigtypeplaatje
;Autofabrikant (Daimler AG)
=EG-typegoedkeuringsnummer (alleen
voor bepaalde landen)
?VIN
AToegestaan totaalgewicht (kg)
BToegestane voorasbelasting (kg)
CToegestane achterasbelasting (kg)
DLakcode
Voertuigtypeplaatje (voorbeeld CLS Shooting
Brake)
:Voertuigtypeplaatje
;Autofabrikant (Daimler AG)
=EG-typegoedkeuringsnummer (alleen
voor bepaalde landen)
?VIN
AToegestaan totaalgewicht (kg)
BToegestaan totaaltreingewicht (kg)
CToegestane voorasbelasting (kg)
DToegestane achterasbelasting (kg)
ELakcode
418 Typeplaatjes
Technische gegevens
iDe gegevens op het voertuigtypeplaatje
zijn voorbeelden. Deze gegevens zijn voor
elke auto anders en kunnen afwijken van
de hier getoonde gegevens. De voor uw
auto geldende gegevens vindt u op het
typeplaatje van uw auto.
VIN
XDe rechter voorstoel volledig naar achteren
schuiven.
XVloerbedekking :omhoogklappen.
U ziet het VIN ;.
Bovendien is het VIN af te lezen van het voer-
tuigtypeplaatje (Ypagina 418).
Motornummer
Het motornummer is in het motorblok inge-
slagen. Meer informatie is verkrijgbaar in elke
gekwalificeerde werkplaats.
Bedrijfsstoffen en inhouden
Belangrijke veiligheidsvoorschriften
GWAARSCHUWING
Bedrijfsstoffen kunnen giftig en schadelijk
voor de gezondheid zijn. Er bestaat gevaar
voor letsel!
Bij gebruik, opslag en afvoeren van bedrijfs-
stoffen de informatie op de originele verpak-
king in acht nemen. Bedrijfsstoffen altijd in de
afgesloten originele verpakking bewaren. Kin-
deren altijd uit de buurt van bedrijfsstoffen
houden.
HMilieu-aanwijzing
Bedrijfsstoffen op milieuvriendelijke wijze
afvoeren!
Bedrijfsstoffen zijn:
Rbrandstoffen
Rsmeermiddelen (bijvoorbeeld motorolie,
transmissievloeistof)
Rkoelvloeistof
Rremvloeistof
Rruitensproeiervloeistof
Rkoelmiddel van het temperatuurregelsys-
teem.
Bij het werken met alle bedrijfsstoffen als-
mede bij het opslaan en afvoeren ervan, de
betreffende voorschriften opvolgen.
Autocomponenten en bedrijfsstoffen moeten
op elkaar afgestemd zijn. Mercedes-Benz
adviseert om alleen door Mercedes-Benz
geteste en goedgekeurde producten te
gebruiken. Deze producten zijn in deze
Mercedes-Benz handleiding onder de betref-
fende hoofdstukken opgenomen.
De door Mercedes-Benz goedgekeurde
bedrijfsstoffen zijn te herkennen aan het vol-
gende opschrift op de verpakking:
RMB-Freigabe (bijvoorbeeld MB-Freigabe
229.51)
RMB-Approval (bijvoorbeeld MB-Approval
229.51).
Andere keurmerken en aanbevelingen wijzen
op een kwaliteitsniveau of een specificatie
overeenkomstig een MB-bladnummer (bij-
voorbeeld MB 229.5). Deze zijn niet dwingend
door Mercedes-Benz goedgekeurd.
Meer informatie is verkrijgbaar bij elke
Mercedes-Benz-servicewerkplaats of op
internet onder
http://bevo.mercedes-benz.com.
Bedrijfsstoffen en inhouden 419
Technische gegevens
Z
Brandstof
Belangrijke veiligheidsvoorschriften
GWAARSCHUWING
Brandstoffen zijn licht ontvlambaar. Bij
ondeskundig werken met brandstof bestaat
brand- en explosiegevaar!
Beslist vuur, open licht, roken en vonkvorming
vermijden. Voor het tanken de motor afzetten
en indien aanwezig de interieurvoorverwar-
ming uitschakelen.
GWAARSCHUWING
Brandstoffen zijn giftig en schadelijk voor de
gezondheid. Gevaar voor letsel!
Beslist vermijden dat brandstof met huid,
ogen of kleding in aanraking komt of ingeslikt
wordt. De brandstofdampen niet inademen.
Brandstof uit de buurt van kinderen houden.
Wanneer iemand met brandstof in aanraking
is gekomen, de volgende punten in acht
nemen:
RBrandstof op de huid direct met water en
zeep afspoelen.
RAls brandstof met de ogen in aanraking
gekomen is, de ogen direct grondig met
schoon water spoelen. Zo snel mogelijk
contact opnemen met een arts.
RAls brandstof is ingeslikt, direct contact
opnemen met een arts. Geen braken
opwekken!
RMet brandstof vervuilde kleding meteen
verwisselen.
Tankinhoud
Afhankelijk van de uitrusting kan de totale
inhoud van de brandstoftank variëren.
Model Totale
inhoud
CLS 500
CLS 500 4MATIC
80,0 l
Auto's in AMG-uitvoering 66,0 l
of
80,0 l
Alle andere modellen 59,0 l
of
80,0 l
Model Waarvan
reserve
Modellen met 59,0 l
totale inhoud
Circa 8,0 l
Modellen met 80,0 l
totale inhoud
Circa 9,0 l
Auto's in AMG-uitvoering Circa 14,0 l
Benzine (EN 228, E DIN 51626-1)
Brandstofkwaliteit
!Geen dieselbrandstof in een auto met
benzinemotor tanken. Als abusievelijk de
verkeerde brandstof is getankt, het contact
niet inschakelen. Anders kan de brandstof
in het brandstofsysteem terecht komen. Al
een kleine hoeveelheid van de verkeerde
brandstof kan tot schade aan het brand-
stofsysteem en de motor leiden. Contact
opnemen met een gekwalificeerde werk-
plaats en de brandstoftank en de brand-
stofleidingen volledig laten aftappen.
!Alleen loodvrije superbenzine tanken met
ten minste 95 RON of 85 MON, die voldoet
aan de Europese norm EN 228 of E DIN
51626–1 of gelijkwaardig is.
420 Bedrijfsstoffen en inhouden
Technische gegevens
Brandstof met deze specificatie kan maxi-
maal 10% ethanol bevatten.
Brandstof, die niet aan EN 228 of E DIN
51626–1 voldoet, kan leiden tot hogere
slijtage en tot schade aan de motor en het
uitlaatsysteem.
!Alleen de geadviseerde brandstof tanken.
Bij gebruik van andere brandstoffen kan
schade aan de motor optreden.
!Niet tanken met:
RE85 (benzine met 85% ethanol)
RE100 (100% ethanol)
RM15 (benzine met 15% methanol)
RM30 (benzine met 30% methanol)
RM85 (benzine met 85% methanol)
RM100 (100% methanol)
Rbenzine met metaalhoudende additieven
Rdieselbrandstof.
Deze brandstoffen niet mengen met de
voor uw auto geadviseerde brandstof.
Geen additieven gebruiken. Anders kan de
motor beschadigd raken. Uitgezonderd zijn
reinigingsadditieven voor het verwijderen
en voorkomen van aanslag. Aan benzine
mogen alleen door Mercedes-Benz geadvi-
seerde reinigingsadditieven worden toege-
voegd, zie "Additieven". Meer informatie
daarover is verkrijgbaar bij elke Mercedes-
Benz-servicewerkplaats.
Informatie over de brandstofkwaliteit staat
doorgaans op de pompzuil van het tanksta-
tion. Als het keurmerk niet op de pompzuil
van het tankstation te vinden is, kunt u het
personeel van het tankstation raadplegen.
iAan E10-brandstof is 10% bio-ethanol toe-
gevoegd. Uw auto is geschikt voor E10. U
kunt met uw auto E10-brandstof tanken.
Als de geadviseerde brandstof niet beschik-
baar is, kan tijdelijk ook loodvrije benzine,
91 RON of 82 MON worden gebruikt. Daar-
door kan het vermogen lager zijn en het ben-
zineverbruik hoger. Rijden met volgas en
sterk accelereren vermijden. In geen geval
benzine met een lagere RON/MON waarde
tanken.
iIn sommige landen kan het voorkomen
dat de beschikbare benzine niet voldoende
ontzwaveld is. Hierdoor kan tijdelijk geur-
vorming optreden, in het bijzonder tijdens
korte ritten. De geurvorming verdwijnt
zodra weer zwavelvrije brandstof (zwavel-
gehalte < 10 ppm) wordt getankt.
Informatie over tanken (Ypagina 186).
Auto's in AMG-uitvoering
!Alleen loodvrije superplusbenzine tanken
met ten minste 98 RON of 88 MON, die
voldoet aan de Europese norm EN 228 of
gelijkwaardig is.
Anders levert de motor minder vermogen
of wordt de motor beschadigd.
!Als de geadviseerde brandstof niet
beschikbaar is, kan tijdelijk ook loodvrije
superbenzine 95 RON of 85 MON worden
gebruikt. Daardoor kan het vermogen lager
zijn en het benzineverbruik hoger. Het rij-
den met vol gas beslist vermijden.
!Als de geadviseerde brandstof niet
beschikbaar is, kan bij wijze van uitzonde-
ring ook loodvrije normale benzine van
91 RON of 82,5 MON worden gebruikt.
Hierdoor kan het vermogen minder en het
brandstofverbruik hoger worden. Het rij-
den met vol gas vermijden.
Als gedurende langere tijd uitsluitend nor-
male benzine van 91 RON of 82,5 MON of
slechter beschikbaar is, moet de auto bij
een gekwalificeerde werkplaats aan deze
brandstof worden aangepast.
iAan E10-brandstof is 10% bio-ethanol toe-
gevoegd. Uw auto is geschikt voor E10. U
kunt met uw auto E10-brandstof tanken.
CLS 350
!Alleen loodvrije, zwavelvrije superbenzine
tanken met ten minste 95 RON/85 MON,
die voldoet aan de Europese norm EN 228
of gelijkwaardig is.
Bedrijfsstoffen en inhouden 421
Technische gegevens
Z
Anders is het mogelijk dat de motor minder
vermogen levert of het uitlaatgasreini-
gingssysteem wordt beschadigd.
iIn sommige landen kan het voorkomen
dat de beschikbare benzine niet voldoende
ontzwaveld is. Hierdoor kan tijdelijk geur-
vorming optreden, in het bijzonder tijdens
korte ritten. De geurvorming verdwijnt
zodra weer zwavelvrije brandstof (zwavel-
gehalte < 10 ppm) wordt getankt.
Additieven
!Gebruik van de motor met naderhand toe-
gevoegde brandstofadditieven kan leiden
tot motorschade. Daarom geen brandstof-
additieven met de brandstof mengen. Uit-
gezonderd zijn additieven voor het verwij-
deren en voorkomen van aanslag. Aan ben-
zine mogen alleen door Mercedes-Benz
geadviseerde additieven worden toege-
voegd. De gebruiksvoorschriften uit de pro-
ductomschrijvingen aanhouden. Meer
informatie over geadviseerde additieven is
verkrijgbaar bij elke Mercedes-Benz-ser-
vicewerkplaats.
Mercedes-Benz adviseert merkbrandstoffen
met additieven te gebruiken.
In sommige landen kan het voorkomen dat de
beschikbare brandstofkwaliteit niet vol-
doende is. Hierdoor kan aanslag in het
inspuitsysteem ontstaan. In dit geval moet, in
overleg met een Mercedes-Benz-service-
werkplaats, het door Mercedes-Benz geadvi-
seerde reinigingsadditief aan de brandstof
worden toegevoegd. Beslist de op de verpak-
king aangegeven aanwijzingen en mengver-
houdingen in acht nemen.
Dieselbrandstof (EN 590)
Brandstofkwaliteit
GWAARSCHUWING
Als dieselbrandstof met benzine wordt
gemengd, is het vlampunt van het brandstof-
mengsel lager dan dat van zuivere diesel-
brandstof. Als de motor draait kunnen onder-
delen van het uitlaatsysteem onbemerkt over-
verhit raken. Brandgevaar!
Nooit benzine tanken. Nooit benzine aan de
dieselbrandstof toevoegen.
!Alleen dieselbrandstof tanken, die vol-
doet aan de Europese norm EN 590 of
gelijkwaardig is. Brandstof, die niet aan EN
590 voldoet, kan leiden tot hogere slijtage
en tot schade aan de motor en het uitlaat-
systeem.
!Niet tanken met:
Rmarinediesel
Rhuisbrandolie
Rbiodiesel
Rplantaardige olie
Rbenzine
Rpetroleum
Rkerosine.
Bovengenoemde brandstoffen niet met die-
selbrandstof mengen en geen additieven
gebruiken. Anders kan de motor bescha-
digd raken.
!Auto's met dieselroetfilter: In landen
buiten de EU alleen zwavelarme eurodiesel
tanken met een zwavelgehalte lager dan
50 ppm. Anders kan het uitlaatgasreini-
gingssysteem beschadigd raken.
!Auto's zonder dieselroetfilter: In lan-
den waar dieselbrandstof met een hoger
zwavelgehalte wordt geleverd, wordt de
olieverversing van de auto met kortere
intervallen uitgevoerd. Meer informatie
over het olieverversingsinterval is verkrijg-
baar bij elke gekwalificeerde werkplaats.
Informatie over de brandstofkwaliteit staat
doorgaans op de pompzuil van het tanksta-
tion. Als het keurmerk niet op de pompzuil
van het tankstation te vinden is, kunt u het
personeel van het tankstation raadplegen.
Informatie over tanken (Ypagina 186).
422 Bedrijfsstoffen en inhouden
Technische gegevens
Lage buitentemperaturen
Gedurende de wintermaanden wordt diesel-
brandstof met betere vloeibaarheid bij een
lage temperatuur geleverd. In Europa zijn in
de norm EN 590 verschillende klimaatafhan-
kelijke koudeklassen gedefinieerd. Door het
tanken van dieselbrandstof die voldoet aan
de klimaatafhankelijke eisen van EN 590,
kunnen storingen worden voorkomen. Bij
extreem lage buitentemperaturen kan het
gebeuren, dat de vloeibaarheid van de diesel-
brandstof onvoldoende is. Dat geldt ook voor
dieselbrandstof uit warmere gebieden, die
niet voldoet aan de klimatologische vloei-
baarheid.
iMeer informatie over de landspecifieke
brandstofeigenschappen en in het bijzon-
der koudebestendige brandstofsoorten is
verkrijgbaar bij vertegenwoordigers van
oliemaatschappijen, bijvoorbeeld bij tank-
stations.
Informatie over het brandstofverbruik
HMilieu-aanwijzing
CO2(kooldioxide) is het gas dat volgens de
huidige stand van de wetenschap voorname-
lijk verantwoordelijk is voor de opwarming
van de atmosfeer (broeikaseffect). De CO2-
emissie van de auto varieert met het brand-
stofverbruik en is daardoor afhankelijk van:
Rhet efficiënte gebruik van de brandstof door
de motor
Rde rijstijl van de bestuurder
Randere niet-technische factoren, zoals
milieu-invloeden, staat van het wegdek of
verkeersstroom.
Door een beheerste rijstijl en regelmatig
onderhoud van uw auto kunt u meewerken
aan de vermindering van de CO2-emissie.
Onder de volgende omstandigheden ver-
bruikt de auto meer brandstof dan gewoon-
lijk:
Rbij zeer lage buitentemperaturen
Rbij het rijden in de stad
Rbij korte ritten
Rbij het rijden in de bergen.
Rbij het rijden met een aanhangwagen.
iAlleen voor bepaalde landen: De actuele
verbruiks- en emissiewaarden van uw auto
vindt u in de COC-papieren (EG-CERTIFI-
CATE OF CONFORMITY). Deze documenten
ontvangt u bij aflevering van de auto.
De brandstofverbruikscijfers zijn conform
de huidige richtlijnen vastgesteld:
Rvoor auto's tot en met EURO4-norm vol-
gens de EG-richtlijn RL 80 /1268 /EWG
Rvoor auto's vanaf de EURO5-norm vol-
gens de verordening (EG) nr. 715/2007.
In werkelijkheid kunnen deze waarden
afwijken.
AdBlue®
Belangrijke veiligheidsvoorschriften
Bij de omgang met AdBlue®de belangrijke
veiligheidsvoorschriften over bedrijfsstoffen
in acht nemen (Ypagina 419).
AdBlue®is een in water oplosbare vloeistof
voor de uitlaatgasnabehandeling bij diesel-
motoren. Het is:
Rniet-giftig
Rkleur- en reukloos
Rniet-brandbaar.
Als de AdBlue®-tank wordt geopend, kan een
kleine hoeveelheid ammoniakdamp vrijko-
men.
Ammoniakdampen hebben een prikkelende
geur en irriteren vooral de huid, de slijmvlie-
zen en de ogen. Daardoor kan een brandend
gevoel in de neus, de keel en de ogen ont-
staan. Hoesten en tranende ogen zijn moge-
lijk.
Adem vrijkomende ammoniakdampen niet in.
De AdBlue®-tank alleen bijvullen in goed
geventileerde ruimtes.
Bedrijfsstoffen en inhouden 423
Technische gegevens
Z
Lage buitentemperatuur
AdBlue®bevriest bij een temperatuur van
circa -11 †. De auto is af fabriek uitgerust
met een AdBlue®-voorverwarmingssysteem.
Het rijden in de winter is zodoende ook bij
temperaturen onder -11 gewaarborgd.
Additieven
!Alleen AdBlue®overeenkomstig ISO
22241 gebruiken. Geen additieven aan
AdBlue®toevoegen en AdBlue®niet met
water verdunnen. Daardoor kan de
BlueTec-uitlaatgasnabehandeling defect
raken.
Zuiverheid
!Verontreinigingen van AdBlue&, bijvoor-
beeld door andere bedrijfsstoffen, reini-
gingsmiddelen of stof, leiden tot:
Rverhoogde emissiewaarden
Rkatalysatorschade
Rmotorschade
Rstoringen in de werking van de BlueTEC
uitlaatgasnabehandeling.
Om storingen in de werking van de BlueTEC-
uitlaatgasnabehandeling te vermijden, is de
zuiverheid van AdBlue®zeer belangrijk.
Wanneer AdBlue®, bijvoorbeeld bij een repa-
ratie, uit de AdBlue®-tank wordt gepompt,
mag dit niet meer worden teruggepompt. De
zuiverheid van de vloeistof is niet meer
gewaarborgd.
Inhoud
Model Totale inhoud
Alle modellen 25,5 l
Motorolie
Algemene aanwijzingen
Bij de omgang met motorolie de belangrijke
veiligheidsvoorschriften over bedrijfsstoffen
in acht nemen (Ypagina 419).
Voor de functie en levensduur van een motor
is de kwaliteit van de motorolie van doorslag-
gevend belang. Op basis van uitgebreid
onderzoek geeft Mercedes-Benz voortdurend
motoroliën overeenkomstig de actuele tech-
nische stand vrij.
In Mercedes-Benz motoren mag daarom
alleen door Mercedes-Benz goedgekeurde
motorolie worden gebruikt.
Meer informatie over gecontroleerde en
goedgekeurde motorolie is verkrijgbaar bij
elke Mercedes-Benz-servicewerkplaats.
Mercedes-Benz adviseert, het verversen van
de olie bij een gekwalificeerde werkplaats uit
te laten voeren. De Mercedes-Benz vrijgave
op de verpakking is te herkennen aan het
opschrift "MB-Freigabe" en de bijbehorende
specificaties, bijvoorbeeld MB-Freigabe
229.51.
Een overzicht van de goedgekeurde motoro-
liën vindt u op internet:
http://bevo.mercedes-benz.com onder ver-
melding van de specificaties, bijvoorbeeld
229.5.
In de tabel is te lezen, welke motoroliën voor
uw auto goedgekeurd zijn.
Benzinemotor: Voor bepaalde landen
bestaat de mogelijkheid in combinatie met
gereduceerde onderhoudsintervallen andere
motorolie te gebruiken. Voor meer informatie
contact opnemen met een gekwalificeerde
werkplaats.
Benzinemotor MB-vrijgave
Alle modellen 229.5
424 Bedrijfsstoffen en inhouden
Technische gegevens
Dieselmotoren met
dieselroetfilter
MB-vrijgave
Alle modellen 228.51,
229.31, 229.51
Voor auto's in AMG-uitvoering mogen alleen
SAE 0W-40 of SAE 5W-40 motoroliesoorten
worden gebruikt.
iWanneer de in de tabel vermelde moto-
roliën niet beschikbaar zijn, mogen tot de
volgende olieverversing de volgende moto-
roliën worden bijgevuld:
RBenzinemotoren: MB-vrijgave 229.1,
229.3 of ACEA A3
RDieselmotoren: MB-vrijgave 229.1,
229.3, 229.5 of ACEA C3
Daarbij mag de eenmalige bij te vullen hoe-
veelheid maximaal 1,0 l bedragen.
Inhoud
De volgenden waarden hebben betrekking op
een olieverversing inclusief oliefilter.
Model Verversingshoe-
veelheid
CLS 350
CLS 250 CDI
6,5 l
Auto's in AMG-uit-
voering
8,5 l
Alle andere model-
len
8,0 l
Additieven
!Geen extra additieven in de motorolie
gebruiken. Dit kan de motor beschadigen.
Viscositeit van motorolie
De viscositeit kenmerkt de vloeibaarheid van
een vloeistof. Bij motorolie is een hoge vis-
cositeit gelijk aan dikvloeibaarheid, een lage
viscositeit aan dunvloeibaarheid.
De motorolie afhankelijk van de betreffende
buitentemperatuur overeenkomstig de SAE-
klasse (viscositeit) selecteren. De tabel toont
de te gebruiken SAE-klasses. Door bijvoor-
beeld veroudering en vermenging met roet en
brandstof kunnen de eigenschappen bij lage
temperaturen van motoroliën duidelijk ver-
slechteren. Een regelmatige olieverversing
met een vrijgegeven motorolie in de
geschikte SAE-klasse wordt daarom dringend
geadviseerd.
Remvloeistof
GWAARSCHUWING
Remvloeistof neemt voortdurend vocht uit de
atmosfeer op. Daardoor daalt het kookpunt
van de remvloeistof. Als het kookpunt te laag
is, kunnen bij grote belasting van de remmen
dampbellen in het remsysteem ontstaan.
Hierdoor wordt de remwerking negatief beïn-
vloed. Er bestaat gevaar voor ongevallen!
De remvloeistof regelmatig laten verversen.
Bij de omgang met remvloeistof de belang-
rijke veiligheidsvoorschriften over bedrijfs-
stoffen in acht nemen (Ypagina 419).
De intervallen voor de verversen van de rem-
vloeistof vindt u in het onderhoudsboekje.
Bedrijfsstoffen en inhouden 425
Technische gegevens
Z
Alleen de door Mercedes-Benz goedgekeurde
remvloeistof volgens MB-vrijgave 331.0
gebruiken.
Informatie over goedgekeurde remvloeistof is
verkrijgbaar bij elke gekwalificeerde werk-
plaats of op internet onder
http://bevo.mercedes-benz.com.
iDe remvloeistof regelmatig laten verver-
sen bij een gekwalificeerde werkplaats en
dit in het onderhoudsboekje laten bevesti-
gen.
Koelvloeistof
Belangrijke veiligheidsvoorschriften
GWAARSCHUWING
Als antivriesmiddel op hete onderdelen in de
motorruimte terecht komt, kan deze ontste-
ken. Er bestaat gevaar voor brand en letsel!
De motor laten afkoelen, voordat bijvullen
wordt bijgevuld. Er mag geen antivriesmiddel
naast de vulopening terecht komen; dit con-
troleren. Met antivriesmiddel vervuilde onder-
delen grondig reinigen, voordat de motor
wordt gestart.
!Alleen voorgemengde koelvloeistof bijvul-
len met de gewenste bescherming tegen
bevriezen. Anders is er gevaar voor schade
aan de motor.
Meer aanwijzingen over koelvloeistof staat
in de Mercedes-Benz-bedrijfsstoffenvoor-
schriften, MB-BeVo 310.1, bijvoorbeeld op
internet:
http://bevo.mercedes-benz.com. Of
neem contact op met een gekwalificeerde
werkplaats.
!Altijd een geschikte koelvloeistof gebrui-
ken - ook in landen met hoge temperaturen!
Anders is het motorkoelsysteem niet vol-
doende beschermd tegen corrosie en over-
verhitting.
iDe koelvloeistof regelmatig laten verver-
sen bij een gekwalificeerde werkplaats en
dit in het onderhoudsboekje laten bevesti-
gen.
Bij de omgang met koelvloeistof de belang-
rijke veiligheidsvoorschriften over bedrijfs-
stoffen in acht nemen (Ypagina 419).
De koelvloeistof is een mengsel van water en
een anticorrosie- en antivriesmiddel. Dit zorgt
voor:
Rbescherming tegen corrosie
Rbescherming tegen bevriezen
Rverhoging van het kookpunt.
Als de koelvloeistof bestaat uit het voorge-
schreven mengsel van anticorrosie- en anti-
vriesmiddel, ligt het kookpunt van de koel-
vloeistof tijdens de werking op circa 130 †.
Het percentage anticorrosie- en antivriesmid-
del in het motorkoelsysteem moet:
Rten minste 50% bedragen. Daarmee is het
motorkoelsysteem tot circa -37 tegen
bevriezing beschermd.
R55% (bescherming tegen bevriezen tot
-45 †) niet overschrijden. Anders wordt de
warmte slechter afgevoerd.
Mercedes-Benz adviseert een anticorrosie-
en antivriesmiddelconcentraat volgens
MB BeVo 310.1.
iBij de eerste aflevering van de auto is het
koelsysteem gevuld met een koelvloeistof
die bescherming biedt tegen vorst en cor-
rosie.
iDe koelvloeistof wordt bij elk onder-
houdsinterval bij een gekwalificeerde werk-
plaats gecontroleerd.
Ruitensproeierinstallatie en koplamp-
reinigingsinstallatie
Belangrijke veiligheidsvoorschriften
GWAARSCHUWING
Als ruitensproeiervloeistofconcentraat op
hete onderdelen van de motor of het uitlaat-
426 Bedrijfsstoffen en inhouden
Technische gegevens
systeem terechtkomt, kan het ontbranden. Er
bestaat gevaar voor brand en letsel!
Er mag geen ruitensproeiervloeistofconcen-
traat naast de vulopening gaan; dit controle-
ren.
!Alleen ruitensproeiervloeistof gebruiken
die geschikt is voor kunststof koplampgla-
zen, bijvoorbeeld MB SummerFit of MB
WinterFit. Ongeschikte ruitensproeier-
vloeistoffen kunnen de kunststof koplamp-
glazen aantasten.
!Geen gedistilleerd of gedemineraliseerd
water in het ruitensproeiervloeistofreser-
voir gebruiken. Anders kan de niveausen-
sor worden beschadigd.
!Alleen de ruitensproeiervloeistoffen MB
SummerFit en MB WinterFit zijn onderling
mengbaar. Anders kunnen de ruitensproei-
ers verstopt raken.
(Ypagina 419)Bij de omgang met ruiten-
sproeiervloeistof de belangrijke veiligheids-
voorschriften over bedrijfsstoffen in acht
nemen.
Bij temperaturen boven het vriespunt:
XHet ruitensproeiervloeistofreservoir vullen
met een mengsel van water en ruiten-
sproeiervloeistof, bijvoorbeeld MB Sum-
merFit.
1 deel MB SummerFit met 100 delen water
mengen.
Bij temperaturen onder het vriespunt:
XHet ruitensproeiervloeistofreservoir vullen
met een mengsel van water en ruiten-
sproeiervloeistof, bijvoorbeeld MB Winter-
Fit.
De mengverhouding aanpassen aan de bui-
tentemperatuur.
RTot Ò10 †: 1 deel MB WinterFit met 2 delen
water mengen.
RTot Ò20 †: 1 deel MB WinterFit met 1 deel
water mengen.
RTot Ò29 †: 2 delen MB WinterFit met 1 deel
water mengen.
iRuitensproeiervloeistof het gehele jaar
door mengen met ruitensproeiervloeistof,
bijvoorbeeld met MB SummerFit of MB
WinterFit.
Autogegevens
Algemene aanwijzingen
Met betrekking tot de aangegeven autogege-
vens het volgende in acht nemen:
RDe aangegeven hoogten kunnen fluctueren
in verband met:
-Banden
-belading
-toestand van het onderstel
-opties.
ROpties verminderen het nuttig laadvermo-
gen.
RSpecifieke gewichtsaanduidingen vindt u
op het voertuigtypeplaatje (Ypagina 418).
RAlleen voor bepaalde landen: De autospe-
cifieke autogegevens kunt u in de COC-
documenten (EC-CERTIFICATE OF CON-
FORMITY) vinden. Deze documenten ont-
vangt u bij aflevering van de auto.
Autogegevens 427
Technische gegevens
Z
Maten en gewichten (CLS Coupé)
Model ::Zwenkhoogte
CLS 500
CLS 500 4MATIC
1787 mm
CLS 63 AMG
CLS 63 AMG S-
model
1772 mm
CLS 63 AMG
4MATIC
CLS 63 AMG S-
model 4MATIC
1792 mm
Alle andere model-
len
1788 mm
Ontbrekende waarden waren bij de redactie-
sluiting nog niet beschikbaar.
Alle modellen (behalve
auto's in AMG-uitvoering)
Breedte over buitenspie-
gels
2075 mm
Breedte zonder buiten-
spiegels
1881 mm
Wielbasis 2874 mm
Maximumdakbelasting 100 kg
Maximumbagageruimte-
belading
100 kg
Model (behalve auto in
AMG-uitvoering)
Lengte
CLS 500
CLS 500 4MATIC
4956 mm
Alle andere modellen 4940 mm
Model (behalve auto in
AMG-uitvoering)
Hoogte
CLS 500
CLS 500 4MATIC
1419 mm
Alle andere modellen 1416 mm
Alle modellen (auto's in
AMG-uitvoering)
Lengte 4995 mm
Breedte over buitenspie-
gels
2071 mm
Breedte zonder buiten-
spiegels
1881 mm
Wielbasis 2874 mm
Maximumdakbelasting 100 kg
Maximumbagageruimte-
belading
Model (auto in AMG-uit-
voering)
Hoogte
CLS 63 AMG
CLS 63 AMG S-model
1396 mm
CLS 63 AMG 4MATIC
CLS 63 AMG S-model
4MATIC
1416 mm
428 Autogegevens
Technische gegevens
Maten en gewichten (CLS Shooting
Brake)
Model ::Zwenkhoogte
CLS 500
CLS 500 4MATIC
1994 mm
CLS 63 AMG
CLS 63 AMG S-
model
1976 mm
CLS 63 AMG
4MATIC
CLS 63 AMG S-
model 4MATIC
1996 mm
Alle andere model-
len
1971 mm
Ontbrekende waarden waren bij de redactie-
sluiting nog niet beschikbaar.
Alle modellen (behalve
auto's in AMG-uitvoering)
Breedte over buitenspie-
gels
2075 mm
Breedte zonder buiten-
spiegels
1881 mm
Wielbasis 2874 mm
Maximumdakbelasting 100 kg
Maximumbagageruimte-
belading
Model (behalve auto in
AMG-uitvoering)
Lengte
CLS 500
CLS 500 4MATIC
4960 mm
Alle andere modellen 4956 mm
Model (behalve auto in
AMG-uitvoering)
Hoogte
CLS 500
CLS 500 4MATIC
1433 mm
Alle andere modellen 1416 mm
Alle modellen (auto's in
AMG-uitvoering)
Lengte 5000 mm
Breedte over buitenspie-
gels
2071 mm
Breedte zonder buiten-
spiegels
1881 mm
Wielbasis 2874 mm
Maximumdakbelasting 100 kg
Model (auto in AMG-uit-
voering)
Hoogte
CLS 63 AMG
CLS 63 AMG S-model
1413 mm
CLS 63 AMG 4MATIC
CLS 63 AMG S-model
4MATIC
1436 mm
Trekhaak
Inbouwmaten
!Afhankelijk van het type auto zijn bij het
achteraf inbouwen van een trekhaak wijzi-
gingen aan het motorkoelsysteem noodza-
kelijk.
Trekhaak 429
Technische gegevens
Z
Bij inbouw van een trekhaak achteraf op de
bevestigingspunten aan het onderstel let-
ten.
:Bevestigingspunten trekhaak
;Achteroverbouw
=Hartlijn achteras
CLS Shooting Brake: Bij een af fabriek
gemonteerde trekhaak bedraagt de achter-
overbouw inclusief afdekkap 1278 mm.
Bij de volgende modellen is rijden met een
aanhangwagen niet mogelijk:
RCLS 63 AMG
RCLS 63 AMG 4MATIC
RCLS 63 AMG S-model
RCLS 63 AMG S-model 4MATIC
430 Trekhaak
Technische gegevens
Aanhangwagengewichten
!Wij adviseren gebruik te maken van de maximaal toegestane kogeldruk. Een kogeldruk
van 50 kg niet onderschrijden, anders kan de aanhangwagen loskomen.
Er rekening mee houden dat de belading en de achterasbelasting met de werkelijke kogel-
druk afnemen.
Bij de volgende modellen is rijden met een aanhangwagen niet mogelijk:
RCLS 63 AMG
RCLS 63 AMG 4MATIC
RCLS 63 AMG S-model
RCLS 63 AMG S-model 4MATIC.
Alle modellen CLS Shooting
Brake
Toegestaan aanhangwagengewicht, geremd (bij hel-
lingspercentage van 12%
2100 kg
Toegestaan aanhangwagengewicht, ongeremd 750 kg
Maximumkogeldruk (de kogeldruk is niet bij het aan-
hangwagengewicht inbegrepen)
84 kg
De daadwerkelijke kogeldruk mag echter niet hoger zijn dan de aangegeven waarde:
Rop het typeplaatje van de trekhaak en
Rhet typeplaatje van de aanhangwagen.
De laagste waarde is bepalend.
Er kunnen dragersystemen, bijvoorbeeld een fietsdrager of ladingrek, op de kogelkop worden
gemonteerd. Bij gebruik van een dragersysteem op de kogelkop bedraagt de maximumko-
geldruk 75 kg.
Toegestane achterasbelasting bij rijden met een aanhangwagen
Bij de volgende modellen is rijden met een aanhangwagen niet mogelijk:
RCLS 63 AMG
RCLS 63 AMG 4MATIC
RCLS 63 AMG S-model
RCLS 63 AMG S-model 4MATIC
Alle modellen CLS Shooting Brake
CLS 350 1400 kg
CLS 500 1425 kg
CLS 500 4MATIC 1415 kg
CLS 250 CDI 1380 kg
Trekhaak 431
Technische gegevens
Z
Alle modellen CLS Shooting Brake
CLS 350 CDI 1405 kg
CLS 350 CDI 4MATIC 1400 kg
432 Trekhaak
Technische gegevens
Impressum
Internet
Meer informatie over Mercedes-Benz-auto's
en over Daimler AG vindt u op internet:
http://www.mercedes-benz.com
http://www.daimler.com
Redactie
Bij vragen of suggesties ten aanzien van deze
handleiding kunt u de Technische Redactie op
het volgende adres bereiken:
Daimler AG, HPC: CAC, Customer Service,
70546 Stuttgart, Deutschland
©Daimler AG: Nadruk, vertaling en reproduc-
tie, ook gedeeltelijk, is zonder schriftelijke
toestemming van Daimler AG niet toege-
staan.
Fabrikant
Daimler AG
Mercedesstraße 137
D-70327 Stuttgart
Duitsland
Symbolen
In deze handleiding vindt u de volgende sym-
bolen:
GWAARSCHUWING
Waarschuwingsaanwijzingen wijzen op geva-
ren die uw gezondheid of uw leven resp. de
gezondheid of het leven van anderen in gevaar
kunnen brengen.
HMilieu-aanwijzing
Milieu-aanwijzingen geven informatie over
milieubewust handelen of milieubewust
afvoeren.
!De aanwijzingen m.b.t. schade maken u
opmerkzaam op risico's die de auto kunnen
beschadigen.
iNuttige informatie of aanwijzingen die
behulpzaam kunnen zijn.
XDit symbool wijst op een hande-
lingsinstructie die moet worden
opgevolgd.
XMeerdere van dergelijke, op
elkaar volgende symbolen geven
een aanwijzing met meerdere
handelingen aan.
(Ypagina) Dit symbool geeft aan waar meer
informatie over een onderwerp
te vinden is.
YY Dit symbool geeft een waarschu-
wing of handelingsinstructie aan,
die op de volgende pagina wordt
voortgezet.
DisplayDisplay Dit lettertype geeft een melding
op het multifunctioneel display
resp. het COMAND-display weer.
Delen van de software in de auto zijn van een
Copyright ©2005 The FreeType Project
http://www.freetype.org voorzien. Alle rech-
ten voorbehouden.
Redactiesluiting 26.06.2013
CLS
Cou en Shooting Brake
Handleiding
Bestelnummer 6515 1533 07 Onderdeelnummer 218 584 47 00 Z107 Uitgave ÄJ 2014-0a
É2185844700Z107pËÍ
2185844700Z107
CLS Cou en Shooting Brake Handleiding
384


Need help? Post your question in this forum.

Forumrules


Report abuse

Libble takes abuse of its services very seriously. We're committed to dealing with such abuse according to the laws in your country of residence. When you submit a report, we'll investigate it and take the appropriate action. We'll get back to you only if we require additional details or have more information to share.

Product:

For example, Anti-Semitic content, racist content, or material that could result in a violent physical act.

For example, a credit card number, a personal identification number, or an unlisted home address. Note that email addresses and full names are not considered private information.

Forumrules

To achieve meaningful questions, we apply the following rules:

Register

Register getting emails for Mercedes CLS Coupe 2014 at:


You will receive an email to register for one or both of the options.


Get your user manual by e-mail

Enter your email address to receive the manual of Mercedes CLS Coupe 2014 in the language / languages: Dutch as an attachment in your email.

The manual is 15.74 mb in size.

 

You will receive the manual in your email within minutes. If you have not received an email, then probably have entered the wrong email address or your mailbox is too full. In addition, it may be that your ISP may have a maximum size for emails to receive.

The manual is sent by email. Check your email

If you have not received an email with the manual within fifteen minutes, it may be that you have a entered a wrong email address or that your ISP has set a maximum size to receive email that is smaller than the size of the manual.

The email address you have provided is not correct.

Please check the email address and correct it.

Your question is posted on this page

Would you like to receive an email when new answers and questions are posted? Please enter your email address.



Info