67
NL
5 Geheugen / 6 Diversen
5.1
Het weergeven
van de opgeslagen
waarden
5.2
Wissen van het
geheugen
6.1
Problemen en
Oplossingen
U kunt in elk van de beide geheugens van uw bloeddrukmeter maximaal 60
metingen (bloeddruk en pols met tijd en datum) opslaan. De meetwaarden
worden automatisch opgeslagen. Voor het oproepen van de opgeslagen meet-
waarden drukt u op de MEM-toets
. Het apparaat geeft het ingestelde
geheugen (U1 of U2) en het aantal bezette geheugenplaatsen aan. Door
te drukken op de START-toets
komt u in het andere geheugen. Als u 5
seconden lang geen toets indrukt, verschijnen in het display de gemiddelde
meetwaarden van de drie laatst opgeslagen metingen. In plaats van het
geheugenplaats-nummer
verschijnt er een “A” (Average = gemiddelde).
Bij geactiveerde taalfunctie worden de gegevens in de ingestelde taal
genoemd.
Na het drukken op de MEM-toets
worden de waarden van de laatst opge-
slagen meting (geheugenplaats-nummer
= “01”) inclusief de knipperen-
de bloeddrukIndicator
aangegeven. Als er bij de meting een aritmie was
vastgesteld knippert ook het aritmiesymbool . Als de taalfunctie is ge-
activeerd, kondigt het apparaat het geheugenplaats-nummer aan, samen
met de opgeslagen bloeddruk- en polsslagwaarden en de beoordeling van de
bloeddruk volgens de schaal van de richtlijnen van de Wereld Gezondheids
Organisatie (zie p. 63).
Verder drukken op de MEM-toets
geeft de meetwaarden van daarvoor aan.
Als u bij de laatste invoer bent gekomen en nog een keer op de MEM-toets
drukt, schakelt het apparaat in de geheugenoproepmodus na 10 seconden
automatisch uit. Door te drukken op de START-toets
kunt u de geheu-
genoproepmodus te allen tijde verlaten en het apparaat tegelijk uitschakelen.
Als er in een geheugen 60 meetwaarden zijn opgeslagen en er een nieuwe
waarde wordt opgeslagen, wordt de oudste waarde gewist.
Als u zich in de geheugenoproepmodus bevindt, drukt u ca. 8 seconden op de
MEM-toets
en houdt u die vast. Na drie pieptonen worden alle opgeslagen
meetwaarden automatisch gewist. In het display worden in plaats van de meet-
waarden alleen nullen aangegeven.
In het display verschijnt het symbool voor batterijen vervangen
• De batterijen zijn te zwak of leeg. Vervangt u alle vier de batterijen door
nieuwe 1,5 V alkalibatterijen van type AA.
Er worden ongewone meetwaarden aangegeven
• De manchet is verkeerd aangelegd of niet goed aangetrokken. Legt u de
manchet goed aan en trekt u hem vast.
• U heeft uzelf of het apparaat tijdens de meting bewogen. Houdt u zich
rustig, beweegt u uw arm en het apparaat niet.
• U heeft een onregelmatige pols. Bij een slechts licht onregelmatige pols
herhaalt u de meting. Voor patiënten met een sterk onregelmatige pols is het
apparaat niet geschikt.
• U hebt tijdens de meting gesproken, bent nerveus of opgewonden. Spreekt
u niet en ademt u twee- à drie maal diep in en uit, om u te ontspannen.
• U heeft niet de correcte zit- of lighouding ingenomen. Neemt u de juiste
houding in voor het meten.