817269
410
Zoom out
Zoom in
Previous page
1/457
Next page
Disclaimer
De volgende online-versie van de handleiding
beschrijft alle modellen, standaarduitrustingen en
opties van uw auto. Landspecifieke afwijkingen in
de taalvarianten zijn mogelijk. Neem in acht dat
uw auto mogelijk niet met alle beschreven func-
ties is uitgerust. Dit betreft ook veiligheidsrele-
vante systemen en functies.
Neem alstublieft contact op met uw geautori-
seerde Mercedes-Benz-dealer om een gedrukte
handleiding voor andere modellen en modeljaren
te ontvangen. De online-handleiding is altijd de
meest actuele versie. Er kon geen rekening wor-
den gehouden met alle afwijkingen met het daad-
werkelijke voertuig, omdat Mercedes-Benz haar
voertuigen continu aanpast aan de nieuwste stand
der techniek en de vorm en uitvoering wijzigt.
Ook de gedrukte handleiding, aanvullende docu-
menten en de digitale handleiding lezen.
Auteursrecht
Alle rechten voorbehouden. Alle teksten,foto‘s en
afbeeldingen vallen onder het auteursrecht en
andere wetten ter bescherming van intellectueel
eigendom. Deze mogen niet voor handelsdoelein-
den of voor verspreiding worden gekopieerd, noch
veranderd en op andere websites worden
gebruikt.
Digitaal in de auto Map met voertuigdocumenta
tie in de auto
Digitaal op het internetDigitaal als app
De inhoud van de handleiding
direct in het multimediasysteem
van de auto (menupunt “Voer‐
tuig“) bekijken. Start met het
snelmenu, ontdek de highlights
van uw voertuig of verdiep uw
kennis met nuttige tips.
Hier vindt u alle informatie over
de bediening, de serviceverlenin‐
gen en de garantie van uw auto
in gedrukte vorm.
U vindt de handleiding op uw
Mercedes-Benz homepage. De Mercedes-Benz Guides app is
gratis beschikbaar in de gang‐
bare app-stores.
É1905848406Z107@ËÍ
1905848406Z107
Apple®iOS AndroidTM
Bestelnummer P190 0716 07 Onderdeelnummer 190 584 84 06 Z107
Uitgave ÄJ2020-1a
Mercedes-AMG GT
Handleiding
Mercedes-Benz
Mercedes-Benz Mercedes-AMG GT
Impressum
Internet
Meer informatie over Mercedes-Benz-voertuigen
en over Mercedes‑Benz AG vindt u op internet
onder:
https://www.mercedes-benz.com
https://www.daimler.com
Redactie
Bij vragen of suggesties ten aanzien van deze
handleiding kunt u de TechnischeRedactie op
het volgende adres bereiken:
Mercedes‑Benz AG, HPC: CAC, Customer
Service, 70546 Stuttgart, Duitsland
©Mercedes‑Benz AG:Nadruk, vertaling en repro‐
ductie volledig of gedeeltelijk, is zonder schrifte
lijke toestemming van Mercedes‑Benz AG niet
toegestaan.
Autofabrikant
Mercedes‑Benz AG
Mercedesstraße 120
70372 Stuttgart
Duitsland
Waarschuwing passagiersairbag
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel of
levensgevaar bij ingeschakelde passa‐
giersairbag
Als de passagiersairbag is ingeschakeld, kan
een kind op de passagiersstoel bij een onge‐
val door de passagiersairbag worden geraakt.
NOOIT een naar achteren gericht kinderzit‐
jesbevestigingssysteem op een stoel gebrui‐
ken die door een ACTIEVE FRONTAIRBAG
wordt beveiligd, want dat kanvoor het kind
DODELIJKE of ERNSTIGE VERWONDINGEN
tot gevolg hebben.
Het hoofdstuk "Kinderen in de auto" in acht
nemen.
Redactiesluiting 20.08.2019
Welkom in de wereld van Mercedes-AMG
Voor de eersterit dient u zich aan de hand van
deze handleiding vertrouwd te maken met de
auto.Voor uw eigen veiligheid en voor een lan‐
gere levensduur van de auto adviseren wij u de
volgende aanwijzingen en waarschuwingsaanwij‐
zingen in deze handleiding op te volgen. Onoplet‐
tendheid kantot schade aan de auto en tot per‐
soonlijk letsel leiden.
De uitvoering of de productbenaming van de
auto kanverschillen en is afhankelijk van de vol‐
gende factoren:
RModel
ROpdracht
RExportuitvoering
RBeschikbaarheid
De afbeeldingen in deze handleiding tonen een
auto met links stuur. Bij auto's met rechts stuur
wijkt de indeling van onderdelen en bedienings‐
elementen overeenkomstig af.
Mercedes-AMG ontwikkelt zijn auto's voortdu‐
rend verder.
Mercedes-AMG behoudt zich daarom het recht
voor de volgende punten te wijzigen:
Rvorm
Ruitvoering
Rtechniek
Daaromkan de beschrijving in sommige gevallen
afwijken van uw auto.
De volgende documentatie is onderdeel van de
auto:
RDigitale handleiding
RGedrukte handleiding
ROnderhoudsboekje
RUitrustingsafhankelijke aanvullende handlei‐
dingen
Deze documentatie moet altijd in de auto aanwe‐
zig zijn. Alle documentatie moet bij verkoop van
de auto aan de nieuwe eigenaar worden over‐
handigd.
1905848406Z107
1905848406Z107
Symbolen ...................................................... 5
In één oogopslag .......................................... 6
Cockpit ........................................................... 6
Waarschuwings- en controlelampjes .............. 8
Bedieningspaneel dakconsole ...................... 10
Portierbedieningseenheid en stoelinstel‐
lingen ............................................................ 12
In gevalvan nood en pech ............................ 14
Digitale handleiding ................................... 16
Digitale handleiding oproepen ......................16
Algemene aanwijzingen ............................. 17
Milieubescherming ....................................... 17
Terugname van de oude auto ........................ 17
Mercedes-Benz Originele Onderdelen ........... 18
Handleiding ................................................... 19
Bedrijfsveiligheid ...........................................19
Conformiteitsverklaring ................................ 21
Diagnose-interface ....................................... 25
Gekwalificeerde werkplaats .......................... 26
Registratie van de auto ................................. 26
Correct gebruik van de auto ......................... 27
Informatie over de REACH-verordening ......... 27
Informatie voor personen met elektroni‐
sche medische hulpmiddelen ....................... 27
Aansprakelijkheid voor gebreken .................. 28
QR-codes voor reddingskaart .......................28
Gegevensopslag ...........................................28
Auteursrecht .................................................31
Veiligheid voor inzittenden ....................... 32
Veiligheidssysteem ....................................... 32
Veiligheidsgordels ........................................ 34
Airbags .........................................................38
PRE-SAFE®systeem .....................................46
Kinderen veilig in de auto vervoeren .............47
Aanwijzingen met betrekking tot huisdie‐
ren in de auto ............................................... 56
Openen en sluiten ...................................... 58
Sleutel .......................................................... 58
Portieren ...................................................... 62
Bagageruimte ...............................................66
Zijruiten ........................................................ 68
Rolzonneschermen ....................................... 72
Diefstalbeveiliging ........................................ 72
Stoelen en opbergen.................................. 76
Aanwijzingen voor een correcte stand
van de bestuurdersstoel ...............................76
Stoelen ......................................................... 77
Stuurwiel ...................................................... 82
In- en uitstaphulp .......................................... 84
Geheugenfunctie bedienen ...........................85
Opbergmogelijkheden ..................................86
Contactdozen ............................................... 91
Vloermat verwijderen en aanbrengen ...........91
Licht en zicht .............................................. 93
Exterieurverlichting ...................................... 93
Interieurverlichting .......................................97
Ruitenwissers en ruitensproeierinstalla‐
tie .................................................................98
Spiegels ........................................................ 99
Klimaatregeling ........................................ 103
Overzicht temperatuurregelsystemen ......... 103
Temperatuurregelsysteem bedienen ........... 103
2Inhoudsopgave
Rijden en parkeren................................... 106
Rijden .........................................................106
Circuitgebruik .............................................115
DYNAMIC SELECT-schakelaar ..................... 119
Automatische transmissie ........................... 121
Tanken ........................................................ 125
Parkeren ..................................................... 127
Rij- en rijveiligheidssystemen ......................133
Aanwijzingen met betrekking tot het
trekken van auto's ...................................... 164
Instrumentendisplay en boordcompu‐
ter.............................................................. 165
Aanwijzingen met betrekking tot het
instrumentendisplay en de boordcompu‐
ter ............................................................... 165
Overzicht instrumentendisplay ...................166
Overzicht toetsen in het stuurwiel .............. 167
Boordcomputer bedienen ........................... 167
Overzicht van de weergaven op het mul‐
tifunctioneel display .................................... 168
Dashboardverlichting instellen .................... 168
LINGUATRONIC ......................................... 169
Aanwijzingen voor de bedrijfsveiligheid ...... 169
Bediening .................................................... 169
De LINGUATRONIC effectief gebruiken .......171
Duidelijke gesproken opdrachten ................171
Multimediasysteem ................................. 183
Overzicht en bediening ...............................183
Systeeminstellingen .................................... 192
AMG TRACKPACE ...................................... 203
Navigatie .................................................... 208
Telefoon ...................................................... 236
Online- en internetfuncties .........................266
Media .........................................................273
Radio .......................................................... 285
Tv ................................................................ 288
Sound ......................................................... 295
Onderhoud en verzorging ....................... 298
Weergave onderhoudsinterval ASSYST
PLUS ..........................................................298
Motorruimte ...............................................299
Reiniging en verzorging .............................. 305
Pechhulp ................................................... 312
Noodgeval ...................................................312
Bandenpech ................................................ 314
Accu (auto) ................................................. 320
Aan- of wegslepen ...................................... 325
Elektrische zekeringen ................................ 329
Banden en velgen .................................... 332
Aanwijzingen met betrekking totgeluids‐
ontwikkeling of ongewoon rijgedrag ........... 332
Aanwijzingen met betrekking tot het
regelmatig controleren van de velgen en
banden .......................................................332
Aanwijzingen met betrekking tot sneeuw‐
kettingen .................................................... 332
Bandenspanning ......................................... 333
Verwisselen van een wiel ............................ 337
Noodwiel .................................................... 347
Technische gegevens .............................. 350
Aanwijzingen voor technischegegevens ..... 350
Boordelektronica ........................................350
Zendvergunningen voertuigcomponenten .. 350
Inhoudsopgave 3
Overzicht voertuigtypeplaatje, FIN en
motornummer ............................................ 350
Bedrijfsstoffen ............................................ 352
Autogegevens ............................................. 358
Displaymeldingen met waarschu‐
wings- en controlelampjes ...................... 361
Displaymeldingen ........................................ 361
Waarschuwings- en controlelampjes .......... 400
Trefwoordenregister................................. 417
4Inhoudsopgave
In deze handleiding vindt u de volgende symbo‐
len:
&GEVAAR Gevaar door het niet in acht
nemen vanwaarschuwingsaanwijzingen
Waarschuwingsaanwijzingen wijzen op geva‐
ren die uw gezondheid of uw levenresp. de
gezondheid of het levenvan anderen in
gevaar kunnen brengen.
#Waarschuwingsaanwijzingen in acht
nemen.
+MILIEU-AANWIJZING Milieuschade door
het niet in acht nemen van milieu-aanwij‐
zingen
Milieu-aanwijzingen geven informatie over
milieubewust handelen of milieubewust
afvoeren.
#Milieu-aanwijzingen in acht nemen.
*AANWIJZING Materiële schade door het
niet in acht nemen van aanwijzingen
m.b.t. materiële schade
Aanwijzingen m.b.t. materiële schade wijzen
op risico's die tot schade aan de auto kunnen
leiden.
#Aanwijzingen m.b.t. materiële schade in
acht nemen.
%Nuttige aanwijzingen of andere informatie
die behulpzaam kan zijn.
#Handelingsinstructie
(/pagina) Meer informatie over een onder‐
werp
Display Weergave op het multifunctioneel
display/mediadisplay
4Bovenste menuniveau, dat in het
multimediasysteem moet worden
geselecteerd
5Overeenkomstige submenu's, die in
het multimediasysteem moeten
worden geselecteerd
*Geeft een oorzaak aan
Symbolen 5
Linkse besturing
6In één oogopslag Cockpit
1Stuurwielschakelpaddles 123
2Combischakelaar 94
3Instrumentendisplay 166
4Mediadisplay 183
5Dashboardkastje 88
6Start-stoptoets 107
7Temperatuurregelsystemen 103
8Touchpad 183
9Regelaar volume en geluid in- en uitschakelen 183
Multimediasysteem in- en uitschakelen 183
AECO start-stopsysteem 113
BAchterspoiler uit- en inklappen 151
CAMG Performance-uitlaatsysteem 114
DAMG E‑SELECT keuzehendel 121
EESP®in- en uitschakelen 135
FAMG RIDE CONTROL 152
GHandmatig schakelen 123
HDYNAMIC SELECT-schakelaar 119
IOpbergvak 88
JBedieningsgroep multimediasysteem 167
KAMG stuurwieltoetsen 151
LStuurwiel instellen 83
MBedieningsgroep:
Boordcomputer 167
TEMPOMAT of variabele limiter 141
Actieve afstandsassistent DISTRONIC 146
NDiagnose-interface 25
OMotorkap openen 299
PAchterklep openen 66
QElektrische parkeerrem 131
RVerlichtingsschakelaar 93
In één oogopslag Cockpit 7
Instrumentendisplay
8In één oogopslag Waarschuwings- en controlelampjes
1#! Knipperlichten 94
2pBedrijfstemperatuur van de motor 405
3KGrootlicht 94
LDimlicht 93
TStandlicht 93
4RMistachterlicht 94
5~Achterspoiler 151
6ÿKoelvloeistoftemperatuur 405
7Koelvloeistoftemperatuurmeter 166
8LAfstandswaarschuwing 410
9üVeiligheidsgordel 402
AhBandenspanningscontrole 414
BÙElektrischestuurbekrachtiging 404
C!Elektrische parkeerrem (geel) 408
D!Elektrische parkeerrem (rood) 408
E6Veiligheidssysteem 402
FJRemmen (rood) 408
G8Brandstofreserve met aanduiding tank‐
dopkleppositie
405
HBrandstofpeil 166
IäAMG RIDE CONTROL 410
JJRemmen (geel) 408
K#Elektrische storing 405
L;Motordiagnose 405
MÆESP®SPORT 411
¤ESP®OFF 411
N!ABS 411
OåESP®OFF 411
÷ESP®411
In één oogopslag Waarschuwings- en controlelampjes 9
10 In één oogopslag Bedieningspaneel dakconsole
1Zonnekleppen
2Stoelverwarming in- en uitschakelen 81
3Stoelventilatie in- en uitschakelen 82
4Frontcamera 156
5Alarmknipperlichtinstallatie 95
6PARKTRONIC-parkeerassistent 153
7Controlelampje PASSENGER AIR BAG 43
8|Automatische interieurverlichtingsrege‐
ling in- en uitschakelen
97
9pRechter leeslampje in- en uitschakelen 97
AWegsleepbeveiliging in- en uitschakelen 73
BBinnenspiegel 100
CSOS-toets 262
DInterieurbeveiliging in- en uitschakelen 74
EpLinker leeslampje in- en uitschakelen 97
FcInterieurverlichting in- en uitschakelen 97
GuBagageruimteverlichting in- en uitscha‐
kelen
97
In één oogopslag Bedieningspaneel dakconsole 11
12 In één oogopslag Portierbedieningseenheid en stoelinstellingen
1Portier openen 62
2&%Auto ver- en ontgrendelen 63
3Buitenspiegels bedienen 99
4WRechter zijruit openen en sluiten 68
5WLinker zijruit openen en sluiten 68
6Hoofdsteunen instellen 80
7Voorstoel mechanisch instellen 77
8Geheugenfunctie bedienen 85
9Stoellengterichting instellen 79
AZittinghoek instellen 79
BZithoogte instellen 79
CRugleuninghoek instellen 79
DViervoudig verstelbare lendensteun instellen 79
In één oogopslag Portierbedieningseenheid en stoelinstellingen 13
14 In één oogopslag In gevalvan nood en pech
1QR-codes voor het bepalen van de reddings‐
kaart
28
2Veiligheidsvesten 312
3Alarmknipperlichtinstallatie 95
4SOS-toets 262
5Bedrijfsstoffen controleren en bijvullen 352
6Aanslepen en slepen 325
7Starthulp 324
8Bandenpech 314
9Tankdopklep met informatieplaatjes voor ban‐
denspanning, brandstofsoort en QR-codes
voor het bepalen van de reddingskaart
125
ABrandblusser 314
BGevarendriehoek 313
CTIREFIT-set 316
DEHBO-set 313
In één oogopslag In gevalvan nood en pech 15
Digitale handleiding oproepen
Multimediasysteem:
4Voertuig 5ÕHandleiding
#Menupunt selecteren.
Bovendien hebt u de mogelijkheid om de hand‐
leiding binnen een hoofdfunctie (bijvoorbeeld via
Informatie over de media) op te roepen.
De digitale handleiding beschrijft de werking en
de bediening van de auto en van het multimedia‐
systeem.
Tijdens het rijden is de digitale handleiding om
veiligheidsredenen gedeactiveerd.
De digitale handleiding bevat de volgende menu‐
punten:
RZoeken: Hier kunt u gericht naar trefwoorden
zoeken.
RSnelstart: Hier vindt u de belangrijkste infor‐
matie om direct met uw auto te kunnen star‐
ten.
RTips: Hier krijgt u tips met betrekking tot uw
auto in bepaalde situaties.
RMeldingen: Hier krijgt u aanvullende informa‐
tie over de meldingen uit het combi-instru‐
ment.
RFavorieten: Hier vindt u een lijst met alle per‐
soonlijk opgeslagen favorieten.
1Afbeelding
2Menu
3Navigatiebereik
Sommige hoofdstukken in de digitale handlei‐
ding, zoals de waarschuwingsaanwijzingen, kun‐
nen door middel van markeren en indrukken
zichtbaar worden gemaakt.
16 Digitale handleiding
Milieubescherming
+MILIEU-AANWIJZING Milieuschade door
bedrijfsomstandigheden en persoonlijke
rijstijl
De uitstoot van schadelijke stoffenvan de
auto heeft een directe samenhang met het
autogebruik.
De auto op milieuvriendelijke wijze gebruiken
om een bijdrage te leveren aan de bescher‐
ming van het milieu. Daartoe de volgende
aanbeveling met betrekking tot de bedrijfs‐
omstandigheden en uw persoonlijke rijstijl in
acht nemen.
Bedrijfsomstandigheden:
#Zorg dragen voor een juiste banden‐
spanning.
#Geen onnodige ballast meenemen (bij‐
voorbeeld een niet meer benodigde
imperial).
#De onderhoudsintervallen aanhouden.
Een regelmatig onderhouden auto ont‐
ziet het milieu.
#Onderhoudswerkzaamheden altijd laten
uitvoeren bij een gekwalificeerde werk‐
plaats.
Uw persoonlijke rijstijl:
#Tijdens het startengeen gasgeven.
#De motor niet stationair laten warm‐
draaien.
#Anticiperend rijden en voldoende
afstand houden.
#Veelvuldig en sterk accelereren en rem‐
men vermijden.
#Tijdig schakelen en de versnellingen
slechts Ôuitrijden.
#De motor als het verkeer gedurende
langere tijd stilstaat afzetten, bijvoor
beeld het ECO start-stopsysteem
gebruiken.
#Zuinig rijden. Voor een zuinige rijstijl de
ECO-aanduiding in acht nemen.
Terugname van de oude auto
Alleen voor EU-landen:
Mercedes-Benz neemt uw oude auto weer terug
om deze overeenkomstig de richtlijn autowrak‐
kenvan de Europese Unie (EU) milieuvriendelijk
af te voeren.
Voor terugname van de oude auto staat een net‐
werk vanverzamelpunten en demontagebedrij‐
venter beschikking. Bij deze bedrijvenkunt u uw
auto gratis afgeven. Hierdoor levert u een waar‐
devolle bijdrage aan het sluiten van de recycling‐
kringloop en het ontzien van de hulpbronnen.
Meer informatie over de recycling van oude
auto's, het afvoeren en de voorwaarden voor de
terugname is verkrijgbaar op de nationale
Mercedes-Benz homepage.
Algemene aanwijzingen 17
Mercedes-Benz Originele Onderdelen
+MILIEU-AANWIJZING Milieuvervuiling
door niet gebruiken vangerecyclede rui‐
laggregaten
Mercedes-Benz AG biedt gerecyclede ruilag‐
gregaten en -onderdelen met dezelfde kwali‐
teit als nieuwe onderdelen aan. Daarbij geldt
dezelfde aansprakelijkheid voor gebreken als
bij nieuwe onderdelen.
#Gerecyclede ruilaggregaten en -onder‐
delen van Mercedes-Benz AG gebrui‐
ken.
*AANWIJZING Beïnvloeding van de wer‐
king van de veiligheidssystemen door de
installatie van accessoires, reparaties of
laswerkzaamheden
In de volgende gebieden van de auto kunnen
airbags, gordelspanners en regeleenheden
en sensoren voor de veiligheidssystemen
ingebouwd zijn:
RPortieren
RPortierstijlen
RDorpels
RStoelen
RCockpit
RCombi-instrument
RMiddenconsole
RZijdelingse dakframes
#In deze gebieden geen accessoires
monteren zoals een audiosysteem.
#Geen reparaties of laswerkzaamheden
uitvoeren.
#Het naderhand aanbrengen van acces‐
soires laten uitvoeren bij een gekwalifi‐
ceerdewerkplaats.
Wanneer door Mercedes-Benz niet vrijgegeven
onderdelen, banden en velgen evenals veilig‐
heidsrelevante accessoires worden gebruikt, kan
de bedrijfsveiligheid van de auto in het geding
komen. De werking vanveiligheidsrelevante sys‐
temen, bijvoorbeeld het remsysteem, kan
gestoord worden. Uitsluitend Mercedes-Benz
Originele Onderdelen of onderdelen van dezelfde
kwaliteit gebruiken. Alleen voor uw voertuigtype
goedgekeurde banden en velgen en accessoires
gebruiken.
Mercedes-Benz controleert originele onderdelen
en voor het voertuigtype goedgekeurde
ombouwdelen en accessoires op hun betrouw‐
baarheid, veiligheid en geschiktheid. Andere
onderdelen kan Mercedes-Benz, ondanks voort‐
durende marktverkenningen, niet beoordelen.
Ook als in een enkel geval een goedkeuring door
een keuringsinstantie of officiële instantie aan‐
wezig is, neemt Mercedes-Benz geen verant‐
18 Algemene aanwijzingen
woordelijkheid voor het gebruik in Mercedes-
Benz-auto's.
Sommige onderdelen mogen alleen worden in-
en omgebouwd als deze aan de wettelijke voor‐
schriftenvoldoen. Alle Mercedes-Benz Originele
Onderdelen voldoen aan de voorwaarden van de
goedkeuring. Niet goedgekeurde onderdelen
kunnen leiden tot het vervallen van de typegoed‐
keuring.
Dit is het geval in de volgende situaties:
RBij een wijziging van het in de typegoedkeu‐
ring aangegeven type auto.
RBij een verwacht verhoogd risico voor ver‐
keersdeelnemers.
RBij een negatieve invloed op de uitstoot van
uitlaatgassen of de geluidsproductie.
Bij het bestellen van Mercedes-Benz Originele
Onderdelen altijd het voertuigidentificatienum‐
mer (VIN) vermelden (/pagina 350).
Handleiding
Deze handleiding beschrijft alle modellen en de
standaarduitrustingen en opties van uw auto die
op het tijdstip van de redactiesluiting van deze
handleiding verkrijgbaar waren. Landspecifieke
afwijkingen zijn mogelijk. In acht nemen dat uw
auto mogelijk niet met alle beschreven functies
is uitgerust. Dit betreft ook veiligheidsrelevante
systemen en functies. Daarom kan de uitrusting
van uw auto bij sommige beschrijvingen en
afbeeldingen afwijken.
In het originele koopcontract van uw auto zijn
alle systemen in uw auto vermeld.
Bij vragen over de uitrusting en bediening kunt u
contact opnemen met iedere Mercedes-Benz-
servicewerkplaats.
De handleiding en het onderhoudsboekje zijn
belangrijke documenten en moeten in de auto
bewaard worden.
Bedrijfsveiligheid
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len door storingen in de werking of sys‐
teemuitval
Om functiestoringen of systeemuitvallen te
vermijden:
#De voorgeschreven service‑ en onder‐
houdswerkzaamheden en noodzakelijke
reparaties altijd laten uitvoeren bij een
gekwalificeerde werkplaats.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len en letsel door ondeskundige wijzigin‐
gen aan elektronische onderdelen
Wijzigingen aan elektronische onderdelen, de
software en bedrading hiervankunnen de
werking en/of de werking van andere gekop‐
pelde onderdelen of veiligheidsrelevante sys‐
temen nadelig beïnvloeden.
Daardoor kan de bedrijfsveiligheid van het
voertuig in het geding komen.
Algemene aanwijzingen 19
#Niet ingrijpen in de bedrading, de elek‐
tronische onderdelen en de software.
#Werkzaamheden aan elektrische en
elektronische apparaten altijd laten uit‐
voeren bij een gekwalificeerde werk‐
plaats.
Bij wijzigingen aan de voertuigelektronica vervalt
de typegoedkeuring.
Het onderwerp "Voertuigelektronica" in de
"Technische gegevens" in acht nemen.
&WAARSCHUWING Brandgevaar door
brandbaar materiaal aan hete onderdelen
van het uitlaatsysteem
Als brandbare materialen, bijvoorbeeld blade‐
ren, gras of takken, met hete onderdelen van
het uitlaatsysteem in contact komen, kunnen
deze materialen ontsteken.
#Tijdens het rijden op onverharde wegen
of in het terrein regelmatig de onder‐
zijde van de auto controleren.
#In het bijzonder ingeklemde delen van
planten of ander brandbaar materiaal
verwijderen.
#Bij beschadigingen meteen contact
opnemen met een gekwalificeerde
werkplaats.
*AANWIJZING Beschadiging van de auto
Met name in de volgende gevallen kan de
auto worden beschadigd:
RDe auto raakt de grond, bijvoorbeeld op
een hoge stoeprand of onverharde
wegen.
RDe auto rijdt te snel over een obstakel,
bijvoorbeeld een stoeprand, een ver‐
keersdrempel of een kuil in de weg.
REen zwaar voorwerp slaat tegen de
bodemplaat of onderdelen van het onder‐
stel.
De carrosserie, de bodemplaat, onderdelen
van het onderstel, wielen of banden kunnen
in dergelijke of vergelijkbare situaties ook
niet-zichtbaar worden beschadigd. Op deze
manier beschadigde onderdelen kunnen
onverwacht uitvallen of de bij een ongeval
optredende belastingen niet meer zoals
bedoeld opnemen.
Als de bodembekleding beschadigd is, kan
zich brandbaar materiaal, bijvoorbeeld blade‐
ren, gras of takken, tussen de bodemplaat en
bodembekleding verzamelen. Als dit materi‐
aal met hete onderdelen van het uitlaatsys‐
teem in contact komt, kan dit ontsteken.
#De auto direct bij een gekwalificeerde
werkplaats laten controleren en repare‐
ren.
of
#Als de rijveiligheid in gevaar komt als
verder wordtgereden, direct op een vei‐
lige plaats stoppen en contact opnemen
met een gekwalificeerde werkplaats.
20 Algemene aanwijzingen
Conformiteitsverklaring
Elektromagnetische verdraagzaamheid
De elektromagnetische verdraagzaamheid van
de onderdelen van het voertuig werd overeen‐
komstig de richtlijn UN R10, in de telkens actu‐
eel geldende uitgave,gecontroleerd en bewezen.
Radiografische onderdelen van de auto
Alleen voor EU- en EFTA-landen:
De volgende aanwijzing is geldig voor alle radio‐
grafische bestanddelen van de auto, en de in de
auto geïntegreerde informatiesystemen en com‐
municatieapparatuur:
De radiografische bestanddelen van deze auto
zijn in overeenstemming met de eisen en bepa‐
lingen van de richtlijn 2014/53/EU. Meer infor‐
matie is verkrijgbaar bij een Mercedes-Benz-ser‐
vicewerkplaats.
Alleen voor Brazilië:
Aanwijzingen voor de zendapparatuur in het
voertuig:
Deze systemen worden niet beschermd tegen
schadelijke storingen en mogen geen storingen
in correct goedgekeurde systemen veroorzaken.
Alleen voor Nigeria:
Aansluiting en gebruik van de radiocommunica‐
tieapparatuur in deze auto is goedgekeurd door
de Nigeriaanse communicatiecommissie.
Alleen voor Thailand:
De telecommunicatieuitrusting in deze auto vol‐
doet aan de vereistenvan de Nationale Televisie-
en Omroepcommissie (NBTC).
Alleen voor Oekraïne:
Hierbij verklaart de fabrikant dat de radiogra‐
fische onderdelen van de auto voldoen aan de
technischevoorschriftenvoor mobilofoons.
Meer informatie is verkrijgbaar bij een
Mercedes-Benz-servicewerkplaats.
Fabrikantgegevens
Hierna vindt u de adressen van de fabrikanten
van de radiografische bestanddelen, waarvan
het vanwege het formaat of de aard niet mogelijk
is ze op het apparaat weer te geven.
Sensoren voor de bandenspanningscontrole
Schrader Electronics Ltd., 11 Technology Park,
Belfast Road, Antrim BT41 1QS, Northern Ireland
Afstandsbediening
Marquardt GmbH, Schloßstraße 16, D-78604
Rietheim, Germany
Huf Hülsbeck & Fürst GmbH & Co. KG,Steeger
Straße 17, D-42551 Velbert, Germany
Hella KGaA Hueck & Co., Rixbecker Straße 75,
D-59552 Lippstadt, Germany
Regeleenheid van afstandsbediening
Marquardt GmbH, Schloßstraße 16, D-78604
Rietheim, Germany
Leopold Kostal GmbH & Co. KG, Hauert 11,
D-44227 Dortmund, Germany
Continental Automotive GmbH, Siemens‐
straße 12, D-93055 Regensburg, Germany
Antennemodule
Hirschmann Car Communication GmbH, Stutt‐
garter Straße 45-51, D-72654 Neckartenzlingen,
Germany
Algemene aanwijzingen 21
Kathrein Automotive GmbH & Co. KG,mer‐
ring 1, D-31137 Hildesheim, Germany
Portiergrepen met Near Field Communica‐
tion
Huf Hülsbeck & Fürst GmbH & Co. KG,Steeger
Straße 17, D-42551 Velbert, Germany
Garagedeurbediening
GenteX Corporation, 600 North Centennial
Street, Zeeland MI 49464, USA
Sensor van de interieurbewaking
META Systems, Via Galimberti 9, 42124Reggio
Emilia, Italy
Radarsensoren
Autoliv Electronics ASP Inc., 26545 American
Drive, Southfield, MI 48034, USA
ADC Automotive Distance Control Systems
GmbH, Peter-Dornier-Straße 10, D-88131 Lindau,
Germany
Robert Bosch GmbH, Daimlerstraße 6,
D-71229 Leonberg, Germany
Mobiele communicatie & telematica
Harman BeckerAutomotive Systems GmbH,
Postfach 2260, D-76303 Karlsbad, Germany
Panasonic Automotive & Industrial Systems
Europe GmbH, Robert-Bosch-Straße 27-29,
D-63225 Langen, Germany
Mitsubishi Electric Corporation, 2-3-33 Miwa,
Sanda-City, 669-1513 Hyogo, Japan
Draadloze hoofdtelefoons
Harman BeckerAutomotive Systems GmbH,
Postfach 2260, D-76303 Karlsbad, Germany
Afstandsbediening
Ruwido Austria GmbH, stendorferStraße 8,
5202 Neumarkt, Austria
Valeo, 43 rue Bayen, 75017Paris France
Afstandsbediening functie "extra verwar‐
men"
Digades GmbH, Äußere Weberstraße 20,
D-02763 Zittau, Germany
Soort radiografische toepassingen in de auto
Naast de typische frequenties voor mobiele
communicatie maken auto's van Mercedes-Benz
gebruik van de volgende radiografische toepas‐
singen:
22 Algemene aanwijzingen
Soort radiografische toepassingen in de auto
Technologie Frequentiebereik Zendvermogen/sterkte van het magnetisch
veld
Afstandsbediening 20 kHz (9 - 90 kHz) 72 dBμA/m bij 10 m
Draadloze vermogensoverdracht105 kHz (90 - 119 kHz) 42 dBμA/m bij 10 m
Afstandsbediening
Draadloze vermogensoverdracht
125 kHz (119 -135 kHz) 42 dBμA/m bij 10 m
Near Field Communication 13,553 13,567 MHz 42 dBμA/m bij 10 m
Afstandsbediening, garagedeurbediening, ban‐
denspanningscontrole 433 MHz (433,05 434,79 MHz)≤10 mW e.r.p.
Afstandsbediening functie "extra verwarmen",
garagedeurbediening 868 MHz (868,0 868,6 MHz)≤25 mW e.r.p.
Afstandsbediening functie "extra verwarmen",
garagedeurbediening 869 MHz (868,7 869,2 MHz)≤25 mW e.r.p.
Bluetooth®, Kleer, R-LAN, afstandsbedieningen,
draadloze hoofdtelefoons
2,4 GHz ISM-band (2400 2483,5 MHz) 100 mW e.i.r.p.
Sensor van de interieurbewaking, R-LAN5,8 GHz UNII-3 (5725 5875 MHz) 25 mW e.i.r.p.
Algemene aanwijzingen 23
Technologie Frequentiebereik Zendvermogen/sterkte van het magnetisch
veld
Afstandsbediening 7,25 GHz UWB (6,0 - 8,5 GHz) -41,3 dBm/MHz e.i.r.p mean 0 dBm/MHz
e.i.r.p. peak
24 GHz ISM radar 24,05 - 24,25 GHz* 100 mW e.i.r.p.
24 GHz UWB radar 24,25 26,65 GHz* -41,3 dBm/MHz e.i.r.p mean 0 dBm/50 MHz
e.i.r.p. peak
76 GHz radar 76 77 GHz 55 dBm peak e.i.r.p.
Carsharing-module NFC:
13,553 13,567 MHz
Bluetooth:
2402 2480 MHz
NFC:
42 dBμA/m bij 10 m
Bluetooth:
+ 4 dBm (vermogensklasse 2)
* Modelseries met marktintroductie ór april
2016
Krik
Afschrift en vertaling van de originele conformi‐
teitsverklaring:
Originele CE conformiteitsverklaring
Bosal Hungary KFT verklaart hiermee, dat:
De krik: Daimler producten voor het opkrikken
met
serienr.:
A197 580 02 18
voldoet aan de volgende richtlijnen:
EU2006/42/EC
Tijdens de ontwikkeling hebben wij ons geba‐
seerd op de volgende richtlijn: EN ISO 12100
Deze publicatie verleent het rechttot het opstel‐
len van de controle (van de uitrusting), van de
24 Algemene aanwijzingen
technische documentatie en van de authentica‐
tie.
De krik mag niet worden gebruikt voordat alle in
de handleiding van de krik beschreven details
zijn vastgelegd en bevestigd. Zonder deze goed‐
keuring mag de krik niet worden gebruikt.
[Handtekening] [Handtekening]
[naam ondertekenaar]
R&D Manager BHUK
[naam ondertekenaar]
Project Engineer
BOSAL Automotive
Carrier and Protection
System GmbH
Steinbeisstraße 6
71706 Markgningen
Phone: +49 7145
9350-0
Fax: +49 7145
9350-239
E-mail:
Info@eur.bosal.com
www.bosal.com
TIREFIT-set
Afschrift en vertaling van de originele conformi‐
teitsverklaring:
EU-conformiteitsverklaring
Overeenkomstig EU-richtlijn 2006/42/EG
Hiermee verklaren wij, dat het product
Productbenaming: Elektrische luchtpomp
Daimler
Typeaanduiding: 0851ve, DT/UW 200046
MB-onderdeelnummer: A 000 583 8200
aan de volgende overeenkomstige bepalingen
voldoet:
2004/108/EC
Toegepaste geharmoniseerde normen, in het bij‐
zonder:
DIN EN 55014-1
DIN EN 55014-2:2009-06
Fabrikant: Dunlop Tech GmbH
Adres: Birkenhainerstrasse 77, 63450 Hanau
Gevolmachtigde: Afdeling IMS
Datum: Juni, 2015
Handtekening: IMS-AM, IMS-AE-L
Diagnose-interface
De diagnose-interface dient voor het aansluiten
van diagnoseapparaten bij een gekwalificeerde
werkplaats.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len door het aansluiten van apparaten
aan de diagnose-interface
Wanneer u apparaten op de diagnose-inter‐
face van het voertuig aansluit, kunnen de
werking vanvoertuigsystemen en de bedrijfs‐
veiligheid worden beïnvloed.
#Alleen apparaten op de diagnose-inter‐
face van het voertuig aansluiten, die zijn
getest op hun geschiktheid en zonder
bezwaar kunnen worden gebruikt.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len door voorwerpen in de beenruimte
van de bestuurder
Voorwerpen in de beenruimte van de
bestuurder kunnen de slag van de pedalen
beperken en een ingedrukt pedaal blokkeren.
Algemene aanwijzingen 25
Hierdoor wordt de bedrijfs‑ en verkeersveilig‐
heid van de auto in gevaar gebracht.
#Alle voorwerpen in de auto veilig opber‐
gen, opdat deze niet in de beenruimte
van de bestuurder terechtkunnen
komen.
#De vloermatten altijd stevig en zoals
voorgeschreven aanbrengen, zodat
altijd voldoende vrijeruimte voor de
pedalen is gewaarborgd.
#Geen losse vloermatten gebruiken en
niet meerdere vloermatten op elkaar
leggen.
*AANWIJZING Accu-ontlading door het
gebruik van apparaten op de diagnose-
interface
Door het gebruik van de apparaten op de dia‐
gnose-interface wordt de accu belast.
#De laadtoestand van de accu controle‐
ren.
#Bij een lage laadtoestand de accu opla‐
den, bijvoorbeeld door het rijden van
een grotere afstand.
Het aansluitenvan apparaten op de diagnose-
interface kan ertoe leiden dat bijvoorbeeld infor‐
matie van de uitlaatgasbewaking wordtterugge‐
zet. Daardoor bestaat de mogelijkheid, dat de
auto niet meer voldoet aan de eisen van de vol‐
gende uitlaatgasanalyse van de Algemene Perio‐
dieke Keuring.
Gekwalificeerde werkplaats
Een gekwalificeerde werkplaats beschikt over de
benodigde vakkennis, uitrusting en kwalificatie
om de vereiste werkzaamheden uit te voeren. Dit
geldt in het bijzonder voor veiligheidsrelevante
werkzaamheden.
De volgende werkzaamheden aan de auto altijd
laten uitvoeren bij een gekwalificeerde werk‐
plaats:
RVeiligheidsrelevante werkzaamheden
RService‑ en onderhoudswerkzaamheden
RReparatiewerkzaamheden
RWijzigingen evenals in‑ en ombouwen
RWerkzaamheden aan elektronische onderde‐
len
Mercedes‑AMG adviseert een Mercedes‑Benz
servicewerkplaats.
Registratie van de auto
Het kanvoorkomen dat Mercedes-Benz zijn ser‐
vicewerkplaatsen de instructie geeft, aan
bepaalde auto's technische inspecties uit te voe‐
ren. Door de inspectie worden de kwaliteit en de
veiligheid van de auto verbeterd.
Alleen wanneer Mercedes-Benz uw registratiege‐
gevens heeft,kan Mercedes-Benz u over de
technische controles informeren.
In de volgende gevallen kan het zijn, dat de auto
nog niet onder uw naam is geregistreerd:
RAls de auto bij een niet-geautoriseerde dealer
is aangeschaft.
RAls de auto nog niet bij een Mercedes-Benz-
servicewerkplaats is onderzocht.
26 Algemene aanwijzingen
De auto bij voorkeur bij een Mercedes-Benz-ser‐
vicewerkplaats laten registreren.
Gaarne Mercedes-Benz zo snel mogelijk informe‐
renover een adreswijziging of wisseling van
eigenaar. Dit kunt u bijvoorbeeld doen bij een
Mercedes-Benz-servicewerkplaats.
Correct gebruik van de auto
Als waarschuwingsstickers worden verwijderd,
kunt u of kunnen anderen gevaren niet herken‐
nen. Waarschuwingsstickers op hun plaats laten.
Bij gebruik van het voertuig in het bijzonder de
volgende informatie in acht nemen:
RDe veiligheidsaanwijzingen in deze handlei‐
ding
RDe technischegegevens van de auto
RDe verkeersregels en ‑voorschriften
RDe wegenverkeerswetten en veiligheidsstan‐
daards
Informatie over de REACH-verordening
Alleen voor EU- en EFTA-landen:
De REACH-verordening (verordening (EG) nr.
1907/2006, artikel 33) omvat een informatie‐
plicht voor bijzonder zorgwekkende stoffen
(SVHC).
Mercedes‑Benz AG handelt naar beste weten,
om de toepassing en het gebruik van deze
SVHC's te vermijden en de klant in staat te stel‐
len veilig met deze stoffen om te gaan. Na
navraag bij leveranciers en interne productinfor‐
matie van Mercedes‑Benz AG zijn SVHC's
bekend, die zich voor meer dan 0,1 gew.-% in
afzonderlijke onderdelen van dit voertuig bevin‐
den.
Meer informatie is verkrijgbaar onder de vol‐
gende adressen:
Rhttps://reach.daimler.com/de/home/
Rhttps://reach.daimler.com/en/home/
Informatie voor personen met elektroni‐
sche medische hulpmiddelen
Ondanks een zorgvuldige ontwikkeling kan
Mercedes‑Benz AG een onderlinge beïnvloeding
vanvoertuigsystemen en elektronische medi‐
sche hulpmiddelen, bijvoorbeeld pacemakers,
niet helemaal uitsluiten.
Daarnaast zijn er in het voertuig componenten
gemonteerd, die onafhankelijk van de bedrijfs‐
toestand van het voertuig magnetische velden
kunnen produceren die overeen komen met die
van een permanente magneet. Deze velden kun‐
nen bijvoorbeeld aanwezig zijn in de omgeving
van het multimediasysteem of het sound system
of, afhankelijk van de uitvoering van het voertuig,
ook in de buurt van de stoelen.
Daarom kunnen in enkele gevallen en afhankelijk
van de gebruikte hulpmiddelen de volgende
effecten optreden:
RStoringen van de hulpmiddelen
RGezondheidsschade
De instructies en waarschuwingenvan de fabri‐
kant van de hulpmiddelen in acht nemen en in
gevalvan twijfel contact opnemen met de fabri‐
kant en/of uw arts. In het gevalvan aanhou‐
dende onzekerheid over mogelijke defecten van
de hulpmiddelen, adviseert Mercedes‑Benz AG
zo weinig mogelijk elektrische voertuigsystemen
Algemene aanwijzingen 27
te gebruiken en/of een overeenkomstige afstand
tot de componentente houden.
Reparaties en onderhoudswerkzaamheden in de
buurt van de volgende componenten alleen door
een gekwalificeerde werkplaats laten uitvoeren:
RSpanningsvoerende voertuigcomponenten
RZendantennes
RHet multimediasysteem of het sound system
Bij vragen of opmerkingen kunt u contact opne‐
men met een gekwalificeerde werkplaats.
Aansprakelijkheid voor gebreken
*AANWIJZING Schade aan de auto door
schending van de aanwijzingen in deze
handleiding
Door schending van de aanwijzingen in deze
handleiding kan schade aan uw auto ont‐
staan.
Dergelijke schade wordt noch door de
Mercedes-Benz aansprakelijkheid voor gebre‐
ken noch door de garantie op nieuwe ‑of
gebruikte auto's gedekt.
#De aanwijzingen in deze gebruikshand‐
leiding over het voorgeschreven gebruik
van uw auto en mogelijke voertuig‐
schade in acht nemen.
QR-codes voor reddingskaart
In de tankdopklep en aan de tegenovergestelde
zijde op de B-stijl zijn QR-codes bevestigd. Bij
een ongevalkunnen reddingsdiensten met
behulp van de QR-codes snel de overeenkom‐
stige reddingskaart voor de auto bepalen. De
actuele reddingskaart bevat in compacte vorm
de belangrijkste informatie over de auto, bijvoor‐
beeld de ligging van de elektrische bedrading.
Meer informatie vindt u op https://
www.mercedes-benz.de/qr-code.
Gegevensopslag
Elektronische regeleenheden
In de auto zijn elektronischeregeleenheden
ingebouwd. Enkele daarvan zijn noodzakelijk
voor het veilig functioneren van de auto, enkele
ondersteunen u bij het rijden (bestuurdersassis‐
tentiesystemen). Daarnaast biedt uw auto com‐
fort- of entertainmentfuncties, die eveneens
mogelijkworden gemaakt door elektronische
regeleenheden.
Elektronischeregeleenheden zijn voorzien van
een gegevensopslag, waarin technische informa‐
tie over de toestand van de auto, het gebruik van
componenten, de onderhoudsbehoefte en tech‐
nischestoringen en fouten tijdelijk of permanent
kunnen worden opgeslagen.
Deze informatie geeft in het algemeen de toe‐
stand weer van een onderdeel, een module, een
systeem of de omgeving, zoals:
RGebruiksomstandigheden van systeemcom‐
ponenten (bijvoorbeeld niveaus, accustatus,
bandenspanning)
28 Algemene aanwijzingen
RStatusmeldingen van de auto of van afzon‐
derlijke onderdelen daarvan (bijvoorbeeld
wieltoerental/snelheid, langsversnelling,
dwarsversnelling, weergavevan de gesloten
veiligheidsgordels)
RStoringen en defecten in belangrijke sys‐
teemcomponenten (bijvoorbeeld verlichting,
remmen)
RInformatie overstoringen die de auto kunnen
beschadigen
RReacties van de auto in specifieke rijsituaties
(bijvoorbeeld activeren van een airbag, ingre‐
pen van de stabiliteitsregelsystemen)
ROmgevingstoestanden (bijvoorbeeld tempe‐
ratuur, regensensor)
Deze gegevens dienen, naast het uitvoeren van
de eigenlijke functies van de regeleenheid, voor
het herkennen en verhelpen vanstoringen en
voor het optimaliseren van de functies van de
auto door de fabrikant. Het grootste deel van
deze gegevens is tijdelijk en wordt alleen in de
auto zelf verwerkt. Slechts een gering deel van
de gegevens wordt in het gebeurtenis- of sto‐
ringsgeheugen opgeslagen.
Wanneer u aanspraak maakt op diensten, kan
deze technische informatie door de medewer‐
kers van het servicenetwerk (bijvoorbeeld
garage,fabrikant) of door derden (bijvoorbeeld
pechhulp) uit de auto worden uitgelezen. Dien‐
sten zijn bijvoorbeeld reparaties, onderhoud,
garantiegevallen en kwaliteitswaarborgingsmaat‐
regelen. Het uitlezen vindt plaats via de wettelijk
voorgeschreven aansluiting voor de diagnose-
interface in de auto. Het servicenetwerk of de
derde partij verkrijgt, verwerkt en gebruikt de
gegevens. Ze documenteren de technischetoe‐
stand van de auto, helpen bij het vinden vanfou‐
ten en bij de kwaliteitsverbetering en worden
eventueel doorgegeven aan de fabrikant. Daar‐
naast is de fabrikant verantwoordelijkvoor de
productaansprakelijkheid. Hiervoor heeft de
fabrikant technischegegevens van auto's nodig.
De storingsgeheugens in de auto kunnen in het
kader vanreparatie- of onderhoudswerkzaamhe‐
den door een servicewerkplaats worden gereset.
Ukunt in het kader van de geselecteerde uitrus‐
ting zelf gegevens invoeren in de comfort- en
infotainmentfuncties van de auto.
Daartoe horen bijvoorbeeld:
RMultimedia-gegevens, zoals muziek, films of
foto's voor de weergave in een geïntegreerd
multimediasysteem
RAdresboekgegevens om te gebruiken in com‐
binatie met een geïntegreerde handsfree-
installatie of een geïntegreerd navigatiesys‐
teem
RIngevoerde navigatiebestemmingen
RGegevens over het gebruik van internetdien‐
sten
Deze gegevens kunnen lokaal in de auto worden
opgeslagen, of ze bevinden zich op een apparaat
dat u met de auto heeft verbonden (bijvoorbeeld
smartphone, usb-stick of mp3-speler). Wanneer
deze gegevens in de auto worden opgeslagen,
kunt u ze op elk moment wissen. Doorgevenvan
deze gegevens aan derden vindt uitsluitend
plaats op uw verzoek, in het bijzonder in het
kader van het gebruik van de onlinediensten
overeenkomstig de door u geselecteerde instel‐
lingen.
Ukunt comfortinstellingen/individualiseringen in
uw auto opslaan en altijd wijzigen.
Algemene aanwijzingen 29
Daartoe behoren, afhankelijk van de betreffende
uitrusting, bijvoorbeeld:
RInstellingen van de zit- en stuurwielposities
ROnderstel- en klimaatregelingsinstellingen
RIndividualiseringen zoals interieurverlichting
Wanneer uw auto overeenkomstig is uitgerust,
kunt u uw smartphone of een ander mobiel
apparaat met de auto verbinden. Dit kunt u dan
via de in de auto geïntegreerde bedieningsele‐
menten aansturen. Daarbij kunnen beeld en
geluid van de smartphones via het multimedia‐
systeem worden weergegeven. Tegelijkertijd
wordt bepaalde informatie doorgegeven aan uw
smartphone.
Daartoe behoort afhankelijk van de soort inte‐
gratie bijvoorbeeld:
RAlgemene informatie van de auto
RPositiegegevens
Hierdoor is gebruik van bepaalde apps van de
smartphone, zoals navigatie of muziekweergave,
mogelijk. Verdere interactie tussen smartphone
en auto, in het bijzonder actieve toegang tot de
gegevens van de auto, vindt niet plaats. De
manier waarop de gegevens verder worden ver‐
werkt, wordt bepaald door de leverancier van de
betreffende app. Of en welke instellingen u daar‐
bij kunt kiezen, is afhankelijkvan de betreffende
app en van het besturingssysteem van uw smart‐
phone.
Online-diensten
Mobiele-gegevensverbinding
Wanneer uw auto beschikt over een mobiele-
gegevensverbinding, maakt dit het uitwisselen
vangegevens tussen uw auto en verdere syste‐
men mogelijk. De mobiele-gegevensverbinding
wordt mogelijk gemaakt door een zend- en ont‐
vangsteenheid van de auto, of door een eigen
mobiel eindapparaat (bijvoorbeeld een smart‐
phone). Via deze mobiele-gegevensverbinding
kunnen online-functies worden gebruikt. Daaron‐
der vallen online-diensten en applicaties resp.
apps die de fabrikant of andere aanbieders
beschikbaar stellen.
Dienstenvan de fabrikant
Bij onlinediensten van de fabrikant worden de
betreffende functies op een geschikte plek (bij‐
voorbeeld handleiding, website van de fabrikant)
door de fabrikant beschreven en wordt de daar‐
mee verbonden informatie over de gegevensbe‐
scherming verstrekt. Om de onlinediensten
mogelijk te maken, kunnen persoonlijke gege‐
vens worden gebruikt. De bijbehorende gege‐
vensuitwisseling vindt plaats via een
beschermde verbinding, bijvoorbeeld met de
daarvoor voorziene IT-systemen van de fabri‐
kant. Het verrichten van diensten buiten het ver‐
zamelen, verwerken en gebruiken van persoons‐
gegevens vindt uitsluitend plaats op basis van
een wettelijke licentie of op basis vantoestem‐
ming.
Meestalkunt u de (gedeeltelijk betaalde) dien‐
sten en functies in- of uitschakelen. In sommige
gevallen geldt dit ook voor de gehele gegevens‐
verbinding van de auto. Een uitzondering hierop
vormen in het bijzonder wettelijkvoorgeschreven
functies en diensten.
Diensten van derden
Wanneer het mogelijk is om onlinedienstenvan
andere aanbieders te gebruiken, zijn deze dien‐
sten onderworpen aan de verantwoordelijkheid
en de algemene- en gebruiksvoorwaarden van de
30 Algemene aanwijzingen
betreffende aanbieder. De fabrikant heeft geen
invloed op de inhoud die hier uitgewisseld wordt.
Win daarom informatie in bij de provider over het
soort, de omvang en het doel van het verzame‐
len en het gebruiken van persoonsgegevens in
het kader van diensten door derden.
Auteursrecht
Meer informatie over de licenties van de
gebruikte vrije en open source software in uw
auto vindt u op de gegevensdrager in uw map
met voertuigdocumentatie en bijgewerkt op
internet onder:
https://www.mercedes-benz.com/opensource
Algemene aanwijzingen 31
Veiligheidssysteem
Beschermingspotentieel van het veiligheids‐
systeem
Het veiligheidssysteem omvat de volgende com‐
ponenten:
RVeiligheidsgordelsysteem
RAirbags
RKinderzitjesbevestigingssysteem
Het veiligheidssysteem kan bij een ongeval
mogelijk contact van de inzittenden met delen
van het interieur vermijden. Bovendien kan het
veiligheidssysteem bij een ongeval de belastin‐
genvoor de inzittenden reduceren.
Alleen een correct omgegespte veiligheidsgordel
kan adequaat beschermingspotentieel bieden.
Afhankelijkvan de herkende ongevalssituatie
vormen gordelspanners en/of airbags een aan‐
vulling op de correct omgegespte veiligheidsgor‐
del. De gordelspanners en/of airbags worden
niet bij elk ongeval geactiveerd.
Om ervoor te zorgen dat het veiligheidssysteem
zijn beschermingspotentieel kan behalen, moet
elke inzittende de volgende aanwijzingen in acht
nemen:
RDe veiligheidsgordel correct omgespen.
RZo rechtop mogelijk zitten, met de rugtegen
de rugleuning.
RIndien mogelijk zo zitten dat de voeten op de
vloer staan.
RPersonen kleiner dan 1,50 m moeten altijd in
een voor Mercedes-Benz-auto's geschikt aan‐
vullend veiligheidssysteem worden beveiligd.
Geen enkel modern systeem kan echter verwon‐
dingen en overlijden in elke ongevalssituatie vol‐
ledig uitsluiten. Zo bieden veiligheidsgordels en
airbags in het algemeen geen bescherming
tegenvoorwerpen die van buitenaf de auto bin‐
nendringen. Ook het risico vanverwondingen
door de zich ontplooiende airbag kan niet volle‐
dig worden uitgesloten.
Beperking van het beschermingspotentieel
van het veiligheidssysteem
&WAARSCHUWING Letsel‑ of levensge‐
vaar door wijzigingen aan het veiligheids‐
systeem
Door veranderingen aan het veiligheidssys‐
teem kan dit de inzittenden niet meer zoals
bedoeld beschermen.
#Nooit onderdelen van het veiligheids‐
systeem wijzigen.
#Geen ingrepen aan de bedrading en
elektronische onderdelen of de soft‐
ware daarvan uitvoeren.
Wanneer de auto moet worden aangepast aan
een persoon met een lichamelijke handicap,
wendt u zich dan tot een gekwalificeerde werk‐
plaats.
Mercedes-Benz adviseert om voertuigaanpassin‐
gente gebruiken die Mercedes-Benz voor uw
auto heeft goedgekeurd.
32 Veiligheid voor inzittenden
Bedrijfsklare status van het veiligheidssys
teem
Bij ingeschakeld contact gaat het waarschu‐
wingslampje veiligheidssysteem 6tijdens de
zelfdiagnose branden. Deze dooft uiterlijk enkele
seconden na het startenvan de auto. De onder‐
delen van het veiligheidssysteem zijn dan gereed
voor gebruik.
Werking van het veiligheidssysteem vertoont
een storing
In de volgende gevallen is een storing van het
veiligheidssysteem aanwezig:
RBij ingeschakeld contact gaat het waarschu‐
wingslampje veiligheidssysteem 6niet
branden.
RTijdens het rijden gaat het waarschuwings‐
lampje veiligheidssysteem 6continu of
herhaaldelijk branden.
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel
door storingen in de werking van het vei‐
ligheidssysteem
Onderdelen van het veiligheidssysteem kun‐
nen onbedoeld worden geactiveerd of bij een
ongeval niet zoals bedoeld worden geacti‐
veerd.
#Het veiligheidssysteem direct laten con‐
troleren en repareren bij een gekwalifi‐
ceerdewerkplaats.
Werking van het veiligheidssysteem bij een
ongeval
De werking van het veiligheidssysteem is afhan‐
kelijk van de bepaalde zwaartevan de botsing en
de verwachte aard van het ongeval:
RFrontale aanrijding
RAanrijding van achteren
RAanrijding van opzij
ROver de kop slaan
De activeringsdrempels voor de onderdelen van
het veiligheidssysteem worden bepaald door het
evalueren van de sensorwaarden die op verschil‐
lende plaatsen in de auto worden gemeten. Deze
procedure heeft een anticiperend karakter. De
activering van de onderdelen van het veiligheids‐
systeem moet tijdig, aan het begin van het onge‐
val, plaatsvinden.
Factoren die pas na de aanrijding zichtbaar of
meetbaar zijn, hebben geen invloed op een air‐
bagactivering. Ze geven daarvoor ook geen indi‐
catie.
De auto kan behoorlijkworden vervormd zonder
dat een airbag wordtgeactiveerd. Dit is het geval
als alleen relatief gemakkelijk vervormbare delen
worden geraakt en geen grotevertraging van de
auto wordtgehaald. Omgekeerd kan een airbag
worden geactiveerd, hoewel de auto slechts
gering vervormd is. Wanneer bijvoorbeeld zeer
stijve onderdelen van de auto, zoals langsdra‐
gers,worden getroffen, kan de vertraging van de
auto daardoor groot genoeg zijn.
Veiligheid voor inzittenden 33
Afhankelijkvan de herkende activeringssituatie,
kunnen de onderdelen van het veiligheidssys‐
teem onafhankelijk van elkaar worden geacti‐
veerd:
RGordelspanner: Frontale aanrijding, aanrij‐
ding van achteren, aanrijding van opzij, over
de kop slaan
RBestuurdersairbag, passagiersairbag: Fron‐
tale aanrijding
RKneebag: Frontale aanrijding
RSidebag: Aanrijding van opzij
RWindowbag: Aanrijding van opzij, over de kop
slaan, frontale aanrijding
Alleen als het controlelampje PASSENGER AIR
BAG OFF gedoofd is, kan de passagiersairbag bij
een ongeval worden geactiveerd. Bij een bezette
passagiersstoel voor en ook tijdens het rijden de
correcte status van de passagiersairbag contro‐
leren (/pagina 43).
&WAARSCHUWING Gevaar voor brand‐
wonden door hete delen van de airbag
Na het activeren van een airbag zijn de delen
van de airbag heet.
#De delen van de airbag niet aanraken.
#Een geactiveerde airbag direct bij een
gekwalificeerde werkplaats laten ver‐
vangen.
Mercedes-Benz adviseert om de auto na een
ongeval naar een gekwalificeerde werkplaats te
laten slepen. Dit advies in het bijzonder opvolgen
nadat een gordelspanner of airbag is geacti‐
veerd.
Als een gordelspanner of airbag wordtgeacti‐
veerd, hoort u een knal en kan er poederstof vrij‐
komen:
RDe knal heeft over het algemeen geen nega‐
tieve gevolgen voor het gehoor.
RHet vrijkomende poederstof is in het alge‐
meen niet schadelijk voor de gezondheid,
maar kan bij personen met astma of ademha‐
lingsmoeilijkheden kortstondige ademha‐
lingsmoeilijkheden veroorzaken.
Zodra u zonder gevaar kunt uitstappen, moet
u de auto direct verlaten of een zijruit ope‐
nen om ademhalingsmoeilijkheden te voorko
men.
Veiligheidsgordels
Beschermingspotentieel van de veiligheids‐
gordel
De veiligheidsgordel voor aanvang van de rit
altijd correct omgespen. Alleen een correct
omgegespte veiligheidsgordel kan adequaat
beschermingspotentieel bieden.
&WAARSCHUWING Letsel‑ of levensge‐
vaar bij verkeerd omgegespte veiligheids‐
gordel
Wanneer de veiligheidsgordel verkeerd is
omgegespt, kan deze niet meer zoals
bedoeld beschermen.
34 Veiligheid voor inzittenden
Bovendien kan een verkeerd omgegespte vei‐
ligheidsgordel bijvoorbeeld bij een ongeval,
remmanoeuvres of abrupte richtingswijzigin‐
genverwondingen veroorzaken.
#Altijd ervoor zorgen dat alle inzittenden
de veiligheidsgordel correct hebben
omgegespt en een juiste zithouding
hebben.
Altijd de aanwijzingen met betrekking tot de cor‐
recte stand van de bestuurdersstoel en het
instellen van de stoelen in acht nemen
(/pagina 76).
Om ervoor te zorgen dat de correct gedragen
veiligheidsgordel zijn beschermingspotentieel
kan behalen, moet elke inzittende de volgende
aanwijzingen in acht nemen:
RDe veiligheidsgordel moet strak en niet ver‐
draaid tegen het lichaam aan liggen.
RDe veiligheidsgordel moet over het midden
van de schouder en zo diep mogelijktegen
de heup aan lopen.
RDe schoudergordel mag niet de hals raken en
ook niet onder de arm of achter de rugwor‐
den doorgevoerd.
RDikke kleding vermijden, bijvoorbeeld een
winterjas.
RDe heupgordel indien mogelijk omlaag tegen
de heup aan drukken en met de schouder‐
gordel straktrekken. De heupgordel mag
nooit over buik of onderlichaam lopen.
Ook zwangere vrouwen moeten daarop let‐
ten.
RDe veiligheidsgordel mag nooit over scherpe,
spitse, schurende of breekbare voorwerpen
lopen.
RDe veiligheidsgordel altijd slechts voor één
persoon gebruiken. Nooit een baby of een
kind op de schoot van een inzittende meene‐
men.
RNooit voorwerpen samen met een persoon
vastgespen. Voor het beveiligen vanvoorwer‐
pen, bagage of lading altijd de aanwijzingen
met betrekking tot het beladen van de auto
in acht nemen (/pagina 86).
Eveneens controleren dat zich nooit voorwer‐
pen tussen een persoon en de zitting bevin‐
den, zoals een kussen.
Als een kind in de auto meerijdt, ook altijd de
aanwijzingen en veiligheidsaanwijzingen bij "Kin‐
deren in de auto" in acht nemen
" (/pagina 48).
Beperking van het beschermingspotentieel
van de veiligheidsgordel
&WAARSCHUWING Letsel‑ of levensge‐
vaar door verkeerde zitpositie
Als de rugleuning niet nagenoeg rechtop
staat, biedt de veiligheidsgordel niet meer de
bedoelde beschermende werking.
Ukunt onder de veiligheidsgordel doorglijden
en daarbij letsel oplopen.
#De stoel voor aanvang van de rit correct
instellen.
#Altijd erop letten dat de rugleuning
bijna rechtopstaat en dat de schouder‐
Veiligheid voor inzittenden 35
gordel over het midden van de schou‐
der loopt.
&WAARSCHUWING Letsel‑ of levensge‐
vaar zonder aanvullend veiligheidssys‐
teem voor kleine personen
Personen kleiner dan 1,50 m kunnen de vei‐
ligheidsgordel niet zonder geschikte aanvul‐
lende veiligheidssystemen correct omges‐
pen.
#Personen kleiner dan 1,50 m altijd in
speciaal voor hen geschikte aanvul‐
lende veiligheidssystemen beveiligen.
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel of
levensgevaar door beschadigde of gewij‐
zigde veiligheidsgordels
Veiligheidsgordels kunnen met name in de
volgende situaties geen bescherming bieden:
RDe veiligheidsgordel is beschadigd, gewij‐
zigd, sterk vervuild, gebleekt of gekleurd.
RHet gordelslot is beschadigd of sterk ver‐
vuild.
REr zijn wijzigingen aan gordelspanners,
gordelverankeringen of gordeloprolauto‐
maten uitgevoerd.
Veiligheidsgordels kunnen bij een ongeval
ook onzichtbaar worden beschadigd, bijvoor‐
beeld door glassplinters.
Gewijzigde of beschadigde veiligheidsgordels
kunnen scheuren of uitvallen, bijvoorbeeld bij
een ongeval.
Gewijzigde gordelspanners kunnen ongewild
worden geactiveerd of niet zoals bedoeld
werken.
#Nooit de veiligheidsgordels, gordelspan‐
ners, gordelverankeringen en gordelo‐
prolautomaten wijzigen.
#De veiligheidsgordels moeten onbe‐
schadigd, niet versleten en schoon zijn;
dit controleren.
#De veiligheidsgordels na een ongeval
direct bij een gekwalificeerde werk‐
plaats laten controleren.
Mercedes-Benz adviseert om veiligheidsgordels
te gebruiken die door Mercedes-Benz voor uw
auto zijn goedgekeurd.
Auto's met AMG Performance-stoel
De AMG Performance-stoel is ontworpen voor de
standaard driepuntsveiligheidsgordel. Als andere
meerpuntsveiligheidsgordels worden ingebouwd,
bijvoorbeeld sport- of racegordels, kan het veilig‐
heidssysteem niet de beschermende werking
zoals bedoeld bieden.
&WAARSCHUWING Letsel‑ of levensge‐
vaar door gewijzigde veiligheidsgordel‐
systemen
Als de veiligheidsgordel door de opening in
de rugleuning wordtgeleidt, kan de rugleu‐
ning bij een ongeval beschadigd raken of
zelfs breken.
#Uitsluitend de standaard driepuntsvei‐
ligheidsgordel gebruiken.
#Nooit het veiligheidsgordelsysteem wij‐
zigen.
Alle auto's
36 Veiligheid voor inzittenden
&WAARSCHUWING Letsel‑ of levensge‐
vaar door pyrotechnisch geactiveerde
gordelspanners
Pyrotechnisch reeds geactiveerde gordel‐
spanners werken niet meer en kunnen
daarom niet meer zoals bedoeld bescher‐
men.
#De pyrotechnisch geactiveerde gordel‐
spanners direct bij een gekwalificeerde
werkplaats laten vervangen.
Mercedes-Benz adviseert om de auto na een
ongeval naar een gekwalificeerde werkplaats te
laten slepen.
*AANWIJZING Beschadiging door
bekneld rakenvan de veiligheidsgordel
Als een ongebruikte veiligheidsgordel niet
volledig is opgerold, kan hij in het portier of
in het stoelmechanisme bekneld raken.
#Altijd controleren of ongebruikte veilig‐
heidsgordels volledig zijn opgerold.
Veiligheidsgordel omgespen
Als de veiligheidsgordel snel of met een ruk naar
buiten wordtgetrokken, blokkeert de gordelo‐
prolautomaat. De gordelband kan niet verder
worden afgerold.
#De gordelslottong 2van de veiligheidsgor‐
del altijd in het bij de zitplaats behorende
gordelslot 1vergrendelen.
Auto's met automatische uitschakeling pas‐
sagiersairbag:
*AANWIJZING Activeren van de gordel‐
spanner en sidebags bij onbezette passa‐
giersstoel
Als de gordelslottong van de veiligheidsgor‐
del in het gordelslot van de onbezette passa‐
giersstoel is vergrendeld, kan bij een ongeval
naast de andere systemen ook de gordel‐
spanner en de sidebag worden geactiveerd.
#De veiligheidsgordel altijd slechts voor
één persoon gebruiken.
Auto's zonder automatische uitschakeling
passagiersairbag:
*AANWIJZING Activeren van de gordel‐
spanner bij onbezette passagiersstoel
Als de gordelslottong van de veiligheidsgor‐
del in het gordelslot van de onbezette passa‐
giersstoel is vergrendeld, kan bij een ongeval
naast de andere systemen ook de gordel‐
spanner worden geactiveerd.
Veiligheid voor inzittenden 37
#De veiligheidsgordel altijd slechts voor
één persoon gebruiken.
Functie van de gordelaanpassing
Auto's met PRE-SAFE®:Als de veiligheidsgordel
niet straktegen het lichaam aan ligt, kan auto‐
matisch een gordelaanpassing met een bepaalde
terugtrekkracht plaatsvinden. De veiligheidsgor‐
del daarbij niet vasthouden.
De gordelaanpassing kan via het multimediasys‐
teem worden in- of uitgeschakeld
(/pagina 38).
Veiligheidsgordel afdoen
#De ontgrendelingsknop in het gordelslot
indrukken en de veiligheidsgordel met de
gordelslottong teruggeleiden.
Gordelaanpassing via het multimediasys‐
teem in- of uitschakelen
Multimediasysteem:
4Voertuig 5îVoertuiginstellingen
5Gordelaanpassing
#De functie in- Oof uitschakelen ª.
Werking van de gordelwaarschuwing voor
bestuurder en passagier
Het waarschuwingslampje veiligheidsgordel
üop het instrumentendisplay maakt u erop
attent, dat alle inzittenden de veiligheidsgordel
correct moeten omgespen.
Bovendien kan een waarschuwingssignaal klin‐
ken.
De gordelwaarschuwing stopt zodra de bestuur‐
der en passagier de veiligheidsgordel hebben
omgegespt.
Airbags
Overzicht van de airbags
1Bestuurdersairbag
2Passagiersairbag
3Passagierskneebag
4Windowbag
5Sidebags
6Bestuurderskneebag
De inbouwplaats van een airbag is herkenbaar
aan het opschrift AIRBAG.
38 Veiligheid voor inzittenden
Een airbag kan bij activering het beschermings‐
potentieel voor de betreffende inzittende vergro‐
ten.
Mogelijk beschermingspotentieel per airbag:
RKneebag: Bovenbeen, knie en onderbeen
RBestuurdersairbag, passagiersairbag: Hoofd
en borstkas
RSidebag: Borstkas
RWindowbag: Hoofd
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel of
levensgevaar bij ingeschakelde passa‐
giersairbag
Als de passagiersairbag is ingeschakeld, kan
een kind op de passagiersstoel bij een onge‐
val door de passagiersairbag worden geraakt.
NOOIT een naar achteren gericht kinderzit‐
jesbevestigingssysteem op een stoel gebrui‐
ken die door een ACTIEVE FRONTAIRBAG
wordt beveiligd, want dat kanvoor het kind
DODELIJKE of ERNSTIGE VERWONDINGEN
tot gevolg hebben.
Bij montagevan een kinderzitjesbevestigingssys‐
teem op de passagiersstoel de autospecifieke
aanwijzingen in acht nemen (/pagina 54).
Beslist ook de aanwijzingen met betrekking tot
naar achteren of naar vorengerichte kinderzit‐
jesbevestigingssystemen op de passagiersstoel
in acht nemen.
Informatie over de automatische uitschake‐
ling van de passagiersairbag
Alleen als het controlelampje PASSENGER AIR
BAG OFF gedoofd is, kan de passagiersairbag bij
een ongeval worden geactiveerd. Bij een bezette
passagiersstoel voor en ook tijdens het rijden de
correcte status van de passagiersairbag contro‐
leren (/pagina 43).
*AANWIJZING Bij onbezette passagiers‐
stoel beslist in acht nemen
Bij een ongeval kunnen aan passagierszijde
de onderdelen van het veiligheidssysteem
onnodig worden geactiveerd:
ROp de passagiersstoel zijn zware voor‐
werpen geplaatst.
RDe gordelslottong van de veiligheidsgor‐
del is bij onbezette passagiersstoel in het
gordelslot vergrendeld.
#Voorwerpen op een geschikte plaats
opbergen.
#De veiligheidsgordel altijd slechts voor
één persoon gebruiken.
Afhankelijk van de herkende ongevalssituatie
kan de windowbag aan passagierszijde worden
geactiveerd. Het activeren is onafhankelijk van
of de passagiersstoel wel of niet bezet is.
Beschermingspotentieel van de airbags
Afhankelijk van de ongevalssituatie kan een air‐
bag in combinatie met een correct gedragen vei‐
ligheidsgordel het beschermingspotentieel ver‐
groten.
Veiligheid voor inzittenden 39
&WAARSCHUWING Letsel‑ of levensge‐
vaar door verkeerde zitpositie
Als wordt afgewekenvan de correcte zitposi‐
tie, kan de airbag niet meer zoals bedoeld
beschermen.
Elke inzittende moet de volgende punten in
acht nemen:
RDe veiligheidsgordel correct omgespen.
In het bijzonder erop letten, dat bij zwan‐
gere vrouwen de heupgordel nooit over
buik of onderlichaam loopt.
RDe correcte zitpositie innemen en de
grootst mogelijke afstand tot de airbags
aanhouden.
RDe volgende aanwijzingen in acht nemen.
#Altijd controleren of zich geen voorwer‐
pen tussen de airbag en de inzittende
bevinden.
Om risico's als gevolg van de in werking tre‐
dende airbag te vermijden moet elke inzittende
met name de volgende aanwijzingen in acht
nemen:
RDe stoelen voor aanvang van de rit correct
instellen, de bestuurders- en passagiersstoel
zo ver mogelijk naar achteren.
Daarbij altijd de informatie over de correcte
stand van de bestuurdersstoel in acht nemen
(/pagina 76).
RHet stuurwiel alleen aan de stuurwielrand
vasthouden. Op deze wijze kan de airbag
ongehinderd worden opgeblazen.
RTijdens het rijden altijd tegen de rugleuning
leunen. Niet naar voren buigen en niet tegen
het portier of de zijruit leunen. Anders
bevindt u zich in het ontplooiingsgebied van
de airbags.
RDe voeten moeten zich altijd op de vloer
bevinden. Uw voeten bijvoorbeeld niet op de
cockpit leggen. Anders bevinden uw voeten
zich in het ontplooiingsgebied van de airbag.
RWanneer kinderen in de auto worden meege‐
nomen, de aanvullende aanwijzingen in acht
nemen (/pagina 48).
RVoorwerpen altijd correct opbergen en bevei‐
ligen.
Voorwerpen in het interieur kunnen het correct
functioneren van een airbag in gevaar brengen.
Elke inzittende moet altijd met name de vol‐
gende punten in acht nemen:
REr mogen zich geen andere personen, dieren
of voorwerpen tussen de inzittenden en de
verschillende airbags bevinden.
REr mogen geen voorwerpen tussen de stoel
en het portier als ook de deurstijl (B-stijl) lig‐
gen.
REr mogen geen harde voorwerpen zoals kle‐
dinghangers aan handgrepen of kledinghaken
hangen.
REr mogen geen accessoires zoals mobiele
navigatiesystemen, mobiele telefoons of
bekerhouders in het ontplooiingsgebied van
een airbag zijn aangebracht, bijvoorbeeld op
de cockpit, aan portieren, zijruiten of zijbe‐
kledingen.
40 Veiligheid voor inzittenden
Bovendien mag geen aansluitkabel, span‐
band of bevestigingsriem in het ontplooiings‐
gebied van een airbag lopen of worden
bevestigd. Altijd de montagehandleiding van
de fabrikant van het accessoire in acht
nemen, in het bijzonder ook de aanwijzingen
met betrekking tot een geschikte montage‐
plaats.
REr mogen geen zware, scherpe of breekbare
voorwerpen in de zakken van uw kledingstuk‐
ken aanwezig zijn. Dergelijke voorwerpen op
een geschikte plaats opbergen.
Beperking van het beschermingspotentieel
van de airbags
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel
door wijzigingen aan de afdekking van
een airbag
Als u de afdekking van een airbag wijzigt of
voorwerpen, bijvoorbeeld ook stickers,
hierop aanbrengt, kan de airbag niet meer
zoals bedoeld functioneren.
#Nooit de afdekking van een airbag ver‐
anderen en geen voorwerpen erop aan‐
brengen.
De inbouwplaats van een airbag is herkenbaar
aan het opschrift AIRBAG (/pagina 38).
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel of
levensgevaar door ongeschikte stoelhoe‐
zen
Door ongeschikte stoelhoezen kunnen de air‐
bags de inzittenden niet meer zoals bedoeld
beschermen.
Bovendien kan de werking van de automati‐
sche uitschakeling van de passagiersairbag
nadelig worden beïnvloed.
#Alleen stoelhoezen gebruiken die
Mercedes-Benz voor de betreffende
stoel heeft goedgekeurd.
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel
door storingen in de werking van de sen‐
soren in de portierbekleding
Door wijzigingen of ondeskundig uitgevoerde
werkzaamheden aan portieren of portierbe‐
kledingen en door beschadigde portieren kan
de airbag niet meer zoals bedoeld werken.
#Nooit de portieren of delen waarvan
wijzigen.
#Werkzaamheden aan portieren of por‐
tierbekledingen bij een gekwalificeerde
werkplaats laten uitvoeren.
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel
door een reeds geactiveerde airbag
Een reeds geactiveerde airbag biedt geen
beschermende werking meer.
#Om een geactiveerde airbag te vervan‐
gen, de auto naar een gekwalificeerde
werkplaats laten slepen.
Geactiveerde airbags direct laten vervangen.
Veiligheid voor inzittenden 41
Status van de passagiersairbag
Functie van de automatische uitschakeling
van de passagiersairbag
De automatische uitschakeling van de passa‐
giersairbag kan herkennen of een persoon op de
passagiersstoel zit of dat een kinderzitjesbeves‐
tigingssysteem op de stoel is gemonteerd.
Afhankelijk van het resultaat worden de passa‐
giersairbag en de passagierskneebag in- of uit‐
geschakeld.
Bij de montage van een kinderzitjesbevestigings‐
systeem op de passagiersstoel de volgende pun‐
ten in acht nemen:
ROp een correcte plaatsing van het kinderzit‐
jesbevestigingssysteem letten
(/pagina 51).
RBeslist de montagehandleiding van de fabri‐
kant van het kinderzitjesbevestigingssysteem
in acht nemen.
RNooit voorwerpen onder of achter het kinder‐
zitjesbevestigingssysteem leggen, zoals een
kussen.
RDe zittinghoogteverstelling in de laagste
stand zetten.
RHet draagvlak van het kinderzitjesbevesti‐
gingssysteem moet volledig op het zitvlak
van de passagiersstoel rusten.
RDe leuning van een naar vorengericht kinder‐
zitjesbevestigingssysteem moet zo volledig
mogelijk tegen de rugleuning van de passa‐
giersstoel aan liggen.
RHet kinderzitjesbevestigingssysteem mag
niet het dak raken of door de hoofdsteun
worden belast. De rugleuninghoek en de
instelling van de hoofdsteun overeenkomstig
aanpassen.
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel of
levensgevaar door voorwerpen tussen
zitvlak en kinderzitjesbevestigingssys‐
teem
Voorwerpen tussen de zitting en het kinder‐
zitjesbevestigingssysteem kunnen de wer‐
king van de automatische uitschakeling van
de passagiersairbag verstoren.
#Geen voorwerpen tussen het zitvlak en
het kinderzitjesbevestigingssysteem
leggen.
#Het draagvlak van het kinderzitjesbe‐
vestigingssysteem moet volledig op het
zitvlak van de passagiersstoel rusten.
#De leuning van een naar vorengericht
kinderzitjesbevestigingssysteem moet
zo volledig mogelijk tegen de rugleuning
van de passagiersstoel aan liggen.
#Beslist de montagehandleiding van de
fabrikant van het kinderzitjesbevesti‐
gingssysteem in acht nemen.
Een persoon op de passagiersstoel moet de vol‐
gende aanwijzingen in acht nemen:
RDe veiligheidsgordel correct omgespen
(/pagina 34).
RZo rechtop mogelijk zitten, met de rugtegen
de rugleuning.
RIndien mogelijk zo zitten dat de voeten op de
vloer staan.
42 Veiligheid voor inzittenden
Anders kan de passagiersairbag abusievelijk
worden uitgeschakeld, bijvoorbeeld in de vol‐
gende gevallen:
RDe passagier verplaatst zijn gewicht door op
de armsteun in de auto te steunen.
RDe passagier zit zodanig dat hij het zitvlak
ontlast.
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel of
levensgevaar bij uitgeschakelde passa‐
giersairbag
Als het controlelampje PASSENGER AIR BAG
OFF brandt, is de passagiersairbag uitge‐
schakeld .
Een persoon op de passagiersstoel kan dan
bijvoorbeeldmet delen van het interieur in
aanraking komen, in het bijzonder als hij
dicht op het dashboard zit.
Bij bezette passagiersstoel altijd ervoor zor‐
gen dat:
RDe classificatie van de persoon op de
passagiersstoel correct is en dat de pas‐
sagiersairbag overeenkomstig de persoon
op de passagiersstoel in- of uitgeschakeld
is.
RDe passagiersstoel zo ver mogelijk naar
achteren gezet is.
RDe persoon correct zit.
#Voor en ook tijdens het rijden de cor‐
recte status van de passagiersairbag
controleren.
Wanneer de passagiersstoel bezet is, vindt na de
zelfdiagnose van de automatische uitschakeling
van de passagiersairbag de classificatie van de
persoon of het kinderzitjesbevestigingssysteem
op de passagiersstoel plaats. De PASSENGER
AIR BAG controlelampjes geven de status van de
passagiersairbag weer.
Altijd de aanwijzingen met betrekking tot de wer‐
king van de controlelampjes PASSENGER AIR
BAG in acht nemen (/pagina 43).
Functie van de PASSENGER AIR BAG contro‐
lelampjes
Auto's zonder automatische uitschakeling van de
passagiersairbag hebben aan passagierszijde
een speciale sticker op de cockpit
(/pagina 54).
Veiligheid voor inzittenden 43
Zelfdiagnose van de automatische uitschake‐
ling van de passagiersairbag
Bij ingeschakeld contact branden beide controle‐
lampjes PASSENGER AIR BAG ON en OFF tijdens
de zelfdiagnose tegelijkertijd.
Na de zelfdiagnose wordt de status van de pas‐
sagiersairbag via de controlelampjes PASSEN‐
GER AIR BAGweergegeven:
RON brandt: De passagiersairbag kan tijdens
een ongevalgeactiveerd worden.
Na 60 seconden dooft het controlelampje.
RON en OFF zijn gedoofd: De passagiersair‐
bag kan tijdens een ongeval geactiveerd wor‐
den.
ROFF brandt: De passagiersairbag is uitge‐
schakeld. Hij wordt bij een ongeval niet geac‐
tiveerd.
Als het controlelampje PASSENGER AIR BAG ON
gedoofd is, geeft alleen het controlelampje PAS‐
SENGER AIR BAG OFF de status van de passa‐
giersairbag aan. Het controlelampje PASSENGER
AIR BAG OFF kan continu branden of gedoofd
zijn.
Als het controlelampje PASSENGER AIR BAG
OFF en het waarschuwingslampje veiligheidssys‐
teem 6tegelijkertijd branden, mag niemand
de passagiersstoel gebruiken. in dit geval ook
geen kinderzitjesbevestigingssysteem op de pas‐
sagiersstoel monteren. De automatische uitscha‐
keling van de passagiersairbag direct bij een
gekwalificeerde werkplaats laten controleren en
repareren.
Statusindicatie
Bij een bezette passagiersstoel voor en ook tij‐
dens het rijden en afhankelijkvan de situatie de
correcte status van de passagiersairbag contro‐
leren.
Na de montage van een naar achteren
gericht kinderzitjesbevestigingssysteem op
de passagiersstoel: PASSENGER airbag OFF
moet continu branden.
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel of
levensgevaar door gebruik van een naar
achteren gericht kinderzitjesbevesti‐
gingssysteem bij ingeschakelde passa‐
giersairbag
Als een kind in een naar achteren gericht kin‐
derzitjesbevestigingssysteem op de passa‐
giersstoel wordt beveiligd en het controle‐
lampje PASSENGER AIR BAG OFF is gedoofd,
kan de passagiersairbag bij een ongevalwor‐
den geactiveerd.
Het kind kan door de airbag worden getrof‐
fen.
De passagiersairbag moet uitgeschakeld zijn;
dit controleren. Het controlelampje PASSEN‐
GER AIR BAG OFF moet branden.
NOOIT een naar achteren gericht kinderbe‐
veiligingssysteem op een stoel met INGE‐
SCHAKELDE FRONTAIRBAG gebruiken, want
dat kanvoor het kind DODELIJKE of ERN‐
STIGE VERWONDINGEN tot gevolg hebben.
Bij de montage van een kinderzitjesbevestigings‐
systeem op de passagiersstoel de voertuigspeci‐
44 Veiligheid voor inzittenden
fieke aanwijzingen in acht nemen
(/pagina 54).
Afhankelijk van het kinderzitjesbevestigingssys‐
teem en het postuur van het kind kan het contro‐
lelampje PASSENGER AIR BAG OFF gedoofd zijn.
In dit geval mag het naar achteren gerichte kin‐
derzitjesbevestigingssysteem niet op de passa‐
giersstoel worden gemonteerd.
Na montage van een naar vorengericht kin‐
derzitjesbevestigingssysteem op de passa‐
giersstoel: PASSENGER AIR BAG OFF kan con‐
tinu branden of gedoofd zijn, afhankelijk van het
kinderzitjesbevestigingssysteem en het postuur
van het kind. Altijd de volgende aanwijzingen in
acht nemen.
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel
door verkeerde plaatsing van het kinder‐
zitjesbevestigingssysteem
Als een kind in een naar vorengericht kinder‐
zitjesbevestigingssysteem op de passagiers‐
stoel wordt beveiligd en de passagiersstoel
te dicht bij de cockpit wordtgeplaatst, kan
het kind bij een ongeval:
RBijvoorbeeld met delen van het interieur
in aanraking komen, als het controle‐
lampje PASSENGER AIR BAG OFF brandt.
RDoor de airbag worden geraakt, als het
controlelampje PASSENGER AIR BAG OFF
gedoofd is.
#De passagiersstoel zo ver mogelijk naar
achteren zetten. Daarbij altijd de cor‐
recte ligging van de schoudergordel
vanaf de gordelgeleiding van de auto
naar de schoudergordelgeleiding van
het kinderzitjesbevestigingssysteem in
acht nemen. De schoudergordelband
moet vanaf de gordelgeleiding naar
voren en omlaag verlopen.
#Beslist de montagehandleiding van de
fabrikant van het kinderzitjesbevesti‐
gingssysteem in acht nemen.
Bij de montage van een kinderzitjesbevestigings‐
systeem op de passagiersstoel de voertuigspeci‐
fieke aanwijzingen in acht nemen
(/pagina 54).
Er zit een persoon op de passagiersstoel:
PASSENGER AIR BAG OFF kan continu branden
of gedoofd zijn, afhankelijk van het postuur van
de persoon.
Een persoon op de passagiersstoel moet altijd
de volgende aanwijzingen in acht nemen:
RWanneer de passagiersstoel bezet is door
een volwassene of een persoon met overeen‐
komstig postuur, moet het controlelampje
PASSENGER AIR BAG OFF gedoofd zijn. Hier‐
mee wordt aangegeven dat de passagiersair‐
bag ingeschakeld is.
Als het controlelampje PASSENGER AIR BAG
OFF continu brandt, mag een volwassene of
een persoon met overeenkomstig postuur de
passagiersstoel niet gebruiken.
Veiligheid voor inzittenden 45
RWanneer de passagiersstoel bezet is door
een persoon met een klein postuur (bijvoor‐
beeld een tiener of een kleine volwassene),
brandt het controlelampje PASSENGER AIR
BAG OFF afhankelijk van het classificatiere‐
sultaat continu of is het gedoofd.
-PASSENGER AIRBAG OFF brandt niet: De
passagiersstoel zo ver mogelijk naar ach‐
teren schuiven.
-PASSENGER AIR BAG OFF brandt continu:
De persoon met klein postuur mag de
passagiersstoel niet gebruiken.
&WAARSCHUWING Letsel‑ of levensge‐
vaar bij brandend PASSENGER AIR BAG
OFF-controlelampje
Als het controlelampje PASSENGER AIR BAG
OFF na de zelftest nog steeds brandt, is de
passagiersairbag uitgeschakeld.
Bij bezette passagiersstoel altijd het vol‐
gende controleren:
RDe classificatie van de persoon op de
passagiersstoel moet correct zijn en de
passagiersairbag moet overeenkomstig
de persoon op de passagiersstoel in- of
uitgeschakeld zijn.
RDe persoon moet correct zitten en de vei‐
ligheidsgordel correct hebben omge‐
gespt.
Ook de volgende aanvullende informatie in acht
nemen:
RKinderzitjesbevestigingssysteem op de pas‐
sagiersstoel (/pagina 54)
RGeschikte plaatsing van het kinderzitjesbe‐
vestigingssysteem (/pagina 51)
PRE-SAFE®systeem
Functie van PRE-SAFE®(preventieve inzitten‐
denbescherming)
De PRE-SAFE®kan bepaalde kritieke rijsituaties
herkennen en preventieve maatregelen ter
bescherming van de inzittenden nemen.
De volgende maatregelen kunnen door de PRE-
SAFE®onafhankelijk van elkaar worden geno‐
men:
RVeiligheidsgordels van de bestuurdersstoel
en passagiersstoel voorspannen.
RZijruiten sluiten.
RAuto's met geheugenfunctie: Een gunstiger
zitpositie van de passagiersstoel instellen.
RPRE-SAFE®Sound: Kan het eigen bescher‐
mingsmechanisme van het gehoor activeren
door een kort geluidssignaal bij ingeschakeld
multimediasysteem.
46 Veiligheid voor inzittenden
*AANWIJZING Beschadiging door voor‐
werpen in de beenruimte of achter de
stoel
Door de automatische instelling van de stand
van de stoel kan de stoel en/of het voorwerp
worden beschadigd.
#Voorwerpen op een geschikte plaats
opbergen.
Maatregelen van het PRE-SAFE®-systeem
ongedaan maken
Als er geen ongeval plaatsvindt, worden de pre‐
ventieve maatregelen ongedaan gemaakt.
Bepaalde instellingen dient u zelf uit te voeren.
#Als de gordelvoorspanning niet afneemt, de
rugleuning iets naar achteren zetten.
De gordelvoorspanning neemt af.
Kinderen veilig in de auto vervoeren
Altijd in acht nemen wanneer kinderen meer‐
ijden
%Beslist ook de van de situatie afhankelijke
veiligheidsaanwijzingen in acht nemen. U
kunt zo mogelijke risico's herkennen en
gevarenvermijden wanneer kinderen meerij‐
den (/pagina 48).
Consequent zijn
Besef dat nalatigheid bij het beveiligen van kin‐
deren in kinderzitjesbevestigingssystemen ern‐
stige gevolgen kan hebben. Wees altijd conse‐
quent en beveilig kinderen voor iedere rit zorg‐
vuldig.
Mercedes-Benz adviseert voor een betere
bescherming van kinderen jonger dan twaalf jaar
of kleiner dan 1,50 m, de volgende aanwijzingen
beslist in acht te nemen:
REen kind altijd beveiligen in een voor uw
Mercedes-Benz geschikt kinderzitjesbevesti‐
gingssysteem.
RHet kinderzitjesbevestigingssysteem moet
geschikt zijn voor de leeftijd, het gewicht en
de lengte.
RDe zitplaats van de auto moet geschikt zijn
voor het in te bouwen kinderzitjesbevesti‐
gingssysteem (/pagina 51).
Het overkoepelend begrip kinderzitjesbeves‐
tigingssysteem
In deze handleiding wordt het overkoepelend
begrip kinderzitjesbevestigingssysteem gebruikt.
Een kinderzitjesbevestigingssysteem is bijvoor‐
beeld:
REen babyschaal
REen naar achteren gericht kinderzitje
REen naar vorengericht kinderzitje
REen stoelverhoging met leuning en gordelge‐
leidingen
Het kinderzitjesbevestigingssysteem moet
geschikt zijn voor de leeftijd, het gewicht en de
lengte.
Veiligheid voor inzittenden 47
De wetten en voorschriften in acht nemen
Bij het gebruik van een kinderzitjesbevestigings‐
systeem in de auto altijd de wettelijke voorschrif‐
ten in acht nemen.
Het kinderzitjesbevestigingssysteem moet vol‐
gens de geldende testvoorschriften en richtlijnen
toegestaan zijn; dit controleren. Meer informatie
is verkrijgbaar in een gekwalificeerde werk‐
plaats. Mercedes-Benz adviseert een Mercedes-
Benz-servicewerkplaats.
Alleen toegestane kinderzitjesbevestigings‐
systemen gebruiken
In de auto mogen alleen kinderzitjesbevesti‐
gingssystemen volgens de UNECE-norm UN‑R44
worden gebruikt.
Informatie met betrekking tot de toelatingscate‐
gorieën voor kinderzitjesbevestigingssystemen
en de opgaven op het goedkeuringslabel
(/pagina 52).
Risico herkennen, gevaar vermijden
Bevestigingssystemen voor kinderzitjesbe‐
vestigingssystemen in de auto
Alleen de volgende bevestigingssystemen voor
kinderzitjesbevestigingssystemen gebruiken:
Rhet veiligheidsgordelsysteem van de auto
Voordeel van een naar achteren gericht kin‐
derzitjesbevestigingssysteem
Een baby of een klein kind bij voorkeur in een
geschikt naar achteren gericht kinderzitjesbe‐
vestigingssysteem vervoeren. Het kind zit in dit
gevaltegengesteld aan de rijrichting en kijkt
naar achteren.
Baby's en kleine kinderen hebben relatief
zwakke nekspieren in verhouding tot de grootte
en het gewicht van hun hoofd. In een naar achte‐
rengericht kinderzitjesbevestigingssysteem kan
het gevaar voor letsel aan de nekwervelkolom bij
een ongeval worden gereduceerd.
Kinderzitjesbevestigingssysteem altijd cor‐
rect bevestigen
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel of
levensgevaar door verkeerde montage
van het kinderzitjesbevestigingssysteem
Het kind kan niet zoals bedoeld worden
beveiligd of worden tegengehouden.
#Beslist de montagehandleiding van de
fabrikant van het kinderzitjesbevesti‐
gingssysteem en de gebruiksmogelijk‐
heden in acht nemen.
#Het gehele draagvlak van het kinderzit‐
jesbevestigingssysteem moet op de zit‐
ting rusten; dit controleren.
#Nooit voorwerpen onder of achter het
kinderzitjesbevestigingssysteem leggen,
zoals een kussen.
#Kinderzitjesbevestigingssystemen
alleen met de bijgeleverde originele
hoezen gebruiken.
#Beschadigde hoezen alleen door origi‐
nele hoezen vervangen.
48 Veiligheid voor inzittenden
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel of
levensgevaar door niet-vastgezette kin‐
derzitjesbevestigingssystemen in de auto
Als het kinderzitjesbevestigingssysteem ver‐
keerd gemonteerd of niet vastgezet is, kan
het loskomen.
Het kinderzitjesbevestigingssysteem kan
rondslingeren en inzittenden raken.
#Ook niet gebruikte kinderzitjesbevesti‐
gingssystemen altijd correct monteren.
#Beslist de montagehandleiding van de
fabrikant van het kinderzitjesbevesti‐
gingssysteem in acht nemen.
RAltijd de montage- en gebruikshandleiding
van de fabrikant van het gebruikte kinderzit‐
jesbevestigingssysteem en de voertuigspeci‐
fieke aanwijzingen in acht nemen:
-Kinderzitjesbevestigingssysteem met de
veiligheidsgordel op de passagiersstoel
bevestigen (/pagina 55). De speci‐
fieke aanwijzingen met betrekking tot
naar achteren en naar vorengerichte kin‐
derzitjesbevestigingssystemen in acht
nemen (/pagina 54).
Bij een bezette passagiersstoel voor en
ook tijdens het rijden en afhankelijkvan
de situatie de correcte status van de pas‐
sagiersairbag controleren (/pagina 43).
RDe waarschuwingsstickers in het interieur
van de auto en op het kinderzitjesbevesti‐
gingssysteem in acht nemen.
Kinderzitjesbevestigingssysteem niet veran‐
deren
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel
door veranderingen aan het kinderzitjes‐
bevestigingssysteem
Het kinderzitjesbevestigingssysteem kan niet
meer naar behoren werken. Er bestaat ver‐
hoogd gevaar voor letsel!
#Nooit een kinderzitjesbevestigingssys‐
teem veranderen.
#Alleen accessoires aanbrengen die de
fabrikant van het kinderzitjesbevesti‐
gingssysteem specifiek voor dit kinder‐
zitjesbevestigingssysteem heeft goed‐
gekeurd.
Mercedes-Benz adviseert u voor het reinigen van
de door Mercedes-Benz geadviseerde kinderzit‐
jesbevestigingssystemen Mercedes-Benz-verzor‐
gingsmiddelen te gebruiken.
Alleen intacte kinderzitjesbevestigingssyste‐
men gebruiken
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel of
levensgevaar door het gebruik van
beschadigde kinderzitjesbevestigingssys‐
temen
Beschadigde of bij een ongeval belaste kin‐
derzitjesbevestigingssystemen of hun beves‐
tigingssystemen kunnen niet meer zoals
bedoeld beschermen.
Het kind wordt mogelijk niet tegengehouden.
#Beschadigde of bij een ongeval belaste
kinderzitjesbevestigingssystemen direct
vervangen.
Veiligheid voor inzittenden 49
#De bevestigingssystemen van de kin‐
derzitjesbevestigingssystemen direct bij
een gekwalificeerde werkplaats laten
controleren, voordat weer een kinderzit‐
jesbevestigingssysteem wordtgemon‐
teerd.
Directe zonnestraling vermijden
&WAARSCHUWING Gevaar voor brand‐
wonden door directe zonnestraling op
het kinderzitje
Wanneer het kinderzitjesbevestigingssys‐
teem aan directe zonnestraling wordt bloot‐
gesteld, kunnen delen hiervan zeer heet wor‐
den.
Kinderen kunnen zich branden aan deze
delen, in het bijzonder aan metalen delen van
het kinderzitjesbevestigingssysteem.
#Altijd erop letten dat het kinderzitjesbe‐
vestigingssysteem niet aan directe zon‐
nestraling wordt blootgesteld.
#Het kinderzitjesbevestigingssysteem
beschermen, bijvoorbeeld met een
deken.
#Voordat het kind hierin wordt beveiligd
het kinderzitjesbevestigingssysteem
laten afkoelen als het aan directe zon‐
nestraling is blootgesteld geweest.
#Kinderen nooit zonder toezicht in het
voertuig laten.
Bij het stoppen of parkeren in acht nemen
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len en letsel als kinderen zonder toezicht
in de auto worden achtergelaten
Wanneer kinderen zonder toezicht in de auto
achterblijven, kunnen deze met name:
RPortieren openen en daardoor andere
personen of verkeersdeelnemers in
gevaar brengen.
RUitstappen en door het verkeer worden
gegrepen.
RUitrustingen van de auto bedienen en bij‐
voorbeeld bekneld raken.
Bovendien kunnen kinderen de auto in bewe‐
ging zetten, door bijvoorbeeld:
RDe parkeerrem vrij te zetten.
RDe transmissiestand te wijzigen.
RDe auto starten.
#Kinderen nooit zonder toezicht in de
auto laten.
#Bij het verlaten van de auto altijd de
sleutel meenemen en de auto vergren‐
delen.
#De sleutel buiten bereik van kinderen
bewaren.
&WAARSCHUWING Levensgevaar door
grote blootstelling aan kou of warmte in
de auto
Als personen in het bijzonder kinderen
langdurig aan extreme hitte‑ of koude wor‐
den blootgesteld, bestaat gevaar voor letsel
of zelfs levensgevaar!
50 Veiligheid voor inzittenden
#Personen in het bijzonder kinderen
nooit zonder toezicht in de auto laten.
#Dieren nooit zonder toezicht in de auto
laten.
Overzicht geadviseerde kinderzitjesbevesti‐
gingssystemen
%Meer informatie over het correcte kinderzit‐
jesbevestigingssysteem is verkrijgbaar bij
een gekwalificeerde werkplaats. Mercedes-
Benz adviseert een Mercedes-Benz-service‐
werkplaats.
Bevestiging met de veiligheidsgordel van de
zitplaats
Groep 0 (tot 10 kg en tot circa 6 maanden)
en groep 0+ (tot 13 kg en tot circa15 maan‐
den)
Type1BABY SAFE plus II
Goedkeuring E1 04 301 146
Bestelnummer2A 000 970 38 02
1Fabrikant: Britax mer 2 Met kleurcode 9H95
Groep I (9 tot18 kg en van circa 9 maanden
tot 4 jaar)
Type1DUO plus
Goedkeuring E1 04 301 133
Bestelnummer2A 000 970 43 02
1Fabrikant: Britax mer 2 Met kleurcode 9H95
Groep II/III (15 tot 36 kg en van circa 4 tot
12 jaar)
Type1KIDFIX XP
Goedkeuring E1 04 301 304
Bestelnummer2A 000 970 49 02
Type1AMG KIDFIX XP
Goedkeuring E1 04 301 304
Bestelnummer2A 000 970 33 02
1Fabrikant: Britax mer 2 Met kleurcode 9H95
Overzichtgeschikte zitplaatsen in de auto
voor het aanbrengen van een kinderzitjesbe‐
vestigingssysteem
Passagiersstoel bevestigingssysteem:
7Veiligheidsgordel van de zitplaats
(/pagina 53)
De specifieke aanwijzingen bij naar achte‐
ren en naar vorengerichte kinderzitjesbe‐
vestigingssystemen in acht nemen. Bij
Veiligheid voor inzittenden 51
een bezette passagiersstoel voor en ook
tijdens het rijden en afhankelijkvan de
situatie de correcte status van de passa‐
giersairbag controleren (/pagina 43).
Aanwijzingen met betrekking tot de auto‐
matische uitschakeling van de passagiers‐
airbag in acht nemen (/pagina 42).
Toelatingscategorieën voor kinderzitjesbe‐
vestigingssystemen
Alleen toegestane kinderzitjesbevestigings‐
systemen gebruiken
In de auto mogen alleen kinderzitjesbevesti‐
gingssystemen volgens de UNECE-norm UN‑R44
worden gebruikt.
Kenmerk op kinderzitjesbevestigingssys‐
teem
Op het goedkeuringslabel van het kinderzitjesbe‐
vestigingssysteem bevinden zich bijvoorbeeld
gegevens over de toelatingscategorie, gewichts‐
groep en het goedkeuringsnummer.
Afhankelijk van de toelatingscategorie van het
kinderzitjesbevestigingssysteem kunnen verdere
gegevens aanwezig zijn.
Toelatingscategorieën volgens UN-R44
Voorbeeld van een goedkeuringslabel
RUniversal: Kinderzitjesbevestigingssystemen
van de categorie "Universal" zijn toegestaan
voor het inbouwen in auto's. Ze kunnen over‐
eenkomstig de overzichten met betrekking
tot de geschiktheid van de zitplaatsen voor
de bevestiging van kinderzitjesbevestigings‐
systemen op de met U of UF gekenmerkte
zitplaatsen worden gebruikt.
RSemi-Universal: Kinderzitjesbevestigings‐
systemen van de categorie "Semi-Universal"
mogen alleen worden gebruikt als de auto en
de zitplaats in de autotypelijst van de fabri‐
kant van het kinderzitjesbevestigingssysteem
zijn aangegeven.
RAutospecifiek: Kinderzitjesbevestigingssys‐
temen van de categorie "autospecifiek"
mogen alleen worden gebruikt als de auto en
de zitplaats in de autotypelijst van de fabri‐
kant van het kinderzitjesbevestigingssysteem
zijn aangegeven.
52 Veiligheid voor inzittenden
Geschiktheid van de zitplaatsen in acht
nemen
Afhankelijk van de toelatingscategorie zijn er
naar voren en/of naar achteren gerichte kinder‐
zitjesbevestigingssystemen. Het gebruik kan
beperkt zijn voor bepaalde zitplaatsen:
RGeschiktheid van zitplaatsen voor bevesti‐
ging van kinderzitjesbevestigingssystemen
die met veiligheidsgordels worden vastgezet
(/pagina 53).
Kinderzitjesbevestigingssysteem met de vei‐
ligheidsgordel bevestigen
Aanwijzingen met betrekking tot de geschikt‐
heid van zitplaatsen voor de bevestiging van
kinderzitjesbevestigingssystemen die met de
veiligheidsgordels worden bevestigd die met
de veiligheidsgordels worden bevestigd
Aanwijzingen met betrekking tot de kinder‐
zitjesbevestigingssystemen op de passa‐
giersstoel
RAls door omstandigheden een kinderzitjesbe‐
vestigingssysteem op de passagiersstoel
moet worden gemonteerd, beslist de aanwij‐
zingen voor kinderzitjesbevestigingssyste‐
men op de passagiersstoel in acht nemen
(/pagina 55).
RDe specifieke aanwijzingen met betrekking
tot naar achteren en naar vorengerichte kin‐
derzitjesbevestigingssystemen in acht
nemen. Bij een bezette passagiersstoel voor
en ook tijdens het rijden afhankelijkvan de
situatie de correcte status van de passagiers‐
airbag controleren (/pagina 43).
Passagiersstoel
Gewichtsgroep 0: Tot10 kg
Passagiersairbag geactiveerdX
Passagiersairbag uitgeschakeld1X
Gewichtsgroep 0+: Tot13 kg
Passagiersairbag geactiveerdX
Passagiersairbag uitgeschakeld1X
Gewichtsgroep I: 9 tot18 kg
Passagiersairbag geactiveerdU, L
Passagiersairbag uitgeschakeld1U, L
Gewichtsgroep II: 15 tot 25 kg
Passagiersairbag geactiveerdU, L
Passagiersairbag uitgeschakeld1U, L
Gewichtsgroep III: 22 tot 36 kg
Passagiersairbag geactiveerdU, L
Passagiersairbag uitgeschakeld1U, L
1 De auto is uitgerust met automatische uitschakeling
van de passagiersairbag: Het controlelampje PASSEN‐
GER AIR BAG OFF moet branden.
X Niet geschikt voor kinderen in deze gewichtsgroep.
Veiligheid voor inzittenden 53
U Geschikt voor kinderzitjesbevestigingssystemen van
de categorie "Universal" in deze gewichtsgroep.
L Geschikt voor semi-universele kinderzitjesbevesti‐
gingssystemen overeenkomstig de tabel in "Geadvi‐
seerde kinderzitjesbevestigingssystemen", of als de
auto en de zitplaats in de autotypelijst van de fabri‐
kant van het kinderzitjesbevestigingssysteem zijn aan‐
gegeven.
Aanwijzingen voor auto's zonder automati‐
sche uitschakeling van de passagiersairbag
Sticker zichtbaar bij geopend passagierspor‐
tier
Auto's zonder automatische uitschakeling van de
passagiersairbag hebben aan passagierszijde
een speciale sticker op de cockpit.
Beslist de volgende aanwijzingen in acht nemen:
REen naar achteren gericht kinderzitjesbeves‐
tigingssysteem nooit op de passagiersstoel
monteren.
RAanwijzingen met betrekking tot naar achte‐
ren en naar vorengerichte kinderzitjesbeves‐
tigingssystemen op de passagiersstoel
(/pagina 54).
Aanwijzingen met betrekking tot naar achte‐
ren en naar vorengerichte kinderzitjesbeves‐
tigingssystemen op de passagiersstoel
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel of
levensgevaar door gebruik van een naar
achteren gericht kinderzitjesbevesti‐
gingssysteem bij ingeschakelde passa‐
giersairbag
Als een kind in een naar achteren gericht kin‐
derzitjesbevestigingssysteem op de passa‐
giersstoel wordt beveiligd en het controle‐
lampje PASSENGER AIR BAG OFF is gedoofd,
kan de passagiersairbag bij een ongevalwor‐
den geactiveerd.
54 Veiligheid voor inzittenden
Het kind kan door de airbag worden getrof‐
fen.
De passagiersairbag moet uitgeschakeld zijn;
dit controleren. Het controlelampje PASSEN‐
GER AIR BAG OFF moet branden.
NOOIT een naar achteren gericht kinderbe‐
veiligingssysteem op een stoel met INGE‐
SCHAKELDE FRONTAIRBAG gebruiken, want
dat kanvoor het kind DODELIJKE of ERN‐
STIGE VERWONDINGEN tot gevolg hebben.
De specifieke aanwijzingen met betrekking tot
naar achteren en naar vorengerichte kinderzit‐
jesbevestigingssystemen in acht nemen
(/pagina 55).
Waarschuwingsaanwijzingen aan de binnenzijde van
de zonneklep
Bij het controlelampje PASSENGER AIR BAG OFF
altijd de status van de passagiersairbag in acht
nemen:
RAls door omstandigheden een kinderzitjesbe‐
vestigingssysteem op de passagiersstoel
moet worden gemonteerd, beslist de aanwij‐
zingen met betrekking tot de automatische
uitschakeling van de passagiersairbag in acht
nemen (/pagina 42).
RBij het gebruik van een naar achteren gericht
kinderzitjesbevestigingssysteem op de pas‐
sagiersstoel moet altijd de passagiersairbag
uitgeschakeld zijn. Dit is alleen het geval als
het controlelampje PASSENGER AIR BAG OFF
continu brandt (/pagina 43).
RIndien het controlelampje PASSENGER AIR
BAG OFF niet brandt, is de passagiersairbag
geactiveerd. De passagiersairbag kan tijdens
een ongeval geactiveerd worden.
Kinderzitjesbevestigingssysteem met de vei‐
ligheidsgordel op de passagiersstoel bevesti‐
gen
Bij de montage van een geschikt kinderzitjesbe‐
vestigingssysteem op de passagiersstoel altijd
het volgende in acht nemen:
ODe montage- en gebruikshandleiding van de
fabrikant van het gebruikte kinderzitjesbe‐
vestigingssysteem in acht nemen.
OVoor een kinderzitjesbevestigingssysteem
van de categorie "Universal" of "Semi-Uni‐
versal" controleren of dit voor de zitplaats
van de auto is toegestaan.
De aanwijzingen onder "Geschiktheid van de
zitplaatsen voor de bevestiging van kinder‐
Veiligheid voor inzittenden 55
zitjesbevestigingssystemen" in acht nemen
(/pagina 53).
ODe leuning van een naar vorengericht kin‐
derzitjesbevestigingssysteem moet zo volle‐
dig mogelijk tegen de rugleuning van de
passagiersstoel aan liggen.
OBij bepaalde kinderzitjesbevestigingssyste‐
men van de gewichtsgroepen II of III kan het
gebeuren dat het kinderzitjesbevestigings‐
systeem niet op de maximumgrootte kan
worden ingesteld, bijvoorbeeld door moge‐
lijk contact met het dak.
OHet kinderzitjesbevestigingssysteem mag
niet onder spanning en/of getordeerd tus‐
sen het dak en het zitvlak worden inge‐
bouwd.
OHet kinderzitjesbevestigingssysteem mag
niet door de hoofdsteun worden belast. De
hoofdsteunen overeenkomstig instellen.
ONooit voorwerpen, zoals een kussen, onder
of achter het kinderzitjesbevestigingssys‐
teem leggen.
#De passagiersstoel zo ver mogelijk naar ach‐
teren instellen en de stoel zo mogelijk in de
bovenste stand zetten.
#De rugleuning zo rechtop mogelijk instellen.
#Het kinderzitjesbevestigingssysteem monte‐
ren.
Het draagvlak van het kinderzitjesbevesti‐
gingssysteem moet volledig op het zitvlak
van de passagiersstoel rusten.
#Altijd de correcte ligging van de schoudergor‐
del vanaf de gordeldoorvoeropening van de
auto naar de schoudergordelgeleiding van
het kinderzitjesbevestigingssysteem in acht
nemen.
De schoudergordelband moet vanaf de gor‐
deldoorvoeropening naar voren en omlaag
verlopen.
#De passagiersstoel indien nodig overeenkom‐
stig instellen.
Aanwijzingen met betrekking tot huisdieren
in de auto
&WAARSCHUWING Ongeval‑ en letselge‐
vaar door onbewaakte, niet vastgezette
dieren in de auto
Als dieren zonder toezicht of los in de auto
worden gelaten, kunnen ze bijvoorbeeld toet‐
sen of schakelaars indrukken.
Daardoor kunnen dieren:
RUitrustingen van de auto activeren en bij‐
voorbeeld bekneld raken.
RSystemen in‑ of uitschakelen en daardoor
andere verkeersdeelnemers in gevaar
brengen.
Bovendien kunnen niet-vastgezette dieren bij
een ongeval of abrupte stuur‑ en remma‐
noeuvres door de auto vliegen en daarbij
inzittenden verwonden.
#Dieren nooit zonder toezicht in de auto
laten.
56 Veiligheid voor inzittenden
#Dieren tijdens het rijden altijd goed
beveiligen, bijvoorbeeld in een
geschikte transportbox.
Veiligheid voor inzittenden 57
Sleutel
Overzicht sleutelfuncties
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len en letsel als kinderen zonder toezicht
in de auto worden achtergelaten
Wanneer kinderen zonder toezicht in de auto
achterblijven, kunnen deze met name:
RPortieren openen en daardoor andere
personen of verkeersdeelnemers in
gevaar brengen.
RUitstappen en door het verkeer worden
gegrepen.
RUitrustingen van de auto bedienen en bij‐
voorbeeld bekneld raken.
Bovendien kunnen kinderen de auto in bewe‐
ging zetten, door bijvoorbeeld:
RDe parkeerrem vrij te zetten.
RDe transmissiestand te wijzigen.
RDe auto starten.
#Kinderen nooit zonder toezicht in de
auto laten.
#Bij het verlaten van de auto altijd de
sleutel meenemen en de auto vergren‐
delen.
#De sleutel buiten bereik van kinderen
bewaren.
*AANWIJZING Beschadiging van de sleu‐
tel door magnetische velden
#De sleutels uit de buurt vansterke mag‐
netische velden houden.
1Controlelampje
2Vergrendelen
3Achterklep openen
4Ontgrendelen
%Als het controlelampje 1bij het indrukken
van de toets%of &niet gaat bran‐
den, is de batterij ontladen.
De batterij van de sleutelvervangen
(/pagina 60).
Met de sleutel worden de volgende onderdelen
ver- en ontgrendeld:
Rde portieren
Rde tankdopklep
58 Openen en sluiten
Rde achterklep
Als de auto niet binnen circa 40 seconden na het
ontgrendelen wordtgeopend, wordt deze weer
vergrendeld. De diefstalbeveiliging wordt
opnieuw geactiveerd.
De sleutel niet bewaren bij elektronische appara‐
ten of metalen voorwerpen. Dit kan de werking
van de sleutel nadelig beïnvloeden.
Akoestisch sluitsignaal in- of uitschakelen
Multimediasysteem:
4Voertuig 5îVoertuiginstellingen
5Akoes. sluitmelding
#De functie in- Oof uitschakelen ª.
%Het volgende in acht nemen:
De geselecteerde instelling van het akoes‐
tisch sluitsignaal dient in overeenstemming
te zijn met de betreffende nationale ver‐
keersregels. In sommige landen, waaronder
Duitsland, is het gebruik van het akoestisch
sluitsignaal wettelijk niet toegestaan (in
Duitsland conform §16 Abs. 1 en §30 Abs. 1
StVO). De bestuurder van de auto dient zich
aan de voorschriftente houden. In landen
waar het gebruik van deze functie niet is toe‐
gestaan, is deze functie in uw auto niet geac‐
tiveerd en mag ook niet worden geactiveerd.
Ontgrendelingsinstellingen wijzigen
Mogelijke ontgrendelingsfuncties van de sleutel:
RCentraal ontgrendelen
RBestuurdersportier en tankdopklep ontgren‐
delen
#Tussen de instellingen omschakelen: De
toetsen Üen ßtegelijkertijd circa zes
seconden indrukken, tot het controlelampje
tweemaal knippert.
Mogelijkheden als de ontgrendelingsfunctie
bestuurdersportier en tankdopklep is gekozen:
RAuto centraal ontgrendelen: De toetsÜ
tweemaal indrukken.
RAuto's met KEYLESS-GO: Als de binnenzijde
van de portiergreep van het bestuurderspor‐
tier wordt aangeraakt, worden alleen het
bestuurdersportier en de tankdopklep ont‐
grendeld.
Sleutelfuncties deactiveren
Wanneer de auto of een sleutel gedurende lan‐
gere tijd niet wordtgebruikt, kan het stroomver‐
bruik van de betreffende sleutelworden vermin‐
derd. Daartoe de sleutelfuncties deactiveren.
#Deactiveren: De toets&van de sleutel
tweemaal kort na elkaar indrukken.
Het controlelampje van de sleutelgaat twee‐
maal kort en eenmaal lang branden.
#Activeren: Een willekeurige toetsvan de
sleutel indrukken.
%Bij het startenvan de auto met de sleutel in
het opbergvak in de middenconsole worden
de sleutelfuncties automatisch geactiveerd
(/pagina 108).
Openen en sluiten 59
Noodsleutelverwijderen en aanbrengen
#Verwijderen: De ontgrendelingsschuif 1in
de richting van de pijl schuiven en tegelijker‐
tijd de noodsleutel 2volledig uit de sleutel
trekken.
#Aanbrengen: De noodsleutel 2volledig in
de sleutel schuiven, tot deze vergrendelt.
De ontgrendelingsschuif 1moet vervolgens
weer in de basisstand staan.
Batterij van de sleutel vervangen
&GEVAAR Het inslikken van batterijen is
zeer schadelijk voor de gezondheid
Batterijen bevatten giftige en agressieve
bestanddelen. Als batterijen worden inge‐
slikt, kan dit zeer zware schade aan de
gezondheid toebrengen.
Er dreigt levensgevaar!
#Batterijen buiten bereik van kinderen
bewaren.
#Wanneer batterijen zijn ingeslikt, zo
snel mogelijk naar een arts gaan.
+MILIEU-AANWIJZING Milieuschade door
een ondeskundige afvoer van batterijen
Accu's bevatten schadelijke stof‐
fen. Het is wettelijke verboden, deze samen
met het huisvuil af te voeren.
#
Accu's op milieuvriendelijke
wijze afvoeren. Ontladen batterijen bij
een gekwalificeerde werkplaats of bij
een inzamelpunt voor oude batterijen
afgeven.
Voorwaarden
REr is één 3V-knoopcel van het type CR 2025
nodig.
Mercedes-Benz adviseert de batterij te laten ver‐
vangen bij een gekwalificeerde werkplaats.
#De noodsleutel verwijderen (/pagina 60).
60 Openen en sluiten
#De noodsleutel 2in de richting van de pijl
in de opening van de sleutel drukken, tot het
batterijdeksel 1opent. Hierbij het batterij‐
deksel 1niet dichtdrukken.
#Het batterijdeksel 1verwijderen.
#De sleutel tegen de binnenzijde van de hand
kloppen, tot de batterij 3uit de sleutel valt.
#De nieuwe batterij met de pluspool omhoog
aanbrengen. Hiervoor een pluisvrije doek
gebruiken.
#Het oppervlak van de batterij moet vrij zijn
van pluizen, vet of andere verontreinigingen.
#Het batterijdeksel 1van het batterijenvak
met de voorste lippen eerst in de behuizing
aanbrengen en dichtdrukken.
#De noodsleutel2in de sleutel aanbrengen.
Problemen met de sleutel
Ukunt de auto niet meer ver- of ontgrende‐
len.
Mogelijke oorzaken:
RDe batterij van de sleutel is zwak of leeg.
RDe sleutel is defect.
#Met het controlelampje de batterij controle‐
ren en eventueel vervangen (/pagina 60).
#Voor het ver- of ontgrendelen de noodsleutel
gebruiken (/pagina 60).
#De sleutel bij een gekwalificeerde werkplaats
laten controleren.
Een sterke radiobron veroorzaakt een sto‐
ring.
De sleutelfunctie wordtgestoord door bijvoor‐
beeld:
Rhoogspanningskabels
Rmobiele telefoons
Relektronische apparaten (notebooks, tablets)
Rafscherming door metalen voorwerpen of
contactlussen voor poort- of slagboominstal‐
laties
#Op voldoende afstand tussen de sleutel en
een potentiële storingsbron letten.
U heeft een sleutel verloren.
#De sleutel bij een gekwalificeerde werkplaats
laten blokkeren.
#Zo nodig de mechanische sloten latenver‐
vangen.
Openen en sluiten 61
Portieren
Aanwijzingen met betrekking totextra por‐
tiervergrendeling
De extra portiervergrendeling is alleen beschik‐
baar bij auto's voor het Verenigd Koninkrijk.
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel
voor personen in de auto bij geacti‐
veerde extra portiervergrendeling
Wanneer de extra portiervergrendeling geac‐
tiveerd is, kunnen de portieren niet meer van
binnenuit geopend worden.
#Personen, in het bijzonder kinderen,
nooit zonder toezicht in de auto achter‐
laten.
#Wanneer zich personen in de auto
bevinden, nooit de extra portiervergren‐
deling activeren.
De extra portiervergrendeling wordt in de vol‐
gende gevallen automatisch geactiveerd:
RDe auto wordtvergrendeld met de sleutel.
RDe auto wordtvergrendeld met KEYLESS-GO.
Als de auto via Mercedes me connect is vergren‐
deld, is de extra portiervergrendeling niet actief.
Wanneer de extra portiervergrendeling geacti‐
veerd is, kunnen de portieren niet van binnenuit
geopend worden.
%Na de vergrendeling kunt u met de claxon
een signaal laten geven.
De activering van de extra portiervergrendeling
kanworden voorkomen, door voor het vergren‐
delen van de auto de interieurbeveiliging uit te
schakelen.
Portieren van binnenuit ontgrendelen en ope‐
nen
#Alleen voor het Verenigd Koninkrijk: De
aanwijzingen voor de extra portiervergrende‐
ling in acht nemen (/pagina 62).
#Aan de portiergreep 2trekken.
Als het portier wordt ontgrendeld, beweegt
de borgpen 1omhoog.
62 Openen en sluiten
Auto van binnenuit centraal ver- en ontgren‐
delen
#Ontgrendelen: De toets1indrukken.
#Vergrendelen: De toets2indrukken.
De tankdopklep wordt niet ver- en ontgrendeld.
De auto wordt niet ontgrendeld:
RAls de auto met de sleutelvergrendeld is.
RAls de auto met KEYLESS-GO vergrendeld is.
Auto met KEYLESS-GO ver- en ontgrendelen
Voorwaarden
RDe sleutel bevindt zich buiten de auto.
RDe afstand van de sleuteltot de auto is niet
meer dan 1 m.
RHet bestuurdersportier en het portier, waar‐
van de portiergreep wordt bediend, zijn
gesloten.
#Auto ontgrendelen: De binnenzijde van de
portiergreep aanraken.
#Auto vergrendelen: Het sensorvlak 1of
2aanraken.
#Comfortsluiting: Het verdiepte sensorvlak
2aanraken tot het sluitingsproces is vol‐
tooid.
%Meer informatie over de comfortsluiting
(/pagina 70).
Openen en sluiten 63
Als de achterklep van buitenaf wordtgeopend,
wordt deze automatisch ontgrendeld.
Problemen met KEYLESS-GO
De auto kan niet meer met de KEYLESS-GO
worden ver- en ontgrendeld.
Mogelijke oorzaken:
RDe sleutelfuncties zijn gedeactiveerd
(/pagina 59).
RDe batterij van de sleutel is zwak of leeg.
RDe sleutel is defect.
#De sleutelfuncties activeren (/pagina 59).
#Met het controlelampje de batterij controle‐
ren en eventueel vervangen (/pagina 60).
#Om te ont- en vergrendelen de noodsleutel
gebruiken (/pagina 60).
#De auto en de sleutel bij een gekwalificeerde
werkplaats laten controleren.
Een sterke radiobron veroorzaakt een sto‐
ring.
De KEYLESS-GO functie wordtgestoord door bij‐
voorbeeld:
Rhoogspanningskabels
Rmobiele telefoons
Relektronische apparaten (notebooks, tablets)
Rafscherming door metalen voorwerpen of
contactlussen voor poort- of slagboominstal‐
laties
#Op voldoende afstand tussen de sleutel en
een potentiële storingsbron letten.
Automatischevergrendeling in- en uitschake‐
len
De auto wordt automatisch vergrendeld als het
contact is ingeschakeld en de wielen sneller dan
stapvoets draaien.
#Inschakelen: De toets2circa vijf secon‐
den ingedrukt houden, tot een geluidssignaal
klinkt.
#Uitschakelen: De toets1circa vijf secon‐
den ingedrukt houden, tot een geluidssignaal
klinkt.
In de volgende situaties bestaat gevaar voor bui‐
tensluiten als de functie is ingeschakeld:
RBij het aanslepen of aanduwen van de auto.
64 Openen en sluiten
RAls de auto zich op een rollentestbank
bevindt.
Bestuurdersportier met de noodsleutelver-
en ontgrendelen
%Wanneer de auto volledig met de noodsleutel
moet worden vergrendeld, bij geopend
bestuurdersportier eerst de toetsvoor de
vergrendeling van binnenuit indrukken. Ver‐
volgens het bestuurdersportier met de nood‐
sleutel vergrendelen.
#De noodsleuteltot de aanslag in de opening
1van de afdekkap schuiven.
#Iets aan de portiergreep trekken en deze
vasthouden.
#De afdekkap met de noodsleutel zo recht
mogelijk van de auto weg trekken, tot hij los‐
komt.
#De portiergreep loslaten.
#Ontgrendelen: De noodsleutel linksom in de
stand 1draaien.
#Vergrendelen: De noodsleutel rechtsom in
de stand 1draaien.
#De afdekkapvoorzichtig op de slotcilinder
drukken, tot hij vergrendelt en vastzit.
Openen en sluiten 65
Bagageruimte
Achterklep openen
&GEVAAR Vergiftigingsgevaar door uitlaat‐
gassen
Verbrandingsmotorenstoten giftige uitlaat‐
gassen, bijvoorbeeld koolmonoxide, uit. Als
de achterklep is geopend als de motor draait,
in het bijzonder tijdens het rijden, kunnen uit‐
laatgassen in het interieur binnendringen.
#Altijd de motor afzetten alvorens de
achterklep te openen.
#Nooit met een geopende achterklep rij‐
den.
*AANWIJZING Beschadiging van de ach‐
terklep door obstakels op de auto
De achterklep zwenkt bij het openen naar
achteren en omhoog.
#Erop letten dat er voldoende plaats ach‐
ter en boven de achterklep is.
#Auto's met HANDS-FREE ACCESS: Met een
voet onder de bumper schoppen
(/pagina 67).
#De afstandsbedieningstoets voor de achter‐
klep 1indrukken.
#De toetspvan de sleutel indrukken.
De achterklep gaat iets open.
Achterklep sluiten
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel
door niet-vastgezette voorwerpen in de
auto
Wanneer voorwerpen, bagage of lading niet
of onvoldoende vastgezet is, kan het ver‐
schuiven, kantelen of rondslingeren en daar‐
door inzittenden raken.
Er bestaat gevaar voor letsel, in het bijzonder
bij remmanoeuvres of plotselinge richtings‐
wijzigingen!
#Voorwerpen altijd zodanig opbergen,
dat ze niet kunnen rondslingeren.
#Voorwerpen, bagage of lading voor het
wegrijden beveiligen tegenverschuiven
of kantelen.
De aanwijzingen met betrekking tot het beladen
van de auto in acht nemen.
#De achterklep aan de handgreepkom omlaag‐
trekken en dichtdrukken.
66 Openen en sluiten
Functie HANDS-FREE ACCESS
Met HANDS-FREE ACCESS kunt u door een
schoppende beweging met de voet onder de
bumper de achterklep openen.
De aanwijzingen bij het openen (/pagina 66)
van de achterklep in acht nemen.
&WAARSCHUWING Gevaar voor brand‐
wonden door heet uitlaatsysteem
Het uitlaatsysteem van de auto kan zeer heet
zijn. Als u HANDS-FREE ACCESS gebruikt,
kunt u zich bij het aanraken van het uitlaat‐
systeem branden.
#Altijd ervoor zorgen dat de schoppende
beweging alleen in het herkenningsge‐
bied van de sensoren wordt uitgevoerd.
*AANWIJZING Schade aan de auto door
het onbedoeld openen van de achterklep
RBij het gebruik van een wasstraat
RBij het gebruik van een hogedrukreiniger
#In deze situaties het KEYLESS-GO deac‐
tiveren of erop letten dat de sleutelten
minste 3 m van de auto verwijderd is.
Ervoor zorgen dat u bij het makenvan de schop‐
pende beweging stevig staat. Anders kunt u bij‐
voorbeeld bij ijzel uw evenwicht verliezen.
De volgende aanwijzingen in acht nemen:
RDe sleutel bevindt zich achter de auto.
RBij de schoppende beweging ten minste
30 cm van de auto verwijderd blijven.
RBij de schoppende beweging niet de bumper
aanraken.
RDe schoppende beweging niet te langzaam
uitvoeren.
RDe schoppende beweging moet naar de auto
toe en er vandaan plaatsvinden.
1Registratiegebied van de sensoren
Openen en sluiten 67
Als meerdere schoppende bewegingen achter
elkaar zonder succes zijn, tien seconden wach
ten.
Systeemgrenzen
Het systeem kan in de volgende gevallen moge‐
lijk niet correct werken of buiten werking zijn:
RDe sensoren zijn vervuild, bijvoorbeeld door
pekel of sneeuwophoping.
RAls de schoppende beweging met een been‐
prothese wordt uitgevoerd.
De achterklep kan in de volgende situaties onbe‐
doeld openen:
RAls personen armen of benen in het registra‐
tiegebied bewegen, bijvoorbeeld bij het
poetsen van de auto of bij het oprapen van
voorwerpen.
RWanneer voorwerpen achter de auto langs
worden gevoerd of neergezet, bijvoorbeeld
spanbanden of bagage.
RWanneer spanbanden, dekzeilen of andere
afdekkingen over de bumper worden getrok‐
ken.
RWanneer een beschermingsmat wordt
gebruikt die over de rand van de bagage‐
ruimte omlaag in het registratiegebied van de
sensoren hangt.
RWanneer de beschermingsmat niet correct
bevestigd is.
In deze en vergelijkbare situaties de sleutelfunc‐
ties deactiveren (/pagina 59) of geen sleutel
bij u dragen.
Achterklep noodontgrendelen
Voorwaarden
RDe bagageruimteafdekking is opgerold.
RDe gevarendriehoek is uit de gevarendrie‐
hoekhouder genomen.
#Via het interieur naar de bagageruimte gaan.
#De vloerbedekking 1omlaagdrukken.
#Aan de kabel achter de vloerbedekking 1
trekken, tot de achterklep ontgrendeld.
Zijruiten
Zijruiten openen en sluiten
&WAARSCHUWING Inklemgevaar bij het
openen van een zijruit
Bij het openen van een zijruit kunnen
lichaamsdelen tussen de zijruit en het ruit‐
frame getrokken worden of bekneld raken.
68 Openen en sluiten
#Bij het openen controleren dat niemand
de zijruit aanraakt.
#Wanneer iemand bekneld raakt, direct
de toets loslaten of aan de toets trek‐
ken om de zijruit weer te sluiten.
&WAARSCHUWING Inklemgevaar bij het
sluiten van een zijruit
Bij het sluitenvan een zijruit kunnen
lichaamsdelen in het sluitgebied bekneld
raken.
#Bij het sluiten controleren, of zich geen
lichaamsdelen in het sluitgebied bevin‐
den.
#Wanneer iemand bekneld raakt, direct
de toets loslaten of de toets indrukken
om de zijruit weer te openen.
&WAARSCHUWING Inklemgevaar bij het
bedienen van de zijruiten door kinderen
Wanneer kinderen de zijruiten bedienen, kun‐
nen ze bekneld raken, in het bijzonder wan‐
neer ze zonder toezicht zijn.
#Kinderen nooit zonder toezicht in de
auto laten.
#Bij het verlaten van de auto altijd de
sleutel meenemen en de auto vergren‐
delen.
Voorwaarden
RDe spanningsvoorziening of het contact is
ingeschakeld.
1Sluiten
2Openen
De toetsen in het bestuurdersportier hebben
voorrang.
#Automatische beweging starten: De toets
Wtot voorbij het drukpunt drukken of er
aan trekken en weer loslaten.
Openen en sluiten 69
#Automatische beweging onderbreken: De
toetsWopnieuw indrukken of eraan trek‐
ken.
Als de auto is geparkeerd kunnen de zijruiten
nog steeds worden bediend.
Automatische anti-inklemfunctie van de zij‐
ruiten
Indien een object een van de zijruiten bij het slui‐
tentegenhoudt, gaat de zijruit automatisch weer
open. De automatische anti-inklemfunctie is
slechts een hulpmiddel en is geen vervanging
van uw oplettendheid.
#Bij het sluiten controleren dat zich geen
lichaamsdelen in het sluitgebied bevinden.
&WAARSCHUWING Inklemgevaar
ondanks anti-inklemfunctie van de zijruit
De anti-inklemfunctie reageert niet:
Rop zachte, lichte en dunne objecten, bij‐
voorbeeld vingers
Rtijdens het initialiseren
In deze situaties kan de anti-inklemfunctie
het inklemmen niet voorkomen.
#Bij het sluiten controleren dat zich geen
lichaamsdelen in het sluitgebied bevin‐
den.
#Wanneer iemand bekneld raakt, de
toetsWindrukken om de zijruit weer
te openen.
Comfortopening (auto voor aanvang van de
ritventileren)
&WAARSCHUWING Inklemgevaar bij het
openen van een zijruit
Bij het openen van een zijruit kunnen
lichaamsdelen tussen de zijruit en het ruit‐
frame getrokken worden of bekneld raken.
#Bij het openen controleren dat niemand
de zijruit aanraakt.
#Wanneer iemand bekneld raakt, direct
de toets loslaten.
#De toetsÜop de sleutel ingedrukt hou‐
den.
De volgende functies worden uitgevoerd:
RDe auto wordt ontgrendeld.
RDe zijruitenworden geopend.
RDe stoelventilatie van de bestuurders‐
stoel wordt ingeschakeld.
#Comfortopening onderbreken: De toets
Üloslaten.
#Comfortopening voortzetten: De toets
Üopnieuw indrukken en ingedrukt hou‐
den.
Comfortsluiting (auto van buitenaf sluiten)
&WAARSCHUWING Inklemgevaar bij
onoplettende comfortsluiting
Bij de comfortsluiting kunnen lichaamsdelen
in het sluitgebied van de zijruiten bekneld
raken.
#Bij de comfortsluiting de volledige sluit‐
procedure controleren en erop letten
70 Openen en sluiten
dat zich geen lichaamsdelen in het sluit‐
gebied bevinden.
#De toetsßop de sleutel ingedrukt hou‐
den.
De volgende functies worden uitgevoerd:
RDe auto wordtvergrendeld.
RDe zijruitenworden gesloten.
#Comfortsluiting onderbreken: De toets
ßloslaten.
%Het comfortsluiting kan ook met KEYLESS-
GO worden bediend (/pagina 63).
Problemen met de zijruiten
&WAARSCHUWING Inklem- of levensge‐
vaar door niet actieve anti-inklemfunctie
Bij het opnieuw sluiten van een zijruit direct
na het blokkeren sluit de zijruit met ver‐
hoogde of maximale kracht. De anti-inklem‐
functie is daarbij niet actief en er kunnen
lichaamsdelen bekneld raken.
#Erop letten, dat zich geen lichaamsde‐
len in het sluitgebied bevinden.
#Om de sluitprocedure te stoppen de
toets loslaten of de toets opnieuw
indrukken, om de zijruit weer te ope‐
nen.
Een zijruit kan niet worden gesloten en de
oorzaak is niet zichtbaar.
#Controleer of er zich voorwerpen in de ruit‐
geleider bevinden.
#De zijruiten initialiseren.
Zijruiten initialiseren
Als een zijruit bij het sluiten wordt geblokkeerd
en direct weer opent:
#Onmiddellijk na het blokkeren de betreffende
toets opnieuw zo lang omhoogtrekken tot de
zijruit gesloten is, vervolgens nog ten minste
een seconde aan de toets blijven trekken
(opnieuw afstellen).
De zijruit wordt zonder automatische anti-
inklemfunctie gesloten.
Als de zijruit bij het sluiten opnieuw wordt
geblokkeerd en direct weer opent:
#Onmiddellijk na het blokkeren de betreffende
toets opnieuw zo lang omhoogtrekken tot de
zijruit gesloten is, vervolgens nog ten minste
een seconde aan de toets blijven trekken (bij‐
stellen).
De zijruit wordt zonder automatische anti-
inklemfunctie gesloten.
De zijruiten kunnen niet via de comfortope‐
ning worden geopend of gesloten.
RDe batterij van de sleutel is zwak of leeg.
#Met het controlelampje de batterij controle‐
ren en eventueel vervangen (/pagina 60).
Openen en sluiten 71
Rolzonneschermen
Rolzonnescherm van het panoramadak
bedienen
#Het rolzonnescherm aan de handgreep 1in
de betreffende richting trekken.
Diefstalbeveiliging
Functie van de wegrijblokkering
De wegrijblokkering voorkomt dat de auto zon‐
der passende sleutelkanworden gestart.
De wegrijblokkering wordt automatisch inge‐
schakeld bij het uitschakelen van het contact en
uitgeschakeld bij het inschakelen van het con‐
tact.
EDW (diefstal-/inbraakalarminstallatie)
Werking van de EDW
Als de EDW is ingeschakeld, wordt in de vol‐
gende situaties een optisch en akoestisch alarm
geactiveerd:
RBij het openen van een portier
RBij het openen van de achterklep
RBij het openen van de motorkap
RBij het activeren van de interieurbeveiliging
(/pagina 74)
RBij het activerenvan de wegsleepbeveiliging
(/pagina 73)
De EDW wordt in de volgende gevallen na circa
tien seconden automatisch ingeschakeld:
RNa de vergrendeling met de sleutel
RNa de vergrendeling met KEYLESS-GO
Bij ingeschakelde EDW knippert het controle‐
lampje 1.
De EDW wordt in de volgende gevallen automa‐
tisch uitgeschakeld:
RNa de ontgrendeling met de sleutel
RNa de ontgrendeling met KEYLESS-GO
RNa het startenvan de auto met de sleutel
(/pagina 108)
72 Openen en sluiten
%Bij een actief Mercedes‑Benz noodoproep‐
systeem wordt tijdens een alarm van meer
dan 30 seconden automatisch contact opge‐
nomen met de klantenservice
(/pagina 263).
Alarm van het EDW beëindigen
#De toetsÜ,ßof pop de sleutel
indrukken.
of
#De auto starten met de sleutel
(/pagina 108).
Alarm met KEYLESS-GO beëindigen:
#De buitenste portiergreep vastpakken, met
de sleutel buiten de auto.
Functie van de wegsleepbeveiliging
Als de wegsleepbeveiliging is geactiveerd en een
wijziging van de hellingshoek van de auto wordt
herkend, treedt een optisch en akoestisch alarm
in werking.
De wegsleepbeveiliging wordt automatisch na
circa 60 seconden geactiveerd:
RNa de vergrendeling met de sleutel
RNa de vergrendeling met KEYLESS-GO
De wegsleepbeveiliging wordt alleen geacti‐
veerd, als de volgende onderdelen gesloten zijn:
Rde portieren
Rde achterklep
De wegsleepbeveiliging wordt automatisch
gedeactiveerd:
RNa het indrukken van de toetsÜof p
op de sleutel
RNa het startenvan de auto met de sleutel
(/pagina 108)
RNa de ontgrendeling met KEYLESS-GO
RBij de bediening van HANDS-FREE ACCESS
Wegsleepbeveiliging met toets in- of uitscha‐
kelen
#Uitschakelen: Het contact uitschakelen.
#De toets1indrukken.
Het controlelampje 2knippert meerdere
malen snel na elkaar.
#De auto van buitenaf vergrendelen.
De wegsleepbeveiliging is uitgeschakeld.
Openen en sluiten 73
De wegsleepbeveiliging blijft zo lang uitgescha‐
keld, tot het EDW na het openen van een portier
opnieuw wordtgeactiveerd.
Functie van de interieurbeveiliging
Bij ingeschakelde interieurbeveiliging wordt een
optisch en akoestisch alarm geactiveerd, wan‐
neer een beweging in het interieur wordt her‐
kend.
De interieurbeveiliging wordt automatisch na
circa tien seconden geactiveerd:
RNa de vergrendeling met de sleutel
RNa de vergrendeling met KEYLESS-GO
De interieurbeveiliging wordt alleen geactiveerd,
als de volgende onderdelen gesloten zijn:
RPortieren
Rde achterklep
De interieurbeveiliging wordt automatisch
gedeactiveerd:
RNa het indrukken van de toetsÜof p
op de sleutel
RNa het startenvan de auto met de sleutel
(/pagina 108)
RNa de ontgrendeling met KEYLESS-GO
RBij de bediening van HANDS-FREE ACCESS
In de volgende situaties kan een vals alarm
optreden:
RDoor bewegende voorwerpen, bijvoorbeeld
mascottes, in het interieur
RBij geopende zijruiten
Interieurbeveiliging met toets in- of uitscha‐
kelen
#Uitschakelen: Het contact uitschakelen.
#De toets1indrukken.
Het controlelampje 2knippert meerdere
malen snel na elkaar.
#De auto van buitenaf vergrendelen.
De interieurbeveiliging is uitgeschakeld.
74 Openen en sluiten
In de volgende gevallen wordt de interieurbeveili‐
ging weer ingeschakeld:
RDe auto wordt opnieuw ontgrendeld.
REr wordt een portier geopend.
RDe auto wordtweer vergrendeld.
Openen en sluiten 75
Aanwijzingen voor een correcte stand van
de bestuurdersstoel
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len door voertuiginstellingen tijdens het
rijden
Ukunt in het bijzonder in de volgende situ‐
aties de controle over de auto verliezen:
RWanneer tijdens het rijden de bestuur‐
dersstoel, de hoofdsteunen, het stuurwiel
of de spiegels worden ingesteld.
RWanneer tijdens het rijden de veiligheids‐
gordel wordt omgegespt.
#Voordat de motorwordtgestart: De
bestuurdersstoel, de hoofdsteunen, het
stuurwiel en de spiegels instellen en de
veiligheidsgordel omgespen.
Het volgende in acht nemen bij het instellen van
het stuurwiel 1, de veiligheidsgordel 2en de
bestuurdersstoel 3:
RMet inachtneming van de volgende punten zo
ver mogelijk van de bestuurdersairbag verwij‐
derd zitten.
RU zit zo rechtop mogelijk.
RUw bovenbenen worden licht ondersteund
door de zitting.
RUw benen zijn niet volledig gestrekt en u kunt
de pedalen goed indrukken.
RUw achterhoofd wordt op ooghoogte door
het midden van de hoofdsteun ondersteund.
RUkunt het stuurwiel met licht gebogen
armen vastpakken.
RUkunt uw benen vrij bewegen.
RUkunt alle informatie in het combi-instru‐
ment goed aflezen.
RU hebt een goed overzicht van de verkeerssi‐
tuatie.
RUw veiligheidsgordel ligt straktegen het
lichaam aan en loopt over het midden van de
schouder en ter hoogte van het bekken zo
dicht mogelijktegen de heup aan.
76 Stoelen en opbergen
Stoelen
Voorstoel mechanisch instellen
&WAARSCHUWING Inklemgevaar bij
instelling van de stoelen door kinderen
Wanneer kinderen de stoelen instellen, kun‐
nen zij bekneld raken, in het bijzonder wan‐
neer ze zonder toezicht zijn.
#Bij het verlaten van de auto altijd de
sleutel meenemen en de auto vergren‐
delen.
#Kinderen nooit zonder toezicht in de
auto laten.
&WAARSCHUWING Inklemgevaar bij
instelling van de stoelen
Wanneer u een stoel instelt, is het mogelijk
dat uzelf of andere inzittenden bekneld
raken, bijvoorbeeld door de geleiderail van de
stoel.
#Bij het instellen van een stoel mogen
zich geen lichaamsdelen in het bewe‐
gingsgebied van de stoel bevinden; dit
controleren.
De veiligheidsaanwijzingen met betrekking tot de
"Airbags" en "Kinderen in de auto" in acht
nemen.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len door een niet vergrendelde bestuur‐
dersstoel
De bestuurdersstoel kan tijdens het rijden
onverwacht bewegen.
Daardoor kunt u de controle over de auto
verliezen.
#De bestuurdersstoel moet altijd ver‐
grendeld zijn voordat de auto wordt
gestart; dit controleren.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len door voertuiginstellingen tijdens het
rijden
Ukunt in het bijzonder in de volgende situ‐
aties de controle over de auto verliezen:
RWanneer tijdens het rijden de bestuur‐
dersstoel, de hoofdsteunen, het stuurwiel
of de spiegels worden ingesteld.
RWanneer tijdens het rijden de veiligheids‐
gordel wordt omgegespt.
#Voordat de motorwordtgestart: De
bestuurdersstoel, de hoofdsteunen, het
stuurwiel en de spiegels instellen en de
veiligheidsgordel omgespen.
&WAARSCHUWING Inklemgevaar bij
onoplettend instellen van de zitting‐
hoogte
Bij onoplettend instellen van de zittinghoogte
kunnen uzelf of andere inzittenden bekneld
raken en daarbij letsel oplopen.
Stoelen en opbergen 77
In het bijzonder kinderen kunnen de toetsen
voor de elektrische stoelinstelling onbedoeld
bedienen en bekneld raken.
#Bij het bewegenvan de stoel mogen
geen handen of andere lichaamsdelen
onder de hendels van het stoelinstel‐
lingssysteem terechtkomen; dit contro‐
leren.
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel
door niet aangebrachte of verkeerd inge‐
stelde hoofdsteunen
Als hoofdsteunen niet zijn ingebouwd of niet
correct zijn ingesteld is er een verhoogd
risico op letsel aan het hoofd en de nek, bij‐
voorbeeld bij een ongeval of remmanoeuvre!
#Altijd met gemonteerde hoofdsteunen
rijden.
#Voor het rijden bij elke inzittende con‐
troleren, of het midden van de hoofd‐
steun het achterhoofd op ooghoogte
ondersteunt.
&WAARSCHUWING Letsel‑ of levensge‐
vaar door verkeerde zitpositie
Als de rugleuning niet nagenoeg rechtop
staat, biedt de veiligheidsgordel niet meer de
bedoelde beschermende werking.
Ukunt onder de veiligheidsgordel doorglijden
en daarbij letsel oplopen.
#De stoel voor aanvang van de rit correct
instellen.
#Altijd erop letten dat de rugleuning
bijna rechtopstaat en dat de schouder‐
gordel over het midden van de schou‐
der loopt.
#In stoellengterichting instellen: De hendel
1omhoogbrengen en de stoel in de gewen‐
ste positie schuiven.
#Zorg ervoor dat de stoel vergrendeld is.
#Zithoogte instellen: De hendel 2omhoog
trekken of omlaag drukken tot de gewenste
positie is bereikt.
78 Stoelen en opbergen
#Rugleuninghoek instellen: De hendel 3
omhoogbrengen en de stoel in de gewenste
positie plaatsen.
#Controleren of de rugleuning vergrendeld is.
Voorstoel elektrisch instellen
1Zittinghoek
2Zithoogte
3Rugleuninghoek
4Stoellengterichting
#De instellingen met de geheugenfunctie
opslaan (/pagina 85).
Viervoudig verstelbare lendensteun instellen
1Hoger
2Zwakker
3Lager
4Sterker
#Met de toetsen 1tot 4de rugleuningwel‐
ving individueel aan uw wervelkolom aanpas‐
sen.
Stoelen en opbergen 79
AMG Performance-stoel instellen
Voor het aanpassen van de welving en het verbe‐
terenvan de zijdelingse steun kunnen de voor‐
stoelen individueel worden ingesteld.
Bij de passagiersstoel kunnen alleen de stoel‐
wangen van de rugleuningen worden ingesteld.
De AMG Performance-stoel is ontworpen voor de
standaard driepuntsveiligheidsgordel. Als andere
meerpuntsveiligheidsgordels worden ingebouwd,
zoals sport- of racegordels, kan het veiligheids‐
systeem geen beschermende werking bieden.
#Stoelwangen van de zitting instellen: De
toets1(nauwer) of 2(breder) indrukken.
#Stoelwangen van de rugleuning aanpas‐
sen: De toets3(nauwer) of 4(breder)
indrukken.
Hoofdsteunen
Hoofdsteunen instellen
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len door voertuiginstellingen tijdens het
rijden
Ukunt in het bijzonder in de volgende situ‐
aties de controle over de auto verliezen:
RWanneer tijdens het rijden de bestuur‐
dersstoel, de hoofdsteunen, het stuurwiel
of de spiegels worden ingesteld.
RWanneer tijdens het rijden de veiligheids‐
gordel wordt omgegespt.
#Voordat de motorwordtgestart: De
bestuurdersstoel, de hoofdsteunen, het
stuurwiel en de spiegels instellen en de
veiligheidsgordel omgespen.
80 Stoelen en opbergen
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel
door niet aangebrachte of verkeerd inge‐
stelde hoofdsteunen
Als hoofdsteunen niet zijn ingebouwd of niet
correct zijn ingesteld is er een verhoogd
risico op letsel aan het hoofd en de nek, bij‐
voorbeeld bij een ongeval of remmanoeuvre!
#Altijd met gemonteerde hoofdsteunen
rijden.
#Voor het rijden bij elke inzittende con‐
troleren, of het midden van de hoofd‐
steun het achterhoofd op ooghoogte
ondersteunt.
#Hoger instellen: De hoofdsteun omhoog‐
trekken.
#Lager instellen: De hoofdsteun omlaagdruk‐
ken.
Stoelverwarming in- of uitschakelen
&WAARSCHUWING Gevaar voor brand‐
wonden door herhaaldelijk inschakelen
van de stoelverwarming
Wanneer u de stoelverwarming herhaaldelijk
inschakelt, kunnen de zitting en de rugleu‐
ningcontouren zeer heet worden.
Bij personen met beperkte temperatuursen‐
satie of met een beperkte reactiemogelijk‐
heid op hogere temperaturen kan dit tot
gezondheidsklachten of zelfs op brandwon‐
den gelijkende verwondingen leiden.
#De stoelverwarming niet herhaaldelijk
inschakelen.
Ter bescherming tegenoververhitting kan de
stoelverwarming na herhaaldelijk opnieuw
inschakelen tijdelijk worden gedeactiveerd.
*AANWIJZING Beschadiging van de stoe‐
len door voorwerpen of zittingaccessoi‐
res bij ingeschakelde stoelverwarming
Wanneer de stoelverwarming is ingescha‐
keld, kan door voorwerpen of zittingaccessoi‐
res op de stoelen, bijvoorbeeld stoelkussens
of kinderzitjes, warmteophoping optreden.
Daardoor kan het zittingvlak worden bescha‐
digd.
#Bij ingeschakelde stoelverwarming
mogen zich geen voorwerpen of zittin‐
gaccessoires op de stoelen bevinden;
dit controleren.
Voorwaarden
RDe spanningsvoorziening is ingeschakeld.
Stoelen en opbergen 81
#De toets1zo vaak indrukken, tot de gewen‐
steverwarmingsstand bereikt is.
Afhankelijk van de verwarmingsstand gaan
een tot drie controlelampjes branden. Wan‐
neer alle controlelampjes gedoofd zijn, is de
stoelverwarming uitgeschakeld.
%De stoelverwarming schakelt automatisch na
5, 10 en 20 minuten terug uit de drie verwar‐
mingsstanden tot het volledig uitschakelen
van de stoelverwarming.
Stoelventilatie in- of uitschakelen
Voorwaarden
RDe spanningsvoorziening is ingeschakeld.
De stoelventilatie is alleen beschikbaar bij auto's
met AMG Performance-stoel.
#De toets1zo vaak indrukken, tot de gewen‐
ste aanjagerstand bereikt is.
Afhankelijk van de aanjagerstand gaan een
tot drie controlelampjes branden. Wanneer
alle controlelampjes gedoofd zijn, is de stoel‐
ventilatie uitgeschakeld.
Stuurwiel
Stuurwiel mechanisch instellen
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len door voertuiginstellingen tijdens het
rijden
Ukunt in het bijzonder in de volgende situ‐
aties de controle over de auto verliezen:
RWanneer tijdens het rijden de bestuur‐
dersstoel, de hoofdsteunen, het stuurwiel
of de spiegels worden ingesteld.
RWanneer tijdens het rijden de veiligheids‐
gordel wordt omgegespt.
#Voordat de motorwordtgestart: De
bestuurdersstoel, de hoofdsteunen, het
82 Stoelen en opbergen
stuurwiel en de spiegels instellen en de
veiligheidsgordel omgespen.
&WAARSCHUWING Inklemgevaar bij
instelling van de stoelen door kinderen
Wanneer kinderen de stoelen instellen, kun‐
nen zij bekneld raken, in het bijzonder wan‐
neer ze zonder toezicht zijn.
#Bij het verlaten van de auto altijd de
sleutel meenemen en de auto vergren‐
delen.
#Kinderen nooit zonder toezicht in de
auto laten.
#Ontgrendelen: De ontgrendelingshendel 1
volledig omlaagklappen.
#De hoogte 2en de afstand 3tot het stuur‐
wiel instellen.
#Vergrendelen: De ontgrendelingshendel 1
volledig omhoogklappen.
#Door het stuurwiel te bewegen controleren of
de stuurkolom vergrendeld is.
Stuurwiel elektrisch instellen
Het stuurwiel kanworden ingesteld als de span‐
ningsvoorziening is uitgeschakeld.
1Afstand tot stuurwiel instellen
2Hoogte instellen
#De instellingen met de geheugenfunctie
opslaan (/pagina 85).
Stoelen en opbergen 83
In- en uitstaphulp
Functie van de in- en uitstaphulp
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len bij wegrijden tijdens het instellen van
de uitstaphulp
Ukunt de controle over het voertuig verlie‐
zen.
#Alvorens wegte rijden altijd afwachten,
tot het instellen beëindigd is.
&WAARSCHUWING Inklemgevaar bij
instellen van de in‑ en uitstaphulp
Daardoor kunnen u en andere inzittenden
bekneld raken.
#Ervoor zorgen dat zich geen lichaams‐
delen in het bewegingsgebied van het
stuurwiel bevinden.
#Bij gevaar van bekneld raken door het
stuurwiel de bedieningshendel van het
stuurwiel bewegen.
De instelling wordt onderbroken.
&WAARSCHUWING Inklemgevaar bij acti‐
vering van de in‑ en uitstaphulp door kin‐
deren
Wanneer kinderen de in‑ en uitstaphulp acti‐
veren, kunnen zij bekneld raken, in het bij‐
zonder wanneer ze zonder toezicht zijn.
#Kinderen nooit zonder toezicht in de
auto laten.
#Bij het verlaten van de auto altijd de
sleutel meenemen en de auto vergren‐
delen.
Auto's met geheugenfunctie: Het instellen kan
wordtgestopt door het indrukken van een
geheugenplaatstoetsvan de geheugenfunctie.
Als de in- en uitstaphulp actief is, zwenkt het
stuurwiel in de volgende situaties omhoog of
naar de cockpit:
RU schakelt het contact uit.
RHet bestuurdersportier wordtgeopend.
%Het stuurwiel beweegt alleen naar boven en
naar de cockpit, als het zich niet al tegen de
stuuruitslagbegrenzing bevindt.
Het stuurwiel beweegt in de volgende gevallen
terug naar de laatste rijstand:
RU sluit het bestuurdersportier terwijl het con‐
tact is ingeschakeld.
RU drukt de start-stoptoets eenmaal in.
De laatste rijstand wordt in de volgende gevallen
opgeslagen:
RU schakelt het contact uit.
RU slaat de instelling op met de geheugen‐
functie.
Wanneer een van de positietoetsen van de
geheugenfunctie wordt ingedrukt, wordt het
instellen gestopt.
In- en uitstaphulp instellen
Multimediasysteem:
4Voertuig 5îVoertuiginstellingen
5In- en uitstaphulp
#De functie in- Oof uitschakelen ª.
84 Stoelen en opbergen
Geheugenfunctie bedienen
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len door gebruik van de geheugenfunctie
tijdens het rijden
Als tijdens het rijden de geheugenfunctie aan
bestuurderszijde wordtgebruikt, kan door de
instelbewegingen de controle over de auto
worden verloren.
#De geheugenfunctie aan bestuurders‐
zijde alleen gebruiken als de auto stil‐
staat.
&WAARSCHUWING Inklemgevaar bij het
instellen van de stoelen met de geheu‐
genfunctie
Wanneer de geheugenfunctie de stoel of het
stuurwiel instelt, kunt u of kunnen andere
inzittenden in het bijzonder kinderen
bekneld raken.
#Tijdens het instellen door de geheugen‐
functie waarborgen, dat niemand
lichaamsdelen in het bewegingsgebied
van de stoel of het stuurwiel heeft.
#Wanneer iemand bekneld raakt, direct
de positietoetsvan de geheugenfunctie
loslaten.
De instelling wordt onderbroken.
&WAARSCHUWING Inklemgevaar bij acti‐
vering van de geheugenfunctie door kin‐
deren
Wanneer kinderen de geheugenfunctie acti‐
veren, kunnen deze bekneld raken, in het bij‐
zonder wanneer ze zonder toezicht zijn.
#Kinderen nooit zonder toezicht in de
auto laten.
#Bij het verlaten van de auto altijd de
sleutel meenemen en de auto vergren‐
delen.
Ukunt de geheugenfunctie bij uitgeschakeld
contact gebruiken.
Opslaan
Met de geheugenfunctie kunnen stoelinstellingen
worden opgeslagen en opgeroepen voor maxi‐
maal drie personen.
Ukunt instellingen opslaan voor de volgende
systemen:
RZitting en leuning
RBestuurderszijde: Stuurwiel
RBestuurderszijde: Buitenspiegel aan bestuur‐
ders- en passagierszijde
Stoelen en opbergen 85
#Voor alle systemen de gewenste positie
instellen.
#De geheugentoets Vsamen met een van
de geheugenplaatstoetsen 4,Tof
Uindrukken.
Er klinkt een geluidssignaal. De instellingen
zijn opgeslagen.
#Oproepen: De geheugenplaatstoets4,
Tof Uindrukken en ingedrukt hou‐
den, tot alle systemen in de opgeslagen
stand staan.
Opbergmogelijkheden
Aanwijzingen met betrekking tot het beladen
van de auto
&GEVAAR Vergiftigingsgevaar door uitlaat‐
gassen
Verbrandingsmotorenstoten giftige uitlaat‐
gassen, bijvoorbeeld koolmonoxide, uit. Als
de achterklep is geopend als de motor draait,
in het bijzonder tijdens het rijden, kunnen uit‐
laatgassen in het interieur binnendringen.
#Altijd de motor afzetten alvorens de
achterklep te openen.
#Nooit met een geopende achterklep rij‐
den.
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel
door niet-vastgezette voorwerpen in de
auto
Wanneer voorwerpen, bagage of lading niet
of onvoldoende vastgezet is, kan het ver‐
schuiven, kantelen of rondslingeren en daar‐
door inzittenden raken.
Er bestaat gevaar voor letsel, in het bijzonder
bij remmanoeuvres of plotselinge richtings‐
wijzigingen!
#Voorwerpen altijd zodanig opbergen,
dat ze niet kunnen rondslingeren.
#Voorwerpen, bagage of lading voor het
wegrijden beveiligen tegenverschuiven
of kantelen.
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel
door onjuist opbergen vanvoorwerpen
Als voorwerpen op ongeschikte wijze in het
interieur worden opgeborgen, kunnen ze ver‐
schuiven of rondslingeren en inzittenden
raken. Bovendien kunnen bekerhouders, geo‐
86 Stoelen en opbergen
pende opbergvakken en houders voor een
mobiele telefoon bij een ongeval de daarin
aanwezige voorwerpen niet altijd tegenhou
den.
Er bestaat gevaar voor letsel, in het bijzonder
bij remmanoeuvres of abrupte veranderingen
vanrichting!
#Voorwerpen altijd zodanig opbergen,
dat ze in deze of vergelijkbare situaties
niet kunnen rondvliegen.
#Altijd ervoor zorgen, dat voorwerpen
niet uit opbergvakken, bagagenetten of
opbergnetten steken.
#De afsluitbare opbergvakken voor aan‐
vang van de rit sluiten.
#Zware, harde, scherpe, breekbare of te
grotevoorwerpen altijd in de bagage‐
ruimte opbergen en beveiligen.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len en letsel bij gebruik van de bekerhou‐
der tijdens het rijden
De bekerhouder kan tijdens het rijden geen
bekers beveiligen.
Als tijdens het rijden een bekerhouder wordt
gebruikt, kan de bekerkan en kanvloeistof
worden gemorst. Inzittenden kunnen met de
vloeistof in aanraking komen en, in het bij‐
zonder door een hete vloeistof, brandwonden
oplopen. U kunt van de verkeerssituatie wor‐
den afgeleid en de controle over de auto ver‐
liezen.
#De bekerhouder alleen gebruiken als de
auto stilstaat.
#Alleen passende bekers in de bekerhou‐
der plaatsen.
#De beker sluiten, in het bijzonder bij
hete vloeistoffen.
*AANWIJZING Beschadiging van het
opbergvak onder de asbak door grote
hitte
Het opbergvak onder de asbak is niet hitte‐
bestendig en kanworden beschadigd door
het neerleggen van brandende sigaretten.
#De asbak moet volledig vergrendeld
zijn.
&WAARSCHUWING Gevaar voor brand en
letsel door hete sigarettenaansteker
Wanneer het hete verwarmingselement van
de sigarettenaansteker of de hete fitting wor‐
den aangeraakt, kunt u zich branden.
Bovendien kunnen ontvlambare materialen
ontsteken:
Rwanneer de hete sigarettenaanstekervalt.
Rwanneer bijvoorbeeld kinderen de hete
sigarettenaanstekertegenvoorwerpen
houden.
Stoelen en opbergen 87
#De sigarettenaansteker altijd aan de
handgreep vasthouden.
#Altijd ervoor zorgen dat kinderen niet
bij de sigarettenaanstekerkunnen.
#Kinderen nooit zonder toezicht in de
auto laten.
&WAARSCHUWING Gevaar voor brand‐
wonden door uitlaateindpijpen en uitlaat‐
sierstukken
Uitlaateindpijpen en uitlaatsierstukken kun‐
nen zeer heet zijn. Als deze onderdelen van
de auto worden aangeraakt, kunt u zich bran‐
den.
#In de omgeving van de uitlaateindpijpen
en uitlaatsierstukken altijd bijzonder
voorzichtig zijn en in deze omgeving in
het bijzonder kinderen in de gaten hou‐
den.
#Onderdelen van de auto laten afkoelen
alvorens ze aan te raken.
Het rijgedragvan de auto is afhankelijk van de
verdeling van de bagage. Daarom bij het beladen
de volgende aanwijzingen in acht nemen:
RMet de lading en personen niet het toege‐
staan totaalgewicht en de toegestane asbe‐
lastingen van de auto overschrijden.
De gegevens op het voertuigtypeplaatje raad‐
plegen (/pagina 350).
RZware bagage zo ver mogelijk naar voren
schuiven en zo laag mogelijk in de bagage‐
ruimte opbergen.
RNiet tot boven de bovenzijde van de rugleu‐
ningen beladen.
RBij het transport vanvoorwerpen in de baga‐
geruimte altijd het scheidingsnet gebruiken.
RIndien mogelijk de bagage altijd achter de
niet-bezette stoelen plaatsen.
RDe bagage met sterke en schuurbestendige
sjormiddelen vastzetten. De scherperanden
en hoeken afdekken.
Opbergvakken in het interieur
Overzicht van de voorste opbergvakken
1Opbergvakken in de portieren
2Opbergvak onder de armsteun met multime‐
dia-aansluiteenheid met een sd-kaartsleuf,
twee usb-aansluitingen en het contactslot
Afhankelijkvan de uitrusting is in het
opbergvak een 12V-aansluiting aanwezig
3Opbergvak in de middenconsole voorin met
usb-aansluiting
4Dashboardkastje
88 Stoelen en opbergen
Uitrollen en inrollen van de bagageruimteaf‐
dekking
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel of
levensgevaar door slecht vastgezette
voorwerpen
De bagageruimteafdekking alleen kangeen
zware voorwerpen en zware bagage tegen‐
houden of beveiligen.
in het bijzonder bij abrupte richtingswijzigin‐
gen, remmanoeuvres of een ongevalkunt u
geraakt worden door niet-vastgezette
bagage.
#Voorwerpen altijd zodanig opbergen,
dat ze niet kunnen rondslingeren.
#Voorwerpen en bagage ook bij gebruik
van de bagageruimteafdekking altijd
beveiligen tegenverschuiven of kante‐
len, bijvoorbeeld door deze vast te zet‐
ten.
*AANWIJZING Beschadiging van de baga‐
geruimteafdekking bij het beladen van de
auto
Bij het beladen van de auto kan de bagage‐
ruimteafdekking worden beschadigd.
#Geen voorwerpen boven de onderrand
van de zijruiten of op de bagageruim‐
teafdekking neerleggen.
#Uitrollen: De bagageruimteafdekking aan de
handgreep 1naar achteren trekken en links
en rechts in de houders 2bevestigen.
#Oprollen: De bagageruimteafdekking links
en rechts uit de houders 2losmaken.
#De bagageruimteafdekking aan de handgreep
1boven de houder 2naar vorengeleiden
tot deze volledig is ingerold.
Scheidingsnet bevestigen of losmaken
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel of
levensgevaar door slecht vastgezette
voorwerpen
Het scheidingsnet alleen kangeen zware
voorwerpen en zware bagage tegenhouden of
beveiligen.
in het bijzonder bij abrupte richtingswijzigin‐
gen, remmanoeuvres of een ongevalkunt u
geraakt worden door niet-vastgezette
bagage.
#Voorwerpen altijd zodanig opbergen,
dat ze niet kunnen rondslingeren.
Stoelen en opbergen 89
#Voorwerpen en bagage ook bij gebruik
van het scheidingsnet altijd beveiligen
tegenverschuiven of kantelen, bijvoor‐
beeld. door deze vast te zetten.
Om veiligheidsredenen bij het transport van
bagage altijd een scheidingsnet gebruiken.
Beschadigde scheidingsnettenkunnen hun
beschermende functie niet meer vervullen en
moetenworden vervangen. Naar een gekwalifi‐
ceerdewerkplaats gaan.
#Bevestigen en spannen: De stoelen zo ver
mogelijk naar voren zetten.
#Vanuit het interieur de haken1in de boven‐
ste houders 2aanbrengen en 90° terug‐
draaien.
De bovenste spanhaak 3spant het schei‐
dingsnet zelfstandig.
#De haken 4in de onderste houders 5
bevestigen.
#Na een kort stuk rijden de spanning van het
scheidingsnet controleren.
#Ontspannen en losmaken: De haken1
90° terugdraaien en uit de bovenste houders
2losmaken.
#De haken 4uit de onderste houders 5los‐
maken.
90 Stoelen en opbergen
Contactdozen
12V-aansluiting gebruiken
Voorwaarden
REr zijn slechts apparaten tot maximaal 180 W
(15 A) toegestaan.
Afhankelijk van de uitrusting van de auto
beschikt deze over de volgende 12V-aansluitin‐
gen:
RIn het opbergvak in de middenconsole voorin
RIn het opbergvak onder de armsteun voorin
RIn de laadruimte
12V-aansluiting in het opbergvak in de middencon‐
sole voorin (voorbeeld)
#Het deksel 1van de contactdoos openklap‐
pen.
#De stekker van het apparaat aansluiten.
Vloermat verwijderen en aanbrengen
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len door voorwerpen in de beenruimte
van de bestuurder
Voorwerpen in de beenruimte van de
bestuurder kunnen de slag van de pedalen
beperken en een ingedrukt pedaal blokkeren.
Hierdoor wordt de bedrijfs‑ en verkeersveilig‐
heid van de auto in gevaar gebracht.
#Alle voorwerpen in de auto veilig opber‐
gen, opdat deze niet in de beenruimte
van de bestuurder terechtkunnen
komen.
#De vloermatten altijd stevig en zoals
voorgeschreven aanbrengen, zodat
altijd voldoende vrijeruimte voor de
pedalen is gewaarborgd.
#Geen losse vloermatten gebruiken en
niet meerdere vloermatten op elkaar
leggen.
Stoelen en opbergen 91
#Aanbrengen: De betreffende stoel naar ach‐
teren schuiven en de vloermat in de been‐
ruimte aanbrengen.
#De drukknoppen 1op de houders 2druk‐
ken.
#De betreffende stoel instellen.
#Verwijderen: De betreffende stoel naar ach‐
teren schuiven en de vloermat van de hou‐
ders 2trekken.
#De vloermat verwijderen.
92 Stoelen en opbergen
Exterieurverlichting
Aanwijzing voor aanpassen van de verlich‐
ting bij reizen naar het buitenland
Een aanpassing van de koplampen is niet vereist.
Er wordteveneens aan de wettelijke eisen vol‐
daan in landen waarin aan de andere kant van de
wegwordtgereden.
Aanwijzingen over verlichtingssystemen en
uw verantwoordelijkheid
De verschillende verlichtingssystemen van de
auto zijn slechts hulpmiddelen. De verantwoor‐
delijkheid voor de correcte voertuigverlichting
overeenkomstig de heersende licht- en zichtom‐
standigheden, de wettelijke bepalingen en de
verkeerssituatie ligt bij de bestuurder van de
auto.
Verlichtingsschakelaar
Verlichtingsschakelaar bedienen
1WLinker parkeerlicht
2XRechter parkeerlicht
3TStandlicht en kentekenplaatverlichting
4ÃAutomatisch rijlicht (aanbevolen stand
van de verlichtingsschakelaar)
5LDimlicht en grootlicht
6RMistachterlicht in- of uitschakelen
Bij activering van het dimlichtwordt het contro‐
lelampje voor het standlicht Tgedeactiveerd
en door het controlelampje dimlicht Lver‐
vangen.
#De auto altijd overeenkomstig wettelijke
regelingen veilig en voldoende verlicht parke‐
ren.
*AANWIJZING Accu-ontlading door stand‐
licht
Als het standlicht gedurende meerdere uren
ingeschakeld blijft, wordt de accu belast.
#Indien mogelijk het rechterXof het
linker Wparkeerlicht inschakelen.
Bij een sterke accu-ontlading wordt het stads- of
parkeerlicht ten gunste van de volgende motor‐
start automatisch uitgeschakeld.
Licht en zicht 93
De exterieurverlichting (behalve stads- en par‐
keerlicht) wordt automatisch uitgeschakeld als
de bestuurdersdeur wordtgeopend.
RDe aanwijzingen met betrekking tot de oriën‐
tatieverlichting in acht nemen
(/pagina 97).
Werking van het automatisch rijlicht
Het standlicht, het dimlicht en het dagrijlicht
worden overeenkomstig de status van het con‐
tact, het draaien van de motor en het omge‐
vingslicht automatisch geschakeld.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len door uitgeschakeld dimlicht bij zicht‐
beperkingen
Als de verlichtingsschakelaar in de stand
Ãstaat, schakelt het dimlicht bij mist,
sneeuw en andere zichtbeperkingen zoals
spatwater niet automatisch in.
#De verlichtingsschakelaar in dergelijke
situaties in de stand Ldraaien.
Het automatisch rijlicht is slechts een hulpmid‐
del. De verantwoordelijkheid voor het inschake‐
len van de verlichting ligt altijd bij de bestuurder.
Mistachterlicht in- of uitschakelen
Voorwaarden
RDe verlichtingsschakelaar bevindt zich in de
stand Lof Ã.
#De toetsRindrukken.
De landspecifieke regelingen voor gebruik van
het mistachterlicht in acht nemen.
Combischakelaar verlichting bedienen
1Grootlicht
2Knipperlichten rechts
3Lichtsignaal
4Knipperlichten links
#De betreffende functie met de combischake‐
laar bedienen.
94 Licht en zicht
Grootlicht
#Inschakelen: De verlichtingsschakelaar in de
stand Lof Ãdraaien.
#De combischakelaar in de richting van de pijl
1tot voorbij het drukpunt indrukken.
Bij activering van het grootlichtwordt het
controlelampje voor het dimlicht L
gedeactiveerd en door het controlelampje
grootlicht Kvervangen.
#Uitschakelen: De combischakelaar in de uit‐
gangspositie terugtrekken.
Lichtsignaal
#De combischakelaar in de richting van de pijl
3trekken.
Knipperlichten
#Kort knipperen: De combischakelaar kort
tot het drukpunt in de richting van de pijl 2
of 4drukken.
De betreffende knipperlichten knipperen
driemaal.
#Permanent knipperen: De combischakelaar
tot voorbij het drukpunt in de richting van de
pijl 2of 4drukken.
Noodknipperlichten in- of uitschakelen
#De toets1indrukken.
In de volgende situaties wordt het noodknipper‐
licht automatisch ingeschakeld:
RDe airbag werd geactiveerd.
RDe auto wordtvanaf een snelheid boven
70 km/h, hard afgeremd tot stilstand.
Als vervolgens wordtverder gereden, wordt de
alarmknipperlichtinstallatie bij circa 10 km/h
automatisch uitgeschakeld. U kunt de alarmknip‐
perlichtinstallatie ook met de toets1uitscha‐
kelen.
Adaptieve grootlichtassistent
Werking van de adaptieve grootlichtassistent
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len ondanks adaptieve grootlichtassis‐
tent
De adaptieve grootlichtassistent Plus rea‐
geert niet op:
RVerkeersdeelnemers die geen verlichting
hebben, bijvoorbeeld voetgangers
RVerkeersdeelnemers die een zwakke ver‐
lichting hebben, bijvoorbeeld fietsers
RVerkeersdeelnemers waarvan de verlich‐
ting afgedekt is, bijvoorbeeld door een
vangrail
Licht en zicht 95
In zeer sporadische gevallen reageert de
adaptieve grootlichtassistent niet of niet tij‐
dig op andere verkeersdeelnemers met eigen
verlichting.
Daarom wordt het automatische grootlicht in
deze of vergelijkbare situaties niet gedeacti‐
veerd of desondanks geactiveerd.
#Altijd goed de verkeerssituatie in de
gaten houden en het grootlicht tijdig
uitschakelen.
De adaptieve grootlichtassistent kangeen reke
ning houden met de weg- en weersomstandighe‐
den en de verkeerssituatie.
De herkenning kan in de volgende gevallen
beperkt zijn:
RBij slecht zicht, bijvoorbeeld door mist,
hevige regen of sneeuw
RBij vervuilde of afgedekte sensoren
De adaptieve grootlichtassistent is slechts een
hulpmiddel. De verantwoordelijkheid voor de
correcte voertuigverlichting overeenkomstig de
heersende licht- en zichtomstandigheden en de
verkeerssituatie ligt bij u.
De adaptieve grootlichtassistent wisselt automa‐
tisch tussen de volgende lichttypen:
RDimlicht
RGrootlicht
Bij snelheden boven 30 km/h:
RAls geen andere verkeersdeelnemers worden
herkend, wordt automatisch het grootlicht
ingeschakeld.
In de volgende gevallen wordt het grootlicht
automatisch uitgeschakeld:
Rbij snelheden onder 25 km/h
Rwanneer andere verkeersdeelnemers worden
herkend
Rbij voldoende straatverlichting
Bij snelheden boven circa 50 km/h:
RDe lichtbundel van het dimlichtwordt in rela‐
tie tot de afstand tot andere verkeersdeelne‐
mers automatisch geregeld.
De optische sensor voor het systeem bevindt
zich achter de voorruit bij het bedieningspaneel
dakconsole.
Adaptieve grootlichtassistent in- of uitscha‐
kelen
#Inschakelen: De verlichtingsschakelaar in de
stand Ãdraaien.
96 Licht en zicht
#Het grootlicht via de combischakelaar inscha‐
kelen.
Als het grootlicht bij duisternis automatisch
wordt ingeschakeld, gaat het controle‐
lampje _op het multifunctioneel display
branden.
#Uitschakelen: Het grootlicht via de combi‐
schakelaar inschakelen.
Uitschakelvertragingstijd buitenverlichting
instellen
Multimediasysteem:
4Voertuig 5÷Lichtinstellingen
5Uitschakelvertr. buiten
#De uitschakelvertragingstijd van de verlich‐
ting instellen.
Oriëntatieverlichting instellen
Multimediasysteem:
4Voertuig 5÷Lichtinstellingen
5Oriëntatieverlichting
#De functie in- Oof uitschakelen ª.
Wanneer de oriëntatieverlichting ingeschakeld is,
brandt de exterieurverlichting gedurende
40 seconden na het ontgrendelen van de auto.
Als de auto wordtgestart, wordt de oriëntatie‐
verlichting gedeactiveerd en het automatisch rij‐
lichtgeactiveerd.
Interieurverlichting
Interieurverlichting instellen
1uLaadruimteverlichting
2|Automatische interieurverlichtingsre‐
geling
3pRechter leeslampje
4cInterieurverlichting
5pLinker leeslampje
#In- of uitschakelen: De betreffende toets
1-5indrukken.
Uitschakelvertragingstijd interieurverlichting
instellen
Multimediasysteem:
4Voertuig 5÷Lichtinstellingen
5Uitsch.vertr. interieur
#De uitschakelvertragingstijd van de verlich‐
ting instellen.
Licht en zicht 97
Ruitenwissers en ruitensproeierinstallatie
Ruitenwissers voorruit in- of uitschakelen
1gRuitenwissers uit
2ÄIntervalwissen normaal
3ÅIntervalwissen frequent
4°Continu wissen langzaam
5¯Continu wissen snel
#De combischakelaar in de betreffende stand
1-5draaien.
#Eenmaal wissen/sproeien: Op de combi‐
schakelaar de toets in de richting van de pijl
1bedienen.
RíEenmaal wissen
RîWissen met ruitensproeiervloeistof
Ruitenwisserbladen voorruit vervangen
&WAARSCHUWING Inklemgevaar door
ingeschakelde ruitenwissers bij het ver‐
vangen van de ruitenwisserbladen
Wanneer de ruitenwissers in beweging
komen bij het vervangen van de ruitenwisser‐
bladen, kunt u door de ruitenwisserarm
bekneld raken
#Alvorens de ruitenwisserbladen te ver‐
vangen, altijd de ruitenwissers en het
contact uitschakelen.
Ruitenwisserarmen in de vervangingsstand
zetten
#Het contact in- en direct weer uitschakelen.
#Binnen circa 15 seconden de toetsîop
de combischakelaar gedurende circa drie
seconden indrukken (/pagina 98).
De ruitenwisserarmen gaan naar de vervan‐
gingsstand.
Ruitenwisserbladen verwijderen
#De ruitenwisserarmen van de voorruit weg‐
klappen.
98 Licht en zicht
#Het ruitenwisserblad dwars ten opzichte van
de ruitenwisserarm draaien.
#Het ruitenwisserblad in de richting van de pijl
uit de houder op de ruitenwisserarm trekken.
Ruitenwisserbladen aanbrengen
#Het nieuwe ruitenwisserblad tegen de rich‐
ting van de pijl in de houder op de ruitenwis‐
serarm aanbrengen.
#Het ruitenwisserblad zodanig draaien dat dit
evenwijdig aan de ruitenwisserarm komt te
staan.
#De ruitenwisserarm op de voorruit klappen.
Spiegels
Buitenspiegels bedienen
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len door voertuiginstellingen tijdens het
rijden
Ukunt in het bijzonder in de volgende situ‐
aties de controle over de auto verliezen:
RWanneer tijdens het rijden de bestuur‐
dersstoel, de hoofdsteunen, het stuurwiel
of de spiegels worden ingesteld.
RWanneer tijdens het rijden de veiligheids‐
gordel wordt omgegespt.
#Voordat de motorwordtgestart: De
bestuurdersstoel, de hoofdsteunen, het
stuurwiel en de spiegels instellen en de
veiligheidsgordel omgespen.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len bij gebruik van de buitenspiegel door
verkeerde inschatting van de afstand
De buitenspiegels geven een verkleind beeld.
De zichtbare objecten zijn dichterbij dan het
lijkt.
#Daarom altijd de daadwerkelijke afstand
tot andere verkeersdeelnemers inschat‐
ten door over de schouder te kijken.
Licht en zicht 99
Buitenspiegels in- en uitklappen
#De toets2kort indrukken.
Buitenspiegels initialiseren
%Nadat de accukabels losgemaakt zijn of als
de accu ontladen was, moeten de buiten‐
spiegels opnieuw worden geïnitialiseerd.
Alleen zo werkt het automatisch inklappen
van de spiegels.
#De toets2kort indrukken.
Buitenspiegels instellen
#Met de toetsen 1of 3de in te stellen bui‐
tenspiegel selecteren.
#Met de toets4de stand van het spiegelglas
instellen.
Buitenspiegel vergrendelen
#Auto's zonder elektrisch inklapbare bui‐
tenspiegels: De buitenspiegel met de hand
in de juiste stand drukken.
#Auto's met elektrisch inklapbare buiten‐
spiegels: De toets2ingedrukt houden.
Er is een klikkend geluid hoorbaar, gevolgd
door een klap. De buitenspiegel neemt de
correcte positie in.
Werking van de automatisch dimmende spie‐
gel
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel en
vergiftigingsgevaar door elektrolyt van de
dimmende spiegel
Wanneer het glas van een automatisch dim‐
mende spiegel breekt, kan elektrolyt naar
buiten komen.
De elektrolyt is schadelijk voor de gezond‐
heid en veroorzaakt irritaties. Het mag niet in
contact met huid, ogen, ademhalingsorganen
of kleding komen of ingeslikt worden.
#Bij contact met elektrolyt het volgende
in acht nemen:
RElektrolyt op de huid direct met
water afspoelen en zo snel mogelijk
de hulp van een arts inroepen.
RElektrolyt in de ogen direct grondig
met schoon water uitspoelen en zo
snel mogelijk de hulp van een arts
inroepen.
RWanneer elektrolyt is ingeslikt,
direct grondig de mond uitspoelen.
100 Licht en zicht
Geen braken opwekken. Zo snel
mogelijk naar een arts gaan.
RMet elektrolyt vervuilde kleding
direct vervangen.
RBij allergische reacties direct naar
een arts gaan.
De binnen- en buitenspiegel aan de bestuurders‐
zijde blinderen automatisch als licht op de sen‐
sor van de binnenspiegelvalt.
Systeemgrenzen
In de volgende situaties dimt het systeem niet:
RDe motor is afgezet.
RDe achteruitversnelling is ingeschakeld.
RDe interieurverlichting is ingeschakeld.
Functie van de inparkeerstand van de buiten‐
spiegel aan passagierszijde
De inparkeerstand helpt u bij het inparkeren.
In de volgende situaties klapt de buitenspiegel
aan passagierszijde omlaag in de richting van
het achterwiel aan passagierszijde:
RDe inparkeerstand is opgeslagen
(/pagina 101).
RDe buitenspiegel aan passagierszijde is gese‐
lecteerd.
RDe achteruitversnelling is ingeschakeld.
De buitenspiegel aan passagierszijde wordt in de
volgende situaties teruggezet:
RU plaatst de transmissie in een andere trans‐
missiestand.
REr wordt sneller dan 15 km/h gereden.
RDe toetsvoor de buitenspiegel aan bestuur‐
derszijde wordt ingedrukt.
Inparkeerstand van de buitenspiegel aan
passagierszijde via de achteruitversnelling
opslaan
Opslaan
#Via de toets2de buitenspiegel aan passa‐
gierszijde selecteren.
#De achteruitversnelling inschakelen.
Licht en zicht 101
#Met de toets1de buitenspiegel aan passa‐
gierszijde in de gewenste inparkeerstand
brengen.
Oproepen
#Via de toets2de buitenspiegel aan passa‐
gierszijde selecteren.
#De achteruitversnelling inschakelen.
De buitenspiegel aan passagierszijde kantelt
naar de opgeslagen inparkeerstand.
Automatisch inklappen van de buitenspie‐
gels in- en uitschakelen
Multimediasysteem:
4Voertuig 5îVoertuiginstellingen
5Autom. inklappen
#De functie in- Oof uitschakelen ª.
102 Licht en zicht
Overzicht temperatuurregelsystemen
Aanwijzingen met betrekking tot de klimaat‐
regeling
Opdat de airconditioning, de controle op schade‐
lijke stoffen en de filtering van de lucht correct
werken, moet altijd een interieurfilter samen met
het voorfilter in de motorruimte worden
gebruikt. Erop letten dat het filter volgens de
voorschriften aangebracht is en dat het filterhuis
in de motorruimte correct en tijdens de werking
altijd goed afgeslotenwordt door het deksel.
Door Mercedes-Benz geadviseerde en vrijgege‐
venfilters gebruiken. Onderhoudswerkzaamhe‐
den altijd laten uitvoeren bij een gekwalificeerde
werkplaats.
Overzicht bedieningseenheid THERMOTRO‐
NIC
De controlelampjes in de toetsen Ã,¬,
¤,g,¿en 0geven aan dat de
betreffende functie geactiveerd is.
1wTemperatuur bestuurderszijde instellen
2_Luchtverdeling instellen
3HLuchthoeveelheid instellen
Klimaatregeling in- of uitschakelen
4ÃKlimaatregeling automatisch regelen
(/pagina 104)
5¬Voorruit ontwasemen
6tKlimaatmenu oproepen
7¤Achterruitverwarming in- of uitschake‐
len
80Synchronisatie in- of uitschakelen
(/pagina 104)
9gLuchtrecirculatie in- of uitschakelen
(/pagina 104)
A¿A/C-functie in- of uitschakelen
(/pagina 103)
BwTemperatuur passagierszijde instellen
Temperatuurregelsysteem bedienen
Klimaatregeling in- en uitschakelen
#Inschakelen: De luchthoeveelheid met de
toetsHin de stand 1 of hoger instellen.
#Uitschakelen: De luchthoeveelheid met de
toetsHin de stand 0 instellen.
%Als de klimaatregeling is uitgeschakeld, kun‐
nen de ruiten sneller beslaan. De klimaatre‐
geling slechts kortstondig uitschakelen.
A/C-functie via bedieningseenheid in- of uit‐
schakelen
De A/C-functie verwarmt, koelt en droogt de
interieurlucht van de auto.
#De toets¿indrukken.
Klimaatregeling 103
De A/C-functie slechts kortstondig uitschakelen,
omdat anders de ruiten sneller beslaan.
Aan de onderzijde van de auto kan tijdens het
koelen condenswater naar buiten komen. Dat is
geen tekenvan een defect.
Klimaatregeling automatisch regelen
In de automatische stand wordt de ingestelde
temperatuur door de luchttoevoer geregeld en
constant gehouden.
#De toetsÃindrukken.
#Omschakelen naar handmatige functie:
De toetsHof _indrukken.
Aircostijl
Werking van de klimaatmodus
In de automatische stand zijn de volgende kli‐
maatmodi beschikbaar:
RFOCUS: Grote luchthoeveelheid, iets koelere
instelling
RMEDIUM: Gemiddelde luchthoeveelheid,
standaardinstelling
RDIFFUUS: Lage luchthoeveelheid, iets war‐
mere en tochtvrije instelling
Klimaatmodus instellen
Multimediasysteem:
4Voertuig 5bKlimaatregeling
5Aircostijl
#FOCUS,MEDIUM of DIFFUSE selecteren.
%Voor een voelbaar effect van de klimaatmo‐
dus moet de functie Ãactief zijn
(/pagina 104).
Synchroniseringsfunctie van de klimaatrege‐
ling via de bedieningseenheid in- of uitscha‐
kelen
Met de synchroniseringsfunctie wordt de kli‐
maatregeling centraal geregeld. De temperatuur‐
instelling en de luchtverdelingsinstelling van de
bestuurderszijde wordt automatisch overgeno‐
men voor de passagierszijde.
#De toets0indrukken.
Als de instelling van een andere zone wordt
gewijzigd, wordt de synchroniseringsfunctie uit‐
geschakeld.
Condens van de ruiten verwijderen
Van binnen beslagen ruiten
#De toets¿indrukken.
#De toetsÃindrukken.
#Als de ruiten beslagen blijven: De toets¬
indrukken.
Aan de buitenzijde beslagen ruiten
#De ruitenwissers inschakelen.
#De toetsÃindrukken.
Luchtrecirculatie in- of uitschakelen
#De toetsgindrukken.
De interieurlucht wordtgerecirculeerd.
Vanuit de luchtrecirculatiemodus wordt na enige
tijd automatisch overgeschakeld naar de buiten‐
luchtmodus.
104 Klimaatregeling
%Als de luchtrecirculatie is ingeschakeld kun‐
nen de ruiten sneller beslaan. De luchtrecir
culatie slechts kortstondig inschakelen.
Luchtuitstroomopeningen
Luchtuitstroomopeningen instellen
&WAARSCHUWING Gevaar voor brand‐
wonden of bevriezing door een te geringe
afstand tot de luchtuitstroomopeningen
Uit de luchtuitstroomopeningen kan zeer
hete of zeer koude lucht stromen.
#Altijd ervoor zorgen, dat alle inzittenden
voldoende afstand houden tot de lucht‐
uitstroomopeningen.
#Naar behoefte de luchtstroom naar een
ander gebied van het interieur leiden.
Om de toevoer van buitenlucht via de luchtuit‐
stroomopeningen naar het interieur te waarbor‐
gen, de volgende aanwijzingen in acht nemen:
RDe luchtroosters in het interieur altijd vrij
houden.
RDe luchtinlaat vrijhouden van afzettingen
(/pagina 305).
#Openen of sluiten: De draaiknop 1rechts-
of linksom draaien.
#Luchtstroomrichting instellen (middelste
luchtuitstroomopeningen): De luchtuit‐
stroomopening 2bij de middelste lamel
vastpakken en omhoog, omlaag, naar links of
naar rechts draaien.
Voor het instellen van de luchtstroomrichting van
het zijluchtrooster de draaiknop 1vastpakken
en omhoog, omlaag, naar links of naar rechts
draaien.
Klimaatregeling 105
Rijden
Spanningsvoorziening of contact inschakelen
(zonder startenvan de motor)
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len en letsel als kinderen zonder toezicht
in de auto worden achtergelaten
Wanneer kinderen zonder toezicht in de auto
achterblijven, kunnen deze met name:
RPortieren openen en daardoor andere
personen of verkeersdeelnemers in
gevaar brengen.
RUitstappen en door het verkeer worden
gegrepen.
RUitrustingen van de auto bedienen en bij‐
voorbeeld bekneld raken.
Bovendien kunnen kinderen de auto in bewe‐
ging zetten, door bijvoorbeeld:
RDe parkeerrem vrij te zetten.
RDe transmissiestand te wijzigen.
RDe auto starten.
#Kinderen nooit zonder toezicht in de
auto laten.
#Bij het verlaten van de auto altijd de
sleutel meenemen en de auto vergren‐
delen.
#De sleutel buiten bereik van kinderen
bewaren.
Eveneens de "Aanwijzingen met betrekking tot
huisdieren in de auto" in acht nemen.
Voorwaarden
RDe sleutel bevindt zich in de auto en de bat‐
terijvan de sleutel is niet leeg.
RHet rempedaal wordt niet bediend.
#Spanningsvoorziening inschakelen: De
toets1eenmaal indrukken.
Ukunt bijvoorbeeld de ruitenwissers inscha‐
kelen.
Wanneer aan de volgende voorwaarden is vol‐
daan, wordt de spanningsvoorziening weer uitge‐
schakeld:
RHet bestuurdersportier wordtgeopend.
106 Rijden en parkeren
RDe toets1wordt nog tweemaal ingedrukt.
#Contact inschakelen: De toets1twee‐
maal indrukken.
Op het combi-instrument verschijnen de con‐
trolelampjes.
Wanneer aan een van de volgende voorwaarden
is voldaan, wordt het contact weer uitgescha‐
keld:
RDe auto wordt niet binnen 15 minuten
gestart en de transmissie staat in de stand
jof de elektrische parkeerrem is ingescha‐
keld.
RDe toets1wordt eenmaal ingedrukt.
%Ukunt de spanningsvoorziening of het con‐
tact ook met de sleutel in het contactslot
inschakelen (/pagina 108).
Auto starten
Auto met start-stoptoets starten
&GEVAAR Levensgevaar door uitlaatgas‐
sen
Verbrandingsmotorenstoten giftige uitlaat‐
gassen, bijvoorbeeld koolmonoxide, uit. Het
inademen van deze uitlaatgassen is schade‐
lijk voor de gezondheid en leidt tot vergifti‐
ging.
#De motor en de eventueel aanwezige
standverwarming nooit in een gesloten
ruimte zonder voldoende ventilatie laten
draaien.
&WAARSCHUWING Er bestaat gevaar
voor brand door de brandbare materialen
in de motorruimte of bij het uitlaatsys‐
teem
Brandbare materialen kunnen ontsteken.
#Daaromregelmatig controleren dat zich
geen brandbaar materiaal in de motor‐
ruimte of tegen het uitlaatsysteem
bevindt.
Voorwaarden
RDe sleutel bevindt zich in de auto en de bat‐
terijvan de sleutel is niet leeg.
#De transmissie in de stand jof izetten.
#Het rempedaal indrukken en de toets1
eenmaal indrukken.
#Als de auto niet start: Niet benodigde ver‐
bruikers uitschakelen en de toets1een‐
maal indrukken.
#Als de auto nog steeds niet start en op het
multifunctioneel display de displaymelding
Sleutel niet herkend verschijnt: De auto met
de sleutelstarten (/pagina 108).
%Ukunt de motor tijdens het rijden afzetten
door gedurende circa drie seconden de toets
1in te drukken of binnen drie seconden de
toets1driemaal in te drukken. Hiertoe
beslist de veiligheidsaanwijzingen onder
"Aanwijzingen met betrekking tot het rijden"
(/pagina 110) in acht nemen.
Rijden en parkeren 107
Functie van de Emotion Start
#De auto met de start-stoptoetsstarten
(/pagina 107) en tegelijkertijd aan een van
de stuurwielschakelpaddles 1of 2trek‐
ken.
RHet stationair toerental wordt bij het star‐
tenkortstondig verhoogd.
RDe uitlaatgaskleppen worden geopend
(sportief profiel) (/pagina 114).
Auto starten met sleutel
De auto kan ook met de sleutel in het contact‐
slot worden gestart. Het contactslot bevindt zich
in het achterste opbergvak in de middenconsole.
gSleutel uit contactslot verwijderen
1Spanningsvoorziening inschakelen
2Ontsteking inschakelen
3De motorstarten
#De transmissie in de stand jof izetten.
#Het rempedaal indrukken.
#De sleutel in het contactslot steken en in de
sleutelstand 3draaien.
#Als de auto niet start:
RNiet benodigde verbruikers uitschakelen.
RDe sleutel uit het contactslot verwijderen.
RNa een kortewachtperiode de sleutel
weer in het contactslot steken.
RDe sleutel in de sleutelstand 2draaien.
De controlelampjes in het combi-instru‐
ment gaan branden.
RDe sleutel in de sleutelstand 3draaien.
%Ukunt de spanningsvoorziening of het con‐
tact ook met de sleutel inschakelen. Daartoe
de sleutel in de sleutelstand 1of 2
draaien.
Aanwijzingen met betrekking tot het inrijden
De motorgedurende de eerste1500 km ontzien:
RMet wisselende snelheden en toerentallen rij‐
den.
RNiet sneller dan 140 km/h rijden.
108 Rijden en parkeren
RDe motor slechts kortstondig met een toe‐
rental van maximaal 4500/min laten draaien.
RIn het rijprogramma Arijden.
RTijdig schakelen, uiterlijk wanneer de wijzer
van de toerenteller Ôhet rode gebied heeft
bereikt.
ROm te remmen niet handmatig terugschake‐
len.
RHoge belastingen en volgas vermijden.
RHet gaspedaal niet tot voorbij het drukpunt
indrukken (kickdown).
RPasvanaf 1500 km kan het motortoerental
geleidelijk worden verhoogd en het volledige
snelheidsbereik worden gebruikt.
Dit geldt eveneens als de motor of onderdelen
van de aandrijflijn zijn vervangen.
Tevens de volgende inrij-aanwijzingen in acht
nemen:
RNa aflevering van de auto of na een reparatie
initialiseren de sensoren van enkele rijsyste‐
men en rijveiligheidssystemen zich over een
bepaalde afstand. De volledige functionaliteit
van deze systemen wordt pas bereikt na
afsluiting van deze inleerprocedure.
RNieuwe of vervangen remblokken, remschij‐
ven en banden bereiken pas na enkele hon‐
derden kilometers de optimale remwerking
en grip. De verminderde remwerking door
krachtiger indrukken van het rempedaal com‐
penseren.
Aanwijzingen met betrekking tot motorver‐
mogen en motorkoppel
%De daadwerkelijk haalbare (maximum) waar‐
den voor motorvermogen en motorkoppel
kunnen afwijkenvan de gecertificeerde
waarden, binnen de toleranties die volgens
de landspecifieke specificaties zijn toege‐
staan (gebaseerd op UN-ECE nr. 85 of lands‐
pecifieke specificaties).
Voorbeelden vanfactoren die van invloed
zijn:
RZeeniveau
RBrandstofkwaliteit
RBuitentemperatuur
RBedrijfstemperatuur van de motor
Totdat de motor op bedrijfstemperatuur is brandt
het volgende waarschuwingslampje voor de
bedrijfstemperatuur van de motor:
Het motorvermogen en motorkoppel zijn in dat
gevalgereduceerd. Houd hier bij uw rijstijl reke
ning mee.
Paswanneer het waarschuwingslampje voor de
bedrijfstemperatuur van de motor is gedoofd zijn
het motorvermogen en motorkoppel volledig
beschikbaar.
Rijden en parkeren 109
Aanwijzingen met betrekking tot het rijden
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len door voorwerpen in de beenruimte
van de bestuurder
Voorwerpen in de beenruimte van de
bestuurder kunnen de slag van de pedalen
beperken en een ingedrukt pedaal blokkeren.
Hierdoor wordt de bedrijfs‑ en verkeersveilig‐
heid van de auto in gevaar gebracht.
#Alle voorwerpen in de auto veilig opber‐
gen, opdat deze niet in de beenruimte
van de bestuurder terechtkunnen
komen.
#De vloermatten altijd stevig en zoals
voorgeschreven aanbrengen, zodat
altijd voldoende vrijeruimte voor de
pedalen is gewaarborgd.
#Geen losse vloermatten gebruiken en
niet meerdere vloermatten op elkaar
leggen.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len door ongeschikte schoenen
Ongeschikte schoenen zijn bijvoorbeeld:
RSchoenen met plateauzolen
RSchoenen met hoge hakken
RPantoffels
#Om de pedalen veilig te kunnen bedie‐
nen altijd geschikte schoenen dragen.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len bij uitgeschakeld contact tijdens het
rijden
Als het contact tijdens het rijden wordt uitge‐
schakeld, zijn veiligheidsrelevante functies
beperkt of niet meer beschikbaar.
Er is dan aanzienlijk meer kracht voor het
sturen en remmen vereist.
#Niet het contact afzetten tijdens het rij‐
den.
&GEVAAR Levensgevaar door uitlaatgas‐
sen
Verbrandingsmotorenstoten giftige uitlaat‐
gassen, bijvoorbeeld koolmonoxide, uit. Het
inademen van deze uitlaatgassen is schade‐
lijk voor de gezondheid en leidt tot vergifti‐
ging.
#De motor en de eventueel aanwezige
standverwarming nooit in een gesloten
ruimte zonder voldoende ventilatie laten
draaien.
&WAARSCHUWING Slipgevaar en gevaar
voor ongevallen door terugschakelen op
een glad wegdek
Als op glad wegdek wordtteruggeschakeld
om de remwerking van de motorte verhogen,
kunnen de aangedreven wielen hun grip ver‐
liezen.
#Op glad wegdek niet terugschakelen om
de remwerking van de motorte verho‐
gen.
110 Rijden en parkeren
&GEVAAR Levensgevaar door giftige uit‐
laatgassen
Wanneer de uitlaateindpijpgeblokkeerd is of
geen voldoende ventilatie mogelijk is, kunnen
giftige uitlaatgassen, in het bijzonder koolmo‐
noxide, in het interieur binnendringen. Dat is
bijvoorbeeld het geval als de auto in de
sneeuw vastzit.
#Als de motor of de standverwarming
moet blijven draaien, de uitlaateindpijp
en de omgeving van de auto sneeuwvrij
houden.
#Aan de luwzijde van de auto een ruit
openen, om voldoende buitenlucht in
het interieur te laten komen.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len door oververhit geraakt remsysteem
Als u tijdens het rijden de voet op het rempe‐
daal laat rusten, kan het remsysteem over‐
verhit raken.
Daardoor wordt de remweg langer en kan het
remsysteem zelfs uitvallen.
#Het rempedaal nooit als voetensteun
gebruiken.
#Tijdens het rijden niet tegelijkertijd het
rem- en gaspedaal indrukken.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len door ondeskundig schakelen
Als het motortoerental hoger is dan het stati‐
onair toerental en vervolgens de transmissie‐
stand hof kwordt ingeschakeld, kan de
auto met een schok accelereren.
#Als de auto stilstaat en de transmissie‐
stand hof kwordt ingeschakeld,
altijd het rempedaal stevig indrukken en
niet tegelijkertijd gasgeven.
*AANWIJZING Motorschade door te hoog
motortoerental
Als in het maximumtoerentalbereik wordt
gereden, wordt de motor beschadigd.
#De motor niet voorbij het maximumtoe‐
rentalbereik laten draaien.
*AANWIJZING Slijtage van de remblokken
door het continu indrukken van het rem‐
pedaal
#Het rempedaal niet continu indrukken
tijdens het rijden.
#Om de remwerking van de motorte
benutten, vroegtijdig een versnelling
terugschakelen.
*AANWIJZING Beschadiging van de aan‐
drijflijn en de motor bij het wegrijden
#De motor niet stationair laten warm‐
draaien. Meteen wegrijden.
#Hoge motortoerentallen en volgas ver‐
mijden totdat de motor de bedrijfstem‐
peratuur heeft bereikt.
*AANWIJZING Beschadiging van de kata‐
lysator door onverbrande brandstof
De motor draait onregelmatig en slaat over.
Onverbrande brandstofkan in de katalysator
geraken.
Rijden en parkeren 111
#Maar weinig gasgeven.
#De oorzaak zo snel mogelijk latenver‐
helpen bij een gekwalificeerde werk‐
plaats.
Aanwijzingen met betrekking tot het rijden
op wegenwaarop gestrooid is
De remwerking is beperkt op wegenwaarop
gestrooid is.
Daarom de volgende aanwijzingen in acht
nemen:
RDoor een zoutlaag op de remschijven en rem‐
blokken kan de remweg aanzienlijk langer
worden of kan de auto aan één kant sterker
of zwakker remmen.
REen bovengemiddeld grote afstand tot het
voor u rijdende verkeer aanhouden.
De zoutlaag als volgt verwijderen:
RRegelmatig remmen en hierbij rekening hou‐
den met de verkeerssituatie.
RBij het einde van de rit en bij aanvang van de
volgende ritvoorzichtig het rempedaal
indrukken.
Aanwijzingen met betrekking tot aquaplaning
Vanaf een bepaalde waterhoogte op de rijbaan
kan aquaplaning optreden.
Bij sterke neerslag of bij omstandigheden waar‐
bij aquaplaning optreden kan, de volgende aan‐
wijzingen in acht nemen:
RVoorzichtig de snelheid verlagen.
RDoor spoorvorming ontstane geulen vermij‐
den.
RSnelle stuurbewegingen vermijden.
RVoorzichtig remmen.
%Eveneens de aanwijzingen met betrekking
tot het regelmatig controleren van wielen en
banden in acht nemen (/pagina 332).
Aanwijzingen met betrekking tot het rijden
door water op de straat
In de auto binnendringend waterkan de motor,
de elektronica en de transmissie beschadigen.
Ook kanwater via de luchtaanzuigbuis door de
motorworden aangezogen en motorschade ver‐
oorzaken.
De volgende aanwijzingen in acht nemen wan‐
neer u door water moet rijden:
RDe waterhoogte bij rustig water mag maxi‐
maal tot de onderrand van de carrosserie
staan.
RMaximaal stapvoets rijden, anders kanwater
in het interieur of de motorruimte binnendrin‐
gen.
RVoorliggers of tegenliggers kunnen voor gol‐
ven zorgen, waardoor de maximaal toege‐
stane hoeveelheid water op de wegkanwor‐
den overschreden.
Na het rijden door water hebben de remmen een
verminderde remwerking. Rekening houdend
met de verkeerssituatie voorzichtig afremmen
tot de volledige remwerking weer beschikbaar is.
Functie van de gestuurde achteras
De gestuurde achteras is een extra elektrome‐
chanischestuurinrichting van de achteras, die
afhankelijkvan de snelheid de besturing van de
achterwielen aanpast aan de stand van de voor‐
112 Rijden en parkeren
wielen. Daardoor ontstaat een grotere wend‐
baarheid en een verbeterdestabiliteit.
De gestuurde achteras heeft de volgende eigen‐
schappen:
RMinder stuurkracht en een kleinere draaicir‐
kel en daardoor is een lagere inspanning bij
het parkeren nodig
RVerbeterderijstabiliteit, bijvoorbeeld in boch‐
ten
RDirectere besturing en daardoor een verbe‐
terdestuurrespons van de auto
De aanwijzingen met betrekking tot het gebruik
van sneeuwkettingen (/pagina 332) en de acti‐
vering van de sneeuwkettingmodus in acht
nemen.
Informatie over het AMG remsysteem met
hoogwaardige keramische composietrem‐
schijven
Het remsysteem is geschikt voor hoge belastin‐
gen. Daardoor kunnen er tijdens het remmen
geluiden ontstaan. Ook na het wassen van de
auto kan dit fenomeen optreden.
De geluiden zijn afhankelijk van de volgende fac‐
toren:
RSnelheid
RRemkracht
ROmgevingsomstandigheden, zoals tempera‐
tuur en luchtvochtigheid
%Na een extreme belasting het remsysteem
bij een gekwalificeerde werkplaats laten con‐
troleren.
ECO start-stopsysteem
Werking van het ECO start-stopsysteem
Als met betrekking tot de auto is voldaan aan
alle voorwaarden voor de automatische motor‐
stop, wordt de motor in de volgende situaties
automatisch afgezet:
RDe auto wordt in de transmissiestand hof
igestopt.
Wanneer u de HOLD-functie inschakelt in de
transmissiestand hof i,wordt de motor ook
in de volgende situaties automatisch afgezet:
RUstopt achter een wegrijdend voertuig.
RUstopt zonder voorligger bij een stopbord.
RU draait bij een lage rijsnelheid het stuurwiel
ver uit.
%In de transmissiestand kwordt de motor
ondanks de ingeschakelde HOLD-functie niet
automatisch afgezet.
De motorwordt in de volgende gevallen weer
automatisch gestart:
RIn de transmissiestand hwordt bij niet
actieve HOLD-functie het rempedaal losgela‐
ten en de auto begint niet te rollen.
RDe transmissiestand jwordtverlaten.
RHet rempedaal wordt losgelaten en de auto
rolt bij een flauwe helling met een snelheid
lager dan 5 km/h.
RHet gaspedaal wordt ingedrukt.
RHet handmatig schakelen wordt permanent
geactiveerd.
RU trekt aan de linker stuurwielschakelpaddle.
REr moet een automatische motorstart bij de
auto worden uitgevoerd.
Rijden en parkeren 113
Als de motor door het ECO start-stopsysteem is
afgezet en de auto wordtverlaten, klinkt een
waarschuwingssignaal. Bovendien verschijnt op
het multifunctioneel display de melding Voertuig
klaar om te rijden Voor het verlaten contact uit-
schakelen. Als het contact niet is uitgeschakeld,
wordt dit na een minuut automatisch uitgescha‐
keld.
ECO start-stopsysteem uit- of inschakelen
#De displaytoets 1indrukken.
De displaytoets toont de actuele status 2
van het ECO start-stopsysteem:
Rs(rood): Uitgeschakeld
Rè(groen): Actief
Rç(geel): Inactief
AMG Performance-uitlaatsysteem
Werking van het AMG Performance-uitlaat‐
systeem
Door middel van de stand van de uitlaatgasklep‐
pen kanworden gekozen tussen verschillende
geluidsprofielen van het AMG Performance-uit‐
laatsysteem:
RGesloten uitlaatgaskleppen: Comfortabel pro‐
fiel (Balanced)
RGeopende uitlaatgaskleppen: Sportief profiel
(Powerful)
AMG Performance-uitlaatsysteem bedienen
#De displaytoets 1indrukken.
De displaytoets toont het actueel geselec‐
teerde soundprofiel 2:
RToetssymbool (blauw): Balanced
RToetssymbool (rood): Powerful
114 Rijden en parkeren
Circuitgebruik
Informatie inzake circuitgebruik
%Onder circuitgebruik wordt begrepen het
gebruik van de auto in diens grensgebied op
een circuit of een afgeslotenstuk weg.
Uw auto kan zowel op de openbare weg als op
het circuit worden gebruikt. Afhankelijk van het
gebruik verschilt de belasting van de auto,
hetgeen verschillende onderhoudsintervallen
noodzakelijk maakt.
Wanneer de auto op het circuit wordtgebruikt,
worden de onderdelen in vergelijking met het
gebruik op de openbare weg aan hogere belas‐
tingen blootgesteld.
Om rekening te kunnen houden met deze belas‐
tingen, worden in het kader van de onderhouds‐
intervallen met name de volgende maatregelen
uitgevoerd:
RControle en vervangen van afzonderlijke
componenten
RRevisie van complete componenten na
bepaalde periodes
Bij circuitgebruik moet u voor en na elk gebruik
extra controles aan de auto uitvoeren.
*AANWIJZING Beschadiging van onderde‐
len door temperatuurstijging na het cir‐
cuitgebruik
Wanneer de auto na het circuitgebruik direct
wordtstilgezet, kan dit door de ontstane
opwarming bij stilstand leiden tot een ver‐
dere temperatuurstijging in de onderdelen.
Daardoor kunnen de onderdelen in uitzonde‐
ringssituaties permanent beschadigd raken.
#De auto niet gelijk stilzetten, maar
enkele afkoelrondes rijden met lage
snelheid en weinig remingrepen.
Belaste componenten zoals motor en
remsysteem koelen op deze wijze snel‐
ler af.
#Voor en na het gebruik op het circuit
beslist een Track-Check laten uitvoeren
bij een Mercedes-Benz-servicewerk‐
plaats.
Motorsportuitrustingen zoals zespuntgordels zijn
alleen bedoeld voor gebruik op plaatsen waar
het wegenverkeersreglement niet geldt. Dit geldt
eveneens voor wijzigingen aan het onderstel en
aan aerodynamische onderdelen.
Meer informatie over het onderhoud van de auto
is verkrijgbaar bij een Mercedes-Benz-service‐
werkplaats.
Aanwijzingen met betrekking tot bijzonder‐
heden van componenten van de auto
Vanwege de hogere belasting van de auto bij cir‐
cuitgebruik moet het volgende in acht worden
genomen.
Dit betreft met name de volgende componenten
van de auto:
RRemsysteem
RBanden en velgen
ROnderstel
RAerodynamische onderdelen
Rijden en parkeren 115
Remsysteem
Aanwijzingen met betrekking tot het remsys‐
teem
Het remsysteem van de auto is geschikt voor
hoge belastingen. Daardoor kunnen er tijdens
het remmen geluiden ontstaan. De belastingen,
die bij circuitgebruik in het gehele remsysteem
optreden, zijn duidelijk hoger dan de belastingen
bij normaal gebruik.
Bij circuitgebruik treedt door de optredende
hogere deceleraties en temperaturen een gro‐
tere slijtage van het remsysteem op.
Controleer voor elk circuitgebruik de toestand
en de geometrie van de remafdekplaten.
De informatie over het circuitgebruik en het
afkoelen van belaste onderdelen in acht nemen
(/pagina 115).
Remmen met ABS
Herhaald stevig remmen in het regelgebied van
het ABS veroorzaakt hogere temperaturen in het
remsysteem dan het geval is bij gecontroleerd
remmen vlak voor de regelgrenzen van het ABS.
Slijtage van de remblokken
De binnenste en buitenste remblokken kunnen
schuin afslijten. Dit kan leiden tot een slecht
rempedaalgevoel. Daarom moet, naast de stan‐
daard controle van de slijtage, de toestand van
de remblokken voor en na ieder circuitgebruik
worden gecontroleerd.
Remschijven
De informatie over het circuitgebruik en het
afkoelen van belaste onderdelen in acht nemen
(/pagina 115).
In uw auto is, afhankelijk van de uitrusting, een
AMG remsysteem met hoogwaardige keramische
composietremschijven gemonteerd. De beoorde‐
ling van de slijtage moet daarom beslist met een
speciale meetprocedure worden uitgevoerd. De
meting aan de remmen is geen beoordeling van
de resterende dikte, maar neemt de actuele toe‐
stand van het keramisch composietmateriaal als
maatstafvoor de slijtage.
Afhankelijk van het type remschijf zijn dit de
combinaties voor de slijtagemeting van de rem‐
schijven:
RCarbonkeramischeremschijven
-Optische beoordeling van de remschijven
op mechanische beschadigingen
-Slijtagemeting met de indicatorveldme‐
thode, alternatief gebruik van het Proceq
Carboteq-meetapparaat®(bijvoorbeeld in
het AMG Performance Center of bij AMG
Trackdays)
RGietijzeren remschijven
-Visuele controle
-Controle op scheuren
-Controle slijtagedikte
In het bijzonder bij de gietijzeren frictiering van
de standaard remschijven kunnen de ventilatie‐
boringen verstopt raken met remstof. Controleer
daaromvoor ieder circuitgebruik de ventilatiebo‐
ringen en reinig ze indien nodig. Naar behoefte
eveneens de perforatieboringen reinigen.
Remvloeistof
Vóór elk circuitgebruik de volgende eigenschap‐
pen van de remvloeistof controleren:
RKookpunt
RNiveau
116 Rijden en parkeren
Controleer of de remvloeistof bij circuitgebruik
niet ouder dan twaalf maanden is.
Remklauwen, ‑slangen en ‑leidingen
Vóór elk circuitgebruik het volgende op bescha‐
digingen controleren:
RStofmanchetten van de remklauwen
RRemslangen en ‑leidingen
Deze eventueel vervangen.
Remmenkoeling
Om ervoor te zorgen dat de remmen voldoende
worden gekoeld, zijn op de voor‑ en achteras
speciale remluchtspoilers en ‑kanalen aange‐
bracht. Deze voeren koellucht naar de remschij‐
ven. De optimale staat en correcte bevestiging
hiervanór elk circuitgebruik controleren.
Overmatige slijtage kan bijvoorbeeld door het rij‐
den over curbstones worden veroorzaakt. Con‐
troleer deze daarom regelmatig op volledigheid
en een correcte bevestiging.
Bovendien voor en na ieder circuitgebruik con‐
troleren of de luchtgeleideplatenvastzitten en
schoon zijn.
De informatie over het circuitgebruik en het
afkoelen van belaste onderdelen in acht nemen
(/pagina 115).
Banden en velgen
Aanwijzingen met betrekking tot wielen
*AANWIJZING Beperkingen met betrek‐
king tot afstelling en rijgedrag
Er kunnen beperkingen optreden met betrek‐
king tot de afstelling en rijgedrag, wanneer
wordtgereden met wielen met verschillende
afmetingenvan de volgende eigenschappen:
RDiameter
RInpersdiepte
#Uitsluitend de door Mercedes-AMG
aangeboden wielen voor circuitgebruik
gebruiken.
#Alleen wielen gebruiken, waarvan de
geometrie is goedgekeurd.
Geen slickbanden gebruiken. Onderdelen van
het onderstel en de carrosserie kunnen anders
te zwaar worden belast.
De volgende aanwijzingen met betrekking tot het
verwisselen van een wiel in acht nemen:
RDe wielen na uiterlijk15.000 km circuitge‐
bruik vervangen.
ROm te waarborgen dat de wielen goed rond‐
draaien en vlak op de wegstaan, bij het ver‐
wisselen van een wiel de wielmontagevlak‐
ken op beschadigingen controleren. Daarbij
moet de onbalans eveneens worden gecon‐
troleerd.
Bij circuitgebruik worden de wielbouten blootge‐
steld aan hogere slijtage. Om te waarborgen dat
de wielen in de loop der tijd correct bevestigd
blijven, moeten de wielbouten in de volgende
gevallen worden vervangen:
Rna circa 1.000 km circuitgebruik
Rnadat ze uiterlijk tienmaal zijn los- en vastge
maakt
Rijden en parkeren 117
Aanwijzingen met betrekking tot banden
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len door beschadigde banden
Beschadigde banden kunnen bandenspan‐
ningsverlies veroorzaken.
#Banden regelmatig op schade controle‐
ren en beschadigde banden direct ver‐
vangen.
Voor en na het circuitgebruik de banden contro‐
leren op beschadigingen en de correcte profiel‐
diepte. Alleen daarmee kanveilig rijden op het
circuit en op de openbare wegworden gewaar‐
borgd.
Bij een overeenkomstige rijstijl en bij hoge omge‐
vingstemperaturen kan het bij circuitgebruik
noodzakelijk zijn, dat de drukstijging in warmge‐
reden banden worden gecompenseerd door
lucht af te blazen. De voorgeschreven banden‐
spanning mag ook bij warmgereden banden met
ten hoogste 0,5 bar worden overschreden.
Nadat de banden weer zijn afgekoeld, moet voor
het rijden op de openbare weg de bandenspan‐
ning weer volgens de voorschriftenworden
gecorrigeerd.
Onderstel
Onderstelafstellingen
De fabrieksinstelling vormt een goed compromis
tussen rijden op de openbare weg en circuitge‐
bruik.
Uitlijning
Zelfs kleine wijzigingen aan de uitlijning zorgen
voor een ander weggedrag van de auto. Opdat
een optimaal rijgedragkanworden gewaarborgd,
moeten de voorgeschrevenwaarden en toleran‐
ties van de afzonderlijke uitlijningen worden aan‐
gehouden. Anders kan een ongewenst wegge‐
drag van de auto ontstaan.
Uitlijning is in de volgende gevallen noodzakelijk:
RDe hoogte van de auto is gewijzigd ten
opzichte van de geoptimaliseerde instelling.
RDe individuele belasting van de auto is regel‐
matig zeer hoog, bijvoorbeeld door het rijden
over curbstones.
Controleer daarom regelmatig de hoogte van de
auto en laat de auto regelmatig uitlijnen.
Aanwijzingen met betrekking tot onderdelen
van het onderstel
Ondanks regelmatige controles en onafhankelijk
van de correcte toestand van alle relevante
onderdelen van het onderstel moeten de vol‐
gende onderdelen worden vervangen na circuit‐
gebruik van een bepaalde afstand:
RWielbouten (/pagina 117)
RWielnaven inclusief de wiellagers
Aanwijzingen met betrekking tot motorolie
Controleer het motoroliepeil voor ieder circuitge‐
bruik.
118 Rijden en parkeren
DYNAMIC SELECT-schakelaar
Werking van de DYNAMIC SELECT-schakelaar
Met de DYNAMIC SELECT-schakelaar wordt
gewisseld tussen de volgende rijprogramma's:
Ro(Gladheid): Geoptimaliseerd wegrij- en
rijgedrag bij winterse en gladde wegomstan‐
digheden
R=(Individual): Individuele instellingen
RA(Comfort): Comfortabel en zuinig rijge‐
drag
RC(Sport): Sportief rijden
RB(Sport Plus): Bijzonder sportief rijden
RI(RACE): Circuitwaardig rijgedrag
Het rijprogramma I(RACE) mag niet bij nor‐
maal weggebruik worden gebruikt. I(RACE)
mag alleen op afgesloten circuits, buiten het
publieke verkeer, worden geactiveerd en
gebruikt.
Mercedes-AMG adviseert om voor stadsverkeer
en stop-and-go-verkeer het rijprogramma A
te kiezen.
Afhankelijkvan het geselecteerde rijprogramma
worden de volgende eigenschappen van de auto
gewijzigd:
RAandrijving
-Motor- en transmissiemanagement
-Actieve afstandsassistent DISTRONIC
RAMG Dynamics
-De vier agiliteitsfuncties Basic, Advanced,
Pro en Master worden automatisch gese‐
lecteerd, afhankelijk van het rijpro‐
gramma.
-De besturing, het schakeltijdstip en de
stabiliteitsfuncties worden afgestemd op
het geselecteerde rijprogramma.
-In het rijprogramma IRACE wordt
met ingeschakeld ESP®de agiliteitsfunc‐
tie Pro geselecteerd. Wanneer het ESP®
wordtgedeactiveerd, wordt automatisch
de functie Mastergeselecteerd.
RStand van de uitlaatgaskleppen
ROnderstel
RStuurinrichting
RBeschikbaarheid van de modus uitrollen
RHet rijprogramma I(RACE) heeft de vol‐
gende eigenschappen:
-De auto vertoont een circuitwaardig rijge‐
drag.
-Alle systemen van de auto zijn gericht op
maximale sportiviteit.
-De automatische transmissie schakelt
later op.
-Het onderstel heeft een bijzonder stugge
afstelling vanvering en demping.
-De modus uitrollen is niet beschikbaar.
-Het sportieve soundprofiel van het uit‐
laatsysteem is geactiveerd.
%Ukunt de voertuigeigenschappen oproepen
via het menu Performance in de boordcom‐
puter .
%De agiliteitsfuncties van AMG Dynamics kun‐
nen worden ingesteld met de AMG stuurwiel‐
toetsen.
Rijden en parkeren 119
De volgende eigenschappen van de auto kunnen
ook worden gewijzigd met de toetsen in de mid‐
denconsole:
RStand van de uitlaatgaskleppen
ROnderstel
Rijprogramma kiezen
#De DYNAMIC SELECT-schakelaar 1naar
voren of achteren drukken.
Op het display 2en op het multifunctioneel
display in het combi-instrument verschijnt
het geselecteerde rijprogramma.
Rijprogramma I configureren
Multimediasysteem:
4Voertuig 5eDYNAMIC SELECT
5Individual
#De individuele instelling selecteren.
Bedieningsfeedback voor rijprogramma's in-
en uitschakelen
Multimediasysteem:
4Voertuig 5eDYNAMIC SELECT
#Bedieningsfeedback in- Oof uitschakelen
ª.
Wanneer deze functie actief is, wordt bij
selectie van een rijprogramma via de DYNA‐
MIC SELECT-schakelaar een overeenkom‐
stige melding weergegeven op het mediadis‐
play.
Voertuiggegevens weergeven
Multimediasysteem:
4Voertuig 5eDYNAMIC SELECT
#Voertuiggegevens selecteren.
De voertuiggegevens worden weergegeven.
Motorgegevens weergeven
Multimediasysteem:
4Voertuig 5eDYNAMIC SELECT
#Motorgegevens selecteren.
%De daadwerkelijk haalbare (maximum) waar‐
den voor motorvermogen en motorkoppel
kunnen afwijkenvan de gecertificeerde
waarden, binnen de toleranties die volgens
de landspecifieke specificaties zijn toege‐
staan (gebaseerd op UN-ECE nr. 85 of lands‐
pecifieke specificaties).
120 Rijden en parkeren
Voorbeelden vanfactoren die van invloed
zijn:
RZeeniveau
RBrandstofkwaliteit
RBuitentemperatuur
RBedrijfstemperatuur van de motor
%De weergegevenwaarden dienen slechts als
richtlijn. De op het mediadisplay weergege
venwaarden voor motorvermogen en motor‐
koppel kunnen afwijkenvan de werkelijke
waarden.
Automatische transmissie
E-SELECT-keuzehendel
Functie van de E-SELECT-keuzehendel
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len door ondeskundig schakelen
Als het motortoerental hoger is dan het stati‐
onair toerental en vervolgens de transmissie‐
stand hof kwordt ingeschakeld, kan de
auto met een schok accelereren.
#Als de auto stilstaat en de transmissie‐
stand hof kwordt ingeschakeld,
altijd het rempedaal stevig indrukken en
niet tegelijkertijd gasgeven.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len en letsel als kinderen zonder toezicht
in de auto worden achtergelaten
Wanneer kinderen zonder toezicht in de auto
achterblijven, kunnen deze met name:
RPortieren openen en daardoor andere
personen of verkeersdeelnemers in
gevaar brengen.
RUitstappen en door het verkeer worden
gegrepen.
RUitrustingen van de auto bedienen en bij‐
voorbeeld bekneld raken.
Bovendien kunnen kinderen de auto in bewe‐
ging zetten, door bijvoorbeeld:
RDe parkeerrem vrij te zetten.
RDe transmissiestand te wijzigen.
RDe auto starten.
#Kinderen nooit zonder toezicht in de
auto laten.
#Bij het verlaten van de auto altijd de
sleutel meenemen en de auto vergren‐
delen.
#De sleutel buiten bereik van kinderen
bewaren.
Dit geldt eveneens voor de digitale voertuigsleu‐
tel, als de functie "Digitale voertuigsleutel" via
Mercedes me connect is geactiveerd.
Met de E-SELECT-keuzehendel kunt u een trans‐
missiestand selecteren. De actuele transmissie‐
stand wordt op het multifunctioneel display
weergegeven.
Rijden en parkeren 121
jParkeerstand
kAchteruitversnelling
iNeutraalstand
hRijstand
Achteruitversnelling R inschakelen
#Het rempedaal indrukken en de E-SELECT-
keuzehendel door de eersteweerstand
omhoogdrukken.
Neutraalstand N inschakelen
#Het rempedaal indrukken en de E-SELECT-
keuzehendel tot de eerste weerstand
omhoog- of omlaagdrukken.
Als vervolgens het rempedaal wordt losgelaten
kan de auto vrij worden bewogen, bijvoorbeeld
om te worden weggeduwd of gesleept.
Als de automatische transmissie in de neu‐
traalstand iimoet blijven, ook als het con‐
tact is uitgeschakeld:
#De auto starten.
#Het rempedaal indrukken en de neutraal‐
stand iinschakelen.
#Het rempedaal loslaten.
#Het contact uitschakelen.
%Wanneer de auto aansluitend wordtverlaten
en de sleutel zich in de auto bevindt, blijft de
automatische transmissie in de neutraal‐
stand i.
Parkeerstand P inschakelen
#De aanwijzingen met betrekking tot het afzet‐
tenvan de auto in acht nemen
(/pagina 127).
#Hetrempedaal indrukken, tot de auto stil‐
staat.
#Als de auto stilstaat de toetsjindrukken.
De parkeerstand is pas ingeschakeld, als op
het multifunctioneel display de transmissies‐
tandaanduiding jverschijnt. Wanneer de
transmissiestandaanduiding jniet ver‐
schijnt, de auto tegenwegrollen beveiligen.
Als aan een van de volgende voorwaarden is vol‐
daan, wordt de parkeerstand jautomatisch
ingeschakeld:
RU schakelt als de auto stilstaat in de trans‐
missiestand hof khet contact uit.
RU opent als de auto stilstaat of met zeer
geringe snelheid rijdt in de transmissiestand
hof khet bestuurdersportier.
%Om met geopend bestuurdersportier te
manoeuvreren, opent u bij stilstand het
bestuurdersportier en schakelt u opnieuw de
transmissiestand hof kin.
Rijstand D inschakelen
#Het rempedaal indrukken en de E-SELECT
keuzehendel door de eersteweerstand naar
achteren trekken.
122 Rijden en parkeren
De automatische transmissie schakelt de ver‐
snellingen in de transmissiestand hautoma‐
tisch. Dit is afhankelijk van de volgende factoren:
RHet geselecteerde rijprogramma
RDe stand van het gaspedaal
RDe gereden snelheid
Aanwijzingen bij het tussengas
Het tussengas is in alle rijprogramma's actief bij
het terugschakelen. Het tussengas vermindert
lastwisselreacties en ondersteunt een sportieve
rijstijl. De akoestische waarneming van het tus‐
sengas is afhankelijkvan het rijprogramma.
Auto vrij rijden
Het vrij rijden van de auto kan helpen om een in
modder of sneeuw vastgereden auto vrij te krij‐
gen.
Om los te rijden de E-SELECT keuzehendel tot
voorbij het drukpunt omhoog en omlaag bewe‐
gen, en zo tussen de transmissiestanden hen
kheen en weer te schakelen (/pagina 121).
%De maximumsnelheid bij het heen en weer
schakelen tussen hen kbedraagt
9 km/h.
Handmatig schakelen
#Activeren/deactiveren: De displaytoets 1
indrukken.
De displaytoets toont de actueel geselec‐
teerde transmissie-instelling 2:
RM(rood): Handmatig schakelen
RD(blauw): Automatisch
%Om de versnellingen in het rijprogramma
=permanent zelf met de stuurwielscha‐
kelpaddles te schakelen, de instelling M
(handmatig) voor de transmissie selecteren.
*AANWIJZING Beschadiging van de
motor door te laat opschakelen
De automatische transmissie schakelt in de
handmatige modus ook bij het bereiken van
het afregeltoerental van de motor niet op.
Om het overschrijden van het maximumtoe‐
rental van de motorte vermijden wordt de
benzinetoevoer onderbroken.
#Opschakelen voordat het motortoeren‐
tal het rode gebied in de toerenteller
bereikt.
Rijden en parkeren 123
#Opschakelen: Aan de stuurwielschakel‐
paddle 2trekken.
#Terugschakelen: Aan de stuurwielschakel‐
paddle 1trekken.
Wanneer het motortoerental te hoog of te laag
is, kan niet met de stuurwielschakelpaddles wor‐
den geschakeld. In dit gevalgaan de segmenten
1rood branden.
Schakeladvies
Het schakeladvies geeft aanwijzingen voor een
brandstofbesparende rijstijl.
#Als op het multifunctioneel display het scha‐
keladvies 1verschijnt, de geadviseerde ver‐
snelling inschakelen.
%Het schakeladvies is alleen actief wanneer
het handmatig schakelen met de toets in de
middenconsole geactiveerd is.
Kickdowngebruiken
#Maximaal accelereren: Het gaspedaal tot
voorbij het drukpunt indrukken.
Om de motortegen een te hoog toerental te
beschermen, schakelt de automatische trans‐
missie bij het maximumtoerental in de eerstvol‐
gende hogere versnelling.
%Wanneer het handmatig schakelen met de
toets in de middenconsole is geactiveerd,
reageert de transmissie niet op de kickdown.
Werking van de modus uitrollen
Bij anticiperende rijstijl wordt u door de modus
uitrollen geholpen om het brandstofverbruik te
reduceren.
124 Rijden en parkeren
De modus uitrollen heeft de volgende eigen‐
schappen:
RDe verbrandingsmotorwordtvan de aandrijf‐
lijn losgekoppeld en de auto rolt verder.
ROp het multifunctioneel display verschijnt het
symbool J.
Wanneer aan de volgende voorwaarden is vol‐
daan, wordt de modus uitrollen geactiveerd:
RHet ECO start-stopsysteem is ingeschakeld.
RHet rijprogramma =is met de aandrijfin‐
stelling "Moderate" of "Reduced" geselec‐
teerd.
RDe snelheid ligt in het geschikte gebied.
REr is een geschikt wegverloop aanwezig, bij‐
voorbeeld geen steile hellingen of krappe
bochten.
RHet gas- of rempedaal wordt niet meer inge‐
drukt.
Als niet meer aan een van de voorwaarden wordt
voldaan, wordt de modus uitrollen weer uitge‐
schakeld.
Tanken
Tanken
&WAARSCHUWING Brand‑ en explosiege‐
vaar door brandstof
Brandstoffen zijn licht ontvlambaar.
#Beslist vuur, open licht, roken en vonk‐
vorming vermijden.
#Voor en tijdens het tanken de ontste
king en, indien aanwezig, de standver‐
warming uitschakelen.
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel
door brandstoffen
Brandstoffen zijn giftig en schadelijk voor de
gezondheid.
#Beslist voorkomen dat brandstof met de
huid, de ogen of de kleding in aanraking
komt, of dat het wordt ingeslikt.
#Brandstofdampen niet inademen.
#Kinderen op afstand van brandstoffen
houden.
#Tijdens het tanken portieren en ruiten
gesloten houden.
Als u of anderen met brandstof in aanraking
zijn geweest, de volgende punten in acht
nemen:
#Brandstof op de huid direct met water
en zeep afspoelen.
#Wanneer brandstof in de ogen terecht
gekomen is, de ogen direct grondig met
schoon water uitspoelen. Zo snel moge‐
lijk naar een arts gaan.
#Wanneer brandstof is ingeslikt, zo snel
mogelijk naar een arts gaan. Geen bra‐
ken opwekken.
#Met brandstof vervuilde kleren direct
wisselen.
Rijden en parkeren 125
&WAARSCHUWING Brand‑ en explosiege‐
vaar door elektrostatische oplading
Elektrostatische oplading kan ervoor zorgen
dat brandstofdampen ontsteken.
#Voordat u de tankdop opent of het vul‐
pistool vastpakt, de metalen carrosserie
van de auto aanraken.
#Om te voorkomen dat opnieuw een
elektrostatische oplading optreedt, tij‐
dens het tanken niet weer in de auto
stappen.
*AANWIJZING Beschadiging door ver‐
keerde brandstof
Auto's met benzinemotor:
Kleine hoeveelheden van de verkeerde
brandstofkunnen al leiden tot schade aan
het brandstofsysteem, de motor en het uit‐
laatgasreinigingssysteem.
#Alleen loodvrije, zwavelvrije brandstof
tanken die voldoet aan de Europese
norm EN 228 of daaraan gelijkwaardig
is.
Brandstof met deze specificatie kan maxi‐
maal 10%ethanol bevatten. Uw auto is
geschikt voor E10‑.
In geen geval een van de volgende brandstof‐
fentanken:
RDieselbrandstof
RNormale benzine met een lager octaange‐
tal dan 91 RON
RBenzine met meer dan 10 vol.% ethanol,
bijvoorbeeld E15, E20, E85, E100
RBenzine met meer dan 3 vol.% methanol,
bijvoorbeeld M15, M30
RBenzine met metaalhoudende additieven
Wanneer abusievelijk een verkeerde brand‐
stof wordtgetankt:
#Het contact niet inschakelen.
#Contact opnemen met een gekwalifi‐
ceerdewerkplaats.
*AANWIJZING Geen diesel tanken bij
auto's met benzinemotor
Wanneer abusievelijk een verkeerde brand‐
stof wordtgetankt:
RHet contact niet inschakelen. Anders kan
de brandstof bij de motorkomen.
Kleine hoeveelheden van de verkeerde
brandstofkunnen al leiden tot schade
aan het brandstofsysteem en de motor.
De reparatiekosten zijn hoog.
#Contact opnemen met een gekwalifi‐
ceerdewerkplaats.
#De brandstoftank en de brandstofleidin‐
genvolledig laten legen.
*AANWIJZING Beschadiging aan het
brandstofsysteem door overvulde brand‐
stoftank
#De brandstoftank slechts zo ver vullen
tot het vulpistool afslaat.
126 Rijden en parkeren
*AANWIJZING Eruit spuitende brandstof
bij het verwijderen van het vulpistool
#De brandstoftank slechts zo ver vullen
tot het vulpistool afslaat.
Voorwaarden
RDe auto is ontgrendeld.
%Tijdens het tanken niet weer in de auto stap‐
pen. Anders kunt u zich weer elektrostatisch
opladen.
De aanwijzingen met betrekking tot de bedrijfs‐
stoffen en de brandstof in acht nemen.
Het geadviseerde octaangetal voor uw auto is te
vinden op het informatieplaatje in de tankdop‐
klep. 1Tankdopklep
2Houder voor tankdop
3Bandenspanningstabel
4QR-code voor reddingskaart
5Brandstofsoort
#Op de achterzijde van de tankdopklep 1
drukken.
#De tankdop linksom draaien en verwijderen.
#De tankdop van bovenaf in de houder 2
aanbrengen.
#De vulpijpvan het vulpistool volledig in de
tankvulbuis schuiven, latenrusten en tanken.
#De brandstoftank slechts zo ver vullen tot het
vulpistool afslaat.
#De tankdop op de tankvulbuis aanbrengen en
rechtsom draaien, tot deze hoorbaar vergren
delt.
#De tankdopklep 1sluiten.
%De tankdopklep sluitenvoordat u de auto
vergrendelt.
Parkeren
Auto afzetten
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len en letsel door wegrollen van een
onvoldoende beveiligde auto
Als de auto zonder voldoende beveiliging
wordtgeparkeerd, kan deze ook bij een lichte
helling ongecontroleerd wegrollen.
Rijden en parkeren 127
#Op hellingen de voorwielen zo draaien
dat de auto in de richting van de stoep‐
rand rolt als deze in beweging komt.
#De parkeerrem bedienen.
#De transmissie in de stand jzetten.
&WAARSCHUWING Brandgevaar bij hete
onderdelen van het uitlaatsysteem
Brandbaar materiaal, bijvoorbeeld bladeren,
gras of takken, kunnen ontsteken.
#De auto zo parkeren dat geen brand‐
baar materiaal met hete onderdelen van
de auto in contact kankomen.
#Niet op een droge wei of afgeoogste
graanvelden parkeren.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len en letsel als kinderen zonder toezicht
in de auto worden achtergelaten
Wanneer kinderen zonder toezicht in de auto
achterblijven, kunnen deze met name:
RPortieren openen en daardoor andere
personen of verkeersdeelnemers in
gevaar brengen.
RUitstappen en door het verkeer worden
gegrepen.
RUitrustingen van de auto bedienen en bij‐
voorbeeld bekneld raken.
Bovendien kunnen kinderen de auto in bewe‐
ging zetten, door bijvoorbeeld:
RDe parkeerrem vrij te zetten.
RDe transmissiestand te wijzigen.
RDe auto starten.
#Kinderen nooit zonder toezicht in de
auto laten.
#Bij het verlaten van de auto altijd de
sleutel meenemen en de auto vergren‐
delen.
#De sleutel buiten bereik van kinderen
bewaren.
*AANWIJZING Beschadiging van de auto
door wegrollen
#De auto altijd tegenwegrollen beveili‐
gen.
128 Rijden en parkeren
#De auto totstilstand brengen door het rem‐
pedaal in te drukken.
#Op hellingen de voorwielen zo draaien dat de
auto in de richting van de stoeprand rolt als
deze in beweging komt.
#De elektrische parkeerrem inschakelen.
#Bij stilstaande auto en ingedrukt rempedaal
de transmissiestand jinschakelen
(/pagina 122).
#De motor en het contact uitschakelen door
de toets1in te drukken.
#De bedrijfsrem langzaam loslaten.
#Uitstappen en de auto vergrendelen.
Garagedeurbediening
Toetsen van de garagedeurbediening pro‐
grammeren
&GEVAAR Levensgevaar door uitlaatgas‐
sen
Verbrandingsmotorenstoten giftige uitlaat‐
gassen, bijvoorbeeld koolmonoxide, uit. Het
inademen van deze uitlaatgassen is schade‐
lijk voor de gezondheid en leidt tot vergifti‐
ging.
#De motor en de eventueel aanwezige
standverwarming nooit in een gesloten
ruimte zonder voldoende ventilatie laten
draaien.
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel bij
het openen of sluiten van een garage
deur met de garagedeurbediening
Wanneer de garagedeur met de geïnte‐
greerde garagedeurbediening wordt bediend
of geprogrammeerd, kunnen personen in het
bewegingsgebied van de garagedeur worden
ingeklemd of worden geraakt.
#Altijd opletten dat zich niemand in het
bewegingsgebied van de garagedeur
bevindt.
Voorwaarden
RDe auto is buiten de garage respectievelijk
buiten het zwenkbereik van de garagedeur
geparkeerd.
RDe motor is afgezet.
RHet contact is ingeschakeld.
%De garagedeuropeningsfunctie is altijd
mogelijk bij ingeschakeld contact.
Rijden en parkeren 129
#De in te leren toets2,3of 4indrukken
en ingedrukt houden.
Het controlelampje 1knippert geel.
%Het kantot 20 seconden duren voordat het
controlelampje geel gaat knipperen.
#De eerder ingedrukte toetsen loslaten.
Het controlelampje 1knippert verder geel.
#De afstandsbediening 5op een afstand tus‐
sen 1 cm en 8 cm op de toets2,3of 4
richten.
#De toets6van de afstandsbediening 5
indrukken en ingedrukt houden tot een van
de volgende signalen verschijnt:
RHet controlelampje 1brandt permanent
groen. De programmering is afgesloten.
RHet controlelampje 1knippert groen.
De programmering was succesvol. Boven‐
dien moet een wisselcode-synchronisatie
met het garagedeurbedieningssysteem
worden uitgevoerd.
#Als het controlelampje 1niet groen brandt
of knippert: De procedure herhalen.
#Alle toetsen loslaten.
%De afstandsbediening van de garagedeurbe‐
diening behoort niet tot de leveringsomvang
van de garagedeurbediening.
Wisselcode-synchronisatie uitvoeren
Voorwaarden
RHet deurbedieningssysteem werkt met een
wisselcode.
RUw auto bevindt zich binnen het bereik van
het garage- of het buitendeurbedieningssys‐
teem.
RDe auto evenals personen en voorwerpen
bevinden zich buiten het bewegingsgebied
van het portier.
#De programmeertoetsvan de deuraandrij
vingseenheid indrukken.
U hebt circa 30 seconden de tijd om de vol‐
gende stap te starten.
#Meerdere keren na elkaar de geprogram‐
meerde toets2,3of 4indrukken, totdat
het portier sluit.
Als het portier sluit, is de programmering
afgesloten.
%Bovendien de handleiding van de deurbedie‐
ning lezen.
Problemen bij het programmeren van de
afstandsbediening verhelpen
#Controleren of de zendfrequentie van de
afstandsbediening 5wordt ondersteund.
#De batterijen in de afstandsbediening 5ver‐
vangen.
130 Rijden en parkeren
#De afstandsbediening 5onder verschil‐
lende hoeken op een afstand tussen 1 cm en
8 cm voor de binnenspiegel houden. Daarbij
elke instelstand ten minste 25 seconden aan‐
houden.
#De afstandsbediening 5onder dezelfde
hoeken op verschillende afstanden van de
binnenspiegel houden. Daarbij elke instel‐
stand ten minste 25 seconden aanhouden.
#Bij afstandsbedieningen die slechts gedu‐
rende bepaalde tijd zenden, voor het verstrij‐
kenvan de zendtijd opnieuw de toets6van
de afstandsbediening 5indrukken.
#De antennekabel van de deurbediening op de
afstandsbediening richten.
%Ondersteuning en aanvullende informatie
voor de programmering:
RBij de HomeLink®hotline via het nummer
(0) 08000 466 354 65 of
+49 (0) 6838 907 277
ROp het internet onder https://
www.homelink.com
Garagedeur openen of sluiten
Voorwaarden
RDe betreffende toets is voor het bedienen
van de garagedeur geprogrammeerd.
#De toets2,3of 4indrukken en inge‐
drukt houden, tot de garagedeur opent of
sluit.
#Als het controlelampje 1na circa 20 secon‐
den geel knippert: Opnieuw de eerder inge‐
drukte toets indrukken en ingedrukt houden,
tot de garagedeur opent of sluit.
Geheugen van de garagedeurbediening wis‐
sen
#De toetsen 2en 4indrukken en ingedrukt
houden.
Het controlelampje 1brandt geel.
#Als het controlelampje 1groen knippert: De
toetsen 2en 4loslaten.
Het volledige geheugen is gewist.
Elektrische parkeerrem
Werking van de elektrische parkeerrem
(automatisch inschakelen)
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len en letsel als kinderen zonder toezicht
in de auto worden achtergelaten
Wanneer kinderen zonder toezicht in de auto
achterblijven, kunnen deze met name:
RPortieren openen en daardoor andere
personen of verkeersdeelnemers in
gevaar brengen.
RUitstappen en door het verkeer worden
gegrepen.
RUitrustingen van de auto bedienen en bij‐
voorbeeld bekneld raken.
Bovendien kunnen kinderen de auto in bewe‐
ging zetten, door bijvoorbeeld:
RDe parkeerrem vrij te zetten.
RDe transmissiestand te wijzigen.
RDe auto starten.
Rijden en parkeren 131
#Kinderen nooit zonder toezicht in de
auto laten.
#Bij het verlaten van de auto altijd de
sleutel meenemen en de auto vergren‐
delen.
#De sleutel buiten bereik van kinderen
bewaren.
De elektrische parkeerremwordt automatisch
bediend, als de transmissie in de stand jstaat
en aan een van de volgende voorwaarden is vol‐
daan:
RDe motorwordt afgezet.
RDe gordelslottong steekt niet in het gordel‐
slot van de bestuurdersstoel en het bestuur‐
dersportier wordtgeopend.
%Inschakelen verhinderen: Aan de handgreep
van de elektrische parkeerrem trekken.
In de volgende situaties wordt de elektrische
parkeerrem ook vastgezet:
RDe actieve afstandsassistent DISTRONIC
brengt de auto totstilstand.
RDe HOLD-functie houdt de auto in stilstand
op zijn plaats.
RDe actieve parkeerassistent houdt de auto in
stilstand op zijn plaats.
Dit is het geval als tevens aan een van de vol‐
gende voorwaarden wordtvoldaan:
RDe motorwordt afgezet.
RDe gordelslottong steekt niet in het gordel‐
slot van de bestuurdersstoel en het bestuur‐
dersportier wordtgeopend.
REr treedt een systeemstoring op.
RDe spanningsvoorziening is niet voldoende.
RDe auto staat langere tijd stil.
Als de elektrische parkeerrem ingeschakeld is,
brandt in het combi-instrument het rode contro‐
lelampje !.
De elektrische parkeerremwordt niet automa‐
tisch bediend, als de motor door het ECO start-
stopsysteem wordt afgezet.
Functie van de elektrische parkeerrem (auto‐
matisch vrijzetten)
De elektrische parkeerremwordt vrijgezet, als
aan de volgende voorwaarden is voldaan:
RHet bestuurdersportier is gesloten.
RDe motor draait.
RDe transmissie staat in de stand hof ken
het gaspedaal wordt ingedrukt of er wordt bij
gesloten bestuurdersportier geschakeld van
de transmissiestand jin de stand hof
k.
RAls de transmissie in de stand kstaat,
moet de achterklep gesloten zijn.
RDe gordelslottong steekt in het gordelslot
van de bestuurdersstoel.
Als de gordelslottong niet in het gordelslot van
de bestuurdersstoel steekt, moet aan één van de
volgende voorwaarden voldaan zijn:
RDe transmissiestandjwordtverlaten.
REr is voorheen sneller dan 3 km/h gereden.
132 Rijden en parkeren
Als de elektrische parkeerremwordt vrijgezet,
dooft in het combi-instrument het rode controle‐
lampje !.
Elektrische parkeerrem handmatig inschake‐
len of vrijzetten
Aantrekken
#Op de handgreep 1drukken.
Het rode controlelampje !brandt in het
combi-instrument.
%Alleen wanneer het controlelampje continu
brandt, is de elektrische parkeerrem correct
ingeschakeld.
Vrijzetten
#Het contact inschakelen.
#Aan de handgreep 1trekken.
In het combi-instrument dooft het rode con‐
trolelampje !.
Noodremming uitvoeren
#De handgreep 1indrukken en ingedrukt
houden.
Zolang de auto nog rijdt, wordt de melding
Parkeerrem ontgrendelen weergegeven en
knippert het rode controlelampje !.
Wanneer de auto totstilstand is afgeremd,
wordt de elektrische parkeerrem ingescha‐
keld. Het rode controlelampje !brandt in
het combi-instrument.
Aanwijzingen met betrekking tot het buiten
gebruik stellen van de auto
Als de auto langer dan zes weken buiten gebruik
wordtgesteld, kan door het stilstaan schade ont‐
staan.
Eveneens kan de 12V-accu door volledige ontla‐
ding beschadigd raken.
%Meer informatie is verkrijgbaar in een
gekwalificeerde werkplaats.
Rij- en rijveiligheidssystemen
Rijsystemen en uw verantwoordelijkheid
Uw auto is voorzien vanrijsystemen die u onder‐
steunen bij het rijden, parkeren en manoeuvre‐
ren. De rijsystemen zijn slechts hulpmiddelen.
Deze kunnen uw waarneming van de omgeving
niet vervangen en ontslaan u niet van uw ver‐
keersrechtelijke verantwoordelijkheid. De
bestuurder is zelf verantwoordelijkvoor de vei‐
lige afstand, de gereden snelheid, het tijdig rem‐
men en het aanhouden van de rijstrook. Voort‐
durend de verkeerssituatie in de gaten houden
Rijden en parkeren 133
en indien nodig ingrijpen. De grenzen voor een
veilig gebruik in acht nemen.
Rijsystemen kunnen het gevaar voor ongevallen
van een niet aangepaste rijstijl niet verminderen
en de natuurkundige grenzen niet verleggen. Het
systeem kan niet altijd rekening houden met de
weg- en weersomstandigheden en de verkeerssi‐
tuatie.
Informatie over de sensoren en camera's van
de auto
1Multifunctionele camera
2Frontcamera
3Ultrasone sensoren
4Achteruitrijcamera
%De radarsensoren zijn, afhankelijk van de uit‐
rusting van de auto, achter de bumpers
en/of achter de radiateurgrille geïntegreerd.
Sommige rijsystemen en rijveiligheidssystemen
bewaken met camera's en sensoren de omge‐
ving voor, achter of naast uw auto.
Ervoor zorgen dat de gebieden van de camera's
en sensoren vrij van vuil, ijs of natte sneeuw
worden gehouden (/pagina 308). De camera's
en sensoren mogen niet worden afgedekt, bij‐
voorbeeld door een fietsdrager, uitstekende
bagage,stickers, wrappingfolie en steenslagfolie.
Extra kentekenplaathouders kunnen in het bij‐
zonder werking van de ultrasone sensoren nade‐
lig beïnvloeden.
Na een beschadiging of een aanrijding in de
omgeving van de sensoren de werking van de
sensoren laten controleren bij een gekwalifi‐
ceerdewerkplaats. Beschadigingen of steenslag
in de omgeving van de camera's bij een gekwali‐
ficeerde werkplaats laten repareren. Bij een
beschadiging van de sensoren of de camera's
kunnen enkele rijsystemen en rijveiligheidssyste‐
men niet meer correct functioneren.
134 Rijden en parkeren
Overzicht van de rijsystemen en rijveilig‐
heidssystemen
RABS (AntiBlokkeerSysteem) (/pagina 135)
RBAS (Brems-Assistent-System = remassis‐
tentsysteem) (/pagina 135)
RESP®(Elektronisch StabiliteitsProgramma)
(/pagina 135)
REBD (Electronic BrakeforceDistribution)
(/pagina 138)
RActive Brake Assist System (/pagina 138)
RAdaptief remlicht (/pagina 141)
RTEMPOMAT (/pagina 141)
RLimiter (/pagina 142)
RActieve afstandsassistent DISTRONIC
(/pagina 144)
RWegrijhulp voor op hellingen (/pagina 148)
RHOLD-functie (/pagina 148)
RRACE START (/pagina 149)
RAMG RIDE CONTROL (/pagina 152)
RFrontcamera en achteruitrijcamera
(/pagina 156)
RATTENTION ASSIST (/pagina 158)
RVerkeerstekenassistent (/pagina 160)
RDodehoekassistent (/pagina 162)
RSpoorassistent (/pagina 163)
Functie van het ABS
Het antiblokkeersysteem (ABS) regelt de rem‐
druk in kritieke situaties:
RBij het remmen, bijvoorbeeld bij een nood‐
stop of onvoldoende grip van de banden,
wordt het blokkeren van de wielen voorko
men.
RBij het remmen blijft de bestuurbaarheid van
de auto gewaarborgd.
Als het ABS regelt, is pulseren van het rempe‐
daal voelbaar. Het pulserende rempedaal kan
een aanwijzing voor gevaarlijke wegomstandig‐
heden zijn en u eraan herinneren bijzonder voor‐
zichtig te rijden.
Functie van het BAS
Het Brake Assist System (BAS) ondersteunt u bij
een noodstop met extra remkracht.
Wanneer het rempedaal snel wordt ingedrukt,
wordt het BASgeactiveerd:
RHet BASverhoogt automatisch de remdruk
van de rem.
RHet BASkan de remweg verkorten.
RHet ABS voorkomt daarbij het blokkeren van
de wielen.
Wanneer het rempedaal wordt losgelaten, werkt
de remweer normaal. Het BASwordtgedeacti‐
veerd.
Functies van het ESP®(elektronisch stabili‐
teitsprogramma)
&WAARSCHUWING Slipgevaar door een
storing in het ESP®
Als het ESP®is uitgeschakeld, wordt de auto
niet door het ESP®gestabiliseerd. Bovendien
Rijden en parkeren 135
zijn verdere rijveiligheidssystemen uitgescha‐
keld.
#Voorzichtig verder rijden.
#Het ESP®bij een gekwalificeerde werk‐
plaats laten controleren.
Ukunt uit de volgende instellingen van het ESP®
kiezen:
RESP®ON
RESP®SPORT
RESP®OFF
Eigenschappen bij ingeschakeld ESP®
Het ESP®controleert en verbetert de rijstabiliteit
en tractie, met name in de volgende situaties:
RBij het wegrijden op een natte of gladde rij‐
baan
RBij het remmen
Het ESP®kan de auto stabiliseren door middel
van de volgende ingrepen:
REen of meerdere wielen worden doelgericht
afgeremd.
RHet motorvermogen wordt aangepast aan de
situatie.
Iedere keer als de motorwordtgestart, is het
ESP®ingeschakeld; onafhankelijk van of het
ESP®ór het afzetten van de motor in het ESP®
SPORT stond of uitgeschakeld was.
Als het waarschuwingslampje ESP®÷in het
combi-instrument knippert, dan hebben een of
meerdere wielen hun slipgrens bereikt:
RUw rijstijl aan de verkeers- en weersomstan‐
digheden aanpassen.
RHet ESP®in geen geval uitschakelen.
RHet gaspedaal bij het wegrijden slechts zo
ver indrukken als nodig is.
Eigenschappen van het ESP®SPORT
&WAARSCHUWING Slipgevaar bij ver‐
keerd gebruik van het ESP®SPORT
Als het ESP®SPORT wordt ingeschakeld,
bestaat verhoogd slipgevaar en gevaar voor
ongevallen!
#Het ESP®SPORT alleen onder de hierna
beschreven omstandigheden inschake‐
len.
Wanneer het ESP®SPORT is geselecteerd, bran‐
den de waarschuwingslampjes åen Æ
permanent in het combi-instrument.
Het ESP®SPORT selecteren als de bij de auto
behorende over- en onderstuureigenschappen
gewenst zijn, bijvoorbeeld op afgezette wegen.
Het rijden met ingeschakeld ESP®SPORT of met
uitgeschakeld ESP®vereist een buitengewoon
gekwalificeerde en ervaren bestuurder.
Als het ESP®SPORT ingeschakeld is en een of
meerdere wielen doordraaien, knippert het waar‐
schuwingslampje ESP®÷in het combi-
instrument. Het ESP®stabiliseert de auto dan
slechts beperkt.
Het ESP®SPORT heeft bovendien de volgende
eigenschappen:
RHet ESP®verbetert de rijstabiliteit nog maar
in beperkte mate.
136 Rijden en parkeren
RDe tractieregeling ETS/4ETS is nog steeds
actief.
RDe motorwordtquakoppel slechts beperkt
begrensd en de aandrijfwielen kunnen door‐
draaien.
Op een losse ondergrond zorgen de door‐
draaiende wielen door freeswerking voor een
betere tractie.
RUkunt bij krachtige bediening van het rem‐
pedaal nog steeds met ondersteuning van
het ESP®remmen.
Eigenschappen bij uitgeschakeld ESP®
&WAARSCHUWING Slipgevaar door uit‐
geschakeld ESP®
Als het ESP®wordt uitgeschakeld, zorgt het
ESP®niet meer voor stabilisatie van de auto.
#Het ESP®alleen uitschakelen, zolang de
hieronder beschreven situaties zich
voordoen.
Wanneer het ESP®uitgeschakeld is, branden de
waarschuwingslampjes åen ¤perma‐
nent in het combi-instrument.
Het uitschakelen van het ESP®heeft de vol‐
gende consequenties:
RDe rijstabiliteit wordt niet meer verbeterd.
RDe aangedreven wielen kunnen doordraaien.
RDe tractieregeling ETS/4ETS is nog steeds
actief.
%Ook als het ESP®is uitgeschakeld, wordt u
bij krachtig remmen nog steeds ondersteund
door het ESP®.
In de volgende situaties kan het beter zijn om
het ESP®SPORT in te schakelen of het ESP®uit
te schakelen:
RBij gebruik van sneeuwkettingen
RIn diepe sneeuw
ROp zand of grind
%De doordraaiende wielen zorgen door frees‐
werking voor een betere tractie.
%Het ESP®inschakelen zodra de hiervoor
beschreven situaties niet meer vantoepas‐
sing zijn. Anders wordt de auto niet door het
ESP®gestabiliseerd als de auto in een slip
raakt of er een wiel doordraait.
Als het waarschuwingslampje ESP®÷
ondanks een ingeschakeld ESP®permanent
brandt, is het ESP®vanwege een storing niet
beschikbaar.
De informatie die in het combi-instrument kan
worden weergegeven in acht nemen:
RWaarschuwings- en controlelampjes
(/pagina 400)
RDisplaymeldingen
ETS/4ETS (elektronisch tractiesysteem)
De tractieregeling ETS/4ETS is een onderdeel
van het ESP®.
Het ETS/4ETS kan door de volgende ingrepen de
tractie van de auto verbeteren:
RAls de aangedreven wielen doordraaien, wor‐
den ze afzonderlijk afgeremd.
Rijden en parkeren 137
REr wordt meer aandrijfkoppel overgebracht
naar het wiel of de wielen met grip.
ESP®(elektronisch stabiliteitsprogramma)
in- of uitschakelen
#ESP®SPORT inschakelen: De displaytoets
1zo lang indrukken, tot de rijbaan van het
toetssymbool 2geel gaat branden.
De waarschuwingslampjes åen Æ
branden in het combi-instrument.
#ESP®uitschakelen: De displaytoets 1zo
lang indrukken, tot de rijbaan van het toets‐
symbool 2rood oplicht.
De waarschuwingslampjes åen ¤
branden in het combi-instrument.
%Wanneer u in het rijprogramma Ihet
ESP®uitschakelt, wisselt de AMG Dynamics
automatisch naar het niveau Master.
#ESP®inschakelen: De displaytoets 1zo
lang indrukken, tot de rijbaan van het toets‐
symbool 2blauw oplicht.
De waarschuwingslampjes å,Æen
¤doven.
Wanneer de displaytoets het symbool ÷met
een rode !toont, vertoont het ESP®een storing.
De informatie over de waarschuwingslampjes en
de displaymeldingen die in het combi-instrument
kunnen worden weergegeven, in acht nemen.
Functie van de EBD
De Electronic Brakeforce Distribution (EBD)
heeft de volgende eigenschappen:
RBewaking en regeling van de remdruk naar
de achterwielen.
RVerbetering van de rijstabiliteit bij het rem‐
men, in het bijzonder in bochten.
Functie van het Active Brake Assist System
Het Active Brake Assist System bestaat uit:
RAfstandswaarschuwingsfunctie
RAutonome remfunctie
RAan de situatie aangepasteremondersteu‐
ning
Het Active Brake Assist System kan u helpen om
het aanrijdingsgevaar met voertuigen te minima‐
liseren of de gevolgen van een ongeval te beper‐
ken.
Wanneer het Active Brake Assist System tijdens
het rijden het gevaar van een botsing herkent,
klinkt een waarschuwingssignaal en gaat het
138 Rijden en parkeren
waarschuwingslampje Lin het combi-instru‐
ment branden.
Als niet wordtgereageerd op de optische of de
akoestische waarschuwing, kan in kritische situ‐
aties autonoom worden afgeremd.
In bijzonder kritische situaties kan het Active
Brake Assist System ervoor zorgen dat direct
autonoom kanworden afgeremd. Het waarschu‐
wingslampje en het waarschuwingssignaal wor‐
den in dit geval samen met het remmen geacti‐
veerd.
Als u zelf remt in een situatie die door het Active
Brake Assist System als kritiek is aangemerkt of
als u tijdens het autonoom remmen het rempe‐
daal bedient, volgt er een aan de situatie aange‐
paste remondersteuning. Indien nodig wordt de
remdruk verhoogd tot een noodstop.
Door de activering van de autonome remfunctie
of de aan de situatie aangepasteremondersteu‐
ning kunnen extra preventieve maatregelen voor
de inzittendenbescherming (PRE-SAFE®)worden
gestart, voor zover de auto daarmee is uitgerust.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len bij een beperkte herkenning door het
Active Brake Assist System
Het Active Brake Assist System kan objecten
en complexe verkeerssituaties niet altijd
ondubbelzinnig herkennen.
#De verkeerssituatie altijd goed in de
gaten houden en niet uitsluitend op het
Active Brake Assist System vertrouwen.
Het Active Brake Assist System is
slechts een hulpmiddel. De bestuurder
is zelf verantwoordelijkvoor een vol‐
doende veilige afstand, de snelheid en
het tijdig remmen.
#Gereed zijn om te remmen en eventueel
uit te wijken.
%Als het systeem niet beschikbaar is, ver‐
schijnt de weergaveæop het multifunc‐
tioneel display.
De systeemgrenzen van het Active Brake Assist
System in acht nemen.
De afzonderlijke deelfuncties zijn in de vol‐
gende snelheidsbereiken beschikbaar:
Afstandswaarschuwingsfunctie
De afstandswaarschuwingsfunctie waarschuwt
vanaf een snelheid:
RVan circa 30 km/h, als gedurende meerdere
seconden de afstand tot de voorligger te
klein is voor de gereden snelheid. Het waar‐
schuwingslampje afstandswaarschuwing in
het combi-instrument Lgaat branden.
RVan circa 7 km/h, als u een voertuig of voet‐
ganger tot een kritische afstand nadert. U
hoort een onderbroken waarschuwingssig‐
naal en het afstandswaarschuwingslampje in
het combi-instrument Lgaat branden.
Direct remmen of uitwijkenvoor een obstakel, in
zoverre dit zonder gevaar mogelijk is en de ver‐
keerssituatie dit toelaat.
De afstandswaarschuwingsfunctie kan u in de
volgende situaties ondersteunen:
RVoorliggende voertuigen: Tot circa
250 km/h
RStilstaande voertuigen: Tot circa 70 km/h
Rijden en parkeren 139
Autonome remfunctie
De autonome remfunctie kanvanaf circa 7 km/h
in de volgende situaties ingrijpen:
RVoorliggers:
-Auto's zonder actieve afstandsassistent
DISTRONIC: Tot circa 105 km/h
-Auto's met actieve afstandsassistent
DISTRONIC: Tot circa 200 km/h
RStilstaande voertuigen: Tot circa 50 km/h
Aan de situatie aangepaste remondersteu‐
ning
De aan de situatie aangepaste remondersteu‐
ning kanvanaf circa 7 km/h in de volgende situ‐
aties ingrijpen:
RVoorliggende voertuigen: Tot circa
250 km/h
RStilstaande voertuigen: Tot circa 70 km/h
Afbreken van een remingreep van het Active
Brake Assist System
Een remingreep van het Active Brake Assist Sys‐
temkan op elk moment worden beëindigd:
RDoor het gaspedaal volledig in te drukken of
de kickdown aan te spreken
RDoor het loslaten van het rempedaal
Wanneer aan een van de volgende voorwaarden
is voldaan, kan het Active Brake Assist System
de remingreep beëindigen:
RU wijkt uit voor een obstakel door te sturen.
REr bestaat geen aanrijdingsgevaar meer.
REr wordtgeen obstakel meer in de lijn van de
auto herkend.
Systeemgrenzen
Het systeem kan in de volgende situaties moge‐
lijk niet correct werken of buiten werking zijn:
RBij sneeuw, regen, mist, veel spatwater, ver‐
blinding, directe zonnestraling of sterk wisse‐
lende lichtomstandigheden
RWanneer de sensoren vervuild, beslagen,
beschadigd of afgedekt zijn
RWanneer de sensoren door andere radar‐
bronnen worden gehinderd, bijvoorbeeld bij
sterke radarreflectie in parkeergarages
RAls bandenspanningsverlies of een bescha‐
digde band is herkend of weergegeven
RNa het inschakelen van het contact of na het
wegrijden is gedurende enkele seconden nog
niet de volledige werking van het systeem
beschikbaar.
RBij complexe verkeerssituaties waarbij objec‐
ten niet altijd eenduidig kunnen worden her‐
kend
ROp voertuigen die zich snel binnen het regi‐
stratiegebied van de sensoren bewegen
RIn scherpe bochten
%Na aflevering van de auto initialiseren de
sensoren van het Active Brake Assist System
zich automatisch over een bepaalde afstand.
Tijdens deze inleerprocedure is het Active
Brake Assist System niet of slechts beperkt
beschikbaar.
140 Rijden en parkeren
Active Brake Assist System instellen
Multimediasysteem:
4Voertuig 5kAssistentie
5Actieve remassistent
#De functie in- of uitschakelen.
%Geadviseerd wordt om het Active Brake
Assist System altijd ingeschakeld te laten.
%Als het Active Brake Assist System uitge‐
schakeld is, verschijnt op het multifunctio‐
neel display in het statusgedeelte het sym‐
bool æ.
Functie van het adaptieve remlicht
Het adaptieve remlicht waarschuwt het achter‐
opkomend verkeer bij een noodstopsituatie door
de volgende acties:
Rknipperende remlichten
Rinschakelen van de alarmknipperlichtinstalla‐
tie
Wanneer de auto vanaf een snelheid hoger dan
50 km/h krachtig wordt afgeremd, knipperen de
remlichten snel. Daardoor wordt het achteropko
mende verkeer op zeer opvallende wijze gewaar‐
schuwd.
Als de snelheid bij het begin van het afremmen
hoger dan 70 km/h is, wordt de alarmknipper‐
lichtinstallatie ingeschakeld zodra de auto tot
stilstand is gekomen. Als vervolgens wordtver‐
der gereden, wordt de alarmknipperlichtinstalla‐
tie bij circa 10 km/h automatisch uitgeschakeld.
De alarmknipperlichtinstallatie kan ook met de
alarmknipperlichtentoets worden uitgeschakeld.
TEMPOMAT en limiter
Functie van de TEMPOMAT
De tempomat regelt de snelheid op de door de
bestuurder ingevoerde waarde af.
Als u bijvoorbeeld accelereert om in te halen,
wordt de opgeslagen snelheid niet gewist. Wan‐
neer u na de inhaalmanoeuvre de voet van het
gaspedaal neemt, regelt de TEMPOMAT de snel‐
heid weer terug naar de opgeslagen snelheid.
De TEMPOMAT wordt bediend met de overeen‐
komstige stuurwieltoetsen. U kunt elke snelheid
vanaf 30 km/h tot de door de constructie
bepaalde maximumsnelheid of de opgeslagen
winterbandenlimiet instellen.
De aanwijzingen met betrekking tot de rijsyste‐
men en uw verantwoording in acht nemen,
anders kunt u gevaren niet herkennen
(/pagina 133).
Weergaven op het multifunctioneel display
Rh(grijs): De TEMPOMAT is geselecteerd,
maar nog niet geactiveerd.
Rh(groen): De TEMPOMAT is geactiveerd.
Een opgeslagen snelheid wordt naast de weer‐
gavehweergegeven.
%In de snelheidsmeter branden de segmenten
van de actueel opgeslagen snelheid tot het
einde van de segmentkrans of tot de inge‐
stelde winterbandenlimiet.
Systeemgrenzen
Op een helling kan het voorkomen dat de TEM‐
POMAT de snelheid niet kan aanhouden. Als het
einde van de helling is bereikt, wordt de opgesla‐
gen snelheid weer aangehouden.
Bij lange en steile afdalingen moet vroegtijdig in
een lagere versnelling worden geschakeld. Hier
Rijden en parkeren 141
vooral op letten als de auto beladen is. Zo wordt
gebruikgemaakt van de remwerking van de
motor. Daardoor wordt het remsysteem ontlast
en wordtvoorkomen dat de remmen oververhit
raken en te snel slijten.
De TEMPOMAT in de volgende situaties niet
gebruiken:
RIn verkeerssituaties met veelvuldige snel‐
heidswisselingen, bijvoorbeeld bij druk ver‐
keer of op wegen met veel bochten.
ROp gladde wegen. De aangedreven wielen
kunnen bij het accelereren hun grip verliezen
en de auto kan in een slip raken.
RAls bij slecht zicht wordtgereden.
Functie van de limiter
De limiter begrenst de snelheid van de auto. Om
op de opgeslagen snelheid af te regelen, remt de
limiter automatisch.
De snelheid kan op de volgende manierenwor‐
den begrensd:
RVariabel: Voor snelheidsbeperkingen, bijvoor‐
beeld binnen de bebouwde kom
RPermanent: Voor langdurige snelheidsbeper‐
kingen, bijvoorbeeld bij gebruik van winter‐
banden
De variabele limiter wordt bediend met de over‐
eenkomstige stuurwieltoetsen. U kunt elke snel‐
heid vanaf 30 km/h tot 250 km/h of tot de
opgeslagen winterbandenlimiet instellen. Als de
auto is gestart, kunt u de instelling ook uitvoeren
bij stilstaande auto.
De aanwijzingen met betrekking tot de rijsyste‐
men en uw verantwoording in acht nemen,
anders kunt u gevaren niet herkennen
(/pagina 133).
Weergaven op het multifunctioneel display
RÈ(grijs): Variabele limiter is geselecteerd,
maar nog niet geactiveerd.
RÈ(knippert grijs): Variabele limiter is tij‐
delijk passief.
RÈ(groen): Variabele limiter is geacti‐
veerd.
Een opgeslagen snelheid wordt naast de weer‐
gave Èweergegeven. In de snelheidsmeter
worden de segmenten tot de actueel opgeslagen
snelheid verlicht.
%Als de gereden snelheid hoger dan de opge‐
slagen snelheid is, knippert de aanduiding
È.
Kickdown
Als het gaspedaal tot voorbij het drukpunt wordt
ingedrukt (kickdown), wordt de variabele limiter
passief geschakeld. Op het multifunctioneel dis‐
play verschijnt de melding Limiter passief.
Als de kickdown is beëindigd, wordt de variabele
limiter in de volgende situaties opnieuw geacti‐
veerd:
RDe rijsnelheid daalt tot onder de opgeslagen
snelheid.
RDe opgeslagen snelheid wordt opgeroepen.
REen nieuwe snelheid wordt opgeslagen.
142 Rijden en parkeren
TEMPOMAT of variabele limiter bedienen
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len door opgeslagen snelheid
Wanneer u de opgeslagen snelheid oproept
en deze lager is dan de actuele snelheid,
remt de auto af.
#Rekening houden met de verkeerssitua‐
tie voordat de opgeslagen snelheid
wordt opgeroepen.
Voorwaarden
TEMPOMAT
RDe TEMPOMAT is geselecteerd.
RHet ESP®is ingeschakeld, maar mag niet
regelen.
RDe rijsnelheid bedraagt minimaal 30 km/h.
RDe transmissie staat in de stand h.
Variabele Limiter
RDe variabele limiter is geselecteerd.
#TEMPOMAT of variabele limiter bedienen:
De tuimelschakelaars van de stuurwielbedie‐
ningseenheid omhoog of omlaag in de
gewenste stand drukken.
Omschakelen tussen TEMPOMAT en varia‐
bele limiter
#TEMPOMAT selecteren: Met de rechter tui‐
melschakelaar hselecteren.
#Variabele limiter selecteren: Met de rech‐
ter tuimelschakelaar Èselecteren.
%Auto's met actieve afstandsassistent
DISTRONIC: De variabele limiter wordt via
een andere toetsgekozen (/pagina 146).
TEMPOMAT of variabele limiter activeren
#De tuimelschakelaar 1omhoog- Mof
omlaagdrukken N.
De actueel gereden snelheid wordt opgesla‐
gen en door de auto aangehouden (TEMPO‐
MAT) of begrensd (variabele limiter).
of
#Met de linker tuimelschakelaar Jselecte‐
ren.
De laatst opgeslagen snelheid wordt opgesla‐
gen en door de auto aangehouden (TEMPO‐
MAT) of begrensd (variabele limiter).
Wanneer daarvoor de laatst opgeslagen snel‐
heid is gewist, wordt de momenteel gereden
snelheid opgeslagen.
%Als de auto wordtgeparkeerd, wordt de
laatst opgeslagen snelheid gewist.
Opgeslagen snelheid verhogen/verlagen
Rijden en parkeren 143
#1 km/h: De tuimelschakelaar 1tot het
drukpunt omhoog- Mof omlaagdrukken
Nof indrukken en ingedrukt houden
(stappen van 1 km/h).
of
#10 km/h: De tuimelschakelaar 1tot voorbij
het drukpunt omhoog- Mof omlaagdruk‐
kenNen vasthouden (stappen van
10 km/h).
of
#De auto tot de gewenste snelheid accelere‐
ren en de tuimelschakelaar 1omhoogdruk‐
kenM.
TEMPOMAT of variabele limiter deactiveren
#Met de linker tuimelschakelaar Oselecte‐
ren.
%Wanneer u remt, het ESP®uitschakelt of
wanneer het ESP®regelt, wordt de TEMPO‐
MAT gedeactiveerd. De variabele limiter
wordt niet gedeactiveerd.
Permanente limiter
Als de auto langdurig een bepaalde snelheid niet
mag overschrijden (bijvoorbeeld bij het gebruik
van winterbanden), kan dit met de permanente
limiter worden ingesteld.
In het multimediasysteem kunt u daartoe de
snelheid op een waarde tussen 160 km/h en
240 km/h begrenzen (/pagina 144).
Kort voor het bereiken van de ingestelde snel‐
heid verschijnt deze op het multifunctioneel dis‐
play. Als u de melding bevestigt, wordt zolang de
auto niet wordtgeparkeerd geen melding meer
gegeven. Een nieuwe melding verschijnt pas
weer nadat de auto opnieuw is gestart of wan‐
neer de ingestelde snelheid wordtgewijzigd.
Ook bij kickdown kan de permanente limiter niet
passief worden geschakeld en blijft de rijsnel‐
heid onder de ingestelde snelheid.
Snelheidsbegrenzing bij winterbanden instel‐
len
Multimediasysteem:
4Voertuig 5îVoertuiginstellingen
5Winterbanden-limiet
#Een snelheid selecteren of de functie uit‐
schakelen.
Actieve afstandsassistent DISTRONIC
Functie van de actieve afstandsassistent
DISTRONIC
De actieve afstandsassistent DISTRONIC houdt
bij een vrije doorgang de ingestelde snelheid
aan. Als er voorliggers worden herkend wordt de
ingestelde afstand aangehouden, indien nodig
tot stilstand. De auto wordt afhankelijkvan de
afstand tot de voorligger en de ingestelde snel‐
heid versneld of vertraagd. De snelheid (tussen
30 km/h en 200 km/h) en de afstand worden in
het stuurwiel ingesteld en opgeslagen.
Verdere eigenschappen van de actieve afstands‐
assistent DISTRONIC:
RAanpassing van de rijstijl afhankelijkvan het
gekozen rijprogramma (brandstofbesparend,
comfortabel of dynamisch) (/pagina 119)
RInleiding van een acceleratie naar de opge‐
slagen snelheid wanneer de richtingaanwijzer
wordt ingeschakeld om naar de snellere rij‐
strook te wisselen
De aanwijzingen met betrekking tot de rijsyste‐
men en uw verantwoording in acht nemen,
144 Rijden en parkeren
anders kunt u gevaren niet herkennen
(/pagina 133).
Weergavenvan de actieve afstandsassistent
DISTRONIC in het combi-instrument
Assistentieweergave
1Voorliggers
2Afstandsschaal
3Ingestelde voorgeschreven afstand
Permanente statusindicatie van de actieve
afstandsassistent DISTRONIC
Rk(wit): actieve afstandsassistent
DISTRONIC geselecteerd, ingestelde voorge‐
schreven afstand
Rk(groen): actieve afstandsassistent
DISTRONIC actief, ingesteld voorgeschreven
afstand en voertuig herkend
De opgeslagen snelheid wordt naast de perma‐
nente statusindicatie weergegeven en wordt
gemarkeerd in de snelheidsmeter. Wanneer de
actieve afstandsassistent DISTRONIC passief is,
wordt de snelheid de grijsweergegeven.
%Op snelwegen of autowegenwordt het
groene voertuigsymbool çcyclisch weer‐
gegeven als het systeem gereed is om weg
te rijden.
%Wanneer u het gaspedaal totvoorbij de
instelling voor de actieve afstandsassistent
DISTRONIC bedient, wordt het systeem pas‐
sief geschakeld. Op het multifunctioneel dis‐
play verschijnt de melding çpassief.
Weergave in de snelheidsmeter
De opgeslagen snelheid is in de snelheidsmeter
gemarkeerd. Wanneer de snelheid van de voor‐
ligger lager dan de opgeslagen snelheid is, gaan
de segmenten in de snelheidsmeter branden. De
deactivering van de actieve afstandsassistent
DISTRONIC alsmede de wijziging van de opgesla‐
gen snelheid en de afstand worden op het multi‐
functioneel display als terugkoppelingsmelding
op één regelweergegeven.
Systeemgrenzen
Het systeem kan bijvoorbeeld in de volgende
situaties niet correct werken of buiten werking
zijn:
RBij sneeuw, regen, mist, veel spatwater, ver‐
blinding, directe zonnestraling of sterk wisse‐
lende lichtomstandigheden
RAls de voorruit in de omgeving van de
camera vervuild, beslagen, beschadigd of
afgedekt is
RAls de radarsensoren vervuild of afgedekt
zijn
RIn parkeergarages of op wegen met steile
hellingen
RBij smalle voorliggers, zoals fietsen of motor‐
fietsen
Op gladde wegenkunnen bovendien een of
meerdere wielen door remmen of accelereren
hun grip verliezen en kan de auto in een slip
raken.
Rijden en parkeren 145
De actieve afstandsassistent DISTRONIC in deze
situaties niet gebruiken.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len door accelereren of remmen van de
actieve afstandsassistent DISTRONIC
De actieve afstandsassistent DISTRONIC kan
in bijvoorbeeld de volgende gevallen accele‐
reren of remmen:
RWanneer de actieve afstandsassistent
DISTRONIC het wegrijden regelt.
RWanneer de opgeslagen snelheid wordt
opgeroepen terwijl deze duidelijk hoger of
lager is dan de actueel gereden snelheid.
RWanneer de actieve afstandsassistent
DISTRONIC een voorligger niet meer her‐
kent of reageert op niet relevante objec‐
ten.
#De verkeerssituatie altijd goed in de
gaten houden en klaar zijn om te rem‐
men.
#Rekening houden met de verkeerssitua‐
tie voordat de opgeslagen snelheid
wordt opgeroepen.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len bij onvoldoende vertraging van de
actieve afstandsassistent DISTRONIC
De actieve afstandsassistent DISTRONIC
remt uw auto met tot 50% van de mogelijke
vertraging af. Wanneer deze vertraging niet
voldoende is, waarschuwt de actieve
afstandsassistent DISTRONIC u optisch en
akoestisch.
#De snelheid aanpassen en voldoende
afstand houden.
#Zelf remmen en/of uitwijken.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len door beperkte herkenning van de
actieve afstandsassistent DISTRONIC
De actieve afstandsassistent DISTRONIC rea‐
geert niet of beperkt:
Rbij het schuin achter elkaar rijden of wis‐
selen vanrijstrook
Rop voetgangers, dieren, tweewielers of
stilstaande voertuigen of onverwachte
obstakels
Rop complexe verkeerssituaties
Rop tegenliggers en kruisend verkeer
De actieve afstandsassistent DISTRONIC kan
in deze situaties niet waarschuwen of onder‐
steunend ingrijpen.
#De verkeerssituatie altijd goed in de
gaten houden en overeenkomstig reage‐
ren.
Actieve afstandsassistent DISTRONIC bedie‐
nen
Voorwaarden
146 Rijden en parkeren
RDe elektrische parkeerrem is vrijgezet.
RHet ESP®is ingeschakeld en regelt niet.
RDe transmissie staat in de stand h.
RHet bestuurdersportier is gesloten.
RDe controle van het radarsensorsysteem suc‐
cesvol afgesloten.
REr wordt niet in- of uitgeparkeerd met de
PARKTRONIC-parkeerassistent.
#Actieve afstandsassistent DISTRONIC
bedienen: De tuimelschakelaars van de
stuurwielbedieningseenheid omhoog of
omlaag in de gewenste stand drukken.
Omschakelen tussen limiter en actieve
afstandsassistent DISTRONIC
#De toetsIindrukken.
Actieve afstandsassistent DISTRONIC of vari‐
abele limiter activeren
#Zonder opgeslagen snelheid activeren: De
tuimelschakelaar 1omhoog-Mof
omlaagdrukken Nof met de linker tuimel‐
schakelaar Jselecteren.
of
#Met opgeslagen snelheid activeren: Met
de linker tuimelschakelaar Jselecteren.
#Actieve afstandsassistent DISTRONIC: De
voet van het gaspedaal nemen.
De actueel gereden snelheid wordt opgesla‐
gen en door de auto aangehouden (actieve
afstandsassistent DISTRONIC) of begrensd
(variabele limiter).
Met behulp van de actieve afstandsassistent
DISTRONIC wegrijden
#De actieve afstandsassistent DISTRONIC
activeren en de voet van het rempedaal
nemen.
#Met de linker tuimelschakelaar Jselecte‐
ren.
of
#Het gaspedaal kort en duidelijk indrukken.
De functies van de actieve afstandsassistent
DISTRONIC worden verder uitgevoerd.
Actieve afstandsassistent DISTRONIC deacti‐
veren
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len door ingeschakelde actieve afstands‐
assistent DISTRONIC bij het verlaten van
de bestuurdersstoel
Als de auto alleen door de actieve afstands‐
assistent DISTRONIC wordt afgeremd en de
bestuurder de bestuurdersstoel verlaat, kan
de auto wegrollen.
#De actieve afstandsassistent
DISTRONIC altijd uitschakelen en de
Rijden en parkeren 147
auto tegenwegrollen beveiligen, voor‐
dat de bestuurdersstoel wordtverlaten.
#Met de linker tuimelschakelaar Oselecte‐
ren.
%Wanneer u remt, het ESP®uitschakelt of
wanneer het ESP®regelt, wordt de actieve
afstandsassistent DISTRONIC gedeactiveerd.
Opgeslagen snelheid verhogen/verlagen
#1 km/h: De tuimelschakelaar 1tot het
drukpunt omhoog- Mof omlaagdrukken
Nof indrukken en ingedrukt houden
(stappen van 1 km/h).
of
#10 km/h: De tuimelschakelaar 1tot voorbij
het drukpunt omhoog- Mof omlaagdruk‐
kenNen vasthouden (stappen van
10 km/h).
of
#De auto tot de gewenste snelheid accelere‐
ren en de tuimelschakelaar 1omhoogdruk‐
kenM.
Voorgeschreven afstand tot de voorligger
wijzigen
#Voorgeschreven afstand verkleinen: De
tuimelschakelaar omhoogdrukken (Ñ).
#Voorgeschreven afstand vergroten: De tui‐
melschakelaar omlaagdrukken (Ò).
Functie van de wegrijhulp voor op hellingen
De wegrijhulp voor op hellingen houdt de auto
onder de volgende voorwaarden gedurende
korte tijd vast bij het wegrijden bergop:
RDe transmissie staat in de stand hof k.
RDe elektrische parkeerrem is vrijgezet.
Zo is er voldoende tijd om uw voet van het rem‐
pedaal op het gaspedaal te plaatsen en wegte
rijden zonder dat de auto terugrolt.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len en gevaar voor letsel door wegrollen
van de auto
Na korte tijd houdt de wegrijhulp voor op hel‐
lingen de auto niet meer tegen.
#De voet snel van het rem‑ op het gaspe‐
daal zetten. De auto niet verlaten als
deze met de wegrijhulp voor op hellin‐
genwordtvastgehouden.
HOLD-functie
HOLD-functie
De HOLD-functie houdt de auto vast zonder dat
het rempedaal moet worden ingedrukt, bijvoor‐
beeld bij het wachten in het verkeer.
De HOLD-functie is slechts een hulpmiddel. De
verantwoordelijkheid voor het veilig stil blijven
staan van de auto ligt bij de bestuurder.
Systeemgrenzen
De HOLD-functie dient uitsluitend voor de onder‐
steuning tijdens het rijden en vormtgeen vol‐
doende beveiliging van de stilstaande auto tegen
wegrollen.
RDe helling mag niet groter zijn dan 30 %.
148 Rijden en parkeren
HOLD-functie in- en uitschakelen
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len door ingeschakelde HOLD-functie bij
het verlaten van de auto
Als de auto wordtverlaten terwijl deze alleen
door de HOLD-functie wordt afgeremd, kan
hij in de volgende situaties wegrollen:
RWanneer er een storing optreedt in het
systeem of in de spanningsvoorziening.
RWanneer de HOLD-functie door bediening
van het gaspedaal of het rempedaal
wordt uitgeschakeld, bijvoorbeeld door
een inzittende.
#De auto bij het verlaten altijd tegen
wegrollen beveiligen.
Voorwaarden
RDe auto staat stil.
RHet bestuurdersportier is gesloten of de vei‐
ligheidsgordel aan bestuurderszijde is omge‐
gespt.
RDe motor draait of is door het ECO start-
stopsysteem afgezet.
RDe elektrische parkeerrem is vrijgezet.
RDe actieve afstandsassistent DISTRONIC is
uitgeschakeld.
RDe transmissie staat in de stand h,kof
i.
HOLD-functie inschakelen
#Het rempedaal indrukken en na korte tijd
snel verder indrukken, tot de melding ë
op het multifunctioneel display verschijnt.
#Het rempedaal loslaten.
HOLD-functie uitschakelen
#Om wegte rijden het gaspedaal indrukken.
of
#Het rempedaal indrukken, tot de melding
ëvan het multifunctioneel display ver‐
dwijnt.
De HOLD-functie wordt in de volgende situaties
uitgeschakeld:
RDe actieve afstandsassistent DISTRONIC
wordt ingeschakeld.
RDe transmissie wordt in de stand jgezet.
RDe auto wordt met de elektrische parkeer‐
rem beveiligd.
In de volgende situaties wordt het vastzetten van
de auto door de transmissiestand jen/of de
elektrische parkeerremgewaarborgd:
RDe veiligheidsgordel wordt losgemaakt en
het bestuurdersportier wordtgeopend.
RDe auto wordtgeparkeerd.
REr treedt een systeemstoring op of de span‐
ningsvoorziening is onvoldoende.
RACE START
Functie van de RACE START
De RACE START biedt een optimale acceleratie
vanuit stilstand. Voorwaarden daarvoor zijn een
overeenkomstige stroeve rijbaan en een correcte
toestand van de auto en de banden.
%De RACE START is pas beschikbaar als de
auto is ingereden (/pagina 108).
Rijden en parkeren 149
%De RACE START mag niet bij normaal wegge‐
bruik worden gebruikt. De RACE START mag
alleen op afgesloten circuits, buiten het
publieke verkeer, worden geactiveerd en
gebruikt.
Beslist de veiligheidsaanwijzingen en de
informatie over het onderwerp ESP®lezen
(/pagina 135).
&WAARSCHUWING Slipgevaar en gevaar
voor ongevallen door doordraaiende wie‐
len
Als u RACE START gebruikt, is er afhankelijk
van de ingestelde ESP®modus verhoogd slip‐
gevaar en gevaar voor ongevallen!
#Er mogen zich geen personen of voor‐
werpen in de omgeving van de auto
bevinden; dit controleren.
RACE START inschakelen
Voorwaarden
RHet bestuurdersportier is gesloten.
RDe motor draait en de transmissie en de
motor zijn op bedrijfstemperatuur.
RDe voorwielen staan in de rechtuitstand.
RDe auto staat vlak.
RDe auto staat stil, de rem is ingedrukt (linker‐
voet) en de parkeerremwordt niet bediend.
RDe transmissie bevindt zich in de stand h.
REen van de rijprogramma's C,Bof
Iis geselecteerd (/pagina 119).
#Het gaspedaal volledig en tijdig indrukken.
Het motortoerental wordt hoger.
%Wanneer niet alle inschakelvoorwaarden
worden aangehouden, kan de RACE START
niet worden uitgevoerd. Op het multifunctio‐
neel display verschijnt de melding RACE
START niet mogelijk zie handleiding.
#Op het multifunctioneel display verschijnt de
melding RACE START Om te starten rem los-
laten.
%In deze fase kan de RACE START worden
aangepast aan de wegomstandigheden:
Door aan een van de stuurwielschakelpadd‐
les te trekken kan het motortoerental wor‐
den aangepast. De segmenten in het multi‐
functioneel display flitsen snel.
%Wanneer het rempedaal niet na korte tijd
wordt losgelaten, wordt de RACE START
afgebroken. Op het multifunctioneel display
verschijnt de melding RACE START afgebro-
ken.
#De voet van het rempedaal nemen, daarbij
het gaspedaal ingedrukt houden.
De auto rijdt met maximale acceleratie weg.
Op het multifunctioneel display verschijnt de
melding RACE START actief.
Wanneer tijdens de RACE START het gaspedaal
wordt losgelaten of niet meer aan de voorwaar‐
den voor de activering wordtvoldaan, eindigt de
RACE START direct. Op het multifunctioneel dis‐
play verschijnt de melding RACE START afgebro-
ken.
%De RACE START is na kort op elkaar herhaal‐
delijk gebruik pas weer na een bepaalde
afstand beschikbaar.
150 Rijden en parkeren
Functie van de AMG stuurwieltoetsen
Bij de AMG stuurwieltoetsen gaat het om twee
extra bedieningselementen in het stuurwiel.
In het linker bedieningselement kunnen twee
functies van de auto naar keuze worden opgesla‐
gen. Door het herhaald indrukken van de display‐
toetsen 2, schakelt u tussen de beschikbare
functies. In de displaytoetsen 2wordt de
momenteel geselecteerde functie weergegeven.
De volgende functies zijn beschikbaar:
RESP®(/pagina 135)
RAMG RIDE CONTROL (/pagina 152)
RAMG Performance-uitlaatsysteem
(/pagina 114)
RECO start-stopsysteem (/pagina 113)
RHandmatig schakelen (/pagina 123)
RAMG Dynamics (/pagina 119)
RAchterspoiler (/pagina 151)
RFrontcamera en achteruitrijcamera
(/pagina 156)
Wanneer u een functie heeft toegewezen aan
een van de displaytoetsen 2,kan deze functie
worden bediend met de betreffende toets1.
De onder de displaytoets 2opgeslagen functie
blijft ook na het opnieuw startenvan de auto
opgeslagen, de bedrijfstoestand van de betref‐
fende functie wordt echter teruggezet op de
basisinstelling.
Met de draaiknop 3kan tussen de rijprogram‐
ma's worden gewisseld. Het geselecteerde rij‐
programma verschijnt in de displaytoets4.
Door het indrukken van de displaytoets4komt
u direct in het rijprogramma =(Individual)
(/pagina 119).
Achterspoiler
Functie van de achterspoiler
De achterspoiler verbetert de rijstabiliteit van de
auto en schuift automatisch in en uit tijdens het
rijden.
Auto's met het AMG-aerodynamicapakket zijn
uitgerust met een vaste achterspoiler .
De achterspoiler schuift, afhankelijk van het
geselecteerde rijprogramma, vanaf een snelheid
hoger dan 70 km/h, automatisch uit.
Afhankelijk vanrijprogramma schuift de achter‐
spoiler bij een rijsnelheid lager dan circa
80 km/h, automatisch weer in.
Om de achterspoiler te reinigen kunt u deze
handmatig uit- en inschuiven (/pagina 151).
Achterspoiler uit- en inschuiven om te reini‐
gen
&WAARSCHUWING Inklemgevaar bij
handmatig uit‑ en inschuiven van de ach‐
terspoiler
Er kunnen lichaamsdelen bekneld raken.
Rijden en parkeren 151
#Bij het inschuiven mag niemand zich in
het bewegingsgebied van de achterspoi‐
ler bevinden; dit controleren.
#Wanneer iemand bekneld raakt bij het
inschuiven van de achterspoiler, direct
de displaytoets opnieuw indrukken.
*AANWIJZING Beschadiging van de ach‐
terspoiler bij het wassen van de auto in
een wasstraat
Als de achterspoiler uitgeschoven is, kan
deze beschadigd rakenwanneer de auto in
een wasstraat wordtgewassen.
#De achterspoiler alleen handmatig uit‐
schuiven als deze met de hand wordt
gewassen.
#Voor het inrijden van een wasstraat
controleren of de achterspoiler inge‐
schoven is.
Voorwaarden
RHet contact is ingeschakeld.
RDe achterklep is gesloten.
#Uitschuiven: De displaytoets 1indrukken.
#Inschuiven: De displaytoets 1indrukken
en ingedrukt houden.
De achterspoiler wordt uit- of ingeschoven.
Het symbool 2van de displaytoets en de
kleur ervangeven de volgende standen van
de achterspoiler aan:
RAchterspoiler ingeschoven (blauw)
RAchterspoiler uitgeschoven (rood)
RAchterspoiler wordt uit- of ingeschoven
(geel)
De verschillende standen van de achterspoiler
worden ook in het combi-instrument weergege
ven.
AMG RIDE CONTROL
Werking van de AMG RIDE CONTROL
AMG RIDE CONTROL is een elektronisch gere‐
geld dempingssysteem voor een beterrijcomfort
en een hogere rijveiligheid.
De instelling van de demping wordtvoor elk wiel
afzonderlijk geregeld en is afhankelijk van de vol‐
gende factoren:
Rde rijstijl, bijvoorbeeld sportief
Rde staat van het wegdek, bijvoorbeeld onef‐
fenheden
Rgeselecteerd rijprogramma
Rgeselecteerde onderstelafstelling SPORT,
SPORT + of COMFORT
152 Rijden en parkeren
%Na het opnieuw startenvan de auto is auto‐
matisch de instelling COMFORT actief.
Onderstelafstelling selecteren
Ukunt kiezen tussen drie verschillende onder‐
stelafstellingen:
RCOMFORT voor een comfortabele onderstel‐
afstelling. Deze instelling selecterenwanneer
u de voorkeur geeft aan een comfortabele rij‐
stijl.
RSPORT voor een hardere onderstelafstelling.
Deze instelling selecteren bij een vlotte rij‐
stijl, bijvoorbeeld op een bochtige provinciale
weg.
RSPORT PLUS voor een zeer harde onderstel‐
afstelling. #De displaytoets 1indrukken.
De displaytoets toont de actueel geselec‐
teerde instelling 2:
RäC(blauw): COMFORT
RäS(geel): SPORT
RäS+ (rood): SPORT PLUS
Het multifunctioneel display toont de gese‐
lecteerde instelling als melding.
PARKTRONIC-parkeerassistent
Functie van de PARKTRONIC-parkeerassis‐
tent
De PARKTRONIC-parkeerassistent is een elektro‐
nische parkeerhulp. Deze controleert met meer‐
dere sensoren in de voor- en achterbumper de
omgeving van uw auto (/pagina 134). De
PARKTRONIC-parkeerassistent geeft de afstand
tussen de auto en een herkend obstakel optisch
en akoestisch aan.
De PARKTRONIC-parkeerassistent is slechts een
hulpmiddel. Hij kan uw waarneming van de
omgeving niet vervangen. De bestuurder blijft
altijd verantwoordelijkvoor het veilig manoeu‐
vreren en in- en uitparkeren. Bij het manoeuvre‐
ren, in- en uitparkeren mogen zich onder andere
geen personen, dieren of voorwerpen in het
manoeuvreergebied bevinden; dit controleren.
Rijden en parkeren 153
Waarschuwingsmelding van de PARKTRONIC-par‐
keerassistent (auto's zonder frontcamera en achter‐
uitrijcamera)
Waarschuwingsmelding van de PARKTRONIC-par‐
keerassistent (auto's met frontcamera en achteruit‐
rijcamera)
Wanneer de PARKTRONIC-parkeerassistent een
obstakel in de baan van de auto ontdekt, ver‐
schijnt bij snelheden beneden circa 10 km/h
een pop-upvenster met de betreffende waar‐
schuwingsmelding op het mediadisplay.
De afstand tussen de sensor en het herkende
obstakel wordt door de gekleurde segmenten
aangegeven:
1Gele waarschuwingsmelding: Obstakels
op een afstand tussen circa 0,6 m en 1,0 m
2Oranje waarschuwingsmelding: Obsta‐
kels op een gemiddelde afstand tussen circa
0,3 m en 0,6 m
3Rode waarschuwingsmelding: Obstakels
op een zeer geringe afstand van circa 0,3 m
of minder
Wanneer de PARKTRONIC parkeerassistent
gereed voor gebruik is en geen objectenworden
herkend, worden geen segmenten op het waar‐
schuwingsdisplay getoond.
%Als het volledige systeem uitvalt, worden de
binnenste segmenten van de waarschu‐
wingsmelding rood afgebeeld en verschijnt
op het multifunctioneel display in het combi-
instrument het symbool é.
Als de PARKTRONIC-parkeerassistent uitge‐
schakeld is, wordt de waarschuwingsmelding
ook uitgeschakeld.
In de standaardinstelling klinkt voor vanaf een
afstand van circa 0,3 m en achter circa 1,0 m tot
het obstakel een onderbroken waarschuwings‐
signaal. Vanaf een afstand van circa 0,2 m klinkt
een ononderbrokenwaarschuwingssignaal. In
het multimediasysteem kunt u via de instelling
154 Rijden en parkeren
vroeg waarschuwen instellen dat de waarschu‐
wingssignalen al bij grotere afstanden van circa
1,0 m hoorbaar zijn (/pagina 156).
%De instelling "vroeg waarschuwen" is voor
de achterzijde altijd actief.
Systeemgrenzen
De PARKTRONIC-parkeerassistent houdt eventu‐
eel geen rekening met de volgende obstakels:
RObstakels onder het registratiegebied, bij‐
voorbeeld personen, dieren of voorwerpen
RObstakels boven het registratiegebied, bij‐
voorbeeld uitstekende lading, overhangen of
laadplatformsvan vrachtwagens
Door extra voertuigaanbouwen (bijvoorbeeld een
kentekenplaathouder of fietsdrager) komt de
daadwerkelijke afstand tot een obstakel eventu‐
eel niet met de door de PARKTRONIC parkeeras‐
sistent gemeten afstand overeen.
De sensoren moeten vrij zijn van vuil, ijs of natte
sneeuw. Anders kunnen ze niet correct functio‐
neren. Daarom moeten de sensoren regelmatig
worden gereinigd; hierbij ervoor zorgen dat er
geen krassen of beschadigingen op de sensoren
ontstaan.
PARKTRONIC-parkeerassistent met toets in
de middenconsole in- of uitschakelen
*AANWIJZING Gevaar voor ongevallen
door objecten in de directe omgeving
De PARKTRONIC-parkeerassistent herkent
bepaalde objecten in de directe omgeving
mogelijk niet.
#Bij het parkeren of manoeuvreren in het
bijzonder op obstakels letten die zich
onder of boven de sensoren bevinden,
bijvoorbeeld bloembakken of aanhang‐
wagendissels. Anders kunnen de auto
of andere objecten worden beschadigd. #De toets2indrukken.
De PARKTRONIC-parkeerassistent is actief, als
het controlelampje 1niet brandt. Als het con‐
trolelampje brandt of op het multifunctioneel
display het symbool éwordtweergegeven, is
de PARKTRONIC-parkeerassistent niet actief.
%Als de auto wordtgestart, is de PARKTRO‐
NIC-parkeerassistent automatisch ingescha‐
keld.
Rijden en parkeren 155
Waarschuwingssignalen van de PARKTRO‐
NIC-parkeerassistent instellen
Multimediasysteem:
4Voertuig 5kAssistentie
5Camera & parkeren
5Waarsch.signalen inst.
Volume van de waarschuwingssignalen
instellen
#Volume waarschuwingssignalen selecteren.
#Een waarde instellen.
Toonhoogte van de waarschuwingssignalen
instellen
#Toonhoogte waarschuwingssignalen selecte‐
ren.
Een waarde instellen.
Activeringsmoment van de waarschuwings‐
signalen bepalen
Ukunt vastleggen, of de waarschuwingssignalen
van de PARKTRONIC-parkeerassistent al bij een
grotere afstand tot de hindernis worden gege
ven.
#Vroeg waarschuwen selecteren.
#De functie in- Oof uitschakelen ª.
Geluidsverlaging in- of uitschakelen
Ukunt vastleggen, of tijdens een akoestische
waarschuwing van de PARKTRONIC-parkeeras‐
sistent het volume van een mediabron in het
multimediasysteem moet worden verlaagd.
#Verlaging audiovolume bij waarschuwingssig-
nalen selecteren.
#De functie in- Oof uitschakelen ª.
Front- en achteruitrijcamera
Werking van de frontcamera en achteruitrij
camera
De frontcamera en achteruitrijcamera helpen u
zich bij het manoeuvreren te oriënteren en
obstakels te vermijden.
Wanneer de automatische werking van de ach‐
teruitrijcamera in het multimediasysteem is
geactiveerd, wordt bij het inschakelen van de
achteruitversnelling automatisch het beeld van
de achteruitrijcamera naast de waarschuwings‐
melding van de PARKTRONIC-parkeerassistent
weergegeven .
De weergave van de frontcamera kan via de
toets1of via de softkeys in het multimediasys‐
teem worden opgeroepen.
%Ukunt eveneens met de AMG stuurwieltoet‐
sen tussen de weergavenvan de frontca‐
mera en achteruitrijcamera wisselen
(/pagina 151).
156 Rijden en parkeren
%Wanneer bij een actieve achteruitrijcamera
van de achteruitversnelling naar de rijstand
wordtgewisseld, wisselt de weergave auto‐
matisch van de achteruitrij- naar de frontca‐
mera.
De frontcamera en de achteruitrijcamera zijn
slechts hulpmiddelen. Deze kunnen uw waarne‐
ming van de omgeving niet vervangen. De
bestuurder blijft altijd verantwoordelijkvoor het
veilig manoeuvreren en parkeren. Bij het
manoeuvreren of parkeren mogen zich onder
andere geen personen, dieren of voorwerpen in
het manoeuvreergebied bevinden; dit controle‐
ren.
Het gebied achter de auto wordt net als in de
binnenspiegel in spiegelbeeld weergegeven.
In het multimediasysteem kunt u niet alleen tus‐
sen de frontcamera en de achteruitrijcamera
wisselen, maar ook verschillende weergaven
selecteren.
1Groothoekweergave frontcamera
2Standaardweergave frontcamera
3Standaardweergave achteruitrijcamera
4Groothoekweergave achteruitrijcamera
Dynamische hulplijnen in het camerabeeld tonen
het pad van de auto aan de hand van de actuele
stuuruitslag. Zo kunt u zich bij het manoeuvreren
oriënteren en obstakels vermijden.
1Geel rijspoor van de banden bij actuele
stuuruitslag (dynamisch)
2Gele hulplijnen, breedte van de auto (vlak
waaroverwordtgereden) afhankelijk van de
momentele stuuruitslag (dynamisch)
3Rode hulplijn op circa 0,3 m afstand tot het
achtergedeelte
4Markering op een afstand van circa 1,0 m
De hulplijnen op het mediadisplay geven de
afstanden tot de eigen auto aan. De weergege‐
ven afstanden gelden alleen op rijbaanhoogte.
Rijden en parkeren 157
Systeemgrenzen
De camera's werken in onder andere de vol‐
gende situaties slechts beperkt of helemaal niet:
RHet regent hard, het sneeuwt of het is mistig.
RDe lichtomstandigheden zijn slecht, bijvoor‐
beeld 's nachts.
RDe betreffende cameralens is afgedekt, ver‐
vuild of beslagen. De aanwijzingen voor het
reinigen van de camera's in acht nemen
(/pagina 308).
RCamera's of onderdelen van de auto waarin
de camera's zijn gemonteerd, zijn bescha‐
digd. In dit geval de camera's, hun stand en
afstelling laten controleren bij een gekwalifi‐
ceerdewerkplaats.
Door extra op de auto gemonteerde aanbouwde‐
len (bijvoorbeeld kentekenplaathouder of fiets‐
drager), kunnen het gezichtsveld en verdere
functies van de achteruitrijcamera worden
beperkt.
%Het contrast van het display kan nadelig wor‐
den beïnvloed door invallend zonlicht of
andere lichtbronnen. Wees in dat gevalextra
voorzichtig.
%Het display bij een aanzienlijke beperking
van de bruikbaarheid, bijvoorbeeld als gevolg
van pixelfouten, laten repareren of vervan‐
gen.
Automatische functie van de achteruitrijca‐
mera in- en uitschakelen
De achteruitrijcamera is slechts een hulpmiddel.
Hij kan uw waarneming van de omgeving niet
vervangen. De bestuurder blijft te allen tijde ver‐
antwoordelijk voor het veilig manoeuvreren en
in- en uitparkeren. Erop letten dat zich geen per‐
sonen, dieren of voorwerpen in de baan van de
auto bevinden. De omgeving in de gaten houden
en te allen tijde klaar zijn om te remmen.
Multimediasysteem:
4Voertuig 5kAssistentie
5Camera & parkeren 5Aut. achteruitrijcam.
#De functie in- Oof uitschakelen ª.
ATTENTION ASSIST
Functie van de ATTENTION ASSIST
De ATTENTION ASSIST ondersteunt u bij lange,
monotone ritten op bijvoorbeeld autosnelwegen.
Indien de ATTENTION ASSIST tekenen vanver‐
moeidheid of toenemende onoplettendheid bij
de bestuurder herkent, wordt een pauze voorge
steld.
De ATTENTION ASSIST is slechts een hulpmid‐
del. Hij kanvermoeidheid of toenemende onop‐
lettendheid niet altijd tijdig herkennen. Het sys‐
teem is geen vervanging van een uitgeruste en
opmerkzame bestuurder. Bij langere ritten tijdig
en regelmatig pauzes nemen, waarbij u goed
kunt uitrusten.
Ukunt kiezen tussen twee instellingen:
RStandaard: Normale gevoeligheid van het
systeem
RGevoelig: Verhoogde gevoeligheid van het
systeem. De bestuurder wordt eerder
gewaarschuwd en de door het systeem
bepaalde alertheidstoestand (attentieniveau)
wordtovereenkomstig aangepast.
158 Rijden en parkeren
Als vermoeidheid of een toenemende onoplet‐
tendheid wordt herkend, verschijnt op het instru‐
mentendisplay de waarschuwing: Attention
Assist: pauze!. U kunt de melding bevestigen en
naar behoefte pauze nemen. Als u geen pauze
neemt en de ATTENTION ASSIST nog steeds toe‐
nemende onoplettendheid vaststelt, wordt u op
z'n vroegst na 15 minuten opnieuw gewaar‐
schuwd.
In het menu Assistentie van de boordcomputer
kan de statusinformatie voor de ATTENTION
ASSIST worden opgeroepen:
RDe ritduur sinds de laatste pauze
RDe door de ATTENTION ASSIST vastgestelde
aandachtstoestand (attentieniveau)
Wanneer de ATTENTION ASSIST geen Attention
Levelkan berekenen en zo doende geen waar‐
schuwing kangeven, verschijnt de melding Sys-
teem passief.
Als op het instrumentendisplay een waarschu‐
wing wordt gegeven, wordt in het multimediasys‐
teem voorgesteld om naar een wegrestaurant te
zoeken. U kunt een wegrestaurant selecteren en
de navigatie daarnaartoestarten. Deze functie
kan in het multimediasysteem worden in- of uit‐
geschakeld.
Als de ATTENTION ASSIST is uitgeschakeld,
toont de assistentieweergave op het instrumen‐
tendisplay bij draaiende motor het symbool
Û.Nadat de motor opnieuw is gestart, is de
ATTENTION ASSIST automatisch weer ingescha‐
keld. De laatst geselecteerde gevoeligheid blijft
opgeslagen.
Systeemgrenzen
De ATTENTION ASSIST is actief in het snelheids‐
bereik tussen 60 km/hen 200 km/h.
De ATTENTION ASSIST werkt in de volgende situ‐
aties beperkt en waarschuwingenwordtver‐
traagd of helemaal niet gegeven:
RBij een ritduur van minder dan circa 30 minu‐
ten
RBij een slechte staat van het wegdek (kuilen
en wegoneffenheden)
RBij sterke zijwind
RBij een sportieve rijstijl (hoge bochtsnelhe‐
den of krachtige acceleraties)
RAls de tijd verkeerd is ingesteld
RIn actieve rijsituaties, bij frequente wisseling
vanrijstrook en snelheid
In de volgende situaties wordt de vermoei‐
dheids- resp. opmerkzaamheidsanalyse van de
ATTENTION ASSIST gewist en bij verder rijden
opnieuw gestart:
RDe motorwordt afgezet.
RU doet de veiligheidsgordel af en opent het
bestuurdersportier (bijvoorbeeld wisselen
van bestuurder of pauze).
Rijden en parkeren 159
ATTENTION ASSIST instellen
Multimediasysteem:
4Voertuig 5kAssistentie
5Attention Assist
Instelmogelijkheden
#Standaard,Gevoelig of Uit selecteren.
Wegrestaurant voorstellen
#Rustplaats voorstellen selecteren.
#De functie in- Oof uitschakelen ª.
Wanneer de ATTENTION ASSIST vermoeid‐
heid of toenemende onoplettendheid bij de
bestuurder herkent, wordt een wegrestaurant
in de buurt voorgesteld.
#Voorgesteld wegrestaurant kiezen: U
wordt naar het gekozen wegrestaurant gena‐
vigeerd.
Verkeerstekenassistent
Functie van de verkeerstekenassistent
De verkeerstekenassistent herkent verkeerste‐
kens door middel van een multifunctionele
camera. Het systeem ondersteunt u door her‐
kende snelheidslimieten en inhaalverboden weer
te geven op het combi-instrument.
De aanwijzingen met betrekking tot de rijsyste‐
men en uw verantwoording in acht nemen,
anders kunt u gevaren niet herkennen
(/pagina 133).
Aangezien de verkeerstekenassistent ook
gebruikmaakt van de gegevens in het navigatie‐
systeem, kan de weergave in de volgende geval‐
len ook worden geactualiseerd zonder dat ver‐
keerstekens zijn herkend.
Als het systeem herkent dat u op een wegge‐
deelte tegen de voorgeschreven rijrichting rijdt,
wordt een waarschuwing gegeven.
Verkeerstekens met een beperking op een
onderbord (bijvoorbeeld bij nat wegdek) worden
eveneens door de camera herkend.
%Verkeerstekens worden alleen in de vol‐
gende gevallen weergegeven met een beper‐
king op een onderbord:
RDe verkeerstekens moetenworden opge‐
volgd met de beperking.
RHet systeem kan niet ondubbelzinnig
vaststellen of de beperking vantoepas‐
sing is.
Waarschuwing bij overschrijding van de toe‐
gestane maximumsnelheid
Het systeem kan u waarschuwen als u per onge‐
luk de toegestane maximumsnelheid over‐
schrijdt. Daartoekunt u in het multimediasys‐
teem instellen, met welke waarde de toegestane
maximumsnelheid mag worden overschreden
voordat een waarschuwing wordtgegeven. U
kunt instellen of de waarschuwing alleen optisch
of daarnaast ook akoestisch moet plaatsvinden.
160 Rijden en parkeren
Weergave op het instrumentendisplay
Instrumentendisplay in de widescreen cockpit
1Toegestane snelheid
2Toegestane snelheid bij beperking
3Onderbord met beperking
Als de verkeerstekenassistent de actuele maxi‐
mumsnelheid niet kan bepalen (bijvoorbeeld van‐
wege ontoereikende bewegwijzering), verschijnt
de volgende weergave op het instrumentendis‐
play:
Deze weergave is permanent als de auto zich in
een land bevindt waar de verkeerstekenassistent
niet wordt ondersteund. De verkeerstekenassis‐
tent is niet in alle landen beschikbaar.
%Ook de informatie over de displaymeldingen
van de verkeerstekenassistent in acht
nemen (/pagina 361).
Systeemgrenzen
Het systeem kan in de volgende situaties moge‐
lijk niet correct werken of buiten werking zijn:
RBij slecht zicht, bijvoorbeeld door onvol‐
doende verlichting van de weg, bij sterk wis‐
selende schaduwen of door regen, sneeuw,
mist of veel spatwater
RBij verblinding, bijvoorbeeld door tegemoet‐
komend verkeer, directe zonnestraling of
door reflecties
RBij vervuiling van de voorruit in het gebied
van de multifunctionele camera of als de
camera beslagen, beschadigd of afgedekt is
RAls de verkeerstekens slecht herkenbaar zijn,
bijvoorbeeld door verontreiniging, afdekking,
sneeuw of onvoldoende verlichting
RAls de informatie in de digitale wegenkaart
van het navigatiesysteem onjuist of niet actu‐
eel is
RBij meerdere wegmarkeringen, bijvoorbeeld
verkeerstekens bij wegwerkzaamheden of
aangrenzende rijstroken
RNa scherpe bochten, bij het passeren van
verkeerstekens buiten het gezichtsveld van
de camera
Verkeerstekenassistent instellen
Multimediasysteem:
4Voertuig 5kAssistentie
5Verkeerstekenassist.
Herkende verkeerstekens in het mediadis‐
play weergeven
#Weergave in COMAND selecteren.
Rijden en parkeren 161
#De functie in- Oof uitschakelen ª.
Dodehoekassistent
Functie van de dodehoekassistent
De dodehoekassistent bewaakt vanaf een snel‐
heid van circa 30 km/h met behulp van twee zij‐
delings naar achteren gerichte radarsensoren
het gebied tot 3 m achter en naast de auto.
Onder 30 km/h is het systeem niet actief en
worden voertuigen, die zich in het controlege‐
bied bevinden, niet herkend.
Als de dodehoekassistent is ingeschakeld,
brandt het waarschuwingslampje in de buiten‐
spiegels tot 30 km/h geel. Vanaf een snelheid
van circa 30 km/h dooft het waarschuwings‐
lampje en is de dodehoekassistent bedrijfsklaar.
Als vanaf een snelheid van circa 30 km/h een
voertuig in het controlegebied wordt herkend,
brandt het waarschuwingslampje in de buiten‐
spiegel rood.
Als een voertuig op geringe afstand opzij wordt
herkend en u de richtingaanwijzer in de betref‐
fende richting inschakelt, klinkt een waarschu‐
wingssignaal en knippert het waarschuwings‐
lampje in de buitenspiegel rood. Als de richting‐
aanwijzer ingeschakeld blijft, worden alle overige
herkende voertuigen alleen weergegeven door
het knipperenvan het rode waarschuwings‐
lampje.
Wanneer u een voertuig snel inhaalt, vindt er
geen waarschuwing plaats.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len ondanks de dodehoekassistent
De dodehoekassistent reageert niet op voer‐
tuigen die met een groot snelheidsverschil
naderen en u inhalen.
De dodehoekassistent kan in deze situatie
niet waarschuwen.
#De verkeerssituatie altijd goed in de
gaten houden en voldoende zijdelingse
afstand aanhouden.
De dodehoekassistent is slechts een hulpmiddel.
Deze herkent mogelijk niet alle voertuigen en
ontslaat u er niet van zelf goed te blijven oplet‐
ten. Altijd voldoende zijdelingse afstand tot
andere verkeersdeelnemers en obstakels aan‐
houden.
Systeemgrenzen
Het systeem kan in de volgende situaties
beperkt zijn:
RDe sensoren zijn vervuild of afgedekt.
RHet zicht is slecht, bijvoorbeeld door mist,
hevige regen, sneeuw of spatwater.
REr bevinden zich smalle voertuigen, bijvoor‐
beeld fietsen, in het controlegebied.
RBij zeer smalle of zeer brede rijstroken,
vooral bij sterk zijdelings versprongen rij‐
dende voertuigen.
Bij vangrails en dergelijke obstakels kunnen
ongegronde waarschuwingenworden gegeven.
Als lang naast lange voertuigen wordtgereden,
bijvoorbeeld een vrachtwagen, kan de waarschu‐
wing worden onderbroken.
Bij ingeschakelde achteruitversnelling is de
dodehoekassistent niet bedrijfsklaar.
162 Rijden en parkeren
Dodehoek- of actieve dodehoekassistent in-
of uitschakelen
Multimediasysteem:
4Voertuig 5kAssistentie
5Dodehoekassistent
#De functie in- Oof uitschakelen ª.
Spoorassistent
Functie van de spoorassistent
De spoorassistent bewaakt het gebied ór de
auto met een multifunctionele camera
(/pagina 134). Deze moet voorkomen dat u
ongewild de rijstrook verlaat. Daartoekunt u
door een trilling in het stuurwiel worden gewaar‐
schuwd.
De spoorassistent is beschikbaar in het snel‐
heidsbereik tussen 60 km/h en 200 km/h.
De spoorassistent kan het gevaar voor ongeval‐
len als gevolg van een niet aangepaste rijstijl niet
verminderen en de natuurkundige grenzen niet
verleggen. Hij kangeen rekening houden met de
weg- en weersomstandigheden en de verkeerssi‐
tuatie. De spoorassistent is slechts een hulpmid‐
del. De bestuurder is zelf verantwoordelijkvoor
de veilige afstand, de gereden snelheid, het tijdig
remmen en het aanhouden van de rijstrook.
Uwordtgewaarschuwd door een trilling in het
stuurwiel als aan de volgende voorwaarden
wordtvoldaan:
RDe spoorassistent herkent rijstrookmarke‐
ring.
REen voorwiel rijdt over de rijstrookmarkering.
Of een waarschuwing wordtgegeven en op welk
tijdstip, hangt bovendien af van de ingestelde
gevoeligheid (standaard of adaptief).
Systeemgrenzen
Het systeem kan in de volgende situaties moge‐
lijk niet correct werken of buiten werking zijn:
RBij slecht zicht, bijvoorbeeld door onvol‐
doende verlichting van de weg, bij sterk wis‐
selende schaduwen of door regen, sneeuw,
mist of veel spatwater
RBij verblinding, bijvoorbeeld door tegemoet‐
komend verkeer, directe zonnestraling of
reflecties
RBij vervuiling van de voorruit in het gebied
van de multifunctionele camera of als de
camera beslagen, beschadigd of afgedekt is
RAls er geen of meerdere, niet duidelijk her‐
kenbare rijstrookmarkeringen aanwezig zijn,
bijvoorbeeld in de omgeving vanwegwerk‐
zaamheden
RAls de rijstrookmarkeringen versleten, donker
of bedekt zijn
RAls de afstand tot de voorligger te klein is en
daardoor de rijstrookmarkeringen niet wor‐
den herkend
RWanneer rijstrookmarkeringen snel wijzigen,
bijvoorbeeld bij aftakkingen, kruisingen of
wegversmallingen
RBij zeer smalle en bochtige rijbanen
Gevoeligheid van de spoorassistent
Met de instelling Standaard of Adaptief kunt u
beïnvloeden wanneer de vibratiewaarschuwing
van de spoorassistent plaatsvindt.
Rijden en parkeren 163
Bij de instellingen Standaard of Adaptief vindt in
de volgende situaties geen vibratiewaarschuwing
plaats:
RDe richtingaanwijzers zijn ingeschakeld.
REen rijveiligheidssysteem grijpt in, bijvoor‐
beeld het ABS, het BAS of het ESP®.
Bij de instelling Adaptief vindt daarnaast ook in
de volgende situaties geen vibratiewaarschuwing
plaats:
RDe auto accelereert snel of remt sterk af.
REr wordt actief gestuurd, bijvoorbeeld bij een
uitwijkmanoeuvre of het snel veranderenvan
rijstrook.
REen scherpe bocht wordt afgesneden.
Aanwijzingen met betrekking tot het trek‐
kenvan auto's
De auto is niet geschikt voor het gebruik van
Tow-Bar-systemen, die bijvoorbeeld worden
gebruikt voor Flat Towing of Dinghy Towing. Het
aanbrengen of gebruik vanTow-Bar-systemen
kantot schade aan de auto leiden. Bij het trek‐
ken of slepen van een auto met Tow-Bar-syste‐
men is een veilig rijdynamisch gedrag van de
trekkende auto en de getrokken auto niet veilig‐
gesteld. De combinatie kangaan slingeren. De
toegestane sleepmethoden in acht nemen
(/pagina 325) en de aanwijzingen met betrek‐
king tot slepen met beide assen op de grond
(/pagina 326).
164 Rijden en parkeren
Aanwijzingen met betrekking tot het instru‐
mentendisplay en de boordcomputer
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len bij het uitvallen van het instrumen‐
tendisplay
Wanneer het instrumentendisplay uitgevallen
is of als een storing aanwezig is, kunt u func‐
tiebeperkingen vanveiligheidsrelevante sys‐
temen niet herkennen.
De bedrijfsveiligheid van de auto kan beperkt
zijn.
#Voorzichtig verder rijden.
#De auto direct bij een gekwalificeerde
werkplaats laten controleren.
&WAARSCHUWING Gevaar voor afleiding
door informatiesystemen en communica‐
tieapparatuur
Als u tijdens het rijden in de auto geïnte‐
greerde informatiesystemen en communica‐
tieapparatuur bedient, kunt u van de ver‐
keerssituatie worden afgeleid. Bovendien
kunt u de controle over de auto verliezen.
#Deze apparatuur alleen bedienen als de
verkeerssituatie dit toelaat.
#Als dit niet kanworden gewaarborgd,
op een veilige plek stoppen en de invoe‐
ring als de auto stilstaat uitvoeren.
Bij het bedienen van de boordcomputer de wet‐
telijke bepalingen in acht nemen van het land
waarin u zich bevindt.
De boordcomputer toont op het multifunctioneel
display alleen displaymeldingen en waarschuwin‐
genvan bepaalde systemen. Daarom erop letten
dat uw auto altijd bedrijfszeker is.
Als de bedrijfsveiligheid van de auto in gevaar
komt, de auto direct op een veilige plaats neer‐
zetten. Contact opnemen met een gekwalifi‐
ceerdewerkplaats.
Instrumentendisplay en boordcomputer 165
Overzicht instrumentendisplay
1Snelheidsmeter
De segmenten in de snelheidsmetergeven
de status van de volgende systemen aan:
TEMPOMAT/limiter/actieve afstandsassis‐
tent DISTRONIC
2Buitentemperatuur
3Digitale snelheidsmeter
4Schakelindicatie
5Tijd
6Gebied met meerdere weergaven (voorbeeld
toerenteller): Toerenteller/navigatie/AMG
TRACK PACE/warm-up/tripcomputer/G-
meter/datum/motorgegevens
Bij het bereiken van de rode markering in de
toerenteller (te hoog toerental) wordt de
brandstoftoevoer onderbroken om de motor
te beschermen.
7Indexpunten
8Koelvloeistoftemperatuurmeter
De koelvloeistoftemperatuurmeter mag
onder normale rijomstandigheden tot
120 °C stijgen.
9Geselecteerd rijprogramma
166 Instrumentendisplay en boordcomputer
AGeselecteerde transmissiestand
BMultifunctioneel display (voorbeeld stan‐
daardweergave Reis): Assistentie/Service/
Performance/Telefoon/Navigatie/Reis/
Media/Radio/Stijl
CBrandstofpeil en aanduiding tankdopkleppo‐
sitie
Overzicht toetsen in het stuurwiel
1PTerug-/home-toets (lang indrukken)
boordcomputer
2Touch-Control boordcomputer
3Bedieningsgroep TEMPOMAT/limiter of
actieve afstandsassistent DISTRONIC
4Bedieningsgroep multimediasysteem:
£LINGUATRONIC
ßFavorieten weergeven
VOL: Draaiknop volume instellen of geluid
uitschakelen 8(indrukken)
6Gesprek voeren/aannemen
~Oproep weigeren/beëindigen
5òHomescreen oproepen
6Touch-Control multimediasysteem
7GTerugtoets
Boordcomputer bedienen
Bij het bedienen van de boordcomputer de wet‐
telijke bepalingen in acht nemen van het land
waarin u zich bevindt.
De boordcomputer wordt via de Touch-Control
links en de terug-/home-toets links bediend.
Bij de bediening van de boordcomputer klinken
verschillende geluidssignalen als bevestiging van
een bediening, bijvoorbeeld wanneer het einde
van een lijst wordt bereikt of als door een lijst
wordtgescrold.
De volgende menu's zijn beschikbaar:
RService
RAssistentie
RPerformance
RReis
RNavigatie
Instrumentendisplay en boordcomputer 167
RRadio
RMedia
RTelefoon
RStijlen
%Informatie over de instellings- en keuzemo‐
gelijkheden in de menu's vindt u in de digi‐
tale handleiding.
#De menulijst oproepen: De terugtoets links
indrukken tot de menulijst wordtweergege‐
ven.
%Auto's zonder actieve afstandsassistent
DISTRONIC: Met de toetsòkunt u de
menulijst van de boordcomputer oproepen.
#In de menulijst bladeren: Een veegbewe‐
ging op de Touch-Control links naar links of
rechts maken.
#Een menu, submenu of instelmogelijkhe‐
den in het menu oproepen, een selectie
of een instelling bevestigen: Op de Touch-
Control links drukken.
#Door weergaven of lijsten in het menu
bladeren, inhoud van het display, functie,
record of weergave selecteren: Op de
Touch-Control links een veegbeweging
omhoog of omlaag maken.
#Een submenu verlaten: De terugtoets links
indrukken.
Overzicht van de weergaven op het multi‐
functioneel display
Weergaven op het multifunctioneel display:
éPARKTRONIC-parkeerassistent uitgescha‐
keld (/pagina 155)
¯TEMPOMAT (/pagina 141)
ÈLimiter (/pagina 142)
çActieve afstandsassistent DISTRONIC
(/pagina 144)
êActive Brake Assist System
(/pagina 141)
ÃSpoorassistent (/pagina 163)
èECO start-stopsysteem
ëHOLD-functie (/pagina 148)
_Adaptieve grootlichtassistent
(/pagina 95)
ðMaximaal toegestane snelheid overschre‐
den (alleen voor bepaalde landen)
Auto's met verkeerstekenassistent: Herkende
aanwijzingen en verkeerstekens (/pagina 160).
Dashboardverlichting instellen
Multimediasysteem:
4Voertuig 5÷Lichtinstellingen
#Dashboardverlichting selecteren.
#Een lichtsterkte instellen.
De helderheid van het instrumentendisplay
wordt aangepast.
168 Instrumentendisplay en boordcomputer
Aanwijzingen voor de bedrijfsveiligheid
&WAARSCHUWING Gevaar voor afleiding
door informatiesystemen en communica‐
tieapparatuur
Als u tijdens het rijden in de auto geïnte‐
greerde informatiesystemen en communica‐
tieapparatuur bedient, kunt u van de ver‐
keerssituatie worden afgeleid. Bovendien
kunt u de controle over de auto verliezen.
#Deze apparatuur alleen bedienen als de
verkeerssituatie dit toelaat.
#Als dit niet kanworden gewaarborgd,
op een veilige plek stoppen en de invoe‐
ring als de auto stilstaat uitvoeren.
Voor uw eigen veiligheid beslist de volgende pun‐
ten in acht nemen bij de bediening van mobiele
communicatieapparatuur en met name van uw
spraakgestuurd bedieningssysteem:
RDe wettelijke bepalingen van het land waar u
zich op dat moment bevindt in acht nemen.
RAls u het spraakgestuurd bedieningssysteem
in een noodsituatie gebruikt, kan uw stem
veranderen en daardoor uw telefoongesprek,
bijvoorbeeld voor een noodoproep, vertra‐
gen.
RMaakt u zich voor het begin van de rit eerst
vertrouwd met de functies van het spraakge‐
stuurd bedieningssysteem.
Bediening
Overzicht van de bediening van de LINGUA‐
TRONIC met het multifunctioneel stuurwiel
De LINGUATRONIC is circa een halve minuut na
het inschakelen van het contact bedrijfsgereed.
1De tuimelschakelaar omhoogdrukken: £
LINGUATRONIC starten
2Regelaar indrukken: 8Geluid uit- en
ingeschakeld (LINGUATRONIC beëindigen)
Regelaar omhoog- of omlaagdraaien: Volume
verhogen of verlagen
LINGUATRONIC 169
3De tuimelschakelaar omhoogdrukken: 6
Gesprek voeren/aannemen
De tuimelschakelaar omlaagdrukken: ~
Gesprek weigeren/beëindigen (LINGUA‐
TRONIC beëindigen)
Dialoog met de LINGUATRONIC voeren
#Dialoog starten of voortzetten: De tuimel‐
schakelaar £in het multifunctioneel
stuurwiel indrukken.
Een gesproken opdracht kan na een geluids‐
signaal worden gesproken.
#Invoer corrigeren: De gesproken opdracht
"Correctie" uitspreken.
#Record in de keuzelijst selecteren: Een
regelnummer of de inhoud uitspreken.
#In de keuzelijst bladeren: De gesproken
opdrachten "Volgende pagina" of "Vorige
pagina" uitspreken.
#Dialoog onderbreken: De gesproken
opdracht "Pauze" uitspreken.
#Dialoog afbreken: De gesproken opdracht
"Afbreken" spreken.
Bedienbare functies
Met het spraakgestuurd bedieningssysteem
LINGUATRONIC kunt u afhankelijkvan de uitrus
ting de volgende systemen bedienen:
RTelefoon
RSms
RNavigatie
RAdresboek
RRadio
RAudio (geheugenkaart, Media Interface, USB
en Bluetooth®-audio)
RTv
RAuto
Overzicht soortengesproken opdrachten
Er wordt onderscheid gemaakt tussen de vol‐
gende soorten gesproken opdrachten:
RAlgemene gesproken opdrachten kunnen
te allen tijde en onafhankelijk van de actuele
applicatie worden gesproken, bijvoorbeeld de
gesproken opdrachten "Navigeer naar",
"Selecteer" of "SMS aan".
RApplicatiespecifieke gesproken opdrach‐
ten zijn alleen voor de actieve applicatie
beschikbaar.
Na het startenvan de Linguatronic wordt een
teleprompterweergegeven. Deze voert naast de
beschikbare gesproken opdrachten voor de
momenteel actieve applicatie bijvoorbeeld ook
gesproken opdrachten van andere, niet actieve
applicaties uit. Daardoor raakt u sneller met de
beschikbare gesproken opdrachten vertrouwd.
Er kan door de lijst worden gescrold of deze kan
door middel van spraak of de controller/de
touchpad worden bediend.
170 LINGUATRONIC
Informatie over de ingestelde taal
Ukunt de taal van de LINGUATRONIC wijzigen,
door de systeemtaal te wijzigen. Als de LINGUA‐
TRONIC de ingestelde systeemtaal niet onder‐
steund, wordt Engels geselecteerd.
Voor de LINGUATRONIC zijn de volgende talen
beschikbaar:
RDuits
REngels
RFrans
RItaliaans
RNederlands
RPools
RPortugees
RRussisch
RZweeds
RSpaans
RTsjechisch
RTurks
De LINGUATRONIC effectief gebruiken
Werking van de akoestische hulpfuncties
Voor de volgende onderwerpen ontvangt u infor‐
matie en hulp:
ROptimale bediening: Gesproken opdracht
"Beknopte handleiding“ spreken.
RActuele applicatie: De tuimelschakelaar
£in het multifunctioneel stuurwiel
omhoogdrukken en de gesproken opdracht
"Hulp" uitspreken.
RVerder dialoogverloop: De gesproken
opdracht "Hulp" uitspreken tijdens een
spraakdialoog.
RBepaalde functie: De gesproken opdrachten
voor de gewenste functie oproepen, bijvoor‐
beeld "Hulp telefoon".
Aanwijzingen om de spraakherkenning te
verbeteren
De LINGUATRONIC verstaat u niet:
RDe LINGUATRONIC alleen vanaf de bestuur‐
dersstoel bedienen.
RDe gesproken opdrachten samenhangend en
duidelijk uitspreken, maar zonder te overdrij‐
ven.
RBij het invoeren van de gesproken opdrach‐
ten luide storende geluiden vermijden, bij‐
voorbeeld door de aanjager.
Een spraakinvoer in het adresboek wordt niet
herkend:
RAlleen zinvolle adresboekrecords in het sys‐
teem/de mobiele telefoon aanmaken, bij‐
voorbeeld naam en voornaam in het juiste
veld.
RGeen afkortingen, onnodige spaties en speci‐
ale tekens gebruiken.
Een zenderlijstinvoer wordt niet herkend:
RDe gesproken opdracht "Zenderlijst voorle-
zen" uitspreken.
Duidelijke gesproken opdrachten
Overzicht gesproken omschakelopdrachten
Gesproken omschakelopdrachten kunnen voor
het openen van bepaalde applicaties worden
LINGUATRONIC 171
gebruikt. De commandoselectie kan onafhanke‐
lijk van de op dat moment actieve toepassing
worden gebruikt.
Gesproken omschakelopdrachten
Gesproken opdracht Functie
Navigatie Omschakelen naar navigatie
Kaart Omschakelen naar kaartweergave
Adresboek Omschakelen naar adresboek
Telefoon Omschakelen naar telefoonfunctie
SMS Omschakelen naar sms
Radio Omschakelen naar radiofunctie
Media Omschakelen naar mediafunctie
USB Omschakelen naar usb
Geheugenkaart Omschakelen naar geheugenkaart
Internetapplicatie <Naam> Start van een Mercedes-Benz online applicatie. Voor het gebruik is eenmalig gericht oproepen van
de applicatie via het multimediasysteem noodzakelijk.
172 LINGUATRONIC
Gesproken opdracht Functie
Mercedes-Benz apps Omschakelen naar de Mercedes-Benz Apps
Connect Omschakelen naar internetfunctie
Voertuigmenu Omschakelen naar voertuiginstellingen
Systeeminstellingenmenu Omschakelen naar systeeminstellingen
Overzicht gesproken navigatie-opdrachten
Met de gesproken navigatie-opdrachten kunt u
speciale bestemmingen of normale adressen
invoeren en bovendien belangrijke navigatie-
instellingen direct uitvoeren.
Gesproken navigatie-opdrachten
Gesproken opdracht Functie
Navigeer naar <Adres/POI/contact> Universeel zoeken naar alle soorten bestemmingen. Het zoeken in de adresboekcontacten, in de
navigatiedatabank en op het internet (speciale bestemmingen) wordtgeactiveerd. De volgorde van
de gegevens, bijvoorbeeld van de stad, straat of het huisnummer, kanvariabel worden gekozen.
Adres in <land> Bestemmingsinvoer in het gewenste land, bijvoorbeeld een adres in Frankrijk
Thuis Navigatie naar het thuisadres starten
LINGUATRONIC 173
Gesproken opdracht Functie
Werk Navigatie naar het werkadres starten
Speciale bestemming <POI> Bestemmingsinvoer voor een speciale bestemming, bijvoorbeeld speciale bestemming Brandenbur‐
gerTor. Het zoeken in de navigatiedatabank en op het internet wordtgeactiveerd.
POI onlinezoeken <POI> Activeren van het zoeken naar speciale bestemmingen uitsluitend op het internet
Navigeer naar contact <Naam> Bestemmingsinvoer voor een contact in het adresboek
Land invoeren
Plaats invoeren
Stadsdeel invoeren
Straat invoeren
Kruising invoeren
Huisnummer invoeren
Postcode invoeren
Land/plaats/stadsdeel/straat/kruising/huisnummer/postcode invoeren
Eten in de buurt
Parkeren in de buurt
Snelwegparkeerplek met toilet in de buurt
Tanken in de buurt
Zoek naar restaurants, parkeermogelijkheden, snelwegparkeerplekken met toilet en tankstations in
de buurt
174 LINGUATRONIC
Gesproken opdracht Functie
Restaurant langs de route
Parkeren langs de route
Snelwegparkeerplek met toilet langs de route
Parkeren langs de route
Zoek naar restaurants, parkeermogelijkheden, snelwegparkeerplekken met toilet en tankstations
langs de route
Restaurant op de bestemming
Parkeren op de bestemming
Snelwegparkeerplek met toilet op de bestem-
ming
Tanken op de bestemming
Zoek naar restaurants, parkeermogelijkheden, snelwegparkeerplekken met toilet en tankstations op
de bestemming
Laatste bestemmingen Bestemming uit de lijst van laatst ingevoerde bestemmingen selecteren
Alternatieve routes Routebegeleiding naar een andere route omschakelen
Routebegeleiding starten Routebegeleiding na het invoeren van een geldige bestemming starten
Routebegeleiding afbreken Routebegeleiding afbreken
Rijaanwijzingen aan
Rijaanwijzingen uit
Gesproken aanwijzingen van de routebegeleiding in- en uitschakelen
LINGUATRONIC 175
Gesproken opdracht Functie
Verkeerskaart aan
Verkeerskaart uit
Verkeerskaart in- en uitschakelen
Symbolen voor speciale bestemmingen aan
Symbolen voor speciale bestemmingen uit
Weergavevan de symbolen voor speciale bestemmingen op de kaart in- en uitschakelen
Overzicht gesproken telefoonopdrachten
Met de gesproken telefoonopdrachten kunt u
telefoneren of het adresboek doorzoeken.
Gesprokentelefoonopdrachten
Gesproken opdracht Functie
Kies <Naam> Telefoongesprek voeren. Alle namen van het adresboek zijn beschikbaar.
Zoek contact <Naam> Zoekt een contact en geeft dit weer. Alle namen van het adresboek zijn beschikbaar.
Gekozen telefoonnummers Weergavevan de laatste gesprekken
Nummer herhalen Kiezen van het laatstgekozen telefoonnummer
176 LINGUATRONIC
Overzicht gesproken radio- en tv-opdrachten
Gesproken radio- en tv-opdrachtenkunnen ook
worden gebruikt als de radio- of tv-functie op de
achtergrond actief is.
Gesproken radio- en tv-opdrachten
Gesproken opdracht Functie
Zender <Naam> Ontvangbare of opgeslagen zenders oproepen
<Frequentie> Directe frequentie-invoer
Volgende zender Naar de volgende beschikbare zender omschakelen
Vorige zender Naar de vorige zender omschakelen
Zender opslaan Zender wordt in de zenderlijst opgeslagen
Zenderlijst weergeven Naam van alle ontvangbare zenders weergeven
Zenderlijst voorlezen Naam van alle ontvangbare zenders beluisteren
LINGUATRONIC 177
Gesproken opdracht Functie
Verkeersinformatie aan
Verkeersinformatie uit
Verkeersinformatie in- en uitschakelen
Radio-informatie aan
Radio-informatie uit
Informatie over de actuele zender in- en uitschakelen
Overzicht gesproken mediaspeler-opdrach‐
ten
Gesproken mediaspeler-opdrachten kunnen ook
worden gebruikt als de mediaspeler op de ach‐
tergrond actief is.
178 LINGUATRONIC
Gesproken mediaspeler-opdrachten
Gesproken opdracht Functie
Speel <titel>
Speel <albums>
Speel <artiesten>
Speel <componisten>
Speel <muziekstijlen>
Speel <afspeellijsten>
Bij het zoeken worden de namen van alle beschikbare titels, albums, artiesten, componisten,
muziekstijlen of afspeellijsten geaccepteerd.
Mediazoeken<titel>
Mediazoeken <albums>
Mediazoeken <artiesten>
Mediazoeken <componisten>
Mediazoeken <muziekstijlen>
Mediazoeken <afspeellijsten>
Bij het zoeken worden de namen van alle beschikbare titels, albums, artiesten, componisten,
muziekstijlen of afspeellijsten geaccepteerd.
LINGUATRONIC 179
Gesproken opdracht Functie
Toon alle albums
Toon alle artiesten
Toon alle componisten
Toon alle muziekgenres
Toon alle titels
Toon alle afspeellijsten
Er wordttelkens naar de aanwezige albums, artiesten, componisten, muziekstijlen, titels of weerga‐
velijstengezocht.
Volgende titel Volgende titel selecteren
Vorige titel Vorige titel selecteren
Randomweergave aan
Randomweergave uit
Random-weergave in- en uitschakelen
Overzicht gesproken berichtenopdrachten
Met de gesproken berichtenopdrachten kunnen
sms-berichtenworden opgesteld, bewerkt en
beluisterd.
180 LINGUATRONIC
Gesproken berichten-opdrachten
Gesproken opdracht Functie
SMS aan <naam> Bericht opstellen. Alle namen van het adresboek zijn beschikbaar.
Beantwoorden Een bericht beantwoorden.
SMS doorsturen Bericht doorsturen.
Overzicht gesproken auto-opdrachten
Met de gesproken auto-opdrachten kunt u direct
de overeenkomstige menu's voor de auto-instel‐
lingen oproepen.
Gesproken auto-opdrachten
Gesproken opdracht Functie
Weergaven en stijlen menu Display-instellingen weergeven
Assistentiemenu Assistentie-instellingen weergeven
Temperatuurregelingsmenu Klimaatregelingsinstellingen weergeven
Verlichtingsmenu Verlichtingsinstellingen weergeven
LINGUATRONIC 181
Gesproken opdracht Functie
Buitentemperatuur Buitentemperatuur weergeven
Motorgegevens Motorgegevens weergeven
Verbruiksmenu Verbruik weergeven
Autogegevens Voertuiggegevens weergeven
182 LINGUATRONIC
Overzicht en bediening
Overzicht multimediasysteem
&WAARSCHUWING Gevaar voor afleiding
door informatiesystemen en communica‐
tieapparatuur
Als u tijdens het rijden in de auto geïnte‐
greerde informatiesystemen en communica‐
tieapparatuur bedient, kunt u van de ver‐
keerssituatie worden afgeleid. Bovendien
kunt u de controle over de auto verliezen.
#Deze apparatuur alleen bedienen als de
verkeerssituatie dit toelaat.
#Als dit niet kanworden gewaarborgd,
op een veilige plek stoppen en de invoe‐
ring als de auto stilstaat uitvoeren.
Bij het gebruik van het multimediasysteem de
wettelijke bepalingen in acht nemen van het land
waar u zich op dat moment bevindt.
Uitrusting met touchpad
1Touch-Control
Toetsengroep multimediasysteem op het
stuurwiel (/pagina 167)
2Mediadisplay
3Tuimelschakelaar omhoog- of omlaagdruk‐
ken: Het volume verhogen of verlagen
(/pagina 190)
4Displaytoetstoont volume, actueel volume
tijdens de instelling of geluid uit
Displaytoets indrukken: Multimediasysteem
in- of uitschakelen
5Touchpad
Uitrusting met controller
1Touch-Control
Multimediasysteem 183
Toetsengroep multimediasysteem op het
stuurwiel (/pagina 167)
2Mediadisplay
3Tuimelschakelaar omhoog- of omlaagdruk‐
ken: Het volume verhogen of verlagen
(/pagina 190)
4Displaytoetstoont volume, actueel volume
tijdens de instelling of geluid uit
Displaytoets indrukken: Multimediasysteem
in- of uitschakelen
5Touchpad of controller
Aanwijzingen voor mediadisplay
*AANWIJZING Bekrassen van het display
Het display heeft een zeer gevoelig hoog‐
glansoppervlak. Er is risico op krassen.
#Aanraking van het display vermijden.
#Aanwijzingen met betrekking tot het rei‐
nigen in acht nemen.
De aanwijzingen met betrekking tot de verzor‐
ging van het interieur in acht nemen
(/pagina 310).
Automatischetemperatuuruitschakeling: Als
de temperatuur te hoog is, wordt eerst de hel‐
derheid automatisch gereduceerd. Vervolgens
kan het display tijdelijk volledig worden uitge‐
schakeld.
%Als u een gepolariseerde zonnebril draagt,
kan het display moeilijker of beperkt aflees‐
baar zijn.
Overzicht centrale bedieningselementen
Uitrusting touchpad
1Touch Control
2Touchpad
184 Multimediasysteem
Uitrusting controller
1Touch Control
2Controller
Touch-Control
Touch-Control bedienen
#Hoofdfuncties oproepen: De toets1
indrukken.
of
#De toets3lang ingedrukt houden.
#Favorieten oproepen: De toets1indruk‐
ken.
#Op de Touch-Control 2omlaag vegen.
#Lijst openen: Op de Touch-Control 2druk‐
ken.
#Lijst sluiten: De toets3indrukken.
of
#Op de Touch-Control 2naar rechts vegen.
#Menupunt selecteren: Op de Touch-Control
2omhoog, omlaag, naar links of rechts
vegen.
#Op de Touch-Control 2drukken.
#Digitale kaart verschuiven: In een willekeu‐
rige richting vegen.
Gevoeligheid voor de Touch-Control instellen
Multimediasysteem:
4Systeem 5wInvoer
5Touch-Control gevoeligheid
#Snel,Middel of Langzaam selecteren.
Controller bedienen
Voorwaarden
RHet multimediasysteem is uitgerust met een
controller.
Multimediasysteem 185
1Toets%
Kort indrukken: Terug naar laatste weergave
Lang indrukken: Hoofdfuncties oproepen
2Controller
3Toets©
Hoofdfuncties en favorieten oproepen
Bedieningsmogelijkheden van de controller:
#Linksom of rechtsom draaien 3.
#Naar links of rechts schuiven 1.
#Omhoog of omlaag schuiven 4.
#Diagonaal schuiven 2.
#Kort of lang indrukken 7.
Touchpad
Touchpad bedienen
Voorwaarden
RHet multimediasysteem is uitgerust met een
touchpad.
1Toets%
Kort indrukken: Terug naar laatste weergave
2ToetsD
Besturingsmenu van de laatst actieve audio‐
bron oproepen
3Toets©
Hoofdfuncties en favorieten oproepen
4Touchpad
186 Multimediasysteem
De navigatie in menu's en lijstengebeurt via het
aanrakingsgevoelige oppervlak 4met een-vin‐
ger-veegbewegingen:
#Lijst openen of sluiten: Naar links of rechts
vegen.
#Menupunt selecteren: Omhoog, omlaag,
naar links of naar rechts vegen.
#Op de touchpad 4drukken.
#Digitale kaart verschuiven: In alle richtin‐
genvegen.
De volgende functies met twee-vinger-vee‐
gbewegingen gebruiken:
#Hoofdfuncties en Favorieten oproepen:
Met twee vingers omlaag vegen. De veegbe‐
weging moet aan de bovenzijde van de
touchpad beginnen.
#Schaal van de kaart vergroten of verklei‐
nen: Twee vingers uit elkaar of naar elkaar
toe bewegen.
#Besturingsmenu van de laatst actieve
audiobron oproepen: Met twee vingers
omhoogvegen. De veegbeweging moet aan
de onderzijde van de touchpad beginnen.
Gevoeligheid voor de touchpad instellen
Multimediasysteem:
4Systeem 5wInvoer
#Touchpad-gevoeligheid selecteren.
#Snel,Middel of Langzaam selecteren.
#Drukgevoeligheid instellen: Touchpad tik
in- Oof uitschakelen ª.
Wanneer de functie is ingeschakeld O, is
het aantippen van de touchpad voldoende
om een menupunt te selecteren.
Handschriftherkenning: Voorleesfunctie in-/
uitschakelen
Multimediasysteem:
4Systeem 5õAudio
5Systeemfeedback
#Handschriftherkenning voorlezen in- Oof
uitschakelen ª.
Haptische bedieningsfeedback van de touch‐
pad in- en uitschakelen
Multimediasysteem:
4Systeem 5wInvoer
De functie biedt ondersteuning bij het invoeren
op de touchpad en bij het selecteren van
menu's.
#Haptische bedieningsfeedback in- Oof uit‐
schakelen ª.
Als de functie is ingeschakeld, vindt tijdens
de bediening op de touchpad een voelbare
terugkoppeling plaats door middel van tril‐
ling.
Zender en muziektitel met de touchpad
selecteren
#De toetsDop de touchpad indrukken.
of
#Met twee vingers naar bovenvegen. Het vee‐
ggebaar moet aan de onderzijde van de
touchpad beginnen.
Het besturingsmenu verschijnt voor de laatst
actieve audiobron.
Multimediasysteem 187
#Met een vinger omhoog of omlaag vegen.
Radio: De vorige of de volgende zender wordt
ingesteld.
Mediabron: De vorige of de volgende muziek‐
titel wordtgeselecteerd.
#Besturingsmenu verbergen: Met twee vin‐
gers naar beneden vegen.. Het veeggebaar
moet aan de bovenzijde van de touchpad
beginnen.
Favorieten
Overzicht Favorieten
Favorieten bieden een snelle toegang tot vaak
gebruikte toepassingen. Er kunnen in totaal 20
favorieten worden aangelegd.
De volgende functies zijn beschikbaar:
RVoorgedefinieerdefavorieten uit deze cate‐
gorieën toevoegen (/pagina 188):
-Navigatie
-Entertainment
-Telefoon
-Connect
-Voertuig
-Systeeminstellingen
REigenfavorieten toevoegen
(/pagina 188).
RFavorieten hernoemen (/pagina 189).
RFavorieten verschuiven (/pagina 189).
RFavorieten wissen (/pagina 189).
RAlle favorieten terugzetten (/pagina 189).
Favorieten oproepen
#De toets©indrukken.
De hoofdfuncties worden weergegeven.
#Eenmaal omlaag navigeren.
Navigeren betekent:
ROver de Touch-Control of de touchpad
vegen.
RDe controller schuiven.
Favorieten verlaten
#De toets©indrukken.
Favorieten toevoegen
Vooraf gedefinieerdefavoriet toevoegen
#De toets©indrukken.
De hoofdfuncties worden weergegeven.
#Tweemaal omlaag navigeren.
Het menu Favorieten verschijnt.
#Nieuwe favoriet selecteren.
De categorieën worden weergegeven.
#Een categorie selecteren.
De favorieten worden weergegeven.
#Een favoriet selecteren.
#De favoriet op de gewenste positie opslaan.
Wanneer op deze plaats reeds een favoriet
aanwezig is, wordt deze overschreven.
Eigenfavoriet toevoegen (voorbeeld)
#Voertuig selecteren.
#Verbruik op volledig scherm selecteren.
#De toets©zo lang ingedrukt houden, tot
de favorieten worden weergegeven.
#De favoriet op de gewenste positie opslaan.
188 Multimediasysteem
Wanneer Er is geen functie bewaard, die opge-
slagen kan worden. wordtweergegeven, kan de
geselecteerde functie niet worden toegevoegd.
Favorieten hernoemen
#De toets©indrukken.
De hoofdfuncties worden weergegeven.
#Eenmaal omlaag navigeren.
#Een favoriet selecteren.
#Eenmaal omlaag navigeren.
Het menu Favorieten verschijnt.
#Hernoemen selecteren.
#De tekens invoeren.
#De invoer bevestigen: ¡selecteren.
Favorieten verschuiven
#De toets©indrukken.
De hoofdfuncties worden weergegeven.
#Eenmaal omlaag navigeren.
#Een favoriet selecteren.
#Eenmaal omlaag navigeren.
Het menu Favorieten verschijnt.
#Verschuiven selecteren.
#De favoriet op de gewenste positie verschui‐
ven.
Wanneer op deze plaats reeds een favoriet
aanwezig is, wordt deze overschreven.
Favorieten wissen
#De toets©indrukken.
De hoofdfuncties worden weergegeven.
#Eenmaal omlaag navigeren.
#Een favoriet selecteren.
#Eenmaal omlaag navigeren.
Het menu Favorieten verschijnt.
#Wissen: Wissen selecteren.
#Ja selecteren.
#Alle favorieten terugzetten: Alles terugzet-
ten selecteren.
Een bevestigingsvraag verschijnt.
#Ja selecteren.
De favorieten worden op de fabrieksinstellin‐
genteruggezet.
Geluid in- en uitschakelen
#Uitschakelen: Op de volumeknop 1druk‐
ken.
In de statusregelvan het mediadisplay ver‐
schijnt het symbool 8.
Verkeersinformatie en gesproken rij-aanwij
zingen zijn ook bij uitgeschakeld geluid te
horen.
#Inschakelen: Van mediabron wisselen of aan
de volumeknop 1draaien.
Multimediasysteem 189
Volume instellen
Met volumeknop in het multifunctioneel
stuurwiel instellen
#De volumeknop 1draaien.
Het volume van de actuele radio- of media‐
bron wordt ingesteld. De volumes van andere
geluidsbronnen kunnen afzonderlijkworden
ingesteld.
Deze in de volgende situaties aanpassen:
Rtijdens een verkeersbericht
Rtijdens een gesproken rij-aanwijzing
Het volume van de gesproken rij-aanwij‐
zing wijzigt afhankelijkvan het volume
van de actuele mediabron.
Rtijdens een telefoongesprek
Rbij het in- of uitparkeren met de actieve
parkeerassistent
Met tuimelschakelaar op multimediasysteem
instellen
#De tuimelschakelaar 1omhoog- of omlaag‐
drukken.
Het volume wordtverlaagd of verhoogd.
De displaytoets links naast de tuimelschake‐
laar toont het actuele volume tijdens de
instelling.
In het menu instellen
#Op het multimediasysteem Systeem selecte‐
ren.
#Audio selecteren.
#Een volume-instelling selecteren.
#Het volume instellen.
Invoeren vantekens
Tekeninvoer gebruiken
&WAARSCHUWING Gevaar voor afleiding
door informatiesystemen en communica‐
tieapparatuur
Als u tijdens het rijden in de auto geïnte‐
greerde informatiesystemen en communica‐
190 Multimediasysteem
tieapparatuur bedient, kunt u van de ver‐
keerssituatie worden afgeleid. Bovendien
kunt u de controle over de auto verliezen.
#Deze apparatuur alleen bedienen als de
verkeerssituatie dit toelaat.
#Als dit niet kanworden gewaarborgd,
op een veilige plek stoppen en de invoe‐
ring als de auto stilstaat uitvoeren.
Bij het gebruik van het multimediasysteem de
wettelijke bepalingen in acht nemen van het land
waar u zich op dat moment bevindt.
De tekeninvoer gebruikt u bijvoorbeeld in de vol‐
gende situaties:
REen favoriet hernoemen.
REen speciale bestemming of een adres invoe‐
ren.
REen telefoonnummer kiezen.
De volgende functies zijn beschikbaar:
REen teken in de balk met tekens selecteren.
REen teken op de touchpad schrijven.
Het invoeren vantekens kan met het ene bedie‐
ningselement worden gestart en met een ander
worden voortgezet.
Het multimediasysteem is ofwel met touchpad,
ofwel met controller uitgerust.
#Op de touch-control en op de controller
(indien beschikbaar): De tekens in de balk
met tekens selecteren.
Afhankelijkvan het invoerdoel zijn deze
tekens beschikbaar:
RDe volledige tekenset wordtweergege‐
ven.
RAlleen die tekens worden weergegeven,
die afhankelijkvan de invoervoortgang
beschikbaar zijn.
Andere tekens zijn grijsweergegeven.
#Op de touchpad (indien beschikbaar): De
tekens in de balk met tekens selecteren.
of
#De tekens op het aanrakingsgevoelige opper‐
vlak van de touchpad schrijven.
De handschriftherkenning ondersteunt met
tekensuggesties en een voorleesfunctie.
Voorbeelden voor het invoeren vantekens zijn:
REen favoriet hernoemen.
REen speciale bestemming of een adres invoe‐
ren via vrij of stapsgewijs zoeken.
REen internetadres invoeren.
Tekens op de touchpad invoeren
Voorwaarden
RHet ingevoerde of geselecteerde teken moet
voorgelezen worden: De voorleesfunctie van
de handschriftherkenning is ingeschakeld
(/pagina 187).
Voorbeeld: Favoriet hernoemen
Multimediasysteem 191
#De functie "Favoriet hernoemen" oproepen
(/pagina 189).
#Teken invoeren: Het teken met een vinger
op de touchpad schrijven.
Het tekenwordt in de invoerregel ingevoerd.
Als verschillende interpretaties van het teken
mogelijk zijn, worden deze weergegeven.
#Tekenvoorstel selecteren: Op de touchpad
omhoog of omlaag vegen.
#Het invoeren vantekens voortzetten.
#Spatie invoegen: Wanneer de cursor in de
invoerregelstaat, naar rechts vegen.
#Teken wissen: Wanneer de cursor in de
invoerregelstaat, naar links vegen.
#Invoer bevestigen: Op de touchpad druk‐
ken.
#Invoeren vantekens beëindigen: omhoog
vegen.
of
#De toets%indrukken.
Voorbeeld: bestemming invoeren (navigatie)
#De speciale bestemming of het adres invoe‐
ren (/pagina 209).
Systeeminstellingen
Display
Display-instellingen configureren
Multimediasysteem:
4Systeem 5GWeergave en stijlen
Displayhelderheid instellen
#Helderheid display selecteren.
#De lichtsterkte selecteren.
Display uit- en inschakelen
#Uit: Display uit selecteren.
#Aan: Een toets indrukken, bijvoorbeeld %.
Displaydesign
#Dag-/nachtdesign selecteren.
#Automatisch,Dagdesign of Nachtdesign
selecteren.
Extra displaygebied
Afhankelijk van de auto kanverschillende extra
informatie worden weergegeven. Het extra dis‐
playgebied omvat het linker of het rechter derde
deel van het display.
#Extra displaygedeelte selecteren.
De volgende weergavenkunnen worden geselec‐
teerd:
RDynamisch
RNavigatiekaart
RVerbruik
RTijd en datum
Tijd en datum
Tijd en datum automatisch instellen
Multimediasysteem:
4Systeem 5&Tijd en datum
#Handmatige tijdsinstelling uitschakelen ª.
De tijd en de datum worden automatisch
overeenkomstig de geselecteerde tijdzone en
zomertijdoptie ingesteld.
192 Multimediasysteem
%De correcte tijd is voor de volgende functies
noodzakelijk:
RRoutebegeleiding met tijdafhankelijke
verkeersgeleiding
RBerekening van de geplande aankomst‐
tijd
Tijdzone instellen
Multimediasysteem:
4Systeem 5&Tijd en datum
5Tijdzone:
De landenlijst wordtweergegeven.
#Een land selecteren #.
Afhankelijkvan het land worden tijdzones
weergegeven.
#Een tijdzone selecteren.
De ingestelde tijdzone wordt achter Tijdzone:
weergegeven.
Zomertijd instellen
De opties Automatische zomertijd en Zomertijd
kunnen niet in alle landen worden geselecteerd.
Multimediasysteem:
4Systeem 5&Tijd en datum
Automatisch
#Automatische zomertijd in- Oof uitschake
len ª.
Handmatig
#Automatische zomertijd uitschakelen ª.
#Zomertijd selecteren.
#Aan of Uit selecteren.
Tijd- en datumformaat instellen
Multimediasysteem:
4Systeem 5&Tijd en datum
5Formaat instellen
#Datum- en tijdformaat instellen #.
Tijd handmatig instellen
Voorwaarden
RDe functie Handmatige tijdsinstelling is inge‐
schakeld.
Multimediasysteem:
4Systeem 5&Tijd en datum
5Tijd instell.
#De uren instellen.
#Voor het instellen van de minuten naar rechts
navigeren.
#De minuten instellen.
#Wijzigingen bij het verlaten van het menu
bevestigen.
De datum wordt automatisch via GPS ingesteld.
Verbinding
Hotspot via business-telefonie instellen
Multimediasysteem:
4Systeem 5öConnectiviteit
5Hotspot instellen
#Mobiele hotspot in de auto selecteren selec‐
teren.
#Business-telefoon selecteren.
De hotspot is actief.
Multimediasysteem 193
Externe apparaten (bijvoorbeeld tablets) kun‐
nen via de business-telefonie met het multi‐
mediasysteem worden verbonden.
%Informatie over het onderwerp Hotspot
instellen (/pagina 268).
Bluetooth®
Informatie over Bluetooth®
Bluetooth®is een techniek voor draadloze gege‐
vensoverdrachtoverkorte afstanden tot circa
10 m.
Via Bluetooth®kunt u bijvoorbeeld uw mobiele
telefoon met het multimediasysteem verbinden
en de volgende functies gebruiken:
RHandsfree-installatie met toegang tot de vol‐
gende opties:
-Contacten (/pagina 247)
-Nummerlijsten (/pagina 249)
-Sms (/pagina 250)
RInternetverbinding (/pagina 266)
RMuziek via Bluetooth®-audio beluisteren
RVisitekaartjes (vCard) overbrengen naar de
auto
Bluetooth®is een geregistreerde handelsmerk
van de Bluetooth Special Interest Group (SIG)
Inc.
%Internetverbinding via Bluetooth®is niet in
alle landen beschikbaar.
Bluetooth®in- en uitschakelen
Voorwaarden
RBluetooth®uitschakelen: Apple CarPlay®is
niet actief.
Multimediasysteem:
4Systeem 5öConnectiviteit
#Bluetooth®in- Oof uitschakelen ª.
Wanneer Android Auto actief is, verschijnt een
vraag of Bluetooth®werkelijk moet worden uit‐
geschakeld.
#Ja selecteren.
Android Auto wordt beëindigd en Bluetooth®
wordt uitgeschakeld.
Wifi
Overzicht WiFi-verbinding
WiFi kanworden gebruikt om een verbinding met
een WiFi-netwerk totstand te brengen en toe‐
gang tot het internet of andere netwerkappara‐
tuur te verkrijgen.
De volgende verbindingsmogelijkheden zijn
beschikbaar:
RWiFi-verbinding
De WiFi-verbinding wordt met een WiFi-appa‐
raat, bijvoorbeeld de mobiele telefoon van de
klant of een tablet-PC, tot stand gebracht.
RMultimediasysteem als WiFi-hotspot
Op deze manier kan bijvoorbeeld een tablet-
PC of notebook worden verbonden.
Voor de verbindingsopbouw kunt u deze metho‐
des gebruiken:
RWPS PIN
De verbinding met een beveiligd WiFi-net‐
werk vindt plaats via een pincode.
RWPS PBC
194 Multimediasysteem
De verbinding met een beveiligd WiFi-net‐
werk vindt plaats met de druk op een toets
(Pushbutton).
RBeveiligingssleutel
De verbinding met een beveiligd WiFi-net‐
werk vindt plaats via een beveiligingssleutel.
WiFi instellen
Voorwaarden
RHet te verbinden apparaat moet een van de
drie beschreven verbindingssoorten onder‐
steunen (/pagina 194).
Multimediasysteem:
4Systeem 5öConnectiviteit
WiFi in en uitschakelen
#Wi-Fi in- Oof uitschakelen ª.
Als Wi-Fi is uitgeschakeld ª, is de communi‐
catie via Wi-Fi met alle apparatuur onderbro‐
ken. Daardoor kan er ook geen verbinding
met de HERMES communicatiemodule wor‐
den gemaakt. Functies zoals de dynamische
routebegeleiding met Live Traffic Information
zijn dan niet beschikbaar.
Het multimediasysteem via Wi-Fi met een
apparaat verbinden
Als geen HERMES communicatiemodule is
gemonteerd, is deze functie beschikbaar.
Het type verbindingsopbouw moet op het multi‐
mediasysteem en op het te verbinden apparaat
zijn geselecteerd.
%Het verbindingsverloop kan afhankelijkvan
het apparaat afwijken. De aanwijzingenvol‐
gen die op de displaysworden weergegeven.
Meer informatie (zie de handleiding van de
auto).
#Internetinstellingen selecteren.
#Wi-Fi-netwerken zoeken selecteren.
Via beveiligingssleutel
#In de lijst een Wi-Fi-netwerk selecteren.
#Op het te verbinden apparaat de beveiligings‐
sleutel laten weergeven (zie de handleiding
van de fabrikant).
#Deze beveiligingssleutel bij het multimedia‐
systeem invoeren.
#De invoer met ¡bevestigen.
%De verbindingssoort via een beveiligingssleu‐
tel ondersteunt alle apparaten.
Via WPS PIN
#In de lijst een Wi-Fi-netwerk markeren.
#¥Via WPS PIN Invoer verbinden selecte‐
ren.
Het multimediasysteem genereert een pin‐
code met acht tekens.
#Deze pincode bij het te verbinden apparaat
invoeren.
#De invoer bevestigen.
Via een druk op de toets
%Deze functie is alleen beschikbaar bij een
Wi-Fi-frequentie van 2,4 GHz.
#In de lijst een Wi-Fi-netwerk markeren.
#¥Via WPS PBC verbinden selecteren.
#Bij het te verbinden apparaat in de optie "Via
WPS PBC verbinden" selecteren.
#De WPS-toets op het te verbinden apparaat
indrukken.
Multimediasysteem 195
#Op het multimediasysteem Verder selecte‐
ren.
Apparaat is reeds verbonden
#Automatisch verbinden: In de lijst een Wi-
Fi-netwerk markeren.
#¥Automatisch verbinden inschakelen
O.
#Verbinden: In de lijst een Wi-Fi-netwerk mar‐
keren.
#¥Verbinden selecteren.
De verbinding wordt opnieuw opgebouwd.
Deze functies zijn mogelijk als het apparaat
reeds met het Wi-Fi-netwerk verbonden
werd.
Wifi-hotspot instellen
Voorwaarden
RVoor de verbinding met een druk op de
toets: Deze functie is alleen beschikbaar bij
een wifi-frequentie van 2,4 GHz.
Multimediasysteem:
4Systeem 5öConnectiviteit
Multimediasysteem als wifi-hotspot configu‐
reren
Het type verbindingsopbouw is afhankelijk van
het te verbinden apparaat. De functie moet door
het multimediasysteem en door het te verbinden
apparaat worden ondersteund. Het type verbin‐
dingsopbouw moet op het multimediasysteem
en op het te verbinden apparaat zijn geselec‐
teerd.
#Hotspot instellen selecteren.
#Apparaat met hotspot in de auto verbinden
markeren.
WPS PIN genereren
#¥Via WPS PIN Generatie verbinden
selecteren.
#De pincode die op het mediadisplay wordt
weergegeven, op het te verbinden apparaat
invoeren en bevestigen.
Via WPS PIN verbinden
#¥Via WPS PIN Invoer verbinden selecte‐
ren.
#WPS PIN invoeren selecteren.
#De pincode die op het display van het
externe apparaat wordtweergegeven, in het
multimediasysteem invoeren.
#Verder selecteren.
Via een druk op de toetsverbinden
#¥Via WPS PBC verbinden selecteren.
#De WPS-toets op het te verbinden apparaat
indrukken of Verbinden selecteren.
#Op het multimediasysteem Verder selecte‐
ren.
Via beveiligingssleutel verbinden
#Apparaat met hotspot in de auto verbinden
selecteren.
Er wordt een beveiligingssleutel weergege
ven.
196 Multimediasysteem
#Op het te verbinden apparaat de auto selec‐
teren. Deze wordtweergegeven met de SSID
MB HOTSPOT XXXXX.
#De beveiligingssleutel die op het mediadis‐
play wordtweergegeven, op het te verbinden
apparaat invoeren.
#De invoer bevestigen.
Nieuwe beveiligingssleutel genereren:
#Hotspot instellen selecteren.
#Wachtzin aanmaken selecteren.
Voortaan wordt een verbinding met de nieuw
gegenereerde beveiligingssleutel opgebouwd.
#Beveiligingssleutel opslaan: Opslaan selec‐
teren.
Wanneer een nieuwe beveiligingssleutel
wordt opgeslagen, worden alle bestaande
wifi-verbindingen verbroken. Als opnieuw
wifi-verbindingen worden gemaakt, moet de
nieuwe beveiligingssleutel worden ingevoerd.
COMAND Touch apparatuur beheren
Voorwaarden
RDe app COMAND Touch is op het externe
apparaat (bijvoorbeeld tablet of smartphone)
geïnstalleerd.
RWifi is ingeschakeld (/pagina 195) en het
multimediasysteem is als wifi-hotspot gecon‐
figureerd (/pagina 196).
Multimediasysteem:
4Systeem 5COMAND Touch
Nieuw apparaat verbinden en autoriseren
#Nieuw apparaat autoriseren selecteren.
#Nieuw apparaat verbinden selecteren.
#De beveiligingssleutel op het externe appa‐
raat invoeren.
De melding Start a.u.b. COMAND Touch op
uw apparaat en volg de aanwijzingen. ver‐
schijnt.
#Verder selecteren.
#Het verbindingsverzoek van het nieuwe appa‐
raat Accepteren.
#De weergegeven pincode invoeren op het
externe apparaat.
Het apparaat wordtgeautoriseerd.
Reeds verbonden apparaat autoriseren
#Nieuw apparaat autoriseren selecteren.
Reeds verbonden apparaten worden weerge‐
geven.
#Doorgaan met de verbonden apparaten
selecteren.
De melding Start a.u.b. COMAND Touch op
uw apparaat en volg de aanwijzingen. ver‐
schijnt.
#Verder selecteren.
#Het verbindingsverzoek van het apparaat
Accepteren.
#De weergegeven pincode invoeren op het
externe apparaat.
Het apparaat wordtgeautoriseerd.
Apparaat deautoriseren
#Een geautoriseerd apparaat uit de lijst selec‐
teren.
Er verschijnt een vraag of u het geselec‐
teerde apparaat wilt deautoriseren.
#Ja selecteren.
Het apparaat wordtgedeautoriseerd.
Multimediasysteem 197
COMAND Touch kinderbeveiliging in-/
uitschakelen
Multimediasysteem:
4Systeem 5COMAND Touch
Kinderbeveiliging
#Kinderbeveiliging in- Oof uitschakelen ª.
De op het externe apparaat weergegeven
inhoud kan alleen op het multimediasysteem
worden ingesteld.
Systeemtaal
Aanwijzingen voor de systeemtaal
Met deze functie wordt de taal voor de menu‐
meldingen en de gesproken rij-aanwijzingen vast‐
gelegd. De taalselectie is van invloed op de
mogelijkheden voor de tekeninformatie. Niet alle
talen worden ondersteund voor de gesproken rij-
aanwijzingen. Als een taal niet wordt onder‐
steund, hoort u de gesproken rij-aanwijzingen in
het Engels.
Systeemtaal instellen
Multimediasysteem:
4Systeem 5Taal (language)
#De taal instellen.
Eenheid voor afstand instellen
Multimediasysteem:
4Systeem 5%Maateenheden
#km of mijl selecteren.
#Voor een weergave op het multifunctioneel
display van het instrumentendisplay Digitale
snelheidsmeter inschakelen O.
Gegevensimport en gegevensexport
Functie voor het importeren/exporterenvan
gegevens
De volgende functies zijn mogelijk:
RGegevens van een systeem of een auto op
een ander systeem of een andere auto over‐
brengen.
REen veiligheidskopie van uw persoonlijke
gegevens aanmaken en weer laden.
RUw persoonlijke gegevens met pinbeveiliging
tegen ongewenste export beveiligen.
%In acht nemen dat het bestandssysteem
NTFS niet wordt ondersteund. Geadviseerd
wordt het bestandssysteem FAT32.
Gegevens importeren/exporteren
*AANWIJZING Gegevensverlies door te
vroeg verwijderen
#Bij het exporterenvangegevens niet de
gegevensdrager verwijderen.
Mercedes-Benz is niet aansprakelijk voor
eventueel verlies vangegevens.
Voorwaarden
RDe auto staat stil.
Rhet contact is ingeschakeld of de motor is
gestart.
198 Multimediasysteem
RDe sd-kaart is aangebracht (/pagina 275)
of het usb-apparaat is aangesloten
(/pagina 276).
Multimediasysteem:
4Systeem 5Systeemback-up
#Gegevens importeren of Gegevens exporte-
ren selecteren.
Importeren
#Een gegevensdrager selecteren.
Er verschijnt een vraag of de actuele gege‐
vens werkelijk moetenworden overschreven.
Bij gegevens die van een andere auto afkom‐
stig zijn wordt dit bij het inlezen herkend.
Wanneer de gegevens geïmporteerd zijn,
wordt het multimediasysteem opnieuw
gestart.
%Actuele voertuiginstellingen kunnen na het
importerenveranderen.
Exporteren
Wanneer de pinbeveiliging is ingeschakeld, ver‐
schijnt het invoermenu voor de pincode.
#De viercijferige pincode invoeren.
#Een gegevensdrager selecteren.
De gegevens worden geëxporteerd. De
export vangegevens kan enkele minuten
duren.
Pincode-controle in- en uitschakelen
Voorwaarden
Om de pincode te ontgrendelen:
REr is een internetverbinding aanwezig.
REr is een Mercedes me account onder
https://me.secure.mercedes-benz.com aan‐
wezig.
RDe dienst Personalisering is geactiveerd
(/pagina 200).
Multimediasysteem:
4Systeem 5PIN-beveiliging
Pincode opslaan
#PIN instellen selecteren.
#Een viercijferige pincode invoeren.
#De viercijferige pincode opnieuw invoeren.
Wanneer beide pincodes overeenkomen, is
de pinbeveiliging actief.
Pincode wijzigen
#Instellingen wijzigen selecteren.
#De actuele pincode invoeren.
#PIN wijzigen selecteren.
#Een nieuwe pincode opslaan.
Pinbeveiliging voor gegevensexport active‐
ren
#Instellingen wijzigen selecteren.
Met pincode bevestigen.
#Gegevensexport beveiligen selecteren.
De functie in- Oof uitschakelen ª.
Pincode deblokkeren
Wanneer u driemaal een verkeerde pincode
heeft ingevoerd, wordt uw pincode geblokkeerd.
Ukunt via de Mercedes me connect online por‐
tal een eenmalig wachtwoord laten toewijzen,
waarmee u de pinbeveiliging kunt terugzetten.
#PIN deblokkeren selecteren.
Multimediasysteem 199
#Het eenmalige wachtwoord invoeren.
De pinbeveiliging wordtteruggezet en u kunt
een nieuwe pincode instellen.
%De beschikbaarheid van deze functie is
landsafhankelijk en in uw land mogelijk niet
beschikbaar.
Als alternatief kunt u de pinbeveiliging bij
een Mercedes-Benz-servicewerkplaats laten
terugzetten.
Gebruikersprofiel
Gebruikersprofiel instellen
Multimediasysteem:
4Systeem 5gPersonalisering
Gebruikersprofiel bij start weergeven
Wanneer deze functie actief is, wordt bij het
opstartenvan het systeem gevraagd, welk
gebruikersprofiel moet worden gebruikt.
#Profielkeuze na het starten weergeven selec‐
teren.
#De functie in- Oof uitschakelen ª.
Gebruikersprofiel selecteren
#Gastprofiel of individueel profiel selecteren
#.
%Enkele instellingen uit het gebruikersprofiel
worden alleen bij stilstaande auto of inge‐
schakeld contact geladen.
Automatische synchronisatie
Bij het in- en uitschakelen van het contact vindt
elke keer een synchronisatie van de individuele
gebruikersprofielen op het multimediasysteem
en de server plaats. Daarmee zijn de meest
actuele gebruikersprofielen beschikbaar.
#Automatische synchronisatie selecteren.
#De functie in- Oof uitschakelen ª.
%Voor meer informatie over het in- of exporte
renvangebruikersprofielen (/pagina 200).
Gebruikersprofiel opstellen
Multimediasysteem:
4Systeem 5gPersonalisering
5Profiel aanmaken
#Een naam invoeren.
#aselecteren.
In het gebruikersprofiel wordt bijvoorbeeld de
volgende informatie opgeslagen:
RSysteeminstellingen
RInstellingen in de zenderlijst van de tv-tuner
RNavigatie- en verkeersinformatie
De instellingen verschillen, afhankelijk van de
uitvoering van de auto.
Gebruikersprofiel im-/exporteren
Voorwaarden
REr is een internetverbinding aanwezig
(/pagina 267).
REr is een Mercedes me account onder
https://me.secure.mercedes-benz.com aan‐
wezig.
RDe dienst Personalisering is geactiveerd.
RDe functie is in uw land beschikbaar.
200 Multimediasysteem
Multimediasysteem:
4Systeem 5gPersonalisering
5Handmatige export/import
Gebruikersprofiel importeren
#Profielen van de server importeren selecte‐
ren.
De melding Het importeren van de profielen
overschrijft de bestaande profielen. Wilt u
doorgaan? verschijnt.
#Ja selecteren.
De gebruikersprofielen worden geïmpor‐
teerd.
Gebruikersprofiel exporteren
#Profielen naar server exporteren selecteren.
De gebruikersprofielen worden geëxporteerd.
%Alleen individuele profielen kunnen worden
geïmporteerd of geëxporteerd. De indivi‐
duele profielen worden altijd verzameld
geïmporteerd of geëxporteerd.
%Bepaalde instellingen, zoals adresboekre‐
cords of laatste bestemmingen uit de naviga‐
tie, worden niet geëxporteerd.
Opties van het gebruikersprofiel instellen
Multimediasysteem:
4Systeem 5gPersonalisering
#Profiel markeren.
#¥Opties selecteren.
De volgende opties staan ter beschikking:
RHernoemen
RWissen
RTerugzetten
%Het gastprofiel kan niet worden gewist of
een andere naam krijgen.
Software-updates
Informatie over software-updates
Wanneer een software-update beschikbaar is,
geeft het multimediasysteem een overeenkom‐
stige aanwijzing.
Afhankelijk van de bron, kunnen verschil‐
lende updates worden uitgevoerd:
Bron van de upda‐
tes
Type update
Updates via mobiele
telefoon Navigatiekaarten, sys‐
teemupdates, digitale
handleiding
Updates via een
extern opslagme‐
dium, bijvoorbeeld
een usb-stick
Navigatiekaarten
%Voor software-updates via de mobiele tele‐
foon is een actieve internetverbinding van de
auto nodig. Deze is niet in alle landen
beschikbaar. Voor meer informatie over de
internetverbinding, zie (/pagina 266).
Voordelen van software-updates
Dankzij software-updates is uw auto up-to-date.
Om de kwaliteit van onze dienstenvoortdurend
te verbeteren, ontvangt u voortaan software-
updates voor uw multimediasysteem, de dien‐
sten van Mercedes me connect en de communi‐
Multimediasysteem 201
catiemodule van uw auto. Deze ontvangt u via de
mobiele-telefoonverbinding van uw auto en ze
worden naar keuze automatisch uitgevoerd. Op
de Mercedes me-Portalkunt u altijd de status
van uw software-updates volgen en informatie
over mogelijke nieuwigheden vinden.
Overzicht van de voordelen:
RSoftware-updates comfortabel via het
mobiele-telefoonnet ontvangen
RVerbetert de kwaliteit en beschikbaarheid
van de dienstenvan Mercedes me connect
RHoudt uw multimediasysteem en de commu‐
nicatiemodule up-to-date
Meer informatie over software-updates onder
https://me.secure.mercedes-benz.com
Software-updates uitvoeren
Voorwaarden
REr is een internetverbinding aanwezig
(/pagina 266).
RVoor automatische software-updates: Uw
auto beschikt over een vast ingebouwde
communicatiemodule.
Multimediasysteem:
4Systeem 5Software-actualisering
Automatische software-updates
#Automatische online-update inschakelen O.
De software-updates worden automatisch
gedownload en geïnstalleerd.
De status van de actuele stand van de soft‐
ware-updateswordtweergegeven.
Handmatige software-updates
#Automatische online-update uitschakelen ª.
#Een software-update uit de lijst selecteren en
de actualisering starten.
Software-update activeren
#Het systeem opnieuw starten.
Functie belangrijke systeemupdates
Voor de integriteit van de gegevens van uw mul‐
timediasysteem kunnen belangrijke systeemup‐
dates noodzakelijk zijn. Deze moetenworden
geïnstalleerd, omdat anders de veiligheid van uw
multimediasysteem niet meer kanworden
gewaarborgd.
%Wanneer de automatische online-update
actief is, worden de systeemupdates auto‐
matisch gedownload (/pagina 202).
Zodra een systeemupdate kanworden gedown‐
load, verschijnt er een overeenkomstige melding
op het mediadisplay.
U heeft de volgende opties:
RDownloaden
De systeemupdate wordt op de achtergrond
gedownload.
RDetails
Er wordt informatie over de uit te voeren sys‐
teemupdate weergegeven.
RLater
De systeemupdate kan op een later tijdstip
handmatig worden gedownload
(/pagina 202).
Wanneer de download voltooid is en de systeem‐
update klaar is voor installatie, wordt u daarover
geïnformeerd.
%De auto op een veilige en geschikte plaats
parkerenvoordat u met de installatie begint.
202 Multimediasysteem
Voorwaarden voor de installatie:
RHet contact is ingeschakeld.
RDe motor draait niet.
RDe aanwijzingen en waarschuwingen zijn
gelezen en geaccepteerd.
RDe parkeerrem is bediend.
Wanneer aan alle voorwaarden is voldaan, wordt
de systeemupdate geïnstalleerd. Tijdens de
installatie kan het multimediasysteem niet wor‐
den bediend en zijn de voertuigfuncties beperkt.
Wanneer tijdens de installatie fouten optreden,
wordt automatisch geprobeerd om de vorige ver‐
sie weer te herstellen. Als het herstellen van de
vorige versie niet mogelijk is, verschijnt een sym‐
bool op het display van het multimediasysteem.
Naar een gekwalificeerde werkplaats gaan om
het probleem te laten verhelpen.
Reset-functie (terugzetten)
Multimediasysteem:
4Systeem 5Terugzetten
Persoonlijke gegevens worden gewist, bijvoor‐
beeld:
RZendergeheugen
RVerbonden mobiele telefoons
#Ja selecteren.
Wanneer de pinbeveiliging actief is, verschijnt
een vraag of deze bij het terugzetten op de
fabrieksinstelling eveneens moet worden terug‐
gezet.
#Ja selecteren.
#Actuele pincode invoeren.
Pincode wordtteruggezet.
of
#Nee selecteren.
De actuele pincode blijft na het terugzetten
behouden.
%Als u uw pincode vergeten bent, kunt u de
pinbeveiliging door een Mercedes-Benz-ser‐
vicewerkplaats laten deactiveren.
Er verschijnt opnieuw een vraag of het terugzet‐
tenwerkelijk moet worden uitgevoerd.
#Ja selecteren.
Het multimediasysteem wordt in de afleve‐
ringstoestand teruggezet.
AMG TRACK PACE
Algemene informatie
Met AMG TRACK PACE kan het rijgedrag op cir‐
cuits worden geanalyseerd en daardoor worden
geoptimaliseerd. Er kanworden gereden op
vooraf opgeslagen circuits (bijvoorbeeld de Hoc‐
kenheimring), of er kunnen nieuwe circuits wor‐
den geregistreerd en opgeslagen. Op ieder cir‐
cuit worden de gereden rondetijden opgeslagen.
Deze kunnen worden geanalyseerd en worden
vergeleken met andere rondetijden, om zo het
optimale raceresultaat te bereiken. Bovendien
kunnen het accelereren en het afremmen geme‐
ten en opgeslagen worden.
Multimediasysteem 203
N.b.: Gebruik AMG TRACK PACE alleen op afge‐
sloten circuits, niet op de openbare weg. Pas uw
rijstijl op uw persoonlijke bekwaamheid en de
omgevingscondities aan. Als bestuurder draagt u
als enige de verantwoordelijkheid voor het
besturen van uw auto.Parkeer de auto veilig,
alvorens de toepassing te bedienen.
Track Race instellen
Multimediasysteem:
4Auto 5TRACK PACE 5Track Race
Traject registreren
#Record Track (nieuw circuit) selecteren.
#Op het gewenste startpunt Start Record
(registratie starten) selecteren.
De registratie van het circuit begint op dit
punt. Tijdens de registratie van het traject
kunnen sectoren worden ingesteld, om de
tussentijden te bepalen.
#Om de registratie van het circuit te beëindi‐
genStop selecteren of opnieuw over de
startlijn rijden.
#Het weer en de naam van het circuit invoe‐
ren.
Naar circuitnaam zoeken
#All Tracks (alle circuits) selecteren.
#ªZoeken selecteren.
#De naam van het circuit invoeren.
Het circuit met de gezochte naam wordt
weergegeven.
Tijd op circuit meten
#Timing (tijdregistratie) selecteren.
Een overzicht van de circuits in de buurt ver‐
schijnt.
De afstand tot en de richting naar de startlijn
van het circuit wordtweergegeven.
#Het gewenste circuit selecteren.
Als u al op dit circuit heeft gereden, kunt u
een gereden tijd selecteren als referentietijd.
De tijdregistratie begint automatisch bij het
overschrijden van de startlijn.
%Door het selecterenvanZoom kanworden
gewisseld tussen de 2D- en de 3D-weergave
van het circuit.
Analyseweergeven
#Lap Times (rondetijden) selecteren.
Er verschijnt een overzicht van alle gereden
circuits.
#Het circuit selecteren.
De volgende gegevens worden weergegeven:
RRonde- en sectortijden
RGemiddelde snelheid en maximumsnel‐
heid
RBestuurder
RAuto
RDatum
RWeer
#De gewenste ronde selecteren.
De analyse wordtweergegeven.
204 Multimediasysteem
1Parameter 1 (bijvoorbeeld snelheid)
2Parameter 2 (bijvoorbeeld stuurhoek)
3Snelheidsverloop (parameter 1)
4Stuurhoekverloop (parameter 2)
5Tijdverschil tussen ronde A en ronde B
(alleen als twee rondes geselecteerd zijn)
%Voor de parameters 1 en 2 kunnen bijvoor‐
beeld de volgende waarden worden inge‐
steld:
RSnelheid
RLangs-/dwarsversnelling
RStuurhoek
RMotortoerental
RMotorolie-/bandentemperatuur
Aan de hand van de analyse kan het rijgedrag op
elk willekeurig punt van het circuit gecontroleerd
en geoptimaliseerd worden.
Circuits of races exporteren (USB)
#All Tracks (alle circuits) selecteren.
Er verschijnt een overzicht van alle opgesla‐
gen circuits en races.
#Het gewenste circuit of de gewenste race
markeren.
#ÜOpties selecteren.
#Export selecteren.
Het geselecteerde circuit of de geselecteerde
race kanworden geëxporteerd naar een met
de auto verbonden usb-geheugenapparaat.
Circuits en registraties bewerken
#All Tracks (alle circuits) selecteren.
#Het gewenste circuit markeren.
#ÜOpties selecteren.
#Rename (hernoemen) of Delete (wissen)
selecteren.
of
#Het circuit selecteren.
#De gewenste registratie markeren.
#ÜOpties selecteren.
#Weather (weer) of Delete (wissen) selecte‐
ren.
Drag Race instellen
Multimediasysteem:
4Auto 5TRACK PACE 5Drag Race
Acceleratie meten
#Acceleration (acceleratie) selecteren.
De meting begint als met de auto wordt
geaccelereerd. De meting vindt plaats in
stappen van 50 km/h tot max. 300 km/h of
tot de ingestelde eindsnelheid.
De meting kan vroegtijdig worden beëindigd
door het selecteren vanStop, of door de auto
totstilstand te brengen.
Multimediasysteem 205
Kwart mijl race
#Quarter Mile (kwart mijl) selecteren.
De tijdregistratie loopt totdat een mijl is afge‐
legd of een vooraf ingestelde afstand (bij‐
voorbeeld kwart, een derde of halve mijl) is
bereikt.
%De mogelijke waarden voor het instellen van
de eindafstand worden bepaald door het sys‐
teem en kunnen niet vrij worden gekozen.
De meting kan vroegtijdig worden beëindigd
door het selecteren vanStop, of door de auto tot
stilstand te brengen.
Handmatige start voor acceleratie en kwart‐
mijl-race
#Acceleration (acceleratie) of Quarter Mile
(kwart mijl) selecteren.
#Manual start (handmatige start) selecteren.
Er verschijnen achter elkaar drie rode ver‐
keerslichten. Wanneer deze tegelijkertijd op
groen springen, begint de meting van de
reactietijd. De reactietijd wordtweergegeven
zodra uwegrijdt. Als u te vroeg vertrekt, ver‐
schijnt de melding Jump start. The measure-
ment is aborted. (Valse start. De meting
wordt afgebroken) en wordt de meting van de
acceleratie of van de kwart mijl afgebroken.
Afremmen meten
#Braking (afremmen) selecteren.
#Start Record (start registratie) selecteren.
De meting vindt plaats in stappen van
50 km/h totstilstand. Als het afremmen
wordtgestart bij bijvoorbeeld een snelheid
van160 km/h, start de meting zodra
150 km/h wordt bereikt.
Meetwaarden opslaan en oproepen
Als een meting wordt afgesloten of afgebroken,
kan de gemeten tijd worden opgeslagen.
#Na een meting Save measurement? (registra‐
tie opslaan?) selecteren.
De opgeslagen metingen kunnen via het menu‐
punt History (verloop) worden weergegeven.
Metingen bewerken
#History (verloop) selecteren.
#De gewenste meting markeren.
#ÜOpties selecteren.
#Weather (weer) of Delete (wissen) selecte‐
ren.
%De metingen kunnen gefilterd op categorie
worden weergegeven, bijvoorbeeld alleen
acceleratiemetingen.
Telemetrieweergave oproepen
Multimediasysteem:
4Auto 5TRACK PACE
5Telemetry (telemetrie)
De telemetrieweergave toont actuele voertuigge‐
gevens als digitale waarde en als diagram.
Hiertoekunnen tot vier parameters worden
geselecteerd, die op het display moetenworden
weergegeven, bijvoorbeeld:
RMotortoerental
RWielhoek
RSnelheid
RStuurhoek
#De gewenste parameters instellen.
206 Multimediasysteem
#De tijdsduur instellen.
De ingestelde parameters worden gedurende
de gekozen tijd in het diagram geanalyseerd.
%De tijdsduur kan tussen minimaal 30 secon‐
den en maximaal 20 minuten liggen.
AMG TRACK PACE configureren
Voorwaarden
Voor het gebruik van de TRACK PACE app:
RDe TRACK PACE app is op de mobiele appa‐
ratuur geïnstalleerd.
RDe mobiele apparatuur is via WiFi met het
multimediasysteem verbonden.
Multimediasysteem:
4Auto 5TRACK PACE 5Opties
Rijdersprofielen instellen
#Driver Profile (rijdersprofiel) selecteren.
#Een nieuw rijdersprofiel aanmaken.
of
#Een bestaand rijdersprofiel selecteren.
Het rijdersprofiel wordtgeactiveerd.
%De gereden circuits, rondes en tijden worden
toegekend aan het rijdersprofiel dat tijdens
het rijden actief is. Voor een exacte analyse
van uw rijgedrag moet u daarom altijd met
een actief rijdersprofiel rijden.
Statistieken voor rijdersprofielen aangeven
#Driver Profile (rijdersprofiel) selecteren.
#Het gewenste profiel selecteren.
De volgende informatie voor het geselec‐
teerde rijdersprofiel wordtgetoond:
RReistijd
RAfgelegde afstand
RAantalgereden Track Races, Drag Races
en rondes
RMaximumsnelheid
Mobiel apparaat via TRACK PACE App verbin‐
den
De TRACKPACE App maakt het mogelijk om
video's op te zoeken en deze met opgeslagen
circuits te synchroniseren.
#TRACK PACE App selecteren.
Reeds geautoriseerde apparatuur wordt in de
lijst weergegeven.
#Authorize new device (nieuw apparaat toe‐
staan) selecteren.
De beschikbare apparatuur wordtweergege‐
ven.
#De TRACKPACE App op het te verbinden
apparaat starten en de aanwijzingen opvol‐
gen.
#De autoriseringsvraag bevestigen.
#De weergegeven code op het apparaat invoe‐
ren.
Het apparaat wordtgeautoriseerd.
of
#Een reeds geautoriseerd apparaat selecte‐
ren.
Het apparaat wordtgedeautoriseerd.
Multimediasysteem 207
Akoestischefeedback instellen
#Acoustic feedback (akoestische feedback)
selecteren.
De volgende instellingen staan ter beschik‐
king:
RLoud (luid)
RMedium (gemiddeld)
RQuiet (stil)
ROff (uit)
#Een instelling selecteren.
Hulpaanwijzingen in- en uitschakelen
#Display help in- Oof uitschakelen ª.
Wanneer de hulpaanwijzingen zijn geactiveerd,
worden door middel van pop-ups aanwijzingen
met betrekking tot de afzonderlijke menu's gege
ven.
#De pop-ups met OK bevestigen of Don't dis-
play (niet meer weergeven) selecteren.
Informatie oproepen
#Info selecteren.
De volgende informatie wordtweergegeven:
RSoftwareversie
RGeheugengebruik
RTotaal aantal opgeslagen circuits
RTotaal aantal gereden races
Navigatie
Navigatie inschakelen
Multimediasysteem:
4Navigatie
#De toepassing in het multimediasysteem
openen.
De kaart verschijnt en toont de actuele posi‐
tie van de auto 1.
208 Multimediasysteem
%Wanneer een instelling in de klimaatregeling
wordtgewijzigd, verschijnt gedurende korte
tijd de klimaatregel.
Menu Navigatie in- en uitschakelen
Voorwaarden
RDe kaart toont de actuele positie van de
auto.
Multimediasysteem:
4Navigatie
#Weergeven: Op de touchpad of de Touch-
Control naar links vegen.
of
#De controller naar links schuiven.
#Niet weergeven: Op de touchpad of de
Touch-Control naar rechts vegen.
of
#De controller naar rechts schuiven.
%Wanneer dieper liggende menuniveaus moe‐
tenworden weergegeven of verborgen, over‐
eenkomstig vaak naar links of rechts vegen
of schuiven.
Bestemmingsinvoer
Speciale bestemming of adres invoeren
&WAARSCHUWING Gevaar voor afleiding
door informatiesystemen en communica‐
tieapparatuur
Als u tijdens het rijden in de auto geïnte‐
greerde informatiesystemen en communica‐
tieapparatuur bedient, kunt u van de ver‐
keerssituatie worden afgeleid. Bovendien
kunt u de controle over de auto verliezen.
#Deze apparatuur alleen bedienen als de
verkeerssituatie dit toelaat.
#Als dit niet kanworden gewaarborgd,
op een veilige plek stoppen en de invoe‐
ring als de auto stilstaat uitvoeren.
Multimediasysteem 209
Bij het gebruik van het multimediasysteem de
wettelijke bepalingen in acht nemen van het land
waar u zich op dat moment bevindt.
Voorwaarden
RVoor het online-zoeken: Mercedes me con‐
nect is beschikbaar.
RU hebt een gebruikersaccount op de
Mercedes me-Portal.
RDe dienst is bij een Mercedes-Benz-service‐
werkplaats vrijgeschakeld.
Meer informatie vindt u onder: https://
www.mercedes.me
Multimediasysteem:
4Navigatie
#Het menu Navigatie weergeven.
#ªBestemming invoeren selecteren.
Het land waarin de auto zich bevindt, is ingesteld
1.
Voor de bestemmingsinvoer zijn twee varianten
beschikbaar:
Rvrij zoeken2
Rstapsgewijs zoeken 3
Variant 1: Vrij zoeken
#De speciale bestemming of het adres in 2
invoeren. Daarbij is de volgorde van de invoer
willekeurig.
Tijdens de bestemmingsinvoer doet het mul‐
timediasysteem adviezen. Het selecteren van
een bestemming gebeurt uit een lijst.
Bijvoorbeeld deze adresbestanddelen invoe‐
ren:
RStad, straat, huisnummer
RStraat, stad
RPostcode
RNaam van de speciale bestemming
RSpeciale-bestemmingscategorie, bijvoor‐
beeld Tankstation
RStad, naam speciale bestemming
Voorbeelden voor het invoeren van een
bestemming zijn:
RWanneer u bijvoorbeeld op zoek bent
naar de nigsstraße in Stuttgart,kunt u
STUT en N invoeren.
RWanneer u bijvoorbeeld op zoek bent
naar een speciale bestemming in Groot-
Brittannië, kunt u THE SHARD invoeren.
Indien u beide voorbeelden wilt proberen,
dan moet u bovendien het land wijzigen
(variant 2).
#Omschakelen op handschriftherkenning:
5vselecteren.
210 Multimediasysteem
#Het teken op de touchpad schrijven.
%De functie is beschikbaar bij de uitvoering
met touchpad.
#Omschakelen op tekenselectie: De toets
%indrukken.
of
#Op de touchpad drukken.
#Invoer wissen: 4%selecteren (indien
beschikbaar).
De volgende stap uitvoeren:
RKort bevestigen: Het als laatste inge‐
voerde teken of het als laatste overgeno‐
men voorstel wordtgewist.
RLang bevestigen: De gehele invoer wordt
gewist.
#Schrijftaal instellen: 8Bselecteren.
#De schrijftaal selecteren.
%Deze functie is zinvolvoor landen waarin
meerdere tekensets worden ondersteund.
Een voorbeeld is Rusland met het cyrillische
en Latijnse schrift.
#Online-zoeken oproepen: 6Online-zoe-
ken selecteren.
Na het opbouwen van de internetverbinding
verschijnt een lijst. Deze toont online-
bestemmingen overeenkomstig de invoer tot
dan toe.
De online-bestemmingen worden aangebo‐
den door een internetprovider.
#De online bestemming selecteren.
of
#De online bestemming of een driewoorden‐
adres in de invoerregel invoeren.
%Een driewoordenadres invoeren
(/pagina 215).
Het online zoeken is niet in alle landen
beschikbaar.
#Lijst oproepen: De toets%indrukken.
of
#Wanneer de bovenste regelvan de balk met
tekens is gemarkeerd, naar boven navigeren.
#De bestemming in de lijst selecteren.
#Bestemming overnemen: 7Bestemming
overnemen selecteren.
Als de bestemming niet eenduidig is, ver‐
schijnt een lijst.
#De bestemming selecteren.
De bestemmingsinformatie wordtweergege‐
ven.
Variant 2: Stapsgewijs zoeken
#De toets%indrukken.
of
#Wanneer de bovenste regelvan de balk met
tekens is gemarkeerd, naar boven navigeren.
De balk met tekens verdwijnt. Stad of post-
code is gemarkeerd. Er zijn nog meer invoer‐
velden beschikbaar, bijvoorbeeld voor Speci-
ale bestemming.
#Stad of postcode selecteren.
De balk met tekens verschijnt.
#De stad of de postcode invoeren.
Tijdens de bestemmingsinvoer doet het mul‐
timediasysteem adviezen. Het selecteren van
een bestemming gebeurt uit een lijst.
Multimediasysteem 211
De volgorde bij de adresinvoer is willekeurig,
bijvoorbeeld:
RStad of postcode,Straat,Huisnr.
Indien beschikbaar, een kruisende straat
invoeren.
RStraat,Stad of postcode
RSpeciale bestemming, bijvoorbeeld Tank-
station,Stad of postcode
%Tijdens de bestemmingsinvoer de volgende
functies gebruiken:
ROmschakelen op handschriftherkenning.
ROmschakelen op tekenkeuze.
RDe invoer wissen.
Met £in de stapsgewijze zoekfunctie
een record wissen, bijvoorbeeld voor een
Speciale bestemming. Daartoe naar links
navigeren.
RHet online zoeken oproepen (indien
beschikbaar).
RDe lijst oproepen.
De werking is in de functie Vrij zoeken
beschreven.
#Land wijzigen: Het land selecteren.
#Het land invoeren. Het is voldoende het eer‐
steteken in te voeren.
#Het land in de lijst selecteren.
#Bestemming overnemen: Bestemming
overnemen selecteren.
Als de bestemming niet eenduidig is, ver‐
schijnt een op afstand gesorteerde lijst.
#De bestemming selecteren.
De bestemmingsinformatie wordtweergege‐
ven.
Laatste bestemmingen selecteren
Multimediasysteem:
4Navigatie
5¬Laatste bestemmingen en overige
#Laatste bestemmingen selecteren.
#De bestemming selecteren.
De bestemmingsinformatie wordtweergege‐
ven.
of
#Indien er al favorieten zijn opgeslagen
(/pagina 226), Uit openbare favorieten
selecteren.
#De favorieten selecteren.
De bestemmingsinformatie wordtweergege
ven.
Speciale bestemming selecteren
Multimediasysteem:
4Navigatie
5¬Laatste bestemmingen en overige
5Spec. best.
#De categorie selecteren.
of
#Alle categorieën en de categorie selecteren.
Routebegeleiding is niet actief: Het zoeken
vindt plaats in de omgeving van de actuele
positie van de auto. De lijst is naar toene‐
mende afstand geselecteerd.
De speciale bestemmingen tonen de vol‐
gende informatie:
RNaam van de speciale bestemming
212 Multimediasysteem
RHemelsbrede afstand naar speciale
bestemming
RBij het zoeken naar de actuele positie van
de auto wordt de rechtstreekserichting
naar de speciale bestemming (pijl) weer‐
gegeven.
#De speciale bestemming selecteren.
#Routebegeleiding is actief: Vóór het selec‐
terenvan de speciale bestemming de zoek‐
positie selecteren (zie voorbeeld).
#Wanneer tussenbestemmingen zijn ingesteld,
kunnen na het selecteren vanIn omgeving
van bestemming eveneens als zoekpositie
worden geselecteerd.
Weergave filteren op nuttige plaatsen
#De zoekinvoer in ªZoeken: invoeren.
De resultatenlijst toont geschikte speciale
bestemmingen.
De invoer van bijvoorbeeld Italië toont de vol‐
gende treffers:
RSpeciale bestemmingen die Italië in de
naam bevatten.
RSpeciale bestemmingen die tot de cate‐
gorie Italiaanse keuken behoren.
#¡selecteren.
De eerste speciale bestemming in de lijst is
gemarkeerd.
#De speciale bestemming selecteren.
Voorbeeld: Zoekpositie voor de categorie
parkeren tijdens een actieve routebegelei‐
ding vastleggen
#In de omgeving,In omgeving van bestem-
ming of Langs de route selecteren.
De lijst toont de gevonden speciale bestem‐
mingen of opent na het selecteren vanIn
omgeving van bestemming het route-over‐
zicht.
#De speciale bestemming selecteren.
#In omgeving van bestemming: De tussenbe‐
stemming of de bestemming selecteren.
Automatisch zoeken naar tankstation starten
Voorwaarden
RHet automatisch zoeken naar tankstations is
ingeschakeld O(/pagina 220).
Rijsituatie
De routebegeleiding is in werking. Het niveau in
de brandstoftank heeft de brandstofreserve
bereikt.
De melding Brandstofreserve. Wilt u starten met
het zoeken naar een benzinestation? wordt
weergegeven.
#Ja selecteren.
Het automatisch zoeken naar een tankstation
start. De beschikbare tankstations worden
langs de route en in de omgeving van de
actuele positie van de auto weergegeven.
#Het tankstation selecteren.
Het adresvan het tankstation wordtweerge‐
geven.
#Als geen routebegeleiding actief is, Routebe-
geleiding starten selecteren.
Het geselecteerde tankstation wordt inge‐
steld als bestemming. De routebegeleiding
begint.
of
Multimediasysteem 213
#Als een routebegeleiding actief is, Nieuwe
routebegeleiding starten of Als volgende tus-
senbestemming instellen selecteren.
Nieuwe routebegeleiding starten: Het gese‐
lecteerde tankstation wordt ingesteld als
nieuwe bestemming. De vorige bestemmin‐
gen en tussenbestemmingen worden gewist.
De routebegeleiding begint naar het tanksta‐
tion.
Als volgende tussenbestemming instellen:
Het geselecteerde tankstation wordt inge‐
steld als volgende tussenbestemming. De
routebegeleiding begint.
#Als er reeds vier tussenbestemmingen
zijn: Op de vraag Ja selecteren.
Het geselecteerde tankstation wordt in het
tussenbestemmingenmenu op positie 1
opgeslagen. Tussenbestemming 4 wordt
gewist. De routebegeleiding begint.
Tussenbestemming invoeren
Voorwaarden
RDe bestemming is ingevoerd.
Multimediasysteem:
4Navigatie
5Tussenbestemmingen en informatie
#Tussenbestemming zoeken selecteren.
#De tussenbestemming als speciale bestem‐
ming of adres invoeren (/pagina 209).
#De tussenbestemming selecteren.
#Als bestemming instellen selecteren.
of
#Tijdens een routebegeleiding een tussenbe‐
stemming via ªBestemming invoeren
selecteren.
#Na de bestemmingsinvoer Als volgende tus-
senbestemming instellen selecteren.
Tussenbestemmingen bewerken
Voorwaarden
RDe bestemming en ten minste één tussenbe‐
stemming zijn ingevoerd.
Multimediasysteem:
4Navigatie
5Tussenbestemmingen en informatie
#Kaart oproepen: De bestemming of tussen‐
bestemming markeren.
#¥Kaart selecteren.
#De kaart verschuiven (/pagina 231).
#Bestemming in kaart selecteren
(/pagina 216).
#Volgorde van de bestemmingen wijzigen:
De bestemming of tussenbestemming marke
ren.
#¥Verschuiven selecteren.
#De tussenbestemming naar de gewenste
positie verschuiven.
#Op de Touch Control of de touchpad drukken
of de controller indrukken.
#Bestemming wissen: De bestemming of
tussenbestemming markeren.
#¥Wissen selecteren.
Route met tussenbestemmingen berekenen
Voorwaarden
214 Multimediasysteem
RDe bestemming en ten minste één tussenbe‐
stemming zijn ingevoerd.
Multimediasysteem:
4Navigatie
5Tussenbestemmingen en informatie
#Nieuwe routebegeleiding starten selecteren.
De route wordt met de ingestelde tussenbe‐
stemmingen berekend.
Contact voor de bestemmingsinvoer selecte‐
ren
Voorwaarden
REen mobiele telefoon is met het multimedia‐
systeem verbonden (/pagina 239).
RDe online-Dienst "Navigeer naar contact" is
beschikbaar en geactiveerd.
Multimediasysteem:
4Navigatie
5¬Laatste bestemmingen en overige
5Contacten
#Het contact selecteren.
De contactgegevens worden weergegeven.
#Het adres selecteren.
De melding Wachten a.u.b... verschijnt. Er
wordt online gezocht.
#De bestemming selecteren.
Weergave filteren op contacten
#In het zoekvenster bijvoorbeeld de naam of
het telefoonnummer invoeren.
#¡selecteren.
Het eerste contact is in de lijst gemarkeerd.
#Het contact selecteren.
#Het adres selecteren.
Geo-coördinaten invoeren
Multimediasysteem:
4Navigatie
5¬Laatste bestemmingen en overige
5Geo-coördinaten
#De geo-coördinaten als breedte- en lengte‐
graden altijd in graden, minuten en seconden
invoeren.
De kaart geeft de positie weer.
#De invoer bevestigen.
#Route berekenen: Routebegeleiding starten
selecteren.
#Als er reeds een route is, Nieuwe routebege-
leiding starten of Als tussenbestemming
instellen selecteren.
Bestemming als driewoordenadres invoeren
Voorwaarden
RBestemming zoeken via het driewoorden‐
adres is mogelijk in het online zoeken
(/pagina 209).
REr is een internetverbinding aanwezig.
%Bestemming zoeken via het driewoorden‐
adres invoeren is niet in alle landen beschik‐
baar.
Multimediasysteem:
4Navigatie 5ªBestemming invoeren
#Online-zoeken selecteren.
#De bestemming als driewoordenadres invoe‐
ren. De woorden telkens door een punt van
elkaar scheiden.
De zoekresultaten worden weergegeven.
Multimediasysteem 215
#De bestemming in de lijst selecteren.
De bestemmingsinformatie wordtweergege
ven. De route kanworden berekend.
%Driewoordenadressen van what3words zijn
een alternatief adresseringssysteem voor het
meertalig georefereren van alle locaties op
aarde, die daarbij in hokjes van drie bij drie
meterworden ingedeeld. Door deze raste‐
ring worden eveneens plaatsen op het aard‐
oppervlak afgedekt die geen gebouwadres,
zoals een straat en huisnummer, hebben.
De Brandenburger Tor heeft het volgende
taalafhankelijke driewoordenadres:
RDuits: tapfer.gebäude.verliehen
REngels: that.lands.winning
RFrans: posteaux.bobineur.ombrant
Driewoordenadres zijn ondubbelzinnig,
gemakkelijk te onthouden en geschikt voor
de meeste alledaagse toepassingen.
Adressen kunnen naar driewoordenadressen
worden geconverteerd en andersom:
Rop de website https://what3words.com
Rin de apps van what3words
Bestemming op de kaart selecteren
Multimediasysteem:
4Navigatie 5ZOpties
#Kaartmenu selecteren.
of
#Als de kaart wordtweergegeven op een volle‐
dig scherm, op centrale bedieningselement
drukken.
Het kaartmenu verschijnt.
#In het kaartmenu 2"Kaart verschuiven"
selecteren (/pagina 230).
#De vinger op de Touch Control of de touch‐
pad in een willekeurige richting bewegen.
of
#De controller in een willekeurige richting
schuiven.
De kaart beweegt zich onder het vizier in de
betreffende richting. Hoe meer u uw vinger
op de touchpad vanaf het startpunt af
beweegt, hoe sneller de kaart wordtverscho‐
ven.
#Op de Touch Control of de touchpad drukken
of de controller indrukken.
Wanneer meerdere bestemmingen in de
omgeving van het vizier liggen, toont een lijst
beschikbare speciale bestemmingen en stra‐
ten.
Wanneer een bestemming exact in de omge‐
ving van het vizier ligt, wordt de bestemming
weergegeven.
#De bestemming in de lijst selecteren.
De bestemmingsinformatie wordtweergege
ven.
Kaartrichting 2D of 3D instellen
#Kaartoriëntatie: 2D/3D markeren.
#Op de Touch Control of de touchpad drukken
of de controller indrukken.
De kaart wordt in de geselecteerde kaartrich‐
ting weergegeven.
Verkeersinformatie in de omgeving weerge‐
ven
#Verkeersinformatie in de omgeving selecte‐
ren.
De kaart verschijnt.
216 Multimediasysteem
#Op de touchpad naar links of rechts vegen.
of
#De controller naar links of rechts schuiven.
De vorige of volgende verkeersstremming
wordt op de kaart gemarkeerd. Informatie
met betrekking totverkeersmelding wordt
weergegeven.
%Verkeersinformatie is niet in alle landen
beschikbaar.
Speciale bestemmingen in omgeving weerge
ven
#Speciale bestemmingen in omgeving selecte‐
ren.
#Op de touchpad naar links of rechts vegen.
of
#De controller naar links of rechts schuiven.
De vorige of volgende speciale bestemming
wordt op de kaart gemarkeerd. De naam of
het adres wordtweergegeven.
#Weergave filteren op speciale-bestem‐
mingscategorie: Op de Touch Control of de
touchpad omlaag vegen.
of
#De controller omlaag schuiven.
#De speciale-bestemmingencategorie selecte‐
ren.
%Gebruikersgedefinieerd biedt de mogelijk‐
heid persoonlijke speciale symbolen te
selecteren (/pagina 232).
Route
Route berekenen
Voorwaarden
RDe bestemming is ingevoerd.
RDe bestemmingsinformatie wordtweergege‐
ven.
#Als geen routebegeleiding actief is, Routebe-
geleiding starten selecteren.
De route naar de bestemming wordt bere‐
kend. De kaart geeft de route weer. Daarna
start de routebegeleiding.
of
#Als een routebegeleiding actief is, Nieuwe
routebegeleiding starten of Als volgende tus-
senbestemming instellen selecteren.
Nieuwe routebegeleiding starten: De gese‐
lecteerde bestemming wordt ingesteld als
nieuwe bestemming. De vorige bestemmin‐
gen en tussenbestemmingen worden gewist.
De routebegeleiding naar de nieuwe bestem‐
ming wordtgestart.
Als volgende tussenbestemming instellen: De
geselecteerde bestemming wordt ingesteld
als volgende tussenbestemming. De routebe‐
geleiding begint.
Met alternatieve routes rekening houden
#Een alternatieve routes selecteren
(/pagina 219).
Overige menufuncties
#Bestemming in geheugen opslaan:
¥Opslaan in "Laatste bestemmingen"
selecteren.
#Op kaart weergeven: ¥Kaart selecte‐
ren.
Multimediasysteem 217
#Telefoonnummer bellen: ¥Opbellen
selecteren (indien beschikbaar).
#Internetadres oproepen: ¥www selec‐
teren (indien beschikbaar).
Routetype selecteren
Multimediasysteem:
4Navigatie 5ÀRoute en positie
#Route-instellingen selecteren.
#Het routetype selecteren.
Wanneer de routebegeleiding actief is, wordt
de route berekend met het nieuwe routetype.
Wanneer geen routebegeleiding actief is,
wordt de volgende route berekend met het
nieuwe routetype.
De volgende routetypen kunnen worden geselec‐
teerd:
REco-route
Er wordt een economische route berekend.
Deze reistijd kan iets langer zijn dan bij de
snelle route.
Het symbool voor de actuele positie van de
auto wordt groen weergegeven.
RSnelle route
Deze route wordt met kortst mogelijke reis‐
tijd berekend.
RKorte route
Deze route wordt met kortst mogelijke
afstand berekend.
Voor deze routetypes kanAutomatische fileom-
leiding worden in- Oof uitgeschakeld ª.Wan‐
neer Automatische fileomleiding ingeschakeld is,
kanVragen bij fileomleiding geselecteerd wor‐
den.
De instellingen Automatische fileomleiding en
Vragen bij fileomleiding zijn niet in alle landen
beschikbaar.
De instellingen maken het volgende mogelijk:
RAutomatische fileomleiding
De route wordt met het actueel ingestelde
routetype berekend.
Er wordtrekening gehouden met verkeersin‐
formatie van Live Traffic Information of FM
RDS-TMC.
Live Traffic Information en FM RDS-TMC zijn
niet in alle landen beschikbaar.
RVragen bij fileomleiding
Wanneer op basis vanverkeersinformatie
een nieuwe route met een kortere reistijd
wordt bepaald, verschijnt er een vraag. In dat
gevalkan de actuele route verder worden
gebruikt of kan de dynamischeroute worden
overgenomen.
Route-opties selecteren
Multimediasysteem:
4Navigatie 5ÀRoute en positie
5Te vermijden opties
Te vermijden gebieden
#Gebieden selecteren (/pagina 233).
Autosnelwegen, veerboten, autotreinen, tun‐
nels, onverharde wegenvermijden
#Vermijd-optie selecteren Oof deselecteren
ª.
218 Multimediasysteem
Wegen met vignet gebruiken
#Wegen met vignetplicht gebruiken selecte‐
ren.
#Alle of landen selecteren Oof deselecteren
ª.
Deze route houdt rekening met wegen in de
geselecteerde landen waarvoor een tijdsge‐
bonden vergoeding (vignet) moet worden
betaald. Met een vignet kangedurende een
bepaalde periode gebruik worden gemaakt
van het wegennet.
Tolwegen gebruiken
#Met tolwegen selecteren.
#Contant betalen of Elektronisch betalen of
Uit selecteren.
Deze route houdt rekening met wegen, waar‐
voor een gebruiksafhankelijke vergoeding
(tol) moet worden betaald.
Als Uit wordtgeselecteerd, wordtgeen reke
ning met tolwegen gehouden.
Deze route-opties zijn niet in alle landen beschik‐
baar.
Met de geselecteerde route-opties kan niet altijd
rekening worden gehouden. Een route kan bij‐
voorbeeld een veerboot bevatten, hoewel de ver‐
mijd-optieVeerboten ingeschakeld is. Dan ver‐
schijnt een melding en hoort u een gesproken
aanwijzing.
Meldingen voor de route selecteren
Multimediasysteem:
4Navigatie 5ZOpties 5Meldingen
#Een melding in- Oof uitschakelen ª.
De volgende meldingenkunnen worden geselec‐
teerd:
RVerkeerswaarschuwingen voorlezen
Deze functie is niet in alle landen beschik‐
baar.
RStraatnamen voorlezen
Het multimediasysteem spreekt de namen
van de wegenvoor de volgende rij-aanwijzing
uit.
Deze functie is niet in alle landen en talen
beschikbaar.
Bestemmingsinformatie weergeven
Voorwaarden
RDe bestemming is ingevoerd.
Multimediasysteem:
4Navigatie
#Tussenbestemmingen en informatie selecte‐
ren.
De volgende informatie wordtweergegeven:
RTussenbestemmingen en bestemming
De route kan maximaal vier tussenbe‐
stemmingen bevatten.
RNaam, adres
RResterende afstand
RAankomsttijd
Alternatieve route selecteren
Multimediasysteem:
4Navigatie 5ÀRoute en positie
#Alternatieve route selecteren.
Deze routes worden overeenkomstig de
instelling in de route-instellingen weergege‐
ven.
Multimediasysteem 219
De actueel geselecteerde route wordt met
een donkerblauwe lijn weergegeven.
#De alternatieve route selecteren.
Automatisch zoeken naar tankstations in- en
uitschakelen
Multimediasysteem:
4Navigatie 5ZOpties
#Brandstofreserve in- Oof uitschakelen ª.
Ingeschakeld O: Als de brandstofreserve is
bereikt, verschijnt een vraag of u het zoeken
naar een tankstation wilt starten.
Automatisch naar tankstations zoeken
gebruiken
Voorwaarden
Het automatisch zoeken naar tankstations is
ingeschakeld O(/pagina 220).
De vraag Brandstofreserve. Wilt u starten met
het zoeken naar een benzinestation? verschijnt.
#Ja selecteren.
Het automatisch zoeken naar een tankstation
start. Beschikbare tankstations langs de
route en in de omgeving worden weergege
ven.
#Het tankstation selecteren.
#Wanneer er geen route is, het tankstation als
bestemming instellen.
of
#Wanneer er een route is, het tankstation als
volgende bestemming instellen.
Automatisch naar een wegrestaurant zoeken
starten
Voorwaarden
RDe ATTENTION ASSIST en de functie Rust-
plaats voorstellen zijn ingeschakeld
(/pagina 160).
Rijsituatie
De melding Attention Assist Wilt u starten met
zoeken naar rustplaatsen? wordtweergegeven.
#Ja selecteren.
Het zoeken naar een wegrestaurant start. De
beschikbare wegrestaurants worden langs de
route en in de omgeving van de actuele posi‐
tie van de auto weergegeven.
#Het wegrestaurant selecteren.
Het adres van het wegrestaurant wordtweer‐
gegeven.
#Als geen routebegeleiding actief is, Routebe-
geleiding starten selecteren.
Het geselecteerde wegrestaurant wordt inge‐
steld als bestemming. De routebegeleiding
begint.
of
#Als een routebegeleiding actief is, Nieuwe
routebegeleiding starten of Als volgende tus-
senbestemming instellen selecteren.
Nieuwe routebegeleiding starten: Het gese‐
lecteerde wegrestaurant wordt ingesteld als
nieuwe bestemming. De vorige bestemming
en alle tussenbestemmingen worden gewist.
De routebegeleiding begint naar het wegres‐
taurant.
Als volgende tussenbestemming instellen:
Het geselecteerde wegrestaurant wordt inge‐
steld als volgende tussenbestemming. De
routebegeleiding begint.
220 Multimediasysteem
Routebegeleiding
Aanwijzing met betrekking totroutebegelei‐
ding
&WAARSCHUWING Gevaar voor afleiding
door het bedienen van de geïntegreerde
communicatieapparatuur tijdens het rij‐
den
Als u tijdens het rijden in de auto geïnte‐
greerde communicatieapparatuur bedient,
kunt u van de verkeerssituatie worden afge‐
leid. Bovendien kunt u de controle over de
auto verliezen.
#Deze apparatuur alleen bedienen als de
verkeerssituatie dit toelaat.
#Als dit niet kanworden gewaarborgd,
op een veilige plek stoppen en de invoe‐
ring als de auto stilstaat uitvoeren.
Bij het gebruik van het multimediasysteem de
wettelijke bepalingen in acht nemen van het land
waar u zich op dat moment bevindt.
De routebegeleiding begint nadat een route is
berekend.
Verkeersregelingen hebben altijd voorrang op de
gesproken rij-aanwijzingen van het multimedia‐
systeem.
Ukunt de volgende rij-aanwijzingen gebruiken:
RGesproken rij-aanwijzingen
RRoutebegeleidingsweergaven
RRijstrookadviezen
Als u de rij-aanwijzingen niet opvolgt of de bere‐
kende route verlaat, wordt automatisch een
nieuwe route berekend.
Rij-aanwijzingen kunnen van de daadwerkelijke
verkeerssituatie afwijken:
RHet traject is gewijzigd.
RDe richting van een eenrichtingsstraat is
omgekeerd.
Tijdens het rijden daarom zelf op de betreffende
verkeersregelingen en de actuele verkeerssitua‐
tie letten.
In de volgende situaties kan de route van de ide‐
ale route afwijken:
RWegwerkzaamheden
ROnvolledige digitale kaartgegevens
Aanwijzing met betrekking tot gps-ontvangst
Het correct functioneren van het navigatiesys‐
teem is onder meer ook afhankelijk van de gps-
ontvangst. In bepaalde situaties kan de gps-ont‐
vangst beperkt zijn, een storing vertonen of zelfs
onmogelijk zijn, bijvoorbeeld in tunnels of in par‐
keergarages.
Multimediasysteem 221
Overzicht rij-aanwijzingen
Rij-aanwijzingen bestaan uit drie fasen:
RVoorbereidingsfase
Wanneer voldoende tijd tussen de rij-aanwij‐
zingen bestaat, bereidt het multimediasys‐
teem u op de volgende rij-aanwijzing voor.
Een gesproken rij-aanwijzing, bijvoorbeeld
"Zo meteen rechts afslaan", wordt weergege‐
ven.
De kaart verschijnt in een volledig beeld‐
scherm.
RAankondigingsfase
Het multimediasysteem kondigt de eerstvol‐
gende rij-aanwijzing aan, bijvoorbeeld. met
de gesproken aanwijzing "Na 100 m rechts
afslaan“.
De aanwijzing is in tweeën gedeeld. Links is
de kaart afgebeeld, rechts verschijnt een
gedetailleerde weergave van de kruising of
een 3D-beeld van de eerstvolgende rij-aan‐
wijzing.
RRij-aanwijzingsfase
Het multimediasysteem kondigt de actuele
rij-aanwijzing aan, bijvoorbeeld met de
gesproken aanwijzing "Nu rechts afslaan".
De aanwijzing is in tweeën gedeeld.
De rij-aanwijzing vindt plaats als de lichtge‐
kleurde balk rechts tot 0 m is verlopen en het
symbool van de actuele positie van de auto
het geaccentueerde manoeuvreerpunt heeft
bereikt.
Als de rij-aanwijzing is beëindigd, verschijnt
de kaart weer in de volledige schermweer‐
gave.
%Rij-aanwijzingen worden ook in het instru‐
mentendisplay weergegeven.
Overzicht rijstrookadviezen
De aanwijzing geschiedt bij wegen met meerdere
rijstroken.
Wanneer de digitale kaart overeenkomstige
gegevens bevat, kan het multimediasysteem bij
wegen met meerdere rijstroken voor volgende
twee rij-aanwijzingen rijstrookadviezen weerge‐
ven.
222 Multimediasysteem
1Aanbevolen rijstrook
2Mogelijke rijstrook
3Niet-aanbevolen rijstroken
De volgende rijstroken worden weergegeven:
RGeadviseerderijstrook 1
Op deze rijstrook is het mogelijk om de vol‐
gende en de daaropvolgende rij-aanwijzing
uit te voeren.
RMogelijke rijstrook 2
Op deze rijstrook is het mogelijk om de vol‐
gende rij-aanwijzing uit te voeren.
RNiet-geadviseerde rijstrook 3
Op deze rijstrook is het niet mogelijk de vol‐
gende rij-aanwijzing zonder veranderenvan
rijstrook uit te voeren.
Tijdens het verloop van een rij-aanwijzing kunnen
er extra rijstroken bijkomen.
%Rijstrookadviezen kunnen ook in het instru‐
mentendisplay worden weergegeven.
Overzicht bestemming bereikt
Als de bestemming is bereikt, ziet u de bestem‐
mingsvlag Í. De routebegeleiding is beëin
digd.
Als een tussenbestemming is bereikt, verschijnt
de tussenbestemmingsvlag met het nummer van
de tussenbestemming Î. De routebegelei‐
ding wordt daarna voortgezet.
Gesproken rij-aanwijzing in- en uitschakelen
Voorwaarden
RDe routebegeleiding is actief.
#Uitschakelen: Tijdens een gesproken rij-aan‐
wijzing op de volumeknop in het multifunctio‐
neel stuurwiel drukken (/pagina 189).
De melding De gesproken rij-aanwijzingen
zijn uitgeschakeld. verschijnt.
of
#Het menu Navigatie weergeven
(/pagina 209).
#!Rij-aanwijzing selecteren.
Het symbool wisselt naar #.
#Inschakelen: #Rij-aanwijzing selecte‐
ren.
De actuele gesproken rij-aanwijzing wordt
weergegeven.
%In deze situaties worden de gesproken rij-
aanwijzingen automatisch ingeschakeld:
REr wordt een nieuwe routebegeleiding
gestart.
RDe route wordt nieuw berekend.
%Deze functies kunt u onder Gesproken rij-
aanwijzingen aan/uit als favoriet toevoegen
en oproepen.
Multimediasysteem 223
Gesproken rij-aanwijzingen bij telefoonge‐
sprekken in- en uitschakelen
#Systeem selecteren.
#õAudio selecteren.
#Navigatie- en verkeersinformatie selecteren.
#Rij-aanwijzingen tijdens telefoongesprek in-
Oof uitschakelen ª.
Volume van de gesproken rij-aanwijzingen
instellen
Voorwaarden
RDe routebegeleiding is actief.
#In het multifunctioneel stuurwiel of op
het multimediasysteem: Tijdens een
gesproken rij-aanwijzing aan de volumeknop
in het multifunctioneel stuurwiel draaien.
of
#Tijdens een gesproken rij-aanwijzing de tui‐
melschakelaar volume in de middenconsole
omhoog- of omlaagdrukken (/pagina 190).
%In deze situaties wordt het volume tot het
maximumvolume verhoogd of tot het mini‐
mumvolume verlaagd:
REr wordt een nieuwe routebegeleiding
gestart.
RDe route wordt nieuw berekend.
%Het minimumvolume kunt u bij een
Mercedes-Benz-servicewerkplaats individu‐
eel laten instellen.
#Via systeeminstellingen: Systeem selecte‐
ren.
#õAudio selecteren.
#Navigatie- en verkeersinformatie selecteren.
#Volume rij-aanwijzingen selecteren.
#Het volume instellen.
#Geluidsverlaging tijdens gesproken rij-
aanwijzing in- en uitschakelen: Systeem
selecteren.
#õAudio selecteren.
#Navigatie- en verkeersinformatie selecteren.
#Verlaging audiovolume bij rij-aanwijzing in-
Oof uitschakelen ª.
Gesprokenrij-aanwijzingen herhalen
Voorwaarden
REr is een route.
RDe routebegeleiding is actief.
Multimediasysteem:
4Navigatie
#!Rij-aanwijzing selecteren.
##Rij-aanwijzing selecteren.
De actuele gesproken rij-aanwijzing wordt
herhaald.
%Deze functies kunt u onder Gesproken rij-
aanwijzing herhalen als favoriet toevoegen
en oproepen.
Routebegeleiding afbreken
Voorwaarden
REr is een route.
RDe routebegeleiding is actief.
Multimediasysteem:
4Navigatie
#%Bestemmingsgeleiding afbreken selec‐
teren.
224 Multimediasysteem
Overzicht routebegeleiding naar een Offroad-
bestemming
Een Offroad-bestemming ligt binnen de digitale
kaart. De kaart bevatgeen straat die naar de
bestemming voert.
Ukunt Offroad-bestemmingen op de kaart, via
geo-coördinaten of via een driewoordenadres
invoeren. De routebegeleiding geschiedt zo lang
mogelijk met gesproken rij-aanwijzingen en rou‐
tebegeleidingsweergaven op wegen, die in het
multimediasysteem bekend zijn.
Kort voor het bereiken van de laatst bekende
positie op de kaart hoort u het bericht "Volgt u
a.u.b. de richtingspijl". In de weergaveverschijnt
een richtingspijl met de rechtstreekse afstand
tot de bestemming.
Overzicht routebegeleiding van Offroad-posi‐
tie naar bestemming
Offroad-positie: De actuele positie van de auto
ligt binnen de digitale kaart buiten de beschik‐
bare straten.
De volgende aanwijzingen verschijnen bij het
begin van de routebegeleiding:
RDe melding Straat niet opgenomen wordt
weergegeven.
REen richtingspijlgeeft de rechtstreekserich‐
ting naar de bestemming aan.
Wanneer de auto weer op een in het multimedia‐
systeem bekende wegrijdt, wordt de routebege‐
leiding weer op de gebruikelijke wijze voortgezet.
Overzicht offroad tijdens de routebegelei‐
ding
Het daadwerkelijke wegverloop kanvan de gege
vens in de digitale kaart afwijken, bijvoorbeeld
als gevolg vanwegwerkzaamheden. In dergelijke
gevallen kan het multimediasysteem de actuele
positie van de auto tijdelijk niet in de digitale
kaart plaatsen. De auto is Offroad.
Wanneer de auto als offroad wordtweergege‐
ven , verschijnen de volgende weergeven:
RDe melding Straat niet opgenomen
REen richtingspijl, die de rechtstreekserich‐
ting naar de bestemming aangeeft
Wanneer de auto weer op een in het multimedia‐
systeem bekende wegrijdt, wordt de routebege‐
leiding weer op de gebruikelijke wijze voortgezet.
Bestemming
Actuele positie van auto opslaan
Multimediasysteem:
4Navigatie
#Als de kaart wordtweergegeven op een volle‐
dig scherm, op centrale bedieningselement
drukken.
Het kaartmenu verschijnt.
#In het kaartmenu 1selecteren
(/pagina 230).
De actuele positie van de auto is in het
geheugen "Laatste bestemming" opgeslagen.
Kaartpositie opslaan
Multimediasysteem:
4Navigatie
De kaart verschijnt in een volledig beeldscherm.
#In het kaartmenu 2"Kaart verschuiven"
selecteren (/pagina 230).
Multimediasysteem 225
#De kaartpositie selecteren.
Als meerdere records voor de kaartposities
beschikbaar zijn, verschijnt een lijst.
#Een record markeren.
#¥Opslaan in "Laatste bestemmingen"
selecteren.
De kaartpositie is in het geheugen "Laatste
bestemming" opgeslagen.
Laatste bestemmingen bewerken
Multimediasysteem:
4Navigatie
5¬Laatste bestemmingen en overige
5Laatste bestemmingen
#Een van de laatste bestemmingen markeren.
#Als favoriet opslaan: ¥Opslaan als
openbare favoriet selecteren.
De favorieten worden weergegeven.
#De favoriet op de gewenste positie verschui‐
ven.
Wanneer op deze plaats reeds een favoriet
aanwezig is, wordt deze overschreven.
#Als adres voor thuis opslaan: ¥Als
adres "Thuis" opslaan selecteren.
#Als werkadres opslaan: ¥Als adres
"Werk" opslaan selecteren.
#Bestemming of alle bestemmingen wis‐
sen: ¥Wissen of Alle wissen selecteren.
Een bevestigingsvraag verschijnt.
#Ja selecteren.
#Bestemmingsinformatie weergeven: ¥
Details selecteren.
Externe bestemmingengebruiken
Externe bestemmingen kunnen van de volgende
bronnen worden ontvangen:
RMercedes-Benz apps
RDeur tot deur navigatie
%Ontvangen bestemmingen worden in de laat‐
ste bestemmingen opgeslagen.
Op het mediadisplay verschijnt een vraag.
#Een bestemming zonder beeldinformatie
is ontvangen: Ja selecteren.
#Als geen routebegeleiding actief is, Routebe-
gel. starten selecteren.
De route naar de bestemming wordt bere‐
kend. De kaart geeft de route weer. Daarna
start de routebegeleiding.
of
#Als een routebegeleiding actief is, Nieuwe
routebegeleiding starten of Als volgende tus-
senbestemming instellen selecteren.
Nieuwe routebegeleiding starten: De gese‐
lecteerde bestemming wordt ingesteld als
nieuwe bestemming. De vorige bestemmin‐
gen en tussenbestemmingen worden gewist.
De routebegeleiding naar de nieuwe bestem‐
ming wordtgestart.
Als volgende tussenbestemming instellen: De
ontvangen bestemming wordt ingesteld als
volgende tussenbestemming. De routebege‐
leiding begint.
#Een bestemming met beeldinformatie is
ontvangen: Routebegel. starten selecteren.
De routebegeleiding begint.
226 Multimediasysteem
Routebegeleiding met actuele verkeersinfor‐
matie
Overzicht verkeersinformatie
De diensten zijn niet in alle landen beschikbaar.
Verkeersinformatie wordt met de volgende dien‐
sten ontvangen:
RLive Traffic Information
RFM RDS-TMC
Het gelijktijdig gebruik van beide diensten is niet
mogelijk.
Live Traffic Information of FM RDS-TMC worden
met een symbool weergegeven.
%Gevarenmeldingen worden via de dienst Car-
to-X ontvangen.
Afwijkingen tussen de ontvangen verkeersinfor‐
matie en de daadwerkelijke verkeerssituatie zijn
mogelijk.
Wetenswaardigheden via Live Traffic Informa‐
tion:
RActuele verkeersinformatie wordt via de
internetverbinding of via dataroaming (voor
geselecteerde landen) ontvangen.
RDe verkeerssituatie wordt in korte, regelma‐
tige tijdsintervallen geactualiseerd.
RDe abonnementsdienst is in geselecteerde
landen vanaf de productiedatum drie jaar
gratis.
De abonnementsinformatie geeft de status
aan (/pagina 227).
Registratie van Live Traffic Information:
RDe dienst is op Mercedes me geregistreerd
(/pagina 227).
RDe registratie vindt plaats bij een Mercedes-
Benz-servicewerkplaats.
Regelmatig wordt de positie van de auto naar
Mercedes-Benz AG gezonden. Die gegevens wor‐
den door Mercedes-Benz AG direct geanonimi‐
seerd en doorgestuurd naar de verkeersinforma‐
tie-provider. Met behulp van deze gegevens
wordt de verkeersinformatie naar de auto
gestuurd, die voor de positie van de auto van
belang zijn. De auto is tegelijkertijd sensor voor
de verkeersstroom en helpt om de kwaliteit van
de verkeersinformatie te verbeteren.
Wanneer u geen posities van de auto wilt verstu‐
ren, kunt u deze dienst in een Mercedes-Benz
servicewerkplaats laten deactiveren.
Wetenswaardigheden via FM RDS-TMC:
REen FM RDS-TMC-radiozender zendt naast
het radioprogramma verkeersinformatie uit.
RFM RDS-TMC is niet in alle landen beschik‐
baar.
Abonnements-informatie weergeven
Voorwaarden
RDe auto is met Live Traffic Information uitge‐
rust.
RVoor de registratie bij Mercedes me en
de verlenging van het abonnement: U hebt
een gebruikersaccount bij de Mercedes me-
Portal.
Multimediasysteem:
4Navigatie 5ZOpties
Het aflopen van het abonnement wordt automa‐
tisch weergegeven:
Reen maand voor de verloopdatum
Reen week voor de verloopdatum
Multimediasysteem 227
Rop de dag van de verloopdatum
#Handmatig aangeven: Live Traffic Abonne-
ment Info selecteren.
Afhankelijk van de status verschijnt een van
de volgende meldingen:
RDe geldigheidsduur van het abonnement
wordtweergegeven.
RHet abonnement is afgelopen.
Op Mercedes me registreren
Live Traffic Information moet worden geregi‐
streerd. De registratie vindt plaats bij een
Mercedes-Benz-servicewerkplaats.
#Een gebruikersaccount voor Mercedes me
aanmaken, onder: https://
www.mercedes.me. Daartoe is een geldig e-
mailadres vereist.
#De auto met het voertuigidentificatienummer
(VIN) aanmaken.
#Bij een Mercedes-Benz-servicewerkplaats de
auto aan het Mercedes me gebruikersac‐
count laten koppelen. Daartoe zijn de auto‐
papieren en een identificatiebewijs vereist.
#De algemene en bijzondere gebruiksvoor‐
waarden bevestigen.
Abonnement verlengen
#Het Mercedes me gebruikersaccount oproe‐
pen.
#Via de gekoppelde auto naar de Online Store
van Mercedes me connect gaan.
#De dienst Live Traffic Information verlengen.
#De verlengingsduur selecteren.
#Het product in het winkelmandje plaatsen.
#De algemene en bijzondere gebruiksvoor‐
waarden bevestigen.
Live Traffic Information is gedurende de
geselecteerde verlengingsduur geactiveerd.
De datum van de verlenging is het begin van
de gebruiksperiode.
Verkeerskaart weergeven
Voorwaarden
RVoor Live Traffic Information: De auto is uit‐
gerust met een communicatiemodule met
actieve,geïntegreerde simkaart.
RAls de auto wordtgestart, bouwt de commu‐
nicatiemodule automatisch een internetver‐
binding op. De verkeersgegevens zijn kort
daarna beschikbaar.
Multimediasysteem:
4Navigatie 5ZOpties 5Kaartmenu
#Alternatief: Wanneer de kaart in het volledig
scherm wordtweergegeven, op de touch-
control of de touchpad drukken of de control‐
ler indrukken.
Het kaartmenu verschijnt.
#ºinschakelen O.
De verkeerskaart toont bijvoorbeeld de volgende
informatie:
RVerkeersincidenten, bijvoorbeeld:
-Wegwerkzaamheden
-Afgeslotenwegen
-Waarschuwingsmeldingen
De symbolen voor verkeerssituaties worden
gekleurd (op de route) of grijs (naast de
route) afgebeeld.
228 Multimediasysteem
RVerkeersstroominformatie:
-File (rode lijn)
-Langzaamrijdend verkeer (oranje
gekleurde pijl)
-Druk verkeer (gele lijn)
-Vrij verkeer (groene lijn)
RWeergave vanverkeersvertragingen op de
route langer dan een minuut
RWaarschuwingsmeldingsymbolen:
-Symbool d
-Aanvullende verkeersveiligheidsaanwijzin‐
gen bij het naderen van een verkeerssi‐
tuatie, bijvoorbeeld een opdoemende file
Wanneer de auto een gevaarlijk punt op
de route nadert, wordt een waarschu‐
wingsmelding op de kaart weergegeven.
Bovendien kan een waarschuwingsmel‐
ding worden aangekondigd
(/pagina 230).
Verkeerssituatie weergeven
Multimediasysteem:
4Navigatie 5ZOpties 5Kaartinhoud
#Verkeerssituaties inschakelen O.
Wegwerkzaamheden, afgeslotenwegen,
gebiedsmeldingen (bijvoorbeeld mist) en
waarschuwingsmeldingenworden weerge‐
ven.
Weergave vrij baan en verkeersvertraging
inschakelen
#Vrije verkeersstroom en Verkeersvertraging
inschakelen O.
%De verkeersvertraging wordtvoor de actuele
route weergegeven. Er wordtrekening
gehouden met vertragingen vanaf de duur
van een minuut.
Details weergeven
#De verkeerskaart weergeven
(/pagina 228).
#De kaart verschuiven (/pagina 231).
#Wanneer een verkeersinformatiesymbool
onder het vizier zichtbaar is, op het centrale
bedieningselement drukken.
De details over de verkeersinformatie worden
weergegeven.
of
#Op het centrale bedieningselement drukken.
#Aanwijzing m.b.t. de verkeersinformatie
selecteren.
De kaart toont het verkeersinformatiesym‐
bool in de omgeving.
Informatie met betrekking tot de verkeers‐
melding wordt in de statusregelweergege
ven:
RVerkeersinformatiesymbool
ROorzaak van de verkeersinformatie, bij‐
voorbeeld file
RWaarschuwingsmeldingen (met rode ach‐
tergrond)
#Verkeersinformatiesymbool selecteren:
Volgende of Vorige selecteren.
Multimediasysteem 229
#Op het centrale bedieningselement drukken.
De details over de verkeersinformatie worden
weergegeven.
Gevarenmeldingen aankondigen
Multimediasysteem:
4Navigatie 5ZOpties 5Meldingen
#Verkeerswaarschuwingen voorlezen inscha‐
kelen O.
Waarschuwingsmeldingen en gevaarlijke
naderende files worden aangekondigd.
Kaart en kompas
Overzicht kaart en kompas
1Actuele positie van auto opslaan
2Kaart verschuiven
3Kaartrichting en kaartweergave selecteren
4Functie afhankelijkvan de uitrusting selecte‐
ren:
Een gevarenmelding via Car-to-X verzen‐
den.
De weergave van speciale bestemmingen
in de omgeving op speciale-bestemmingen‐
categorieën filteren.
5Weergavevan de symbolen voor speciale
bestemmingen op de kaart in- of uitschake‐
len
6Een van de volgende weergaven afhankelijk
van de uitrusting in- of uitschakelen:
Weersinformatie
Satellietkaart
Verkeerssituatie
7Weergavevan de verkeerskaart in- of uit‐
schakelen
De kaart en de satellietweergave verschijnen in
sferische projectie. Dit maakt een realistische
kaartweergave in alle schalen mogelijk. De kaart
gebruikt een hoogtemodel.
Afhankelijk van de kaartgegevens worden in
kleine schalen (bijvoorbeeld 20 m, 50 m) in vele
steden belangrijke bouwwerken realistisch op de
230 Multimediasysteem
kaart afgebeeld. Andere bouwwerkenworden als
model getoond.
%De maateenheid voor de schaal kanworden
ingesteld (/pagina 198).
Indien beschikbaar wordt online-informatie
weergegeven, bijvoorbeeld brandstofprijzen en
de bezettingsgraad van parkeergarages.
%Voorwaarden
RMercedes me connect is beschikbaar.
RU hebt een gebruikersaccount op de
Mercedes me-Portal.
RDe dienst is bij een Mercedes-Benz-ser‐
vicewerkplaats vrijgeschakeld.
Meer informatie vindt u onder: https://
www.mercedes.me
%De online-informatie is niet in alle landen
beschikbaar.
Wanneer Weergave in COMAND in de verkeers‐
tekenassistent ingeschakeld is (/pagina 161),
worden snelheidsbegrenzingen en inhaalverbo‐
den in de kaart weergegeven.
%Firmalogo's die op de kaart staan afgebeeld,
zijn merksymbolen van de betreffende
bedrijven en dienen uitsluitend voor het
weergevenvan de bedrijfsvestigingen. Het
gebruik van zulke merksymbolen in het
kaartmateriaal houdt geen reclame, onder‐
steuning of goedkeuring door deze bedrijven
voor het navigatiesysteem zelf in.
Schaal instellen
Voorwaarden
RDe kaart wordtweergegeven.
Multimediasysteem:
4Navigatie
#Inzoomen: Op de Touch-Control omlaag
vegen.
of
#De controller linksom draaien.
of
#Op de touchpad twee vingers uit elkaar
bewegen.
#Uitzoomen: Op de Touch-Control omhoog
vegen.
of
#De controller rechtsom draaien.
of
#Op de touchpad twee vingers naar elkaar toe
bewegen.
Kaart verschuiven
Multimediasysteem:
4Navigatie 5ZOpties 5Kaartmenu
#Alternatief: Als de kaart wordt weergegeven
op een volledig scherm, op het centrale
bedieningselement drukken.
Het kaartmenu verschijnt.
#In het kaartmenu 2"Kaart verschuiven"
selecteren (/pagina 230).
Kaartoriëntatie selecteren
Multimediasysteem:
4Navigatie 5ZOpties 5Kaartmenu
#Alternatief: Als de kaart wordt weergegeven
op een volledig scherm, op het centrale
bedieningselement drukken.
Het kaartmenu verschijnt.
Multimediasysteem 231
#In het kaartmenu 3N,2D of 3D selecteren
(/pagina 230).
RN: De kaart is in 2D en naar het noorden
gericht.
R2D De kaart is in 2D en in de rijrichting
gericht.
R3D De kaart is in 3D en in de rijrichting
gericht.
Symbolen voor speciale bestemmingen
selecteren
Multimediasysteem:
4Navigatie 5ZOpties 5Kaartinhoud
#Symbolen van speciale bestemmingen selec‐
teren.
De punt #geeft de actuele instelling aan.
Standaard toont symbolen vanvooraf vastge‐
legde categorieën op de kaart.
Gebruikersgedefinieerd maakt het mogelijk
persoonlijke symbolen voor de beschikbare
categorieën te selecteren.
Geen informatie schakelt de weergave uit.
#Een instelling selecteren.
#Selectie Gebruikersgedefinieerd: Categorieën
selecteren.
Symbolen voor speciale bestemmingen van
de geselecteerde categorieën worden weer‐
gegevenOof niet ª.
Weergave van informatie in tekstvorm op de
kaart selecteren
Multimediasysteem:
4Navigatie 5ZOpties
5Tekstinformatie
#Informatie in tekstvorm selecteren.
Huidige straat toont de actueel gereden stra‐
ten in de onderste displayrand.
Wanneer de kaart verschovenwordt, ver‐
schijnt onder het vizier een van de volgende
informatiesoorten:
RStraatnaam
RNaam van de speciale bestemming
RGebiedsnaam
Geo-coördinaten toont de volgende informa‐
tie:
RBreedte- en lengtegraad
RHoogtevermelding
De hoogtevermelding kanvan de werke‐
lijke waarde afwijken.
RAantal ontvangen satellieten
Wanneer de kaart wordtverschoven, ver‐
schijnt deze informatie niet.
Klimaatregeling toont de actuele instellingen
van de klimaatregeling.
Geen informatie schakelt de weergave uit.
Volgende dwarsstraat aangeven
Voorwaarden
RDe routebegeleiding is niet actief.
Multimediasysteem:
4Navigatie 5ZOpties
#Volgende dwarsstraat inschakelen O.
De naam van de volgende kruisende staat
wordt in de bovenste rand van het display
weergegeven.
232 Multimediasysteem
Kaartversie weergeven
Multimediasysteem:
4Navigatie 5ZOpties
#Kaartversie selecteren.
#Details selecteren.
%Informatie over nieuwe versies van de digi‐
tale kaart is verkrijgbaar bij een Mercedes-
Benz-servicewerkplaats.
Overzicht gebied mijden
Ukunt voor een route gebieden mijden, waar u
niet wilt rijden.
De route kan in de volgende situaties een te ver‐
mijden gebied omvatten:
RDe bestemming ligt in een te vermijden
gebied.
RAls autosnelwegen binnen een te vermijden
gebied liggen.
Er wordt altijd rekening gehouden met auto‐
snelwegen voor de route.
REr is geen zinvolle alternatieve route.
Nieuw gebied mijden
Multimediasysteem:
4Navigatie 5ÀRoute en positie
5Te vermijden opties 5Gebieden
#Nieuw gebied mijden selecteren.
#Gebied via kaart zoeken: Via kaart selecte‐
ren.
#De kaart verschuiven.
of
#Gebied via adres zoeken: Adresinvoer
selecteren.
#Het adres invoeren.
#Bestemming overnemen selecteren.
De kaart verschijnt.
#Gebied aangeven: Op de Touch-Control of
de touchpad drukken of de controller indruk‐
ken.
Een rode rechthoek verschijnt. Deze mar‐
keert het gebied, dat moet worden gemeden.
#Grootte van het gebied wijzigen: Op de
Touch-Control of de touchpad omhoog of
omlaag vegen.
of
#De controller omhoog of omlaag schuiven.
De schaal wordt groter of kleiner en wijzigt
de grootte van het gebied.
#Gebied instellen: Op de Touch-Control of de
touchpad drukken of de controller indrukken.
Het gebied is in de lijst opgeslagen.
Gebied wijzigen
Multimediasysteem:
4Navigatie 5ÀRoute en positie
5Te vermijden opties 5Gebieden
#Een gebied in de lijst markeren.
#¥Bewerken selecteren.
Gebied op de kaart verschuiven
#Op de Touch Control of de touchpad in een
willekeurige richting vegen.
of
#De controller in een willekeurige richting
schuiven.
Multimediasysteem 233
Grootte vangebied wijzigen
#Beginnen: Op de Touch Control of de touch‐
pad drukken of de controller indrukken.
#Wijzigen: Op de Touch Control of de touch‐
pad omhoog of omlaag vegen.
of
#De controller omhoog of omlaag schuiven.
#Beëindigen: Op de Touch Control of de
touchpad drukken of de controller indrukken.
Rekening houden met het gebied voor de
route
#Een gebied in de lijst vermijden O.
Als de routebegeleiding actief is, wordt een
nieuwe route berekend.
Als er nog geen route is, wordt de instelling
voor de volgende routebegeleiding overgeno‐
men.
Gebied of alle gebieden wissen
Multimediasysteem:
4Navigatie 5ÀRoute en positie
5Te vermijden opties 5Gebieden
#Een gebied in de lijst markeren.
#¥Wissen of ¥Alle wissen selecte‐
ren.
#De vraag met Ja bevestigen.
Het gebied of alle gebieden gewist.
Overzicht update van de kaartgegevens
De update bij een Mercedes-Benz-service‐
werkplaats laten uitvoeren
Net zoals conventionele autokaartenverouderen
de digitale kaartgegevens. Een optimale routebe‐
geleiding door de navigatie wordt alleen bereikt
met actuele kaartgegevens. Informatie over
nieuwe versies van de digitale kaart is verkrijg‐
baar bij een Mercedes-Benz-servicewerkplaats.
Daar kunt u de update van de digitale kaart laten
uitvoeren.
%Hierbij kunnen extra kosten ontstaan.
Online kaartupdate
Met de dienst online kaartupdate van Mercedes
me connect worden de kaartgegevens geactuali‐
seerd.
%De dienst Online kaartupdate is niet in alle
landen beschikbaar.
De volgende mogelijkheden staan ter beschik‐
king voor de update:
RDe automatische kaartupdate werkt de
kaartgegevens voor een regio bij.
Voor de automatische kaartupdate moet de
systeeminstelling Automatische online-
update zijn ingeschakeld (/pagina 202).
RDe handmatige kaartupdate werkt de kaart‐
gegevens voor meerdere of alle regio's bij.
Zie voor meer informatie over de online kaartup‐
date: https://www.mercedes.me.
Meer informatie over de actualisering: https://
moba.i.daimler.com/markets/ece-row/baix/
cars/connectme/de_DE/#emotions/
Startseite.html.
234 Multimediasysteem
Overzicht kaartgegevens
Uw auto wordt af fabriek met kaartgegevens
afgeleverd. Afhankelijk van het land zijn de kaart‐
gegevens voor uw regio opgeslagen of zijn de
kaartgegevens op een gegevensdrager bij de
auto aanwezig.
Indien al kaartgegevens in de auto geïnstalleerd
zijn geweest en deze opnieuw moetenworden
geïnstalleerd, hoeft geen vrijschakelcode te wor‐
den ingevoerd.
Voor kaartgegevens, die u als gegevensdrager
hebt aangeschaft, moet u de bijgevoegde vrij‐
schakelcode invoeren.
%Wanneer u kaartgegevens met de dienst
online kaartupdate op een gegevensdrager
opslaat, hoeft u niets in te voeren. De vrij‐
schakelcode wordt bij het downloaden op de
gegevensdrager opgeslagen.
De dienst Online kaartupdate is niet in alle
landen beschikbaar.
Bij het invoeren van de vrijschakelcode op het
volgende letten:
RDe vrijschakelcode is voor één auto bruik‐
baar.
RDe vrijschakelcode is niet overdraagbaar.
RDe vrijschakelcode is zescijferig.
Bij de volgende problemen naar een Mercedes-
Benz-servicewerkplaats gaan:
RHet multimediasysteem accepteert de vrij
schakelcode niet.
RU heeft de vrijschakelcode verloren.
Kompas weergeven
Multimediasysteem:
4Navigatie 5ÀRoute en positie
#Kompas selecteren.
De kompasweergave toont de volgende infor‐
matie:
RActuele rijrichting met richtingshoek
(360-graden formaat) en windstreek
RLengte en breedtegraad coördinaten in
graden, minuten en seconden
RHoogte (afgerond)
RAantal ontvangen gps-satellieten
Qibla weergaven
Voorwaarden
RDe weergave van Qibla is in uw land beschik‐
baar.
Multimediasysteem:
4Navigatie 5ÀRoute en positie
#Qibla selecteren.
De pijl op het kompas geeft de gebedsrich‐
ting naar Mekka ten opzichte van de actuele
rijrichting aan.
Het aantal ontvangen satellietenwordtweer‐
gegeven.
Schaal automatisch instellen
Multimediasysteem:
4Navigatie 5ZOpties
De schaal wordt afhankelijkvan de rijsnelheid
automatisch ingesteld.
Bij het rijden in de stad met een gedetailleerd
stadsweergavewordt een kaartweergave uit
bestuurdersperspectief gekozen.
#Autozoom in- Oof uitschakelen ª.
Multimediasysteem 235
%De automatisch ingestelde schaal kan hand‐
matig kortstondig worden gewijzigd. Na
enkele seconden keert de instelling weer
terug naar automatisch.
Satellietkaart weergeven
Multimediasysteem:
4Navigatie 5ZOpties 5Kaartinhoud
#Satellietkaart in- Oof uitschakelen ª.
of
#Wanneer de weergave satellietkaart 6in het
kaartmenu beschikbaar is, deze in- Oof uit‐
schakelen ª(/pagina 230).
Ingeschakeld O: Satellietkaartenworden in
schalen vanaf 2 km en kleiner weergegeven.
Uitgeschakeld ª: Er worden geen satelliet‐
kaartenweergegeven.
%Satellietkaartenvoor deze schalen zijn niet
in alle landen verkrijgbaar.
Weersinformatie weergeven
Voorwaarden
RMercedes me connect is beschikbaar.
RU hebt een gebruikersaccount op de
Mercedes me-Portal.
RDe dienst is beschikbaar.
RDe dienst is bij een Mercedes-Benz-service‐
werkplaats vrijgeschakeld.
Meer informatie vindt u onder: https://
www.mercedes.me
Multimediasysteem:
4Navigatie 5ZOpties 5Kaartinhoud
#Weersinformatie inschakelen O.
of
#Wanneer de weergaveweerinformatie 6in
het kaartmenu beschikbaar is, dit inschake‐
len O(/pagina 230).
Op de navigatiekaart wordt actuele weersin‐
formatie weergegeven, bijvoorbeeld tempera‐
tuur of bewolking.
%Weersinformatie is niet in alle landen
beschikbaar.
Digitale handleiding (navigatie) oproepen
Informatie over navigatie oproepen
Multimediasysteem:
4Navigatie 5ZOpties
5Informatie over het navigatiesysteem
#Het thema selecteren.
Telefoon
Telefoneren
Aanwijzingen voor het telefoneren
&WAARSCHUWING Gevaar voor afleiding
door het bedienen van de geïntegreerde
communicatieapparatuur tijdens het rij‐
den
Als u tijdens het rijden in de auto geïnte‐
greerde communicatieapparatuur bedient,
kunt u van de verkeerssituatie worden afge‐
leid. Bovendien kunt u de controle over de
auto verliezen.
236 Multimediasysteem
#Deze apparatuur alleen bedienen als de
verkeerssituatie dit toelaat.
#Als dit niet kanworden gewaarborgd,
op een veilige plek stoppen en de invoe‐
ring als de auto stilstaat uitvoeren.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len door het bedienen van mobiele com‐
municatieapparatuur tijdens het rijden
Mobiele communicatieapparatuur leidt de
bestuurder af van de verkeerssituatie. Boven‐
dien kan de bestuurder de controle over de
auto verliezen.
#Als bestuurder mobiele communicatie‐
apparatuur alleen bedienen wanneer de
auto stilstaat.
#Als inzittende mobiele communicatieap‐
paratuur alleen in het daarvoor
bedoelde gebied gebruiken, bijvoor‐
beeld achterin.
Bij het gebruik van mobiele communicatieappa‐
ratuur in de auto de wettelijke voorschriften in
acht nemen van het land waarin u zich bevindt.
Meer informatie is verkrijgbaar bij een
Mercedes-Benz-servicewerkplaats of onder:
https://www.mercedes-benz-mobile.com/
Multimediasysteem 237
Overzicht telefoonmenu
1Bluetooth®-apparaatnaam van de momen‐
teel verbonden mobiele telefoon
2Veldsterkte van het mobiele-telefoonnet voor
de actueel verbonden en geselecteerde
mobiele telefoon
3Batterijstatus van de actueel verbonden en
geselecteerde mobiele telefoon
4¢(telefoon gereed) of w(gesprek
actief)
5Contacten (/pagina 247)
6Oproeplijst (/pagina 249)
7SMS
8Eén mobiele telefoon verbonden: Actief
gesprek:
Twee mobiele telefoons verbonden: Weerga‐
vewisseling tussen telefoon 1 en 2 of Actief
gesprek
9Apparaten (/pagina 239)
AOpties
Pas nadat een mobiele telefoon met het multi‐
mediasysteem is verbonden, worden de afbeel‐
dingen 1t/m 4weergegeven. De afbeeldin‐
238 Multimediasysteem
gen zijn afhankelijkvan de mobiele telefoon en
de provider van het mobiele netwerk.
Overzicht Bluetooth®profielen
Bluetooth®-profiel
van de mobiele tele‐
foon
Functie
PBAP (Phone Book
Access Profile)
Contacten worden
automatisch weerge‐
geven op het multi‐
mediasysteem
MAP (Message
Access Profile)
Berichtenfuncties
kunnen worden
gebruikt
Overzicht telefoonfuncties
Afhankelijk van de uitrusting zijn de volgende
telefoonfuncties beschikbaar:
REen mobiele telefoon is via Bluetooth®met
het multimediasysteem verbonden
(/pagina 239).
RTwee mobiele telefoons zijn via Bluetooth®
met het multimediasysteem verbonden
(tweede telefoonfunctie) (/pagina 240).
REen mobiele telefoon is als SAPtelefoon (Sim
Access Profil) met het multimediasysteem
verbonden (/pagina 244).
REen simkaart is alleen met het multimedia‐
systeem verbonden (/pagina 244).
Een mobiele telefoon wordt parallel met een
simkaart gebruikt (/pagina 244).
Informatie overtelefonie
In de volgende situaties kunnen gesprekken tij‐
dens het rijden worden onderbroken:
RIn een gebied is er onvoldoende netwerkdek‐
king beschikbaar.
REr wordtvan het ene naar het andere gsm- of
umts-zend- en ontvangststation gewisseld,
waarbij geen gesprekskanaal vrij is.
RDe gebruikte simkaart is niet compatibel met
het beschikbare netwerk.
REen mobiele telefoon met Twin Card is met
de tweede simkaart tegelijkertijd in het net‐
werk aangemeld.
Het multimediasysteem ondersteunt voor een
betere spraakkwaliteit gesprekken in HD Voice®.
Daarvoor moeten de mobiele telefoons en de
mobiele-telefoonaanbieder van de gesprekspart‐
ner HD Voice®ondersteunen.
De spraakkwaliteit kan wijzigen afhankelijkvan
de kwaliteit van de verbinding.
Mobiele telefoon verbinden (Bluetooth®tele‐
fonie)
Voorwaarden
RBluetooth®op de mobiele telefoon is inge‐
schakeld (zie de handleiding van de fabri‐
kant).
RBluetooth®op multimediasysteem is inge‐
schakeld (/pagina 194).
Multimediasysteem 239
Multimediasysteem:
4Telefoon 5ªApparaten
Mobiele telefoon zoeken
#Alleen Bluetooth-telefonie gebruiken selecte‐
ren.
#Nieuw apparaat verbinden selecteren.
#Zoeken via het systeem starten selecteren.
De beschikbare mobiele telefoons worden
weergegeven. Een nieuw gevonden mobiele
telefoon wordt met het symbool #aange‐
duid.
Mobiele telefoon verbinden (autorisatie via
Secure Simple Pairing)
#De mobiele telefoon selecteren.
Op het multimediasysteem en op de mobiele
telefoon verschijnt een code.
#Codes komen overeen: Op de mobiele tele‐
foon bevestigen.
Mobiele telefoon verbinden (autorisatie via
het invoeren van een passkey)
#De mobiele telefoon selecteren.
#Een een- tot zestiencijferig getal als passkey
instellen.
#In het multimediasysteem: De passkey
invoeren en aselecteren.
#In de mobiele telefoon: De passkey
opnieuw invoeren en bevestigen.
%Er kunnen tot vijftien mobiele telefoons bij
het multimediasysteem worden geautori‐
seerd.
Geautoriseerde mobiele telefoons worden
automatisch weer verbonden.
Tweede mobiele telefoon koppelen (tweede
telefoonfunctie)
Voorwaarden
REr is ten minste al één mobiele telefoon via
Bluetooth®met het multimediasysteem ver‐
bonden.
Multimediasysteem:
4Telefoon 5ªApparaten
#Nieuw apparaat verbinden selecteren.
#Zoeken via het systeem starten selecteren.
De beschikbare mobiele telefoons worden
weergegeven.
#De mobiele telefoon selecteren.
#De vraag Hoe wilt u het nieuwe apparaat ver-
binden? beantwoorden.
#Om de tot nu toeverbonden mobiele tele‐
foon te vervangen: Telefoon 1 selecteren.
De tot nu toeverbonden mobiele telefoon
wordt door de nieuwe mobiele telefoon ver‐
vangen.
of
#Om de tweede mobiele telefoon te verbin‐
den: Telefoon 2 selecteren.
De nieuwe mobiele telefoon wordt als Tele-
foon 2 verbonden. Warentot nu toereeds
twee mobiele telefoons verbonden, dan
wordt de tweede telefoon door de nieuwe
mobiele telefoon vervangen.
of
#Om de mobiele telefoon als audiobron te
gebruiken: Audiobron selecteren
(/pagina 282).
240 Multimediasysteem
%Een mobiele telefoon kan parallel worden
gebruikt als audio- en als telefoonbron.
%De soort verbinding van de verbonden
mobiele telefoon, bijvoorbeeld als Telefoon
1,Telefoon 2 of als Audiobron,kan altijd
opnieuw worden vastgelegd.
(/pagina 241).
Functies van de mobiele telefoon bij tweede
telefoonfunctie
Overzicht functies
Mobiele telefoon op
de voorgrond
Mobiele telefoon op
de achtergrond
Volledige functie-
omvang Binnenkomende
gesprekken
Van mobiele telefoon wisselen (gebruik van
twee telefoons)
Voorwaarden
RDe mobiele telefoons zijn geautoriseerd
(/pagina 239).
Multimediasysteem:
4Telefoon 5ªApparaten
#In de apparatenlijst een reeds geautoriseerde
mobiele telefoon selecteren en als Telefoon
1of Telefoon 2 vastleggen.
Na het verwisselen van de mobiele telefoons
wordt de mobiele telefoon die zich op de voor‐
grond bevindt vervangen door de mobiele tele‐
foon die zich op de achtergrond bevindt.
1Bluetooth®-apparaatnaam van de momen‐
teel verbonden mobiele telefoon
2Mobiele telefoon als Telefoon 1 verbinden
3Mobiele telefoon als Telefoon 2 verbinden
4Mobiele telefoon als Audiobron verbinden
Multimediasysteem 241
5Mobiele telefoon loskoppelen
(/pagina 242)
6Mobiele telefoon deautoriseren
(/pagina 242)
%Als een nieuwe mobiele telefoon wordtver‐
bonden en bijvoorbeeld als Telefoon 1 wordt
gedefinieerd, dan wordt de tot dan verbon‐
den mobiele telefoon op de voorgrond in het
systeem door deze overschreven.
Mobiele telefoon loskoppelen
Multimediasysteem:
4Telefoon 5ªApparaten
#In de regelvan de mobiele telefoon het sym‐
bool iselecteren.
Het loskoppelen van de mobiele telefoon
vindt zonder bevestigingsvraag plaats. De
mobiele telefoon blijft nog steeds in het sys‐
teem geautoriseerd.
Mobiele telefoon deautoriseren
Multimediasysteem:
4Telefoon 5ªApparaten
#In de regelvan de mobiele telefoon het sym‐
bool %selecteren.
#De bevestigingsvraag met Ja beantwoorden.
De mobiele telefoon wordtgedeautoriseerd
en in het systeem gewist.
Ontvangst- en zendvolume instellen
Voorwaarden
RDe mobiele telefoon is geautoriseerd
(/pagina 239).
Multimediasysteem:
4Telefoon 5ZOpties 5Telefoon
Deze functie maakt een optimale spraakkwaliteit
mogelijk.
#Ontvangstvolume of Zendvolume selecteren.
#Het volume instellen.
Meer over het geadviseerde ontvangst- en zend‐
volume: ://www.mercedes-benz-mobile.com/
Gespreks- en beltoonvolume instellen
Multimediasysteem:
4Systeem 5õAudio 5Telefoon
#Gespreksvolume of Beltoonvolume selecte‐
ren.
#Het volume instellen.
Spraakherkenning van de mobiele telefoon
starten/stoppen
Voorwaarden
RDe mobiele telefoon is met het multimedia‐
systeem verbonden (/pagina 239).
Spraakherkenning van de mobiele telefoon
starten
#In het multifunctioneel stuurwiel de toets
ólanger dan een seconde indrukken.
De spraakherkenning van de mobiele tele‐
foon kanworden gebruikt.
Spraakherkenning van de mobiele telefoon
stoppen
#In het multifunctioneel stuurwiel de toets
8of ~indrukken.
242 Multimediasysteem
Business-telefonie
Overzicht bedrijfsstanden van de business-
telefonie
De business-telefonie biedt de volgende func‐
ties:
Rvia simkaart (/pagina 243)
Rvia simkaart in combinatie met een bepaalde
mobiele telefoon
Deze functie richt zich voornamelijk tot de
gebruikers van multi-simkaarten. Zodra de
met de simkaart gecombineerde mobiele
telefoon met het multimediasysteem in de
auto verbonden is, wordt automatisch de
simkaart voor de business-telefonie geacti‐
veerd. De koppeling van de simkaart met de
vastgelegde mobiele telefoon verhindert een
automatische activering van de business-
telefonie via de simkaart, bijvoorbeeld wan‐
neer de auto aan andere personen wordt uit‐
geleend (/pagina 243).
Rvia mobiele telefoon met Bluetooth®profiel
SAP (SIM Access Profile) (/pagina 244)
Simkaart voor de business-telefonie gebrui‐
ken
#In het dashboardkastje de afdekking 4van
het vakvoor de simkaartlezer aantippen.
Het vakgaat open.
#De simkaart 1in de kaartschacht 2schui‐
ven. Voor het gebruik van micro- of nano‐
kaarten zijn adapters 3beschikbaar.
#Simkaart los gebruiken: De simkaart selec‐
teren.
#De pincode van de simkaart invoeren en
bevestigen.
#Indien gewenst de vraag over het inrichten
van de mobiele hotspot via de business-tele‐
fonie bevestigen en de instellingen uitvoeren
(/pagina 268).
%Via de simkaart zijn binnenkomende en uit‐
gaande gesprekken in het multimediasys‐
teem van de auto beschikbaar.
%De simkaart wordt bij elke start automatisch
verbonden en in het mobiele netwerk aange‐
meld.
#De simkaart alleen in combinatie met
een bepaalde mobiele telefoon gebruiken:
Wanneer de simkaart al verbonden is, een
geautoriseerde mobiele telefoon in de appa‐
ratenmanager ªselecteren.
#Na het verschijnen van de vraag de melding
Ja, SIM-kaart en <Mobile phone> selecteren.
of
Multimediasysteem 243
#Wanneer de mobiele telefoon al verbonden
is, het symbool òin de regelvan de
mobiele telefoon in de apparatenmanager ª
selecteren.
De data van de mobiele telefoon is toeganke‐
lijk.
Via de simkaart zijn binnenkomende en uit‐
gaande gesprekken beschikbaar.
Mobiele telefoon als business-telefoon ver‐
binden
Voorwaarden
RBluetooth®op de mobiele telefoon is inge‐
schakeld (zie de handleiding van de fabri‐
kant).
RBluetooth®op multimediasysteem is inge‐
schakeld (/pagina 194).
RDe mobiele telefoon ondersteunt het Blue‐
tooth®profiel SAP (SIM Access Profile) of
het Bluetooth®HFP profiel (Hands-Free
Profile).
Multimediasysteem:
4Telefoon 5ªApparaten
Mobiele telefoon aanmelden
%Wanneer u een mobiele telefoon via het
Bluetooth®profiel SAP wilt verbinden, moet
u deze als business-telefoon verbinden.
#Business-telefonie activeren selecteren.
#Nieuw apparaat verbinden selecteren.
#Zoeken via het systeem starten selecteren.
#Een mobiele telefoon selecteren.
#De mobiele telefoon via Secure Simple Pai‐
ring of een passkey met het multimediasys‐
teem verbinden (/pagina 239).
%Wanneer de mobiele telefoon het Bluetooth®
profiel SAP ondersteunt, wordt deze met
voorrang verbonden.
#Eventueel de pincode van de simkaart invoe‐
ren en bevestigen.
Alleen bij het Bluetooth®profiel SAP: De ont‐
vangst- en gesprekskwaliteit worden door de
aansluiting op de buitenantenne van de auto
geoptimaliseerd.
#Alleen bij het Bluetooth®profiel SAP: Indien
gewenst de vraag ten aanzien van het inrich‐
tenvan de mobiele hotspot via de business-
telefonie bevestigen en de instellingen uit‐
voeren (/pagina 268).
%Wanneer een mobiele telefoon via het Blue‐
tooth®profiel SAP is verbonden, kunnen via
de mobiele telefoon geen gesprekken wor‐
den gevoerd, omdat de simkaart van de auto
is overgenomen.
244 Multimediasysteem
%Wanneer een mobiele telefoon via het Blue‐
tooth®profiel SAP is verbonden, heeft deze
mobiele telefoon geen eigen telefoon- en
internetfuncties meer en kangeen mobiele-
telefoondata meer worden ontvangen. Om
nog steeds van internetfuncties op de
mobiele telefoon gebruik te kunnen maken
kunt u deze met de auto-hotspot verbinden.
Daarmee heeft de mobiele telefoon weer
toegang tot de eigen mobiele-telefoondata,
maar dan via wifi. Daarom het automatisch
downloaden van bijvoorbeeld software-upda‐
tes via wifi op uw mobiele telefoon uitscha‐
kelen, om mogelijke extra kosten te vermij
den.
Tussen Bluetooth®profiel SAP en HFP wisse‐
len:
#Naar het Bluetooth®profiel HFP wisselen:
In de apparatenmanagerªhet symbool
hin de regelvan de mobiele telefoon
selecteren.
#Naar het Bluetooth®profiel SAP wisselen:
In de apparatenmanager ªhet symbool
in de regelvan de mobiele telefoon
selecteren.
Overzicht van de symbolen bij de business-
telefonie
1Simkaart verbonden
2Mobiele telefoon verbonden
3Mobiele telefoon in het Hands-Free Profile
verbonden
4Mobiele telefoon geautoriseerd
5Simkaart aangebracht en geactiveerd
6Simkaart aangebracht en beschikbaar
7Hands-Free Profile geactiveerd
8SAP-functie beschikbaar en geactiveerd
9SAP-functie niet beschikbaar
%Het betreffende symbool wordtgeel gemar‐
keerd als de mobiele telefoon actief met het
systeem verbonden is.
Instellingen voor de business-telefonie
oproepen
Multimediasysteem:
4Telefoon 5ZOpties
5Business-telefonie
#De gewenste optie selecteren.
De volgende instellingen staan ter beschikking:
RWisselgesprek
RProvider selecteren
ROproepdoorschakeling
Multimediasysteem 245
RNummeronderdrukking
RGegevensgebruik taal
Gesprekken
Telefoneren
Multimediasysteem:
4Telefoon 5ªContacten
Bellen
#Cijferblok selecteren.
#Het nummer invoeren.
#wselecteren.
Het gesprek wordttot stand gebracht.
Gesprek aannemen
#Accepteren selecteren.
Gesprek weigeren
#Weigeren selecteren.
Binnenkomend gesprek noteren in "In-Car
Office"
#Als "In-Car Office" beschikbaar is: Noteren
selecteren (/pagina 253).
Gesprek beëindigen
#=selecteren.
Functies tijdens gesprek activeren
#Voor het weergevenvan alle functies omlaag
navigeren.
De volgende functies zijn beschikbaar tijdens het
bellen:
RGesprek beëindigen
RNog een gesprek voeren
RToetsenbord (weergevenvoor het verzenden
vanDTMF-tonen)
RMicrofoon stil in- Oof uitschakelen ª.
RPrivémodus (gesprek wordtvanuit de hands‐
free-modus aan de telefoon doorgegeven)
%De privémodus is niet beschikbaar voor de
business-telefonie.
Gesprek met meerdere deelnemers voeren
Voorwaarden
REr is een actief gesprek aanwezig
(/pagina 246).
REr is nog een gesprek tot stand gebracht.
Tussen de gesprekken heen en weer schake‐
len
#Het gesprek selecteren #.
Het geselecteerde gesprek is actief. Het
andere gesprek wordt in de wachtgezet.
Gesprek in de wacht activeren of ophangen
#Gesprek voortzetten of Gesprek beëindigen
selecteren.
Conferentiegesprek voeren
#In het telefoonmenu Conferentie schakelen
selecteren.
De nieuwe gespreksdeelnemer wordt opge‐
nomen in de conferentie.
Actief gesprek beëindigen
#=selecteren.
%Bij sommige mobiele telefoons wordt het
vastgehouden gesprek direct na het beëindi‐
genvan het actieve gesprek geactiveerd.
Wisselgesprek aannemen/weigeren
Voorwaarden
246 Multimediasysteem
REr is een actief gesprek aanwezig
(/pagina 246).
Wanneer tijdens een gesprek een ander gesprek
wordt ontvangen, verschijnt er een aanwijzing.
Bovendien klinkt er een geluidssignaal.
#Aannemen selecteren.
Het binnenkomende gesprek is actief.
Wanneer slechts één mobiele telefoon met
het multimediasysteem is verbonden, wordt
het vorige gesprek vastgehouden.
Als u bij het gebruik van twee telefoons tij‐
dens een gesprek een oproep op de andere
mobiele telefoon beantwoordt, wordt het
bestaande gesprek beëindigd.
#Weigeren selecteren.
%De functie en het gedrag zijn afhankelijk van
de provider van het mobiele netwerk en de
mobiele telefoon (zie de handleiding van de
fabrikant).
Contacten
Informatie over het menu Contacten
Het contacten-menu bevat alle contacten uit de
aanwezige gegevensbronnen, zoals de mobiele
telefoon of de geheugenkaart. U kunt maximaal
6000 contacten opslaan.
Afhankelijkvan de gegevensbron is het volgende
aantal contact beschikbaar:
Rpermanent opgeslagen contacten: 3000
records
Rvan de mobiele telefoon gedownloade con‐
tacten: 3000 records
Vanuit het menu Contacten kunnen de volgende
acties worden uitgevoerd:
RTelefoneren
-Contact bellen (/pagina 249)
-Nieuw nummer bellen (/pagina 246)
RNavigeren (/pagina 215)
RBerichten opstellen (/pagina 250)
De contacten van de mobiele telefoon worden
automatisch weergegevenwanneer een mobiele
telefoon met het multimediasysteem verbonden
(/pagina 239) en automatisch ophalen
(/pagina 247) ingeschakeld is.
Contacten van de mobiele telefoon downloa‐
den
Multimediasysteem:
4Telefoon 5ZOpties 5Contacten
Automatisch
#Contacten automatisch synchroniseren
inschakelen O.
Handmatig
#Contacten automatisch synchroniseren uit‐
schakelen ª.
#Contacten synchroniseren selecteren.
Contact oproepen
Multimediasysteem:
4Telefoon 5ªContacten
Afhankelijk van de tekenset zijn de volgende
mogelijkheden beschikbaar voor het zoeken naar
contacten:
RZoeken naar initialen
RZoeken op naam
Multimediasysteem 247
RZoeken naar telefoonnummer
#Tekens in het zoekveld invoeren.
Een selectie van mogelijke contacten ver‐
schijnt. Hoe meer tekens u invoert in het
zoekveld, hoe verder de keuzemogelijkheden
worden beperkt.
#Het contact selecteren.
Een contact kan de volgende gegevens bevatten:
RTelefoonnummers
RNavigatie-adressen
RCoördinaten
RInternetadres
Naamformaat van de contacten wijzigen
Multimediasysteem:
4Telefoon 5ZOpties 5Contacten
5Naamformaat
De volgende opties staan ter beschikking:
RAchternaam, voornaam
RAchternaam voornaam
RVoornaam achternaam
#Een optie selecteren.
Overzicht voor het importerenvan contacten
Contacten uit verschillende bronnen
Bron Voorwaarden
òGeheugenkaart De sd-geheugenkaart
is aangebracht.
òUsb-apparaat Het usb-apparaat is
op de usb-aansluiting
aangesloten.
ñBluetooth®-ver‐
binding
Bluetooth®is op het
multimediasysteem
en op het betreffende
apparaat geactiveerd
(zie de handleiding
van de fabrikant).
óMobiele tele‐
foon
De mobiele telefoon
is met het multime‐
diasysteem verbon‐
den.
%Als het versturen van vCards via Bluetooth®
wordt ondersteund, kunnen vCards bijvoor‐
beeld via mobiele telefoons of netbooks wor‐
den ontvangen.
Contacten in het contacten-menu importeren
Multimediasysteem:
4Telefoon 5ZOpties 5Contacten
#Importeren selecteren.
#Een optie selecteren.
Contact van de mobiele telefoon opslaan
Multimediasysteem:
4Telefoon 5ªContacten
#Het contact van de mobiele telefoon ó
selecteren.
#pselecteren.
#Opslaan in de auto selecteren.
Het in het multimediasysteem opgeslagen
contact wordt aangeduid met het symbool
f.
248 Multimediasysteem
Contact bellen
Multimediasysteem:
4Telefoon 5ªContacten
#De tekens in het zoekveld invoeren.
#Het contact selecteren.
#Het telefoonnummer selecteren.
Het nummer wordt gekozen.
Overige opties in het contacten-menu selec‐
teren
Multimediasysteem:
4Telefoon 5ªContacten
#Een contact selecteren.
#pselecteren.
Afhankelijkvan de opgeslagen gegevens zijn de
volgende opties beschikbaar:
ROpbellen
RSMS sturen
RWebsite weergeven (als een adres is opgesla‐
gen)
RNavigeren (als een adres is opgeslagen)
ROpslaan als openbare favoriet
RDTMF-tonen verzenden (bij een nummer met
DTMF-tonen)
#Een optie selecteren.
Contact wissen
Multimediasysteem:
4Telefoon 5ªContacten
In de auto opgeslagen contacten kunnen worden
gewist.
#Het contact zoeken.
#Het contact selecteren.
#pselecteren.
#Contact wissen selecteren.
#Ja selecteren.
Oproeplijst
Overzicht oproeplijst
Afhankelijkvan of uw mobiele telefoon het Blue‐
tooth®profiel PBAP wel of niet ondersteunt, kan
deze verschillende effecten op de weergave en
functies van de oproeplijst hebben.
Wanneer het Bluetooth®profiel PBAP wordt
ondersteund, heeft dit onderstaande gevolgen:
RDe oproeplijstenvan de mobiele telefoon
worden op het multimediasysteem weergege‐
ven.
RBij het verbinden van de mobiele telefoon
moet de verbinding voor het Bluetooth®pro‐
fiel PBAP eventueel worden bevestigd.
Wanneer het Bluetooth®profiel PBAP niet wordt
ondersteund, heeft dit onderstaande gevolgen:
RHet multimediasysteem stelt zelf een oproep‐
lijst samen.
RDe oproeplijst is niet synchroon met de
oproeplijsten op uw mobiele telefoon.
Gesprek uit oproeplijst voeren
Multimediasysteem:
4Telefoon 5øOproeplijst
#Een nummer selecteren.
Het gesprek wordttot stand gebracht.
Multimediasysteem 249
Sms
Overzicht van de sms-functies
Als de verbonden mobiele telefoon het Blue‐
tooth®-profiel MAP ondersteunt, kunnen op het
multimediasysteem de sms-functies worden
gebruikt.
Meer informatie over instellingen en onder‐
steunde functies vanvoor Bluetooth®geschikte
mobiele telefoons is verkrijgbaar bij een
Mercedes-Benz-servicewerkplaats of via:
https://www.mercedes-benz-mobile.com/
Bij sommige mobiele telefoons zijn na de verbin‐
ding met het multimediasysteem verdere instel‐
lingen nodig (zie de handleiding van de fabri‐
kant).
Nieuw binnengekomen sms-berichtenworden
aangegeven met een akoestisch signaal en het
symbool iop het mediadisplay.
Afhankelijkvan de mobiele telefoon toont het
multimediasysteem alleen nieuw binnenko
mende sms of de 100 nieuwste sms.
Wanneer het berichtengeheugen op de mobiele
telefoon vol is, verschijnt het symbool ú.
Instellen vanweergegeven sms-berichten
Multimediasysteem:
4Telefoon 5ZOpties 5SMS
5Berichtenweergave
#pselecteren.
Een menu met de volgende opties wordt
weergegeven:
RAlle berichten
RNieuwe en ongelezen berichten
RNieuwe berichten
RUit (De sms-berichtenworden niet auto‐
matisch weergegeven.)
#Een optie selecteren.
%De instelling kan mogelijk pas na het
opnieuw verbinden van de mobiele telefoon
actief worden.
Sms voorlezen
Multimediasysteem:
4Telefoon 5iSMS
Voorlezen
#Een sms selecteren.
Het berichtwordtweergegeven.
Voorleesfunctie gebruiken
#Een sms selecteren.
#Voorlezen selecteren.
Het sms-bericht wordtvoorgelezen.
Sms-bericht opstellen en versturen
Multimediasysteem:
4Telefoon 5iSMS
#Nieuwe sms schrijven selecteren.
Ontvanger toevoegen
#Drukken om ontvanger toe te voegen selec‐
teren.
#Het contact selecteren.
Tekst dicteren
#Drukken om te dicteren selecteren.
250 Multimediasysteem
#Dicteerfunctie starten: Op het centrale
bedieningselement drukken.
De app voor de dicteerfunctie wordtgeladen.
Als er nog geen internetverbinding was,
wordt deze nu gemaakt.
#Het bericht inspreken.
Het dicteren wordt na het spreken automa‐
tisch beëindigd.
Na verwerking van het gesproken bericht
wordt dit als tekstweergegeven.
#Bericht vervangen: Bericht vervangen selec‐
teren.
De reeds gedicteerde en op het display weer‐
gegeventekstwordtteruggezet en kan
opnieuw worden gedicteerd.
Tekst bewerken
#Het woord selecteren.
#Correctiemenu oproepen: Op het centrale
bedieningselement drukken.
De volgende opties staan ter beschikking:
RHet gebruik van hoofdletters en kleine let‐
ters (indien ondersteund door de
tekenset)
RUitbreiding van de woordkeuze
RWissen van de selectie
ROpnemen van een nieuw dictaat
#Menu verlaten: Gereed selecteren.
Sms zenden
#SMS sturen selecteren.
Sms beantwoorden
Multimediasysteem:
4Telefoon 5iSMS
#Het sms-bericht openen.
#pselecteren.
#Beantwoorden selecteren.
Sms-afzender opbellen
Multimediasysteem:
4Telefoon 5iSMS
#Het sms-bericht openen.
#pselecteren.
#Afzender opbellen selecteren.
Sms wissen
Multimediasysteem:
4Telefoon 5iSMS
#pselecteren.
#SMS wissen: Wissen selecteren.
#Uitbox
of
#Concepten selecteren.
In-Car Office
Functies van "In Car Office"
Met "In Car Office" kunt u uw online-diensten
met het multimediasysteem verbinden.
De volgende functies staan ter beschikking:
RWeergavevantoekomstige afspraken in de
kalender
RSelectie van een meeting als navigatiebe‐
stemming
RWeergave vantoekomstige telefoonconferen‐
ties
Multimediasysteem 251
RSelecteren van de telefonischevergaderingen
voor het automatisch tot stand brengen van
een verbinding
RWeergave van de deelnemers aan een tele‐
foonconferentie
RWeergave en selectie van de te voeren tele‐
foongesprekken
%In acht nemen dat bepaalde functies alleen
beschikbaar zijn als de auto stilstaat.
%Wanneer in de statusregel het symbool !
verschijnt, dan is "In Car Office" als dienst in
de auto beschikbaar.
“In Car Office“ oproepen
Voorwaarden
REen mobiele telefoon is met het multimedia‐
systeem verbonden.
RU beschikt over een gebruikersaccount op de
Mercedes me portal (https://me.mercedes-
benz-com).
RIn de Mercedes me portal is de dienst "In Car
Office" geactiveerd.
RU beschikt over een account bij een online-
dienst, bijvoorbeeld bij Office 365.
#In Car Office selecteren.
Automatisch startenvan "In-Car Office" in-
en uitschakelen
Multimediasysteem:
4Systeem 5In Car Office opties
#In Car Office automatisch starten in- Oof
uitschakelen ª.
Wanneer het automatisch startenvan "In-Car
Office" ingeschakeld is, verschijnen op het
mediadisplay automatisch weergaven met
opties voor de ophanden zijnde afspraken.
Wanneer het automatisch startenvan "In-Car
Office" uitgeschakeld is, kunt u de toepas‐
sing via het hoofdmenu oproepen.
Functies van “In Car Office“ selecteren
Multimediasysteem
4In Car Office
#Een afspraak selecteren.
Afhankelijk van de afspraak en de opgesla‐
gen informatie zijn de volgende functies
beschikbaar:
RRoutebegel. starten/Routebegel. afbr.
RDeelnemers tonen
RGesprek instellen/Nu inbellen
#Een functie selecteren.
Record in de to-do-lijst als uitgevoerd marke‐
ren
Multimediasysteem
4In Car Office
#Een record in de to-do-lijst selecteren O.
De volgende functies staan ter beschikking:
RGeselecteerde invoer als uitgevoerd of
open markeren
RGeselecteerde invoer opbellen w
252 Multimediasysteem
RAutomatische afhandeling van de to-do-
lijst starten: To-do's starten selecteren
Binnenkomend gesprek noteren
Wanneer een gesprek binnenkomt, verschijnt de
vraag of het gesprek moet worden aangenomen,
geweigerd of genoteerd.
#Noteren selecteren.
Het gesprek wordtgeweigerd en automatisch
toegevoegd aan to-do lijst van "In Car
Office".
Mercedes-Benz Link
Overzicht Mercedes-Benz Link
&WAARSCHUWING Gevaar voor afleiding
door informatiesystemen en communica‐
tieapparatuur
Als u tijdens het rijden in de auto geïnte‐
greerde informatiesystemen en communica‐
tieapparatuur bedient, kunt u van de ver‐
keerssituatie worden afgeleid. Bovendien
kunt u de controle over de auto verliezen.
#Deze apparatuur alleen bedienen als de
verkeerssituatie dit toelaat.
#Als dit niet kanworden gewaarborgd,
op een veilige plek stoppen en de invoe‐
ring als de auto stilstaat uitvoeren.
Met Mercedes-Benz Link kunnen verschillende
functies en geselecteerde mobiele telefoonapps
naar het mediadisplay worden overgezet.
U hebt daarvoor als extra uitrusting de regeleen‐
heid Mercedes-Benz Link nodig. Deze zijn ver‐
krijgbaar bij een Mercedes-Benz-servicewerk‐
plaats.
%De regeleenheid Mercedes-Benz Link maakt
gebruik van het Android-besturingssysteem.
%Voor de apps en de daarmee verbonden
diensten en inhouden is de betreffende pro‐
vider verantwoordelijk.
Mercedes-Benz Link met het multimediasys‐
teem verbinden
#De regeleenheid Mercedes-Benz Link via een
geschikte aansluitkabel verbinden met de
usb-aansluiting çvan de multimedia-aan‐
sluiteenheid.
%De juiste aansluitkabel is afzonderlijk ver‐
krijgbaar bij een Mercedes-Benz service‐
werkplaats.
Mercedes-Benz Link gebruiken
Voorwaarden
RDe regeleenheid Mercedes-Benz Link is via
de usb-aansluiting çmet het multimedia‐
systeem verbonden.
Multimediasysteem:
4Connect 5Mercedes-Benz Link
#MB Link selecteren.
De functies en apps van de mobiele telefoon
worden weergegeven op het mediadisplay en
zijn beschikbaar.
Meer informatie vindt u in de handleiding van de
regeleenheid Mercedes-Benz Link.
Mercedes-Benz Link beëindigen
Multimediasysteem:
4Connect 5Mercedes-Benz Link
#Verbreken selecteren.
De verbinding wordt verbroken.
Multimediasysteem 253
De mobiele telefoon wordt nog steeds van
stroom voorzien.
of
#De verbinding via de aansluitkabel tussen de
regeleenheid Mercedes-Benz Link en het
multimediasysteem verbreken.
%Mercedes-Benz adviseert, de verbinding via
een aansluitkabel alleen los te maken als de
auto stilstaat.
Apple CarPlay®
Overzicht Apple CarPlay®
&WAARSCHUWING Gevaar voor afleiding
door informatiesystemen en communica‐
tieapparatuur
Als u tijdens het rijden in de auto geïnte‐
greerde informatiesystemen en communica‐
tieapparatuur bedient, kunt u van de ver‐
keerssituatie worden afgeleid. Bovendien
kunt u de controle over de auto verliezen.
#Deze apparatuur alleen bedienen als de
verkeerssituatie dit toelaat.
#Als dit niet kanworden gewaarborgd,
op een veilige plek stoppen en de invoe‐
ring als de auto stilstaat uitvoeren.
Bij het gebruik van het multimediasysteem de
wettelijke bepalingen in acht nemen van het land
waar u zich op dat moment bevindt.
Met Apple CarPlay®kunnen iPhone®-functies via
het multimediasysteem worden gebruikt. De
bediening gebeurt met de controller of spraak‐
bediening Siri®. Het activeren van de spraakbe‐
diening gebeurt door het lang indrukken van de
toetsóin het multifunctioneel stuurwiel.
Bij het gebruik van Apple CarPlay®via de spraak‐
bediening kan het multimediasysteem verder via
de LINGUATRONIC (/pagina 169) worden
bediend.
Er kan altijd maar één mobiele telefoon via Apple
CarPlay®met het multimediasysteem verbonden
zijn.
De beschikbaarheid van Apple CarPlay®kan per
land variëren.
Voor de applicatie en de daarmee verbonden
diensten en inhouden is de betreffende provider
verantwoordelijk.
Apple CarPlay®is een geregistreerd handels‐
merk van Apple Inc.
Informatie over Apple CarPlay®
Tijdens het gebruik van Apple CarPlay®zijn ver‐
schillende functies van het multimediasysteem,
bijvoorbeeld de telefonie of de mediabron Blue‐
tooth®-audio en iPod®, niet beschikbaar.
Er kan altijd slechts één routebegeleiding actief
zijn. Wanneer op de mobiele telefoon een route‐
begeleiding wordtgestart terwijl er op het multi‐
mediasysteem een routebegeleiding actief is,
wordt deze beëindigd.
iPhone®via Apple CarPlay®verbinden
Voorwaarden
ROp de iPhone®is het besturingssysteem-ver‐
sie Apple®iOS 8.3 of hoger geïnstalleerd.
RVoor de volledige functionaliteit van Apple
CarPlay®is een internetverbinding vereist.
254 Multimediasysteem
RDe iPhone®is via een geschikte kabel met de
usb-aansluiting çop het multimediasys‐
teem verbonden (/pagina 276).
Multimediasysteem:
4Connect 5Apple CarPlay
Automatisch of handmatig starten instellen
Bij de eerstekeer verbinden verschijnt een mel‐
ding.
#Automatischestart: Automatisch selecte‐
ren.
Automatisch starten wordtgeactiveerd O.
Apple CarPlay®wordtvoortaan direct opge‐
start nadat de iPhone®via een usb-kabel met
het multimediasysteem is verbonden.
#Handmatig starten: Handmatig selecteren.
#De iPhone®in apparatenlijst selecteren.
Gegevensbeveiligingsbepalingen accepte‐
ren/weigeren
Er verschijnt een melding met gegevensbeveili‐
gingsbepalingen.
#Accepteren & starten selecteren.
of
#Weigeren & beëindigen selecteren.
Apple CarPlay®verlaten
#De toetsò, bijvoorbeeld in het multifunc‐
tioneel stuurwiel, indrukken.
%Indien Apple CarPlay®ór de laatste los‐
koppeling niet op de voorgrond werd weerge‐
geven, start de applicatie weer op de achter‐
grond als opnieuw verbinding wordt
gemaakt. Apple CarPlay®kan via het hoofd‐
menu worden opgeroepen.
Klankinstellingen van Apple CarPlay®oproe‐
pen
Multimediasysteem:
4Connect 5Apple CarPlay 5Geluid
#Het geluidsmenu selecteren (/pagina 295).
Apple CarPlay®beëindigen
Multimediasysteem:
4Connect 5Apple CarPlay
#Verbreken selecteren.
De verbinding wordt verbroken.
De mobiele telefoon wordt nog steeds van
stroom voorzien.
of
#De verbinding via de aansluitkabel tussen de
mobiele telefoon en het multimediasysteem
verbreken.
Mercedes-Benz adviseert, de verbinding via
de aansluitkabel alleen los te maken als de
auto stilstaat.
Android Auto
Overzicht Android Auto
&WAARSCHUWING Gevaar voor afleiding
door informatiesystemen en communica‐
tieapparatuur
Als u tijdens het rijden in de auto geïnte‐
greerde informatiesystemen en communica‐
tieapparatuur bedient, kunt u van de ver‐
keerssituatie worden afgeleid. Bovendien
kunt u de controle over de auto verliezen.
Multimediasysteem 255
#Deze apparatuur alleen bedienen als de
verkeerssituatie dit toelaat.
#Als dit niet kanworden gewaarborgd,
op een veilige plek stoppen en de invoe‐
ring als de auto stilstaat uitvoeren.
Bij het gebruik van het multimediasysteem de
wettelijke bepalingen in acht nemen van het land
waar u zich op dat moment bevindt.
Met Android Auto kunnen functies van mobiele
telefoons met Android-besturingssysteem via het
multimediasysteem worden gebruikt. De bedie‐
ning geschiedt via het centrale bedieningsele‐
ment of spraakbediening. Het activeren van de
spraakbediening gebeurt door het lang indruk‐
kenvan de toetsóin het multifunctioneel
stuurwiel.
Bij het gebruik van Android Auto via de spraak‐
bediening kan het multimediasysteem verder via
de LINGUATRONIC (/pagina 169) worden
bediend.
Er kan altijd maar één mobiele telefoon via
Android Auto met het multimediasysteem ver‐
bonden zijn.
De beschikbaarheid van Android Auto en
Android Auto apps kan landafhankelijkvariëren.
Voor de applicatie en de daarmee verbonden
diensten en inhouden is de betreffende provider
verantwoordelijk.
Informatie over Android Auto
Tijdens het gebruik van Android Auto zijn ver‐
schillende functies van het multimediasysteem,
bijvoorbeeld de mediabron Bluetooth®-audio,
niet beschikbaar.
Er kan altijd slechts één routebegeleiding actief
zijn. Wanneer op de mobiele telefoon een route‐
begeleiding wordtgestart terwijl er op het multi‐
mediasysteem een routebegeleiding actief is,
wordt deze beëindigd.
Mobiele telefoon via Android Auto verbinden
Voorwaarden
RDe eerste activering van Android Auto via het
multimediasysteem moet om veiligheidsrede‐
nen worden uitgevoerd als de auto stilstaat.
RDe mobiele telefoon ondersteunt Android
Auto vanaf Android 5.0.
ROp de mobiele telefoon is de Android Auto
app geïnstalleerd.
RVoor de telefoonfuncties is de mobiele tele‐
foon via Bluetooth®met het multimediasys‐
teem verbonden (/pagina 239).
Als tot dan toegeen verbinding aanwezig is
geweest, wordt deze bij het gebruik van de
mobiele telefoon met Android Auto totstand
gebracht.
RDe mobiele telefoon is via een geschikte
kabel met de usb-aansluiting çop het
multimediasysteem verbonden
(/pagina 276).
RVoor de volledige functionaliteit van Android
Auto is een internetverbinding vereist.
Multimediasysteem:
4Connect 5Android Auto
#De mobiele telefoon in de apparatenlijst
selecteren.
Gegevensbeveiligingsbepalingen accepte‐
ren/weigeren
Er verschijnt een melding met gegevensbeveili‐
gingsbepalingen.
256 Multimediasysteem
#Accepteren & starten selecteren.
of
#Weigeren & beëindigen selecteren.
Automatisch starten activeren
#Automatisch starten selecteren O.
Handmatig starten
#De mobiele telefoon in de apparatenlijst
selecteren.
Android Auto verlaten
#De toetsò, bijvoorbeeld in het multifunc‐
tioneel stuurwiel, indrukken.
%Indien Android Auto ór de laatste loskop‐
peling niet op de voorgrond werd weergege
ven, start de applicatie weer op de achter‐
grond als opnieuw verbinding wordt
gemaakt. Android Auto kan via het hoofd‐
menu worden opgeroepen.
Klankinstellingen van Android Auto oproepen
Multimediasysteem:
4Connect 5Android Auto 5Geluid
#Het geluidsmenu selecteren (/pagina 295).
Android Auto beëindigen
Multimediasysteem:
4Connect 5Android Auto
#Verbreken selecteren.
De verbinding wordt verbroken.
De mobiele telefoon wordt nog steeds van
stroom voorzien.
of
#De verbinding via de aansluitkabel tussen de
mobiele telefoon en het multimediasysteem
verbreken.
Mercedes-Benz adviseert, de verbinding via
een aansluitkabel alleen los te maken als de
auto stilstaat.
Verzonden voertuiggegevens bij Android
Auto en Apple CarPlay®
Overzicht van de overgebrachte voertuigge‐
gevens
Bij het gebruik van Android Auto of Apple Car‐
Play®worden bepaalde voertuiggegevens door‐
gegeven aan de mobiele telefoon. Hierdoor is
optimaal gebruik vangeselecteerde dienstenvan
de mobiele telefoon mogelijk. Er vindt geen
actieve toegang tot voertuiggegevens plaats.
De volgende systeeminformatie wordtverstuurd:
RSoftwareversie van het multimediasysteem
RSystem ID (geanonimiseerd)
De overdrachtvan deze gegevens dient ertoe, de
communicatie tussen auto en mobiele telefoon
te optimaliseren.
Hiertoe, en voor het toekennen van meerdere
auto's op de mobiele telefoon, wordt een voer‐
tuigcode voor de auto op willekeurige manier
gegenereerd.
Deze hangt samen met het voertuigidentificatie‐
nummer (VIN) en wordtgewist bij het resetten
van het multimediasysteem (/pagina 203).
De volgende rijtoestandsgegevens worden ver‐
stuurd:
RIngeschakelde transmissiestand
ROnderscheid tussen parkeren, stilstaan, rol‐
len en rijden
RDag-/nachtmodus van het combi-instrument
Multimediasysteem 257
De overdrachtvan deze gegevens dient ertoe, de
weergave van deze inhoud aan te passen aan de
rijsituatie.
De volgende positiegegevens worden verstuurd:
RCoördinaten
RSnelheid
RKompasrichting
RVersnellingsrichting
Deze gegevens worden alleen overgedragen als
de navigatie actief is, teneinde deze te verbete‐
ren (als bijvoorbeeld in een tunnel wordtgere‐
den).
Mercedes me oproepen
Informatie over een Mercedes me gesprek
via het multimediasysteem
Er is via het multimediasysteem een gesprek
gevoerd met de Mercedes-Benz klantenservice
(/pagina 258).
Het spraakdialoogsysteem brengt u bij de
gewenste service:
ROngeval- en pechmanagement
(/pagina 262)
RMercedes-Benz klantenservice voor alge‐
mene informatie rondom de auto
U ontvangt onder andere over de volgende
onderwerpen informatie:
RActivering van Mercedes me connect
RBediening van de auto
RDichtstbijzijnde Mercedes-Benz servicewerk‐
plaats
RAndere producten en services van Mercedes-
Benz
Tijdens de verbinding met de Mercedes-Benz
klantenservice worden gegevens overgebracht
(/pagina 260).
Mercedes-Benz klantenservice via multime‐
diasysteem bellen
Voorwaarden
RU heeft toegang tot een gsm-netwerk.
RIn de betreffende regio is een gsm-netwerk‐
dekking van de provider beschikbaar.
RVoor het automatisch verzenden vanvoer‐
tuiggegevens moet het contact ingeschakeld
zijn.
Multimediasysteem:
4Telefoon 5ªContacten
#Mercedes me connect bellen.
Het gesprek wordttotstand gebracht.
Met uw toestemming verzendt het multime‐
diasysteem de benodigde voertuiggegevens.
De gegevensoverdrachtwordtweergegeven
op het mediadisplay.
Vervolgens kunt u een service selecteren en
wordt u verbonden met een contactpersoon
van de Mercedes-Benz klantenservice.
Meer informatie over Mercedes me connect, de
aangeboden service-omvang en de bediening is
verkrijgbaar onder: https://
moba.i.daimler.com/markets/ece-row/baix/
cars/connectme/de_DE/#emotions/
Startseite.html
258 Multimediasysteem
Mercedes-Benz klantenservice bellen na
automatische ongeval- of pechherkenning
Voorwaarden
RDe auto heeft een ongevals- of pechsituatie
herkend.
RDe auto staat stil.
RHet noodknipperlicht is ingeschakeld.
%Deze functie is niet in alle landen verkrijg‐
baar.
De auto kan onder beperkte voorwaarden onge
vals- of pechsituaties herkennen.
Bij herkende ongevallen of pech toont de nood‐
hulp veiligheidsaanwijzingen op het display van
het multimediasysteem.
Na het verlaten van de weergave van de nood‐
hulp in het multimediasysteem verschijnt de
vraag, of u ondersteuning wilt van de Mercedes-
Benz klantenservice.
#Bellen selecteren.
RDe voertuiggegevens worden na uw toe‐
stemming, of wanneer de dienst "Onge‐
val- en Pechmanagement" in Mercedes
me connect is geactiveerd, automatisch
overgedragen (/pagina 262).
REen medewerker van de Mercedes-Benz
klantenservice neemt uw gesprek aan en
organiseert de pech- of ongevalshulp.
Voor deze dienstverlening kunnen kosten
worden berekend.
%Afhankelijk van de ernst van het ongeval kan
de noodoproep automatisch plaatsvinden.
Deze heeft voorrang boven alle andere
actieve oproepen.
%Als aanvulling kan bij een actieve Mercedes
me connect dienst "Telediagnose" bij een
pechgeval op een later tijdstip een soortge‐
lijke vraag verschijnen. Wanneer u al in con‐
tact staat met de Mercedes-Benz klantenser‐
vice, of wanneer u al hulp hebt gekregen,
kan deze vraag worden genegeerd of worden
geweigerd.
%Wanneer u de vraag voor ondersteuning door
de Mercedes-Benz klantenservice beant‐
woordt met Later,verdwijnt de melding en
verschijnt deze op een later tijdstip opnieuw.
De vraag die wordtgeactiveerd door de
Mercedes me connect dienst "Telediagnose",
kanworden bevestigd of worden geweigerd.
Na de weigering wordt deze niet meer weer‐
gegeven.
Onderhoudstermijn via Mercedes me oproep
afspreken
Als de dienst onderhoudsmanagement geacti‐
veerd is, worden automatisch de relevante voer‐
tuiggegevens verzonden aan de Mercedes-Benz
klantenservice. Daardoor verkrijgt u individuele
aanbevelingen voor het onderhoud van de auto.
Ongeacht of u hebt ingestemd met het onder‐
houdsmanagement, herinnert het multimedia‐
systeem u na een bepaalde periode aan een
noodzakelijke onderhoudsbeurt. Er verschijnt
een vraag of u een afspraak wilt maken.
#Onderhoudstermijn afspreken: Opbellen
selecteren.
De voertuiggegevens worden na uw toestem‐
ming verstuurd en een medewerker van de
Mercedes-Benz klantenservice maakt een
onderhoudsafspraak met u. De informatie
Multimediasysteem 259
wordt aan de door u gewenste servicewerk‐
plaats doorgegeven.
Deze neemt contact met u op om de
afspraak te bevestigen en, indien nodig,
gedetailleerde afspraken te maken.
%Wanneer u na het verschijnen van de onder‐
houdsmelding Later selecteert,verdwijnt de
melding en verschijnt deze na een bepaalde
tijd opnieuw.
Toestemming voor gegevensoverdracht bij
Mercedes me oproep geven
Voorwaarden
REr is een actieve Mercedes me-oproep via
het multimediasysteem aanwezig.
Wanneer de dienst Ongeval- en pechmanage‐
ment niet is geactiveerd op Mercedes me, ver‐
schijnt de melding Wilt u voor een betere afhan-
deling van uw aanvraag gegevens en positie van
de auto naar de Mercedes-Benz Klantenservice
versturen?.
#Ja selecteren.
Relevante voertuiggegevens worden automa‐
tisch doorgegeven.
Meer informatie over Mercedes me: https://
www.mercedes.me
Verstuurde gegevens tijdens een Mercedes
me oproep
Wanneer u via Mercedes me een service-oproep
activeert, worden er gegevens verzonden, om
doelgericht advies en een vlotte service mogelijk
te maken.
Voor de gegevensoverdracht moet aan de vol‐
gende voorwaarden zijn voldaan:
RHet contact is ingeschakeld.
RDe voor de gegevensoverdracht noodzake
lijke technologie wordt ondersteund door de
provider van het mobiele netwerk.
REen voldoende kwaliteit van de mobiele ver‐
binding is gewaarborgd.
De meertraps overdracht is afhankelijkvan de
volgende factoren:
RReden voor activering van de oproep
RAanwezige overdrachtstechnologie op het
mobiele netwerk
RGeactiveerde Mercedes me connect services
RGeselecteerde service in het spraakdialoog‐
systeem
%Een vraag over het gevenvantoestemming
voor de gegevensoverdracht vindt alleen
plaats, wanneer de overeenkomstige
Mercedes me connect dienst niet is geacti‐
veerd.
Gegevensoverdracht bij niet geactiveerde
Mercedes me connect services
De volgende gegevens worden verzonden als er
geen Mercedes me connect services zijn geacti‐
veerd en de gegevensbeveiligingsvraag is beves‐
tigd:
RVoertuigidentificatienummer
RTijdstip van de oproep
RReden voor activering van de oproep
RBevestiging vangegevensbeveiligingsvraag
RLandcode van de auto
RIngestelde taal van het multimediasysteem
RTelefoonnummer van het in de auto gemon‐
teerde communicatieplatform
260 Multimediasysteem
De volgende gegevens worden bovendien ver‐
zonden als een oproep voor het afspreken van
een onderhoudstermijn via de onderhoudsherin‐
nering heeft plaatsgevonden:
RActuele kilometerstand en onderhoudsgege‐
vens
De volgende gegevens worden bovendien ver‐
zonden als een oproep na een automatische
ongeval- of pechherkenning via het multimedia‐
systeem heeft plaatsgevonden:
RActuele kilometerstand en onderhoudsgege‐
vens
RMomentele locatie van de auto
Wanneer via het spraakdialoogsysteem de selec‐
tie Ongeval- en pechmanagement is geselec‐
teerd en geen dienst is geactiveerd, maar wel de
gegevensbeveiligingsvraag is bevestigd, kunnen
bovendien nog de volgende gegevens door de
Mercedes-Benz klantenservice van de auto wor‐
den opgevraagd:
RMomentele locatie van de auto
Wanneer de gegevensbeveiligingsvraag is gewei‐
gerd,worden de volgende gegevens verzonden,
om doelgericht advies en een vlotte service
mogelijk te maken:
RReden voor activering van de oproep
RWeigering van de gegevensbeveiligingsvraag
RLandcode van de auto
RIngestelde taal van het multimediasysteem
RTelefoonnummer van het in de auto gemon‐
teerde communicatieplatform
Gegevensoverdracht bij geactiveerde
Mercedes me connect services
Pas bij de tweede stap worden, alleen bij de
betreffende geactiveerde services, verdere voor
de gebeurtenis specifieke gegevens overgedra‐
gen, om een optimale service mogelijkte maken.
Een overzicht van de overgedragen gegevens is
te vinden in de betreffende gebruiksvoorwaar‐
den voor Mercedes me connect services. Deze
zijn beschikbaar in de Mercedes me-Portal:
https://me.secure.mercedes-benz.com
Gegevensverwerking
De in het kader van de oproep overgedragen
gegevens worden na afsluiting van de oproep
gewist uit de overdragende systemen, voor zover
ze niet worden gebruikt voor andere geacti‐
veerde Mercedes me connect services.
De gegevens over de gebeurtenis worden bij de
Mercedes-Benz klantenservice verwerkt, opge‐
slagen en, indien noodzakelijk voor de verwer‐
king van de gebeurtenis, door gestuurd aan de
servicepartner die van de Mercedes-Benz klan‐
tenservice de opdracht heeft gekregen assisten‐
tie te verlenen. De privacyverklaringen op de
Mercedes me internetpagina onder https://
www.mercedes.me of in de opgenomen bood‐
schap direct nadat de verbinding met de
Mercedes-Benz klantenservice tot stand is geko
men in acht nemen.
%De opgenomen boodschap is niet in elk land
beschikbaar.
Multimediasysteem 261
Mercedes me connect
Informatie over Mercedes me connect
%Mercedes me connect is niet in elk land
beschikbaar. Bij een Mercedes-Benz-service‐
werkplaats informeren of deze functies in uw
land beschikbaar zijn.
Mercedes me connect bestaat uit een veelvoud
aan services.
Via het multimediasysteem kunt u bijvoorbeeld
de volgende services gebruiken:
ROngeval- en pechmanagement
RMercedes-Benz noodoproepsysteem (auto‐
matische noodoproep en SOS-toets in het
bedieningspaneel dakconsole)
De Mercedes-Benz klantenservice en de
Mercedes-Benz alarmcentrale zijn hiervoor 24
uur per dag beschikbaar.
Ukunt de Mercedes-Benz klantenservice bellen
via het multimediasysteem (/pagina 258).
Houd er alstublieft rekening mee, dat Mercedes
me connect een service van Mercedes-Benz is.
In noodgevallen beslist het bekende landelijke
alarmnummer bellen. In gevalvan nood kunt u
ook het Mercedes-Benz noodoproepsysteem
(/pagina 263) gebruiken.
Informatie over het Mercedes me connect
ongeval- en pechmanagement
Het ongeval- en pechmanagement kan onder
andere de volgende functies omvatten:
RAanvulling op het Mercedes-Benz noodop‐
roepsysteem (/pagina 263)
Indien nodig stuurt de contactpersoon van
de Mercedes-Benz alarmcentrale de oproep
door aan het Mercedes me connect ongeval-
en pechmanagement. Het doorsturen van de
oproep is echter niet in alle landen mogelijk.
RPechhulp door een technisch specialist ter
plaatse en/of slepen van de auto naar de
dichtstbijzijnde Mercedes-Benz-servicewerk‐
plaats
Voor deze dienstverlening kunnen kosten
worden berekend.
Meer informatie over Mercedes me connect ser‐
vices vindt u in de Mercedes me-Portal: https://
me.secure.mercedes-benz.com
Verstuurde gegevens bij de Mercedes me
connect beldiensten
De bij de Mercedes me connect oproep ver‐
stuurde gegevens zijn afhankelijkvan:
Rde reden voor activering van de oproep
Rde in het spraakdialoogsysteem geselec‐
teerde service
Ren de geactiveerde Mercedes me connect
diensten
Welke gegevens bij de dienstenworden ver‐
stuurd kunt u in de actueel geldige gebruiksvoor‐
waarden vinden. Deze zijn beschikbaar in de
Mercedes me-Portal: https://
me.secure.mercedes-benz.com
Mercedes-Benz noodoproepsysteem
Informatie over het Mercedes-Benz noodop‐
roepsysteem
Het Mercedes-Benz noodoproepsysteem werkt
alleen in gebieden waarin de providers van
mobiele netwerken mobiele communicatie aan‐
bieden. Een onvoldoende netwerkdekking door
262 Multimediasysteem
de providers van mobiele netwerkenkan ertoe
leiden dat een noodoproep niet wordtverstuurd.
Het Mercedes-Benz noodoproepsysteem is vanaf
productiedatum ten minste tien jaar beschik‐
baar.
Voor een automatische noodoproep moet het
contact ingeschakeld zijn.
%Het Mercedes-Benz noodoproepsysteem is
af fabriek geactiveerd.
Overzicht Mercedes-Benz noodoproepsys‐
teem
Het Mercedes-Benz noodoproepsysteem kan
belangrijke ondersteuning bieden bij het verkor‐
tenvan de tijd tussen het moment van het onge‐
val en het arriverenvan de reddingsdiensten op
de plaats van het ongeval. Het ondersteunt de
locatiebepaling bij een moeilijk te omschrijven
ongevalsplaats.
De noodoproep kan automatisch
(/pagina 263) of handmatig (/pagina 264)
worden geactiveerd. Een noodoproep alleen acti‐
verenvoor het redden van uzelf of anderen.
Geen noodoproep bij pech of iets dergelijks acti‐
veren.
Meldingen op het mediadisplay:
SOS READY: Noodoproep beschikbaar
SOS NOT READY: Het contact is niet ingescha‐
keld of er is een storing van het noodoproepsys‐
teem aanwezig.
Tijdens een actieve noodoproep verschijnt op
het display G.
Informatie over de regionale beschikbaarheid
van het Mercedes-Benz noodoproepsysteem is
verkrijgbaar op: https://www.mercedes-benz-
mobile.com/extra/ecall/
%Wanneer er een storing in het noodoproep‐
systeem is (bijvoorbeeld een defect van de
luidspreker, de microfoon, een airbag, de
SOS-toets), verschijnt op het multifunctio‐
neel display van het combi-instrument een
overeenkomstige melding.
Automatische noodoproep activeren
Voorwaarden
RHet contact is ingeschakeld.
RDe startaccu is voldoende opgeladen.
Als na een ongeval veiligheidssystemen zoals
een airbag of gordelspanner geactiveerd zijn,
kan het Mercedes-Benz noodoproepsysteem
automatisch een noodoproep activeren.
De noodoproep is geactiveerd:
REr wordt een spraakverbinding met de
Mercedes-Benz alarmcentrale tot stand
gebracht.
REr wordt een sms met ongevalsgegevens aan
de Mercedes-Benz alarmcentrale gestuurd.
De Mercedes-Benz alarmcentrale kan de
gegevens overeenkomstig de positie van de
auto naar een van de algemene alarmcentra‐
les sturen.
ROnder bepaalde voorwaarden wordt aanvul‐
lende gegevens via het spraakkanaal aan de
Mercedes-Benz alarmcentrale doorgegeven.
Op deze manier kunnen zo snel mogelijk
maatregelen worden getroffen voor het red‐
den, bergen of wegslepen door een
Mercedes-Benz-servicewerkplaats.
De SOS-toets in het bedieningspaneel dakcon‐
sole knippert tot de noodoproep afgesloten is.
Een automatische noodoproep kan niet direct
worden beëindigd.
Multimediasysteem 263
Wanneer het Mercedes-Benz noodoproepsys‐
teem geen noodoproep kan opbouwen met de
Mercedes-Benz alarmcentrale, wordt de noodop‐
roep automatisch doorgestuurd naar de open‐
bare alarmcentrale.
Wanneer ook geen verbinding met de openbare
alarmcentrale kanworden gemaakt, verschijnt
een overeenkomstige melding op het display.
#Noodoproep 112 op de mobiele telefoon
invoeren.
Als een noodoproep wordtgeactiveerd:
RIn de auto blijven als de weg- en verkeerssi‐
tuatie dit toelaten, tot een spraakverbinding
met de alarmcentrale totstand is gebracht.
RAan de hand van het gesprek beslist de
medewerker of reddingsdiensten en/of de
politie naar de plaats van het ongeval moeten
worden gestuurd.
RWanneer geen inzittende antwoordt, wordt
direct een ambulance naar de auto gestuurd.
Handmatige noodoproep activeren
#De SOS-toets in het bedieningspaneel dak‐
console ten minste één seconde lang indruk‐
ken.
De noodoproep is geactiveerd:
REr wordt een spraakverbinding met de
Mercedes-Benz alarmcentrale tot stand
gebracht.
REr wordt een sms met ongevalsgegevens aan
de Mercedes-Benz alarmcentrale gestuurd.
De Mercedes-Benz alarmcentrale kan de
gegevens overeenkomstig de positie van de
auto naar een van de algemene alarmcentra‐
les sturen.
RIndien de verkeerssituatie dit toelaat, zolang
in de auto blijven tot de spraakverbinding
met de telefonist in de alarmcentrale is opge‐
bouwd.
RDe telefonist bepaalt aan de hand van de
opname van het ongeval of een ambulance
en/of de politie op de plaats van het ongeval
noodzakelijk is.
ROnder bepaalde voorwaarden wordt aanvul‐
lende gegevens via het spraakkanaal aan de
Mercedes-Benz alarmcentrale doorgegeven.
Op deze manier kunnen zo snel mogelijk
maatregelen worden getroffenvoor het red‐
den, bergen of wegslepen door een
Mercedes-Benz-servicewerkplaats.
Als het Mercedes-Benz noodoproepsysteem
geen noodoproep met de Mercedes-Benz alarm‐
centrale kan opbouwen, wordt de noodoproep
automatisch doorgestuurd naar de openbare
alarmcentrale.
Wanneer ook geen verbinding met de openbare
alarmcentrale kanworden gemaakt, verschijnt
een overeenkomstige melding op het mediadis‐
play.
#Noodoproep 112 op de mobiele telefoon
invoeren.
Per ongeluk geactiveerde noodoproep beëin‐
digen
#~in het multifunctioneel stuurwiel selec‐
teren.
264 Multimediasysteem
Gegevensoverdracht Mercedes-Benz noodop‐
roepsysteem
Bij een automatische of een handmatige nood‐
oproep worden onder andere de volgende gege
vens doorgegeven:
RDe GPS-positiegegevens van de auto
RDe GPS-positiegegevens van de rijroute
(enkele 100 m ór het ongeval)
RRijrichting
RVoertuigidentificatienummer
RHet soort aandrijving van de auto
RHet herkende aantal personen in de auto
RMercedes me connect beschikbaar of niet
RHandmatig of automatisch geactiveerde
noodoproep
RHet tijdstip van het ongeval
RSpraakinstelling bij het multimediasysteem
Voor meer informatie over het verloop van het
ongeval kunnen tot een uur na het activeren van
de noodoproep de volgende maatregelen worden
genomen:
RDe actuele positie van de auto kanworden
opgeroepen.
REen spraakverbinding met de inzittenden kan
worden opgebouwd.
%Voor Rusland: Tot twee uur na een ver‐
stuurde noodoproep kunnen verschillende
functies, bijvoorbeeld het ontvangen vanver‐
keersinformatie, niet worden gebruikt.
Functie van de zelfdiagnose van het noodop‐
roepsysteem (Rusland)
Uw auto controleert de werking van het noodop‐
roepsysteem elke keer als het contact wordt
ingeschakeld. Bij uitval van het systeem wordt u
via een tekstbericht op het combi-instrument en
de rode melding SOS NOT READY op het display
geïnformeerd.
Controleren of binnen 30 seconden na het
inschakelen van het contact de rode melding
SOS NOT READY in de rechter bovenhoek van
het display uitgeschakeld is. Dit betekent dat het
noodoproepsysteem de diagnose met succes
doorstaan heeft.
Testmodus ERA-GLONASS starten/stoppen
(Rusland)
Voorwaarden
RDe startaccu is voldoende opgeladen.
RHet contact is ingeschakeld.
RDe auto staat ten minste een minuut stil.
#Testmodus starten: De toets~in het
multifunctioneel stuurwiel ten minste vijf
seconden lang indrukken.
De testmodus wordtgestart en beëindigt
automatisch na het doorlopen van de taal‐
test.
#Testmodus handmatig stoppen: Het con‐
tact uitschakelen.
De testmodus wordt onderbroken.
Multimediasysteem 265
Online- en internetfuncties
Internetverbinding
Informatie over internetverbinding
&WAARSCHUWING Gevaar voor afleiding
door informatiesystemen en communica‐
tieapparatuur
Als u tijdens het rijden in de auto geïnte‐
greerde informatiesystemen en communica‐
tieapparatuur bedient, kunt u van de ver‐
keerssituatie worden afgeleid. Bovendien
kunt u de controle over de auto verliezen.
#Deze apparatuur alleen bedienen als de
verkeerssituatie dit toelaat.
#Als dit niet kanworden gewaarborgd,
op een veilige plek stoppen en de invoe‐
ring als de auto stilstaat uitvoeren.
Bij het gebruik van het multimediasysteem de
wettelijke bepalingen in acht nemen van het land
waar u zich op dat moment bevindt.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len door het bedienen van mobiele com‐
municatieapparatuur tijdens het rijden
Mobiele communicatieapparatuur leidt de
bestuurder af van de verkeerssituatie. Boven‐
dien kan de bestuurder de controle over de
auto verliezen.
#Als bestuurder mobiele communicatie‐
apparatuur alleen bedienen wanneer de
auto stilstaat.
#Als inzittende mobiele communicatieap‐
paratuur alleen in het daarvoor
bedoelde gebied gebruiken, bijvoor‐
beeld achterin.
Bij het gebruik van mobiele communicatieappa‐
ratuur in de auto de wettelijke voorschriften in
acht nemen van het land waarin u zich bevindt.
Afhankelijk van de uitrusting van de auto zijn er
de volgende mogelijkheden om een internetver‐
binding tot stand te brengen:
RAuto's met communicatiemodule: Inter‐
nettoegang inclusief Mercedes me connect
diensten en gegevensroaming
(/pagina 266).
RAuto's zonder communicatiemodule::
-ViaWiFi met voor data geschikte mobiele
telefoon (/pagina 267)
-Via Bluetooth®met voor data geschikte
mobiele telefoon (/pagina 267)
-Via de business-telefonie (/pagina 268)
Tijdens het rijden zijn de internetfuncties
beperkt bruikbaar.
Functie van de communicatiemodule
Bij auto's met een vast geïnstalleerde communi‐
catiemodule wordt de internetverbinding ver‐
zorgd via een vast ingebouwde simkaart.
Om de internettoegang via de communicatiemo‐
dule te kunnen gebruiken, moet aan de volgende
voorwaarden voldaan zijn:
RDe auto is uitgerust met een vast geïnstal‐
leerde communicatiemodule.
RMercedes me connect is geactiveerd en inge‐
schakeld.
266 Multimediasysteem
RMercedes me connect is voor de internettoe‐
gang geactiveerd.
Bij de meeste Mercedes me connect services is
bij aankoop van de services datavolume beschik‐
baar.
Voor het gebruik van enkele functies, bijvoor‐
beeld de internetradio of wifi-hotspot, is extra
datavolume nodig.
Als uw gegevenslimiet wordt bereikt, zijn de
Mercedes me connect services nog slechts
beperkt beschikbaar. Het datavolume kantegen
betaling via de Mercedes me-Portal direct bij
een provider van een mobiel netwerk worden
aangeschaft.
%Vraag bij een Mercedes-Benz-servicewerk‐
plaats na of het in uw land mogelijk is om
direct bij een provider van een mobiel
netwerk een databundel te kopen.
Internetverbinding via Wi-Fi instellen
Voorwaarden
RDe functie WiFi is op het multimediasysteem
geactiveerd (/pagina 195).
RDe functie WiFi is bij het externe apparaat
geactiveerd (zie de handleiding van de fabri‐
kant).
RDe internetvrijgave via WiFi is geactiveerd
(zie de handleiding van de fabrikant).
De internetverbinding via WiFi vertoont een sto‐
ring of functioneert niet:
RDe mobiele telefoon is uitgeschakeld.
RIn de mobiele telefoon is het gebruik van
mobiele-telefoondata gedeactiveerd.
ROp het multimediasysteem is de functie WiFi
uitgeschakeld.
ROp het externe apparaat is de functie Wi-Fi
uitgeschakeld.
RIn het externe apparaat is gedeeld internet
via Wi-Fi gedeactiveerd.
Multimediasysteem:
4Systeem 5öConnectiviteit
5Internetinstellingen
5Wi-Fi-netwerken zoeken
#Het netwerk selecteren.
#Bij Wi-Fi-netwerk aanmelden
(/pagina 195).
Internetverbinding via Bluetooth®instellen
Voorwaarden
REen mobiele telefoon is via Bluetooth®met
het multimediasysteem verbonden
(/pagina 239).
Voor de verbinding via Bluetooth®ondersteunt
de mobiele telefoon een van de volgende Blue‐
tooth®-profielen:
RDUN (Dial-UpNetworking)
RPAN (Personal AreaNetwork)
De internetverbinding via Bluetooth®vertoont
een storing of functioneert niet:
RDe mobiele telefoon is uitgeschakeld.
REr is niet voldoende mobiele-telefoonnet‐
werkdekking beschikbaar.
RIn de mobiele telefoon is het gebruik van
mobiele-telefoondata gedeactiveerd.
Multimediasysteem 267
RDe functie Bluetooth®is op het multimedia‐
systeem uitgeschakeld en de mobiele tele‐
foon moet via Bluetooth®worden verbonden.
RDe functie Bluetooth®is op de mobiele tele‐
foon uitgeschakeld en de mobiele telefoon
moet via Bluetooth®worden verbonden.
RHet mobiele-telefoonnet of de mobiele tele‐
foon voorkomen dat er gelijktijdig een tele‐
foon- en internetverbinding is.
ROp de mobiele telefoon is gedeeld internet
via Bluetooth®niet vrijgegeven.
Wanneer een mobiele telefoon voor het eerst via
Bluetooth®met het multimediasysteem wordt
verbonden, leidt een assistent u door het instel‐
len van de internetverbinding.
Als alternatief kan de internetverbinding hand‐
matig worden ingesteld.
Meer informatie is verkrijgbaar op https://
www.mercedes-benz-mobile.com/ of bij een
Mercedes-Benz servicewerkplaats.
Multimediasysteem:
4Systeem 5öConnectiviteit
5Internetinstellingen
Bluetooth®-verbinding via PAN
#De mobiele telefoon selecteren.
De internetverbinding is ingesteld.
Internetverbinding via de business-telefonie
instellen
Voorwaarden
RGebruik met mobiele telefoon:
-De mobiele telefoon ondersteunt het
Bluetooth®profiel SAP (SIM Access
Profile (zie de handleiding van de fabri‐
kant).
-De mobiele telefoon is ingeschakeld.
-De mobiele telefoon is alleen als SAP-
telefoon verbonden en niet in het Hands-
Free Profile.
RGebruik met simkaart:
-Een simkaart is in de kaartsleuf in de
telefoonmodule aangebracht
(/pagina 243).
-De pincode van de simkaart is via het
multimediasysteem ingevoerd.
Na het verbinden van de mobiele telefoon of de
simkaart met het multimediasysteem verschijnt
automatisch een vraag over de configuratie van
de hotspot.
#De vraag ten aanzien van het inrichten van
de mobiele hotspot via de business-telefonie
met Ja bevestigen.
Er verschijnt een submenu van de handma‐
tige configuratie-instellingen van de hotspot.
#Toegangsgegevens van de provider van
het mobiele netwerk handmatig instel‐
len: De toegangsgegevens in het overzicht
controleren.
#Instellingen bevestigen selecteren.
%Wanneer de provider correct werd herkend,
zijn de correcte instellingen reeds opgesla‐
gen. Wanneer de opgeslagen toegangsgege‐
vens niet correct zijn, kunnen deze via voor‐
gedefinieerde instellingen worden aange‐
past.
268 Multimediasysteem
#Voorgedefinieerdetoegangsgegevens
van de provider van het mobiele netwerk
selecteren: Het submenu öConnectivi-
teit selecteren.
#Voorgedefinieerde instellingen selecteren.
Een landenlijst verschijnt.
#Het land van de provider van uw mobiele net‐
werk selecteren.
Een lijst met beschikbare providers mobiel
netwerk verschijnt.
#Eigen provider mobiel netwerk selecteren.
Wanneer een overzicht van de provider-
instellingen verschijnt, de instellingen uitvoe‐
ren.
#Instellingen bevestigen selecteren.
Er verschijnt een bevestiging van de succes‐
volle configuratie.
%De toegangsgegevens, bijvoorbeeld de optie
Roaming toestaan, in de handmatige confi
guratie-instellingen overeenkomstig uw data-
abonnement instellen, om mogelijke extra
kosten te vermijden. U kunt bij de provider
van uw mobiele netwerk de juistetoegangs‐
gegevens opvragen.
#De verbinding met de auto-hotspot via de
beveiligingssleutel bevestigen
(/pagina 196).
%Alleen bij verbinding via het Bluetooth®pro‐
fiel SAP: Wanneer u de mobiele hotspot voor
de auto via een mobiele telefoon beschik‐
baar stelt, heeft deze mobiele telefoon geen
eigen telefoon- en internetfuncties meer en
kangeen mobiele-telefoondata meer worden
ontvangen. Om nog steeds van internetfunc‐
ties op de mobiele telefoon gebruik te kun‐
nen makenkunt u deze met de auto-hotspot
verbinden. Daarmee heeft de mobiele tele‐
foon weer toegang tot de eigen mobiele-tele‐
foondata, maar dan via wifi. Daarom het
automatisch downloaden van bijvoorbeeld
software-updates via wifi op uw mobiele
telefoon uitschakelen, om mogelijke extra
kosten te vermijden.
%Via het menu Systeem is het eveneens
mogelijk de mobiele hotspot op een later
tijdstip in te stellen (/pagina 193). De toe‐
gangsgegevens kunnen indien nodig op een
later tijdstip in hetzelfde menu worden opge‐
roepen en aangepast.
Bluetooth®-profiel wisselen
Voorwaarden
RDe mobiele telefoon ondersteunt de Blue‐
tooth®-profielen DUN en PAN.
Multimediasysteem:
4Systeem 5öConnectiviteit
5Internetinstellingen
#Van DUN naar PAN wisselen: De mobiele
telefoon markeren.
#¥selecteren.
#Configuratie wijzigen selecteren.
#Automatische configuratie inschakelen O.
De internetverbinding wordt automatisch via
het Bluetooth®-profiel PANgeconfigureerd.
#VanPAN naar DUN wisselen: De mobiele
telefoon selecteren.
#¥selecteren.
#Configuratie wijzigen selecteren.
#Automatische configuratie uitschakelen ª.
#Via COMAND configureren selecteren.
Multimediasysteem 269
#De internetverbinding door vooraf gedefini‐
eerde of door handmatige toegangsgegevens
configureren (/pagina 267).
%Bij het gebruik van de business-telefonie is
het wisselen tussen Bluetooth®profielen
niet mogelijk.
Toegangsgegevens bewerken
Voorwaarden
RDe mobiele telefoon ondersteunt het Blue‐
tooth®profiel DUN.
Multimediasysteem:
4Systeem 5öConnectiviteit
5Internetinstellingen
#De mobiele telefoon markeren.
#¥selecteren.
#Configuratie wijzigen selecteren.
#Voor mobiele telefoons met PAN en DUN:
Via COMAND configureren selecteren.
#De internetverbinding door vooraf gedefini‐
eerde of door handmatige toegangsgegevens
configureren (/pagina 267).
Vrijgave van een mobiele telefoon voor inter‐
nettoegang annuleren
Multimediasysteem:
4Systeem 5öConnectiviteit
5Internetinstellingen
#De mobiele telefoon markeren.
#¥selecteren.
#Configuratie wissen selecteren.
#Ja selecteren.
Details van de mobiele telefoon weergeven
Multimediasysteem:
4Systeem 5öConnectiviteit
5Internetinstellingen
#De mobiele telefoon markeren.
#¥selecteren.
#Details selecteren.
Verbindingsstatus
Overzicht verbindingsstatus
1Weergavevan de bestaande verbinding en
de ontvangststerkte van het verbonden Blue‐
tooth®-apparaat of van de communicatiemo‐
dule
Verbindingsstatus weergeven
Multimediasysteem:
4Systeem 5öConnectiviteit
#Internetstatus selecteren.
#Wanneer de business-telefonie als hotspot is
aangekoppeld: Internetstatus selecteren.
270 Multimediasysteem
%Bij een verbinding via WiFi of een Blue‐
tooth®-apparaat wordt het globaal ver‐
stuurde gegevensvolume weergegeven. De
juistewaarden kunt u bij uw provider mobiel
netwerk opvragen.
%Bij een verbinding via de communicatiemo‐
dule wordt de volgende statusinformatie
weergegeven:
RNetwerktype
RStatus online/offline
Mercedes-Benz apps
Mercedes-Benz apps oproepen
Voorwaarden
RDe registratie voor het gebruik van de
Mercedes-Benz Apps is uitgevoerd.
RDe algemene leveringsvoorwaarden zijn
bevestigd.
Multimediasysteem:
4Connect 5ÚMercedes-Benz Apps
#Een app selecteren.
%Het aanbod is landsafhankelijk.
Mogelijk wordt een licentietarief in rekening
gebracht.
Mercedes-Benz Apps gebruiken via spraakbe‐
diening
Voorwaarden
RDe registratie voor het gebruik van de
Mercedes-Benz Apps is uitgevoerd.
RDe algemene leveringsvoorwaarden zijn
bevestigd.
Wanneer een Mercedes-Benz app via de spraak‐
bediening kanworden gebruikt, herkent u dit
aan het symbool oin de app.
#Een Mercedes-Benz app selecteren.
Het menu van de app wordtweergegeven.
#Spraakbediening gebruiken: oTaal
selecteren.
#De vraag of het verzoek inspreken.
%De spraakbediening is niet in alle landen en
talen beschikbaar.
TuneIn radio
TuneIn Radio oproepen
Voorwaarden
REr is een account onder http://
www.mercedes.me aanwezig.
RDe dienst Internetradio is geactiveerd.
RGegevensvolume is aanwezig.
Afhankelijkvan het betreffende land moet dit
worden aangekocht.
REr is een snelle internetverbinding voor een
storingsvrijeoverdracht aanwezig.
De diensten zijn afhankelijkvan het betref‐
fende land.
Voor meer informatie hierover contact opne‐
men met een Mercedes-Benz-servicewerk‐
plaats.
Multimediasysteem:
4Radio 5ÞRadiobron
#TuneIn Radio selecteren.
De TuneIn radioweergave verschijnt. U hoort
de laatst ingestelde zender.
Multimediasysteem 271
%De verbindingskwaliteit is afhankelijk van de
plaatselijke ontvangst van het mobiele-tele‐
foonnet.
Overzicht TuneIn Radio
1Internetradio provider
2Geselecteerde categorie
3Weergave, indien met privé gebruikersac‐
count verbonden
4Gegevensoverdrachtsnelheid
5Actuele zender is als favoriet opgeslagen
6Extra informatie van de actuele zender
TuneIn radiozenders selecteren en verbinden
Multimediasysteem:
4Radio 5ÞRadiobron
5TuneIn radio 5èZoeken
#Een categorie selecteren.
#Een zender selecteren.
De verbinding wordt automatisch opge‐
bouwd.
of
#Adres of speciale bestemming invoeren
selecteren.
#Een zendernaam via het invoerveld invoeren.
%Bij het gebruik vanTuneIn Radio kunnen
grote hoeveelheden data worden overge‐
bracht.
TuneIn Radio-zender als favoriet opslaan/
wissen
Multimediasysteem:
4Radio 5ÞRadiobron
5TuneIn radio
#Een zender selecteren.
#Het centrale bedieningselement ingedrukt
houden, tot een akoestisch signaal klinkt.
Het symbool ßverschijnt bij de zender‐
naam.
#ßFavorieten selecteren.
De favorietenlijst met alle opgeslagen zen‐
ders verschijnt.
of
#Een account bij de online-aanbieder (TuneIn
radio) aanmaken en vervolgens bij het multi‐
mediasysteem aanmelden.
Uw favorieten worden op het multimediasys‐
teem opgeslagen.
Favorieten wissen
#ßFavorieten selecteren.
#Een zender selecteren.
272 Multimediasysteem
#Het centrale bedieningselement ingedrukt
houden, tot een akoestisch signaal klinkt.
Het symbool ßverdwijnt bij de zender‐
naam.
Opties vanTuneIn Radio instellen
Multimediasysteem:
4Radio 5ÞRadiobron
5TuneIn radio 5ZOpties
De volgende opties staan ter beschikking:
RStream selecteren: Selecteren van de
streamkwaliteit
RTuneIn account aanmelden: Aanmelden van
uw TuneIn gebruikersaccount
RAccount afmelden: Afmelden van uw TuneIn
gebruikersaccount
#Een optie selecteren.
Media
Audioweergave
Informatie over de audiofunctie
&WAARSCHUWING Gevaar voor afleiding
door bediening vangegevensdragers
Wanneer u tijdens het rijden gegevensdra‐
gers bedient, kunt u van de verkeerssituatie
worden afgeleid. Bovendien kunt u de con‐
trole over de auto verliezen.
#Gegevensdragers alleen bedienen als
de auto stilstaat.
Toegestane bestandsformaten:
RFAT32
RexFAT
RNTFS
Toegestane gegevensdragers:
RSd-kaart
RUsb-opslagmedium
RiPod®/iPhone®
RMTP apparatuur
RBluetooth®audioapparatuur
%De volgende aanwijzingen in acht nemen:
RHet multimediasysteem beheert in totaal
tot 50000 ondersteunde bestanden.
REr worden gegevensdragers tot 2 TB
ondersteund (32‑bit-architectuur)
Ondersteunde formaten:
RMp3
RWma
RAAC
RWAV
RFLAC
RALAC
%De volgende aanwijzingen in acht nemen:
RDoor het grote aantal beschikbare
muziekbestanden met betrekking tot
decoders, aftastfrequentie en bitrate kan
een weergave niet altijd worden gewaar‐
borgd.
Multimediasysteem 273
RDoor het grote aantal op de markt
beschikbare usb-apparaten kan niet wor‐
den gewaarborgd dat alle usb-apparaten
kunnen worden weergegeven.
RKopieerbeveiligde muziekbestanden of
DRM gecodeerde bestanden kunnen niet
worden afgespeeld.
RMp3-spelers moeten het Media Transfer
Protocol (MTP) ondersteunen.
Onder licentie van Dolby Laboratories geprodu‐
ceerd. Dolby, Dolby Audio en het dubbel-D-sym‐
bool zijn handelsmerkenvan Dolby Laboratories.
Gracenote, MusicID, Playlist Plus, het Gracenote-
logo en het opschrift "Powered by Gracenote"
zijn geregistreerde merknamen of merknamen
van Gracenote, Inc. in de USA en/of andere lan‐
den.
"Made for iPod", "Made for iPhone" betekent dat
elektronische extra apparatuur speciaal voor
aansluiting op de iPod®of de iPhone®is gecon‐
strueerd en door de ontwikkelaar zodanig is
gecertificeerd, dat deze aan de Apple-prestatien‐
ormen voldoet. Apple®is niet verantwoordelijk
voor de werking van deze apparatuur of het vol‐
doen hiervan aan veiligheidsstandaards en regu‐
latieve normen. In acht nemen dat het gebruik
van deze extra apparatuur draadloze verbindin‐
genkan beïnvloeden.
iPhone®, iPod®, iPod classic®, iPod nano®en
iPod touch®zijn in de USA en andere landen
geregistreerde handelsmerkenvan Apple Inc.
Lightning is een handelsmerk van Apple Inc.
274 Multimediasysteem
Aanwijzingen inzake auteursrecht
Audiobestanden die u zelf kunt converteren voor
weergave of die u rechtstreeks afspeelt, vallen
onder het auteursrecht. In veel landen mogen
zonder toestemming van de rechthebbende geen
kopieën, ook niet voor privé-doeleinden, worden
gemaakt. Zorg ervoor dat u met de geldende
voorschriften met betrekking tot het auteurs‐
recht bekend bent en deze in acht neemt.
Mediafunctie inschakelen
Multimediasysteem:
4Media 5àMediabronnen
#Een mediabron selecteren.
Afspeelbare muziekbestanden worden afge‐
speeld.
Sd-kaart aanbrengen en verwijderen
&GEVAAR Levensgevaar door het inslik‐
kenvan sd-kaarten
Sd-kaarten zijn kleine voorwerpen.
Ze kunnen worden ingeslikt en tot verstikking
leiden.
#Sd-kaarten buiten bereik van kinderen
bewaren.
#Wanneer een sd-kaart is ingeslikt, zo
snel mogelijk naar een arts gaan.
*AANWIJZING Schade bij hoge tempera‐
turen
Hoge temperaturen kunnen de sd-kaart
beschadigen.
#De sd-kaart na het gebruik verwijderen
en uit de auto nemen.
Multimediasysteem:
4Media 5àMediabronnen
5Geh.kaart
Aanbrengen
De multimedia-aansluiteenheid bevindt zich in
het opbergvak onder de armsteun.
#De sd-kaart in de sd-kaartsleuf steken tot
deze vergrendelt. De zijde met de contacten
moet omlaag wijzen.
Afspeelbare muziekbestanden worden afge‐
speeld.
Verwijderen
#Op sd-kaart drukken.
#De sd-kaart verwijderen.
Multimediasysteem 275
Overzicht audiofunctie
1Actieve gegevensdrager
2Albumcover
3Titel, artiest, album
4Titelnummer en aantal titels in de titellijst
5Zoeken
6Afspeelregeling
7Mediabronnen
8Geluid
9Volledig scherm (voor videoweergave)
AOpties
Usb-apparaten aansluiten
*AANWIJZING Schade bij hoge tempera‐
turen
Hoge temperaturen kunnen usb-apparaten
beschadigen.
276 Multimediasysteem
#Sd-apparaten na gebruik verwijderen en
uit de auto nemen.
De multimedia-aansluiteenheid bevindt zich in
het opbergvak onder de armsteun en beschikt
over twee usb-aansluitingen.
Afhankelijk van de uitrusting van de auto bevin‐
den zich nog andere usb-aansluitingen in het
opbergvak van de middenconsole voorin.
#Het usb-apparaat met de usb-aansluiting ver‐
binden.
Wanneer de bijbehorende mediaweergave
ingeschakeld is, worden afspeelbare muziek‐
bestanden afgespeeld.
%Voor het gebruik van Apple CarPlay®en
Android Auto de gekenmerkte usb-aanslui‐
ting çgebruiken.
Titel in de mediaweergave selecteren
Multimediasysteem:
4Media
Titel via titelsprong selecteren
#Vooruit of achteruit naar een titel blade‐
ren: Omhoog of omlaag navigeren.
Titel selecteren via actuele titellijst
#èselecteren.
#Actuele titellijst selecteren.
#Een titel selecteren.
Weergave-opties selecteren
Multimediasysteem:
4Media 5ZOpties
Vergelijkbare titels afspelen
#Vergelijkbare titels afspelen selecteren.
Er wordt een titellijst met vergelijkbare titels
opgesteld en afgespeeld.
Afspeelmodus
#Random-weergave van de actuele titellijst
selecteren.
De actuele titellijst wordt in willekeurige volg‐
orde afgespeeld.
#Random-weergave van het actuele medium
selecteren.
Alle titels op de actievegegevensdrager wor‐
den in willekeurige volgorde afgespeeld.
#Normale titelvolgorde selecteren.
De actuele titellijst wordt afgespeeld in de
volgorde, waarin deze op de gegevensdrager
aanwezig is.
Mediaweergave aansturen
Multimediasysteem:
4Media 5YAfspeelregeling
Een balk voor de weergaveregeling wordtweer‐
gegeven.
#Weergave pauzeren: Met het centrale
bedieningselement Yselecteren en
bevestigen.
Het symbool Ëwordtweergegeven.
#Weergave voortzetten: Met het centrale
bedieningselement opnieuw Yselecteren
en bevestigen.
Het symbool Ìwordtweergegeven.
Weergaveregeling verbergen
#De toets%indrukken.
Multimediasysteem 277
Videofunctie
Videofunctie inschakelen
Multimediasysteem:
4Media 5àMediabronnen
#Een gegevensdrager selecteren.
#Videobestanden of weergavelijst met video‐
bestanden zoeken en selecteren.
Afspeelbare videobestanden worden afge‐
speeld.
Het multimediasysteem ondersteunt de volgende
formaten:
RMPEG
RAVI, DivX, MKV
RMP4, M4V
RWMV
%Als sneller dan 5 km/h wordtgereden, is het
videobeeld voor de bestuurder uitgescha‐
keld. Indien beschikbaar wordt de zender- en
programma-informatie continu weergegeven.
Door het grote aantal beschikbare videobe‐
standen met betrekking tot encoders, aftast
frequenties en gegevensoverdrachtsnelhe‐
den kan een weergave niet worden gewaar‐
borgd.
Video's worden tot FullHD (1920x1080)
ondersteund.
Kopieerbeveiligde muziekbestanden of met
DRM (Digital Rights Management) geco‐
deerde bestanden kunnen niet worden afge‐
speeld.
278 Multimediasysteem
Overzicht videofunctie
1Actieve gegevensdrager
2Albumcover
3Titel, artiest, album
4Titelnummer en aantal titels in de titellijst
5Zoeken
6Afspeelregeling
7Mediabronnen
8Geluid
9Volledig scherm (voor videoweergave)
AOpties
Modus volledig beeld in- en uitschakelen
Multimediasysteem:
4Media 5àMediabronnen
#Een gegevensdrager selecteren.
Afspeelbare videobestanden worden afge‐
speeld.
Multimediasysteem 279
#Modus volledig beeld inschakelen:
#Volledig scherm selecteren.
#Modus volledig beeld uitschakelen: Op de
touchpad drukken.
Video-instellingen uitvoeren
Multimediasysteem:
4Media 5ZOpties 5Beeldformaat
De volgende beeldformaten staan ter beschik‐
king:
RAutomatisch
R16:9
R4:3
RZoom
#Een beeldformaat selecteren.
Helderheid handmatig instellen
Als het beeldformaat Automatisch uitgeschakeld
is, kunt u zelf de helderheid aanpassen.
#Helderheid selecteren.
#De helderheid instellen.
Mediazoeken
Mediazoeken starten
Multimediasysteem:
4Media 5ªZoeken
Afhankelijk van de aangesloten mediabronnen en
de bestanden kan uit de volgende categorieën
worden geselecteerd:
RActuele titellijst
RZoeken op trefwoorden
RWeergavelijsten
RArtiesten
RAlbums
RTitels
RMappen
RMuziekrichtingen
RJaar
RComponisten
RVideo's
RPodcasts (Apple®apparatuur)
RGesproken boeken (Apple®apparatuur)
#Een categorie selecteren.
%De categorieën zijn beschikbaar, zodra de
gehele inhoud van het medium gelezen en
geanalyseerd is.
Media Interface
Informatie over de Media Interface
De Media Interface is een universele interface
voor het aansluiten van mobiele audioappara‐
tuur. Het multimediasysteem beschikt over twee
usb-aansluitingen. De usb-aansluitmogelijkheden
vindt u in het opbergvak onder de armsteun.
Ondersteunde apparaten
Via de Media Interface kunt u de volgende gege
vensdragers aansluiten:
RiPod®
RiPhone®
Rmp3-speler
RUsb-apparaten
Voor details en een lijst met ondersteunde appa‐
raten bezoekt u de website http://
280 Multimediasysteem
www.mercedes-benz.com/connect. Volgt de
informatie onder de rubriek "Media Interface".
Media Interface inschakelen
Multimediasysteem:
4Media 5àMediabronnen
#Een gegevensdrager met usb-aansluiting ver‐
binden (/pagina 276).
#Een media-apparaat selecteren.
Afspeelbare muziekbestanden worden afge‐
speeld.
Multimediasysteem 281
Overzicht Media Interface
1Actieve gegevensdrager
2Albumcover
3Artiest, titel en album
4Titelnummer en aantal titels in de titellijst
5Zoeken
6Afspeelregeling
7Mediabronnen
8Geluid
9Volledig scherm (alleen voor videoweergave)
AOpties
Bluetooth®-audio
Informatie over Bluetooth®-audio
Als u uw Bluetooth®-audioapparatuur de eerste
keer samen met het multimediasysteem
gebruikt, moet u deze autoriseren
(/pagina 283).
282 Multimediasysteem
Overzicht Bluetooth®-audio
1Actieve gegevensdrager
2Albumcover
3Titel, artiest, album
4Titelnummer en aantal titels in de titellijst
5Zoeken
6Afspeelregeling
7Mediabronnen
8Geluid
9Volledig scherm (alleen voor videoweergave)
AOpties
Bluetooth®audioapparatuur zoeken en auto‐
riseren
Voorwaarden
ROp het multimediasysteem en op de audioap‐
paratuur is Bluetooth®ingeschakeld
(/pagina 194).
RDe audioapparatuur ondersteunt de Blue‐
tooth®audioprofielen A2DP en AVRCP.
RDe audioapparatuur is voor andere appara‐
tuur "zichtbaar".
Multimediasysteem 283
Multimediasysteem:
4Media 5àMediabronnen
5áBluetooth Audio
Nieuwe Bluetooth®-audioapparatuur autori‐
seren
#¥selecteren.
#Nieuw Bluetooth Audio-apparaat toevoegen
selecteren.
#Zoeken via het systeem starten selecteren.
De gevonden audioapparatuur wordt in de
apparatenlijst weergegeven.
#Een Bluetooth®-audioapparaat selecteren.
De autorisatie wordtgestart. Op het multime‐
diasysteem en op de mobiele telefoon ver‐
schijnt een code.
#Wanneer de codes identiek zijn, dit op de
audioapparatuur bevestigen.
De audioapparatuur is verbonden en de
weergave start.
Al geautoriseerd Bluetooth®-audioapparaat
selecteren
#¥selecteren.
#Een Bluetooth®-audioapparaat selecteren.
Verbinding vanaf Bluetooth®-audioappara‐
tuur maken
De Bluetooth®-apparaatnaam van het multime‐
diasysteem is MB BLUETOOTH XXXXX.
#Zoeken via het apparaat selecteren.
#De autorisatie starten op de audioapparatuur
(zie de handleiding van de fabrikant).
Op het multimediasysteem en op de audio-
apparatuur verschijnt een code.
#Wanneer de codes identiek zijn, dit op beide
apparaten bevestigen.
De audioapparatuur is verbonden en de
weergave start.
Bij sommige audioapparatuur moet eerst de
weergave op de apparatuur zelf worden gestart
voordat het multimediasysteem de audiobestan‐
den kan afspelen.
%Apparaatspecifieke aanwijzingen met betrek‐
king tot het autoriseren en verbinden van
voor Bluetooth®geschikte mobiele telefoons
is verkrijgbaar op https://www.mercedes-
benz-mobile.com/ of bij een Mercedes-Benz-
servicewerkplaats.
Bluetooth®-audio inschakelen
Multimediasysteem:
4Media 5àMediabronnen
#áBluetooth Audio selecteren.
Het multimediasysteem activeert de verbon‐
den Bluetooth®-audioapparatuur.
Mediaplayer op de Bluetooth®-audioappara‐
tuur selecteren
Multimediasysteem:
4Media 5ª
#De categorie Bluetooth-audiospelers selecte‐
ren.
Wanneer op de Bluetooth®-audioapparatuur
meerdere mediaplayers aanwezig zijn, ver‐
schijnt er een lijst.
#Een mediaspeler selecteren.
De weergave start.
%De functie wordt niet door elke mobiele tele‐
foon ondersteund.
284 Multimediasysteem
Muziektitels op de Bluetooth®audioappara‐
tuur zoeken
Multimediasysteem:
4Media 5àMediabronnen
5áBluetooth Audio
#ªselecteren.
#Een categorie selecteren.
Er verschijnt een titellijst.
#Een titel selecteren.
%De functie is alleen beschikbaar als de
mobiele telefoon en de geselecteerde audio‐
player op de mobiele telefoon deze functie
ondersteunen.
Bluetooth®audioapparatuur losmaken
Multimediasysteem:
4Telefoon 5áMediabronnen
#In de regelvan de mobiele telefoon het sym‐
bool iselecteren.
Het loskoppelen van de mobiele telefoon
vindt zonder bevestigingsvraag plaats. De
mobiele telefoon blijft nog steeds in het sys‐
teem geautoriseerd.
Radio
Radio inschakelen
Multimediasysteem:
4Radio
#De toepassing in het multimediasysteem
openen.
De radioweergave verschijnt. U hoort de
laatst ingestelde zender in de laatst inge‐
stelde frequentieband.
Multimediasysteem 285
Overzicht radio
1Actieve frequentieband
2Zendernaam of ingestelde frequentie
3Artiest, titel, album en radiotekst
4Zenderlijst
5Zendergeheugen
6Radiobron
7Geluid
8Deze titel taggen
9Opties
Frequentieband instellen
Multimediasysteem:
4Radio 5ÞRadiobron
#Een frequentieband selecteren.
Radiozender instellen
Multimediasysteem:
4Radio
#Omhoog of omlaag navigeren.
286 Multimediasysteem
Radiozenderlijst oproepen
Multimediasysteem:
4Radio 5è
#Een zender selecteren.
Radiozender via zendernaam of directe fre‐
quentie-invoer zoeken
Multimediasysteem:
4Radio 5è
#Een zendernaam of een frequentie invoeren.
#aselecteren.
De zoekresultaten worden weergegeven.
#Een zender selecteren.
Radiozender opslaan
Multimediasysteem:
4Radio 5ßZendergeheugen
#Actuele zender opslaan in het zendergeheu-
gen selecteren.
Radiozendergeheugen bewerken
Multimediasysteem:
4Radio 5ßZendergeheugen
Zender verschuiven:
#Een geheugeninvoer markeren en naar links
navigeren.
#Gemarkeerde zender verplaatsen selecteren.
#Een geheugenplaats selecteren.
Zender wissen:
#Een geheugeninvoer markeren en naar links
navigeren.
#Gemarkeerde zender wissen selecteren.
#Ja selecteren.
Slideshow oproepen (FM/DAB-radiofunctie)
Multimediasysteem:
4Radio 5ÞRadiobron
5FM/DAB Radio
De slideshow 1geeft aanvullende informatie
van de zender grafisch weer. Deze kunnen bij‐
voorbeeld logo's, albumcovers, muziektitels, pro‐
gramma's, berichten of onderhoudsinformatie
omvatten. Onder 2wordt de extra informatie
op het volledige scherm weergegeven.
#Modus volledig beeld inschakelen:
#Volledig scherm selecteren.
Multimediasysteem 287
#Modus volledig beeld uitschakelen: %
selecteren.
Frequentie vastzetten functie in- of uitscha‐
kelen
Multimediasysteem:
4Radio 5ZOpties 5Frequentie vast
#De functie in- Oof uitschakelen ª.
Als de functie is ingeschakeld, wordt
dezelfde frequentie vastgehouden, ook als de
ontvangst slecht is.
Muziektitel taggen
Multimediasysteem:
4Radio
Wanneer de zenders de overeenkomstige infor‐
matie beschikbaar stellen, kunt u met deze func‐
tie informatie over de momenteel afgespeelde
muziektitel naar een Apple®apparaat overbren‐
gen. Vervolgens kunt u het audiobestand in
iTunes®kopen.
#♫→ Deze titel taggen selecteren.
De titelinformatie wordt opgeslagen.
Verkeersinformatie in- en uitschakelen
Multimediasysteem:
4Systeem 5õAudio
5Navigatie- en verkeersinformatie
#De functie in- Oof uitschakelen ª.
of
#In het multifunctioneel stuurwiel de toets
8ingedrukt houden.
Volumeverhoging verkeersinformatie instel‐
len
Multimediasysteem:
4Systeem 5õAudio
5Navigatie- en verkeersinformatie
#Volumeverhoging verkeersinfo selecteren.
#Geen volumeverhoging of waarde selecteren.
Radiotekst in- en uitschakelen
Multimediasysteem:
4Radio 5ZOpties
5Radiotekstinformatie weergeven
#De functie in- Oof uitschakelen ª.
Tv
Informatie over de tv-functie
Informatie over auteursrecht en merksymbo‐
len
Ubiquitous DTCP-MOST
Copyright®2015 Ubiquitous Corp.
DVB en de DVB logo's zijn gedeponeerde han‐
delsmerkenvanDVB Project.
De tv-tuner is niet in alle landen beschikbaar.
De tv-tuner maakt de ontvangst van digitale zen‐
ders volgens de volgende standaards mogelijk:
RDVB-T
RDVB-T2
288 Multimediasysteem
De standaards zijn in veel landen niet of niet vol‐
ledig dekkend beschikbaar.
De tv-tuner kan programma's in Dolby Digital
Plus ontvangen.
Onder licentie van Dolby Laboratories geprodu‐
ceerd. Dolby, Dolby Audio en het dubbel-D-sym‐
bool zijn handelsmerkenvan Dolby Laboratories.
De tv-tuner stelt de tv-norm automatisch in.
De tv-ontvangst is afhankelijk van de volgende
factoren:
RSnelheid
RZendeigenschappen van de ingestelde tv-zen‐
ders
De tv-ontvangst kan door de volgende factoren
beïnvloed worden:
RElektronische apparaten die in de auto wor‐
den meegenomen, kunnen de tv-ontvangst
storen.
RDe ontvangstomstandigheden kunnen tijdens
het rijden variëren.
Slechte ontvangstomstandigheden kunnen het
volgende veroorzaken:
RDe tv-tuner schakelt naar beterte ontvangen
alternatieve digitale zenders met dezelfde
programma-inhoud.
RDe tv-tuner schakelt het geluid stom en
bevriest het beeld of laat het verdwijnen. Op
het display verschijnt het symbool t.
Tv-functie inschakelen
Multimediasysteem:
4Media 5àMediabronnen
#TV selecteren.
Het tv-beeld verschijnt. Indien beschikbaar
wordt de zender- en programma-informatie
weergegeven.
Als sneller dan 5 km/h wordtgereden, is het
tv-beeld voor de bestuurder uitgeschakeld.
Indien beschikbaar wordt de zender- en pro‐
gramma-informatie continu weergegeven.
Multimediasysteem 289
Overzicht tv-functie
1Actieve mediabron
2Zendernaam
3Actueel programma met start- en eindtijd
4Zenderlijsten
5Zendergeheugen
6Mediabronnen
7Geluid
8Volledig scherm
9Opties
Overzicht van de weergaven in het tv-bestu‐
ringsmenu
De volgende informatie wordtweergegeven:
RActuele tv-zender met symbool ß(wan‐
neer als favoriet opgeslagen)
RActueel programma met start- en eindtijd
RFIX
290 Multimediasysteem
Zender vastzetten, functiebeschrijving
(/pagina 292)
Zender vastzetten in- of uitschakelen
(/pagina 292)
RSymbolen zoals voor:
pTeletekst
zAudiotalen beschikbaar
rGecodeerde zender
Volledig tv-scherm weergeven of verbergen
Weergeven
##Volledig scherm selecteren.
of
#De toetsDindrukken.
Verbergen
#De toets%indrukken.
Tv-zender instellen
Tv-zender in besturingsmenu instellen
Multimediasysteem:
4Media 5àMediabronnen 5TV
#Op de touchpad omhoog of omlaag vegen.
De tv-tuner stelt de vorige of volgende zen‐
der uit de zenderlijst in. Gedurende circa
twaalf seconden verschijnt het besturings‐
menu.
Tv-zender in de zenderlijst instellen
Multimediasysteem:
4Media 5àMediabronnen 5TV
5ªZenderlijsten
#TV zenders selecteren.
#Een tv-zender selecteren.
De tv-tuner stelt de zender uit de zenderlijst
in. Gedurende circa twaalf seconden ver‐
schijnt het besturingsmenu.
Tv-zender zoeken
#TV zenders selecteren.
#ªZoeken selecteren.
#De gezochte zender invoeren
(/pagina 190).
#Een tv-zender selecteren.
Tv-zender in favorieten instellen
Voorwaarden
RDe tv-zender is in favorieten opgeslagen.
Multimediasysteem:
4Media 5àMediabronnen 5TV
5ßZendergeheugen
#De tv-zender selecteren.
Tv-zender op de achtergrond instellen
Voorwaarden
REen toepassing is ingeschakeld, bijvoorbeeld
de navigatie.
ROp de achtergrond is de tv-functie ingescha‐
keld en is het geluid van de ingestelde tv-zen‐
der hoorbaar.
#Op de touchpad de toetsDindrukken.
Het mediamenu wordt opgeroepen.
Multimediasysteem 291
#Omhoog of omlaag navigeren.
De volgende of vorige tv-zender wordt inge‐
steld.
Actuele programma-informatie voor de inge‐
stelde zender weergeven (EPG)
Multimediasysteem:
4Media 5àMediabronnen 5TV
5ZOpties
#Electronic Program Guide selecteren.
EPG toont de volgende informatie (indien
beschikbaar):
RUitzendtijden
RProgrammanamen van de actuele en het
volgende programma
#Programma-informatie selecteren en bevesti‐
gen.
De details worden weergegeven.
#Bladeren: Op de touchpad omhoog of
omlaag vegen.
#Detailweergave verlaten: De toets%
indrukken.
Werking van de instelling zender vastzetten
Zender vastzetten is ingeschakeld
Het kanaal wordt niet gewisseld. Dit is bijvoor‐
beeld zinvol in gevallen waarbij met de auto door
ontvangstgebieden wordtgereden die elkaar
overlappen. Daarmee wordt frequent heen en
weer schakelen tussen de kanalen vermeden.
De indicator FIX wordt achter de naam van een
tv-zender weergegeven.
Zender vastzetten is uitgeschakeld
De tv-tuner schakelt afhankelijk van de ont‐
vangstsituatie automatisch om naar alternatieve,
beterte ontvangen zenders met dezelfde pro‐
gramma-inhoud. Daarmee kan bij elke ont‐
vangstsituatie het best mogelijke tv-beeld wor‐
den weergegeven.
Zender vast in- of uitschakelen
Multimediasysteem:
4Media 5àMediabronnen 5TV
5ZOpties
#Kanaal vast in- Oof uitschakelen ª.
Overzicht zenderlijst
De tv-tuner geeft het actuele programma van de
momenteel te ontvangen digitale tv- of radiozen‐
der in eigen zenderlijstenweer.
Zenderlijsten zijn alfabetisch of landspecifiek
gesorteerd.
Voor de actualisering van de informatie heeft de
tv-tuner een enige tijd nodig.
De zenderlijstentonen de volgende informatie:
ROntvangbare zendernamen
RProgrammatitel
De informatie wordt onder de volgende voor‐
waarden weergegeven:
RDe digitale zenders zenden dit uit.
RDe ontvangtstomstandigheden zijn vol‐
doende.
Favorieten
Overzicht tv-zenders (favorieten)
Ukunt tot 100 digitale tv-zenders in het zender‐
geheugen opslaan.
292 Multimediasysteem
Voor de snelle toegang kunt u tv-zenders als
favorieten opslaan.
Tv-zender snel opslaan
Multimediasysteem:
4Media 5àMediabronnen 5TV
#In het volledig scherm de touchpad langer
dan drie seconden indrukken.
De actuele tv-zender wordt in de favorieten
op de volgende vrije positie opgeslagen.
Tv-zender opslaan
Multimediasysteem:
4Media 5àMediabronnen 5TV
5ßZendergeheugen
#Actuele zender opslaan in het zendergeheu-
gen selecteren.
of
#Een zender in de zenderlijst markeren en als
favoriet opslaan.
De actuele zender wordt in de favorieten op
de volgende vrije positie opgeslagen.
Zender in de favorieten verschuiven
#Een zender in de favorieten markeren.
#¥Gemarkeerde zender verplaatsen
selecteren.
#De nieuwe positie markeren.
#De positie bevestigen.
Zenders wissen
#Een zender in de favorieten markeren.
#¥Gemarkeerde zender wissen selecte‐
ren.
#Ja selecteren.
Tv-uitzending
Overzicht audiotaal en ondertiteling
Audiotaal
RBij een meertalige uitzending kan er worden
gekozen uit de beschikbare audiotalen.
RAls de systeemtaal bijvoorbeeld op Engels is
ingesteld en een tv-zender in deze taal uit‐
zendt, dan wordt deze automatisch gekozen.
De overdrachtvan de uitzending kan met de vol‐
gende symbolen zijn gekenmerkt:
mUitzending met audioverklaring voor
slechtzienden
oUitzending in stereo
nUitzending voor slechthorenden
OUitzending in surround-sound
Als er geen symbool verschijnt, zijn de eigen‐
schappen van de uitzending onbekend of wordt
het programma uitgezonden in mono.
Ondertiteling
RDe functie is ingeschakeld: de ondertiteling
wordt in de geselecteerde taal voor het
lopende programma weergegeven (indien
beschikbaar).
Audiotaal in de tv instellen
Multimediasysteem:
4Media 5àMediabronnen 5TV
5ZOpties
#Audio/ondertiteling selecteren.
#Een van de beschikbare audiotalen selecte‐
ren.
Multimediasysteem 293
%De selectie van de audiotaal geldt alleen
voor de lopende uitzending.
Ondertiteling in de tv instellen
Multimediasysteem:
4Media 5àMediabronnen 5TV
5ZOpties
#Audio/ondertiteling selecteren.
#Ondertiteling weergeven selecteren.
De ondertiteling in- Oof uitschakelen ª.
#Een van de voor de ondertiteling beschikbare
talen selecteren.
Teletekst
Overzicht teletekst
De teletekstpagina's bevinden zich tussen
pagina 100tot pagina 899.
Een dynamische teletekstpagina bestaat uit
meerdere subpagina's.
Informatie over digitale teletekst MHEG-5:
RDigitale teletekst is slechts in enkele landen
beschikbaar, bijvoorbeeld in Groot-Brittannië
en Nieuw-Zeeland.
RInteractieve multimedia-toepassingen, zoals
bijvoorbeeld weerberichten, nieuws en sport‐
uitslagen, zijn beschikbaar.
RHet kan enige tijd durenvoordat alle pagina's
geladen zijn.
Videotekstweergeven
Multimediasysteem:
4Media 5àMediabronnen 5TV
5ZOpties 5Teletekst
#De vorige of de volgende teletekstpagina
oproepen: Op de touchpad omlaag of
omhoog vegen.
#Cijfers invoeren: Lang op de touchpad druk‐
ken.
#De cijfers kort na elkaar invoeren.
#Subpagina selecteren: Op de touchpad
naar links of rechts vegen.
%De momenteel geselecteerde subpagina
wordt door een blauw symbool gemarkeerd.
#Naar tv-uitzending terugkeren: De toets
%lang indrukken.
Digitale teletekst MHEG-5
#Als teletekstwordtweergegeven, lang op de
touchpad drukken.
De kleurselectielijst verschijnt.
#Een kleur selecteren.
De pagina-inhoud wordtweergegeven.
#Cijfers invoeren: 123 selecteren.
#De cijfers kort na elkaar invoeren.
#Naar tv-uitzending terugkeren: TV selecte‐
ren.
Beeldinstellingen
Overzicht beeldinstellingen
De volgende beeldformaatinstellingen zijn
beschikbaar:
RAutomatisch
De helderheid wordt automatisch aangepast
met deze optie.
R16:9
R4:3
RZoom
294 Multimediasysteem
Beeldinstellingen selecteren
Multimediasysteem:
4Media 5àMediabronnen 5TV
5ZOpties
#Beeldformaat selecteren.
#Een beeldformaat selecteren.
Helderheid handmatig instellen
Als het beeldformaat Automatisch uitgeschakeld
is, kunt u zelf de helderheid aanpassen.
#Helderheid selecteren.
#De helderheid instellen.
Sound
Klankinstellingen
Informatie over het sound system
Het sound system beschikt over een totaalver‐
mogen van100watt en is uitgerust met vier
luidsprekers. Het is beschikbaar voor alle radio-
en mediafuncties.
Geluidsmenu oproepen
Multimediasysteem:
4Media 5àGeluid
De volgende functies zijn beschikbaar:
REqualizer
RBalans
RAutomatische volumeregeling
ROverige geluidsinstellingen
#Een geluidsmenu selecteren.
Hoge, midden en lage tonen instellen
Multimediasysteem:
4Media 5àGeluid 5Equalizer
#Hogetonen,Middle of Lagetonen selecteren.
#De instelling uitvoeren.
Volumeaanpassing in- en uitschakelen
Multimediasysteem:
4Media 5àGeluid
5Automatische volumeregeling
De automatische volumeaanpassing compen‐
seert volumeverschillen bij wisseling tussen
audiobronnen.
#De functie in- Oof uitschakelen ª.
Balans instellen
Multimediasysteem:
4Media 5àGeluid 5Balans
#Balans instellen.
#Menu verlaten: De toets%indrukken.
Burmester®surround sound system
Informatie over het Burmester®surround
sound system
Het Burmester®-surround sound system
beschikt over een totaalvermogen van640watt
en is uitgerust met tien luidsprekers. Het is
beschikbaar voor alle radio- en mediafuncties.
Multimediasysteem 295
Geluidsmenu in Burmester®-surround sound
system oproepen
Multimediasysteem:
4Media 5àGeluid
De volgende functies zijn beschikbaar:
REqualizer
RBalans
RAutomatische volumeregeling
RSurround sound
ROverige geluidsinstellingen
#Een functie selecteren.
Hoge tonen, middentonen en lage tonen in
het Burmester®surround sound system
instellen
Multimediasysteem:
4Media 5àGeluid 5Equalizer
#Hogetonen,Middle of Lagetonen selecteren.
#De gewenste waarden instellen.
%Aanbevolen instellingen voor hoge tonen,
middentonen en bassen: stand 0.
Volumeaanpassing in het Burmester®sur‐
round sound system in- en uitschakelen
Multimediasysteem:
4Media 5àGeluid
5Automatische volumeregeling
De automatische volumeaanpassing compen‐
seert volumeverschillen bij wisseling tussen
audiobronnen.
#De functie in- Oof uitschakelen ª.
Balans in het Burmester®-surround sound
system instellen
Multimediasysteem:
4Media 5àGeluid 5Balans
#Balans instellen.
#Menu verlaten: De toets%indrukken.
%Aanbevolen instelling voor balans: stand 0.
Surround sound in het Burmester®surround
sound system in- en uitschakelen
Multimediasysteem:
4Media 5àGeluid
5Surround sound
#De functie in- Oof uitschakelen ª.
Burmester®High-End SURROUND sound sys‐
tem
Informatie over het Burmester®High-End
SURROUND sound system
Het Burmester®High-End SURROUND sound
system beschikt over een totaalvermogen van
1000 watt en is met elf luidsprekers uitgerust.
Het is beschikbaar voor alle radio- en mediafunc‐
ties.
Geluidsmenu in het Burmester®High-End
SURROUND sound system oproepen
Multimediasysteem:
4Media 5àGeluid
De volgende functies zijn beschikbaar:
REqualizer
296 Multimediasysteem
RBalans
RAutomatische volumeregeling
RVIP-stoel (zitplaatsafhankelijke geluidsopti‐
malisering)
RGeluidsprofielen
ROverige geluidsinstellingen
#Een geluidsmenu selecteren.
Hoge tonen, middelhoge tonen en lage tonen
in het Burmester®High-End SURROUND
sound system instellen
Multimediasysteem:
4Media 5àGeluid 5Equalizer
#Hogetonen,Middle of Lagetonen selecteren.
#De gewenste waarden instellen.
%Aanbevolen instellingen voor hoge tonen,
middentonen en bassen: stand 0.
Volume-aanpassing in het Burmester®High-
End SURROUND sound system in- en uitscha‐
kelen
Multimediasysteem:
4Media 5àGeluid
5Automatische volumeregeling
De automatische volumeaanpassing compen‐
seert volumeverschillen bij wisseling tussen
audiobronnen.
#De functie in- Oof uitschakelen ª.
Balans in het Burmester®High-End SUR‐
ROUND sound system instellen
Multimediasysteem:
4Media 5àGeluid 5Balans
#Balans instellen.
#Menu verlaten: De toets%indrukken.
%Aanbevolen instelling voor balans: stand 0.
Zitplaatsafhankelijke geluidsoptimalisering
in het Burmester®High-End SURROUND
sound system instellen
Multimediasysteem:
4Media 5àGeluid 5VIP-stoel
Deze instelling optimaliseert de geluidsweergave
voor de geselecteerde zitpositie.
#De functie inschakelen O.
#Een zitpositie kiezen.
Geluidsprofiel in het Burmester®High-End
SURROUND sound system selecteren
Multimediasysteem:
4Media 5àGeluid
5Geluidsprofielen
De volgende profielen zijn beschikbaar:
RPure
REasy Listening
RLive
RSurround
#Een geluidsprofiel selecteren.
Multimediasysteem 297
Weergave onderhoudsinterval ASSYST
PLUS
Werking van de weergave onderhoudsinter‐
val ASSYST PLUS
De weergave onderhoudsinterval ASSYST PLUS
informeert u via het instrumentendisplay over de
resterende tijd of de resterende afstand tot de
volgende reguliere onderhoudstermijn.
Met de terugtoets links in het stuurwiel kunt u
de onderhoudsindicator verbergen.
Afhankelijkvan het gebruik van de auto kan de
weergave van het onderhoudsinterval ASSYST
PLUS het onderhoudsintervalverkorten, bijvoor‐
beeld in de volgende gevallen:
Rhoofdzakelijk korteritten
Rvaak en langdurig draaien met stationair toe‐
rental
Rfrequente koudestartfasen
Mercedes-Benz adviseert om dergelijke bedrijfs‐
omstandigheden te vermijden.
Informatie met betrekking tot het onderhoud van
uw auto is verkrijgbaar bij een gekwalificeerde
werkplaats, bijvoorbeeld een Mercedes-Benz-
servicewerkplaats.
Onderhoudstermijnweergeven
Boordcomputer:
4Service 5ASSYST PLUS
De volgende onderhoudstermijnwordtweerge
geven.
#Weergave verlaten: De terugtoets links in
het stuurwiel indrukken.
Ook de volgende uitgebreide informatie lezen:
RDe boordcomputer bedienen
(/pagina 167).
Informatie over het regelmatig uitvoeren van
onderhoudswerkzaamheden
*AANWIJZING Voortijdige slijtage door
niet-aangehouden onderhoudstermijn
Niet tijdig of onvolledig uitgevoerde onder‐
houdswerkzaamheden kunnen leiden tot ver‐
hoogde slijtage en schade aan de auto.
#De voorgeschreven onderhoudsinterval‐
len altijd aanhouden.
#De voorgeschreven onderhoudswerk‐
zaamheden bij een gekwalificeerde
werkplaats laten uitvoeren.
Bijzonder onderhoud
Het voorgeschreven onderhoudsinterval is afge‐
stemd op normale bedrijfsomstandigheden van
de auto. Bij zwaardere bedrijfsomstandigheden
of zwaardere belasting van de auto moeten
onderhoudswerkzaamheden vaker dan voorge
schrevenworden uitgevoerd.
De weergave van het onderhoudsinterval
ASSYST PLUS is slechts een hulpmiddel. De
bestuurder van de auto is zelf verantwoordelijk
voor het eventueel vaker laten uitvoeren van
voorgeschreven onderhoudswerkzaamheden als
de bedrijfsomstandigheden en/of belastingen
daartoe aanleiding geven.
Voorbeelden van zware bedrijfsomstandigheden:
Rregelmatig rijden in de stad met vele tussen‐
stops
298 Onderhoud en verzorging
Rhoofdzakelijk korteritten
Rvakergebruik in bergachtig gebied of op
slechte wegen
Rvaak en langdurig draaien met stationair toe‐
rental
Rernstige stofoverlast en/of veelvuldig gebruik
van de luchtrecirculatie
Bij deze of vergelijkbare bedrijfsomstandigheden
bijvoorbeeld de motorolie vaker laten verversen
en het interieurfilter, motorluchtfilter en oliefilter
vaker laten vervangen. Bij een zwaardere belas‐
ting moeten de banden worden gecontroleerd.
Meer informatie is verkrijgbaar in een gekwalifi‐
ceerdewerkplaats.
Standtijd met accukabels losgemaakt
De weergave van het onderhoudsinterval
ASSYST PLUS berekent de onderhoudster‐
mijn alleen als de accukabels aangesloten
zijn.
#Voor het losmaken van de accukabels de
onderhoudstermijn op het instrumentendis‐
play oproepen en noteren (/pagina 298).
Motorruimte
Motorkap openen en sluiten
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len door ontgrendelde motorkap tijdens
het rijden
De motorkap kan zich openen en het zicht
belemmeren.
#Nooit de motorkap ontgrendelen tijdens
het rijden.
#Voor iedere rit controleren dat de
motorkap vergrendeld is.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len en letsel bij het openen en sluiten
van de motorkap
De motorkap kan plotseling in de eindstand
vallen.
Voor personen die zich in het zwenkbereik
van de motorkap bevinden bestaat gevaar
voor letsel!
#De motorkap alleen openen en sluiten
als zich geen persoon in het zwenkbe‐
reik bevindt.
&WAARSCHUWING Gevaar voor brand‐
wonden bij het openen van de motorkap
Wanneer bij een oververhitte motor of bij
brand in de motorruimte de motorkap wordt
geopend, kunt u in contact komen met hete
gassen of andere ontsnappende bedrijfsstof‐
fen.
#De oververhitte motor laten afkoelen
alvorens de motorkap te openen.
#Bij brand in de motorruimte de motor‐
kapgesloten houden en contact opne‐
men met de brandweer.
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel
door bewegende delen
Componenten in de motorruimte kunnen ook
bij uitgeschakeld contact blijvenwerken of
plotseling in werking treden.
Onderhoud en verzorging 299
Voordat werkzaamheden in de motorruimte
worden uitgevoerd het volgende in acht
nemen:
#Het contact uitschakelen.
#Nooit in de gevarenzone van bewe‐
gende onderdelen, bijvoorbeeld het
draaibereik van de ventilator, reiken.
#Sieraden en horloges afdoen.
#Kledingstukken en haren uit de buurt
van bewegende delen houden.
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel
door het aanraken van spanningsvoe‐
rende onderdelen
Het ontstekingssysteem en het brandstofin‐
spuitsysteem werken met een hoge span‐
ning. U kunt een stroomstoot krijgen.
#Nooit onderdelen van het ontstekings‐
systeem of het brandstofinspuitsysteem
bij ingeschakeld contact aanraken.
&WAARSCHUWING Gevaar voor brand‐
wonden door hete onderdelen in de
motorruimte
Bepaalde onderdelen in de motorruimte kun‐
nen zeer heet zijn, bijvoorbeeld de motor, de
radiateur en onderdelen van het uitlaatsys‐
teem.
#De motor laten afkoelen en alleen de
hierna beschreven onderdelen aanra‐
ken.
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel
door het gebruik van de ruitenwissers bij
geopende motorkap
Als de ruitenwissers zich in beweging zetten
als de motorkap geopend is, kunt u bekneld
raken in het mechanisme.
#Alvorens de motorkap te openen, altijd
de ruitenwissers en het contact uitscha‐
kelen.
#Openen: Om de motorkap te ontgrendelen
aan de handgreep 1trekken.
300 Onderhoud en verzorging
#De handgreep 1van de motorkapslot
omhoogdrukken en de motorkap circa 40 cm
optillen.
#Sluiten: De motorkap omlaagbrengen en
vanaf een hoogte van circa 20 cm latenval‐
len.
#Wanneer de motorkap nog iets kanworden
opgetild, de motorkap opnieuw openen en
met iets meer snelheid laten dichtvallen, tot
hij correct vergrendelt.
Motorolie
Motoroliepeil met oliepeilstaaf controleren
&WAARSCHUWING Gevaar voor brand‐
wonden door hete onderdelen in de
motorruimte
Bepaalde onderdelen in de motorruimte kun‐
nen zeer heet zijn, bijvoorbeeld de motor, de
radiateur en onderdelen van het uitlaatsys‐
teem.
#De motor laten afkoelen en alleen de
hierna beschreven onderdelen aanra‐
ken.
Voorwaarden
RDe motor is warmgedraaid.
RDe koelvloeistoftemperatuur bedraagt 80 °C.
RDe auto staat op een horizontale ondergrond.
RDe motor heeft met stationair toerental
30 seconden in het rijprogramma A
gedraaid.
Het motoroliepeil binnen twee minuten na het
afzettenvan de motor controleren.
#De motor afzetten.
#De oliepeilstaaf 1eruit trekken en afvegen.
Onderhoud en verzorging 301
#De oliepeilstaaf 1langzaam tot de aanslag
in de geleidepijp schuiven en na drie secon‐
den eruit trekken.
De volgende meetresultaten zijn mogelijk:
ROliepeil in orde: Het oliepeil ligt tussen
2en 3.
ROliepeil te laag: Het oliepeil ligt bij 3of
daaronder.
ROliepeil te hoog: Het oliepeil ligt boven
2.
#Wanneer het oliepeil te laag is, 1 l motorolie
bijvullen.
#Als het oliepeil te hoog is, teveel bijgevulde
motorolie aftappen. Naar een gekwalifi‐
ceerdewerkplaats gaan.
Motorolie bijvullen
&WAARSCHUWING Gevaar voor brand‐
wonden door hete onderdelen in de
motorruimte
Bepaalde onderdelen in de motorruimte kun‐
nen zeer heet zijn, bijvoorbeeld de motor, de
radiateur en onderdelen van het uitlaatsys‐
teem.
#De motor laten afkoelen en alleen de
hierna beschreven onderdelen aanra‐
ken.
&WAARSCHUWING Gevaar voor brand en
letsel door motorolie
Wanneer motorolie op hete onderdelen in de
motorruimte terechtkomt, kan het ontste‐
ken.
#Ervoor zorgen dat er geen motorolie
naast de vulopening terechtkomt.
#Voordat de motorwordtgestart, deze
laten afkoelen en met motorolie ver‐
vuilde onderdelen grondig reinigen.
*AANWIJZING Motorschade door ver‐
keerd oliefilter, verkeerde olie of additie‐
ven
#Geen motorolie en geen oliefilter met
een andere dan de voor de voorge
schreven onderhoudsintervallen beno‐
digde specificaties gebruiken.
#Niet de motorolie of het oliefilter wijzi‐
gen, om langere verversings- respectie‐
velijk vervangingsintervallen als voorge‐
schrevente bereiken.
#Geen additievengebruiken.
#De aanwijzingen van de weergave
onderhoudsinterval m.b.t. het olie ver‐
versen opvolgen.
*AANWIJZING Schade door te veel bijge‐
vulde motorolie
Te veel motorolie kan de motor of de kataly‐
sator beschadigen.
#Te veel bijgevulde motorolie door een
gekwalificeerde werkplaats laten verwij‐
deren.
302 Onderhoud en verzorging
#De afsluitdop 1linksom draaien en verwij‐
deren.
#Motorolie bijvullen.
#De afsluitdop 1aanbrengen en rechtsom
draaien tot deze vergrendelt.
#Het oliepeil opnieuw controleren
(/pagina 301).
Koelvloeistofniveau controleren
&WAARSCHUWING Gevaar voor brand‐
wonden door hete onderdelen in de
motorruimte
Bepaalde onderdelen in de motorruimte kun‐
nen zeer heet zijn, bijvoorbeeld de motor, de
radiateur en onderdelen van het uitlaatsys‐
teem.
#De motor laten afkoelen en alleen de
hierna beschreven onderdelen aanra‐
ken.
&WAARSCHUWING Gevaar voor verbran‐
ding door hete koelvloeistof
Als u de afsluitdop opent is er gevaar voor
verbranding.
#De motor laten afkoelen alvorens de
afsluitdop te openen.
#Bij het openen veiligheidshandschoenen
en een veiligheidsbril dragen.
#De afsluitdop langzaam openen, om de
druk te laten ontsnappen.
#De auto op een horizontaal vlak parkeren.
#De koelvloeistoftemperatuurmeter in het
combi-instrument controleren.
De koelvloeistoftemperatuur moet lager dan
70 °C zijn.
#De afsluitdop 1langzaam linksom draaien
en de overdruk laten ontsnappen.
Onderhoud en verzorging 303
#De afsluitdop 1verder linksom draaien en
verwijderen.
In de volgende gevallen is het koelvloeistofni‐
veau in orde:
RWanneer de koelvloeistof bij koude motortot
de markeringsrand 2staat.
RWanneer de koelvloeistof bij warme motor
max. 1,5 cm boven de markeringsrand 2
staat.
#Indien nodig een door Mercedes-Benz goed‐
gekeurde koelvloeistof bijvullen.
%Meer informatie over koelvloeistof
(/pagina 356)
Ruitensproeierinstallatie bijvullen
&WAARSCHUWING Gevaar voor brand‐
wonden door hete onderdelen in de
motorruimte
Bepaalde onderdelen in de motorruimte kun‐
nen zeer heet zijn, bijvoorbeeld de motor, de
radiateur en onderdelen van het uitlaatsys‐
teem.
#De motor laten afkoelen en alleen de
hierna beschreven onderdelen aanra‐
ken.
&WAARSCHUWING Gevaar voor brand‐
wonden bij het openen van de motorkap
Wanneer bij een oververhitte motor of bij
brand in de motorruimte de motorkap wordt
geopend, kunt u in contact komen met hete
gassen of andere ontsnappende bedrijfsstof‐
fen.
#De oververhitte motor laten afkoelen
alvorens de motorkap te openen.
#Bij brand in de motorruimte de motor‐
kapgesloten houden en contact opne‐
men met de brandweer.
&WAARSCHUWING Gevaar voor brand‑
en letsel door ruitensproeiervloeistofcon‐
centraat
Ruitensproeiervloeistofconcentraat is licht
ontvlambaar. Wanneer het op hete onderde‐
len in de motorruimte of onderdelen van het
uitlaatsysteem terechtkomt, kan het ontste
ken.
#Ervoor zorgen dat er geen ruitensproei‐
ervloeistofconcentraat naast de vulope‐
ning terechtkomt.
304 Onderhoud en verzorging
#De afsluitdop 1aan de lip lostrekken.
#Ruitensproeiervloeistof bijvullen.
Lucht-waterkanaal vrijhouden
#Het gebied tussen de motorkap en de voor‐
ruit vrijhouden van afzettingen, bijvoorbeeld
ijs, sneeuw of bladeren.
Reiniging en verzorging
Aanwijzingen met betrekking tot het auto
wassen in een wasstraat
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len door verminderde remwerking na het
auto wassen
Nadat de auto is gewassen, hebben de rem‐
men een verminderde remwerking.
#Nadat de auto is gewassen, rekening
houdend met de verkeerssituatie, voor‐
zichtig afremmen tot de volledige rem‐
werking weer aanwezig is.
*AANWIJZING Beschadiging door zelf‐
standig remmen
Wanneer een van de volgende functies inge‐
schakeld is, remt de auto in bepaalde situ‐
aties automatisch:
RActive Brake Assist System
RActieve afstandsassistent DISTRONIC
RHOLD-functie
Om schade aan de auto te vermijden, deze
systemen in de volgende of vergelijkbare
situaties uitschakelen:
#bij het slepen
#in de wasstraat
*AANWIJZING Beschadigingen als gevolg
van ongeschikte wasstraat
#Voor het inrijden van een wasstraat
controleren of de wasstraat geschikt is
voor de afmetingen van de auto.
#Erop letten dat er voldoende bodemvrij‐
heid tussen de bodemplaat en de gelei‐
derails van de wasstraat aanwezig is.
#Erop letten dat de doorgangsbreedte
van de wasstraat, met name de breedte
van de geleiderails, voldoende is.
Onderhoud en verzorging 305
Om schade aan de auto te vermijden, het vol‐
gende in acht nemen bij gebruik van een was‐
straat:
RDe actieve afstandsassistent DISTRONIC is
uitgeschakeld.
RDe HOLD-functie is uitgeschakeld.
RDe uitschuifbare achterspoiler is volledig
ingeschoven.
RDe zijruiten zijn volledig gesloten.
RDe aanjager van de ventilatie en de verwar‐
ming is uitgeschakeld.
RDe schakelaar van de ruitenwissers staat in
de stand g.
RDe sleutel is ten minste 3 m van de auto ver‐
wijderd, anders kan de achterklep onbedoeld
opengaan.
RBij wasstraten met sleepinstallatie: De neu‐
traalstand iis ingeschakeld.
%Bij wasstraten met sleepinstallatie: Wanneer
ugedurende het wassen de auto wilt verla‐
ten, erop letten dat de sleutel zich in de auto
bevindt. Anders wordt de parkeerstand j
automatisch ingeschakeld.
%Door na het auto wassen de waxvan de
voorruit en de ruitenwisserrubbers te verwij‐
deren, wordtstreepvorming voorkomen en
worden wisgeluiden gereduceerd.
Aanwijzingen met betrekking tot het gebruik
van een hogedrukreiniger
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len bij gebruik van een hogedrukreiniger
met rondstraalsproeier
De waterstraal kan niet zichtbare schade ver‐
oorzaken.
Beschadigde onderdelen kunnen onver‐
wachts uitvallen.
#Geen hogedrukreiniger met rondstraals‐
proeiers gebruiken.
#Beschadigde banden of onderdelen van
het onderstel direct laten vervangen.
Om schade aan de auto te vermijden, het vol‐
gende in acht nemen bij gebruik van een hoge‐
drukreiniger:
RDe sleutel op een minimumafstand van 3 m
van de auto opbergen. Anders kan de achter‐
klep onbedoeld opengaan.
REen minimale afstand van 30 cm tot de auto
aanhouden.
RAuto's met decorfolie: Onderdelen van de
auto zijn bedekt met een decorfolie. Een
minimale afstand van 70 cm tussen de met
folie bedekte delen van de auto en de sproei‐
ermond van de hogedrukreiniger aanhouden.
De sproeier van de hogedrukreiniger tijdens
de reiniging bewegen. De watertemperatuur
van de hogedrukreiniger mag niet hoger zijn
dan 60 °C.
RDe opgavenover de correcte afstand in de
handleiding van de fabrikant van de hoge‐
drukreiniger in acht nemen.
RDe sproeier van de hogedrukreiniger niet
direct richten op gevoelige onderdelen, zoals
banden, kieren, elektrische onderdelen,
accu's, lichtbronnen en ventilatieopeningen.
306 Onderhoud en verzorging
Auto met de hand wassen
De wettelijke bepalingen in acht nemen, in som‐
mige landen is het met de hand wassen bijvoor‐
beeld alleen toegestaan bij speciale wasplaat‐
sen.
#Een mild schoonmaakmiddel, bijvoorbeeld
autoshampoo, gebruiken.
#De auto met lauw water en een zachte auto‐
spons wassen. De auto daarbij niet aan
directe zonnestraling blootstellen.
#De auto voorzichtig met water afspoelen en
met een zeem afdrogen. De waterstraal niet
direct in de luchtinlaatroosters onder de
motorkap richten.
Aanwijzingen met betrekking tot de verzor‐
ging van lak en matte lak
De aanwijzingen met betrekking totreiniging en
verzorging in acht nemen, om beschadigingen
van de lak te vermijden.
Lak
RDode insecten: Met insectenverwijderaar
inweken en vervolgens afspoelen.
RVogeluitwerpselen: Met water inweken en
vervolgens afspoelen.
RBoomhars, olie, brandstof en vet: met een in
wasbenzine of aanstekervloeistofgedrenkte
doek door licht wrijvenverwijderen.
RKoelvloeistof en remvloeistof: Met een voch‐
tige doek en schoon waterverwijderen.
RTeerspatten: Teerverwijderingsmiddel gebrui‐
ken.
RWax: Siliconenverwijderaar gebruiken.
RGeen stickers,folie of iets dergelijks aan‐
brengen.
RVervuiling indien mogelijk direct verwijderen.
Matte lak
RAlleen voor Mercedes-Benz goedgekeurde
verzorgingsmiddelen gebruiken.
RDe auto en de lichtmetalen velgen niet
poetsen.
RUitsluitend wasstraten gebruiken die voldoen
aan de huidige stand van de techniek.
RIn wasstraten geen wasprogramma's met een
aansluitende behandeling met hete wax
gebruiken.
RGeen cleaner, schuur-/poetsproducten,
glansconserveringsmiddel, bijvoorbeeld wax,
gebruiken.
RLakwerkzaamheden uitsluitend laten uitvoe‐
ren bij een gekwalificeerde werkplaats.
Aanwijzingen met betrekking tot het reinigen
van decorfolie
De aanwijzingen met betrekking tot de verzor‐
ging van matte lak in het hoofdstuk "Aanwijzin‐
gen met betrekking tot de verzorging van lak en
matte lak" (/pagina 307) in acht nemen. Deze
aanwijzingen gelden ook voor matte decorfolie.
De aanwijzingen met betrekking tot de reiniging
van decorfolie in acht nemen, om schade te ver‐
mijden.
Reiniging
RVoor het reinigen veel water en een mild rei‐
nigingsmiddel zonder toevoegingen of schu‐
rende stoffengebruiken, bijvoorbeeld een
Onderhoud en verzorging 307
voor Mercedes-Benz goedgekeurde auto‐
shampoo.
RVervuiling indien mogelijk direct verwijderen.
Daarbij sterk wrijvenvermijden. De decorfo
lie kan anders onherstelbaar worden bescha‐
digd.
RBij vervuiling in het oppervlak of een doffe
decorfolie: Het voor Mercedes-Benz geadvi‐
seerde en vrijgegevenreinigingsmiddel Paint
Cleaner gebruiken.
RDode insecten: Met insectenverwijderaar
inweken en vervolgens afspoelen.
RVogeluitwerpselen: Met water inweken en
vervolgens afspoelen.
ROm watervlekken te vermijden, een auto die
vanfolie is voorzien na het wassen altijd met
een zachte, goed absorberende doek drogen.
Schade aan de decorfolie vermijden
RDe levensduur en de kleurechtheid van
decorfolie kan door de volgende zaken wor‐
den beïnvloed:
-Zonnestraling
-Temperatuur, bijvoorbeeld door de aanja‐
ger
-Weersomstandigheden
-Steenslag en vervuiling
-Chemische reinigingsmiddelen
-Vethoudende stoffen
RGeen poetsmiddelen op matte decorfolie
gebruiken. Poetsen leidt ertoe dat het opper‐
vlak gaat glanzen.
RMatte decorfolie of structuurfolie niet met
wax behandelen. Hierdoor kunnen vlekken
ontstaan die niet kunnen worden verwijderd.
Krassen, agressieve aanslag, vlekken door
invloeden van buitenaf en beschadigingen die
ontstaan zijn door ondeskundige verzorging kun‐
nen niet altijd worden hersteld. In dit geval con‐
tact opnemen met een gekwalificeerde werk‐
plaats.
Informatie over speciale verzorgings- en reini‐
gingsmiddelen is verkrijgbaar bij de fabrikant.
Bij met folie bedekte oppervlakken kunnen na
het verwijderen van decorfolie optische verschil‐
len optreden met de oppervlakken die niet door
decorfolie beschermd waren.
%Werkzaamheden of reparaties aan decorfolie
bij een gekwalificeerde werkplaats laten uit‐
voeren, bijvoorbeeld een Mercedes-Benz-ser‐
vicewerkplaats.
Aanwijzingen met betrekking tot de verzor‐
ging van onderdelen van de auto
&WAARSCHUWING Inklemgevaar door
ingeschakelde ruitenwissers bij het reini‐
genvan de voorruit
Als de ruitenwissers zich tijdens het reinigen
van de voorruit of van de ruitenwisserbladen
in beweging zetten, kunt u bekneld raken.
#Alvorens de voorruit of de ruitenwisser‐
bladen te reinigen, altijd de ruitenwis‐
sers en het contact uitschakelen.
308 Onderhoud en verzorging
&WAARSCHUWING Gevaar voor brand‐
wonden door uitlaateindpijpen en uitlaat‐
sierstukken
Uitlaateindpijpen en uitlaatsierstukken kun‐
nen zeer heet zijn. Als deze onderdelen van
de auto worden aangeraakt, kunt u zich bran‐
den.
#In de omgeving van de uitlaateindpijpen
en uitlaatsierstukken altijd bijzonder
voorzichtig zijn en in deze omgeving in
het bijzonder kinderen in de gaten hou‐
den.
#Onderdelen van de auto laten afkoelen
alvorens ze aan te raken.
De aanwijzingen met betrekking tot de reiniging
en verzorging van de volgende onderdelen van
de auto in acht nemen, om voertuigschade te
vermijden.
Wielen/velgen
RWater en een zuurvrijevelgenreiniger gebrui‐
ken.
RVoor het verwijderen vanremstofgeen zuur‐
houdende velgenreiniger gebruiken. Anders
kunnen de wielbouten en onderdelen van de
remmen worden beschadigd.
RTervermijding van corrosievorming op de
remschijven en remblokken na het reinigen
enkele minuten rijden en de auto dan pas
parkeren. De remschijven en remblokken
worden warm en drogen.
Zijruiten
RDe ruiten aan de binnen- en buitenzijde met
een vochtige doek en een door Mercedes-
Benz geadviseerd reinigingsmiddel reinigen.
RVoor het reinigen van de binnenzijde geen
droge doeken, schuurmiddelen of oplosmid‐
delen bevattende reinigingsmiddelen gebrui‐
ken.
Ruitenwisserbladen
RDe weggeklapte ruitenwisserbladen met een
vochtige doek reinigen.
RRuitenwisserbladen niet te vaak reinigen.
Exterieurverlichting
RDe lampglazen met een natte spons en een
mild reinigingsmiddel, bijvoorbeeld auto‐
shampoo, reinigen.
RAlleen voor kunststofglas geschikte reini‐
gingsmiddelen of doeken gebruiken.
Sensoren
RDe sensoren in de voor- en achterbumper
met een zachte doek en autoshampoo reini‐
gen (/pagina 134).
RBij het gebruik van een hogedrukreiniger een
minimumafstand van 30 cm aanhouden.
Achteruitrijcamera en frontcamera
RDe cameralens met schoon water en een
zachte doek reinigen.
RGeen hogedrukreiniger gebruiken.
Uitschuifbare achterspoiler
RDe achterspoiler uitschuiven om deze met de
hand te kunnen wassen (/pagina 151).
RDe achterspoiler met een zachte autospons
en een mild reinigingsmiddel, bijvoorbeeld
autoshampoo, reinigen.
Onderhoud en verzorging 309
RDe achterspoiler na het drogen volledig
inschuiven (/pagina 151).
RGeen hogedrukreinigergebruiken.
Uitlaateindpijp
RMet een door Mercedes-Benz geadviseerd
reinigingsmiddel reinigen, met name in de
winter en na het wassen van de auto.
RGeen zuurhoudende reinigingsmiddelen
gebruiken.
Aanwijzingen met betrekking tot de verzor‐
ging van het interieur
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel
door het losraken vankunststof delen na
het gebruik van oplosmiddelhoudende
verzorgingsmiddelen
De oppervlakken in de cockpit kunnen
poreus worden. Wanneer de airbags dan wor‐
den geactiveerd, kunnen kunststof delen los‐
raken.
#Voor de reiniging van de cockpit geen
oplosmiddelhoudende verzorgings‑ en
reinigingsmiddelen gebruiken.
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel of
levensgevaar door gebleekte veiligheids‐
gordels
Veiligheidsgordels kunnen door bleken of
kleuren aanzienlijk verzwakken.
Daardoor kunnen de veiligheidsgordels bij‐
voorbeeld bij een ongeval scheuren of uitval‐
len.
#Veiligheidsgordels nooit bleken en kleu‐
ren.
De aanwijzingen met betrekking tot de reiniging
en verzorging in acht nemen, om voertuigschade
te vermijden.
Veiligheidsgordels
RMet lauw water en een zeepoplossing reini‐
gen.
RGeen chemische reinigingsmiddelen gebrui‐
ken.
RVeiligheidsgordels niet door verwarming
boven 80 °C of directe zonnestraling drogen.
Display
RDisplay afzetten en laten afkoelen.
RHet oppervlak voorzichtig met een microve‐
zeldoek en een geschikt display-verzorgings‐
middel (TFT/LCD) reinigen.
RGeen andere middelen gebruiken.
Kunststof bekleding
RMet een vochtige microvezeldoek reinigen.
RBij sterke vervuiling: Een voor Mercedes-Benz
geadviseerd verzorgingsmiddel gebruiken.
RGeen stickers,folie of iets dergelijks aan‐
brengen.
RNiet in contact latenkomen met cosmetica,
insectenspray en zonnebrandcrème.
Echt hout/sierdelen
RMet een microvezeldoek reinigen.
RPianolaklook zwart: Met een vochtige doek
en een zeepoplossing reinigen.
RBij sterke vervuiling: Een voor Mercedes-Benz
geadviseerd verzorgingsmiddel gebruiken.
310 Onderhoud en verzorging
RGeen oplosmiddelhoudende reinigingsmidde‐
len, poetsmiddelen of waxgebruiken.
Interieurhemel
RMet een borstel of droogshampoo reinigen.
Vloerbedekking
REen voor Mercedes-Benz geadviseerd tapijt-
en textielreinigingsmiddel gebruiken.
Stoelhoezen van echt leder
RMet een vochtige doek reinigen en met een
droge doek nawissen.
RLederverzorging: Een voor Mercedes-Benz
geadviseerd lederverzorgingsmiddel gebrui‐
ken.
RHet leder niet te nat reinigen.
RGeen microvezeldoek gebruiken.
Stoelhoezen van DINAMICA
RMet een vochtige doek reinigen.
RGeen microvezeldoek gebruiken.
Stoelhoezen vankunstleder
RMet een vochtige doek en een 1%-zeepoplos‐
sing reinigen.
RGeen microvezeldoek gebruiken.
Stoelhoezen vanstof
RMet een vochtige microvezeldoek en een 1%-
zeepoplossing reinigen en laten drogen.
Onderhoud en verzorging 311
Noodgeval
Veiligheidsvest uitnemen
De veiligheidsvesten bevinden zich in de portier‐
opbergvakken 1in de voorportieren.
#Verwijderen: Het veiligheidsvestfoedraal
met het veiligheidsvest eruit trekken.
#Het veiligheidsvestfoedraal openen en het
veiligheidsvest eruit nemen.
1Maximum aantal wasbeurten
2Maximale wastemperatuur
3Niet bleken
4Niet strijken
5Geen wasdroger gebruiken
6Niet chemisch reinigen
7Veiligheidsvest klasse 2
Aan de in de wettelijke norm vastgelegde eisen
kan alleen worden voldaan als het veiligheids‐
vest de juiste maat heeft en volledig gesloten is.
In de volgende gevallen de veiligheidsvestenver‐
vangen:
RDe reflecterende strepen zijn beschadigd of
vervuild.
RHet is te vaak gewassen.
RDe fluorescerende eigenschappen nemen af.
312 Pechhulp
Gevarendriehoek
Gevarendriehoek uitnemen
#Het klittenband 1losmaken.
#De gevarendriehoek 2uitnemen.
Gevarendriehoek uitklappen
#De reflectoren aan de zijkant 1tot een drie‐
hoeksvorm omhoogtrekken en met de boven‐
ste drukknop 2verbinden.
#De poten3zijdelings naar onderen uitklap‐
pen.
Overzicht EHBO-set
De EHBO-set bevindt zich links in de bagage‐
ruimte in het opbergvak achter de onderhouds‐
klep 1achter de TIREFIT-set. Bij auto's met
wielwisselgereedschap bevindt de EHBO-set zich
in de bagageruimte.
Pechhulp 313
Brandblusser uitnemen
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len door een niet correct bevestigde
brandblusser in de beenruimte van de
bestuurder
Een brandblusser kan de slag van de pedalen
beperken of een ingedrukt pedaal blokkeren.
Hierdoor wordt de bedrijfs‑ en verkeersveilig‐
heid van de auto in gevaar gebracht.
De brandblusser kangaan rondslingeren en
de bestuurder of anderen inzittende verwon‐
den.
#De brandblusser altijd correct in de
houder opbergen en bevestigen.
#De brandblusser tijdens het rijden niet
uitnemen.
#Auto met linkse besturing: De lip 1
omhoogtrekken.
#Auto met rechtse besturing: De lip 1
omlaagtrekken.
#De brandblusser 2uitnemen.
Bandenpech
Aanwijzingen met betrekking tot bandenpech
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len door drukloze banden
Een drukloze band beïnvloedt de rij-eigen‐
schappen en het stuur‑ en remgedrag sterk.
Banden zonder noodloopeigenschappen:
#Niet met drukloze band rijden.
#De drukloze band direct vervangen door
het nood‑ of reservewiel of contact
opnemen met een gekwalificeerde
werkplaats.
Banden met noodloopeigenschappen:
#De informatie en de waarschuwingsaan‐
wijzingen over MOExtended banden
(banden met noodloopeigenschappen)
in acht nemen.
Afhankelijkvan de uitrusting van de auto hebt u
in gevalvan bandenpech over de volgende moge‐
lijkheden:
RAuto's met MOExtended-banden: Beperkt
doorrijden is mogelijk. Daarbij de waarschu‐
wingsaanwijzingen over MOExtended banden
(banden met noodloopeigenschappen) in
acht nemen (/pagina 315).
RAuto's met TIREFIT Kit: Ukunt de band
repareren om beperkt te kunnen doorrijden.
314 Pechhulp
Daartoe de TIREFIT-set gebruiken
(/pagina 316).
RAuto's met Mercedes me connect: Ukunt
in gevalvan pech een pechoproep starten
(/pagina 258).
RAlle auto's: Het wiel vervangen
(/pagina 341).
%Een noodwiel is alleen in bepaalde landen
verkrijgbaar.
Aanwijzingen met betrekking tot MOExten‐
ded-banden (banden met noodloopeigen‐
schappen)
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len tijdens het rijden in het noodpro‐
gramma
Bij het rijden in het noodprogramma ver‐
slechtert het rijgedrag.
#De toegestane maximumsnelheid voor
MOExtended-banden niet overschrijden.
#Abrupte stuur- en rijmanoeuvres en rij‐
den over hindernissen (stoepranden,
kuilen en wegoneffenheden, in het ter‐
rein) vermijden. Dit geldt in het bijzon‐
der als de auto beladen is.
#In de volgende gevallen het rijden in het
noodprogramma beëindigen:
Rbij klapperende geluiden
Rbij schudden van de auto
Rbij rookontwikkeling met de geur vanrub‐
ber
Rbij voortdurend ingrijpen van het ESP®
Rbij scheuren in de bandwangen
#Na het rijden in de noodprogramma bij
een gekwalificeerde werkplaats laten
controleren of de velgen verder kunnen
worden gebruikt.
#De defecte band in ieder gevalvervan‐
gen.
Met MOExtended banden (banden met nood
loopeigenschappen) kan ook met de auto wor‐
den gereden als één of meer banden volledig
leeg zijn. De band mag echter geen duidelijk
zichtbare beschadiging vertonen.
Een MOExtended-band kunt u herkennen aan het
keurmerk "MOExtended" op de wang van de
band.
Auto's met bandenspanningscontrole: MOEx‐
tended-banden mogen alleen in combinatie met
geactiveerde bandenspanningscontrole worden
gebruikt.
Wanneer een waarschuwingsmelding voor druk‐
verlies op het multifunctioneel display verschijnt,
als volgt te werk gaan:
RDe band op beschadiging controleren.
RBij doorrijden de volgende aanwijzingen in
acht nemen.
Af te leggen afstand na drukverlieswaarschu‐
wing
Beladingstoestand Af te leggen afstand
Gedeeltelijk beladen 80 km
Volledig beladen 30 km
De bereikbare nog af te leggen afstand kan afwij‐
ken afhankelijkvan de rijstijl. Daarbij de toege‐
Pechhulp 315
stane maximumsnelheid van 80 km/h in acht
nemen.
Wanneer na een lekke band niet meteen een
MOExtended-band kanworden gemonteerd, mag
tijdelijk ook een standaardband worden
gebruikt.
Opbergplaats TIREFIT-set
De TIREFIT-set bevindt zich links in de bagage‐
ruimte in het opbergvak achter de onderhouds‐
klep 1.
%De informatie over de vermogensklasse (LK)
en/of de elektrische gegevens vindt u aan
de achterzijde van de bandenvulcompressor:
RLK3 12V/20A, 240W, 1 kg
Op een afstand van circa 1 m tot de banden‐
vulcompressor en circa 1,6 m boven de
grond geldt het volgende geluidsniveau:
RGeluidsemissieniveau LPA 83 dB (A)
RGeluidsvermogensniveau LWA 91 dB (A)
De bandenvulcompressor is onderhoudsvrij.
Bij een storing in de werking contact opne‐
men met een gekwalificeerde werkplaats.
TIREFIT-set gebruiken
Voorwaarden
RFles bandenafdichtmiddel en bandenvulcom‐
pressor beschikbaar (/pagina 316)
RSticker TIREFIT beschikbaar
RHandschoenen beschikbaar
Met het bandenplakmiddel TIREFIT kunnen
kleine perforaties tot 4 mm, in het bijzonder in
het loopvlak van de band, worden afgedicht.
TIREFIT is bruikbaar bij een buitentemperatuur
tot circa -20 °C.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len bij gebruik van bandenplakmiddel
Met name in de volgende gevallen kan het
bandenplakmiddel de band niet afdichten:
RBij grotere insnijdingen of perforaties
(groter dan eerder genoemd)
RVelgschade
RNa het rijden met een zeer lage banden‐
spanning of lege banden
#Niet verder rijden.
#Contact opnemen met een gekwalifi‐
ceerdewerkplaats.
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel en
vergiftigingsgevaar door bandenplakmid‐
del
Het bandenplakmiddel is schadelijk voor de
gezondheid en veroorzaakt irritaties. Het
316 Pechhulp
mag niet in contact met huid, ogen of kleding
komen of ingeslikt worden. De dampen niet
inademen. Bandenplakmiddel uit de buurt
van kinderen houden.
Bij contact met het bandenplakmiddel het
volgende in acht nemen:
#Bandenplakmiddel op de huid direct
met water afspoelen.
#Bandenplakmiddel in de ogen direct
grondig met schoon water uitspoelen.
#Als het bandenplakmiddel ingeslikt is,
direct de mond grondig uitspoelen en
veel water drinken. Geen braken opwek‐
ken en zo snel mogelijk naar een arts
gaan!
#Met bandenplakmiddel vervuilde kle‐
ding direct vervangen.
#Bij allergische reacties direct naar een
arts gaan.
*AANWIJZING Oververhitting door te
lange looptijd van de bandenvulcompres‐
sor
#De bandenvulcompressor niet langer
dan tien minuten zonder onderbreking
gebruiken.
De veiligheidsaanwijzingen van de fabrikant op
de stickervan de bandenvulcompressor in acht
nemen.
De fles bandenafdichtmiddel elke vijf jaar laten
vervangen bij een gekwalificeerde werkplaats.
#De binnengedrongen voorwerpen in de band
laten zitten.
#Deel 1van de TIREFIT-sticker in het
gezichtsveld van de bestuurder op het combi-
instrument plakken.
#Deel 2van de TIREFIT-sticker in de buurt
van het ventiel op de velg van het wiel met
de lekke band plakken.
Pechhulp 317
#De stekker 4met de kabel en de slang 5
uit de behuizing van de bandenvulcompres‐
sor trekken.
#De stekker van de slang 5in de flens 6
van de fles bandenafdichtmiddel 1schui‐
ven, tot de stekker vergrendelt.
#De fles bandenafdichtmiddel 1met de
bovenzijde naar beneden in de uitsparing 2
van de bandenvulcompressor steken.
#Het ventieldopje van het ventiel 7van de
lekke band draaien.
#De vulslang 8op het ventiel 7schroeven.
#De stekker 4in een 12V-aansluiting van de
auto steken.
#Het contact inschakelen.
#De in- en uitschakelknop 3op de banden‐
vulcompressor indrukken.
De bandenvulcompressor is ingeschakeld. De
band wordt opgepompt. Eerst wordt het ban‐
denplakmiddel in de band gepompt. Daarbij
kan de druk kortstondig naar circa 500 kPa
(5 bar) stijgen.
De bandenvulcompressor tijdens deze fase
niet uitschakelen!
#De bandenvulcompressor maximaal tien
minuten laten draaien.
Vervolgens moet een bandenspanning van
ten minste 200 kPa (2,0 bar) bereikt zijn.
Wanneer bandenplakmiddel weggelekt is, de
getroffen plaatsen zo snel mogelijkreinigen. Bij
voorkeur schoon watergebruiken.
Als uw kleding met bandenplakmiddel is ver‐
vuild, deze zo snel mogelijk bij een stomerij met
perchloorethyleen laten reinigen.
Wanneer na tien minuten de bandenspan‐
ning van 200 kPa (2,0 bar) niet wordt
bereikt:
#De bandenvulcompressor uitschakelen.
#De vulslang losdraaien van het ventiel van de
lekke band.
In acht nemen dat bij het losdraaien van de vul‐
slang eventueel bandenplakmiddel kan ontsnap‐
pen.
318 Pechhulp
#Met de auto zeer langzaam circa 10 mvoor‐
uit- of achteruitrijden.
#De band opnieuw oppompen.
Na maximaal tien minuten moet de banden‐
spanning ten minste 200 kPa (2,0 bar) bedra‐
gen.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len door niet bereikte bandenspanning
Als de aangegeven bandenspanning na de
aangegeven tijd na een korterit niet wordt
bereikt, is de band te zwaar beschadigd. Het
bandenplakmiddel kan hier geen pechhulp
bieden.
Het remgedrag en de rij-eigenschappen kun‐
nen sterk nadelig worden beïnvloed.
#Niet verder rijden.
#Contact opnemen met een gekwalifi‐
ceerdewerkplaats.
Wanneer na tien minuten de bandenspan‐
ning van 200 kPa (2,0 bar) wordt bereikt:
#De bandenvulcompressor uitschakelen.
#De vulslang losdraaien van het ventiel van de
lekke band.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len tijdens het rijden met afgedichte ban‐
den
Een met bandenplakmiddel tijdelijk afge‐
dichte band is niet geschikt voor hogere snel‐
heden.
#De rijstijl aanpassen en voorzichtig rij‐
den.
#De toegestane maximumsnelheid voor
een met bandenplakmiddel afgedichte
band in acht nemen.
#De toegestane maximumsnelheid voor een
met bandenplakmiddel afgedichte band van
80 km/h in acht nemen.
#Het bovenste gedeelte van de TIREFIT-sticker
op het combi-instrument in het blikveld van
de bestuurder bevestigen.
*AANWIJZING Vlekvorming door uitlo‐
pend bandenplakmiddel
Resten bandenplakmiddel kunnen na het
gebruik uit de vulslang lopen.
#De vulslang in de plastic zak van de
TIREFIT-set leggen.
+MILIEU-AANWIJZING Milieuvervuiling
door verkeerde afvoer
Bandenplakmiddel bevat schadelijke stoffen.
#De gebruikte fles bandenafdichtmiddel
vakkundig afvoeren, bijvoorbeeld bij
een Mercedes-Benz-servicewerkplaats.
#De fles bandenafdichtmiddel, de bandenvul‐
compressor en de gevarendriehoek opber‐
gen.
#Meteen wegrijden.
Pechhulp 319
#Na circa tien minutenstoppen en de banden‐
spanning controleren met de bandenvulcom‐
pressor.
De bandenspanning moet nu ten minste
130 kPa (1,3 bar) bedragen.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len door niet bereikte bandenspanning
Als de aangegeven bandenspanning niet
wordt bereikt, is de band te zwaar bescha‐
digd. Het bandenplakmiddel kan hier geen
pechhulp bieden.
Het remgedrag en de rij-eigenschappen kun‐
nen sterk nadelig worden beïnvloed.
#Niet verder rijden.
#Contact opnemen met een gekwalifi‐
ceerdewerkplaats.
Landen met Mercedes-Benz Service24h: Een
sticker met het telefoonnummer van Mercedes-
BenzService24h bevindt zich bijvoorbeeld op de
B‑stijl aan bestuurderszijde.
#De bandenspanning corrigeren, wanneer
deze nog ten minste 130 kPa (1,3 bar)
bedraagt. Zie voor de waarden de banden‐
spanningstabel in de tankdopklep.
#Bandenspanning verhogen: De bandenvul‐
compressor inschakelen.
#Bandenspanning verlagen: De afblaasknop
1naast de manometer2indrukken.
#Als de bandenspanning correct is, de vul‐
slang losdraaien van het ventiel van de gere‐
pareerde band.
#Het ventieldopje op het ventiel van de gere‐
pareerde band draaien.
#De fles bandenafdichtmiddel uit de banden‐
vulcompressor trekken.
De vulslang blijft op de fles bandenafdicht‐
middel.
#Naar de dichtstbijzijnde gekwalificeerde
werkplaats rijden en de band, de fles bande‐
nafdichtmiddel en de vulslang laten vervan‐
gen.
Accu (auto)
Aanwijzingen met betrekking tot de 12V‑-
accu
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len door ondeskundig uitgevoerde werk‐
zaamheden aan de accu
Ondeskundig uitgevoerde werkzaamheden
aan de accu kunnen bijvoorbeeld tot kortslui‐
ting leiden. Daardoor kunnen functiebeper‐
kingen vanveiligheidsrelevante systemen
optreden en kan de bedrijfsveiligheid van uw
auto worden beperkt.
320 Pechhulp
Ukunt in het bijzonder in de volgende situ‐
aties de controle over de auto verliezen:
Rbij het remmen
Rbij abrupte stuurbewegingen en/of niet-
aangepaste snelheid
#Bij kortsluiting of een gelijkwaardige
storing direct contact opnemen met
een gekwalificeerde werkplaats.
#Niet verder rijden.
#Werkzaamheden aan de accu altijd bij
een gekwalificeerde werkplaats laten
uitvoeren.
RMeer informatie over het ABS
(/pagina 135)
RMeer informatie over het ESP®
Mercedes-Benz adviseert in verband met de vei‐
ligheid alleen accu's te gebruiken die door
Mercedes-Benz speciaal voor de auto zijn getest
en goedgekeurd.
+MILIEU-AANWIJZING Milieuschade door
het ondeskundig afvoeren van batterijen
Batterijen bevatten schadelijke
stoffen. Het is wettelijkverboden om deze
samen met het huisvuil af te voeren.
#
Batterijen op milieuvriende‐
lijke wijze afvoeren. Ontladen batterijen
bij een gekwalificeerde werkplaats of bij
een inzamelpunt voor oude batterijen
afgeven.
Wanneer de 12V‑accu moet worden losgekop‐
peld, contact opnemen met een gekwalificeerde
werkplaats.
Bij het werken met de accu's de veiligheidsaan‐
wijzingen en beschermende maatregelen in acht
nemen.
Explosiegevaar
Vuur, open licht en roken zijn bij het
werken aan de accu verboden. Vonk‐
vorming voorkomen.
Elektrolyt of accuzuur is agressief.
Het mag niet met de huid, ogen of
kleding in aanraking komen.
Geschikte beschermende kleding dra‐
gen, in het bijzonder handschoenen,
schort en gezichtsbescherming. Elek‐
trolyt- of zuurspatten direct wegspoe‐
len met schoon water. Zo nodig naar
een arts gaan.
Een veiligheidsbril dragen.
Kinderen uit de buurt houden.
Pechhulp 321
Deze handleiding lezen.
Het volgende in acht nemen wanneer u de auto
gedurende een langere periode niet gebruikt:
RDe ruststand inschakelen.
RAls alternatief: De accu aansluiten op een
door Mercedes-Benz aanbevolen oplader of
contact opnemen met een gekwalificeerde
werkplaats voor het loskoppelen van de
accu.
Aanwijzingen met betrekking tot de starthulp
en het opladen van de 12V‑accu
Voor het opladen van de accu en de starthulp
altijd het hulpstartpunt in de motorruimte
gebruiken.
*AANWIJZING Beschadiging van de accu
door te hoge spanning
Bij het opladen met een laadapparaat zonder
begrenzing van de laadspanning kan de accu
of de elektronische installatie van de auto
worden beschadigd.
#Alleen laadapparaten met een maximale
laadspanning van14,8 V gebruiken.
Voor het opladen van de accu en de starthulp
altijd het hulpstartpunt in de motorruimte
gebruiken.
*AANWIJZING Beschadiging van de accu
door te hoge spanning
Bij het opladen met een laadapparaat zonder
begrenzing van de laadspanning kan de accu
of de elektronische installatie van de auto
worden beschadigd.
#Alleen laadapparaten met een maximale
laadspanning van14,8 V gebruiken.
&WAARSCHUWING Explosiegevaar bij het
opladen en bij starthulp
Bij het opladen en bij starthulp kan een
explosief gasmengsel uit de accu ontsnap‐
pen.
#Beslist vuur, open licht, vonkvorming en
rokenvermijden.
#Voor voldoende ventilatie zorgen.
#Niet over een accu buigen.
&WAARSCHUWING Explosiegevaar bij
een bevroren accu
Een ontladen accu kan al bij temperaturen
rond het vriespunt bevriezen.
Als dan starthulp wordtgegeven of de accu
wordt opgeladen, kan accugas ontsnappen.
#Een bevroren accu ór het opladen of
voor het gevenvanstarthulp altijd laten
ontdooien.
Als bij een lage temperatuur de controle-/waar‐
schuwingslampjes in het combi-instrument niet
322 Pechhulp
gaan branden, is de ontladen accu met grote
waarschijnlijkheid bevroren. In dit geval mag de
accu noch worden opgeladen, noch de auto met
starthulp worden gestart.
De levensduur van een weer ontdooide accu kan
drastisch ingekort zijn. Het startgedrag kanver‐
slechteren, in het bijzonder bij lage temperatuur.
Het wordtgeadviseerd een ontdooide accu bij
een gekwalificeerde werkplaats te laten contro‐
leren.
*AANWIJZING Beschadiging door veelvul‐
dige en langdurige startpogingen
Door veelvuldige en langdurige startpogingen
kan door onverbrande brandstof de katalysa‐
torworden beschadigd.
#Veelvuldige en langdurige startpogingen
voorkomen.
De volgende punten in acht nemen bij starthulp
en bij het opladen van de accu:
RAlleen onbeschadigde start-/laadkabels met
voldoende grote doorsnede en geïsoleerde
poolklemmen gebruiken.
RNiet-geïsoleerde onderdelen van de pool‐
klemmen mogen niet met andere metalen
onderdelen in aanraking komen zolang de
start-/laadkabels met het hulpstartpunt zijn
verbonden.
RDe start-/laadkabels mogen geen onderde‐
len aanraken die als de motor draait kunnen
bewegen.
REr altijd op letten, dat noch u noch de accu
elektrostatisch opgeladen zijn.
RBeslist vuur en open licht vermijden.
RNiet over een accu buigen.
RErop letten dat de plusklem van een aange‐
sloten accu niet met onderdelen van de auto
in contact komt.
RNooit metalen voorwerpen of gereedschap
op een accu leggen.
RBij het aansluiten en loskoppelen van de
accu beslist de beschreven volgorde van de
accupoolklemmen in acht nemen.
Bij het opladen van de accu bovendien de vol‐
gende punten in acht nemen:
RAlleen door Mercedes-Benz geteste en goed‐
gekeurde opladers gebruiken.
RDe handleiding van de oplader lezen voordat
u de accu gaat opladen.
Bij de starthulp bovendien de volgende punten in
acht nemen:
RAlleen voertuigen, accu's of geschikte start‐
hulpapparaten met een nominale spanning
van12V als starthulp gebruiken.
RDe auto's mogen elkaar niet raken.
RAltijd erop letten dat alleen accupolen met
dezelfde polariteit met elkaar worden verbon‐
den.
RDe beschrevenvolgorde bij het aansluiten en
losmaken van de startkabels in acht nemen.
RAuto's met benzinemotor: De motor mag
alleen met startkabels worden gestart als de
motorkoud en het uitlaatsysteem afgekoeld
is.
Pechhulp 323
Starthulp en 12V‑-accu opladen
Voorwaarden
RDe auto is met de elektrische parkeerrem
beveiligd.
RAuto's met automatische transmissie: De
transmissie staat in de stand j.
RHet contact en alle elektrische verbruikers
zijn uitgeschakeld.
RDe motorkap geopend.
Motorruimte (voorbeeld)
#De afdekking 1van het pluscontact 2op
het hulpstartpunt in de richting van de pijl
schuiven.
#Het pluscontact 2aan de eigen auto en de
pluspool van de externe accu met de start-/
laadkabel verbinden. Daarbij beginnen met
het pluscontact 2van de eigen auto.
#Bij starthulp: De motorvan de helpende
auto met stationair toerental laten draaien.
#De minpool van de externe accu en het mas‐
sapunt 3aan de eigen auto met de start-/
laadkabel verbinden. Daarbij met de externe
accu beginnen.
#Bij starthulp: De motorvan de eigen auto
starten.
#Bij opladen: Het opladen starten.
#Bij starthulp: De motoren enkele minuten
laten draaien.
#Bij starthulp: Voordat de startkabel wordt
losgemaakt een elektrische verbruiker van de
eigen auto, bijvoorbeeld de achterruitverwar‐
ming of de verlichting, inschakelen.
Als de starthulp of het opladen beëindigd is, de
volgende stappen uitvoeren:
#De startkabel/laadkabel eerst van het mas‐
sapunt 3en de minpool van de externe
accu losmaken, vervolgens van het pluscon‐
tact 2en de pluspool van de externe accu.
324 Pechhulp
Hierbij telkens beginnen bij de contacten van
de eigen auto.
#Na het verwijderen van de start-/laadkabels,
de afdekking 1van het pluscontact 2slui‐
ten.
Meer informatie is verkrijgbaar in een gekwalifi‐
ceerdewerkplaats.
12V‑accu vervangen
#De aanwijzingen met betrekking tot de
12V‑accu in acht nemen (/pagina 320).
Mercedes-Benz adviseert de 12V‑accu te laten
vervangen bij een gekwalificeerde werkplaats,
bijvoorbeeld een Mercedes-Benz-servicewerk‐
plaats.
Als u zelf de accu wilt vervangen, neemt u dan
de volgende aanwijzingen in acht:
REen defecte accu altijd vervangen door een
accu die aan de specifieke eisen van de auto
voldoet.
De auto is uitgerust met een lithium-ion-
accu. De volledige functionaliteit van de auto
is alleen gewaarborgd met een lithium-ion-
accu. Mercedes-Benz adviseert om veilig‐
heidsredenen alleen accu's te gebruiken die
door Mercedes-Benz speciaal voor uw auto
zijn getest en goedgekeurd.
RAanbouwdelen zoals bijvoorbeeld ontluch‐
tingsslang, kniekoppelingen of accupoolaf‐
dekking overzettenvan de te vervangen
accu.
RErop letten dat de ontluchtingsslang altijd op
de oorspronkelijke opening aan accuzijde is
aangesloten.
Aanwezige of meegeleverde afdichtstoppen
monteren.
Anders kunnen gassen of accuzuur ontsnap‐
pen.
RErop letten dat de aanbouwdelen weer op
dezelfde wijze worden aangesloten.
Aan- of wegslepen
Toegestane sleepmethoden
*AANWIJZING Beschadiging door zelf‐
standig remmen
Wanneer een van de volgende functies inge‐
schakeld is, remt de auto in bepaalde situ‐
aties automatisch:
RActive Brake Assist System
RActieve afstandsassistent DISTRONIC
RHOLD-functie
RActieve parkeerassistent
Om schade aan de auto te vermijden, deze
systemen in de volgende of vergelijkbare
situaties uitschakelen:
#bij het slepen
#in de wasstraat
Mercedes-Benz adviseert om de auto bij pech te
transporteren in plaats vante slepen.
Pechhulp 325
Bij het slepen met beiden assen op de grond een
sleepkabel of een sleepstang gebruiken. Geen
triangelsystemen gebruiken.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len bij het slepen met stuurslot
De auto kan niet meer worden bestuurd wan‐
neer het stuurslot vergrendeld is.
#Bij het slepen met een sleepkabel of
een sleepstang altijd het contact
inschakelen.
*AANWIJZING Schade aan de auto door
ondeskundig slepen
#De aanwijzingen voor het slepen in acht
nemen.
Toegestane sleepmethoden
Beide assen
op de grond Ja, maximaal 50 km met
50 km/h
Vooras opge‐
tild Nee
Achteras
opgetild Nee
Auto slepen met beide assen op de grond
#De aanwijzingen met betrekking tot de toege‐
stane sleepmethoden in acht nemen
(/pagina 325).
#Controleren of de accu aangesloten en opge‐
laden is.
Wanneer de accu ontladen is, de volgende pun‐
ten in acht nemen:
RDe motorkan niet worden gestart.
RDe elektrische parkeerremkan niet worden
uit- of ingeschakeld.
RAuto's met automatische transmissie: De
automatische transmissie kan niet in de
stand iof jworden gezet.
%Auto's met automatische transmissie:
Wanneer de automatische transmissie niet in
de stand ikanworden gezet of het multi‐
functioneel display in het combi-instrument
niets aangeeft, de auto vervoeren
(/pagina 328). Voor het transport van de
auto is een sleepwagen met hefinrichting
nodig.
*AANWIJZING Beschadiging door te snel
of te ver slepen
Door te snel of te ver slepen kan de aandrijf‐
lijn beschadigd raken.
#Een sleepsnelheid van 50 km/h niet
overschrijden.
#Een sleepafstand van 50 km niet over‐
schrijden.
326 Pechhulp
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len bij het slepen van een auto met een
te hoog gewicht
Als een auto moet worden weggesleept of
aangesleept, mag het toegestaan totaalge‐
wicht daarvan het toegestaantotaalgewicht
van het trekkende voertuig niet overschrij‐
den, anders kunnen zich de volgende situ‐
aties voordoen:
RHet sleepoog breekt af.
RDe combinatie kangaan slingeren en
zelfs kantelen.
#Als een auto moet worden weggesleept
of aangesleept, mag het toegestaan
totaalgewicht daarvan het toegestaan
totaalgewicht van het trekkende voer‐
tuig niet overschrijden.
Als een auto moet worden weggesleept of aan‐
gesleept, mag het toegestaan totaalgewicht
daarvan het toegestaan totaalgewicht van het
trekkende voertuig niet overschrijden.
#De gegevens over het toegestaan totaalge‐
wicht van de betreffende auto vindt u op het
voertuigtypeplaatje (/pagina 350).
#Auto's met automatische transmissie: Het
bestuurders- of passagiersportier niet ope‐
nen, omdat anders de automatische trans‐
missie automatisch in de stand jwordt
gezet.
#Het sleepoog aanbrengen (/pagina 329).
#De sleepkabel of -stang bevestigen.
*AANWIJZING Beschadiging door ver‐
keerde bevestiging van de sleepkabel of -
stang
#De sleepkabel of sleepstang alleen aan
de sleepogen bevestigen.
#De automatische vergrendeling uitschakelen
(/pagina 64).
#De HOLD-functie niet activeren.
#De wegsleepbeveiliging uitschakelen
(/pagina 73).
#Het Active Brake Assist System uitschakelen
(/pagina 141).
#Auto's met automatische transmissie: De
automatische transmissie in de stand izet‐
ten.
#De elektrische parkeerrem vrijzetten.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len door beperkte veiligheidsrelevante
functies bij het slepen
Veiligheidsrelevante functies zijn in de vol‐
gende situaties beperkt of niet meer beschik‐
baar:
RHet contact is uitgeschakeld.
RHet remsysteem of de stuurbekrachtiging
vertoont een storing.
RDe energievoorziening of het boordnet
vertoont een storing.
Als uw auto dan wordtgesleept, kanvoor het
sturen en remmen aanzienlijk meer kracht
nodig zijn.
#Een sleepstang gebruiken.
Pechhulp 327
#Voor het slepen controleren of de stuur‐
inrichting vrij kan bewegen.
*AANWIJZING Beschadiging door te hoge
trekkrachten
Plotseling wegrijden kan door hoge trek‐
krachten de auto's beschadigen.
#Langzaam en niet plotseling wegrijden.
Auto voor transport opladen
#De aanwijzingen met betrekking tot het sle‐
pen in acht nemen (/pagina 326).
#Om de auto op te laden de sleepkabel of -
stang aan het sleepoog bevestigen.
#De automatische transmissie in de stand i
zetten.
%Bij storingen aan de elektronica kan de auto‐
matische transmissie in de stand jgeblok‐
keerd zijn. Om iin te schakelen het boord‐
net van spanning voorzien (/pagina 324).
#De auto op de transporter zetten.
#De automatische transmissie in de stand j
zetten.
#De auto met de elektrische parkeerremtegen
wegrollen beveiligen.
#De auto alleen bij de wielen vastzetten.
#Erop letten dat de voor- en achteras op het‐
zelfde transportvoertuig komen te staan.
*AANWIJZING Schade aan de aandrijflijn
door verkeerde plaatsing
#Het voertuig niet boven het verbindings‐
punt van het transportvoertuig plaat‐
sen.
Opbergplaats sleepoog
Het sleepoog bevindt zich links in de bagage‐
ruimte in het opbergvak achter de onderhouds‐
klep 1.
328 Pechhulp
Sleepoog aanbrengen
#De afdekking 1eruit trekken.
#Het sleepoog rechtsom tot de aanslag erin
draaien en vastzetten.
%Bij het verwijderen van het sleepoog erop
letten dat de afdekking 1bij het aanbren‐
gen in de bumper vergrendelt.
*AANWIJZING Beschadiging van de auto
door verkeerd gebruik van het sleepoog
Bij het bergen van de auto door het lostrek‐
ken met behulp van het sleepoog kan de auto
beschadigd raken.
#Het sleepoog alleen gebruiken voor het
slepen of aanslepen van de auto.
Auto aanslepen (motornoodstart)
*AANWIJZING Beschadiging van de auto‐
matische transmissie door aanslepen
Door het aanslepen van auto's met automati‐
sche transmissie kan de automatische trans‐
missie worden beschadigd.
#Auto's met automatische transmissie
mogen niet door aanslepen worden
gestart.
#Auto's met automatische transmissie mogen
niet door aanslepen worden gestart.
Elektrische zekeringen
Aanwijzingen met betrekking tot elektrische
zekeringen
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len en letsel door overbelaste bedrading
Wanneer een defecte zekering wordtgemani‐
puleerd, overbrugd of door een zekering met
een hoger amperage wordtvervangen, kan
de elektrische bedrading overbelast worden.
Hierdoor kan brand ontstaan.
#Defecte zekeringen altijd door gespecifi‐
ceerde nieuwe zekeringen met het cor‐
recte amperage vervangen.
*AANWIJZING Beschadiging door ver‐
keerde zekeringen
Door verkeerde zekeringen kunnen elektri‐
sche componenten of systemen worden
beschadigd of aanzienlijk beperkt worden in
hun werking.
Pechhulp 329
#Alleen door Mercedes-Benz vrijgegeven
zekeringen met het aangegeven ampe‐
rage gebruiken.
Doorgebrande zekeringen moetenworden ver‐
vangen door gelijkwaardige zekeringen, herken‐
baar aan de kleur en de ampèrewaarde. De
ampèrewaarden en verdere in acht te nemen
informatie is te vinden in het zekeringaansluit‐
schema.
Zekeringaansluitschema: Op de zekeringen‐
kast in de bagageruimte (/pagina 331).
*AANWIJZING Beschadiging of functie‐
storing door vochtigheid
Door vochtigheid kunnen functiestoringen of
beschadigingen aan de elektrische installatie
ontstaan.
#Bij een geopende zekeringenkast erop
letten dat geen vochtigheid in de zeke‐
ringenkastenkan binnendringen.
#Bij het sluitenvan de zekeringenkast
erop letten dat de afdichting van het
deksel correct op de zekeringenkast is
aangebracht.
Als een nieuw aangebrachte zekering opnieuw
doorbrandt, de oorzaak latenvaststellen en ver‐
helpen bij een gekwalificeerde werkplaats.
Voor het vervangen van zekeringen het volgende
controleren:
RDe auto is beveiligd tegenwegrollen.
RAlle elektrische verbruikers zijn uitgescha‐
keld.
RHet contact is uitgeschakeld.
De elektrische zekeringen zijn oververschillende
zekeringenkastenverdeeld:
RZekeringenkast in de beenruimte van de pas‐
sagier (/pagina 330)
RZekeringenkast in de bagageruimte in rijrich‐
ting gezien links (/pagina 331)
Zekeringenkast in de beenruimte van de pas‐
sagier openen en sluiten
De aanwijzingen met betrekking tot elektrische
zekeringen in acht nemen (/pagina 329).
Openen
#Het tapijt 1in de richting van de pijl opklap‐
pen.
#Het tapijt 1over de voetensteun verwijde‐
ren.
330 Pechhulp
#De bouten 2van de voetensteun losmaken
en de voetensteun verwijderen.
Sluiten
#De voetensteun weer inbouwen.
#De bouten 2vastdraaien.
#De vloerbedekking erin leggen en vastdruk‐
ken.
Zekeringenkast in de bagageruimte openen
en sluiten
De aanwijzingen met betrekking tot elektrische
zekeringen in acht nemen (/pagina 329).
#De sluiting van de onderhoudsklep 1
linksom draaien.
#De onderhoudsklep openen.
Het zekeringaansluitschema bevindt zich in een
uitsparing aan de zijkant van de zekeringenkast.
Pechhulp 331
Aanwijzingen met betrekking totgeluids‐
ontwikkeling of ongewoon rijgedrag
Tijdens het rijden letten op trillingen, geluiden en
ongewoon rijgedrag. Dit kan wijzen op beschadi‐
gingen aan banden of velgen. Onzichtbare
beschadigingenvan de banden kunnen eveneens
de oorzaak van het ongewone rijgedrag zijn.
Als wordtvermoed dat er iets met de banden of
velgen niet in orde is de snelheid verminderen en
de wielen en banden bij een gekwalificeerde
werkplaats laten controleren.
Aanwijzingen met betrekking tot het regel‐
matig controleren van de velgen en banden
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len door beschadigde banden
Beschadigde banden kunnen bandenspan‐
ningsverlies veroorzaken.
#Banden regelmatig op schade controle‐
ren en beschadigde banden direct ver‐
vangen.
&WAARSCHUWING Gevaar voor aquapla‐
ning door te lage profieldiepte
Bij een te lage profieldiepte laat de grip van
de banden te wensen over.
Bij een natte rijbaan neemt het gevaar van
aquaplaning toe, in het bijzonder bij een niet
aangepaste snelheid.
#De profieldiepte en de toestand van het
loopvlak over de gehele breedte bij alle
banden regelmatig controleren.
Minimumprofieldiepte bij
RZomerbanden: 3 mm
RM+S-banden: 4 mm
#De banden om veiligheidsredenen laten
vervangen voordat de wettelijkvoorge‐
schreven minimumprofieldiepte bereikt
is.
De volgende controles regelmatig, ten minste
eenmaal per maand of indien nodig, bijvoorbeeld
voor een langere rit of rijden in het terrein, bij
alle wielen uitvoeren:
RControle van de bandenspanning
(/pagina 333)
RVisuele controle van de banden en velgen op
beschadigingen
RControle van de ventieldopjes
RVisuele controle van de profieldiepte en het
loopvlak van de band over de gehele breedte.
De minimumprofieldiepte bij zomerbanden
bedraagt 3 mm en bij winterbanden 4 mm.
Aanwijzingen met betrekking tot sneeuw‐
kettingen
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len door verkeerde montage van de
sneeuwkettingen
Wanneer sneeuwkettingen op de voorwielen
worden gemonteerd, kunnen de sneeuwket‐
332 Banden en velgen
tingen tegen de carrosserie of onderdelen
van het onderstel schuren.
Daardoor kan schade aan de auto of de ban‐
den ontstaan.
#Nooit sneeuwkettingen op de voorwie‐
len monteren.
#Sneeuwkettingen op de achterwielen
altijd paarsgewijs monteren.
*AANWIJZING Beschadiging van de wiel‐
doppen door gemonteerde sneeuwkettin‐
gen
Wanneer u sneeuwkettingen op stalen velgen
monteert, kunnen de wieldoppen beschadi‐
gen.
#Voor de montage van sneeuwkettingen
de wieldoppen van de stalen velgen ver‐
wijderen.
Bij het gebruik maken van sneeuwkettingen het
volgende in acht nemen:
RSneeuwkettingen zijn slechts voor bepaalde
velg-bandcombinatie toegestaan. Informatie
hierover is verkrijgbaar bij een Mercedes-
Benz-servicewerkplaats.
ROm veiligheidsredenen alleen de voor
Mercedes-Benz goedgekeurde sneeuwkettin‐
gen of sneeuwkettingen met dezelfde kwali‐
teitsstandaard gebruiken.
RDe toegestane maximumsnelheid met
gemonteerde sneeuwkettingen is 50 km/h.
RAuto's met niveauregeling: Met gemon‐
teerde sneeuwkettingen alleen met hogere
voertuighoogte rijden.
%De maximumsnelheid van de auto kanvoor
het rijden met winterbanden permanent wor‐
den begrensd (/pagina 144).
%Het ESP®kanvoor het wegrijden worden uit‐
geschakeld (/pagina 138). Zo kunnen de
wielen doordraaien en een hogere aandrijf‐
kracht opwekken.
Bandenspanning
Aanwijzingen met betrekking tot de banden‐
spanning
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len door te lage of te hoge bandenspan‐
ning
Banden met een te lage of een te hoge ban‐
denspanning vormen de volgende gevaren:
RDe banden kunnen klappen, in het bijzon‐
der bij toenemende belading en snelheid.
RDe banden kunnen overmatig en/of
ongelijkmatig slijten, hetgeen de grip
sterk nadelig beïnvloedt.
RDe rij-eigenschappen en het stuur‑ en
remgedrag kunnen sterk nadelig beïn‐
vloed worden.
#Geadviseerde bandenspanningen in
acht nemen en de bandenspanning van
alle banden inclusief het reservewiel
controleren:
Banden en velgen 333
Rten minste maandelijks
Rbij veranderde belading
Rvoor aanvang van een langere rit
Rbij veranderdegebruiksomstandigheden,
bijv. rijden in het terrein
#Indien nodig de bandenspanning aan‐
passen.
Een te lage of te hoge bandenspanning heeft de
volgende gevolgen:
RDe levensduur van de band wordtverkort.
RBeschadiging van de banden wordt in de
hand gewerkt.
RHet rijgedrag en daarmee de rijveiligheid
worden nadelig beïnvloed, bijvoorbeeld door
aquaplaning.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len bij herhaaldelijk drukverlies in de
band
Wanneer de bandenspanning herhaaldelijk
daalt, kunnen velg, ventiel of band bescha‐
digd zijn.
Een te lage bandenspanning kantot een
klapband leiden.
#Banden op binnengedrongen voorwer‐
pen onderzoeken.
#Controleren of de velg of het ventiel lek
is.
#Als de schade niet verholpen worden
kan, contact opnemen met een gekwali‐
ficeerde werkplaats.
Gegevens over de geadviseerde bandenspanning
voor de af fabriek op uw auto gemonteerde ban‐
den vindt u in de bandenspanningstabel aan de
binnenzijde van de tankdopklep (/pagina 334).
Voor het controleren van de bandenspanning
een geschikte bandenspanningsmetergebruiken.
Het uiterlijk van een band geeft geen uitsluitsel
over de bandenspanning.
De bandenspanning alleen corrigeren als de ban‐
den koud zijn. Voorwaarden voor koude banden:
RDe auto wasten minste drie uur geparkeerd
zonder zonnestraling op de band.
RDe auto heeft minder dan 1,6 km gereden.
Banden worden tijdens het rijden warm.Naar‐
mate de temperatuur van de band toeneemt
wordt ook de bandenspanning hoger.
Auto's met bandenspanningscontrole: De
bandenspanning kan ook via de boordcomputer
worden gecontroleerd.
Bandenspanningstabel
De bandenspanningstabel bevindt zich aan de
binnenzijde van de tankdopklep.
334 Banden en velgen
Als bij de bandenspanningen een of meerdere
bandenmaten worden vermeld, dan geldt de
betreffende bandenspanning alleen voor deze
bandenmaten en de betreffende beladingstoe‐
stand.
Als de bandenmaten vergezeld gaan van het
symbool +, dan is de betreffende banden‐
spanning een alternatieve bandenspanning. Het
brandstofverbruik kan dan iets toenemen.
De beladingstoestanden "gedeeltelijk beladen"
of "volledig beladen" worden in de tabel weerge
geven door een verschillend aantal personen en
bagage. Het daadwerkelijke aantal zitplaatsen
kan daarvan afwijken.
Bandenspanningscontrole
Werking van de bandenspanningscontrole
Het systeem controleert met behulp van banden‐
spanningsensoren de bandenspanning en de
bandentemperatuur van de op de auto gemon‐
teerde banden.
De bandenspanning en de bandentemperatuur
worden op het multifunctioneel display weerge‐
geven (/pagina 335).
Bij een duidelijk drukverlies of een te hoge tem‐
peratuur van de banden wordt u op de volgende
manierengewaarschuwd:
Rdoor displaymeldingen (/pagina 396)
Rdoor het waarschuwingslampje hin het
combi-instrument
De bandenspanningscontrole is slechts een
hulpmiddel. De bestuurder is ervoor verantwoor‐
delijk, de bandenspanning in te stellen op de
geadviseerde, voor de bedrijfsomstandigheden
geschikte bandenspanning voor koude banden.
In de meestegevallen herkent de bandenspan‐
ningscontrole de referentiewaarde automatisch
nadat de bandenspanning is gewijzigd. De refe‐
rentiewaarden kunnen echter ook door handma‐
tig opnieuw startenvan de bandenspannings‐
controle worden geactualiseerd (/pagina 336).
Systeemgrenzen
Het systeem kan in de volgende situaties moge‐
lijk niet correct werken of buiten werking zijn:
RDe bandenspanning is verkeerd ingesteld.
REr treedt een plotseling drukverlies op, bij‐
voorbeeld veroorzaakt door een binnenge‐
drongen voorwerp.
REr treedt een storing door een andere radio‐
bron op.
Bandenspanning met bandenspanningscon‐
trole controleren
Voorwaarden
Banden en velgen 335
RHet contact is ingeschakeld.
Boordcomputer:
4Service 5Banden
Een van de volgende weergaveverschijnt:
RActuele bandenspanning en bandentempera‐
tuur van de afzonderlijke wielen:
RBandenspanningsindicatie verschijnt na
enkele minuten rijden
RBandenspanningscontrole actief: De inleer‐
procedure van het systeem is nog niet afge‐
sloten. De bandenspanningen worden dan
reeds gecontroleerd.
#De bandenspanning vergelijken met de voor
de actuele bedrijfstoestand geadviseerde
bandenspanning (/pagina 334). Daarbij de
aanwijzingen met betrekking tot de banden‐
temperatuur in acht nemen (/pagina 333).
%De op het multifunctioneel display weergege‐
venwaarden kunnen afwijkenvan de waar‐
den van de bandenspanningsmeter, die gel‐
den voor zeeniveau. Op hoger gelegen loca‐
ties geven luchtdrukmeters een hogere ban‐
denspanning weer dan de boordcomputer. In
dit geval de bandenspanning verlagen.
Bandenspanningscontrole opnieuw starten
Voorwaarden
RDe geadviseerde bandenspanning is bij alle
banden correct ingesteld voor de betreffende
bedrijfstoestand (/pagina 333).
De bandenspanningscontrole in de volgende
situaties opnieuw starten:
RDe bandenspanning is gewijzigd.
RDe banden of de wielen zijn gewisseld of
nieuw gemonteerd.
Boordcomputer:
4Service 5Banden
#Een veegbeweging omlaag maken links op de
Touch-Control op het stuurwiel.
Het multifunctioneel display toont de mel‐
ding Act. bandenspanningen als nieuwe
richtwaarden overnemen?.
#Op de Touch-Control in het stuurwiel links
drukken om het opnieuw opstarten te star‐
ten.
Het multifunctioneel display toont de mel‐
ding Bandensp.controle opnieuw gestart.
Actuele waarschuwingsmeldingenworden
gewist en het gele waarschuwingslampje
hdooft.
Na enkele minuten rijden controleert het sys‐
teem of de actuele bandenspanningswaarden
binnen het geadviseerde gebied liggen. Ver‐
volgens worden de actuele bandenspan‐
ningswaarden als nieuwe referentiewaarden
aangenomen en bewaakt.
336 Banden en velgen
Ook beslist de volgende uitgebreide informatie
lezen:
RAanwijzingen met betrekking tot de banden‐
spanning (/pagina 333)
Verwisselen van een wiel
Aanwijzingen over de selectie, montage en
vervanging van banden
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len door verkeerde afmetingen van de
banden en velgen
Als banden en velgen met verkeerde afmetin‐
gen zijn gemonteerd, kunnen de wielremmen
of onderdelen van de wielophanging worden
beschadigd.
#Banden en velgen altijd vervangen door
banden en velgen die aan de specifica‐
ties van de originele onderdelen vol‐
doen.
Daarbij bij velgen het volgende in acht
nemen:
ROmschrijving
RType
Daarbij bij banden het volgende in acht
nemen:
ROmschrijving
RFabrikant
RType
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len door overschrijden van het draagver‐
mogen van de band of de toegestane
snelheidsindex
Het overschrijden kan leiden tot beschadi‐
ging van de banden of tot het klappen van de
banden.
#Alleen voor het voertuigtype goedge‐
keurde bandentypes en ‑maten gebrui‐
ken.
#Het voor uw auto noodzakelijke draag‐
vermogen van de band en de snelheids‐
index in acht nemen.
*AANWIJZING Schade aan de auto en de
banden door niet goedgekeurde banden‐
typen en -maten
Om veiligheidsredenen alleen banden, velgen
en accessoires gebruiken, die Mercedes-
Benz speciaal voor uw auto goedgekeurd
heeft.
Deze banden zijn speciaal op de regelsyste‐
men, zoals het ABS, het ESP®en de 4MATIC,
afgestemd:
RMO = Originele Mercedes-Benz-onderde‐
len
RMOE = Mercedes-Benz Original Extended
(banden met noodloopeigenschappen
alleen voor bepaalde wielen)
RMO1 = Mercedes-Benz Original (alleen
bepaalde AMG banden)
Banden en velgen 337
Anders kunnen bepaalde eigenschappen,
zoals rijgedrag, rijgeluid, verbruik enzovoort
nadelig worden beïnvloed. Bovendien kunnen
banden met andere maten onder belasting
tegen de carrosserie en delen van de wielop‐
hanging aanlopen. Beschadiging aan de ban‐
den of de auto kunnen het gevolg zijn.
Alleen de door Mercedes-Benz gecontro‐
leerde en geadviseerde banden, velgen en
accessoires gebruiken.
*AANWIJZING Negatieve invloed op de
rijveiligheid door gecoverde banden
Gecoverde banden worden door Mercedes-
Benz niet getest en geadviseerd, omdat bij
het coveren beschadigingen niet altijd her‐
kend worden.
De rijveiligheid kan daarom niet gewaarborgd
worden.
#Geen gebruikte banden gebruiken,
waarvan het eerdere gebruik onbekend
is.
*AANWIJZING Mogelijke beschadiging
van de velgen en banden bij het rijden
over obstakels
Om grotevelgen zitten banden met een
lagere verhouding tussen de hoogte en de
breedte. Met een lagere hoogte/breedtever‐
houding neemt het gevaar, dat bij het rijden
over obstakels de velgen en banden bescha‐
digd raken, toe.
#Obstakels vermijden of zeer voorzich‐
ting oprijden.
*AANWIJZING Mogelijke beschadiging
van de velgen en banden bij het parkeren
op een stoeprand of kuilen en wegonef‐
fenheden
Bij het parkeren op een stoeprand of kuilen
en wegoneffenheden kunnen de banden en
velgen worden beschadigd.
#Altijd op een zo vlak mogelijke onder‐
grond parkeren.
#Bij het parkerenstoepranden en kuilen
en wegoneffenheden vermijden.
*AANWIJZING Beschadiging van elektro‐
nische onderdelen door het gebruik van
montagegereedschap
Auto's met bandenspanningscontrole: In
het wiel bevinden zich elektronische onder‐
delen. Bij het ventiel mag geen montagege‐
reedschap worden aangebracht.
Anders kunnen de elektronische onderdelen
worden beschadigd.
#Banden alleen bij een gekwalificeerde
werkplaats laten vervangen.
*AANWIJZING Schade aan zomerbanden
bij lage omgevingstemperaturen
Bij lage omgevingstemperaturen kunnen tij‐
dens het rijden scheuren in zomerbanden
ontstaan, die de banden permanent bescha‐
digen.
338 Banden en velgen
#Bij temperaturen onder 7 °C M+S-ban‐
den gebruiken.
Accessoires die niet door Mercedes-Benz voor
uw auto zijn goedgekeurd, of waar niet vakkun‐
dig mee wordt omgegaan, kunnen de rijveiligheid
nadelig beïnvloeden.
Voor de aanschaf of het gebruik van niet goedge‐
keurde accessoires bij een gekwalificeerde werk‐
plaats informatie vragen over:
Rdoelmatigheid
Rwettelijke voorschriften
Raanbevelingen af fabriek
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len bij sportbanden
Bij sportbanden bestaat op vochtige of natte
rijbaan een verhoogd risico op slippen en
aquaplaning.
Bovendien neemt de grip van de banden bij
een lage buitentemperatuur en bandentem‐
peratuur duidelijk af.
#Het ESP®inschakelen en de rijstijl aan‐
passen.
#Bij buitentemperaturen onder 10 °C
M+S‑ banden gebruiken.
#Alleen banden gebruiken die geschikt
zijn voor de toepassing.
Bij het kiezen, monteren en vervangen van ban‐
den het volgende in acht nemen:
RLandspecifieke goedkeuringseisen voor ban‐
den, die een bepaald bandentype voor uw
auto vastleggen.
RDaarnaast kanvoor bepaalde regio's en toe‐
passingen het gebruik van bepaalde banden‐
typen worden aanbevolen.
RAlleen banden en velgen volgens dezelfde
constructie, dezelfde uitvoering (zomerban‐
den, winterbanden, MOExtended-banden) en
van hetzelfde merk gebruiken.
ROp een as alleen wielen van dezelfde afme‐
tingen monteren (links en rechts).
Uitsluitend in gevalvan pech mag voor het
rijden naar de werkplaats hiervanworden
afgeweken.
RGeen nabewerking aan het remsysteem, de
velgen en de banden uitvoeren.
Het gebruik van vulplaten en remstofplaten is
niet toegestaan en leidt tot het verlies van de
typegoedkeuring.
RAuto's met bandenspanningscontrole: Alle
gemonteerde wielen moeten zijn uitgerust
met functionerende sensoren voor de ban‐
denspanningscontrole.
RBij temperaturen lager dan 7 °C Winterban‐
den of all-seasonbanden met de M+S-aandui‐
ding op alle wielen gebruiken.
Onder winterse omstandigheden bieden win‐
terbanden met het sneeuwvloksymbool i
naast de M+S markering de beste grip.
RBij M+S-banden alleen banden met hetzelfde
profiel gebruiken.
RDe toegestane maximumsnelheid van de
gemonteerde M+S-banden in acht nemen.
Banden en velgen 339
Wanneer de toegestane maximumsnelheid
lager is dan die van het voertuig, moet een
sticker in het gezichtsveld van de chauffeur
hiervoor waarschuwen.
RNieuwe banden tijdens de eerste100 km
met matige snelheid inrijden.
RDe banden uiterlijk om de zes jaar laten ver‐
vangen, ongeacht de slijtage.
RBij het monterenvan banden zonder
noodloopeigenschappen: Auto's met
MOExtended-banden zijn af fabriek niet met
een TIREFIT-set uitgerust. Na een wissel naar
banden zonder noodloopeigenschappen, bij‐
voorbeeld winterbanden, de auto met een
TIREFIT-set uitrusten.
%De maximumsnelheid van de auto kanvoor
het gebruik van winterbanden permanent
worden begrensd (/pagina 144).
Voor meer informatie over banden en velgen
contact opnemen met een gekwalificeerde werk‐
plaats.
Ook beslist de volgende aanvullende informatie
in acht nemen:
RAanwijzingen met betrekking tot de banden‐
spanning (/pagina 333)
RBandenspanningstabel (/pagina 334)
RAanwijzingen met betrekking tot het nood‐
wiel (/pagina 347)
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len door niet goedgekeurde bandentypen
Wanneer bandentypen worden gebruikt die
niet aan de wijziging van de af fabriek aanwe‐
zige snelheidsbegrenzing zijn aangepast, kan
dit onderstaande gevolgen hebben:
RDe banden zijn niet voor hoge snelheden
en de overeenkomstige rijdynamiek
geschikt.
RDe banden slijten onregelmatig en beïn‐
vloeden de verkeersveiligheid nadelig.
RHet ABS, het ESP®en de TEMPOMAT
werken slechts beperkt.
Daardoor kan de rijveiligheid nadelig worden
beïnvloed.
#Alleen bandentypen gebruiken die voor
de ingestelde toegestane maximum‐
snelheid en de auto zijn goedgekeurd.
Aanwijzingen met betrekking tot het verwis‐
selen van wielen
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len door verschillende wielafmetingen
Wanneer bij verschillende afmetingenvan
velgen of banden de voor‑ met de achterwie‐
len worden uitgewisseld, kunnen de rij-eigen‐
schappen sterk nadelig worden beïnvloed.
Bovendien kunnen de schijfremmen of onder‐
delen van de wielophanging worden bescha‐
digd.
#De voor‑ en achterwielen uitsluitend uit‐
wisselen, wanneer banden en velgen
identieke afmetingen hebben.
Als bij verschillende afmetingenvan banden en
velgen de voor- met de achterwielen worden ver‐
340 Banden en velgen
wisseld, kan dit leiden tot verlies van de type‐
goedkeuring.
Voor- en achterwielen slijten verschillend:
RVoorwielen sterker op de schouder van de
band
RAchterwielen sterker in het midden van de
band
De band niet te ver laten slijten. Anders wordt de
grip op natte wegensterk nadelig beïnvloed
(aquaplaning).
Verwissel bij auto's met dezelfde wielmaat
afhankelijk van de slijtagegraad de wielen elke
5000 tot 10000 km. Op de draairichting van de
wielen letten.
Daarbij de aanwijzingen en de veiligheidsaanwij‐
zingen bij "Verwisselen van een wiel" in acht
nemen (/pagina 341).
Aanwijzingen met betrekking tot het opslaan
van wielen
Bij het opslaan van wielen de volgende aanwij‐
zingen opvolgen:
RGedemonteerde wielen koel, droog en zo
mogelijk donker bewaren.
RDe banden tegen olie, vet en brandstof
beschermen.
Overzicht wielwisselgereedschap
Afgezien van enkele landspecifieke varianten zijn
de auto's niet uitgerust met wielwisselgereed‐
schap. Informeer bij een gekwalificeerde werk‐
plaats welk wielwisselgereedschap voor het ver‐
wisselen van een wiel van de auto nodig en
goedgekeurd is.
Het benodigde wielwisselgereedschap kan het
volgende omvatten:
RKrik
RWielkeg
RWielsleutel
RCentreerpen
%De krik heeft een gewicht van circa 1,2kg.
Het maximumdraagvermogen van de krik
vindt u op de sticker op de krik.
De krik is onderhoudsvrij. Bij een storing in
de werking contact opnemen met een
gekwalificeerde werkplaats.
Het wielwisselgereedschap wiel bevindt zich
links in de bagageruimte in het opbergvak achter
de onderhoudsklep 1.
Auto voorbereiden op het verwisselen van
een wiel
Voorwaarden
Banden en velgen 341
RHet noodzakelijke wielwisselgereedschap is
aanwezig. Wanneer uw auto niet met wielwis‐
selgereedschap is uitgerust, informeert u dan
bij een gekwalificeerde werkplaats naar pas‐
send gereedschap.
RDe auto bevindt zich niet op een helling.
RDe auto staat op een stevige, stroeve en
vlakke ondergrond.
#De elektrische parkeerrem handmatig bedie‐
nen.
#De voorwielen in de rechtuitstand draaien.
#De transmissie in de stand jzetten.
#De motor afzetten.
#Veiligstellen dat de motor niet kanworden
gestart.
#Het wiel dat diagonaal staat ten opzichte van
het te verwisselen wiel, aan de voor- en ach‐
terzijde met een wielkeg of iets dergelijks
blokkeren.
#Indien noodzakelijk, de wielnaafafdekking
verwijderen (/pagina 342).
#De auto opkrikken (/pagina 342).
Kunststof naafdop monteren/demonteren
Verwijderen
#De dopsleutel 2en de wielsleutel 3uit het
boordgereedschap nemen (/pagina 341).
#De dopsleutel 2op de naafdop 1plaat‐
sen.
#De wielsleutel 3op de dopsleutel 2aan‐
brengen.
#Met de wielsleutel 3de naafdop 1
linksom draaien en verwijderen.
Monteren
#Voor de montage de naafdop 1en de
omgeving van het wiel controleren op vervui‐
ling en zo nodig reinigen.
#De naafdop 1plaatsen en door verdraaien
waarborgen, dat deze in de correcte stand
staat.
#De dopsleutel 2op de naafdop 1plaat‐
sen.
#De wielsleutel 3op de dopsleutel 2plaat
sen en de naafdop 1vastzetten.
Voorgeschreven aanhaalmoment: 25 Nm.
Auto bij het verwisselen van een wiel opkrik‐
ken
Voorwaarden
REr bevinden zich geen personen in de auto.
RDe auto is voorbereid voor het verwisselen
van een wiel (/pagina 341).
342 Banden en velgen
Belangrijke aanwijzingen met betrekking tot het
gebruik van de krik:
RAlleen de autospecifieke, door Mercedes-
Benz goedgekeurde krik gebruiken voor het
opkrikken van de auto.
RDe krik is uitsluitend geschikt voor het kort‐
stondig opkrikken van de auto en niet voor
onderhoudswerkzaamheden onder de auto.
RDe ondergrond waar de krik op rust moet
stevig, vlak en stroef zijn. Indien nodig een
grote, vlakke, stevige en stroeve ondergrond
gebruiken.
RDe voet van de krik moet zich loodrecht
onder het kriksteunpunt bevinden.
Veiligheidsregels bij opgekrikte auto:
RNooit handen of voeten onder de auto hou‐
den.
RNooit onder de auto gaan liggen.
RDe motor niet starten en de elektrische par‐
keerrem niet vrijzetten.
RGeen portieren of achterklep openen of slui‐
ten.
#Van het te verwisselen wiel de wielbouten
met de wielsleutel circa een omwenteling
losdraaien. De bouten niet verwijderen.
Plaats van de kriksteunpunten
Het kriksteunpunt bevindt zich midden tussen de
voorste wielkuip en de achterste wielkuip (pijl).
Banden en velgen 343
Afdekking van de kriksteunpunten
Vóór het aanbrengen van de krik moet u de
afdekking voor het kriksteunpunt verwijderen.
#Verwijderen: De afdekking omlaagtrekken,
zodat de borgnokken uit de houder losko
men.
#De afdekking naar vorenwegklappen.
#Aanbrengen: De afdekking in de richting van
de carrosserie klappen.
#De afdekking omlaagtrekken en naar binnen
drukken, zodat de borgnokken vastklikken.
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel
door verkeerd plaatsen van de krik
Als de krik niet correct bij de betreffende
kriksteunpunten wordtgeplaatst, kan de krik
kantelen als de auto omhoog is gebracht.
#De krik uitsluitend plaatsen bij de
betreffende kriksteunpunten van de
auto. De voet van de krik moet zich
loodrecht onder het kriksteunpunt van
de auto bevinden.
*AANWIJZING Voertuigschade door krik
Wanneer u de krik niet op de daarvoor
bedoelde kriksteunpunten aanbrengt, kunt u
uw auto beschadigen.
#De krik alleen op de daarvoor bedoelde
kriksteunpunten aanbrengen.
#De ratel uit het wielwisselgereedschap zoda‐
nig op het zeskant van de krik steken, dat de
tekst "AUF" zichtbaar is.
#De steun 2van de krik 4in het kriksteun‐
punt 1aanbrengen.
#De slinger 3rechtsom draaien, tot de krik‐
steun 2zich volledig in het kriksteunpunt
1bevindt en de voet van de krik gelijkmatig
de grond raakt.
#Zo lang aan de slinger3draaien, tot de
band maximaal 3 cm van de grond verwij‐
derd is.
344 Banden en velgen
#Het wiel losmaken en verwijderen
(/pagina 345).
Wiel verwijderen
Voorwaarden
RDe auto is opgekrikt (/pagina 342).
Auto's met AMG remsysteem met hoogwaar‐
dige keramische composietremschijven:
*AANWIJZING Beschadiging van de kera‐
mische remschijf bij het verwisselen van
een wiel
Mercedes-AMG auto's met keramische
remschijven: Bij het verwijderen en aan‐
brengen van het wiel kan de velg tegen de
keramische remschijf slaan en deze bescha‐
digen.
#Zeer voorzichtig te werk gaan.
#Hulp van een 2e persoon gebruiken of
een 2e centreerpen gebruiken.
Bij het verwisselen van een wiel elke vorm van
krachtinwerking op de remschijven voorkomen,
omdat deze tot comfortklachten bij het remmen
zouden kunnen leiden.
*AANWIJZING Beschadiging van de
schroefdraad door vervuilde wielbouten
#De wielbouten niet in zand of vuil leg‐
gen.
#De bovenste wielbout helemaal eruit draaien.
#In plaats van de wielbout, de centreerpen 1
in het schroefdraad schroeven.
#De overige wielbouten eruit schroeven.
#Het wiel verwijderen.
#Het nieuwe wiel monteren (/pagina 345).
Nieuw wiel monteren
Voorwaarden
RHet wiel is verwijderd (/pagina 345).
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len door verliezen van een wiel
Als wielbouten met olie of vet zijn inge‐
smeerd, of als de schroefdraad van wielbou‐
ten‑ of naven beschadigd is, kunnen de wiel‐
bouten loskomen.
Daardoor kan tijdens het rijden een wiel wor‐
den verloren.
#Nooit de wielbouten met olie of vet
insmeren.
#Als schroefdraad beschadigd is, direct
contact opnemen met een gekwalifi‐
ceerdewerkplaats.
#Beschadigde wielbouten of beschadigde
schroefdraad in de naaf laten vervan‐
gen.
Banden en velgen 345
#Niet verder rijden.
#De aanwijzingen met betrekking tot de selec‐
tie van banden in acht nemen
(/pagina 337).
Bij banden met voorgeschreven draairichting
markeert een pijl op de wang de draairichting
van de band. Bij de montage op de draairichting
van de wielen letten.
*AANWIJZING Beschadiging van de kera‐
mische remschijf bij het verwisselen van
een wiel
Mercedes-AMG auto's met keramische
remschijven: Bij het verwijderen en aan‐
brengen van het wiel kan de velg tegen de
keramische remschijf slaan en deze bescha‐
digen.
#Zeer voorzichtig te werk gaan.
#Hulp van een 2e persoon gebruiken of
een 2e centreerpen gebruiken.
#Het te monteren wiel op de centreerpen
schuiven en aandrukken.
#Aanwijzingen met betrekking tot de montage
van een noodwiel (/pagina 347).
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel bij
het vastdraaien van wielbouten en ‑moe‐
ren
Als de wielbouten of wielmoerenworden
vastgedraaid als de auto omhooggebracht is,
kan de krik kantelen.
#Wielbouten of wielmoeren alleen vast‐
draaien met het wiel op de grond.
#Beslist de aanwijzingen en de veiligheidsaan‐
wijzingen bij "Verwisselen van een wiel" in
acht nemen (/pagina 337).
#Om veiligheidsredenen alleen de voor
Mercedes-Benz en het betreffende wiel goed‐
gekeurde wielbouten gebruiken.
#De wielbouten erin draaien en in de aangege‐
venvolgorde kruiselings gelijkmatig licht aan‐
draaien.
#De centreerpen eruit schroeven.
#De laatste wielbout erin draaien en licht vast‐
draaien.
#De auto laten zakken (/pagina 346).
Auto na verwisselen van een wiel laten zak‐
ken
Voorwaarden
RHet nieuwe wiel is gemonteerd
(/pagina 345).
#Auto laten zakken: De slinger van de krik zo
lang linksom draaien tot de auto weer stevig
op de grond staat.
346 Banden en velgen
#De wielbouten in de aangegevenvolgorde 1
tot 5diagonaal en gelijkmatig met maxi‐
maal 80 Nm vastzetten.
#De wielbouten vervolgens in de aangegeven
volgorde 1tot 5kruiselings en gelijkmatig
met het voorgeschreven aanhaalmoment van
180 Nm vastzetten.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len door onjuist aanhaalmoment
Als de wielbouten of de wielmoeren niet met
het voorgeschreven aanhaalmoment zijn
vastgezet, kunnen de wielen loskomen.
#De bouten met het voorgeschreven aan‐
haalmoment vastzetten.
#Indien nodig contact opnemen met een
gekwalificeerde werkplaats en de auto
niet verplaatsen.
#De bandenspanning van het nieuwe wiel con‐
troleren en naar behoefte aanpassen.
#Auto's met bandenspanningscontrole: De
bandenspanningscontrole opnieuw starten
(/pagina 336).
Uitzondering: Het nieuwe wiel is een nood‐
wiel.
Noodwiel
Aanwijzingen met betrekking tot het nood‐
wiel
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len door verkeerde wiel- en bandenma‐
ten
De wiel‑ en bandenmaten en het bandentype
van het nood‑ of reservewiel en het te ver‐
wisselen wiel kunnen verschillend zijn. Het
noodwiel of het reservewiel kan de rij-eigen‐
schappen sterk nadelig beïnvloeden.
Om risico's te vermijden, de volgende punten
in acht nemen:
#Voorzichtig rijden.
#Nooit meer dan een noodwiel of reser‐
vewiel monteren dat afwijkt van het te
verwisselen wiel.
#Het noodwiel of het reservewiel slechts
kortstondig gebruiken.
#Het ESP®niet uitschakelen.
#Een noodwiel of reservewiel met ver‐
schillende afmetingen bij de eerstvol‐
Banden en velgen 347
gende gekwalificeerde werkplaats laten
vervangen. Beslist op de correcte wiel‑
en bandenmaten en het bandentype let‐
ten.
De volgende aanwijzingen met betrekking tot de
montage van een noodwiel in acht nemen:
RDe bandenspanning van het gemonteerde
noodwiel controleren. Deze eventueel aan‐
passen.
RDe toegestane maximumsnelheid met
gemonteerd noodwiel is 80 km/h.
RGeen sneeuwkettingen op het noodwiel aan‐
brengen.
RHet noodwiel uiterlijk om de zes jaar laten
vervangen, ongeacht de slijtage.
%Auto's met bandenspanningscontrole: Bij
een gemonteerd noodwiel kan de banden‐
spanningscontrole niet betrouwbaar werken.
De bandenspanning van het verwijderde wiel
kan nog enkele minutenworden aangegeven.
Deze pas opnieuw starten nadat het nood‐
wiel door een nieuw wiel is vervangen.
Ook de volgende aanvullende informatie in acht
nemen:
RAanwijzingen met betrekking tot de banden‐
spanning (/pagina 333)
RBandenspanningstabel (/pagina 334)
RAanwijzingen met betrekking tot de montage
van banden (/pagina 337)
Noodwiel oppompen
*AANWIJZING Oververhitting door te
lange looptijd van de bandenvulcompres‐
sor
#De bandenvulcompressor niet langer
dan tien minuten zonder onderbreking
gebruiken.
Voorwaarden
De veiligheidsaanwijzingen van de fabrikant op
de stickervan het noodwiel en op de bandenvul‐
compressor in acht nemen.
#De sticker met het opschrift maximumsnel‐
heid 80 km/h van de behuizing van de ban‐
denvulcompressor trekken en in het gezichts‐
veld van de bestuurder op het combi-instru‐
ment plakken.
#De bandenvulcompressor uit de opberg‐
ruimte onder de bagageruimtebodem
nemen . (/pagina 316)
#De vulslang 1en de stekker 3uit de
behuizing van de bandenvulcompressor trek‐
ken.
#De plug 7van de vulslang 1in de aanslui‐
ting van de bandenvulcompressor steken en
vervolgens draaien tot de plug 7vergren‐
delt.
348 Banden en velgen
#Het ventieldopje van het ventiel van het
noodwiel draaien.
#De wartelmoer 2van de vulslang 1op het
ventiel schroeven.
#Controleren dat de in- en uitschakelknop 4
van de bandenvulcompressor in de stand 0
staat.
#De stekker 3in een contactdoos in de auto
steken.
RContactdoos van de sigarettenaansteker.
R12–V–contactdoos (/pagina 91).
RDe aanwijzingen met betrekking tot de siga‐
rettenaansteker in de digitale handleiding in
acht nemen.
RDe aanwijzingen met betrekking tot de con‐
tactdozen in acht nemen (/pagina 91).
#De start-stoptoets eenmaal indrukken om de
spanningsvoorziening in te schakelen
(/pagina 106).
#De in- en uitschakelknop 4op de banden‐
vulcompressor in de stand Idrukken.
De bandenvulcompressor is ingeschakeld. De
band wordt opgepompt. De bandenspanning
wordt op de manometer5afgelezen.
#De band tot de voorgeschreven bandenspan‐
ning oppompen.
%De voorgeschreven bandenspanning is aan‐
gegeven op de stickervan het noodwiel.
#Als de voorgeschreven bandenspanning is
bereikt, de in- en uitschakelknop 4op de
bandenvulcompressor in de stand 0drukken.
De bandenvulcompressor is uitgeschakeld.
#De start-stoptoets indrukken om de span‐
ningsvoorziening uit te schakelen.
#Als de bandenspanning hoger is dan voorge‐
schreven, de afblaasknop 6indrukken, tot
de correcte bandenspanning ingesteld is.
#De wartelmoer 2van de vulslang 1van
het ventiel losdraaien.
#Het ventieldopje van het noodwiel weer op
het ventiel aanbrengen.
#De vulslang 1en de stekker 3in het
onderste deel van het bandenvulcompressor‐
huis opbergen.
#De bandenvulcompressor in de auto opber‐
gen.
Banden en velgen 349
Aanwijzingen voor technische gegevens
De technischegegevens worden volgens EU-
richtlijnen bepaald. De genoemde gegevens gel‐
den alleen voor auto's met standaarduitrusting.
Meer informatie is verkrijgbaar bij een
Mercedes-Benz-servicewerkplaats.
Alleen voor bepaalde landen: De autospeci‐
fieke autogegevens kunt u in de COC-documen‐
ten (EC-CERTIFICATE OF CONFORMITY) vinden.
Deze documenten ontvangt u bij aflevering van
de auto.
Boordelektronica
Aanwijzingen bij ingrepen in de motorelek‐
tronica
*AANWIJZING Vroegtijdige slijtage door
ondeskundig onderhoud
Door ondeskundig onderhoud kunnen onder‐
delen van de auto sneller slijten; dit kan lei‐
den tot verlies van de typegoedkeuring.
#De motorelektronica en de bijbeho‐
rende onderdelen alleen bij een gekwa‐
lificeerde werkplaats laten onderhou‐
den.
Zendvergunningen voertuigcomponenten
Informatie van de fabrikant overradiografische
onderdelen van de auto kunnen onder het tref‐
woord "Zendvergunningen" in de digitale handlei‐
ding in de auto, op het internet en in de app wor‐
den gevonden.
Overzicht voertuigtypeplaatje, FIN en
motornummer
Voertuigtypeplaatje
350 Technischegegevens
Voertuigtypeplaatje (voorbeeld)
1Voertuigtypeplaatje
2Autofabrikant
3EG-typegoedkeuringsnummer (alleen voor
bepaalde landen)
4VIN (voertuigidentificatienummer)
5Toegestaan totaalgewicht (kg)
6Toegestane voorasbelasting (kg)
7Toegestane achterasbelasting (kg)
8Lakcode
%De gegevens in de afbeelding zijn voorbeel‐
den.
VIN onder de rechtervoorstoel
1Ingeslagen VIN (voertuigidentificatienum‐
mer)
2Vloerbekleding
VIN bij de ondersterand van de voorruit
1VIN (voertuigidentificatienummer) als label
Het VIN als label op de ondersterand van de
voorruit is alleen voor bepaalde landen beschik‐
baar.
Motornummer
Het motornummer is in het motorcarter ingesla‐
gen. Meer informatie is verkrijgbaar in een
gekwalificeerde werkplaats.
Technischegegevens 351
Bedrijfsstoffen
Aanwijzingen met betrekking tot bedrijfsstof‐
fen
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel
door voor de gezondheid schadelijke
bedrijfsstoffen
Bedrijfsstoffenkunnen giftig en schadelijk
voor de gezondheid zijn.
#Bij het gebruik, de opslag en de afvoer
van de bedrijfsstoffen de opdrukken
van de originele verpakking in acht
nemen.
#Bedrijfsstoffen altijd in de afgesloten
originele verpakking bewaren.
#Kinderen altijd op afstand van bedrijfs‐
stoffen houden.
+MILIEU-AANWIJZING Milieuvervuiling
door niet op milieuvriendelijke wijze
afvoeren
#Bedrijfsstoffen op milieuvriendelijke
wijze afvoeren.
Bedrijfsstoffen zijn:
RBrandstoffen
RSmeermiddelen
RKoelvloeistof
RRemvloeistof
RRuitreinigingsmiddel
RKoelmiddel van het temperatuurregelsysteem
Alleen door Mercedes-Benz goedgekeurde pro‐
ducten gebruiken. Schade die aan de auto is ont‐
staan door het gebruik van niet-goedgekeurde
producten, valt niet onder de Mercedes-Benz
garantie en coulance.
De door Mercedes-Benz goedgekeurde bedrijfs‐
stoffen zijn te herkennen aan het volgende
opschrift op de verpakking:
RMB-Freigabe (bijvoorbeeld MB-Freigabe
229.51)
RMB-Approval (bijvoorbeeld MB-Approval
229.51)
Meer informatie over goedgekeurde bedrijfsstof‐
fen is te vinden:
RIn de Mercedes-Benz-bedrijfsstoffenvoor‐
schriften onder vermelding van de specifica‐
tie
-op internet https://bevo.mercedes-
benz.com
-in de Mercedes-Benz BeVo App
RBij een gekwalificeerde werkplaats
&WAARSCHUWING Brand‑ en explosiege‐
vaar door brandstof
Brandstoffen zijn licht ontvlambaar.
#Beslist vuur, open licht, roken en vonk‐
vorming vermijden.
#Voor en tijdens het tanken de ontste
king en, indien aanwezig, de standver‐
warming uitschakelen.
352 Technischegegevens
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel
door brandstoffen
Brandstoffen zijn giftig en schadelijk voor de
gezondheid.
#Beslist voorkomen dat brandstof met de
huid, de ogen of de kleding in aanraking
komt, of dat het wordt ingeslikt.
#Brandstofdampen niet inademen.
#Kinderen op afstand van brandstoffen
houden.
#Tijdens het tanken portieren en ruiten
gesloten houden.
Als u of anderen met brandstof in aanraking
zijn geweest, de volgende punten in acht
nemen:
#Brandstof op de huid direct met water
en zeep afspoelen.
#Wanneer brandstof in de ogen terecht
gekomen is, de ogen direct grondig met
schoon water uitspoelen. Zo snel moge‐
lijk naar een arts gaan.
#Wanneer brandstof is ingeslikt, zo snel
mogelijk naar een arts gaan. Geen bra‐
ken opwekken.
#Met brandstof vervuilde kleren direct
wisselen.
Brandstof
Aanwijzingen met betrekking tot de brand‐
stofkwaliteit
De aanwijzingen met betrekking tot de bedrijfs‐
stoffen in acht nemen (/pagina 352).
*AANWIJZING Beschadiging door ver‐
keerde brandstof
Kleine hoeveelheden van de verkeerde
brandstofkunnen leiden tot schade aan het
brandstofsysteem, de motor en het uitlaat‐
gasreinigingssysteem.
In geen geval de volgende brandstoffen tan‐
ken:
RDieselbrandstof
RNormale benzine met een lager octaange‐
tal dan 91 RON
RBenzine met meer dan 10 vol.‑% ethanol,
bijvoorbeeld E15, E20, E85, E100
RBenzine met meer dan 3 vol.‑% methanol,
bijvoorbeeld M15, M30
RBenzine met metaalhoudende additieven
Wanneer een verkeerde brandstofwordt
getankt:
#Het contact niet inschakelen.
#Contact opnemen met een gekwalifi‐
ceerdewerkplaats.
Wanneer de beschikbare brandstof niet vol‐
doende ontzwaveld is, kan dit tot geurvorming
leiden.
Alleen loodvrije, zwavelvrije benzine tanken die
voldoet aan de Europese norm EN 228 of daar‐
aan gelijkwaardig is.
Deze brandstofkantot10 vol.‑% ethanol bevat‐
ten. Uw auto is geschikt voor E10‑.
Technischegegevens 353
Voor uw auto gelden de volgende verdraagzaam‐
heidskeurmerkenvoor brandstof.
1Voor benzine met een maximaal ethanolge‐
halte van 5 vol.%‑
2Voor benzine met een maximaal ethanolge‐
halte van10 vol.%‑
Overeenkomstig de Europese norm EN 16942
vindt u de verdraagzaamheidskeurmerken op de
volgende punten:
Rop het informatieplaatje in de tankdopklep
van de auto
Rin heel Europa op de voor uw auto geschikte
pompzuilen van het tankstation of het vulpis‐
tool
Het geadviseerde octaangetal voor uw auto is te
vinden op het informatieplaatje in de tankdop‐
klep.
Alleen loodvrije super plus benzine met ten min‐
ste 98 RONtanken als u het maximale motorver‐
mogen wilt behalen. Als alternatief kan ook euro
vanten minste 95 RONworden getankt.
Als de geadviseerde brandstof niet beschikbaar
is, kan in uitzonderingsgevallen ook loodvrije
normale benzine vanten minste 91 RONworden
gebruikt. Daardoor kan het motorvermogen lager
zijn en het brandstofverbruik hoger.
Als gedurende langere tijd uitsluitend loodvrije
normale benzine, 91 RON of slechter, beschik‐
baar is, moet de auto bij een gekwalificeerde
werkplaats aan deze brandstofworden aange‐
past.
In geen geval benzine met een nog lagere RON
waarde tanken.
Meer informatie over de brandstof is verkrijgbaar
bij een tankstation of een gekwalificeerde werk‐
plaats.
Aanwijzingen met betrekking tot additieven
in benzine
De aanwijzingen met betrekking tot de bedrijfs‐
stoffen in acht nemen (/pagina 352).
*AANWIJZING Beschadiging door onge‐
schikte additieven
Al kleine hoeveelheden van het verkeerde
additief kunnen leiden totstoringen in de
werking.
#Aan de brandstof alleen door Mercedes-
Benz geadviseerde reinigingsadditieven
toevoegen.
Mercedes-Benz adviseert merkbrandstoffen met
additievente gebruiken.
In sommige landen kan het voorkomen dat de
beschikbare brandstof onvoldoende additieven
bevat. Hierdoor kan aanslag in het brandstofin‐
spuitsysteem ontstaan. In dit geval moet, in
overleg met een Mercedes-Benz-servicewerk‐
354 Technischegegevens
plaats, het door Mercedes-Benz geadviseerde
reinigingsadditief aan de brandstofworden toe‐
gevoegd. De op de verpakking aangegeven aan‐
wijzingen en mengverhoudingen in acht nemen.
Tankinhoud en brandstofreserve
Model Totale inhoud
Alle modellen 65,0 l
Model Waarvanreserve
Alle modellen10,0 l
Motorolie
Aanwijzingen met betrekking tot motorolie
De aanwijzingen met betrekking tot de bedrijfs‐
stoffen in acht nemen (/pagina 352).
*AANWIJZING Motorschade door ver‐
keerd oliefilter, verkeerde olie of additie‐
ven
#Geen motorolie en geen oliefilter met
een andere dan de uitdrukkelijk voor de
voorgeschreven onderhoudsintervallen
benodigde specificaties gebruiken.
#Niet de motorolie of het oliefilter wijzi‐
gen, om langere verversings- respectie‐
velijk vervangingsintervallen als voorge‐
schrevente bereiken.
#Geen additievengebruiken.
#De motorolie met het voorgeschreven
interval laten verversen.
Mercedes-Benz adviseert, het verversen van de
olie bij een gekwalificeerde werkplaats uit te
laten voeren.
Alleen door Mercedes-Benz goedgekeurde moto‐
roliën gebruiken.
Benzinemotor: Voor bepaalde landen bestaat
de mogelijkheid in combinatie met gereduceerde
onderhoudsintervallen andere motoroliën te
gebruiken.
%Meer informatie over andere motoroliën is
verkrijgbaar bij een gekwalificeerde werk‐
plaats.
Kwaliteit en hoeveelheid motorolie
Model MB-Freigabe of MB-
Approval
Alle modellen229.5
229.51*
Technischegegevens 355
*Wordt geadviseerd voor het laagste brandstof‐
verbruik (telkens de laagste SAE-viscositeits‐
klasse; mogelijke beperkingenvan de vrijgege‐
venSAE-viscositeitsklasses in acht nemen)
Voor het behalen van het laagst mogelijke brand‐
stofverbruik wordt het gebruik geadviseerd van
de in de tabel overeenkomstig gekenmerkte
motoroliespecificatie in de telkens laagste SAE-
viscositeitsklasse. Mogelijke beperkingenvan de
vrijgegevenSAE-viscositeitsklasses daarbij in
acht nemen.
Alleen motoroliën van de viscositeitsklasse SAE
0W-40 of SAE 5W-40 gebruiken.
%Als de in de tabel genoemde motorolie niet
beschikbaar is, mag eenmalig max. 1,0 l van
de volgende motorolie worden bijgevuld.
Motorolie voor het eenmalig vullen alleen bij
wijze van uitzondering:
RMB-Freigabe of MB-Approval 229.3 of
ACEA A3/B4
De volgende waarden hebben betrekking op een
olieverversing inclusief oliefilter.
Model Inhoud
Alle modellen 7,0 l
Aanwijzingen met betrekking totremvloei‐
stof
De aanwijzingen met betrekking tot de bedrijfs‐
stoffen in acht nemen (/pagina 352).
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len door vorming van dampbellen in het
remsysteem
De remvloeistof neemt voortdurend vocht uit
de atmosfeer op. Daardoor daalt het kook‐
punt van de remvloeistof. Wanneer het kook‐
punt te laag wordt, kunnen zich bij een hoge
belasting van de remmen dampbellen in het
remsysteem vormen.
Daardoor wordt de remwerking nadelig beïn‐
vloedt.
#De remvloeistof met het voorgeschre‐
ven interval laten verversen.
De remvloeistofregelmatig laten verversen bij
een gekwalificeerde werkplaats.
Alleen een door Mercedes-Benz goedgekeurde
remvloeistofvolgens MB-Freigabe of MB-Appro‐
valgebruiken 331.0.
Koelvloeistof
Aanwijzingen met betrekking totkoelvloei‐
stof
De aanwijzingen met betrekking tot de bedrijfs‐
stoffen in acht nemen (/pagina 352).
&WAARSCHUWING Gevaar voor brand en
letsel door antivriesmiddel
Wanneer antivriesmiddel op hete onderdelen
in de motorruimte terechtkomt, kan het ont‐
steken.
#De motor laten afkoelen alvorens anti‐
vriesmiddel bij te vullen.
#Ervoor zorgen dat er geen antivriesmid‐
del naast de vulopening terechtkomt.
356 Technischegegevens
#Alvorens de auto te starten de met anti‐
vriesmiddel vervuilde onderdelen gron‐
dig reinigen.
*AANWIJZING Beschadiging door ver‐
keerde koelvloeistof
#Alleen voorgemengde koelvloeistof met
de gewenste vorstbescherming gebrui‐
ken.
Informatie overkoelvloeistof is te vinden:
Rin de Mercedes-Benz-bedrijfsstoffenvoor‐
schriften310.1
-op internet https://bevo.mercedes-
benz.com
-in de Mercedes-Benz BeVo App
RBij een gekwalificeerde werkplaats
*AANWIJZING Oververhitting bij hoge
buitentemperaturen
Wanneer een niet geschikte koelvloeistof
wordtgebruikt, is het motorkoelsysteem bij
hoge buitentemperaturen niet voldoende
beschermd tegenoververhitting en corrosie.
#Altijd een door Mercedes-Benz goedge‐
keurde koelvloeistofgebruiken.
#De aanwijzingen in het Mercedes-Benz
bedrijfsstoffenvoorschrift 310.1 in acht
nemen.
De koelvloeistofregelmatig laten verversen bij
een gekwalificeerde werkplaats.
Het aandeel anticorrosie- en antivriesmiddel in
het motorkoelsysteem ligt tussen de volgende
waarden:
Rten minste 50% (vorstbescherming tot circa
-37 °C)
Rmaximaal 55% (vorstbescherming tot -45 °C)
Aanwijzingen met betrekking totruitrein‐
igingsmiddel
De aanwijzingen met betrekking tot de bedrijfs‐
stoffen in acht nemen (/pagina 352).
&WAARSCHUWING Gevaar voor brand‑
en letsel door ruitensproeiervloeistofcon‐
centraat
Ruitensproeiervloeistofconcentraat is licht
ontvlambaar. Wanneer het op hete onderde‐
len in de motorruimte of onderdelen van het
uitlaatsysteem terechtkomt, kan het ontste
ken.
#Ervoor zorgen dat er geen ruitensproei‐
ervloeistofconcentraat naast de vulope‐
ning terechtkomt.
*AANWIJZING Beschadigingen aan de
exterieurverlichting door ongeschikt rui‐
treinigingsmiddel
Ongeschikte ruitreinigingsmiddelen kunnen
het kunststof oppervlak van de exterieurver‐
lichting beschadigen.
#Alleen ruitreinigingsmiddel gebruiken
dat ook geschikt is voor kunststof
oppervlakken, bijvoorbeeld MB Sum‐
merFit of MB WinterFit.
Technischegegevens 357
*AANWIJZING Verstopte sproeiers door
menging vanruitensproeiervloeistoffen
#MB SummerFit en MB WinterFit niet
met andere ruitensproeiervloeistoffen
mengen.
Geen gedestilleerd of gedemineraliseerd water
gebruiken, anders kan de niveausensor een
onjuist niveau detecteren.
Geadviseerd ruitreinigingsmiddel:
RBoven het vriespunt: BijvoorbeeldMB Sum‐
merFit
ROnder het vriespunt: Bijvoorbeeld MB Winter‐
Fit
De correcte mengverhouding is te vinden in de
gegevens op de verpakking.
Ruitensproeiervloeistof het hele jaar door men‐
gen met ruitreinigingsmiddel.
Autogegevens
Afmetingen
De aangegeven hoogten kunnen in verband met
de volgende factoren variëren:
RBanden
RBelading
RToestand van het onderstel
ROpties
Zwenkhoogte
Mercedes-AMG GT 11Zwenkhoogte
Vaste achterspoiler 2118 mm
Achterspoiler uitge‐
schoven 2046 mm
Achterspoiler inge‐
klapt 1985 mm
Mercedes-AMG GT C 11Zwenkhoogte
Achterspoiler uitge‐
schoven 2048 mm
Achterspoiler inge‐
klapt 1986 mm
Afmetingen
Mercedes-AMG GT
Lengte4544 mm
Breedte over buiten‐
spiegels 2075 mm
358 Technischegegevens
Mercedes-AMG GT
Breedte 1939 mm
Hoogte1287 mm
Wielbasis 2630 mm
Afmetingen
Mercedes-AMG GT C
Lengte4551 mm
Breedte over buiten‐
spiegels 2075 mm
Breedte2007 mm
Hoogte1288 mm
Wielbasis 2630 mm
Gewichten en belastingen
Met betrekking tot de aangegeven voertuiggege‐
vens het volgende in acht nemen:
ROpties verhogen het leeggewicht en verlagen
het nuttig laadvermogen.
RSpecifieke gewichtsaanduidingen vindt u op
het voertuigtypeplaatje (/pagina 350).
Dakbelasting
Alle modellen
Maximumdakbelas‐
ting 0kg
Door de constructie bepaalde maximum
snelheid
De volgende waarden gelden alleen voor auto's
met AMG Drivers Package.
Door de constructie bepaalde maximum
snelheid
Mercedes-AMG GT
1e versnelling 74 km/h
2e versnelling 104 km/h
3e versnelling 140 km/h
4e versnelling 177 km/h
5e versnelling 221 km/h
6e versnelling 271 km/h
7e versnelling 312 km/h
Mercedes-AMG GT C
1e versnelling 73 km/h
2e versnelling 104 km/h
3e versnelling 140 km/h
4e versnelling 178 km/h
5e versnelling 223 km/h
Technischegegevens 359
Mercedes-AMG GT C
6e versnelling 275 km/h
7e versnelling 317 km/h
360 Technischegegevens
Displaymeldingen
Inleiding
Aanwijzingen met betrekking tot displaymel‐
dingen
Er verschijnen displaymeldingen op het multi‐
functioneel display.
Displaymeldingen met grafische weergavenkun‐
nen in de handleiding vereenvoudigd zijn afge‐
beeld en afwijken van de weergave op het multi‐
functioneel display. Het multifunctioneel display
geeft displaymeldingen met hoge prioriteit rood
weer. Bij bepaalde displaymeldingen klinkt
bovendien een waarschuwingssignaal.
De betreffende displaymeldingen opvolgen en de
extra aanwijzingen in deze handleiding in acht
nemen.
Bij enkele displaymeldingen worden bovendien
symbolen weergegeven:
RÕMeer informatie
R¨Displaymelding verbergen
Met de Touch-Control links kunt u met een vee‐
gbeweging naar links of rechts het betreffende
symbool selecteren. Door te drukken op Õ
wordt meer informatie op het mediadisplay
weergegeven. Door te drukken op ¨ver‐
dwijnt de displaymelding.
Displaymeldingen met een lage prioriteit kunt u
verwijderen door het indrukken van de toets
Pof met de Touch-Control links. Daarbij wor‐
den de displaymeldingen in het meldingengeheu‐
gen opgeslagen.
De oorzaak van een displaymelding zo snel
mogelijk verhelpen.
Displaymeldingen met hoge prioriteit kunnen
niet door u worden uitgeschakeld. Het multifunc‐
tioneel display toont deze displaymeldingen per‐
manent, tot de oorzaak van de displaymelding
verholpen is.
Opgeslagen displaymeldingen oproepen
Boordcomputer:
4Service 51 melding
Wanneer geen displaymeldingen aanwezig zijn,
verschijnt op het multifunctioneel display Geen
meldingen aanwezig.
#Met een veegbeweging omhoog of omlaag op
de Touch-Control links door de displaymel‐
dingen bladeren.
#Het meldingengeheugen verlaten: De toets
Pindrukken.
Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes 361
Veiligheid voor inzittenden
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
6
Veiligheidssysteem Storing
Werkplaats opzoeken
*Het veiligheidssysteem vertoont een storing (/pagina 33).
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel door storingen in de werking van het veiligheidssysteem
Onderdelen van het veiligheidssysteem kunnen onbedoeld worden geactiveerd of bij een ongeval niet zoals
bedoeld worden geactiveerd.
#Het veiligheidssysteem direct laten controleren en repareren bij een gekwalificeerde werkplaats.
6
Linksvoor Storing Werk-
plaats opzoeken (voor‐
beeld)
*Het betreffende veiligheidssysteem vertoont een storing (/pagina 33).
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel door storingen in de werking van het veiligheidssysteem
Onderdelen van het veiligheidssysteem kunnen onbedoeld worden geactiveerd of bij een ongeval niet zoals
bedoeld worden geactiveerd.
#Het veiligheidssysteem direct laten controleren en repareren bij een gekwalificeerde werkplaats.
6
Windowbag links Storing
Werkplaats opzoeken (voor‐
beeld)
*De betreffende windowbag vertoont een storing (/pagina 33).
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel‑ of levensgevaar door storingen in de werking van de windowbag
Als de windowbag een storing vertoont, kan deze onbedoeld worden geactiveerd of bij een ongeval niet worden
geactiveerd.
#De windowbag direct bij een gekwalificeerde werkplaats laten controleren en repareren.
362 Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
Voorpass.-airbag uitgescha-
keld zie handleiding
*De passagiersairbag en de passagierskneebag zijn gedeactiveerd, hoewel een volwassen persoon of een persoon
met een overeenkomstig postuur op de passagiersstoel zit. Wanneer extra krachten op de stoel worden uitgeoe‐
fend, kan het systeem een te gering gewicht meten.
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel of levensgevaar bij uitgeschakelde passagiersairbag
Wanneer de passagiersairbag uitgeschakeld is, wordt deze bij een ongeval niet geactiveerd en kan deze dan niet
meer zoals bedoeld beschermen.
Een persoon op de passagiersstoel kan dan bijvoorbeeld met onderdelen van het interieur in contact komen, in
het bijzonder als deze dicht op het dashboard zit.
#Voor en ook tijdens het rijden de correcte status van de passagiersairbag controleren.
#Onmiddellijk, rekening houdend met het verkeer, stoppen.
#Status van de automatische uitschakeling van de passagiersairbag controleren (/pagina 43).
#Indien nodig meteen naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
Voorpass.-airbag ingescha-
keld zie handleiding
*De passagiersairbag en de passagierskneebag zijn in de volgende situaties tijdens het rijden geactiveerd:
RHoewel zich een kind, een klein persoon of een voorwerp met een gewicht beneden de grenswaarde van het
systeem op de passagiersstoel bevindt.
RHoewel de passagiersstoel leeg is.
Het systeem herkent eventueel extra gewicht door voorwerpen op de stoel of krachten die op de stoel werken.
Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes 363
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel of levensgevaar door gebruik van een kinderzitjesbevestigingssys‐
teem bij ingeschakelde passagiersairbag
Als een kind in een kinderzitjesbevestigingssysteem op de passagiersstoel wordt beveiligd en de passagiersair‐
bag ingeschakeld is, kan de passagiersairbag bij een ongevalworden geactiveerd.
Het kind kan door de airbag worden getroffen.
#Voor en ook tijdens het rijden de correcte status van de passagiersairbag controleren.
Gebruik NOOIT een naar achteren gericht kinderbeveiligingssysteem op een stoel die door een frontale ACTIEVE
AIRBAG wordt beveiligd, want dat kanvoor het KIND DODELIJKE of ERNSTIGE VERWONDINGEN tot gevolg heb‐
ben.
#Onmiddellijk, rekening houdend met het verkeer, stoppen.
#Status van de automatische uitschakeling van de passagiersairbag controleren (/pagina 43).
#Indien nodig meteen naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
PRE-SAFE functioneert niet
zie handleiding
*De PRE‑SAFE®functies vertonen een storing.
#Naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
364 Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes
Sleutel
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
Â
Sleutel vervangen
*De sleutel moet worden vervangen.
#Naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
Â
Batterij sleutel vervangen
*De batterij van de sleutel is leeg.
#De batterij vervangen (/pagina 60).
Â
Sleutel niet herkend (witte
displaymelding)
*De sleutel wordt momenteel niet herkend.
#De plaats van de sleutel in de auto veranderen.
#Wanneer de sleutel nog steeds niet wordt herkend, de auto starten met de sleutel (/pagina 108).
Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes 365
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
Â
Sleutel niet herkend (rode
displaymelding)
*De sleutel wordt niet herkend en is eventueel niet meer in de auto aanwezig.
De sleutel bevindt zich niet meer in de auto is en u zet de motor af:
RUkunt de motor niet meer starten.
RUkunt de auto niet centraal vergrendelen.
#De sleutel moet zich in de auto bevinden.
Wanneer de herkenning van de sleutelvanwege een sterke radiobron wordtgestoord:
#Onmiddellijk, rekening houdend met het verkeer, stoppen.
#De auto starten met de sleutel (/pagina 108).
Â
Sleutel aanbrengen
*De sleutel wordt permanent niet herkend.
De herkenning van de sleutelvertoont tijdelijk een storing of is defect. Bovendien klinkt een waarschuwingssignaal.
#De sleutel in het contactslot steken en in de gewenste sleutelstand draaien.
#Naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
366 Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes
Verlichting
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
:
Dimlicht links (voorbeeld)
*De betreffende lichtbron is defect.
#Voorzichtig verder rijden.
#Meteen naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
%LED-lichtbronnen: Alleen wanneer alle lichtdiodes defect zijn, verschijnt de displaymelding voor de betreffende
verlichting.
:
Storing Zie handleiding
*Deexterieurverlichting vertoont een storing.
#Naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
:
AUTO-verlichting buiten
werking
*De lichtsensor vertoont een storing.
#Naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes 367
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
:
Verlichting inschakelen
*Urijdt zonder dimlicht.
#De verlichtingsschakelaar in de stand Lof Ãdraaien.
:
Licht uitschakelen
*De auto wordtverlaten en de verlichting is nog ingeschakeld.
#De verlichtingsschakelaar in de stand Ãdraaien.
Adaptieve grootlichtassis-
tent nu niet beschikbaar
zie handleiding
*De adaptieve grootlichtassistent is tijdelijk niet beschikbaar.
De systeemgrenzen zijn bereikt (/pagina 95).
#Verder rijden.
Het systeem is weer beschikbaar als de oorzaken niet meer aanwezig zijn. De displaymelding Adaptieve groot-
lichtassistent weer beschikbaar verschijnt.
Adaptieve grootlichtassis-
tent functioneert niet
*De adaptieve grootlichtassistent vertoont een storing.
#Naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
Adaptieve grootlichtassis-
tent Camerazicht geredu-
ceerd zie handleiding
*Het zicht van de camera is gereduceerd. Mogelijke oorzaken:
RVervuiling van de voorruit in het blikveld van de camera
RZware neerslag of mist
368 Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
Rijsystemen en rijveiligheidssystemen kunnen een storing vertonen of tijdelijk niet beschikbaar zijn.
De rijsystemen en rijveiligheidssystemen zijn weer beschikbaar als de oorzaken niet meer vantoepassing zijn.
Wanneer de displaymelding niet verdwijnt:
#Stoppen; daarbij op de verkeerssituatie letten.
#De voorruit reinigen.
Alarmknipperlichten Storing *De alarmknipperlichtenschakelaar vertoont een storing.
#Naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
Auto
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
d
Voertuig klaar om te rijden
Voor het verlaten contact
uitschakelen
*Uwilt de auto in rijklare toestand verlaten.
#Bij het verlaten van de auto het contact uitschakelen, de auto tegenwegrollen beveiligen en de sleutel meene‐
men.
#Wanneer de auto niet wordtverlaten, de elektrische verbruikers, bijvoorbeeld de stoelverwarming, uitschakelen.
Anders kan de 12V‑accu ontladen en kan de auto alleen met behulp van een externe accu (starthulp) worden
gestart.
Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes 369
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
Ù
Storing besturing Meer
kracht vereist Zie handlei-
ding
*De bekrachtiging van de stuurinrichting vertoont een storing.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen door gewijzigd stuurgedrag
Wanneer de bekrachtiging van de stuurinrichting gedeeltelijk of geheel uitvalt, is er meer kracht nodig om te
sturen.
#Als veilig kanworden gestuurd, voorzichtig verder rijden.
#Direct naar een gekwalificeerde werkplaats gaan of contact opnemen met een gekwalificeerde werkplaats.
Ù
Storing besturing Direct
stoppen Zie handleiding
*Destuurinrichting vertoont een storing. De bestuurbaarheid is sterk nadelig beïnvloed.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen bij beperkte bestuurbaarheid
Wanneer de stuurinrichting niet meer zoals bedoeld functioneert, is de bedrijfsveiligheid van de auto in gevaar.
#Direct op een veilige plaats stoppen. Niet verder rijden!
#Contact opnemen met een gekwalificeerde werkplaats.
Ù
Achterasbesturing Storing
Werkplaats opzoeken
*Degestuurde achteras vertoont een storing.
De bestuurbaarheid van de achteras is niet gegarandeerd.
Tijdens het rechtuit rijden kan het stuurwiel scheef staan.
#Voorzichtig met aangepaste snelheid verder rijden.
#Meteen naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
370 Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
Ù
Achterasbesturing momen-
teel niet beschikbaar
*Degestuurde achteras is tijdelijk niet beschikbaar. De draaicirkel kan groter worden.
#Veilig stoppen en de motor opnieuw starten.
Wanneer de displaymelding niet verdwijnt:
#Voorzichtig verder rijden.
#Naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
Elektronisch sperdifferenti-
eel in de achteras functio-
neert niet
*Het elektronische sperdifferentieel is uitgevallen.
#Naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
Elektronisch sperdifferenti-
eel in de achteras nu niet
beschikbaar
*Het elektronische sperdifferentieel is oververhit.
#Het elektronische sperdifferentieel door een gematigde rijstijl laten afkoelen.
Achterspoilerregeling
werkt niet
*De achterspoiler kan bij het inklappen niet de eindstand bereiken en klapt indien mogelijk weer uit.
De snelheid van de auto wordt mogelijk begrenst.
Wanneer het inklappen van de achterspoiler geblokkeerd is, bijvoorbeeld door ijs:
#Opletten dat de oorzaak van het blokkeren verholpen is.
#De motor afzetten en de auto vergrendelen.
#Na enkele minuten de auto starten.
De achterspoiler beweegt naar de uitgangspositie.
Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes 371
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
Wanneer het probleem blijft bestaan of de oorzaak niet herkenbaar is:
#Naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
Achterspoiler werkt niet
Limiet XXX km/h
*De snelheid van de auto is begrensd tot de weergegevenwaarde. De achterspoiler kan daarom bij het uitklappen
niet de eindstand bereiken en klapt slechts zo ver mogelijk uit.
Wanneer het uitklappen van de achterspoiler geblokkeerd is, bijvoorbeeld door ijs:
#Opletten dat de oorzaak van het blokkeren verholpen is.
#De motor afzetten en de auto vergrendelen.
#Na enkele minuten de auto starten.
De achterspoiler beweegt naar de uitgangspositie.
Wanneer het probleem blijft bestaan of de oorzaak niet herkenbaar is:
#Naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
C*Ten minste een portier is geopend.
#Alle portieren sluiten.
?*De motorkap is geopend.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen door ontgrendelde motorkap tijdens het rijden
De motorkap kan zich openen en het zicht belemmeren.
372 Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
#Nooit de motorkap ontgrendelen tijdens het rijden.
#Voor iedere rit controleren dat de motorkap vergrendeld is.
#De auto direct op een veilige plaats stoppen.
#De motorkap sluiten.
A*De achterklep is geopend.
&GEVAAR Vergiftigingsgevaar door uitlaatgassen
Verbrandingsmotorenstoten giftige uitlaatgassen, bijvoorbeeld koolmonoxide, uit. Als de achterklep is geopend
als de motor draait, in het bijzonder tijdens het rijden, kunnen uitlaatgassen in het interieur binnendringen.
#Altijd de motor afzetten alvorens de achterklep te openen.
#Nooit met een geopende achterklep rijden.
#De achterklep sluiten.
¥
Ruitensproeiervloeistof bij-
vullen
*Het ruitensproeiervloeistofniveau in het ruitensproeiervloeistofreservoir is tot onder het minimum gedaald.
#Ruitensproeiervloeistof bijvullen (/pagina 304).
Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes 373
Motor
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
Om de motor af te zetten
de start-stop-toets gedu-
rende min. 3 sec. of 3 keer
indrukken
*Uhebt tijdens het rijden de start-stoptoets ingedrukt.
#Informatie over het afzetten van de motor tijdens het rijden (/pagina 107).
+
Koelvloeistof bijvullen zie
handleiding
*Het koelvloeistofniveau is te laag.
*AANWIJZING Motorschade door te weinig koelvloeistof
#Langere ritten met te weinig koelvloeistofvermijden.
#Koelvloeistof bijvullen (/pagina 303).
#Het motorkoelsysteem bij een gekwalificeerde werkplaats laten controleren.
ÿ
Koelvloeistof Stoppen
Motor uit
*Dekoelvloeistof is te warm.
#Rekening houdend met de verkeerssituatie zo snel mogelijk stoppen en de motor afzetten.
&WAARSCHUWING Gevaar voor brandwonden bij het openen van de motorkap
Wanneer bij een oververhitte motor of bij brand in de motorruimte de motorkap wordtgeopend, kunt u in con‐
tact komen met hete gassen of andere ontsnappende bedrijfsstoffen.
#De oververhitte motor laten afkoelen alvorens de motorkap te openen.
374 Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
#Bij brand in de motorruimte de motorkap gesloten houden en contact opnemen met de brandweer.
#Wachtentot de motor is afgekoeld.
#De luchttoevoer naar de radiateur mag niet worden belemmerd; dit controleren.
#Tot de volgende gekwalificeerde werkplaats verder rijden zonder hoge motorbelasting. Daarbij erop letten dat
de koelvloeistoftemperatuurmeter onder 120 °C blijft.
ÿ*Deventilatormotor is defect.
#Tot de volgende gekwalificeerde werkplaats verder rijden zonder hoge motorbelasting. Daarbij erop letten dat
de koelvloeistoftemperatuurmeter onder 120 °C blijft.
8
Brandstofreserve
*De brandstofvoorraad heeft het reservegebied bereikt.
#Tanken.
Transmissie
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
Schakelstand P alleen bij
stilstaand voertuig
*De parkeerstand jkan alleen worden ingeschakeld als de auto stilstaat.
#Om te stoppen het rempedaal indrukken.
Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes 375
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
#Als de auto stilstaat de transmissie in de parkeerstand jzetten.
Voor verlaten van schakel-
stand P rem bedienen
*U hebt geprobeerd om vanuit de parkeerstand jeen andere transmissiestand in te schakelen.
#Het rempedaal indrukken.
#De transmissiestandh,kof de neutraalstand iinschakelen.
Voor verlaten van schakel-
stand P of N rem bedienen
en motor starten
*U hebt geprobeerd om vanuit de parkeerstand jof de neutraalstand ieen andere transmissiestand in te scha‐
kelen.
#Het rempedaal indrukken.
#De transmissiestand wijzigen.
#De motorstarten.
Voor inschakelen van scha-
kelstand R eerst rem bedie-
nen
*U hebt geprobeerd om de transmissiestand kin te schakelen.
#Het rempedaal indrukken.
#De transmissiestandkinschakelen.
Wegrolgevaar Portier open
en transmissie niet in P
*Het bestuurdersportier is niet volledig gesloten en de transmissiestand hof kof de neutraalstand iis inge‐
schakeld.
#Bij het parkerenvan de auto de parkeerstand jinschakelen.
Stand N permanent geacti-
veerd Wegrolgevaar
*Terwijl de auto rolt of rijdt is de neutraalstand iingeschakeld.
#Om te stoppen het rempedaal indrukken.
#Als de auto stilstaat de transmissie in de parkeerstand jzetten.
376 Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
#Om verder te rijden de transmissiestand hof kinschakelen.
Zonder schakelen Werk-
plaats opzoeken
*De transmissie vertoont een storing. De ingeschakelde transmissiestand kan niet meer worden gewisseld.
#Wanneer de transmissiestand his ingeschakeld, de transmissiestand niet meer wijzigen en naar een gekwalifi‐
ceerdewerkplaats gaan.
#Bij alle andere transmissiestanden de auto op een veilige plaats parkeren.
#Contact opnemen met een gekwalificeerde werkplaats.
Achteruit rijden niet moge-
lijk Werkplaats opzoeken
*De transmissie vertoont een storing. De transmissiestand kkan niet meer worden ingeschakeld.
#Naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
Transmissie Storing Stop-
pen
*De transmissie vertoont een storing. De transmissie schakelt daarbij automatisch in de neutraalstand i.
#Onmiddellijk, rekening houdend met het verkeer, stoppen.
#Het rempedaal indrukken.
#De parkeerstand jinschakelen.
#Contact opnemen met een gekwalificeerde werkplaats.
Voertuig stoppen Motor
laten draaien Wachten
Transmissie koelt af
*De transmissie is oververhit. Het wegrijden kan tijdelijk belemmerd of onmogelijk zijn.
#Onmiddellijk, rekening houdend met het verkeer, stoppen. Niet verder rijden!
#De motor laten draaien.
#Pasverder rijden wanneer de displaymelding verdwijnt.
Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes 377
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
d
Transmissieoliekoeling Sto-
ring
*Dekoelvloeistofpomp van de transmissie is defect. De transmissie kanoververhit raken.
#In de boordcomputer het menu Performance selecteren en de versnellingbakolietemperatuur controleren.
#Een hoge belasting een dynamische rijstijl vermijden.
#Bij een versnellingbakolietemperatuur onder 120 °C kan naar de dichtstbijzijnde gekwalificeerde werkplaats
worden verder gereden.
d
Transmissieolie oververhit
Voorzichtig doorrijden
*Deversnellingsbakafstemming Men het kortstondig handmatig rijprogramma zijn niet meer beschikbaar. Het
motorvermogen wordtovereenkomstig de oververhitting gereduceerd.
#De transmissie-olie door een gematigde rijstijl laten afkoelen, tot de displaymelding verdwijnt.
Backup accu Storing *De noodaccu voor de transmissie wordt niet meer opgeladen.
#Naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
#Tot die tijd voordat u de motor afzet altijd handmatig de parkeerstand jinschakelen.
#Voordat u de auto verlaat de elektrische parkeerrem bedienen.
378 Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes
Remmen
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
!
Parkeerrem zie handleiding
*Het gele controlelampje !brandt. De elektrische parkeerremvertoont een storing.
Om in te schakelen:
#Het contact uit- en weer inschakelen.
#De elektrische parkeerrem handmatig bedienen (/pagina 133).
Als de elektrische parkeerrem niet kanworden ingeschakeld:
#Naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
#Bij het parkeren de auto naar behoefte bovendien tegenwegrollen beveiligen.
*Het gele controlelampje !en het rode controlelampje !branden. De elektrische parkeerremvertoont een
storing.
Om vrij te zetten:
#Het contact uit- en weer inschakelen.
#De elektrische parkeerrem handmatig vrijzetten (/pagina 133).
of
#De elektrische parkeerrem automatisch vrijzetten (/pagina 132).
Als de elektrische parkeerremvervolgens niet kanworden vrijgezet:
#Niet verder rijden! Contact opnemen met een gekwalificeerde werkplaats.
Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes 379
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
*Het gele controlelampje !brandt en het rode controlelampje !knippert. De elektrische parkeerremver‐
toont een storing.
De elektrische parkeerremkan niet worden vastgezet of gelost.
#Het contact uit- en weer inschakelen.
Om in te schakelen:
#De elektrische parkeerrem handmatig vrijzetten en vervolgens weer bedienen (/pagina 133).
Om vrij te zetten:
#De elektrische parkeerrem handmatig bedienen en vervolgens weer vrijzetten.
Als de elektrische parkeerrem nog steeds niet kanworden vastgezet, of als het rode controlelampje !nog
steeds knippert:
#Niet verder rijden! Contact opnemen met een gekwalificeerde werkplaats.
#Bij het parkeren de auto naar behoefte bovendien tegenwegrollen beveiligen.
*Het gele controlelampje !knippert en het rode controlelampje !knippert gedurende circa tien seconden
na het inschakelen of vrijzetten van de elektrische parkeerrem. Vervolgens blijft het branden of het dooft. De elek‐
trische parkeerremvertoont een storing.
Als de laadtoestand te laag is:
#De 12V-accu opladen.
380 Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
Om in te schakelen:
#Het contact uitschakelen.
De elektrische parkeerremwordt automatisch ingeschakeld.
Als de elektrische parkeerrem niet moet worden ingeschakeld, bijvoorbeeld in de wasstraat of bij het slepen, het
contact ingeschakeld laten. Een uitzondering vormt het slepen met omhooggebrachte achteras.
Als de elektrische parkeerrem niet automatisch wordt ingeschakeld:
#Het contact uit- en weer inschakelen.
#De elektrische parkeerrem handmatig vrijzetten en vervolgens weer bedienen (/pagina 133).
Als de elektrische parkeerremvervolgens niet kanworden ingeschakeld:
#Naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
#Bij het parkeren de auto naar behoefte bovendien tegenwegrollen beveiligen.
Om vrij te zetten:
#Als is voldaan aan de voorwaarden voor het automatisch vrijzetten, en de elektrische parkeerremwordt niet
automatisch vrijgezet, de elektrische parkeerrem handmatig vrijzetten (/pagina 133).
Als de elektrische parkeerremvervolgens niet kanworden vrijgezet:
#Niet verder rijden! Contact opnemen met een gekwalificeerde werkplaats.
Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes 381
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
!
Parkeerrem ontgrendelen
*Het rode controlelampje !knippert.
De elektrische parkeerrem is vastgezet tijdens het rijden:
RAan een voorwaarde voor het automatisch vrijzetten van de elektrische parkeerrem is niet voldaan
(/pagina 132).
RUvoert een noodremming uit met de elektrische parkeerrem (/pagina 133).
#De voorwaarden voor het automatisch vrijzetten van de elektrische parkeerrem controleren.
#De elektrische parkeerrem handmatig vrijzetten.
!
Parkeerrem Om te ontgren-
delen contact AAN
*Het rode controlelampje !brandt.
Als de elektrische parkeerremwordtgelost is het contact uitgeschakeld.
#Het contact inschakelen.
J
Remvloeistofpeil controle-
ren
*Er bevindt zich te weinig remvloeistof in het remvloeistofreservoir.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen bij een te laag remvloeistofniveau
Wanneer het remvloeistofniveau te laag is, kan de remwerking en daarmee het remgedrag nadelig beïnvloed
zijn.
#Direct op een veilige plaats stoppen. Niet verder rijden!
382 Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
#Contact opnemen met een gekwalificeerde werkplaats.
#Geen remvloeistof bijvullen.
#
Remblokken controleren
zie handleiding
*Deremvoeringen hebben de slijtagegrens bereikt.
#Naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
Rijsystemen
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
¯
- - -km/h
*De TEMPOMAT kan niet worden ingeschakeld, omdat niet aan alle inschakelvoorwaarden voldaan is.
#De inschakelvoorwaarden van de TEMPOMAT controleren (/pagina 143).
TEMPOMAT functioneert
niet
*De TEMPOMAT vertoont een storing.
#Naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes 383
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
TEMPOMAT en limiter func-
tioneren niet
*De TEMPOMAT en de limiter vertonen een storing.
#Naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
TEMPOMAT Uit *De TEMPOMAT is uitgeschakeld.
Wanneer bovendien een waarschuwingssignaal klinkt, is de TEMPOMAT automatisch uitgeschakeld (/pagina 141).
È
- - - km/h
*De limiter kan niet worden ingeschakeld, omdat niet aan alle inschakelvoorwaarden voldaan is.
#De inschakelvoorwaarden van de limiter in acht nemen (/pagina 143).
Limiter passief *Wanneer het gaspedaal totvoorbij het drukpunt wordt ingedrukt (kickdown), wordt de limiter passief geschakeld
(/pagina 143).
Limiter functioneert niet *De limiter vertoont een storing.
#Naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
ç
- - - km/h
*De actieve afstandsassistent DISTRONIC kan niet worden ingeschakeld, omdat niet aan alle inschakelvoorwaarden
voldaan is.
#De inschakelvoorwaarden van de actieve afstandsassistent DISTRONIC in acht nemen (/pagina 146).
384 Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
ç
passief
*Wanneer u het gaspedaal totvoorbij de instelling voor de actieve afstandsassistent DISTRONIC bedient, wordt het
systeem passief geschakeld (/pagina 144).
ç
Uit
*De actieve afstandsassistent DISTRONIC is gedeactiveerd. Wanneer bovendien een waarschuwingssignaal klinkt, is
de actieve afstandsassistent DISTRONIC automatisch gedeactiveerd (/pagina 146).
Actieve afstandsassistent
functioneert niet
*De actieve afstandsassistent DISTRONIC vertoont een storing.
Ook andere rijsystemen en rijveiligheidssystemen kunnen een storing vertonen.
#Naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
Actieve afstandsassistent
nu niet beschikbaar Zie
handleiding
*De actieve afstandsassistent DISTRONIC is tijdelijk niet beschikbaar.
De omgevingsomstandigheden liggen buiten de systeemgrenzen (/pagina 144).
#Verder rijden.
Het systeem is weer beschikbaar wanneer de omgevingsomstandigheden binnen de systeemgrenzen liggen.
Actieve afstandsassistent
weer beschikbaar
*De actieve afstandsassistent DISTRONIC is weer gereed voor gebruik en kanworden ingeschakeld (/pagina 146).
Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes 385
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
ð
Maximum snelheid over-
schreden
*De maximum toegestane snelheid is overschreden (alleen bepaalde landen).
#Langzamer rijden.
Snelheidsbegrenzing (win-
terbanden) XXX km/h
*Uhebt de opgeslagen toegestane maximumsnelheid voor winterbanden bereikt. Deze snelheid kan niet worden
overschreden.
ë
Uit
*De HOLD-functie is uitgeschakeld, omdat de auto slipt of omdat niet is voldaan aan een inschakelvoorwaarde.
#De HOLD-functie later weer inschakelen of de inschakelvoorwaarden van de HOLD-functie controleren
(/pagina 148).
ä
Storing Maximaal 80 km/h
rijden
*De AMG RIDE CONTROL vertoont een storing. Het rijgedragkan daardoor worden beïnvloed.
#Niet sneller dan 80 km/h rijden.
#Naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
386 Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
Actieve parkeerassistent
en PARKTRONIC functione-
ren niet Zie handleiding
*DePARKTRONIC-parkeerassistent vertoont een storing.
#Veilig stoppen en de motor opnieuw starten.
#Wanneer de displaymelding nog steeds verschijnt, naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
é
Attention Assist functio-
neert niet
*DeATTENTION ASSIST vertoont een storing.
#Naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
é
Attention Assist: pauze!
*DeATTENTION ASSIST heeft vermoeidheid of een toenemende onoplettendheid bij de bestuurder vastgesteld
(/pagina 158).
#Zo nodig pauze nemen.
Verkeerstekenassistent
functioneert niet
*Deverkeerstekenassistent vertoont een storing.
#Veilig stoppen en de motor opnieuw starten.
#Wanneer de displaymelding nog steeds verschijnt, naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
Verkeerstekensassistent
Camerazicht gereduceerd
zie handleiding
*Het zicht van de camera is gereduceerd. Mogelijke oorzaken:
RVervuiling van de voorruit in het blikveld van de camera
RZware neerslag of mist
Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes 387
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
Rijsystemen en rijveiligheidssystemen kunnen een storing vertonen of tijdelijk niet beschikbaar zijn.
De rijsystemen en rijveiligheidssystemen zijn weer beschikbaar als de oorzaken niet meer vantoepassing zijn.
Wanneer de displaymelding niet verdwijnt:
#Stoppen; daarbij op de verkeerssituatie letten.
#De voorruit reinigen.
Verkeerstekenassistent nu
niet beschikbaar zie hand-
leiding
*Deverkeerstekenassistent is tijdelijk niet beschikbaar.
#Verder rijden.
Het systeem is weer beschikbaar als de oorzaken niet meer aanwezig zijn.
Dodehoekassistent functio-
neert niet
*De dodehoekassistent vertoont een storing.
#Naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
Dodehoekassistent nu niet
beschikbaar zie handleiding
*De dodehoekassistent is tijdelijk niet beschikbaar.
De systeemgrenzen zijn bereikt (/pagina 162).
#Verder rijden.
Het systeem is weer beschikbaar als de oorzaken niet meer aanwezig zijn.
of
#Wanneer de displaymelding niet verdwijnt, op een veilige plaats stoppen en de motor opnieuw starten.
#Indien nodig de achterbumper reinigen. Als de bumper sterk vervuild is, kunnen de sensoren in de bumper een
storing vertonen.
388 Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
RACE START niet mogelijk
zie handleiding
*Mogelijke oorzaken:
REr is niet aan de activeringsvoorwaarden voldaan (/pagina 150).
RACE START afgebroken *Mogelijke oorzaken:
RU hebt tijdens de RACE START het gaspedaal losgelaten.
RU hebt tijdens de RACE START het rempedaal ingedrukt.
Ukunt de RACE START bij de volgende start opnieuw gebruiken.
Rijveiligheidssystemen
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
!
÷
nu niet beschikbaar zie
handleiding
*Het ABS en het ESP®zijn tijdelijk niet beschikbaar.
Ook andere rijsystemen en rijveiligheidssystemen, bijvoorbeeld het BAS, kunnen tijdelijk niet beschikbaar zijn.
Het remsysteem werktverder op normale wijze. De remweg kan bij een noodstop langer worden.
&WAARSCHUWING Slipgevaar bij storing van het ABS en het ESP®
De wielen kunnen bij het remmen blokkeren en het ESP®voert geen stabilisatie van de auto uit.
De bestuurbaarheid en het remgedrag worden sterk nadelig beïnvloed en de remwegkan langer zijn. Bovendien
zijn verdere rijveiligheidssystemen uitgeschakeld.
Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes 389
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
#Voorzichtig een korteroute met watflauwe bochten rijden met een snelheid boven 30 km/h.
#Wanneer de displaymelding niet verdwijnt, direct naar een gekwalificeerde werkplaats gaan. Daarbij voor‐
zichtig rijden.
!
÷
functioneren niet zie hand-
leiding
*Het ABS en het ESP®vertonen een storing.
Ook andere rijsystemen en rijveiligheidssystemen, bijvoorbeeld het BAS, kunnen een storing vertonen.
Het remsysteem werktverder op normale wijze. De remweg kan bij een noodstop langer worden.
&WAARSCHUWING Slipgevaar bij storing van het ABS en het ESP®
De wielen kunnen bij het remmen blokkeren en het ESP®voert geen stabilisatie van de auto uit.
De bestuurbaarheid en het remgedrag worden sterk nadelig beïnvloed en de remwegkan langer zijn. Bovendien
zijn verdere rijveiligheidssystemen uitgeschakeld.
#Voorzichtig verder rijden.
#Het ABS en het ESP®direct bij een gekwalificeerde werkplaats laten controleren.
÷
nu niet beschikbaar Zie
handleiding
*Het ESP®is tijdelijk niet beschikbaar.
Ook andere rijsystemen en rijveiligheidssystemen, bijvoorbeeld het BAS, kunnen een storing vertonen.
390 Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
&WAARSCHUWING Slipgevaar door een storing in het ESP®
Als het ESP®is uitgeschakeld, wordt de auto niet door het ESP®gestabiliseerd. Bovendien zijn verdere rijveilig‐
heidssystemen uitgeschakeld.
#Voorzichtig een korteroute met watflauwe bochten rijden met een snelheid boven 30 km/h.
#Wanneer de displaymelding niet verdwijnt, direct naar een gekwalificeerde werkplaats gaan. Daarbij voor‐
zichtig rijden.
÷
functioneert niet zie hand-
leiding
*Het ESP®vertoont een storing.
Ook andere rijsystemen en rijveiligheidssystemen, bijvoorbeeld het BAS, kunnen een storing vertonen.
Het remsysteem werktverder op normale wijze. De remwegkan bij een noodstop langer worden.
&WAARSCHUWING Slipgevaar door een storing in het ESP®
Als het ESP®is uitgeschakeld, wordt de auto niet door het ESP®gestabiliseerd. Bovendien zijn verdere rijveilig‐
heidssystemen uitgeschakeld.
#Voorzichtig verder rijden.
#Het ESP®bij een gekwalificeerde werkplaats laten controleren.
Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes 391
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
T
!
÷
functioneren niet zie hand-
leiding
*Het EBD, het ABS en het ESP®vertonen een storing.
Ook andere rijsystemen en rijveiligheidssystemen, bijvoorbeeld het BAS, kunnen een storing vertonen.
&WAARSCHUWING Slipgevaar bij storing van het EBD, het ABS en het ESP®
De wielen kunnen bij het remmen blokkeren en het ESP®voert geen stabilisatie van de auto uit.
De bestuurbaarheid en het remgedrag worden sterk nadelig beïnvloed en de remwegkan langer zijn. Bovendien
zijn verdere rijveiligheidssystemen uitgeschakeld.
#Voorzichtig verder rijden.
#Het remsysteem direct bij een gekwalificeerde werkplaats laten controleren.
Actieve remassistent Func-
tie nu beperkt beschikbaar
Zie handleiding
*Het Active Brake Assist System is tijdelijk niet of slechts ten dele beschikbaar.
De omgevingsomstandigheden liggen buiten de systeemgrenzen (/pagina 138).
#Verder rijden.
Het systeem is weer beschikbaar wanneer de omgevingsomstandigheden binnen de systeemgrenzen liggen.
#Wanneer de displaymelding niet verdwijnt, op een veilige plaats stoppen en de motor opnieuw starten.
Actieve remassistent Func-
tie beperkt beschikbaar Zie
handleiding
*Het Active Brake Assist System vertoont een storing.
#Naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
392 Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
Radarsensoren vervuild zie
handleiding
*Het radarsensorsysteem vertonen een storing. Mogelijke oorzaken:
RSensoren vervuild
RHevige neerslag
RLange ritten buiten de bebouwde kom zonder doorstromend verkeer, bijvoorbeeld in de woestijn
Rijsystemen en rijveiligheidssystemen kunnen een storing vertonen of tijdelijk niet beschikbaar zijn.
De rijsystemen en rijveiligheidssystemen zijn weer beschikbaar als de oorzaken niet meer vantoepassing zijn.
Wanneer de displaymelding niet verdwijnt:
#Stoppen; daarbij op de verkeerssituatie letten.
#Alle sensoren reinigen (/pagina 308).
#De motor opnieuw starten.
Mercedes me connect
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
Mercedes me connect
Diensten beperkt Zie hand-
leiding
*De functies van de auto voor de storingsherkenning zijn beperkt.
Een of meerdere hoofdfuncties van het Mercedes me connect systeem vertonen een storing.
#De aanwijzingen met betrekking tot de diagnose-interface in acht nemen (/pagina 25).
#Naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes 393
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
G
functioneert niet
*Een of meerdere hoofdfuncties van het systeem Mercedes me connect of het SOS-noodoproepsysteem vertonen
een storing.
#Naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
Accu
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
#
12V-accu Zie handleiding
*De motor is afgezet en de laadtoestand is te laag.
#Niet benodigde elektrische verbruikers uitschakelen.
Om de 12V-accu op te laden:
#De motor enkele minuten laten draaien of een langere afstand rijden.
*Als de melding verschijnt terwijl de motor draait, is er een storing in het boordnet aanwezig.
#Naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
#
zie handleiding
*De12V-accu wordt niet meer opgeladen.
*AANWIJZING Mogelijke motorschade als verder wordtgereden
#Niet verder rijden!
394 Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
#Contact opnemen met een gekwalificeerde werkplaats.
#Rekening houdend met de verkeerssituatie zo snel mogelijk stoppen en de motor afzetten.
#Contact opnemen met een gekwalificeerde werkplaats.
#
Stoppen zie handleiding
*De12V-accu wordt niet meer opgeladen en heeft een te lage laadtoestand bereikt.
*AANWIJZING Mogelijke motorschade als verder wordtgereden
#Niet verder rijden!
#Contact opnemen met een gekwalificeerde werkplaats.
#Onmiddellijk, rekening houdend met het verkeer, stoppen. Niet verder rijden!
#De motor afzetten.
#Contact opnemen met een gekwalificeerde werkplaats.
#
Voertuig stoppen Motor
laten draaien
*De12V-accu heeft een te lage laadtoestand.
#Onmiddellijk, rekening houdend met het verkeer, stoppen. Niet verder rijden!
#De motor laten draaien.
#Pasverder rijden wanneer de displaymelding verdwijnt.
#Wanneer de displaymelding niet verdwijnt: Contact opnemen met een gekwalificeerde werkplaats.
Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes 395
Bandenspanningscontrole
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
Bandenspanningscontrole
nu niet beschikbaar
*Een sterke radiobron veroorzaakt een storing. Daardoor worden geen signalen van de bandenspanningsensoren
ontvangen. De bandenspanningscontrole is tijdelijk niet beschikbaar.
#Verder rijden.
Zodra de oorzaak is verholpen, start de bandenspanningscontrole vanzelf weer.
Bandensp.contr. functio-
neert niet
*De bandenspanningscontrole vertoont een storing.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen bij storing van de bandenspanningscontrole
De bandenspanningscontrole kan niet meer zoals bedoeld waarschuwen bij drukverlies bij één of meer banden.
Banden met een te lage bandenspanning kunnen bijvoorbeeld het rijgedrag en het stuur‑ en remgedrag beïn‐
vloeden.
#De bandenspanningscontrole bij een gekwalificeerde werkplaats laten controleren.
Bandensp.contr. functio-
neert niet Geen wielsenso-
ren
*Degemonteerde wielen hebben geen geschikte bandenspanningsensoren. De bandenspanningscontrole is uitge‐
schakeld.
#Wielen met geschikte bandenspanningsensoren monteren.
396 Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
h
Wielsensor(en) niet
beschikbaar
*Van een of meerdere banden ontbreekt het signaal van de bandenspanningsensor. Bij de betreffende band wordt
geen bandenspanningswaarde weergegeven.
#De defecte bandenspanningsensor latenvervangen bij een gekwalificeerde werkplaats.
h
Banden controleren
*Van één of meerdere banden is de bandenspanning sterk gedaald. De wielpositie wordtweergegeven.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen door een te lage bandenspanning
RDe banden kunnen klappen.
RDe banden kunnen overmatig en/of ongelijkmatig slijten.
RDe rij-eigenschappen en het stuur‑ en remgedrag kunnen sterk nadelig beïnvloed worden.
Ukunt dan de controle over de auto verliezen.
#De geadviseerde bandenspanningen in acht nemen.
#Indien noodzakelijk de bandenspanning aanpassen.
#De auto op een veilige plaats stoppen.
#De bandenspanning (/pagina 333) en de banden controleren.
Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes 397
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
h
Bandenspanning corrigeren
*Ten minste één band heeft een te lage bandenspanning, of de bandenspanningen van de afzonderlijke banden wij‐
kente sterk van elkaar af.
#De bandenspanning controleren en eventueel lucht bijvullen.
#Bij een correct ingestelde bandenspanning de bandenspanningscontrole opnieuw activeren (/pagina 336).
h
Let op: band defect
*Van één of meerdere banden daalt de bandenspanning plotseling. De wielpositie wordtweergegeven.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen tijdens het rijden met drukloze banden
RDe banden kunnen overmatig verwarmen en tot brand leiden.
RDe rij-eigenschappen en het stuur‑ en remgedrag kunnen sterk nadelig beïnvloed worden.
Ukunt dan de controle over de auto verliezen.
#Niet met drukloze band rijden.
#De aanwijzingen met betrekking tot bandenpech in acht nemen.
Aanwijzingen met betrekking tot bandenpech (/pagina 314).
#De auto op een veilige plaats stoppen.
#De banden controleren.
Banden oververhit *Ten minste een band is oververhit. De betroffen banden worden rood afgebeeld. Bij een temperatuur dicht bij de
grenswaarde worden de banden geel afgebeeld.
398 Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen tijdens het rijden met oververhitte banden
Oververhitte banden kunnen klappen.
#De snelheid verlagen, opdat de banden afkoelen.
Snelheid verlagen *Ten minste een band is oververhit. De betroffen banden worden rood afgebeeld. Bij een temperatuur dicht bij de
grenswaarde worden de banden geel afgebeeld.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen tijdens het rijden met oververhitte banden
Oververhitte banden kunnen klappen.
#De snelheid verlagen, opdat de banden afkoelen.
Motorolie
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
5
Bij tankstop 1 l motorolie
bijvullen
*Het motoroliepeil is tot het minimum gedaald.
*AANWIJZING Motorschade door rijden met te weinig motorolie
#Langere ritten met te weinig motorolie vermijden.
#Bij de volgende tankstop 1 l motorolie bijvullen (/pagina 302).
Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes 399
Displaymeldingen Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
Aanwijzingen met betrekking tot motorolie (/pagina 355).
5
Motoroliepeil Oliepeil verla-
gen
*Het motoroliepeil is te hoog.
*AANWIJZING Motorschade door rijden met te veel motorolie
#Langere ritten met te veel motorolie vermijden.
#Direct naar een gekwalificeerde werkplaats gaan en het motoroliepeil laten verlagen.
5
Meten van het motorolie-
peil niet mogelijk
*De elektrische verbinding naar de niveausensor is onderbroken of de niveausensor is defect.
#Naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
Waarschuwings- en controlelampjes
Overzicht waarschuwings- en controlelamp‐
jes
Als het contact wordt ingeschakeld, voeren ver‐
schillende systemen een zelfdiagnose uit. Enkele
waarschuwings- en controlelampjes kunnen
daarbij tijdelijk branden of knipperen. Dit gedrag
is niet kritisch. Pas als deze waarschuwings- en
controlelampjes na het startenvan de motor of
tijdens het rijden gaan branden of knipperen,
geven ze een storing aan.
400 Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes
Instrumentendisplay
De posities van de controlelampjes in het instru‐
mentendisplay kunnen afhankelijkvan de dis‐
play-instelling afwijken van het voorbeeld.
Supersport-instelling
Wanneer u de display-instelling Supersport
selecteert, veranderen de posities van de con‐
trolelampjes in het instrumentendisplay.
Waarschuwings- en controlelampjes:
6Veiligheidssysteem (/pagina 402)
üVeiligheidsgordel (/pagina 402)
ÙElektrische stuurbekrachtiging
(/pagina 404)
ÿKoelvloeistoftemperatuur
(/pagina 405)
;Motordiagnose (/pagina 405)
pBedrijfstemperatuur van de motor
(/pagina 405)
#Elektrische storing (/pagina 405)
8Brandstofreserve met aanduiding
tankdopkleppositie (/pagina 405)
!Elektrische parkeerrem (rood)
(/pagina 408)
!Elektrische parkeerrem (geel)
(/pagina 408)
JRemmen (geel) (/pagina 408)
JRemmen (rood) (/pagina 408)
LAfstandswaarschuwing
(/pagina 410)
äAMG RIDE CONTROL
(/pagina 410)
!ABS (/pagina 411)
÷ESP®(/pagina 411)
åESP®OFF (/pagina 411)
ÆESP®SPORT (/pagina 411)
¤ESP®OFF (/pagina 411)
Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes 401
hBandenspanningscontrole
(/pagina 414)
TStandlicht (/pagina 93)
LDimlicht (/pagina 93)
KGrootlicht (/pagina 94)
#! Knipperlichten (/pagina 94)
RMistachterlicht (/pagina 93)
Veiligheid voor inzittenden
Waarschuwings-/contro‐
lelampje
Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
6
Waarschuwingslampje vei‐
ligheidssysteem
Het rode waarschuwingslampje veiligheidssysteem brandt als de motor draait.
*Het veiligheidssysteem vertoont een storing (/pagina 33).
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel door storingen in de werking van het veiligheidssysteem
Onderdelen van het veiligheidssysteem kunnen onbedoeld worden geactiveerd of bij een ongeval niet zoals
bedoeld worden geactiveerd.
#Het veiligheidssysteem direct laten controleren en repareren bij een gekwalificeerde werkplaats.
#Voorzichtig verder rijden.
#De meldingen op het multifunctioneel display in acht nemen.
402 Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes
Waarschuwings-/contro‐
lelampje
Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
#Meteen naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
7
Waarschuwingslampje vei‐
ligheidsgordel
Het rode waarschuwingslampje veiligheidsgordels knippert en er klinkt een onderbroken waarschuwingssignaal.
Of
Het rode waarschuwingslampje veiligheidsgordel brandt na het startenvan de motor.
Bovendien kan een onderbrokenwaarschuwingssignaal klinken.
*Het rode waarschuwingslampje veiligheidsgordels knippert en er klinkt een onderbroken waarschuwings‐
signaal:
De bestuurder of de passagier hebben hun gordel niet omgegespt tijdens het rijden.
#De veiligheidsgordel omgespen (/pagina 37).
Er liggen voorwerpen op de passagiersstoel.
#De voorwerpen van de passagiersstoel verwijderen.
*Het rode waarschuwingslampje veiligheidsgordels brandt na het startenvan de motor:
Bovendien kan een onderbrokenwaarschuwingssignaal klinken.
Het rode waarschuwingslampje veiligheidsgordels herinnert bestuurder en passagier eraan de gordel om te gespen.
#De veiligheidsgordel omgespen (/pagina 37).
Voorwerpen op de passagiersstoel kunnen ervoor zorgen dat het rode waarschuwingslampje veiligheidsgordels niet
dooft.
Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes 403
Auto
Waarschuwings-/contro‐
lelampje
Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
Ù
Waarschuwingslampje elek‐
trische stuurbekrachtiging
(rood)
Het rode waarschuwingslampje elektrische stuurbekrachtiging brandt terwijl de motor draait.
*De stuurbekrachtiging of de stuurinrichting zelf vertoont een storing.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen bij beperkte bestuurbaarheid
Wanneer de stuurinrichting niet meer zoals bedoeld functioneert, is de bedrijfsveiligheid van de auto in gevaar.
#Direct op een veilige plaats stoppen. Niet verder rijden!
#Contact opnemen met een gekwalificeerde werkplaats.
#De meldingen op het multifunctioneel display in acht nemen.
404 Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes
Motor
Waarschuwings-/contro‐
lelampje
Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
ÿ
Waarschuwingslampje koel‐
vloeistof
Het rode waarschuwingslampje koelvloeistof brandt terwijl de motor draait.
*Mogelijke oorzaken:
RTemperatuursensor vertoont een storing
RKoelvloeistofniveau te laag
RLuchttoevoer naar de radiateur geblokkeerd
RVentilator van de radiateur defect
Als bovendien een waarschuwingssignaal klinkt, heeft de koelvloeistof een temperatuur van120 °C overschreden.
&WAARSCHUWING Gevaar voor brandwonden bij het openen van de motorkap
Wanneer bij een oververhitte motor of bij brand in de motorruimte de motorkap wordt geopend, kunt u in contact
komen met hete gassen of andere ontsnappende bedrijfsstoffen.
#De oververhitte motor laten afkoelen alvorens de motorkap te openen.
#Bij brand in de motorruimte de motorkap gesloten houden en contact opnemen met de brandweer.
#Rekening houdend met de verkeerssituatie zo snel mogelijk stoppen en de motor afzetten. Niet verder rijden!
#De meldingen op het multifunctioneel display in acht nemen.
Wanneer de koelvloeistoftemperatuurmeter op het onderste einde van de temperatuurschaal staat:
Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes 405
Waarschuwings-/contro‐
lelampje
Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
#Contact opnemen met een gekwalificeerde werkplaats.
of
#De auto verlaten en uit in de omgeving van de auto blijven, tot de motor is afgekoeld.
#Het koelvloeistofniveau controleren (/pagina 303).
#De luchttoevoer naar de radiateur mag niet worden belemmerd; dit controleren.
#Tot de volgende gekwalificeerde werkplaats verder rijden zonder hoge motorbelasting. Daarbij erop letten dat de
koelvloeistoftemperatuurmeter onder 120 °C blijft.
;
Waarschuwingslampje
motordiagnose
Het gele waarschuwingslampje motordiagnose brandt als de motor draait.
*Er is een storing van de motor, het uitlaatsysteem of het brandstofsysteem aanwezig.
De emissiegrenswaarden kunnen daardoor worden overschreden en de motorkan in het noodprogramma draaien.
#Het voertuig zo snel mogelijk laten controleren bij een gekwalificeerde werkplaats.
p
Waarschuwingslampje
motorbedrijfstemperatuur
Het blauwe waarschuwingslampje motorbedrijfstemperatuur brandt, totdat de bedrijfstemperatuur van de motor is
bereikt.
*Het motorvermogen en het motorkoppel zijn zolang gereduceerd.
#Hiermee rekening houden bij de rijstijl.
406 Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes
Waarschuwings-/contro‐
lelampje
Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
#
Waarschuwingslampje elek‐
trische storing
Het rode waarschuwingslampje elektrische storing brandt.
*Er is een storing in de elektronica aanwezig.
#De meldingen op het multifunctioneel display in acht nemen.
8
Waarschuwingslampje
brandstofreserve brandt
Het gele waarschuwingslampje brandstofreserve brandt als de motor draait.
*De brandstofvoorraad heeft het reservegebied bereikt.
#Tanken.
Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes 407
Remmen
Waarschuwings-/contro‐
lelampje
Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
!
Controlelampje elektrische
parkeerrem (rood)
!
Controlelampje elektrische
parkeerrem (geel)
Het rode controlelampje elektrische parkeerrem knippert of brandt.
Het gele controlelampje elektrische parkeerrem brandt bovendien bij een storing.
*#De meldingen op het multifunctioneel display in acht nemen.
J
Remwaarschuwingslampje
(geel)
Het gele waarschuwingslampje remmen brandt als de motor draait.
*&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen bij storing van het remsysteem
Wanneer het remsysteem een storing vertoont, kan het remgedrag nadelig beïnvloed zijn.
#Voorzichtig verder rijden.
#Het remsysteem direct bij een gekwalificeerde werkplaats laten controleren.
#Voorzichtig met aangepaste snelheid en voldoende afstand tot voorliggers verder rijden.
408 Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes
Waarschuwings-/contro‐
lelampje
Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
#Wanneer het multifunctioneel display een displaymelding weergeeft, deze in acht nemen.
#Naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
J
Waarschuwingslampje rem‐
men (rood)
Het rode waarschuwingslampje remmen brandt als de motor draait.
*Mogelijke oorzaken:
RDe rembekrachtiging vertoont een storing en het remgedrag kanveranderen.
REr bevindt zich te weinig remvloeistof in het remvloeistofreservoir.
#De meldingen op het multifunctioneel display in acht nemen.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen en letsel bij storing van de rembekrachtiging
Wanneer de rembekrachtiging een storing vertoont, is het mogelijk dat er meer kracht op het rempedaal moet
worden uitgeoefend tijdens het remmen. Het remgedrag kan nadelig zijn beïnvloed. De remwegkan bij een nood‐
stop langer worden.
#Direct op een veilige plaats stoppen. Niet verder rijden!
#Contact opnemen met een gekwalificeerde werkplaats.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen bij een te laag remvloeistofniveau
Wanneer het remvloeistofniveau te laag is, kan de remwerking en daarmee het remgedrag nadelig beïnvloed zijn.
Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes 409
Waarschuwings-/contro‐
lelampje
Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
#Direct op een veilige plaats stoppen. Niet verder rijden!
#Contact opnemen met een gekwalificeerde werkplaats.
#Geen remvloeistof bijvullen.
Rijsystemen
Waarschuwings-/contro‐
lelampje
Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
L
Waarschuwingslampje
afstandswaarschuwing
Het rode waarschuwingslampje afstandswaarschuwing brandt tijdens het rijden.
*De afstand tot de voorligger is voor de gekozen snelheid te gering.
Als bovendien het waarschuwingssignaal klinkt, wordt een obstakel met een te hoge snelheid genaderd.
#Klaar zijn om direct te kunnen remmen.
#De afstand vergroten.
Functie van het Active Brake Assist System (/pagina 138).
410 Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes
Waarschuwings-/contro‐
lelampje
Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
ä
Waarschuwingslampje
onderstel (geel)
Het gele waarschuwingslampje AMG RIDE CONTROL brandt.
*Er is een storing van de AMG RIDE CONTROL aanwezig.
#De meldingen op het multifunctioneel display in acht nemen.
Rijveiligheidssystemen
Waarschuwings-/contro‐
lelampje
Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
!
ABS-waarschuwingslampje
Het gele ABS-waarschuwingslampje brandt als de motor draait.
*Het ABS vertoont een storing.
Als bovendien een waarschuwingssignaal klinkt, vertoont de EBD een storing.
Ook andere rijsystemen en rijveiligheidssystemen kunnen een storing vertonen.
#De meldingen op het multifunctioneel display in acht nemen.
&WAARSCHUWING Slipgevaar bij storing van de EBD of het ABS
De wielen kunnen bij het remmen blokkeren.
Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes 411
Waarschuwings-/contro‐
lelampje
Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
De bestuurbaarheid en het remgedrag worden sterk nadelig beïnvloed en de remweg kan langer zijn. Bovendien
zijn verdere rijveiligheidssystemen uitgeschakeld.
#Voorzichtig verder rijden.
#Het remsysteem direct bij een gekwalificeerde werkplaats laten controleren.
÷
Waarschuwingslampje
ESP®
Het gele ESP®-waarschuwingslampje knippert tijdens het rijden.
Of
Het gele waarschuwingslampje ESP®brandt als de motor draait.
*Het gele waarschuwingslampje ESP®knippert tijdens het rijden:
Een of meerdere wielen hebben hun slipgrens bereikt (/pagina 135).
#De rijstijl aan de weersomstandigheden en de toestand van het wegdek aanpassen.
*Het gele waarschuwingslampje ESP®brandt als de motor draait:
Het ESP®vertoont een storing.
Ook andere rijsystemen en rijveiligheidssystemen, bijvoorbeeld het BAS, kunnen een storing vertonen.
#De meldingen op het multifunctioneel display in acht nemen.
412 Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes
Waarschuwings-/contro‐
lelampje
Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
&WAARSCHUWING Slipgevaar door een storing in het ESP®
Als het ESP®is uitgeschakeld, wordt de auto niet door het ESP®gestabiliseerd. Bovendien zijn verdere rijveilig‐
heidssystemen uitgeschakeld.
#Voorzichtig verder rijden.
#Het ESP®bij een gekwalificeerde werkplaats laten controleren.
å
¤
Het gele waarschuwingslampje ESP®OFF brandt als de motor draait.
*Het ESP®is uitgeschakeld.
Ook andere rijsystemen en rijveiligheidssystemen kunnen niet werken.
&WAARSCHUWING Slipgevaar tijdens het rijden met uitgeschakeld ESP®
Het ESP®voert geen stabilisatie van de auto uit. Bovendien zijn verder rijveiligheidssystemen slechts beperkt
beschikbaar.
#Voorzichtig verder rijden.
#Het ESP®slechts zo lang uitschakelen als de situatie dit vereist.
Als het ESP®niet kanworden ingeschakeld, vertoont het ESP®een storing.
#Het ESP®direct bij een gekwalificeerde werkplaats laten controleren.
Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes 413
Waarschuwings-/contro‐
lelampje
Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
#De aanwijzingen met betrekking tot het uitschakelen van het ESP®in acht nemen (/pagina 135).
å
Æ
Het ESP®SPORT is ingeschakeld terwijl de motor draait.
*Wanneer het ESP®SPORT is ingeschakeld, stabiliseert het ESP®de auto slechts beperkt.
&WAARSCHUWING Slipgevaar bij verkeerd gebruik van het ESP®SPORT
Als het ESP®SPORT wordt ingeschakeld, bestaat verhoogd slipgevaar en gevaar voor ongevallen!
#Het ESP®SPORT alleen onder de hierna beschreven omstandigheden inschakelen.
#De aanwijzingen met betrekking tot het inschakelen van het ESP®SPORT in acht nemen (/pagina 135).
Bandenspanningscontrole
Waarschuwings-/contro‐
lelampje
Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
h
Waarschuwingslampje ban‐
denspanningscontrole
Het gele waarschuwingslampje bandenspanningscontrole (drukverlies/storing) knippert circa één minuut lang en
brandt dan permanent.
Of
Het gele waarschuwingslampje bandenspanningscontrole (drukverlies/storing) brandt.
414 Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes
Waarschuwings-/contro‐
lelampje
Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
*Het gele waarschuwingslampje bandenspanningscontrole (drukverlies/storing) knippert circa één minuut
lang en brandt dan permanent:
De bandenspanningscontrole vertoont een storing.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen bij storing van de bandenspanningscontrole
De bandenspanningscontrole kan niet meer zoals bedoeld waarschuwen bij drukverlies bij één of meer banden.
Banden met een te lage bandenspanning kunnen bijvoorbeeld het rijgedrag en het stuur‑ en remgedrag beïnvloe‐
den.
#De bandenspanningscontrole bij een gekwalificeerde werkplaats laten controleren.
*Het gele waarschuwingslampje bandenspanningscontrole (drukverlies/storing) brandt:
De bandenspanningscontrole heeft bandenspanningsverlies bij ten minste één band geconstateerd.
&WAARSCHUWING Gevaar voor ongevallen door een te lage bandenspanning
RDe banden kunnen klappen.
RDe banden kunnen overmatig en/of ongelijkmatig slijten.
RDe rij-eigenschappen en het stuur‑ en remgedrag kunnen sterk nadelig beïnvloed worden.
Ukunt dan de controle over de auto verliezen.
#De geadviseerde bandenspanningen in acht nemen.
Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes 415
Waarschuwings-/contro‐
lelampje
Mogelijke oorzaak en/of gevolg en MMoplossingen
#Indien noodzakelijk de bandenspanning aanpassen.
#De auto op een veilige plaats stoppen.
#De bandenspanning en de banden controleren.
416 Displaymeldingen met waarschuwings- en controlelampjes
1, 2, 3 ...
12‑V‑accu
Zie Accu (auto)
12V-aansluiting
Zie Contactdoos (12V)
A
A/C-functie
In- en uitschakelen (bedieningseen‐
heid) .................................................... 103
Aanduiding rijprogramma .......................120
Aanslepen ................................................ 329
Aansprakelijkheid voor gebreken
Auto ....................................................... 28
ABS (antiblokkeersysteem) .................... 135
Acceleratie
Zie Kickdown
Accu
Sleutel ...................................................60
Accu (auto).............................................. 325
Aanwijzing ...........................................320
Aanwijzingen (starthulp en laden) .......322
Opladen ............................................... 324
Starthulp .............................................324
Vervangen ...........................................325
Achterklep .................................................66
HANDS-FREE ACCESS ...........................67
Noodontgrendelen ................................. 68
Openen .................................................. 66
Openingsmaat .....................................358
Sluiten ................................................... 66
Achterklep
Zie Achterklep
Achterspoiler ............................................ 151
In-/uitschuiven .................................... 151
Verzorging ...........................................308
Werking en aanwijzingen ...................... 151
Achterspoiler
Zie Achterspoiler
Achteruitkijkspiegel
Zie Buitenspiegels
Achteruitrijcamera .................................. 156
Automatische functie in- en uitscha‐
kelen .................................................... 158
Functie ................................................ 156
Verzorging ...........................................308
Achteruitversnelling
Inschakelen ......................................... 122
Actief onderhoudssysteem PLUS
Zie ASSYST PLUS
Actieve afstandsassistent DISTRONIC .. 144
Functie ................................................ 144
Inschakelen/activeren .........................146
Selecteren ...........................................146
Snelheid oproepen .............................. 146
Snelheid opslaan ................................. 146
Snelheid verhogen/verlagen ............... 146
Stuurwieltoetsen .................................146
Systeemgrenzen .................................. 144
Uitschakelen/deactiveren ...................146
Voorwaarden .......................................146
Active Brake Assist System
Instellen ............................................... 141
Werking en aanwijzingen .....................138
Adaptief
Zie Spoorassistent
Adaptief remlicht..................................... 141
Adaptieve grootlichtassistent
Functie .................................................. 95
In- en uitschakelen ................................ 96
Trefwoordenregister 417
Adaptieve snelheidsregeling
Zie Actieve afstandsassistent DISTRONIC
Additieven................................................ 355
Brandstof ............................................. 354
Motorolie .............................................355
Additieven (brandstof)
Zie Brandstof
Additieven (motorolie)
Zie Additieven
Adresboek
Zie Contacten
Afkoelrondes ............................................ 115
Afmetingen .............................................. 358
Afstandsregeling
Zie Actieve afstandsassistent DISTRONIC
Afstandsregeltempomaat
Zie Actieve afstandsassistent DISTRONIC
Airbag ......................................................... 38
Activering .............................................. 33
Beschermingspotentieel ........................ 39
Beschermingspotentieel beperkt ........... 41
Controlelampje PASSENGER AIR BAG ...43
Frontairbag (bestuurder, passagier) .......38
Inbouwplaatsen ..................................... 38
Kneebag ................................................ 38
Overzicht ...............................................38
Sidebags ............................................... 38
Windowbag ............................................ 38
Akoestisch sluitsignaal
In- en uitschakelen ................................ 59
Alarmknipperlichtinstallatie .................... 95
Alarmsysteem
Zie EDW (diefstal-/inbraakalarminstallatie)
Alertheidsassistent
Zie ATTENTION ASSIST
Alternatieve route
Zie Route
AMG
Stuurwielbedieningselement ................ 151
Stuurwieltoetsen .................................. 151
AMG Performance stuurwiel .................. 151
AMG Performance-stoel
Instellen ................................................ 80
AMG Performance-uitlaatsysteem .........114
Bedienen .............................................. 114
Functie ................................................. 114
AMG remsysteem met hoogwaardige
keramische composietremschijven .......113
AMG RIDE CONTROL
Instelling selecteren ............................153
AMG RIDE CONTROL +
Onderstel ............................................. 152
AMG TRACKPACE
Algemene informatie ...........................203
Configureren ....................................... 207
Drag Race ............................................ 205
Telemetrieweergave ............................. 206
Track Race ........................................... 204
Android Auto ............................................ 255
Aanwijzing ........................................... 256
Klankinstellingen .................................257
Mobiele telefoon aanmelden ...............256
Overgebrachte voertuiggegevens ........ 257
Overzicht ............................................. 255
Stop ..................................................... 257
Antiblokkeersysteem
Zie ABS (antiblokkeersysteem)
Antislipkettingen
Zie Sneeuwkettingen
418 Trefwoordenregister
App COMAND Touch
Zie COMAND Touch
Apple CarPlay®........................................ 254
Aanwijzingen .......................................254
iPhone®aanmelden .............................254
Klankinstellingen .................................255
Overgebrachte voertuiggegevens ........ 257
Overzicht ............................................. 254
Stop ..................................................... 255
Asbelasting
Toegestane .......................................... 350
Assistentiesystemen
Zie Rijveiligheidssysteem
ASSYST PLUS ........................................... 298
Bijzonder onderhoud ........................... 298
Onderhoudstermijnweergeven ........... 298
Regelmatige onderhoudswerkzaam‐
heden .................................................. 298
Standtijd met accukabels losge‐
maakt .................................................. 299
Werking en aanwijzingen .....................298
ATTENTION ASSIST .......................... 158, 160
Functie ................................................ 158
Instellen ...............................................160
Systeemgrenzen .................................. 158
Audiofunctie
Auteursrecht ........................................ 275
Informatie ............................................ 273
Mediafunctie inschakelen .................... 275
Mediazoeken ....................................... 280
Overzicht ............................................. 276
Sd-kaart aanbrengen en verwijderen ...275
Titel selecteren .................................... 277
Titellijst ................................................ 277
Usb-apparaten aansluiten .................... 276
Weergave-opties selecteren ................ 277
Audioweergave
Pauze- en weergavefunctie .................. 277
Auteursrecht .............................................. 31
Auto .......................................................... 108
Aansprakelijkheid voor gebreken ...........28
Afzetten (start-stoptoets) ..................... 127
Belasting van componenten ................. 115
Buitengebruik stellen .......................... 133
Correct gebruik .....................................27
Diagnose-interface ................................ 25
Extra portiervergrendeling ..................... 62
Gegevensopslag .................................... 28
Gegevensregistratie ............................... 28
Gekwalificeerde werkplaats .................. 26
Gesproken opdrachten (LINGUA‐
TRONIC) ...............................................181
Laten zakken ....................................... 346
Medische hulpmiddelen .........................27
Omhoogkantelen ................................. 342
Ontgrendelen (KEYLESS-GO) ................. 63
Ontgrendelen (van binnenuit) ................ 63
QR-code reddingskaart .......................... 28
REACH-verordening ............................... 27
Registratie ............................................. 26
Starten (Emotion Start) .......................108
Starten (sleutel) ...................................108
Starten (start-stoptoets) ......................107
Uitvoering ..............................................19
Ventileren (comfortopening) .................. 70
Ver- en ontgrendelen (noodsleutel) .......65
Vergrendelen (automatisch) .................. 64
Vergrendelen (KEYLESS-GO) ................. 63
Vergrendelen (van binnenuit) ................. 63
Vrij rijden ............................................. 123
Auto wassen
Zie Verzorging
Trefwoordenregister 419
Automatisch inklappen van de buiten‐
spiegels
In- en uitschakelen .............................. 102
Automatisch rijlicht.................................. 94
Automatische afstandsregeling
Zie Actieve afstandsassistent DISTRONIC
Automatische motorstart (ECO start-
stopsysteem) ............................................ 113
Automatische motorstop (ECO start-
stopsysteem) ............................................ 113
Automatische passagiersairbaguit‐
schakeling ............................................ 42, 43
Controlelampje PASSENGER AIR BAG ...43
Werking van de passagiersairbaguit‐
schakeling .............................................42
Automatische transmissie
Aanduiding rijprogramma .................... 120
Achteruitversnelling inschakelen ......... 122
DYNAMIC SELECT-schakelaar .............. 119
E-SELECT-keuzehendel ........................ 121
Kickdown ............................................. 124
Neutraalstand inschakelen .................. 122
Parkeerstand inschakelen .................... 122
Rijprogramma's .................................... 119
Rijstand inschakelen ............................ 122
Stuurwielschakelpaddles .....................123
Transmissiestandaanduiding ................ 121
Transmissiestanden ............................. 121
Tussengas ............................................ 123
Voor handmatig schakelen .................. 123
B
Bagage
Beveiligen .............................................. 86
Bagageruimteafdekking
Uit- en inrollen .......................................89
Balans instellen
Burmester®High-End SURROUND
sound system ...................................... 297
Burmester®surround sound system ... 296
Banden
Aanwijzingen ........................................118
Aanwijzingen met betrekking tot
montage ..............................................337
Bandenpech .........................................314
Bandenspanning (aanwijzingen) .......... 333
Bandenspanning controleren (ban‐
denspanningscontrole) ........................ 335
Bandenspanningscontrole (werking) ... 335
Bandenspanningscontrole opnieuw
starten ................................................ 336
Bandenspanningstabel ........................ 334
Controleren ......................................... 332
Geluidsontwikkeling ............................332
MOExtended-banden ........................... 315
Monteren ............................................. 345
Ongebruikelijk rijgedrag ......................332
Opslaan ............................................... 341
Selectie ............................................... 337
Sneeuwkettingen ................................. 332
TIREFIT-set ........................................... 316
Vervanging .......................................... 337
Verwijderen .........................................345
Verwisselen .................................340, 341
Bandenpech ............................................. 314
Aanwijzingen ........................................ 314
MOExtended-banden ........................... 315
TIREFIT-set ...........................................316
Verwisselen van een wiel ..................... 341
Bandenprofiel .......................................... 332
Bandenspanning ...................................... 334
Aanwijzingen .......................................333
Bandenspanningscontrole (werking) ... 335
420 Trefwoordenregister
Bandenspanningscontrole opnieuw
starten ................................................ 336
Bandenspanningstabel ........................ 334
Controleren (bandenspanningscon‐
trole) ...................................................335
TIREFIT-set ...........................................316
Bandenspanningscontrole
Bandenspanning controleren ............... 335
Functie ................................................ 335
Opnieuw starten .................................. 336
Bandenspanningstabel ........................... 334
Bandentemperatuur
Bandenspanningscontrole (werking) ... 335
Bandenvulcompressor
Zie TIREFIT-set
BAS (Brake Assist System) .....................135
Bedieningspaneel dakconsole
Overzicht ............................................... 10
Bedieningssysteem
Zie Boordcomputer
Bedrijfsstoffen
Aanwijzingen .......................................352
Additieven (brandstof) .........................354
Brandstof (benzine) ............................. 353
Koelvloeistof (motor) ........................... 356
Motorolie .............................................355
Remvloeistof ....................................... 356
Ruitreinigingsmiddel ............................ 357
Bedrijfstemperatuur van de motor
Waarschuwingslampje .........................109
Bedrijfsveiligheid
Conformiteitsverklaring (elektromag‐
netische verdraagzaamheid) .................. 21
Conformiteitsverklaring (krik) ................ 24
Conformiteitsverklaring (radiogra‐
fische onderdelen van de auto) .............. 21
Conformiteitsverklaring (TIREFIT-set) .... 25
Informatie .............................................. 19
Beeldformaten
Zie Videofunctie
Beeldinstellingen
Zie Videofunctie
Beladen
Aanwijzingen .........................................86
Belading
Verankeren ............................................ 86
Beladingsrichtlijnen .................................. 86
Benzine ..................................................... 353
Berichten
Gesproken opdrachten (LINGUA
TRONIC) ..............................................180
Berichten
Zie Sms
Bestemming .............................................225
Als algemene favoriet opslaan .............226
Extern ..................................................226
Kaartpositie opslaan ...........................225
Laatste bestemmingen bewerken ........ 226
Opslaan (actuele positie van de auto)
............................................................. 225
Tussenbestemmingen bewerken ..........214
Bestemmingsinvoer ................................ 209
Contact selecteren .............................. 215
Driewoordenadres invoeren ................. 215
Geo-coördinaten invoeren .................... 215
Laatste bestemmingen selecteren ....... 212
Op de kaart selecteren ........................ 216
Speciale bestemming of adres invoe‐
ren ....................................................... 209
Speciale bestemming selecteren ......... 212
Trefwoordenregister 421
Tussenbestemming invoeren ................214
Bestuurdersstoel
Zie Stoel
Bluetooth®................................................ 194
In- en uitschakelen .............................. 194
Informatie ............................................ 194
Internetverbinding instellen .................267
Profiel wisselen (DUN/PAN) ................ 269
Bluetooth®-audio
Apparaat deautoriseren (afmelden) .....285
Apparaat zoeken en autoriseren .......... 283
Informatie ............................................ 282
Inschakelen .........................................284
Mediaspeler selecteren ....................... 284
Overzicht ............................................. 283
Titel zoeken .........................................285
Boordcomputer ........................................ 167
Bedienen .............................................. 167
Menu's overzicht .................................167
Multifunctioneel display ....................... 168
Onderhoudstermijnweergeven ........... 298
Boordelektronica
Motorelektronica ................................. 350
Boordgereedschap ...................................316
Sleepoog ............................................. 328
TIREFIT-set ........................................... 316
Bouwserie
Zie Voertuigtypeplaatje
Brake Assist System
Zie BAS (Brake Assist System)
Brandblusser ............................................ 314
Brandstof................................................. 354
Additieven ........................................... 354
Benzine ............................................... 353
Brandstofreserve ................................. 355
E10 ...................................................... 353
Kwaliteit (benzine) ............................... 353
Tanken ................................................. 125
Tankinhoud .......................................... 355
Zwavelgehalte ...................................... 353
Brandstofprijzen ...................................... 236
Buiten gebruik stellen .............................133
Buitenlandse reis
Symmetrisch dimlicht ............................93
Buitenspiegels ................................... 99, 100
Automatisch inklappen van de bui‐
tenspiegels .......................................... 102
Dimmen (automatisch) ........................ 100
Geheugenfunctie bedienen .................... 85
In- en uitklappen ...................................99
Inparkeerstand .....................................101
Instellen ................................................ 99
Burmester®High-End SURROUND
sound system .......................................... 296
Automatische volumeaanpassing ........ 297
Balans instellen ...................................297
Geluidsmenu oproepen .......................296
Geluidsoptimalisering instellen ............ 297
Geluidsprofiel selecteren ..................... 297
Hoge, midden en lage tonen instellen
.............................................................297
Informatie ............................................ 296
Burmester®surround sound system .....295
Automatische volumeaanpassing ........ 296
Balans instellen ...................................296
Geluidsmenu oproepen ....................... 296
Hoge, midden en lage tonen instellen
.............................................................296
Informatie ............................................ 295
422 Trefwoordenregister
Surround sound in- en uitschakelen .... 296
C
Camera
Zie Achteruitrijcamera
Circuitgebruik
Informatie ............................................ 115
Cockpit .........................................................6
Overzicht .................................................6
COMAND Online
Zie Multimediasysteem
COMAND Touch ....................................... 198
Apparaten beheren .............................. 197
Kinderbeveiliging .................................198
Combi-instrument
Werking en aanwijzingen .............165, 166
Combischakelaar .......................................94
Comfortopening ........................................ 70
Comfortsluiting ......................................... 70
Computer
Zie Boordcomputer
Conformiteitsverklaring
Elektromagnetische verdraagzaam‐
heid .......................................................21
Krik ........................................................24
Radiografische onderdelen van de
auto ....................................................... 21
TIREFIT-set ............................................ 25
Contact
Inschakelen (start-stoptoets) ............... 106
Contactdoos (12V) .....................................91
Middenconsole voorin ........................... 91
Contacten .................................................247
Bellen .................................................. 249
Downloaden (van de mobiele tele‐
foon) ....................................................247
Importeren (overzicht) .........................248
Informatie ............................................ 247
Naamformaat ...................................... 248
Oproepen ............................................. 247
Opslaan ............................................... 248
Opties .................................................. 249
Wissen .................................................249
Worden geïmporteerd .......................... 248
Contactsleutel
Zie Sleutel
Controlelampje
Zie Waarschuwings- en controlelampje
Controller
Bedienen .............................................185
D
Dashboard
Zie Cockpit
Dashboardverlichting .............................. 168
Datum
Datum en tijd automatisch instellen ....192
Datumformaat instellen .......................... 193
Decorfolie (reinigingsaanwijzigingen) ... 307
Diagnose-interface ....................................25
Diefstalbeveiliging
Extra portiervergrendeling ..................... 62
Wegrijblokkering .................................... 72
Dieren
Huisdieren in de auto ............................ 56
Digitale handleiding .................................. 16
Trefwoordenregister 423
Digitale tv
Zie Tv
Dimlicht
In- en uitschakelen ................................ 93
Symmetrisch dimlicht ............................ 93
Dinghy Towing
Zie Tow-Bar-systeem
Display (boordcomputer)
Weergaven op het multifunctioneel
display ................................................. 168
Display (multimediasysteem)
Instellingen .......................................... 192
Display (verzorging) .................................310
Displaymelding ........................................ 361
Aanwijzingen ........................................ 361
Oproepen (boordcomputer) ................. 361
Displaymeldingen
¯- - - km/h ................................... 383
ç- - - km/h ................................... 384
È- - - km/h ................................... 384
#12V-accu Zie handleiding ...........394
ÙAchterasbesturing momenteel
niet beschikbaar ..................................371
ÙAchterasbesturing Storing
Werkplaats opzoeken .......................... 370
éAttention Assist functioneert
niet ...................................................... 387
éAttention Assist: pauze! .............. 387
:AUTO-verlichting buiten wer‐
king ..................................................... 367
hBanden controleren .................... 397
hBandenspanning corrigeren....... 398
ÂBatterij sleutel vervangen ...........365
5Bij tankstop 1 l motorolie bij‐
vullen .................................................. 399
8Brandstofreserve ........................ 375
:Dimlicht links (voorbeeld) ........... 367
÷functioneert niet zie handlei‐
ding ..................................................... 391
Gfunctioneert niet .........................394
!functioneren niet zie handlei‐
ding ..................................................... 390
Tfunctioneren niet zie handlei‐
ding ..................................................... 392
+Koelvloeistof bijvullen zie hand‐
leiding .................................................. 374
ÿKoelvloeistofStoppen Motor
uit ........................................................ 374
hLet op: band defect .................... 398
:Licht uitschakelen ...................... 368
6Linksvoor Storing Werkplaats
opzoeken (voorbeeld) .......................... 362
ðMaximum snelheid overschre‐
den ...................................................... 386
5Metenvan het motoroliepeil
niet mogelijk ........................................ 400
5Motoroliepeil Oliepeil verlagen ...400
!nu niet beschikbaar zie hand‐
leiding ................................................. 389
424 Trefwoordenregister
÷nu niet beschikbaar Zie hand‐
leiding ................................................. 390
!Parkeerrem Om te ontgrende‐
len contact AAN .................................. 382
!Parkeerrem ontgrendelen ...........382
!Parkeerrem zie handleiding ........ 379
çpassief .......................................385
#Remblokken controleren zie
handleiding .......................................... 383
JRemvloeistofpeil controleren ...... 382
¥Ruitensproeiervloeistof bijvul‐
len .......................................................373
ÂSleutel aanbrengen .................... 366
ÂSleutel niet herkend (rode dis‐
playmelding) ........................................ 366
ÂSleutel niet herkend (witte dis‐
playmelding) ........................................ 365
ÂSleutel vervangen .......................365
#Stoppen zie handleiding .............395
ÙStoring besturing Direct stop‐
pen Zie handleiding ............................. 370
ÙStoring besturing Meer kracht
vereist Zie handleiding .........................370
äStoring Maximaal 80 km/h rij‐
den ...................................................... 386
:Storing Zie handleiding ............... 367
dTransmissieolie oververhit
Voorzichtig doorrijden ......................... 378
dTransmissieoliekoeling Storing ... 378
çUit .............................................. 385
ëUit .............................................. 386
6Veiligheidssysteem Storing
Werkplaats opzoeken .......................... 362
:Verlichting inschakelen .............. 368
dVoertuig klaar om te rijden
Voor het verlaten contact uitschake
len .......................................................369
#Voertuig stoppen Motor laten
draaien ................................................ 395
hWielsensor(en) niet beschik‐
baar ..................................................... 397
6Windowbag links Storing Werk‐
plaats opzoeken (voorbeeld) ................ 362
#zie handleiding ...........................394
Achterspoiler werkt niet Limiet XXX
km/h ................................................... 372
Achterspoilerregeling werkt niet .......... 371
Achteruit rijden niet mogelijkWerk‐
plaats opzoeken .................................. 377
Actieve afstandsassistent functio‐
neert niet ............................................ 385
Actieve afstandsassistent nu niet
beschikbaar Zie handleiding ................ 385
Actieve afstandsassistent weer
beschikbaar ......................................... 385
Actieve parkeerassistent en PARK‐
TRONIC functioneren niet Zie hand‐
leiding .................................................. 387
Trefwoordenregister 425
Actieve remassistent Functie beperkt
beschikbaar Zie handleiding ................ 392
Actieve remassistent Functie nu
beperkt beschikbaar Zie handleiding ... 392
Adaptieve grootlichtassistent Came‐
razicht gereduceerd zie handleiding .... 368
Adaptieve grootlichtassistent functio‐
neert niet ............................................ 368
Adaptieve grootlichtassistent nu niet
beschikbaar zie handleiding ................ 368
Alarmknipperlichten Storing ................369
Backup accu Storing ............................378
Banden oververhit ...............................398
Bandensp.contr. functioneert niet ....... 396
Bandensp.contr. functioneert niet
Geen wielsensoren .............................. 396
Bandenspanningscontrole nu niet
beschikbaar ......................................... 396
Dodehoekassistent functioneert niet .. 388
Dodehoekassistent nu niet beschik‐
baar zie handleiding ............................ 388
Elektronisch sperdifferentieel in de
achteras functioneert niet ................... 371
Elektronisch sperdifferentieel in de
achteras nu niet beschikbaar ............... 371
Limiter functioneert niet ...................... 384
Limiter passief ..................................... 384
Mercedes me connect Diensten
beperkt Zie handleiding .......................393
Om de motor af te zetten de start-
stop-toets gedurende min. 3 sec. of
3keer indrukken ..................................374
PRE-SAFE functioneert niet zie hand‐
leiding .................................................364
RACE START afgebroken...................... 389
RACE START niet mogelijk zie hand‐
leiding ................................................. 389
Radarsensoren vervuild zie handlei‐
ding .....................................................393
Schakelstand P alleen bij stilstaand
voertuig ............................................... 375
Snelheid verlagen ................................ 399
Snelheidsbegrenzing (winterbanden)
XXX km/h ........................................... 386
Stand N permanent geactiveerd
Wegrolgevaar .......................................376
TEMPOMAT en limiter functioneren
niet ...................................................... 384
TEMPOMAT functioneert niet .............. 383
TEMPOMAT Uit .................................... 384
Transmissie Storing Stoppen ............... 377
Verkeerstekenassistent functioneert
niet ...................................................... 387
Verkeerstekenassistent nu niet
beschikbaar zie handleiding ................ 388
Verkeerstekensassistent Camera‐
zicht gereduceerd zie handleiding .......387
426 Trefwoordenregister
Voertuig stoppen Motor laten
draaien WachtenTransmissie koelt af
.............................................................377
Voor inschakelen van schakelstand R
eerstrem bedienen .............................. 376
Voor verlaten van schakelstand P of
Nrem bedienen en motorstarten........ 376
Voor verlaten van schakelstand P
rem bedienen ....................................... 376
Voorpass.-airbag ingeschakeld zie
handleiding .......................................... 363
Voorpass.-airbag uitgeschakeld zie
handleiding .......................................... 363
Wegrolgevaar Portier open en trans‐
missie niet in P .................................... 376
Zonder schakelen Werkplaats opzoe‐
ken...................................................... 377
DISTRONIC
Zie Actieve afstandsassistent DISTRONIC
Dodehoekassistent ................................. 162
Functie ................................................ 162
In- en uitschakelen ..............................163
Systeemgrenzen .................................. 162
Drag Race
Instellen ..............................................205
DYNAMIC SELECT .....................................119
Aanduiding rijprogramma .................... 120
Bedienen (DYNAMIC SELECT-schake‐
laar) ..................................................... 120
Bedieningsfeedback weergeven ........... 120
Functie ................................................. 119
Motorgegevens weergeven .................. 120
Rijprogramma I configureren ............... 120
Rijprogramma kiezen ...........................120
Rijprogramma's ....................................119
Voertuiggegevens weergeven .............. 120
E
E-SELECT-keuzehendel ............................ 121
Achteruitversnelling inschakelen ......... 122
Functie ................................................. 121
Neutraalstand inschakelen .................. 122
Parkeerstand automatisch inschake‐
len .......................................................122
Parkeerstand inschakelen .................... 122
Rijstand inschakelen ............................ 122
E10 ............................................................ 353
EBD (Electronic Brakeforce Distribu‐
tion)
Werking en aanwijzingen .....................138
Echt hout (verzorging) .............................310
ECO start-stopsysteem ...........................113
Automatische motorstart ..................... 113
Automatische motorstop ...................... 113
Uit- en inschakelen .............................. 114
Werking ................................................ 113
EDW (diefstal-/inbraakalarminstalla‐
tie) .............................................................. 72
Functie .................................................. 72
Het alarm beëindigen ............................ 73
Interieurbeveiliging functie .................... 74
Interieurbeveiliging in- en uitschake‐
len .........................................................74
Wegsleepbeveiliging functie .................. 73
Wegsleepbeveiliging in- en uitschake‐
len .........................................................73
Eenheid voor afstand instellen ...............198
EG-typegoedkeuringsnummer ...............350
EHBO-set ..................................................313
Trefwoordenregister 427
Elektrische parkeerrem........................... 131
Automatisch bedienen ......................... 131
Automatisch vrijzetten ......................... 132
Handmatig inschakelen of vrijzetten .... 133
Noodremming uitvoeren ......................133
Elektrische zekeringen
Zie Zekeringen
Elektromagnetische verdraagzaam‐
heid
Conformiteitsverklaring ......................... 21
Emotion Start
Auto starten ........................................ 108
ERA-GLONASS testmodus
Starten/stoppen .................................265
ESP®(elektronisch stabiliteitspro‐
gramma)
ESP®SPORT ........................................ 135
In- en uitschakelen .............................. 138
Werking en aanwijzingen .....................135
ESP®SPORT
Werking en aanwijzingen .....................135
Exterieurverlichting
Zie Verlichting
Exterieurverlichting (verzorging) ...........308
Extra portiervergrendeling ....................... 62
F
Favorieten
Hernoemen .......................................... 189
Oproepen ............................................ 188
Overzicht ............................................. 188
Toevoegen ...........................................188
Verschuiven .........................................189
Wissen .................................................189
FIN ............................................................ 350
Stoel ....................................................350
Typeplaatje .......................................... 350
Voorruit ...............................................350
Flat Towing
Zie Tow-Bar-systeem
Frontairbag (bestuurder, passagier) ........ 38
Frontcamera
Functie ................................................ 156
Frontcamera en achteruitrijcamera ....... 156
Functionele stoel
Zie Portierbedieningseenheid
G
Garagedeurbediening
Garagedeur openen of sluiten .............. 131
Geheugen wissen .................................131
Problemen verhelpen ........................... 130
Toetsen programmeren ....................... 129
Wisselcode-synchronisatie uitvoeren ... 130
Garantie ..................................................... 28
Gebruikersprofiel ....................................200
Importeren/exporteren ....................... 200
Instellen .............................................. 200
Opstellen .............................................200
Opties ..................................................201
Gegevensopslag
Auto ....................................................... 28
Elektronischeregeleenheden ................ 28
Online-diensten .....................................30
Gegevensregistratie
Auto ....................................................... 28
Geheugenfunctie
Bedienen ............................................... 85
Buitenspiegels Geheugen oproepen ... 85
Buitenspiegels Instellingen opslaan .... 85
428 Trefwoordenregister
Stoel Geheugen oproepen .................. 85
Stoel Instellingen opslaan .................. 85
Stuurwiel Geheugen oproepen ...........85
Stuurwiel Instellingen opslaan ............ 85
Gekwalificeerde werkplaats ..................... 26
Geluid
Banden en velgen ................................ 332
PRE-SAFE®Sound ................................. 46
Geluidsmenu oproepen
Burmester®High-End SURROUND
sound system ...................................... 296
Burmester®surround sound system ... 296
Geluidsoptimalisering instellen
Burmester®High-End SURROUND
sound system ...................................... 297
Geluidsprofiel selecteren
Burmester®High-End SURROUND
sound system ...................................... 297
Gereedschap
Zie Boordgereedschap
Gesprekken ..............................................246
Aannemen ...........................................246
Binnenkomend gesprek tijdens een
gesprek ............................................... 246
Functies tijdens gesprek activeren ...... 246
Gesprek beëindigen .............................246
Gesprek met meerdere deelnemers .... 246
Voeren .................................................246
Weigeren .............................................246
Gesproken rij-aanwijzingen
Geluidsverlaging in- en uitschakelen .... 224
Herhalen .............................................. 224
In- en uitschakelen .............................. 223
Volume instellen .................................. 224
Gestuurde achteras .................................112
Gevarendriehoek
Opklappen ...........................................313
Uitnemen ............................................. 313
Giek
Zie Tow-Bar-systeem
Gordel
Zie Veiligheidsgordel
Gordelaanpassing
Functie .................................................. 38
In- en uitschakelen ................................ 38
Gordelspanners
Activering .............................................. 33
Gordelwaarschuwing
Zie Veiligheidsgordel
Grootlicht
Adaptieve grootlichtassistent ................ 95
In- en uitschakelen ................................ 94
H
Handleiding
Uitrusting van de auto ........................... 19
Handleiding (digitaal) ................................ 16
Handrem
Zie Elektrische parkeerrem
HANDS-FREE ACCESS ................................ 67
Het alarm beëindigen (EDW) .................... 73
Hoge, midden en lage tonen instellen
Burmester®High-End SURROUND
sound system ...................................... 297
Burmester®surround sound system ... 296
Hogedrukreiniger (verzorging) ............... 306
Trefwoordenregister 429
HOLD-functie ...........................................148
In- en uitschakelen .............................. 149
Werking en aanwijzingen .....................148
Hoofdsteun
Voorste (mechanisch instellen) .............. 80
Hotspot
Instellen (wifi) ...................................... 196
via Business Telefonie .......................... 193
Huisdieren in de auto ................................ 56
Hulpoproep
Zie Mercedes-Benz noodoproepsysteem
I
Importeren/exporterenvangegevens .. 198
Im-/exporteren .................................... 198
Werking en aanwijzingen .....................198
In Car Office
Automatisch starten in- en uitscha‐
kelen ...................................................252
Binnenkomend gesprek noteren .......... 253
Functies ............................................... 251
Functies selecteren ............................. 252
Oproepen ............................................ 252
To-do als uitgevoerd markeren ............ 252
In geval van nood
EHBO-set ............................................. 313
Gevarendriehoek uitklappen ................ 313
Overzicht van de hulp ............................ 14
Veiligheidsvest .....................................312
In- en uitstaphulp
Werking en aanwijzingen .......................84
Individueel rijprogramma
Configureren ....................................... 120
Selecteren ........................................... 120
Inparkeerstand
Buitenspiegel aan passagierszijde
opslaan via de achteruitversnelling ...... 101
Buitenspiegels ..................................... 101
Inrij-aanwijzingen .................................... 108
Inspectie
Zie ASSYST PLUS
Instaphulp
Instellen .................................................84
Instrumentendisplay
Combi-instrument ....................................8
Verlichting instellen .............................168
Waarschuwings- en controlelampjes ...400
Werking en aanwijzingen .....................166
Instrumentendisplay en boordcompu‐
ter
Werking en aanwijzingen .....................165
Instrumentenverlichting
Zie Dashboardverlichting
Intelligent Light System
Adaptieve grootlichtassistent ................ 95
Interieurbeveiliging
Functie ................................................... 74
In- en uitschakelen .................................74
Interieurhemel (verzorging) .................... 310
Interieurverlichting ...................................97
Instellen .................................................97
Leeslampje ............................................ 97
Uitschakelvertragingstijd verlichting ...... 97
Internetradio
Zie TuneIn
Internetverbinding
Beperkingen ........................................ 266
Bluetooth®-profiel wisselen (DUN/
PAN) .................................................... 269
Details van de mobiele telefoon .......... 270
430 Trefwoordenregister
Functie communicatiemodule ............. 266
Informatie ............................................ 266
Instellen (Bluetooth®) .......................... 267
Instellen (business-telefonie) ...............268
Instellen (Wi-Fi) .................................... 267
Toegangsgegevens bewerken (Blue‐
tooth®) ................................................ 270
Toegangsgegevens instellen (Blue‐
tooth®) ................................................ 267
Verbindingsstatus ................................ 270
Verbindingsstatus weergeven .............. 270
Vrijgave annuleren (mobiele telefoon)
.............................................................270
Invoeren vantekens ................................ 190
Op de touchpad ...................................191
Werking en aanwijzingen .....................190
iPhone®
Zie Apple CarPlay®
Zie Mercedes-Benz Link
K
Kaart ......................................... 228, 230, 231
Actualisering ....................................... 234
Gebied mijden ..................................... 233
Gebied mijden (overzicht) .................... 233
Gebied wijzigen ...................................233
Gebied wissen ..................................... 234
Informatie in tekstvorm selecteren ...... 232
Kaartgegevens ..................................... 235
Kaartoriëntatie selecteren ...................231
Kaartversie weergeven ........................ 233
Kompas weergeven ............................. 235
Online kaartinhoud weergeven ............ 236
Overzicht ............................................. 230
Qibla weergaven .................................. 235
Satellietkaart weergeven ..................... 236
Schaal automatisch instellen ...............235
Schaal instellen ...................................231
Symbolen voor speciale bestemmin‐
gen selecteren ..................................... 232
Verkeerskaart weergeven .................... 228
Verschuiven .........................................231
Volgende dwarsstraat aangeven ..........232
Weersinformatie weergeven ................ 236
Kaart en kompas
Overzicht ............................................. 230
Keg
Zie Wielkeg
Keuzehendel
Zie E-SELECT-keuzehendel
KEYLESS-GO
Auto ontgrendelen ................................. 63
Auto vergrendelen ................................. 63
Ontgrendelingsinstelling ........................ 59
Probleem ...............................................64
Kickdown.................................................. 124
Gebruiken ............................................ 124
Kinderen
Algemene aanwijzingen .........................47
Gevaren in de auto vermijden ................ 48
Kinderzitje
Aanbevelingen voor kinderzitjesbe‐
vestigingssystemen ................................ 51
Aanwijzingen met betrekking tot risi‐
co's en gevaren ..................................... 48
Algemene aanwijzingen ......................... 47
Bevestiging (aanwijzingen) .....................51
Goedkeuringscategorieën ...................... 52
Op de passagiersstoel met een gor‐
del bevestigen .......................................55
Passagiersstoel (aanwijzingen) .............. 54
Trefwoordenregister 431
Passagiersstoel (zonder automati‐
sche airbaguitschakeling) ......................54
Zitplaatsen geschikt voor met een
gordel bevestigde kinderzitjesbeves‐
tigingssystemen .................................... 53
Klankinstellingen .................................... 295
Automatische volumeaanpassing ........ 295
Balans instellen ...................................295
Geluidsmenu oproepen ....................... 295
Hoge, midden en lage tonen instellen
.............................................................295
Informatie ............................................ 295
Klantenservice
Zie ASSYST PLUS
Klimaatmodus
Functie ................................................ 104
Instellen ...............................................104
Klimaatregeling
A/C-functie in- en uitschakelen
(bedieningseenheid) ............................ 103
Aanwijzing ........................................... 103
Auto ventileren (comfortopening) .......... 70
Automatisch regelen ............................ 104
Bedieningseenheid THERMOTRONIC ... 103
Condens van de ruiten verwijderen .....104
In- en uitschakelen .............................. 103
Klimaatmodus functie ..........................104
Klimaatmodus instellen .......................104
Luchtrecirculatie .................................104
Luchtuitstroomopeningen ór ............ 105
Synchroniseringsfunctie in- en uit‐
schakelen (bedieningseenheid) ...........104
Kneebag ..................................................... 38
Knipperlichten
In- en uitschakelen ................................ 94
Koelvloeistof (motor)
Aanwijzingen ....................................... 356
Peil controleren ...................................303
Kofferdeksel
Zie Achterklep
Koffiekop-symbool
Zie ATTENTION ASSIST
Kompas .................................................... 235
Krik
Conformiteitsverklaring ......................... 24
Opbergplaats ....................................... 341
Kunststof bekleding (verzorging) ...........310
L
Laatste bestemmingen
Selecteren ........................................... 212
Lage, midden en hoge tonen instellen
Burmester®High-End SURROUND
sound system ...................................... 297
Burmester®surround sound system ... 296
Lak (reinigingsaanwijzingen) .................. 307
Lakcode ....................................................350
Lamp
Zie Interieurverlichting
Lampje (instrumentendisplay)
Zie Waarschuwings- en controlelampje
Leeslampje
Zie Interieurverlichting
Lendensteun
Zie Lendensteun (4-weg)
Lendensteun (4-weg) ................................ 79
Lichtsignaal ............................................... 94
Limiter ...................................................... 142
Functie ................................................ 142
Inschakelen ......................................... 143
432 Trefwoordenregister
Passief .................................................142
Permanente instelling .......................... 144
Selecteren ........................................... 143
Snelheid instellen ................................ 143
Snelheid oproepen .............................. 143
Snelheid opslaan ................................. 143
Systeemgrenzen .................................. 142
Toetsen ................................................ 143
Uitschakelen ........................................143
Voorwaarden .......................................143
LINGUATRONIC ........................................ 169
Akoestische hulp .................................. 171
Algemene gesproken opdrachten ........ 170
Applicatiespecifieke gesproken
opdrachten .......................................... 170
Bedienbare functies ............................. 170
Bedrijfsveiligheid .................................169
Dialoogvoering ..................................... 170
Gesproken auto-opdrachten ................ 181
Gesproken berichten-opdrachten ........ 180
Gesproken mediaspeler-opdrachten ....178
Gesproken navigatie-opdrachten .........173
Gesproken omschakelopdrachten ........ 171
Gesproken opdrachten voor de radio ...177
Gesproken opdrachten voor tv .............177
Gesproken sms-commando's .............. 180
Multifunctioneel stuurwiel (bedie‐
ning) .................................................... 169
Soortengesproken opdrachten ........... 170
Spraakkwaliteit verbeteren .................. 171
Taalinstelling ........................................ 171
Telefooncommando .............................. 176
Live Traffic Information
Abonnement verlengen ....................... 227
Abonnements-informatie weergeven ... 227
Gevarenmeldingen aankondigen .......... 230
Op Mercedes me registreren ............... 227
Verkeerskaart weergeven .................... 228
Verkeerssituatie weergeven ................ 229
Lucht-waterkanaal ..................................305
Vrijhouden ...........................................305
Luchtdruk
Zie Bandenspanning
Luchtinlaat
Zie Lucht-waterkanaal
Luchtrecirculatie ..................................... 104
Luchtroosters
Zie Luchtuitstroomopeningen
Luchtuitstroomopeningen ...................... 105
Instellen (vóór) .....................................105
M
Maateenheden
Instellen ...............................................198
Matte lak (reinigingsaanwijzingen) ........307
Maximumsnelheden ...............................359
Maximumsnelheid
Zie Limiter
Media
Zoeken ................................................280
Media Interface
Informatie ............................................ 280
Inschakelen .........................................281
Overzicht ............................................. 282
Mediadisplay
Aanwijzingen ....................................... 184
Mediafunctie
Inschakelen ......................................... 275
Mediazoeken
Starten ................................................ 280
Trefwoordenregister 433
Medische hulpmiddelen ........................... 27
Mekka .......................................................235
Melding (multifunctioneel display)
Zie Displaymelding
Meldingengeheugen ................................ 361
Menu (boordcomputer)
Overzicht ............................................. 167
Mercedes me connect
Informatie ............................................ 262
Ongeval- en pechmanagement ............ 262
Verstuurdegegevens ........................... 262
Mercedes me oproepen
Informatie ............................................ 258
Instemming met gegevensoverdracht
............................................................. 260
Mercedes-Benz klantenservice bel‐
len .......................................................258
Mercedes-Benz klantenservice bel‐
len na automatische ongeval- of
pechherkenning ................................... 259
Onderhoudstermijn afspreken ............. 259
Verstuurdegegevens ........................... 260
Mercedes-Benz apps
Oproepen ............................................. 271
Via spraakbediening gebruiken ............ 271
Mercedes-Benz Link ................................ 253
Gebruiken ............................................ 253
Overzicht .............................................253
Stop ..................................................... 253
Verbinden ............................................ 253
Mercedes-Benz noodoproepsysteem .... 262
Automatische noodoproep .................. 263
Handmatige noodoproep .....................264
Informatie ............................................ 262
Informatie overgegevensoverdracht ... 265
Overzicht .............................................263
Testmodus ERA GLONASS starten/
stoppen ............................................... 265
Zelfdiagnose (Rusland) ........................ 265
Mercedes-Benz-servicewerkplaats
Zie Gekwalificeerde werkplaats
Met de hand wassen (verzorging) ..........307
Midden, hoge en lage tonen instellen
Burmester®High-End SURROUND
sound system ...................................... 297
Burmester®surround sound system ... 296
Milieubescherming
Aanwijzingen .......................................... 17
Terugname van de oude auto ................. 17
Mistachterlicht
In- en uitschakelen ................................ 94
Mobiele telefoon
Vrijgave voor internetverbinding
opheffen .............................................. 270
Mobiele telefoon
Zie Android Auto
Zie Apple CarPlay®
Zie Mercedes-Benz Link
Zie Telefoon
Zie Tweede telefoon
Modus uitrollen ........................................ 124
Moeheidsherkenning
Zie ATTENTION ASSIST
MOExtended-banden ...............................315
Motor
Afzetten (start-stoptoets) ..................... 127
ECO start-stopsysteem ........................ 113
Motornummer .....................................350
Starten (sleutel) ...................................108
434 Trefwoordenregister
Starten (start-stoptoets) ......................107
Starthulp .............................................324
Motorelektronica
Aanwijzingen .......................................350
Motorgegevens
Weergeven ........................................... 120
Motorkap
Openen en sluiten ............................... 299
Motorkoppel
Aanwijzing ...........................................109
Motornoodstart .......................................329
Motornummer ......................................... 350
Motorolie .................................................. 302
Aanwijzingen ........................................ 118
Additieven ........................................... 355
Bijvullen ............................................... 302
Inhoud ................................................. 355
Kwaliteit .............................................. 355
MB-Freigabe of MB-Approval ...............355
Oliepeil met oliepeilstaaf controleren .. 301
Motorvermogen
Aanwijzing ...........................................109
Multifunctioneel display
Overzicht van de weergaven ................ 168
Multifunctioneel stuurwiel
Overzicht toetsen ................................. 167
Multifunctioneel stuurwiel
Zie Stuurwiel
Multimediasysteem .................................183
Centrale bedieningselementen ............ 184
Display-instellingen configureren ......... 192
Favorieten ............................................ 188
Geluid in- en uitschakelen ...................189
Overzicht ............................................. 183
Rijprogramma I configureren ............... 120
Terugzetten (fabrieksinstelling) ............ 203
Volume instellen .................................. 190
Multimediasysteem
Zie Invoeren vantekens
Zie Touchpad
N
Navigatie
Actualisering vankaartgegevens ......... 234
Digitale handleiding oproepen .............236
Gesproken opdrachten (LINGUA
TRONIC) ............................................... 173
Inschakelen .........................................208
Menu in- en uitschakelen .................... 209
Navigatie
Zie Bestemming
Zie Bestemmingsinvoer
Zie Kaart
Zie Route
Zie Routebegeleiding
Zie Verkeersinformatie
Neutraalstand
Inschakelen ......................................... 122
Noodeigenschappen
MOExtended-banden ...........................315
Noodgeval
Brandblusser ........................................ 314
Gevarendriehoek uitnemen .................. 313
Noodontgrendeling
Achterklep ............................................. 68
Noodremming .......................................... 133
Noodremming
Zie BAS (Brake Assist System)
Trefwoordenregister 435
Noodsleutel
Portier ontgrendelen .............................65
Portier vergrendelen .............................. 65
Verwijderen/aanbrengen ...................... 60
Noodwiel .................................................. 347
Aanwijzing ...........................................347
Oppompen .......................................... 348
O
Olie
Zie Motorolie
Omschakeling licht
Buitenlandse reis (symmetrisch dim‐
licht) ...................................................... 93
Onboard-diagnose-interface
Zie Diagnose-interface
Onderhoud
Zie ASSYST PLUS
Onderstel
AMG RIDE CONTROL + ........................ 152
Instelling selecteren ............................ 153
Instellingen .......................................... 118
Onderdelen .......................................... 118
Uitlijnen ............................................... 118
Ongeval- en pechmanagement
Mercedes me connect ......................... 262
Online-diensten
Gegevensopslag .................................... 30
Onoplettendheidsherkenning
Zie ATTENTION ASSIST
Ontgrendelingsinstelling .......................... 59
Opbergmogelijkheden
Zie Opbergvak
Opbergvak .................................................. 88
Armsteun ...............................................88
Dashboardkastje ................................... 88
Middenconsole ...................................... 88
Portier ...................................................88
Opbergvakken
Usb-aansluitingen .................................. 88
Opbergvakken
Zie Opbergvak
Open Source software .............................. 31
Opening van de achterklep met de
voet
HANDS-FREE ACCESS ...........................67
Opladen
Accu (auto) .......................................... 324
Oproeplijst
Bellen .................................................. 249
Overzicht ............................................. 249
Oriëntatieverlichting .................................97
Instellen .................................................97
Originele onderdelen ................................. 18
Overgebrachte voertuiggegevens
Android Auto ....................................... 257
Apple CarPlay®.................................... 257
P
Panoramadak
Rolzonnescherm bedienen .................... 72
Paravan
Zie Lucht-waterkanaal
Parkeerhulp
Zie PARKTRONIC-parkeerassistent
Parkeerlicht ...............................................93
Parkeerrem
Zie Elektrische parkeerrem
436 Trefwoordenregister
Parkeerstand
Automatisch inschakelen .....................122
Inschakelen ......................................... 122
Parkeren
Zie Elektrische parkeerrem
PARKTRONIC-parkeerassistent .............. 153
Functie ................................................ 153
Inschakelen .........................................155
Systeemgrenzen .................................. 153
Uitschakelen ........................................155
Waarschuwingssignalen instellen ........ 156
Passagiersairbaguitschakeling
Zie Automatische passagiersairba‐
guitschakeling
Passagiersstoel
Zie Stoel
Pech
Aanslepen ........................................... 329
Auto vervoeren .................................... 328
Overzicht van de hulp ............................ 14
Slepen ................................................. 326
Verwisselen van een wiel ..................... 341
Pech
Zie Bandenpech
Personalisatie
Zie Gebruikersprofiel
Pinbeveiliging
In- en uitschakelen .............................. 199
Portier
Extra portiervergrendeling ..................... 62
Ontgrendelen (noodsleutel) ...................65
Ontgrendelen (van binnenuit) ................ 62
Openen (van binnenuit) ......................... 62
Vergrendelen (noodsleutel) ...................65
Portierbedieningseenheid ........................ 12
PRE-SAFE®(preventieve inzittenden‐
bescherming) ............................................. 46
Functie .................................................. 46
Maatregelen ongedaan maken ............... 47
PRE-SAFE®Sound ................................. 46
Preventief inzittendenbeschermings‐
systeem
Zie PRE-SAFE®(preventieve inzitten‐
denbescherming)
Preventieve inzittendenbescherming
Zie PRE-SAFE®(preventieve inzitten‐
denbescherming)
Programma-informatie
Tv-zender ............................................. 292
Q
Qibla ......................................................... 235
QR-code
Reddingskaart .......................................28
R
RACE START
Functie ................................................ 149
Inschakelen ......................................... 150
Inschakelvoorwaarden .........................150
Radar- en ultrasone sensoren
Beschadiging ....................................... 134
Radio
Direct frequentie-invoer ....................... 287
Favoriet bewerken ...............................287
Frequentie fixeren ............................... 288
Frequentieband instellen .....................286
Gesproken opdrachten (LINGUA
TRONIC) ............................................... 177
Informatie weergeven .......................... 288
Inschakelen .........................................285
Trefwoordenregister 437
Muziektitel taggen ............................... 288
Overzicht ............................................. 286
Radiotekst in- en uitschakelen .............288
Radiotekstweergeven ......................... 288
Slideshow oproepen ............................287
Verkeersinformatie in- en uitschake‐
len .......................................................288
Volumeverhoging verkeersinformatie
instellen ...............................................288
Zender instellen ...................................286
Zender opslaan ....................................287
Zender verschuiven .............................287
Zender volgen instellen .......................288
Zender zoeken ..................................... 287
Zendergeheugen bewerken ................. 287
Zenderlijst oproepen ........................... 287
Zenders wissen ................................... 287
Radiografische onderdelen van de
auto
Conformiteitsverklaring .........................21
REACH-verordening ................................... 27
Recycling
Zie Terugname van de oude auto
Reddingskaart ........................................... 28
Registratie
Auto ....................................................... 26
Reiniging
Zie Verzorging
Rem
ABS (antiblokkeersysteem) .................. 135
Active Brake Assist System ................. 138
Adaptief remlicht ................................. 141
AMG remsysteem met hoogwaardige
keramische composietremschijven ......113
BAS (Brake Assist System) .................. 135
Beperkte remwerking (met zout
gestrooide wegen) ................................ 110
EBD (Electronic Brakeforce Distribu‐
tion) ..................................................... 138
HOLD-functie ....................................... 148
Inrij-aanwijzingen ................................. 108
Nieuwe/vervangen remvoeringen/
remschijven .........................................108
Rijtips ................................................... 110
Remhulp
Zie BAS (Brake Assist System)
Remkrachtverdeling
EBD (Electronic Brakeforce Distribu‐
tion) ..................................................... 138
Remsysteem
Aanwijzingen ........................................ 116
ABS ...................................................... 116
Remklauw ............................................ 117
Remleiding ........................................... 117
Remmenkoeling ................................... 117
Remschijven .........................................116
Remslang ............................................. 117
Remvloeistof ........................................ 116
Remvoeringen ...................................... 116
Remvloeistof
Aanwijzingen ....................................... 356
Reserve
Brandstof ............................................. 355
Reservewiel
Zie Noodwiel
Reset-functie (multimediasysteem) ...... 203
Richtingaanwijzers .................................... 94
Rijden in de winter
Sneeuwkettingen ................................. 332
438 Trefwoordenregister
Rijgedrag (ongebruikelijk) ...................... 332
Rijlicht
Zie Automatisch rijlicht
Rijprogramma's
Zie DYNAMIC SELECT
Rijstand
Inschakelen ......................................... 122
Rijstrookherkenning (automatisch)
Zie Spoorassistent
Rijsysteem
AMG RIDE CONTROL + ........................ 152
Rijsysteem
Zie Achteruitrijcamera
Zie Actieve afstandsassistent DISTRONIC
Zie ATTENTION ASSIST
Zie Dodehoekassistent
Zie HOLD-functie
Zie Limiter
Zie PARKTRONIC-parkeerassistent
Zie Rijveiligheidssysteem
Zie Spoorassistent
Zie TEMPOMAT
Zie Verkeerstekenassistent
Rijtips
Algemene rijtips ................................... 110
AMG remsysteem met hoogwaardige
keramische composietremschijven ......113
Buitenlandse reis (symmetrisch dim‐
licht) ...................................................... 93
Inrij-aanwijzingen ................................. 108
Rijveiligheidssysteem .............................133
ABS (antiblokkeersysteem) .................. 135
Active Brake Assist System ................. 138
Adaptief remlicht ................................. 141
BAS (Brake Assist System) .................. 135
Camera's .............................................134
EBD (Electronic Brakeforce Distribu‐
tion) ..................................................... 138
ESP®(elektronisch stabiliteitspro‐
gramma) .............................................. 135
Overzicht ............................................. 135
Radar- en ultrasone sensoren .............. 134
Verantwoordelijkheid ........................... 133
Rolzonnescherm
Panoramadak ........................................ 72
Route .................................................217,219
Alternatieve route selecteren ...............219
Automatisch naar een wegrestaurant
zoeken starten .................................... 220
Automatisch naar tankstations zoe‐
kengebruiken ...................................... 220
Automatisch zoeken naar tankstati‐
ons in- en uitschakelen ........................ 220
Berekenen ............................................ 217
Bestemmingsinformatie weergeven ..... 219
Meldingen selecteren ........................... 219
Met tussenbestemmingen berekenen .. 214
Opties selecteren ................................. 218
Plannen ................................................ 214
Type selecteren .................................... 218
Routebegeleiding .....................................221
Aanwijzingen ........................................ 221
Afbreken .............................................. 224
Bestemming bereikt ............................ 223
Naar Offroad-bestemming ................... 225
Offroad ................................................ 225
Rijstrookadviezen ................................ 222
Routewijziging ..................................... 222
Tussenbestemming bereikt ................. 223
Van een Offroad-positie ....................... 225
Ruitbediening
Zie Zijruiten
Trefwoordenregister 439
Ruiten
Zie Zijruiten
Ruiten (verzorging) .................................. 308
Ruitensproeierinstallatie
Bijvullen ...............................................304
Ruitensproeiervloeistof
Zie Ruitreinigingsmiddel
Ruitenwisserbladen
Verwisselen ...........................................98
Verzorging ...........................................308
Ruitenwissers
In- en uitschakelen ................................ 98
Ruitenwisserbladen vervangen .............. 98
Ruitreinigingsmiddel ...............................357
Aanwijzingen ....................................... 357
S
Satellietkaart ...........................................236
Schaal instellen
Zie Kaart
Schakeladvies .......................................... 124
Schakelen .................................................123
Handmatig ...........................................123
Schakeladvies ...................................... 124
Schakelpaddles
Zie Stuurwielschakelpaddles
Scheidingsnet
Bevestigen .............................................89
Sd-kaart
Aanbrengen/verwijderen ..................... 275
Sensoren (verzorging) ............................. 308
Service
Zie ASSYST PLUS
Servicewerkplaats
Zie Gekwalificeerde werkplaats
Sidebags .................................................... 38
Sierdeel (verzorging) ...............................310
Sleepmethoden .......................................325
Sleepoog
Aanbrengen ......................................... 329
Opbergplaats .......................................328
Slepen ...................................................... 326
Sleutel ........................................................ 58
Accu ...................................................... 60
Akoestisch sluitsignaal .......................... 59
Auto starten ........................................ 108
Functies ................................................. 58
Noodsleutel ........................................... 60
Ontgrendelingsinstelling ........................ 59
Overzicht ...............................................58
Probleem ............................................... 61
Sleutelbosbevestiging ............................ 60
Stroomverbruik ...................................... 59
Sleutel
Zie Sleutel
Sleutelfuncties
Deactiveren ...........................................59
Slijtage
Remschijven .........................................116
Remvoeringen ...................................... 116
Wielbouten ...........................................117
Smartphone
Zie Android Auto
Zie Apple CarPlay®
Zie Mercedes-Benz Link
Zie Telefoon
440 Trefwoordenregister
Smeermiddeladditieven
Zie Additieven
Sms ........................................................... 250
Aanwijzingen ....................................... 250
Afzender opbellen ................................ 251
Beantwoorden ..................................... 251
Concepten ........................................... 251
Gesproken opdrachten (LINGUA
TRONIC) ..............................................180
Instellen vanweergegeven sms-
berichten ............................................. 250
Map wisselen ....................................... 251
Opstellen .............................................250
Opties ..................................................251
Uitbox .................................................. 251
Verzenden ...........................................250
Voorleesfunctie ................................... 250
Voorlezen ............................................ 250
Wissen .................................................251
Sneeuwkettingen.................................... 332
Snelheid begrenzen
Zie Limiter
Snelheid instellen
Zie TEMPOMAT
Snelheidsbegrenzing winterbanden
Instellen ...............................................144
Software-update
Software-updates ................................ 201
Systeemupdates ..................................202
Uitvoeren ............................................. 202
Soorten gesproken opdrachten
(LINGUATRONIC) ...................................... 170
Sound
Zie Burmester®High-End SUR‐
ROUND sound system
Zie Burmester®surround sound system
Zie Klankinstellingen
Spanningsvoorziening
Inschakelen (start-stoptoets) ............... 106
Speciale bestemming
Selecteren ........................................... 212
Specialist
Zie Gekwalificeerde werkplaats
Spiegels
Zie Buitenspiegels
Spoorassistent ........................................163
Functie ................................................ 163
Gevoeligheid ........................................163
Systeemgrenzen .................................. 163
Sportuitlaat
Zie AMG Performance-uitlaatsysteem
Spraakdialoogsysteem
Zie LINGUATRONIC
Spraakgestuurd bedieningssysteem
Zie LINGUATRONIC
Spraakherkenning mobiele telefoon
Starten ................................................ 242
Stoppen ............................................... 242
Standaard
Zie Spoorassistent
Standlicht................................................... 93
Start-stopsysteem
Zie ECO start-stopsysteem
Start-stoptoets
Auto afzetten ....................................... 127
Auto starten ......................................... 107
Emotion Start ...................................... 108
Spanningsvoorziening of contact
inschakelen ......................................... 106
Trefwoordenregister 441
Startaccu
Zie Accu (auto)
Starten
Zie Auto
Starthulp
Zie Starthulpaansluiting
Starthulpaansluiting ...............................324
Algemene aanwijzingen ....................... 322
Statusindicatie PASSENGER AIR BAG
Zie Automatische passagiersairba‐
guitschakeling
Stoel ............................................................ 76
Correcte stand van de bestuurders‐
stoel .......................................................76
Geheugenfunctie bedienen .................... 85
Instellen .................................................77
Instellen (elektrisch) .............................. 79
Instelmogelijkheden ...............................12
Viervoudig verstelbare lendensteun ...... 79
Stoelhoes (verzorging) ............................ 310
Stoelontgrendeling
Werking en aanwijzingen .......................84
Stoelventilatie
In- en uitschakelen ................................ 82
Stoelverwarming
In- en uitschakelen ................................. 81
Storing
Veiligheidssysteem ................................ 33
Storingsmelding
Zie Displaymelding
Stuurinrichting
Gestuurde achteras .............................. 112
Stuurwiel .................................................. 167
Geheugenfunctie bedienen .................... 85
Instellen (elektrisch) .............................. 83
Instellen (mechanisch) .......................... 82
Toetsen ................................................ 167
Stuurwielschakelpaddles ....................... 123
Surround sound in- en uitschakelen
Burmester®surround sound system ... 296
SVHC (bijzonder zorgwekkende stof‐
fen) .............................................................27
Symbolen voor speciale bestemmin‐
gen
Selecteren ........................................... 232
Synchroniseringsfunctie
In- en uitschakelen (bedieningseen‐
heid) ....................................................104
Systeeminstellingen
Datum en tijd automatisch instellen .... 192
Eenheid voor afstand instellen .............198
Pincode-controle in- en uitschakelen ... 199
Reset-functie (multimediasysteem) ..... 203
Tijd- en datumformaat instellen ...........193
Tijdzone instellen .................................193
Systeeminstellingen
Zie Bluetooth®
Zie Importeren/exporteren vangegevens
Zie Taal
Zie Wi-Fi
T
Taal ........................................................... 198
Aanwijzingen ....................................... 198
Instellen ...............................................198
Tanken
Tanken ................................................. 125
Tankinhoud
Brandstof ............................................. 355
442 Trefwoordenregister
Reserve (brandstof) ............................. 355
Technische gegevens
Informatie ............................................ 350
Voertuigtypeplaatje ............................. 350
Zendvergunningen ............................... 350
Tekstberichten
Zie Sms
Telefoneren
Zie Gesprekken
Telefoon .................................................... 238
Aanwijzingen .......................................236
Autotelefonie (internetverbinding
instellen) .............................................268
Bedrijfsstanden ...................................239
Binnenkomend gesprek tijdens een
gesprek ............................................... 246
Contacten importeren (overzicht) ........ 248
Contacten worden geïmporteerd ......... 248
Functies tijdens gesprek activeren ...... 246
Gesprek met meerdere deelnemers .... 246
Gespreks- en beltoonvolume ...............242
Gesproken opdrachten (LINGUA
TRONIC) ............................................... 176
Informatie ............................................ 239
Instellingen Business-telefonie ............ 245
Mobiele telefoon deautoriseren ...........242
Mobiele telefoon loskoppelen .............. 242
Mobiele telefoon verbinden (busi‐
ness-telefonie) ..................................... 244
Mobiele telefoon verbinden (passkey)
............................................................. 239
Mobiele telefoon verbinden (Secure
Simple Pairing) .................................... 239
Ontvangst- en overdrachtsvolume ....... 242
Overzicht business-telefonie ................243
Overzicht telefoonmenu ...................... 238
Simkaart voor de business-telefonie
gebruiken ............................................ 243
Spraakherkenning mobiele telefoon .... 242
Symbolen bij de business-telefonie ..... 245
Telefoneren .......................................... 246
Van mobiele telefoon wisselen .............241
Telefoonboek
Zie Contacten
Telefoonfuncties
Bluetooth®telefonie ............................ 239
Business-telefonie ...............................239
Telefoonfuncties
Zie Tweede telefoon
Telemetrieweergave
Oproepen ............................................ 206
Teletekst
Overzicht ............................................. 294
Televisie
Zie Tv
TEMPOMAT ............................................... 141
Functie .................................................141
Inschakelen ......................................... 143
Selecteren ........................................... 143
Snelheid instellen ................................ 143
Snelheid oproepen .............................. 143
Snelheid opslaan ................................. 143
Systeemgrenzen .................................. 141
Toetsen ................................................ 143
Uitschakelen ........................................143
Voorwaarden .......................................143
Terugname van de oude auto ...................17
Milieubescherming ................................ 17
Terugzetten (fabrieksinstelling)
Zie Reset-functie (multimediasysteem)
Tijd
Handmatige tijdinstelling .....................193
Tijd en datum automatisch instellen .... 192
Trefwoordenregister 443
Tijd- en datumformaat instellen ...........193
Tijdzone instellen .................................193
Zomertijd instellen ...............................193
TIREFIT-set ................................................ 316
Conformiteitsverklaring .........................25
Gebruiken ............................................ 316
Opbergplaats ....................................... 316
Titels
Selecteren (audiofunctie) .................... 277
Toegangsgegevens
Bewerken (Bluetooth®) ........................ 270
Instellen (Bluetooth®) .......................... 267
Instellen (business-telefonie) ...............268
Toegestaan totaalgewicht ...................... 350
Toegestane asbelasting .......................... 350
Toegestane sleepmethoden ...................325
Toetsen
Stuurwiel .............................................167
Totaalgewicht .......................................... 350
Touch-Control
Bedienen ............................................. 185
Boordcomputer ....................................167
Gevoeligheid instellen .......................... 185
Touchpad .................................................. 186
Bedienen ............................................. 186
Gevoeligheid instellen .......................... 187
Handschriftherkenning voorlezen ........ 187
Haptische bedieningsterugkoppeling
in-/uitschakelen ..................................187
Zender en muziektitel selecteren ......... 187
Tow-Bar-systeem .....................................164
Track Race
Instellen ..............................................204
Transmissiestandaanduiding .................. 121
TuneIn .......................................................271
Aanmelden .......................................... 273
Afmelden ............................................. 273
Gebruiksvoorwaarden .......................... 273
Oproepen ............................................. 271
Opties instellen .................................... 273
Overzicht ............................................. 272
Stream selecteren ............................... 273
Zender opslaan .................................... 272
Zender selecteren en verbinden .......... 272
Zender wissen .....................................272
Tussenbestemming
Automatisch naar een wegrestaurant
zoeken starten .................................... 220
Automatisch zoeken naar tankstation
starten ................................................. 213
Bewerkt ............................................... 214
Invoeren ............................................... 214
Route met tussenbestemmingen
berekenen ............................................ 214
Tussengas ................................................ 123
Tv ............................................................... 177
Audiotaal instellen ...............................293
Beeldinstellingen .................................295
Functie/aanwijzingen (audiotaal,
ondertiteling) .......................................293
Gesproken opdrachten (LINGUA
TRONIC) ............................................... 177
Helderheid instellen ............................ 295
Informatie ............................................ 288
Inschakelen .........................................289
Ondertiteling instellen .........................294
Overzicht ............................................. 290
Overzicht teletekst .............................. 294
Overzicht van de beeldinstellingen ...... 294
Videotekstweergeven .........................294
444 Trefwoordenregister
Volledig scherm in-/uitschakelen: .......291
Weergaven in tv-besturingsmenu ........ 290
Tv-zender
EPG (elektronische programmagids) ... 292
In besturingsmenu instellen .................291
In de zenderlijst instellen .....................291
In favorieten instellen .......................... 291
Op de achtergrond instellen ................ 291
Opslaan ...............................................293
Overzicht Favorieten ............................292
Overzicht zenderlijst ............................ 292
Snel opslaan ........................................ 293
Zender vast in- en uitschakelen ...........292
Zender vastzetten ................................ 292
Tweede telefoon .......................................241
Functies ............................................... 241
Verbinden ............................................ 240
Typegoedkeuringsnummer (EG) ............. 350
Typeplaatje
Auto .................................................... 350
Motor .................................................. 350
U
Uitlaateindpijpen (verzorging) ............... 308
Uitschakelvertragingstijd verlichting
Binnen ...................................................97
Buiten ....................................................97
Uitstaphulp
Instellen .................................................84
Updates
Belangrijke systeemupdates ................202
Informatie ............................................ 201
Software-updates ................................ 202
Uitvoeren ............................................. 202
Usb-apparaten
Aansluiten ............................................ 276
V
Veiligheid voor inzittenden
Zie Airbag
Zie Automatische passagiersairba‐
guitschakeling
Zie Huisdieren in de auto
Zie PRE-SAFE®(preventieve inzitten‐
denbescherming)
Zie Veiligheidsgordel
Zie Veiligheidssysteem
Veiligheidsgordel ................................ 34, 38
Afdoen ...................................................38
Beschermingspotentieel ........................ 34
Beschermingspotentieel beperkt ........... 35
Gordelaanpassing (werking) .................. 38
Gordelaanpassing in- en uitschakelen ... 38
Omgespen ............................................. 37
Verzorging ...........................................310
Waarschuwingslampje ...........................38
Veiligheidssysteem ...................................32
Algemene aanwijzingen voor kinderen ... 47
Bedrijfsklare status ...............................33
Beschermingspotentieel ........................ 32
Beschermingspotentieel beperkt ........... 32
Storing ................................................... 33
Waarschuwingslampje ...........................33
Werking bij een ongeval .........................33
Zelfdiagnose .......................................... 33
Veiligheidssystemen
Zie Rijveiligheidssysteem
Veiligheidsvest .........................................312
Velgen (verzorging) .................................308
Ventileren
Comfortopening .................................... 70
Trefwoordenregister 445
Ver- en ontgrendeling
Achterklep openen ................................ 66
Automatische vergrendeling in- en
uitschakelen .......................................... 64
Extra portiervergrendeling ..................... 62
KEYLESS-GO .......................................... 63
Noodsleutel ...........................................65
Portieren van binnenuit ontgrendelen
en openen ............................................. 62
Verbinding
Hotspot via business-telefonie instel‐
len .......................................................193
Verbindingsstatus
Overzicht ............................................. 270
Weergeven ........................................... 270
Verkeersinformatie .................................227
Gevarenmeldingen aankondigen .......... 230
In- en uitschakelen .............................. 288
Live Traffic Information ........................ 227
Live Traffic Information abonnement
verlengen ............................................. 227
Live Traffic Information registreren ..... 227
Overzicht ............................................. 227
Verkeerskaart weergeven .................... 228
Verkeerssituatie weergeven ................ 229
Verkeerskaart
Zie Kaart
Verkeerstekenassistent .......................... 160
Instellen ...............................................161
Systeemgrenzen .................................. 160
Werking en aanwijzingen .....................160
Verlichting .................................................. 93
Adaptieve grootlichtassistent ................ 95
Automatisch rijlicht ............................... 94
Buitenlandse reis (symmetrisch dim‐
licht) ...................................................... 93
Combischakelaar ...................................94
Dashboardverlichting instellen ............ 168
Dimlicht ................................................. 93
Grootlicht .............................................. 94
Knipperlichten ....................................... 94
Lichtsignaal ........................................... 94
Mistachterlicht ...................................... 93
Noodknipperlichten ...............................95
Oriëntatieverlichting instellen ................ 97
Parkeerlicht ...........................................93
Standlicht .............................................. 93
Uitschakelvertragingstijd buitenver‐
lichting instellen .................................... 97
Verantwoordelijkheid voor verlich‐
tingssystemen ....................................... 93
Verlichtingsschakelaar ...........................93
Verlichting
Zie Interieurverlichting
Zie Verlichting
Verlichtingsschakelaar
Overzicht ...............................................93
Vermoeidheidsherkenning
Zie ATTENTION ASSIST
Versnelling kiezen
Zie Schakelen
Vervoeren
Auto .................................................... 328
Verwisselen van een wiel ....................... 340
Auto laten zakken ................................ 346
Auto omhoogbrengen .......................... 342
Kunststof naafdop monteren/
demonteren ......................................... 342
Nieuw wiel monteren ........................... 345
Voorbereiden ....................................... 341
Wiel verwijderen .................................. 345
446 Trefwoordenregister
Verwisselen van een wiel
Zie Noodwiel
Verzorging ................................................ 310
Achterspoiler ....................................... 308
Achteruitrijcamera ............................... 308
Decorfolie ............................................ 307
Display .................................................310
Echt hout/sierdelen ............................. 310
Exterieurverlichting .............................308
Hogedrukreiniger ................................. 306
Interieurhemel .....................................310
Kunststof bekleding ............................. 310
Lak ...................................................... 307
Lucht-waterkanaal ............................... 305
Matte lak ............................................. 307
Met de hand wassen ........................... 307
Ruitenwisserbladen .............................308
Sensoren ............................................. 308
Stoelhoes ............................................. 310
Uitlaateindpijp .....................................308
Veiligheidsgordel .................................310
Vloerbedekking .................................... 310
Wasstraat ............................................ 305
Wielen/velgen .....................................308
Zijruiten ............................................... 308
Vestiging
Zie Gekwalificeerde werkplaats
Videofunctie ............................................ 280
Inschakelen .........................................278
Instellingen .......................................... 280
Modus volledig beeld in- en uitscha‐
kelen ...................................................279
Overzicht ............................................. 279
Videotekst
Weergeven ........................................... 294
Vloerbedekking (verzorging) .................. 310
Vloermat ..................................................... 91
Voertuig
Trekken ................................................ 164
Voertuiggegevens
Breedte ............................................... 358
Gewichten ...........................................359
Hoogte ................................................ 358
Lengte ................................................. 358
Maximumsnelheden ............................ 359
Versturen naar Android Auto ............... 257
Versturen naar Apple CarPlay®............ 257
Weergeven (DYNAMIC SELECT) ........... 120
Wielbasis ............................................. 358
Voertuigidentificatienummer
Zie FIN
Voertuigonderhoud
Zie ASSYST PLUS
Voertuigsleutel
Zie Sleutel
Voertuigtypeplaatje ................................ 350
EG-typegoedkeuringsnummer .............350
FIN ...................................................... 350
Lakcode .............................................. 350
Toegestaan totaalgewicht .................... 350
Toegestane asbelasting .......................350
Volumeaanpassing in- en uitschake‐
len
Burmester®surround sound system ... 296
Volumeverhoging verkeersinformatie
Instellen ..............................................288
Voorruit ...................................................... 98
Ruitenwisserbladen vervangen .............. 98
Voorruit
Zie Voorruit
Vrij rijden .................................................. 123
Vrije software ............................................ 31
Trefwoordenregister 447
W
Waarschuwings- en controlelampje ...... 400
Overzicht ............................................. 400
PASSENGER AIR BAG ............................ 43
Waarschuwings-/controlelampje
!ABS-waarschuwingslampje .........411
!Controlelampje elektrische
parkeerrem (geel) ................................ 408
!Controlelampje elektrische
parkeerrem (rood) ...............................408
JRemwaarschuwingslampje
(geel) ...................................................408
LWaarschuwingslampje
afstandswaarschuwing .........................410
hWaarschuwingslampje banden‐
spanningscontrole ...............................414
8Waarschuwingslampje brand‐
stofreserve brandt ...............................407
#Waarschuwingslampje elektri‐
sche storing ......................................... 407
ÙWaarschuwingslampje elektri‐
sche stuurbekrachtiging (rood) ...........404
÷Waarschuwingslampje ESP®.......412
ÿWaarschuwingslampje koel‐
vloeistof .............................................. 405
pWaarschuwingslampje motor‐
bedrijfstemperatuur ............................406
;Waarschuwingslampje motor‐
diagnose ..............................................406
äWaarschuwingslampje onder‐
stel (geel) ............................................. 411
JWaarschuwingslampje remmen
(rood) .................................................. 409
7Waarschuwingslampje veilig‐
heidsgordel ......................................... 403
6Waarschuwingslampje veilig‐
heidssysteem ...................................... 402
Waarschuwingslampje
Zie Waarschuwings- en controlelampje
Waarschuwingssysteem
Zie EDW (diefstal-/inbraakalarminstallatie)
Wasstraat (verzorging) ........................... 305
Weergave onderhoudsinterval
Zie ASSYST PLUS
Weergave-opties
Selecteren ........................................... 277
Weersinformatie ...................................... 236
Wegrijblokkering ....................................... 72
Wegrijhulp
Zie Wegrijhulp voor op hellingen
Wegrijhulp voor op hellingen .................148
Wegrolbeveiliging
Zie HOLD-functie
Wegsleepbeveiliging
Functie ..................................................73
In- en uitschakelen ................................ 73
what3words
Bestemmingsinvoer met driewoor‐
denadres ..............................................215
Wi-Fi .......................................................... 194
Instellen ...............................................195
448 Trefwoordenregister
Internetverbinding instellen .................267
Overzicht ............................................. 194
Wielen
Aanwijzingen ........................................ 117
Aanwijzingen met betrekking tot
montage ..............................................337
Bandenpech ......................................... 314
Bandenspanning (aanwijzingen) .......... 333
Bandenspanning controleren (ban‐
denspanningscontrole) ........................ 335
Bandenspanningscontrole (werking) ... 335
Bandenspanningscontrole opnieuw
starten ................................................ 336
Bandenspanningstabel ........................ 334
Controleren .........................................332
Geluidsontwikkeling ............................ 332
MOExtended-banden ........................... 315
Monteren ............................................. 345
Ongebruikelijk rijgedrag ......................332
Opslaan ............................................... 341
Selectie ............................................... 337
Sneeuwkettingen ................................. 332
TIREFIT-set ........................................... 316
Vervanging .......................................... 337
Verwijderen .........................................345
Verwisselen .................................340, 341
Verzorging ...........................................308
Wielkeg .....................................................341
Opbergplaats ....................................... 341
Wielwisselgereedschap
Overzicht .............................................341
Wifi
Hotspot instellen .................................196
Windowbag ................................................ 38
Winterbanden
Permanente snelheidsbegrenzing
instellen ...............................................144
Wrappen
Radar- en ultrasone sensoren .............. 134
Z
Zekeringen ............................................... 329
Aansluitschema ................................... 329
Aanwijzingen ....................................... 329
Voor het vervangen .............................329
Zekeringenkast in de bagageruimte ..... 331
Zekeringenkast in de beenruimte van
de passagier ........................................ 330
Zelfdiagnose
Automatische passagiersairbaguit‐
schakeling ............................................. 43
Zender
Direct frequentie-invoer ....................... 287
Frequentie fixeren ............................... 288
Instellen .............................................. 286
Opslaan ...............................................287
Verschuiven .........................................287
Wissen .................................................287
Zoeken ................................................ 287
Zender volgen
Instellen .............................................. 288
Zendergeheugen
Bewerkt ............................................... 287
Zenderlijst
Oproepen ............................................ 287
Zendvergunningen ..................................350
Zicht
Condens van de ruiten verwijderen .....104
Zijruiten ...................................................... 68
Comfortopening .................................... 70
Comfortsluiting ...................................... 70
Trefwoordenregister 449
Met sleutel openen ................................ 70
Openen .................................................. 68
Probleem ............................................... 71
Sluiten ................................................... 68
Sluiten met de sleutel ............................ 70
Zijruiten
Zie Zijruiten
Zoeken naar tankstations
Automatisch zoeken gebruiken ............ 220
Automatisch zoeken in- en uitschake‐
len ....................................................... 220
Automatisch zoeken starten ................ 213
Zoeken naar wegrestaurant
Automatisch zoeken starten ................ 220
Zoekverlichting
Zie Oriëntatieverlichting
Zomertijd instellen .................................. 193
Zwavelgehalte .......................................... 353
450 Trefwoordenregister
Impressum
Internet
Meer informatie over Mercedes-Benz-voertuigen
en over Mercedes‑Benz AG vindt u op internet
onder:
https://www.mercedes-benz.com
https://www.daimler.com
Redactie
Bij vragen of suggesties ten aanzien van deze
handleiding kunt u de TechnischeRedactie op
het volgende adres bereiken:
Mercedes‑Benz AG, HPC: CAC, Customer
Service, 70546 Stuttgart, Duitsland
©Mercedes‑Benz AG:Nadruk, vertaling en repro‐
ductie volledig of gedeeltelijk, is zonder schrifte‐
lijke toestemming van Mercedes‑Benz AG niet
toegestaan.
Autofabrikant
Mercedes‑Benz AG
Mercedesstraße 120
70372 Stuttgart
Duitsland
Waarschuwing passagiersairbag
&WAARSCHUWING Gevaar voor letsel of
levensgevaar bij ingeschakelde passa‐
giersairbag
Als de passagiersairbag is ingeschakeld, kan
een kind op de passagiersstoel bij een onge‐
val door de passagiersairbag worden geraakt.
NOOIT een naar achteren gericht kinderzit‐
jesbevestigingssysteem op een stoel gebrui‐
ken die door een ACTIEVE FRONTAIRBAG
wordt beveiligd, want dat kanvoor het kind
DODELIJKE of ERNSTIGE VERWONDINGEN
tot gevolg hebben.
Het hoofdstuk "Kinderen in de auto" in acht
nemen.
Redactiesluiting 20.08.2019
Digitaal in de auto Map met voertuigdocumenta‐
tie in de auto
Digitaal op het internetDigitaal als app
De inhoud van de handleiding
direct in het multimediasysteem
van de auto (menupunt “Voer‐
tuig“) bekijken. Start met het
snelmenu, ontdek de highlights
van uw voertuig of verdiep uw
kennis met nuttige tips.
Hier vindt u alle informatie over
de bediening, de serviceverlenin‐
gen en de garantie van uw auto
in gedrukte vorm.
U vindt de handleiding op uw
Mercedes-Benz homepage. De Mercedes-Benz Guides app is
gratis beschikbaar in de gang‐
bare app-stores.
É1905848406Z107@ËÍ
1905848406Z107
Apple®iOS AndroidTM
Bestelnummer P190 0716 07 Onderdeelnummer 190 584 84 06 Z107
Uitgave ÄJ2020-1a
Mercedes-AMG GT
Handleiding
Mercedes-Benz
Mercedes-Benz Mercedes-AMG GT
410


Need help? Post your question in this forum.

Forumrules


Report abuse

Libble takes abuse of its services very seriously. We're committed to dealing with such abuse according to the laws in your country of residence. When you submit a report, we'll investigate it and take the appropriate action. We'll get back to you only if we require additional details or have more information to share.

Product:

For example, Anti-Semitic content, racist content, or material that could result in a violent physical act.

For example, a credit card number, a personal identification number, or an unlisted home address. Note that email addresses and full names are not considered private information.

Forumrules

To achieve meaningful questions, we apply the following rules:

Register

Register getting emails for Mercedes AMG GT Coupe 2020 - Comand - large display at:


You will receive an email to register for one or both of the options.


Get your user manual by e-mail

Enter your email address to receive the manual of Mercedes AMG GT Coupe 2020 - Comand - large display in the language / languages: Dutch as an attachment in your email.

The manual is 7.24 mb in size.

 

You will receive the manual in your email within minutes. If you have not received an email, then probably have entered the wrong email address or your mailbox is too full. In addition, it may be that your ISP may have a maximum size for emails to receive.

The manual is sent by email. Check your email

If you have not received an email with the manual within fifteen minutes, it may be that you have a entered a wrong email address or that your ISP has set a maximum size to receive email that is smaller than the size of the manual.

The email address you have provided is not correct.

Please check the email address and correct it.

Your question is posted on this page

Would you like to receive an email when new answers and questions are posted? Please enter your email address.



Info