617534
4
Zoom out
Zoom in
Previous page
1/615
Next page
Voorwoord
Hartelijk dank voor het kiezen van een Mazda. Bij het ontwerp en de constructie van
automobielen geven wij bij Mazda aan de volledige tevredenheid van de klant de hoogste
prioriteit.
Wij raden u aan dit instruktieboekje zorgvuldig door te lezen en de daarin opgenomen
raadgevingen op te volgen zodat u zonder problemen van uw nieuwe Mazda kunt genieten.
Regelmatig onderhoud van uw auto door een deskundige reparateur helpt zowel de
rijwaardigheid als ook de verkoopwaarde ervan te behouden. Een netwerk van offi ciële
Mazda reparateurs dat over de gehele wereld is verspreid kan u met hun vakbekwame
onderhoudsexpertise van dienst zijn.
Hun speciaal getraind personeel komt het meest in aanmerking om op juiste en nauwkeurige
wijze onderhoud aan uw Mazda te verrichten. Verder worden zij ondersteund door een
uitgebreid assortiment van zeer speciale gereedschappen en apparatuur dat speciaal voor het
uitvoeren van onderhoud aan Mazda auto's ontwikkeld is. Wanneer onderhoud of reparatie
noodzakelijk is, verdient een offi ciële Mazda reparateur de voorkeur.
Wij verzekeren u van onze voortdurende belangstelling in uw rijplezier en hopen op uw
volledige tevredenheid.
Mazda Motor Corporation
HIROSHIMA, JAPAN
Belangrijke opmerkingen ten aanzien van dit instruktieboekje
Bewaar dit instruktieboekje in het handschoenenvak als een handige naslag voor een veilig en aangenaam gebruik
van uw Mazda. Wanneer u uw Mazda gaat verkopen, laat dan dit instruktieboekje in de auto achter.
Alle in dit instruktieboekje opgenomen specifi caties en beschrijvingen gelden bij het ter perse gaan van dit boekje.
Aangezien Mazda zich voortdurende verbetering ten doel stelt, behouden wij het recht voor te allen tijde zonder
voorafgaande kennisgeving en zonder verdere verplichting wijzigingen in de specifi caties aan te brengen.
Wees u er van bewust dat dit instruktieboekje van toepassing is op alle modellen, uitrustingen en opties. Als
gevolg bestaat de mogelijkheid dat u bepaalde verklaringen aantreft voor uitrustingen die niet in uw wagen
geïnstalleerd zijn.
©2015 Mazda Motor Corporation
Mei 2015 (Druk1)
Gebruik van dit instruktieboekje
Wij willen u er bij helpen optimaal van
het rijden met uw auto te kunnen genieten.
Wanneer u dit instruktieboekje volledig
doorleest, kan dit in belangrijke mate aan
uw rijplezier bijdragen.
Illustraties vormen een aanvulling
op de tekst van dit instruktieboekje
en geven een nadere verklaring voor
een optimaal gebruik van uw Mazda.
Als u dit instruktieboekje leest, zult u
op de hoogte gesteld worden van de
diverse voorzieningen en belangrijke
veiligheidstips en informatie over het
rijden onder diverse rijomstandigheden
aantreffen.
Onderstaand symbool in dit
instruktieboekje betekent “Dit niet doen”
of “Laat dit niet gebeuren”.
Bij verwijzingen voor wat betreft links
en rechts wordt de rijrichting van de auto
als uitgangspunt genomen. Alhoewel in
dit instruktieboekje een model met links
stuur wordt uiteengezet, is dit ook van
toepassing op modellen met rechts stuur.
Index: Een goede plaats om te
beginnen is de index, een alfabetische
inhoudsopgave van alle informatie die in
dit instruktieboekje is opgenomen.
Overal in dit instruktieboekje vindt
u termen als WAARSCHUWING,
OPGELET en OPMERKING.
WAARSCHUWING
Een WAARSCHUWING geeft een
situatie aan waarbij de kans bestaat
op ernstig letsel of een ongeluk
met dodelijke afl oop indien de
waarschuwing niet in acht wordt
genomen.
OPGELET
De term OPGELET geeft een situatie
aan waarbij de kans bestaat op
lichamelijk letsel en/of beschadiging van
uw auto, indien de raadgeving niet in
acht wordt genomen.
OPMERKING
De term OPMERKING geeft
informatie en soms een suggestie welke
behulpzaam kan zijn voor het optimale
gebruik van uw auto.
Op bepaalde onderdelen van uw auto treft
u onderstaand symbool aan. Dit geeft aan
dat dit instruktieboekje informatie bevat
die met het betreffende onderdeel verband
houdt.
Zie het instruktieboekje voor een nadere
verklaring.
Inhoudsopgave
Afbeeldingenindex
Aanzichten van interieur, exterieur en identificatie van de onderdelen van uw
Mazda.
1
Belangrijke veiligheidsuitrusting
Belangrijke informatie over de veiligheidsuitrusting, zoals zittingen,
veiligheidsgordelsysteem, kinderzitjes en SRS airbags.
2
Alvorens te gaan rijden
Gebruik van diverse voorzieningen, zoals sleutels, portieren, spiegels en
ruiten.
3
Tijdens het rijden
Informatie betreffende veilig rijden en stoppen
4
Interieurvoorzieningen
Gebruik van de diverse uitrustingsonderdelen voor rijcomfort, zoals
klimaatregeling en audio-installatie.
5
Onderhoud en verzorging
Hoe u uw Mazda in topconditie kunt houden.
6
Als er zich een probleem voordoet
Nuttige informatie over wat u kunt doen als er zich een probleem voordoet
met de auto.
7
Informatie voor de eigenaar
Belangrijke consumenteninformatie zoals garanties en aanvullende apparatuur
8
Technische gegevens
Technische informatie over uw Mazda.
9
Index
10
1
11
1
1
Afbeeldingenindex
Aanzichten van interieur, exterieur en identifi catie van de onderdelen
van uw Mazda.
Overzicht van het interieur (Model met links stuur) ...................... 1-2
Interieuruitrusting (Aanzicht A) .................................................... 1-2
Interieuruitrusting (Aanzicht B) .................................................... 1-4
Interieuruitrusting (Aanzicht C) .................................................... 1-5
Overzicht van het interieur (Model met rechts stuur) .................... 1-6
Interieuruitrusting (Aanzicht A) .................................................... 1-6
Interieuruitrusting (Aanzicht B) .................................................... 1-8
Interieuruitrusting (Aanzicht C) .................................................... 1-9
Overzicht van het exterieur ............................................................. 1-10
1
2
Afbeeldingenindex
Overzicht van het interieur (Model met links stuur)
Interieuruitrusting (Aanzicht A)
Portiervergrendelknop ........................................................................................pagina 3-23
Richtingaanwijzers en signaal voor rijbaanverandering ....................................pagina 4-65
Lichtschakelaar ..................................................................................................pagina 4-57
Ruitenwisser en sproeierhendel .........................................................................pagina 4-66
DSC OFF schakelaar ..........................................................................................pagina 4-84
Instelschakelaar bandenspanningcontrolesysteem ...........................................pagina 4-140
Dodehoekmonitor (BSM) schakelaar...............................................................pagina 4-114
LDWS schakelaar ............................................................................................pagina 4-105
i-stop OFF schakelaar ........................................................................................pagina 4-21
Buitenspiegelschakelaar .....................................................................................pagina 3-34
Portiervergrendelschakelaar ...............................................................................pagina 3-20
Vergrendelschakelaar van elektrische ruitbediening ..........................................pagina 3-40
Schakelaars van elektrische ruitbediening .........................................................pagina 3-38
De uitrusting en de montagepositie is al naargelang het model verschillend
1
3
Afbeeldingenindex
Overzicht van het interieur (Model met links stuur)
Audiobedieningsschakelaars ..............................................................................pagina 5-67
Instrumentenpaneelverlichtingknop ...................................................................pagina 4-28
Instrumentengroep .............................................................................................pagina 4-24
Kruissnelheidsregelaarschakelaars ...................................................................pagina 4-131
Startdrukknop .......................................................................................................pagina 4-4
Waarschuwingsknipperlichtschakelaar ..............................................................pagina 4-74
Stoelverwarmingschakelaars ................................................................................pagina 2-6
Stuurversnellingschakelaars ...............................................................................pagina 4-47
Ontgrendelhendel ...............................................................................................pagina 3-33
Motorkapontgrendelknop ...................................................................................pagina 6-17
De uitrusting en de montagepositie is al naargelang het model verschillend
1
4
Afbeeldingenindex
Overzicht van het interieur (Model met links stuur)
Interieuruitrusting (Aanzicht B)
SRS airbags ........................................................................................................pagina 2-38
Klimaatregelsysteem ............................................................................................pagina 5-2
Achterruitverwarmingsschakelaar .....................................................................pagina 4-72
Audio-installatie .................................................................................................pagina 5-15
Stekkerbus voor accessoires.............................................................................pagina 5-124
Ingangsaansluiting voor externe apparatuur ......................................................pagina 5-69
Drive-keuzeschakelaar .......................................................................................pagina 4-94
Commanderschakelaar .......................................................................................pagina 5-43
Versnellingshendel/Keuzehendel ..............................................................pagina 4-39 , 4-43
Zekeringenblok (Linkerzijde) ............................................................................pagina 6-52
De uitrusting en de montagepositie is al naargelang het model verschillend
1
5
Afbeeldingenindex
Overzicht van het interieur (Model met links stuur)
Interieuruitrusting (Aanzicht C)
Windvanger ......................................................................................................pagina 5-135
Ontgrendelhendel vouwdak ...............................................................................pagina 3-46
Zijopbergvak van zitting ..................................................................................pagina 5-132
Consolevak .......................................................................................................pagina 5-132
Interieurverlichting...........................................................................................pagina 5-122
Binnenspiegel .....................................................................................................pagina 3-36
Zonneklep.........................................................................................................pagina 5-122
Make-up spiegeltje ...........................................................................................pagina 5-122
Uitneembare asbak ...........................................................................................pagina 5-134
Handrem .............................................................................................................pagina 4-76
Zittingen ...............................................................................................................pagina 2-5
DVD/CD speler ..................................................................................................pagina 5-15
Bekerhouders ...................................................................................................pagina 5-126
SRS airbag..........................................................................................................pagina 2-38
Opbergvakken van achterbekleding .................................................................pagina 5-133
Veiligheidsgordels ................................................................................................pagina 2-9
De uitrusting en de montagepositie is al naargelang het model verschillend
1
6
Afbeeldingenindex
Overzicht van het interieur (Model met rechts stuur)
Interieuruitrusting (Aanzicht A)
Ruitenwisser en sproeierhendel .........................................................................pagina 4-66
Richtingaanwijzers en signaal voor rijbaanverandering ....................................pagina 4-65
Lichtschakelaar ..................................................................................................pagina 4-57
Portiervergrendelknop ........................................................................................pagina 3-23
Schakelaars van elektrische ruitbediening .........................................................pagina 3-38
Vergrendelschakelaar van elektrische ruitbediening ..........................................pagina 3-40
Buitenspiegelschakelaar .....................................................................................pagina 3-34
DSC OFF schakelaar ..........................................................................................pagina 4-84
Instelschakelaar bandenspanningcontrolesysteem ...........................................pagina 4-140
Dodehoekmonitor (BSM) schakelaar...............................................................pagina 4-114
LDWS schakelaar ............................................................................................pagina 4-105
i-stop OFF schakelaar ........................................................................................pagina 4-21
De uitrusting en de montagepositie is al naargelang het model verschillend
1
7
Afbeeldingenindex
Overzicht van het interieur (Model met rechts stuur)
Waarschuwingsknipperlichtschakelaar ..............................................................pagina 4-74
Startdrukknop .......................................................................................................pagina 4-4
Instrumentenpaneelverlichtingknop ...................................................................pagina 4-28
Audiobedieningsschakelaars ..............................................................................pagina 5-67
Instrumentengroep .............................................................................................pagina 4-24
Kruissnelheidsregelaarschakelaars ...................................................................pagina 4-131
Motorkapontgrendelknop ...................................................................................pagina 6-17
Ontgrendelhendel ...............................................................................................pagina 3-33
Stuurversnellingschakelaars ...............................................................................pagina 4-47
Stoelverwarmingschakelaars ................................................................................pagina 2-6
De uitrusting en de montagepositie is al naargelang het model verschillend
1
8
Afbeeldingenindex
Overzicht van het interieur (Model met rechts stuur)
Interieuruitrusting (Aanzicht B)
SRS airbags ........................................................................................................pagina 2-38
Audio-installatie .................................................................................................pagina 5-15
Klimaatregelsysteem ............................................................................................pagina 5-2
Achterruitverwarmingsschakelaar .....................................................................pagina 4-72
Ingangsaansluiting voor externe apparatuur ......................................................pagina 5-69
Drive-keuzeschakelaar .......................................................................................pagina 4-94
Commanderschakelaar .......................................................................................pagina 5-43
Versnellingshendel/Keuzehendel ..............................................................pagina 4-39 , 4-43
Stekkerbus voor accessoires.............................................................................pagina 5-124
Zekeringenblok (Linkerzijde) ............................................................................pagina 6-52
De uitrusting en de montagepositie is al naargelang het model verschillend
1
9
Afbeeldingenindex
Overzicht van het interieur (Model met rechts stuur)
Interieuruitrusting (Aanzicht C)
Zonneklep.........................................................................................................pagina 5-122
Make-up spiegeltje ...........................................................................................pagina 5-122
Binnenspiegel .....................................................................................................pagina 3-36
Interieurverlichting...........................................................................................pagina 5-122
Handrem .............................................................................................................pagina 4-76
Consolevak .......................................................................................................pagina 5-132
Veiligheidsgordels ................................................................................................pagina 2-9
Zijopbergvak van zitting ..................................................................................pagina 5-132
Ontgrendelhendel vouwdak ...............................................................................pagina 3-46
Windvanger ......................................................................................................pagina 5-135
Opbergvakken van achterbekleding .................................................................pagina 5-133
SRS airbag..........................................................................................................pagina 2-38
DVD/CD speler ..................................................................................................pagina 5-15
Zittingen ...............................................................................................................pagina 2-5
Bekerhouders ...................................................................................................pagina 5-126
De uitrusting en de montagepositie is al naargelang het model verschillend
1
10
Afbeeldingenindex
Overzicht van het exterieur
Motorkap ............................................................................................................pagina 6-17
Voorruitenwisserbladen ......................................................................................pagina 6-27
Vouwdak (Canvasdak) .......................................................................................pagina 3-42
Portieren en sleutels ...........................................................................................pagina 3-15
Afsluitklep van brandstoftankdop ......................................................................pagina 3-31
Wielen en banden ...............................................................................................pagina 6-38
Buitenverlichting ................................................................................................pagina 6-44
Kofferdeksel .......................................................................................................pagina 3-25
Antenne ..............................................................................................................pagina 5-15
Buitenspiegel ......................................................................................................pagina 3-34
De uitrusting en de montagepositie is al naargelang het model verschillend
2
1
*Bepaalde modellen.
2
1
2
Belangrijke veiligheidsuitrusting
Belangrijke informatie over de veiligheidsuitrusting, zoals zittingen,
veiligheidsgordelsysteem, kinderzitjes en SRS airbags.
Zittingen .............................................................................................. 2-2
Voorzorgsmaatregelen bij gebruik van de zittingen ...................... 2-2
Zitting ............................................................................................ 2-5
Hoofdsteunen ................................................................................ 2-8
Veiligheidsgordelsysteem ................................................................... 2-9
Voorzorgsmaatregelen bij gebruik van de veiligheidsgordels ...... 2-9
Veiligheidsgordels ....................................................................... 2-14
Veiligheidsgordelwaarschuwingssystemen ................................. 2-15
Voorspanners van veiligheidsgordels en begrenzingsystemen ... 2-16
Kinderzitje ........................................................................................ 2-19
Voorzorgsmaatregelen bij gebruik van een kinderzitje ............... 2-19
Installatie van kinderzitjes .......................................................... 2-25
Tabel voor geschiktheid van kinderzitjes voor diverse
zitposities .................................................................................... 2-30
Installeren van kinderzitjes ......................................................... 2-33
SRS airbags....................................................................................... 2-38
Voorzorgsmaatregelen betreffende het aanvullende
beveiligingssysteem (SRS) ......................................................... 2-38
Onderdelen van het aanvullend beveiligingssysteem ................. 2-45
Werking van de SRS airbags ....................................................... 2-47
Criteria voor SRS airbag activering ............................................ 2-50
Beperkingen van de SRS airbag ................................................. 2-51
Inzittende passagier detectiesysteem
*
......................................... 2-53
Constante controle ...................................................................... 2-58
Actieve motorkap ............................................................................. 2-59
Voorzorgsmaatregelen actieve motorkap
*
................................... 2-59
Werking van de actieve motorkap ............................................... 2-62
2
2
Belangrijke veiligheidsuitrusting
Zittingen
Voorzorgsmaatregelen bij gebruik van de zittingen
WAARSCHUWING
Zorg er voor dat de afstelbare onderdelen van een zitting op hun plaats vergrendeld
zijn:
Niet goed vergrendelde afstelbare zittingen en rugleuningen zijn gevaarlijk. Bij
plotseling stoppen of een botsing kan de zitting of de rugleuning in beweging komen,
hetgeen letsel kan veroorzaken. Zorg er voor dat de afstelbare onderdelen van de
zittingen goed op hun plaats vergrendeld zijn door te proberen de zitting naar voren en
naar achteren te schuiven en de rugleuningen heen en weer te duwen.
Laat kinderen nooit een zitting afstellen:
Toestaan dat kinderen een zitting afstellen is gevaarlijk, aangezien dit ernstig letsel kan
veroorzaken wanneer de handen of voeten van het kind tussen de zitting beklemd raken.
Niet rijden met ontgrendelde rugleuning:
Alle rugleuningen spelen een belangrijke rol bij uw bescherming in een auto. Het niet
vergrendelen van de rugleuning is gevaarlijk, aangezien tijdens plotseling afremmen of
een botsing passagiers van hun plaats geslingerd kunnen worden en inzittenden door
bagage geraakt kunnen worden, hetgeen ernstig letsel kan veroorzaken. Duw telkens na
het afstellen van de rugleuning, ook als er geen overige passagiers zijn, de rugleuning
even heen en weer om te controleren of deze goed op zijn plaats vergrendeld is.
De bestuurdersstoel uitsluitend afstellen wanneer de auto tot stilstand gebracht is:
Afstellen van de bestuurdersstoel tijdens het rijden is gevaarlijk. De kans bestaat dat de
bestuurder de macht over het stuur verliest en een ongeluk veroorzaakt.
De zittingen niet wijzigen of vervangen:
Het aanbrengen van wijzigingen of het vernieuwen van de zittingen zoals het
vernieuwen van de bekleding of het losdraaien van bouten is gevaarlijk. De zittingen
bevatten airbagonderdelen die van essentieel belang zijn voor het aanvullend
beveiligingssysteem. Het aanvullend beveiligingssysteem kan door dergelijke
wijzigingen beschadigd worden, hetgeen tot ernstig letsel kan leiden. Raadpleeg een
offi ciële Mazda reparateur als uitbouwen of opnieuw inbouwen van de zittingen om een
of andere reden noodzakelijk is.
2
3
Belangrijke veiligheidsuitrusting
Zittingen
WAARSCHUWING
Rijd niet met beschadigde zittingen:
Rijden met beschadigde zittingen, zoals zitkussens die gescheurd of tot op het urethaan
beschadigd zijn, is gevaarlijk. De zittingen die belangrijke airbagonderdelen bevatten
kunnen door een botsing beschadigd worden, ook als het een botsing is die voor het
activeren van de airbags niet krachtig genoeg is. Bij een eventuele volgende botsing zal
een airbag mogelijk niet geactiveerd worden, hetgeen tot letsel kan leiden. Laat na een
botsing de zittingen, de voorspanners van de veiligheidsgordels en de airbags altijd door
een offi ciële Mazda reparateur inspecteren.
Niet rijden met de rugleuningen in achterover geplaatste positie:
Tijdens het rijden in achterover geleunde positie zitten is gevaarlijk, aangezien de
veiligheidsgordels dan niet de optimale bescherming bieden. Tijdens een aanrijding of
bij plotseling afremmen, zou u onder de heupgordel kunnen glijden en ernstig inwendig
letsel kunnen oplopen. Voor een maximale bescherming, steeds goed achter op de
zitting plaatsnemen en rechtop zitten.
Plaats geen voorwerp zoals een kussen tussen de rugleuning en uw rug:
Het plaatsen van een voorwerp zoals een kussen tussen de rugleuning en uw rug is
gevaarlijk omdat u geen veilige rijhouding kunt aanhouden en de veiligheidsgordel
bij een botsing niet de volledige bescherming kan bieden, wat een ernstig ongeval met
mogelijk dodelijk letsel kan veroorzaken.
Plaats geen voorwerpen onder de zitting:
Het voorwerp kan beklemd raken en tot gevolg hebben dat de zitting niet goed
vergrendeld wordt waardoor een ongeluk veroorzaakt kan worden.
Nooit lading hoger dan de rugleuningen opstapelen:
Bagage of overige lading die hoger wordt opgestapeld dan de rugleuningen is
gevaarlijk. In het geval van een botsing of plotseling afremmen kunnen deze
voorwerpen naar voren geslingerd worden waardoor passagiers geraakt kunnen worden
en letsel kunnen oplopen.
Zorg er voor dat bagage en lading alvorens te gaan rijden goed wordt vastgemaakt:
Lading die tijdens het rijden niet is vastgemaakt is gevaarlijk aangezien deze bij
plotseling afremmen of een botsing kan gaan schuiven of in elkaar gedrukt kan worden
en letsel kan veroorzaken.
2
4
Belangrijke veiligheidsuitrusting
Zittingen
WAARSCHUWING
Laat uw auto altijd vergrendeld achter en bewaar de autosleutels op een veilige plaats
buiten het bereik van kinderen:
Het onvergrendeld achterlaten van uw auto of de sleutels binnen het bereik van
kinderen houden is gevaarlijk. Kinderen die via een open kofferdeksel in de
kofferruimte kruipen kunnen per ongeluk in de kofferruimte opgesloten raken. Dit kan
dood of hersenbeschadiging als gevolg van uitputting door hitte, vooral in de zomer, tot
gevolg hebben. De portieren en het kofferdeksel altijd vergrendelen.
OPGELET
Wees voorzichtig tijdens het bedienen van een zitting uw handen of vingers niet in
de buurt van de bewegende delen van de zitting of op de zijbekleding te plaatsen om
letsel te voorkomen.
Let erop bij het verschuiven van de zittingen dat er zich geen lading in het gedeelte
eromheen bevindt. Als de lading beklemd raakt, kan deze beschadigd worden.
Let er op bij het naar voren en naar achteren schuiven van de zittingen of het
terugzetten van een achterover verstelde rugleuning in de rechtop stand, de rugleuning
tijdens de bediening met uw hand vast te houden. Als de rugleuning niet ondersteund
wordt, kan de zitting plotseling verschuiven en letsel veroorzaken.
2
5
Belangrijke veiligheidsuitrusting
Zittingen
Zitting
Gebruik van de zittingen
Lengteverstelling
Om een zitting naar voren of naar achteren te verplaatsen, de hendel omhoog trekken, de
zitting in de gewenste stand schuiven en de hendel loslaten.
Controleer of de hendel in de uitgangspositie is teruggekeerd en of de zitting op zijn plaats
vergrendeld is door te proberen deze even naar voren en naar achteren te duwen.
Afstellen van de hoogte van het voorste uiteinde van het zitkussen (Bestuurdersstoel)
Draai voor het afstellen van de hoogte van het voorste uiteinde van het zitkussen de
regelknop in de gewenste stand.
Rugleuningverstelling
Om de hoek van de rugleuning te kunnen verstellen, een weinig voorover leunen en de
hendel omhoog trekken. Leun vervolgens achterover totdat de gewenste hoek bereikt is en
laat de hendel los.
Controleer of de hendel in de uitgangspositie is teruggekeerd en of de rugleuning op zijn
plaats vergrendeld is door te proberen deze even naar voren en naar achteren te duwen.
2
6
Belangrijke veiligheidsuitrusting
Zittingen
*Bepaalde modellen.
Stoelverwarming
*
De zittingen worden elektrisch verwarmd.
Het contact moet op ON staan.
Druk terwijl het contact op ON staat de
stoelverwarmingschakelaar in zodat het
indikatielampje gaat branden. De modus
verandert als volgt telkens wanneer
de stoelverwarmingschakelaar wordt
ingedrukt.
Laag
Midden
Hoog
UIT
WAARSCHUWING
Wees voorzichtig bij gebruik van de
stoelverwarming:
De warmte van de stoelverwarming
kan voor bepaalde personen te heet
zijn, zoals hieronder aangegeven, en
kan een lage-temperatuur brandwond
veroorzaken.
Zuigelingen, kleine baby's, ouderen
en gehandicapten
Personen met een gevoelige huid
Personen die buitengewoon
vermoeid zijn
Personen die onder invloed zijn
Personen die slaapverwekkende
medicijnen gebruiken zoals
slaaptabletten of medicijnen tegen
verkoudheid
WAARSCHUWING
Gebruik de stoelverwarming niet met
afdekkingen die in hoge mate vocht
vasthouden, zoals een deken of kussen
op de zitting:
De kans bestaat dat de zitting te
heet wordt en een lage-temperatuur
brandwond veroorzaakt.
Ook wanneer u slechts korte tijd in de
auto gaat slapen, de stoelverwarming
niet gebruiken:
De kans bestaat dat de zitting te
heet wordt en een lage-temperatuur
brandwond veroorzaakt.
Plaats geen zware voorwerpen met
scherpe uitsteeksels op de zitting en er
geen naalden of spelden in steken:
Dit kan tot gevolg hebben dat de zitting
overmatig verhit raakt en dat door een
kleine brandwond letsel veroorzaakt
wordt.
OPGELET
Gebruik geen organische oplosmiddelen
voor het reinigen van de zitting. Dit kan
schade aan het zittingoppervlak en de
verwarming veroorzaken.
2
7
Belangrijke veiligheidsuitrusting
Zittingen
OPMERKING
Als het contact wordt uitgeschakeld
terwijl de stoelverwarming in
werking is (Hoog, Midden of Laag)
en vervolgens opnieuw wordt
ingeschakeld, zal de stoelverwarming
automatisch werken op de
temperatuur die ingesteld is alvorens
het contact werd uitgeschakeld.
Gebruik de stoelverwarming
wanneer de motor draait. Als de
stoelverwarming gedurende langere
tijd ingeschakeld blijft terwijl de
motor niet draait, kan de accu
uitgeput raken.
De temperatuur van de
stoelverwarming kan niet verder
worden afgesteld dan Hoog, Midden
en Laag, omdat de stoelverwarming
geregeld wordt door een thermostaat.
2
8
Belangrijke veiligheidsuitrusting
Zittingen
Hoofdsteunen
Niet-afstelbare hoofdsteunen
Uw auto is uitgerust met niet-afstelbare hoofdsteunen op de bestuurders- en
passagiersrugleuning. De niet-afstelbare hoofdsteunen bestaan uit een stuk
schuimstofbekleding op het bovenste gedeelte van de rugleuningen en zijn bedoeld om u
en de passagier tegen nekletsel te beschermen. Stel de rugleuningen in de rechtop stand
en rijpositie af zodat de hoofdsteun zo dicht mogelijk tegen de achterkant van uw hoofd
geplaatst is.
WAARSCHUWING
Zorg er voor alvorens te gaan rijden dat de rugleuningen juist zijn afgesteld in de
rechtop stand en rijpositie:
Rijden met rugleuningen die niet juist zijn afgesteld is gevaarlijk. Als u geen steun
achter uw hoofd heeft, kan in het geval van een botsing uw nek ernstig letsel oplopen.
2
9
Belangrijke veiligheidsuitrusting
Veiligheidsgordelsysteem
Voorzorgsmaatregelen bij gebruik van de
veiligheidsgordels
Veiligheidsgordels helpen de kans op ernstig letsel tijdens ongevallen en plotseling stoppen
te verminderen. Het wordt door Mazda aangeraden dat de bestuurder en passagiers te allen
tijde gebruik maken van de veiligheidsgordels.
Alle zittingen zijn voorzien van heup/schoudergordels. Deze gordels zijn uitgerust met
oprolautomaten met traagheidsvergrendeling die er voor zorgen dat de gordels geen hinder
vormen wanneer ze niet gebruikt worden. De vergrendelingen maken het mogelijk dat de
gordels soepel en comfortabel om het lichaam sluiten, maar zullen op het moment van een
aanrijding in positie blokkeren.
WAARSCHUWING
Draag altijd uw veiligheidsgordel en let er op dat alle inzittenden hun veiligheidsgordels
op de juiste wijze omgedaan hebben:
Het niet dragen van veiligheidsgordels is buitengewoon gevaarlijk. Inzittenden die
tijdens een botsing geen veiligheidsgordels dragen kunnen tegen iemand anders
of tegen objecten in de auto geslingerd worden. Zij kunnen daardoor ernstig letsel
mogelijk met dodelijke afl oop oplopen. Bij dezelfde botsing zullen de inzittenden die wel
gebruik van de veiligheidsgordels maken aanzienlijk minder letsel oplopen.
Draag nooit veiligheidsgordels die verdraaid zitten:
Veiligheidsgordels die verdraaid zitten zijn gevaarlijk. Bij een aanrijding is de volle
breedte van de gordel dan niet beschikbaar om de schok van de botsing op te vangen.
Dit leidt er toe dat er een grotere druk op de botten onder de gordel wordt uitgeoefend,
waardoor botbreuk of overig ernstig of dodelijk letsel kan ontstaan. Dus als uw
veiligheidsgordel verdraaid is, moet u de gordel recht trekken en de verdraaiingen er uit
halen zodat de veiligheidsgordel over de volledige breedte gebruikt kan worden.
Gebruik nooit meer dan één veiligheidsgordel voor meer dan één persoon tegelijkertijd:
Het gebruik van één veiligheidsgordel voor meer dan één persoon tegelijkertijd is
gevaarlijk. Een veiligheidsgordel die op deze wijze wordt gebruikt kan de kracht van de
schok niet op de juiste manier spreiden en de twee passagiers zouden tegen elkaar aan
gedrukt kunnen worden en ernstig of mogelijk dodelijk letsel kunnen oplopen. Gebruik
nooit meer dan één veiligheidsgordel voor meer dan één persoon tegelijkertijd en ga pas
met de auto rijden wanneer alle inzittenden hun veiligheidsgordels op de juiste wijze
hebben omgedaan.
2
10
Belangrijke veiligheidsuitrusting
Veiligheidsgordelsysteem
WAARSCHUWING
Rijd niet met een auto met een beschadigde veiligheidsgordel:
Gebruik van een beschadigde veiligheidsgordel is gevaarlijk. Bij een ongeluk kan het
gordelmateriaal van de veiligheidsgordel die op dat moment werd gedragen beschadigd
raken. Een beschadigde veiligheidsgordel kan tijdens een aanrijding geen voldoende
bescherming bieden. Laat een deskundige reparateur, bij voorkeur een offi ciële Mazda
reparateur alle veiligheidsgordelsystemen die tijdens een aanrijding in gebruik waren
inspecteren alvorens deze weer in gebruik te nemen.
Laat uw veiligheidsgordels onmiddellijk vernieuwen als de voorspanner of
drukbegrenzer geactiveerd werd:
Laat na een botsing altijd onmiddellijk een deskundige reparateur, bij voorkeur een
offi ciële Mazda reparateur de voorspanners van de veiligheidsgordels en de airbags
inspecteren. Juist zoals de airbags functioneren de voorspanners en drukbegrenzers
van de veiligheidsgordels slechts eenmaal en moeten deze na elke botsing waarbij deze
geactiveerd werden worden vernieuwd. Als de voorspanners van de veiligheidsgordels
en drukbegrenzers niet vernieuwd worden, zal het risico van letsel bij een botsing
toenemen.
Dragen van de schoudergordel:
Een schoudergordel die op verkeerde wijze wordt gedragen is gevaarlijk. Zorg er steeds
voor dat de schoudergordel over uw schouder en in de nabijheid van uw nek wordt
geplaatst, maar nooit onder de arm, op de nek zelf of op de bovenarm.
Dragen van de heupgordel:
Een heupgordel die te hoog wordt gedragen is gevaarlijk. Bij een aanrijding wordt de
schok van de botsing dan rechtstreeks op de onderbuik overgebracht, hetgeen ernstig
letsel kan veroorzaken. Zorg er voor dat de heupgordel nauwsluitend past en draag deze
zo laag mogelijk om de heupen.
2
11
Belangrijke veiligheidsuitrusting
Veiligheidsgordelsysteem
WAARSCHUWING
Instrukties voor gebruik van de veiligheidsgordels:
Veiligheidsgordels dienen op het beenderstelsel van het lichaam te drukken en behoren
laag om de voorzijde van het bekken, of om het bekken, de borst en schouders gedragen
te worden, al naargelang van toepassing; het dragen van de heupgordel rondom de buik
dient vermeden te worden.
Veiligheidsgordels behoren zo nauwsluitend mogelijk afgesteld te worden, in
overeenstemming met comfort, om de bescherming te kunnen bieden waarvoor
zij bestemd zijn. Een gordel die niet voldoende gespannen is zal de drager ervan
aanzienlijk minder bescherming kunnen bieden.
Zorg ervoor verontreiniging van het gordelmateriaal door schoonmaakmiddelen, olie
en chemische middelen, in het bijzonder accuzuur, te voorkomen. De gordels kunnen
het veiligste gereinigd worden met een oplossing van zachte zeep en water. Vernieuw de
gordels als het materiaal gerafeld, verontreinigd of beschadigd is.
Het is belangrijk de veiligheidsgordels als geheel te vernieuwen nadat deze bij een
ernstige botsing zijn gedragen, ook als beschadiging van het gordelsysteem niet
duidelijk waarneembaar is.
Veiligheidsgordels behoren niet gedraaid te worden gedragen.
Elke veiligheidsgordel dient slechts door één inzittende te worden gebruikt; het is
gevaarlijk een veiligheidsgordel aan te brengen rondom een kind dat op iemands schoot
zit.
Door de gebruiker mogen er geen wijzigingen of toevoegingen worden aangebracht die
verhinderen dat de afstelmechanismen van de veiligheidsgordels de gordels strakker
kunnen aanspannen of die verhinderen dat de gordels door de gebruiker strakker
kunnen worden afgesteld.
2
12
Belangrijke veiligheidsuitrusting
Veiligheidsgordelsysteem
OPGELET
Het oprollen van de veiligheidsgordels verloopt stroever wanneer de gordels en
de gordelgeleiders verontreinigd zijn. Houd deze dus altijd schoon. Zie voor meer
bijzonderheden betreffende het reinigen van de veiligheidsgordels “Reinigen van het
materiaal van de heup/schoudergordels” (pagina 6-70 ).
Veiligheidsgordelgeleider
Gebruik van de veiligheidsgordels door zwangere vrouwen en personen met
ernstige medische condities
Zwangere vrouwen dienen altijd van de veiligheidsgordels gebruik te maken. Raadpleeg uw
dokter voor nader advies.
De heupgordel dient NAUWSLUITEND EN ZO LAAG MOGELIJK OM DE HEUPEN
gedragen te worden.
De schoudergordel dient correct over uw schouder gedragen te worden, echter nooit over de
buik.
Personen met ernstige medische condities dienen eveneens van de veiligheidsgordels
gebruik te maken. Raadpleeg uw dokter voor bijzondere instructies betreffende bepaalde
medische condities.
2
13
Belangrijke veiligheidsuitrusting
Veiligheidsgordelsysteem
Noodblokkeerstand
Wanneer de veiligheidsgordel is vastgemaakt, zal deze zich altijd in de noodblokkeerstand
bevinden.
In de noodblokkeerstand blijft de gordel comfortabel om de gebruiker zitten en zal de
oprolautomaat tijdens een aanrijding in positie blokkeren.
Als de gordel geblokkeerd is en niet naar buiten getrokken kan worden, de gordel eenmaal
laten oprollen en deze vervolgens langzaam proberen naar buiten te trekken. Als dit niet
werkt, de gordel eenmaal krachtig aantrekken en loslaten en vervolgens opnieuw langzaam
naar buiten trekken.
2
14
Belangrijke veiligheidsuitrusting
Veiligheidsgordelsysteem
Veiligheidsgordels
WAARSCHUWING
Draag de veiligheidsgordel door
deze altijd correct door de geleider te
voeren:
Het dragen van een veiligheidsgordel
zonder de veiligheidsgordel door
te geleider te voeren is gevaarlijk
omdat de veiligheidsgordel dan geen
voldoende bescherming bij een ongeluk
kan bieden, hetgeen ernstig letsel kan
veroorzaken.
Veiligheidsgordelgeleider
Vastmaken van de
veiligheidsgordels
Veiligheidsgordeltong
Veiligheidsgordelgesp
Plaats de heupgordel zo laag mogelijk,
niet op de onderbuik, en stel vervolgens
de schoudergordel zodanig af dat deze
nauwsluitend om uw lichaam past.
Laag om de
heupen houden
Aantrekken
Te hoog
2
15
Belangrijke veiligheidsuitrusting
Veiligheidsgordelsysteem
Losmaken van de
veiligheidsgordels
Druk de knop op de veiligheidsgordelgesp
in. Als de gordel niet volledig wordt
opgerold, deze naar buiten trekken en op
verdraaiing en knikken inspecteren. Kijk
vervolgens of bij het oprollen de gordel
onverdraaid blijft.
Knop
OPMERKING
Als een gordel niet volledig wordt
opgerold, deze op verdraaiing en
knikken inspecteren. Als de gordel dan
nog steeds niet correct wordt opgerold,
deze door een deskundige reparateur, bij
voorkeur een offi ciële Mazda reparateur
laten inspecteren.
Veiligheidsgordelwaarschuwingssystemen
Als deze bespeuren dat de
veiligheidsgordel van de inzittende niet is
vastgemaakt, wordt de inzittende door een
waarschuwingslampje of een zoemtoon
gewaarschuwd.
Zie Waarschuwings/indikatielampjes op
pagina 4-33 .
Zie Waarschuwingszoemer voor
veiligheidsgordel op pagina 7-52 .
2
16
Belangrijke veiligheidsuitrusting
Veiligheidsgordelsysteem
Voorspanners van
veiligheidsgordels en
begrenzingsystemen
Voor een optimale bescherming zijn de
veiligheidsgordels van de bestuurdersstoel
en de passagierszitting uitgerust met
voorspanner- en begrenzingsystemen.
Om deze beide systemen correct te
kunnen laten functioneren dient u de
veiligheidsgordel op de juiste wijze te
dragen.
Voorspanners:
Wanneer een botsing wordt bespeurd,
worden de voorspanners gelijktijdig met
de airbags geactiveerd.
Zie voor bijzonderheden over activering,
Criteria voor SRS airbag activering
(pagina 2-50 ).
Wanneer de airbags worden opgeblazen,
trekken de oprolautomaten van de
veiligheidsgordels de gordels snel
strak aan. Nadat de airbags en de
veiligheidsgordelvoorspanners geactiveerd
werden dienen deze steeds vernieuwd te
worden.
Systeemdefecten of bedrijfstoestanden
worden aangeduid door een
waarschuwing.
Zie Waarschuwings/indikatielampjes op
pagina 4-33 .
Zie Waarschuwingszoemer voor
systeem van airbag/voorspanners van
veiligheidsgordels op pagina 7-51 .
(Met inzittende passagier
detectiesysteem)
Verder is het voorspannersysteem voor
de passagier, evenals de voor- en zij-
airbag van de passagierszitting ingericht
om enkel te worden geactiveerd wanneer
de inzittende passagier detectiesensor
bespeurt dat een passagier op de
passagierszitting heeft plaatsgenomen.
Zie voor bijzonderheden, Inzittende
passagier detectiesensor (pagina 2-53 ).
Drukbegrenzer:
Het begrenzingsysteem zorgt ervoor dat
de gordel op een gecontroleerde manier
losser gemaakt wordt om de druk die door
de gordel op het bovenlichaam van de
inzittende wordt uitgeoefend te reduceren.
Alhoewel de grootste druk op een
veiligheidsgordel bij frontale botsingen
wordt uitgeoefend, heeft de drukbegrenzer
een automatische mechanische functie
en kan bij voldoende beweging van de
inzittende bij elk soort ongeval geactiveerd
worden.
Ook wanneer de voorspanners
niet geactiveerd werden, dient de
drukbegrenzingsfunctie door een
deskundige reparateur, bij voorkeur een
offi ciële Mazda reparateur gecontroleerd
te worden.
2
17
Belangrijke veiligheidsuitrusting
Veiligheidsgordelsysteem
WAARSCHUWING
Maak enkel gebruik van de
veiligheidsgordels op de wijze zoals in
dit instruktieboekje wordt aangegeven:
Het verkeerd dragen van
de veiligheidsgordels van
de bestuurdersstoel en de
voorpassagierszitting is gevaarlijk.
Als deze niet op de juiste wijze
worden gedragen, kunnen de
voorspanner- en begrenzingsystemen
van de veiligheidsgordels tijdens een
ongeval geen adequate bescherming
bieden, hetgeen ernstig letsel tot
gevolg kan hebben. Zie voor meer
bijzonderheden over het dragen van de
veiligheidsgordels, “Vastmaken van de
veiligheidsgordels” (pagina 2-14 ).
Laat uw veiligheidsgordels onmiddellijk
vernieuwen als de voorspanner of
drukbegrenzer geactiveerd werd:
Laat na een botsing altijd onmiddellijk
een deskundige reparateur, bij
voorkeur een offi ciële Mazda
reparateur de voorspanners van
de veiligheidsgordels en de airbags
inspecteren. Juist zoals de airbags
functioneren de voorspanners
en drukbegrenzers van de
veiligheidsgordels slechts eenmaal en
moeten deze na elke botsing waarbij
deze geactiveerd werden worden
vernieuwd. Als de voorspanners van de
veiligheidsgordels en drukbegrenzers
niet vernieuwd worden, zal het risico
van letsel bij een botsing toenemen.
WAARSCHUWING
Breng nooit wijzigingen aan de
onderdelen of de bedrading aan
en gebruik nooit elektronische
testapparatuur op het
voorspannersysteem:
Het aanbrengen van wijzigingen aan
onderdelen of de bedrading van het
voorspannersysteem, zoals bijvoorbeeld
het gebruik van elektronische
testapparatuur is gevaarlijk. De
kans bestaat dat het systeem dan per
ongeluk geactiveerd of onbruikbaar
gemaakt wordt, waardoor dit tijdens
een ongeval niet in werking kan treden.
De kans bestaat dan dat bestuurder,
voorpassagier of monteurs ernstig letsel
oplopen.
Ruim het voorspannersysteem op de
juiste wijze op:
Het op verkeerde wijze opruimen
van het voorspannersysteem of het
slopen van een auto waarvan het
voorspannersysteem niet eerst onklaar
is gemaakt, is gevaarlijk. Ernstig
letsel kan het gevolg zijn wanneer
niet alle veiligheidsmaatregelen in
acht worden genomen. Laat een
deskundige reparateur, bij voorkeur
een offi ciële Mazda reparateur het
voorspannersysteem veilig opruimen
of een auto uitgerust met een
voorspannersysteem slopen.
2
18
Belangrijke veiligheidsuitrusting
Veiligheidsgordelsysteem
OPMERKING
Het is mogelijk dat het
voorspannersysteem niet
functioneert, afhankelijk van het type
botsing. Zie voor bijzonderheden,
Criteria voor SRS airbag activering
(pagina 2-50 ).
Bij het in werking treden van de
airbags en de voorspanners zal er
enige rook (een niet-toxisch gas)
vrijkomen. Dit duidt echter niet op
brand. Dit gas heeft normaal geen
effect op de inzittenden, echter
bij personen met gevoelige huid
is het mogelijk dat er een lichte
huidirritatie optreedt. Als er restanten
van de activering van de airbags of
van het voorspannersysteem van de
veiligheidsgordels op de huid of in
de ogen terechtkomt, dit zo spoedig
mogelijk met water afspoelen.
2
19
Belangrijke veiligheidsuitrusting
Kinderzitje
Voorzorgsmaatregelen bij gebruik van een kinderzitje
Het wordt door Mazda ten sterkste aanbevolen gebruik te maken van kinderzitjes voor
kinderen die klein genoeg zijn om er gebruik van te kunnen maken.
Mazda raadt het gebruik aan van een origineel Mazda kinderzitje of een die voldoet aan de
UNECE
*1
44 bepaling. Neem contact op met een offi ciële Mazda dealer in het geval u een
origineel Mazda kinderzitje denkt aan te schaffen.
Controleer uw plaatselijke, landelijke of provinciale wetgeving voor specifi eke bepalingen
betreffende de veiligheid van kinderen die in uw auto meerijden.
*1 UNECE staat voor Economische Raad van de Verenigde Naties voor Europa (United
Nations Economic Commission for Europe).
Houd bij het selecteren van een kinderzitje rekening met de leeftijd en de grootte van het
kind en let erop dat het kinderzitje voldoet aan de geldende bepalingen. Volg de bij het
kinderzitje behorende instrukties.
Een kind dat te groot is voor kinderzitjes dient gebruik te maken van de veiligheidsgordels,
zowel heup- als schoudergordel. Als de schoudergordel de nek of het gezicht kruist, het kind
verder naar het midden van de auto verplaatsen.
Een achterwaarts gericht kinderzitje mag NOOIT op de passagierszitting worden gebruikt
wanneer het airbagsysteem ingeschakeld is.
(Met inzittende passagier detectiesysteem)
Om de kans op letsel bij de activering van de passagiersairbag te verminderen, functioneert
de inzittende passagier detectiesensor als onderdeel van het aanvullend beveiligingssysteem.
Dit systeem deactiveert de voor- en zij-airbags van de passagierszitting en ook het systeem
van de voorspanner van de veiligheidsgordel van de passagierszitting wanneer het airbag-
uitgeschakeld OFF-indikatielampje van de passagiersairbag brandt.
Wanneer een peuter of klein kind op de passagierszitting plaatsneemt, schakelt het systeem
de voor- en zij-airbags en het systeem van de voorspanner van de veiligheidsgordel van de
passagierszitting uit, dus controleer dat het airbag-uitgeschakeld OFF-indikatielampje van
de passagiersairbag brandt.
Zie voor bijzonderheden, “Inzittende passagier detectiesensor” (pagina 2-53 ).
2
20
Belangrijke veiligheidsuitrusting
Kinderzitje
WAARSCHUWING
Gebruik een kinderzitje van de juiste maat:
Voor een effectieve beveiliging bij botsingen en plotseling afremmen dienen kinderen
gebruik te maken van veiligheidsgordels of een kinderzitje afhankelijk van de leeftijd
en de grootte. Zo niet, dan bestaat de kans dat het kind bij een ongeluk ernstig of zelfs
dodelijk letsel oploopt.
Volg de instrukties van de fabrikant en houd het kinderzitje steeds op zijn plaats
verankerd:
Een kinderzitje dat niet is bevestigd, is gevaarlijk. Bij plotseling stoppen of een
aanrijding zou het kinderzitje van zijn plaats kunnen schuiven en ernstig letsel,
mogelijk met dodelijke afl oop, aan het kind of andere inzittenden kunnen toebrengen.
Zorg ervoor dat het kinderzitje dat u gebruikt goed op zijn plaats bevestigd wordt
volgens de instrukties van de fabrikant van het kinderzitje. Wanneer u het kinderzitje
niet gebruikt, dit uit de auto verwijderen of met een veiligheidsgordel bevestigen of dit
aan BEIDE Isofi x-ankers en de bijbehorende spanriemverankering vastzetten.
Zet een kind steeds in een geschikt kinderzitje vast:
Het in uw armen vasthouden van een kind tijdens het rijden is buitengewoon gevaarlijk.
Ongeacht hoe sterk de persoon is, zal hij of zij tijdens plotseling afremmen of een
botsing het kind niet kunnen blijven vasthouden, waardoor het kind of de overige
inzittenden ernstig of dodelijk letsel zou kunnen oplopen. Zelfs bij een gematigde
botsing kan het kind blootgesteld worden aan de kracht van een airbag, waardoor het
kind ernstig of dodelijk letsel zou kunnen oplopen, of het kind zou tegen een volwassene
kunnen slaan en zowel zelf letsel kunnen oplopen als ook aan de volwassene letsel
kunnen toebrengen.
Controleer bij gebruik van een kinderzitje altijd dat het airbag-uitgeschakeld
OFF-indikatielampje van de passagiersairbag brandt (Met inzittende passagier
detectiesysteem):
Het vervoeren van een kind in een kinderzitje dat op de passagierszitting is geïnstalleerd
terwijl het airbag-uitgeschakeld OFF-indikatielampje van de passagiersairbag niet
brandt is uiterst gevaarlijk. Bij een ongeluk bestaat de kans dat een airbag wordt
opgeblazen en ernstig letsel, mogelijk met dodelijk afl oop, aan het kind toebrengt dat
in het kinderzitje vervoerd wordt. Controleer altijd dat het airbag-uitgeschakeld OFF-
indikatielampje van de passagiersairbag brandt.
Zie Inzittende passagier detectiesysteem op pagina 2-53 .
2
21
Belangrijke veiligheidsuitrusting
Kinderzitje
WAARSCHUWING
Uiterst gevaarlijk! Gebruik nooit een achterwaarts gericht kinderzitje op de
passagierszitting welke voorzien is van een airbag die geactiveerd zou kunnen worden:
Gebruik NOOIT een achterwaarts gericht kinderzitje op een zitting die aan de voorzijde
door een ACTIEVE AIRBAG beveiligd is. Dit kan DODELIJK of ERNSTIG LETSEL
aan het KIND toebrengen.
Bij auto's die uitgerust zijn met een passagiersairbag is er een waarschuwingslabel
zoals hieronder aangegeven aangebracht. Dit waarschuwingslabel is aangebracht
overeenkomstig de bepalingen.
(Behalve Taiwan) (Taiwan)
Zelfs bij een gematigde botsing kan het kinderzitje door een activerende airbag geraakt
worden en met kracht naar achteren verplaatst worden, waardoor het kind ernstig
of dodelijk letsel zou kunnen oplopen. Als uw auto is uitgerust met een inzittende
passagier detectiesysteem, altijd controleren dat het airbag-uitgeschakeld OFF-
indikatielampje van de passagiersairbag brandt wanneer u een achterwaarts gericht
kinderzitje op de passagierszitting installeert.
2
22
Belangrijke veiligheidsuitrusting
Kinderzitje
WAARSCHUWING
Alvorens u een kinderzitje op de passagierszitting gaat installeren, de passagierszitting
zo ver mogelijk naar achteren plaatsen:
Bij een botsing kan de kracht van een airbag die wordt opgeblazen ernstig of dodelijk
letsel aan het kind toebrengen.
Controleer altijd dat het airbag-uitgeschakeld OFF-indikatielampje van de
passagiersairbag brandt.
Onder bepaalde omstandigheden is het vervoeren van een kind in een kinderzitje op de
passagierszitting gevaarlijk (Met inzittende passagier detectiesysteem):
Uw auto is uitgerust met een inzittende passagier detectiesensor. Ook al is uw auto
uitgerust met een inzittende passagier detectiesensor, als u de passagierszitting moet
gaan gebruiken voor het meenemen van een kind, neemt bij gebruik van een kinderzitje
op de passagierszitting onder de volgende omstandigheden het gevaar toe dat de
passagiersairbag wordt geactiveerd en dat het kind ernstig of dodelijk letsel oploopt.
Het airbag-uitgeschakeld OFF-indikatielampje van de passagiersairbag brandt niet
wanneer u het kind in het kinderzitje laat plaatsnemen.
Er is bagage of er zijn andere voorwerpen op de zitting geplaatst waarop het
kinderzitje is geïnstalleerd.
De zitting is afgewassen.
Er is vloeistof op de zitting gemorst.
De passagierszitting is naar achteren geschoven en drukt tegen bagage of andere
voorwerpen aan die erachter zijn geplaatst.
Er is bagage of er zijn andere voorwerpen geplaatst tussen de passagierszitting en de
bestuurdersstoel.
Er is een elektrisch apparaat op de passagierszitting geplaatst.
Er is een extra elektrisch apparaat, zoals een zittingverwarmer, bovenop de
passagierszitting geïnstalleerd.
2
23
Belangrijke veiligheidsuitrusting
Kinderzitje
WAARSCHUWING
Laat een kind of iemand anders niet op of tegen de zijruit leunen van een auto met zij-
airbags:
Het is gevaarlijk als iemand op of tegen de zijruit, het gedeelte van de passagierszitting
van waaruit de zij-airbags worden opgeblazen leunt, ook als een kinderzitje wordt
gebruikt. De schok van een zij-airbag die wordt opgeblazen kan ernstig of dodelijk
letsel toebrengen aan een kind dat niet goed op zijn plaats zit. Bovendien kunnen door
het leunen op of tegen het portier de zij- airbags geblokkeerd worden, waardoor de
voordelen van de aanvullende beveiliging ongedaan gemaakt worden. Laat een kind
niet op of tegen de zijruit leunen, ook niet als het kind zich in een kinderzitje bevindt,
aangezien de zij-airbag vanuit de buitenste schouder van de zitting wordt opgeblazen.
Gebruik nooit meer dan één veiligheidsgordel voor meer dan één persoon tegelijkertijd:
Het gebruik van één veiligheidsgordel voor meer dan één persoon tegelijkertijd is
gevaarlijk. Een veiligheidsgordel die op deze wijze wordt gebruikt kan de kracht van de
schok niet op de juiste manier spreiden en de twee passagiers zouden tegen elkaar aan
gedrukt kunnen worden en ernstig of mogelijk dodelijk letsel kunnen oplopen. Gebruik
nooit meer dan één veiligheidsgordel voor meer dan één persoon tegelijkertijd en ga pas
met de auto rijden wanneer alle inzittenden hun veiligheidsgordels op de juiste wijze
hebben omgedaan.
Gebruik de spanriem en de spanriemverankering uitsluitend voor een kinderzitje:
Verankeringen voor kinderzitjes zijn bestemd om enkel bestand te zijn tegen de druk
zoals die door correct geïnstalleerde kinderzitjes wordt uitgeoefend. Onder geen
omstandigheden mogen deze verankeringen gebruikt worden voor de bevestiging
van veiligheidsgordels voor volwassenen, tuigjes of voor de bevestiging van andere
voorwerpen of uitrusting aan de auto.
OPGELET
Een veiligheidsgordel of een kinderzitje kan tijdens warm weer in een afgesloten auto
bijzonder heet worden. Om te voorkomen dat u of uw kind zich branden, deze controleren
alvorens u of uw kind deze aanraken.
2
24
Belangrijke veiligheidsuitrusting
Kinderzitje
OPMERKING
(Europees model)
Uw Mazda is uitgerust met Isofi x-ankers voor de bevestiging van Isofi x-kinderzitjes.
Zie “Gebruik van Isofi x-ankers”, wanneer u deze ankers voor de bevestiging van een
kinderzitje gebruikt (pagina 2-35 ).
2
25
Belangrijke veiligheidsuitrusting
Kinderzitje
Installatie van kinderzitjes
Categorieën kinderzitjes
OPMERKING
Vraag bij aankoop de fabrikant van het kinderzitje welk type kinderzitje voor uw kind en
voertuig het meest in aanmerking komt.
(Europa)
Kinderzitjes worden onderverdeeld in de volgende 5 groepen overeenkomstig de UNECE
44 bepaling.
Groep Leeftijd Gewicht
0 Tot 9 maanden oud Minder dan 10 kg
0
Tot 2 jaar oud Minder dan 13 kg
1 8 maanden tot 4 jaar oud 9 kg — 18 kg
2 3 tot 7 jaar oud 15 kg — 25 kg
3 6 tot 12 jaar oud 22 kg — 36 kg
(Overige landen)
Houd u aan de in uw land geldende wettelijke bepalingen betreffende het gebruik van
kinderzitjes.
2
26
Belangrijke veiligheidsuitrusting
Kinderzitje
Soorten kinderzitjes
(Europa)
In dit instruktieboekje worden
verklaringen gegeven voor met
veiligheidsgordels bevestigde kinderzitjes
voor de volgende drie meest gebruikte
soorten kinderzitjes: babyzitje, peuterzitje,
juniorenzitje.
OPMERKING
De installatiepositie wordt bepaald
door het type kinderzitje. Lees de
instrukties van de fabrikant en dit
instruktieboekje steeds nauwkeurig.
Als gevolg van de verschillen in
ontwerp van kinderzitjes, autostoelen
en veiligheidsgordels, zijn niet alle
kinderzitjes geschikt voor gebruik
in alle zitposities. Alvorens een
kinderzitje aan te schaffen dient
dit getest te worden of dit geschikt
is voor de specifi eke zitpositie (of
posities) in de auto waar u van
plan bent dit te gebruiken. Als een
voorheen aangeschaft kinderzitje niet
past, is het wellicht nodig een ander
aan te schaffen dat wel past.
Babyzitje
Gelijk aan Groep 0 en 0
van de UNECE
44 bepaling.
Peuterzitje
Gelijk aan Groep 1 van de UNECE 44
bepaling.
Juniorenzitje
Gelijk aan Groep 2 en 3 van de UNECE
44 bepaling.
(Overige landen)
Houd u aan de in uw land geldende
wettelijke bepalingen betreffende het
gebruik van kinderzitjes.
2
27
Belangrijke veiligheidsuitrusting
Kinderzitje
Installatiepositie van babyzitje
Een babyzitje wordt uitsluitend in de
achterwaarts gerichte positie gebruikt.
Zie de tabel “Geschiktheid van
kinderzitjes voor diverse zitposities” voor
de installatiepositie van een babyzitje
(pagina 2-30 ).
WAARSCHUWING
Installeer altijd een babyzitje op de
juiste zitplaats:
Het installeren van een babyzitje
zonder eerst de tabel “Geschiktheid van
kinderzitjes voor diverse zitposities” te
raadplegen is gevaarlijk. Een babyzitje
dat op de verkeerde zitting wordt
geïnstalleerd kan niet op de juiste
wijze worden bevestigd. Bij een botsing
zou het kind iets of iemand in de auto
kunnen raken en ernstig letsel kunnen
oplopen, mogelijk met dodelijke afl oop.
WAARSCHUWING
Gebruik dus nooit een achterwaarts
gericht kinderzitje op een
passagierszitting die door een airbag
beveiligd wordt:
Uiterst gevaarlijk! Gebruik geen
achterwaarts gericht kinderzitje op een
zitting die aan de voorzijde door een
airbag beveiligd is!
Het kinderzitje kan door de in werking
tredende airbag met kracht geraakt
worden en van zijn plaats gedrukt
worden. Een kind dat zich in het zitje
bevindt zou dan ernstig gewond kunnen
raken of zelfs om het leven kunnen
komen. Als uw auto is uitgerust met een
inzittende passagier detectiesysteem,
altijd controleren dat het airbag-
uitgeschakeld OFF-indikatielampje
van de passagiersairbag brandt
als het installeren van een
achterwaarts gericht kinderzitje op de
passagierszitting niet te vermijden is.
2
28
Belangrijke veiligheidsuitrusting
Kinderzitje
Installatiepositie van peuterzitje
Een peuterzitje wordt gebruikt in de
voorwaarts en achterwaarts gerichte
posities, afhankelijk van de leeftijd en
de grootte van het kind. Volg bij het
installeren de instrukties van de fabrikant
in overeenstemming met de betreffende
leeftijd en grootte van het kind, alsmede
de richtingen voor het installeren van het
kinderzitje.
Zie de tabel “Geschiktheid van
kinderzitjes voor diverse zitposities” voor
de installatiepositie van een peuterzitje
(pagina 2-30 ).
Achterwaarts gericht type
WAARSCHUWING
Installeer een achterwaarts gericht
peuterzitje altijd op de juiste zitplaats:
Het installeren van een achterwaarts
gericht peuterzitje zonder eerst de tabel
“Geschiktheid van kinderzitjes voor
diverse zitposities” te raadplegen is
gevaarlijk. Een achterwaarts gericht
peuterzitje dat op de verkeerde zitting
wordt geïnstalleerd kan niet op de juiste
wijze worden bevestigd. Bij een botsing
zou het kind iets of iemand in de auto
kunnen raken en ernstig letsel kunnen
oplopen, mogelijk met dodelijke afl oop.
WAARSCHUWING
Gebruik dus nooit een achterwaarts
gericht kinderzitje op een
passagierszitting die door een airbag
beveiligd wordt:
Gebruik NOOIT een achterwaarts
gericht kinderzitje op een zitting die
aan de voorzijde door een ACTIEVE
AIRBAG beveiligd is. Dit kan
DODELIJK of ERNSTIG LETSEL
aan het KIND toebrengen.
Het kinderzitje kan door de in werking
tredende airbag met kracht geraakt
worden en van zijn plaats gedrukt
worden. Een kind dat zich in het zitje
bevindt zou dan ernstig gewond kunnen
raken of zelfs om het leven kunnen
komen. Als uw auto is uitgerust met een
inzittende passagier detectiesysteem,
altijd controleren dat het airbag-
uitgeschakeld OFF-indikatielampje
van de passagiersairbag brandt
als het installeren van een
achterwaarts gericht kinderzitje op de
passagierszitting niet te vermijden is.
2
29
Belangrijke veiligheidsuitrusting
Kinderzitje
Voorwaarts gericht type
WAARSCHUWING
Nooit een voorwaarts gericht
peuterzitje op de verkeerde zitplaats
installeren:
Het installeren van een voorwaarts
gericht peuterzitje zonder eerst de
tabel “Geschiktheid van kinderzitjes
voor diverse zitposities” te raadplegen
is gevaarlijk. Een voorwaarts gericht
peuterzitje dat op de verkeerde zitting
wordt geïnstalleerd kan niet op de juiste
wijze worden bevestigd. Bij een botsing
zou het kind iets of iemand in de auto
kunnen raken en ernstig letsel kunnen
oplopen, mogelijk met dodelijke afl oop.
Controleer altijd dat het airbag-
uitgeschakeld OFF-indikatielampje
van de passagiersairbag brandt.
Alvorens u een kinderzitje op de
passagierszitting gaat installeren, de
passagierszitting zo ver mogelijk naar
achteren plaatsen:
Bij een botsing kan de kracht van een
airbag die wordt opgeblazen ernstig of
dodelijk letsel aan het kind toebrengen.
Controleer altijd dat het airbag-
uitgeschakeld OFF-indikatielampje
van de passagiersairbag brandt.
Installatiepositie van juniorenzitje
Een juniorenzitje wordt uitsluitend in de
voorwaarts gerichte positie gebruikt.
Zie de tabel “Geschiktheid van
kinderzitjes voor diverse zitposities” voor
de installatiepositie van een juniorenzitje
(pagina 2-30 ).
WAARSCHUWING
Installeer altijd een juniorenzitje altijd
op de juiste zitplaats:
Het installeren van een juniorenzitje
zonder eerst de tabel “Geschiktheid van
kinderzitjes voor diverse zitposities”
te raadplegen is gevaarlijk. Een
juniorenzitje dat op de verkeerde zitting
wordt geïnstalleerd kan niet op de juiste
wijze worden bevestigd. Bij een botsing
zou het kind iets of iemand in de auto
kunnen raken en ernstig letsel kunnen
oplopen, mogelijk met dodelijke afl oop.
Alvorens u een kinderzitje op de
passagierszitting gaat installeren, de
passagierszitting zo ver mogelijk naar
achteren plaatsen:
Bij een botsing kan de kracht van een
airbag die wordt opgeblazen ernstig of
dodelijk letsel aan het kind toebrengen.
Controleer altijd dat het airbag-
uitgeschakeld OFF-indikatielampje
van de passagiersairbag brandt.
2
30
Belangrijke veiligheidsuitrusting
Kinderzitje
Tabel voor geschiktheid van kinderzitjes voor diverse
zitposities
(Europa en landen die voldoen aan de UNECE 16 bepaling)
De informatie aangegeven in de tabel geeft de geschiktheid aan van uw kinderzitje voor
de diverse zitposities. Voor de geschiktheid van installatie van kinderzitjes van overige
fabrikanten wordt u verzocht de instrukties van de fabrikant behorend bij het betreffende
kinderzitje nauwkeurig te raadplegen.
Kinderzitjes met Isofi x-ankerbevestiging
Volg bij het installeren van een kinderzitje op de passagierszitting de instrukties van de
fabrikant van het kinderzitje en Gebruik van Isofi x-ankers op pagina 2-35 .
Gewichtsgroep Grootteklasse Bevestiging
Zittingposities
Plaatsen van Isofi x bevestigingen
in de auto
Passagierszitting
Maxicosy
F ISO/L1 X
G ISO/L2 X
(1) X
GROEP 0 Tot 10 kg
E ISO/R1 X
(1) X
GROEP 0
Tot 13 kg
E ISO/R1 X
D ISO/R2 X
C ISO/R3 X
(1) X
GROEP 1 9 kg — 18 kg
D ISO/R2 X
C ISO/R3 X
B ISO/F2 IUF
B1 ISO/F2X IUF
A ISO/F3 X
(1) X
GROEP 2 15 kg — 25 kg (1) IL
*1
GROEP 3 22 kg — 36 kg (1) IL
*1
(1) Voor een kinderzitje dat niet voorzien is van de ISO/XX grootte-klasse aanduiding (A t/m G) voor de
gewichtsgroep van toepassing, de autofabrikant dient de aanbevolen voertuigspecifi eke ISOFIX kinderzitje(s)
voor elk van de posities aan te geven.
Betekenis van de letters die in bovenstaande tabel worden gebruikt:
IUF = Geschikt voor Isofi x voorwaarts gerichte kinderzitjes in de universele categorie die goedgekeurd zijn voor
gebruik in deze gewichtsgroep.
IL = Geschikt voor bepaalde Isofi x kinderzitjes (CRS) zoals aangegeven in de bijgevoegde lijst.
Deze Isofi x kinderzitjes (CRS) zijn die in de categorieën van “specifi eke auto”, “beperkt” of “semi-universeel”.
*1 BRITAX RÖMER KIDFIX kan geïnstalleerd worden.
2
31
Belangrijke veiligheidsuitrusting
Kinderzitje
X = Isofi x positie die niet geschikt is voor Isofi x kinderzitjes in deze gewichtsgroep en/of deze grootteklasse.
(Behalve Europa)
Raadpleeg een deskundige reparateur, bij voorkeur een offi ciële Mazda reparateur betreffende kinderzitjes die
geschikt zijn voor installatie in uw Mazda.
i-Size kinderzitjes
Een i-Size kinderzitje kan als volgt op de daarvoor geschikte zittingen worden geïnstalleerd:
Passagierszitting
i-Size kinderzitjes X
Betekenis van de letters die in bovenstaande tabel worden gebruikt:
X = Zitpositie niet geschikt voor i-Size “universele” kinderzitjes.
OPMERKING
Met een i-Size kinderzitje wordt een kinderzitje bedoeld dat voldoet aan de UNECE 129
norm voor de i-Size categorie.
2
32
Belangrijke veiligheidsuitrusting
Kinderzitje
Kinderzitjes met veiligheidsgordelbevestiging
Kinderzitjegroep
Leeftijdsgroep Gewichtsgroep
Type
kinderzitje
Passagierszitting
Zonder een
inzittende
passagier
detectiesysteem
Met een inzittende passagier
detectiesysteem
(Airbag
ingeschakeld)
(Airbag
uitgeschakeld)
GROEP 0
Tot ongeveer
9 maanden
oud
Minder dan
10 kg
Babyzitje X X U
GROEP 0
Tot ongeveer
2 jaar oud
Minder dan
13 kg
Babyzitje X X U
GROEP 1
Ongeveer 8
maanden tot 4
jaar oud
9 kg — 18 kg
Peuterzitje
L UF U
GROEP 2
Ongeveer 3
tot 7 jaar oud
15 kg — 25 kg
Juniorenzitje
L UF U
GROEP 3
Ongeveer 6
tot 12 jaar
oud
22 kg — 36 kg
Juniorenzitje
L UF U
Betekenis van de letters die in bovenstaande tabel worden gebruikt:
U = Geschikt voor “universeel” categorie kinderzitjes goedgekeurd voor gebruik in deze gewichtsgroep.
UF = Geschikt voor voorwaarts gerichte “universeel” categorie kinderzitjes goedgekeurd voor gebruik in deze
gewichtsgroep.
L = Raadpleeg voor de kinderzitjes die gecategoriseerd zijn in deze gewichtsgroep een deskundige reparateur, bij
voorkeur een offi ciële Mazda reparateur.
Zie de accessoirecatalogus voor kinderzitjes die geïnstalleerd kunnen worden.
X = Zitpositie niet geschikt voor kinderen in deze gewichtsgroep.
(Zie de “Accessoirecatalogus” voor het installeren van een origineel Mazda kinderzitje.)
2
33
Belangrijke veiligheidsuitrusting
Kinderzitje
Installeren van
kinderzitjes
Ankerplaat
De auto is uitgerust met ankersteunen voor
de bevestiging van kinderzitjes. Bepaal de
plaats van het anker aan de hand van de
afbeelding.
Volg bij het installeren van een kinderzitje
altijd de gebruikershandleiding die bij het
kinderzitje is meegeleverd.
Plaats van ankerplaat
Gebruik bij het installeren van een
kinderzitje uitgerust met een spanriem de
aangegeven plaatsen van de ankersteunen.
Ankerplaat
WAARSCHUWING
Bevestig de spanriem altijd aan het
juiste spanriemverankeringspunt:
Bevestigen van de spanriem aan het
verkeerde spanriemverankeringspunt
is gevaarlijk. Bij een botsing zou
de spanriem los kunnen schieten
waardoor het kinderzitje zou kunnen
losraken. Als het kinderzitje van zijn
plaats schuift, zou dit aan het kind
letsel mogelijk met dodelijke afl oop
kunnen toebrengen.
Leid de spanriem altijd tussen de
hoofdsteun en de rugleuning:
Het bevestigen van de spanriem
bovenop de hoofdsteun is gevaarlijk.
Bij een botsing kan de spanriem van
de hoofdsteun afglijden, waardoor
het kinderzitje zou kunnen losraken.
Het kinderzitje zou van zijn plaats
kunnen schuiven en het kind letsel
mogelijk met dodelijke afl oop kunnen
toebrengen.
OPGELET
Bij het naar voren en naar achteren
schuiven van de zittingen, tijdens
de bediening de rugleuning met uw
hand vasthouden. Als de rugleuning
niet ondersteund wordt, kan de zitting
plotseling verschuiven en letsel
veroorzaken.
2
34
Belangrijke veiligheidsuitrusting
Kinderzitje
1. Open het vouwdak.
2. Schuif de passagierszitting zo ver
mogelijk naar achteren en schuif deze
vervolgens ongeveer 10 uitsparingen
(100 mm) naar voren, zodat u uw hand
er achter kunt plaatsen (pagina 2-5 ).
3. Verwijder de afdekking.
OPMERKING
Let er op de verwijderde afdekking niet
kwijt te raken.
4. Plaats het kinderzitje op de
passagierszitting.
5. Trek de spanriem onder de hoofdsteun
door en bevestig deze aan de
spanriemverankering.
Zie voor de methode van het afstellen
van de spanriem, de instrukties van de
fabrikant van het kinderzitje.
Gebruik van de veiligheidsgordel
OPGELET
Bij het naar voren en naar achteren
schuiven van de zittingen, tijdens
de bediening de rugleuning met uw
hand vasthouden. Als de rugleuning
niet ondersteund wordt, kan de zitting
plotseling verschuiven en letsel
veroorzaken.
Volg bij het installeren van een kinderzitje
de gebruiksaanwijzing die bij het product
wordt geleverd.
Open het vouwdak, schuif de zitting zo
ver mogelijk naar achteren en klap de
rugleuning zo ver mogelijk neer.
2
35
Belangrijke veiligheidsuitrusting
Kinderzitje
Gebruik van Isofi x-ankers
WAARSCHUWING
Volg de instrukties van de fabrikant
voor het gebruik van het kinderzitje:
Een kinderzitje dat niet is bevestigd,
is gevaarlijk. Bij plotseling stoppen of
een aanrijding zou het kinderzitje van
zijn plaats kunnen schuiven en ernstig
letsel, mogelijk met dodelijke afl oop,
aan het kind of andere inzittenden
kunnen toebrengen. Zorg ervoor dat
het kinderzitje dat u gebruikt goed op
zijn plaats bevestigd wordt volgens de
instrukties van de fabrikant.
Zorg er voor dat het kinderzitje op de
juiste wijze bevestigd wordt:
Een kinderzitje dat niet op zijn
plaats is bevestigd, is gevaarlijk. Bij
plotseling stoppen of een aanrijding
zou het kinderzitje door het interieur
geslingerd kunnen worden en iemand
kunnen raken, hetgeen ernstig letsel
tot gevolg kan hebben. Wanneer u
het kinderzitje niet gebruikt, dit uit de
auto verwijderen, in de kofferruimte
opbergen of tenminste ervoor zorgen
dat het stevig aan de Isofi x-ankers is
vastgemaakt.
WAARSCHUWING
Let erop dat er zich geen
veiligheidsgordels of andere
voorwerpen in de nabijheid bevinden
van het kinderzitje dat met Isofi x-
ankers is vastgemaakt:
Het is gevaarlijk wanneer de instrukties
van de fabrikant van het kinderzitje bij
het installeren van een kinderzitje niet
worden opgevolgd. Als het kinderzitje
door de veiligheidsgordels of een
ander voorwerp wordt gehinderd
en daardoor niet stevig aan de
Isofi x-ankers bevestigd kan worden
en het kinderzitje verkeerd wordt
geïnstalleerd, zou het kinderzitje bij
plotseling afremmen of een botsing van
zijn plaats kunnen schuiven en ernstig
letsel mogelijk met dodelijke afl oop
aan het kind of andere inzittenden
kunnen toebrengen. Let erop bij het
installeren van een kinderzitje dat er
zich geen veiligheidsgordels of andere
voorwerpen in de nabijheid van de
Isofi x-ankers bevinden. Volg steeds de
instrukties van de fabrikant van het
kinderzitje.
OPGELET
Bij het naar voren en naar achteren
schuiven van de zittingen, tijdens
de bediening de rugleuning met uw
hand vasthouden. Als de rugleuning
niet ondersteund wordt, kan de zitting
plotseling verschuiven en letsel
veroorzaken.
2
36
Belangrijke veiligheidsuitrusting
Kinderzitje
1. Open het vouwdak.
2. Controleer of het contact uitgeschakeld
is.
3. Schuif de passagierszitting zo ver
mogelijk naar achteren (pagina
2-5 ).
4. Let er op dat de rugleuning stevig
vergrendeld is door de rugleuning naar
achteren te duwen totdat deze volledig
vergrendeld is.
5. Maak de ruimte tussen het zitkussen
en de rugleuning een weinig groter
om de plaatsen van de Isofi x-ankers te
bepalen.
OPMERKING
De markeringen boven de Isofi x-ankers
geven de plaatsen van de Isofi x-ankers
aan voor de bevestiging van een
kinderzitje.
6. Bevestig het kinderzitje met behulp
van de Isofi x-ankers en volg daarbij
de instrukties van de fabrikant van het
kinderzitje.
7. Zet het contact op ON en controleer dat
na het installeren van het kinderzitje
op de passagierszitting het airbag-
uitgeschakeld OFF-indikatielampje van
de passagiersairbag gaat branden.
Als het airbag-uitgeschakeld OFF-
indikatielampje van de passagiersairbag
niet brandt, het kinderzitje verwijderen,
het contact op OFF zetten en
vervolgens het kinderzitje opnieuw
installeren (pagina 2-53 ).
8. Als uw kinderzitje uitgerust is met een
spanriem, betekent dit waarschijnlijk
dat het voor de veiligheid van het kind
van groot belang is de spanriem stevig
te bevestigen. Volg bij het bevestigen
van spanriemen steeds nauwkeurig de
instrukties van de fabrikant van het
kinderzitje (pagina 2-33 ).
2
37
Belangrijke veiligheidsuitrusting
Kinderzitje
WAARSCHUWING
Bevestig de spanriem altijd aan het
juiste spanriemverankeringspunt:
Bevestigen van de spanriem aan het
verkeerde spanriemverankeringspunt
is gevaarlijk. Bij een botsing zou
de spanriem los kunnen schieten
waardoor het kinderzitje zou kunnen
losraken. Als het kinderzitje van zijn
plaats schuift, zou dit aan het kind
letsel mogelijk met dodelijke afl oop
kunnen toebrengen.
Leid de spanriem altijd tussen de
hoofdsteun en de rugleuning:
Het bevestigen van de spanriem
bovenop de hoofdsteun is gevaarlijk.
Bij een botsing kan de spanriem van
de hoofdsteun afglijden, waardoor
het kinderzitje zou kunnen losraken.
Het kinderzitje zou van zijn plaats
kunnen schuiven en het kind letsel
mogelijk met dodelijke afl oop kunnen
toebrengen.
2
38
Belangrijke veiligheidsuitrusting
SRS airbags
Voorzorgsmaatregelen betreffende het aanvullende
beveiligingssysteem (SRS)
De aanvullende beveiligingssystemen (SRS) van de voor- en zijkant omvatten verschillende
typen airbags. Ga na met welke soorten airbags uw auto is uitgerust door de plaatsen
met de aanduiding “SRS AIRBAG” op te zoeken. Deze indikators zijn zichtbaar op de
plaats waar de airbags ingebouwd zijn.
De airbags zijn op de volgende plaatsen ingebouwd:
De stuurwielnaaf (bestuurderszijde-airbag)
Het dashboard aan de passagierszijde (passagierszijde-airbag)
De buitenste zijden van de rugleuningen van de zittingen (zij-airbags)
De aanvullende beveiligingssystemen van de airbags zijn bestemd voor het verlenen van
aanvullende bescherming in bepaalde situaties, zodat het gebruik van de veiligheidsgordels
op de volgende manieren altijd van belang is:
Zonder gebruik van de veiligheidsgordels kunnen de airbags geen voldoende bescherming
bieden tijdens een aanrijding. Gebruik van de veiligheidsgordels is van belang voor:
De passagier van een zich opblazende airbag vandaan te houden.
De kans op letsel tijdens een aanrijding waarbij de airbag niet wordt opgeblazen te
verminderen, zoals bij: over de kop slaan of aanrijdingen vanaf de achterzijde.
De kans op letsel te verminderen tijdens frontale, bijna frontale botsingen of aanrijdingen
vanaf de zijkant die niet ernstig genoeg zijn om de airbags op te blazen.
De kans om uit het voertuig te worden geslingerd te verminderen.
Vermindering van de kans op letsel aan het onderlichaam en benen tijdens een aanrijding,
aangezien de airbags voor deze lichaamsdelen geen bescherming bieden.
De bestuurder in een positie te houden waarbij een betere controle over de auto mogelijk
is.
2
39
Belangrijke veiligheidsuitrusting
SRS airbags
Als uw auto is ook uitgerust met een inzittende passagier detectiesysteem, zie voor
bijzonderheden Inzittende passagier detectiesysteem (pagina 2-53 ).
Als uw auto is uitgerust met een inzittende passagier detectiesysteem, gaat het airbag-
uitgeschakeld indikatielampje van de passagiersairbag gedurende een bepaalde tijd branden
nadat het contact op ON is gezet.
Een kind dat te klein is om gebruik te kunnen maken van een veiligheidsgordel dient op de
juiste wijze beveiligd te worden via het gebruik van een kinderzitje (pagina 2-19 ).
Bepaal nauwkeurig welk kinderzitje voor uw kind noodzakelijk is en volg zowel de
richtlijnen voor installatie in dit instruktieboekje als de instrukties van de fabrikant van het
kinderzitje.
WAARSCHUWING
In auto's uitgerust met airbags dienen veiligheidsgordels gedragen te worden:
Het uitsluitend vertrouwen op de airbags voor bescherming tijdens een aanrijding
is gevaarlijk. Airbags alleen kunnen geen ernstig letsel voorkomen. De betreffende
airbags worden uitsluitend opgeblazen bij het eerste ongeval, zoals een frontale, bijna
frontale of zijdelingse botsing met een gematigde of grotere kracht. De inzittenden
dienen dus altijd hun veiligheidsgordels te dragen.
Controleer bij gebruik van een kinderzitje altijd dat het airbag-uitgeschakeld
OFF-indikatielampje van de passagiersairbag brandt (Met inzittende passagier
detectiesysteem):
Het vervoeren van een kind in een kinderzitje dat op de passagierszitting is geïnstalleerd
terwijl het airbag-uitgeschakeld OFF-indikatielampje van de passagiersairbag niet
brandt is uiterst gevaarlijk. Bij een ongeluk bestaat de kans dat een airbag wordt
opgeblazen en ernstig letsel, mogelijk met dodelijk afl oop, aan het kind toebrengt dat
in het kinderzitje vervoerd wordt. Controleer altijd dat het airbag-uitgeschakeld OFF-
indikatielampje van de passagiersairbag brandt.
Zie Inzittende detectiesysteem op pagina 2-53 .
2
40
Belangrijke veiligheidsuitrusting
SRS airbags
WAARSCHUWING
Uiterst gevaarlijk! Gebruik nooit een achterwaarts gericht kinderzitje op de
passagierszitting welke voorzien is van een airbag die geactiveerd zou kunnen worden:
Gebruik NOOIT een achterwaarts gericht kinderzitje op een zitting die aan de voorzijde
door een ACTIEVE AIRBAG beveiligd is. Dit kan DODELIJK of ERNSTIG LETSEL
aan het KIND toebrengen.
Zelfs bij een gematigde botsing kan het kinderzitje door een activerende airbag geraakt
worden en met kracht naar achteren verplaatst worden, waardoor het kind ernstig
of dodelijk letsel zou kunnen oplopen. Als uw auto is uitgerust met een inzittende
passagier detectiesysteem, altijd controleren dat het airbag-uitgeschakeld OFF-
indikatielampje van de passagiersairbag brandt.
Ga niet te dichtbij de airbags van bestuurder en passagier zitten:
Het te dichtbij de airbagmodules van bestuurder en passagier zitten of er handen
of voeten op plaatsen is uiterst gevaarlijk. De airbags van bestuurder en passagier
worden met grote kracht en snelheid opgeblazen. Als iemand er zich te dichtbij bevindt
kan dit ernstig letsel veroorzaken. De bestuurder dient altijd alleen de rand van het
stuurwiel vast te houden. De passagier dient beide voeten op de vloer te houden. De
inzittenden dienen hun zittingen zover mogelijk naar achteren af te stellen en altijd
rechtop tegen de rugleuningen te zitten en op de juiste wijze gebruik te maken van de
veiligheidsgordels.
Bij auto's met zij-airbags niet te dicht bij een portier gaan zitten of tegen de portieren
leunen:
Het te dichtbij de zij-airbagmodules zitten of er handen op plaatsen is uiterst gevaarlijk.
Een zij-airbags wordt met grote kracht en snelheid rechtstreeks vanuit de buitenste
schouder van de rugleuning van de voorzitting opgeblazen en breidt zich uit langs het
voorportier aan de zijde waar de auto geraakt is. Ernstig letsel kan worden veroorzaakt
als iemand in de zittingen te dicht bij het portier zit of tegen een raam leunt. Ook
kan door tegen het portier in slaap te vallen of tijdens het rijden uit het raam van het
bestuurdersportier te hangen de zij-airbag geblokkeerd worden, waardoor de voordelen
van de aanvullende beveiliging ongedaan gemaakt worden. Geef de zij-airbags
voldoende ruimte om te functioneren door tijdens het rijden in het midden van de zitting
plaats te nemen en de veiligheidsgordels op de juiste wijze te dragen.
2
41
Belangrijke veiligheidsuitrusting
SRS airbags
WAARSCHUWING
Ga in het midden van de zitting zitten en draag de veiligheidsgordels op de juiste wijze:
Het te dichtbij de zij-airbagmodules zitten of er handen op plaatsen of tegen het portier
geleund slapen of uit de ramen hangen is uiterst gevaarlijk. De zij-airbags worden
met grote kracht en snelheid direct langs het portier aan de zijde waar de auto geraakt
is opgeblazen. Als iemand zich te dicht bij het portier bevindt, kan dit ernstig letsel
veroorzaken. Geef de zij-airbags voldoende ruimte om te functioneren door tijdens het
rijden in het midden van de zitting plaats te nemen en de veiligheidsgordels op de juiste
wijze te dragen.
Bevestig geen voorwerpen op of in de buurt van de plaats waar de airbags van
bestuurder en passagier geactiveerd worden:
Het bevestigen van een voorwerp aan de airbagmodules van bestuurder en passagier
of iets voor de modules plaatsen is gevaarlijk. Bij een aanrijding zou het voorwerp de
activering van de voor-airbag kunnen hinderen en aan de inzittenden letsel kunnen
toebrengen.
Bevestig geen voorwerpen op of in de buurt van de plaats waar een zij-airbag
geactiveerd wordt:
Het bevestigen van voorwerpen aan de zitting op zodanige manier dat de buitenste zijde
van de zitting op enigerlei wijze wordt afgedekt, is gevaarlijk. Bij een aanrijding zou het
voorwerp de werking van de zij-airbag welke vanuit de buitenste zijde van de zittingen
wordt opgeblazen kunnen hinderen, waardoor de aanvullende beveiliging van het zij-
airbagsysteem ongedaan gemaakt wordt of de airbag in een richting kunnen sturen die
gevaarlijk is. Verder bestaat de kans dat de airbag opengesneden wordt en dat het gas
ontsnapt.
Hang geen opbergnetten, kaartzakjes of rugzakken met riemen aan de zittingen.
Gebruik nooit zittinghoezen op de zittingen. Houd de zij-airbagmodules in uw
zittingen steeds vrij van obstakels, zodat de zij-airbags bij een botsing vanaf de zijkant
ongehinderd in werking kunnen treden.
Raak nadat de airbags zijn opgeblazen de onderdelen van het aanvullend
beveiligingssysteem niet aan:
Aanraken van de onderdelen van het aanvullend beveiligingssysteem nadat de airbags
zijn opgeblazen is gevaarlijk. Onmiddellijk na het opblazen zijn deze bijzonder heet.
Hierdoor bestaat de kans op brandwonden.
2
42
Belangrijke veiligheidsuitrusting
SRS airbags
WAARSCHUWING
Monteer dus nooit uitrusting aan de voorzijde van uw wagen:
Monteren van uitrusting aan de voorzijde van de wagen, zoals een frontale crashbar
(kangaroe crashbar, vee crashbar, aanduwstang, of dergelijke), sneeuwploeg of lieren
is gevaarlijk. Dit kan een nadelige invloed hebben op het systeem van de airbag crash
sensoren. Hierdoor zouden de airbags onvoorzien geactiveerd kunnen worden of wordt
verhinderd dat de airbags tijdens een aanrijding worden opgeblazen. De inzittenden
zouden als gevolg hiervan ernstig letsel kunnen oplopen.
Geen wijzigingen aan de vering aanbrengen:
Wijzigen van de vering van de wagen is gevaarlijk. Als de hoogte van de wagen of de
vering veranderd wordt, zal de wagen een botsing niet meer correct kunnen registreren,
hetgeen een onjuiste of onverwachte activering van de airbag tot gevolg kan hebben
waarbij de kans bestaat op ernstig letsel.
Breng geen wijzigingen aan een portier aan en laat geen beschadigingen onhersteld.
Laat een beschadigd portier altijd door een deskundige reparateur, bij voorkeur een
offi ciële Mazda reparateur inspecteren:
Het aanbrengen van wijzigingen aan een portier of het niet herstellen van
beschadigingen is gevaarlijk. Elk van de portieren is voorzien van een zij-impactsensor
welke onderdeel vormt van het aanvullend beveiligingssysteem. Als gaten worden
geboord in een portier, een portierluidspreker blijvend wordt verwijderd, of een
beschadigd portier niet wordt hersteld, kan de werking van de sensor nadelig beïnvloed
worden zodat deze de druk van de impact van een zijdelingse botsing niet meer correct
kan bespeuren. Als een sensor een zijdelingse botsing niet correct kan bespeuren,
bestaat de kans dat de zij-airbags en de voorspanner van de veiligheidsgordel niet
normaal functioneren waardoor de inzittenden ernstig letsel kunnen oplopen.
Breng geen wijzigingen aan in het aanvullend beveiligingssysteem:
Het aanbrengen van wijzigingen in de onderdelen of de bedrading van het aanvullend
beveiligingssysteem is gevaarlijk. U kunt het per ongeluk in werking stellen of buiten
gebruik stellen. Breng geen enkele wijziging aan in het aanvullend beveiligingssysteem.
Hieronder vallen het aanbrengen van stuurbekleding, etiketten of wat dan ook op de
airbagmodules. Hieronder valt ook het installeren van extra elektrische apparatuur op
of nabij de onderdelen en de bedrading van het systeem. Een deskundige reparateur, bij
voorkeur een offi ciële Mazda reparateur kan de speciale aandacht besteden die bij het
uitbouwen en inbouwen van de zittingen nodig is. Het is van belang de bedrading en
de aansluitingen van de airbag te beschermen om er voor te zorgen dat de airbags niet
per ongeluk in werking treden en dat de airbag-aansluiting van het inzittende passagier
detectiesysteem en de zittingen onbeschadigd blijft.
2
43
Belangrijke veiligheidsuitrusting
SRS airbags
WAARSCHUWING
Plaatsen geen bagage of overige voorwerpen onder de zittingen:
Het plaatsen van bagage of overige voorwerpen onder de zittingen is gevaarlijk. De
kans bestaat dat onderdelen die essentieel zijn voor de werking van het aanvullend
beveiligingssysteem beschadigd worden en in het geval van een botsing aan de zijkant
is het mogelijk dat de bijbehorende airbags niet geactiveerd worden, hetgeen ernstig of
dodelijk letsel tot gevolg kan hebben. Om beschadiging van onderdelen die essentieel
zijn voor de werking van het aanvullend beveiligingssysteem te voorkomen, geen
bagage of andere voorwerpen onder de zittingen plaatsen.
Rijd niet met een auto met beschadigde onderdelen van airbag/
veiligheidsgordelvoorspannersysteem:
Geactiveerde of beschadigde componenten van het airbag/
veiligheidsgordelvoorspannersysteem dienen na elke botsing waarbij deze geactiveerd of
beschadigd werden te worden vernieuwd. Alleen een getrainde deskundige reparateur,
bij voorkeur een offi ciële Mazda reparateur kan deze systemen volledig beoordelen om
te zien of deze bij een volgend ongeval zullen functioneren. Rijden met een geactiveerde
of beschadigde airbag of voorspannermodule geeft u verminderde beveiliging bij een
volgend ongeval, waardoor de kans bestaat op ernstig of dodelijk letsel.
De airbagonderdelen in het interieur niet verwijderen:
Het verwijderen van componenten zoals de zittingen, het voorste instrumentenpaneel
of het stuurwiel die airbagonderdelen of sensoren bevatten is gevaarlijk. In deze
onderdelen zijn belangrijke airbagcomponenten ingebouwd. De airbag zou onvoorzien
geactiveerd kunnen worden en daardoor ernstig letsel kunnen veroorzaken. Laat deze
onderdelen altijd door een offi ciële Mazda reparateur verwijderen.
Ruim het airbagsysteem op de juiste wijze op:
Het op ondeskundige wijze opruimen van een airbag of slopen van een auto met
airbags die onder stroom staan, kan uiterst gevaarlijk zijn. Ernstig letsel kan het gevolg
zijn wanneer niet alle veiligheidsmaatregelen in acht worden genomen. Laat een
deskundige reparateur, bij voorkeur een offi ciële Mazda reparateur het airbagsysteem
veilig opruimen of een auto uitgerust met een airbagsysteem slopen.
2
44
Belangrijke veiligheidsuitrusting
SRS airbags
OPMERKING
De activering van een airbag gaat gepaard met een hard opblaasgeluid en enige
rookontwikkeling. Beide veroorzaken echter geen letsel, alhoewel de weefselstructuur
van de airbags als gevolg van wrijving lichte huidverwondingen kan veroorzaken op
lichaamsdelen die niet door kleding beschermd zijn.
In het geval u uw Mazda gaat verkopen, dient u de nieuwe eigenaar te informeren
omtrent de aanwezigheid van de aanvullende beveiligingssystemen en hem/haar
aan te raden zich op de hoogte te stellen van de verband houdende instrukties, zoals
beschreven in het instruktieboekje.
Bij auto's die uitgerust zijn met een passagiersairbag is er een waarschuwingslabel
zoals hieronder aangegeven aangebracht. Dit waarschuwingslabel is aangebracht
overeenkomstig de bepalingen.
(Behalve Taiwan) (Taiwan)
2
45
Belangrijke veiligheidsuitrusting
SRS airbags
Onderdelen van het aanvullend beveiligingssysteem
(Met inzittende passagier detectiesysteem)
2
46
Belangrijke veiligheidsuitrusting
SRS airbags
*Bepaalde modellen.
(Zonder inzittende passagier detectiesysteem)
Gasgeneratoren en airbags van bestuurder/passagier
Impactsensoren en diagnosemodule (SAS eenheid)
Voorspanners van veiligheidsgordels (pagina 2-16 )
Voorste airbagsensors
Zij-impactsensors
Waarschuwingslampje voor systeem van airbag/veiligheidsgordelvoorspanners (pagina
4-33 )
Gasgeneratoren zijkant en airbags
Passagiersairbag-uitgeschakeld indikatielampje
*
(pagina 2-53 )
Inzittende passagier detectiesensor
*
(pagina 2-53 )
Inzittende passagier detectiemodule
*
2
47
Belangrijke veiligheidsuitrusting
SRS airbags
Werking van de SRS airbags
Uw Mazda is uitgerust met de volgende typen SRS airbags. SRS airbags zijn ontworpen om
te werken in combinatie met de veiligheidsgordels om letsel tijdens een ongeval te helpen
verminderen.
De SRS airbags zijn ontworpen om als aanvulling op de veiligheidsgordelfuncties de
passagiers extra bescherming te bieden. Draag de veiligheidsgordels op de juiste wijze.
Voorspanners van veiligheidsgordels
De veiligheidsgordelvoorspanners zijn ontworpen om in werking te treden bij gematigde of
ernstige frontale of bijna frontale botsingen.
Bovendien wordt tijdens een zijdelingse botsing de voorspanner in werking gesteld aan de
zijde waar zich de botsing voordoet. De voorspanners functioneren verschillend afhankelijk
van met welke typen airbags de auto is uitgerust. Zie voor bijzonderheden over de werking
van de veiligheidsgordelvoorspanners, “Criteria voor SRS airbag activering” (pagina
2-50 ).
Bestuurdersairbag
De bestuurdersairbag is in het stuurwiel ingebouwd.
Wanneer de impactsensoren van een airbag een frontale botsing met meer dan gematigde
kracht registreren, wordt de bestuurdersairbag snel opgeblazen om letsel aan hoofdzakelijk
het hoofd of de borst van de bestuurder te helpen verminderen dat veroorzaakt wordt door
een directe slag tegen het stuurwiel.
Zie voor nadere bijzonderheden over airbag activering, “Criteria voor SRS airbag
activering” (pagina 2-50 ).
2
48
Belangrijke veiligheidsuitrusting
SRS airbags
Passagiersairbag
De passagiersairbag is ingebouwd in het instrumentenpaneel aan de passagierszijde.
Het opblaasmechanisme voor de passagiersairbag is hetzelfde als bij de bestuurdersairbag,
zoals boven vermeld.
Zie voor nadere bijzonderheden over airbag activering, “Criteria voor SRS airbag
activering” (pagina 2-50 ).
(Met inzittende passagier detectiesysteem)
De airbag van de passagierszitting wordt verder alleen geactiveerd wanneer de inzittende
passagier detectiesensor bespeurt dat een passagier op de passagierszitting heeft
plaatsgenomen. Zie voor bijzonderheden, Inzittende passagier detectiesysteem (pagina
2-53 ).
2
49
Belangrijke veiligheidsuitrusting
SRS airbags
Zij-airbags
De zij-airbags zijn ingebouwd in de buitenste zijden van de rugleuningen.
Wanneer de impactsensoren van een airbag een zijdelingse botsing met meer dan gematigde
kracht registreren, blaast het systeem enkel de zij-airbag op aan de zijde waar de auto
geraakt is. De zij-airbag wordt snel opgeblazen om letsel aan het hoofd en de borst van de
bestuurder of de passagier te helpen verminderen dat veroorzaakt wordt door een directe
slag tegen interieuronderdelen zoals een portier of raam.
Zie voor nadere bijzonderheden over airbag activering, “Criteria voor SRS airbag
activering” (pagina 2-50 ).
(Met inzittende passagier detectiesysteem)
De zij-airbag van de passagierszitting is geconstrueerd om alleen te worden geactiveerd
wanneer de inzittende passagier detectiesensor bespeurt dat een passagier op de
passagierszitting heeft plaatsgenomen. Zie voor bijzonderheden, Inzittende passagier
detectiesysteem (pagina 2-53 ).
Waarschuwingslampje/zoemer
Systeemdefecten of bedrijfstoestanden worden aangeduid door een waarschuwing.
Zie Waarschuwings/indikatielampjes op pagina 4-33 .
Zie In de volgende gevallen wordt een waarschuwingszoemer geactiveerd op pagina 7-51 .
2
50
Belangrijke veiligheidsuitrusting
SRS airbags
Criteria voor SRS airbag activering
Deze tabel geeft de betreffende SRS uitrusting aan die afhankelijk van het type botsing
geactiveerd wordt.
(De illustraties tonen representatieve voorbeelden van botsingen.)
SRS uitrusting
Typen botsing
Een ernstige frontale/bijna frontale
botsing
Een ernstige zijdelingse
botsing
*2
Een botsing aan de
achterzijde
Veiligheidsgordelvoorspanner
X
*1
(beide zijden)
X
*1
(enkel zijde van
botsing)
Bij een botsing
aan de achterzijde
wordt geen airbag en
veiligheidsgordelvoorspanner
geactiveerd.
Bestuurdersairbag X
Passagiersairbag X
*1
Zij-airbag
X
*1
(enkel zijde van
botsing)
X: De SRS airbaguitrusting is bestemd om bij een botsing geactiveerd te worden.
*1 (Inzittende passagier detectiesysteem)
De voor- en zij-airbags van de passagierszitting en de voorspanner van de veiligheidsgordel zijn geconstrueerd
om te worden geactiveerd wanneer de inzittende passagier detectiesensor bespeurt dat een passagier op de
passagierszitting heeft plaatsgenomen.
*2 Bij een zijdelingse botsing worden de voorspanners van de veiligheidsgordels en de zij-airbags geactiveerd
(enkel aan de zijde waar zich de botsing voordoet).
OPMERKING
Bij een frontale zijdelingse botsing, is het mogelijk dat alle uitgeruste airbags en
voorspanners geactiveerd worden, afhankelijk van de richting, hoek en snelheid van
impact.
2
51
Belangrijke veiligheidsuitrusting
SRS airbags
Beperkingen van de SRS airbag
Bij ernstige botsingen zoals die hierboven beschreven onder “Criteria voor SRS airbag
activering” zal de betreffende SRS airbaguitrusting geactiveerd worden. Echter bij bepaalde
botsingen bestaat de kans dat de uitrusting niet geactiveerd wordt, afhankelijk van het type
botsing en de ernst ervan.
Beperkingen ten aanzien van de detectie van frontale/bijna frontale botsingen:
In de volgende illustraties worden voorbeelden gegeven van frontale/bijna frontale
botsingen die mogelijk niet als ernstig genoeg bespeurd worden om de SRS airbaguitrusting
te activeren.
Botsingen tegen bomen of palen
Frontale zijdelingse botsing
Kopstaartbotsingen of rijden onder de laadklep
van een vrachtauto
2
52
Belangrijke veiligheidsuitrusting
SRS airbags
Beperkingen ten aanzien van de detectie van zijdelingse botsingen:
In de volgende illustraties worden voorbeelden gegeven van zijdelingse botsingen die
mogelijk niet als ernstig genoeg bespeurd worden om de SRS airbaguitrusting te activeren.
Zijdelingse botsingen tegen bomen of palen
Zijdelingse botsingen met tweewielige voertuigen
Kantelen
2
53
Belangrijke veiligheidsuitrusting
SRS airbags
*Bepaalde modellen.
Inzittende passagier detectiesysteem
*
Lees eerst nauwkeurig “Voorzorgsmaatregelen betreffende het aanvullende
beveiligingssysteem (SRS)” (pagina 2-38 ).
Inzittende passagier detectiesensor
Uw auto is uitgerust met een inzittende passagier detectiesensor als onderdeel van het
aanvullende beveiligingssysteem. Deze sensor is ingebouwd in het zitkussen van de
passagierszitting. Deze sensor meet de elektrostatische capaciteit van de passagierszitting.
De SAS eenheid is geconstrueerd om te voorkomen dat de voor- en zij-airbags en het
systeem van de veiligheidsgordelvoorspanner van de passagierszitting worden geactiveerd
als het airbag-uitgeschakeld OFF-indikatielampje van de passagiersairbag gaat branden.
Om de kans op letsel veroorzaakt door het activeren van de passagiersairbag te verminderen,
schakelt het systeem de voor- en zij-airbags van de passagierszitting en ook het systeem van
de veiligheidsgordelvoorspanner uit wanneer het airbag-uitgeschakeld OFF-indikatielampje
van de passagiersairbag gaat branden. Zie onderstaande tabel voor de omstandigheden
waarbij het airbag-uitgeschakeld indikatielampje van de passagiersairbag gaat branden.
Dit systeem schakelt de voor- en zij-airbags van de passagierszitting en ook het systeem
van de veiligheidsgordelvoorspanner uit, dus controleer dat het airbag-uitgeschakeld
indikatielampje van de passagiersairbag brandt overeenkomstig onderstaande tabel.
Het waarschuwingslampje van het systeem van airbag/veiligheidsgordelvoorspanner gaat
knipperen en het airbag-uitgeschakeld OFF-indikatielampje van de passagiersairbag gaat
branden in het geval er een defect is in de sensoren. Als dit gebeurt, zullen de voor- en zij-
airbags van de passagierszitting en het systeem van de veiligheidsgordelvoorspanner niet
geactiveerd worden.
Passagiersairbag-uitgeschakeld indikatielampjes
Deze indikatielampjes gaan branden om u er aan te herinneren dat de voor- en zij-airbags
van de passagierszitting en het systeem van de veiligheidsgordelvoorspanner tijdens een
botsing niet geactiveerd zullen worden.
Als de inzittende passagier detectiesensor in orde is, zullen beide indikatielampjes gaan
branden wanneer het contact op ON gezet wordt. De lampjes zullen na enkele seconden
uitgaan. Vervolgens zullen de indikatielampjes onder de volgende condities branden of
uitgaan:
2
54
Belangrijke veiligheidsuitrusting
SRS airbags
Tabel voor aan/uit conditie van airbag-uitgeschakeld indikatielampje van
passagiersairbag
Conditie bespeurd door
systeem van inzittende
passagier detectiesensor
Indikatielampje van de
deactiveringsschakelaar
van de passagiersairbag
Voor- en zij-airbags
van passagierszitting
Systeem van
veiligheidsgordelvoorspanner
van passagierszitting
Leeg (niet bezet) Uitgeschakeld Uitgeschakeld
Er bevindt zich een kind in een
kinderzitje
*1
Uitgeschakeld Uitgeschakeld
Volwassene
*2
Deze worden na een
korte periode van tijd
uitgeschakeld.
Gereed Gereed
*1 Het is mogelijk dat de inzittende passagier detectiesensor een kind dat op de zitting, in een kinderstoeltje of op
een peuterzitje zit niet bespeurt, afhankelijk van de lengte van het kind en de zithouding.
*2 Als een kleine volwassene op de passagierszitting plaatsneemt, is het mogelijk dat afhankelijk van de fysieke
kenmerken van de persoon de sensoren de persoon als een kind detecteren.
Als beide airbag-uitgeschakeld indikatielampjes van de passagiersairbag niet gedurende
een bepaalde tijd gaan branden wanneer het contact op ON wordt gezet of als deze
niet gaan branden zoals aangegeven in de tabel voor de aan/uit conditie van het airbag-
uitgeschakeld indikatielampje van de passagiersairbag, niet toestaan dat een inzittende op
de passagierszitting plaatsneemt en zo spoedig mogelijk contact opnemen met een offi ciële
Mazda reparateur. De kans bestaat dat het systeem in het geval van een aanrijding niet
correct werkt.
2
55
Belangrijke veiligheidsuitrusting
SRS airbags
WAARSCHUWING
Laat niet een inzittende op de passagierszitting plaatsnemen in een houding die het voor
de inzittende passagier detectiesensor moeilijk maakt de inzittende correct te bespeuren:
Zitten op de passagierszitting in een houding die het voor de inzittende passagier
detectiesensor moeilijk maakt de inzittende correct te bespeuren is gevaarlijk. Als
de inzittende passagier detectiesensor de inzittende die zich op de passagierzitting
bevindt niet correct kan bespeuren, is het mogelijk dat de voor- en zij-airbags van de
passagierszitting en het systeem van de veiligheidsgordelvoorspanner niet in werking
treden (geactiveerd) worden of dat deze abusievelijk in werking treden (geactiveerd)
worden. De passagier heeft dan niet de aanvullende beveiliging van de airbags of het
abusievelijk in werking treden (activering) van de airbags zou ernstig of dodelijk letsel
kunnen veroorzaken.
Onder de volgende condities kan de inzittende passagier detectiesensor een passagier
die zich op de passagierszitting bevindt niet correct bespeuren en kan de activering/niet-
activering van de airbags niet geregeld worden zoals aangegeven in de tabel voor de
aan/uit conditie van het airbag-uitgeschakeld indikatielampje van de passagiersairbag.
Bijvoorbeeld:
Een passagier zit zoals getoond in de volgende afbeelding:
2
56
Belangrijke veiligheidsuitrusting
SRS airbags
WAARSCHUWING
Het zitkussen van de passagierszitting wordt omhoog geduwd door bagage of
andere voorwerpen die zijn geplaatst onder de passagierszitting of tussen de
passagierszitting en de bestuurdersstoel.
Er is een voorwerp, zoals een kussen, geplaatst op de passagierszitting of tussen de
rug van de passagier en de rugleuning.
Er is een zittinghoes over de passagierszitting geplaatst.
Er is bagage of er zijn andere voorwerpen op de zitting geplaatst waarop het
kinderzitje is geïnstalleerd.
De zitting is afgewassen.
Er is vloeistof op de zitting gemorst.
De passagierszitting is naar achteren geschoven en drukt tegen bagage of andere
voorwerpen aan die erachter zijn geplaatst.
Er is bagage of er zijn andere voorwerpen geplaatst tussen de passagierszitting en de
bestuurdersstoel.
Er is een elektrisch apparaat op de passagierszitting geplaatst.
Er is een extra elektrisch apparaat, zoals een zittingverwarmer, bovenop de
passagierszitting geïnstalleerd.
De systemen van voor- en zij-airbags van de passagierszitting en de
veiligheidsgordelvoorspanner worden uitgeschakeld als het airbag-uitgeschakeld OFF-
indikatielampje van de passagiersairbag gaat branden.
OPGELET
Om er zeker van te zijn dat de voor-airbag juist wordt geactiveerd en beschadiging van
de sensor in het zitkussen wordt voorkomen:
Plaats geen scherpe voorwerpen op het zitkussen of laat er geen zware bagage op
achter.
Mors geen vloeistoffen op of onder de zittingen.
Let altijd op de volgende punten om er voor te zorgen dat de sensoren goed kunnen
functioneren:
Stel de zittingen zover mogelijk naar achteren af, ga altijd rechtop tegen de
rugleuningen te zitten en maak op de juiste wijze gebruik van de veiligheidsgordels.
Als u uw kind meeneemt op de passagierszitting, het kinderzitje goed vastmaken en
de passagierszitting zover mogelijk naar achteren schuiven.
2
57
Belangrijke veiligheidsuitrusting
SRS airbags
OPMERKING
Het systeem heeft ongeveer 10 seconden nodig om het systeem van de voor- en zij-
airbags van de passagierszitting en het systeem van de veiligheidsgordelvoorspanner
beurtelings in of uit te schakelen.
Het is mogelijk dat het airbag-uitgeschakeld OFF-indikatielampje van de
passagiersairbag bij herhaling gaat branden als bagage of andere voorwerpen op de
passagierszitting worden geplaatst, of als de temperatuur in het interieur van de auto
plotseling verandert.
Het is mogelijk dat het airbag-uitgeschakeld OFF-indikatielampje van de
passagiersairbag gedurende 10 seconden gaat branden als de elektrostatische capaciteit
van de passagierszitting verandert.
De kans bestaat dat het waarschuwingslampje van het systeem van airbag/
veiligheidsgordelvoorspanner gaat branden als de passagierszitting aan een zware
schok wordt blootgesteld.
Als het airbag-uitgeschakeld OFF-indikatielampje van de passagiersairbag niet
gaat branden na het installeren van een kinderzitje op de passagierszitting, eerst
uw kinderzitje opnieuw installeren volgens de procedure aangegeven in dit
instruktieboekje. Vervolgens, als het airbag-uitgeschakeld OFF-indikatielampje van
de passagiersairbag nog steeds niet brandt, zo spoedig mogelijk een offi ciële Mazda
reparateur raadplegen.
Als het airbag-uitgeschakeld OFF-indikatielampje van de passagiersairbag gaat
branden direct zodra een inzittende op de passagierszitting heeft plaatsgenomen, de
passagier opnieuw zijn houding laten aanpassen door te gaan zitten met de voeten
op de bodem en vervolgens de veiligheidsgordel opnieuw vast te maken. Als het
airbag-uitgeschakeld OFF-indikatielampje van de passagiersairbag blijft branden,
de passagierszitting zover mogelijk naar achteren schuiven. Raadpleeg zo spoedig
mogelijk een offi ciële Mazda reparateur.
2
58
Belangrijke veiligheidsuitrusting
SRS airbags
Constante controle
De volgende onderdelen van de airbagsystemen en de actieve motorkap worden door een
diagnosesysteem gecontroleerd:
Impactsensoren en diagnosemodule (SAS eenheid)
Voorste airbagsensors
Airbagmodules
Zij-impactsensors
Waarschuwingslampje voor systeem van airbag/voorspanner van veiligheidsgordel
Voorspanners van veiligheidsgordels
Aanverwante bedrading
(Met inzittende passagier detectiesysteem)
Indikatielampje van de deactiveringsschakelaar van de passagiersairbag
Inzittende passagier detectiesensor
Inzittende passagier detectiemodule
(Met actieve motorkap)
Actieve motorkap sensoren
Actieve motorkap modules
Actieve motorkap waarschuwingslampje
De diagnosemodule controleert constant of het systeem bedrijfsklaar is. Dit begint zodra het
contact op ON is gezet en gaat door terwijl er met de auto wordt gereden.
2
59
Belangrijke veiligheidsuitrusting
Actieve motorkap
*Bepaalde modellen.
Voorzorgsmaatregelen actieve motorkap
*
In het onwaarschijnlijke geval dat een voetganger door de auto zou worden aangereden en
op de voorzijde van de auto een bepaalde impact wordt uitgeoefend, wordt de impact tegen
het hoofd van de voetganger als dit tegen de motorkap zou stoten verminderd doordat het
achterste gedeelte van de motorkap onmiddellijk omhoog gaat voor het aanhouden van een
brede ruimte tussen de motorkap en de onderdelen in de motorruimte. Als de sensor die aan
de achterzijde van voorbumper gemonteerd is een bepaalde impact bespeurt als gevolg van
een botsing met een voetganger of ander obstakel en de rijsnelheid voldoende is om het
systeem te activeren, wordt het systeem geactiveerd en gaat de motorkap omhoog.
Actuator
Actuator
Sensor
Actieve motorkap
waarschuwingslampje
Elektronische
regeleenheid
2
60
Belangrijke veiligheidsuitrusting
Actieve motorkap
WAARSCHUWING
Neem altijd contact op met een deskundige reparateur, bij voorkeur een offi ciële Mazda
reparateur als de actieve motorkap geactiveerd is.
Als aan de motorkapontgrendelhendel wordt getrokken nadat de actieve motorkap
geactiveerd is, gaat de motorkap nog verder omhoog. Als met de motorkap omhoog
met de auto wordt gereden, wordt het uitzicht belemmerd en kan dit een ongeluk
veroorzaken. Probeer ook de motorkap niet omlaag de duwen. Anders kan dit
vervorming van de motorkap of letsel veroorzaken, aangezien de geactiveerde motorkap
niet met de hand omlaag gezet kan worden. Alvorens met de auto naar een deskundige
reparateur, bij voorkeur een offi ciële Mazda reparateur te rijden nadat de actieve
motorkap geactiveerd is, er voor zorgen dat de opgetilde motorkap het uitzicht niet
belemmert en langzaam met de auto rijden.
OPGELET
Direct nadat de actieve motorkap geactiveerd is, de actuator niet aanraken. Anders kan dit
brandwonden veroorzaken, aangezien de actuator direct na de activering heet is.
2
61
Belangrijke veiligheidsuitrusting
Actieve motorkap
Werking en behandeling
Controleer altijd alvorens te gaan rijden dat de motorkap volledig gesloten is. Anders
bestaat de kans dat het systeem niet normaal functioneert.
Het is mogelijk dat het systeem gedurende ongeveer 8 seconden nadat het contact op ON
is gezet niet functioneert.
Gebruik banden van dezelfde voorgeschreven maat op alle vier wielen. Als banden
van verschillende maat worden gebruikt, bestaat de kans dat het systeem niet normaal
functioneert.
Als het gedeelte rondom de voorbumper door iets wordt geraakt, bestaat de kans dat de
sensor beschadigd wordt, ook als de actieve motorkap niet geactiveerd wordt. Raadpleeg
altijd een deskundige reparateur, bij voorkeur een offi ciële Mazda reparateur om de auto
te laten inspecteren.
Geen onderdelen of bedrading van de actieve motorkap verwijderen of repareren.
Ook de elektrische circuits van het systeem niet testen met gebruik van een elektrisch
testapparaat. Anders bestaat de kans dat de actieve motorkap per ongeluk in werking
treedt of niet normaal functioneert. Raadpleeg een deskundige reparateur, bij voorkeur een
offi ciële Mazda reparateur wanneer reparatie of vervanging van onderdelen noodzakelijk
is.
Vervang de voorbumper, motorkap, vering, aerodynamische onderdelen of velgen niet
door niet-originele Mazda onderdelen. Anders bestaat de kans dat het systeem niet
normaal functioneert.
Monteer geen niet-originele Mazda accessoires aan de voorbumper. Monteer ook geen
voorwerpen op de motorkap. Anders bestaat de kans dat het systeem niet normaal
functioneert.
De motorkap niet te hard dichtslaan en geen druk uitoefenen op de actuator. Anders
bestaat de kans dat de actuator beschadigd wordt waardoor het systeem niet meer normaal
kan functioneren.
Geen wijzigingen aan de vering aanbrengen. Als de hoogte van de auto of de
dempingskracht van de vering wordt gewijzigd, bestaat de kans dat het systeem niet
normaal functioneert.
Raadpleeg bij het monteren van onderdelen een deskundige reparateur, bij voorkeur een
offi ciële Mazda reparateur. Als onderdelen verkeerd gemonteerd worden, bestaat de kans
dat de actieve motorkap niet normaal geactiveerd wordt omdat deze dan geen impact kan
bespeuren.
Raadpleeg voor het opruimen van de auto een deskundige reparateur, bij voorkeur een
offi ciële Mazda reparateur. Als de auto niet deskundig behandeld wordt, kan dit letsel
veroorzaken.
Als de actieve motorkap eenmaal geactiveerd is, kan deze niet opnieuw gebruikt worden.
Laat het systeem door een deskundige reparateur, bij voorkeur een offi ciële Mazda
reparateur vervangen.
2
62
Belangrijke veiligheidsuitrusting
Actieve motorkap
Werking van de actieve motorkap
Als de actieve motorkap geactiveerd wordt, niet geactiveerd wordt
Als de actieve motorkap geactiveerd wordt
De actieve motorkap wordt onder de volgende omstandigheden geactiveerd:
Als de voorzijde van de auto in botsing komt met een voetganger of ander obstakel en de
rijsnelheid voldoende is om het systeem te activeren, wordt het systeem geactiveerd als
bij de botsing een bepaalde impact wordt uitgeoefend, ook als er op de voorbumper geen
sporen te zien zijn. Ook bestaat de kans dat het systeem door een licht voorwerp, een klein
dier of ander klein voorwerp geactiveerd wordt, afhankelijk van het niveau van de impact.
De kans bestaat dat het systeem ook geactiveerd wordt als het onderste gedeelte van de
auto of de voorbumper in een van onderstaande situaties een impact ontvangt:
Bij het rijden tegen een stoeprand.
Wanneer de auto in een diepe greppel of gat terechtkomt.
Wanneer de auto stuitert en de grond raakt.
Wanneer de voorzijde, onderzijde van de auto in aanraking komt met de helling van een
parkeergarage, het oppervlak van een golvend wegdek of een uitstekend of gevallen
voorwerp op de weg.
Situaties waarbij de actieve motorkap mogelijk niet geactiveerd wordt
De kans bestaat dat in de volgende situaties de actieve motorkap niet geactiveerd wordt
omdat een impact moeilijk te bespeuren is.
Wanneer een voetganger onder een hoek wordt geraakt of door de zijkanten links en
rechts van de voorbumper.
Wanneer de auto een voetganger raakt die een tas of iets dergelijks met zich meedraagt die
de impact kan opvangen.
Situaties waarbij het systeem niet geactiveerd wordt
De actieve motorkap wordt onder de volgende omstandigheden niet geactiveerd:
De voorbumper wordt geraakt bij het rijden met een snelheid die niet voldoende is om het
systeem te activeren.
De auto wordt vanaf de zijkant of achterzijde geraakt.
De auto kantelt of slaat over de kop (de kans bestaat dat de actieve motorkap in werking
treedt afhankelijk van de aard van het ongeluk).
3
1
*Bepaalde modellen.
3
1
3
Alvorens te gaan rijden
Gebruik van diverse voorzieningen, zoals sleutels, portieren, spiegels en
ruiten.
Sleutels ................................................. 3-2
Sleutels ........................................... 3-2
Afstandbediende
portiervergrendeling ....................... 3-4
Geavanceerde afstandbediende
portiervergrendeling ......................... 3-10
Geavanceerde afstandbediende
portiervergrendeling
*
.................... 3-10
Werkingsbereik ............................ 3-11
Portieren en sloten ............................ 3-12
Portiersloten ................................. 3-12
Kofferdeksel ................................. 3-24
Brandstof en emissie ......................... 3-28
Voorzorgsmaatregelen ten aanzien van
brandstof en
motoruitlaatgassen ....................... 3-28
Afsluitklep van brandstoftankdop en
brandstoftankdop .......................... 3-31
Stuurwiel ............................................ 3-33
Stuurwiel ...................................... 3-33
Spiegels ............................................... 3-34
Spiegels ........................................ 3-34
Ruiten ................................................. 3-38
Elektrische ruitbediening ............. 3-38
Vouwdak (Canvasdak) ...................... 3-42
Vouwdak (Canvasdak) ................. 3-42
Beveiligingssysteem ........................... 3-49
Aanbrengen van wijzigingen en
aanvullende apparatuur ................ 3-49
Start-blokkeersysteem .................. 3-49
Anti-diefstal
beveiligingssysteem
*
.................... 3-51
Rijtips ................................................. 3-57
Inrijden ......................................... 3-57
Brandstofbesparing en
milieubescherming ....................... 3-57
Moeilijke rijomstandigheden ....... 3-58
Vloermat ...................................... 3-59
Op eigen kracht lostrekken van de
auto ............................................... 3-60
Rijden in de winter ....................... 3-61
Doorwaden van water .................. 3-64
Slepen ................................................. 3-65
Trekken van caravans en
aanhangers .................................... 3-65
3
2
Alvorens te gaan rijden
Sleutels
Sleutels
WAARSCHUWING
Laat nooit de sleutel in uw auto achter
wanneer er zich kinderen in bevinden
en bewaar ze op een plaats waar uw
kinderen ze niet kunnen vinden en er
niet mee kunnen spelen:
Het is gevaarlijk kinderen in een auto
achter te laten waarvan de sleutel in
het contact steekt. Dit kan tot gevolg
hebben dat iemand ernstig letsel
wordt toegebracht of zelfs tot een
ongeluk met dodelijke afl oop leiden.
Kinderen vinden deze sleutels mogelijk
interessant speelgoed en zouden de
elektrische ruitbediening of andere
functies in werking kunnen stellen
of zelfs de auto in beweging kunnen
zetten.
OPGELET
Aangezien de sleutel (zender)
gebruik maakt van radiogolven
van lage intensiteit, bestaat de
kans dat deze onder de volgende
omstandigheden niet correct
functioneert:
De sleutel wordt
meegedragen samen met
communicatieapparatuur zoals
mobiele telefoons.
De sleutel komt in contact met of
wordt afgedekt door een metalen
voorwerp.
De sleutel bevindt zich in de buurt
van elektronische apparatuur zoals
personal computers.
Er is niet-originele Mazda
apparatuur in de auto geïnstalleerd.
Er bevindt zich apparatuur welke
radiogolven uitzendt in de buurt
van de auto.
Het is mogelijk dat de sleutel
(zender) buitengewoon veel
batterijvermogen verbruikt als deze
radiogolven van hoge intensiteit
ontvangt. Plaats de sleutel niet in de
buurt van elektronische apparatuur
zoals televisies of personal
computers.
3
3
Alvorens te gaan rijden
Sleutels
OPGELET
Volg onderstaande instrukties om
beschadiging van de sleutel (zender)
te voorkomen:
Laat de sleutel niet vallen.
Laat de sleutel niet nat worden.
De sleutel niet demonteren.
Stel de sleutel niet bloot aan hoge
temperaturen op plaatsen zoals het
dashboard of de motorkap, onder
direct zonlicht.
Stel de sleutel niet bloot aan
magnetische velden van enigerlei
aard.
Geen zware voorwerpen op de
sleutel plaatsen.
De sleutel niet in een ultrasonisch
reinigingsapparaat plaatsen.
Geen magnetische voorwerpen in
de buurt van de sleutel brengen.
Het codenummer van de sleutels is
ingeponst op het plaatje dat aan de
sleutelset bevestigd is; maak dit plaatje los
en bewaar dit op een veilige plaats (niet
in de auto) voor het geval u een nieuwe
sleutel moet bestellen (hulpsleutel).
Noteer ook het codenummer en bewaar
dit op een aparte veilige en handige plaats,
echter niet in de auto.
Indien u uw sleutel (hulpsleutel) heeft
verloren, uw codenummer opzoeken en
een offi ciële Mazda reparateur raadplegen.
OPMERKING
De bestuurder dient de sleutel bij
zich te dragen om er voor te zorgen
dat het systeem correct werkt.
Houd steeds een reservesleutel bij
de hand voor het geval er een sleutel
verloren raakt. Raadpleeg in het
geval van verlies van een sleutel zo
spoedig mogelijk een offi ciële Mazda
reparateur.
HulpsleutelZender
Plaatje met
sleutelcodenummer
Voor gebruik van de hulpsleutel, op de
knop drukken en de sleutel (zender) naar
buiten trekken.
Knop
3
4
Alvorens te gaan rijden
Sleutels
Afstandbediende
portiervergrendeling
Dit systeem maakt gebruik van de
sleuteltoetsen om op afstand de portieren,
het kofferdeksel en de afsluitklep van de
brandstofvuldop te vergrendelen en te
ontgrendelen en opent het kofferdeksel.
Het systeem kan de motor starten zonder
dat u de sleutel uit uw portemonnee of zak
hoeft te nemen.
Bediening van het anti-diefstal
beveiligingssysteem is ook mogelijk bij
modellen die voorzien zijn van een anti-
diefstal beveiligingssysteem.
Druk de toetsen langzaam en nauwkeurig
in.
Systeemdefecten of waarschuwingen
worden aangegeven door de volgende
waarschuwingslampjes of pieptonen.
KEY waarschuwingslampje (Rood)
Zie Waarschuwings/indikatielampjes op
pagina 4-33 .
Waarschuwingszoemtoon voor niet-
uitgeschakeld contact (STOP)
Zie Waarschuwingszoemtoon voor niet-
uitgeschakeld contact (STOP) op pagina
7-53 .
Sleutel uit auto verwijderd
waarschuwingszoemtoon
Zie Sleutel uit auto verwijderd
waarschuwingszoemtoon op pagina
7-53 .
In geval u problemen heeft met de
functies van de sleutel, raadpleegt u een
deskundige reparateur, bij voorkeur een
offi ciële Mazda reparateur.
Als uw sleutel verloren is geraakt of
gestolen is, zo spoedig mogelijk contact
opnemen met een offi ciële Mazda
reparateur voor een nieuwe sleutel en de
verloren of gestolen sleutel onbruikbaar
laten maken.
OPGELET
Veranderingen of modifi caties die niet
uitdrukkelijk zijn goedgekeurd door de
partij die verantwoordelijk is voor de
compliantie kunnen de garantie op de
apparatuur ongeldig maken.
OPMERKING
De werking van het afstandbediende
portiervergrendelingssysteem
kan als gevolg van plaatselijke
omstandigheden variëren.
Het afstandbediende
portiervergrendelingssysteem is
volledig operationeel (portier/
kofferdeksel/afsluitklep van de
brandstofvuldop vergrendelen/
ontgrendelen) wanneer het contact
uit gezet is. Het systeem functioneert
niet als het contact in een andere
stand dan uit wordt gezet.
Indien de sleutel niet functioneert
wanneer u een toets indrukt of de
gebruiksafstand te klein wordt, is de
batterij mogelijk uitgeput. Zie voor
het plaatsen van een nieuwe batterij
Vernieuwen van de sleutelbatterij
(pagina 6-35 ).
3
5
Alvorens te gaan rijden
Sleutels
OPMERKING
De levensduur van de batterij
is ongeveer 1 jaar. Vervang de
batterij door een nieuwe als het
KEY indikatielampje (groen) in de
instrumentengroep gaat knipperen.
Het wordt aanbevolen de batterij
ongeveer eenmaal per jaar te
vernieuwen, omdat de kans bestaat
dat het KEY waarschuwingslampje/
indikatielampje niet gaat branden of
knipperen, afhankelijk van hoe snel
de batterij uitgeput is geraakt.
Extra sleutels zijn verkrijgbaar bij
een offi ciële Mazda reparateur.
Per auto kunnen in totaal 6
sleutels met de afstandbediende
portiervergrendelingsfuncties
gebruikt worden. Breng wanneer u
extra sleutels nodig heeft alle sleutels
naar een offi ciële Mazda reparateur.
Zender
Bedieningstoetsen
Werkingsindikatielampje
OPMERKING
(Europees model)
De koplampen worden
in-/uitgeschakeld door
bediening van de zender. Zie
Vertrekverlichtingsysteem op pagina
4-62 .
(Met anti-diefstal
beveiligingssysteem)
De waarschuwingsknipperlichten
knipperen wanneer het anti-
diefstal beveiligingssysteem in
staat van paraatheid is gebracht of
uitgeschakeld wordt.
Zie Anti-diefstal beveiligingssysteem
op pagina 3-51 .
3
6
Alvorens te gaan rijden
Sleutels
OPMERKING
(Met geavanceerde
afstandbediende
portiervergrendelingsfunctie
(Europese modellen))
De instelling kan zodanig veranderd
worden dat een zoemtoon hoorbaar
wordt voor bevestiging wanneer de
portieren, het kofferdeksel en de
afsluitklep van de brandstofvuldop
met behulp van de sleutel
vergrendeld/ontgrendeld worden.
(Met geavanceerde
afstandbediende
portiervergrendelingsfunctie
(Behalve Europese modellen))
Er klinkt een zoemtoon voor
bevestiging wanneer de portieren,
het kofferdeksel en de afsluitklep
van de brandstofvuldop vergrendeld/
ontgrendeld worden met behulp van
de sleutel. Indien gewenst, kan de
zoemtoon worden uitgeschakeld.
Het volume van de zoemtoon kan
eveneens veranderd worden.
Zie Gebruikersinstellingen op pagina
9-11 .
Verander de instelling aan de hand
van de volgende procedure.
1. Schakel het contact uit en
sluit beide portieren en het
kofferdeksel.
2. Open het bestuurdersportier.
OPMERKING
3. Houd binnen 30 seconden na het
openen van het bestuurdersportier
de LOCK toets op de sleutel
gedurende tenminste 5 seconden
ingedrukt.
Beide portieren, het kofferdeksel
en de afsluitklep van de
brandstofvuldop worden
vergrendeld en de zoemtoon
klinkt met het huidige ingestelde
volume. (Als pieptoon-uit de
huidige actieve instelling is,
zal de pieptoon niet klinken.)
De instelling verandert telkens
wanneer de LOCK toets op de
sleutel wordt ingedrukt en de
pieptoon klinkt met het ingestelde
volume. (Als pieptoon-uit de
actieve instelling is, zal de
pieptoon niet klinken.)
4. Voer een van onderstaande
handelingen uit om de verandering
van de instelling te voltooien:
Wanneer het contact op ACC of
ON wordt gezet.
Sluiten van het
bestuurdersportier.
Openen van het kofferdeksel.
Wanneer de sleutel gedurende
10 seconden niet wordt
gebruikt.
Indrukken van een willekeurige
toets behalve de LOCK toets op
de sleutel.
Indrukken van een
verzoekschakelaar.
Wanneer de toetsen worden ingedrukt,
gaat het bedrijfsindikatielampje knipperen.
3
7
Alvorens te gaan rijden
Sleutels
Vergrendeltoets
Druk voor het vergrendelen van de
portieren, het kofferdeksel en de
afsluitklep van de brandstofvuldop
op de vergrendeltoets en de
waarschuwingsknipperlichten zullen
eenmaal knipperen.
(Met geavanceerde afstandbediende
portiervergrendelingsfunctie (Behalve
Europese modellen))
Er wordt eenmaal een pieptoon gegeven.
OPMERKING
De portieren, het kofferdeksel en de
afsluitklep van de brandstofvuldop
kunnen niet vergrendeld worden
door het indrukken van de
vergrendeltoets wanneer een van
de andere portieren geopend is. De
waarschuwingsknipperlichten zullen
eveneens niet knipperen.
(Met i-stop functie (Europese
modellen))
Wanneer de sleutel uit de auto
wordt verwijderd, beide portieren
gesloten worden en de LOCK
toets op de sleutel wordt ingedrukt
terwijl de i-stop functie in werking
is (motor is stopgezet), zal het
contact uitgeschakeld worden en
zullen beide portieren vergrendeld
worden (stuurwiel wordt eveneens
vergrendeld).
Zie i-stop op pagina 4-13 .
Controleer of na het indrukken
van de toets beide portieren, het
kofferdeksel en de afsluitklep van de
brandstofvuldop vergrendeld zijn.
OPMERKING
(Met dubbel
portiervergrendelingssysteem)
Door de vergrendeltoets
binnen 3 seconden tweemaal
in te drukken wordt het dubbel
portiervergrendelingssysteem
geactiveerd.
Zie Dubbel
portiervergrendelingssysteem op
pagina 3-15 .
(Met anti-diefstal
beveiligingssysteem)
Wanneer de portieren vergrendeld
worden door het indrukken van de
vergrendeltoets op de sleutel terwijl
het anti-diefstalbeveiligingssysteem
in staat van paraatheid is, zullen
de waarschuwingsknipperlichten
eenmaal knipperen om aan te
geven dat het systeem in staat van
paraatheid is.
Ontgrendeltoets
Druk voor het ontgrendelen van
de portieren en het kofferdeksel
op de ontgrendeltoets en de
waarschuwingsknipperlichten zullen
tweemaal knipperen.
(Met geavanceerde afstandbediende
portiervergrendelingsfunctie, behalve
Europese modellen)
Er wordt tweemaal een pieptoon gegeven.
3
8
Alvorens te gaan rijden
Sleutels
*Bepaalde modellen.
OPMERKING
(Automatische
hervergrendelfunctie)
Na het ontgrendelen met behulp van
de sleutel, zullen beide portieren,
het kofferdeksel en de afsluitklep
van de brandstofvuldop automatisch
vergrendeld worden als een van
de volgende handelingen niet
binnen ongeveer 30 seconden
wordt uitgevoerd. Als uw auto
uitgerust is met een anti-diefstal
beveiligingssysteem, zullen de
waarschuwingsknipperlichten
knipperen bij wijze van bevestiging.
De tijd die nodig is om de portieren
automatisch te vergrendelen kan
gewijzigd worden.
Zie Gebruikersinstellingen op pagina
9-11 .
Een portier of het kofferdeksel
wordt geopend.
Het contact in een andere stand dan
uit wordt gezet.
(Met anti-diefstal
beveiligingssysteem)
Wanneer de portieren ontgrendeld
worden door het indrukken van de
ontgrendeltoets op de sleutel terwijl
het anti-diefstalbeveiligingssysteem
uitgeschakeld is, zullen de
waarschuwingsknipperlichten
tweemaal knipperen om aan te geven
dat het systeem uitgeschakeld is.
Kofferdekseltoets
Houd voor het openen van het kofferdeksel
de kofferdekseltoets ingedrukt totdat het
kofferdeksel geopend wordt.
Type A Type B
Annuleertoets van inbraaksensor (met
anti-diefstal beveiligingssysteem)
*
Druk voor het annuleren van de
inbraaksensor (onderdeel van het anti-
diefstal beveiligingssysteem) binnen
20 seconden na het indrukken van de
vergrendeltoets op de annuleertoets van de
inbraaksensor en de waarschuwingslichten
zullen driemaal knipperen.
Zie Anti-diefstal beveiligingssysteem op
pagina 3-51 .
3
9
Alvorens te gaan rijden
Sleutels
Werkingsbereik
Het systeem werkt uitsluitend wanneer de
bestuurder zich in de auto of binnen het
werkingsbereik bevindt en de sleutel bij
zich heeft.
Starten van de motor
OPMERKING
De kans bestaat dat de motor gestart
kan worden als de sleutel zich buiten
de auto bevindt en buitengewoon
dichtbij een portier of raam wordt
gehouden, echter de motor altijd
vanaf de bestuurdersstoel starten.
Als de auto gestart wordt en de
sleutel bevindt zich niet in de auto,
zal de auto niet opnieuw starten
nadat deze is stopgezet en wordt het
contact op uit gezet.
De kofferruimte valt buiten het
verzekerde werkingsbereik, echter
als bediening van de sleutel (zender)
mogelijk is kan de motor gestart
worden.
Met geavanceerde afstandbediende
portiervergrendelingsfunctie
Interieurantenne
Werkingsbereik
Zonder geavanceerde afstandbediende
portiervergrendelingsfunctie
Werkingsbereik
Interieurantenne
OPMERKING
De kans bestaat dat de motor niet start
als de sleutel op de volgende plaatsen
neergelegd wordt:
Rondom het instrumentenpaneel
In de opbergvakken
Sleutel-uit functie
Als een sleutel in de auto wordt
achtergelaten, worden de functies van de
sleutel die in de auto wordt achtergelaten
tijdelijk buiten werking gesteld om diefstal
van de auto te voorkomen.
Druk voor het herstellen van de functies
op de ontgrendeltoets van de functies-
geannuleerd sleutel in de auto.
3
10
Alvorens te gaan rijden
Geavanceerde afstandbediende portiervergrendeling
*Bepaalde modellen.
Geavanceerde
afstandbediende
portiervergrendeling
*
WAARSCHUWING
Radiogolven van de sleutel kunnen van
invloed zijn op medische apparatuur
zoals pacemakers:
Alvorens de sleutel te gebruiken in de
nabijheid van personen die medische
apparatuur gebruiken, de fabrikant van
de apparatuur of uw arts vragen of de
radiogolven van de sleutel van invloed
zijn op de apparatuur.
Met de geavanceerde afstandbediende
portiervergrendelingsfunctie kunt u het
portier, het kofferdeksel en de afsluitklep
van de brandstofvuldop vergrendelen/
ontgrendelen of het kofferdeksel openen
terwijl u de sleutel bij u draagt.
Systeemdefecten of waarschuwingen
worden aangegeven door de volgende
waarschuwingslampjes of pieptonen.
Verzoekschakelaar onbruikbaar
waarschuwingszoemtoon
Zie Verzoekschakelaar buiten
werking waarschuwingszoemtoon
(Met geavanceerde afstandbediende
portiervergrendelingsfunctie) op pagina
7-53 .
Sleutel-in-kofferruimte-achtergelaten
waarschuwingszoemer
Zie Sleutel-in-bagageruimte-
achtergelaten waarschuwingszoemtoon
(Met geavanceerde afstandbediende
portiervergrendelingsfunctie) op pagina
7-54 .
Sleutel-in-auto-achtergelaten
waarschuwingszoemtoon
Zie Sleutel-in-auto-achtergelaten
waarschuwingszoemtoon (Met
geavanceerde afstandbediende
portiervergrendelingsfunctie) op pagina
7-54 .
OPMERKING
De functies van het
geavanceerde afstandbediende
portiervergrendelingssysteem kunnen
buiten werking gesteld worden om
mogelijke nadelige invloeden op
een gebruiker die een pacemaker of
andere medische apparatuur draagt te
voorkomen. Als het systeem buiten
werking is gesteld, zult u de motor niet
kunnen starten wanneer u de sleutel bij
u draagt. Raadpleeg een deskundige
reparateur, bij voorkeur een offi ciële
Mazda reparateur voor bijzonderheden.
Als het geavanceerde afstandbediende
portiervergrendelingssysteem buiten
werking is gesteld, kunt u de motor
starten door het volgen van de procedure
die wordt aangegeven voor wanneer de
sleutelbatterij uitgeput is.
Zie Motorstartfunctie wanneer
sleutelbatterij uitgeput is op pagina
4-10 .
3
11
Alvorens te gaan rijden
Geavanceerde afstandbediende portiervergrendeling
Werkingsbereik
Het systeem werkt uitsluitend wanneer de
bestuurder zich in de auto of binnen het
werkingsbereik bevindt en de sleutel bij
zich heeft.
OPMERKING
Wanneer de batterij bijna uitgeput is
of op plaatsen waar er radiogolven
met hoge intensiteit of storing is,
bestaat de kans dat het werkingsbereik
kleiner wordt of dat het systeem niet
functioneert. Zie voor het bepalen
van het vernieuwen van de batterij
Afstandbediende portiervergrendeling
op pagina 3-4 .
Vergrendelen/ontgrendelen van de
portieren en het kofferdeksel
80 cm
80 cm
Werkingsbereik
Buitenantenne
OPMERKING
De kans bestaat dat het systeem niet
werkt als u zich te dicht bij de ramen of
de portierkrukken bevindt.
Openen van het kofferdeksel
80 cm
Buitenantenne
Werkingsbereik
3
12
Alvorens te gaan rijden
Portieren en sloten
Portiersloten
WAARSCHUWING
Neem dus altijd alle kinderen en
huisdieren met u mee of laat een
verantwoordelijke persoon bij hen
achter:
Het alleen achterlaten van kinderen
of huisdieren in een geparkeerde auto
is gevaarlijk: Bij warm weer kan de
temperatuur in een auto dusdanig hoog
oplopen dat dit hersenbeschadiging of
zelfs de dood kan veroorzaken.
Laat nooit de sleutel in uw auto achter
wanneer er zich kinderen in bevinden
en bewaar ze op een plaats waar uw
kinderen ze niet kunnen vinden en er
niet mee kunnen spelen:
Het is gevaarlijk kinderen in een auto
achter te laten waarvan de sleutel in
het contact steekt. Dit kan tot gevolg
hebben dat iemand ernstig letsel wordt
toegebracht of zelfs tot een ongeluk met
dodelijke afl oop leiden.
Sluit altijd beide ramen en het
vouwdak, vergrendel de portieren en
neem de sleutel met u mee wanneer u
uw auto onbeheerd achterlaat:
Het niet-vergrendeld achterlaten
van uw auto is gevaarlijk, aangezien
kinderen zich in een hete auto zouden
kunnen opsluiten, hetgeen een
dodelijke afl oop kan hebben. Ook is
een auto die niet vergrendeld is een
gemakkelijk doelwit voor dieven en
inbrekers.
WAARSCHUWING
Controleer altijd na het sluiten van de
portieren of deze goed gesloten zijn:
Portieren die niet goed zijn gesloten
zijn gevaarlijk. Als met de auto wordt
gereden terwijl een van de portieren
niet goed gesloten is, kan het portier
plotseling open gaan en een ongeval
veroorzaken.
Controleer alvorens een portier te
openen steeds de veiligheid rondom de
auto:
Het plotseling openen van een portier
is gevaarlijk. Dit kan een ongeval
veroorzaken wanneer een passerende
auto of voetganger geraakt wordt.
3
13
Alvorens te gaan rijden
Portieren en sloten
OPGELET
Controleer altijd de situatie rondom
de auto alvorens de portieren te
openen/sluiten en wees voorzichtig
bij harde wind of wanneer u op een
helling parkeert. Niet goed letten
op de situatie rondom de auto is
gevaarlijk, omdat dan de kans
bestaat dat vingers tussen het portier
beklemd raken of een passerende
voetganger geraakt wordt, wat een
onvoorzien ongeval of letsel kan
veroorzaken.
Als de elektrisch bediende ruit niet
automatisch omhoog of omlaag
beweegt omdat de accu is uitgeput,
de elektrisch bediende ruit langzaam
openen/sluiten door het ruitglas naar
binnen te drukken. Anders bestaat
de kans dat de elektrisch bediende
ruit met het vouwdak in aanraking
komt en dat het portier niet geopend/
gesloten kan worden, waardoor de
ruit beschadigd wordt.
OPMERKING
De buitensluitingpreventiefunctie
voorkomt dat u uwzelf uit de auto
kunt buitensluiten.
Beide portieren, het kofferdeksel en
de afsluitklep van de brandstofvuldop
zullen automatisch ontgrendeld
worden als deze vergrendeld
worden met behulp van de centrale
portiervergrendeling wanneer een
van de portieren geopend is.
Als beide portieren zijn gesloten
alhoewel het kofferdeksel open
staat, zullen beide portieren en de
afsluitklep van de brandstofvuldop
vergrendeld worden.
3
14
Alvorens te gaan rijden
Portieren en sloten
*Bepaalde modellen.
OPMERKING
(Portierontgrendel(regel)systeem
met collisiedetectie)
*
Dit systeem ontgrendelt automatisch
de portieren, het kofferdeksel en de
afsluitklep van de brandstofvuldop in
het geval de auto bij een ongeluk is
betrokken om de passagiers in staat
te stellen het voertuig onmiddellijk
te verlaten en te voorkomen dat
zij binnenin opgesloten raken. In
het geval de auto een botsing te
verwerken krijgt die krachtig genoeg
is om de airbags op te blazen en
het contact is ingeschakeld, worden
ongeveer 6 seconden na het tijdstip
van het ongeval beide portieren, het
kofferdeksel en de afsluitklep van
de brandstofvuldop automatisch
ontgrendeld.
Het is mogelijk dat de portieren, het
kofferdeksel en de afsluitklep van de
brandstofvuldop niet ontgrendelen
afhankelijk van hoe de botsing
wordt opgevangen, de kracht van de
botsing en andere omstandigheden
die zich bij het ongeval voordoen.
Als systemen die verband houden
met de portieren of de accu defect
zijn geraakt, zullen de portieren, het
kofferdeksel en de afsluitklep van de
brandstofvuldop niet ontgrendelen.
OPMERKING
Bij het openen van een portier,
worden de elektrisch bediende ruiten
automatisch een klein stuk geopend.
Bij het sluiten van het portier,
worden de elektrisch bediende ruiten
automatisch gesloten. Deze functie
dient om een goede afdichting te
waarborgen en betekent niet dat er
een probleem is.
Als de voertuigaccu vanwege
onderhoud of om andere redenen
is losgekoppeld, worden de
elektrisch bediende ruiten niet
automatisch geopend of gesloten.
Als de elektrisch bediende ruiten
niet openen of sluiten, moet het
mechanisme voor automatisch
openen/sluiten van de ruiten
teruggesteld worden.
Zie Gebruik van de elektrische
ruitbediening op pagina 3-38 .
3
15
Alvorens te gaan rijden
Portieren en sloten
*Bepaalde modellen.
Vergrendelen, ontgrendelen met de
hulpsleutel
Beide portieren, het kofferdeksel en
de afsluitklep van de brandstofvuldop
worden automatisch vergrendeld wanneer
het bestuurdersportier met behulp van
de hulpsleutel vergrendeld wordt. Deze
worden beide ontgrendeld wanneer het
bestuurdersportier met behulp van de
hulpsleutel ontgrendeld wordt.
Draai voor vergrendeling de hulpsleutel
naar de voorzijde van de auto en draai
voor ontgrendeling de hulpsleutel naar de
achterzijde van de auto.
Vergren-
delen
Ontgren-
delen
Dubbel
portiervergrendelingssysteem
*
Het dubbele portiervergrendelingssysteem
voorkomt dat iemand die in uw wagen
heeft ingebroken de portieren vanaf de
binnenzijde kan openen.
Raadpleeg een deskundige reparateur, bij
voorkeur een offi ciële Mazda reparateur
in het geval u problemen heeft met het
dubbele portiervergrendelingssysteem.
WAARSCHUWING
Nooit het dubbele
portiervergrendelingssysteem in
werking stellen wanneer er zich nog
passagiers, vooral kinderen, in de
wagen bevinden:
Het is gevaarlijk als het systeem
wordt geactiveerd terwijl er zich
passagiers, vooral kinderen, in de
wagen bevinden. De passagiers kunnen
de portieren niet vanaf de binnenzijde
openen. Zij zouden opgesloten raken
en blootgesteld kunnen worden aan
extreme temperaturen. Dit kan ernstig
letsel, mogelijk met dodelijke afl oop tot
gevolg hebben.
Activeren van het systeem
1. Sluit beide ruiten en het vouwdak.
2. Zet het contact op uit en neem de
sleutel met u mee.
3. Sluit beide portieren en het
kofferdeksel.
3
16
Alvorens te gaan rijden
Portieren en sloten
4. Steek de hulpsleutel in het
bestuurdersportier, draai de
hulpsleutel naar de vergrendelstand
en draai deze naar de middenpositie
terug. Vervolgens de sleutel binnen
3 seconden nogmaals naar de
vergrendelstand draaien.
Middenpositie
Vergren-
delstand
OPMERKING
U kunt het systeem ook activeren
door de vergrendeltoets op de zender
binnen 3 seconden tweemaal in te
drukken.
(Met geavanceerde
afstandbediende
portiervergrendelingsfunctie)
U kunt het systeem ook activeren
door de verzoekschakelaar binnen 3
seconden tweemaal in te drukken.
5. Het indikatielampje gaat gedurende
ongeveer 3 seconden branden om aan
te geven dat het systeem geactiveerd is.
OPMERKING
Het systeem kan niet worden
geactiveerd wanneer een van de
portieren open is.
Buiten werking stellen van het systeem
Ontgrendel het bestuurdersportier of zet
het contact op ON.
OPMERKING
Als de stroomvoorziening is
onderbroken (zekering is doorgesmolten
of de accu is losgekoppeld), kan het
systeem enkel buiten werking gesteld
worden door een van de portieren met
de hulpsleutel te ontgrendelen.
3
17
Alvorens te gaan rijden
Portieren en sloten
Vergrendelen, ontgrendelen met de
verzoekschakelaar (Met
geavanceerde afstandbediende
portiervergrendelingsfunctie)
Beide portieren, het kofferdeksel en de
afsluitklep van de brandstofvuldop kunnen
vergrendeld/ontgrendeld worden door de
verzoekschakelaar in te drukken wanneer
u de sleutel bij u draagt.
Verzoekschakelaar
Vergrendelen
Druk voor het vergrendelen van de
portieren, het kofferdeksel en de
afsluitklep van de brandstofvuldop
op de verzoekschakelaar en de
waarschuwingsknipperlichten zullen
eenmaal knipperen.
(Behalve Europese modellen)
Er wordt eenmaal een pieptoon gegeven.
Ontgrendelen
Druk voor het ontgrendelen van de
portieren, het kofferdeksel en de
afsluitklep van de brandstofvuldop
op de verzoekschakelaar en de
waarschuwingsknipperlichten zullen
tweemaal knipperen.
(Behalve Europese modellen)
Er wordt tweemaal een pieptoon gegeven.
OPMERKING
Controleer dat beide portieren,
het kofferdeksel en de afsluitklep
van de brandstofvuldop goed zijn
vergrendeld.
Beide portieren, het kofferdeksel
en de afsluitklep van de
brandstofvuldop kunnen niet worden
vergrendeld wanneer een van de
portieren open staat.
Na het indrukken van de
verzoekschakelaar kan het enkele
seconden duren voordat de portieren
ontgrendeld worden.
(Europees model)
De instelling kan zodanig veranderd
worden dat een zoemtoon hoorbaar
wordt voor bevestiging wanneer
de portieren, het kofferdeksel
en de afsluitklep van de
brandstofvuldop met behulp van
een verzoekschakelaar vergrendeld/
ontgrendeld worden.
(Behalve Europese modellen)
Er wordt een zoemtoon gegeven voor
bevestiging wanneer de portieren,
het kofferdeksel en de afsluitklep
van de brandstofvuldop vergrendeld/
ontgrendeld worden met behulp
van de verzoekschakelaar. Indien
gewenst, kan de zoemtoon worden
uitgeschakeld.
Het volume van de zoemtoon kan
eveneens veranderd worden. Zie
Gebruikersinstellingen op pagina
9-11 .
Verander de instelling aan de hand
van de volgende procedure.
1. Schakel het contact uit en
sluit beide portieren en het
kofferdeksel.
2. Open het bestuurdersportier.
3
18
Alvorens te gaan rijden
Portieren en sloten
OPMERKING
3. Houd binnen 30 seconden na het
openen van het bestuurdersportier
de LOCK toets op de sleutel
gedurende tenminste 5 seconden
ingedrukt.
Beide portieren, het kofferdeksel
en de afsluitklep van de
brandstofvuldop worden
vergrendeld en de zoemtoon
klinkt met het huidige ingestelde
volume. (Als pieptoon-uit de
huidige actieve instelling is,
zal de pieptoon niet klinken.)
De instelling verandert telkens
wanneer de LOCK toets op de
sleutel wordt ingedrukt en de
pieptoon klinkt met het ingestelde
volume. (Als pieptoon-uit de
actieve instelling is, zal de
pieptoon niet klinken.)
4. Voer een van onderstaande
handelingen uit om de
verandering van de instelling te
voltooien:
Wanneer het contact op ACC of
ON wordt gezet.
Sluiten van het
bestuurdersportier.
Openen van het kofferdeksel.
Wanneer de sleutel gedurende
10 seconden niet wordt
gebruikt.
Indrukken van een willekeurige
toets behalve de LOCK toets op
de sleutel.
Indrukken van een
verzoekschakelaar.
OPMERKING
(Met anti-diefstal
beveiligingssysteem)
De waarschuwingsknipperlichten
knipperen wanneer het anti-
diefstal beveiligingssysteem in
staat van paraatheid is gebracht of
uitgeschakeld wordt.
Zie Anti-diefstal beveiligingssysteem
op pagina 3-51 .
(Met dubbel
portiervergrendelingssysteem)
Door de verzoekschakelaar
binnen 3 seconden tweemaal
in te drukken wordt het dubbel
portiervergrendelingssysteem
geactiveerd.
Zie Dubbel
portiervergrendelingssysteem op
pagina 3-15 .
3
19
Alvorens te gaan rijden
Portieren en sloten
OPMERKING
De instelling kan zodanig veranderd
worden dat de portieren, het
kofferdeksel en de afsluitklep van
de brandstofvuldop automatisch
vergrendeld worden zonder de
verzoekschakelaar in te drukken.
Zie Gebruikersinstellingen op pagina
9-11 .
(Automatische vergrendelfunctie)
Er wordt een zoemtoon gegeven
wanneer beide portieren gesloten
worden en u de geavanceerde
sleutel bij u hebt. Beide portieren,
het kofferdeksel en de afsluitklep
van de brandstofvuldop worden
na ongeveer drie seconden
automatisch vergrendeld wanneer
de geavanceerde sleutel buiten
het werkingsbereik is. Ook zullen
de waarschuwingsknipperlichten
eenmaal knipperen. (Ook als
de bestuurder zich binnen het
werkingsbereik bevindt, zullen beide
portieren, het kofferdeksel en de
afsluitklep van de brandstofvuldop
automatisch na ongeveer 30
seconden vergrendeld worden.) Als
u zich buiten het werkingsbereik
bevindt alvorens de portieren en
het kofferdeksel volledig gesloten
zijn of een andere sleutel in de
auto is achtergelaten, zal de
automatische vergrendelfunctie niet
functioneren. Zorg er altijd voor dat
beide portieren en het kofferdeksel
gesloten en vergrendeld zijn alvorens
de auto achter te laten. De elektrisch
bediende ruiten worden niet door
de automatische vergrendelfunctie
gesloten.
OPMERKING
Automatische
hervergrendelfunctie
Na het ontgrendelen met behulp van
de verzoekschakelaar, zullen beide
portieren, het kofferdeksel en de
afsluitklep van de brandstofvuldop
automatisch vergrendeld worden als
een van de volgende handelingen
niet binnen ongeveer 30 seconden
wordt uitgevoerd. Als uw auto
uitgerust is met een anti-diefstal
beveiligingssysteem, zullen de
waarschuwingsknipperlichten
knipperen bij wijze van bevestiging.
De benodigde tijd voor het
automatisch vergrendelen van de
portieren, het kofferdeksel en de
afsluitklep van de brandstofvuldop
kan gewijzigd worden.
Zie Gebruikersinstellingen op pagina
9-11 .
Openen van een portier of het
kofferdeksel.
Wanneer het contact in een andere
stand dan uit wordt gezet.
Vergrendelen, ontgrendelen met de
zender
Beide portieren, het kofferdeksel en
de afsluitklep van de brandstofvuldop
kunnen vergrendeld/ontgrendeld worden
door bediening van de zender van de
afstandbediende portiervergrendeling. Zie
Afstandbediende portiervergrendeling
(pagina 3-4 ).
3
20
Alvorens te gaan rijden
Portieren en sloten
*Bepaalde modellen.
Vergrendelen, ontgrendelen met de
portiervergrendelschakelaar
*
Beide portieren, het kofferdeksel en de
afsluitklep van de brandstofvuldop worden
automatisch vergrendeld wanneer de
vergrendelzijde wordt ingedrukt terwijl
beide portieren gesloten zijn.
Deze worden beide ontgrendeld wanneer
de ontgrendelzijde wordt ingedrukt.
Ontgrendelen
Vergrendelen
OPMERKING
De portieren, het kofferdeksel en de
afsluitklep van de brandstofvuldop
kunnen niet worden vergrendeld
wanneer terwijl een van de portieren
open staat.
Automatische vergrendel-/
ontgrendelfunctie
*
WAARSCHUWING
Niet aan de binnenste kruk van een
portier trekken:
Tijdens het rijden aan de binnenste
kruk van een portier trekken is
gevaarlijk. Passagiers kunnen als het
portier per ongeluk open zou gaan uit
de auto vallen, wat ernstig of dodelijk
letsel kan veroorzaken.
Bij rijsnelheden hoger dan 20 km/h
worden beide portieren, het kofferdeksel
en de afsluitklep van de brandstofvuldop
automatisch vergrendeld.
Wanneer het contact wordt
uitgeschakeld, worden beide portieren,
het kofferdeksel en de afsluitklep
van de brandstofvuldop automatisch
ontgrendeld.
Deze functies kunnen ook worden
uitgeschakeld zodat ze buiten werking
zijn.
Veranderen van de instelling van
de automatische vergrendel-/
ontgrendelfunctie met gebruik van
de portiervergrendelschakelaar (Met
portiervergrendelschakelaar)
Het automatisch vergrendelen of
ontgrendelen van de portieren, het
kofferdeksel en de afsluitklep van de
brandstofvuldop kan ingesteld worden
door het selecteren van een van de functies
uit onderstaande tabel en het gebruik van
de portiervergrendelschakelaar op het
binnenste portierpaneel.
3
21
Alvorens te gaan rijden
Portieren en sloten
OPMERKING
Voor uw auto is functie nummer 3 de
standaardinstelling.
Er zijn enkel in totaal zes automatische
vergrendel-/ontgrendelinstellingen
beschikbaar voor voertuigen
met automatische transmissie
en drie voor voertuigen met
handgeschakelde versnellingsbak.
Druk de ontgrendelzijde van de
bestuurdersportiervergrendelschakelaar
het juiste aantal malen in,
overeenkomstig het nummer van
de geselecteerde functie. Als de
schakelaar bij een voertuig met
automatische transmissie per ongeluk
zevenmaal of bij een voertuig met
handgeschakelde versnellingsbak
viermaal wordt ingedrukt, wordt de
procedure geannuleerd. Voer in dit
geval de procedure opnieuw vanaf het
begin uit.
Functienummer
Functie
*1
1
De automatische
portiervergrendelfunctie is
uitgeschakeld.
2
Bij een rijsnelheid van ongeveer 20
km/h of meer worden beide portieren,
het kofferdeksel en de afsluitklep
van de brandstofvuldop automatisch
vergrendeld.
3
Bij een rijsnelheid van ongeveer 20
km/h of meer worden beide portieren,
het kofferdeksel en de afsluitklep
van de brandstofvuldop automatisch
vergrendeld. Beide portieren, het
kofferdeksel en de afsluitklep van de
brandstofvuldop worden ontgrendeld
wanneer het contact van ON op uit
wordt gezet.
Functienummer
Functie
*1
4
(Alleen voertuigen met
automatische transmissie)
Wanneer het contact op ON staat
en de keuzehendel vanuit de
parkeerstand (P) in een willekeurige
andere schakelstand wordt gezet,
worden beide portieren, het
kofferdeksel en de afsluitklep van
de brandstofvuldop automatisch
vergrendeld.
5
(Alleen voertuigen met
automatische transmissie)
Wanneer het contact op ON staat
en de keuzehendel vanuit de
parkeerstand (P) in een willekeurige
andere schakelstand wordt gezet,
worden beide portieren, het
kofferdeksel en de afsluitklep van
de brandstofvuldop automatisch
vergrendeld.
Wanneer de keuzehendel in de
parkeerstand (P) wordt gezet terwijl
het contact op ON staat, worden
beide portieren, het kofferdeksel en
de afsluitklep van de brandstofvuldop
automatisch ontgrendeld.
6
(Alleen voertuigen met
automatische transmissie)
Bij een rijsnelheid van ongeveer 20
km/h of meer worden beide portieren,
het kofferdeksel en de afsluitklep
van de brandstofvuldop automatisch
vergrendeld.
Wanneer de keuzehendel in de
parkeerstand (P) wordt gezet terwijl
het contact op ON staat, worden
beide portieren, het kofferdeksel en
de afsluitklep van de brandstofvuldop
automatisch ontgrendeld.
*1 Overige instellingen voor de automatische
portiervergrendelfunctie zijn beschikbaar bij
een deskundige reparateur, bij voorkeur een
offi ciële Mazda reparateur. Raadpleeg voor
bijzonderheden een deskundige reparateur, bij
voorkeur een offi ciële Mazda reparateur. Zie
Gebruikersinstellingen op pagina 9-11 .
3
22
Alvorens te gaan rijden
Portieren en sloten
Instellingen kunnen gewijzigd worden met
behulp van onderstaande procedure.
1. Parkeer het voertuig op een veilige
plaats. Beide portieren moeten gesloten
blijven.
2. Zet het contact op ON.
3. Houd de vergrendelzijde van de
bestuurdersportiervergrendelschakelaar
ingedrukt binnen 20 seconden nadat u
het contact op ON hebt gezet en let er
op dat ongeveer acht seconden daarna
een pieptoon klinkt.
4. Zie de tabel voor de instelling
van de automatische vergrendel-/
ontgrendelfunctie en bepaal
het functienummer voor de
gewenste instelling. Druk
de ontgrendelzijde van de
bestuurdersportiervergrendelschakelaar
hetzelfde aantal malen in als het
geselecteerde functienummer (Bijv.
Als u functie 2 selecteert, druk dan de
ontgrendelzijde van de schakelaar enkel
2 maal in).
5. Drie seconden nadat de
functieinstelling is veranderd, wordt
het geselecteerde functienummer door
een overeenkomstige hoeveelheid
pieptonen aangegeven. (Bijv.
Functienummer 3 = 3 pieptonen)
(Voertuigen met handgeschakelde
versnellingsbak)
Druk 2 maal
Druk 3 maal
Huidige functienummer
Functienummer 1
Functienummer 2
Functienummer 3
Druk 4 maal
Druk eenmaal op de ontgrendelzijde
van de vergrendelschakelaar
Instelling annuleren
Instelling annuleren
Functie ingesteld (het
aantal pieptonen dat wordt
gegeven is hetzelfde als
het geselecteerde
functienummer)
Druk op de
vergrendelzijde van de
vergrendelschakelaar
Wacht 3 seconden
(Voertuigen met automatische
transmissie)
Druk eenmaal op de ontgrendelzijde
van de vergrendelschakelaar
Druk 2 maal
Druk 3 maal
Huidige functienummer
Functienummer 1
Functienummer 2
Druk 4 maal
Functienummer 3
Druk 5 maal
Functienummer 4
Druk 7 maal
Functienummer 5
Druk 6 maal
Functienummer 6
Instelling annuleren
Instelling annuleren
Functie ingesteld
(het aantal pieptonen
dat wordt gegeven is
hetzelfde als het
geselecteerde
functienummer)
Druk op de
vergrendelzijde van de
vergrendelschakelaar
Wacht 3 seconden
3
23
Alvorens te gaan rijden
Portieren en sloten
OPMERKING
De portieren kunnen tijdens het
maken van de instelling niet
vergrendeld of ontgrendeld worden.
De procedure kan geannuleerd
worden door de vergrendelzijde van
de portiervergrendelschakelaar in te
drukken.
Vergrendelen, ontgrendelen met de
portiervergrendelknop
Bediening vanaf de binnenzijde
(Met portiervergrendelschakelaar)
Voor het vergrendelen van een
portier vanaf de binnenzijde, de
portiervergrendelknop omlaag drukken.
Voor ontgrendelen de
portiervergrendelknop naar buiten trekken.
Hiermee worden de overige portiersloten
niet bediend.
(Zonder portiervergrendelschakelaar)
Beide portieren, het kofferdeksel en
de afsluitklep van de brandstofvuldop
worden automatisch vergrendeld
wanneer de portiervergrendelknop van
het bestuurdersportier wordt ingedrukt.
Deze worden beide ontgrendeld wanneer
de portiervergrendelknop van het
bestuurdersportier omhoog getrokken
wordt.
Vergrendelen
Ontgrendelen
OPMERKING
De rode indikatie wordt zichtbaar
wanneer de portiervergrendelknop
ontgrendeld wordt.
Rode indikatie
Bediening vanaf de buitenzijde
Voor het vanaf de buitenzijde
vergrendelen van het passagiersportier
met behulp van de portiervergrendelknop,
de portiervergrendelknop in de
vergrendelstand drukken en het portier
sluiten (vasthouden van de portierkruk in
de openstand is niet nodig).
Hiermee worden de overige portiersloten
niet bediend.
Portiervergrendelknop
3
24
Alvorens te gaan rijden
Portieren en sloten
OPMERKING
Wanneer u de portieren op deze manier
vergrendelt:
Let erop de sleutel niet in de auto
achter te laten.
De portiervergrendelknop van
het bestuurdersportier kan niet
worden gebruikt terwijl het
bestuurdersportier open is.
Kofferdeksel
WAARSCHUWING
Sta nooit toe dat iemand in de
kofferruimte meerijdt:
Toestaan dat iemand in de kofferruimte
meerijdt is gevaarlijk. Tijdens
plotseling afremmen of een botsing
bestaat de kans dat de persoon die in
de kofferruimte meerijdt ernstig of
dodelijk letsel oploopt.
Rijd niet met het kofferdeksel geopend:
Uitlaatgassen in het interieur van
een auto zijn gevaarlijk. Wanneer het
kofferdeksel tijdens het rijden open
staat, worden er uitlaatgassen in
het interieur gezogen. Dit gas bevat
CO (koolmonoxide), dat kleurloos,
geurloos en bijzonder giftig is; dit gas
kan bewusteloosheid en verstikking
veroorzaken. Bovendien kunnen in
het geval van een open kofferdeksel de
inzittenden bij een botsing naar buiten
geslingerd worden.
3
25
Alvorens te gaan rijden
Portieren en sloten
*Bepaalde modellen.
OPGELET
Verwijder alle opeenhoping
van sneeuw en ijs alvorens de
kofferruimte te openen. Anders
bestaat de kans dat de kofferruimte
onder het gewicht van de sneeuw
en het ijs dichtklapt en letsel
veroorzaakt.
Wees voorzichtig bij het openen/
sluiten van de kofferruimte tijdens
harde wind. Als de kofferruimte
wordt getroffen door een zware
windstoot, kan deze plotseling
dichtklappen en letsel veroorzaken.
Open de kofferruimte volledig en let
er op dat deze open blijft staan. Als
het kofferdeksel slechts gedeeltelijk
geopend wordt, kan dit door trilling
of een windvlaag dichtklappen en
letsel veroorzaken.
Bij het in- of uitladen van bagage in
de kofferruimte, de motor stopzetten.
Anders zou u zich kunnen branden
door de hitte van het uitlaatgas.
Openen en sluiten van het
kofferdeksel
Openen van het kofferdeksel
Gebruik van de
interieurontgrendelknop
*
Duw de ontgrendeltoets in.
De functie van de interieurontgrendelknop
kan worden uitgeschakeld door de
portieren te vergrendelen met behulp
van de zender, hulpsleutel of een
verzoekschakelaar om te voorkomen
dat een indringer vanuit het interieur het
kofferdeksel kan openen.
Voor het activeren van de functie van de
interieurontgrendelknop, de portieren
ontgrendelen met behulp van de zender,
hulpsleutel of een verzoekschakelaar of
het contact op ON zetten.
3
26
Alvorens te gaan rijden
Portieren en sloten
OPMERKING
De functie van de
interieurontgrendelknop kan
niet worden uitgeschakeld door
de portieren met behulp van de
portiervergrendelschakelaar/
portiervergrendelknop te vergrendelen.
Zie Vergrendelen, ontgrendelen met de
portiervergrendelschakelaar op pagina
3-20 .
Zie Vergrendelen, ontgrendelen met de
portiervergrendelknop op pagina
3-23 .
Gebruik van de elektrische bediende
kofferdekselopener
(Met interieurontgrendelknop)
Wanneer u de sleutel bij zich heeft kan ook
het kofferdeksel worden geopend.
Druk de elektrische bediende
kofferdekselopener in en til het
kofferdeksel nadat het slot vrijgezet is
omhoog.
(Zonder interieurontgrendelknop)
Ontgrendel de portieren en het
kofferdeksel, druk vervolgens de
elektrische bediende kofferdekselopener in
en til het kofferdeksel vervolgens nadat het
slot vrijgezet is omhoog.
OPMERKING
(Met geavanceerde afstandbediende
portiervergrendelingsfunctie)
Wanneer u de sleutel bij zich heeft
kan een vergrendeld kofferdeksel ook
worden geopend.
Elektrisch bediende
kofferdekselopener
3
27
Alvorens te gaan rijden
Portieren en sloten
OPMERKING
Wanneer het kofferdeksel wordt
geopend terwijl de portieren
vergrendeld zijn, kan het nadat
de elektrische kofferdekselopener
is ingedrukt enkele seconden
duren voordat het kofferdekselslot
ontgrendelt.
Het kofferdeksel kan gesloten
worden wanneer de portieren
vergrendeld zijn en de sleutel in
de auto is achtergelaten. Echter
om te voorkomen dat de sleutel in
de auto wordt opgesloten, kan het
kofferdeksel door het indrukken
van de elektrisch bediende
kofferdekselopener geopend worden.
Als ondanks het uitvoeren van deze
procedure het kofferdeksel niet kan
worden geopend, de elektrische
kofferdekselopener indrukken om
het kofferdeksel volledig te openen
na het kofferdeksel volledig dicht te
hebben geduwd.
Als de accu van de auto uitgeput is
of er een defect is in het elektrische
systeem en het kofferdeksel niet
ontgrendeld kan worden, kan het
kofferdeksel geopend worden door
het uitvoeren van de noodprocedure.
Zie Wanneer het kofferdeksel niet
geopend kan worden op pagina
7-57 .
Sluiten van het kofferdeksel
Duw het kofferdeksel met beide handen
omlaag totdat dit in het slot valt. Niet met
kracht dichtklappen. Trek het kofferdeksel
omhoog om te controleren of dit goed
gesloten is.
3
28
Alvorens te gaan rijden
Brandstof en emissie
Voorzorgsmaatregelen ten aanzien van brandstof en
motoruitlaatgassen
Vereiste brandstof
Voertuigen met katalysator of zuurstofsensors dienen gebruik te maken van UITSLUITEND
LOODVRIJE BRANDSTOF, welke de uitstoot van uitlaatgassen vermindert en de
verontreiniging van de bougies minimaal houdt.
De auto zal de beste prestaties leveren met de soort brandstof die in de tabel is aangegeven.
Brandstof Oktaangetal (RON)
Loodvrije superbrandstof
(Overeenkomstig EN 228 en binnen E10)
*1
95 of hoger
*1 Europa
Gebruik van brandstof met een lager oktaangetal kan tot gevolg hebben dat het
uitlaatgasreinigingssysteem zijn effi ciëntie verliest. Het kan ook pingelen van de motor en
ernstige motorschade tot gevolg hebben.
OPGELET
GEBRUIK UITSLUITEND LOODVRIJE BRANDSTOF.
Loodhoudende brandstof is schadelijk voor de katalysator en de zuurstofsensors en
leidt tot verminderde werking van het uitlaatgasreinigingssysteem en/of defecten.
Het gebruik van E10 brandstof met 10 % ethanol in Europa is veilig voor uw auto.
Schade aan uw auto kan optreden wanneer de hoeveelheid ethanol hoger is dan hier
aanbevolen.
Voorzie het brandstofsysteem nooit van toevoegingen, aangezien het
uitlaatgasreinigingssysteem daardoor beschadigd kan worden. Raadpleeg
een deskundige reparateur, bij voorkeur een offi ciële Mazda reparateur voor
bijzonderheden.
3
29
Alvorens te gaan rijden
Brandstof en emissie
Uitlaatgasreinigingssysteem
Deze auto is voorzien van een uitlaatgasreinigingssysteem (de katalysator is een onderdeel
van dit systeem) dat de auto in staat stelt te voldoen aan wettelijke bepalingen betreffende de
uitstoot van uitlaatgassen.
WAARSCHUWING
Parkeer de auto daarom nooit op of bij brandbare materialen:
Parkeren op of bij brandbare materialen, zoals droog gras, is gevaarlijk. Ook wanneer
de motor is stopgezet, blijft het uitlaatsysteem na normaal gebruik bijzonder heet en kan
dit alles wat brandbaar is tot ontbranding brengen. Eventueel hierdoor veroorzaakte
brand kan ernstig letsel mogelijk met dodelijke afl oop veroorzaken.
OPGELET
Indien de volgende gebruiksvoorschriften niet in acht worden genomen, kan zich lood
in de katalysator verzamelen of kan de katalysator zeer heet worden. Beide condities
resulteren in beschadiging van de katalysator en inferieure prestaties.
GEBRUIK UITSLUITEND LOODVRIJE BRANDSTOF.
Gebruik uw Mazda niet wanneer er tekenen van motorstoring zijn.
Vermijd freewheelen met het contact uitgeschakeld.
Vermijd afrijden van steile hellingen met ingeschakelde versnelling en het contact
uitgeschakeld.
Laat de motor niet gedurende 2 minuten of langer met een hoog stationair toerental
draaien.
Voer niet zelf reparaties uit aan het uitlaatgasreinigingssysteem. Alle inspecties en
afstellingen moeten door een deskundige monteur worden uitgevoerd.
Uw auto niet door aanduwen of aanslepen proberen te starten.
3
30
Alvorens te gaan rijden
Brandstof en emissie
Motoruitlaatgassen (Koolmonoxide)
WAARSCHUWING
Niet met uw auto rijden als u uitlaatgas binnen in de auto ruikt:
Uitlaatgas is gevaarlijk. Dit gas bevat koolmonoxide (CO), dat kleurloos, geurloos
en giftig is. Bij inademing kan dit bewusteloosheid en verstikking veroorzaken. Als
u uitlaatgassen in de auto ruikt, alle ramen volledig openen en onmiddellijk contact
opnemen met een deskundige reparateur, bij voorkeur een offi ciële Mazda reparateur.
Laat de motor nooit in een afgesloten ruimte draaien:
Het laten draaien van de motor in een afgesloten ruimte, zoals een garage, is gevaarlijk.
Uitlaatgas dat giftige koolmonoxide bevat kan gemakkelijk het interieur binnendringen.
Dit kan bewusteloosheid en verstikking veroorzaken.
Open de ramen of stel de verwarming of de airconditioning af op aanvoer van verse
buitenlucht wanneer u de motor stationair laat draaien:
Uitlaatgas is gevaarlijk. Wanneer de auto met gesloten ramen stilstaat en u de
motor gedurende langere tijd zelfs in een open ruimte laat draaien, bestaat de kans
dat uitlaatgas, dat giftige koolmonoxide bevat, het interieur binnendringt. Dit kan
bewusteloosheid en verstikking veroorzaken.
Verwijder de sneeuw van de onderzijde en rondom uw auto, vooral rondom de uitlaat,
alvorens de motor te starten:
Het laten draaien van de motor wanneer de auto in diepe sneeuw geparkeerd staat
is gevaarlijk. De uitlaatpijp kan door de sneeuw geblokkeerd raken, waardoor het
uitlaatgas het interieur kan binnendringen. Aangezien uitlaatgas giftig koolmonoxide
bevat, kunnen de inzittenden van de auto bewusteloos of zelfs verstikt raken.
3
31
Alvorens te gaan rijden
Brandstof en emissie
Afsluitklep van
brandstoftankdop en
brandstoftankdop
WAARSCHUWING
Bij het verwijderen van de
brandstoftankdop, de dop een klein
stukje losdraaien, wachten tot het
sissende geluid ophoudt en vervolgens
de dop verwijderen:
Brandstofnevel is gevaarlijk.
Brandstof die op de huid of in de
ogen terechtkomt kan brandwonden
veroorzaken en bij inslikking ziekte
tot gevolg hebben. Brandstofnevel
ontstaat wanneer er zich druk in
de brandstoftank verzamelt en de
brandstoftankdop te snel verwijderd
wordt.
Alvorens te tanken, de motor stopzetten
en vonken en open vuur steeds uit de
buurt van de vulhals houden:
Brandstofdampen zijn gevaarlijk. Deze
kunnen door vonken of open vuur
tot ontbranding komen en ernstige
brandwonden en letsel veroorzaken.
Verder kan het gebruik van de
verkeerde brandstoftankdop of het niet
gebruiken van een brandstoftankdop
brandstofl ekkage tot gevolg hebben,
hetgeen bij een ongeluk ernstige
brandwonden mogelijk met dodelijke
afl oop kan veroorzaken.
WAARSCHUWING
Niet verder bijtanken nadat het
mondstuk van de brandstofpompslang
automatisch is gestopt:
Doorgaan met tanken nadat het
mondstuk van de brandstofpompslang
automatisch is gestopt is gevaarlijk,
aangezien het overmatig vullen van
de brandstoftank overstroming van
brandstof of lekkage kan veroorzaken.
Overstroming van brandstof en lekkage
kan het voertuig beschadigen en als de
brandstof ontvlamt kan dit brand en
ontploffi ng veroorzaken met ernstig of
dodelijk letsel als gevolg.
OPGELET
Gebruik altijd uitsluitend een
originele Mazda tankdop of een
gelijkwaardige voor uw auto geschikte
brandstoftankdop, verkrijgbaar bij
deskundige reparateur, bij voorkeur
een offi ciële Mazda reparateur. Een
verkeerde tankdop kan een ernstige
storing in het brandstofsysteem
of het uitlaatgasreinigingssysteem
veroorzaken.
3
32
Alvorens te gaan rijden
Brandstof en emissie
Afsluitklep van brandstoftankdop
Door op de rand van de afsluitklep van
de brandstofvuldop te drukken wanneer
de portieren zijn ontgrendeld, komt de
afsluitklep omhoog.
De afsluitklep van de brandstofvuldop
werkt in combinatie met
het portiervergrendelings-/
ontgrendelingsmechanisme.
Let er op bij het verlaten van de auto beide
portieren te vergrendelen.
Zie Portiersloten op pagina 3-12 .
Sluit de afsluitklep van de brandstofvuldop
door dit in te drukken totdat u een
klikgeluid hoort.
OPMERKING
Vergrendel de portieren na het
sluiten van de afsluitklep van de
brandstofvuldop.
Als de afsluitklep van de
brandstofvuldop wordt gesloten na het
vergrendelen van de portieren, kan de
afsluitklep van de brandstofvuldop niet
worden vergrendeld.
Brandstoftankdop
Draai voor het verwijderen van de
brandstoftankdop deze linksom.
Bevestig de verwijderde dop aan de
binnenzijde van de afsluitklep.
Draai voor het sluiten van de
brandstoftankdop deze rechtsom totdat u
een klik hoort.
Openen
Sluiten
3
33
Alvorens te gaan rijden
Stuurwiel
Stuurwiel
WAARSCHUWING
Nooit tijdens het rijden het stuurwiel
afstellen:
Het is gevaarlijk wanneer u tijdens
het rijden het stuurwiel probeert af
te stellen. Bij het bewegen van de
stuurkolom is de kans groot dat u het
stuurwiel plotseling naar links of rechts
draait. Hierdoor zou u de macht over
het stuur kunnen verliezen, hetgeen tot
ongelukken kan leiden.
Afstelling van het stuurwiel
Veranderen van de hoek of de lengte van
het stuurwiel:
1. Breng de auto tot stilstand en trek
vervolgens de ontgrendelhendel onder
de stuurkolom naar beneden.
Ontgrendelhendel
2. Zet het stuurwiel in de gewenste positie
en duw de hendel vervolgens omhoog
om de stuurkolom te vergrendelen.
3. Probeer alvorens te gaan rijden het
stuurwiel omhoog en omlaag te duwen
om te controleren of dit vergrendeld is.
3
34
Alvorens te gaan rijden
Spiegels
*Bepaalde modellen.
Spiegels
Stel alvorens te gaan rijden de binnen- en
buitenspiegels af.
Buitenspiegels
WAARSCHUWING
Kijk daarom steeds over uw schouder
achterom alvorens van rijbaan te
veranderen:
Objecten die in deze bolle spiegel
worden waargenomen lijken dichterbij
dan zij in werkelijkheid zijn. Het
is gevaarlijk wanneer u bij het
veranderen van rijbaan geen rekening
houdt met de werkelijke afstand van
het voertuig dat in de spiegel wordt
waargenomen. Dit kan een ernstig
ongeluk tot gevolg hebben.
OPMERKING
(Groothoekspiegel bestuurderszijde
*
)
Het oppervlak van de
groothoekspiegel is voorzien van
twee krommingen, gescheiden door
een scheidslijn die het lensoppervlak
verdeeld in een buitenste en een
binnenste gebied. Het binnenste
gebied is een standaard convexe
spiegel, terwijl het buitenste gebied
een breder zicht geeft binnen
hetzelfde bereik. Deze combinatie
geeft bij het veranderen van rijbaan
een betere garantie.
Scheidslijn
De waargenomen afstand van
objekten in het buitenste en binnenste
gebied van de groothoekspiegel is
verschillend. Objekten die in het
buitenste gebied verschijnen zijn in
werkelijkheid verder weg dan dat zij
in het binnenste gebied lijken te zijn.
3
35
Alvorens te gaan rijden
Spiegels
Afstellen van de elektrisch bediende
spiegel
Het contact dient op ACC of ON te staan.
Stel als volgt af:
1. Draai de spiegelschakelaar naar links
of rechts voor het kiezen van de
linker of de rechter zijspiegel.
2. Druk de spiegelschakelaar in de
gewenste richting.
Middenpositie
Spiegelschakelaar
Na het afstellen van de spiegel, de stand
vergrendelen door de schakelaar naar de
middenpositie te draaien.
Inklapbare buitenspiegel
WAARSCHUWING
Alvorens te gaan rijden, de
buitenspiegels steeds in de normale
rijstand terugzetten:
Rijden met de buitenspiegels ingeklapt
is gevaarlijk. Uw achteruitzicht is
dan beperkt, hetgeen ongelukken kan
veroorzaken.
Klap de buitenspiegel voorzichtig naar
achteren, zodat deze plat tegen de wagen
komt te staan.
3
36
Alvorens te gaan rijden
Spiegels
Binnenspiegel
WAARSCHUWING
Stapel nooit lading of voorwerpen
hoger op dan de rugleuningen:
Lading die hoger wordt opgestapeld
dan de rugleuningen is gevaarlijk.
Dit kan uw uitzicht in de
achteruitkijkspiegel belemmeren,
waardoor het gevaar bestaat dat u
bij het veranderen van rijbaan een
voertuig raakt dat zich naast u bevindt.
Afstellen van de binnenspiegel
Stel alvorens te gaan rijden de
binnenspiegel af op het midden van het
achteruitzicht door de achterruit.
OPMERKING
Voer bij de handbediende dag/nacht
spiegel de afstelling uit met de dag/nacht
hendel in de dagstand.
Verminderen van verblinding door
koplampen
Handbediende dag/nacht spiegel
Duw bij het rijden overdag de dag/
nacht hendel naar voren. Trek de hendel
naar achteren om verblinding door
de koplampen van achteropkomende
voertuigen te verminderen.
Dag/nacht hendel
DagNacht
Automatische dimspiegel
De automatische dimspiegel vermindert
automatisch verblinding door de
koplampen van achteropkomende
voertuigen wanneer het contact op ON
staat.
Druk op de ON/OFF toets
om de
automatische dimfunctie uit te schakelen.
Het indikatielampje gaat uit.
Druk voor het opnieuw inschakelen van de
automatische dimfunctie op de ON/OFF
toets
. Het indikatielampje gaat branden.
ON/OFF toets
Indikatielampje
3
37
Alvorens te gaan rijden
Spiegels
OPMERKING
Gebruik geen glasreiniger en hang geen
voorwerpen op of rondom de lichtsensor.
Anders wordt de gevoeligheid van de
lichtsensor verminderd en kan deze niet
normaal functioneren.
Lichtsensor
De automatische dimfunctie wordt
geannuleerd wanneer het contact op
ON staat en de versnellingshendel/
keuzehendel de achteruit (R) staat.
3
38
Alvorens te gaan rijden
Ruiten
Elektrische ruitbediening
Het contact dient op ON te staan om
de elektrische ruitbediening te kunnen
gebruiken.
WAARSCHUWING
Alvorens een ruit te sluiten, eerst
controleren of er zich geen obstakels in
de opening bevinden:
Sluiten van een elektrisch bediende
ruit is gevaarlijk. De kans bestaat dat
iemands hand, hoofd of nek tussen de
ruit beklemd raakt, hetgeen ernstig
of zelfs dodelijk letsel tot gevolg kan
hebben. Deze waarschuwing heeft
vooral betrekking op kinderen.
Laat kinderen nooit met de schakelaars
van de elektrische ruitbediening spelen:
Wanneer de schakelaars van
de elektrische ruitbediening
niet vergrendeld zijn met de
vergrendelschakelaar zouden
kinderen per ongeluk de elektrische
ruitbediening in werking kunnen
stellen, hetgeen tot ernstig letsel kan
leiden als de handen, het hoofd of
de nek van een kind tussen een ruit
beklemd zou raken.
OPGELET
Nooit beide ruiten tegelijkertijd openen
of sluiten, om te voorkomen dat de
zekering doorbrandt en dat het systeem
van de elektrische ruitbediening wordt
beschadigd.
OPMERKING
Het is mogelijk dat een elektrisch
bediende ruit niet meer opent/sluit als
u de schakelaar ingedrukt blijft houden
nadat de elektrisch bediende ruit
geopend/gesloten is. Als de elektrisch
bediende ruit niet opent/sluit, een
ogenblik wachten en vervolgens de
schakelaar nogmaals bedienen.
Gebruik van de elektrische
ruitbediening
OPMERKING
De passagiersruit kan bediend
worden met behulp van de
bijbehorende portierschakelaar
wanneer de vergrendelschakelaar van
de elektrische ruitbediening op het
bestuurdersportier in de ontgrendelde
stand staat (pagina 3-40 ).
De passagiersruit kan ook bediend
worden via het gebruik van de
hoofdbedieningsschakelaars van
de elektrische ruitbediening op het
bestuurdersportier.
Hoofdbedieningsschakelaars
Bestuurdersruit
Passagiersruit
3
39
Alvorens te gaan rijden
Ruiten
Normaal openen/sluiten
Duw voor het openen van de ruit tot in
de gewenste positie de schakelaar licht
omlaag.
Duw voor het sluiten van de ruit tot in
de gewenste positie de schakelaar licht
omhoog.
Hoofdbedieningsschakelaars
Bestuurdersruit
Openen
Sluiten
Openen
Sluiten
Automatisch openen
Voor het automatisch volledig openen van
de ruit, de schakelaar volledig omlaag
duwen.
Om de ruit tussentijds te laten stoppen, de
schakelaar in de tegenovergestelde richting
trekken of drukken en vervolgens loslaten.
OPMERKING
Wanneer het portier open staat kan de
elektrische bediende ruit niet volledig
worden gesloten.
Procedure voor het initialiseren van het
systeem van de elektrische ruitbediening
Als de accu bij onderhoud aan de auto of
om een andere reden werd losgekoppeld
(zoals wanneer een schakelaar ingedrukt
blijft nadat de ruit geopend/gesloten
is), zal de ruit niet automatisch volledig
openen.
Terugstellen van de automatische functie
kan uitgevoerd worden met behulp van
de hoofdbedieningsschakelaars of de
passagiersportierschakelaars.
De terugstelprocedure voor de
automatische ruitbedieningsfunctie
kan op beide portierschakelaars
worden uitgevoerd. De automatische
ruitbedieningsfunctie wordt enkel hervat
voor de elektrisch bediende ruit die is
teruggesteld.
1. Sluit de portieren en het vouwdak.
2. Zet het contact op ON.
3. Let er op dat de vergrendelschakelaar
van de elektrische ruitbediening op het
bestuurdersportier niet is ingedrukt.
4. Druk op de schakelaar en open de ruit
volledig.
3
40
Alvorens te gaan rijden
Ruiten
5. Trek de schakelaar omhoog om de ruit
volledig te sluiten en blijf de schakelaar
nadat de ruit volledig gesloten is
gedurende ongeveer 2 seconden
vasthouden.
6. Herhaal de stappen 4-5 voor de
elektrische bediende ruit van
het passagiersportier door op de
passagierszitting plaats te nemen.
7. Let er op dat de elektrisch bediende
ruiten correct functioneren met behulp
van de portierschakelaars.
Nadat het systeem opnieuw geïnitialiseerd
is, kan de passagiersruit met behulp van de
hoofdbedieningsschakelaars automatisch
volledig geopend worden.
Als de automatische ruitbedieningsfunctie
bij het openen/sluiten van de portieren
of het vouwdak niet normaal werkt, deze
aan de hand van de hierboven aangegeven
procedures terugstellen.
Gebruik van de elektrische
ruitbediening bij stopgezette motor
De elektrische ruitbediening kan gebruikt
worden gedurende ongeveer 40 seconden
nadat het contact vanuit ON op uit is
gezet en beide portieren gesloten zijn.
Als een portier wordt geopend, wordt de
elektrische ruitbediening stopgezet.
OPMERKING
Bij gebruik van de elektrische
ruitbediening bij stopgezette motor
dient de schakelaar tijdens het sluiten
van de ruit constant en stevig omhoog
gedrukt gehouden te worden, aangezien
de automatische sluitfunctie niet
beschikbaar is.
Vergrendelschakelaar van
elektrische ruitbediening
Deze functie voorkomt dat de elektrisch
bediende ruit aan de passagierszijde
geactiveerd wordt. Houd deze schakelaar
in de vergrendelstand wanneer er zich
kinderen in de auto bevinden.
Vergrendelde stand (knop ingedrukt):
Enkel de elektrisch bediende
bestuurdersruit kan bediend worden.
Ontgrendelde stand (knop niet
ingedrukt):
De elektrische bediende ruiten van beide
portieren kunnen bediend worden.
(Met portiervergrendelschakelaar)
Vergrendelstand
Ontgrendelstand
(Zonder portiervergrendelschakelaar)
Vergrendelstand
Ontgrendelstand
3
41
Alvorens te gaan rijden
Ruiten
OPMERKING
Wanneer de vergrendelschakelaar
van de elektrische ruitbediening
in de vergrendelstand staat,
wordt de verlichting van de
ruitbedieningsschakelaar aan de
passagierszijde uitgeschakeld.
De verlichting kan soms moeilijk
waarneembaar zijn, afhankelijk van de
helderheid van de omgeving.
3
42
Alvorens te gaan rijden
Vouwdak (Canvasdak)
Vouwdak (Canvasdak)
Bovenste sluiting
Handgrepen van vouwdak
Vouwdak
Voorzorgsmaatregelen met betrekking tot het vouwdak
WAARSCHUWING
Tijdens het rijden steeds in de zitting plaatsnemen en de veiligheidsgordel correct
vastmaken:
Wanneer inzittenden in een rijdende auto gaan staan, of op de opbergruimte van het
vouwdak of op de middenconsole gaan ziften, kan dit gevaar opleveren. Tijdens een
plotselinge manoeuvre of een aanrijding, bestaat de kans op ernstig of zelfs dodelijk
letsel.
Houd bij het neerlaten of opzetten van het vouwdak uw handen en vingers steeds uit de
buurt van het vergrendelmechanisme:
Houd uw handen of vingers niet in de buurt van het vergrendelmechanisme. Dit is
gevaarlijk. Uw handen of vingers kunnen tussen het mechanisme beklemd raken en
gewond raken.
3
43
Alvorens te gaan rijden
Vouwdak (Canvasdak)
OPGELET
Verwijder bladeren of andere materialen die zich op en rondom het vouwdak
verzameld hebben. Als het waterafvoerfi lter door bladeren of andere materialen
verstopt raakt, kan er water in het voertuig binnendringen. Reinig het waterafvoerfi lter
tenminste eenmaal per jaar.
Zie Onderhoud van het vouwdak op pagina 6-64 .
Alvorens het vouwdak te openen, er op letten dat de achterruitverwarmingschakelaar
uit staat. Anders zou het vouwdak en het materiaal aan de binnenzijde door de hitte van
de achterruitverwarming beschadigd kunnen worden.
Alvorens het vouwdak neer te laten of omhoog te brengen, eerst de auto op een
horizontaal weggedeelte tot stilstand brengen en op een veilige plaats buiten het verkeer
parkeren.
Let er op dat er zich geen voorwerpen op het vouwdak of bij de achterruit bevinden
wanneer het vouwdak opgezet of neergelaten wordt.
Ook kleine voorwerpen kunnen het mechanisme hinderen en het dak beschadigen.
Let er op dat de voorwerpen in het interieur van de auto niet door de wind weggeblazen
worden wanneer het vouwdak neergelaten wordt.
Alvorens u met neergelaten vouwdak gaat rijden, alle losse voorwerpen in het interieur
vastmaken.
Sluit het vouwdak goed af en vergrendel beide portieren wanneer u de auto verlaat om
inbraak en vandalisme te helpen voorkomen en om er voor te zorgen dat het interieur niet
nat wordt.
Rijd niet door een automatische auto-wasinstallatie; hierdoor kan het vouwdak beschadigd
worden.
Het vouwdak mag niet neergelaten of opgezet worden wanneer de buitentemperatuur
lager is dan 5 °C, aangezien dan het vouwdakmateriaal beschadigd wordt.
Het canvasdak is gemaakt van materiaal van hoge kwaliteit en als dit niet op de
juiste manier wordt onderhouden, kan dit hard worden, vlekken gaan vertonen of een
ongelijkmatige glans krijgen.
Laat het vouwdak niet neer wanneer dit nat is. Wanneer men het vouwdak in opgevouwen
toestand laat drogen, kan dit vroegtijdige slijtage en schimmelvorming tot gevolg hebben.
Door het vouwdak in natte toestand neer te laten, kan er water in het interieur
terechtkomen.
Bij krachtige wind het vouwdak niet opzetten of neerlaten, aangezien de kans bestaat dat
het vouwdak door de wind beschadigd wordt of dat er een plotseling ongeval veroorzaakt
wordt.
3
44
Alvorens te gaan rijden
Vouwdak (Canvasdak)
OPMERKING
De elektrisch bediende ruiten bewegen automatisch omlaag in combinatie met het
openen/sluiten van het vouwdak. Deze functie dient echter voor verbetering van
het bedieningscomfort en betekent niet dat er een probleem is. Als de voertuigaccu
vanwege onderhoud of om andere redenen is losgekoppeld zullen de elektrisch
bediende ruiten niet automatisch omlaag bewegen. Als de elektrisch bediende ruiten
niet omlaag bewegen, moet het mechanisme voor automatisch openen/sluiten van de
ruiten teruggesteld worden.
Zie Gebruik van de elektrische ruitbediening op pagina 3-38 .
De windvanger vermindert de hoeveelheid wind die van achteren het interieur
binnenkomt tijdens het rijden met geopend vouwdak.
Zie Windvanger op pagina 5-135 .
3
45
Alvorens te gaan rijden
Vouwdak (Canvasdak)
Neerlaten van het vouwdak
OPGELET
Ga niet op het neergelaten vouwdak
zitten. Anders bestaat de kans dat het
vouwdak beschadigd wordt of dat u er af
valt en letsel oploopt.
1. Zorg er voor dat de handrem
aangetrokken is.
2. Als de motor draait, deze stopzetten.
3. Zorg ervoor dat er zich geen
voorwerpen op de plaats bevinden waar
het vouwdak wordt neergelaten.
4. Houd de ontgrendeltoets naar voren
ingedrukt en trek de daksluitinghendel
naar achteren om het dak te
ontgrendelen.
Bovenste sluiting
Ontgrendeltoets
5. Verwijder de grendelplaat uit het anker.
Anker
Grendelplaat
OPMERKING
Als de elektrisch bediende ruiten niet
automatisch omlaag gaan, de ruiten
volledig openen.
6. Wanneer u buiten de auto staat, het
vouwdak bij de voorkant vasthouden en
dit in de richting van de achterzijde van
de auto trekken.
Voorkant
3
46
Alvorens te gaan rijden
Vouwdak (Canvasdak)
OPMERKING
Voor het neerlaten van het vouwdak
vanaf het interieur van de auto, de
handgrepen van het vouwdak gebruiken.
Handgrepen van vouwdak
7. Trek het vouwdak naar achteren en
klap het neer terwijl u licht met uw
hand op de achterruit duwt.
8. Terwijl u de achterkant van het
vouwdak ingedrukt houdt, de voorkant
indrukken totdat u een klikgeluid hoort.
Duw het neergelaten vouwdak licht
heen en weer om te controleren of dit
stevig vergrendeld is.
Opzetten van het vouwdak
1. Zorg er voor dat de handrem
aangetrokken is.
2. Als de motor draait, deze stopzetten.
3. Trek de ontgrendelhendel omhoog om
de vergrendeling los te maken.
Ontgrendelhendel
3
47
Alvorens te gaan rijden
Vouwdak (Canvasdak)
4. Wanneer u buiten de auto staat, het
vouwdak bij de voorkant vasthouden en
dit in de richting van de voorzijde van
de auto trekken.
Voorkant
OPMERKING
Als de elektrisch bediende ruiten niet
automatisch omlaag gaan, de ruiten
volledig openen.
Voor het omhoog zetten van het
vouwdak vanaf het interieur van
de auto, de handgrepen van het
vouwdak gebruiken.
Handgrepen van vouwdak
5. Vanaf een zitting, de handgrepen
van het vouwdak vastnemen en het
vouwdak tegen de voorruit drukken.
Zorg er voor dat de grendelplaat in
het anker grijpt, schuif de bovenste
dakvergrendeling langzaam en
duw vervolgens de bovenste
dakvergrendeling omhoog totdat een
klikgeluid hoorbaar wordt.
Handgrepen van vouwdak
Grendelplaat
Anker
3
48
Alvorens te gaan rijden
Vouwdak (Canvasdak)
OPGELET
Wanneer u gaat rijden terwijl het
vouwdak niet goed vergrendeld
is, kan dit beschadiging van het
vouwdak tot gevolg hebben.
Als de rode indikator op de
ontgrendeltoets zichtbaar is, is
het vouwdak niet vergrendeld.
Controleer na het vergrendelen van
het vouwdak of de rode indikator niet
zichtbaar is.
Vergrendelstand
Ontgrendelstand
Rode indikator
Spuit geen water direct bij de naad
tussen de ruit en het vouwdak
wanneer u vuil op het canvasdak met
water afspoelt. Anders kan water de
auto binnendringen.
Zie Onderhoud van het vouwdak op
pagina 6-64 .
OPMERKING
Het vouwdak kan samentrekken
als dit gedurende lange tijd in
opgevouwen toestand wordt gelaten.
Als dus het dak is samengetrokken,
kan het moeilijk zijn de grendelplaat
van de bovenste daksluiting in het
anker te haken.
Controleer of het vouwdak goed
vergrendeld is door het naar boven
te drukken. Laat een deskundige
reparateur, bij voorkeur een offi ciële
Mazda reparateur het vouwdak
nakijken, als het onvoldoende
gespannen lijkt (klappert), nadat de
bovenste sluiting goed vergrendeld
zijn.
3
49
Alvorens te gaan rijden
Beveiligingssysteem
Aanbrengen van
wijzigingen en
aanvullende apparatuur
Mazda kan niet garant staan voor de juiste
werking van het startblokkeersysteem
en het anti-diefstal beveiligingssysteem
als er wijzigingen aan het systeem
zijn aangebracht of als er aanvullende
apparatuur is aangesloten.
OPGELET
Om beschadiging van de auto te
voorkomen, geen wijzigingen aan het
systeem aanbrengen of aanvullende
apparatuur op het startblokkeersysteem
en het anti-diefstal beveiligingssysteem
of de auto aansluiten.
Start-blokkeersysteem
Het start-blokkeersysteem zorgt ervoor
dat de motor enkel kan worden gestart met
een sleutel die door het systeem herkend
wordt.
Als iemand probeert de motor te starten
met een sleutel die niet wordt herkend, zal
de motor niet starten, hetgeen autodiefstal
helpt voorkomen.
Neem contact op met een offi ciële Mazda
reparateur indien u een probleem heeft
met het start-blokkeersysteem of met de
sleutel.
OPGELET
Veranderingen of modifi caties die
niet uitdrukkelijk zijn goedgekeurd
door de partij die verantwoordelijk
is voor de compliantie kunnen de
garantie op de apparatuur ongeldig
maken.
Volg onderstaande instrukties om
beschadiging van de sleutel te
voorkomen:
Laat de sleutel niet vallen.
Laat de sleutel niet nat worden.
Stel de sleutel niet bloot aan
magnetische velden van enigerlei
aard.
Stel de sleutel niet bloot aan hoge
temperaturen op plaatsen zoals het
dashboard of de motorkap, onder
direct zonlicht.
Als de motor niet met de correcte
sleutel gestart kan worden en het
beveiligingssysteemindikatielampje
blijft branden of knipperen, is er
mogelijk een defect in het systeem.
Raadpleeg een offi ciële Mazda
reparateur.
3
50
Alvorens te gaan rijden
Beveiligingssysteem
OPMERKING
De sleutels bevatten een unieke
elektronische code. In verband
hiermee en om veiligheidsredenen is
er een wachttijd voor het verkrijgen
van een reservesleutel. Deze sleutels
zijn uitsluitend verkrijgbaar via een
offi ciële Mazda reparateur.
Houd steeds een reservesleutel bij
de hand voor het geval er een sleutel
verloren raakt. Raadpleeg in het
geval van verlies van een sleutel zo
spoedig mogelijk een offi ciële Mazda
reparateur.
Als u een sleutel verliest, zal
een offi ciële Mazda reparateur
de elektronische codes van uw
resterende sleutels en het start-
blokkeersysteem opnieuw instellen.
Breng alle resterende sleutels naar
een offi ciële Mazda reparateur om
deze opnieuw te laten instellen.
Starten van uw auto met een sleutel
waarvan de code niet opnieuw is
ingesteld zal niet mogelijk zijn.
Werking
OPMERKING
De kans bestaat dat de
motor niet start en dat het
beveiligingssysteemindikatielampje
brandt of knippert als de sleutel
op plaatsen gelegd wordt waar
het moeilijk is voor het systeem
het signaal te ontvangen, zoals op
het instrumentenpaneel. Breng de
sleutel naar een plaats binnen het
signaalbereik, zet het contact uit en
start vervolgens de motor opnieuw.
Het is mogelijk dat uw start-
blokkeersysteem storing
ondervindt van signalen van een
TV of radiozender, van zend/
ontvang apparatuur of van
een mobiele telefoon. Als u
de juiste sleutel gebruikt en u
de motor niet kunt starten, het
beveiligingssysteemindikatielampje
controleren.
In staat van paraatheid brengen
Het systeem is in staat van paraatheid
wanneer het contact vanuit ON op uit
gezet wordt.
Het beveiligingssysteemindikatielampje
in de instrumentengroep knippert elke
2 seconden totdat het systeem buiten
werking gesteld wordt.
3
51
Alvorens te gaan rijden
Beveiligingssysteem
*Bepaalde modellen.
Buiten werking stellen
Het systeem wordt buiten werking
gesteld wanneer het contact met behulp
van de correcte geprogrammeerde
sleutel op ON gezet wordt. Het
beveiligingssysteemindikatielampje gaat
gedurende ongeveer 3 seconden branden
en gaat dan uit. Als de motor niet met de
correcte sleutel gestart kan worden en
het beveiligingssysteemindikatielampje
blijft branden of knipperen, het volgende
proberen:
Zorg er voor dat de sleutel zich binnen het
werkingsbereik voor signaaloverdracht
bevindt. Zet het contact uit en start
vervolgens de motor opnieuw. Neem
contact op met een offi ciële Mazda
reparateur indien de motor na 3 pogingen
of meer niet start.
OPMERKING
Indien het
beveiligingssysteemindikatielampje
tijdens het rijden voortdurend blijft
knipperen, de motor niet stopzetten.
Ga naar een offi ciële Mazda
reparateur en laat het lampje daar
controleren. Als u de motor stop zet
terwijl het indikatielampje knippert,
zult u de motor niet opnieuw kunnen
starten.
Aangezien bij reparatie van het start-
blokkeersysteem de elektronische
codes opnieuw ingesteld worden, zijn
de sleutels nodig. Breng alle sleutels
naar een offi ciële Mazda reparateur
zodat deze geprogrammeerd kunnen
worden.
Anti-diefstal
beveiligingssysteem
*
Als het anti-diefstal beveiligingssysteem
bespeurt dat iemand op een onjuiste
wijze toegang probeert te krijgen tot de
auto of als de inbraaksensor beweging
binnen in de auto bespeurt, hetgeen tot
gevolg kan hebben dat de auto (met
inbraaksensor) of de inhoud er van wordt
gestolen, waarschuwt een alarm de
omgeving voor een abnormale situatie
door het laten klinken van de sirene/
claxon en het laten knipperen van de
waarschuwingsknipperlichten.
Het systeem zal niet functioneren als
dit niet op de juiste wijze in staat van
paraatheid is gebracht. Wanneer u de auto
verlaat, dient u de procedure van het in
staat van paraatheid brengen dus correct te
volgen.
Inbraaksensor
*
De inbraaksensor maakt gebruik van
ultrasonische golven voor het bespeuren
van beweging binnen in de auto en laat
in het geval van inbraak in de auto een
waarschuwingsalarm afgaan.
De inbraaksensor bespeurt bepaalde
vormen van beweging binnen in de
auto, echter deze kan ook reageren op
gebeurtenissen buiten de auto, zoals
bijvoorbeeld trillingen, harde geluiden,
wind en luchtstromen.
3
52
Alvorens te gaan rijden
Beveiligingssysteem
OPGELET
Let op de volgende punten om de
inbraaksensor normaal te kunnen laten
functioneren:
Hang geen kleding of voorwerpen op
aan een hoofdsteun.
Plaats de zonnekleppen in hun
oorspronkelijke posities terug.
De inbraaksensor niet afschermen
door deze af te dekken of er
voorwerpen voor te hangen.
Laat de inbraaksensor niet vuil
worden en deze niet met een
vloeistof afvegen.
De inbraaksensor of het
inbraaksensorsierstuk niet
blootstellen aan schokken of stoten.
Breng geen zittingen of zittinghoezen
aan die geen originele Mazda
producten zijn.
Om afscherming van de
inbraaksensor te voorkomen, geen
voorwerpen of lading hoger dan de
hoofdsteunen in de buurt van de
inbraaksensor plaatsen.
Inbraaksensor en
inbraaksensorsierstuk
Werking
Gevallen waarbij de claxon/sirene wordt
ingeschakeld
De sirene/claxon wordt met
tussenpozen ingeschakeld en de
waarschuwingsknipperlichten zullen
gedurende ongeveer 30 seconden
knipperen wanneer het systeem door een
van onderstaande oorzaken in werking
wordt gesteld:
Ontgrendelen van een portier met een
binnenvergrendelknop.
Open forceren van een portier, de
motorkap of het kofferdeksel.
Wanneer de motorkap met behulp van
de motorkapontgrendelhendel wordt
geopend.
Het contact op ON zetten zonder de
startdrukknop te gebruiken.
(Met inbraaksensor)
De inbraaksensor registreert een
beweging in de auto.
Het systeem zal opnieuw in werking
gesteld worden (in totaal 10 keer) als een
van de hierboven aangegeven condities
blijft voortbestaan.
(Met inbraaksensor)
Losmaken van de accuverbinding (de
waarschuwingsknipperlichten knipperen
niet).
Het systeem zal ongeveer 10 maal in
werking gesteld worden.
3
53
Alvorens te gaan rijden
Beveiligingssysteem
OPMERKING
Het kofferdeksel kan niet worden
geopend terwijl het anti-diefstal
beveiligingssysteem is ingeschakeld.
Als de accu uitgeput raakt terwijl het
anti-diefstal beveiligingssysteem in
staat van paraatheid is, zal de sirene
geactiveerd worden en zullen de
waarschuwingsknipperlichten gaan
knipperen wanneer de accu geladen
of vervangen wordt.
In staat van paraatheid brengen
van het systeem
1. De ruiten en het vouwdak goed sluiten.
OPMERKING
(Met inbraaksensor)
De functie van de inbraaksensor kan
alleen in staat van paraatheid worden
gebracht wanneer het vouwdak gesloten
is.
Ook als een raam is open blijven staan,
kan het systeem in staat van paraatheid
gebracht worden, echter zelfs het
gedeeltelijk open laten staan van de
ramen kan een uitnodiging zijn tot
diefstal, en wind die in de auto blaast
zou het alarm kunnen activeren.
De functie van de inbraaksensor kan ook
geannuleerd worden.
Zie Annuleren van de inbraaksensor
(Met inbraaksensor) op pagina 3-54 .
2. Zet het contact op OFF.
3. Zorg er voor dat de motorkap,
het vouwdak, de portieren en het
kofferdeksel gesloten zijn.
4. Druk op de vergrendeltoets op
de zender of vergrendel het
bestuurdersportier vanaf de buitenzijde
met de hulpsleutel.
De waarschuwingsknipperlichten
zullen eenmaal knipperen.
(Met geavanceerde afstandbediende
portiervergrendelingsfunctie)
Druk op een verzoekschakelaar.
Het veiligheidsindikatielampje in het
instrumentenpaneel gaat gedurende
20 seconden tweemaal per seconde
knipperen.
5. Na 20 seconden is het systeem volledig
in staat van paraatheid.
3
54
Alvorens te gaan rijden
Beveiligingssysteem
OPMERKING
Het anti-diefstal beveiligingssysteem
kan ook in staat van paraatheid
gebracht worden door het
activeren van de automatische
hervergrendelfunctie terwijl alle
portieren, het kofferdeksel en de
motorkap gesloten zijn.
Zie Zender op pagina 3-5 .
Het systeem wordt buiten werking
gesteld wanneer binnen 20
seconden na het indrukken van de
vergrendeltoets een van de volgende
handelingen wordt uitgevoerd:
Ontgrendelen van een van de
portieren
Openen van een van de portieren.
Openen van de motorkap.
Wanneer het contact op ON wordt
gezet.
Voor het opnieuw in staat van
paraatheid brengen van het systeem,
de procedure voor het in staat
van paraatheid brengen nogmaals
uitvoeren.
Wanneer de portieren vergrendeld
worden door het indrukken van de
vergrendeltoets op de zender of het
gebruik van de hulpsleutel terwijl
het anti-diefstal beveiligingssysteem
in staat van paraatheid is, zullen
de waarschuwingsknipperlichten
eenmaal knipperen om aan te
geven dat het systeem in staat van
paraatheid is.
Annuleren van de inbraaksensor
(Met inbraaksensor)
Als het anti-diefstal beveiligingssysteem
in staat van paraatheid gebracht is wanneer
er sprake is van een van onderstaande
omstandigheden, de inbraaksensor
annuleren om te voorkomen dat het alarm
onnodig geactiveerd wordt.
(Inbraaksensor)
Wanneer de auto wordt achtergelaten
terwijl er zich een beweegbaar object,
passagiers of huisdieren in bevinden.
Wanneer u een voorwerp in de auto
achterlaat dat heen en weer kan rollen,
zoals bijvoorbeeld wanneer de auto
bij transport op een schuin afl opende,
onstabiele ondergrond geplaatst wordt.
Wanneer kleine voorwerpen/accessoires
in de auto zijn opgehangen, of andere
voorwerpen zijn aangebracht die
gemakkelijk binnen in de auto kunnen
bewegen.
Bij het parkeren op een plaats waar
zich sterke trillingen of harde geluiden
voordoen.
Bij het gebruik van een hogedruk of
automatische autowasinstallatie.
Wanneer voortdurend schokken
en trillingen van hagel of donder
en bliksem op de auto worden
overgebracht.
Portieren vergrendeld worden terwijl
een raam is open blijven staan.
Een extra verwarming of apparaat dat
luchtstromen en trillingen produceert
in gebruik is, terwijl het anti-diefstal
beveiligingssysteem in staat van
paraatheid gebracht is.
3
55
Alvorens te gaan rijden
Beveiligingssysteem
OPMERKING
Als een portier of het kofferdeksel
gedurende 30 seconden gesloten
blijft, zullen beide portieren en het
kofferdeksel automatisch opnieuw
vergrendeld worden en zal het anti-
diefstalbeveiligingssysteem in staat van
paraatheid gebracht worden ook als
een ruit of het vouwdak is open blijven
staan.
Voor het annuleren van de inbraaksensor,
de toets op de zender binnen 20 seconden
na het indrukken van de vergrendeltoets
indrukken.
De waarschuwingsknipperlichten zullen
driemaal knipperen.
OPMERKING
Voor het opnieuw activeren van
de inbraaksensor, het anti-diefstal
beveiligingssysteem uitschakelen en
dit vervolgens opnieuw in staat van
paraatheid brengen.
De inbraaksensor is in werking
wanneer het anti-diefstal
beveiligingssysteem in staat van
paraatheid is gebracht. Voor het
annuleren van de inbraaksensor,
op de annuleertoets van de
inbraaksensor drukken wanneer het
anti-diefstal beveiligingssysteem in
staat van paraatheid is gebracht.
Uitschakelen van een in staat van
paraatheid gebracht systeem
Een systeem dat in staat van paraatheid
is gebracht kan uitgeschakeld worden
met gebruik van een van onderstaande
methodes:
De ontgrendeltoets op de zender
ingedrukt wordt.
Starten van de motor met de
startdrukknop.
(Met geavanceerde afstandbediende
portiervergrendelingsfunctie)
Indrukken van een verzoekschakelaar
op de portieren.
De waarschuwingsknipperlichten zullen
tweemaal knipperen.
OPMERKING
Wanneer de portieren ontgrendeld
worden door het indrukken van de
ontgrendeltoets op de zender terwijl
het anti-diefstalbeveiligingssysteem
uitgeschakeld is, zullen de
waarschuwingsknipperlichten tweemaal
knipperen om aan te geven dat het
systeem uitgeschakeld is.
3
56
Alvorens te gaan rijden
Beveiligingssysteem
Stopzetten van het
waarschuwingsalarm
Een geactiveerd alarm kan uitgeschakeld
worden met gebruik van een van
onderstaande methodes:
De ontgrendeltoets op de zender
ingedrukt wordt.
Starten van de motor met de
startdrukknop.
(Met geavanceerde afstandbediende
portiervergrendelingsfunctie)
Indrukken van een verzoekschakelaar
op de portieren.
Indrukken van de elektrische
kofferdekselopener wanneer u de
sleutel meedraagt.
De waarschuwingsknipperlichten zullen
tweemaal knipperen.
Waarschuwingslabels voor anti-
diefstal beveiligingssysteem
Het consolevak van uw auto bevat een
waarschuwingslabel voor het anti-diefstal
beveiligingssysteem.
Het wordt door Mazda aanbevolen dit
label aan te brengen op de achterste
benedenhoek van een voorportierruit.
3
57
Alvorens te gaan rijden
Rijtips
Inrijden
Er is geen speciale inrijperiode
noodzakelijk. Echter het opvolgen van
enkele eenvoudige voorzorgsmaatregelen
gedurende de eerste 1000 km, kan het
motorrendement, het brandstofverbruik
en de levensduur van de auto ten goede
komen.
Voer het toerental van de motor niet te
hoog op.
Rijd niet gedurende langere tijd met
dezelfde snelheid, snel of langzaam.
Niet gedurende langere tijd constant met
volgas of met hoge motortoerentallen
rijden.
Vermijd krachtig afremmen, behalve in
noodgevallen.
Vermijd het starten bij volgas.
Brandstofbesparing en
milieubescherming
De manier waarop u uw Mazda
gebruikt bepaalt de afstand die u met
een volle tank kunt afl eggen. Volg
onderstaande suggesties om brandstof te
helpen besparen en de CO2-uitstoot te
verminderen.
Laat de motor niet langdurig stationair
draaien om op te warmen. Begin te
rijden, zodra de motor soepel draait.
Bespaar brandstof door snel accelereren
te vermijden.
Rijd met lagere snelheden.
Anticipeer bij het gebruik van de
remmen (vermijd plotseling afremmen).
Houd u aan het schema van periodieke
onderhoudsbeurten (pagina 6-3 )
en laat een deskundige reparateur, bij
voorkeur een offi ciële Mazda reparateur
inspecties en onderhoud uitvoeren.
Gebruik de airconditioning uitsluitend
indien dit noodzakelijk is.
Rijd langzaam tijdens het rijden op
slechte wegen.
Zorg er voor dat de banden steeds de
voorgeschreven spanning hebben.
Vervoer geen onnodig gewicht in de
auto mee.
Laat uw voet tijdens het rijden niet op
het rempedaal rusten.
Zorg er voor dat de wielen steeds correct
uitgelijnd zijn.
Houd bij het rijden met hoge snelheden
de ramen gesloten.
Neem snelheid terug bij het rijden met
sterke zijwind of tegenwind.
3
58
Alvorens te gaan rijden
Rijtips
WAARSCHUWING
Nooit tijdens het afdalen van hellingen
de motor afzetten:
Het afzetten van de motor bij
het afdalen van hellingen is
gevaarlijk. De stuurbekrachtiging
en de rembekrachtiging zullen
dan buiten werking gesteld
worden, hetgeen beschadiging
van het aandrijfmechanisme
tot gevolg kan hebben. Verlies
van de stuurbekrachtiging of
rembekrachtiging kan tot een ongeluk
leiden.
Moeilijke
rijomstandigheden
WAARSCHUWING
Wees uiterst voorzichtig als het nodig is
op een glad wegdek terug te schakelen:
Het op een glad wegdek terugschakelen
naar de eerste versnelling bij een
handgeschakelde versnellingsbak
of naar een lage versnelling bij een
automatische transmissie is gevaarlijk.
Door de plotselinge verandering in de
draaisnelheid van de banden kunnen
de banden gaan slippen. Dit kan er toe
leiden dat u de macht over het stuur
verliest en een ongeluk veroorzaakt.
Bij het rijden met zware regenval,
sneeuw, ijzel, door modder, zand of onder
soortgelijke gevaarlijke omstandigheden:
Rijd voorzichtig en neem extra
remafstand in acht.
Vermijd abrupt remmen en plotseling
draaien van het stuurwiel.
Het rempedaal niet pompend indrukken.
Blijf het rempedaal ingedrukt houden.
Zie het Anti-blokkeer remsysteem
(ABS) op pagina 4-81 .
Indien de auto vast is komen te zitten,
een lagere versnelling kiezen en
langzaam accelereren. Voorkom dat de
achterwielen gaan slippen.
Gebruik zand, zout, sneeuwkettingen,
tapijten of plaats ander anti-slip
materiaal onder de achterwielen voor
meer aandrijfkracht bij het wegrijden
op een gladde ondergrond, zoals ijs of
opeengehoopte sneeuw.
3
59
Alvorens te gaan rijden
Rijtips
OPMERKING
Gebruik uitsluitend sneeuwkettingen op
de achterwielen.
Vloermat
WAARSCHUWING
Zet de vloermatten met de
doorvoerbuisjes of de houders vast
om te voorkomen dat deze onder
de voetpedalen beklemd raken
(bestuurderszijde):
Gebruik van een vloermat die niet goed
is bevestigd is gevaarlijk aangezien deze
de bediening van het gas- en rempedaal
(bestuurderszijde) zal hinderen wat een
ongeluk kan veroorzaken.
Gebruik enkel een vloermat die
overeenkomt met de vorm van de vloer
aan de bestuurderszijde en plaats deze
in de juiste richting.
Zet de vloermat vast met gebruik van de
doorvoerbuisjes of houders.
Er zijn diverse manieren om
vloermatten vast te zetten afhankelijk
van het gebruikte type, dus zet de mat
vast overeenkomstig het type.
Controleer na het aanbrengen van de
vloermat dat deze niet heen en weer
of van voren naar achteren schuift en
dat er voldoende ruimte is tussen de
mat en de gas- en rempedalen aan de
bestuurderszijde.
Nadat u voor schoonmaken of om
een andere reden de vloermat heeft
verwijderd, deze altijd weer stevig op
zijn plaats aanbrengen en daarbij de
zojuist vermelde voorzorgsmaatregelen
in acht nemen.
3
60
Alvorens te gaan rijden
Rijtips
WAARSCHUWING
Breng geen twee vloermatten bovenop
elkaar aan de bestuurderszijde aan:
Het aanbrengen van twee vloermatten
bovenop elkaar aan de bestuurderszijde
is gevaarlijk aangezien de
opsluitpennen enkel het naar voren
schuiven van één vloermat kunnen
voorkomen.
Losse vloermat(ten) kunnen de
bediening van de voetpedalen hinderen
en een ongeluk veroorzaken.
Wanneer u in de winter een zwaarder
type vloermat gebruikt, altijd de
oorspronkelijke vloermat verwijderen.
Bij het plaatsen van een vloermat, deze
bevestigen door de openingen of sluitingen
ervan op de uitsteeksels van de opstaande
klemmen te steken.
Op eigen kracht
lostrekken van de auto
WAARSCHUWING
Laat de wielen nooit met hoge snelheid
doordraaien en let er op dat bij het
aanduwen van de auto niemand achter
een wiel staat:
Het is gevaarlijk wanneer de auto
is vastgeraakt en u de wielen met
hoge snelheid laat doordraaien. De
draaiende band kan oververhit raken
en uit elkaar springen. Dit kan ernstig
letsel tot gevolg hebben.
OPGELET
Wanneer u te lang achter elkaar probeert
de auto op eigen kracht los te trekken
kan dit oververhitting van de motor,
defect raken van het aandrijfaggregaat
of beschadiging van de banden tot
gevolg hebben.
Als u de auto op eigen kracht moet
lostrekken uit sneeuw, zand of modder,
het gaspedaal een weinig indrukken en de
keuzehendel voorzichtig van 1 (D) naar R
verplaatsen.
3
61
Alvorens te gaan rijden
Rijtips
Rijden in de winter
Het wordt aanbevolen een nooduitrusting
mee te voeren. Handige daarvoor in
aanmerking komende hulpmiddelen
zijn bijvoorbeeld sneeuwkettingen, een
ruitenkrabber, een zakje met zand of
zout, een noodlamp, een kleine spade en
startkabels.
Vraag een deskundige reparateur, bij
voorkeur een offi ciële Mazda reparateur,
de volgende punten te controleren:
Zorg er voor dat de radiateur de juiste
hoeveelheid anti-vries bevat.
Zie Motorkoelvloeistof op pagina
6-23 .
Controleer de toestand van de accu en de
kabels. Lage temperaturen verminderen
de capaciteit van elke accu.
Gebruik een motorolie die geschikt is
voor de laagste omgevingstemperaturen
waarbij met de auto wordt gereden
(pagina 6-20 ).
Controleer het ontstekingssysteem op
losse aansluitingen en beschadiging.
Gebruik sproeiervloeistof met een
anti-vries oplosmiddel, maar gebruik
geen koelvloeistof of anti-vries uit het
koelsysteem (pagina 6-26 ).
OPMERKING
De handrem niet bij vriesweer
gebruiken, aangezien deze kan
bevriezen. Schakel in plaats daarvan
in stand P bij een automatische
transmissie en in stand 1 of R bij een
handgeschakelde versnellingsbak.
Blokkeer de achterwielen.
Verwijder de sneeuw alvorens
te gaan rijden. Sneeuwresten
op de voorruit zijn gevaarlijk
aangezien deze het uitzicht kunnen
belemmeren. Ook als er met een
lading sneeuw op de motorkap met
de auto wordt gereden, bestaat de
kans dat het systeem van de actieve
motorkap in een noodgeval niet
normaal geactiveerd wordt.
Het canvasdak niet openen of sluiten
wanneer de temperatuur 5 °C of lager
is. Het materiaal van het canvasdak
kan door vorst beschadigd raken.
Oefen geen overmatige kracht uit op
een ruitenkrabber bij het verwijderen
van ijs of bevroren sneeuw van het
spiegelglas en de voorruit.
Gebruik nooit warm of heet water
voor het verwijderen van sneeuw
of ijs van ruiten en spiegels
aangezien dit barsten in het glas kan
veroorzaken.
Rijd langzaam. Als sneeuw of ijs zich
op de remonderdelen heeft vastgezet,
kan dit een nadelige invloed op de
remwerking hebben. Rijd in een
dergelijke situatie langzaam, laat het
gaspedaal los en trap het rempedaal
enkele malen licht in totdat de
remwerking weer normaal wordt.
3
62
Alvorens te gaan rijden
Rijtips
Sneeuwbanden
WAARSCHUWING
Gebruik uitsluitend banden van
dezelfde maat en soort (sneeuwbanden,
radiaalbanden of niet-radiaalbanden)
op alle vier wielen:
Gebruik van banden van een
verschillende maat of soort is
gevaarlijk. De bestuurbaarheid van
uw auto kan daardoor bijzonder
nadelig beïnvloed worden, hetgeen tot
ongelukken kan leiden.
OPGELET
Controleer de geldende bepalingen
alvorens spijkerbanden aan te brengen.
OPMERKING
Als uw auto uitgerust is met een
bandenspanningcontrolesysteem
(voertuig met runfl at banden), bestaat
de kans dat bij gebruik van banden met
staaldraadversteviging in de zijwanden
het systeem niet correct functioneert
(pagina 4-144 ).
Gebruik sneeuwbanden op alle vier
wielen
De maximum toegestane snelheid voor uw
sneeuwbanden of de wettelijk bepaalde
snelheidsbeperkingen niet overschrijden.
Europa
Kies wanneer u sneeuwbanden gaat
gebruiken de voorgeschreven maat en
bandenspanning (pagina 9-8 ).
Sneeuwkettingen
Informeer naar de plaatselijke bepalingen
alvorens sneeuwkettingen te gaan
gebruiken.
OPGELET
Het gebruik van sneeuwkettingen
kan de bestuurbaarheid van de auto
nadelig beïnvloeden.
Rijd nooit sneller dan 50 km/h of de
door de kettingfabrikant aanbevolen
snelheid, naargelang welke snelheid
lager is.
Rijd voorzichtig en vermijd
oneffenheden en gaten in het wegdek
en het maken van scherpe bochten.
Voorkom het blokkeren van de
wielen door te sterk afremmen.
Gebruik geen sneeuwkettingen op
wegen die vrij zijn van sneeuw of ijs.
Hierdoor kunnen de banden en de
sneeuwkettingen beschadigd worden.
Aluminium velgen kunnen door het
gebruik van sneeuwkettingen bekrast
of anderszins beschadigd worden.
3
63
Alvorens te gaan rijden
Rijtips
OPMERKING
Als uw auto uitgerust is met een
bandenspanningcontrolesysteem,
bestaat de kans dat bij het gebruik
van sneeuwkettingen het systeem niet
correct functioneert.
Installeer de sneeuwkettingen alleen op de
achterbanden.
Gebruik geen sneeuwkettingen op de
voorbanden.
Kiezen van de juiste sneeuwkettingen
(Europa)
Mazda geeft de voorkeur aan het
gebruik van kettingen met zeshoekige
stalen spanringen. Kies het juiste type
overeenkomstig uw bandenmaat.
Bandenmaat Sneeuwketting
195/50R16 Zeshoekig type
205/45R17 Zeshoekig type
OPMERKING
Alhoewel Mazda de voorkeur
geeft aan het gebruik van kettingen
met zeshoekige stalen spanringen,
mogen alle soorten kettingen worden
gebruikt die binnen de aangegeven
montagespecifi caties vallen.
Montagespecifi catie (Europa)
Bij het aanbrengen van de
sneeuwkettingen dient de afstand tussen
het bandprofi el en de ketting zich binnen
de voorgeschreven limieten te bevinden
zoals aangegeven in onderstaande tabel.
Afstand [Eenheid: mm]
A B
Max. 11 Max. 11
Zi
j
aanzicht
Aanzicht in doorsnede
Band
A
B
Aanbrengen van sneeuwkettingen
1. Breng de sneeuwkettingen zo strak
mogelijk op de achterbanden aan. Volg
daarbij steeds de instructies van de
fabrikant.
2. Na het rijden van 1/2—1 km de
sneeuwkettingen opnieuw strak
aantrekken.
3
64
Alvorens te gaan rijden
Rijtips
Doorwaden van water
WAARSCHUWING
Droog remmen die nat geworden zijn
door langzaam te rijden, het gaspedaal
los te laten en het rempedaal enkele
malen licht in te trappen totdat de
remwerking weer normaal wordt:
Rijden met natte remmen is gevaarlijk.
De grotere remafstand of het naar
één kant trekken van de auto tijdens
het remmen kan een ernstig ongeluk
veroorzaken. Licht afremmen geeft aan
of het remvermogen verminderd is.
OPGELET
Rijd niet met de auto op wegen
die overstroomd zijn, aangezien
dit kortsluiting in de elektrische/
elektronische onderdelen kan
veroorzaken, of beschadiging of
afslaan van de motor als gevolg van
waterabsorptie. Neem contact op met
een deskundige reparateur, bij voorkeur
een offi ciële Mazda reparateur indien
met de auto door diep water is gereden.
3
65
Alvorens te gaan rijden
Slepen
Trekken van caravans en
aanhangers
Uw Mazda is niet geschikt voor het
trekken van een aanhanger. Trek nooit een
aanhanger met uw Mazda.
3
66
NOTITIES
4
1
*Bepaalde modellen.
4
1
4
Tijdens het rijden
Informatie betreffende veilig rijden en stoppen
Motor start/stop................................... 4-4
Contactschakelaar .......................... 4-4
Starten van de motor ...................... 4-6
Stopzetten van de motor ............... 4-12
i-stop
*
........................................... 4-13
Instrumentengroep en display ......... 4-24
Meters en tellers ........................... 4-24
Waarschuwings/
indikatielampjes ........................... 4-33
Transmissie ........................................ 4-39
Bediening van de handgeschakelde
versnellingsbak ............................ 4-39
Bedieningsorganen van de
automatische transmissie ............. 4-43
Schakelaars en regelaars .................. 4-57
Lichtschakelaar ............................ 4-57
Achtermistlicht
*
............................ 4-64
Richtingaanwijzers en signalen voor
rijbaanverandering ....................... 4-65
Voorruitenwissers en
ruitensproeier ............................... 4-66
Koplampsproeier
*
......................... 4-71
Achterruitverwarming ................. 4-72
Claxon .......................................... 4-73
Waarschuwingsknipperlichten ..... 4-74
Remmen ............................................. 4-75
Remsysteem ................................. 4-75
Noodstopsignaalsysteem .............. 4-78
Hellingwegrijsysteem (HLA) ....... 4-79
ABS/TCS/DSC ................................... 4-81
Anti-blokkeer remsysteem
(ABS) ........................................... 4-81
Anti-wielspin regeling (TCS) ...... 4-82
Dynamische stabiliteitsregeling
(DSC) ........................................... 4-83
i-ELOOP ............................................ 4-86
i-ELOOP
*
..................................... 4-86
Brandstofverbruikmonitor ............... 4-89
Brandstofverbruikmonitor
*
.......... 4-89
Drive-selectie ..................................... 4-93
Drive-selectie
*
.............................. 4-93
Stuurbekrachtiging ........................... 4-95
Stuurbekrachtiging ....................... 4-95
i-ACTIVSENSE................................. 4-96
i-ACTIVSENSE
*
.......................... 4-96
Aanpasbaar voorverlichtingssysteem
(AFS)
*
.......................................... 4-98
Koplampregelsysteem (HBC)
*
..... 4-99
Rijstrookafwijkingwaarschuwingssysteem
(LDWS)
*
...................................... 4-102
Dodehoekmonitorsysteem
(BSM)
*
....................................... 4-108
Achteruitrijwaarschuwingssysteem
(RCTA)
*
..................................... 4-116
Afstelbare snelheidsbegrenzer
*
... 4-120
Vooruitrijcamera (FSC)
*
............. 4-126
Radarsensoren (Achter)
*
............ 4-129
4
2
*Bepaalde modellen.
Kruissnelheidsregelaar ................... 4-131
Kruissnelheidsregelaar
*
.............. 4-131
Bandenspanningcontrolesysteem ... 4-137
Bandenspanningcontrolesysteem
(Voertuig met conventionele
banden)
*
...................................... 4-137
Bandenspanningcontrolesysteem
(Voertuig met runfl at banden)
*
... 4-142
Parkeersensorsysteem ..................... 4-147
Parkeersensorsysteem
*
............... 4-147
4
3
NOTITIES
4
4
Tijdens het rijden
Motor start/stop
Contactschakelaar
Startdrukknop-posities
Het systeem functioneert alleen wanneer
de sleutel zich binnen het werkingsbereik
bevindt.
Telkens wanneer de startdrukknop wordt
ingedrukt, schakelt het contact over in
de volgorde van uit, ACC en ON. Door
vanuit ON de startdrukknop opnieuw in te
drukken wordt het contact uit gezet.
Indikatielampje
OPMERKING
De motor start door het indrukken
van de startdrukknop en daarbij het
koppelingspedaal (handgeschakelde
versnellingsbak) of het rempedaal
(automatische transmissie)
ingetrapt te houden. Druk voor het
overschakelen van de contactstand de
startdrukknop in zonder het pedaal in
te trappen.
Laat het contact niet op ON staan
wanneer de motor niet draait. Dit
kan tot gevolg hebben dat de accu
uitgeput raakt. Als het contact
op ACC is blijven staan (bij een
automatische transmissie staat de
keuzehendel in de stand P en het
contact op ACC), wordt het contact
na ongeveer 25 minuten automatisch
uitgeschakeld.
Uit
De stroomvoorziening naar de elektrische
apparatuur wordt uitgeschakeld en het
startdrukknopindikatielampje (oranje) gaat
eveneens uit.
In deze stand is het stuurwiel vergrendeld.
4
5
Tijdens het rijden
Motor start/stop
WAARSCHUWING
Alvorens de bestuurdersstoel te
verlaten, altijd het contact uitzetten,
de handrem aantrekken en er op
letten dat de keuzehendel in stand P
staat (automatische transmissie) of
in de 1ste of R versnelling gezet is
(handgeschakelde versnellingsbak):
Het verlaten van de bestuurdersstoel
zonder het contact uit te zetten,
de handrem aan te trekken en de
keuzehendel in stand P te zetten
(automatische transmissie) of in
de 1ste of R versnelling te zetten
(handgeschakelde versnellingsbak), is
gevaarlijk. De kans bestaat dat de auto
onvoorzien in beweging komt en een
ongeluk veroorzaakt.
Ook als het uw bedoeling is om de auto
slechts voor een kort ogenblik achter
te laten, is het belangrijk het contact
uit te zetten, aangezien bepaalde
beveiligingssystemen van uw auto niet
geactiveerd zijn en de accu uitgeput
kan raken wanneer u het contact in een
andere stand laat staan.
OPMERKING
(Vergrendeld stuurwiel)
Als het startdrukknopindikatielampje
(groen) knippert en de pieptoon gegeven
wordt, geeft dit aan dat het stuurwiel
niet ontgrendeld is. Om het stuurwiel
te ontgrendelen, op de startdrukknop
drukken en het stuurwiel naar links en
naar rechts bewegen.
ACC (Accessoire)
Bepaalde elektrische accessoires
functioneren en het indikatielampje
(oranje) gaat branden.
In deze stand is het stuurwiel ontgrendeld.
OPMERKING
Het afstandbediende
portiervergrendelingssysteem
functioneert niet wanneer de
startdrukknop op ACC is gezet en de
portieren zullen niet vergrendelen/
ontgrendelen, ook niet als deze met de
hand vergrendeld zijn.
O N
Dit is de normale stand waarbij de
motor draait nadat deze gestart is. Het
indikatielampje (oranje) gaat uit. (Het
indikatielampje (oranje) gaat branden
wanneer het contact op ON gezet wordt en
de motor niet draait.)
Bepaalde indikatie-/
waarschuwingslampjes dienen
gecontroleerd te worden alvorens de motor
gestart wordt (pagina 4-33 ).
OPMERKING
Wanneer de startdrukknop op ON wordt
gedrukt, is het werkingsgeluid van de
brandstofpompmotor in de nabijheid
van de brandstoftank hoorbaar. Dit duidt
echter niet op een afwijking.
4
6
Tijdens het rijden
Motor start/stop
Starten van de motor
WAARSCHUWING
Radiogolven van de sleutel kunnen van
invloed zijn op medische apparatuur
zoals pacemakers:
Alvorens de sleutel te gebruiken in de
nabijheid van personen die medische
apparatuur gebruiken, de fabrikant van
de apparatuur of uw arts vragen of de
radiogolven van de sleutel van invloed
zijn op de apparatuur.
OPMERKING
U dient de sleutel met u mee
te dragen omdat in de sleutel
een start-blokkeerchip is
ingebouwd die op korte afstand
met het motorstuursysteem moet
communiceren.
De motor kan gestart worden
wanneer de startdrukknop vanuit uit,
ACC of ON wordt ingedrukt.
OPMERKING
De functies van het
startdrukknopsysteem (functie
waarmee de motor gestart kan
worden door enkel het meedragen
van de sleutel) kunnen buiten
werking gesteld worden om
mogelijke nadelige invloeden op
een gebruiker die een pacemaker of
andere medische apparatuur draagt te
voorkomen. Als het systeem buiten
werking is gesteld, zult u de motor
niet kunnen starten wanneer u de
sleutel bij u draagt. Raadpleeg een
deskundige reparateur, bij voorkeur
een offi ciële Mazda reparateur voor
bijzonderheden. Als de functies van
het startdrukknopsysteem buiten
werking zijn gesteld, kunt u de
motor starten door het volgen van de
procedure die wordt aangegeven voor
wanneer de sleutelbatterij uitgeput is.
Zie Motorstartfunctie wanneer
sleutelbatterij uitgeput is op pagina
4-10 .
Na het starten van een koude motor,
neemt het motortoerental toe en
wordt een gierend geluid vanuit de
motorruimte hoorbaar.
Dit is om de uitlaatgasreiniging te
verbeteren en duidt niet op een defect
in de onderdelen.
1. Zorg ervoor dat u de sleutel bij u
draagt.
2. De inzittenden dienen hun
veiligheidsgordels vast te maken.
3. Zorg er voor dat de handrem
aangetrokken is.
4. Blijf het rempedaal stevig intrappen
totdat de motor volledig gestart is.
4
7
Tijdens het rijden
Motor start/stop
5. (Handgeschakelde versnellingsbak)
Blijf het koppelingspedaal stevig
intrappen totdat de motor volledig
gestart is.
(Automatische transmissie)
Zet de keuzehendel in stand P
(parkeren). Als u de motor moet starten
wanneer de auto in beweging is, dient u
de keuzehendel in stand N (neutraal) te
zetten.
OPMERKING
(Handgeschakelde versnellingsbak)
De startmotor zal niet werken als het
koppelingspedaal niet voldoende wordt
ingetrapt.
(Automatische transmissie)
De startmotor zal niet werken als de
keuzehendel niet in stand P of N staat
en het rempedaal niet voldoende wordt
ingetrapt.
6. Kijk of het KEY indikatielampje
(groen) in de instrumentengroep en het
indikatielampje van de startdrukknop
(groen) branden.
KEY indikatielampje
(groen)/KEY
waarschuwingslampje
(rood)
Indikatielampje
Startdrukknop
OPMERKING
Als het startdrukknopindikatielampje
(groen) knippert, er op letten dat u de
sleutel bij u draagt.
Als het startdrukknopindikatielampje
(groen) knippert terwijl u de sleutel
bij u draagt, de startdrukknop met de
sleutel aanraken en de motor starten.
Zie Motorstartfunctie wanneer
sleutelbatterij uitgeput is op pagina
4-10 .
4
8
Tijdens het rijden
Motor start/stop
OPGELET
Als het KEY waarschuwingslampje
(rood) brandt of het
startdrukknopindikatielampje (oranje)
knippert, kan dit duiden op een
probleem in het motorstartsysteem en
dat de motor niet gestart kan worden
of dat het contact niet op ACC of ON
gezet kan worden. Laat uw auto zo
spoedig mogelijk door een deskundige
reparateur, bij voorkeur een offi ciële
Mazda reparateur inspecteren.
OPMERKING
In de volgende gevallen gaat het
KEY waarschuwingslampje (rood)
knipperen nadat de startdrukknop
is ingedrukt om de bestuurder te
informeren dat de startdrukknop niet
op ACC gezet kan worden als deze
vanuit de uit-stand wordt ingedrukt.
De sleutelbatterij is uitgeput.
De sleutel bevindt zich buiten het
werkingsbereik.
De sleutel bevindt zich op plaatsen
waar het moeilijk is voor het
systeem het signaal te ontvangen
(pagina 3-9 ).
Er bevindt zich een sleutel van
een andere fabrikant in het
werkingsbereik die op de sleutel
lijkt.
OPMERKING
(Methode van geforceerd starten
van de motor)
Als het KEY waarschuwingslampje
(rood) brandt of het
startdrukknopindikatielampje
(oranje) knippert, kan dit erop duiden
dat de motor niet start met gebruik
van de normale startmethode.
Laat uw auto zo spoedig mogelijk
door een deskundige reparateur,
bij voorkeur een offi ciële Mazda
reparateur inspecteren. In dit geval
kan de motor geforceerd gestart
worden. Houd de startdrukknop
ingedrukt totdat de motor start. Voor
het starten van de motor zijn overige
procedures zoals het aanwezig zijn
van de sleutel in de cabine en het
intrappen van het koppelingspedaal
(handgeschakelde versnellingsbak)
of het rempedaal (automatische
transmissie) vereist.
Wanneer de motor geforceerd
gestart wordt, blijft het
KEY waarschuwingslampje
(rood) branden en blijft het
startdrukknopindikatielampje
(oranje) knipperen.
(Automatische transmissie)
Wanneer de keuzehendel in de
neutraalstand (N) staat, branden het
KEY indikatielampje (groen) en het
startdrukknopindikatielampje (groen)
niet.
7. Druk op de startdrukknop nadat zowel
het KEY indikatielampje (groen)
in de instrumentengroep als het
indikatielampje van de startdrukknop
(groen) zijn gaan branden.
4
9
Tijdens het rijden
Motor start/stop
OPMERKING
Na het starten van de motor, gaat
het startdrukknopindikatielampje
(oranje) uit en schakelt het contact
over naar de stand ON.
Na het indrukken van de
startdrukknop en voordat de motor
start is het werkingsgeluid van de
brandstofpompmotor van nabij de
brandstoftank hoorbaar, echter dit
duidt niet op een defect.
8. Laat de motor na het starten ongeveer
gedurende tien seconden stationair
draaien (in Duitsland verboden).
OPMERKING
(Duitsland)
Ga na het starten van de motor
onmiddellijk rijden. Gebruik
echter geen hoge motortoerentallen
totdat de motor de normale
bedrijfstemperatuur heeft bereikt.
Ongeacht of de motor warm of koud
is, dient deze zonder gebruik van het
gaspedaal gestart te worden.
Zie Starten van een verzopen motor
onder Starten in noodgevallen als
de motor de eerste keer niet start.
Laat uw auto inspecteren door een
offi ciële Mazda reparateur als de
motor nog niet start (pagina 7-25 ).
OPMERKING
(Voertuig met handgeschakelde
versnellingsbak met i-stop functie)
Als de motor als gevolg van afslaan
is gestopt, kan deze opnieuw worden
gestart door het koppelingspedaal in
te trappen binnen 3 seconden nadat
de motor is gestopt.
De motor kan onder de volgende
omstandigheden ook als het
koppelingspedaal wordt ingetrapt
niet opnieuw worden gestart:
Het bestuurdersportier geopend is.
De veiligheidsgordel van de
bestuurder is niet vastgemaakt.
Na het afslaan van de motor is het
koppelingspedaal niet volledig
losgelaten.
Het koppelingspedaal wordt
ingetrapt terwijl de motor niet
volledig is stopgezet.
4
10
Tijdens het rijden
Motor start/stop
Motorstartfunctie wanneer
sleutelbatterij uitgeput is
OPGELET
Wanneer de motor gestart wordt door
de zender boven de startdrukknop te
houden als gevolg van een uitgeputte
sleutelbatterij of een defecte sleutel, er
voor zorgen het volgende te voorkomen,
omdat anders het signaal van de sleutel
niet correct wordt ontvangen en de kans
bestaat dat de motor niet start.
Metalen delen van andere sleutels
of metalen voorwerpen komen in
aanraking met de sleutel.
Reservesleutels of sleutels voor
andere voertuigen die uitgerust
zijn met een start-blokkeersysteem
komen in aanraking met of in de
buurt van de sleutel.
Elektronische betaalpassen of
doorlaatpassen komen in aanraking
met of in de buurt van de sleutel.
Als de motor niet gestart kan worden
omdat de batterij van de sleutel is uitgeput,
kan de motor met behulp van onderstaande
procedure gestart worden:
1. Blijf het rempedaal stevig intrappen
totdat de motor volledig gestart is.
2. (Handgeschakelde versnellingsbak)
Blijf het koppelingspedaal stevig
intrappen totdat de motor volledig
gestart is.
3. Kijk of het
startdrukknopindikatielampje (groen)
gaat knipperen.
4. Raak de startdrukknop aan met
behulp van de achterzijde van de
sleutel (zoals getoond) terwijl het
startdrukknopindikatielampje (groen)
knippert.
Zender
OPMERKING
Bij het aanraken van de startdrukknop
met behulp van de achterkant van de
sleutel zoals getoond in de afbeelding,
de startdrukknop aanraken met de zijde
met de vergrendelschakelaar van de
sleutel omhoog gericht.
4
11
Tijdens het rijden
Motor start/stop
5. Kijk of het
startdrukknopindikatielampje (groen)
gaat branden.
6. Druk op de startdrukknop om de motor
te starten.
OPMERKING
De motor kan niet gestart worden
tenzij het koppelingspedaal volledig
is ingetrapt (handgeschakelde
versnellingsbak) of het rempedaal
volledig is ingetrapt (automatische
transmissie).
Als de functie van de
startdrukknop defect is, gaat het
startdrukknopindikatielampje
(oranje) knipperen. In dit geval is het
mogelijk dat de motor start, echter
laat de auto zo spoedig mogelijk
door een deskundige reparateur,
bij voorkeur een offi ciële Mazda
reparateur controleren.
Als het startdrukknopindikatielampje
(groen) niet brandt, de procedure
opnieuw vanaf het begin uitvoeren.
Laat de auto door een deskundige
reparateur, bij voorkeur een offi ciële
Mazda reparateur controleren als het
indikatielampje niet brandt.
OPMERKING
Voer voor het overschakelen
van de stand van het contact
zonder de motor te starten de
volgende handelingen uit nadat het
startdrukknopindikatielampje (groen)
is gaan branden.
1. Laat het koppelingspedaal
(handgeschakelde
versnellingsbak) of het rempedaal
(automatische transmissie) los.
2. Druk de startdrukknop in om over
te schakelen naar de contactstand.
Het contact schakelt over in de
volgorde van ACC, ON en uit
telkens wanneer de startdrukknop
wordt ingedrukt. Voor het
opnieuw overschakelen naar de
contactstand, de procedure vanaf
het begin uitvoeren.
Noodbediening voor het starten
van de motor
Als het KEY waarschuwingslampje (rood)
brandt of het startdrukknopindikatielampje
(oranje) knippert, kan dit erop duiden dat
de motor niet start met gebruik van de
normale startmethode. Laat uw auto zo
spoedig mogelijk door een deskundige
reparateur, bij voorkeur een offi ciële
Mazda reparateur inspecteren. In dit geval
kan de motor geforceerd gestart worden.
Houd de startdrukknop ingedrukt totdat
de motor start. Voor het starten van de
motor zijn overige procedures zoals het
aanwezig zijn van de sleutel in de cabine
en het intrappen van het koppelingspedaal
(handgeschakelde versnellingsbak) of het
rempedaal (automatische transmissie)
vereist.
4
12
Tijdens het rijden
Motor start/stop
Stopzetten van de motor
WAARSCHUWING
De motor niet tijdens het rijden
stopzetten:
Het tijdens het rijden stopzetten van
de motor om een andere reden dan in
een noodgeval is gevaarlijk. Wanneer
de motor tijdens het rijden wordt
stopgezet heeft dit door het verlies van
de rembekrachtiging een vermindering
van remvermogen tot gevolg wat
een ongeluk en ernstig letsel kan
veroorzaken.
1. Breng de auto volledig tot stilstand.
2. (Handgeschakelde versnellingsbak)
Schakel over naar de neutraalstand en
trek de handremhendel aan.
(Automatische transmissie)
Zet de keuzehendel in de stand P en
trek de handremhendel aan.
3. Druk op de startdrukknop om de motor
stop te zetten. De contactstand is uit.
OPGELET
Zorg er voor dat wanneer u de auto
verlaat de startdrukknop is uitgezet.
OPMERKING
Het is mogelijk dat de koelventilator
in de motorruimte gedurende enkele
minuten nadat het contact vanuit
ON op OFF gezet is gaat draaien,
ongeacht of de airconditioning aan
of uit is, voor het snel koelen van de
motorruimte.
Wanneer de startdrukknop vanuit ON
op ACC of OFF wordt gezet, gaat
het KEY indikatielampje (groen)
gedurende ongeveer 30 seconden
knipperen om aan te geven dat het
resterende batterijvermogen van de
sleutel laag is.
Vervang de batterij door een nieuwe
alvorens de sleutel onbruikbaar
wordt.
Zie Vernieuwen van de sleutelbatterij
op pagina 6-35 .
(Automatische transmissie)
Als de motor wordt stopgezet
terwijl de keuzehendel in een andere
stand dan P staat, zal het contact
overschakelen naar ACC.
Motornoodstop
Wanneer terwijl de motor draait of tijdens
het rijden de startdrukknop continu
ingedrukt wordt gehouden, of een aantal
malen achtereen snel wordt ingedrukt, zal
de motor onmiddellijk worden stopgezet.
Het contact schakelt over naar ACC.
4
13
Tijdens het rijden
Motor start/stop
*Bepaalde modellen.
i-stop
*
De i-stop functie zet de motor automatisch stop wanneer de auto bij een verkeerslicht stil
staat of in het verkeer vast komt te zitten en herstart vervolgens de motor automatisch om
het rijden te hervatten. Het systeem draagt bij tot een verminderd brandstofverbruik, minder
uitstoot van uitlaatgassen en doet het geluid van het stationair draaien verdwijnen wanneer
de motor is stopgezet.
Stoppen en herstarten van de motor
OPMERKING
Het i-stop indikatielampje (groen) gaat in onderstaande gevallen branden:
Wanneer de motor gestopt is.
(Behalve Europees model)
Wanneer tijdens het rijden aan de voorwaarden voor het stoppen van de motor is
voldaan.
Het i-stop indikatielampje (groen) gaat uit wanneer de motor herstart.
Handgeschakelde versnellingsbak
1. Breng de auto tot stilstand door eerst het rempedaal en vervolgens het koppelingspedaal
in te trappen.
2. Zet terwijl u het koppelingspedaal intrapt de versnellingshendel in de neutraalstand. De
motor stopt nadat het koppelingspedaal is losgelaten.
3. De motor herstart automatisch zodra het koppelingspedaal wordt ingetrapt.
4
14
Tijdens het rijden
Motor start/stop
Automatische transmissie
1. De motor stopt wanneer tijdens het rijden het rempedaal wordt ingetrapt (behalve tijdens
het rijden in de stand R of M, blokkeermodus voor tweede versnelling) en de auto tot
stilstand is gebracht.
2. De motor herstart automatisch wanneer het rempedaal wordt losgelaten met de
keuzehendel in de stand D of M (niet in blokkeermodus voor tweede versnelling).
3. Als de keuzehendel in de stand N of P staat, herstart de motor niet wanneer het
rempedaal wordt losgelaten. De motor herstart wanneer het rempedaal nogmaals wordt
ingetrapt of de keuzehendel naar de stand D, M (niet in blokkeermodus voor tweede
versnelling) of stand R wordt verplaatst. (Houd met het oog op de veiligheid wanneer
de motor gestopt is tijdens het verplaatsen van de keuzehendel altijd het rempedaal
ingetrapt.)
Bedieningsvoorwaarden
Wanneer het systeem functioneert
In de volgende gevallen wordt de motor gestopt en gaat het i-stop indikatielampje (groen)
branden.
Wanneer de motor is warmgedraaid.
De motor is gestart en er is gedurende een bepaalde periode met de auto gereden.
De motor wordt gestart met de motorkap gesloten.
De accu is in goede toestand.
Alle portieren, het kofferdeksel en de motorkap zijn gesloten.
De veiligheidsgordel van de bestuurder is vastgemaakt.
(Handbediende airconditioning)
De regelknop voor de luchtstroomfunctie van de airconditioning staat in een andere
stand dan (
).
De luchtstroomhoeveelheid is anders dan de maximale luchtstroomhoeveelheid.
De luchtstroomtemperatuur en de ingestelde temperatuur van de airconditioning zijn
bijna hetzelfde.
(Volledig automatische airconditioning)
De regelknop voor de luchtstroomfunctie van de airconditioning staat in een andere
stand dan (
).
De temperatuurinstelknop van de airconditioning staat in een andere stand dan de stand
voor maximale verwarming of maximale koeling (A/C ON).
De interieurtemperatuur van de auto en de temperatuur die voor de airconditioning is
ingesteld is nagenoeg hetzelfde.
Het i-stop waarschuwingslampje (oranje) brandt niet/knippert niet.
De functies van de afstandbediende portiervergrendeling & startdrukknopsysteem werken
normaal.
Het remvacuüm is voldoende hoog.
4
15
Tijdens het rijden
Motor start/stop
Het stuurwiel wordt niet gedraaid.
(Handgeschakelde versnellingsbak)
De rijsnelheid is 3 km/h of minder.
De keuzehendel staat in de neutraalstand.
Het koppelingspedaal wordt niet ingetrapt.
(Automatische transmissie)
De auto wordt stopgezet.
De keuzehendel staat in de stand D of M (niet in blokkeermodus voor tweede
versnelling).
De automatische transmissievloeistof is voldoende opgewarmd.
De temperatuur van de automatische transmissievloeistof is niet abnormaal hoog.
Het stuurwiel staat nagenoeg in de rechtvooruit stand (het is mogelijk dat de motor niet
stopt wanneer het stuurwiel in de rechtvooruit stand staat als kracht op het stuurwiel
wordt uitgeoefend. Oefen geen kracht meer uit op het stuurwiel om de motor te laten
stoppen.).
De auto wordt door het intrappen van het rempedaal tot stilstand gebracht.
Er wordt niet plotseling afgeremd.
Wanneer het systeem niet functioneert
In de volgende gevallen wordt de motor niet gestopt:
De auto is tot stilstand gebracht maar de motor blijft stationair draaien.
(Handbediende airconditioning)
De regelknop voor de luchtstroomfunctie van de airconditioning staat in de stand ( ) en
de aanjagerregelknop staat in een andere stand dan 0.
De luchtstroomhoeveelheid is de maximale luchtstroomhoeveelheid.
De luchtstroomtemperatuur verschilt in grote mate van de ingestelde temperatuur van de
airconditioning.
(Volledig automatische airconditioning)
De regelknop voor de luchtstroomfunctie van de airconditioning staat in de stand ( ).
De temperatuurinstelknop van de airconditioning staat in de stand voor maximale
verwarming of maximale koeling (A/C ON).
Er is een groot verschil tussen de interieurtemperatuur en de ingestelde temperatuur van
de airconditioning.
De omgevingstemperatuur is buitengewoon hoog of laag.
De atmosferische druk is laag (bij het rijden op grote hoogten).
(Automatische transmissie)
De auto wordt op een steile helling tot stilstand gebracht.
De auto is tot stilstand gebracht met het stuurwiel niet in de rechtvooruit stand.
4
16
Tijdens het rijden
Motor start/stop
OPMERKING
Onder de volgende omstandigheden duurt het enige tijd voordat de motor wordt
stopgezet
De accu is om een of andere reden uitgeput geraakt, zoals wanneer er langere tijd niet
met de auto is gereden.
De omgevingstemperatuur is hoog of laag.
Nadat de accupolen om een of andere reden zijn losgekoppeld, zoals voor het
vervangen van de accu.
Motor herstart niet
Als na het stoppen van de motor de volgende handelingen worden uitgevoerd, zal om
veiligheidsredenen de motor niet herstarten. Start in dergelijke gevallen de motor met
behulp van de normale methode.
De motorkap geopend wordt.
(Europees model)
De veiligheidsgordel van de bestuurder is losgemaakt en het bestuurdersportier wordt
geopend.
(Behalve Europees model)
(Handgeschakelde versnellingsbak)
Wanneer de versnellingshendel in een andere stand dan neutraal staat, de
veiligheidsgordel van de bestuurder wordt losgemaakt en het bestuurdersportier
wordt geopend.
(Automatische transmissie)
Wanneer de keuzehendel in de stand D of M (niet in blokkeermodus voor tweede
versnelling) staat, de veiligheidsgordel van de bestuurder wordt losgemaakt en het
bestuurdersportier wordt geopend.
De tijd dat de motor stop staat is kort of het duurt lang voordat de motor de
volgende keer wordt gestopt
De omgevingstemperatuur is hoog of laag.
De accu is uitgeput.
Het stroomverbruik van de elektrische onderdelen van de auto is hoog.
4
17
Tijdens het rijden
Motor start/stop
OPMERKING
Wanneer de motor is gestopt, herstart de motor automatisch
Onder de volgende omstandigheden herstart de motor automatisch.
De i-stop OFF schakelaar wordt ingedrukt totdat de zoemer klinkt.
De omgevingstemperatuur is buitengewoon hoog of laag.
(Handbediende airconditioning)
De regelknop voor de luchtstroomfunctie van de airconditioning staat in de stand
(
) en de aanjagerregelknop staat in een andere stand dan 0.
De luchtstroomhoeveelheid is de maximale luchtstroomhoeveelheid.
De luchtstroomtemperatuur verschilt in grote mate van de ingestelde temperatuur
van de airconditioning.
(Volledig automatische airconditioning)
De regelknop voor de luchtstroomfunctie van de airconditioning staat in de stand
(
).
De temperatuurinstelknop van de airconditioning staat in de stand voor maximale
verwarming of maximale koeling (A/C ON).
De interieurtemperatuur verschilt in grote mate van de ingestelde temperatuur van de
airconditioning.
Het rempedaal wordt op een helling een weinig losgelaten en de auto begint in
beweging te komen.
Sinds het stoppen van de motor zijn er twee minuten verstreken.
De accu is uitgeput.
(Automatische transmissie)
Het gaspedaal wordt ingetrapt terwijl de keuzehendel in de stand D of M (niet in
blokkeermodus voor tweede versnelling) staat.
De keuzehendel wordt verplaatst naar de stand R.
De keuzehendel wordt vanuit de stand N of P naar de stand D of M (niet in
blokkeermodus voor tweede versnelling) verplaatst.
Het stuurwiel wordt gedraaid terwijl de keuzehendel in de stand D of M (niet in
blokkeermodus voor tweede versnelling) staat.
De keuzehendel staat in de stand M en de blokkeermodus voor de tweede versnelling
is gekozen.
(Behalve Europees model)
(Handgeschakelde versnellingsbak)
Wanneer de keuzehendel in de neutraalstand staat, de veiligheidsgordel van de
bestuurder wordt losgemaakt en het bestuurdersportier wordt geopend.
(Automatische transmissie) Wanneer de keuzehendel in de stand N of P staat,
de veiligheidsgordel van de bestuurder wordt losgemaakt en het bestuurdersportier
wordt geopend.
4
18
Tijdens het rijden
Motor start/stop
OPMERKING
De keuzehendel wordt bediend terwijl de motor is gestopt (automatische transmissie)
Als de motor gestopt is en de keuzehendel vanuit de stand D of M (niet in blokkeermodus
voor tweede versnelling) verplaatst wordt naar de stand N of P, herstart de motor niet
wanneer het rempedaal wordt losgelaten. De motor herstart als het rempedaal nogmaals
wordt ingetrapt of de keuzehendel naar de stand D, M (niet in blokkeermodus voor tweede
versnelling) of R wordt verplaatst. (Houd met het oog op de veiligheid wanneer de motor
gestopt is tijdens het verplaatsen van de keuzehendel altijd het rempedaal ingetrapt.)
(Europees model)
Als de keuzehendel vanuit de stand D of M (niet in blokkeermodus voor tweede
versnelling) naar de stand N of P wordt verplaatst en de veiligheidsgordel van de
bestuurder wordt losgemaakt en het bestuurdersportier wordt geopend, herstart de
motor niet. Start de motor met behulp van de normale methode.
(Behalve Europees model)
Als de keuzehendel vanuit de stand D of M (niet in blokkeermodus voor tweede
versnelling) naar de stand N of P wordt verplaatst en de veiligheidsgordel van de
bestuurder wordt losgemaakt en het bestuurdersportier wordt geopend, herstart de
motor.
De accupolen zijn losgekoppeld
Het is mogelijk dat vlak na het loskoppelen van de accupolen de motor niet meteen
wordt gestopt. Ook als de accu wordt vernieuwd moeten de i-stop functies gecontroleerd
worden. Raadpleeg een deskundige reparateur, bij voorkeur een offi ciële Mazda
reparateur.
i-stop waarschuwingslampje (Oranje)/i-stop indikatielampje (Groen)
Voor een veilig en comfortabel gebruik van de auto controleert het i-stop systeem
constant de handelingen van de bestuurder, de omgeving binnen en buiten de auto,
alsmede de bedrijfstoestand van de auto en informeert met behulp van het i-stop
waarschuwingslampje (oranje) en het i-stop indikatielampje (groen) de bestuurder over
diverse voorzorgsmaatregelen en waarschuwingen.
OPMERKING
Bij voertuigen uitgerust met de middendisplay, wordt de bedrijfstoestand van het i-stop
systeem getoond in de brandstofverbruikcontroledisplay.
Zie Bedrijfstoestanddisplay op pagina 4-91 .
4
19
Tijdens het rijden
Motor start/stop
i-stop waarschuwingslampje (oranje)
Wanneer het lampje brandt
Het lampje gaat branden wanneer het contact op ON wordt gezet en gaat uit wanneer de
motor gestart wordt.
Het lampje gaat branden wanneer de i-stop OFF schakelaar wordt ingedrukt en het
systeem wordt uitgeschakeld.
Het lampje gaat branden als de motor gestopt is en de volgende handelingen worden
uitgevoerd. In dergelijke gevallen herstart de motor om veiligheidsredenen niet
automatisch. Start de motor met behulp van de normale methode.
De motorkap geopend wordt.
(Europees model)
De veiligheidsgordel van de bestuurder is losgemaakt en het bestuurdersportier wordt
geopend.
(Behalve Europees model)
(Handgeschakelde versnellingsbak)
Wanneer de versnellingshendel in een andere stand dan neutraal staat, de
veiligheidsgordel van de bestuurder wordt losgemaakt en het bestuurdersportier wordt
geopend.
(Automatische transmissie)
Wanneer de keuzehendel in de stand D of M (niet in blokkeermodus voor tweede
versnelling) staat, de veiligheidsgordel van de bestuurder wordt losgemaakt en het
bestuurdersportier wordt geopend.
OPMERKING
De volgende gevallen kunnen duiden op een storing in het systeem. Laat uw auto bij een
deskundige reparateur, bij voorkeur een offi ciële Mazda reparateur controleren.
Het lampje gaat niet branden wanneer het contact op ON wordt gezet.
Het lampje blijft branden ook al is tijdens het draaien van de motor de i-stop OFF
schakelaar ingedrukt.
Wanneer het lampje knippert
Het lampje blijft knipperen als er een defect in het systeem is. Laat uw auto bij een
deskundige reparateur, bij voorkeur een offi ciële Mazda reparateur controleren.
4
20
Tijdens het rijden
Motor start/stop
i-stop indikatielampje (groen)
Wanneer het lampje brandt
Het lampje gaat branden wanneer de motor gestopt is en gaat uit wanneer de motor
herstart.
(Behalve Europees model)
Het lampje gaat branden wanneer tijdens het rijden aan de voorwaarden voor het stoppen
van de motor is voldaan.
Wanneer het lampje knippert
(Handgeschakelde versnellingsbak)
Het lampje knippert wanneer de motor gestopt is en de keuzehendel naar een andere stand
dan neutraal wordt verplaatst om de bestuurder erop te attenderen dat de motor gestopt is.
Door het intrappen van het koppelingspedaal herstart de motor automatisch en het lampje
gaat uit.
(Europees model)
Het lampje knippert wanneer de motor gestopt is en het bestuurdersportier wordt geopend
om de bestuurder erop te attenderen dat de motor gestopt is. Het lampje gaat uit wanneer
het bestuurdersportier gesloten wordt.
(Behalve Europees model)
(Automatische transmissie)
Het lampje knippert als de auto tot stilstand wordt gebracht maar het rempedaal niet met
voldoende kracht wordt ingetrapt. Trap het rempedaal wat krachtiger in aangezien de
pedaalkracht mogelijk onvoldoende is.
4
21
Tijdens het rijden
Motor start/stop
i-stop OFF schakelaar
Door de schakelaar in te drukken totdat
een zoemer klinkt, wordt de i-stop
functie uitgeschakeld en gaat het i-stop
waarschuwingslampje (oranje) in de
instrumentengroep branden. Door de
schakelaar nogmaals in te drukken
totdat de zoemer klinkt, wordt de i-stop
functie ingeschakeld en gaat het i-stop
waarschuwingslampje (oranje) uit.
OPMERKING
Als de motor wordt stopgezet terwijl de
i-stop functie is uitgeschakeld, wordt de
i-stop functie weer operationeel zodra
de motor de eerstvolgende keer gestart
wordt.
4
22
Tijdens het rijden
Motor start/stop
Hellingstopfunctie (Automatische transmissie)
Voertuigen met de i-stop functie zijn uitgerust met een hellingstopfunctie. Deze functie
voorkomt dat de auto wegrolt, zoals bijvoorbeeld wanneer het rempedaal op een helling
onder de volgende omstandigheden wordt losgelaten:
Wanneer de motor gestopt is (voorkomt dat de auto achteruit rolt)
Wanneer de motor na het loslaten van het rempedaal herstart (voorkomt dat de auto als
gevolg van “kruipen” plotseling in beweging komt), wordt door sturing van de remmen of
de automatische transmissie voorkomen dat de auto plotseling in beweging komt.
Neem voet van rempedaal
Remkracht behouden
Motor opnieuw gestart
Acceleratie
4
23
Tijdens het rijden
Motor start/stop
WAARSCHUWING
Vertrouw niet blindelings op de hellingstopfunctie.
De hellingstopfunctie is een aanvullende functie die gedurende maximaal vier
seconden functioneert wanneer nadat het rempedaal is losgelaten vanuit een toestand
van stopgezette motor wordt geaccelereerd. Overmatig vertrouwen op het systeem kan
echter ongevallen veroorzaken als de snelheid van de auto ineens toeneemt. Controleer
alvorens met de auto te gaan rijden altijd de veiligheid rondom de auto en bedien de
keuzehendel, het rempedaal en het gaspedaal op de juiste wijze. Het is echter mogelijk
dat de auto plotseling in beweging komt, afhankelijk van de belasting ervan of als er
een aanhanger getrokken wordt.
De auto zou echter nadat de hellingstopfunctie is vrijgezet onder de volgende
omstandigheden plotseling in beweging kunnen komen:
De keuzehendel staat in de stand N.
Als de keuzehendel naar de N stand wordt verplaatst en het rempedaal wordt losgelaten
terwijl de i-stop functie in werking is, wordt de remkracht geleidelijk vrijgegeven. Laat
om met de auto weg te rijden nadat de motor opnieuw gestart is het rempedaal los en zet
de keuzehendel in een andere stand dan de N stand.
OPMERKING
Wanneer de auto op een steile helling tot stilstand wordt gebracht, functioneert de
hellingstopfunctie niet omdat de motor niet gestopt is.
Het is mogelijk dat als gevolg van de werking van de hellingstopfunctie de reactie van
het rempedaal anders is, dat de remmen geluid maken of dat het rempedaal trilt. Dit
duidt echter niet op een defect.
4
24
Tijdens het rijden
Instrumentengroep en display
Meters en tellers
Instrumentengroep
Stuurwielschakelaar
Snelheidsmeter ...................................................................................................pagina 4-25
Kilometerteller, dagteller en dagtellerkeuzeschakelaar .....................................pagina 4-25
Toerenteller ........................................................................................................pagina 4-26
Motorkoelvloeistoftemperatuurmeter ................................................................pagina 4-27
Brandstofmeter ...................................................................................................pagina 4-27
Instrumentenpaneelverlichting ...........................................................................pagina 4-28
Buitentemperatuurdisplay ..................................................................................pagina 4-29
Display van afstelbare snelheidsbegrenzer ........................................................pagina 4-29
Display van ingestelde rijsnelheid van kruissnelheidsregelaar ..........................pagina 4-29
Boordcomputer en INFO schakelaar..................................................................pagina 4-30
4
25
Tijdens het rijden
Instrumentengroep en display
Snelheidsmeter
De snelheidsmeter geeft de rijsnelheid van
de auto aan.
Kilometerteller, dagteller en
dagtellerkeuzeschakelaar
Door het indrukken van de
keuzeschakelaar kan de displayaanduiding
beurtelings veranderd worden van
kilometerteller naar dagteller A naar
dagteller B en vervolgens terug naar
kilometerteller wanneer een van deze
wordt getoond. De gekozen functie zal dan
op de display worden aangegeven.
Druk op de
keuzeschakelaar
Druk op de
keuzeschakelaar
Druk op de
keuzeschakelaar
Kilometerteller
Dagteller A
Dagteller B
Keuzeschakelaar
OPMERKING
Wanneer het contact op ACC of uit
gezet wordt, kunnen de kilometerteller
of dagtellers niet getoond worden,
echter in de volgende gevallen kunnen
gedurende een periode van ongeveer
10 minuten door het indrukken van de
keuzeschakelaar de dagtellers onbedoeld
overgeschakeld of op nul teruggesteld
worden:
Nadat het contact vanuit ON op uit is
gezet.
Nadat het bestuurdersportier geopend
is.
Kilometerteller
De kilometerteller geeft de totale door de
auto afgelegde afstand aan.
Dagteller
De dagteller registreert de totale afgelegde
afstand van twee ritten. De ene rit wordt
geregistreerd in dagteller A en de andere in
dagteller B.
Dagteller A bijvoorbeeld kan de afstand
vanaf het punt van vertrek registreren en
dagteller B kan het punt registreren waar
de brandstoftank gevuld is.
Wanneer dagteller A wordt gekozen, zal
wanneer de keuzeschakelaar binnen één
seconde opnieuw wordt ingedrukt naar
dagteller B overgeschakeld worden.
Wanneer dagteller A wordt gekozen,
verschijnt TRIP A op de display. Wanneer
dagteller B wordt gekozen, verschijnt
TRIP B.
4
26
Tijdens het rijden
Instrumentengroep en display
De dagteller registreert de totale door
de auto afgelegde afstand, totdat de
meter weer op nul teruggesteld wordt.
Zet de meter terug op “0.0” door de
keuzeschakelaar één seconde of langer
ingedrukt te houden. Gebruik deze meter
voor het meten van reisafstanden en voor
het berekenen van het brandstofverbruik.
OPMERKING
(Voertuigen met type B/type C
audio)
Als de brandstofverbruikgegevens
worden teruggesteld met behulp
van de brandstofverbruikmonitor,
of dagteller A wordt teruggesteld
met behulp van de dagteller
wanneer de functie die de
brandstofverbruikmonitor
aan de dagteller koppelt is
ingeschakeld, worden de
brandstofverbruikgegevens en
dagteller A gelijktijdig teruggesteld.
Zie Brandstofverbruikmonitor op
pagina 4-89 .
Enkel door de dagtellers worden
tienden van kilometers geregistreerd.
De registratie van de dagteller wordt
gewist, wanneer:
De stroomtoevoer wordt
onderbroken (zekering is
doorgeslagen of accu is
losgekoppeld).
De gereden afstand 9.999,9 km
overschrijdt.
Toerenteller
De toerenteller geeft het motortoerental
in duizenden omwentelingen per minuut
(omw/min) aan.
OPGELET
Laat de motor niet met de naald van
de toerentalmeter in de RODE ZONE
draaien.
Dit kan ernstige motorschade tot gevolg
hebben.
*
1
Het bereik varieert afhankelijk van het
type meter.
*
1
Gestreepte zone
*
1
Rode zone
OPMERKING
Wanneer de naald van de toerenteller in
de GESTREEPTE ZONE komt, toont
dit de bestuurder dat de versnelling
overgeschakeld moeten worden alvorens
de naald in de RODE ZONE komt.
4
27
Tijdens het rijden
Instrumentengroep en display
Motorkoelvloeistoftemperatuurmeter
Geeft de motorkoelvloeistoftemperatuur
aan.
OPGELET
Als het waarschuwingslampje voor
hoge motorkoelvloeistoftemperatuur
(rood) gaat branden, bestaat de kans
op oververhitting. Parkeer de auto
onmiddellijk op een veilige plaats en
neem de juiste maatregelen. Als u met
de auto blijft doorrijden, kan dit schade
aan de motor veroorzaken.
Zie Oververhitting op pagina 7-26 .
Brandstofmeter
De brandstofmeter geeft bij benadering de
in de brandstoftank resterende hoeveelheid
brandstof aan wanneer het contact op ON
wordt gezet. Het wordt aanbevolen de tank
voor meer dan 1/4 gevuld te houden.
Vo l
1/4 Vol
Leeg
Als het waarschuwingslampje voor
laag brandstofpeil gaat branden of het
brandstofpeil erg laag is, de tank zo
spoedig mogelijk bijvullen.
Zie Waarschuwings/indikatielampjes op
pagina 4-33 .
4
28
Tijdens het rijden
Instrumentengroep en display
OPMERKING
Na het bijtanken van brandstof
kan het enige tijd duren voordat de
indikator stabiel wordt. Bovendien
kan bij het rijden op hellingen of
in bochten de indikator afwijken
als gevolg van de beweging van de
brandstof in de tank.
De display die een kwart of minder
resterende brandstof aangeeft heeft
meer segmenten om het resterende
brandstofniveau in groter detail te
tonen.
De richting van de pijl ( ) geeft aan
dat de afsluitklep van de
brandstofvuldop zich aan de
linkerzijde van de auto bevindt.
Instrumentenpaneelverlichting
Wanneer het contact op ON staat en de
positielampen worden ingeschakeld,
wordt de helderheid van de
instrumentenpaneelverlichting gedimd.
OPMERKING
Wanneer de positielampen worden
ingeschakeld, gaat het indikatielampje
van de positielampen in de
instrumentengroep branden.
Zie Koplampen op pagina 4-57 .
De helderheid van het instrumentenpaneel
en de instrumentenpaneelverlichtingen
kunnen afgesteld worden door het draaien
van de knop.
Door de knop naar links te draaien,
neemt de helderheid af. Wanneer de
knop naar de maximale dimstand is
gedraaid, klinkt er een pieptoon.
Door de knop naar rechts te draaien,
neemt de helderheid toe.
Gedimd
Helder
Functie voor uitschakelen van de
verlichtingsdimmer
Wanneer het contact op ON staat en de
instrumentengroep gedimd wordt, kan
de verlichtingsdimmer uitgeschakeld
worden door de knop van de
instrumentenpaneelverlichting naar rechts
te draaien totdat er een pieptoon klinkt. Als
de zichtbaarheid van de instrumentengroep
als gevolg van lichtinval van buiten
is verminderd, de verlichtingsdimmer
uitschakelen.
4
29
Tijdens het rijden
Instrumentengroep en display
*Bepaalde modellen.
OPMERKING
Wanneer de verlichtingsdimmer
is uitgeschakeld, kan de
instrumentengroep niet gedimd
worden als de positielampen zijn
ingeschakeld.
Wanneer de verlichtingsdimmer
wordt uitgeschakeld, schakelt het
scherm in de middendisplay over
naar de constante weergave van het
dagscherm.
Buitentemperatuurdisplay
Wanneer het contact op ON wordt gezet,
wordt de buitentemperatuur getoond.
OPMERKING
Onder de volgende omstandigheden kan
de getoonde buitentemperatuur afwijken
van de werkelijke buitentemperatuur,
afhankelijk van de directe omgeving en
de omstandigheden waarin de auto zich
bevindt:
Beduidend lage of hoge
temperaturen.
Plotselinge veranderingen in
buitentemperatuur.
De auto staat geparkeerd.
Tijdens het rijden met lage
snelheden.
Buitentemperatuurwaarschuwing
*
Wanneer de buitentemperatuur laag is,
gaat de indikatie knipperen en klinkt
er een zoemtoon om de bestuurder te
waarschuwen voor de mogelijkheid van
gladde wegen.
Als de buitentemperatuur lager is dan
ongeveer 4 °C, gaat de
buitentemperatuurdisplay en het
symbool gedurende ongeveer tien
seconden knipperen en wordt er eenmaal
een zoemtoon gegeven.
OPMERKING
Als de buitentemperatuur lager is dan
-20 °C, werkt de zoemer niet. Het
symbool gaat echter branden.
Display van afstelbare
snelheidsbegrenzer
*
De instellingstatus van de afstelbare
snelheidsbegrenzer wordt getoond.
Display van ingestelde rijsnelheid
van kruissnelheidsregelaar
*
De rijsnelheid die met behulp van de
kruissnelheidsregelaar is ingesteld wordt
weergegeven.
4
30
Tijdens het rijden
Instrumentengroep en display
*Bepaalde modellen.
Boordcomputer en INFO
schakelaar
Terwijl het contact op ON staat kan door
het indrukken van de INFO schakelaar de
volgende informatie worden geselecteerd.
Geschatte afstand die u kunt afl eggen
met de voorradige brandstof
Gemiddeld brandstofverbruik
Huidige brandstofverbruik
Gemiddelde rijsnelheid
Rijsnelheidsalarm
*
Raadpleeg een deskundige reparateur, bij
voorkeur een offi ciële Mazda reparateur
indien u problemen heeft met de
boordcomputer.
Modus voor afstand die met voorradige
brandstof kan worden afgelegd
Bij gebruik van deze functie wordt de
afstand (bij benadering) berekend die u
met de voorradige brandstof kunt afl eggen,
gebaseerd op het brandstofverbruik.
De afstand die met de voorradige
brandstof kan worden afgelegd wordt
berekend en zal elke seconde worden
getoond.
(Europees model)
(Behalve Europees model)
OPMERKING
Alhoewel de indicatie voor de
afstand die kan worden afgelegd
met de voorradige brandstof
een voldoende resterend aantal
kilometers aangeeft alvorens
bijtanken noodzakelijk wordt, zo
spoedig mogelijk bijtanken als het
brandstofpeil erg laag is of als het
waarschuwingslampje voor laag
brandstofpeil gaat branden.
De indikatie verandert mogelijk niet
tenzij u meer dan ongeveer 9 liter
brandstof tankt.
De afstand die kan worden afgelegd
met de voorradige brandstof geeft bij
benadering de afstand aan die met de
auto gereden kan worden totdat alle
maatstrepen in de brandstofmeter
(die de resterende brandstofvoorraad
aangeven) verdwijnen.
Als er geen historische
brandstofverbruikgegevens zijn,
bijvoorbeeld nadat u uw auto zojuist
heeft aangeschaft of de gegevens
als gevolg van het losmaken van
de accukabels zijn gewist, is het
mogelijk dat de feitelijke afstand
die met de voorradige brandstof kan
worden afgelegd van de aangegeven
hoeveelheid verschilt.
Gemiddeld brandstofverbruik
Deze modus toont het gemiddelde
brandstofverbruik door het berekenen van
het totale brandstofverbruik en de totaal
afgelegde afstand sinds de aankoop van
de auto, het opnieuw aansluiten van de
accu na loskoppeling of het terugstellen
van de gegevens. Het gemiddelde
brandstofverbruik wordt berekend en elke
minuut getoond.
4
31
Tijdens het rijden
Instrumentengroep en display
*Bepaalde modellen.
(Europees model)
(Behalve Europees model)
Houd de INFO schakelaar langer dan 1,5
seconden ingedrukt om de informatie op
de display te wissen.
Na het indrukken van de INFO schakelaar
zal “- - - L/100 km” gedurende ongeveer 1
minuut op de display verschijnen. Daarna
wordt het gemiddelde brandstofverbruik
opnieuw berekend en op de display
aangegeven.
Huidige brandstofverbruikmodus
Deze stand geeft het huidige
brandstofverbruik aan, berekend op
basis van de verbruikte brandstof en de
afgelegde afstand.
Het huidige brandstofverbruik wordt
berekend en zal elke 2 seconden worden
getoond.
(Europees model)
(Behalve Europees model)
Wanneer u de snelheid heeft teruggebracht
tot ongeveer 5 km/h, zal - - - L/100 km op
de display worden aangegeven.
Modus voor gemiddelde rijsnelheid
Deze modus toont de gemiddelde
rijsnelheid door het berekenen van de
afgelegde afstand en de tijd sinds het
aansluiten van de accu of het terugstellen
van de gegevens.
De gemiddelde rijsnelheid wordt berekend
en zal elke 10 seconden worden getoond.
(Europees model)
(Behalve Europees model)
Houd de INFO schakelaar langer dan 1,5
seconden ingedrukt om de informatie op
de display te wissen. Na het indrukken
van de INFO schakelaar, zal gedurende
ongeveer 1 minuut - - - km/h worden
getoond, alvorens de rijsnelheid opnieuw
wordt berekend en op de display wordt
aangegeven.
Rijsnelheidsalarm modus
*
In deze modus wordt de huidige instelling
voor het rijsnelheidsalarm getoond. U kunt
de instelling van de rijsnelheid waarbij de
waarschuwing wordt gegeven veranderen.
OPMERKING
De display van het rijsnelheidsalarm
wordt gelijktijdig geactiveerd met het
klinken van de pieptoon. De ingestelde
rijsnelheid knippert herhaalde malen.
Het rijsnelheidalarm kan worden ingesteld
met behulp van de INFO schakelaar.
4
32
Tijdens het rijden
Instrumentengroep en display
OPMERKING
Stel de rijsnelheid altijd in
overeenkomstig de wetgeving van
het land/de stad waarin de auto
wordt gebruikt. Controleer daarnaast
altijd de rijsnelheid door naar de
snelheidsmeter te kijken.
De rijsnelheidsalarmfunctie kan
ingesteld worden tussen 30 en 250
km/h.
Het rijsnelheidalarm kan worden ingesteld
aan de hand van onderstaande procedure.
1. Druk op de INFO schakelaar om het
rijsnelheidsalarm te tonen.
2. Druk op de INFO schakelaar continu
ingedrukt totdat u een pieptoon hoort.
In de weergave van de ingestelde
rijsnelheid gaat het derde cijfer (plaats
voor de honderdtallen) knipperen.
3. Druk op de INFO schakelaar en
stel het derde cijfer (plaats van de
honderdtallen) in op de gewenste
rijsnelheid.
De numerieke waarde verandert telkens
wanneer de INFO schakelaar wordt
ingedrukt.
4. Druk op de INFO schakelaar continu
ingedrukt totdat u een pieptoon hoort.
In de weergave van de ingestelde
rijsnelheid gaan de laagste twee cijfers
knipperen (plaats van tientallen en
eenheden).
5. Druk op de INFO schakelaar en stel
de twee laagste cijfers (plaats van
tientallen en eenheden) in op de
gewenste rijsnelheid.
De numerieke waarde verandert telkens
wanneer de INFO schakelaar wordt
ingedrukt.
6. Druk op de INFO schakelaar continu
ingedrukt totdat u een pieptoon hoort.
De ingestelde rijsnelheid wordt getoond
op het rijsnelheidsalarmscherm.
4
33
Tijdens het rijden
Instrumentengroep en display
Waarschuwings/indikatielampjes
De instrumentengroep varieert afhankelijk van het model en de specifi caties.
Instrumentengroep
Midden van
instrumentenpaneel
Waarschuwings/indikatielampjes zullen verschijnen in de gearceerde gedeelten
Waarschuwingslampjes
Deze lampjes gaan branden of knipperen om de gebruiker te informeren over de
bedrijfstoestand van het systeem of om een defect te melden.
Signaal Waarschuwingslampjes Pagina
Hoofdwaarschuwingslampje
*1
7-33
(Rood)
Remsysteemwaarschuwingslampje
*1*2
7-33
(Oranje)
Waarschuwingslampje elektrische vacuümpomp
*1
7-33
ABS waarschuwingslampje
*1
7-33
Laadsysteemwaarschuwingslampje
*1
7-33
Motoroliewaarschuwingslampje
*1
7-33
4
34
Tijdens het rijden
Instrumentengroep en display
*Bepaalde modellen.
Signaal Waarschuwingslampjes Pagina
Motorwaarschuwingslampje
*1
7-33
(Rood)
Waarschuwingslampje voor hoge
motorkoelvloeistoftemperatuur
*1
7-33
(Oranje)
*
i-stop waarschuwingslampje
*1
4-18
(Oranje)
*
i-ELOOP waarschuwingslampje
*1
7-33
*
Waarschuwingslampje voor automatische transmissie
*1
7-33
Indikatielampje voor defecte stuurbekrachtiging
*1
7-33
Waarschuwingslampje voor systeem van airbag/voorspanners
van veiligheidsgordels
*1
7-33
*
Actieve motorkap waarschuwingslampje
*1
7-33
Waarschuwingslampje voor laag brandstofpeil 7-33
Veiligheidsgordelwaarschuwingslampje 7-33
Open-portier waarschuwingslampje 7-33
*
120 km/h waarschuwingslampje
*1
7-33
*
Waarschuwingslampje voor laag sproeiervloeistofniveau 7-33
*
Waarschuwingslampje van bandenspanningcontrolesysteem
*1
7-33
4
35
Tijdens het rijden
Instrumentengroep en display
*Bepaalde modellen.
Signaal Waarschuwingslampjes Pagina
*
Waarschuwingslampje lekke band
*1
7-33
(Rood)
KEY waarschuwingslampje
*1
7-33
*
Waarschuwingslampje van
rijstrookafwijkingwaarschuwingssysteem (LDWS)
*1
Brandt 7-33
Knippert 4-106
(Oranje)
*
Koplampregelsysteem (HBC) waarschuwingslampje
*1
7-33
LED koplampwaarschuwingslampje
*1
7-33
*1 Het lampje gaat branden wanneer het contact wordt ingeschakeld voor een werkingscontrole en gaat enkele
seconden later uit of wanneer de motor gestart wordt. Als het lampje niet gaat branden of blijft branden, de auto
door een deskundige reparateur laten inspecteren, bij voorkeur een offi ciële Mazda reparateur.
*2 Wanneer de handrem wordt aangetrokken blijft het lampje continu branden.
Indikatielampjes
Deze lampjes gaan branden of knipperen om de gebruiker te informeren over de
bedrijfstoestand van het systeem of om een defect te melden.
Signaal Indikatielampjes Pagina
*
Dodehoekmonitor (BSM) OFF indikatielampje
*1
4-114
*
Indikatielampje van rijstrookafwijkingwaarschuwingssysteem
(LDWS) OFF
*1
4-105
(Groen)
KEY indikatielampje 3-10
(Groen)
*
Koplampregelsysteem (HBC) indikatielampje 4-101
4
36
Tijdens het rijden
Instrumentengroep en display
*Bepaalde modellen.
Signaal Indikatielampjes Pagina
*
Moersleutelindikatielampje
*1
4-38
TCS/DSC indikatielampje
*1
4-83 , 4-84
DSC OFF indikatielampje
*1
4-84
(Groen)
*
i-stop indikatielampje 4-18
(Groen)
*
i-ELOOP Indikatielampje 4-88
(Blauw)
Indikatielampje voor lage motorkoelvloeistoftemperatuur 4-38
*
Schakelstandindikatie 4-44
Grootlichtindikatielampje 4-61 , 4-61
Richtingaanwijzers/Waarschuwingsknipperlichten
indikatielampjes
4-65 , 4-74
Beveiligingssysteemindikatielampje
*1
3-50
(Oranje)
*
Hoofdindikatielampje van kruissnelheidsregelaar 4-132
(Groen)
*
Indikatielampje voor ingestelde kruissnelheid 4-132
(Oranje)
*
Hoofdindikatielampje van afstelbare snelheidsbegrenzer 4-121
(Groen)
*
Indikatielampje van instelfunctie van afstelbare
snelheidsbegrenzer
4-121
4
37
Tijdens het rijden
Instrumentengroep en display
*Bepaalde modellen.
Signaal Indikatielampjes Pagina
*
Keuzemodusindikatie 4-94
Verlichting-aan indikatielampje 4-57
*
Indikatielampje voor mistachterlicht 4-64
*
Indikatielampje van de deactiveringsschakelaar van de
passagiersairbag
*1
2-53
*1 Het lampje gaat branden wanneer het contact wordt ingeschakeld voor een werkingscontrole en gaat enkele
seconden later uit of wanneer de motor gestart wordt. Als het lampje niet gaat branden of blijft branden, de auto
door een deskundige reparateur laten inspecteren, bij voorkeur een offi ciële Mazda reparateur.
4
38
Tijdens het rijden
Instrumentengroep en display
*Bepaalde modellen.
Moersleutelindikatielampje
*
Wanneer het contact op ON wordt gezet,
gaat het moersleutelindikatielampje
branden en vervolgens na enkele seconden
uit.
Het moersleutelindikatielampje
gaat branden wanneer het tijd is
voor een vooringestelde periodieke
onderhoudsbeurt. Controleer de gegevens
en voer het onderhoud uit.
Zie Onderhoudsmonitor op pagina 6-12 .
Indikatielampje voor lage
motorkoelvloeistoftemperatuur
(Blauw)
Het lampje brandt continu wanneer de
motorkoelvloeistoftemperatuur laag is en
gaat uit nadat de motor warmgedraaid is.
Als het indikatielampje voor lage
motorkoelvloeistoftemperatuur blijft
branden nadat de motor voldoende is
opgewarmd, bestaat de kans dat de
temperatuursensor defect is. Raadpleeg
een deskundige reparateur, bij voorkeur
een offi ciële Mazda reparateur.
4
39
Tijdens het rijden
Transmissie
Bediening van de
handgeschakelde
versnellingsbak
Schakelpatroon van de
handgeschakelde versnellingsbak
Neutraalstand
Het schakelpatroon van de versnellingsbak
is conventioneel, zoals aangegeven.
Druk het koppelingspedaal tijdens het
overschakelen volledig in; laat het
vervolgens langzaam opkomen.
Uw auto is uitgerust met een inrichting
welke voorkomt dat per ongeluk naar R
(achteruit) overgeschakeld wordt. Duw de
versnellingshendel omlaag en schakel over
naar R.
WAARSCHUWING
Op gladde wegen of bij hoge snelheden
niet plotseling afremmen op de motor:
Het terugschakelen tijdens het rijden
op natte of met sneeuw of ijs overdekte
wegen, of tijdens het rijden met hoge
snelheden veroorzaakt plotseling
afremmen op de motor, hetgeen
gevaarlijk is. Door de plotselinge
verandering in de draaisnelheid van
de banden kunnen de banden gaan
slippen. Dit kan er toe leiden dat u de
macht over het stuur verliest en een
ongeluk veroorzaakt.
Zet de keuzehendel altijd in de stand 1
of R en trek de handrem aan alvorens
de auto onbeheerd achter te laten:
De auto zou anders plotseling in
beweging kunnen komen en een
ongeluk veroorzaken.
4
40
Tijdens het rijden
Transmissie
OPGELET
Laat tijdens het rijden uw voet nooit
op het koppelingspedaal rusten.
Gebruik de koppeling niet om de
auto op een helling in stilstaande
positie te houden. Wanneer u uw
voet op het koppelingspedaal laat
rusten wordt onnodige slijtage
van de koppeling en beschadiging
veroorzaakt.
Oefen geen onnodige zijdelingse
kracht uit op de versnellingshendel
bij het overschakelen van de 5de
naar de 4de versnelling. Dit kan er
toe leiden dat per ongeluk de 2de
versnelling wordt gekozen, wat
beschadiging van de transmissie kan
veroorzaken.
Zorg er voor dat de auto volledig
tot stilstand is gebracht alvorens
naar stand R over te schakelen.
Overschakelen naar stand R terwijl
de auto nog in beweging is kan
beschadiging van de versnellingsbak
tot gevolg hebben.
OPMERKING
Een goede rijhouding kan worden
verkregen door de versnellingshendel
vanaf opzij licht vast te pakken,
zonder dat u daarbij uw elleboog op
het middenconsolevak hoeft te laten
rusten.
Indien het moeilijk is in naar stand
R te schakelen, naar de vrijstand
terugschakelen, het koppelingspedaal
loslaten en vervolgens nogmaals
proberen.
4
41
Tijdens het rijden
Transmissie
OPMERKING
(Met i-stop functie)
Als de motor als gevolg van afslaan
is gestopt, kan deze opnieuw worden
gestart door het koppelingspedaal in
te trappen binnen 3 seconden nadat
de motor is gestopt.
De motor kan onder de volgende
omstandigheden ook als het
koppelingspedaal wordt ingetrapt
niet opnieuw worden gestart:
Het bestuurdersportier geopend is.
De veiligheidsgordel van de
bestuurder is niet vastgemaakt.
Na het afslaan van de motor is het
koppelingspedaal niet volledig
losgelaten.
Het koppelingspedaal wordt
ingetrapt terwijl de motor niet
volledig is stopgezet.
(Met parkeersensorsysteem)
Wanneer het contact op ON staat
en de versnellingshendel in de
stand R wordt gezet, wordt het
parkeersensorsysteem geactiveerd en
klinkt er een zoemtoon.
Zie Parkeersensorsysteem op pagina
4-147 .
Schakelstand-indikatielampje
Het schakelstand-indikatielampje dient
als hulp voor vermindering van het
brandstofverbruik en het verkrijgen van
betere rijprestaties. Deze toont de gekozen
schakelstand in de instrumentengroep
en raadt tevens de bestuurder aan over
te schakelen naar de schakelstand
die het beste past bij de huidige
rijomstandigheden.
Geselecteerde
schakelstand
Geschikte
schakelstand
Aanduiding Conditie
Nummer
De geselecteerde schakelstand
wordt getoond.
en nummer
Opschakelen of terugschakelen
naar de aangegeven schakelstand
wordt aanbevolen.
OPGELET
Vertrouw niet enkel op de opschakel/
terugschakel-aanbevelingen van
de indikaties. Het is mogelijk dat
bij werkelijke rijomstandigheden
anders geschakeld moet worden
dan de indikatielampjes aangeven.
Om het risico van ongevallen te
voorkomen, dient de bestuurder
alvorens te schakelen de weg- en
verkeersomstandigheden correct te
beoordelen.
4
42
Tijdens het rijden
Transmissie
OPMERKING
Het schakelstand-indikatielampje wordt
op de volgende manieren uitgeschakeld.
De auto wordt stopgezet.
De neutraalstand wordt ingeschakeld.
Bij achteruit rijden.
Wanneer bij het wegrijden vanuit
stilstand de koppeling niet volledig is
opgekomen.
Het koppelingspedaal tijdens het
rijden gedurende 2 seconde of langer
ingetrapt blijft.
4
43
Tijdens het rijden
Transmissie
Bedieningsorganen van de automatische transmissie
Ontgrendeltoets
Geeft aan dat de keuzehendel vrij naar elke stand verplaatst kan
worden.
Geeft aan dat u om over te kunnen schakelen de ontgrendeltoets
in
edrukt moet houden.
Geeft aan dat u om over te kunnen schakelen het rempedaal moet intrappen en
de ontgrendeltoets ingedrukt moet houden (het contact dient op ON te staan).
Diverse blokkeringen:
OPMERKING
De Sport AT heeft een optie die niet in de traditionele automatische transmissie is
opgenomen - aan de bestuurder de optie geven de versnellingen te kiezen in plaats van
het overschakelen van de versnellingen aan de transmissie over te laten. Als u de functies
van de automatische transmissie als een traditionele automaat wilt gebruiken, dient u zich
er ook van bewust te zijn dat u per ongeluk naar de handbediende overschakelfunctie
zou kunnen overschakelen en dat de kans bestaat dat bij het toenemen van de rijsnelheid
een verkeerde versnelling aangehouden wordt. Als u bemerkt dat het motortoerental
hoger wordt of dat u hoort dat de motor gaat loeien, controleren of u niet per ongeluk de
handbediende overschakelfunctie heeft ingeschakeld (pagina 4-47 ).
4
44
Tijdens het rijden
Transmissie
Schakelstandindikatie
De stand van de keuzehendel wordt
aangegeven wanneer het contact op ON
wordt gezet.
OPMERKING
Als een van de onderstaande
handelingen wordt uitgevoerd,
wordt de stand van de keuzehendel
gedurende 5 minuten getoond ook als de
contactschakelaar in een andere stand
dan ON staat.
Het contact is op OFF gezet.
Het bestuurdersportier wordt
geopend.
Versnellingspositie-indikatie
In de handbediende overschakelfunctie
gaat de “M” van de schakelstandindikatie
branden en wordt het nummer van de
gekozen versnelling getoond.
Waarschuwingslampje
Het waarschuwingslampje gaat branden
als het systeem defect is.
Zie Waarschuwingslampjes op pagina
4-33 .
Transmissiestanden
Het schakelstandindikatielampje in de
instrumentengroep gaat branden. Zie
Waarschuwings/indikatielampjes op
pagina 4-33 .
Om de startmotor in te schakelen dient
de keuzehendel in de stand P of N te
staan.
P (parkeren)
In stand P is de transmissie geblokkeerd
waardoor wordt voorkomen dat de
achterwielen kunnen draaien.
WAARSCHUWING
Zet de keuzehendel altijd in stand P en
trek de handrem aan:
Het is gevaarlijk wanneer u enkel
de keuzehendel in stand P zet om de
auto geparkeerd te houden zonder de
handrem te gebruiken. Als stand P
ontgrendeld raakt, kan de auto gaan
rollen hetgeen tot ongelukken kan
leiden.
OPGELET
De transmissie kan beschadigd raken
wanneer u de stand P (parkeren), N
(neutraal) of R (achteruit) inschakelt
terwijl de auto in beweging is.
Overschakelen in een van de vooruit
versnellingen of in de achteruit
wanneer de motor sneller draait dan
stationair, kan beschadiging van de
transmissie tot gevolg hebben.
4
45
Tijdens het rijden
Transmissie
R (achteruit)
In stand R kan er met de auto uitsluitend
achteruit gereden worden. Breng de auto
altijd eerst volledig tot stilstand, alvorens
naar of vanuit stand R (achteruit) over te
schakelen, behalve onder buitengewone
omstandigheden zoals beschreven onder
“Op eigen kracht lostrekken van de auto”
(pagina 3-60 ).
OPMERKING
(Met parkeersensorsysteem)
Wanneer het contact op ON staat en
de keuzehendel in de stand R wordt
gezet, wordt het parkeersensorsysteem
geactiveerd en klinkt er een zoemtoon.
Zie Parkeersensorsysteem op pagina
4-147 .
N (neutraal)
De wielen en de transmissie zijn in deze
stand niet geblokkeerd. Als de handrem
of de voetrem niet wordt gebruikt, kan
de auto zelfs op een geringe helling
gemakkelijk gaan rollen.
WAARSCHUWING
Nooit vanuit N of P naar een van de
versnellingen overschakelen wanneer
het motortoerental hoger is dan
stationair:
Het overschakelen vanuit N of P naar
een van de versnellingen is gevaarlijk
wanneer het motortoerental hoger is
dan stationair. Indien dit gedaan wordt,
kan de auto plotseling in beweging
komen, hetgeen tot een ongeluk of
ernstig letsel kan leiden.
Tijdens het rijden niet overschakelen
naar N:
Het overschakelen naar N tijdens
het rijden is gevaarlijk. Bij het
verminderen van snelheid kan niet op
de motor worden afgeremd, hetgeen tot
een ongeluk of ernstig letsel kan leiden.
OPGELET
Tijdens het rijden niet overschakelen
naar N. Dit kan beschadiging van de
transmissie veroorzaken.
OPMERKING
Trek de handrem aan of trap het
rempedaal in alvorens de keuzehendel
vanuit N te verplaatsen om te
voorkomen dat de auto onverwachts in
beweging komt.
4
46
Tijdens het rijden
Transmissie
D (drive)
D is de normale rijpositie. Vanuit
stilstand zal de transmissie automatisch
achtereenvolgens door 6-versnellingen
schakelen.
M (Handbediende overschakeling)
M is de stand voor handbediende
overschakeling. De versnellingen kunnen
op- of teruggeschakeld worden door het
bedienen van de keuzehendel. Zie Modus
voor Handbediende overschakeling op
pagina 4-47 .
Actieve Aangepaste
Overschakeling (AAS)
Met de Actieve Aangepaste
Overschakeling (AAS) worden de
overschakelpunten van de transmissie
automatisch geregeld en optimaal
aangepast aan de rijomstandigheden
en het rijgedrag van de bestuurder.
Dit verbetert het rijcomfort. Het is
mogelijk dat de transmissie naar de
AAS modus overschakelt bij het op- en
afrijden van hellingen, het maken van
bochten, het rijden op grote hoogte, of
het snel intrappen van het gaspedaal
terwijl de keuzehendel in de stand
D staat. Afhankelijk van de weg- en
rijomstandigheden/besturing van de auto,
bestaat de kans dat het overschakelen
vertraagd of niet plaatsvindt. Dit duidt
echter niet op een probleem omdat de
AAS modus de optimale schakelstand zal
aanhouden.
Schakelblokkeersysteem
Het schakelblokkeersysteem voorkomt dat
u vanuit stand P kunt overschakelen tenzij
u het rempedaal indrukt.
Overschakelen vanuit P:
1. Houd het rempedaal ingedrukt.
2. Start de motor.
3. Houd de ontgrendeltoets ingedrukt.
4. Verplaats de keuzehendel.
OPMERKING
Wanneer het contact op ACC wordt
gezet of het contact wordt uitgezet,
kan de keuzehendel niet vanuit stand
P overgeschakeld worden.
Het contact kan niet op OFF gezet
worden als de keuzehendel niet in P
staat.
Ontgrendelpal van
overschakelblokkering
Als bij gebruik van de juiste
overschakelprocedure de keuzehendel
niet vanuit P verplaatst kan worden, het
rempedaal ingedrukt blijven houden.
Type A
1. Verwijder het kapje van
de ontgrendelpal van de
overschakelblokkering met behulp van
een platte schroevendraaier die met een
doek is omwikkeld.
4
47
Tijdens het rijden
Transmissie
2. Steek een schroevendraaier naar binnen
en duw deze naar beneden.
Deksel
3. Houd de ontgrendeltoets ingedrukt.
4. Verplaats de keuzehendel.
5. Breng de auto naar een deskundige
reparateur, bij voorkeur een offi ciële
Mazda reparateur om het systeem te
laten controleren.
Type B
1. Houd de toets ingedrukt en druk de
ontgrendeltoets in.
Ontgrendeltoets
toets
2. Verplaats de keuzehendel.
3. Breng de auto naar een deskundige
reparateur, bij voorkeur een offi ciële
Mazda reparateur om het systeem te
laten controleren.
Modus voor handbediende
overschakeling
De modus voor handbediende
overschakeling geeft u het gevoel met een
auto met handgeschakelde versnellingsbak
te rijden doordat u de keuzehendel
handmatig kunt bedienen. Dit maakt dat
u het motortoerental en het koppel naar
de aangedreven wielen kunt regelen,
precies zoals bij een handgeschakelde
versnellingsbak, in het geval meer controle
gewenst is.
Voor het overschakelen naar de modus
voor handbediende overschakeling, de
keuzehendel van D naar M verplaatsen.
OPMERKING
Door tijdens het rijden te veranderen
naar de modus voor handbediende wordt
de transmissie niet beschadigd.
Om terug te keren naar de automatische
overschakelfunctie, de hendel van M naar
D verplaatsen.
4
48
Tijdens het rijden
Transmissie
*Bepaalde modellen.
OPMERKING
Als u overgaat naar de modus
voor handbediende overschakeling
wanneer de auto tot stilstand
is gebracht, zal de versnelling
overschakelen naar M1.
Als u bij het rijden in bereik D, 5de
versnelling/6de versnelling, overgaat
naar de modus voor handbediende
overschakeling zonder het gaspedaal
in te trappen, zal de versnelling
overschakelen naar M4/M5.
Indikatielampjes
Indikatie voor handbediende
overschakeling
In de modus voor handbediende
overschakeling, gaat de “M” van
de schakelstandindikatie in het
instrumentenpaneel branden.
Versnellingspositie-indikatie
Het nummer voor de gekozen versnelling
gaat branden.
Indikatie voor handbediende
overschakeling
Versnellingspositie-indikatie
OPMERKING
Als tijdens het rijden met hoge
snelheden de versnellingen niet
teruggeschakeld kunnen worden,
gaat de versnellingspositie-indikatie
tweemaal knipperen om aan te geven dat
de versnellingen niet teruggeschakeld
kunnen worden (om de transmissie te
beschermen).
Schakelstand-indikatielampje
*
Het schakelstand-indikatielampje dient
als hulp voor vermindering van het
brandstofverbruik en het verkrijgen van
betere rijprestaties. Deze toont de gekozen
schakelstand in de instrumentengroep
en raadt tevens de bestuurder aan over
te schakelen naar de schakelstand
die het beste past bij de huidige
rijomstandigheden.
Geselecteerde
schakelstand
Geschikte
schakelstand
Aanduiding Conditie
Nummer
De geselecteerde schakelstand
wordt getoond.
en nummer
Opschakelen of terugschakelen
naar de aangegeven schakelstand
wordt aanbevolen.
4
49
Tijdens het rijden
Transmissie
*Bepaalde modellen.
OPGELET
Vertrouw niet enkel op de opschakel/
terugschakel-aanbevelingen van
de indikaties. Het is mogelijk dat
bij werkelijke rijomstandigheden
anders geschakeld moet worden
dan de indikatielampjes aangeven.
Om het risico van ongevallen te
voorkomen, dient de bestuurder
alvorens te schakelen de weg- en
verkeersomstandigheden correct te
beoordelen.
OPMERKING
Het schakelstand-indikatielampje wordt
op de volgende manieren uitgeschakeld.
De auto wordt stopgezet.
De modus voor handbediende
overschakeling wordt geannuleerd.
Handbediend opschakelen
Opschakelen van de versnellingen is
mogelijk met behulp van de keuzehendel
of de stuurversnellingschakelaars
*
.
M1 ĺ M2 ĺ M3 ĺ M4 ĺ M5 ĺ M6
Gebruik van de keuzehendel
Voor het opschakelen naar een hogere
versnelling, de keuzehendel eenmaal licht
naar achteren
duwen.
Gebruik van de
stuurversnellingschakelaar
*
Voor het opschakelen naar een hogere
versnelling met behulp van de
stuurversnellingschakelaars, de UP
schakelaar (
) eenmaal met uw
vingers naar u toe trekken.
UP schakelaar
(+/OFF)
4
50
Tijdens het rijden
Transmissie
*Bepaalde modellen.
WAARSCHUWING
Houd uw handen op de rand van het
stuurwiel wanneer u met uw vingers de
stuurversnellingschakelaars bedient:
Het plaatsen van uw handen binnen
de rand van het stuurwiel bij gebruik
van de stuurversnellingschakelaars is
gevaarlijk. Als de bestuurdersairbag bij
een botsing geactiveerd zou worden,
zou deze tegen uw handen kunnen
slaan en letsel veroorzaken.
OPMERKING
Tijdens langzaam rijden is het
mogelijk dat de versnellingen niet
automatisch opgeschakeld worden.
Laat tijdens het rijden in de
handbediende overschakelfunctie
de naald van de toerentalmeter
niet in de RODE ZONE komen.
Verder zal bij het volledig
intrappen van het gaspedaal de
handbediende overschakelfunctie
overschakelen naar de automatische
overschakelfunctie.
Wanneer het DSC systeem is
uitgeschakeld, is deze functie
geannuleerd. Als echter continu met
hoge toerentallen wordt gereden,
zal de transmissie automatisch
opschakelen om de motor te
beschermen.
OPMERKING
De stuurversnellingschakelaar kan
tijdelijk gebruikt worden als de
keuzehendel tijdens het rijden in de
stand D staat. De automatische
overschakelfunctie wordt weer terug
ingesteld wanneer de UP schakelaar
(
) voldoende lang naar
achteren getrokken wordt.
Handbediend terugschakelen
Terugschakelen van de versnellingen is
mogelijk met behulp van de keuzehendel
of de stuurversnellingschakelaars
*
.
M6 ĺ M5 ĺ M4 ĺ M3 ĺ M2ĺ M1
Gebruik van de keuzehendel
Voor terugschakelen naar een lagere
versnelling, de keuzehendel eenmaal licht
naar voren
duwen.
4
51
Tijdens het rijden
Transmissie
*Bepaalde modellen.
Gebruik van de
stuurversnellingschakelaar
*
Voor het terugschakelen naar een lagere
versnelling met behulp van de
stuurversnellingschakelaars, de DOWN
schakelaar
eenmaal met uw vingers naar
u toe trekken.
DOWN schakelaar (-)
WAARSCHUWING
Op gladde wegen of bij hoge snelheden
niet plotseling afremmen op de motor:
Het terugschakelen tijdens het rijden
op natte of met sneeuw of ijs overdekte
wegen, of tijdens het rijden met hoge
snelheden veroorzaakt plotseling
afremmen op de motor, hetgeen
gevaarlijk is. Door de plotselinge
verandering in de draaisnelheid van
de banden kunnen de banden gaan
slippen. Dit kan er toe leiden dat u de
macht over het stuur verliest en een
ongeluk veroorzaakt.
Houd uw handen op de rand van het
stuurwiel wanneer u met uw vingers de
stuurversnellingschakelaars bedient:
Het plaatsen van uw handen binnen
de rand van het stuurwiel bij gebruik
van de stuurversnellingschakelaars is
gevaarlijk. Als de bestuurdersairbag bij
een botsing geactiveerd zou worden,
zou deze tegen uw handen kunnen
slaan en letsel veroorzaken.
4
52
Tijdens het rijden
Transmissie
OPMERKING
Tijdens het rijden met hoge
snelheden is het mogelijk dat
de versnelling niet automatisch
teruggeschakeld wordt.
Tijdens afremmen op de motor is
het mogelijk dat de versnelling
automatisch teruggeschakeld wordt,
afhankelijk van de rijsnelheid.
Wanneer het gaspedaal volledig
wordt ingedrukt, zal de transmissie
terugschakelen naar een lagere
versnelling, afhankelijk van de
rijsnelheid. Wanneer het DSC
systeem is uitgeschakeld, is de
kickdown-functie echter buiten
werking.
Blokkeermodus voor tweede versnelling
Wanneer bij een rijsnelheid van ongeveer
10 km/h of minder de keuzehendel naar
achteren wordt verplaatst
, wordt de
transmissie ingesteld in de blokkeermodus
voor de tweede versnelling. In deze stand
wordt de transmissie in de tweede
versnelling vergrendeld om het accelereren
vanuit stilstand en het rijden op gladde,
met sneeuw bedekte wegen te
vergemakkelijken.
Als in de blokkeermodus voor de tweede
versnelling de keuzehendel naar achteren
of naar voren wordt verplaatst, zal de
modus geannuleerd worden.
4
53
Tijdens het rijden
Transmissie
Snelheidslimiet voor schakelstand (overschakelen)
In de handgeschakelde modus is de snelheidslimiet voor elke schakelstand als volgt
ingesteld: Wanneer de keuzehendel wordt bediend binnen het bereik van de snelheidslimiet,
wordt de versnelling overgeschakeld.
Opschakelen
De versnelling wordt niet opgeschakeld wanneer de rijsnelheid lager is dan de
snelheidslimiet.
Terugschakelen
De versnelling wordt niet teruggeschakeld wanneer de rijsnelheid hoger is dan de
snelheidslimiet.
Als de rijsnelheid hoger is dan de snelheidslimiet en de versnelling niet terugschakelt,
knippert de schakelstandindikator 2 maal om de bestuurder te waarschuwen dat de
versnelling niet kan worden overgeschakeld.
Kickdown
Wanneer het gaspedaal tijdens het rijden volledig wordt ingetrapt, schakelt de versnelling
terug.
Wanneer het DSC systeem is uitgeschakeld, is de kickdown-functie echter buiten werking.
OPMERKING
In de blokkeermodus van de tweede versnelling wordt bij gebruik van de kickdown de
versnelling ook teruggeschakeld.
4
54
Tijdens het rijden
Transmissie
Automatisch terugschakelen
De versnelling schakelt automatisch terug afhankelijk van de rijsnelheid tijdens het
afremmen op de motor.
OPMERKING
Als de auto in de blokkeermodus van de tweede versnelling tot stilstand komt, blijft de
versnelling in de tweede.
4
55
Tijdens het rijden
Transmissie
*Bepaalde modellen.
Directe modus
*
De directe modus kan worden gebruikt
voor het tijdelijk overschakelen van de
versnellingen door bediening van de
stuurversnellingschakelaar tijdens het
rijden met de keuzehendel in het D bereik.
In de directe modus branden de D en M
indikaties en wordt de versnellingspositie
die in gebruik is verlicht aangegeven.
De directe modus wordt in de volgende
gevallen geannuleerd (ontgrendeld).
De UP schakelaar ( ) wordt
gedurende een bepaalde tijd of langer
naar achteren getrokken.
Er wordt gedurende een bepaalde
tijd of langer met de auto gereden
(tijd verschilt afhankelijk van de
rijomstandigheden tijdens het gebruik).
De auto wordt stopgezet of bij het rijden
met lage snelheid.
Versnellingspositie-indikatie
Directe modus indikatie
OPMERKING
In de directe modus bestaat de kans
dat afhankelijk van de rijsnelheid
opschakelen en terugschakelen niet
mogelijk is. Aangezien de directe
modus wordt geannuleerd (ontgrendeld)
afhankelijk van de mate van acceleratie
of als het gaspedaal volledig wordt
ingetrapt, wordt gebruik van de modus
voor handbediende overschakeling
aanbevolen als u gedurende een langere
periode in een bepaalde versnelling
moet rijden.
Rijtips
WAARSCHUWING
Laat de auto niet in een richting rijden
die tegenovergesteld is aan de richting
die met de keuzehendel is gekozen:
Laat de auto niet achteruit rijden met
de keuzehendel in een vooruitstand,
of laat de auto niet vooruit rijden met
de keuzehendel in de achteruitstand.
Anders zal de motor afslaan
wat tot verlies van de rem- en
stuurbekrachtigingsfuncties leidt
waardoor de auto moeilijk bestuurbaar
wordt en ongelukken veroorzaakt
kunnen worden.
Passeren
Druk voor extra vermogen bij het inhalen
van een ander voertuig of het berijden van
steile hellingen het gaspedaal volledig in.
De transmissie zal dan terugschakelen naar
een lagere versnelling, afhankelijk van de
rijsnelheid.
4
56
Tijdens het rijden
Transmissie
OPMERKING
Het gaspedaal voelt in het begin
mogelijk zwaar wanneer dit wordt
ingetrapt, maar wordt dan lichter
naarmate het verder wordt ingetrapt.
Deze verandering in pedaalkracht
helpt het motorstuursysteem te
bepalen in welke mate het gaspedaal
is ingetrapt voor het uitvoeren van
kickdown en dient om te regelen
of kickdown al dan niet uitgevoerd
moet worden.
Wanneer de keuzehendel in de
stand M staat en het DSC systeem
is uitgeschakeld, zal ook als het
gaspedaal volledig wordt ingetrapt de
handbediende overschakelfunctie niet
overschakelen naar de automatische
overschakelfunctie. Bedien de
keuzehendel.
Vanuit stilstand oprijden van een steile
helling
Voor het vanuit stilstand oprijden van een
steile helling:
1. Druk eerst het rempedaal in.
2. Zet de keuzehendel in stand D of M1
afhankelijk van het laadgewicht en de
graad van de helling.
3. Laat het rempedaal los en druk
tegelijkertijd het gaspedaal geleidelijk
in.
Afrijden van steile hellingen
Schakel bij het afrijden van een steile
helling over naar een lagere versnelling,
afhankelijk van het laadgewicht en de
graad van de helling. Rijd langzaam naar
beneden en maak daarbij slechts af en toe
gebruik van de remmen om te voorkomen
dat deze oververhit raken.
4
57
Tijdens het rijden
Schakelaars en regelaars
Lichtschakelaar
Koplampen
Draai de koplampschakelaar om de koplampen, andere buitenverlichting en de
instrumentenpaneelverlichting in of uit te schakelen.
Wanneer de verlichting wordt ingeschakeld, gaat het verlichting-aan indikatielampje in de
instrumentengroep branden.
OPMERKING
Om te voorkomen dat de accu uitgeput raakt, de verlichting niet ingeschakeld laten
wanneer de motor stopgezet is, tenzij dit in verband met de veiligheid vereist is.
Zonder automatische verlichtingsregeling
Schakelaarstand
Contactstand ON
ACC of
OFF
ON
ACC of
OFF
ON
ACC of
OFF
Koplampen Uit Uit Uit Uit Aan Uit
Dagverlichting Aan Uit Uit Uit Uit Uit
Achterlichten
Positielampen
Kentekenplaatlampen
Instrumentenpaneelverlichting
Uit Uit Aan Aan Aan Aan
*1
*1 Als de verlichting brandt en het bestuurdersportier wordt geopend of 30 sec. zijn verstreken, wordt de
verlichting uitgeschakeld.
4
58
Tijdens het rijden
Schakelaars en regelaars
Met automatische verlichtingsregeling
Schakelaarstand
Contactstand ON
ACC
of OFF
ON
ACC
of OFF
ON
ACC
of OFF
ON
ACC
of OFF
Koplampen Uit Uit
Automatisch
*1
Uit Uit Uit Aan Uit
Dagverlichting Aan Uit
Automatisch
*1
Uit Uit Uit Uit Uit
Achterlichten
Positielampen
Kentekenplaatlampen
Instrumentenpaneelverlichting
Uit Uit
Automatisch
*1
Aan
*2
/
Uit
*3
Aan Aan Aan Aan
*4
*1 De koplampen en overige verlichting worden automatisch ingeschakeld afhankelijk van de helderheid van de
omgeving zoals afgetast door de sensor.
*2 Wanneer de verlichting is ingeschakeld, zal deze blijven branden ook als het contact in een andere stand dan ON
wordt gezet.
Als de verlichting brandt en het bestuurdersportier wordt geopend of 30 sec. zijn verstreken, wordt de
verlichting uitgeschakeld.
*3 Wanneer het contact in een andere stand dan ON wordt gezet, gaat ook als de verlichtingsschakelaar op
wordt gezet, de verlichting niet branden.
*4 Als de verlichting brandt en het bestuurdersportier wordt geopend of 30 sec. zijn verstreken, wordt de
verlichting uitgeschakeld.
4
59
Tijdens het rijden
Schakelaars en regelaars
Automatische verlichtingsregeling
Wanneer de koplampschakelaar in de stand
staat en het contact op ON gezet is, tast de
lichtsensor de lichtheid of donkerte van de omgeving af en schakelt deze automatisch de
koplampen, andere buitenverlichting en de instrumentenpaneelverlichting in of uit (zie
bovenstaande tabel).
OPGELET
De lichtsensor niet afdekken door een sticker of een label op de voorruit te plakken.
Anders zal de lichtsensor niet correct functioneren.
De lichtsensor functioneert ook als een regensensor voor de automatische
ruitenwisserregeling. Houd handen en ruitenkrabbers uit de buurt van de voorruit
wanneer de ruitenwisserhendel in de stand
staat en het contact op ON gezet is,
aangezien vingers beklemd kunnen raken of de ruitenwissers en wisserbladen
beschadigd kunnen worden wanneer de ruitenwissers automatisch in werking gesteld
worden. Als u de voorruit gaat reinigen, er op letten dat de ruitenwissers volledig zijn
uitgeschakeld — dit is vooral belangrijk bij het verwijderen van ijs en sneeuw —
wanneer het bijzonder verleidelijk is om de motor te laten draaien.
4
60
Tijdens het rijden
Schakelaars en regelaars
OPMERKING
De koplampen, overige buitenverlichting en instrumentenpaneelverlichting gaan
mogelijk niet onmiddellijk uit in het geval de omgeving ineens helder verlicht wordt,
aangezien de lichtsensor bepaalt dat het avond is als de omgeving gedurende enkele
minuten continu donker is, zoals bijvoorbeeld in lange tunnels, bij fi les in tunnels of in
parkeergarages.
In dit geval wordt de verlichting uitgeschakeld als de verlichtingsschakelaar naar de
stand
gedraaid wordt.
Wanneer de koplampschakelaar in de stand staat en het contact op ACC gezet
wordt of uitgezet wordt, zullen de koplampen, de overige buitenverlichting en de
instrumentenpaneelverlichting uitgeschakeld worden.
De instrumentenpaneelverlichting kan afgesteld worden door het draaien van de knop
in de instrumentengroep. Ook kan de dag/nachtstand veranderd worden door de knop
te draaien totdat er een pieptoon gegeven wordt. Afstellen van de helderheid van de
instrumentenpaneelverlichting: Zie Instrumentenpaneelverlichting op pagina 4-28.
De gevoeligheid van de AUTO lampen kan gewijzigd worden door een offi ciële
Mazda reparateur. Zie Gebruikersinstellingen op pagina 9-11 .
4
61
Tijdens het rijden
Schakelaars en regelaars
Koplampen grootlicht-dimlicht
De koplampen schakelen over tussen
grootlicht en dimlicht door de hendel naar
voren of naar achteren te verplaatsen.
Grootlicht
Dimlicht
Wanneer het grootlicht van de
koplampen is ingeschakeld, gaat
het grootlichtindikatielampje van de
koplampen branden.
Koplamplichtsignaal
Kan worden gebruikt wanneer het contact
op ON gezet is.
Voor het geven van een lichtsignaal met de
koplampen, de hendel volledig naar u toe
trekken (de koplampschakelaar hoeft niet
ingeschakeld te zijn).
UIT
Knippert
Het grootlichtindikatielampje in de
instrumentengroep gaat tegelijkertijd
branden. Wanneer u de hendel loslaat, zal
deze naar de normale stand terugkeren.
4
62
Tijdens het rijden
Schakelaars en regelaars
Thuiskomstverlichtingsysteem
Bij bediening van de hendel schakelt
het thuiskomstverlichtingsysteem de
koplampen (dimlicht) in.
Inschakelen van het systeem
Wanneer aan de hendel wordt getrokken
terwijl het contact op ACC of OFF staat,
wordt het dimlicht van de koplampen
ingeschakeld.
Nadat de portieren zijn gesloten en er
een bepaalde tijd is verstreken gaan de
koplampen uit.
OPMERKING
De tijd totdat de koplampen doven
nadat alle portieren gesloten zijn kan
gewijzigd worden.
Zie Gebruikersinstellingen op pagina
9-11 .
Als gedurende 3 minuten na het
trekken aan de hendel geen verdere
bediening plaatsvindt, zullen de
koplampen doven.
De koplampen doven als nogmaals
aan de hendel wordt getrokken
terwijl de koplampen branden.
Vertrekverlichtingsysteem
Het vertrekverlichtingsysteem schakelt
de verlichting in wanneer op afstand van
de auto de ontgrendeltoets van de zender
wordt ingedrukt.
Inschakelen van het systeem
Wanneer de contactschakelaar en de
koplampschakelaar in de hieronder
aangegeven stand staan, gaan de
koplampen branden wanneer de
ontgrendeltoets op de zender wordt
ingedrukt en de auto het zendersignaal
ontvangt. Nadat er een bepaalde tijd is
verstreken gaan de koplampen uit (30
seconden).
Contactschakelaar: uit
Koplampschakelaar: of
Wanneer het vertrekverlichtingsysteem
wordt ingeschakeld, gaat de volgende
verlichting branden.
Dimlichten, positielampen, lampen van
achterlichten, kentekenplaatverlichting
Vergrendeltoets
Ontgrendeltoets
4
63
Tijdens het rijden
Schakelaars en regelaars
OPMERKING
De functie van het
vertrekverlichtingsysteem kan in- of
uitgeschakeld worden.
Zie Gebruikersinstellingen op pagina
9-11 .
Wanneer de vergrendeltoets van de
zender wordt ingedrukt en de auto
het zendersignaal ontvangt, gaan de
koplampen uit.
Wanneer de koplampschakelaar in
een andere stand staat dan
of ,
gaan de koplampen uit.
Koplamphoogteverstelling
De hoek van de lichtbundel van de
koplampen verandert naargelang het aantal
passagiers in de auto en het gewicht van
de lading in de bagageruimte.
Bij inschakeling van de koplampen wordt
de hoek van de koplampen automatisch
afgesteld.
Dagverlichting
In bepaalde landen is het vereist dat
rijdende voertuigen overdag met
ingeschakelde verlichting (dagverlichting)
rijden.
De dagverlichting gaat automatisch
branden wanneer de auto begint te rijden.
Deze worden uitgeschakeld wanneer
de handrem aangetrokken wordt of de
keuzehendel in stand P gezet wordt
(voertuig met automatische transmissie).
OPMERKING
(Behalve landen waar dit bij de wet
verboden is)
De dagverlichting kan buiten werking
gesteld worden.
Zie Gebruikersinstellingen op pagina
9-11 .
4
64
Tijdens het rijden
Schakelaars en regelaars
*Bepaalde modellen.
Achtermistlicht
*
Het achtermistlicht kan worden gebruikt
wanneer het contact op ON staat.
Het achtermistlicht zorgt er voor dat uw
auto beter gezien wordt.
Voor het inschakelen van het
achtermistlicht dienen de koplampen
ingeschakeld te zijn.
Voor het inschakelen van het
achtermistlicht, de mistlichtschakelaar
naar de stand
draaien (de
mistlichtschakelaar keert automatisch naar
zijn oorspronkelijke stand terug).
Mistlichtschakelaar
Het achtermistlichtindikatielampje in de
instrumentengroep gaat branden wanneer
het achtermistlicht is ingeschakeld.
Voor het uitschakelen van het
achtermistlicht, een van onderstaande
stappen uitvoeren:
Draai de mistlichtschakelaar nogmaals
naar de stand
(de mistlichtschakelaar
keert automatisch naar zijn
oorspronkelijke stand terug).
Draai de koplampschakelaar naar de
stand
.
Het achtermistlichtindikatielampje in de
instrumentengroep gaat uit wanneer het
achtermistlicht wordt uitgeschakeld.
OPMERKING
(Met automatische
verlichtingsregeling)
Wanneer de koplampschakelaar in de
stand
staat en de koplampen,
buitenverlichting en
instrumentenpaneelverlichting branden,
gaat het achtermistlicht branden
wanneer de achtermistlichtschakelaar
wordt aangezet.
4
65
Tijdens het rijden
Schakelaars en regelaars
Richtingaanwijzers
en signalen voor
rijbaanverandering
Voor gebruik van de richtingaanwijzer en
het signaal voor rijbaanverandering moet
het contact op ON staan.
Richtingaanwijzers
Beweeg de richtingaanwijzerhendel naar
beneden (voor een bocht naar links) of
naar boven (voor een bocht naar rechts)
tot aan de stopstand. Na het nemen van
de bocht worden de richtingaanwijzers
automatisch uitgeschakeld.
Als de indikator na het nemen van de
bocht blijft knipperen, dient u de hendel
met de hand in de uitgangspositie terug te
zetten.
Bocht naar rechts
Bocht naar links
Verandering naar
rechter rijbaan
Verandering naar
linker rijbaan
UIT
De richtingaanwijzerindikators (groen)
in de instrumentengroep gaan knipperen
overeenkomstig de bediening van de
richtingaanwijzerhendel en laten zien welk
signaal in werking is.
OPMERKING
Als een indikatielampje constant
blijft branden zonder te knipperen of
als het lampje abnormaal knippert,
bestaat de kans dat de gloeilamp
van een van de richtingaanwijzers
doorgebrand is.
Een gebruikersfunctie is
beschikbaar voor het wijzigen
van het geluidsvolume van de
richtingaanwijzerindikator. (pagina
9-11 )
Signalen voor rijbaanverandering
Beweeg de hendel halverwege in de
richting van de rijbaanverandering —
totdat de indikator gaat knipperen— en
houd de hendel daar vast. Wanneer
u de hendel loslaat, zal deze naar de
uitgangspositie terugkeren.
4
66
Tijdens het rijden
Schakelaars en regelaars
Drie-knipperingen
richtingaanwijzer
Nadat de richtingaanwijzerhendel is
losgelaten knippert de richtingaanwijzer
driemaal. De werking kan geannuleerd
worden door de hendel in de
tegenovergestelde richting waarin deze
werd bediend te bewegen.
OPMERKING
De functie van de drie-knipperingen
richtingaanwijzer kan overgeschakeld
worden naar geactiveerd/niet-
geactiveerd met gebruik van de
gebruikersinstellingenfunctie.
Zie Gebruikersinstellingen op pagina
9-11 .
Voorruitenwissers en
ruitensproeier
Voor gebruik van de ruitenwissers moet
het contact op ON staan.
WAARSCHUWING
Gebruik steeds gewoon water of
ruitensproeiervloeistof in het reservoir:
Gebruik van radiateur-antivries
in plaats van sproeiervloeistof is
gevaarlijk. Als dit op de voorruit
gesproeid wordt, zal de voorruit
hierdoor verontreinigd worden en uw
uitzicht belemmerd worden. Dit kan
een ongeluk tot gevolg hebben.
Gebruik uitsluitend
ruitensproeiervloeistof gemengd
met anti-vries bescherming bij
temperaturen onder het vriespunt:
Het gebruik van ruitensproeiervloeistof
zonder anti-vries bescherming bij
temperaturen onder het vriespunt
is gevaarlijk, aangezien dit op de
voorruit kan bevriezen en uw uitzicht
kan belemmeren waardoor een
ongeluk veroorzaakt kan worden.
Zorg er bovendien voor dat de voorruit
voldoende is opgewarmd met behulp
van de voorruitontwaseming alvorens
ruitensproeiervloeistof te sproeien.
4
67
Tijdens het rijden
Schakelaars en regelaars
OPMERKING
Aangezien door ijs en zware sneeuwval
de ruitenwissers geblokkeerd zouden
kunnen raken, is de ruitenwissermotor
beveiligd tegen motordefect,
oververhitting en mogelijk brand door
middel van een circuitonderbreker.
Dit mechanisme zal de werking van
de ruitenwissers automatisch stoppen,
echter alleen gedurende ongeveer 5
minuten.
In een dergelijk geval dient u de
ruitenwisserschakelaar uit te schakelen
en de auto op een veilige plaats tot
stilstand te brengen.
Schakel na 5 minuten de schakelaar
opnieuw in. De ruitenwissers dienen
normaal te werken. Als ze niet meer
opnieuw functioneren, dient u zo
spoedig mogelijk een deskundige
reparateur, bij voorkeur een offi ciële
Mazda reparateur te raadplegen. Rijd
naar de kant van de weg en breng
de auto op een veilige plaats tot
stilstand. Wacht totdat het ophoudt met
regenen, alvorens te proberen met niet
functionerende ruitenwissers te gaan
rijden.
Voorruitenwissers
Schakel de ruitenwissers in door de hendel
omhoog of omlaag te drukken.
Met intervalruitenwisser
Schakelaarstand
Bediening van de
ruitenwissers
Nr. Type A Type B
Werking bij
omhoogtrekken van de
hendel
Stop
Intervalwerking
Lage snelheid
Hoge snelheid
Ruitenwissers met regelbare
intervalwerking
Zet de hendel in de intervalstand en kies
de intervaltijd door de ring te draaien.
INT ring
4
68
Tijdens het rijden
Schakelaars en regelaars
Met automatische ruitenwisserregeling
Schakelaarstand
Bediening van de
ruitenwissers
Nr. Type A Type B
Werking bij
omhoogtrekken van de
hendel
Stop
Automatische regeling
Lage snelheid
Hoge snelheid
Automatische ruitenwisserregeling
Wanneer de ruitenwisserhendel in de stand
staat, tast de regensensor de
hoeveelheid regenval op de voorruit af en
schakelt deze de ruitenwissers automatisch
in of uit (uit—interval—lage snelheid—
hoge snelheid).
De gevoeligheid van de regensensor kan
afgesteld worden door de schakelaar op de
ruitenwisserhendel te draaien.
De schakelaar vanuit de middenpositie
(normaal) omlaag draaien voor een hogere
gevoeligheid (snellere respons) of de
schakelaar omhoog draaien voor minder
gevoeligheid (langzamere respons).
Hogere
gevoeligheid
Minder
gevoeligheid
Schakelaar
Middenpositie
4
69
Tijdens het rijden
Schakelaars en regelaars
OPGELET
De regensensor niet afdekken
door een sticker of een label op de
voorruit te plakken. Anders zal de
regensensor niet correct functioneren.
OPGELET
Wanneer de ruitenwisserhendel in de
stand
staat en het contact op
ON wordt gezet, is het mogelijk dat
de ruitenwissers in de volgende
gevallen automatisch in beweging
gezet worden:
Als de voorruit boven de
regensensor wordt aangeraakt of
met een doek wordt afgeveegd.
Als vanaf de buitenzijde of
binnenzijde van de auto met een
hand of ander voorwerp tegen de
voorruit wordt gestoten.
Houd handen en ruitenkrabbers uit de
buurt van de voorruit wanneer de
ruitenwisserhendel in de stand
staat en het contact op ON gezet is,
aangezien vingers beklemd kunnen
raken of de ruitenwissers en
wisserbladen beschadigd kunnen
worden wanneer de ruitenwissers
automatisch in werking gesteld
worden.
Als u de voorruit gaat reinigen, er op
letten dat de ruitenwissers volledig
zijn uitgeschakeld (wanneer de kans
het grootst is dat de motor aan blijft)
—dit is vooral belangrijk bij het
verwijderen van ijs en sneeuw.
4
70
Tijdens het rijden
Schakelaars en regelaars
OPMERKING
Door de hendel van de automatische
ruitenwisser tijdens het rijden van de
stand
naar de stand over te
schakelen, worden de
voorruitenwissers eenmaal
geactiveerd, waarna ze zullen
functioneren overeenkomstig de
hoeveelheid regenval.
Het is mogelijk dat de automatische
ruitenwisserregeling niet functioneert
wanneer de temperatuur van de
regensensor ongeveer -10 °C of lager
is, of ongeveer 85°C of hoger is.
Als een waterafstotende laag op
de voorruit wordt aangebracht,
kan de regensensor de hoeveelheid
regenval niet correct aftasten en
bestaat de kans dat de automatische
ruitenwisserregeling niet juist
functioneert.
Als vuil of vreemde bestanddelen
(zoals ijs of materie welke zout water
bevat) zich op de voorruit boven de
regensensor zijn gaan vasthechten
of als de voorruit met ijs bedekt
is, kan dit tot gevolg hebben dat
de ruitenwissers automatisch in
beweging gezet worden. Als echter
de ruitenwissers dit ijs, vuil of de
vreemde bestanddelen niet kunnen
verwijderen, zal de automatische
ruitenwisserregeling stoppen met
functioneren. Zet in dit geval de
ruitenwisserhendel in de stand
voor lage snelheid of hoge snelheid
voor handbedieningsregeling of
verwijder het ijs, vuil of de vreemde
bestanddelen met de hand om de
automatische ruitenwisserregeling te
herstellen.
OPMERKING
Als u de automatische
ruitenwisserhendel in de stand
laat staan, kunnen de ruitenwissers
door het effect van sterke
lichtbronnen, elektromagnetische
golven of infrarood licht automatisch
in werking treden, omdat voor de
regensensor een optische sensor
wordt gebruikt. Het wordt
aanbevolen de automatische
ruitenwisserhendel in de stand
te
laten staan, behalve tijdens het rijden
bij regenachtig weer.
De regelfuncties van de automatische
ruitenwisser kunnen uitgeschakeld
worden.
Zie Gebruikersinstellingen op pagina
9-11 .
Voorruitensproeier
Voor het sproeien van sproeiervloeistof de
hendel naar u toe trekken en vasthouden.
Ruitensproeier
UIT
OPMERKING
Als de ruitenwisserhendel in de stand
of interval/ stand staat, zullen
de ruitenwissers continu blijven
functioneren totdat u de hendel weer
loslaat.
4
71
Tijdens het rijden
Schakelaars en regelaars
*Bepaalde modellen.
Indien de ruitensproeier niet werkt, het
vloeistofniveau inspecteren (pagina
6-26 ). AIs het vloeistofniveau in orde is,
raadpleeg dan een deskundige reparateur,
bij voorkeur een offi ciële Mazda
reparateur.
OPMERKING
(Met koplampsproeiers)
Als de koplampen zijn ingeschakeld,
werken de koplampsproeiers
automatisch eenmaal elke vijfde keer dat
de voorruitensproeier geactiveerd wordt.
Zie Koplampsproeier op pagina 4-71 .
Koplampsproeier
*
Het contact dient op ON te staan en de
koplampen dienen ingeschakeld te zijn.
De koplampsproeiers werken automatisch
eenmaal elke vijfde keer dat de
voorruitensproeier geactiveerd wordt.
Als u de koplampsproeiers wilt gebruiken,
de ruitenwisserhendel tweemaal naar u toe
trekken.
Ruitensproeier
UIT
OPMERKING
Als er lucht in de
koplampsproeiervloeistofl eiding
aanwezig is, bijvoorbeeld in gevallen
wanneer de auto pas nieuw is of nadat
een leeg sproeiervloeistofreservoir
opnieuw met sproeiervloeistof gevuld
is, zal wanneer de ruitenwisserhendel
bediend wordt geen sproeiervloeistof
gesproeid worden. Volg in dit geval
onderstaande procedure:
1. Start de motor.
2. Schakel de koplampen in.
3. Trek de ruitenwisserhendel herhaalde
malen tweemaal naar u toe totdat de
sproeiervloeistof naar buiten sproeit.
4
72
Tijdens het rijden
Schakelaars en regelaars
Achterruitverwarming
De achterruitverwarming ontdoet de
achterruit van wasem.
Voor gebruik van de achterruitverwarming
moet het contact op ON staan.
Druk op de schakelaar om de
achterruitverwarming in te schakelen.
De achterruitverwarming functioneert
gedurende ongeveer 15 minuten en wordt
dan automatisch uitgeschakeld.
Wanneer de achterruitverwarming in
werking is brandt het indikatielampje.
Druk nogmaals op de schakelaar om de
achterruitverwarming uit te schakelen
alvorens de 15 minuten zijn verstreken.
Handbediende airconditioning
Indikatielampje
Volledig automatische airconditioning
Indikatielampje
OPGELET
Gebruik nooit scherpe voorwerpen
of ruitreinigingsmiddelen die
schuurmiddelen bevatten om de
binnenzijde van de achterruit te
reinigen. Dit om beschadiging van
de verwarmingsdraden in de ruit te
voorkomen.
Alvorens het vouwdak te
openen, er op letten dat de
achterruitverwarmingschakelaar uit
staat. Anders zou het vouwdak en het
materiaal aan de binnenzijde door de
hitte van de achterruitverwarming
beschadigd kunnen worden.
OPMERKING
Deze achterruitverwarming is niet
bestemd voor het doen smelten
van sneeuw. Als sneeuw zich op
de achterruit heeft opgehoopt,
deze eerst verwijderen alvorens de
achterruitverwarming te gebruiken.
4
73
Tijdens het rijden
Schakelaars en regelaars
*Bepaalde modellen.
Spiegelverwarming
*
Voor het inschakelen van de
spiegelverwarmingen, het
contact op ON zetten en de
achterruitverwarmingsschakelaar
indrukken (pagina 4-72 ).
Claxon
Druk voor het gebruik van de claxon op
het
symbool op het stuurwiel.
4
74
Tijdens het rijden
Schakelaars en regelaars
Waarschuwingsknipperlichten
De waarschuwingsknipperlichten dienen
steeds te worden gebruikt wanneer u de
auto in een noodgeval op de rijbaan of
langs de kant van de weg tot stilstand
brengt.
De waarschuwingsknipperlichten
dienen als waarschuwing voor de
overige weggebruikers om bijzondere
voorzichtigheid in acht te nemen bij het
benaderen of passeren van uw auto.
Druk de
waarschuwingsknipperlichtschakelaar
in en alle richtingaanwijzerlampen
zullen gaan knipperen. De
waarschuwingsknipperlichtindikatielampjes
in de instrumentengroep gaan tegelijkertijd
knipperen
.
OPMERKING
De richtingaanwijzers kunnen
niet gebruikt worden wanneer de
waarschuwingsknipperlichten zijn
ingeschakeld.
Controleer de plaatselijk geldende
bepalingen betreffende het gebruik
van de waarschuwingsknipperlichten
bij het slepen van de auto om na
te gaan of er geen inbreuk wordt
gedaan op de wettelijke bepalingen.
Als het rempedaal tijdens het rijden
op gladde wegen wordt ingetrapt,
kan het noodstopsignaalsysteem
in werking treden waardoor alle
richtingaanwijzers en signalen voor
rijbaanverandering gaan knipperen.
Zie Noodstopsignaalsysteem op
pagina 4-78 .
Wanneer het noodstopsignaalsysteem
in werking is, gaan alle
richtingaanwijzers automatisch
snel knipperen om de bestuurder
van het voertuig achter u
te waarschuwen voor een
plotselinge noodstopsituatie. Zie
Noodstopsignaalsysteem op pagina
4-78 .
4
75
Tijdens het rijden
Remmen
Remsysteem
Voetrem
Deze auto is uitgerust met een bekrachtigd
remsysteem dat bij normaal gebruik
zichzelf automatisch afstelt.
In het geval de rembekrachtiging uitvalt,
tengevolge van het afslaan van de motor
of enige andere reden, kunt u de auto
alsnog tijdig tot stilstand brengen door
het rempedaal met een grotere kracht dan
normaal in te drukken. De remafstand
wordt dan echter langer dan gebruikelijk.
WAARSCHUWING
Laat de auto nadat de motor is
afgeslagen of stopgezet niet doorrijden,
maar zoek een veilige plaats op om te
stoppen:
De auto laten doorrijden wanneer de
motor is afgeslagen of stopgezet is
gevaarlijk. Voor het indrukken van het
rempedaal is dan meer kracht vereist
en wanneer u het rempedaal pompend
blijft indrukken, bestaat de kans dat
de rembekrachtiging wegvalt. Dit heeft
een langere remweg tot gevolg en kan
zelfs ongelukken veroorzaken.
WAARSCHUWING
Schakel bij afdaling van steile
hellingen in een lagere versnelling:
Het is gevaarlijk wanneer u tijdens
het rijden uw voet onafgebroken op
het rempedaal laat rusten of over
lange afstanden de remmen continu
gebruikt. Dit veroorzaakt oververhitting
van de remmen, hetgeen een langere
remweg en zelfs volledige weigering
van de remmen tot gevolg kan hebben.
Dit kan er toe leiden dat u de macht
over het stuur verliest en een ongeluk
veroorzaakt. Vermijd doorlopend
gebruik van de remmen.
Droog remmen die nat geworden zijn
door langzaam te rijden, het gaspedaal
los te laten en het rempedaal enkele
malen licht in te trappen totdat de
remwerking weer normaal wordt:
Rijden met natte remmen is gevaarlijk.
De grotere remafstand of het naar
één kant trekken van de auto tijdens
het remmen kan een ernstig ongeluk
veroorzaken. Licht afremmen geeft aan
of het remvermogen verminderd is.
4
76
Tijdens het rijden
Remmen
OPGELET
Laat uw voet tijdens het rijden
niet op het koppelingspedaal of
rempedaal rusten en houd het
koppelingspedaal niet onnodig
halverwege ingetrapt. Anders kan dit
onderstaande gevolgen hebben:
De onderdelen van koppeling en
rem zullen sneller slijten.
De remmen kunnen oververhit
raken waardoor de remwerking
nadelig beïnvloed wordt.
Trap het rempedaal altijd met
uw rechtervoet in. Wanneer u het
rempedaal met de niet gewende
linkervoet intrapt, kan dit in een
noodsituatie uw reactietijd vertragen
wat een onvoldoende remwerking tot
gevolg kan hebben.
Draag schoenen die geschikt zijn
voor het rijden om te voorkomen
dat uw schoen bij het intrappen van
het gaspedaal met het rempedaal in
aanraking komt.
Handrem
OPGELET
Nooit met aangetrokken handrem rijden.
Dit veroorzaakt buitengewoon grote
slijtage van de remonderdelen.
OPMERKING
Zie voor het parkeren in sneeuw “Rijden
in de winter” (pagina 3-61 ) voor wat
betreft het gebruik van de handrem.
In werking stellen van de handrem
Trap het rempedaal in en trek dan de
handremhendel stevig en met voldoende
kracht volledig omhoog om de auto in
stilstaande positie te houden.
4
77
Tijdens het rijden
Remmen
Ontspannen van de handrem
Druk het rempedaal in, trek de
handremhendel omhoog en druk
vervolgens de ontgrendelknop in. Houd de
knop ingedrukt en zet de handremhendel
volledig tot in de ontspannen positie
omlaag.
Toets
Waarschuwingslampje
Het waarschuwingslampje gaat branden
als het systeem defect is.
Zie Waarschuwingslampjes op pagina
4-33 .
Remblokslijtage-indikator
Wanneer de schijfremblokken
versleten raken, komen de ingebouwde
slijtageindikators in aanraking met de
remschijven. Dit veroorzaakt een piepend
geluid dat als waarschuwing dient dat de
remblokken vernieuwd moeten worden.
Indien u tijdens het rijden dit geluid
hoort, dient u de remblokken zo spoedig
mogelijk door een deskundige reparateur,
bij voorkeur een offi ciële Mazda
reparateur te laten controleren en zonodig
te laten vernieuwen.
WAARSCHUWING
Rijd niet met versleten
schijfremblokken:
Rijden met versleten remblokken
is gevaarlijk. De remmen kunnen
weigeren, waardoor u het risico
van een ernstig ongeluk loopt.
Raadpleeg een deskundige reparateur,
bij voorkeur een offi ciële Mazda
reparateur zodra u een piepend geluid
hoort.
4
78
Tijdens het rijden
Remmen
Rembekrachtiging
Wanneer het bij het afremmen
in noodsituaties nodig is het
rempedaal met een grotere kracht
dan normaal in te drukken, biedt het
rembekrachtigingsysteem remassistentie
voor een verbetering van het
remvermogen.
Wanneer het rempedaal krachtig wordt
ingedrukt of sneller wordt ingedrukt,
zullen de remmen krachtiger in werking
treden.
OPMERKING
Wanneer het rempedaal krachtig
wordt ingedrukt of sneller wordt
ingedrukt, zal het pedaal zachter
aanvoelen, echter de remmen
zullen krachtiger in werking treden.
Dit is een normaal verschijnsel
bij het in werking treden van de
rembekrachtigingsfunctie en duidt
niet op een defect.
Wanneer het rempedaal krachtig
wordt ingedrukt of sneller wordt
ingedrukt, is er mogelijk een motor/
pomp-werkingsgeluid hoorbaar.
Dit is een normaal verschijnsel
bij het in werking treden van de
rembekrachtiging en duidt niet op
een defect.
Het rembekrachtigingsysteem is
ondergeschikt aan de werking van
het hoofdremsysteem van de auto.
Noodstopsignaalsysteem
Uw Mazda is uitgerust met een
noodstopsignaalsysteem dat bedoeld is
om te bepalen of u het rempedaal met
een grotere kracht dan tijdens normaal
afremmen intrapt, zoals bij afremmen
in een noodsituatie. Als het systeem
bepaalt dat een dergelijke situatie zich
voordoet, gaan alle richtingaanwijzers
snel knipperen om de bestuurder van het
voertuig achter u te waarschuwen voor de
plotselinge noodstopsituatie.
Het systeem wordt uitgeschakeld wanneer
dit bepaalt dat het rempedaal is losgelaten
of dat een noodstopsituatie niet langer
bestaat, uitgaande van de vermindering in
rijsnelheid.
OPMERKING
Als u uw auto volledig tot stilstand
brengt terwijl alle richtingaanwijzers
snel knipperen, verandert het snel
knipperen van alle richtingaanwijzers
weer terug naar het normale
knipperpatroon.
Het noodstopsignaalsysteem werkt
niet bij rijsnelheden van minder dan
ongeveer 60 km/h.
Als het rempedaal tijdens het rijden
op gladde wegen wordt ingetrapt,
kan het noodstopsignaalsysteem
in werking treden waardoor alle
richtingaanwijzers en signalen voor
rijbaanverandering gaan knipperen.
4
79
Tijdens het rijden
Remmen
Hellingwegrijsysteem
(HLA)
Het hellingwegrijsysteem (HLA) is een
functie welke de bestuurder helpt bij het
vanuit stilstand wegrijden op een helling.
Wanneer de bestuurder op een helling het
rempedaal loslaat en het gaspedaal intrapt,
voorkomt de functie dat de auto wegrolt.
De remkracht blijft automatisch behouden
nadat het rempedaal op een steile helling
wordt losgelaten.
Bij voertuigen met een handgeschakelde
versnellingsbak functioneert het
hellingwegrijsysteem (HLA) op een
afl opende helling wanneer de keuzehendel
in de stand R (achteruit) staat en op een
oplopende helling wanneer de keuzehendel
in een andere stand dan R (achteruit) staat.
Bij voertuigen met een automatische
transmissie functioneert het
hellingwegrijsysteem (HLA) op een
afl opende helling wanneer de keuzehendel
in de stand R (achteruit) staat en op een
oplopende helling wanneer de keuzehendel
in een vooruitversnelling staat.
WAARSCHUWING
Vertrouw niet volledig op het
hellingwegrijsysteem (HLA):
Het hellingwegrijsysteem (HLA) is
een hulpinrichting voor het vanuit
stilstand wegrijden op een helling.
Het systeem functioneert enkel
gedurende ongeveer twee seconden
en daarom is het gevaarlijk bij het
wegrijden vanuit stilstand enkel op het
systeem te vertrouwen, omdat de auto
plotseling in beweging zou kunnen
komen (wegrollen) en een ongeluk
veroorzaken.
De auto zou anders kunnen wegrollen
afhankelijk van de belading en of er al
dan niet een aanhangwagen getrokken
wordt. Verder kan bij voertuigen met
handgeschakelde versnellingsbak de
auto alsnog wegrollen afhankelijk
van hoe het koppelingspedaal of het
gaspedaal bediend wordt.
Controleer alvorens met de auto te
gaan rijden steeds de veiligheid rondom
de auto.
4
80
Tijdens het rijden
Remmen
OPMERKING
Het hellingwegrijsysteem (HLA)
functioneert niet op een lichte
helling. Bovendien verandert de
hellingsgraad waarbij het systeem
in werking treedt afhankelijk van de
belasting van de auto.
Het hellingwegrijsysteem (HLA)
functioneert niet als de handrem is
aangetrokken, de auto niet volledig
tot stilstand is gebracht of het
koppelingspedaal is losgelaten.
De kans bestaat dat tijdens
het functioneren van het
hellingwegrijsysteem (HLA) het
rempedaal stroef aanvoelt en trilt,
echter dit duidt niet op een defect.
Wanneer het TCS/DSC
indikatielampje brandt werkt het
hellingwegrijsysteem (HLA) niet.
Zie Waarschuwings/indikatielampjes
op pagina 4-33 .
Het hellingwegrijsysteem (HLA)
wordt niet uitgeschakeld als de DSC
OFF schakelaar ingedrukt wordt
om het TCS/DSC systeem uit te
schakelen.
(Automatische transmissie)
Hoewel het hellingwegrijsysteem
(HLA) tijdens stationair-stop
niet functioneert, werkt de
hellingstopfunctie om te voorkomen
dat de auto wegrolt.
4
81
Tijdens het rijden
ABS/TCS/DSC
Anti-blokkeer remsysteem
(ABS)
De besturingseenheid van het ABS
systeem houdt de snelheid van elk wiel
voortdurend in het oog. Zodra een van de
wielen op het punt staat te blokkeren, zorgt
het ABS systeem er voor dat de remkracht
op het betreffende wiel automatisch met
korte tussenpozen onderbroken wordt.
Het is mogelijk dat de bestuurder dan een
lichte trilling in het rempedaal voelt en een
kloppend geluid in het remsysteem hoort.
Dit is de normale werking van het ABS
systeem. Blijf het rempedaal ingetrapt
houden zonder de remmen te pompen.
Het waarschuwingslampje gaat branden
als het systeem defect is.
Zie Waarschuwingslampjes op pagina
4-33 .
WAARSCHUWING
Het ABS systeem kan niet beschouwd
worden als remedie voor onveilige
rijtechnieken:
Het ABS systeem biedt geen vrijwaring
tegen onveilig of roekeloos rijgedrag,
buitensporig hoge snelheden, het te
dicht achter een ander voertuig rijden,
rijden op ijs en sneeuw of aquaplaning
(tengevolge van een laag water op het
wegdek wordt de wrijvingskracht van
de banden verminderd). Ongelukken
blijven dan nog steeds mogelijk.
OPMERKING
Houd er rekening mee dat de
remafstand langer is op wegen met
een losse bovenlaag, (zoals sneeuw
of grind) welke zich vaak boven
op het verharde wegdek bevindt.
Onder dergelijke omstandigheden
kan het voorkomen dat een auto
met een conventioneel remsysteem
sneller tot stilstand komt omdat bij
het slippen van de wielen een laag
los materiaal door de banden als een
blok opgestuwd wordt.
Bij het starten van de motor of
onmiddellijk na het wegrijden met de
auto kan het werkingsgeluid van het
ABS systeem hoorbaar zijn, dit duidt
echter niet op een defect.
4
82
Tijdens het rijden
ABS/TCS/DSC
Anti-wielspin regeling
(TCS)
De anti-wielspin regeling (TCS) zorgt
via regeling van het motorkoppel en
de remmen voor een verhoging van de
aandrijfkracht en een verbetering van
de veiligheid. Wanneer door het TCS
systeem het doorspinnen van een van de
aangedreven wielen wordt geregistreerd,
wordt het motorkoppel verminderd om
verlies van aandrijfkracht te voorkomen.
Dit betekent dat op een glad wegdek de
motor automatisch wordt afgesteld voor
het leveren van de optimale aandrijfkracht
voor de aangedreven wielen, om
doorspinnen en verlies van aandrijfkracht
te beperken.
Het waarschuwingslampje gaat branden
als het systeem defect is.
Zie Waarschuwingslampjes op pagina
4-33 .
WAARSCHUWING
De anti-wielspin regeling (TCS) kan
dus niet beschouwd worden als remedie
voor onveilige rijtechnieken:
De anti-wielspin regeling (TCS) biedt
geen vrijwaring tegen onveilig of
roekeloos rijgedrag, buitensporig hoge
snelheden, het te dicht achter een
ander voertuig rijden of aquaplaning
(tengevolge van een laag water op het
wegdek wordt de wrijvingskracht van
de banden verminderd). Ongelukken
blijven dan nog steeds mogelijk.
Gebruik winterbanden of
sneeuwkettingen en rijd met
verminderde snelheid wanneer wegen
met sneeuw en/of ijs overdekt zijn:
Rijden zonder de juiste
aandrijfkrachthulpmiddelen op wegen
die met sneeuw en/of ijs overdekt zijn
is gevaarlijk. De anti-wielspin regeling
(TCS) alleen kan geen voldoende
aandrijfkracht leveren en ongelukken
blijven dan nog steeds mogelijk.
OPMERKING
Voor het uitschakelen van de TCS, op de
DSC OFF schakelaar drukken (pagina
4-84 ).
4
83
Tijdens het rijden
ABS/TCS/DSC
TCS/DSC indikatielampje
Dit indikatielampje blijft gedurende
enkele seconden branden wanneer het
contact op ON gezet wordt. Als het TCS
of DSC systeem in werking is, gaat het
indikatielampje knipperen.
Als het lampje blijft branden, is er
mogelijk een defect in het TCS, DSC of
het rembekrachtigingsysteem en bestaat
de kans dat deze niet correct functioneren.
Breng uw auto naar een deskundige
reparateur, bij voorkeur een offi ciële
Mazda reparateur.
OPMERKING
Afgezien van het knipperen van
het indikatielampje, is een licht
“afremmend” geluid van de motor
hoorbaar. Dit geeft aan dat het TCS/
DSC systeem juist werkt.
Op gladde oppervlakken zoals verse
sneeuw, zal het onmogelijk zijn een
hoog toerental te bereiken wanneer
het TCS systeem is ingeschakeld.
Dynamische
stabiliteitsregeling (DSC)
De Dynamische Stabiliteitsregeling (DSC)
regelt automatisch het remvermogen
en het motorkoppel in samenhang met
systemen zoals ABS en TCS voor de
regeling van de zijslip tijdens het rijden
op een glad wegdek of bij het maken van
plotselinge uitwijkingsmanoeuvres voor
een verbetering van de veiligheid.
Zie ABS (pagina 4-81 ) en TCS (pagina
4-82 ).
De DSC regeling functioneert bij
snelheden hoger dan 20 km/h.
Het waarschuwingslampje gaat branden
als het systeem defect is.
Zie Waarschuwingslampjes op pagina
4-33 .
WAARSCHUWING
De Dynamische stabiliteitsregeling mag
niet beschouwd worden als remedie
voor onveilige rijtechnieken:
De Dynamische Stabiliteitsregeling
(DSC) biedt geen vrijwaring tegen
onveilig of roekeloos rijgedrag,
buitensporig hoge snelheden,
bumperkleven (het te dicht achter een
ander voertuig rijden) en aquaplaning
(tengevolge van een laag water op het
wegdek wordt de wrijvingskracht van
de banden verminderd). Ongelukken
blijven dan nog steeds mogelijk.
4
84
Tijdens het rijden
ABS/TCS/DSC
OPGELET
Wanneer de volgende punten niet
in acht worden genomen bestaat
de kans dat het DSC systeem niet
correct werkt:
Gebruik banden van de juiste
maat die voor uw Mazda zijn
gespecifi ceerd op alle vier wielen.
Gebruik banden van dezelfde
fabrikant, soort en profi elpatroon
op alle vier wielen.
Niet tezamen gebruiken met
versleten banden.
Het is mogelijk dat het DSC systeem
niet correct functioneert wanneer
sneeuwkettingen worden gebruikt
of wanneer een noodreservewiel is
gemonteerd omdat de diameter van
de band verandert.
TCS/DSC indikatielampje
Dit indikatielampje blijft gedurende
enkele seconden branden wanneer het
contact op ON gezet wordt. Als het TCS
of DSC systeem in werking is, gaat het
indikatielampje knipperen.
Als het lampje blijft branden, is er
mogelijk een defect in het TCS, DSC of
het rembekrachtigingsysteem en bestaat
de kans dat deze niet correct functioneren.
Breng uw auto naar een deskundige
reparateur, bij voorkeur een offi ciële
Mazda reparateur.
DSC OFF indikatielampje
Dit indikatielampje blijft gedurende enkele
seconden branden wanneer het contact op
ON gezet wordt.
Dit lampje gaat ook branden wanneer
op de DSC OFF schakelaar wordt
gedrukt en het TCS/DSC systeem wordt
uitgeschakeld.
Zie de DSC OFF schakelaar op pagina
4-84 .
Als het lampje blijft branden wanneer
het TCS/DSC systeem niet wordt
uitgeschakeld, uw auto naar een
deskundige reparateur, bij voorkeur een
offi ciële Mazda reparateur brengen. Er is
mogelijk een defect in het DSC systeem.
DSC OFF schakelaar
Druk op de DSC OFF schakelaar om
het TCS/DSC systeem uit te schakelen.
Het DSC OFF indikatielampje in de
instrumentengroep gaat branden.
4
85
Tijdens het rijden
ABS/TCS/DSC
Druk nogmaals op de schakelaar om
het TCS/DSC systeem opnieuw in te
schakelen. Het DSC OFF indikatielampje
gaat uit.
OPMERKING
Wanneer het DSC systeem is
ingeschakeld en u probeert de auto
vrij te krijgen wanneer deze vast
is komen te zitten, of wanneer u
probeert uit vers gevallen sneeuw
weg te rijden, zal het TCS systeem
(onderdeel van het DSC systeem)
geactiveerd worden. Door het
indrukken van het gaspedaal zal het
motorvermogen niet toenemen zodat
het moeilijk kan zijn de auto vrij te
krijgen. Schakel in dit geval het TCS/
DSC systeem uit.
Als het TCS/DSC systeem
uitgeschakeld is wanneer de motor
wordt stopgezet, zal dit automatisch
geactiveerd worden wanneer het
contact op ON wordt gezet.
Door het TCS/DSC systeem
ingeschakeld te laten wordt de beste
aandrijfkracht verkregen.
Als de DSC OFF schakelaar
gedurende 10 seconden of langer
ingedrukt wordt gehouden, treedt
de defectbeveiligingsfunctie van de
DSC OFF schakelaar in werking en
wordt het DSC systeem automatisch
geactiveerd. Het DSC OFF
indikatielampje gaat uit zodra het
DSC systeem geactiveerd wordt.
4
86
Tijdens het rijden
i-ELOOP
*Bepaalde modellen.
i-ELOOP
*
i-ELOOP is een regeneratief remsysteem. Wanneer u het rempedaal intrapt of afremt op
de motor, wordt de opgewekte kinetische energie door de vermogensgenerator omgezet in
elektrische energie en wordt de omgezette elektrische energie opgeslagen in de oplaadbare
accu (condensator en accu). De opgeslagen elektriciteit wordt gebruikt als stroom voor het
laden van de accu en voor de elektrische uitrusting van de auto.
In de vermogensgenerator is een variabele spanning dynamo ingebouwd die de kinetische
energie omzet in elektriciteit die effi ciënt kan worden opgewekt overeenkomstig de
energiebehoeften van de auto.
Voor de opslag van de opgewekte elektriciteit wordt een condensator gebruikt die grote
hoeveelheden elektriciteit onmiddellijk opslaat voor direct gebruik.
Er is een DC-DC omzetter ingebouwd die de opgeslagen elektriciteit omlaag
transformeert naar een spanning die voor de elektrische uitrusting van de auto bruikbaar
is.
Elektrische uitrusting
Elektrische uitrusting
Accelerator UIT
Accelerator AAN
Energieregeneratie
Laden
Accu
Accu
Elektrische
stroom
Elektrische
stroom
Motor
Variabele
spanning
dynamo
Variabele
spanning
dynamo
Motor
Band
Band
Condensator
Condensator
DC-DC omzetter
DC-DC omzetter
Kinetische energie
Elektrische spanning
4
87
Tijdens het rijden
i-ELOOP
Variabele
spanning
dynamo
Condensator
DC-DC omzetter
OPGELET
Door de volgende onderdelen vloeit hoge spanning, dus deze niet aanraken.
Variabele spanning dynamo
DC-DC omzetter
Condensator
OPMERKING
Het brandstofverbruik kan verschillen afhankelijk van hoe de elektrische uitrusting van
de auto gebruikt wordt.
Als de condensator wordt opgeruimd, altijd een deskundige reparateur, bij voorkeur
een offi ciële Mazda reparateur raadplegen.
Zie voor details de volgende URL.
http://mazda.com/recycle/capa/
4
88
Tijdens het rijden
i-ELOOP
i-ELOOP Indikatielampje/
Bedrijfstoestanddisplay
De bestuurder wordt op de hoogte
gesteld van de regeneratiestatus van het
i-ELOOP systeem en de bedrijfstoestand
van het voertuig door middel van het
i-ELOOP indikatielampje (groen) en de
bedrijfstoestanddisplay.
i-ELOOP indikatielampje (groen)
(Voertuig zonder type B/type C audio)
Tijdens regeneratie gaat het lampje
branden.
Bedrijfstoestanddisplay (Voertuigen met
type B/type C audio)
De regeneratiestatus van het i-ELOOP
systeem wordt getoond op de
middendisplay.
Zie Bedrijfstoestanddisplay op pagina
4-91 .
4
89
Tijdens het rijden
Brandstofverbruikmonitor
*Bepaalde modellen.
Brandstofverbruikmonitor
*
Bij voertuigen met type B/type C audio, kan de bedrijfstoestand
*1
, het brandstofverbruik en
de energiebesparing
*1
beurtelings worden getoond door bediening van de pictogrammen in
de display.
Bovendien kan wanneer de einddisplay is ingeschakeld na het voltooien van een rit de totale
energiebesparing tot op dat moment in de einddisplay worden getoond.
1. Selecteer het
pictogram op het thuisscherm voor het tonen van het toepassingen
scherm.
2. Selecteer de “Brandstofverbruik”.
3. Bedien de commanderschakelaar of raak het scherm aan voor het tonen van het menu.
OPMERKING
Wanneer het menu wordt getoond door aanraking van het scherm, wordt de display
automatisch na 6 seconden verborgen.
4. Selecteer het pictogram in het menu en voer de bediening uit. Het gebruik van de
pictogrammen is als volgt:
Indikatie op display Bedrijfstoestand
Verbergt de menudisplay.
Toont het toepassingen scherm.
Schakelt de brandstofverbruikmonitor over in de
volgorde van bedrijfstoestand
*1
, brandstofverbruik
en energiezuinigheid
*1
.
Stelt de brandstofverbruikgegevens terug.
Toont het volgende instelscherm.
Einddisplay in-/uitschakelen
In-/uitschakelen van de functie die het terugstellen
van de brandstofverbruikgegevens koppelt aan de
dagteller (Dagteller A)
*1 Met i-stop functie.
4
90
Tijdens het rijden
Brandstofverbruikmonitor
Brandstofverbruikdisplay
Informatie betreffende het brandstofverbruik wordt getoond.
Indikatie op display Bedrijfstoestand
Toont het brandstofverbruik gedurende de laatste 60
minuten.
Toont het brandstofverbruik elke minuut gedurende
de laatste 1 tot 10 minuten.
Toont het brandstofverbruik elke 10 minuten
gedurende de laatste 10 tot 60 minuten.
Toont het gemiddelde brandstofverbruik over de
laatste 5 terugstellingen en na de huidige
terugstelling.
Berekent het gemiddelde brandstofverbruik elke
minuut na het begin van een rit en toont dit op de
display.
OPMERKING
De brandstofverbruikgegevens kunnen worden teruggesteld aan de hand van de
volgende procedure:
Druk op de terugstelschakelaar op het menuscherm.
Wanneer de functie die de brandstofverbruikmonitor koppelt aan de dagteller is
ingeschakeld, dagteller A van de dagteller terugstellen.
Wis de informatie van het gemiddelde brandstofverbruik die wordt getoond in de
boordcomputer.
Na het terugstellen van de brandstofverbruikgegevens wordt “-- -” getoond terwijl het
gemiddelde brandstofverbruik wordt berekend.
4
91
Tijdens het rijden
Brandstofverbruikmonitor
Bedrijfstoestanddisplay (Met i-stop functie)
De bedrijfstoestand van de i-stop functie en de i-ELOOP regeneratiestatus worden getoond.
Indikatie op display Bedrijfstoestand
Toont het niveau van de elektriciteit die opgewekt
wordt door regeneratief remmen.
Toont de hoeveelheid elektriciteit die opgeslagen is
in de oplaadbare accu.
Toont de status van de elektriciteit die wordt
opgeslagen in de oplaadbare accu en die wordt
geleverd aan de elektrische apparatuur (op de
display wordt tegelijkertijd de gehele auto verlicht
weergegeven).
Toont het totale brandstofverbruik.
Toont de bedrijfsklaarstatus van de i-stop functie om
aan te geven of deze al dan niet voor gebruik
beschikbaar is.
Toont de bedrijfsklaarstatus van de i-stop functie
vanaf het voertuig (motor, accu en airconditioning)
met gebruik van gekleurde pictogrammen. De
blauwe kleur geeft aan dat de i-stop functie
bedrijfsklaar is en de grijze kleur geeft aan dat deze
niet bedrijfsklaar is.
4
92
Tijdens het rijden
Brandstofverbruikmonitor
Indikatie op display Bedrijfstoestand
Toont de status van de i-stop functie terwijl de auto
stilstaat.
Geeft de handelingen aan die de bestuurder moet
uitvoeren om de i-stop functie te activeren wanneer
deze niet in werking is.
Toont de huidige hoeveelheid tijd dat de i-stop
functie in werking is geweest en de totale
hoeveelheid tijd dat deze in werking is geweest.
Energiebesparingsdisplay (Met i-stop functie)
De actuele prestaties van de energiebesparing worden getoond.
Indikatie op display Bedrijfstoestand
De bladgrafi ek groeit al naargelang de hoeveelheid
CO 2 uitstoot die door de werking van het systeem
wordt gereduceerd. De totaal verzamelde
hoeveelheid bladgroei wordt aangegeven in termen
van het aantal boomgrafi eken.
Toont de totale rijafstand die door de werking van
de i-stop functie verlengd kon worden.
Toont het percentage van tijd dat de auto door de
werking van de i-stop functie is stopgezet in
vergelijking tot de totale hoeveelheid tijd dat de auto
is stopgezet.
Toont de hoeveelheid tijd dat de i-stop functie heeft
gefunctioneerd.
Toont de totale hoeveelheid tijd dat de auto is
stopgezet.
Eindschermweergave
Als de einddisplay op de brandstofverbruikmonitor aan is wanneer het contact vanuit de
stand ON op OFF wordt gezet, wordt de werkelijke energiebesparing (met i-stop functie) of
de informatie over het brandstofverbruik (zonder i-stop functie) getoond.
4
93
Tijdens het rijden
Drive-selectie
*Bepaalde modellen.
Drive-selectie
*
Drive-selectie is een systeem dat de drive-stand van de auto overschakelt. Wanneer de
sportstand is geselecteerd, geeft de auto bij de bediening van het gaspedaal een krachtigere
respons. Dit zorgt voor een extra snelle acceleratie, wat nodig kan zijn voor het veilig
uitvoeren van manoeuvres zoals het wisselen van rijbaan, het oprijden van snelwegen of het
inhalen van andere voertuigen.
OPGELET
Gebruik de sportstand niet bij het rijden op gladde wegen zoals natte of met sneeuw
bedekte wegen. Dit kan slippen van de banden veroorzaken.
OPMERKING
Wanneer de sportstand wordt geselecteerd, wordt er met hogere motortoerentallen
gereden wat kan leiden tot een hoger brandstofverbruik. Mazda raadt aan dat u bij
normaal rijden de sportstand uitschakelt.
Onder de volgende omstandigheden kan de drive-stand niet worden overgeschakeld:
ABS/TCS/DSC is in bedrijf
Kruissnelheidsregelaar is in werking.
Het stuurwiel wordt abrupt gedraaid.
4
94
Tijdens het rijden
Drive-selectie
Drive-keuzeschakelaar
Druk voor het selecteren van de sportstand
de drive-keuzeschakelaar naar de
zijde (naar voren).
Trek voor het annuleren van de sportstand
de drive-keuzeschakelaar naar de
zijde (naar achteren).
OPMERKING
De sportstand wordt geannuleerd
wanneer het contact wordt
uitgeschakeld.
Afhankelijk van de
rijomstandigheden is het mogelijk dat
wanneer de sportstand is geselecteerd
de auto terugschakelt of een weinig
accelereert.
Keuzemodusindikatie
Wanneer de sportstand wordt geselecteerd,
gaat de keuzemodusindikatie in de
instrumentengroep branden.
OPMERKING
Als de modus niet overgeschakeld kan
worden naar de drive-stand, gaat de
keuzemodusindikatie knipperen om de
bestuurder te attenderen.
4
95
Tijdens het rijden
Stuurbekrachtiging
Stuurbekrachtiging
De stuurbekrachtiging functioneert
uitsluitend wanneer de motor draait.
Indien de motor niet draait of wanneer
de stuurbekrachtiging buiten werking
is, kan de auto alsnog worden bestuurd,
ofschoon er dan meer stuurkracht vereist
is.
Als het stuurwiel stroever dan
gewoonlijk aanvoelt tijdens normaal
rijden of als het stuurwiel trilt, een
deskundige reparateur, bij voorkeur een
offi ciële Mazda reparateur raadplegen.
Het waarschuwingslampje stelt
de bestuurder op de hoogte van
afwijkingen in het systeem en van de
bedrijfstoestanden.
Zie Waarschuwingslampjes op pagina
4-33 .
OPGELET
Houd het stuurwiel bij draaiende motor
nooit langer dan 5 seconden tegen een
van beide aanslagen (in de naar uiterst
rechts of links gedraaide positie). Er
bestaat dan kans op beschadiging van
het stuurbekrachtigingssysteem.
4
96
Tijdens het rijden
i-ACTIVSENSE
*Bepaalde modellen.
i-ACTIVSENSE
*
i-ACTIVSENSE is een collectieve benaming voor een reeks geavanceerde beveiligings-
en rijondersteuningsystemen welke gebruik maken van een vooruitrijcamera (FSC) en
radarsensoren.
Aangezien elk van deze systemen hun beperkingen hebben, altijd voorzichtig rijden en niet
blindelings op deze systemen vertrouwen.
Hulpsystemen ter ondersteuning van de bestuurdersalertheid
Zichtbaarheid in het donker
Aanpasbaar voorverlichtingssysteem (AFS) ....................................................................... 4-98
Koplampregelsysteem (HBC) ............................................................................................. 4-99
Detectie aan linker/rechterzijde en achterzijde
Rijstrookafwijkingwaarschuwingssysteem (LDWS) ........................................................ 4-102
Dodehoekmonitorsysteem (BSM) .................................................................................... 4-108
Obstakeldetectie aan de achterzijde bij het wegrijden uit een parkeerplaats
Achteruitrijwaarschuwingssysteem (RCTA) .................................................................... 4-116
Bestuurdershulpsysteem
Snelheidsregeling
Afstelbare snelheidsbegrenzer .......................................................................................... 4-120
Camera en Sensoren
Vooruitrijcamera (FSC)
De vooruitrijcamera (FSC) bepaalt de omstandigheden aan de voorzijde van de auto bij het
rijden in het donker en herkent rijbanen. De volgende systemen maken ook gebruik van de
vooruitrijcamera (FSC).
Koplampregelsysteem (HBC)
Rijstrookafwijkingwaarschuwingssysteem (LDWS)
De vooruitrijcamera (FSC) is ingebouwd aan de bovenzijde van de voorruit nabij de
achteruitkijkspiegel.
Zie Vooruitrijcamera (FSC) op pagina 4-126 .
4
97
Tijdens het rijden
i-ACTIVSENSE
Radarsensoren (achter)
De radarsensoren (achter) detecteren de radiogolven die door de radarsensoren worden
uitgezonden en op hun beurt weerkaatst worden door een voertuig dat van achteren nadert
of door een obstakel. De volgende systemen maken eveneens gebruik van de radarsensoren
(achter).
Dodehoekmonitorsysteem (BSM)
Achteruitrijwaarschuwingssysteem (RCTA)
De radarsensoren (achter) zijn ingebouwd in de achterbumper, één aan de rechterzijde en
één aan de linkerzijde.
Zie Radarsensoren (Achter) op pagina 4-129 .
4
98
Tijdens het rijden
i-ACTIVSENSE
*Bepaalde modellen.
Aanpasbaar voorverlichtingssysteem (AFS)
*
Het aanpasbaar voorverlichtingssysteem (AFS) stelt de lichtbundels van de koplampen
automatisch naar links of rechts af in samenhang met de bediening van het stuurwiel nadat
de koplampen zijn ingeschakeld.
Systeemdefecten of bedrijfstoestanden worden aangeduid door een waarschuwing.
Zie Waarschuwings/indikatielampjes op pagina 4-33 .
OPMERKING
De functie van het aanpasbaar voorverlichtingssysteem (AFS) kan overgeschakeld worden
naar geactiveerd/niet-geactiveerd met gebruik van de gebruikersinstellingenfunctie.
Zie Gebruikersinstellingen op pagina 9-11 .
4
99
Tijdens het rijden
i-ACTIVSENSE
*Bepaalde modellen.
Koplampregelsysteem (HBC)
*
Het koplampregelsysteem (HBC) bepaalt met behulp van de vooruitrijcamera (FSC) de
omstandigheden aan de voorzijde van de auto bij het rijden in het donker en schakelt het
licht van de koplampen automatisch over tussen grootlicht en dimlicht.
Zie Waarschuwings/indikatielampjes op pagina 4-33 .
Bij het rijden met een snelheid van ongeveer 30 km/h, worden de koplampen op grootlicht
ingesteld wanneer er geen voorliggende voertuigen zijn of geen tegenliggers naderen.
Het systeem schakelt in de volgende gevallen de koplampen over op dimlicht:
Het systeem bespeurt een voertuig of de koplampen/lichten van een voertuig dat vanuit
tegenovergestelde richting nadert.
Bij het rijden op wegen met straatverlichting of op wegen in goed verlichte steden en
dorpen.
De rijsnelheid is minder dan ongeveer 20 km/h.
Vooruitrijcamera (FSC)
De herkenningsafstand van
de vooruitrijcamera (FSC)
varieert afhankelijk van de
omgevingsomstandigheden
Het waarschuwingslampje gaat knipperen als het systeem defect is.
Zie Waarschuwingslampjes op pagina 4-33 .
OPGELET
De hoogte van de auto niet afstellen, de koplampeenheden niet wijzigen en de camera
niet verwijderen, anders zal het systeem niet normaal functioneren.
Vertrouw niet uitsluitend en alleen op het koplampregelsysteem (HBC) en rijd met
voldoende aandacht voor de veiligheid. Schakel de koplampen indien nodig handmatig
over tussen grootlicht en dimlicht.
4
100
Tijdens het rijden
i-ACTIVSENSE
OPMERKING
Het moment waarbij het systeem de koplampen overschakelt verandert onder de
volgende omstandigheden. Als het systeem de koplampen niet juist overschakelt,
handmatig tussen grootlicht en dimlicht overschakelen, overeenkomstig het zicht en de
verkeersomstandigheden.
Wanneer er lichtbronnen in het gebied zijn, zoals straatlantaarns, verlichte
aanwijsborden en verkeerslichten.
Wanneer er lichtweerkaatsende voorwerpen in de omgeving zijn, zoals
lichtweerkaatsende platen en borden.
Wanneer het zicht verminderd is tijdens regen, sneeuw of mist.
Bij het rijden op wegen met scherpe bochten of in heuvelachtig gebied.
Wanneer de koplampen/achterlichten van voertuigen vóór u of op de tegenovergestelde
rijbaan niet duidelijk zichtbaar of onverlicht zijn.
Wanneer het voldoende donker is, zoals bij zonsopgang of schemering.
Wanneer in de bagageruimte zware voorwerpen worden vervoerd.
Wanneer het zicht verminderd is doordat spatwater van de banden van een voertuig
vóór u op uw voorruit terechtkomt.
4
101
Tijdens het rijden
i-ACTIVSENSE
Gebruik van het systeem
Het koplampregelsysteem (HBC) schakelt
het licht van de koplampen automatisch
over tussen grootlicht en dimlicht
nadat het contact op ON is gezet en de
koplampschakelaar in de stand AUTO en
grootlicht staat.
Het koplampregelsysteem (HBC) bepaalt
dat het buiten donker is op basis van de
helderheid van de omgeving. Tegelijkertijd
gaat het koplampregelsysteem
(HBC) indikatielampje (groen) in de
instrumentengroep branden.
OPMERKING
Bij een rijsnelheid van 30 km/h
of hoger, worden de koplampen
automatisch op grootlicht ingesteld
wanneer er geen voertuigen vóór u
rijden of geen tegenliggers naderen.
Wanneer de rijsnelheid minder dan
ongeveer 20 km/h is, schakelt het
koplampregelsysteem (HBC) de
koplampen over op dimlicht.
Het is mogelijk dat bij het maken
van een bocht het dimlicht niet naar
grootlicht overschakelt.
De werking van het
koplampregelsysteem (HBC)
kan uitgeschakeld worden. Zie
Gebruikersinstellingen op pagina
9-11 .
Handmatig overschakelen
Overschakelen naar dimlicht
Zet de hendel in de stand voor dimlicht.
Het indikatielampje (groen) van het
koplampregelsysteem (HBC) gaat uit.
Overschakelen naar grootlicht
Draai de koplampschakelaar naar de stand
.
Het indikatielampje (groen) van het
koplampregelsysteem (HBC) gaat uit en
het
gaat branden.
4
102
Tijdens het rijden
i-ACTIVSENSE
*Bepaalde modellen.
Rijstrookafwijkingwaarschuwingssysteem (LDWS)
*
Het LDWS systeem stelt de bestuurder op de hoogte dat de auto van zijn rijstrook afwijkt.
Het systeem bespeurt de witte of gele strepen op de rijstrook met gebruik van de
vooruitrijcamera (FSC) en als dit bepaalt dat de auto van de rijstrook gaat afwijken,
waarschuwt het de bestuurder door het knipperen van het LDWS waarschuwingslampje en
het activeren van de LDWS waarschuwingszoemer.
Gebruik het LDWS bij het rijden op wegen met witte of gele strepen.
Zie Vooruitrijcamera op pagina 4-126 .
Vooruitrijcamera (FSC)
LDWS
waarschuwingslampje
Het waarschuwingslampje gaat branden als het systeem defect is.
Zie Waarschuwingslampjes op pagina 4-33 .
4
103
Tijdens het rijden
i-ACTIVSENSE
WAARSCHUWING
Gebruik het LDWS niet onder de volgende omstandigheden:
De kans bestaat dat het systeem niet adequaat reageert op de werkelijke
rijomstandigheden, waardoor ongelukken veroorzaakt kunnen worden.
Bij het rijden op wegen met scherpe bochten.
Bij het rijden onder slechte weersomstandigheden (regen, mist en sneeuw).
De functies van het LDWS hebben beperkingen:
Blijf altijd uw baan aanhouden met behulp van het stuurwiel en rijd voorzichtig. Het
systeem is niet bestemd is om compensatie te geven voor onvoldoende voorzichtigheid
van de bestuurder en als u teveel op het LDWS vertrouwt kan dit tot ongelukken leiden.
De bestuurder is verantwoordelijk voor het veilig uitvoeren van rijbaanveranderingen
en overige manoeuvres. Let altijd nauwkeurig op de richting waarin de auto rijdt en de
directe omgeving ervan.
OPGELET
Geen wijzigingen aan de vering aanbrengen. Als de hoogte van de auto of de
dempingskracht van de vering wordt gewijzigd, kan het LDWS niet juist functioneren.
OPMERKING
Als uw auto van zijn rijstrook afwijkt, wordt het LDWS in werking gesteld
(waarschuwingsgeluid en indikatielampje). Stuur de auto adequaat bij om de auto weer
naar het midden van de rijstrook te brengen.
Wanneer de richtingaanwijzerhendel wordt bediend om van rijstrook te veranderen,
wordt de LDWS waarschuwing automatisch uitgeschakeld. De LDWS waarschuwing
wordt werkzaam wanneer de richtingaanwijzerhendel teruggezet wordt en het systeem
de witte of gele strepen bespeurt.
Als het stuurwiel, het gaspedaal of het rempedaal abrupt worden bediend en de
auto dicht in de buurt van een witte of gele streep komt, bepaalt het systeen dat de
bestuurder van rijbaan verandert en wordt de LDWS waarschuwing automatisch
uitgeschakeld.
Het is mogelijk dat het LDWS niet functioneert tijdens de periode onmiddellijk
nadat de auto van zijn rijstrook is afgeweken en het LDWS in werking is getreden, of
wanneer de auto binnen een korte periode van tijd herhaalde malen van de rijstrook is
afgeweken.
4
104
Tijdens het rijden
i-ACTIVSENSE
OPMERKING
Het LDWS functioneert niet als de witte of gele strepen van de rijstrook niet bespeurd
worden.
Onder de volgende omstandigheden bestaat de kans dat het LDWS de witte of gele
strepen niet correct kan bespeuren en dat het LDWS niet juist functioneert.
Als een voorwerp dat op het instrumentenpaneel geplaatst is in de voorruit
weerkaatst wordt en door de camera wordt opgenomen.
Er bevindt zich zware bagage in de bagageruimte en het voertuig helt over.
Wanneer de bandenspanning niet op de voorgeschreven druk is afgesteld.
Wanneer de auto op de oprit/afrit van de pleisterplaats of het tolhek van een snelweg
rijdt.
Wanneer de witte of gele strepen minder goed zichtbaar zijn doordat deze vuil zijn
of de verf afgesleten is.
Wanneer het voertuig dat vóór u rijdt nabij de witte of gele streep rijdt en de streep
minder goed zichtbaar is.
Wanneer de witte of gele strepen niet goed zichtbaar zijn als gevolg van slecht weer
(regen, mist of sneeuw).
Bij het rijden op een tijdelijke rijstrook of weggedeelte met afgesloten rijstrook als
gevolg van wegwerkzaamheden.
Wanneer een misleidende streep op de weg wordt waargenomen, zoals bij een
tijdelijke streep voor wegwerkzaamheden, of door schaduweffecten, sneeuwresten of
gleuven met water.
Wanneer de helderheid van de omgeving plotseling verandert, zoals bij het in- of
uitrijden van een tunnel.
Wanneer de verlichting van de koplampen afgezwakt is als gevolg van
verontreiniging of afwijking van de optische as.
Wanneer de voorruit verontreinigd of beslagen is.
Wanneer achterverlichting op het wegdek refl ecteert.
Wanneer het wegdek nat en glimmend is na regen, of als er plassen op de weg zijn.
Wanneer een schaduw van de vangrail parallel aan de witte of gele streep op de weg
valt.
Wanneer de rijstrook buitengewoon smal of breed is.
Wanneer de weg buitengewoon oneffen is.
Wanneer de auto schokt na een hobbel in de weg.
Wanneer er twee of meer naast elkaar gelegen witte of gele strepen zijn.
Wanneer er wegmarkeringen of rijbaanmarkeringen van diverse vormen zijn in de
buurt van een kruising.
4
105
Tijdens het rijden
i-ACTIVSENSE
Wanneer het systeem in werking is
1. Wanneer de LDWS schakelaar
wordt ingedrukt gaat het systeem
over naar standby en gaat het
LDWS OFF indikatielampje in de
instrumentengroep uit.
2. Rijd terwijl het LDWS OFF
indikatielampje uit is naar het midden
van de rijstrook. Het systeem zal
beginnen te functioneren wanneer
aan alle onderstaande voorwaarden is
voldaan.
De auto rijdt in het midden van de
rijstrook met de witte of gele strepen
aan de linker of rechter zijde of aan
weerszijden.
De rijsnelheid is 65 km/h of hoger.
De auto rijdt op een rechte weg of op
een weg met fl auwe bochten.
Het LDWS systeem werkt niet in de
volgende gevallen:
Het systeem kan de witte of gele
strepen niet bespeuren.
De rijsnelheid is minder dan 60 km/h.
De auto maakt een scherpe bocht.
De auto maakt een bocht met een niet
aangepaste snelheid.
OPMERKING
Het LDWS functioneert niet totdat
het systeem een witte of gele streep
aan de linker- of rechterzijde heeft
bespeurd.
Wanneer het systeem een witte
of gele streep enkel aan één zijde
bespeurt, activeert het systeem enkel
de waarschuwing wanneer de auto
afwijkt aan de zijde waar de witte of
gele streep bespeurd wordt.
De afstand- en
waarschuwingsgevoeligheid die
door het systeem wordt gebruikt
om de mogelijkheid van een
rijstrookafwijking te bepalen kan
gewijzigd worden.
Zie Gebruikersinstellingen op pagina
9-11 .
Automatische uitschakeling
In de volgende gevallen wordt het LDWS
automatisch uitgeschakeld en gaat het
LDWS waarschuwingslampje in de
instrumentengroep branden.
De temperatuur binnen in de camera is
hoog of laag.
De voorruit rondom de camera is
beslagen.
De voorruit rondom de camera wordt
door een obstakel geblokkeerd,
waardoor het uitzicht naar voren
belemmerd wordt.
Het LDWS wordt automatisch
ingeschakeld wanneer aan de voorwaarden
voor het functioneren is voldaan en het
LDWS waarschuwingslampje gaat uit.
4
106
Tijdens het rijden
i-ACTIVSENSE
Waarschuwing voor automatische
uitschakeling
Wanneer de volgende handelingen
worden uitgevoerd, bepaalt het LDWS
dat de bestuurder de bedoeling heeft van
rijstrook te wisselen en wordt de LDWS
waarschuwing automatisch uitgeschakeld.
Het LDWS wordt nadat de bestuurder de
handeling heeft uitgevoerd automatisch
ingeschakeld.
Het stuurwiel wordt abrupt gedraaid.
Het rempedaal wordt abrupt ingetrapt.
Het gaspedaal wordt abrupt ingetrapt.
De richtingaanwijzerhendel
wordt bediend (nadat de
richtingaanwijzerhendel is teruggezet, is
het mogelijk dat het LDWS gedurende
ongeveer 3 seconden niet werkt, de tijd
die nodig is om de rijstrookcorrectie uit
te voeren).
OPMERKING
Nadat met de richtingaanwijzerhendel
in werking ongeveer 60 seconden zijn
verstreken, zal de LDWS waarschuwing
in werking treden als de auto dicht bij
een witte of gele streep komt.
Uitschakelen van het systeem
Druk op de LDWS schakelaar om het
LDWS systeem uit te schakelen. Het
LDWS OFF indikatielampje gaat branden.
LDWS waarschuwing
Als het systeem bepaalt dat de
mogelijkheid van een rijstrookafwijking
bestaat. wordt de LDWS
waarschuwingszoemer geactiveerd en
gaat het LDWS waarschuwingslampje
knipperen. Bedien het stuurwiel op
geschikte wijze en stuur de auto naar het
midden van de rijstrook.
OPMERKING
Als het LDWS waarschuwingsgeluid
op trilling
*1
is ingesteld, klinkt het
geluid vanuit de autoluidspreker aan
de zijde waar het systeem bepaald
heeft dat de auto van de rijstrook
afwijkt.
De kans bestaat dat de LDWS
waarschuwingszoemer moeilijk
hoorbaar is, afhankelijk van de
omgevingsomstandigheden zoals
geluiden van buiten.
Het volume van het LDWS
waarschuwingsgeluid kan veranderd
worden.
Zie Gebruikersinstellingen op pagina
9-11 .
4
107
Tijdens het rijden
i-ACTIVSENSE
OPMERKING
Het type waarschuwingsgeluid
(rammelgeluid
*1
/zoemtoon) op de
LDWS kan gewijzigd worden.
Zie Gebruikersinstellingen op pagina
9-11 .
*1 Een rammelstrook is een reeks
groeven in het wegdek die
op regelmatige afstand zijn
aangebracht en die wanneer
het voertuig er over heen rijdt
een trilling en rammelgeluid
teweegbrengen om de bestuurder
te waarschuwen dat het voertuig
de rijstrook verlaat.
Het rammelgeluid is een
reproductie van het geluid
dat teweeg wordt gebracht
wanneer een voertuig over een
rammelstrook rijdt.
Rammelgeluid
Groef
4
108
Tijdens het rijden
i-ACTIVSENSE
*Bepaalde modellen.
Dodehoekmonitorsysteem (BSM)
*
Het dodehoekmonitorsysteem (BSM) is bedoeld om de bestuurder te helpen bij het
controleren van het gebied aan de achterzijde van de auto aan beide kanten tijdens het
veranderen van rijbaan, door de bestuurder te attenderen op de aanwezigheid van voertuigen
die op een naastgelegen rijbaan van achteren naderen.
Het dodehoekmonitorsysteem (BSM) detecteert voertuigen die van achteren naderen bij
het rijden in voorwaartse richting met een snelheid van 30 km/h of hoger en schakelt,
afhankelijk van de omstandigheden, de waarschuwingslampen van het dodehoekmonitor
(BSM) in die op de portierspiegels zijn aangebracht. Als de richtingaanwijzerhendel
wordt bediend voor het aangeven van een rijstrookverandering in de richting waarvoor
het dodehoekmonitor (BSM) waarschuwingslampje brandt, waarschuwt het systeem
de bestuurder voor een voertuig in het detectiegebied door het knipperen van het
dodehoekmonitor (BSM) waarschuwingslampje en het activeren van een zoemer.
Het detectiegebied van dit systeem beslaat de rijstroken aan beide zijden van de auto en
vanaf de achterzijde van de portieren tot ongeveer 50 m achter de auto.
Detectiegebieden
Uw auto
WAARSCHUWING
Controleer altijd visueel de omgeving alvorens de rijstrookverandering daadwerkelijk
uit te voeren:
Het systeem is enkel bedoeld om bij het maken van een rijstrookverandering u te helpen
op achteropkomende voertuigen te controleren. Als gevolg van bepaalde beperkingen
ten aanzien van de werking van dit systeem, bestaat de kans dat het dodehoekmonitor
(BSM) waarschuwingslampje niet of met vertraging knippert alhoewel er zich een
voertuig in de naastgelegen rijstrook bevindt. Neem het als bestuurder altijd tot uw
verantwoordelijkheid te controleren op achteropkomend verkeer.
4
109
Tijdens het rijden
i-ACTIVSENSE
OPMERKING
Het dodehoekmonitorsysteem (BSM) functioneert wanneer aan alle onderstaande
voorwaarden is voldaan:
Het contact op ON wordt gezet.
De dodehoekmonitor (BSM) schakelaar wordt ingedrukt en het dodehoekmonitor
(BSM) OFF indikatielampje in de instrumentengroep gaat uit.
De rijsnelheid is ongeveer 30 km/h of hoger.
Het dodehoekmonitorsysteem (BSM) zal onder de volgende omstandigheden niet
functioneren.
De rijsnelheid valt terug beneden ongeveer 25 km/h alhoewel het dodehoekmonitor
(BSM) OFF indikatielampje uit is.
De versnellingshendel (handgeschakelde versnellingsbak)/keuzehendel
(automatische transmissie) wordt in de achteruitstand (R) gezet en de auto rijdt
achteruit.
In de volgende gevallen gaat het dodehoekmonitor (BSM) OFF indikatielampje
branden en wordt de werking van het systeem stopgezet. Laat de auto zo spoedig
mogelijk door een offi ciële Mazda dealer inspecteren als het dodehoekmonitor (BSM)
OFF indikatielampje blijft branden.
Er wordt een probleem in het systeem bespeurd, inclusief de dodehoekmonitor
(BSM) waarschuwingslampjes.
Er is een grote afwijking ontstaan in de montagepositie van een radarsensor (achter).
Er heeft zich een grote hoeveelheid sneeuw of ijs verzameld op de achterbumper
nabij een radarsensor (achter). Verwijder alle sneeuw, ijs of modder van de
achterbumper.
Rijden gedurende langere perioden op met sneeuw bedekte wegen.
De temperatuur in de buurt van de radarsensoren (achter) is buitengewoon hoog als
gevolg van het langdurig rijden op hellingen tijdens de zomer.
De accuspanning is afgenomen.
4
110
Tijdens het rijden
i-ACTIVSENSE
OPMERKING
Onder de volgende omstandigheden kunnen de radarsensoren (achter) geen grote
objecten bespeuren of kunnen deze moeilijk bespeurd worden.
Er bevindt zich een voertuig in het opsporingsgebied aan de achterzijde
op een naastgelegen rijstrook aan de achterzijde, maar dit nadert niet.
Het dodehoekmonitorsysteem (BSM) beoordeelt de situatie op basis van
radardetectiegegevens.
Er rijdt gedurende langere tijd een voertuig naast het uwe met nagenoeg dezelfde
snelheid.
Voertuigen die naderen vanuit tegenovergestelde richting.
Een voertuig op een naastgelegen rijstrook probeert uw auto te passeren.
Er bevindt zich een voertuig op een naastgelegen rijstrook op een weg met
buitengewoon brede rijstroken. Het detectiegebied van de radarsensoren (achter) is
ingesteld op de breedte van snelwegen.
In de volgende gevallen bestaat de kans dat de activering van de dodehoekmonitor
(BSM) waarschuwingslampjes en de waarschuwingszoemer niet of vertraagd
plaatsvindt.
Een voertuig verandert van de huidige rijstrook naar een naastgelegen rijstrook twee
rijstroken verder.
Rijden op steile hellingen.
Rijden over de top van een heuvel of bergpas.
Bij een kleine draaicirkel (maken van een scherpe bocht, afslaan op kruisingen).
Wanneer er verschil is in hoogte tussen uw rijstrook en de naastgelegen rijstrook.
Het systeem functioneert direct na het indrukken van de dodehoekmonitor (BSM)
schakelaar.
Als de weg bijzonder smal is, is het mogelijk dat voertuigen twee rijstroken verder
bespeurd worden. Het detectiegebied van de radarsensoren (achter) is ingesteld
overeenkomstig de breedte van snelwegen.
4
111
Tijdens het rijden
i-ACTIVSENSE
OPMERKING
Het is mogelijk dat de dodehoekmonitor (BSM) waarschuwingslampjes gaan branden
in reactie op stilstaande objecten op of langs de weg, zoals vangrails, tunnels,
zijwanden en geparkeerde voertuigen.
Objecten zoals vangrails en betonnen muren
die langs de auto lopen.
Plaatsen waar de breedte tussen de vangrails
of muren aan weerszijden van de auto smaller
wordt.
De muren aan de ingang en uitgangen van tunnels, afritten.
De kans bestaat dat een dodehoekmonitor (BSM) waarschuwingslampje gaat
knipperen of dat de waarschuwingszoemer enkele malen wordt geactiveerd bij het
afslaan op een kruising in een stad.
Schakel het dodehoekmonitorsysteem (BSM) uit wanneer u een aanhanger trekt of
wanneer u hulpuitrusting zoals een fi etsdrager aan de achterzijde van de auto hebt
geïnstalleerd. Anders zullen de radiogolven van de radar geblokkeerd raken waardoor
het systeem niet meer normaal zal functioneren.
In de volgende gevallen kan het moeilijk zijn de dodehoekmonitor (BSM)
waarschuwingslampjes die op de portierspiegels zijn aangebracht te zien branden/
knipperen.
Wanneer de portierspiegels bedekt zijn met sneeuw of ijs.
Wanneer de portierruit beslagen is of bedekt is met sneeuw, ijs of modder.
Het systeem schakelt over naar de functie van het achteruitrijwaarschuwingssysteem
wanneer de versnellingshendel (handgeschakelde versnellingsbak) of de keuzehendel
(automatische transmissie) in de achteruitstand (R) gezet wordt.
Zie Achteruitrijwaarschuwingssysteem (RCTA) op pagina 4-116 .
4
112
Tijdens het rijden
i-ACTIVSENSE
Dodehoekmonitor (BSM) waarschuwingslampjes/Dodehoekmonitor (BSM)
waarschuwingszoemer
Het dodehoekmonitor (BSM) of achteruitrijwaarschuwingssysteem (RCTA) waarschuwt
de bestuurder voor de aanwezigheid van voertuigen in naastgelegen rijstroken aan de
achterzijde van uw auto met behulp van de dodehoekmonitor (BSM) waarschuwingslampjes
en de waarschuwingszoemer wanneer de systemen in werking zijn.
Dodehoekmonitor (BSM) waarschuwingslampjes
De dodehoekmonitor (BSM) waarschuwingslampjes zijn aangebracht op de linker en rechter
portierspiegels. De waarschuwingslampjes gaan branden wanneer een voertuig wordt
bespeurd dat op een naastgelegen rijstrook van achteren nadert.
Wanneer het contact op ON wordt gezet, gaat het defectwaarschuwingslampje kortstondig
branden en vervolgens na enkele seconden uit.
Vooruit rijden (Werking van dodehoekmonitorsysteem (BSM))
Het dodehoekmonitorsysteem (BSM) bespeurt voertuigen die van achteren naderen en
schakelt al naargelang de situatie de dodehoekmonitor (BSM) waarschuwingslampjes
in die aangebracht zijn op de portierspiegels. En als een dodehoekmonitor (BSM)
waarschuwingslampje brandt en de richtingaanwijzerhendel wordt bediend voor het
aangeven van een richtingverandering in de richting waarvoor het dodehoekmonitor (BSM)
waarschuwingslampje brandt, gaat het dodehoekmonitor (BSM) waarschuwingslampje
knipperen.
Achteruit rijden (Werking van achteruitrijwaarschuwingssysteem (RCTA))
Het achteruitrijwaarschuwingssysteem (RCTA) bespeurt voertuigen die uw auto vanaf de
linker- en rechterzijde naderen en laat de dodehoekmonitor (BSM) waarschuwingslampjes
knipperen.
4
113
Tijdens het rijden
i-ACTIVSENSE
Functie voor uitschakelen van de verlichtingsdimmer
Als de dodehoekmonitor (BSM) waarschuwingslampjes gaan branden wanneer de
positielampen zijn ingeschakeld, wordt de helderheid van de dodehoekmonitor (BSM)
waarschuwingslampjes gedimd.
Als de dodehoekmonitor (BSM) waarschuwingslampjes moeilijk te zien zijn als gevolg van
verblinding door het licht van de omgeving bij het rijden op met sneeuw bedekte wegen
of bij mist, op de dimmeruitschakeltoets drukken om de dimmer uit te schakelen en de
helderheid van de dodehoekmonitor (BSM) waarschuwingslampjes te vergroten wanneer
deze gaan branden.
Zie Instrumentenpaneelverlichting op pagina 4-28 .
Dodehoekmonitor (BSM) waarschuwingszoemer
De dodehoekmonitor (BSM) waarschuwingszoemer wordt geactiveerd gelijktijdig met het
knipperen van een dodehoekmonitor (BSM) waarschuwingslampje.
4
114
Tijdens het rijden
i-ACTIVSENSE
Dodehoekmonitor (BSM) OFF
indikatielampje
Wanneer het contact op ON wordt gezet,
gaat het defectwaarschuwingslampje
kortstondig branden en vervolgens na
enkele seconden uit.
Het dodehoekmonitor (BSM) OFF
indikatielampje gaat branden wanneer
de dodehoekmonitor (BSM) schakelaar
wordt ingedrukt om de systemen
van dodehoekmonitor (BSM) en
achteruitrijwaarschuwing (RCTA) uit te
schakelen.
Onder de volgende omstandigheden
kan een defect in het systeem worden
aangegeven. Laat uw auto door een
offi ciële Mazda dealer inspecteren.
Het lampje gaat niet branden wanneer
het contact op ON wordt gezet.
Het lampje blijft branden als de
dodehoekmonitor (BSM) schakelaar
wordt ingedrukt.
Wanneer dit tijdens het rijden gaat
branden.
Dodehoekmonitor (BSM)
schakelaar
Wanneer de dodehoekmonitor (BSM)
schakelaar wordt ingedrukt, worden
de systemen van dodehoekmonitor
(BSM) en achteruitrijwaarschuwing
(RCTA) uitgeschakeld en gaat het
dodehoekmonitor (BSM) OFF
indikatielampje in de instrumentengroep
branden.
Als de schakelaar nogmaals wordt
ingedrukt, worden de systemen
van dodehoekmonitor (BSM) en
achteruitrijwaarschuwing (RCTA)
geactiveerd en gaat het dodehoekmonitor
(BSM) OFF indikatielampje uit.
4
115
Tijdens het rijden
i-ACTIVSENSE
OPMERKING
Wanneer het contact wordt uitgezet,
wordt de toestand aangehouden die
bestond alvorens het systeem werd
uitgeschakeld. Als bijvoorbeeld het
contact op OFF wordt gezet terwijl
de systemen van dodehoekmonitor
(BSM) en achteruitrijwaarschuwing
(RCTA) geactiveerd zijn, blijven
de systemen van dodehoekmonitor
(BSM) en achteruitrijwaarschuwing
(RCTA) geactiveerd wanneer het
contact de volgende keer op ON
wordt gezet.
De systemen van dodehoekmonitor
(BSM) en achteruitrijwaarschuwing
(RCTA) worden uitgeschakeld
wanneer de accu wordt losgekoppeld
zoals bij het demonteren en monteren
van accukabels of zekeringen.
Druk op de dodehoekmonitor
(BSM) schakelaar om de systemen
van dodehoekmonitor (BSM) en
achteruitrijwaarschuwing (RCTA)
opnieuw in te schakelen.
4
116
Tijdens het rijden
i-ACTIVSENSE
*Bepaalde modellen.
Achteruitrijwaarschuwingssysteem (RCTA)
*
Het achteruitrijwaarschuwingssysteem (RCTA) is bedoeld om de bestuurder tijdens het
achteruitrijden te assisteren bij het controleren van het gebied aan de achterzijde van de auto
aan beide kanten door de bestuurder te waarschuwen voor de aanwezigheid van voertuigen
die vanaf de achterzijde naderen.
Het achteruitrijwaarschuwingssysteem (RCTA) bespeurt voertuigen die tijdens het
achteruitrijden uit een parkeerruimte vanaf de linker- en rechterzijde van de auto naderen
en waarschuwt de bestuurder voor mogelijk gevaar met behulp van de dodehoekmonitor
(BSM) waarschuwingslampjes en de waarschuwingszoemer.
Detectiegebieden
Uw auto
Werking van achteruitrijwaarschuwingssysteem (RCTA)
1. Het achteruitrijwaarschuwingssysteem (RCTA) functioneert wanneer de
versnellingshendel (handgeschakelde versnellingsbak) of de keuzehendel (automatische
transmissie) in de achteruitstand (R) gezet wordt.
2. Als er de kans bestaat op een botsing met een naderend voertuig, gaat het
dodehoekmonitor (BSM) waarschuwingslampje knipperen en wordt tegelijkertijd de
waarschuwingszoemer geactiveerd.
4
117
Tijdens het rijden
i-ACTIVSENSE
WAARSCHUWING
Controleer altijd visueel de directe omgeving alvorens daadwerkelijk uw auto in de
achteruit te zetten:
Het systeem is enkel bedoeld om u bij het achteruitrijden te helpen op achteropkomende
voertuigen te controleren. Als gevolg van bepaalde beperkingen ten aanzien van
de werking van dit systeem, bestaat de kans dat het dodehoekmonitor (BSM)
waarschuwingslampje niet of met vertraging knippert alhoewel er zich een voertuig
achter uw auto bevindt. Neem het als bestuurder altijd tot uw verantwoordelijkheid te
controleren op achteropkomend verkeer.
OPMERKING
In de volgende gevallen gaat het dodehoekmonitor (BSM) OFF indikatielampje
branden en wordt de werking van het systeem stopgezet. Laat de auto zo spoedig
mogelijk door een offi ciële Mazda dealer inspecteren als het dodehoekmonitor (BSM)
OFF indikatielampje blijft branden.
Er heeft zich een probleem in het systeem voorgedaan, inclusief de dodehoekmonitor
(BSM) waarschuwingslampjes.
Er is een grote afwijking ontstaan in de montagepositie van een radarsensor (achter).
Er heeft zich een grote hoeveelheid sneeuw of ijs verzameld op de achterbumper
nabij een radarsensor (achter).
Rijden gedurende langere perioden op met sneeuw bedekte wegen.
De temperatuur in de buurt van de radarsensoren is buitengewoon hoog als gevolg
van het langdurig rijden op hellingen tijdens de zomer.
De accuspanning is afgenomen.
4
118
Tijdens het rijden
i-ACTIVSENSE
OPMERKING
Onder de volgende omstandigheden kunnen de radarsensoren (achter) geen grote
objecten bespeuren of kunnen deze moeilijk bespeurd worden.
De rijsnelheid bij het achteruitrijden is ongeveer 10 km/h of hoger.
Het detectiegebied van de radarsensor (achter) wordt gehinderd door een nabije
muur of geparkeerd voertuig. (Rijd achteruit tot een plaats waar het detectiegebied
van de radarsensor niet meer gehinderd wordt.)
Uw auto
Er nadert een voertuig direct vanaf de achterzijde van uw auto.
Uw auto
De auto staat op een helling geparkeerd.
Uw auto
Het systeem functioneert direct na het indrukken van de dodehoekmonitor (BSM)
schakelaar.
4
119
Tijdens het rijden
i-ACTIVSENSE
OPMERKING
In de volgende gevallen kan het moeilijk zijn de dodehoekmonitor (BSM)
waarschuwingslampjes die op de portierspiegels zijn aangebracht te zien branden/
knipperen.
De portierspiegels zijn bedekt met sneeuw of ijs.
Wanneer de portierruit beslagen is of bedekt is met sneeuw, ijs of modder.
Schakel het achteruitrijwaarschuwingssysteem (RCTA) uit wanneer u een aanhanger
trekt of wanneer u hulpuitrusting zoals een fi etsdrager aan de achterzijde van de auto
hebt geïnstalleerd. Anders zullen de radiogolven die door de radar worden uitgezonden
geblokkeerd raken waardoor het systeem niet meer normaal zal functioneren.
4
120
Tijdens het rijden
i-ACTIVSENSE
*Bepaalde modellen.
Afstelbare snelheidsbegrenzer
*
De afstelbare snelheidsbegrenzer is een functie die voorkomt dat er niet sneller met de auto
gereden kan worden dan een ingestelde snelheid. De rijsnelheid wordt geregeld zodat deze
onder de ingestelde snelheid blijft ook als het gaspedaal wordt ingetrapt.
De afstelbare snelheidsbegrenzer kan ingesteld worden tussen 30 km/h en 200 km/h.
Bij het afrijden van een helling is het mogelijk dat de rijsnelheid de ingestelde snelheid
overschrijdt. Het systeem waarschuwt de bestuurder echter door middel van het knipperen
van de display en het geven van een waarschuwingstoon.
WAARSCHUWING
Bij het wisselen van bestuurder het systeem altijd uitschakelen:
Als er van bestuurder wordt gewisseld en de nieuwe bestuurder niet op de hoogte is van
de afstelbare snelheidsbegrenzerfunctie, bestaat de kans dat de auto niet accelereert
wanneer de bestuurder het gaspedaal intrapt. Dit kan een ongeval veroorzaken.
Het systeem bestaat uit de afstelbare snelheidsbegrenzerdisplay en de
snelheidsbegrenzerschakelaar op het stuurwiel.
MODE schakelaar
RESUME/+
schakelaar
SET/-
schakelaar
OFF/CANCEL
schakelaar
4
121
Tijdens het rijden
i-ACTIVSENSE
Display van afstelbare snelheidsbegrenzer
De instellingsstatus van de afstelbare snelheidsbegrenzer wordt getoond in de display in de
instrumentengroep.
Standby display
Wordt getoond wanneer de snelheidsbegrenzerschakelaar wordt bediend en het systeem
wordt ingeschakeld.
Wordt uitgeschakeld wanneer het systeem wordt uitgeschakeld.
Instellingsdisplay
Wordt getoond wanneer de SET
schakelaar wordt bediend en de snelheid wordt ingesteld.
Annuleringsdisplay
Wordt getoond wanneer een van de volgende handelingen wordt uitgevoerd en het systeem
tijdelijk wordt geannuleerd.
OFF/CANCEL schakelaar wordt bediend
Gaspedaal wordt krachtig ingetrapt
Hoofdindikatielampje van afstelbare snelheidsbegrenzer (Oranje)/
Indikatielampje van instelfunctie van afstelbare snelheidsbegrenzer (Groen)
Dit indikatielampje heeft twee kleuren.
4
122
Tijdens het rijden
i-ACTIVSENSE
Hoofdindikatielampje van afstelbare snelheidsbegrenzer (oranje)
Dit indikatielampje gaat oranje branden wanneer op de MODE schakelaar wordt gedrukt en
de afstelbare snelheidsbegrenzer geactiveerd wordt.
Indikatielampje van instelfunctie van afstelbare snelheidsbegrenzer (groen)
Het indikatielampje licht groen op wanneer een snelheid is ingesteld.
Waarschuwingspieptoon van snelheidsbegrenzer
Als de rijsnelheid de ingestelde snelheid met ongeveer 3 km/h of meer overschrijdt, wordt
er continu een waarschuwingstoon gegeven en gaat de afstelbare snelheidsbegrenzerdisplay
tegelijkertijd knipperen. De waarschuwingstoon klinkt en de display knippert totdat de
rijsnelheid afneemt tot de ingestelde snelheid of minder.
Controleer of de omgeving veilig is en stel de rijsnelheid af door het rempedaal in te
trappen. Houd ook een veiliger afstand aan ten opzichte van achteropkomende voertuigen.
OPGELET
Als de ingestelde snelheid ten opzichte van de huidige ingestelde rijsnelheid verlaagd
wordt door het indrukken van de SET
of RESUME/ schakelaar, wordt de
waarschuwingszoemer gedurende ongeveer 30 seconden niet geactiveerd als de
rijsnelheid 3 km/h sneller is dan de nieuw ingestelde snelheid. Wees voorzichtig de
ingestelde snelheid niet te overschrijden.
OPMERKING
Wanneer het systeem tijdelijk wordt geannuleerd door het volledig intrappen van het
gaspedaal, toont de afstelbare snelheidsbegrenzerdisplay de annuleringsdisplay. Als de
rijsnelheid de ingestelde snelheid met ongeveer 3 km/h of meer overschrijdt terwijl de
annuleringsdisplay wordt getoond, gaat de ingestelde snelheid display knipperen maar
wordt er geen waarschuwingstoon gegeven.
4
123
Tijdens het rijden
i-ACTIVSENSE
Activering/deactivering
OPMERKING
Wanneer het contact uit wordt gezet, wordt de systeemtoestand aangehouden die bestond
alvorens het werd uitgeschakeld.
Als bijvoorbeeld het contact uit wordt gezet terwijl de afstelbare snelheidsbegrenzer in
werking is, zal het systeem gebruiksklaar zijn wanneer het contact de volgende keer op
ON gezet wordt.
Activering
Druk op de MODE schakelaar om het systeem te bedienen. Het scherm van de
afstelbare snelheidsbegrenzer verschijnt en het hoofdindikatielampje van de afstelbare
snelheidsbegrenzer (oranje) gaat branden.
OPMERKING
Wanneer na het indrukken van de MODE schakelaar de kruissnelheidsregelaar in werking
is gesteld, de MODE schakelaar nogmaals indrukken om over te schakelen naar de
afstelbare snelheidsbegrenzer.
Deactivering
Voer de volgende bediening uit om het systeem te deactiveren:
Wanneer een kruissnelheid is ingesteld (indikatielampje van instelfunctie van
afstelbare snelheidsbegrenzer (groen) gaat branden)
Houd de OFF/CANCEL schakelaar lang ingedrukt of druk 2 maal op de OFF/ CANCEL
schakelaar. Het scherm van de afstelbare snelheidsbegrenzer wordt niet langer getoond en
het indikatielampje van instelfunctie van de afstelbare snelheidsbegrenzer (groen) gaat uit.
Wanneer geen kruissnelheid is ingesteld (indikatielampje van instelfunctie van
afstelbare snelheidsbegrenzer (oranje) gaat branden)
Druk op de OFF/CANCEL schakelaar. Het scherm van de afstelbare snelheidsbegrenzer
wordt niet langer getoond en het indikatielampje van de instelfunctie van de afstelbare
snelheidsbegrenzer (oranje) gaat uit.
OPMERKING
Wanneer de MODE schakelaar tijdens de werking van de afstelbare snelheidsbegrenzer
wordt ingedrukt, schakelt het systeem over naar de kruissnelheidsregelaar.
4
124
Tijdens het rijden
i-ACTIVSENSE
Instellen van het systeem
WAARSCHUWING
Controleer bij het instellen van de afstelbare snelheidsbegrenzer altijd of de omgeving
veilig is:
Als de snelheid lager ingesteld wordt dan de huidige rijsnelheid, wordt de rijsnelheid tot
aan de ingestelde snelheid verminderd. Controleer of de omgeving veilig is en houd een
veiliger afstand aan tussen de voertuigen voor u en achter u.
1. Druk op de MODE schakelaar om het systeem in te schakelen.
2. Druk voor het instellen van de snelheid op SET
. Wanneer de huidige rijsnelheid 30
km/h of meer is, wordt de snelheid ingesteld op de huidige rijsnelheid. Wanneer de
huidige rijsnelheid minder is dan 30 km/h, wordt de snelheid ingesteld op 30 km/h.
3. Houd voor het verhogen van de ingestelde snelheid de RESUME/
schakelaar continu
ingedrukt. De ingestelde snelheid kan afgesteld worden in stappen van 10 km/h. De
ingestelde snelheid kan ook afgesteld worden in stappen van ongeveer 1 km/h door de
RESUME/
schakelaar kortstondig in te drukken. Bijvoorbeeld, de ingestelde snelheid
neemt met ongeveer 4 km/h toe door de RESUME/
schakelaar 4 maal in te drukken.
4. Houd voor het verlagen van de ingestelde snelheid de SET
schakelaar continu
ingedrukt. De ingestelde snelheid kan omlaag afgesteld worden in stappen van 10 km/h.
De ingestelde snelheid kan ook afgesteld worden in stappen van ongeveer 1 km/h door
de SET
schakelaar kortstondig in te drukken. Bijvoorbeeld, de ingestelde snelheid
neemt met ongeveer 4 km/h af door de SET
schakelaar 4 maal in te drukken.
OPMERKING
Druk wanneer de ingestelde rijsnelheid in de instrumentengroep wordt getoond op de
RESUME/
schakelaar om de getoonde rijsnelheid in te stellen.
Het systeem wordt tijdelijk uitgeschakeld bij accelereren door krachtig intrappen
van het gaspedaal, echter de werking wordt hervat wanneer de rijsnelheid tot aan de
ingestelde snelheid of minder afneemt.
Bij het afrijden van een helling is het mogelijk dat de rijsnelheid de ingestelde snelheid
overschrijdt.
4
125
Tijdens het rijden
i-ACTIVSENSE
Tijdelijk annuleren van het systeem
Het systeem wordt tijdelijk geannuleerd (standby status) wanneer een van de volgende
handelingen wordt uitgevoerd terwijl de afstelbare snelheidsbegrenzer getoond wordt.
OFF/CANCEL schakelaar wordt ingedrukt
Gaspedaal wordt krachtig ingetrapt
Druk op de RESUME/
schakelaar om de werking te hervatten bij de voorheen ingestelde
snelheid. De afstelbare snelheidsbegrenzerdisplay wordt blijvend getoond.
OPMERKING
De ingestelde snelheid kan ingesteld worden door het indrukken van de SET schakelaar
terwijl het systeem in de standby status verkeert.
De afstelbare snelheidsbegrenzer wordt niet geannuleerd door het intrappen van het
rempedaal.
4
126
Tijdens het rijden
i-ACTIVSENSE
*Bepaalde modellen.
Vooruitrijcamera (FSC)
*
Uw auto is uitgerust met een vooruitrijcamera (FSC). De vooruitrijcamera (FSC) is geplaatst
nabij de achteruitkijkspiegel en wordt gebruikt door de volgende systemen.
Koplampregelsysteem (HBC)
Rijstrookafwijkingwaarschuwingssysteem (LDWS)
Vooruitrijcamera (FSC)
De vooruitrijcamera (FSC) bepaalt de omstandigheden aan de voorzijde van de auto bij het
rijden in het donker en herkent rijbanen. De afstand waarover de vooruitrijcamera (FSC)
objecten kan herkennen varieert afhankelijk van de omgevingsomstandigheden.
4
127
Tijdens het rijden
i-ACTIVSENSE
OPGELET
Breng geen accessoires, stickers of folie op de voorruit aan in de buurt van de
vooruitrijcamera (FSC).
Als het gedeelte voor de lens van de vooruitrijcamera (FSC) door iets geblokkeerd
wordt, heeft dit tot gevolg dat het systeem niet correct functioneert. Dit kan tot gevolg
hebben dat de systemen niet normaal kunnen functioneren wat ongelukken kan
veroorzaken.
De vooruitrijcamera (FSC) niet demonteren of wijzigen.
Demonteren of wijzigen van de vooruitrijcamera (FSC) heeft defect raken of foutieve
werking tot gevolg. Dit kan tot gevolg hebben dat de systemen niet normaal kunnen
functioneren wat ongelukken kan veroorzaken.
Neem voor de juiste werking van de vooruitrijcamera (FSC) de volgende
voorzorgsmaatregelen in acht.
De richting van de vooruitrijcamera (FSC) is met grote precisie afgesteld, dus
de montagepositie van de vooruitrijcamera (FSC) niet wijzigen en deze niet
verwijderen.
Wees voorzichtig de lens van de vooruitrijcamera (FSC) niet te beschadigen en
voorkom dat deze vuil wordt.
De afdekking van de vooruitrijcamera (FSC) niet verwijderen.
Plaats geen voorwerpen op het instrumentenpaneel die licht weerkaatsen.
Houd het gedeelte van de voorruit rondom de vooruitrijcamera altijd schoon door
vuil of wasem te verwijderen. Gebruik de voorruitontwaseming om wasem van de
voorruit te verwijderen.
Raadpleeg een deskundige reparateur, bij voorkeur een offi ciële Mazda reparateur
voor wat betreft het reinigen van de binnenzijde van de voorruit rondom de
vooruitrijcamera (FSC).
Raadpleeg een deskundige reparateur, bij voorkeur een offi ciële Mazda reparateur,
alvorens reparaties rondom de vooruitrijcamera (FSC) uit te voeren.
De vooruitrijcamera (FSC) is aan de voorruit gemonteerd. Raadpleeg een
deskundige reparateur, bij voorkeur een offi ciële Mazda reparateur voor het
repareren en vervangen van de voorruit.
Neem contact op met een deskundige reparateur, bij voorkeur een offi ciële Mazda
reparateur wanneer u reparaties rondom de achteruitkijkspiegel uitvoert.
De vooruitrijcamera (FSC) of het gedeelte er om heen niet blootstellen aan harde
schokken of stoten. Als de camera werd blootgesteld aan een krachtige schok,
het gebruik van het rijstrookafwijkingwaarschuwingssysteem (LDWS) en het
koplampregelsysteem (HBC) stoppen en een deskundige reparateur, bij voorkeur een
offi ciële Mazda reparateur raadplegen.
De richting waarin de vooruitrijcamera (FSC) is geplaatst, is met grote precisie
afgesteld. De installatiepositie van de vooruitrijcamera (FSC) niet veranderen en
deze niet verwijderen. Anders kan dit beschadiging of defecten veroorzaken.
4
128
Tijdens het rijden
i-ACTIVSENSE
OPMERKING
In de volgende gevallen kan de vooruitrijcamera (FSC) doelobjecten niet correct
bespeuren, waardoor de systemen niet normaal kunnen functioneren.
De hoogte van het voorliggende voertuig is laag.
U rijdt met dezelfde snelheid als het voorliggende voertuig.
De koplampen zijn bij avond of tijdens het rijden door een tunnel niet ingeschakeld.
In de volgende gevallen bestaat de kans dat de vooruitrijcamera (FSC) doelobjecten
niet correct kan bespeuren.
Bij het rijden langs muren zonder patronen (zoals hekwerken en in de lengte
gestreepte muren).
De achterlichten van het voorliggende voertuig branden niet.
Er bevindt zich een voertuig buiten het verlichtingsbereik van de koplampen.
Bij het maken van een scherpe bocht of het beklimmen of afdalen van een steile
helling.
In- of uitrijden van een tunnel.
De auto is zwaar beladen zodat deze achterover helt.
Er schijnt fel licht aan de voorzijde van de auto (achteruitrijlicht of grootlicht van
tegemoetkomende voertuigen).
Het voorliggende voertuig heeft veel lichtbronnen.
Wanneer het voorliggende voertuig niet uitgerust is met achterlichten of de
achterlichten bij donker niet branden.
Het voorliggende voertuig heeft een speciale vorm.
4
129
Tijdens het rijden
i-ACTIVSENSE
*Bepaalde modellen.
Radarsensoren (Achter)
*
Uw auto is uitgerust met radarsensoren (achter). De volgende systemen maken eveneens
gebruik van de radarsensoren (achter).
Dodehoekmonitorsysteem (BSM)
Achteruitrijwaarschuwingssysteem (RCTA)
De radarsensoren (achter) detecteren de radiogolven die door de radarsensor worden
uitgezonden en op hun beurt weerkaatst worden door een voertuig dat van achteren nadert of
door een obstakel.
Radarsensoren (achter)
De radarsensoren (achter) zijn ingebouwd in de achterbumper, één aan de rechterzijde en
één aan de linkerzijde.
Houd het oppervlak van de achterbumper in de buurt van de radarsensoren (achter) altijd
schoon zodat de radarsensoren (achter) normaal kunnen functioneren. Breng ook geen
voorwerpen zoals stickers aan.
Zie Verzorging van de carrosserie op pagina 6-58 .
OPGELET
Als de achterbumper een zware impact ontvangt, is het mogelijk dat het systeem niet meer
normaal functioneert. Stop onmiddellijk met het gebruik van het systeem en laat de auto
door een offi ciële Mazda dealer inspecteren.
4
130
Tijdens het rijden
i-ACTIVSENSE
OPMERKING
De detectiecapaciteit van de radarsensoren (achter) heeft beperkingen. In de volgende
gevallen bestaat de kans dat de detectiecapaciteit is verminderd en dat het systeem niet
normaal functioneert.
De achterbumper in de buurt van de radarsensoren (achter) is vervormd geraakt.
Nabij de radarsensoren (achter) op de achterbumper heeft zich sneeuw, ijs of modder
verzameld.
Bij slechte weersomstandigheden, zoals regen, sneeuw en mist.
Onder de volgende omstandigheden kunnen de radarsensoren (achter) geen grote
objecten bespeuren of kunnen deze moeilijk bespeurd worden.
Stilstaande objecten op of langs de weg, zoals kleine, tweewielige voertuigen,
etsen, voetgangers, dieren en winkelwagens.
Voertuigen met vormen die radargolven niet goed weerkaatsen, zoals lege opleggers
met een lage voertuighoogte en sportauto's.
Bij het verlaten van de fabriek is bij alle voertuigen de richting van de radarsensoren
(achter) afgesteld voor een voertuig in beladen toestand, zodat de radarsensoren
(achter) naderende voertuigen correct kunnen bespeuren. Laat de auto door een
offi ciële Mazda dealer inspecteren als de richting van de radarsensoren (achter) om een
bepaalde reden is afgeweken.
Raadpleeg een offi ciële Mazda dealer voor reparatie of vervanging van de
radarsensoren (achter), of bumperreparaties, lakherstellingen en vervanging van
onderdelen in de buurt van de radarsensoren.
Schakel het systeem uit wanneer u een aanhanger trekt of wanneer u hulpuitrusting
zoals een fi etsdrager aan de achterzijde van de auto hebt geïnstalleerd. Anders zullen
de radiogolven die door de radar worden uitgezonden geblokkeerd raken waardoor het
systeem niet meer normaal zal functioneren.
De radarsensoren zijn onderhevig aan de betreffende radiogolfbepalingen van het land
waarin met de auto wordt gereden. Als de auto in het buitenland wordt gebruikt, is er
mogelijk goedkeuring vereist van het land waarin met de auto wordt gereden.
4
131
Tijdens het rijden
Kruissnelheidsregelaar
*Bepaalde modellen.
Kruissnelheidsregelaar
*
Met behulp van de kruissnelheidsregelaar kunt u elke willekeurige snelheid boven ongeveer
25 km/h instellen, zodat de auto deze snelheid constant blijft aanhouden.
WAARSCHUWING
Gebruik de kruissnelheidsregelaar niet onder de volgende omstandigheden:
Onder de volgende omstandigheden is gebruik van de kruissnelheidsregelaar gevaarlijk
en kan tot gevolg hebben dat u de macht over de auto verliest.
Heuvelachtige gebieden
Steile hellingen
Druk of sterk wisselend verkeer
Gladde of bochtige wegen
Soortgelijke beperkingen welke het rijden bij wisselende snelheid noodzakelijk
maken.
Kruissnelheidsregelaarschakelaar
ON schakelaar
RESUME/+
schakelaar
Zonder afstelbare
snelheidsbegrenzer
SET/-
schakelaar
OFF/CANCEL
schakelaar
MODE schakelaar
RESUME/+
schakelaar
Met afstelbare
snelheidsbegrenzer
SET/-
schakelaar
OFF/CANCEL
schakelaar
4
132
Tijdens het rijden
Kruissnelheidsregelaar
Hoofdindikatielampje van
kruissnelheidsregelaar (Oranje)/
Indikatielampje voor ingestelde
kruissnelheid (Groen)
Dit indikatielampje heeft twee kleuren.
Hoofdindikatielampje van
kruissnelheidsregelaar (Oranje)
Het indikatielampje gaat oranje branden
wanneer de kruissnelheidsregelaar
geactiveerd is.
Indikatielampje voor ingestelde
kruissnelheid (Groen)
Het indikatielampje licht groen op
wanneer een kruissnelheid is ingesteld.
Activering/deactivering
WAARSCHUWING
Schakel de kruissnelheidsregelaar
altijd uit wanneer deze niet wordt
gebruikt:
Het is gevaarlijk de
kruissnelheidsregelaar ingeschakeld
te laten staan terwijl deze niet
gebruikt wordt, aangezien de
kruissnelheidsregelaar plotseling
geactiveerd zou kunnen worden als de
activeringsknop per ongeluk ingedrukt
wordt, hetgeen verlies van de macht
over het stuur en een ongeluk kan
veroorzaken.
OPMERKING
Wanneer het contact uit wordt
gezet, wordt de systeemtoestand
aangehouden die bestond alvorens het
werd uitgeschakeld. Als bijvoorbeeld
het contact uit wordt gezet terwijl de
kruissnelheidsregelaar in werking is, zal
het systeem gebruiksklaar zijn wanneer
het contact de volgende keer op ON
gezet wordt.
Activering
Met afstelbare snelheidsbegrenzer
Druk voor het activeren van het
systeem op de MODE schakelaar.
Het hoofdindikatielampje van de
kruissnelheidsregelaar (oranje) gaat
branden.
OPMERKING
Wanneer na het indrukken van de
MODE schakelaar de afstelbare
snelheidsbegrenzer in werking is
gesteld, de MODE schakelaar nogmaals
indrukken om over te schakelen naar de
kruissnelheidsregelaar.
Zonder afstelbare snelheidsbegrenzer
Druk voor het activeren van het
systeem op de ON schakelaar.
Het hoofdindikatielampje van de
kruissnelheidsregelaar (oranje) gaat
branden.
4
133
Tijdens het rijden
Kruissnelheidsregelaar
Deactivering
Met afstelbare snelheidsbegrenzer
Druk voor het deactiveren van het
systeem op de OFF/CANCEL schakelaar.
Het hoofdindikatielampje van de
kruissnelheidsregelaar (oranje) gaat uit.
OPMERKING
Wanneer de MODE schakelaar
tijdens de werking van de
kruissnelheidsregelaar wordt ingedrukt,
schakelt het systeem over naar de
afstelbare snelheidsbegrenzer.
Zonder afstelbare snelheidsbegrenzer
Druk voor het deactiveren van het
systeem op de OFF/CANCEL schakelaar.
Het hoofdindikatielampje van de
kruissnelheidsregelaar (oranje) gaat uit.
Instellen van de gewenste
constante snelheid
1 . (Met afstelbare snelheidsbegrenzer)
Druk voor het activeren van het
systeem van de kruissnelheidsregelaar
op de MODE schakelaar. Het
hoofdindikatielampje van de
kruissnelheidsregelaar (oranje) gaat
branden.
(Zonder afstelbare
snelheidsbegrenzer)
Druk voor het activeren van het
systeem van de kruissnelheidsregelaar
op de ON schakelaar. Het
hoofdindikatielampje van de
kruissnelheidsregelaar (oranje) gaat
branden.
2. Accelereer tot de gewenste
kruissnelheid bereikt wordt (deze dient
hoger te zijn dan 25 km/h).
3. Stel de kruissnelheidsregelaar in door
de SET/
schakelaar bij de gewenste
snelheid in te drukken. De
kruissnelheidsregelaar wordt ingesteld
op het moment dat de SET/
schakelaar wordt ingedrukt. Laat het
gaspedaal tegelijkertijd los. Het
indikatielampje voor ingestelde
kruissnelheid (groen) gaat branden.
OPMERKING
Onder de volgende omstandigheden
kan de snelheid van de
kruissnelheidsregelaar niet worden
ingesteld:
(Automatische transmissie)
De keuzehendel staat in de stand P
of N.
(Handgeschakelde
versnellingsbak)
De keuzehendel staat in de
neutraalstand.
De handrem is aangetrokken.
(Voertuigen met afstelbare
snelheidsbegrenzer)
De MODE schakelaar voor de
afstelbare snelheidsbegrenzer
wordt ingedrukt.
Laat de SET/ schakelaar bij de
gewenste snelheid los, anders zal
wanneer u de SET/
schakelaar
ingedrukt blijft houden de snelheid
blijven afnemen (behalve wanneer
het gaspedaal wordt ingetrapt).
Het is mogelijk dat de auto op een
steile helling bij het bergop rijden
kortstondig snelheid mindert of bij
het bergaf rijden snelheid meerdert.
4
134
Tijdens het rijden
Kruissnelheidsregelaar
OPMERKING
De kruissnelheidsregelaar wordt
geannuleerd als de rijsnelheid
afneemt tot minder dan 21 km/h,
zoals bij het oprijden van een steile
helling.
De kans bestaat dat de
kruissnelheidsregelaar wordt
uitgeschakeld wanneer de rijsnelheid
tot ongeveer 15 km/h onder de
vooringestelde snelheid afneemt,
zoals bij het oprijden van een lange,
steile helling.
De rijsnelheid die met behulp van de
kruissnelheidsregelaar is ingesteld wordt
weergegeven in de instrumentengroep.
Verhogen van de kruissnelheid
Volg een van onderstaande procedures.
Verhogen van de snelheid met behulp
van de bedieningsschakelaar van de
kruissnelheidsregelaar
Druk de RESUME/
schakelaar in en
houd deze ingedrukt. De rijsnelheid neemt
toe. Laat de schakelaar bij de gewenste
snelheid los.
Druk op de RESUME/
schakelaar en laat
deze onmiddellijk los om de ingestelde
snelheid af te stellen. Door de toets
meerdere malen in te drukken wordt de
ingestelde snelheid al naargelang
verhoogd.
Verhogen van de snelheid door één
enkele druk op de RESUME/
schakelaar
Meteraanduiding voor rijsnelheid
aangegeven in km/h: 1 km/h (0,6 mijl/h)
Meteraanduiding voor rijsnelheid
aangegeven in mijl/h: 1 mijl/h (1,6 km/h)
Verhogen van de snelheid met behulp
van het gaspedaal
Druk het gaspedaal in om te accelereren
tot de gewenste snelheid. Druk de SET/
knop in en laat deze dan onmiddellijk los.
OPMERKING
Accelereer indien u tijdelijk uw
snelheid wilt verhogen wanneer de
kruissnelheidsregelaar is ingeschakeld.
Een hogere snelheid heeft geen invloed
op de ingestelde snelheid en verandert
deze niet. Neem uw voet van het
gaspedaal om terug te keren naar de
ingestelde snelheid.
Verlagen van de kruissnelheid
Druk de SET/ schakelaar in en houd deze
ingedrukt. De rijsnelheid neemt geleidelijk
aan af.
Laat de schakelaar bij de gewenste
snelheid los.
Druk op de SET/
schakelaar en laat deze
onmiddellijk los om de ingestelde snelheid
af te stellen. Door de toets meerdere malen
in te drukken wordt de ingestelde snelheid
al naargelang verminderd.
4
135
Tijdens het rijden
Kruissnelheidsregelaar
Verlagen van de snelheid door één
enkele druk op de SET/
schakelaar
Meteraanduiding voor rijsnelheid
aangegeven in km/h: 1 km/h (0,6 mijl/h)
Meteraanduiding voor rijsnelheid
aangegeven in mijl/h: 1 mijl/h (1,6 km/h)
Hervatten van de kruissnelheid bij
snelheden hoger dan 25 km/h
Als de kruissnelheid door een andere
methode dan door het bedienen van de
OFF/CANCEL schakelaar geannuleerd
werd (zoals door het indrukken van
rempedaal) en het systeem nog steeds
geactiveerd is, zal de meest recent
ingestelde snelheid automatisch hervat
worden wanneer de RESUME/
schakelaar ingedrukt wordt.
Indien de rijsnelheid tot minder dan 25
km/h is afgenomen, de rijsnelheid tot 25
km/h of hoger laten toenemen en de
RESUME/
schakelaar indrukken.
Tijdelijk annuleren
Gebruik voor het tijdelijk annuleren
van het systeem, een van de volgende
methoden:
Druk het rempedaal een weinig in.
(Handgeschakelde versnellingsbak)
Druk het koppelingspedaal in.
Druk op de OFF/CANCEL schakelaar.
Als de RESUME/
schakelaar wordt
ingedrukt wanneer de rijsnelheid 25 km/h
of hoger is, keert het systeem terug naar de
eerder ingestelde snelheid.
OPMERKING
Als zich een van de volgende
gevallen voordoet, wordt de
kruissnelheidsregelaar tijdelijk
uitgeschakeld.
De handrem is aangetrokken.
(Voertuigen met afstelbare
snelheidsbegrenzer)
De MODE schakelaar voor de
afstelbare snelheidsbegrenzer
wordt ingedrukt.
(Automatische transmissie)
De keuzehendel staat in de stand P
of N.
(Handgeschakelde
versnellingsbak)
De keuzehendel staat in de
neutraalstand.
Wanneer de kruissnelheidsregelaar
tijdelijk wordt uitgeschakeld
door zelfs maar één van de
uitschakelomstandigheden van
toepassing, kan de snelheid niet
opnieuw ingesteld worden.
(Automatische transmissie)
De kruissnelheidsregelaar kan tijdens
het rijden in de handgeschakelde
modus niet worden uitgeschakeld
(keuzehendel is verplaatst van
de stand D naar M). Ook als de
transmissie terug in een lagere
versnelling wordt gezet, vindt er dus
geen afremmen op de motor plaats.
Als snelheidsmindering vereist is, de
ingestelde snelheid verlagen of het
rempedaal intrappen.
4
136
Tijdens het rijden
Kruissnelheidsregelaar
Deactiveren
Wanneer een kruissnelheid is ingesteld
(indikatielampje voor ingestelde
kruissnelheid (groen) gaat branden)
Houd de OFF/CANCEL schakelaar lang
ingedrukt of druk 2 maal op de OFF/
CANCEL schakelaar.
Wanneer geen kruissnelheid is
ingesteld (hoofdindikatielampje van
kruissnelheidsregelaar (oranje) gaat
branden)
Druk op de OFF/CANCEL schakelaar.
4
137
Tijdens het rijden
Bandenspanningcontrolesysteem
*Bepaalde modellen.
Bandenspanningcontrolesysteem (Voertuig met
conventionele banden)
*
Het bandenspanningcontrolesysteem (TPMS) controleert de bandenspanning van alle
vier banden. Als de bandenspanning van één of meerdere banden te laag is, waarschuwt
het systeem de bestuurder door middel van het waarschuwingslampje van het
bandenspanningcontrolesysteem in de instrumentengroep en een pieptoon. Het systeem
controleert de bandenspanning indirect op basis van de gegevens die door de ABS
wielsnelheidssensors worden verzonden.
Om het systeem correct te kunnen laten werken, dient het systeem met de voorgeschreven
bandenspanning (waarde op bandenspanningslabel) geïnitialiseerd te worden. Volg de
procedure en voer de initialisatie uit.
Zie Initialiseren van het bandenspanningcontrolesysteem op pagina 4-140 .
Het waarschuwingslampje gaat knipperen als het systeem defect is.
Zie Waarschuwingslampjes op pagina 4-33 .
ABS wielsnelheidssensor
4
138
Tijdens het rijden
Bandenspanningcontrolesysteem
OPGELET
Elke band, inclusief het reservewiel (indien voorzien), dient maandelijks in koude
toestand gecontroleerd te worden en op de bandenspanning gebracht te worden
welke wordt aanbevolen door de autofabrikant op het voertuiginformatieplaatje of
bandenspanningslabel. (Als uw auto banden van een verschillende maat heeft dan de
maat die op het voertuiginformatieplaatje of bandenspanningslabel staat aangegeven,
dient u de juiste bandenspanning voor deze banden te bepalen.)
Bij wijze van extra veiligheidsvoorziening is uw auto uitgerust met een
bandenspanningcontrolesysteem (TPMS) dat een verklikkerlichtje voor lage
bandenspanning laat branden wanneer de bandenspanning van één of meerdere
van uw banden beduidend laag is. Wanneer dus het verklikkerlichtje voor lage
bandenspanning gaat branden, dient u te stoppen en uw banden zo spoedig mogelijk te
controleren en deze op de juiste spanning te brengen. Rijden met een band waarvan de
bandenspanning beduidend laag is, kan oververhit raken van de band en bandenpech
veroorzaken. Te lage bandenspanning verhoogt ook het brandstofverbruik, leidt tot
snellere slijtage van het bandenprofi el en kan de bestuurbaarheid en remweg nadelig
beïnvloeden.
Houd er rekening mee dat het TPMS systeem geen remedie biedt voor een onjuist
bandenonderhoud en het is de verantwoordelijkheid van de bestuurder de juiste
bandenspanning te handhaven, ook als een te lage bandenspanning nog niet het niveau
heeft bereikt dat het TPMS verklikkerlichtje voor lage bandenspanning gaat branden.
Uw auto is ook uitgerust met een TPMS storingindikator om aan te geven wanneer het
systeem niet correct functioneert.
De TPMS storingindicator is gecombineerd met het verklikkerlichtje voor lage
bandenspanning. Wanneer het systeem een storing bespeurt, gaat het verklikkerlichtje
gedurende ongeveer één minuut knipperen en blijft vervolgens continu branden.
Deze volgorde blijft voortduren telkens wanneer de auto opnieuw gestart wordt voor
zolang als de storing blijft bestaan. Wanneer de storingindikator brandt, bestaat de
kans dat het systeem een lage bandenspanning niet zoals bedoeld kan opsporen of
melden. Storingen in het TPMS systeem kunnen zich voordoen om uiteenlopende
redenen, zoals het vervangen of verwisselen van banden of velgen op de auto welke
verhinderen dat het TPMS systeem juist kan functioneren. Controleer steeds de TPMS
storingindicator na het vervangen van één of meer banden of velgen op uw auto om er
zeker van te zijn dat na het vervangen of verwisselen van banden en velgen het TPMS
systeem juist blijft functioneren.
Om foutieve afl ezingen te voorkomen neemt het systeem gedurende een korte tijd
steekproeven alvorens een probleem te melden. Als gevolg zal een band die snel
leegloopt of plotseling lek is geraakt niet onmiddellijk door het systeem gemeld
worden.
4
139
Tijdens het rijden
Bandenspanningcontrolesysteem
OPMERKING
Aangezien dit systeem kleine veranderingen in de toestand van de banden bespeurt, kan
het tijdstip van de waarschuwing in de volgende gevallen vroeger of later zijn:
De maat, het merk, of de soort banden verschilt van de specifi catie.
De maat, merk of de soort band verschilt van de overige, of de mate van bandenslijtage
is onderling buitengewoon verschillend.
Er wordt gebruik gemaakt van runfl at banden, studless banden of sneeuwkettingen.
Er wordt gebruik gemaakt van een noodreservewiel (het waarschuwingslampje van het
bandenspanningcontrolesysteem gaat knipperen en blijft vervolgens continu branden).
Er is een band gerepareerd met behulp van de lekke band noodreparatieset.
De bandenspanning is veel hoger dan de voorgeschreven spanning, of de
bandenspanning wordt plotseling lager om een bepaalde reden, zoals bij een band die
tijdens het rijden lek springt.
De rijsnelheid is lager dan ongeveer 15 km/h (inclusief wanneer de auto tot stilstand
gebracht wordt), of de rijtijd is korter dan 5 minuten.
Bij het rijden op een buitengewone oneffen weg of een glad, bevroren wegdek.
Krachtig sturen en bij herhaling snelle acceleratie/deceleratie, zoals bij hard rijden op
een bochtige weg.
De belasting van de auto rust op één band, zoals bij het plaatsen van zware bagage aan
één zijde van de auto.
Initialisering van het systeem is niet uitgevoerd met de voorgeschreven
bandenspanning.
4
140
Tijdens het rijden
Bandenspanningcontrolesysteem
Initialiseren van het
bandenspanningcontrolesysteem
In onderstaande gevallen dient het
initialiseren van het systeem uitgevoerd te
worden om het systeem normaal te laten
functioneren.
De bandenspanning wordt afgesteld.
De banden worden onderling
uitgewisseld.
Een band of wiel wordt vernieuwd.
De accu is vernieuwd of volledig
uitgeput.
Het waarschuwingslampje van het
bandenspanningcontrolesysteem brandt.
Initialiseringsmethode
1. Parkeer de auto op een veilige plaats en
trek de handrem stevig aan.
2. Laat de banden afkoelen, stel
vervolgens de bandenspanning van alle
vier (4) wielen af op de voorgeschreven
spanning zoals aangegeven op het
bandenspanningslabel op het frame van
het bestuurdersportier (portier open).
Zie Banden op pagina 9-8 .
3. Zet het contact op ON.
4. Houd terwijl de auto geparkeerd
staat de instelschakelaar van het
bandenspanningcontrolesysteem
ingedrukt en controleer dat het
waarschuwingslampje van het
bandenspanningcontrolesysteem in de
instrumentengroep tweemaal knippert
en dat er eenmaal een pieptoon klinkt.
4
141
Tijdens het rijden
Bandenspanningcontrolesysteem
OPGELET
Als de initialisering van het
systeem uitgevoerd wordt zonder de
bandenspanning af te stellen, kan het
systeem de normale bandenspanning
niet bespeuren en bestaat de kans dat
het waarschuwingslampje van het
bandenspanningcontrolesysteem niet
gaat branden als een bandenspanning
laag is, of dat het lampje gaat branden
ook als de bandenspanningen normaal
zijn.
Stel de bandenspanning van alle vier
banden af en initialiseer het systeem
wanneer het waarschuwingslampje
brandt. Als het waarschuwingslampje
om een andere reden dan een lekke band
gaat branden, is de bandenspanning van
alle vier banden mogelijk op natuurlijke
wijze afgenomen.
De initialisering van het systeem wordt
niet uitgevoerd als de schakelaar tijdens
het rijden wordt ingedrukt.
4
142
Tijdens het rijden
Bandenspanningcontrolesysteem
*Bepaalde modellen.
Bandenspanningcontrolesysteem (Voertuig met runfl at
banden)
*
Het bandenspanningcontrolesysteem (TPMS) controleert de bandenspanning van elke band.
Als de bandenspanning in één of meerdere banden te laag is, waarschuwt het systeem
de bestuurder via een waarschuwingslampje in het instrumentenpaneel en door een
waarschuwingszoemer.
Zie Waarschuwingslampjes op pagina 4-33 .
Zie Waarschuwingszoemer voor bandenspanning op pagina 7-55 .
De bandenspanningsensoren die op elk wiel zijn gemonteerd zenden door middel van een
radiosignaal bandenspanningsgegevens naar de ontvanger in de auto.
Bandenspanningsensoren
OPMERKING
Wanneer de omgevingstemperatuur laag is als gevolg van seizoensveranderingen, wordt
de bandentemperatuur ook lager. Wanneer de bandentemperatuur afneemt, wordt de
bandenspanning ook lager. De kans bestaat dat het TPMS waarschuwingslampje vaker
gaat branden. Inspecteer de banden dagelijks visueel alvorens te gaan rijden en controleer
de bandenspanning elke maand met een bandenspanningsmeter. Bij het controleren van de
bandenspanning wordt het gebruik van een digitale bandenspanningsmeter aanbevolen.
Het TPMS systeem ontdoet u niet van de noodzaak de druk en de toestand van alle vier
banden regelmatig te controleren.
4
143
Tijdens het rijden
Bandenspanningcontrolesysteem
OPGELET
Elke band, inclusief het reservewiel (indien voorzien), dient maandelijks in koude
toestand gecontroleerd te worden en op de bandenspanning gebracht te worden
welke wordt aanbevolen door de autofabrikant op het voertuiginformatieplaatje of
bandenspanningslabel. (Als uw auto banden van een verschillende maat heeft dan de
maat die op het voertuiginformatieplaatje of bandenspanningslabel staat aangegeven,
dient u de juiste bandenspanning voor deze banden te bepalen.)
Bij wijze van extra veiligheidsvoorziening is uw auto uitgerust met een
bandenspanningcontrolesysteem (TPMS) dat een verklikkerlichtje voor lage
bandenspanning laat branden wanneer de bandenspanning van één of meerdere
van uw banden beduidend laag is. Wanneer dus het verklikkerlichtje voor lage
bandenspanning gaat branden, dient u te stoppen en uw banden zo spoedig mogelijk te
controleren en deze op de juiste spanning te brengen. Rijden met een band waarvan de
bandenspanning beduidend laag is, kan oververhit raken van de band en bandenpech
veroorzaken. Te lage bandenspanning verhoogt ook het brandstofverbruik, leidt tot
snellere slijtage van het bandenprofi el en kan de bestuurbaarheid en remweg nadelig
beïnvloeden.
Houd er rekening mee dat het TPMS systeem geen remedie biedt voor een onjuist
bandenonderhoud en het is de verantwoordelijkheid van de bestuurder de juiste
bandenspanning te handhaven, ook als een te lage bandenspanning nog niet het niveau
heeft bereikt dat het TPMS verklikkerlichtje voor lage bandenspanning gaat branden.
Uw auto is ook uitgerust met een TPMS storingindikator om aan te geven wanneer het
systeem niet correct functioneert.
De TPMS storingindicator is gecombineerd met het verklikkerlichtje voor lage
bandenspanning. Wanneer het systeem een storing bespeurt, gaat het verklikkerlichtje
gedurende ongeveer één minuut knipperen en blijft vervolgens continu branden.
Deze volgorde blijft voortduren telkens wanneer de auto opnieuw gestart wordt voor
zolang als de storing blijft bestaan. Wanneer de storingindikator brandt, bestaat de
kans dat het systeem een lage bandenspanning niet zoals bedoeld kan opsporen of
melden. Storingen in het TPMS systeem kunnen zich voordoen om uiteenlopende
redenen, zoals het vervangen of verwisselen van banden of velgen op de auto welke
verhinderen dat het TPMS systeem juist kan functioneren. Controleer steeds de TPMS
storingindicator na het vervangen van één of meer banden of velgen op uw auto om er
zeker van te zijn dat na het vervangen of verwisselen van banden en velgen het TPMS
systeem juist blijft functioneren.
Om foutieve afl ezingen te voorkomen neemt het systeem gedurende een korte tijd
steekproeven alvorens een probleem te melden. Als gevolg zal een band die snel
leegloopt of plotseling lek is geraakt niet onmiddellijk door het systeem gemeld
worden.
4
144
Tijdens het rijden
Bandenspanningcontrolesysteem
Systeemfoutactivering
Als het TPMS waarschuwingslampje
knippert, is er mogelijk een defect in het
systeem. Raadpleeg een offi ciële Mazda
dealer.
Een systeemfoutactivering kan zich
voordoen in de volgende gevallen:
Wanneer er zich uitrusting of
apparatuur in de buurt van de auto
bevindt die gebruik maakt van
dezelfde radiofrequentie als de
bandenspanningsensors.
Wanneer een metalen voorziening, zoals
een niet-origineel navigatiesysteem
wordt geïnstalleerd nabij het midden
van het instrumentenpaneel, kunnen
daardoor de radiosignalen van de
bandenspanningssensor naar de
ontvangereenheid geblokkeerd worden.
Bij gebruik van de volgende apparatuur
in de auto die radiostoring met de
ontvanger kan veroorzaken.
Digitale apparatuur zoals een personal
computer.
Een spanningsomvormer zoals een
DC-AC omvormer.
Wanneer er zich buitengewoon veel ijs
of sneeuw aan de auto heeft vastgezet,
vooral rondom de velgen.
Wanneer de batterijen van de
bandenspanningsensor uitgeput zijn.
Bij gebruik van een velg waarop geen
bandenspanningsensor is gemonteerd.
Bij gebruik van banden met
staaldraadversteviging in de zijwanden.
Bij gebruik van sneeuwkettingen.
Banden en velgen
OPGELET
Bij het inspecteren of afstellen van
de bandenspanning, geen overmatige
druk uitoefenen op het ventielgedeelte
van de velg. De kans bestaat dat het
ventielgedeelte beschadigd wordt.
Verwisselen van banden en velgen
Via onderstaande procedure kan het TPMS
systeem de unieke ID signaalcode van een
bandenspanningsensor herkennen telkens
wanneer banden of velgen verwisseld
worden, zoals bij het verwisselen van en
naar winterbanden.
OPMERKING
Elke bandenspanningsensor heeft een
unieke ID signaalcode. De signaalcode
moet in het TPMS systeem geregistreerd
worden alvorens dit kan functioneren.
De gemakkelijkste manier om dit te
doen is om uw banden door een offi ciële
Mazda dealer te laten verwisselen en de
registratie van de ID signaalcode te laten
voltooien.
Wanneer u banden door een offi ciële
Mazda dealer laat verwisselen
Wanneer de banden van uw auto door een
offi ciële Mazda dealer worden verwisseld,
zullen zij de registratie van de ID
signaalcode van de bandenspanningsensor
voltooien.
4
145
Tijdens het rijden
Bandenspanningcontrolesysteem
Wanneer u zelf banden verwisselt
Als u of iemand anders de banden
verwisselt, kunnen de stappen voor het
voltooien van de registratie van de ID
signaalcode in het TPMS systeem ook
door uzelf of iemand anders uitgevoerd
worden.
1. Zet nadat de banden zijn verwisseld het
contact op ON en vervolgens terug op
ACC of OFF.
2. Wacht ongeveer 15 minuten.
3. Ga na ongeveer 15 minuten met de auto
rijden met een snelheid van tenminste
25 km/h gedurende ongeveer 10
minuten en de ID signaalcode van de
bandenspanningsensor zal automatisch
worden geregistreerd.
OPMERKING
Als er na minder dan ongeveer 15
minuten na het verwisselen van de
banden met de auto gereden wordt,
zal het waarschuwingslampje van het
bandenspanningcontrolesysteem gaan
knipperen omdat de ID signaalcode van
de bandenspanningsensor dan nog niet
geregistreerd is. Parkeer in dit geval de
auto gedurende ongeveer 15 minuten,
waarna de ID signaalcode van de sensor
geregistreerd zal worden wanneer er
gedurende 10 minuten met de auto
wordt gereden.
Verwisselen van banden en velgen
OPGELET
Bij het vervangen/repareren van
banden of velgen of beide, het
werk door een offi ciële Mazda
dealer laten uitvoeren, omdat
anders de kans bestaat dat de
bandenspanningsensoren beschadigd
worden.
De velgen waarmee uw Mazda is
uitgerust zijn speciaal ontworpen
voor het monteren van de
bandenspanningsensoren. Gebruik
geen niet-originele velgen, omdat
het anders misschien niet mogelijk
is de bandenspanningsensoren te
monteren.
Zorg er voor dat telkens wanneer de
banden of velgen vernieuwd worden
de bandenspanningsensoren worden
gemonteerd.
Wanneer u een band of velg of beide
laat vernieuwen, zijn de volgende
manieren voor het monteren van de
bandenspanningsensor mogelijk.
De bandenspanningsensor wordt
verwijderd van de oude velg en op de
nieuwe gemonteerd.
Dezelfde bandenspanningsensor wordt
gebruikt met dezelfde velg. Enkel de
band wordt vernieuwd.
Er wordt een nieuwe
bandenspanningsensor op een nieuwe
velg gemonteerd.
4
146
Tijdens het rijden
Bandenspanningcontrolesysteem
OPMERKING
De ID signaalcode van de
bandenspanningsensor moet
geregistreerd worden wanneer een
nieuwe bandenspanningsensor wordt
aangeschaft. Raadpleeg een offi ciële
Mazda dealer voor de aanschaf van
een bandenspanningsensor en de
registratie van de ID signaalcode van
de bandenspanningsensor.
Bij het opnieuw monteren
van een eerder uitgebouwde
bandenspanningsensor aan een velg,
het doorvoerbuisje (afdichting tussen
het ventielhuis/sensor en velg) van de
bandenspanningsensor vernieuwen.
4
147
Tijdens het rijden
Parkeersensorsysteem
*Bepaalde modellen.
Parkeersensorsysteem
*
Wanneer bij het parkeren van de auto in een garage of bij het parallel inparkeren de
versnellingshendel (handgeschakelde versnellingsbak)/keuzehendel (automatische
transmissie) in de achteruitstand (R) staat, treedt het parkeersensorsysteem in werking
dat met behulp van ultrasone sensoren obstakels rondom de auto opspoort. Het systeem
is uitgerust met een hulpinrichting die de bestuurder op de hoogte stelt van de benaderde
afstand vanaf de auto tot aan de omliggende hindernis via het gebruik van een zoemtoon.
Achterste hoeksensor
Achterste sensor
WAARSCHUWING
Vertrouw niet volledig op het parkeersensorsysteem en controleer tijdens het rijden
steeds visueel de veiligheid rondom uw auto.
Het systeem kan de bestuurder assisteren bij de besturing van de auto in voorwaartse
en achterwaartse richting tijdens het parkeren. Het detectiebereik van de sensoren
is beperkt, dus door tijdens het rijden enkel op het systeem te vertrouwen kunnen
er ongelukken veroorzaakt worden. Controleer tijdens het rijden steeds visueel de
veiligheid rondom uw auto.
4
148
Tijdens het rijden
Parkeersensorsysteem
OPMERKING
Breng geen accessoires aan binnen het detectiebereik van de sensoren. Dit kan de
werking van het systeem hinderen.
Afhankelijk van de soort hindernis en de omgevingscondities, kan het detectiebereik
van een sensor verminderd worden, of bestaat de kans dat de sensoren de hindernissen
niet kunnen opsporen.
Het is mogelijk dat het systeem onder de volgende omstandigheden niet normaal
werkt:
Wanneer zich modder, ijs of sneeuw aan het sensorgedeelte heeft vastgehecht
(wanneer dit wordt verwijderd, werkt het systeem weer normaal).
Wanneer het sensorgedeelte is bevroren (wanneer het ijs ontdooid is, werkt het
systeem weer normaal).
Wanneer de sensor met een hand wordt afgedekt.
Wanneer de sensor aan een krachtige schok is blootgesteld.
Wanneer de auto buitengewoon scheef staat.
Onder buitengewoon hete of koude weersomstandigheden.
Wanneer er met de auto over oneffenheden, op hellingen of op onverharde of met
gras bedekte wegen wordt gereden.
Alles dat in de buurt van de auto ultrageluid voortbrengt, zoals de claxon van
een andere auto, het motorgeluid van een motorfi ets, het luchtremgeluid van een
vrachtwagen of de sensoren van een andere auto.
Wanneer met de auto bij zware regenval wordt gereden of bij rijomstandigheden die
opspattend water veroorzaken.
Wanneer een in de handel verkrijgbare staafantenne of een antenne voor
zendapparatuur in de auto is geïnstalleerd.
Wanneer de auto in de richting gaat van een hoge of vierkante stoeprand.
Wanneer de hindernis zich te dicht bij de sensor bevindt.
Hindernissen onder de bumper worden mogelijk niet opgespoord. Hindernissen
die lager zijn dan de bumper of smal zijn worden mogelijk in eerste instantie wel
opgespoord maar worden naarmate de auto de hindernis dichter nadert niet meer
opgespoord.
Het is mogelijk dat de volgende soorten hindernissen niet opgespoord worden:
Dunne voorwerpen zoals kabel of touw
Materialen die geluidsgolven gemakkelijk absorberen zoals katoen of sneeuw
Hoekvormige voorwerpen
Bijzonder lange voorwerpen, en die welke breed zijn aan de bovenzijde
Kleine, korte voorwerpen
4
149
Tijdens het rijden
Parkeersensorsysteem
OPMERKING
Laat het systeem altijd inspecteren door een deskundige reparateur, bij voorkeur een
offi ciële Mazda reparateur als de bumpers een schok of stoot hebben gekregen, ook bij
een klein ongeluk. Als de sensoren een afwijking hebben, kunnen ze hindernissen niet
opsporen.
Als er geen zoemtoon wordt gegeven is er mogelijk een defect in het systeem.
Raadpleeg een deskundige reparateur, bij voorkeur een offi ciële Mazda reparateur.
Het is mogelijk dat de zoemer die een storing in het systeem aangeeft niet wordt
gehoord als de omgevingstemperatuur buitengewoon laag is, of als er zich modder,
ijs of sneeuw aan het sensorgedeelte heeft vastgehecht. Verwijder alle vreemde
bestanddelen van het sensorgedeelte.
Raadpleeg bij het monteren van een trekhaak een deskundige reparateur, bij voorkeur
een offi ciële Mazda reparateur.
Sensordetectiebereik
De sensoren kunnen hindernissen opsporen binnen het volgende bereik.
Detectiebereik van achterste sensor
Detectiebereik van achterste hoeksensor
B
A
A: Ongeveer 50 cm
B: Ongeveer 150 cm
Gebruik van het parkeerhulpsensorsysteem
Wanneer het contact op ON wordt gezet en de versnellingshendel (handgeschakelde
versnellingsbak)/keuzehendel (automatische transmissie) in de achteruit (R) wordt gezet,
wordt de zoemtoon geactiveerd en wordt het systeem ingeschakeld voor gebruik.
4
150
Tijdens het rijden
Parkeersensorsysteem
Parkeersensorwaarschuwingszoemer
Wanneer het systeem in werking is, klinkt de zoemer als volgt.
Achterste sensor
Afstanddetectiegebied Afstand tussen het voertuig en de hindernis Zoemtoon
*1
Grootste afstand
Ongeveer 150 cm—60 cm
Langzaam onderbroken
geluid
Grote afstand
Ongeveer 60—45 cm
Gematigd onderbroken
geluid
Middenafstand
Ongeveer 45—35 cm
Snel onderbroken geluid
Nabije afstand
Binnen ongeveer 35 cm
Continu geluid
*1 De snelheid van de onderbroken pieptonen neemt toe naarmate de auto de hindernis nadert.
4
151
Tijdens het rijden
Parkeersensorsysteem
Achterste hoeksensor
Afstanddetectiegebied Afstand tussen het voertuig en de hindernis Zoemtoon
*1
Grote afstand
Ongeveer 50—38 cm
Gematigd onderbroken
geluid
Middenafstand
Ongeveer 38—25 cm
Snel onderbroken geluid
Nabije afstand
Binnen ongeveer 25 cm
Continu geluid
*1 De snelheid van de onderbroken pieptonen neemt toe naarmate de auto de hindernis nadert.
OPMERKING
Als er gedurende 6 seconden of langer een hindernis bespeurd wordt, stopt de pieptoon
(behalve voor de nabije afstand zone). Als dezelfde hindernis bespeurd wordt in een
andere zone, klinkt de bijbehorende pieptoon.
4
152
Tijdens het rijden
Parkeersensorsysteem
Wanneer de waarschuwingszoemer wordt geactiveerd
Het systeem stelt de bestuurder op de hoogte van een abnormale toestand door het activeren
van een zoemtoon.
Zoemer Controle
De zoemtoon wordt niet
gehoord.
Er is mogelijk een defect in het systeem. Laat uw auto zo spoedig mogelijk
door een deskundige reparateur, bij voorkeur een offi ciële Mazda reparateur
inspecteren.
Wanneer de motorschakelaar
in de stand ON staat of als de
parkeersensor een probleem
detecteert tijdens het rijden,
klinkt het geluid van de zoemer
met tussenpozen 1 tot 4 maal.
*1
Verwijder alle vreemde bestanddelen van het sensorgedeelte. Als het systeem
zich niet heeft hersteld, de auto door een deskundige reparateur, bij voorkeur
een offi ciële Mazda reparateur laten inspecteren.
*1 Het aantal malen dat de zoemer wordt geactiveerd verandert afhankelijk van de plaats van het defect.
5
1
*Bepaalde modellen.
5
1
5
Interieurvoorzieningen
Gebruik van de diverse uitrustingsonderdelen voor rijcomfort, zoals
klimaatregeling en audio-installatie.
Klimaatregelsysteem .......................................................................... 5-2
Bedieningstips ............................................................................... 5-2
Bediening van de luchtroosters ..................................................... 5-3
Handbediend type ......................................................................... 5-5
Volautomatisch type .................................................................... 5-10
Audio-installatie ............................................................................... 5-15
Antenne ....................................................................................... 5-15
Bedieningstips voor audio-installatie .......................................... 5-15
Audioset (Type A) ....................................................................... 5-29
Audioset (Type B/Type C) .......................................................... 5-43
Gebruik van de audiobedieningsschakelaar ................................ 5-67
AUX/USB/iPod modus ............................................................... 5-69
Bluetooth
®
......................................................................................... 5-89
Bluetooth
®*
.................................................................................. 5-89
Bluetooth
®
handsfree
*
................................................................. 5-97
Bluetooth
®
audio
*
...................................................................... 5-107
Oplossen van problemen ........................................................... 5-118
Interieuruitrusting ......................................................................... 5-122
Zonnekleppen ............................................................................ 5-122
Interieurverlichting ................................................................... 5-122
Stekkerbus voor accessoires ..................................................... 5-124
Bekerhouder .............................................................................. 5-126
Opbergvakken ........................................................................... 5-132
Uitneembare asbak
*
................................................................... 5-134
Windvanger ............................................................................... 5-135
5
2
Interieurvoorzieningen
Klimaatregelsysteem
Bedieningstips
Gebruik het klimaatregelsysteem
wanneer de motor draait.
Om te voorkomen dat de accu uitgeput
raakt, de aanjagerregelknop niet
gedurende langere tijd ingeschakeld
laten wanneer het contact op ON staat
en de motor niet draait.
(Met i-stop)
De hoeveelheid luchtstroming kan
enigszins afnemen wanneer de i-stop
functie in werking is.
Verwijder alle obstakels zoals bladeren,
sneeuw en ijs van de motorkap en van
de luchtinlaat in het ventilatiekastrooster
zodat het systeem effi ciënt kan blijven
werken.
Gebruik het klimaatregelsysteem om
de ruiten te ontwasemen en de ruiten te
ontvochtigen.
De recirculatiestand moet worden
gebruikt bij het rijden door tunnels of
het rijden in een fi le, of wanneer u de
aanvoer van buitenlucht wilt afsluiten
voor snel koelen van het interieur.
Gebruik de stand voor aanvoer van
buitenlucht voor ventilatie of ontdooien
van de voorruit.
Als de wagen tijdens warm weer in
direct zonlicht geparkeerd heeft gestaan,
de ramen openen om de warme lucht
te laten ontsnappen en dan pas de
airconditioning inschakelen.
Laat de airconditioning tenminste
eenmaal per maand ongeveer 10
minuten draaien om een tekort aan
smering van de interne onderdelen te
voorkomen.
Laat de airconditioning nakijken
alvorens het weer warm wordt. Een
tekort aan koelmiddel kan tot gevolg
hebben dat de airconditioning minder
effi ciënt werkt.
De koelmiddelspecifi caties worden
aangegeven op een label dat bevestigd
is binnen in de motorruimte. Controleer
het label alvorens koelmiddel bij
te vullen. Als het verkeerde type
koelmiddel wordt gebruikt, kan dit een
ernstig defect aan de airconditioning
veroorzaken.
Raadpleeg voor bijzonderheden een
deskundige reparateur, bij voorkeur een
offi ciële Mazda reparateur.
Label
5
3
Interieurvoorzieningen
Klimaatregelsysteem
Bediening van de
luchtroosters
Afstelling van de luchtroosters
Richten van de luchtstroom
Voor het afstellen van de richting van de
luchtstroom, de afstelknop verplaatsen.
OPMERKING
Wanneer de airconditioning gebruikt
wordt bij vochtig warm weer, bestaat
de kans dat het systeem mist uit de
luchtstroomroosters blaast. Dit is geen
teken van defect, maar het gevolg van
vochtige lucht die plotseling wordt
afgekoeld.
Middelste luchtroosters (bestuurder) en
zijluchtroosters
Luchtrooster open/dicht
OPMERKING
De luchtstroomroosters kan volledig
worden geopend en gesloten door de
bediening van de knop.
Openen
Sluiten
Knop
Afstelling van de luchtstroomrichting
Knop
Middelste luchtroosters (voorpassagier)
Luchtrooster open/dicht
Openen
Sluiten
Knop
Afstelling van de luchtstroomrichting
Knop
5
4
Interieurvoorzieningen
Klimaatregelsysteem
Kiezen van de luchtstroomfunctie
Dashboardluchtroosters
Dashboard- en vloerluchtroosters
Vloerluchtroosters
Ontwasemings- en vloerluchtroosters
Ontwasemingsluchtroosters
5
5
Interieurvoorzieningen
Klimaatregelsysteem
Handbediend type
Achterruitverwarmingsschakelaar
Luchtinlaatkeuzeschakelaar
Aanjagerregelknop
Temperatuurregelknop
A/C schakelaar
AchterruitverwarmingsschakelaarLuchtinlaatkeuzeschakelaar
A/C schakelaar
Functiekeuzeregelknop
AanjagerregelknopTemperatuurregelknop Functiekeuzeregelknop
Type A
Type B
5
6
Interieurvoorzieningen
Klimaatregelsysteem
Regelschakelaars
Temperatuurregelknop
Deze knop regelt de temperatuur. Draai
deze rechtsom voor verhoging van
temperatuur en linksom voor verlaging
van temperatuur.
OPMERKING
(Type A)
Wanneer de modus ingesteld is op
,
of in een stand er tussen in met de
aanjagerregelknop in een andere stand
dan 0 en de temperatuurregelknop in de
laagste stand, wordt de
luchtinlaatkeuzeschakelaar op de stand
voor gerecirculeerde lucht ingesteld en
wordt de airconditioning automatisch
ingeschakeld.
Als airconditioning niet gewenst is,
op de A/C schakelaar drukken om de
airconditioning uit te schakelen.
Aanjagerregelknop
De aanjager heeft zeven snelheden.
Functiekeuzeregelknop
Draai de functiekeuzeregelknop voor het
kiezen van de luchtstroomfunctie (pagina
5-4 ).
OPMERKING
De functiekeuzeregelknop kan
ingesteld worden op de tussenstanden
(
) tussen elke modus. Stel de
regelknop in op een tussenstand als u
de luchtstroom tussen de twee
standen wilt verdelen.
Wanneer bijvoorbeeld de
functiekeuzeregelknop in de
stand
tussen de standen
en staat, is de
luchtstroom vanaf de vloer minder
dan die van de
positie.
A/C schakelaar
Druk de A/C schakelaar in om de
airconditioning in te schakelen. Het
indikatielampje op de schakelaar gaat
branden, zodra de aanjagerregelknop
op een willekeurige stand behalve OFF
ingesteld wordt.
Druk voor het uitschakelen van de
airconditioning de schakelaar nogmaals in.
OPMERKING
Wanneer de buitentemperatuur in
de nabijheid komt van 0 °C, het
airconditioningsysteem niet gebruiken.
Luchtinlaatkeuzeschakelaar
De standen voor aanvoer van buitenlucht
of recirculerende lucht kunnen worden
gekozen. Druk op de schakelaar voor het
kiezen van de stand voor aanvoer van
buitenlucht of recirculerende lucht.
5
7
Interieurvoorzieningen
Klimaatregelsysteem
Stand voor gerecirculeerde lucht
(indikatielampje is aan)
De aanvoer van buitenlucht is afgesloten.
Gebruik deze stand bij het rijden door
tunnels, bij het rijden in druk verkeer
(plaatsen met hoge concentraties van
uitlaatgassen) of wanneer snelle koeling
gewenst is.
Stand voor aanvoer van buitenlucht
(indikatielampje is uit)
Buitenlucht wordt het interieur
binnengelaten. Gebruik deze stand voor
ventilatie of ontdooien van de voorruit.
WAARSCHUWING
Bij koud of regenachtig weer de
stand niet gebruiken:
Gebruik van de
stand bij koud of
regenachtig weer is gevaarlijk
aangezien dit het beslaan van de ruiten
veroorzaakt. Uw uitzicht wordt dan
belemmerd, hetgeen een ernstig
ongeluk tot gevolg kan hebben.
Verwarming
1. Zet de functiekeuzeregelknop in de
stand
.
2. Zet de luchtinlaatkeuzeschakelaar in de
stand voor aanvoer van buitenlucht.
3. Zet de temperatuurregelknop in de
stand voor verwarmde lucht.
4. Stel de aanjagerregelknop in op de
gewenste snelheid.
5. Indien verwarming met ontvochtiging
gewenst is, de airconditioning
inschakelen.
OPMERKING
Wanneer de voorruit beslaat, de
functiekeuzeregelknop in de stand
zetten.
Indien koelere lucht op
gezichtsniveau gewenst is, de
functiekeuzeregelknop in de stand
zetten en de temperatuurregelknop
afstellen zodat een optimaal comfort
gehandhaafd blijft.
De lucht die naar de vloer stroomt
is warmer dan de lucht die naar het
gezicht gevoerd wordt (behalve
wanneer de temperatuurregelknop in
de hoogste of laagste stand gezet is).
Koeling (Met airconditioning)
1. Zet de functiekeuzeregelknop in de
stand
.
2. Zet de temperatuurregelknop in de
stand voor koude lucht.
3. Stel de aanjagerregelknop in op de
gewenste snelheid.
4. Schakel de airconditioning is door het
indrukken van de A/C schakelaar.
5. Stel nadat het koelen is begonnen
de aanjagerregelknop en
temperatuurregelknop naar wens af
voor het handhaven van de meest
comfortabele temperatuur.
5
8
Interieurvoorzieningen
Klimaatregelsysteem
OPGELET
Als de airconditioning wordt
gebruikt tijdens het oprijden van
lange hellingen of in druk verkeer,
het waarschuwingslampje voor
motorkoelvloeistoftemperatuur in het
oog houden om te zien of dit oplicht of
knippert (pagina 4-33 ).
De airconditioning kan dan
oververhitting van de motor
veroorzaken. Schakel de airconditioning
uit, indien het waarschuwingslampje
oplicht of knippert (pagina 7-26 ).
OPMERKING
Zet wanneer maximale koeling
gewenst is de temperatuurregelknop
in de laagste stand, zet de
luchtinlaatkeuzeschakelaar in
de stand voor gerecirculeerde
lucht en draai vervolgens de
aanjagerregelknop volledig rechtsom.
Indien warmere lucht op vloerniveau
gewenst is, de functiekeuzeregelknop
in de
stand zetten en de
temperatuurregelknop afstellen zodat
een optimaal comfort gehandhaafd
blijft.
De lucht die naar de vloer stroomt
is warmer dan de lucht die naar het
gezicht gevoerd wordt (behalve
wanneer de temperatuurregelknop in
de hoogste of laagste stand gezet is).
Ventilatie
1. Zet de functiekeuzeregelknop in de
stand
.
2. Zet de luchtinlaatkeuzeschakelaar in de
stand voor aanvoer van buitenlucht.
3. Zet de temperatuurregelknop in de
gewenste stand.
4. Stel de aanjagerregelknop in op de
gewenste snelheid.
Ontdooien en ontwasemen van de
voorruit
1. Zet de functiekeuzeregelknop in de
stand
.
2. Zet de temperatuurregelknop in de
gewenste stand.
3. Stel de aanjagerregelknop in op de
gewenste snelheid.
4. Indien verwarming met ontvochtiging
gewenst is, de airconditioning
inschakelen.
WAARSCHUWING
De voorruit niet ontwasemen met
behulp van de stand met de
temperatuurregelaar in de stand voor
koude lucht:
Gebruik van de stand
met de
temperatuurregelaar in de stand voor
koude lucht is gevaarlijk, aangezien dit
het beslaan van de voorruit kan
veroorzaken. Uw uitzicht wordt dan
belemmerd, hetgeen een ernstig
ongeluk tot gevolg kan hebben. Zet bij
gebruik van stand
de
temperatuurregelaar in de stand voor
hete of warme lucht.
5
9
Interieurvoorzieningen
Klimaatregelsysteem
OPMERKING
Schakel voor maximale ontwaseming
de airconditioning in, zet de
temperatuurregelknop in de hoogste
stand en draai de aanjagerregelknop
volledig rechtsom.
Indien warme lucht bij de
voetenruimte gewenst is, de
functiekeuzeregelknop in stand
zetten.
(Type A)
Wanneer de aanjagerregelknop op
ON staat en de
functiekeuzeregelknop in de stand
staat, wordt de stand voor aanvoer
van buitenlucht automatisch gekozen.
(Type B)
Wanneer de aanjagerregelknop op
ON staat en de
functiekeuzeregelknop in de stand
staat, wordt de stand voor aanvoer
van buitenlucht automatisch gekozen.
De luchtinlaatkeuzeschakelaar kan
niet veranderd worden naar de stand
voor gerecirculeerde lucht.
Ontvochtigen (Met
airconditioning)
Schakel de airconditioning bij koel
of koud weer in om de voorruit en de
zijruiten te helpen ontwasemen.
1. Zet de functiekeuzeregelknop in de
gewenste stand.
2. Zet de luchtinlaatkeuzeschakelaar in de
stand voor aanvoer van buitenlucht.
3. Zet de temperatuurregelknop in de
gewenste stand.
4. Stel de aanjagerregelknop in op de
gewenste snelheid.
5. Schakel de airconditioning is door het
indrukken van de A/C schakelaar.
OPMERKING
Eén van de functies van de
airconditioning is ontvochtiging van
de lucht, en voor het gebruik van deze
functie hoeft de temperatuur niet op
koud ingesteld te worden. Dus stel de
temperatuurregelknop in op de gewenste
stand (warm of koud) en schakel de
airconditioning in wanneer u de lucht in
het interieur wenst te ontvochtigen.
5
10
Interieurvoorzieningen
Klimaatregelsysteem
Volautomatisch type
AchterruitverwarmingsschakelaarLuchtinlaatkeuzeschakelaar
Aanjagerregelknop
Temperatuurregelknop
A/C schakelaar
Achterruitverwarmingsschakelaar
LuchtinlaatkeuzeschakelaarA/C schakelaar
Functiekeuzeregelknop
AanjagerregelknopTemperatuurregelknop Functiekeuzeregelknop
Type A
Type B
5
11
Interieurvoorzieningen
Klimaatregelsysteem
Regelschakelaars
Temperatuurregelknop
Deze knop regelt de temperatuur. Draai
deze rechtsom voor verhoging van
temperatuur en linksom voor verlaging
van temperatuur.
Aanjagerregelknop
De aanjager heeft zeven snelheden.
AUTO stand
De hoeveelheid luchtstroom wordt
automatisch geregeld overeenkomstig de
ingestelde temperatuur.
Behalve AUTO stand
De hoeveelheid luchtstroom kan afgesteld
worden op het gewenste niveau door de
regelknop te draaien.
0 positie
Zet de regelknop op 0 om het systeem uit
te schakelen.
Functiekeuzeregelknop
Draai de functiekeuzeregelknop voor het
kiezen van de luchtstroomfunctie (pagina
5-4 ).
AUTO stand
De luchtstroomfunctie wordt automatisch
op de gekozen temperatuur afgesteld.
Behalve AUTO stand
De stand voor de gewenste luchtstroom
kan worden gekozen door het draaien van
de regelknop.
OPMERKING
Wanneer de luchtstroomfunctie
ingesteld is op stand
en de
temperatuurregelknop ingesteld is op
een gematigde temperatuur, wordt
verwarmde lucht naar de
voetenruimte gevoerd en komt er
lucht van een in vergelijking lagere
temperatuur door de middelste, linker
en rechter luchtuitlaatroosters naar
buiten.
Wanneer de aanjagerregelknop op
ON staat en de
functiekeuzeregelknop in de stand
staat, wordt de airconditioning
automatisch ingeschakeld en wordt
de stand voor aanvoer van
buitenlucht automatisch gekozen om
de voorruit te ontwasemen.
A/C schakelaar
De airconditioning (koeling/ontvochtiging
functies) kan in- of uitgeschakeld worden
door het indrukken van de schakelaar
terwijl de aanjagerregelknop in een andere
stand dan 0 staat.
Wanneer de airconditioning in werking is
gaat het indikatielampje branden.
OPMERKING
Wanneer de buitentemperatuur in
de nabijheid komt van 0 °C, het
airconditioningsysteem niet gebruiken.
5
12
Interieurvoorzieningen
Klimaatregelsysteem
Luchtinlaatkeuzeschakelaar
De standen voor aanvoer van buitenlucht
of recirculerende lucht kunnen worden
gekozen. Druk op de schakelaar voor het
kiezen van de stand voor aanvoer van
buitenlucht of recirculerende lucht.
Stand voor gerecirculeerde lucht
(indikatielampje is aan)
De aanvoer van buitenlucht is afgesloten.
Gebruik deze stand bij het rijden door
tunnels, bij het rijden in druk verkeer
(plaatsen met hoge concentraties van
uitlaatgassen) of wanneer snelle koeling
gewenst is.
Stand voor aanvoer van buitenlucht
(indikatielampje is uit)
Buitenlucht wordt het interieur
binnengelaten. Gebruik deze stand voor
ventilatie of ontdooien van de voorruit.
WAARSCHUWING
Bij koud of regenachtig weer de
stand niet gebruiken:
Gebruik van de
stand bij koud of
regenachtig weer is gevaarlijk
aangezien dit het beslaan van de ruiten
veroorzaakt. Uw uitzicht wordt dan
belemmerd, hetgeen een ernstig
ongeluk tot gevolg kan hebben.
Bediening van de automatische
airconditioning
1. Zet de functiekeuzeregelknop in de
AUTO stand.
2. Zet de luchtinlaatkeuzeschakelaar in
de stand voor aanvoer van buitenlucht
(indikatielampje is uit).
OPMERKING
Als de stand voor recirculerende lucht
gedurende langere tijd wordt gebruikt bij
koud weer of hoge vochtigheid, bestaat
de kans dat de voorruit gemakkelijker
beslaat.
3. Zet de aanjagerregelknop in de AUTO
stand.
4. Druk de A/C schakelaar in om de
airconditioning in werking te stellen
(indikatielampje brandt).
5. Zet de temperatuurregelknop in de
gewenste stand.
6. Zet de aanjagerregelknop in de stand 0
om het systeem uit te schakelen.
5
13
Interieurvoorzieningen
Klimaatregelsysteem
OPMERKING
Wanneer de temperatuur op
maximum warm of koud wordt
ingesteld, zal de gewenste
temperatuur niet sneller worden
verkregen.
Bij het kiezen van hete lucht, zal het
systeem de luchtstroom beperken
totdat deze is opgewarmd om te
voorkomen dat koude lucht uit de
luchtroosters wordt geblazen.
(Europees model)
Stel voor een optimale
interieurtemperatuur de temperatuur
in op om en nabij 22,0. Stel af op de
gewenste temperatuur indien nodig.
(Behalve Europees model)
Stel voor een optimale
interieurtemperatuur de temperatuur
in op om en nabij 25,0. Stel af op de
gewenste temperatuur indien nodig.
Ontdooien en ontwasemen van de
voorruit
Zet de functiekeuzeregelaar in de stand
en draai de aanjagerregelknop naar de
gewenste snelheid.
In deze stand wordt de stand voor aanvoer
van buitenlucht automatisch gekozen en
wanneer de aanjagerregelknop op ON
staat wordt de airconditioning automatisch
ingeschakeld. De airconditioning voert dan
ontvochtig de lucht naar de voorruit en de
zijruiten (pagina 5-4 ). De hoeveelheid
luchtstroming zal toenemen.
WAARSCHUWING
Zet bij het ontwasemen de
temperatuurregelaar in de stand voor
hete of warme lucht ( stand):
Gebruik van de stand
met de
temperatuurregelaar in de stand voor
koude lucht is gevaarlijk, aangezien dit
het beslaan van de voorruit kan
veroorzaken. Uw uitzicht wordt dan
belemmerd, hetgeen een ernstig
ongeluk tot gevolg kan hebben.
OPMERKING
Gebruik de temperatuurregelknop om
de temperatuur van de luchtstroom
te verhogen en de ruit sneller te
ontwasemen.
5
14
Interieurvoorzieningen
Klimaatregelsysteem
Zonlicht/Temperatuursensor
Het airconditioningsysteem meet
de binnen- en buitentemperatuur en
het zonlicht. Op basis hiervan wordt
vervolgens de temperatuur van het
interieur ingesteld.
OPGELET
Zorg er voor dat geen van de sensors
gehinderd wordt, anders zal het
airconditioningsysteem niet juist
functioneren.
Zonlichtsensor
Interieurtemperatuursensor
5
15
Interieurvoorzieningen
Audio-installatie
Antenne
Draai de antenne naar links om hem te
verwijderen.
Draai de antenne naar rechts om hem te
bevestigen.
Let er op de antenne stevig te bevestigen.
Installeren
Verwijderen
OPGELET
Om beschadiging van de antenne te
voorkomen, deze verwijderen, alvorens
lage doorgangen te passeren.
OPMERKING
Het verdient aanbeveling de antenne te
verwijderen en in de cabine op te bergen
wanneer u de auto onbeheerd achterlaat.
Bedieningstips voor
audio-installatie
WAARSCHUWING
Stel de audio-installatie enkel af
wanneer de auto stilstaat:
Stel de bedieningstoetsen van de
audio-installatie niet tijdens het rijden
af. Afstellen van de audio-installatie
tijdens het rijden is gevaarlijk,
aangezien u hierdoor van de besturing
van de auto kan worden afgeleid,
waardoor een ernstig ongeluk kan
ontstaan.
Ook al zijn de
audiobedieningsschakelaars op het
stuurwiel aanwezig, is het de bedoeling
dat u leert de schakelaars te bedienen
zonder er naar te kijken, zodat u tijdens
het rijden uw maximale aandacht op de
weg kunt houden.
OPGELET
Stel voor veilig rijden het audiovolume
af op een niveau waarbij de geluiden
van buiten de auto voor u goed
hoorbaar blijven, zoals bijvoorbeeld
autoclaxons en vooral sirenes van
hulpverleningsvoertuigen.
5
16
Interieurvoorzieningen
Audio-installatie
OPMERKING
Om te voorkomen dat de accu
uitgeput raakt, de audio-installatie
niet gedurende langere tijd aan laten
staan terwijl de motor niet draait.
Als een mobiele telefoon of een CB
radio in of bij de auto wordt gebruikt,
kan dit tot gevolg hebben dat de
audio-installatie storing te horen
geeft, dit duidt er echter niet op dat
de installatie defect is.
Geen vloeistof op de audio-installatie
morsen.
Geen andere voorwerpen dan CD's naar
binnen in de gleuf steken.
Radio-ontvangst
AM karakteristieken
AM signalen buigen rondom obstakels als
gebouwen en bergen en worden door de
ionosfeer weerkaatst.
Dit is de reden waarom deze signalen
langere afstanden kunnen overbruggen dan
FM signalen.
Echter dit kan ook tot gevolg hebben
dat twee zenders tegelijk op dezelfde
frequentie ontvangen worden.
Zender 2
Zender 1
Ionosfeer
FM karakteristieken
Het bereik van een FM zender strekt
zich gewoonlijk uit over een afstand
van ongeveer 40—50 km vanaf de bron.
Aangezien voor FM stereo-uitzendingen
een extra codering nodig is om het geluid
in twee kanalen te splitsen, is het bereik
ervan zelfs nog korter dan dat van mono
(niet-stereo) FM uitzendingen.
FM zender
40—50 km
5
17
Interieurvoorzieningen
Audio-installatie
De signalen van FM zenders zijn
vergelijkbaar met lichtstralen, aangezien
deze niet om hoeken kunnen buigen
maar wel weerkaatst kunnen worden. In
tegenstelling tot AM signalen, kunnen FM
signalen niet verder reiken dan de horizon.
Dit is de reden waarom FM zenders geen
grote afstanden kunnen overbruggen,
hetgeen AM zenders wel kunnen.
AM golf
FM golf
FM golf
100—200 km
Ionosfeer
Atmosferische omstandigheden kunnen
eveneens van invloed zijn op de FM
ontvangst. Een hoge vochtigheid kan
slechte ontvangst veroorzaken. Echter op
bewolkte dagen kan de ontvangst beter
zijn dan op heldere dagen.
Vervorming van het signaal door
weerkaatsing
Aangezien FM signalen door obstakels
weerkaatst kunnen worden, bestaat de
kans dat het rechtstreekse signaal en het
weerkaatste signaal gelijktijdig ontvangen
worden. Hierdoor wordt de ontvangst
enigszins vertraagd, waardoor een
ongelijkmatig of vervormd geluid ontstaat.
Dit probleem kan zich ook voordoen bij
ontvangst dicht in de buurt van de zender.
Weerkaatste golf
Direkt
Trillend/overspringend geluid
FM signalen bewegen zich voort in
rechte lijnen en worden afgezwakt in
valleien, tussen hoge gebouwen, bergen
en dergelijke. De ontvangst op dit soort
plaatsen kan langzaam wegvallen en kan
hinderlijke storende geluiden veroorzaken.
Storing als gevolg van een te zwak
signaal
In sommige stedelijke gebieden is de
ontvangst zwak, aangezien de zender
zich op een te grote afstand bevindt. De
ontvangst in dergelijke randgebieden
wordt gekenmerkt door het uiteenvallen
van het geluid.
5
18
Interieurvoorzieningen
Audio-installatie
Storing als gevolg van een te sterk
signaal
Zendsignalen dicht in de buurt van een
zender zijn buitengewoon krachtig.
Storing en het uiteenvallen van het geluid
kan dan de ontvangst hinderen.
Storing als gevolg van ontvangst van
twee zenders met nagenoeg identieke
frequenties
In een gebied waar twee krachtige zenders
op nagenoeg identieke frequenties
uitzenden, is het mogelijk dat de
oorspronkelijk afgestemde zender tijdelijk
verdwijnt en dat de tweede zender wordt
ontvangen. Dit zal eveneens storing tijdens
de ontvangst veroorzaken.
Zender 2
88,3 MHz
Zender 1
88,1 MHz
Bedieningstips voor de CD speler
Condensvorming
Onmiddellijk na het inschakelen van de
verwarming wanneer de auto koud is,
bestaat de kans dat de CD of de optische
onderdelen (prisma en lens) in de CD
speler overdekt raken met een laagje
condens. In dat geval zal de CD zodra
deze in het apparaat wordt gestoken
onmiddellijk worden uitgeworpen.
Wanneer een CD met een laagje condens
overdekt is, kan dit verholpen worden
door de disc eenvoudig met een zachte
doek af te vegen. Condensvorming op
optische onderdelen zal natuurlijkerwijs
in ongeveer een uur verdwijnen. Wacht
totdat normale bediening weer mogelijk
is, alvorens te proberen het apparaat te
gebruiken.
Behandeling van de CD speler
Neem de volgende voorzorgsmaatregelen
in acht.
Gebruik geen vervormde of gebarsten
CD's. De kans bestaat dat de disc niet
wordt uitgeworpen en dat de installatie
defect raakt.
5
19
Interieurvoorzieningen
Audio-installatie
Gebruik geen onconventionele discs
zoals hartvormige of achtkantige discs,
enz. De kans bestaat dat de disc niet
wordt uitgeworpen en dat de installatie
defect raakt.
Als het geheugengedeelte van de CD
doorzichtig of doorschijnend is, de disc
niet gebruiken.
Doorzichtig
Het is mogelijk bij nieuwe CD's dat
de binnenste en buitenste randen
enigszins ruw zijn. Als een disc met
ruwe randen wordt gebruikt, kan deze
niet goed geplaatst worden met als
gevolg dat de CD speler de CD niet
afspeelt. Bovendien bestaat de kans dat
de disc niet wordt uitgeworpen en dat
de installatie defect raakt. Verwijder
tevoren de ruwe randen met behulp
van een balpen of een potlood, zoals
hieronder afgebeeld. Wrijf voor het
verwijderen van de ruwe randen, de
zijkant van de pen of het potlood tegen
de binnenste en buitenste rand van de
CD.
Bij het rijden over oneffenheden
verspringt het geluid.
CD's die voorzien zijn van het logo
dat in de afbeelding wordt aangegeven
kunnen worden afgespeeld. Er kunnen
geen andere discs worden weergegeven.
Gebruik discs die legaal geproduceerd
zijn. Als illegaal gekopiëerde discs
zoals onwetmatig geproduceerde discs
gebruikt worden, bestaat de kans dat het
systeem niet correct functioneert.
Let er op bij het gebruik van CD's nooit
het signaaloppervlak aan te raken. Pak
de CD vast door deze bij de buitenste
rand of bij de rand van het gat en de
buitenste rand vast te houden.
Plak geen papier of plakband op de
CD. Voorkom het bekrassen van de
achterzijde (de zijde zonder label).
De kans bestaat dat de disc niet wordt
uitgeworpen en dat de installatie defect
raakt.
5
20
Interieurvoorzieningen
Audio-installatie
Stof, vingerafdrukken en vuil kunnen
de hoeveelheid licht dat door het
signaaloppervlak weerkaatst wordt
verminderen, hetgeen een nadelige
invloed op de geluidskwaliteit heeft.
Indien de CD verontreinigd mocht
raken, deze voorzichtig met een zachte
doek vanaf het midden van de CD tot
aan de rand afvegen.
Gebruik geen reinigings-sprays voor
grammofoonplaten, anti-statische
reinigingsmiddelen of huishoudelijke
spray-reinigers. Vluchtige chemische
middelen zoals benzine en terpentijn
kunnen het oppervlak van de CD
eveneens beschadigen en mogen dus
niet worden gebruikt. Alle middelen
die plastic aantasten, doen kromtrekken
of dof maken mogen nooit voor het
reinigen van CD's worden gebruikt.
De CD speler werpt de CD uit als de
CD ondersteboven wordt ingestoken.
Verontreinigde en/of defecte CD's
kunnen ook uitgeworpen worden.
Geen reinigingsdiscs in de CD speler
gebruiken.
Geen disc insteken die voorzien is van
een etiket of sticker.
De kans bestaat dat deze installatie
bepaalde CD-R/CD-RW's die gemaakt
zijn met een computer of een muziek
CD recorder niet kan afspelen als gevolg
van disckarakteristieken, krassen,
vlekken, vuil, enz., of als gevolg van
stof of condensvorming op de lens
binnen in het apparaat.
Als CD's bewaard worden in de auto
wanneer deze aan direct zonlicht of hoge
temperaturen is blootgesteld, kunnen
de CD-R/CD-RW's zodanig beschadigd
worden dat ze niet meer afspeelbaar
zijn.
Een CD-R/CD-RW van meer dan 700
MB kan niet worden afgespeeld.
De kans bestaat dat deze installatie
bepaalde discs die gemaakt zijn
met behulp van een computer niet
kan afspelen als gevolg van de
instelling van de gebruikte toepassing
(schrijfsoftware). (Raadpleeg voor
bijzonderheden de plaats van aankoop
van de toepassing.)
Het is mogelijk dat bepaalde
tekstgegevens, zoals titels die
opgenomen zijn op een CD-R/CD-
RW niet getoond worden wanneer
muziekgegevens (CD-DA) afgespeeld
worden.
De tijdsduur vanaf wanneer een CD-
RW wordt ingestoken tot het moment
waarop deze met afspelen begint is
langer dan bij een normale CD of CD-R.
Lees de bedieningshandleiding en
voorzorgsmaatregelen voor CD-R/CD-
RW's volledig.
Gebruik geen discs waarop plakband
is aangebracht, met gedeeltelijk
losgeraakte labels of kleefmateriaal
dat van de randen van het CD label
naar buiten steekt. Gebruik ook
geen discs waarop een in de handel
verkrijgbaar CD-R label is aangebracht.
De kans bestaat dat de disc niet wordt
uitgeworpen en dat de installatie defect
raakt.
5
21
Interieurvoorzieningen
Audio-installatie
Bedieningstips voor MP3
MP3 staat voor MPEG Audio Layer 3,
een gestandaardiseerde stemcompressie,
zoals bepaald door de ISO
*1
werkgroep
(MPEG).
Met behulp van MP3 kunnen
audiogegevens gecomprimeerd worden tot
ongeveer een-tiende van het formaat van
de brongegevens.
Dit apparaat geeft bestanden met de
extensie (.mp3) weer als MP3 bestanden.
*1 Internationale Organisatie voor
Standaardisering
OPGELET
Gebruik geen audiobestandsextensie
voor andere bestanden dan
audiobestanden. Ook de
audiobestandsextensie niet veranderen.
Anders zal het apparaat het bestand niet
correct herkennen wat ruis of een defect
kan veroorzaken.
OPMERKING
Levering van dit product verleent
enkel een licentie voor privé, niet-
commercieel gebruik en verleent geen
licentie en geen recht voor het gebruik
van dit product in een commerciële
(d.w.z. inkomsten genererende) real-time
uitzending (via land, satelliet, kabel en/
of andere media), uitzending/streaming
via het internet, intranetwerken of
andere netwerken en/of in overige
distributiesystemen met elektronische
inhoud, zoals betaal-audio of audio-op-
aanvraag toepassingen. Voor dergelijk
gebruik is een onafhankelijke licentie
vereist. Kijk voor nadere bijzonderheden
op http://www.mp3licensing.com.
Deze audio-installatie kan MP3
bestanden afspelen die zijn opgenomen
op CD-R/CD-RW/CD-ROM's.
Bij het benamen van een MP3
bestand, er voor zorgen een MP3
bestandsextensie (.mp3) achter de
bestandsnaam toe te voegen.
Het aantal tekens dat getoond kan
worden is beperkt.
5
22
Interieurvoorzieningen
Audio-installatie
Bedieningstips voor WMA
WMA is een afkorting van
Windows Media Audio en is een
audiocompressieformaat dat gebruikt
wordt door Microsoft.
Audiogegevens kunnen gecreëerd en
opgeslagen worden met een hogere
compressieverhouding dan MP3.
Dit apparaat geeft bestanden met de
extensie (.wma) weer als WMA bestanden.
*
Microsoft en Windows Media zijn
gedeponeerde handelsmerken van
Microsoft Corporation U.S. in de
Verenigde Staten en overige landen.
OPGELET
Gebruik geen audiobestandsextensie
voor andere bestanden dan
audiobestanden. Ook de
audiobestandsextensie niet veranderen.
Anders zal het apparaat het bestand niet
correct herkennen wat ruis of een defect
kan veroorzaken.
WMA bestanden die geschreven zijn
onder andere dan de aangegeven
specifi caties worden mogelijk
niet normaal weergegeven of de
bestandsnamen of mapnamen worden
mogelijk niet correct getoond.
De bestandsextensie is mogelijk
niet aanwezig, afhankelijk van het
besturingssysteem van de computer,
versie, software of instellingen. Voeg in
dit geval de bestandsextensie “.wma”
toe aan het einde van de bestandsnaam
en schrijf deze vervolgens op de disc.
Bedieningstips voor AAC
AAC staat voor Geavanceerde
Audiocodering, een gestandaardiseerde
stemcompressie, zoals bepaald door de
ISO
*1
werkgroep (MPEG). Audiogegevens
kunnen gecreëerd en opgeslagen worden
met een hogere compressieverhouding dan
MP3.
Dit apparaat geeft bestanden met de
extensies (.aac/.m4a/.wav
*2
) weer als AAC
bestanden.
*1 Internationale Organisatie voor
Standaardisering
*2 Type B/Type C
OPGELET
Gebruik geen audiobestandsextensie
voor andere bestanden dan
audiobestanden. Ook de
audiobestandsextensie niet veranderen.
Anders zal het apparaat het bestand niet
correct herkennen wat ruis of een defect
kan veroorzaken.
AAC bestanden die geschreven zijn
onder andere dan de aangegeven
specifi caties worden mogelijk
niet normaal weergegeven of de
bestandsnamen of mapnamen worden
mogelijk niet correct getoond.
De bestandsextensie is mogelijk
niet aanwezig, afhankelijk van het
besturingssysteem van de computer,
versie, software of instellingen. Voeg
in dit geval de bestandsextensie “.aac”,
“.m4a” of “.wav
*2
” toe aan het einde
van de bestandsnaam en schrijf deze
vervolgens in het geheugen.
*2 Type B/Type C
5
23
Interieurvoorzieningen
Audio-installatie
Bedieningstips voor de DVD speler
Condensvorming
Onmiddellijk na het inschakelen van
de verwarming wanneer de auto koud
is, bestaat de kans dat de DVD of de
optische onderdelen (prisma en lens) in
de DVD speler overdekt raken met een
laagje condens. In dat geval zal de DVD
zodra deze in het apparaat wordt gestoken
onmiddellijk worden uitgeworpen.
Wanneer een DVD met een laagje condens
overdekt is, kan dit verholpen worden
door de DVD eenvoudig met een zachte
doek af te vegen. Condensvorming op
optische onderdelen zal natuurlijkerwijs
in ongeveer een uur verdwijnen. Wacht
totdat normale bediening weer mogelijk
is, alvorens te proberen het apparaat te
gebruiken.
Behandeling van de DVD speler
Neem de volgende voorzorgsmaatregelen
in acht.
Gebruik geen vervormde of gebarsten
DVD's. De kans bestaat dat de disc niet
wordt uitgeworpen en dat de installatie
defect raakt.
Gebruik geen onconventionele discs
zoals hartvormige discs, enz. De
kans bestaat dat de disc niet wordt
uitgeworpen en dat de installatie defect
raakt.
Als het geheugengedeelte van de DVD
doorzichtig of doorschijnend is, de disc
niet gebruiken.
Doorzichtig
Het is mogelijk bij nieuwe DVD's
dat de binnenste en buitenste randen
enigszins ruw zijn. Als een disc met
ruwe randen wordt gebruikt, kan deze
niet goed geplaatst worden met als
gevolg dat de DVD speler de DVD niet
afspeelt. Bovendien bestaat de kans dat
de disc niet wordt uitgeworpen en dat
de installatie defect raakt. Verwijder
tevoren de ruwe randen met behulp
van een balpen of een potlood, zoals
hieronder afgebeeld. Wrijf voor het
verwijderen van de ruwe randen, de
zijkant van de pen of het potlood tegen
de binnenste en buitenste rand van de
DVD.
Bij het rijden over oneffenheden
verspringt het geluid.
5
24
Interieurvoorzieningen
Audio-installatie
DVD's die voorzien zijn van het logo dat
in de afbeelding wordt aangegeven of
DVD-R/DVD
R/DVD-RW/DVD RW
die beschreven zijn met videodata
(DVD-Video/DVD-VR bestand) kunnen
worden afgespeeld.
Gebruik discs die legaal geproduceerd
zijn. Als illegaal gekopiëerde discs
zoals onwetmatig geproduceerde discs
gebruikt worden, bestaat de kans dat het
systeem niet correct functioneert.
Let er op bij het gebruik van DVD's
nooit het signaaloppervlak aan te raken.
Pak de DVD vast door deze bij de
buitenste rand of bij de rand van het gat
en de buitenste rand vast te houden.
Plak geen papier of plakband op de
DVD. Voorkom het bekrassen van de
achterzijde (de zijde zonder label).
De kans bestaat dat de disc niet wordt
uitgeworpen en dat de installatie defect
raakt.
Stof, vingerafdrukken en vuil kunnen
de hoeveelheid licht dat door het
signaaloppervlak weerkaatst wordt
verminderen, hetgeen een nadelige
invloed op de geluidskwaliteit heeft.
Indien de DVD verontreinigd mocht
raken, deze voorzichtig met een zachte
doek vanaf het midden van de DVD tot
aan de rand afvegen.
Gebruik geen reinigings-sprays voor
grammofoonplaten, anti-statische
reinigingsmiddelen of huishoudelijke
spray-reinigers. Vluchtige chemische
middelen zoals benzine en terpentijn
kunnen het oppervlak van de DVD
eveneens beschadigen en mogen dus
niet worden gebruikt. Alle middelen
die plastic aantasten, doen kromtrekken
of dof maken mogen nooit voor het
reinigen van DVD's worden gebruikt.
De DVD speler werpt de DVD uit als de
DVD ondersteboven wordt ingestoken.
Verontreinigde en/of defecte DVD's
worden mogelijk ook uitgeworpen.
Geen reinigingsdiscs in de DVD speler
gebruiken.
Geen disc insteken die voorzien is van
een etiket of sticker.
De kans bestaat dat deze installatie
bepaalde DVD-R/DVD
R/DVD-RW/
DVD
RW's die gemaakt zijn met een
computer of een DVD recorder niet kan
afspelen als gevolg van
disckarakteristieken, krassen, vlekken,
vuil, enz., of als gevolg van stof of
condensvorming op de lens binnen in
het apparaat.
Als DVD's bewaard worden in de auto
wanneer deze aan direct zonlicht of hoge
temperaturen is blootgesteld, kunnen de
DVD-R/DVD
R/DVD-RW/DVD
RW's zodanig beschadigd worden dat ze
niet meer afspeelbaar zijn.
De kans bestaat dat deze installatie
bepaalde discs die gemaakt zijn
met behulp van een computer niet
kan afspelen als gevolg van de
instelling van de gebruikte toepassing
(schrijfsoftware). (Raadpleeg voor
bijzonderheden de plaats van aankoop
van de toepassing.)
5
25
Interieurvoorzieningen
Audio-installatie
Lees de gebruikershandleiding en alle
voorzorgsmaatregelen voor DVD-R/
DVD
R/DVD-RW/DVD RW's.
Gebruik geen discs waarop plakband
is aangebracht of met gedeeltelijk
losgeraakte labels of kleefmateriaal dat
vanaf de randen van het DVD label naar
buiten steekt. Gebruik ook geen discs
waarop een in de handel verkrijgbaar
DVD-R label is aangebracht. De
kans bestaat dat de disc niet wordt
uitgeworpen en dat de installatie defect
raakt.
De voorwaarden waaronder een DVD
video kan worden afgespeeld kunnen
vooraf bepaald zijn, afhankelijk van
de bedoelingen van de ontwerper van
de disc-software. Het is mogelijk dat
functies niet werken zoals bedoeld door
de gebruiker, aangezien deze DVD
speler functioneert overeenkomstig de
bedoelingen van de softwareontwerper.
Raadpleeg altijd de instrukties die zijn
meegeleverd met de disc die u gaat
afspelen.
Gefabriceerd onder licentie van Dolby
Labouratories, Inc.. Dolby en het
dubbel-D symbool zijn handelsmerken
van Dolby Labouratories.
OPMERKING
Videogegevens (DVD-Video/DVD-
VR bestanden) die geschreven zijn
naar DVD/DVD-R/DVD
R/DVD-
RW/DVD
RW kunnen worden
afgespeeld.
Dit apparaat is geschikt voor
weergave van dubbellaagse DVD/
DVD-R.
Regionummer voor dit apparaat is [2]
of [3] (regionummer is afhankelijk
van bestemmingsgebied).
OPMERKING
DVD-Video/DVD-VR bestanden die
geschreven zijn onder andere dan
de aangegeven specifi caties worden
mogelijk niet normaal weergegeven
of de bestandsnamen of mapnamen
worden mogelijk niet correct
getoond.
Markeringen op disc
Op discs of verpakkingen worden de
volgende markeringen aangegeven:
Mark Betekenis
NTSC PAL
Geeft een kleuren-TV
systeem aan (zendsysteem
is afhankelijk van
bestemmingsgebied).
Geeft het aantal
audiosporen aan.
Het getal geeft het aantal
audio-opnamen aan.
Geeft het aantal
ondertitelde talen aan.
Het getal geeft het aantal
opgenomen talen aan.
Aantal hoeken.
Het getal geeft het aantal
opgenomen hoeken aan.
Geeft de schermmodi
aan die kunnen worden
geselecteerd.
“16:9” geeft een breed
scherm aan en “4:3” geeft
een standaard scherm aan.
Geeft de regiocode aan
voor waar een disc kan
worden afgespeeld.
ALL geeft wereldwijd
gebruik aan en een getal
geeft gebruik op basis van
regio aan.
5
26
Interieurvoorzieningen
Audio-installatie
Woordenlijst
DVD-Video
DVD-Video is een
videobeeldopslagstandaard zoals bepaald
door het DVD forum.
Er wordt gebruik gemaakt van “MPEG2”,
een wereldwijde standaard in digitale
compressietechnologie, die gemiddeld
ongeveer 1/40-ste van de beeldgegevens
comprimeert en deze opslaat. Verder wordt
er gebruik gemaakt van een variabele-
snelheid coderingstechnologie, welke
de toegewezen hoeveelheid informatie
verandert overeenkomstig de vorm van
het schermbeeld. Audio-informatie
kan worden opgeslagen met behulp
van Dolby digitaal in plaats van PCM
(Pulscodemodulatie) waarmee een meer
werkelijkheidsgetrouw audiogeluid wordt
verkregen.
Verder zijn ter uitbreiding van de
mogelijkheden diverse aanvullende
functies aanwezig, zoals de
beschikbaarheid van meerdere talen.
DVD-VR
DVD-VR is een afkorting van
DVD Video Recording Format
(DVD Video Opnameformaat); een
videobeeldopslagstandaard zoals bepaald
door het DVD forum.
Multi-hoek
Een van de functies van de DVD speler.
Aangezien scènes kunnen worden
opgenomen onder meerdere hoeken
(camerapositie), kunnen gebruikers een
gewenste hoek kiezen.
Meerdere talen
Als functie van de DVD speler kan
audio of ondertiteling voor dezelfde
videobeelden opgeslagen worden in
meerdere talen en kunnen de talen vrij
worden gekozen.
Regiocode
Aan DVD spelers en discs zijn voor elk
bestemmingsgebied codes toegewezen
en alleen discs die gefabriceerd zijn
voor die specifi eke regio kunnen worden
afgespeeld.
Een disc kan niet worden afgespeeld als de
regiocode die aan de speler is toegewezen
niet op de disc staat aangegeven.
Ook als op de disc geen regiocode
staat aangegeven, bestaat de kans dat
afhankelijk van de regio afspelen van de
disc verboden is. In dat geval kan een disc
mogelijk niet op deze DVD speler worden
afgespeeld.
Bedieningstips voor OGG
OGG is het audiocompressieformaat voor
Xiph. Org Foundation.
Audiogegevens kunnen gecreëerd en
opgeslagen worden met een hogere
compressieverhouding dan MP3.
Dit apparaat geeft bestanden met de
extensie (.ogg) weer als OGG bestanden.
OPGELET
Gebruik geen audiobestandsextensie
voor andere bestanden dan
audiobestanden. Ook de
audiobestandsextensie niet veranderen.
Anders zal het apparaat het bestand niet
correct herkennen wat ruis of een defect
kan veroorzaken.
5
27
Interieurvoorzieningen
Audio-installatie
OGG bestanden die geschreven zijn
onder andere dan de aangegeven
specifi caties worden mogelijk
niet normaal weergegeven of de
bestandsnamen of mapnamen worden
mogelijk niet correct getoond.
De bestandsextensie is mogelijk
niet aanwezig, afhankelijk van het
besturingssysteem van de computer,
versie, software of instellingen. Voeg in
dit geval de bestandsextensie “.ogg” toe
aan het einde van de bestandsnaam en
schrijf deze vervolgens op de disc.
Bedieningstips voor USB apparaat
Dit apparaat geeft audiobestanden als
volgt weer:
Extensie
Afspelen met dit
apparaat
.mp3 MP3
.wma WMA
.aac
AAC .m4a
.wav
*1
.ogg
*1
OGG
*1 Type B/Type C
OPGELET
Gebruik geen audiobestandsextensie
voor andere bestanden dan
audiobestanden. Ook de
audiobestandsextensie niet veranderen.
Anders zal het apparaat het bestand niet
correct herkennen wat ruis of een defect
kan veroorzaken.
OPMERKING
Ook al voldoet het audiobestand
aan bovenstaande norm, bestaat de
kans dat weergave niet mogelijk
is, afhankelijk van het type en
de toestand van het USB fl ash-
geheugen.
Een door auteursrecht beschermd
WMA/AAC bestand kan in deze
installatie niet worden afgespeeld.
De volgorde van de muziekgegevens
die zijn opgeslagen in het apparaat
kunnen verschillen van de
weergavevolgorde.
Om verlies of beschadiging van
opgeslagen gegevens te voorkomen
wordt het aangeraden altijd een
reservekopie van uw gegevens te
maken.
Als een apparaat de maximale
waarde voor elektrische
stroomverbruik van 1.000 mA
overschrijdt, bestaat de kans dat
het apparaat niet werkt of oplaadt
wanneer dit wordt aangesloten.
In de USB modus het USB apparaat
niet uittrekken (trek dit enkel uit in
de FM/AM radio of CD modus).
Het apparaat zal niet functioneren als
de gegevens door een wachtwoord
beveiligd zijn.
MP3/WMA/AAC/OGG
*1
bestanden die
geschreven zijn onder andere dan de
aangegeven specifi caties worden mogelijk
niet normaal weergegeven of de bestands-/
mapnamen worden mogelijk niet correct
getoond.
*1 Type B/Type C
5
28
Interieurvoorzieningen
Audio-installatie
Bedieningstips voor iPod
Dit apparaat ondersteunt weergave van
muziekbestanden die zijn opgenomen op
een iPod.
*
iPod is een handelsmerk van Apple
Inc., gedeponeerd in de VS en overige
landen.
Het is mogelijk dat de iPod niet
compatibel is afhankelijk van het model of
de versie van het besturingssysteem. In dit
geval verschijnt een foutmelding.
OPGELET
Verwijder de iPod wanneer deze
niet wordt gebruikt. Aangezien
de iPod niet bestand is tegen
grote temperatuurswisselingen
in de cabine, bestaat de kans dat
deze als gevolg van de extreme
temperaturen of vochtigheid in de
cabine beschadigd raakt of dat de
batterijprestaties verminderen als de
iPod in de auto wordt achtergelaten.
Als gegevens in de iPod verloren
gaan terwijl deze op de installatie is
aangesloten, kan Mazda voor herstel
van verloren gegevens geen garantie
bieden.
Als de iPod batterijprestaties
verminderd zijn, bestaat de kans dat
de iPod niet oplaadt en dat afspelen
niet mogelijk is wanneer deze op de
installatie wordt aangesloten.
OPGELET
Zie de gebruikershandleiding
van de iPod voor bijzonderheden
betreffende het gebruik van de iPod.
Wanneer de iPod op een USB
poort wordt aangesloten, vindt
alle bediening plaats via de audio-
installatie. Bediening van de iPod is
niet mogelijk.
OPMERKING
De audio-installatie kan de beelden of
video's die op een iPod zijn opgeslagen
niet weergeven.
5
29
Interieurvoorzieningen
Audio-installatie
Audioset (Type A)
Aan/uit/Volume/Geluidsregelaars ......................................................................pagina 5-30
Klok ....................................................................................................................pagina 5-32
Bediening van de radio ......................................................................................pagina 5-34
Bediening van de compact disc (CD) speler ......................................................pagina 5-38
Gebruik van de ingang voor extra apparatuur/USB poort .................................pagina 5-42
Foutaanduidingen ...............................................................................................pagina 5-42
5
30
Interieurvoorzieningen
Audio-installatie
Aan/uit/Volume/Geluidsregelaars
Aan/uit/volume/audioregelknop
Menutoets
Audiodisplay
Installatie AAN/UIT
Zet het contact op ACC of ON. Druk
op de aan/uit/volumeknop om de audio-
installatie in te schakelen. Druk nogmaals
op de aan/uit/volumeknop om de audio-
installatie uit te schakelen.
Afstelling van het volume
Draai de aan/uit/volumeknop om het
volume af te stellen. Draai de aan/uit/
volumeknop rechtsom om het volume te
verhogen en linksom om het volume te
verlagen.
Afstelling van het audiogeluid
1. Druk op de menutoets (
) voor het
kiezen van de functie. De gekozen
functie zal op de display worden
aangegeven.
2. Draai de audioregelknop om de
gekozen functies als volgt af te stellen:
Aanduiding
Instelwaarde
Linksom
draaien
Rechtsom
draaien
AF
(Instellen van de
alternatieve frequentie
(AF))
Uit Aan
REG
(Instellen van het
regionaal programma
(REG))
Uit Aan
ALC
(Automatische afstelling
van het volume)
Niveau
verlagen
Niveau
verhogen
BASS
(Lage tonen)
Afname
van de lage
tonen
Toename
van de lage
tonen
TREB
(Hoge tonen)
Afname
van de
hoge tonen
Toename
van de
hoge tonen
FADE
(Volumebalans voor/
achter)
Verplaatsing
van het
geluid naar
voren
Verplaatsing
van het
geluid naar
achteren
BAL
(Volumebalans links/
rechts)
Verplaatsing
van het
geluid naar
links
Verplaatsing
van het
geluid naar
rechts
BEEP
(Audiobedieningsgeluid)
Uit Aan
5
31
Interieurvoorzieningen
Audio-installatie
Aanduiding
Instelwaarde
Linksom
draaien
Rechtsom
draaien
12Hr
24Hr
(12-uur/24-uur
tijdsinstelling)
12Hr
(Knippert)
24Hr
(Knippert)
OPMERKING
Als de display gedurende enkele
seconden niet wordt bediend, keert deze
terug naar de vorige display. Voor het
terugstellen van de lage tonen, hoge
tonen, fade en balans, de menutoets
(
) gedurende 2 seconden
ingedrukt houden. Het apparaat geeft
een pieptoon en “ CLEAR ” wordt
getoond.
AF (Instellen van de alternatieve
frequentie (AF))
De AF functie van het Radio Data Systeem
(RDS) kan op aan of uit worden ingesteld.
Zie Bediening van de radio op pagina
5-34 .
REG (Instellen van het regionaal
programma (REG))
De REG functie van het Radio Data
Systeem (RDS) kan op aan of uit worden
ingesteld.
Zie Bediening van de radio op pagina
5-34 .
ALC (Automatische afstelling van het
volume)
De automatische niveauregeling (ALC)
regelt automatisch het audiovolume
overeenkomstig de rijsnelheid. Naarmate
de rijsnelheid hoger wordt, neemt het
volume toe. ALC heeft ALC OFF en modi
ALC LEVEL 1 tot 7. ALC LEVEL 7 is het
maximale niveau tot waarbij het volume
kan toenemen. Selecteer de modus al
naargelang de rijomstandigheden.
BEEP (Audiobedieningsgeluid)
De instelling voor het werkingsgeluid
bij het indrukken en vasthouden van
een toets kan gewijzigd worden. De
begininstelling is ON. Stel in op OFF om
het werkingsgeluid uit te schakelen.
12Hr
24Hr (12-uur/24-uur
tijdsinstelling)
Door het draaien van de audioregelknop
wordt de display overgeschakeld tussen 12
en 24-uur kloktijd (page 5-32 ).
5
32
Interieurvoorzieningen
Audio-installatie
Klok
Audiodisplay
Audioregelknop
Uren/minuten instelschakelaar
:00 toets
Menutoets
Kloktoets
Instellen van de tijd
De klok kan op elk tijdstip worden
ingesteld wanneer het contact op ACC of
ON gezet wordt.
1. Voor het instellen van de tijd, de
kloktoets (
) gedurende ongeveer
2 seconden indrukken totdat u een
pieptoon hoort.
2. De huidige tijd van de klok gaat
knipperen.
Instellen van de tijd
Druk voor het afstellen van de tijd op
de uren/minuten insteltoets (
, )
terwijl de huidige tijd op de klok
knippert.
Door het indrukken van de urentoets
(
) gaan de uren vooruit. Door het
indrukken van de minutentoets (
)
gaan de minuten vooruit.
3. Druk de kloktoets (
) nogmaals in
om de klok te starten.
Terugstellen van de tijd
1. Houd de kloktoets (
) gedurende
ongeveer 2 seconden ingedrukt, totdat
u een pieptoon hoort.
2. Druk op de :00 toets ( 1 ).
3. Wanneer u de toets indrukt, zal de tijd
als volgt teruggesteld worden:
(Voorbeeld)
12:01—12:29ĺ12:00
12:30—12:59ĺ1:00
OPMERKING
Wanneer u de :00 toets ( 1 ) indrukt,
zullen de seconden bij “ 00
beginnen.
Overschakelen tussen 12 en 24-uur
kloktijd:
Druk de menutoets ( )
herhaalde malen in totdat de 12 en
24-uur kloktijd getoond wordt. Draai
de audioregelknop in een van beide
richtingen en kies de gewenste
klokinstelling terwijl de verkozen
kloktijd knippert.
5
33
NOTITIES
5
34
Interieurvoorzieningen
Audio-installatie
Bediening van de radio
Bandkeuzetoetsen Verkeersinformatietoets
Voorkeuzezendertoetsen
Scan-toets
Afstemtoets Programmatype informatietoets
Audiodisplay
Radio AAN
Druk voor het inschakelen van de radio op
een bandkeuzetoets (
).
Bandkeuze
Door de bandkeuzetoets (
) herhaalde
malen in te drukken worden de golfbanden
als volgt overgeschakeld:
FM1ĺFM2ĺMW/LW.
De geselecteerde modus wordt
aangegeven.
OPMERKING
Als het FM-zendsignaal zwak wordt,
verandert de ontvangst automatisch van
STEREO naar MONO om storing te
verminderen.
Afstemmen
De radio beschikt over de volgende
afstemmingsmethoden: Afstemming
door middel van handbediening,
zenderaftasting, scan, voorkeuzekanalen
en automatische geheugenopslag.
De gemakkelijkste manier voor het
afstemmen op zenders is om deze op de
voorkeuzekanalen te programmeren.
Handbediende afstemming
Kies de zender door de afstemtoets
(
, ) licht in te drukken.
Afstemming door middel van
zenderaftasting
Het automatisch afzoeken van
radiozenders begint wanneer de
afstemtoets (
, ) wordt ingedrukt totdat
een pieptoon gehoord wordt. Het zoeken
stopt zodra een zender wordt gevonden.
OPMERKING
Als u de toets ingedrukt blijft houden,
zal de frequentie continu blijven
veranderen.
5
35
Interieurvoorzieningen
Audio-installatie
Afstemming via scan
Houd de scan-toets (
) ingedrukt om
automatisch de sterke zenders af te tasten.
Het aftasten stopt bij elke zender
gedurende ongeveer 5 seconden. Houd
voor het vasthouden van een zender de
scan-toets (
) tijdens dit interval
nogmaals ingedrukt.
Afstemmen op voorkeuzezenders
De zes voorkeuzekanalen kunnen worden
gebruikt voor het opslaan van 6 MW/LW
en 12 FM zenders.
1. Voor het instellen van een kanaal, eerst
MW/LW, FM1 of FM2 kiezen. Stem af
op de gewenste zender.
2. Houd een van de
voorkeuzezendertoetsen gedurende
ongeveer 2 seconden ingedrukt,
totdat u een pieptoon hoort. Het
voorkeuzezendernummer of de
zenderfrequentie wordt getoond.
De zender is nu in het geheugen
opgeslagen.
3. Herhaal deze procedure voor de
overige zenders en golfbanden die
u wilt opslaan. Voor het afstemmen
op een zender die in het geheugen
is opgeslagen, MW/LW, FM1
of FM2 kiezen en vervolgens de
bijbehorende voorkeuzezendertoets
indrukken. De zenderfrequentie of
het voorkeuzezendernummer wordt
getoond.
Radio data systeem (RDS)
OPMERKING
Het radio data systeem (RDS) werkt niet
als dit zich buiten het servicegebied van
het systeem bevindt.
Alternatieve frequentie (AF)
AF functioneert voor de FM zenders. Druk
op de menutoets (
) en kies de AF
modus om deze in te schakelen en “ AF ”
zal op de display verschijnen. Als de
radio-ontvangst van de huidige zender
zwakker wordt, schakelt het systeem
automatisch over naar een andere zender.
Wanneer u verder naar een regionaal
programma wilt luisteren, op de menutoets
(
) drukken en kies de REG modus
om deze in te schakelen. “ REG ON ” wordt
op de display getoond. Druk voor het
annuleren op de audioregelknop en kies de
REG modus om deze uit te schakelen.
REG OFF ” wordt op de display getoond.
Verkeersinformatie (TA)
Als u op de verkeersinformatietoets (
)
drukt, zal de installatie naar de TA modus
overschakelen en wordt “ TA ” getoond.
Als in de TA modus een TA uitzending
wordt ontvangen, krijgt de TA uitzending
voorrang, ook wanneer andere functies
(FM, CD, USB, iPod, AUX of BT audio)
worden gebruikt, en wordt “ Traffi c Info
getoond.
Druk tijdens een TA uitzending op de
verkeersinformatietoets (
) om de
uitzending te beëindigen en naar de
voorheen ingestelde modus terug te keren.
5
36
Interieurvoorzieningen
Audio-installatie
Programmatype informatie (PTY)
Bepaalde FM zenders zenden
programmatype codes uit. Met behulp van
deze code kunnen alternatieve zenders die
dezelfde programmatype codes uitzenden
snel opgespoord worden.
Druk in de FM modus op de
programmatype informatietoets (
, ). De
programmatype code en “ PTY ” wordt
tijdens ontvangst getoond. Als er geen
programmatype code is, wordt “ None
getoond.
(Kiezen van een programmatype:)
1. Druk op de programmatype
informatietoets (
, ) wanneer de
programmatype code wordt getoond.
2. Druk op een van de volgende toetsen:
Druk op de voorgeprogrammeerde
zendervoorkeuzetoets ( 1 tot 6 ).
Druk op de programmatype
informatietoets (
, ).
(Opsporen van programmatype
informatie:)
1. Druk op de programmatype
informatietoets (
, ) wanneer de
programmatype code wordt getoond.
2. Druk op de programmatype
informatietoets (
, ) totdat de
pieptoon klinkt.
De installatie begint met het opsporen
van uitzendingen en zal als er geen
worden gevonden “ Nothing ” tonen
en vervolgens terugkeren naar de
voorheen ingestelde golfband.
(Opslaan van programmatypen onder
de zendervoorkeuzetoetsen:)
1. Druk op de programmatype
informatietoets (
, ) wanneer de
programmatype code wordt getoond.
2. Druk op de programmatype
informatietoets (
, ) en selecteer het
programmatype.
3. Houd terwijl het programmatype op
de display wordt aangegeven een
zendervoorkeuzetoets gedurende
ongeveer 2 seconden ingedrukt.
Ingelaste uitzendingen
Als een ingelaste uitzending wordt
ontvangen, krijgt de ingelaste uitzending
voorrang, ook wanneer andere functies
(FM, CD, USB, iPod, AUX of BT audio)
worden gebruikt, en wordt “ Alarm! ”
getoond.
Wanneer de ingelaste uitzending eindigt,
zal het systeem naar de voorheen
ingestelde functie terugkeren.
5
37
NOTITIES
5
38
Interieurvoorzieningen
Audio-installatie
*Bepaalde modellen.
Bediening van de compact disc (CD) speler
*
CD uitwerptoets
CD gleuf
Media/Scan-toets
Map omlaag toets
Map omhoog toets
Weergave/pauzetoets
Willekeurige volgorde
weergavetoets
Herhaalde weergavetoets
Audiodisplay
Teksttoets
Spoor
terug/terugspoeltoets
Spoor
vooruit/snelvooruitspoeltoets
Type Afspeelbare gegevens
Muziek/MP3/
WMA/AAC CD
speler
Muziekgegevens (CD-DA)
MP3/WMA/AAC bestand
OPMERKING
Als een disc zowel muziekgegevens
(CD-DA) als MP3/WMA/AAC
bestanden bevat, verschilt de weergave
van de twee of drie bestandstypen
afhankelijk van de manier waarop de
disc werd opgenomen.
Insteken van de CD
Steek de CD in de gleuf met het label
naar boven gericht. Het automatische
laadmechanisme zal de CD op zijn plaats
brengen en de weergave starten.
OPMERKING
Het duurt een kort ogenblik voordat de
weergave begint om de speler de tijd te
geven de digitale signalen op de CD te
lezen.
Uitwerpen van een CD
Druk op de CD uitwerptoets (
) om de
CD uit te werpen.
5
39
Interieurvoorzieningen
Audio-installatie
Weergave
Druk de mediatoets (
) in om over te
schakelen naar de CD-modus en start de
weergave.
OPMERKING
De CD modus kan niet gekozen worden
als er geen CD is ingestoken.
Pauze
Druk voor het stopzetten van de weergave
op de weergave/pauzetoets ( 4 ).
Druk nogmaals op de toets om de
weergave te hervatten.
Snelvooruitspoelen/Terugspoelen
Houd de snelvooruitspoeltoets (
)
ingedrukt om met hoge snelheid een spoor
in voorwaartse richting te doorlopen.
Houd de terugspoeltoets (
) ingedrukt om
met hoge snelheid een spoor in
achterwaartse richting te doorlopen.
Spooraftasting
Druk eenmaal op de spoor vooruit toets
(
) om vooruit te gaan naar het begin van
het volgende spoor.
Druk op de spoor terug toets (
) binnen
enkele seconden na het begin van de
weergave om het begin van het vorige
spoor op te zoeken.
Druk op de spoor terug toets (
) nadat
enkele seconden zijn verstreken om de
weergave vanaf het begin van het huidige
spoor te starten.
Mapzoeken (tijdens MP3/WMA/AAC
CD weergave)
Druk voor het veranderen naar de vorige
map op de map omlaag toets (
), of druk
op de map omhoog toets (
) om door te
gaan naar de volgende map.
Muziek scan
Tijdens muziek CD weergave
Deze functie scant de titels op een CD en
speelt 10 seconden van elk nummer af om
u te helpen het nummer te vinden dat u
wilt beluisteren.
Houd tijdens weergave de scan-toets
(
) ingedrukt om de scan-
weergavefunctie te activeren (het
spoornummer gaat knipperen). Houd de
scan-toets (
) nogmaals ingedrukt om
de scan-weergave te annuleren.
Tijdens MP3/WMA/AAC CD weergave
Deze functie scant de titels in een map die
op dat moment wordt afgespeeld en speelt
10 seconden van elk nummer af om u te
helpen het nummer te vinden dat u wilt
beluisteren. Houd tijdens weergave de
scan-toets (
) ingedrukt om de scan-
weergavefunctie te activeren (het
spoornummer gaat knipperen).
Houd de scan-toets (
) nogmaals
ingedrukt om de scan-weergave te
annuleren.
OPMERKING
Als het apparaat op scan blijft ingesteld,
zal de normale weergave hervat worden
bij het punt waar scan gekozen werd.
5
40
Interieurvoorzieningen
Audio-installatie
Herhaalde weergave
Tijdens muziek CD weergave
1. Druk op de herhaaltoets ( 1 ) tijdens
weergave om het huidige spoor bij
herhaling weer te geven. “ TRACK
RPT ” wordt getoond (
wordt getoond
naast RPT aan de onderkant van het
displaygedeelte).
2. Druk nogmaals op de toets om de
herhaalde weergave uit te schakelen.
Tijdens MP3/WMA/AAC CD weergave
(Spoor herhalen)
1. Druk op de herhaaltoets ( 1 ) tijdens
weergave om het huidige spoor bij
herhaling weer te geven. “ TRACK
RPT ” wordt getoond (
wordt getoond
naast RPT aan de onderkant van het
displaygedeelte).
2. Druk voor het annuleren van de
herhaalde weergave na 3 seconden
nogmaals op de toets.
(Map herhalen)
1. Druk op de herhaaltoets ( 1 ) tijdens
weergave en druk vervolgens binnen 3
seconden nogmaals op de toets om de
sporen in de huidige map bij herhaling
weer te geven. “ FOLDER RPT ” wordt
getoond (
wordt getoond naast RPT
aan de onderkant van het
displaygedeelte).
2. Druk nogmaals op de toets om de
herhaalde weergave uit te schakelen.
Willekeurige weergave
Sporen worden willekeurig geselecteerd
en weergegeven.
Tijdens muziek CD weergave
1. Druk op de willekeurige weergavetoets
( 2 ) tijdens weergave om de sporen op
de CD in willekeurige volgorde weer te
geven. “ DISC RDM ” wordt getoond
(
wordt getoond naast RDM aan de
onderkant van het displaygedeelte).
2. Druk nogmaals op de toets om de
weergave in willekeurige volgorde uit
te schakelen.
Tijdens MP3/WMA/AAC CD weergave
(Map willekeurig)
1. Druk op de willekeurige weergavetoets
( 2 ) tijdens weergave om de sporen in
de map in willekeurige volgorde weer
te geven. “ FOLDER RDM ” wordt
getoond (
wordt getoond naast RDM
aan de onderkant van het
displaygedeelte).
2. Druk voor het annuleren van de
weergave in willekeurige volgorde na 3
seconden nogmaals op de toets.
(CD willekeurig)
1. Druk op de willekeurige weergavetoets
( 2 ) tijdens weergave en druk
vervolgens binnen 3 seconden
nogmaals op de toets om de sporen op
de CD in willekeurige volgorde weer te
geven. “ DISC RDM ” wordt getoond
(
wordt getoond naast RDM aan de
onderkant van het displaygedeelte).
2. Druk nogmaals op de toets om de
weergave in willekeurige volgorde uit
te schakelen.
5
41
Interieurvoorzieningen
Audio-installatie
Overschakelen van de display
Telkens wanneer tijdens weergave op de
teksttoets ( 3 ) wordt gedrukt verandert de
informatie die op de audiodisplay wordt
getoond als volgt.
Muziek CD
Toets
Informatie die op de
audiodisplay wordt
getoond
Spoornummer/
Verstreken tijd
Spoornummer
Spoornaam
Albumnaam
Artiestnaam
MP3/WMA/AAC CD
Toets
Informatie die op de
audiodisplay wordt
getoond
Bestandsnummer/
Verstreken tijd
Mapnummer/
Bestandsnummer
Bestandsnaam
Mapnaam
Albumnaam
Muziekstuknaam
Artiestnaam
OPMERKING
De informatie die zichtbaar is op de
display is enkel CD informatie (zoals
artiestnaam, muziekstuktitel) die op
de CD is opgenomen.
Bepaalde tekens kunnen op deze
installatie niet getoond worden.
Niet-toonbare tekens worden
aangegeven door een sterretje (
).
Display scrollen
Alleen 13 lettertekens kunnen gelijktijdig
worden getoond. Houd voor het tonen van
de rest van de lettertekens van een lange
titel de teksttoets ( 3 ) ingedrukt. De display
toont de volgende 13 lettertekens. Houd
de teksttoets ( 3 ) nogmaals ingedrukt nadat
de laatste 13 lettertekens getoond zijn om
terug te keren naar het begin van de titel.
OPMERKING
Het aantal tekens dat getoond kan
worden is beperkt.
Foutmeldingendisplay
Als “ CHECK CD ” wordt getoond,
betekent dit dat er een probleem is met de
CD. Controleer de CD op beschadiging,
vuil of vlekken en steek deze vervolgens
correct opnieuw naar binnen. Als het
bericht opnieuw verschijnt, een andere
goed bevonden CD insteken. Als de
foutmelding blijft verschijnen, het
apparaat naar een deskundige reparateur,
bij voorkeur een offi ciële Mazda
reparateur brengen voor reparatie.
5
42
Interieurvoorzieningen
Audio-installatie
Gebruik van de ingang voor extra
apparatuur/USB poort
Audio kan weergegeven worden via
de autoluidsprekers door in de handel
verkrijgbare draagbare audioapparatuur
aan te sluiten op de ingang voor extra
apparatuur.
Gebruik een in de handel verkrijgbare,
impedantievrije (3,5
) stereo
ministekkerkabel. Neem contact op met
een deskundige reparateur, bij voorkeur
een offi ciële Mazda reparateur voor
bijzonderheden.
Ook kan audio weergegeven worden via
de audio-installatie van de auto door een
USB apparaat of een iPod op de USB
poort aan te sluiten.
Zie AUX/USB/iPod modus op pagina
5-69 .
Foutaanduidingen
Als u een foutaanduiding op de
audiodisplay ziet, de oorzaak in de tabel
opzoeken. Als u de foutaanduiding niet
kunt wissen, de auto naar een deskundige
reparateur, bij voorkeur een offi ciële
Mazda reparateur brengen.
Aanduiding
Oorzaak Oplossing
CHECK
CD
Compact
disc is
ondersteboven
ingestoken.
Steek de CD op de
juiste manier in. Als de
foutaanduiding steeds
opnieuw verschijnt,
contact opnemen
met een deskundige
reparateur, bij voorkeur
een offi ciële Mazda
reparateur.
Compact
disc is
defect.
Steek een andere CD op
de juiste manier in. Als
de foutaanduiding steeds
opnieuw verschijnt,
contact opnemen
met een deskundige
reparateur, bij voorkeur
een offi ciële Mazda
reparateur.
5
43
Interieurvoorzieningen
Audio-installatie
Audioset (Type B/Type C)
OPMERKING
De verklaring van functies die in deze handleiding worden beschreven kunnen
afwijken van de feitelijke bediening en de vormen van de getoonde schermen,
toetsen, letters en tekens kunnen eveneens van de feitelijke weergave verschillen.
Bovendien kunnen afhankelijk van toekomstige softwareupdates gegevens zonder
voorafgaande kennisgeving successievelijk worden gewijzigd.
Audioset (Type B/Type C) heeft drie verschillende gebruikersinterfaces.
Commanderschakelaar
Aanraakpaneel
Spraakherkenning met stuurschakelaar en microfoon
Gebruik van de commanderschakelaar
OPMERKING
Om veiligheidsredenen blijven tijdens het rijden bepaalde functies uitgeschakeld.
Gebruik van de volumeregelknop
Volumeregelknop
Druk op de volumeregelknop om de audio MUTE in en uit te schakelen.
Draai de volumeregelknop om het volume af te stellen. Het volume neemt toe door het
rechtsom draaien van de regelknop en neemt af door deze linksom te draaien.
5
44
Interieurvoorzieningen
Audio-installatie
Schakelaars rondom de commanderknop
De volgende bedieningen kunnen worden uitgevoerd door het indrukken van de schakelaars
rondom de commanderknop.
: Toont het thuisscherm.
: Toont het Amusementscherm.
: Toont het navigatiescherm (Alleen voertuigen uitgerust met navigatie). Zie voor
bediening van het navigatiescherm de handleiding van het navigatiesysteem. Als de SD
kaart voor het navigatiesysteem niet is ingestoken, wordt het kompas getoond welke de
rijrichting van de auto aangeeft.
: Toont het Favorieten scherm. Lang indrukken voor het opslaan van bepaalde items in
Favorieten. (Radio, telefoonboek en bestemming van het navigatiesysteem kunnen worden
geprogrammeerd.)
: Keert terug naar het vorige scherm.
Gebruik van de commanderknop
5
45
Interieurvoorzieningen
Audio-installatie
(Selectie van pictogrammen op het scherm)
1. Kantel of draai de commanderknop en verplaats de cursor naar het gewenste pictogram.
2. Druk op de commanderknop en selecteer het pictogram.
OPMERKING
Voor bepaalde functies is het ook mogelijk de commanderknop lang ingedrukt te houden.
Gebruik van het aanraakpaneel
OPGELET
Oefen geen druk uit op het scherm en druk er niet met puntige voorwerpen tegen. Anders
bestaat de kans op beschadiging van het scherm.
OPMERKING
Om veiligheidsredenen is tijdens het rijden de bedieningsfunctie van het aanraakpaneel
uitgeschakeld.
5
46
Interieurvoorzieningen
Audio-installatie
Basisbedieningsmethode
AANRAKEN & TIKKEN
1. Raak of tik het item aan dat op het scherm wordt getoond.
2. De bediening gaat van start en het volgende item wordt getoond.
SCHUIVEN
1. Raak het instellingsitem aan dat wordt getoond met een schuifbalk.
2. Raak de schuifregelaar met uw vinger aan en verplaats deze naar het gewenste niveau.
VEGEN
1. Raak het scherm met uw vinger aan en beweeg het omhoog of omlaag.
2. Items die niet zichtbaar waren kunnen worden getoond.
5
47
Interieurvoorzieningen
Audio-installatie
Terugkeer naar het vorige scherm
1. Raak
aan.
Tonen van het thuisscherm
1. Raak
aan.
Thuisscherm
Pictogram Functie
Applicaties
Informatie zoals gemiddeld brandstofverbruik, onderhoud en waarschuwingen kunnen
worden geverifi eerd.
Het schermdisplay kan verschillen afhankelijk van kwaliteit en specifi catie.
Entertainment
Bedient audiobronnen zoals de radio en CD's. De meest recent gebruikte audiobron wordt
getoond. Een audiobron die op dat moment niet kan worden gebruikt wordt overgeslagen en
de voorheen gebruikte audiobron wordt getoond.
Selecteer voor het veranderen van de audiobron het
pictogram dat onderaan het scherm
wordt getoond.
Communicatie
Functies die verband houden met Bluetooth
®
zijn beschikbaar.
Navigatie
Navigatiescherm wordt op de display getoond (modellen met navigatiesysteem).
Als de SD kaart voor het navigatiesysteem niet is ingestoken, wordt het kompas getoond
welke de rijrichting van de auto aangeeft.
Het is mogelijk dat wanneer de auto stilstaat of langzaam rijdt het kompas niet de juiste
richting aangeeft.
Instellingen
Algehele instellingen menu (zoals bijv. display, geluid, Bluetooth
®
en taal).
Het schermdisplay kan verschillen afhankelijk van kwaliteit en specifi catie.
5
48
Interieurvoorzieningen
Audio-installatie
Volume/Display/Geluid regelaars
Volumeregelknop
Commanderschakelaar
Audiobedieningsschakelaar
Volumeschakelaar
Afstelling van het volume
Draai de volumeregelknop van
de commanderschakelaar. De
volumeschakelaar op het stuurwiel kan
ook worden ingedrukt.
Displayinstelling
Selecteer het
pictogram op het
thuisscherm voor het tonen van het
Instellingen scherm.
Selecteer het
tabblad om het item te
selecteren dat u wilt wijzigen.
Display UIT/Klok
De middendisplay kan uitgeschakeld
worden. Selecteer
om
de display uit te schakelen.
Wanneer
wordt
geselecteerd, wordt de middendisplay
uitgeschakeld en wordt de klok getoond.
De middendisplay kan als volgt weer terug
ingeschakeld worden:
Raak de middendisplay aan.
Bedien de commanderschakelaar.
Dag/nacht Modus scherm instellen
Het dag- of avondscherm kan worden
geselecteerd.
: Schakelt het scherm automatisch over
al naargelang de conditie van de
koplampverlichting
*1
: Dagscherm instellen
: Nachtscherm instellen
*1 Wanneer de verlichtingsdimmer wordt
uitgeschakeld, blijft de display constant
op dagscherm ingesteld.
Helderheidafstelling
Stel de helderheid van de middendisplay
af met behulp van de schuifregelaar.
Contrastafstelling
Stel het contrast van de middendisplay af
met behulp van de schuifregelaar.
Displayinstelling terugstellen
Alle scherminstelwaarden kunnen
teruggesteld worden op hun
begininstellingen.
1. Selecteer
.
2. Selecteer
.
5
49
Interieurvoorzieningen
Audio-installatie
Afstelling van het audiogeluid
Selecteer het
pictogram op het
thuisscherm voor het tonen van het
Instellingen scherm.
Selecteer het
tabblad om het item te
selecteren dat u wilt wijzigen.
Aanduiding Instelwaarde
Bas
(Lage tonen)
zijde: Benadrukking
lage tonen
zijde: Vermindering
van de lage tonen
Treble
(Hoge tonen)
zijde: Benadrukking
hoge tonen
zijde: Vermindering
van de hoge tonen
Fade
(Volumebalans voor/
achter)
Voor: Verhoging
voorluidsprekervolume
Achter: Verhoging
achterluidsprekervolume
Balans
(Volumebalans links/
rechts)
Rechts:
Verhoging rechter
luidsprekervolume
Links: Verhoging linker
luidsprekervolume
Auto Level Contr
*1
(Automatische afstelling
van het volume)
Uit—Afstelling op zeven
niveaus
Bose
®
AudioPilot
*2
(Automatische afstelling
van het volume)
Aan/Uit
Pieptoon
(Audiobedieningsgeluid)
Aan/Uit
*1 Standaard audio
*2 Bose
®
geluidsinstallatie
Auto Level Contr (Automatische
afstelling van het volume)
De automatische niveauregeling (ALC)
is een functie die automatisch het
audiovolume en de geluidskwaliteit regelt
overeenkomstig de rijsnelheid. Het volume
neemt toe overeenkomstig de toename in
de rijsnelheid en neemt af al naargelang de
snelheid van de auto minder wordt.
Bose
®
AudioPilot (Automatische
afstelling van het volume)
Tijdens het rijden kunnen
achtergrondgeluiden het beluisteren van
muziek hinderen.
AudioPilot
®*3
technologie voor
geluidshindercompensatie stelt de muziek
continu af om te compenseren voor
achtergrondgeluid en rijsnelheid.
Dit reageert alleen op aanhoudende
geluidshinder en niet op geluidshinder die
zich met tussenpozen voordoet, zoals bij
snelheidsdrempels.
Een verbeterd DSP algoritme geeft
snellere en meer effectieve compensatie
bij afwijkende situaties, zoals bij het rijden
op een zeer oneffen wegdek of met hoge
snelheden.
*3 AudioPilot
®
is een gedeponeerd
handelsmerk van Bose Corporation.
5
50
Interieurvoorzieningen
Audio-installatie
Bediening van de radio (Type B)
Radio AAN
Selecteer het
pictogram op het thuisscherm voor het tonen van het Amusementscherm.
Bij het selecteren van de gewenste radiogolfband, worden de volgende pictogrammen in het
onderste gedeelte van de middendisplay getoond.
AM/FM Radio
Pictogram Functie
Toont het Amusementmenu. Gebruik dit voor het overschakelen naar een andere audiobron.
Toont de zenderlijst.
Selecteer
om de frequenties te tonen van in totaal tien radiozenders van
de lijst met voorkeuzezenders uit de automatische geheugenopslag.
Selecteer de gewenste frequentie.
Toont de Favorieten lijst. Lang indrukken voor het opslaan van de radiozender die op dat
moment wordt ontvangen.
U kunt ontvangbare radiozenders zoeken.
Het aftasten stopt bij elke zender gedurende ongeveer vijf seconden.
Selecteer nogmaals om de radiozender te blijven ontvangen.
U kunt de radiofrequentie handmatig veranderen.
Draai de commanderknop, verschuif het scherm of raak de radiofrequentie aan.
Druk op
of om de radiofrequentie stap voor stap te wijzigen.
Wanneer
of lang wordt ingedrukt, verandert de radiofrequentie continu. Deze stopt
wanneer u uw hand van het pictogram of de commanderknop wegneemt.
Automatische selectie van radiozenders.
Wanneer deze lang wordt ingedrukt, verandert de radiofrequentie continu. Deze stopt
wanneer u uw hand van het pictogram of de commanderknop wegneemt.
Toont de geluidsinstellingen voor het afstellen van het audiokwaliteitsniveau.
Zie Volume/Display/Geluidsregelaars op pagina 5-48 .
5
51
Interieurvoorzieningen
Audio-installatie
Favorietenlijst radio
Voor meer bedieningsgemak kunnen
geselecteerde zenders worden
geregistreerd. In totaal kunnen 50 zenders
worden geregistreerd. De Favorietenlijst
omvat zowel AM als FM radiozenders.
Registreren onder Favorieten
Druk lang op het
pictogram om de
huidige radiozender te registreren. De
registratie kan ook worden uitgevoerd
door gebruik van onderstaande procedure.
1. Selecteer het
pictogram om de
favorietenlijst te tonen.
2. Selecteer
.
3. Selecteer
.
4. De zender wordt toegevoegd onderaan
de Favorietenlijst.
OPMERKING
Als de accu wordt losgekoppeld, wordt
uw favorietenlijst niet gewist.
Selecteren van een radiozender uit de
Favorieten
1. Selecteer het
pictogram om de
favorietenlijst te tonen.
2. Selecteer voor het afstemmen op
een radiozender de naam van de
radiozender of de radiofrequentie.
Wissen van Favorieten
1. Selecteer het
pictogram om de
favorietenlijst te tonen.
2. Selecteer
.
3. Selecteer
.
4. Selecteer de radiozender of de
radiofrequentie die u wilt wissen.
5. Selecteer
.
Veranderen van de volgorde van de
Favorietenlijst
1. Selecteer het
pictogram om de
favorietenlijst te tonen.
2. Selecteer
.
3. Selecteer
.
4. Selecteer een radiozender of
radiofrequentie. De geselecteerde
radiozender kan verplaatst worden.
5. Verschuif de radiozender of verplaats
deze met behulp van de
commanderschakelaar en selecteer
vervolgens
.
5
52
Interieurvoorzieningen
Audio-installatie
Bediening van de radio (Type C)
Radio AAN
Selecteer het
pictogram op het thuisscherm voor het tonen van het Amusementscherm.
Bij het selecteren van de gewenste radiogolfband, worden de volgende pictogrammen in het
onderste gedeelte van de middendisplay getoond.
AM/FM Radio
Pictogram Functie
Toont het Amusementmenu. Gebruik dit voor het overschakelen naar een andere audiobron.
Toont de lijst van ontvangbare RDS radiozenders (Alleen FM).
Toont de zenderlijst (Alleen AM).
Selecteer
om de frequenties te tonen van in totaal tien radiozenders van
de lijst met voorkeuzezenders uit de automatische geheugenopslag.
Selecteer de gewenste frequentie.
Toont de Favorieten lijst. Lang indrukken voor het opslaan van de radiozender die op dat
moment wordt ontvangen.
U kunt ontvangbare radiozenders zoeken.
Het aftasten stopt bij elke zender gedurende ongeveer vijf seconden.
Selecteer nogmaals om de radiozender te blijven ontvangen.
U kunt de radiofrequentie handmatig veranderen.
Draai de commanderknop, verschuif het scherm of raak de radiofrequentie aan.
Druk op
of om de radiofrequentie stap voor stap te wijzigen.
Wanneer
of lang wordt ingedrukt, verandert de radiofrequentie continu. Deze stopt
wanneer u uw hand van het pictogram of de commanderknop wegneemt.
Schakelt de TA modus in en uit.
Automatische selectie van radiozenders.
Wanneer deze lang wordt ingedrukt, verandert de radiofrequentie continu. Deze stopt
wanneer u uw hand van het pictogram of de commanderknop wegneemt.
Toont het FM instellingenscherm (Alleen FM).
Aan/uit van alternatieve frequentie en Regio-vergrendeling kan worden ingesteld.
Toont de geluidsinstellingen voor het afstellen van het audiokwaliteitsniveau.
Zie Volume/Display/Geluidsregelaars op pagina 5-48 .
5
53
Interieurvoorzieningen
Audio-installatie
OPMERKING
Wanneer het of pictogram wordt
geselecteerd terwijl FM is gekozen,
worden de programma’s geselecteerd.
Favorietenlijst radio
Voor meer bedieningsgemak kunnen
geselecteerde zenders worden
geregistreerd. In totaal kunnen 50 zenders
worden geregistreerd. De favorietenlijst
omvat zowel AM, FM als DAB
radiozenders.
Registreren onder Favorieten
Druk lang op het
pictogram om de
huidige radiozender te registreren. De
registratie kan ook worden uitgevoerd
door gebruik van onderstaande procedure.
1. Selecteer het
pictogram om de
favorietenlijst te tonen.
2. Selecteer
.
3. Selecteer
.
4. De zender wordt toegevoegd onderaan
de Favorietenlijst.
OPMERKING
Als de accu wordt losgekoppeld, wordt
uw Favorietenlijst niet gewist.
Selecteren van een radiozender uit de
Favorieten
1. Selecteer het
pictogram om de
favorietenlijst te tonen.
2. Selecteer voor het afstemmen op
een radiozender de naam van de
radiozender of de radiofrequentie.
Wissen van Favorieten
1. Selecteer het
pictogram om de
favorietenlijst te tonen.
2. Selecteer
.
3. Selecteer
.
4. Selecteer de radiozender of de
radiofrequentie die u wilt wissen.
5. Selecteer
.
Veranderen van de volgorde van de
Favorietenlijst
1. Selecteer het
pictogram om de
favorietenlijst te tonen.
2. Selecteer
.
3. Selecteer
.
4. Selecteer een radiozender of
radiofrequentie. De geselecteerde
radiozender kan verplaatst worden.
5. Verschuif de radiozender of verplaats
deze met behulp van de
commanderschakelaar en selecteer
vervolgens
.
Radio data systeem (RDS)
Alternatieve frequentie (AF)
AF functioneert voor de FM zenders.
Schakel de AF modus in. Als de radio-
ontvangst van de huidige zender zwakker
wordt, schakelt het systeem automatisch
over naar een andere zender.
Als u naar een regionaal programma
wilt blijven luisteren, de Regio (REG)
vergrendelmodus inschakelen.
5
54
Interieurvoorzieningen
Audio-installatie
AF/REG in- of uitschakelen
Selecteer in de FM modus het
pictogram om over te schakelen naar het
FM instellingenscherm. AF/REG in- of
uitschakelen gebeurt als volgt:
(AF modus aan/uit)
Selecteer aan/uit op het FM instelscherm.
(REG modus aan/uit)
Selecteer aan/uit terwijl de AF modus is
ingeschakeld.
Verkeersinformatie (TA)
Selecteer
tijdens FM/AM ontvangst om
over te schakelen naar de TA modus.
Als in de TA modus een TA uitzending
wordt ontvangen, krijgt de TA uitzending
voorrang, ook wanneer andere functies
worden gebruikt (FM, CD, USB, AUX,
BT audio, Aha™ radio of Stitcher™
radio) en wordt “Verkeerswaarschuwing”
getoond.
Als een TA op het Amusementscherm
wordt ontvangen, wordt
op het
scherm getoond. Selecteer
om de
ontvangen TA te annuleren en terug te
keren naar TA ontvangst standby. Als een
TA wordt ontvangen op een ander scherm
dan het Amusementscherm, worden de
keuzeschermen voor
, en
op het scherm getoond. Als
wordt geselecteerd, wordt het keuzescherm
uitgeschakeld wanneer een TA wordt
ontvangen terwijl de ontvangst van TAs
doorgaat.
Selectie uit de zenderlijst
De lijst van ontvangbare RDS
radiozenders wordt getoond. U kunt
de zender die u wilt beluisteren
gemakkelijk uit de lijst selecteren. Als
een radiozendernaam niet beschikbaar is,
wordt de frequentie getoond. Ook kunnen
radiozenders die geprogrammeerd zijn
onder een Genre code (Programmatypen
zoals Rock, Nieuws, enz.) ook afzonderlijk
per categorie getoond worden.
OPMERKING
Afhankelijk van de ontvangstcondities
kan het enige tijd duren voordat de
zenderlijst wordt getoond.
1. Selecteer het
pictogram om de lijst
met radiozenders te tonen.
2. Selecteer voor het afstemmen op
een radiozender de naam van de
radiozender of de radiofrequentie.
(Selecteren van Genre)
1. Selecteer
op het
zenderlijstscherm voor het tonen van
het genrelijstscherm.
2. Selecteer het genre om de
radiozenderlijst in het genre te tonen.
OPMERKING
Er kan enkel één Genre worden
gekozen.
5
55
Interieurvoorzieningen
Audio-installatie
*Bepaalde modellen.
Bediening van de Digital Audio Broadcasting (DAB) radio (Type C)
*
Wat is DAB radio?
DAB radio is een digitaal radiouitzendsysteem.
DAB radio biedt radiogeluid van hoge kwaliteit en maakt gebruik van een automatische
frequentieoverschakelfunctie in grensgebieden.
Door het tonen van de radiotekst, kan informatie zoals de naam van het muziekstuk en de
naam van de artiest getoond worden.
Radio AAN
1. Selecteer
op het thuisscherm voor het tonen van het Amusementscherm.
2. Selecteer
, de volgende pictogrammen worden aan de onderzijde van het scherm
getoond.
Pictogram Functie
Toont het Amusementmenu. Gebruik dit voor het overschakelen naar een andere audiobron.
Toont de zenderlijst (ensemble en zender).
Selecteer
voor het updaten van de zenderlijst.
Selecteer
voor het selecteren van het ensemble dat u wilt tonen.
Toont de favorietenlijst. Houd ingedrukt om de huidige afgestemde zender in de
favorietenlijst op te slaan.
Zie Bediening van de radio (Type C) op pagina 5-52 .
Zoekt uw gewenste zender op in de zenderlijst.
Stemt gedurende 10 seconden af op elk van de zenders in de zenderlijst.
Selecteer opnieuw wanneer op uw gewenste zender is afgestemd.
OPMERKING
Als de zenderlijst niet beschikbaar is, wordt overgeschakeld naar het zenderlijst updaten
scherm. Voer het updaten van de zenderlijst uit.
Schakelt de TA modus in en uit.
Zie Bediening van de radio (Type C) op pagina 5-52 .
Keert terug naar de vorige zender.
Houd dit vast om terug te keren naar de bovenste zender in het vorige ensemble.
Gaat verder naar de volgende zender.
Houd dit vast om naar de bovenste zender in het volgende ensemble te gaan.
Toont het DAB radioinstelscherm.
5
56
Interieurvoorzieningen
Audio-installatie
Pictogram Functie
Toont de geluidsinstellingen voor het afstellen van het audiokwaliteitsniveau.
Zie Volume/Display/Geluidsregelaars op pagina 5-48 .
Voorbeeld van gebruik (Zenderlijst
updaten en DAB radio beluisteren)
1. Selecteer het
pictogram en toon het
volgende scherm.
Ensemblenaam A
Zendernaam 1
Zendernaam 2
2. Selecteer voor het updaten
van de zenderlijst.
3. Selecteer
voor het
selecteren van het ensemble dat u wilt
tonen.
4. Selecteer een gewenste zender om de
radio-ontvangst te laten beginnen.
Instellen van DAB radio
1. Selecteer tijdens gebruik van DAB
radio het
pictogram.
2. Selecteer het gewenste item en maak de
instelling.
De volgende items kunnen worden
ingesteld:
Onderwerp
Instelling Functie
BAND-
instellingen
Band
III/L-band/
Beide
De frequentieband kan
gewijzigd worden.
DAB-FM-
koppeling
Aan/Uit
Aan: Als de
ontvangstconditie slecht
is, wordt een FM zender
opgezocht die hetzelfde
programma uitzendt
en naar deze zender
overgeschakeld.
DAB-
DAB-
koppeling
Aan/Uit
Aan: Als de
ontvangstconditie slecht
is, wordt een DAB
zender opgezocht die
hetzelfde programma
uitzendt en naar deze
zender overgeschakeld.
Radiotekst Aan/Uit
Aan: Radiotekst wordt
getoond.
OPMERKING
Afhankelijk van de radiozender is het
mogelijk dat radiotekst niet wordt
getoond.
In DAB-FM modus kan de radiotekst
niet worden getoond.
Als er geen DAB radiosignaal is,
wordt “Signaal verbroken” op het
scherm getoond. Wijzig het ensemble
of de radiozender of update de
zenderlijst.
5
57
NOTITIES
5
58
Interieurvoorzieningen
Audio-installatie
*Bepaalde modellen.
Bediening van de compact disc (CD) speler
*
CD uitwerptoets
CD gleuf
Type Afspeelbare gegevens
Muziek/MP3/WMA/
AAC CD speler
Muziekgegevens (CD-
DA)
MP3/WMA/AAC
bestand
OPMERKING
Als een disc zowel muziekgegevens
(CD-DA) als MP3/WMA/AAC
bestanden bevat, verschilt de weergave
van de twee of drie bestandstypen
afhankelijk van de manier waarop de
disc werd opgenomen.
Insteken van de CD
Steek de CD in de gleuf met het label
naar boven gericht. Het automatische
laadmechanisme zal de CD op zijn plaats
brengen en de weergave starten.
OPMERKING
Het duurt een kort ogenblik voordat de
weergave begint om de speler de tijd te
geven de digitale signalen op de CD te
lezen.
Uitwerpen van een CD
Druk op de CD uitwerptoets (
) om de
CD uit te werpen.
5
59
Interieurvoorzieningen
Audio-installatie
Weergave
Selecteer terwijl een CD is ingestoken het
pictogram op het thuisscherm en toon het
Amusementscherm. Wanneer
wordt geselecteerd, worden de volgende pictogrammen in
het onderste gedeelte van de middendisplay getoond.
Pictogram Functie
Toont het Amusementmenu. Gebruik dit voor het overschakelen naar een andere audiobron.
(Muziek CD)
Toont de sporenlijst van de CD.
Selecteer het spoor dat u wilt afspelen.
(MP3/WMA/AAC CD)
Toont de lijst met mappen/bestanden van het hoogste niveau.
Selecteer de gewenste map.
De bestanden in de geselecteerde map worden getoond.
Selecteer het bestand dat u wilt afspelen.
(Alleen MP3/WMA/ACC CD’s)
Toont de lijst met bestanden in de map die op dat moment wordt afgespeeld.
Selecteer het muziekstuk dat u wilt beluisteren.
(Muziek CD)
Speelt het muziekstuk dat op dit moment wordt afgespeeld nogmaals af.
Selecteer het muziekstuk nogmaals om dit te annuleren.
(MP3/WMA/AAC CD)
Speelt het muziekstuk dat op dit moment wordt afgespeeld nogmaals af.
Wanneer deze opnieuw worden geselecteerd, worden de muziekstukken in de map bij
herhaling afgespeeld.
Selecteer het muziekstuk nogmaals om dit te annuleren.
(Muziek CD)
Speel de muziekstukken op de CD in willekeurige volgorde af.
Selecteer het muziekstuk nogmaals om dit te annuleren.
(MP3/WMA/AAC CD)
Speel de muziekstukken in de map in willekeurige volgorde af.
Wanneer deze opnieuw worden geselecteerd, worden de muziekstukken op de CD in
willekeurige volgorde afgespeeld.
Selecteer het muziekstuk nogmaals om dit te annuleren.
(Muziek CD)
Het begin van elk spoor op een CD wordt afgespeeld om het zoeken naar het gewenste
spoor te vergemakkelijken.
Wanneer deze opnieuw worden geselecteerd, wordt de functie geannuleerd en gaat het
muziekstuk dat op het huidige moment wordt afgespeeld verder.
(MP3/WMA/AAC CD)
Het begin van elk spoor in een map wordt afgespeeld om het zoeken naar het gewenste
spoor te vergemakkelijken.
Wanneer deze opnieuw worden geselecteerd, wordt de functie geannuleerd en gaat het
muziekstuk dat op het huidige moment wordt afgespeeld verder.
Als tijdens scan-weergave de audio wordt bediend, wordt het spoor dat met scan-weergave
wordt afgespeeld normaal afgespeeld. Vervolgens wordt de audiobedieningsopdracht
uitgevoerd.
5
60
Interieurvoorzieningen
Audio-installatie
Pictogram Functie
Als dit binnen enkele seconden nadat een muziekstuk met afspelen is begonnen wordt
geselecteerd, wordt het eerdere muziekstuk geselecteerd.
Als er meer dan een paar seconden zijn verstreken nadat een muziekstuk met afspelen is
begonnen, wordt het muziekstuk dat op het huidige moment wordt afgespeeld vanaf het
begin opnieuw afgespeeld.
Lang indrukken voor snelterugspoelen. Deze stopt wanneer u uw hand van het pictogram of
de commanderknop wegneemt.
Speelt een CD af. Wanneer dit opnieuw wordt geselecteerd, wordt de weergave tijdelijk
stopgezet.
Gaat verder naar het begin van het volgende muziekstuk.
Lang indrukken voor snelvooruitspoelen. Deze stopt wanneer u uw hand van het pictogram
of de commanderknop wegneemt.
Toont de geluidsinstellingen voor het afstellen van het audiokwaliteitsniveau.
Zie Volume/Display/Geluidsregelaars op pagina 5-48 .
Voorbeeld van gebruik (Bij het zoeken
naar een muziekstuk vanaf het hoogste
niveau van een MP3/WMA/AAC CD)
1. Selecteer het
pictogram voor het
tonen van de lijst met mappen/
bestanden op het hoogste niveau.
2. Wanneer de map is geselecteerd,
worden de lijsten met mappen/
bestanden in de map getoond.
3. Selecteer het gewenste muziekstuk.
OPMERKING
Selecteer om naar een map één
niveau hoger te gaan.
Het aanzicht van de pictogrammen
voor herhalen en shuffl e
veranderen afhankelijk van de soort
bedieningsopdracht waarbij de
functie wordt gebruikt.
5
61
NOTITIES
5
62
Interieurvoorzieningen
Audio-installatie
*Bepaalde modellen.
Bediening van de DVD (Digital Versatile Disc) speler
*
DVD uitwerptoets
DVD gleuf
Type Afspeelbare gegevens
DVD VIDEO/DVD-
VR speler
DVD VIDEO/DVD-VR
bestand
Insteken van de DVD
Steek de DVD in de gleuf met het label
naar boven gericht. De DVD wordt
automatisch naar binnen getrokken en het
bovenste menuscherm van de DVD disc
en de controller worden getoond.
OPMERKING
Het duurt een kort ogenblik voordat de
weergave begint om de speler de tijd te
geven de digitale signalen op de DVD
te lezen.
Uitwerpen van de DVD
Druk op de DVD uitwerptoets (
) om de
DVD uit te werpen.
5
63
Interieurvoorzieningen
Audio-installatie
Weergave
Selecteer terwijl een DVD is ingestoken het
pictogram op het thuisscherm en toon het
Amusementscherm. Wanneer
wordt geselecteerd, wordt het bovenste menuscherm van
de DVD en de controller getoond.
Wanneer het afspelen door middel van bediening van de controller wordt gestart, worden de
volgende pictogrammen aan de onderzijde van het scherm getoond.
Pictogram Functie
Toont het Amusementmenu. Gebruik dit voor het overschakelen naar een andere audiobron.
Keert terug naar het DVD menuscherm.
Keert terug naar het begin van het vorige hoofdstuk als het pictogram wordt geselecteerd
binnen een paar seconden nadat het afspelen van het huidige hoofdstuk is begonnen.
Keert terug naar het begin van het huidige hoofdstuk als het pictogram wordt geselecteerd
een paar seconden nadat het afspelen van het huidige hoofdstuk is begonnen.
Lang indrukken tijdens afspelen voor snelterugspoelen.
Lang indrukken tijdens pauze voor terug afspelen met vertraagde beeldweergave. Deze
stopt wanneer u uw hand van het pictogram of de commanderknop wegneemt.
Geeft de DVD weer. Selecteer dit nogmaals om de weergave te pauzeren.
Gaat verder naar het begin van het volgende hoofdstuk.
Lang indrukken tijdens afspelen voor snelvooruitspoelen.
Lang indrukken tijdens pauze voor afspelen met vertraagde beeldweergave. Deze stopt
wanneer u uw hand van het pictogram of de commanderknop wegneemt.
Verandert de camerahoek telkens wanneer het pictogram wordt geselecteerd (alleen
bruikbare DVD's).
Verandert het tonen/niet-tonen van de ondertiteling (alleen bruikbare DVD's).
Verandert de instelling voor ouderlijk toezicht.
Verandering van de instelling van het ouderlijk toezichtniveau en PIN code is mogelijk.
Pauzeert het afspelen en toont het DVD instellingenscherm.
Selecteer
voor het afstellen van de geluidskwaliteit.
Zie Volume/Display/Geluidsregelaars op pagina 5-48 .
Selecteer
voor het veranderen van de aspectverhouding (horizontaal/
verticaal verhouding van het scherm). 16:9 Breedbeeld, 4:3 Briefformaat en 4:3 Pan-scan
zijn beschikbaar.
Stelt het scherm af.
Toont het video-instellingenscherm aan de onderzijde van het scherm.
5
64
Interieurvoorzieningen
Audio-installatie
OPMERKING
Om veiligheidsredenen worden
tijdens het rijden geen beelden
getoond.
Schuif de van de controller om
de controller te verplaatsen.
Als de modus wordt overgeschakeld
naar DVD modus nadat het afspelen
van de DVD is gestopt, begint het
afspelen opnieuw zonder dat het
DVD menuscherm wordt getoond.
Instellen van de DVD functies
Instellingen voor geluidskwaliteit en
aspectverhouding kunnen worden
uitgevoerd.
Instellen van de geluidskwaliteit
1. Selecteer het
pictogram.
2. Selecteer
voor het
afstellen van de geluidskwaliteit.
Zie Volume/Display/Geluidsregelaars
op pagina 5-48 .
Instellen van de aspectverhouding
1. Selecteer het
pictogram.
2. Selecteer
.
3. Selecteer een gewenste
aspectverhouding.
Instellen van de beeldkwaliteit
Helderheid, contrast, tint en kleurdichtheid
kunnen worden afgesteld.
Wanneer het
pictogram wordt
geselecteerd, worden de volgende
tabbladen aan de onderzijde van het
scherm getoond.
Tabblad Functie
Schermhelderheid
kan worden afgesteld
met gebruik van de
schuifregelaar.
Schermcontrast kan worden
afgesteld met gebruik van de
schuifregelaar.
Kleurtoon van het scherm
kan worden afgesteld
met gebruik van de
schuifregelaar.
Schermkleur kan worden
afgesteld met gebruik van de
schuifregelaar.
Scherminstellingen kunnen
gereset worden naar de
standaardwaarden.
Selecteer
.
Gebruik van de ingang voor extra
apparatuur/USB poort
Audio kan weergegeven worden via
de autoluidsprekers door in de handel
verkrijgbare draagbare audioapparatuur
aan te sluiten op de ingang voor extra
apparatuur.
Gebruik een in de handel verkrijgbare,
impedantievrije (3,5
) stereo
ministekkerkabel.
Ook kan audio weergegeven worden via
de audio-installatie van de auto door een
USB apparaat of een iPod op de USB
poort aan te sluiten.
Zie AUX/USB/iPod modus op pagina
5-69 .
5
65
Interieurvoorzieningen
Audio-installatie
Instellingen
OPMERKING
Het schermdisplay kan verschillen afhankelijk van kwaliteit en specifi catie.
Selecteer het
pictogram op het thuisscherm voor het tonen van het Instellingen scherm.
Verander het tabblad en selecteer het instellingsitem dat u wilt veranderen.
U kunt instellingen in de instellingsdisplay als volgt naar eigen voorkeur instellen:
Tabblad Onderwerp Functie
Display Zie Volume/Display/Geluidsregelaars op pagina 5-48 .
Veiligheid
Blind Spot Monitoring Volume
Overige
Zie Gebruikersinstellingen op pagina 9-11 .
Geluid Zie Volume/Display/Geluidsregelaars op pagina 5-48 .
Klok
Tijd aanpassen
De huidige ingestelde tijd wordt getoond.
Druk op
voor het vooruitzetten van de uren/
minuten en selecteer
om de uren/minuten
terug te zetten.
AM/PM kan alleen worden geselecteerd met de
12-uur klokweergave.
GPS sync.
Wanneer ON wordt geselecteerd, wordt “Tijd
aanpassen” uitgeschakeld.
Tijdformat
Verandert de display tussen 12 en 24-uur
klokweergave.
Tijdzone geselecteerd Selecteert de tijdzone.
Zomertijd
Hiermee wordt de instelling voor zomer- en
wintertijd aan/uit gezet.
Bij ON, wordt de klok 1 uur vooruitgezet. Bij
OFF, wordt de klok terug op de normale tijd
ingesteld.
Voertuig
Regensensor ruitenwisser
Deurvergrendeling
Overige
Zie Gebruikersinstellingen op pagina 9-11 .
Apparat.
Bluetooth
®
Zie Gereed maken van Bluetooth
®
op pagina
5-92 .
Network Management
Wi-Fi™ wordt gebruikt voor het verkrijgen van
navigatie NP’s/real-time verkeersinformatie
(zoals benzineprijzen, weerbericht,
dichtstbijzijnde restaurant)
5
66
Interieurvoorzieningen
Audio-installatie
Tabblad Onderwerp Functie
Systeem
Tooltips
Hiermee worden toetsverklaringen aan/uit
gezet.
Taal Verandert de taal.
Temperatuur
Verandert de instelling tussen Fahrenheit en
Celsius.
Afstand
Verandert de instelling tussen mijlen en
kilometers.
Muziekdatabase updaten
Gebruikt voor het bijwerken van Gracenote
®
.
Gracenote wordt gebruikt met USB audio en
biedt:
1. Aanvullende muziekinformatie (zoals naam
van muziekstuk, artiest)
2. Spraakherkenninghulp voor artiest afspelen
en album afspelen
Gracenote kan worden gedownload van de
Mazda handsfree website.
Zie Gracenote Database (Type B/Type C) op
pagina 5-86 .
Fabrieksreset
Geheugen en instellingen worden teruggesteld
naar de fabrieksinstellingen.
Het terugzetten wordt gestart door het
selecteren van de
toets.
Systeem informatie
Overeenkomsten en
rechten
Lees de overeenkomst en ga akkoord.
Versie-informatie
Hier kunt u de versie van het besturingssysteem
van de huidige audio-installatie en de versie
van de Gracenote Database verifi eren.
5
67
Interieurvoorzieningen
Audio-installatie
Toepassingen
OPMERKING
Het schermdisplay kan verschillen
afhankelijk van kwaliteit en specifi catie.
Selecteer het
pictogram op het
thuisscherm voor het tonen van het
Toepassingen scherm. De volgende
informatie kan worden geverifi eerd.
Bovenkant
scherm
Onderwerp Functie
Brandstofverbruik
Brandstofverbruik
Bedrijfstoestand
Energiebesparingsdisplay
Instellingen
Zie
Brandstofverbruikmonitor
op pagina 4-89 .
Onderhoud
Periodieke
onderhoudsbeurten
Onderling
verwisselen van de
banden
Olie verversen
Zie
Onderhoudsmonitor
op pagina 6-12 .
Waarschuwing
Waarschuwingen
die op dat
moment actief
zijn kunnen
worden
geverifi eerd.
Zie Als een
waarschuwingslampje
gaat branden of
knipperen op pagina
7-33 .
Gebruik van de
audiobedieningsschakelaar
Zonder Bluetooth
®
handsfree
Met Bluetooth
®
handsfree
5
68
Interieurvoorzieningen
Audio-installatie
Afstellen van het volume
Druk de volumetoets omhoog om het
volume te verhogen (
).
Druk de volumetoets omlaag om het
volume te verlagen (
).
Zoektoets
AM/FM radio (Type B/Type C), MW/
LW/FM radio (Type A)
Druk op de zoektoets (
, ). De radio
schakelt over naar de volgende/vorige
opgeslagen zender in de volgorde waarin
deze werden opgeslagen.
Houd de zoektoets (
, ) ingedrukt voor
het opsporen van alle bruikbare zenders, al
dan niet geprogrammeerd, op een hogere
of lagere frequentie.
Radiozenders die eerder met de
automatische geheugenopslag zijn
opgeslagen (Type A)/radiofavorieten (Type
B/Type C) kunnen tijdens de ontvangst
van een zender die in de automatische
geheugenopslag is opgeslagen (Type A)/
radiofavorieten (Type B/Type C) worden
opgeroepen door de zoektoets (
, ) in te
drukken. Met elke druk op de toets (
, )
kunnen radiozenders opgeroepen worden
in de volgorde waarin deze werden
opgeslagen.
DAB radio (Type C)
Druk op de zoektoets (
, ) tijdens het
beluisteren van DAB radio voor het
oproepen van een zender die eerder in de
favorietenlijst werd opgeslagen. Bij elke
bediening van de schakelaar, kunnen
radiozenders worden opgeroepen in de
volgorde waarin deze werden opgeslagen.
Houd de zoektoets (
) ingedrukt om door
te gaan naar de volgende zender, (
) om
terug te keren naar de vorige zender.
USB Audio/Bluetooth
®
Audio/CD
Druk op de zoektoets (
) om vooruit te
springen naar het begin van het volgende
spoor.
Druk op de zoektoets (
) binnen enkele
seconden na het begin van de weergave
om het begin van het vorige spoor op te
zoeken.
Druk op de zoektoets (
) nadat enkele
seconden zijn verstreken om de weergave
vanaf het begin van het huidige spoor te
starten.
Houd de zoektoets (
, ) ingedrukt om
de sporen continu omhoog of omlaag af te
zoeken.
DVD (Type B)
Druk op de zoektoets (
) om vooruit te
springen naar het begin van het volgende
hoofdstuk.
Druk op de zoektoets (
) om terug te
gaan naar het begin van het vorige
hoofdstuk.
5
69
Interieurvoorzieningen
Audio-installatie
*Bepaalde modellen.
Aha™/Stitcher™ Radio (Type B/Type
C)
Druk op de zoektoets (
) om vooruit te
springen naar het begin van het volgende
spoor.
Houd de zoektoets ingedrukt (
) om de
weergave van het huidige muziekstuk met
“Like” te evalueren.
Houd de zoektoets ingedrukt (
) om de
weergave van het huidige muziekstuk met
“Dislike” te evalueren.
Audio-uit toets
*
Druk eenmaal op de audio-uit toets ( ) om
het audiogeluid uit te schakelen, druk
nogmaals op de toets om het audiogeluid
weer in te schakelen.
OPMERKING
Als het contact op uit wordt gezet
wanneer het audiogeluid is
uitgeschakeld, zal de uitschakeling van
het geluid geannuleerd worden. Dus
wanneer de motor opnieuw gestart
wordt, is het audiogeluid niet
uitgeschakeld. Druk voor het opnieuw
uitschakelen van het audiogeluid op de
audio-uit toets (
).
AUX/USB/iPod modus
Audio kan weergegeven worden via
de autoluidsprekers door in de handel
verkrijgbare draagbare audioapparatuur
aan te sluiten op de ingang voor extra
apparatuur.
Een in de handel verkrijgbare,
impedantievrije (3,5
) stereo
ministekkerkabel is vereist. Neem contact
op met een deskundige reparateur, bij
voorkeur een offi ciële Mazda reparateur
voor bijzonderheden.
Ook kan audio weergegeven worden via
de audio-installatie van de auto door een
USB apparaat of een iPod op de USB
poort aan te sluiten.
OPMERKING
(Type B/Type C)
De SD-kaartgleuf is voor het
navigatiesysteem. Bij voertuigen
uitgerust met navigatiesysteem, wordt
de SD-kaart (origineel Mazda) met de
opgeslagen kaartgegevens in de SD-
kaartgleuf gestoken en gebruikt.
Type A
Ingang voor extra apparatuur/USB poort
5
70
Interieurvoorzieningen
Audio-installatie
Type B/Type C
USB poort
Ingang voor extra apparatuur
Gebruik van de AUX modus
(Type A) ............................pagina 5-72
Gebruik van de USB modus
(Type A) .............................pagina 5-74
Gebruik van de iPod modus
(Type A) .............................pagina 5-78
Gebruik van de AUX modus (Type B/
Type C) ..............................pagina 5-82
Gebruik van de USB modus (Type B/
Type C) ..............................pagina 5-82
WAARSCHUWING
De draagbare audioapparatuur of een
soortgelijk product niet afstellen tijdens
het rijden:
Afstellen van de draagbare
audioapparatuur of een soortgelijk
product tijdens het rijden is gevaarlijk,
aangezien u hierdoor van de
besturing van de auto kan worden
afgeleid, waardoor een ernstig
ongeluk kan ontstaan. De draagbare
audioapparatuur of een soortgelijk
product altijd afstellen wanneer de auto
is stopgezet.
OPGELET
Sluit altijd de afdekking van de
ingang voor extra apparatuur/USB
poort wanneer deze niet wordt
gebruikt. Als vreemde bestanddelen
of vloeistof in de ingang voor extra
apparatuur/USB poort terechtkomen,
kan dit een defect veroorzaken.
Afhankelijk van de draagbare
audioapparatuur is het mogelijk
dat storing optreedt wanneer de
apparatuur aangesloten wordt op
de stekkerbus voor accessoires van
de auto. (Als er storing optreedt,
de stekkerbus voor accessoires niet
gebruiken.)
OPMERKING
Het is mogelijk dat deze modus niet
bruikbaar is afhankelijk van het
draagbare audio-apparaat dat wordt
aangesloten.
Lees alvorens de ingang voor extra
apparatuur/USB poort te gebruiken,
de instruktiehandleiding voor het
draagbare audioapparaat.
Gebruik een in de handel
verkrijgbare, impedantievrije (3,5
)
stereo ministekker voor aansluiting
van de draagbare audioapparatuur op
de ingang voor extra apparatuur.
Lees alvorens de ingang voor extra
apparatuur te gebruiken de instrukties
van de fabrikant voor het aansluiten
van draagbare audioapparatuur op de
ingang voor extra apparatuur.
5
71
Interieurvoorzieningen
Audio-installatie
OPMERKING
Om te voorkomen dat de accu
uitgeput raakt, de hulpaansluitingen
niet gedurende langere tijd gebruiken
wanneer de motor stopgezet is of
stationair draait.
Wanneer apparatuur wordt
aangesloten op de ingang voor extra
apparatuur of USB poort, kan er
zich storing voordoen afhankelijk
van de aangesloten apparatuur. Als
de apparatuur is aangesloten op de
stekkerbus voor accessoires van de
auto, kan de storing gereduceerd
worden door de apparatuur uit de
stekkerbus voor accessoires los te
maken.
Gebruik van het USB poort/ingang
voor extra apparatuur
Type A
USB poort
Ingang voor
extra apparatuur
Type B/Type C
USB poort
Ingang voor
extra apparatuur
Aansluiting van een apparaat
1. Als de AUX ingang of USB poort
voorzien is van een afdekkapje, het
afdekkapje verwijderen.
2. Sluit de stekker van het apparaat aan op
de USB poort.
Aansluiten met behulp van een
verbindingskabel
1. Als de AUX ingang of USB poort
voorzien is van een afdekkapje, het
afdekkapje verwijderen.
2. Sluit de stekker van het apparaat/
verbindingskabel aan op de ingang
voor extra apparatuur/USB poort.
5
72
Interieurvoorzieningen
Audio-installatie
WAARSCHUWING
Zorg ervoor dat het aansluitsnoer
niet verstrikt raakt tussen
de handremhendel of de
versnellingshendel (handgeschakelde
versnellingsbak)/keuzehendel
(automatische transmissie):
Het verstrikt laten raken van het
aansluitsnoer tussen de handremhendel
of de versnellingshendel
(handgeschakelde versnellingsbak)/
keuzehendel (automatische
transmissie) is gevaarlijk, aangezien dit
de besturing van de auto kan hinderen
en een ongeluk kan veroorzaken.
OPGELET
Plaats geen voorwerpen op de ingang
voor extra apparatuur/USB poort en
oefen er geen druk op uit wanneer de
stekker is ingestoken.
OPMERKING
Steek de stekker stevig in de ingang
voor extra apparatuur/USB poort.
De stekker bij het insteken of
verwijderen recht vóór de opening
van de ingang voor extra apparatuur/
USB poort houden.
De stekker insteken of verwijderen
door deze aan de onderkant vast te
houden.
Gebruik van de AUX modus (Type
A)
1. Zet het contact op ACC of ON.
2. Druk op de aan/uit/volumeknop om de
audio-installatie in te schakelen.
3. Druk de mediatoets (
) van de
audio-installatie in om over te
schakelen naar de AUX modus.
OPMERKING
Wanneer het apparaat niet op de
ingang voor extra apparatuur wordt
aangesloten, schakelt de modus niet
over naar de AUX modus.
Stel het audiovolume af met behulp
van het draagbare audioapparaat of
de audio-installatie.
Behalve het audiovolume kunnen
overige audio-afstellingen enkel
gemaakt worden met gebruik van de
draagbare audioapparatuur.
Als in de AUX modus de
aansluitstekker uit de ingang voor
extra apparatuur wordt getrokken,
kan er zich storing voordoen.
5
73
NOTITIES
5
74
Interieurvoorzieningen
Audio-installatie
Gebruik van de USB modus (Type A)
Media/Scan-toets
Map omlaag toets
Map omhoog toets
Weergave/pauzetoets
Willekeurige volgorde
weergavetoets
Herhaalde weergavetoets
Audiodisplay
Teksttoets
Spoor terug/terugspoeltoets
Spoor vooruit/snelvooruitspoeltoets
Type Afspeelbare gegevens
USB modus MP3/WMA/AAC bestand
USB 3.0 apparatuur wordt door deze
installatie niet ondersteund. Het is
mogelijk dat andere apparatuur eveneens
niet wordt ondersteund, afhankelijk
van het model of de versie van het
besturingssysteem.
Weergave
1. Zet het contact op ACC of ON.
2. Druk op de aan/uit/volumeknop om de
audio-installatie in te schakelen.
3. Druk de mediatoets (
) in om over
te schakelen naar de USB modus en
start de weergave.
OPMERKING
Bij bepaalde apparatuur zoals
smartphones moet een instelling
gewijzigd worden om van bediening
met behulp van een USB verbinding
gebruik te kunnen maken.
Wanneer het USB apparaat niet is
aangesloten, schakelt de modus niet
over naar de USB modus.
OPMERKING
Wanneer er geen afspeelbare
gegevens in het USB apparaat
beschikbaar zijn, knippert “ NO
CONTENTS ”.
Weergave van het USB apparaat
gebeurt in de volgorde van de
mapnummers. Mappen die geen
MP3/WMA/AAC bestanden bevatten
worden overgeslagen.
In de USB modus het USB apparaat
niet verwijderen. De gegevens
kunnen dan beschadigd worden.
Pauze
Druk voor het stopzetten van de weergave
op de weergave/pauzetoets ( 4 ).
Druk nogmaals op de toets om de
weergave te hervatten.
Snelvooruitspoelen/Terugspoelen
Houd de snelvooruitspoeltoets (
)
ingedrukt om met hoge snelheid een spoor
in voorwaartse richting te doorlopen.
Houd de terugspoeltoets (
) ingedrukt om
met hoge snelheid een spoor in
achterwaartse richting te doorlopen.
5
75
Interieurvoorzieningen
Audio-installatie
Spooraftasting
Druk eenmaal op de spoor vooruit toets
(
) om vooruit te gaan naar het begin van
het volgende spoor.
Druk op de spoor terug toets (
) binnen
enkele seconden na het begin van de
weergave om het begin van het vorige
spoor op te zoeken.
Druk op de spoor terug toets (
) nadat
enkele seconden zijn verstreken om de
weergave vanaf het begin van het huidige
spoor te starten.
Mapzoeken
Druk voor het veranderen naar de vorige
map op de map omlaag toets (
), of druk
op de map omhoog toets (
) om door te
gaan naar de volgende map.
Muziek scan
Deze functie scant de titels in een map die
op dat moment wordt afgespeeld en speelt
tien seconden van elk nummer af om u te
helpen het nummer te vinden dat u wilt
beluisteren.
Houd tijdens weergave de scan-toets
(
) ingedrukt om de scan-
weergavefunctie te activeren (het
spoornummer gaat knipperen). Houd de
scan-toets (
) nogmaals ingedrukt om
de scan-weergave te annuleren.
OPMERKING
Als het apparaat op scan blijft ingesteld,
zal de normale weergave hervat worden
bij het punt waar scan gekozen werd.
Herhaalde weergave
Spoor herhalen
1. Druk op de herhaaltoets ( 1 ) tijdens
weergave om het huidige spoor bij
herhaling weer te geven. “ TRACK
RPT ” wordt getoond (
wordt getoond
naast RPT aan de onderkant van het
displaygedeelte).
2. Druk voor het annuleren van de
herhaalde weergave na 3 seconden
nogmaals op de toets.
Map herhalen
1. Druk op de herhaaltoets ( 1 ) tijdens
weergave en druk vervolgens binnen 3
seconden nogmaals op de toets om de
sporen in de huidige map bij herhaling
weer te geven. “ FOLDER RPT ” wordt
getoond (
wordt getoond naast RPT
aan de onderkant van het
displaygedeelte).
2. Druk nogmaals op de toets om de
herhaalde weergave uit te schakelen.
Willekeurige weergave
Sporen worden willekeurig geselecteerd
en weergegeven.
Map willekeurig
1. Druk op de willekeurige weergavetoets
( 2 ) tijdens weergave om de sporen in
de map in willekeurige volgorde weer
te geven. “ FOLDER RDM ” wordt
getoond (
wordt getoond naast RDM
aan de onderkant van het
displaygedeelte).
2. Druk voor het annuleren van de
weergave in willekeurige volgorde na 3
seconden nogmaals op de toets.
5
76
Interieurvoorzieningen
Audio-installatie
Alles willekeurig
1. Druk op de willekeurige weergavetoets
( 2 ) tijdens weergave en druk
vervolgens binnen 3 seconden
nogmaals op de toets om de sporen op
het USB apparaat in willekeurige
volgorde weer te geven. “ ALL RDM
wordt getoond (
wordt getoond naast
RDM aan de onderkant van het
displaygedeelte).
2. Druk nogmaals op de toets om de
weergave in willekeurige volgorde uit
te schakelen.
Overschakelen van de display
Telkens wanneer tijdens weergave op de
teksttoets ( 3 ) wordt gedrukt verandert de
informatie die op de audiodisplay wordt
getoond als volgt.
Toets
Informatie die op de
audiodisplay wordt
getoond
Bestandsnummer/
Verstreken tijd
Mapnummer/
Bestandsnummer
Bestandsnaam
Mapnaam
Albumnaam
Muziekstuknaam
Artiestnaam
OPMERKING
De informatie (artiestnaam,
muzieknaam) wordt enkel getoond
wanneer het USB apparaat informatie
bevat die op het scherm getoond kan
worden.
Bepaalde tekens kunnen op deze
installatie niet getoond worden.
Niet-toonbare tekens worden
aangegeven door een sterretje (
).
Display scrollen
Alleen 13 lettertekens kunnen gelijktijdig
worden getoond. Houd voor het tonen van
de rest van de lettertekens van een lange
titel de teksttoets ( 3 ) ingedrukt. De display
toont de volgende 13 lettertekens. Houd
de teksttoets ( 3 ) nogmaals ingedrukt nadat
de laatste 13 lettertekens getoond zijn om
terug te keren naar het begin van de titel.
OPMERKING
Het aantal tekens dat getoond kan
worden is beperkt.
Foutmeldingen
Wanneer het bericht “ CHECK USB ”
wordt getoond, betekent dit dat er een fout
is in het USB apparaat. Controleer dat de
gegevens die opgenomen zijn in het USB
apparaat MP3/WMA/AAC bestanden
bevatten en sluit het apparaat nogmaals
correct aan. Als de melding opnieuw
verschijnt, de installatie door een offi ciële
Mazda reparateur laten controleren.
5
77
NOTITIES
5
78
Interieurvoorzieningen
Audio-installatie
Gebruik van de iPod modus (Type A)
Media/Scan-toets
Lijst omlaag toets
Lijst omhoog toets
Weergave/pauzetoets
Willekeurige volgorde
weergavetoets
Herhaalde weergavetoets
Audiodisplay
Teksttoets
Spoor terug/terugspoeltoets
Spoor vooruit/snelvooruitspoeltoets
Categorie omlaag toets
Categorie omhoog toets
Het is mogelijk dat een iPod niet
compatibel is afhankelijk van het model of
de versie van het besturingssysteem. In dit
geval verschijnt een foutmelding.
OPMERKING
De iPod functies op de iPod kunnen
niet gebruikt worden terwijl deze
aangesloten is op de installatie,
aangezien de installatie de iPod functies
bestuurt.
Weergave
1. Zet het contact op ACC of ON.
2. Druk op de aan/uit/volumeknop om de
audio-installatie in te schakelen.
3. Druk de mediatoets (
) in om over
te schakelen naar de iPod modus en
start de weergave.
OPMERKING
Wanneer geen iPod is ingestoken,
schakelt de modus niet over naar
iPod modus.
Wanneer er geen afspeelbare
gegevens in de iPod beschikbaar
zijn, wordt “ NO CONTENTS
knipperend aangegeven.
In de iPod modus de iPod niet
verwijderen. Anders bestaat de kans
op beschadiging van de gegevens.
Pauze
Druk voor het stopzetten van de weergave
op de weergave/pauzetoets ( 4 ).
Druk nogmaals op de toets om de
weergave te hervatten.
Snelvooruitspoelen/Terugspoelen
Houd de snelvooruitspoeltoets (
)
ingedrukt om met hoge snelheid een spoor
in voorwaartse richting te doorlopen.
Houd de terugspoeltoets (
) ingedrukt om
met hoge snelheid een spoor in
achterwaartse richting te doorlopen.
5
79
Interieurvoorzieningen
Audio-installatie
Spooraftasting
Druk eenmaal op de spoor vooruit toets
(
) om vooruit te gaan naar het begin van
het volgende spoor.
Druk op de spoor terug toets (
) binnen
enkele seconden (afhankelijk van de iPod
softwareversie) na het begin van de
weergave om het begin van het vorige
spoor op te zoeken.
Druk op de spoor terug toets (
) nadat
enkele seconden (afhankelijk van de iPod
softwareversie) zijn verstreken om de
weergave vanaf het begin van het huidige
spoor te starten.
Categorie zoeken
Druk op de categorie omlaag toets ( 5 )
voor het selecteren van de vorige categorie
en druk op de categorie omhoog toets
( 6 ) voor het selecteren van de volgende
categorie.
OPMERKING
De soorten categorieën zijn Afspeellijst,
Artiest, Album, Muziekstuk, Podcast,
Genre, Componist en Audioboek.
Lijstzoekfunctie
Druk op de lijst omlaag toets (
) voor het
selecteren van de vorige lijst en druk op de
lijst omhoog toets (
) voor het selecteren
van de volgende lijst.
OPMERKING
Wanneer de geselecteerde categorie
Muziekstuk of Audioboek is, is er geen
lijst.
Muziek scan
Deze functie scant de titels in een lijst die
op dat moment wordt afgespeeld en speelt
10 seconden van elk muziekstuk af om u
te helpen het muziekstuk te vinden dat u
wilt beluisteren.
Houd tijdens weergave de scan-toets
(
) ingedrukt om de scan-
weergavefunctie te activeren (het
spoornummer gaat knipperen). Houd de
scan-toets (
) nogmaals ingedrukt om
de scan-weergave te annuleren.
OPMERKING
Als het apparaat op scan blijft ingesteld,
zal de normale weergave hervat worden
bij het punt waar scan gekozen werd.
Herhaalde weergave
1. Druk op de herhaaltoets ( 1 ) tijdens
weergave om het huidige spoor bij
herhaling weer te geven. “ TRACK
RPT ” wordt getoond (
wordt getoond
naast RPT aan de onderkant van het
displaygedeelte).
2. Druk nogmaals op de toets om de
herhaalde weergave uit te schakelen.
Willekeurige weergave
Sporen worden willekeurig geselecteerd
en weergegeven.
Muziekstuk willekeurig
1. Druk op de willekeurige weergavetoets
( 2 ) tijdens weergave om de sporen in
de lijst in willekeurige volgorde weer te
geven. “ SONG RDM ” wordt getoond
(
wordt getoond naast RDM aan de
onderkant van het displaygedeelte).
5
80
Interieurvoorzieningen
Audio-installatie
2. Druk voor het annuleren van de
weergave in willekeurige volgorde na 3
seconden nogmaals op de toets.
Album willekeurig
1. Druk op de willekeurige weergavetoets
( 2 ) tijdens weergave en druk
vervolgens binnen 3 seconden
nogmaals op de toets om de sporen op
de iPod in willekeurige volgorde weer
te geven. “ ALBUM RDM ” wordt
getoond (
wordt getoond naast RDM
aan de onderkant van het
displaygedeelte).
2. Druk nogmaals op de toets om de
weergave in willekeurige volgorde uit
te schakelen.
OPMERKING
Het spoornummer dat willekeurig wordt
afgespeeld is in de volgorde van de iPod
shuffl etabel.
Overschakelen van de display
Telkens wanneer tijdens weergave op de
teksttoets ( 3 ) wordt gedrukt verandert de
informatie die op de audiodisplay wordt
getoond als volgt.
Toets
Informatie die op de
audiodisplay wordt
getoond
Bestandsnummer/
Verstreken tijd
Bestandsnummer
Categorienaam
Artiestnaam
Albumnaam
Muziekstuknaam
OPMERKING
De informatie (artiestnaam,
muzieknaam) wordt enkel getoond
wanneer de iPod informatie bevat die
getoond kan worden.
Bepaalde tekens kunnen op deze
installatie niet getoond worden.
Niet-toonbare tekens worden
aangegeven door een sterretje (
).
Display scrollen
13 lettertekens kunnen gelijktijdig worden
getoond. Houd voor het tonen van de rest
van de lettertekens van een lange titel de
teksttoets ( 3 ) ingedrukt. De display toont
de volgende 13 lettertekens. Houd de
teksttoets ( 3 ) nogmaals ingedrukt nadat
de laatste 13 lettertekens getoond zijn om
terug te keren naar het begin van de titel.
OPMERKING
Het aantal tekens dat getoond kan
worden is beperkt.
Foutmeldingen
Als het bericht “ CHECK iPod ” wordt
getoond, betekent dit dat er een fout is in
de iPod. Controleer dat de gegevens die
opgenomen zijn in de iPod afspeelbare
bestanden bevatten en sluit correct aan.
Als de melding opnieuw verschijnt,
de installatie door een offi ciële Mazda
reparateur laten controleren.
5
81
Interieurvoorzieningen
Audio-installatie
Foutaanduidingen (Type A)
Als u een foutaanduiding op de display
ziet, de oorzaak in de tabel opzoeken. Als
u de foutaanduiding niet kunt wissen, de
auto naar een deskundige reparateur, bij
voorkeur een offi ciële Mazda reparateur
brengen.
Aanduiding
Oorzaak Oplossing
CHECK
USB
USB
apparaat
defect
Controleer dat de
gegevens die opgenomen
zijn in het USB apparaat
MP3/WMA/AAC
bestanden bevatten
en sluit het apparaat
nogmaals correct aan.
Als de foutaanduiding
steeds opnieuw
verschijnt, contact
opnemen met een
deskundige reparateur,
bij voorkeur een offi ciële
Mazda reparateur.
CHECK
iPod
iPod defect
Controleer dat de
gegevens die opgenomen
zijn in de iPod
afspeelbare bestanden
bevatten en sluit
nogmaals correct aan.
Als de foutaanduiding
steeds opnieuw
verschijnt, contact
opnemen met een
deskundige reparateur,
bij voorkeur een offi ciële
Mazda reparateur.
5
82
Interieurvoorzieningen
Audio-installatie
Gebruik van de AUX modus (Type B/Type C)
1. Selecteer het pictogram op het thuisscherm voor het tonen van het
Amusementscherm.
2. Selecteer
om over te schakelen naar de AUX modus. De volgende pictogrammen
worden getoond op het onderste gedeelte van de middendisplay.
Pictogram Functie
Toont het Amusementmenu. Gebruik dit voor het overschakelen naar een andere audiobron.
Toont de geluidsinstellingen voor het afstellen van het audiokwaliteitsniveau.
Zie Volume/Display/Geluidsregelaars op pagina 5-48 .
OPMERKING
Als een apparaat niet op de ingang voor extra apparatuur is aangesloten, schakelt de
modus niet over naar de AUX modus.
Stel het audiovolume af met behulp van het draagbare audioapparaat, de
commanderschakelaar of de audiobedieningsschakelaar.
Audio-afstellingen kunnen ook worden gemaakt met behulp van de volume-instelling
van de draagbare audioapparatuur.
Als in de AUX modus de aansluitstekker uit de ingang voor extra apparatuur wordt
getrokken, kan er zich storing voordoen.
Gebruik van de USB modus (Type B/Type C)
Type Afspeelbare gegevens
USB modus MP3/WMA/AAC/OGG bestand
USB 3.0 apparatuur wordt door deze installatie niet ondersteund. Het is mogelijk dat andere
apparatuur eveneens niet wordt ondersteund, afhankelijk van het model of de versie van het
besturingssysteem.
USB-apparatuur welke geformatteerd is naar FAT32 wordt ondersteund (USB-apparatuur
welke geformatteerd is naar andere formaten zoals NTFS wordt niet ondersteund).
5
83
Interieurvoorzieningen
Audio-installatie
Weergave
1. Selecteer het
pictogram op het thuisscherm voor het tonen van het
Amusementscherm.
2. Selecteer
of om over te schakelen naar de USB modus. De volgende
pictogrammen worden getoond op het onderste gedeelte van de middendisplay.
Pictogram Functie
Toont het Amusementmenu. Gebruik dit voor het overschakelen naar een andere audiobron.
De lijst met categorieën wordt getoond.
De huidige sporenlijst wordt getoond.
Selecteer een gewenst spoor om dit af te spelen.
Speelt het huidige spoor bij herhaling af.
Selecteer dit nogmaals om de sporen in de huidige sporenlijst bij herhaling af te spelen.
Wanneer dit nogmaals wordt geselecteerd, wordt de functie geannuleerd.
Sporen in de huidige sporenlijst worden in willekeurige volgorde afgespeeld.
Selecteer het muziekstuk nogmaals om dit te annuleren.
Start met de weergave van een spoor dat soortgelijk is aan het huidige spoor met behulp van
Gracenote's More Like This™.
Selecteer voor het annuleren van More Like This™ het gewenste muziekstuk uit de
categorielijst.
Als dit binnen enkele seconden vanaf het begin van een muziekstuk dat met afspelen is
begonnen wordt geselecteerd, wordt het eerdere muziekstuk geselecteerd.
Als meer dan een paar seconden zijn verstreken, wordt het muziekstuk dat op het huidige
moment wordt afgespeeld opnieuw vanaf het begin afgespeeld.
Lang indrukken voor snelterugspoelen. Deze stopt wanneer u uw hand van het pictogram of
de commanderknop wegneemt.
Spoor wordt afgespeeld. Wanneer dit opnieuw wordt geselecteerd, wordt de weergave
tijdelijk stopgezet.
Gaat verder naar het begin van het volgende muziekstuk.
Lang indrukken voor snelvooruitspoelen.
Toont de geluidsinstellingen voor het afstellen van het audiokwaliteitsniveau.
Zie Volume/Display/Geluidsregelaars op pagina 5-48 .
5
84
Interieurvoorzieningen
Audio-installatie
OPMERKING
Verplaats de schuifregelaar die de afspeeltijd aangeeft om over te gaan naar de
gewenste lokatie op het spoor.
Het aanzicht van de pictogrammen voor herhalen en shuffl e veranderen afhankelijk
van de soort bedieningsopdracht waarbij de functie wordt gebruikt.
Categorielijst
Selecteer het
pictogram voor het tonen van de volgende categorielijst.
Selecteer een gewenste categorie en item.
Categorie Functie
Afspeellijst Toont de playlists op het apparaat.
Artiest
Toont de artiestnaamlijst.
Alle sporen of de sporen van elk album van de geselecteerde artiest kunnen worden
afgespeeld.
Album Toont de albumnaamlijst.
Muziek Alle sporen in het apparaat worden getoond.
Genre
Toont de genrelijst.
Alle sporen of sporen per album of artiest in het geselecteerde genre kunnen worden
afgespeeld.
Audioboek
Toont de audioboeklijst.
Hoofdstukken kunnen worden geselecteerd en afgespeeld.
Podcast
Toont de Podcast lijst.
Episoden kunnen worden geselecteerd en afgespeeld.
(Speciale dienst voor bepaalde Apple apparatuur.)
Map Toont de lijst met mappen/bestanden.
5
85
Interieurvoorzieningen
Audio-installatie
Voorbeeld van gebruik (afspelen van
alle sporen in een USB apparaat)
(Methode 1)
1. Selecteer
voor het tonen van de
categorielijst.
2. Selecteer
.
Alle sporen in het USB apparaat
worden getoond.
3. Selecteer een gewenst spoor.
Het geselecteerde spoor wordt
afgespeeld. Alle sporen in het USB
apparaat kunnen worden afgespeeld
door continue weergave.
OPMERKING
Alleen de sporen in de gewenste
categorie geselecteerd in stap 2 worden
afgespeeld.
(Methode 2)
*1
1. Selecteer voor het tonen van de
categorielijst.
2. Selecteer
.
Alle mappen in het USB apparaat
worden getoond.
3. Selecteer
.
Alle sporen in het USB apparaat
worden getoond.
4. Selecteer een gewenst spoor.
Het geselecteerde spoor wordt
afgespeeld. Alle sporen in het USB
apparaat kunnen worden afgespeeld
door continue weergave.
*1 Kan gebruikt worden met behulp van
een Android™ apparaat of een USB
ash-geheugen.
OPMERKING
Alleen de sporen in de gewenste
map geselecteerd in stap 3 worden
afgespeeld.
5
86
Interieurvoorzieningen
Audio-installatie
Gracenote Database (Type B/Type C)
Wanneer een USB apparaat op dit apparaat wordt aangesloten en audio wordt weergegeven,
wordt de albumnaam, artiestnaam, het genre en de titelinformatie automatisch getoond als
er een overeenkomst is tussen de databasecompilatie van het voertuig en de muziek die
wordt afgespeeld. De informatie die in dit apparaat is opgeslagen maakt gebruik van de
databaseinformatie in de Gracenote-muziekherkenningservice.
OPGELET
Ga naar de Mazda Handsfree website voor informatie die verband houdt met de meest
recente Gracenote database en hoe u deze moet installeren:
http://www.mazdahandsfree.com
Inleiding
Muziekherkenningstechnologie en verband houdende gegevens worden geleverd door
Gracenote
®
. Gracenote is de industriestandaard in muziekherkenningstechnologie en de
levering van verband houdende gegevens. Zie voor meer informatie www.gracenote.com.
Gegevens verband houdend met CD en muziek van Gracenote, Inc., copyright © 2000 tot
thans Gracenote.
Gracenote Software, copyright © 2000 tot thans Gracenote. Eén of meer patenten in
eigendom van Gracenote zijn van toepassing op dit product en service. Zie de Gracenote
website voor een niet-limitatieve lijst van Gracenote patenten die van toepassing zijn.
Gracenote, CDDB, MusicID, MediaVOCS, het Gracenote logo en logotype en het “Powered
by Gracenote” logo zijn gedeponeerde handelsmerken of handelsmerken van Gracenote in
de Verenigde Staten en/of overige landen.
Gracenote
®
Eindgebruikersovereenkomst
Deze toepassing of dit apparaat bevat software van Gracenote, Inc., Emeryville, Californië
(“Gracenote”). De software van Gracenote (de “Gracenote Software”) maakt het mogelijk
om met dit apparaat CD's en/of muziekbestanden te herkennen en informatie over muziek,
zoals naam, artiest, spoor en titelgegevens (“Gracenote-gegevens”) te verkrijgen van online-
servers of ingebedde databases (collectief, “Gracenote-servers”) en andere functies uit te
voeren. U mag Gracenote-gegevens uitsluitend gebruiken via de bedoelde toepassings- of
apparaatfuncties voor eindgebruikers.
5
87
Interieurvoorzieningen
Audio-installatie
U verklaart dat u Gracenote-gegevens, de Gracenote-software en Gracenote-servers
uitsluitend zult gebruiken voor persoonlijke niet-commerciële doeleinden. U verklaart de
Gracenote-software of enige Gracenote-gegevens niet af te staan, te kopiëren, over te dragen
of te verzenden aan derden. U VERKLAART DAT U GRACENOTE-GEGEVENS, DE
GRACENOTE-SOFTWARE OF GRACENOTE-SERVERS NIET ZULT GEBRUIKEN OF
EXPLOITEREN OP ANDERE WIJZE DAN HIER UITDRUKKELIJK IS BESCHREVEN.
U verklaart dat uw niet-exclusieve licenties voor gebruik van de Gracenote-gegevens,
de Gracenote-software en de Gracenote-servers ongeldig worden zodra u zich niet houdt
aan deze beperkingen. Als uw licenties ongeldig worden, verklaart u afstand te doen van
enig en alle gebruik van de Gracenote-gegevens, de Gracenote-software en de Gracenote-
servers. Gracenote behoudt alle rechten op Gracenote-gegevens, de Gracenote-software
en de Gracenote-servers, inclusief alle eigendomsrechten. Onder geen enkele voorwaarde
is Gracenote aansprakelijk voor betalingen aan u voor informatie die door u beschikbaar
is gesteld. U stemt ermee in dat Gracenote, Inc. zijn rechten onder deze overeenkomst
tegenover u kan afdwingen, direct onder zijn eigen naam.
De Gracenote service gebruikt een unieke identifi catie voor het opvragen van gegevens voor
statistische doeleinden. Het doel van een willekeurig toegewezen numerieke identifi catie
is dat Gracenote opvragen kan tellen zonder informatie over uw identiteit. Raadpleeg de
webpagina voor meer informatie over het privacybeleid van Gracenote voor de Gracenote
service.
De Gracenote-software en alle items van de Gracenote-gegevens worden aan u in licentie
gegeven “IN DE STAAT WAARIN DEZE VERKEREN”.
Gracenote aanvaardt geen aansprakelijkheid en biedt geen garanties, noch uitdrukkelijk,
noch impliciet, ten aanzien van de juistheid van enige Gracenote-gegevens afkomstig van
de Gracenote-servers. Gracenote behoudt zich het recht voor gegevens van de Gracenote-
servers te verwijderen of gegevenscategorieën naar eigen goeddunken te wijzigen. Er
wordt geen garantie gegeven dat de Gracenote-software of Gracenote-servers zonder
fouten zijn of dat de werking van de Gracenote-software of Gracenote-servers niet zal
worden onderbroken. Gracenote is niet verplicht u enige nieuwe verbeterde of aanvullende
gegevenstypen of categorieën te verstrekken die Gracenote eventueel in de toekomst wil
bieden en is gerechtigd zijn services op elk gewenst moment te beëindigen.
GRACENOTE GEEFT GEEN GARANTIES, NOCH UITDRUKKELIJK NOCH
IMPLICIET, MET INBEGRIP VAN MAAR NIET BEPERKT TOT IMPLICIETE
GARANTIES VOOR HANDELSDOELEINDEN, GESCHIKTHEID VOOR EEN
BEPAALD DOEL, TITELS EN HET ONTBREKEN VAN INBREUK OP BESTAANDE
RECHTEN. GRACENOTE GEEFT GEEN GARANTIES TEN AANZIEN VAN DE
RESULTATEN DIE U VERKRIJGT DOOR HET GEBRUIK VAN DE GRACENOTE-
SOFTWARE OF EEN GRACENOTE-SERVER. IN GEEN GEVAL ZAL GRACENOTE
AANSPRAKELIJK ZIJN VOOR GEVOLGSCHADE OF INCIDENTELE SCHADE OF
MISGELOPEN WINST OF OMZETVERLIES VAN WELKE AARD DAN OOK.
© 2000 tot heden. Gracenote, Inc.
5
88
Interieurvoorzieningen
Audio-installatie
Bijwerken van de database
De Gracenote media database kan bijgewerkt worden met behulp van een USB apparaat.
1. Sluit een USB apparaat aan die de software bevat voor het bijwerken van Gracenote.
2. Selecteer het
pictogram op het thuisscherm voor het tonen van het Instellingen
scherm.
3. Selecteer het
tabblad en selecteer .
4. Selecteer
. De lijst van het updatepakket dat is opgeslagen in het USB apparaat en
de versie worden getoond.
5. Selecteer het pakket voor het gebruiken van de update.
6. Selecteer
.
OPMERKING
Gracenote kan worden gedownload van de Mazda handsfree website.
5
89
Interieurvoorzieningen
Bluetooth
®
*Bepaalde modellen.
Bluetooth
®*
Beschrijving van Bluetooth
®
handsfree
Wanneer Bluetooth
®
apparatuur (mobiele telefoon) op de Bluetooth
®
eenheid van de
auto wordt aangesloten via draadloze verbinding, is het mogelijk telefoongesprekken te
voeren of te ontvangen met behulp van de sprekentoets, opneemtoets, ophangtoets op de
audiobedieningsschakelaar of door bediening van de middendisplay. Als bijvoorbeeld de
apparatuur (mobiele telefoon) zich in uw jaszak bevindt, kunt u bellen zonder de apparatuur
(mobiele telefoon) uit uw zak te hoeven nemen en deze rechtstreeks te bedienen.
Beschrijving van Bluetooth
®
audio
Wanneer draagbare audioapparatuur welke uitgerust is met de Bluetooth
®
communicatiefunctie met de auto wordt gepaard, kunt u via de luidsprekers van de auto
luisteren naar muziek welke op de gepaarde draagbare audioapparatuur is opgeslagen. Het
is niet nodig de draagbare audioapparatuur aan te sluiten op de ingangsaansluiting voor
externe apparatuur van de auto. Gebruik na het programmeren het audiobedieningspaneel
van de auto om audio af te spelen/stop te zetten.
OPMERKING
Voor uw veiligheid kan apparatuur enkel gepaard worden wanneer de auto geparkeerd
is. Als de auto in beweging komt zal de paringprocedure beëindigd worden. Parkeer de
auto op een veilige plaats alvorens de apparatuur te paren.
Het communicatiebereik van apparatuur welke met Bluetooth
®
is uitgerust is ongeveer
10 m of minder.
Ook al is Bluetooth
®
niet aangesloten, is basisbediening van de audio-installatie
mogelijk door middel van spraakopdrachten.
5
90
Interieurvoorzieningen
Bluetooth
®
OPGELET
Bepaalde Bluetooth
®
mobiele apparatuur is niet compatibel met de auto. Raadpleeg
een offi ciële Mazda reparateur, Mazda's telefonische klantenservice of website voor
informatie betreffende compatibiliteit van Bluetooth
®
mobiele apparatuur:
Telefoon:
(Duitsland)
0800 4263 738 (8:00—18:00 Middeneuropese tijd)
(Behalve Duitsland)
00800 4263 7383 (8:00—18:00 Middeneuropese tijd)
(Wereldwijd)
49 (0) 6838 907 287 (8:00—18:00 Middeneuropese tijd)
Web:
http://www.mazdahandsfree.com
Bluetooth
®
specifi catie van toepassing (Aanbevolen)
Ver. 1.1/1.2/2.0
EDR/2.1 EDR/3.0 (conformiteit)
Onderdelen
Sprekentoets, opnementoets en ophangentoets
Microfoon
Audio-installatie (Type B/Type C)
Microfoon
Sprekentoets
Ophangentoets
Opnementoets
5
91
Interieurvoorzieningen
Bluetooth
®
Microfoon (handsfree)
De microfoon wordt gebruikt voor het inspreken van spraakopdrachten of voor het houden
van een handsfree-telefoongesprek.
Sprekentoets, opneemtoets en ophangtoets (handsfree)
De basisfuncties van Bluetooth
®
handsfree kunnen worden gebruikt voor bijvoorbeeld
bellen of ophangen via het gebruik van de spreken-, opneem- en ophangtoetsen op het
stuurwiel.
Commanderschakelaar
De commanderschakelaar wordt gebruikt voor afstelling van het volume en bediening van
de display. Kantel of draai de commanderknop voor het verplaatsen van de cursor. Druk op
de commanderknop voor het selecteren van het pictogram.
Afstelling van het volume
De volumeregelknop van de commanderschakelaar wordt gebruikt voor het afstellen van
het volume. Draai de regelknop rechtsom om het volume te verhogen en linksom om het
volume te verlagen.
Het volume kan ook worden afgesteld met behulp van de volumetoets op het stuurwiel.
OPMERKING
Als het volume lager is vergeleken met andere audiomodi, het volume aan de
apparatuurzijde verhogen.
Het gespreksvolume en het volume van de gesproken begeleiding en de beltoon kunnen elk
van te voren worden ingesteld.
1. Selecteer het
pictogram op het thuisscherm voor het tonen van het
Communicatiescherm.
2. Selecteer
.
3. Stel de
en de af met behulp van de schuifregelaar.
5
92
Interieurvoorzieningen
Bluetooth
®
Gereed maken van Bluetooth
®
Paren van apparatuur
Voor het gebruik van Bluetooth
®
audio
en handsfree moet de apparatuur
uitgerust met Bluetooth
®
aan de hand
van de volgende procedure met de
eenheid gepaard worden. Maximaal
zeven apparaten zoals Bluetooth
®
audioapparatuur en handsfree mobiele
telefoons kunnen gepaard worden.
OPMERKING
Het is mogelijk dat het Bluetooth
®
systeem gedurende 1 of 2 minuten nadat
het contact op ACC of ON is gezet niet
functioneert. Dit duidt echter niet op een
probleem. Controleer dat de Bluetooth
®
instelling op het apparaat in orde is en
probeer het Bluetooth
®
apparaat vanaf
de auto opnieuw in te stellen als het
Bluetooth
®
systeem na 1 of 2 minuten
niet automatisch verbinding maakt.
Paringprocedure
1. Selecteer het
pictogram op het
thuisscherm voor het tonen van het
Instellingen scherm.
2. Selecteer het
tabblad.
3. Selecteer
.
4. Schakel de Bluetooth
®
instelling in.
5. Selecteer
om het
bericht te tonen en over te schakelen
naar gebruik van de apparatuur.
6. Voer met behulp van uw apparatuur
een zoekopdracht voor de Bluetooth
®
apparatuur (randapparatuur) uit.
7. Kies “Mazda” uit de lijst met
apparatuur die door de apparatuur
wordt afgezocht.
8. (Apparaat met Bluetooth
®
versie 2.0)
Voer de getoonde 4-cijferige
paringcode op de apparatuur in.
(Apparaat met Bluetooth
®
versie 2.1
of hoger)
Controleer dat de getoonde 6-cijferige
code op de audio-installatie ook op de
apparatuur wordt getoond en raak
aan.
Afhankelijk van het mobiele apparaat
is het mogelijk dat toestemming voor
verbinding en telefoonboektoegang is
vereist.
9. Als paring gelukt is, worden de functies
van het apparaat dat aangesloten is op
Bluetooth
®
getoond.
10. (Apparatuur dat compatibel is met
de Mazda e-mail/SMS functie)
SMS (korte berichtenservice) berichten
en e-mail worden automatisch op het
apparaat gedownload. Afhankelijk
van het apparaat dient er mogelijk
een downloadtoestemming voor uw
apparaat ingesteld te worden.
OPMERKING
Voor het automatisch downloaden van
de belhistorie en berichten, moeten alle
automatische downloadinstellingen zijn
ingeschakeld.
Zie Communicatie-instellingen op
pagina 5-106 .
Nadat apparatuur is geregistreerd, wordt
de apparatuur automatisch door het
systeem geïdentifi ceerd. Door Bluetooth
®
handsfree nogmaals te activeren of door
Bluetooth
®
handsfree eerst te activeren
nadat het contact van OFF op ACC is
gezet, wordt de verbindingsstatus van het
apparaat getoond op de middendisplay.
5
93
Interieurvoorzieningen
Bluetooth
®
BELANGRIJK Opmerking over paring
en automatische herverbinding:
Als paring op dezelfde mobiele
telefoon opnieuw wordt uitgevoerd,
dient u eerst “Mazda” dat op het
Bluetooth
®
instelscherm van het
mobiele apparaat verschijnt eenmaal
te wissen.
Bij het updaten van het
besturingssysteem van de apparatuur
bestaat de kans dat de paringinformatie
gewist wordt. Herprogrammeer in
dit geval de paringinformatie in de
Bluetooth
®
eenheid.
Controleer alvorens u uw apparaat paart,
dat Bluetooth
®
op zowel uw telefoon als
op de auto “AAN” zijn.
Selectie van apparatuur
Als meerdere apparatuur wordt gepaard,
verbindt de Bluetooth
®
eenheid de
laatst gepaarde apparatuur. Als u andere
gepaarde apparatuur wilt verbinden, is
het nodig de verbinding te wijzigen. Na
het wijzigen van de verbinding blijft de
volgorde van prioriteit van de apparatuur
behouden, ook wanneer het contact wordt
uitgezet.
Aansluiten van overige apparatuur
1. Selecteer het
pictogram op het
thuisscherm voor het tonen van het
Instellingen scherm.
2. Selecteer het
tabblad.
3. Selecteer
.
4. Schakel de Bluetooth
®
instelling in.
5. Selecteer de naam van het apparaat dat
u wilt verbinden.
6 . Selectie
Beide apparaten worden verbonden als
handsfree en Bluetooth
®
audio.
Selectie
Wordt verbonden als een handsfree
apparaat.
Selectie
Wordt verbonden als Bluetooth
®
audio.
OPMERKING
De volgende functies zijn voor
handsfree bellen of audiobediening
beschikbaar.
Handsfree: Telefoongesprekken en
e-mail/SMS
Audio: Bluetooth
®
audio, Aha™,
Stitcher™ radio
Loskoppelen van apparatuur
1. Selecteer het
pictogram op het
thuisscherm voor het tonen van het
Instellingen scherm.
2. Selecteer het
tabblad.
3. Selecteer
.
4. Schakel de Bluetooth
®
instelling in.
5. Selecteer de naam van het huidige
verbonden apparaat.
6. Selecteer
.
Wissen van een apparaat
Selecteren en wissen van apparatuur
1. Selecteer het
pictogram op het
thuisscherm voor het tonen van het
Instellingen scherm.
2. Selecteer het
tabblad.
3. Selecteer
.
4. Schakel de Bluetooth
®
instelling in.
5
94
Interieurvoorzieningen
Bluetooth
®
*Bepaalde modellen.
5. Selecteer de apparatuurnaam die u wilt
wissen.
6. Selecteer
.
7. Selecteer
.
Wissen van alle apparatuur
1. Selecteer het
pictogram op het
thuisscherm voor het tonen van het
Instellingen scherm.
2. Selecteer het
tabblad.
3. Selecteer
.
4. Selecteer
.
5. Selecteer
.
6. Selecteer
.
Wijzigen van de pincode
De pincode (4 cijfers) kan gewijzigd
worden.
1. Selecteer het
pictogram op het
thuisscherm voor het tonen van het
Instellingen scherm.
2. Selecteer het
tabblad.
3. Selecteer
.
4. Selecteer
.
5. Selecteer
.
6. Voer de nieuwe pincode in die u wilt
instellen.
7. Selecteer
.
Beschikbare taal
*
De taal kan gewijzigd worden.
Zie Instellingen op pagina 5-65 .
OPMERKING
Afhankelijk van de taal, is het mogelijk
dat deze enkel beschikbaar is voor
de schermdisplay maar niet voor de
spraakherkenning.
Spraakherkenning
In dit hoofdstuk wordt het basisgebruik
van de spraakherkenning verklaard.
Activeren van de spraakherkenning
Druk op de sprekentoets.
Beëindigen van de spraakherkenning
Gebruik een van de volgende methoden:
Druk op de ophangtoets.
Zeg, “annuleren”.
Bedien de commanderschakelaar of de
middendisplay (alleen wanneer de auto
stilstaat).
Overslaan van de gesproken begeleiding
(voor sneller gebruik)
Druk de sprekentoets in en laat deze los.
Storingzoeken voor spraakherkenning
Zeg “instructieprogramma” of “help”
als u in de spraakherkenningsmodus een
bedieningsmethode niet begrijpt.
Opdrachten die tijdens
spraakherkenning steeds gebruikt
kunnen worden
“ga terug” en “annuleren” zijn opdrachten
die tijdens spraakherkenning steeds
kunnen worden gebruikt.
Terug naar vorige bedieningsmodus
Zeg “ga terug” in de
spraakherkenningsmodus om terug te
keren naar de vorige bediening.
Annuleren
Zeg “annuleren” in de
spraakherkenningsmodus om het
Bluetooth
®
handsfree-systeem op de
standbymodus in te stellen.
5
95
Interieurvoorzieningen
Bluetooth
®
Let op de volgende punten om
vermindering van de spraakherkenning
en spraakkwaliteit te voorkomen:
Tijdens de gesproken begeleiding
of het klinken van de zoemer is
gebruik van de spraakherkenning
niet mogelijk. Wacht totdat de
gesproken begeleiding of de pieptoon
is beëindigd alvorens uw opdrachten
uit te spreken.
Opdrachten die verband houden met
de telefoon zijn alleen beschikbaar
wanneer uw telefoon is aangesloten via
Bluetooth
®
. Zorg er voor dat uw telefoon
via Bluetooth
®
is aangesloten alvorens u
gesproken opdrachten geeft die verband
houden met de telefoon.
Opdrachten voor muziekweergave,
zoals artiest afspelen en album afspelen
kunnen alleen in de USB audiomodus
gebruikt worden.
Spreek niet te langzaam of te luid (geen
luide stem).
Spreek duidelijk, zonder te pauzeren
tussen woorden en getallen.
Dialecten of een andere bewoording
dan de handsfree prompts kunnen niet
door de spraakherkenning worden
herkend. Spreek in de bewoording
zoals voorgeschreven door de
spraakopdrachten.
Het is niet nodig recht voor de
microfoon te gaan zitten of er
naar toe over te leunen. Spreek de
spraakopdrachten uit en houd daarbij
een veilige rijpositie aan.
Sluit bij gebruik van Bluetooth
®
handsfree de ramen en/of het vouwdak
om harde geluiden van buiten de auto
te verminderen of stel de luchtstroming
van het airconditioningsysteem lager af.
Zorg er voor dat de luchtroosters de
luchtstroom niet omhoog naar de
microfoon richten.
OPMERKING
Als de prestaties van de
spraakherkenning onvoldoende zijn.
Zie Oplossen van problemen op pagina
5-118 .
5
96
Interieurvoorzieningen
Bluetooth
®
Bediening van de audio-installatie met behulp van spraakherkenning
Hoofdaudiobediening
Onderstaande opdrachten zijn voorbeelden van de beschikbare opdrachten.
Wanneer de sprekentoets wordt ingedrukt en de volgende opdracht wordt uitgesproken,
kan de audio worden bediend. De opdrachten tussen ( ) kunnen worden weggelaten. De
betreffende naam en het nummer worden tussen de {} ingevoerd.
Spraakopdracht Functie
Corresponderende
audiobron
(ga naar) AM (radio)/AM
(radio) afspelen
Voor overschakelen van de audiobron naar AM radio. Alle
(ga naar) FM (radio)/FM
(radio) afspelen
Voor overschakelen van de audiobron naar FM radio. Alle
(Ga naar/Afspelen) DAB
(Radio)
Schakelt de audiobron over naar DAB radio. Alle
(ga naar ) bluetooth (audio)/
bluetooth (audio) afspelen
Voor overschakelen van de audiobron naar BT audio. Alle
(ga naar) aha (radio)/aha
(radio) afspelen
Schakelt de audiobron over naar Aha™ Radio. Alle
(ga naar) stitcher/stitcher
afspelen
Schakelt de audiobron over naar Stitcher™ Radio. Alle
(ga naar) USB 1/USB 1
afspelen
Voor overschakelen van de audiobron naar USB 1. Alle
(ga naar) USB 2/USB 2
afspelen
Voor overschakelen van de audiobron naar USB 2. Alle
afspeellijst afspelen
{Playlistnaam}
Voor afspelen van de geselecteerde playlist. USB
artiest afspelen {Artiestnaam} Voor afspelen van de geselecteerde artiest. USB
album afspelen {Albumnaam} Voor afspelen van het geselecteerde album. USB
genre afspelen {Genrenaam} Voor afspelen van het geselecteerde genre. USB
map afspelen {Mapnaam} Voor afspelen van de geselecteerde map. USB
OPMERKING
Bepaalde opdrachten kunnen niet worden gebruikt, afhankelijk van de apparatuur en
de gebruiksomstandigheden.
Als het Bluetooth
®
apparaat, USB, of AUX niet is verbonden, kunnen de daarmee
verband houdende opdrachten niet worden gebruikt.
5
97
Interieurvoorzieningen
Bluetooth
®
*Bepaalde modellen.
Bluetooth
®
handsfree
*
Bellen van een telefoonnummer
Gebruik van het telefoonboek
Telefoongesprekken kunnen tot stand
gebracht worden door het zeggen van
de contactnaam in het gedownloade
telefoonboek of de naam van een
persoon waarvan het telefoonnummer
in Bluetooth
®
handsfree is vastgelegd.
Zie Contact importeren (telefoonboek
downloaden)
1. Druk op de sprekentoets.
2. Wacht op de pieptoon.
3. Zeg: “bellen XXXXX... (Bijv. “John”)
Mobiel”.
4. Volg de gesproken begeleiding voor het
bellen van het nummer.
Schermbediening
1. Selecteer het
pictogram op het
thuisscherm voor het tonen van het
Communicatiescherm.
2. Selecteer
voor het tonen
van de contactenlijst.
3. Selecteer het contact dat u wilt bellen
om de details van het contact te tonen.
4. Selecteer het gewenste telefoonnummer
om het nummer te bellen.
Contact importeren (telefoonboek
downloaden)
Telefoonboekdata van uw apparatuur
(mobiele telefoon) kunnen verzonden en
geregistreerd worden in uw Bluetooth
®
handsfree telefoonboek met behulp van
Bluetooth
®
.
(Automatisch downloaden)
De instelling “Autom. download
contactpersonen” moet aan zijn.
Wanneer handsfree wordt verbonden
met het apparaat, wordt het telefoonboek
automatisch gedownload.
Zie Communicatie-instellingen op pagina
5-106 .
(Handmatig downloaden)
Als de instelling voor “Autom. download
contactpersonen” uit is, het telefoonboek
downloaden aan de hand van onderstaande
procedure.
1. Selecteer het
pictogram op het
thuisscherm voor het tonen van het
Communicatiescherm.
2. Selecteer
voor het tonen
van de contactenlijst.
3. Selecteer
.
4. Selecteer
of
om over te
schakelen naar de apparaatbediening.
5. Als
wordt
geselecteerd, selecteert u
.
6. Het downloaden gaat van start vanaf de
mobiele telefoon.
5
98
Interieurvoorzieningen
Bluetooth
®
OPMERKING
Als “Alle contactpersonen
importeren” wordt uitgevoerd na
het opslaan van het telefoonboek in
de Bluetooth
®
eenheid, wordt het
telefoonboek overschreven.
Maximaal 1000 contacten kunnen
in het telefoonboek geregistreerd
worden.
Telefoonboek, registratie van
inkomende/uitgaande gesprekken
en favorietgeheugens zijn ter
bescherming van de privacy voor
elke mobiele telefoon specifi ek.
Favorietenlijst van contacten
Maximaal 50 contacten kunnen
geregistreerd worden. Het bellen van
een nummer duurt korter wanneer
het telefoonnummer is geregistreerd.
Bovendien hoeft u de persoon die u wilt
bellen niet in het telefoonboek op te
zoeken.
Registreren onder uw favorieten
1. Selecteer het
pictogram op het
thuisscherm voor het tonen van het
Communicatiescherm.
2. Selecteer
voor het tonen van
de favorietenlijst.
3. Selecteer
.
4. Selecteer
of
.
5. Selecteer uit de getoonde lijst.
OPMERKING
Wanneer “Nieuwe contact toevoegen”
wordt geselecteerd, wordt informatie
zoals de naam van de geselecteerde
persoon eveneens geregistreerd. En
wanneer “Nieuwe contactgegevs.
toevoeg.” wordt geselecteerd, wordt
alleen het telefoonnummer van de
geselecteerde persoon geregistreerd.
Bellen van een nummer uit uw
favorieten
1. Selecteer het
pictogram op het
thuisscherm voor het tonen van het
Communicatiescherm.
2. Selecteer
voor het tonen van
de favorietenlijst.
3. (Onder het contact is enkel één
telefoonnummer geregistreerd)
Selecteer de contactinformatie die u
wilt bellen. Ga door naar stap 5.
(Onder contact zijn meerdere
telefoonnummers geregistreerd)
Selecteer het contact dat u wilt bellen
om het scherm te tonen dat de details
van het contact aangeeft. Ga door naar
stap 4.
4. Selecteer het telefoonnummer dat u
wilt bellen.
5. Selecteer
.
Wissen uit uw favorieten
1. Selecteer het
pictogram op het
thuisscherm voor het tonen van het
Communicatiescherm.
2. Selecteer
voor het tonen van
de favorietenlijst.
3. Selecteer
.
4. Selecteer
.
5
99
Interieurvoorzieningen
Bluetooth
®
5. Selecteer de contactinformatie die u
wilt wissen.
6. Selecteer
.
Veranderen van de weergavevolgorde
van uw favorietenlijst
1. Selecteer het
pictogram op het
thuisscherm voor het tonen van het
Communicatiescherm.
2. Selecteer
voor het tonen van
de favorietenlijst.
3. Selecteer
.
4. Selecteer
.
5. Het contact kan worden verplaatst
nadat dit is geselecteerd.
6. Verschuif het contact of verplaats dit
met behulp van de
commanderschakelaar en selecteer
vervolgens
.
Veranderen van de contactnaam van uw
favorieten
1. Selecteer het
pictogram op het
thuisscherm voor het tonen van het
Communicatiescherm.
2. Selecteer
voor het tonen van
de favorietenlijst.
3. Selecteer
.
4. Selecteer
.
5. Selecteer het contact voor het tonen
van het toetsenbordscherm.
6. Als een nieuwe naam wordt ingevoerd
en
wordt geselecteerd, wordt de
contactnaam opgeslagen.
OPMERKING
Als het contact lang ingedrukt wordt
gehouden wanneer de favorietenlijst
wordt getoond, kan de contactinformatie
bewerkt (gewist, verplaatst) worden.
Telefoonnummer invoeren
OPMERKING
Oefen dit terwijl u geparkeerd staat
totdat u het vertrouwen heeft dit te
kunnen doen tijdens het rijden in een
niet veeleisende rijsituatie. Als u nog
niet volledig vertrouwd bent, alle
telefoongesprekken voeren vanuit een
plaats waar u veilig geparkeerd staat en
pas beginnen te rijden wanneer u uw
volledige aandacht bij het rijden kunt
houden.
1. Selecteer het
pictogram op het
thuisscherm voor het tonen van het
Communicatiescherm.
2. Wanneer op
wordt gedrukt,
wordt het cijfertoetsenbord getoond.
3. Toets het telefoonnummer in met
behulp van het cijfertoetsenbord.
4. Selecteer
om het nummer te bellen.
Invoer van getallen of symbolen
Gebruik het cijfertoetsenbord.
Druk lang op
voor het invoeren van +.
Selecteer
voor het wissen van de
huidige ingevoerde waarde.
Druk lang op
voor het wissen van alle
ingevoerde waarden.
5
100
Interieurvoorzieningen
Bluetooth
®
Opnieuw bellen functie
Belt de laatstgebelde persoon (de
laatste persoon op de lijst van uitgaande
gesprekken) vanaf de mobiele telefoon/
auto.
1. Druk op de sprekentoets.
2. Wacht op de pieptoon.
3. Zeg: “opnieuw kiezen”
Terugbelfunctie
Belt de laatste persoon (de laatste persoon
op de lijst van inkomende gesprekken) die
uw mobiele telefoon/auto heeft gebeld.
1. Druk op de sprekentoets.
2. Wacht op de pieptoon.
3. Zeg: “terugbellen”
5
101
Interieurvoorzieningen
Bluetooth
®
Ontvangen van een inkomend gesprek
Wanneer een inkomend gesprek wordt ontvangen, wordt het kennisgevingscherm voor
inkomende gesprekken getoond. De instelling “Binnenkomende gespreksinformatie” moet
aan zijn.
Zie Communicatie-instellingen op pagina 5-106 .
Druk voor het aannemen van het gesprek op de opneemtoets op de
audiobedieningsschakelaar of selecteer
op het scherm.
Druk voor het weigeren van het gesprek op de ophangtoets op de audiobedieningsschakelaar
of selecteer
op het scherm.
Tijdens een gesprek worden de volgende pictogrammen op het scherm getoond.
De pictogrammen die kunnen worden gebruikt verschillen afhankelijk van de
gebruiksomstandigheden.
Pictogram Functie
Toont het Communicatiemenu.
Beëindigt het gesprek.
Overbrengen van een gesprek van handsfree naar een mobiele telefoon
Communicatie tussen de Bluetooth
®
eenheid en een apparaat (mobiele telefoon) wordt
geannuleerd en een inkomende oproep wordt door het apparaat (mobiele telefoon) als een
standaard oproep ontvangen.
Overbrengen van een gesprek van apparatuur (mobiele telefoon) naar handsfree
Communicatie tussen apparatuur (mobiele telefoon) kan overgeschakeld worden naar het
Bluetooth
®
handsfree systeem.
Geluid uitschakelen
Het microfoongeluid kan tijdens het bellen uitgeschakeld worden.
Wanneer dit nogmaals wordt geselecteerd, wordt het geluid-uit geannuleerd.
Wanneer u tijdens een gesprek iemand anders belt, kan een 3-weg gesprek worden
gehouden. Selecteer op onderstaande wijze een contact voor het beginnen van een
telefoongesprek.
: Belhistorie wordt getoond.
: Het telefoonboek wordt getoond.
: Het cijfertoetsenbord wordt getoond. Voer het telefoonnummer in.
Het is mogelijk dat het apparaat onbruikbaar is, afhankelijk van de contractuele gegevens.
Het gesprek wordt voor het maken van een 3-weg gesprek in de wachtstand gezet.
Het is mogelijk dat het apparaat onbruikbaar is, afhankelijk van de contractuele gegevens.
Schakelt het gesprek in de wachtstand.
5
102
Interieurvoorzieningen
Bluetooth
®
Pictogram Functie
DTMF (tweevoudige toon multi-frequentie signaal) transmissie
Deze functie wordt gebruikt wanneer DTMF via het cijfertoetsenbord wordt verzonden. De
ontvanger van een DTMF transmissie is in het algemeen een huistelefoonantwoordapparaat
of de geautomatiseerde telefooncentrale van een bedrijf.
Toets het nummer in met behulp van een cijfertoetsenbord.
OPMERKING
Als het contact tijdens een handsfree
gesprek uit wordt gezet, wordt de
lijn automatisch overgezet naar de
apparatuur (mobiele telefoon).
Als de DTMF code twee of meer
cijfers of symbolen heeft, dient elk
afzonderlijk verzonden te worden.
Gesprek onderbreken
Een gesprek kan worden onderbroken voor
het ontvangen van een inkomend gesprek
van een derde partij.
Wanneer
wordt geselecteerd of
de opneemtoets op het stuurwiel wordt
ingedrukt, wordt het huidige gesprek in de
wachtstand gezet en schakelt het systeem
over naar het nieuwe inkomende gesprek.
Wanneer
wordt geselecteerd,
wordt het huidige gesprek beëindigd en
schakelt het systeem over naar het nieuwe
inkomende gesprek (alleen GSM netwerk).
Wanneer
wordt geselecteerd of de
ophangtoets op het stuurwiel wordt
ingedrukt, wordt een inkomend gesprek
geweigerd.
OPMERKING
Het is mogelijk dat de functie niet
beschikbaar is, afhankelijk van
de contractuele gegevens van het
mobiele apparaat.
Het is mogelijk dat de functie niet
bruikbaar is, afhankelijk van het
type telefoonnetwerk en het mobiele
apparaat.
Berichten ontvangen en
beantwoorden (alleen beschikbaar
bij telefoons die compatibel zijn
met e-mail/SMS)
SMS (Korte Berichten Service)
berichten en e-mail die ontvangen wordt
door aangesloten apparatuur kunnen
gedownload, weergegeven en afgespeeld
(door het systeem uitgelezen) worden.
Ook kunnen antwoorden gemaakt worden
op telefoonoproepen en berichten in de
ontvangen berichten.
Downloaden van berichten
In totaal kunnen 20 nieuwe berichten van
aangesloten apparatuur gedownload en
weergegeven worden.
OPMERKING
Voor e-mail kunnen voor elk account 20
berichten worden gedownload.
5
103
Interieurvoorzieningen
Bluetooth
®
(Automatisch downloaden)
De instelling “Autom. download Email”
(E-mail) of “Autom. download SMS”
(SMS) moet aan zijn. Wanneer de
Bluetooth
®
eenheid is aangesloten op het
apparaat, worden berichten automatisch
gedownload.
Zie Communicatie-instellingen op pagina
5-106 .
(Handmatig downloaden)
Wanneer de instelling “Autom. download
Email” (E-mail) of “Autom. download
SMS” (SMS) uit is, dient het bericht aan
de hand van onderstaande procedure te
worden gedownload.
1. Selecteer het
pictogram op het
thuisscherm voor het tonen van het
Communicatiescherm.
2. Selecteer
of om het Postvak
In te tonen.
3. Selecteer
.
4. Het downloaden gaat van start vanaf de
mobiele telefoon.
OPMERKING
Als bijlage verstuurde gegevens
worden niet gedownload.
Berichten tot 1 kilobyte (e-mail)/140-
bytes (SMS) kunnen worden
gedownload.
Voor elk apparaat wordt een
berichtenlijst samengesteld.
OPMERKING
Als de aangesloten apparatuur
niet overeenkomt met MAP 1.0,
wordt voor het downloaden het
AT commando gebruikt. Het
gedownloade bericht geeft aan dat dit
reeds is gelezen.
Het is mogelijk dat het downloaden
met gebruik van het AT commando
niet functioneert afhankelijk van de
aangesloten apparatuur.
Ontvangen van berichten
(Methode 1)
Wanneer een apparaat een bericht
ontvangt, wordt een bericht-ontvangen
mededeling getoond. De instelling “Email
informatie” (E-mail) of “SMS informatie”
(SMS) moet aan zijn.
Zie Communicatie-instellingen op pagina
5-106 .
Selecteer
en toon het bericht.
(Methode 2)
1. Selecteer het
pictogram op het
thuisscherm voor het tonen van het
Communicatiescherm.
2. Selecteer
en toon de nieuwe
berichtenlijst voor e-mail en SMS.
3. Selecteer het bericht dat u wilt tonen.
5
104
Interieurvoorzieningen
Bluetooth
®
De volgende pictogrammen worden getoond op het onderste gedeelte van de details op
het bericht. De pictogrammen die kunnen worden gebruikt verschillen afhankelijk van de
gebruiksomstandigheden.
Pictogram Functie
Toont het Communicatiemenu.
Toont het Postvak In.
Geeft een bericht weer.
Wanneer dit opnieuw wordt geselecteerd, wordt de weergave tijdelijk stopgezet.
Toont het vorige bericht.
Toont het volgende bericht.
Beantwoordt alleen de afzender van het huidige getoonde bericht.
Selecteer de zin op het getoonde antwoordscherm en selecteer de zin die u wilt terugsturen
uit de voorgeprogrammeerde berichten.
Selecteer
.
(Alleen e-mail)
Beantwoordt alle leden met inbegrip van CC.
Selecteer de zin op het getoonde antwoordscherm en selecteer de zin die u wilt terugsturen
uit de voorgeprogrammeerde berichten.
Selecteer
.
Belt de persoon die het bericht heeft verstuurd.
Het is afhankelijk van het apparaat mogelijk dat voor e-mail deze functie niet werkt.
Wist een bericht.
De berichten die in een apparaat zijn opgeslagen worden eveneens gewist.
OPMERKING
In totaal drie voorgeprogrammeerde berichten kunnen worden geselecteerd.
5
105
Interieurvoorzieningen
Bluetooth
®
Voorbeeld van gebruik (verifi eer
ongelezen e-mail)
1. Selecteer het
pictogram op het
thuisscherm voor het tonen van het
Communicatiescherm.
2. Selecteer
om het Postvak In te
tonen.
3. Selecteer het ongelezen bericht dat
vetgedrukt wordt getoond.
4. De details van het bericht worden
getoond en beantwoorden van het
bericht, bellen of afspelen kan worden
uitgevoerd.
Veranderen van het account dat u wilt
tonen (Alleen e-mail)
1. Selecteer
.
2. Selecteer het account dat u wilt
tonen. Alleen de berichten voor het
geselecteerde account worden in het
Postvak In getoond.
Bewerken van voorgeprogrammeerde
berichten
1. Selecteer het
pictogram op het
thuisscherm voor het tonen van het
Communicatiescherm.
2. Selecteer
.
3. Selecteer
.
4. Selecteer het voorgeprogrammeerde
bericht dat u wilt bewerken. Het
toetsenbordscherm wordt getoond.
5. Wanneer het bericht wordt ingevoerd
en
wordt geselecteerd, wordt het
bericht als een voorgeprogrammeerd
bericht opgeslagen.
OPMERKING
Selecteer het pictogram om de
taal te wijzigen.
Selecteer het pictogram om over
te schakelen tussen hoofdletters en
kleine letters.
Selecteer het pictogram om terug
te keren naar het vorige scherm
zonder de bewerking op te slaan.
5
106
Interieurvoorzieningen
Bluetooth
®
Communicatie-instellingen
Selecteer het pictogram op het thuisscherm voor het tonen van het Communicatiescherm.
Selecteer
om de instelling wijzigen.
Onderwerp Instelling Functie
Bluetooth
®
Ga naar het Bluetooth
®
instelmenu.
Zie Gereed maken van Bluetooth
®
op pagina 5-92 .
Binnenkomende
gespreksinformatie
Aan/Uit Geeft een melding wanneer een inkomend gesprek wordt ontvangen.
Autom. download
SMS
Aan/Uit
Wanneer de Bluetooth
®
eenheid is aangesloten op het apparaat worden
sms'en automatisch gedownload.
SMS informatie Aan/Uit Geeft een melding wanneer een nieuwe SMS wordt ontvangen.
Autom. download
Email
*1
Aan/Uit
Wanneer de Bluetooth
®
eenheid is aangesloten op het apparaat worden
e-mails automatisch gedownload.
Email informatie Aan/Uit Geeft een melding wanneer een nieuwe e-mail wordt ontvangen.
Autom. download
belhistorie
Aan/Uit
Wanneer de Bluetooth
®
eenheid is aangesloten op het apparaat wordt de
belhistorie automatisch gedownload.
Autom. download
contactpersonen
*1
Aan/Uit
Wanneer de Bluetooth
®
eenheid is aangesloten op het apparaat wordt
het telefoonboek automatisch gedownload.
Ringtone
Fixed/Phone/
Uit
Verandert de beltooninstelling.
Volume telefoon
Dit wordt
afgesteld met
behulp van de
schuifregelaar.
Voor afstelling van het gespreksvolume.
VR en ringtone
Dit wordt
afgesteld met
behulp van de
schuifregelaar.
Voor afstelling van het volume van de gesproken begeleiding en de
beltoon.
Sorteervolgorde
contactpersonen
Voornaam,
achternaam
Toont de contactinformatie in alfabetische volgorde op voornaam.
Achternaam,
voornaam
Toont de contactinformatie in alfabetische volgorde op achternaam.
Berichten instellen
Voor bewerking van een voorgeprogrammeerd bericht.
Zie Berichten ontvangen en beantwoorden (alleen beschikbaar bij
telefoons die compatibel zijn met e-mail/SMS) op pagina 5-102 .
Reset Voor het terugstellen van alle communicatie-instellingen.
*1 Afhankelijk van het apparaat, kan het nodig zijn van het apparaat downloadgoedkeuring te verkrijgen.
5
107
Interieurvoorzieningen
Bluetooth
®
*Bepaalde modellen.
Bluetooth
®
audio
*
Bluetooth
®
specifi catie van toepassing
(Aanbevolen)
Ver. 1.1/1.2/2.0
EDR/2.1 EDR/3.0
(conformiteit)
Responsprofi el
A2DP (Advanced Audio Distribution
Profi le) Ver. 1.0/1.2
AVRCP (Audio/Video Remote Control
Profi le) Ver. 1.0/1.3/1.4
A2DP is een profi el dat enkel audio naar
de Bluetooth
®
eenheid verzendt. Als
uw Bluetooth
®
audioapparatuur enkel
correspondeert met A2DP, maar niet met
AVRCP, kunt u deze niet bedienen met het
bedieningspaneel van de audio-installatie
van de auto. In dit geval is alleen de
bediening op het mobiele apparaat
beschikbaar, hetzelfde als wanneer een
draagbaar audioapparaat of een niet-
compatibel Bluetooth
®
apparaat op de
AUX ingang wordt aangesloten.
Functie
A2DP
AVRCP
Ver. 1.0 Ver. 1.3 Ver. 1.4
Weergave X X X X
Pauze X X X X
Bestand
(Spoor)
vooruit/terug
X X X
Terugspoelen X X
Snelvooruitspoelen
X X
Tekstdisplay X X
Herhalen
Afhankelijk
van het
apparaat
Afhankelijk
van het
apparaat
Shuffl e
Afhankelijk
van het
apparaat
Afhankelijk
van het
apparaat
Scan
Afhankelijk
van het
apparaat
Afhankelijk
van het
apparaat
Map omhoog/
omlaag
Afhankelijk
van het
apparaat
X: Beschikbaar
—: Niet beschikbaar
OPMERKING
Het batterijverbruik van Bluetooth
®
audioapparatuur neemt toe wanneer
dit via Bluetooth
®
is verbonden.
Als een gangbare mobiele telefoon
USB wordt aangesloten tijdens
muziekweergave via een Bluetooth
®
verbinding, wordt de Bluetooth
®
verbinding verbroken. Om deze
reden is muziekweergave via
een Bluetooth
®
verbinding en
muziekweergave via een USB
verbinding niet tegelijkertijd
mogelijk.
Het is mogelijk dat het systeem
afhankelijk van de Bluetooth
®
audioapparatuur niet normaal werkt.
5
108
Interieurvoorzieningen
Bluetooth
®
Gebruik van de Bluetooth
®
audio-installatie
Overschakelen naar de Bluetooth
®
audiomodus
Schakel over naar de Bluetooth
®
audiomodus voor het bedienen van de audioapparatuur
met behulp van het bedieningspaneel van de audio-installatie voor het beluisteren van
muziek of spraakaudio welke is opgenomen op Bluetooth
®
audioapparatuur. Alle Bluetooth
®
audioapparatuur dient gepaard te worden met de Bluetooth
®
eenheid van de auto alvorens
deze kan worden gebruikt.
Zie Gereed maken van Bluetooth
®
op pagina 5-92 .
1. Schakel de Bluetooth
®
audioapparatuur in.
2. Zet het contact op ACC of ON.
3. Selecteer het
pictogram op het thuisscherm voor het tonen van het
Amusementscherm.
4. Wanneer
is geselecteerd, wordt overgeschakeld naar de Bluetooth
®
audiomodus
om het afspelen te laten beginnen.
OPMERKING
Als Bluetooth
®
audio wordt gebruikt na het gebruik van Aha™ of Stitcher™ radio,
dient de toepassing op het mobiele apparaat eerst afgesloten te worden.
Selecteer het pictogram als het Bluetooth
®
audioapparaat niet met afspelen begint.
Als de modus overgeschakeld wordt van Bluetooth
®
audio naar een andere modus
(radiomodus), stopt de audioweergave van de Bluetooth
®
audioapparatuur.
5
109
Interieurvoorzieningen
Bluetooth
®
Weergave
Schakel de modus over naar Bluetooth
®
audiomodus om te luisteren naar Bluetooth
®
audioapparatuur via het luidsprekersysteem van de auto. (Zie “Overschakelen naar de
Bluetooth
®
audiomodus”)
Na het overschakelen naar de Bluetooth
®
audiomodus, worden de volgende pictogrammen
op het onderste gedeelte van de display getoond. De pictogrammen die kunnen worden
gebruikt verschillen afhankelijk van de versie van het Bluetooth
®
audioapparaat dat u op dat
moment gebruikt.
Pictogram Functie
Toont het Amusementmenu. Gebruik dit voor het overschakelen naar een andere audiobron.
(AVRCP Ver. 1.4 alleen)
Toont de lijst met mappen/bestanden van het hoogste niveau.
Selecteer de gewenste map.
De bestanden in de geselecteerde map worden getoond.
Selecteer het bestand dat u wilt afspelen.
(AVRCP Ver. 1.3 of hoger)
Speelt het muziekstuk dat op dit moment wordt afgespeeld nogmaals af.
Wanneer deze opnieuw worden geselecteerd, worden de muziekstukken in de map bij
herhaling afgespeeld.
Selecteer het muziekstuk nogmaals om dit te annuleren.
Pictogrammen veranderen wanneer het muziekstuk wordt herhaald of de map wordt
herhaald.
(AVRCP Ver. 1.3 of hoger)
Speel de muziekstukken in de map in willekeurige volgorde af.
Wanneer dit opnieuw wordt geselecteerd, worden de muziekstukken in het apparaat in
willekeurige volgorde afgespeeld.
Selecteer het muziekstuk nogmaals om dit te annuleren.
Pictogrammen veranderen tijdens mapshuffl e of apparaatshuffl e.
Scant de titels in een map en speelt het begin van elk muziekstuk af om het opzoeken van
een bepaald muziekstuk te vergemakkelijken.
Wanneer dit opnieuw wordt geselecteerd, wordt het begin van elk muziekstuk in het
apparaat afgespeeld.
Wanneer deze opnieuw worden geselecteerd, wordt de functie geannuleerd en gaat het
muziekstuk dat op het huidige moment wordt afgespeeld verder.
Gaat terug naar het begin van het vorige muziekstuk.
Lang indrukken voor snelterugspoelen. Deze stopt wanneer u uw hand van het pictogram of
de commanderknop wegneemt.
Speelt Bluetooth
®
audio af. Wanneer dit opnieuw wordt geselecteerd, wordt de weergave
tijdelijk stopgezet.
Gaat verder naar het begin van het volgende muziekstuk.
Lang indrukken voor snelvooruitspoelen. Deze stopt wanneer u uw hand van het pictogram
of de commanderknop wegneemt.
5
110
Interieurvoorzieningen
Bluetooth
®
Pictogram Functie
Toont de geluidsinstellingen voor het afstellen van het audiokwaliteitsniveau.
Zie Volume/Display/Geluidsregelaars op pagina 5-48 .
Voorbeeld van gebruik (Bij het zoeken
naar een muziekstuk vanaf het hoogste
niveau van een apparaat)
1. Selecteer het
pictogram voor het
tonen van de lijst met mappen/
bestanden op het hoogste niveau.
2. Wanneer de map is geselecteerd,
worden de lijsten met mappen/
bestanden in de map getoond.
Wanneer de playlist wordt geselecteerd,
wordt de bestandslijst getoond.
3. Selecteer het gewenste muziekstuk.
OPMERKING
Selecteer om naar een map één
niveau hoger te gaan.
Informatiedisplay van Bluetooth
®
audioapparatuur
Als een Bluetooth
®
audioapparaat wordt
aangesloten, wordt de volgende informatie
op de middendisplay getoond.
AVRCP
Ver. lager
dan 1.3
AVRCP
Ver. 1.3
AVRCP
Ver. 1,4
of hoger
Apparatuurnaam
X X X
Resterende
batterijlading
van apparatuur
X X X
Muziekstuknaam
X X
Artiestnaam X X
Albumnaam X X
Weegavetijd X X
Genrenaam X X
Albumhoesafbeelding
X: Beschikbaar
—: Niet beschikbaar
OPMERKING
Het is mogelijk dat afhankelijk van de
apparatuur bepaalde informatie niet
wordt getoond en als de informatie niet
kan worden getoond, wordt “Onbekend
- - -” aangegeven.
5
111
Interieurvoorzieningen
Bluetooth
®
Gebruik van Aha™*
Aha is een toepassing die kan worden gebruikt voor de ontvangst van diverse internetdata,
zoals internetradio en podcasts.
Blijf op de hoogte de activiteiten van uw vrienden door het verkrijgen van updates van
Facebook en Twitter.
Via het gebruik van de lokatieafhankelijke diensten, kunnen diensten en bestemmingen in de
buurt worden opgezocht of kan actuele lokale informatie worden verkregen.
Zie voor details betreffende Aha, “http://www.aharadio.com/”.
*
Aha, het Aha logo, en het Aha merkimago zijn handelsmerken of gedeponeerde
handelsmerken van Harman International Industries, Inc., in gebruik met goedkeuring.
OPMERKING
The gegevensdienstverlening die door Aha wordt geleverd varieert afhankelijk van
het land waarin de gebruiker woonachtig is. De service is in bepaalde landen niet
beschikbaar.
Voer eerst de volgende stappen uit om Aha via uw Bluetooth
®
apparaat te kunnen
gebruiken:
Installeer de Aha toepassing op uw apparaat.
Maak een Aha account aan voor uw apparaat.
Log in op Aha met behulp van uw apparaat.
Selecteer de voorkeuzezender op uw apparaat.
Weergave
Selecteer het
pictogram op het thuisscherm voor het tonen van het Amusementscherm.
Wanneer
wordt geselecteerd, worden de volgende pictogrammen in het onderste
gedeelte van de middendisplay getoond. Het getoonde pictogram verschilt afhankelijk van
de geselecteerde zender.
Ook kunnen andere dan de volgende pictogrammen worden getoond.
Pictogram Functie
Toont het Amusementmenu. Gebruik dit voor het overschakelen naar een andere audiobron.
Toont het hoofdmenu
Gebruik dit voor het overschakelen naar andere zenders.
Toont de gegevenslijst.
Gebruik dit als u naar andere gegevens op de zender wilt overschakelen.
5
112
Interieurvoorzieningen
Bluetooth
®
Pictogram Functie
Schreeuwen
Neemt ingesproken berichten op.
Neemt stemgeluid op en verzendt dit als afspeelbare audio naar Facebook en andere sociale
zenders.
Like
*1
Beoordeelt de huidige inhoud als “Like”.
Dislike
*1
Beoordeelt de huidige inhoud als “Dislike”.
Gaat gedurende 15 seconden terug.
Kaart (voertuigen met navigatiesysteem)
Toont de bestemming die door de lokatieafhankelijke diensten wordt opgezocht op het
navigatiesysteem.
bellen
U kunt het telefoonnummer bellen van een winkel die met behulp van Lokatieafhankelijke
diensten is opgezocht. Beschikbaar wanneer een apparaat wordt aangesloten als handsfree.
Keert terug naar de eerdere gegevens.
Pauzeert weergave van de gegevens. Wanneer dit opnieuw wordt geselecteerd, wordt
weergave hervat.
Gaat verder naar de volgende gegevens.
Gaat gedurende 30 seconden snel vooruit.
Toont de geluidsinstellingen voor het afstellen van het audiokwaliteitsniveau.
Zie Volume/Display/Geluidsregelaars op pagina 5-48 .
*1 Het is mogelijk dat bepaalde zenders andere variaties gebruiken van Leuk en Niet Leuk, op basis van zendertype
of provider.
5
113
Interieurvoorzieningen
Bluetooth
®
Hoofdmenu
Selecteer het
pictogram.
Verander het tabblad en selecteer de zendercategorie.
Tabblad Functie
Voorinstellingen
Toont de lijst met voorkeuzezenders die op het apparaat is ingesteld.
Selecteer de naam van een voorkeuzezender om de gegevens van de zender
weer te geven.
Vlakbij
Selecteer de gewenste zender.
Er wordt begeleiding gegeven naar de gezochte bestemming nabij de
lokatie van het voertuig.
U kunt gewenste categorieën toewijzen die tevoren zijn ingesteld met
behulp van de fi lterinstelling op uw apparaat.
OPMERKING
De beschikbare Lokatieafhankelijke diensten kunnen verschillen omdat de diensten
afhankelijk zijn van de gegevens die door Aha™ verstrekt worden.
5
114
Interieurvoorzieningen
Bluetooth
®
Voorbeeld van gebruik
(Lokatieafhankelijke diensten)
1. Selecteer de gewenste zender in het
Dichtbij tabblad op het hoofdmenu.
De weergave van de naam of het
adres van de bestemming begint
in de volgorde van de lijst met
bestemmingsnamen.
2. Wanneer het
pictogram wordt
geselecteerd, wordt de huidige
getoonde bestemming op het
navigatiesysteem getoond (voertuigen
met navigatiesysteem).
3. Wanneer het
pictogram wordt
geselecteerd, wordt er gebeld naar de
huidige getoonde bestemming.
4. Selecteer het
pictogram om de
gegevenslijst te tonen.
Selectie van andere bestemmingen op
de lijst is mogelijk.
Bericht inspreken
Bepaalde sociale zenders, zoals Facebook
of Caraoke, ondersteunen de mogelijkheid
voor het opnemen en delen van
ingesproken berichten met gebruik van de
“Schreeuwen” functie.
1. Selecteer het
pictogram en begin met
aftellen (3, 2, 1, 0). Opname begint
wanneer de aftelling nul bereikt.
2. Neemt ingesproken berichten op.
3. Selecteer
voor het opslaan/
posten van de opname.
OPMERKING
De opneembare tijd varieert
afhankelijk van de zender (Max. 30
seconden).
Opname stopt automatisch zodra
de opneembare tijd is verstreken. U
kunt vervolgens de opname posten of
wissen.
5
115
Interieurvoorzieningen
Bluetooth
®
Gebruik van Stitcher™* Radio
Wat is Stitcher™ Radio?
Stitcher™ radio is een toepassing die kan worden gebruikt voor het beluisteren van
internetradio of streampodcasts.
Aanbevolen gegevensinhoud wordt automatisch geselecteerd door deze te registreren en in
uw favorieten te plaatsen, of door het indrukken van de Leuk of Niet leuk toets.
Zie voor details betreffende Stitcher™ Radio, “http://stitcher.com/”.
*
Stitcher™ , het Stitcher™ logo, en het Stitcher™ merkimago zijn handelsmerken of
gedeponeerde handelsmerken van Stitcher, Inc., in gebruik met goedkeuring.
OPMERKING
Voer eerst de volgende stappen uit om Stitcher™ Radio via uw Bluetooth
®
apparaat te
kunnen gebruiken:
Installeer de Stitcher™ Radio toepassing op uw apparaat.
Maak een Stitcher™ Radio account aan voor uw apparaat.
Log in op Stitcher™ Radio met behulp van uw apparaat.
Weergave
Selecteer het
pictogram op het thuisscherm voor het tonen van het Amusementscherm.
Wanneer
wordt geselecteerd, worden de volgende pictogrammen in het onderste
gedeelte van de middendisplay getoond.
Pictogram Functie
Toont het Amusementmenu. Gebruik dit voor het overschakelen naar een andere audiobron.
Toont de zenderlijst.
Gebruik dit voor het overschakelen naar andere zenders.
Dislike
Beoordeelt het huidige programma als “Dislike”.
Like
Beoordeelt het huidige programma als “Like”.
Voegt de huidige zender toe aan uw favorieten of wist de huidige zender uit uw favorieten.
5
116
Interieurvoorzieningen
Bluetooth
®
Pictogram Functie
Gaat gedurende 30 seconden terug.
Geeft de zender weer. Selecteer dit nogmaals om de weergave te pauzeren.
Gaat verder naar de volgende zender.
Toont de geluidsinstellingen voor het afstellen van het audiokwaliteitsniveau.
Zie Volume/Display/Geluidsregelaars op pagina 5-48 .
Zenderlijst
1. Selecteer het
pictogram om de zenderlijst te tonen.
Favoriete zendernaam: Selecteer dit om het programma te tonen dat onder uw
favorieten is geregistreerd.
Categorienaam: Een aanbevolen categorie die geselecteerd is uit uw favorieten door
Stitcher™ wordt getoond.
Selecteer dit voor het tonen van het categorieprogramma.
2. Selecteer de programmanaam om dit weer te geven.
5
117
Interieurvoorzieningen
Bluetooth
®
Toevoegen aan uw favorieten
Als het huidige programma niet onder uw
favorieten is geregistreerd, kan dit aan uw
favorieten worden toegevoegd.
1. Selecteer het
pictogram voor het
tonen van de favoriete zender waarvan
de registratie kan worden toegevoegd.
2. Selecteer de zendernaam die u wilt
registreren.
3. Selecteer
om het programma toe te
voegen aan de geselecteerde favoriete
zender.
OPMERKING
Er kunnen meerdere favoriete
zenders geselecteerd en geregistreerd
worden.
Zowel favoriete zenders die door
uzelf zijn ingesteld als die welke
standaard zijn ingesteld worden
getoond.
Wissen uit uw favorieten
Als het huidige programma reeds onder
uw favorieten is geregistreerd, kan het
programma uit uw favorieten worden
gewist.
1. Selecteer het
pictogram.
2. Het programma wordt automatisch uit
de lijst met favoriete zenders gewist.
5
118
Interieurvoorzieningen
Bluetooth
®
Oplossen van problemen
Mazda Bluetooth
®
Handsfree Klantenservice
Als u problemen heeft met Bluetooth
®
, kunt u gratis bellen met onze klantenservicedienst.
Telefoon:
(Duitsland)
0800 4263 738 (8:00—18:00 Middeneuropese tijd)
(Behalve Duitsland)
00800 4263 7383 (8:00—18:00 Middeneuropese tijd)
(Wereldwijd)
49 (0) 6838 907 287 (8:00—18:00 Middeneuropese tijd)
Web:
http://www.mazdahandsfree.com
Paring van Bluetooth
®
apparatuur, problemen met verbinding
Probleem Oorzaak Oplossingsmethode
Paring is niet mogelijk
Kijk eerst of de apparatuur
compatibel is met de Bluetooth
®
eenheid en controleer vervolgens
of de Bluetooth
®
functie en de
zoekmodus/zichtbare instelling
*1
op de apparatuur ingeschakeld
zijn. Neem contact op met een
deskundige reparateur, bij voorkeur
een offi ciële Mazda reparateur
of Mazda Bluetooth
®
handsfree
klantenservice als hierna paring nog
steeds niet mogelijk is.
Paring kan niet nogmaals worden
uitgevoerd.
De paringinformatie die gekoppeld
is aan de Bluetooth
®
eenheid of het
apparaat wordt niet correct herkend.
Voer paring uit volgens
onderstaande procedure.
Wis “Mazda” dat is opgeslagen in
het apparaat.
Voer paring nogmaals uit.
Paring is niet mogelijk
Het is mogelijk dat afhankelijk
van de apparatuur de Bluetooth
®
functie en de zoekmodus/zichtbare
instelling
*1
op de apparatuur nadat
een bepaalde tijd verstreken is
automatisch wordt uitgeschakeld.
Controleer of de Bluetooth
®
functie en de zoekmodus/zichtbare
instelling
*1
op de apparatuur zijn
ingeschakeld en de paring of sluit
opnieuw aan.
Wordt niet automatisch verbonden
wanneer de motor gestart wordt
Wordt automatisch verbonden,
echter de verbinding valt vervolgens
plotseling weg
De verbinding wordt met
tussenpozen onderbroken
Het apparaat bevindt zich op een
plaats waar zich gemakkelijk
radiogolfstoring kan voordoen, zoals
in een tas of in een achterzak van
een broek.
Breng de apparatuur naar een plaats
waar ontvangststoring zich minder
snel voordoet.
5
119
Interieurvoorzieningen
Bluetooth
®
Probleem Oorzaak Oplossingsmethode
Wordt niet automatisch verbonden
wanneer de motor gestart wordt
De paringinformatie wordt
bijgewerkt wanneer het
besturingssysteem van het apparaat
wordt bijgewerkt.
Voer paring nogmaals uit.
*1 Instelling die de aanwezigheid opspoort van apparatuur buiten de Bluetooth
®
eenheid
OPMERKING
Bij het updaten van het besturingssysteem van de apparatuur bestaat de kans dat de
paringinformatie gewist wordt. Herprogrammeer in dit geval de paringinformatie in de
Bluetooth
®
eenheid.
Als u uw telefoon paart die reeds in het verleden meerdere malen aan uw auto is
gepaard, dient u “Mazda” op uw mobiele apparaat te wissen. Voer vervolgens de
Bluetooth
®
zoekprocedure nogmaals op uw mobiele apparaat uit en paar dit aan een
nieuw opgespoorde “Mazda”.
Controleer alvorens u uw apparaat paart, dat Bluetooth
®
op zowel uw telefoon als op
de auto “AAN” zijn.
Problemen die verband houden met de spraakherkenning
Probleem Oorzaak Oplossingsmethode
Slechte spraakherkenning
Buitengewoon langzame spraak.
Buitengewoon harde spraak
(schreeuwen).
Spreken alvorens de pieptoon is
beëindigd.
Harde geluiden (gepraat of lawaai
van buiten/binnen de auto).
Luchtstroom van airconditioning
blaast tegen de microfoon.
Spreken in niet-standaard
uitdrukkingen (dialect).
Betreffende de oorzaken die links
worden aangegeven, letten op de
manier waarop u spreekt. Ook
wanneer getallen achter elkaar
worden uitgesproken verbetert de
spraakherkenning als er tussen de
getallen geen pauze wordt ingelast.
Verkeerde herkenning van nummers
Slechte spraakherkenning Er is een defect in de microfoon.
Er is mogelijk een slechte
verbinding of een defect in
de microfoon. Raadpleeg een
deskundige reparateur, bij voorkeur
een offi ciële Mazda reparateur.
Spraakherkenning verband houdend
met de telefoon is uitgeschakeld
Er is een probleem met de
verbinding tussen de Bluetooth
®
eenheid en het apparaat.
Controleer op problemen met de
paring van de apparatuur of met de
verbinding, als er na het controleren
van de paringsituatie een defect is.
5
120
Interieurvoorzieningen
Bluetooth
®
Probleem Oorzaak Oplossingsmethode
Namen in het telefoonboek worden
niet gemakkelijk herkend
Het Bluetooth
®
systeem is in een
toestand welke herkenning moeilijk
maakt.
Door het nemen van de
volgende maatregelen wordt de
spraakherkenning verbeterd.
Wis het geheugen uit een
telefoonboek dat niet vaak gebruikt
wordt.
Vermijd verkorte namen, gebruik
volledige namen. (Herkenning
verbetert naarmate de naam langer
is. Door geen namen te gebruiken
als “Moeder”, “Vader”, wordt de
herkenning verbeterd.)
Bij bediening van de audio, wordt
de naam van een muziekstuk niet
herkend.
Namen van muziekstukken kunnen
door de spraakherkenning niet
worden herkend.
U wilt de begeleiding overslaan
De begeleiding kan overgeslagen
worden door de sprekentoets snel in
te drukken en los te laten.
Betreffende problemen met telefoongesprekken
Probleem Oorzaak Oplossingsmethode
Aan het begin van een
telefoongesprek, zijn rijgeluiden van
de andere partij hoorbaar
Gedurende ongeveer drie seconden
na het begin van een gesprek, heeft
de storingonderdrukkingsfunctie
van de Bluetooth
®
eenheid enige tijd
nodig om zich aan te passen aan de
gespreksomgeving.
Dit duidt echter niet op een
probleem met de apparatuur.
De andere partij is niet hoorbaar of
de stem van de spreker is zacht
Het volume is op nul of laag
ingesteld.
Stel het volume hoger af.
5
121
Interieurvoorzieningen
Bluetooth
®
Overige problemen
Probleem Oorzaak Oplossingsmethode
De resterende batterijlading
wordt bij de auto en het apparaat
verschillend aangeduid
De methode van aanduiding is bij de
auto en het apparaat verschillend.
Wanneer er vanuit de auto wordt
gebeld, wordt het telefoonnummer
bijgewerkt in de registratie van
inkomende/uitgaande gesprekken,
echter de naam verschijnt niet
Het nummer is niet in het
telefoonboek opgeslagen.
Als het nummer in het telefoonboek
is opgeslagen, wordt de registratie
van inkomende/uitgaande
gesprekken bijgewerkt bij de naam
in het telefoonboek zodra de motor
opnieuw gestart wordt.
De mobiele telefoon werkt voor
wat betreft de registratie van
inkomende/uitgaande gesprekken
niet synchroon met de auto
Bepaalde typen mobiele telefoons
worden niet automatisch
gesynchroniseerd.
Bedien de mobiele telefoon voor
synchronisatie.
Het duurt lang om de functie
voor het veranderen van de taal te
voltooien
Hiervoor is maximaal 60 seconden
nodig.
5
122
Interieurvoorzieningen
Interieuruitrusting
Zonnekleppen
Voor gebruik van een zonneklep aan de
voorzijde, deze naar beneden klappen.
Make-up spiegeltjes
Voor het gebruik van een make-up
spiegeltje, de zonneklep naar beneden
klappen.
Interieurverlichting
Plafondlampen
Schakelaarstand
Plafondlampen
Verlichting uit
Verlichting gaat aan wanneer een
portier geopend wordt
Verlichting gaat aan of uit wanneer
het instapverlichtingssysteem is
ingeschakeld
Verlichting aan
Kofferruimteverlichting
De kofferruimteverlichting gaat aan
wanneer het kofferdeksel wordt geopend
en gaat uit wanneer dit wordt gesloten.
5
123
Interieurvoorzieningen
Interieuruitrusting
OPMERKING
Om uitgeput raken van de accu te
voorkomen, het kofferdeksel niet
gedurende lange tijd geopend laten
wanneer de motor niet draait.
Instapverlichtingssysteem
Wanneer de plafondverlichtingschakelaar
in de stand DOOR staat en het contact is
uitgeschakeld gaat de plafondverlichting
branden als een van de volgende
handelingen wordt uitgevoerd.
Gaat gedurende ongeveer 30 seconden
branden wanneer het bestuurdersportier
ontgrendeld wordt.
Gaat gedurende ongeveer 15 seconden
branden wanneer een portier wordt
geopend met een sleutel die in de auto
wordt achtergelaten en vervolgens het
portier wordt gesloten.
Gaat gedurende ongeveer 5 seconden
branden wanneer een portier vanaf
de buitenzijde wordt geopend met
een sleutel die wordt meegenomen en
vervolgens het portier wordt gesloten.
De plafondverlichting gaat gedurende
ongeveer 15 seconden branden wanneer
het contact is uitgeschakeld en de
plafondverlichtingschakelaar in de stand
DOOR staat.
De plafondverlichting gaat in de volgende
gevallen onmiddellijk uit:
Het contact is ingeschakeld en beide
portieren zijn gesloten.
Het bestuurdersportier wordt
vergrendeld.
OPMERKING
Accubesparing
Als een van de portieren is
open blijven staan terwijl de
plafondverlichtingschakelaar
in de stand DOOR staat, of het
kofferdeksel is open blijven staan,
gaat de plafondverlichting of de
kofferruimteverlichting na ongeveer
30 minuten uit om uitputting van de
accu te voorkomen.
5
124
Interieurvoorzieningen
Interieuruitrusting
OPMERKING
Als de interieurverlichting
ingeschakeld blijft (de
interieurverlichtingschakelaar is in de
stand ON), wordt deze automatisch
uitgeschakeld om uitputting van de
accu te voorkomen.
Wanneer gedurende ongeveer
30 minuten geen bediening
plaatsvindt nadat het contact is
uitgezet.
Wanneer de LOCK toets op de
sleutel wordt ingedrukt of de
verzoekschakelaar wordt ingedrukt
voor het vergrendelen van de
portieren bij voertuigen met de
geavanceerde afstandbediende
portiervergrendelingsfunctie
nadat het contact is uitgezet
(interieurverlichting gaat na enkele
seconden uit).
Ook als de volgende
bediening plaatsvindt nadat de
interieurverlichting is uitgeschakeld,
wordt deze opnieuw ingeschakeld.
Het contact is in een andere stand
dan OFF gezet.
Een portier geopend wordt.
Een portier wordt ontgrendeld.
De werking van het systeem van
de instapverlichting kan gewijzigd
worden.
Zie Gebruikersinstellingen op pagina
9-11 .
Stekkerbus voor
accessoires
De stekkerbus voor accessoires bevindt
zich geheel achteraan in de voetenruimte
aan de passagierszijde.
Gebruik uitsluitend originele Mazda
accessoires of daaraan gelijkwaardige met
een stroomverbruik van niet meer dan 120
W (12 V gelijkstroom, 10 A).
Het contact dient op ACC of ON te staan.
5
125
Interieurvoorzieningen
Interieuruitrusting
OPGELET
Let op de volgende punten om
beschadiging van de stekkerbus voor
accessoires of het defect raken van
het elektrische circuit te voorkomen:
Gebruik geen accessoires met een
stroomverbruik dat hoger is dan
120 W (12 V gelijkstroom, 10 A).
Gebruik geen accessoires die geen
originele Mazda accessoires of
daaraan gelijkwaardig zijn.
Sluit het kapje wanneer de
stekkerbus voor accessoires niet
gebruikt wordt om te voorkomen
dat vreemde voorwerpen en
vloeistoffen in de stekkerbus voor
accessoires terechtkomen.
Steek de stekker op correcte wijze
in de stekkerbus voor accessoires.
Steek de sigarettenaansteker niet in
de stekkerbus voor accessoires.
Bij de audioweergave kan storing
optreden, afhankelijk van de
apparatuur die op de stekkerbus voor
accessoires is aangesloten.
Het is mogelijk dat door aansluiting
van bepaalde apparatuur op de
stekkerbus voor accessoires
problemen met het elektrische
systeem van de auto veroorzaakt
worden, wat er toe kan leiden dat
het waarschuwingslampje gaat
branden. Maak de aangesloten
apparatuur los en controleer dat
het probleem is opgelost. Als het
probleem is opgelost, de apparatuur
uit de stekkerbus verwijderen en
het contact uitzetten. Raadpleeg als
het probleem niet is opgelost een
deskundige reparateur, bij voorkeur
een offi ciële Mazda reparateur.
OPMERKING
Om te voorkomen dat de accu uitgeput
raakt, de stekkerbus niet gedurende
langere tijd gebruiken wanneer de motor
stopgezet is of stationair draait.
5
126
Interieurvoorzieningen
Interieuruitrusting
Bekerhouder
WAARSCHUWING
Gebruik tijdens het rijden de bekerhouder dus nooit voor het vasthouden van hete
dranken:
Het is gevaarlijk wanneer een bekerhouder tijdens het rijden voor het vasthouden
van hete dranken gebruikt wordt. Als de inhoud wordt gemorst, bestaat de kans dat u
brandwonden oploopt.
Plaats geen andere voorwerpen dan plastic fl essen, bekers of drankblikjes in de
bekerhouders:
Het plaatsen van andere voorwerpen dan plastic fl essen, bekers of drankblikjes in een
bekerhouder is gevaarlijk. Tijdens abrupt remmen of draaien van het stuurwiel bestaat
de kans dat de inzittenden door de voorwerpen geraakt worden en letsel oplopen of dat
de voorwerpen door het interieur geslingerd worden waardoor de bestuurder hinder
kan ondervinden en een ongeluk zou kunnen veroorzaken. Gebruik een bekerhouder
enkel voor plastic fl essen, bekers of drankblikjes.
OPGELET
Plaats geen plastic fl essen zonder doppen in de bekerhouders. Anders bestaat de kans
dat tijdens het rijden de inhoud ervan wordt gemorst.
Oefen geen overmatige druk uit op de bekerhouders, door er bijvoorbeeld met uw
handen of ellebogen op te leunen. Anders bestaat de kans op beschadiging van de
bekerhouders.
Als een passagier meerijdt, de voorste bekerhouder aan de achterste console
bevestigen. Anders bestaat de kans dat er met een knie tegen wordt gestoten en dat de
inhoud gemorst wordt.
5
127
Interieurvoorzieningen
Interieuruitrusting
Model met links stuur
Voorste bekerhouder
Achterste bekerhouder
Bepaalde modellen.
Model met rechts stuur
Achterste bekerhouder
Voorste bekerhouder
Bepaalde modellen.
5
128
Interieurvoorzieningen
Interieuruitrusting
Verwijderen van de bekerhouders
Gebruik voor het verwijderen van de bekerhouder beide handen.
Model met links stuur Model met rechts stuur
5
129
Interieurvoorzieningen
Interieuruitrusting
Bevestigen van de bekerhouders
OPGELET
Bevestig de bekerhouder door deze volledig in de montageopening te steken en controleer
of deze stevig op zijn plaats zit. Anders bestaat de kans dat de bekerhouder tijdens het
rijden valt en dat de drank gemorst wordt.
Model met links stuur
Model met rechts stuur
5
130
Interieurvoorzieningen
Interieuruitrusting
OPMERKING
De voorste bekerhouder kan worden verwijderd en aan de achterste console worden
bevestigd.
Model met links stuur
Model met rechts stuur
5
131
Interieurvoorzieningen
Interieuruitrusting
OPMERKING
De achterste bekerhouder is bedoeld voor gebruik op de achterste console en kan niet
aan de voorzijde worden bevestigd.
Model met links stuur
Model met rechts stuur
5
132
Interieurvoorzieningen
Interieuruitrusting
Opbergvakken
WAARSCHUWING
Houd tijdens het rijden de
opbergvakken gesloten:
Rijden met geopende opbergvakken
is gevaarlijk. Ter vermindering van
de kans op letsel tijdens ongevallen of
een plotselinge stop, de opbergvakken
tijdens het rijden gesloten houden.
Plaats geen voorwerpen in
opbergruimten die geen deksel hebben:
Het plaatsen van voorwerpen in
opbergruimten die geen deksel
hebben is gevaarlijk aangezien deze
tijdens plotseling accelereren door
het interieur geslingerd kunnen
worden. Dit kan afhankelijk van hoe
het voorwerp is opgeborgen letsel
veroorzaken.
OPGELET
Laat wanneer u in de zon parkeert geen
brillen of aanstekers in de opbergvakken
liggen. Door de hoge temperaturen kan
een aansteker tot ontploffi ng komen of
kan het plastic materiaal van een bril
vervormen of barsten.
Consolevak
Voor gebruik het deksel openen.
Zijopbergvak van zitting
OPGELET
Bij gebruik van de bekerhouders
van de achterste console, alle bekers
verwijderen alvorens het zijopbergvak
van de zitting te openen.
Als het zijopbergvak van de zitting
wordt geopend terwijl er zich nog bekers
in bevinden, zal het deksel tegen de
bekers stoten waardoor de inhoud wordt
gemorst.
5
133
Interieurvoorzieningen
Interieuruitrusting
Druk voor het openen van het
zijopbergvak van de zitting de knop
omlaag.
Steek de hulpsleutel in het slot, draai deze
rechtsom om te vergrendelen en linksom
om te ontgrendelen.
Vergrendelen
Ontgrendelen
Opbergvak van achterbekleding
Kleine voorwerpen kunnen bewaard
worden in het opbergvak van de
achterbekleding.
Gebruik van het opbergvak van de
achterbekleding
1. Schuif de zitting geheel naar voren en
klap de rugleuning voorover.
Zie Gebruik van de zittingen op pagina
2-5 .
2. Verwijder de deksels.
Wanneer u gereed bent, de zitting in de
oorspronkelijke stand terugplaatsen en
vastzetten. Controleer of de zitting in de
uitgangspositie is teruggekeerd en of de
zitting op zijn plaats vergrendeld is door
te proberen deze even naar voren en naar
achteren te duwen.
OPGELET
Niet door forceren voorwerpen in het
achterste opbergvak duwen. Anders
bestaat de kans op beschadiging van het
opbergvak.
5
134
Interieurvoorzieningen
Interieuruitrusting
*Bepaalde modellen.
Uitneembare asbak
*
De uitneembare asbak kan vastgezet
en gebruikt worden in een van beide
bekerhouders.
WAARSCHUWING
Gebruik de uitneembare asbak
uitsluitend in zijn vaste positie en zorg
ervoor dat deze volledig is ingestoken:
Gebruik van een asbak die uit zijn
vaste positie verwijderd is of niet
volledig is ingestoken is gevaarlijk.
Sigaretten kunnen gaan rollen of uit
de asbak in het interieur vallen en
brand veroorzaken. Bovendien zullen
sigarettenpeuken niet vanzelf volledig
doven, ook niet als het deksel van de
asbak gesloten is.
OPGELET
De asbakken niet als prullenbak
gebruiken. Dit kan brandgevaar
opleveren.
Voor gebruik van de asbak, deze recht in
de bekerhouder steken.
Voor het verwijderen van de asbak, deze
omhoog trekken.
5
135
Interieurvoorzieningen
Interieuruitrusting
Windvanger
Deze windvanger vermindert de sterke
stroom van de wind die van achteren in
het interieur blaast tijdens het rijden met
neergelaten vouwdak.
Windvanger
5
136
NOTITIES
6
16
1
6
Onderhoud en verzorging
Hoe u uw Mazda in topconditie kunt houden.
Essentiële informatie .......................................................................... 6-2
Inleiding ........................................................................................ 6-2
Periodieke onderhoudsbeurten ......................................................... 6-3
Periodieke onderhoudsbeurten ...................................................... 6-3
Onderhoudsmonitor .................................................................... 6-12
Zelf uit te voeren onderhoud ........................................................... 6-15
Voorzorgsmaatregelen betreffende
onderhoudswerkzaamheden ........................................................ 6-15
Motorkap ..................................................................................... 6-17
Overzicht van de motorruimte .................................................... 6-19
Motorolie ..................................................................................... 6-20
Motorkoelvloeistof ...................................................................... 6-23
Rem/koppelingsvloeistof ............................................................ 6-25
Ruitensproeier- en koplampsproeiervloeistof ............................. 6-26
Smering van de carrosserie ......................................................... 6-27
Ruitenwisserbladen ..................................................................... 6-27
Accu ............................................................................................ 6-32
Vernieuwen van de sleutelbatterij ............................................... 6-35
Banden ........................................................................................ 6-38
Gloeilampen ................................................................................ 6-44
Zekeringen .................................................................................. 6-52
Verzorging van het uiterlijk ............................................................ 6-58
Verzorging van de carrosserie ..................................................... 6-58
Verzorging van het interieur ........................................................ 6-67
6
2
Onderhoud en verzorging
Essentiële informatie
Inleiding
Wanneer u dit instruktieboekje gebruikt als richtlijn bij onderhoud of inspectie van uw auto,
dient u bijzonder voorzichtig te werk te gaan en het toebrengen van letsel aan uzelf of aan
anderen of beschadiging van de auto te voorkomen.
Indien u niet zeker bent van de handelwijze betreffende onderhoud of inspectie van uw
auto, is het ten zeerste aan te raden de werkzaamheden door een deskundige reparateur, bij
voorkeur een offi ciële Mazda reparateur te laten uitvoeren.
Deskundige Mazda technici en originele Mazda onderdelen zijn steeds paraat voor het
juiste onderhoud aan uw auto. Zonder deze deskundigheid en zonder de onderdelen die
speciaal voor uw Mazda ontworpen en gefabriceerd zijn, kan niet doelmatig, onvoldoende
of gebrekkig onderhoud problemen veroorzaken. Deze kunnen leiden tot beschadiging van
de auto, een ongeval of letsel.
Raadpleeg voor deskundig advies en service van hoge kwaliteit een deskundige reparateur,
bij voorkeur een offi ciële Mazda reparateur.
Het laten uitvoeren van onderhoudsbeurten en de registratie daarvan behoren tot de
verantwoordelijkheid van de eigenaar.
Eventuele aanspraken op garantie zijn niet geldig, indien de defekten het gevolg zijn van
onvoldoende onderhoud en niet veroorzaakt blijken te zijn door materiaaldefekten of
fabricagefouten van de Mazda fabrikant.
6
3
Onderhoud en verzorging
Periodieke onderhoudsbeurten
Periodieke onderhoudsbeurten
OPMERKING
Blijf na de aangegeven periode doorgaan met het volgen van het periodieke onderhoud
overeenkomstig de voorgeschreven intervallen.
Uitlaatgasreiniging en hiermee verband houdende systemen
Het ontstekingssysteem en het brandstofsysteem zijn van groot belang voor de
uitlaatgasreiniging alsmede voor een effi ciënte werking van de motor. Breng niet zelf aan
deze systemen veranderingen aan.
Alle inspecties en afstellingen dienen door een deskundige reparateur, bij voorkeur een
offi ciële Mazda reparateur te worden uitgevoerd.
6
4
Onderhoud en verzorging
Periodieke onderhoudsbeurten
Europa
Onderhoudsfrequentie
Aantal maanden of kilometers,naargelang de situatie welke zich het eerst
voordoet.
Maanden 12 24 36 48 60 72 84 96 108
×1000 km 20 40 60 80 100 120 140 160 180
Bougies
*1
Elke 120.000 km vernieuwen.
Luchtfi lter
*2
R R R
Dampafzuigsysteem (indien voorzien) I I I
Aandrijfriemen
*3
I I I
Motorolie & Oliefi lter
Flexibel
*4
Vervangen wanneer de indikator AAN is. (Max. interval: 12
maanden/20.000 km)
Anders dan
exibel
*5
R R R R R R R R R
Koelsysteem I I I I
Motorkoelvloeistof
*6
Verversen na de eerste 10 jaar of 200.000 km; daarna elke
100.000 km of 5 jaar.
Brandstofl eidingen en slangen I I I I
Accu
*7
I I I I I I I I I
Remleidingen, slangen en verbindingen I I I I I I I I I
Remvloeistof
*8
R R R R
Handrem I I I I I I I I I
Schijfremmen I I I I I I I I I
Werking van stuurinrichting en stuurstangen I I I I
Handgeschakelde versnellingsbakolie R
Achterdifferentieelolie
*9
Voor- en achterwielophanging, fuseekogels en
axiale speling van wiellager
I I I I
Stofhoezen van aandrijfas I I I I
Uitlaatsysteem hitteschilden Elke 80.000 km of 5 jaar inspecteren.
Bouten en moeren op chassis en carrosserie T T T T
Toestand van carrosserie (op roest, corrosie en
perforatie)
Jaarlijks inspecteren.
Banden (inclusief reservewiel) (met afstelling
van de bandenspanning)
*10*11
I I I I I I I I I
Lekke band noodreparatieset (indien voorzien)
*12
Jaarlijks inspecteren.
6
5
Onderhoud en verzorging
Periodieke onderhoudsbeurten
Tabelsymbolen:
I: Inspecteren: Inspecteren en reinigen, repareren, afstellen, bijvullen of indien nodig vernieuwen.
R: Vernieuwen
C: Reinigen
T: Vastdraaien
L: Smeren
D: Aftappen
Opmerkingen:
*1 Inspecteer in onderstaande landen de bougies elke 10.000 km of 12 maanden alvorens deze bij de genoemde
interval te vernieuwen.
Albanië, Bosnië en Herzegovina, Bulgarije, Kroatië, Letland, Macedonië, Moldavië, Montenegro, Roemenië,
Servië, Oekraïne
*2 Indien de auto gebruikt wordt in gebieden met veel zand of stof, dient het luchtfi lter vaker gereinigd en indien
nodig vernieuwd te worden dan bij de normaal aanbevolen intervallen.
*3 De aandrijfriemen van de airconditioning, indien voorzien, eveneens inspecteren.
Indien de auto hoofdzakelijk onder de volgende omstandigheden gebruikt wordt, de aandrijfriemen elke 20.000
km of 12 maanden inspecteren.
a) Gebruik in bijzonder stoffi ge gebieden
b) Wanneer men de motor vaak langdurig stationair laat draaien of veelvuldig met lage snelheden rijdt
c) Bij het rijden gedurende lange perioden bij lage buitentemperaturen of het regelmatig rijden van korte
afstanden
d) Rijden bij extreme hitte
e) Voortdurend rijden in bergachtige gebieden
*4 Alleen in bepaalde landen van Europa kan er bij SKYACTIV-G 1.5 en SKYACTIV-G 2.0 voertuigen een
exibele instelling worden geselecteerd. Raadpleeg een offi ciële Mazda reparateur voor details. Een fl exibele
instelling kan worden ingesteld als het voertuig hoofdzakelijk wordt gebruikt op plaatsen waar geen van
onderstaande condities van toepassing zijn.
a) Gebruiksdoel van het voertuig is als politieauto, taxi of rijschoolauto.
b) Gebruik in bijzonder stoffi ge gebieden
c) Wanneer men de motor vaak langdurig stationair laat draaien of veelvuldig met lage snelheden rijdt
Als exibel onderhoud wordt geselecteerd, berekent het voertuig de resterende gebruiksduur van de olie
op basis van de gebruiksomstandigheden van de motor en wordt u op de hoogte gesteld wanneer een
olieverversingsbeurt nodig is door het oplichten van het moersleutelindikatielampje in de instrumentengroep.
Vervang de motorolie en het fi lter wanneer het bericht/moersleutelindikatielampje verschijnt. Deze dienen
tenminste eenmaal per jaar of binnen de 20.000 km nadat de motorolie en het fi lter de laatste keer zijn
vervangen vernieuwd te worden.
Het systeem moet telkens wanneer de motorolie is vernieuwd worden teruggesteld, ongeacht het verschijnen
van het bericht/moersleutelindikatielampje.
*5 Indien de auto hoofdzakelijk onder de volgende omstandigheden gebruikt wordt, is het aan te bevelen elke
10.000 km of korter de motorolie te verversen en het oliefi lter te vernieuwen.
a) Gebruiksdoel van het voertuig is als politieauto, taxi of rijschoolauto.
b) Gebruik in bijzonder stoffi ge gebieden
c) Wanneer men de motor vaak langdurig stationair laat draaien of veelvuldig met lage snelheden rijdt
d) Bij het rijden gedurende lange perioden bij lage buitentemperaturen of het regelmatig rijden van korte
afstanden
e) Rijden bij extreme hitte
f) Voortdurend rijden in bergachtige gebieden
*6 Bij het vervangen van de motorkoelvloeistof wordt het gebruik van FL-22 aanbevolen. Gebruik van andere
motorkoelvloeistof dan FL-22 kan ernstige schade aan de motor en het koelsysteem toebrengen.
*7 Inspecteer het elektrolietniveau van de accu, het soortelijk gewicht en het uiterlijk van de accu. Bij de
onderhoudsvrije accu is alleen een inspectie van het uiterlijk vereist.
6
6
Onderhoud en verzorging
Periodieke onderhoudsbeurten
*8 Indien u een intensief gebruik van de remmen maakt (bijvoorbeeld, regelmatig met hoge snelheid of in
berggebieden rijdt), of wanneer de auto in zeer vochtige klimaten gebruikt wordt, de remvloeistof jaarlijks
verversen.
*9 Als dit onderdeel ondergedompeld is geweest in water, dient de olie ververst te worden.
*10 Om de 10.000 km wordt onderling verwisselen van de banden aanbevolen.
*11 Het initialiseren van het bandenspanningcontrolesysteem (TPMS) moet zodanig worden uitgevoerd dat het
systeem normaal functioneert (indien voorzien).
*12 Controleer de uiterste gebruiksdatum van de bandreparatievloeistof elk jaar tijdens het uitvoeren van periodiek
onderhoud. Vervang de fl es met bandreparatievloeistof door een nieuwe voor het verstrijken van de uiterste
gebruiksdatum.
6
7
Onderhoud en verzorging
Periodieke onderhoudsbeurten
Behalve Europa
Israël
Onderhoudsfrequentie
Aantal maanden of kilometers,naargelang de situatie welke zich het eerst
voordoet
Maanden 12 24 36 48 60 72 84 96
108 120 132 144
×1000 km 15 30 45 60 75 90
105 120 135 150 165 180
Bougies Elke 120.000 km of 6 jaar vernieuwen.
Brandstoffi lter Elke 135.000 km vernieuwen.
Dampafzuigsysteem (indien voorzien) I I I
Brandstofl eidingen en slangen I I I I I I
Aandrijfriemen
*1
I I I I I I I I I I I I
Motorolie & Oliefi lter
*2
R R R R R R R R R R R R
Luchtfi lter
*3
C C C R C C C R C C C R
Koelsysteem I I I I I I
Motorkoelvloeistof
*4
Verversen na de eerste 10 jaar of 195.000 km; daarna elke
90.000 km of 5 jaar.
Accu
*5
I I I I I I I I I I I I
Remleidingen, slangen en verbindingen I I I I I I I I I I I I
Remvloeistof
*6
I R I R I R I R I R I R
Handrem I I I I I I I I I I I I
Rembekrachtigingsysteem (Rembekrachtiger)
en slangen
I I I I I I I I I I I I
Schijfremmen I I I I I I I I I I I I
Werking van stuurinrichting en stuurstangen I I I I I I
Handgeschakelde versnellingsbakolie R R
Achterdifferentieelolie
*7
Voor- en achterwielophanging, fuseekogels en
axiale speling van wiellager
I I I I I I I I I I I I
Stofhoezen van aandrijfas I I I I
Uitlaatsysteem hitteschilden Elke 75.000 km inspecteren.
Bouten en moeren op chassis en carrosserie T T T T T T T T T T T T
Toestand van carrosserie (op roest, corrosie en
perforatie)
Jaarlijks inspecteren.
Banden (inclusief reservewiel) (met afstelling
van de bandenspanning)
*8
I I I I I I I I I I I I
Lekke band noodreparatieset (indien voorzien)
*9
Jaarlijks inspecteren.
6
8
Onderhoud en verzorging
Periodieke onderhoudsbeurten
Tabelsymbolen:
I: Inspecteren: Inspecteren en reinigen, repareren, afstellen, bijvullen of indien nodig vernieuwen.
R: Vernieuwen
C: Reinigen
T: Vastdraaien
L: Smeren
D: Aftappen
Opmerkingen:
*1 De aandrijfriemen van de airconditioning, indien voorzien, eveneens inspecteren.
Indien de auto hoofdzakelijk onder de volgende omstandigheden gebruikt wordt, de aandrijfriemen elke 10.000
km of korter inspecteren.
a) Gebruik in bijzonder stoffi ge gebieden
b) Wanneer men de motor vaak langdurig stationair laat draaien of veelvuldig met lage snelheden rijdt
c) Bij het rijden gedurende lange perioden bij lage buitentemperaturen of het regelmatig rijden van korte
afstanden
d) Rijden bij extreme hitte
e) Voortdurend rijden in bergachtige gebieden
*2 Indien de auto hoofdzakelijk onder de volgende omstandigheden gebruikt wordt, is het aan te bevelen elke
10.000 km of korter de motorolie te verversen en het oliefi lter te vernieuwen.
a) Gebruiksdoel van het voertuig is als politieauto, taxi of rijschoolauto.
b) Gebruik in bijzonder stoffi ge gebieden
c) Wanneer men de motor vaak langdurig stationair laat draaien of veelvuldig met lage snelheden rijdt
d) Bij het rijden gedurende lange perioden bij lage buitentemperaturen of het regelmatig rijden van korte
afstanden
e) Rijden bij extreme hitte
f) Voortdurend rijden in bergachtige gebieden
*3 Indien de auto gebruikt wordt in gebieden met veel zand of stof, dient het luchtfi lter vaker gereinigd en indien
nodig vernieuwd te worden dan bij de normaal aanbevolen intervallen.
*4 Bij het vervangen van de motorkoelvloeistof wordt het gebruik van FL-22 aanbevolen. Gebruik van andere
motorkoelvloeistof dan FL-22 kan ernstige schade aan de motor en het koelsysteem toebrengen.
*5 Inspecteer het elektrolietniveau van de accu, het soortelijk gewicht en het uiterlijk van de accu. Bij de
onderhoudsvrije accu is alleen een inspectie van het uiterlijk vereist.
*6 Indien u een intensief gebruik van de remmen maakt (bijvoorbeeld, regelmatig met hoge snelheid of in
berggebieden rijdt), of wanneer de auto in zeer vochtige klimaten gebruikt wordt, de remvloeistof jaarlijks
verversen.
*7 Als dit onderdeel ondergedompeld is geweest in water, dient de olie ververst te worden.
*8 Het initialiseren van het bandenspanningcontrolesysteem (TPMS) moet zodanig worden uitgevoerd dat het
systeem normaal functioneert (indien voorzien).
*9 Controleer de uiterste gebruiksdatum van de bandreparatievloeistof elk jaar tijdens het uitvoeren van periodiek
onderhoud. Vervang de fl es met bandreparatievloeistof door een nieuwe voor het verstrijken van de uiterste
gebruiksdatum.
6
9
Onderhoud en verzorging
Periodieke onderhoudsbeurten
Behalve Israël
Onderhoudsfrequentie
Aantal maanden of kilometers,naargelang de situatie welke zich het eerst voordoet.
Maanden 6 12 18 24 30 36 42 48 54 60 66 72 78 84 90 96
×1000 km 10 20 30 40 50 60 70 80 90
100 110 120 130 140 150 160
Brandstoffi lter Elke 60.000 km vernieuwen.
Bougies
*1
Elke 120.000 km vernieuwen.
Dampafzuigsysteem (indien
voorzien)
I I I I I I I I
Aandrijfriemen
*2
I I I I I I I I I I I I I I I I
Motorolie
*3
Behalve
onderstaande
landen
R R R R R R R R R R R R R R R R
Georgië/
Armenië/
Cambodja
Elke 5000 km of 6 maanden vernieuwen
Oliefi lter
*3
Behalve
onderstaande
landen
R R R R R R R R R R R R R R R R
Georgië/
Armenië/
Cambodja
Elke 10.000 km of 1 jaar vernieuwen.
Koelsysteem I I I I I I I I
Motorkoelvloeistof
*4
Verversen na de eerste 10 jaar of 200.000 km; daarna elke 100.000 km of 5
jaar.
Luchtfi lter
*5
Behalve
onderstaande
landen
C C R C C R C C
Georgië/
Armenië
C R C R C R C R
Brandstofl eidingen en slangen I I I I I I I I
Accu
*6
I I I I I I I I
Remleidingen, slangen en
verbindingen
I I I I I I I I
Remvloeistof
*7
I I I R I I I R I I I R I I I R
Handrem I I I I I I I I I I I I I I I I
Rembekrachtigingsysteem
(Rembekrachtiger) en slangen
I I I I I I I I
Schijfremmen I I I I I I I I I I I I I I I I
Werking van stuurinrichting en
stuurstangen
I I I I I I I I
Handgeschakelde
versnellingsbakolie
R
Achterdifferentieelolie
*8
6
10
Onderhoud en verzorging
Periodieke onderhoudsbeurten
Onderhoudsfrequentie
Aantal maanden of kilometers,naargelang de situatie welke zich het eerst voordoet.
Maanden 6 12 18 24 30 36 42 48 54 60 66 72 78 84 90 96
×1000 km 10 20 30 40 50 60 70 80 90
100 110 120 130 140 150 160
Voor- en achterwielophanging,
fuseekogels en axiale speling van
wiellager
I I I I I I I I
Stofhoezen van aandrijfas I I I I
Uitlaatsysteem hitteschilden Elke 80.000 km inspecteren.
Bouten en moeren op chassis en
carrosserie
T T T T T T T T
Toestand van carrosserie (op roest,
corrosie en perforatie)
Jaarlijks inspecteren.
Banden (inclusief reservewiel)
(met afstelling van de
bandenspanning)
*9
I I I I I I I I I I I I I I I I
Onderling verwisselen van de
banden
*9
Elke 10.000 km onderling verwisselen.
Lekke band noodreparatieset
(indien voorzien)
*10
Jaarlijks inspecteren.
Tabelsymbolen:
I: Inspecteren: Inspecteren en reinigen, repareren, afstellen, bijvullen of indien nodig vernieuwen.
R: Vernieuwen
C: Reinigen
T: Vastdraaien
L: Smeren
D: Aftappen
Opmerkingen:
*1 Inspecteer in onderstaande landen de bougies elke 10.000 km of 12 maanden alvorens deze bij de genoemde
interval te vernieuwen.
Armenië, Angola, Bolivia, Britse Maagdeneilanden, Cambodja, Costa Rica, Curaçao, El Salvador, Georgië,
Guatemala, Haïti, Honduras, Hongkong, Jordanië, Macau, Myanmar, Nigeria, Nicaragua, Peru, Syrië, Vietnam,
Chili, Iran, Papua Nieuw Guinea, Zaïre
*2 De aandrijfriemen van de airconditioning, indien voorzien, eveneens inspecteren.
Indien de auto voornamelijk onder de volgende omstandigheden gebruikt wordt, de aandrijfriemen vaker
inspecteren dan de normaal aanbevolen intervallen.
a) Gebruik in bijzonder stoffi ge gebieden
b) Wanneer men de motor vaak langdurig stationair laat draaien of veelvuldig met lage snelheden rijdt
c) Bij het rijden gedurende lange perioden bij lage buitentemperaturen of het regelmatig rijden van korte
afstanden
d) Rijden bij extreme hitte
e) Voortdurend rijden in bergachtige gebieden
6
11
Onderhoud en verzorging
Periodieke onderhoudsbeurten
*3 Indien de auto voornamelijk onder de volgende omstandigheden gebruikt wordt, is het aan te bevelen de
motorolie vaker te verversen en het oliefi lter vaker te vernieuwen dan de normaal aanbevolen intervallen.
a) Gebruiksdoel van het voertuig is als politieauto, taxi of rijschoolauto.
b) Gebruik in bijzonder stoffi ge gebieden
c) Wanneer men de motor vaak langdurig stationair laat draaien of veelvuldig met lage snelheden rijdt
d) Bij het rijden gedurende lange perioden bij lage buitentemperaturen of het regelmatig rijden van korte
afstanden
e) Rijden bij extreme hitte
f) Voortdurend rijden in bergachtige gebieden
*4 Bij het vervangen van de motorkoelvloeistof wordt het gebruik van FL-22 aanbevolen. Gebruik van andere
motorkoelvloeistof dan FL-22 kan ernstige schade aan de motor en het koelsysteem toebrengen.
*5 Indien de auto gebruikt wordt in gebieden met veel zand of stof, dient het luchtfi lter vaker gereinigd en indien
nodig vernieuwd te worden dan bij de normaal aanbevolen intervallen.
*6 Inspecteer het elektrolietniveau van de accu, het soortelijk gewicht en het uiterlijk van de accu. Indien de auto in
buitengewoon hete en koude gebieden gebruikt wordt, het elektrolietniveau van de accu, het soortelijk gewicht
en het uiterlijk van de accu elke 10.000 km of 6 maanden inspecteren. Bij de onderhoudsvrije accu is alleen een
inspectie van het uiterlijk vereist.
*7 Indien u een intensief gebruik van de remmen maakt (bijvoorbeeld, regelmatig met hoge snelheid of in
berggebieden rijdt), of wanneer de auto in zeer vochtige klimaten gebruikt wordt, de remvloeistof jaarlijks
verversen.
*8 Als dit onderdeel ondergedompeld is geweest in water, dient de olie ververst te worden.
*9 Het initialiseren van het bandenspanningcontrolesysteem (TPMS) moet zodanig worden uitgevoerd dat het
systeem normaal functioneert (indien voorzien).
*10 Controleer de uiterste gebruiksdatum van de bandreparatievloeistof elk jaar tijdens het uitvoeren van periodiek
onderhoud. Vervang de fl es met bandreparatievloeistof door een nieuwe voor het verstrijken van de uiterste
gebruiksdatum.
6
12
Onderhoud en verzorging
Periodieke onderhoudsbeurten
Onderhoudsmonitor
Onderhoudsmonitor (Type A audio)
“Olie verversen” met exibele instelling
*1
is beschikbaar. Raadpleeg een offi ciële
Mazda reparateur voor details
*2
. Wanneer de exibele instelling voor het tijdstip van het
verversen van de motorolie is geselecteerd, gaat het moersleutelindikatielampje in de
instrumentengroep branden wanneer de resterende gebruiksduur van de olie minder is dan
500 km of het resterende aantal dagen minder is dan 15 (naargelang de situatie welke zich
het eerst voordoet).
Terugstelmethode
Houd met het contact uitgeschakeld de keuzeschakelaar ingedrukt en schakel het contact
vervolgens in. Blijf de keuzeschakelaar gedurende 5 seconden of langer ingedrukt houden.
Het hoofdwaarschuwingslampje gaat gedurende enkele seconden knipperen wanneer het
resetten voltooid is.
Keuzeschakelaar
*1 Er is een exibele instelling voor het tijdstip van het verversen van de motorolie
beschikbaar (alleen bepaalde modellen). Op basis van de gebruiksomstandigheden van
de motor, berekent de boordcomputer in uw auto de resterende gebruiksduur van de olie.
*2 Wanneer de exibele instelling voor het tijdstip van het verversen van de motorolie is
geselecteerd, moet het systeem bij elke olieverversing teruggesteld worden, ongeacht het
verschijnen van het moersleutelindikatielampje.
6
13
Onderhoud en verzorging
Periodieke onderhoudsbeurten
Onderhoudsmonitor (Type B/Type C audio)
1. Selecteer het pictogram op het thuisscherm voor het tonen van het “Applicaties”
scherm.
2. Selecteer “Onderhoud” voor het tonen van het onderhoudsbeurtenscherm.
3. Verander het tabblad en selecteer het instellingsitem dat u wilt veranderen.
U kunt instellingen in de instellingsdisplay als volgt naar eigen voorkeur instellen:
Tabblad Onderwerp Verklaring
Gepland
Instellingen Melding kan in-/uitgeschakeld worden.
Tijd (maanden) Toont de tijd of de afstand tot aan de volgende onderhoudsbeurt.
Selecteer dit item voor het instellen van de onderhoudsperiode.
“Nu gepland!” wordt in rood getoond en het
moersleutelindikatielampje in de instrumentengroep gaat branden
wanneer de resterende afstand minder is dan 500 km of het
resterende aantal dagen minder is dan 15 (al naargelang wat zich
het eerst voordoet).
Afstand (mijl of km)
Reset
Stelt de tijd en afstand terug op de beginwaarden.
Wanneer het systeem eenmaal is geactiveerd, moet dit telkens
wanneer onderhoud wordt uitgevoerd worden teruggesteld.
Bandenrotatie
Instellingen Melding kan in-/uitgeschakeld worden.
Afstand (mijl of km)
Toont de afstand tot aan de volgende beurt voor het onderling
verwisselen van de banden.
Selecteer dit item voor het instellen van de afstand voor het
onderling verwisselen van de banden.
“Bandenrotatie gepland!” wordt in rood getoond en het
moersleutelindikatielampje in de instrumentengroep gaat branden
wanneer de resterende afstand minder is dan 500 km.
Reset
Stelt de resterende afstand terug op de beginwaarde.
Wanneer het systeem eenmaal is geactiveerd, moet dit telkens na
het onderling verwisselen van de banden worden teruggesteld.
Olie verversen
Instellingen
*1
Melding kan in-/uitgeschakeld worden.
Afstand (mijl of km)
Toont de afstand tot aan de volgende olieverversingsbeurt.
Selecteer dit item voor het instellen van de afstand tot aan de
volgende olieverversingsbeurt.
“Ververs olie!” wordt in rood getoond en het
moersleutelindikatielampje in de instrumentengroep gaat branden
wanneer de resterende afstand minder is dan 500 km.
Reset
Stelt de resterende afstand terug op de beginwaarde.
Wanneer het systeem eenmaal is geactiveerd, moet dit telkens na
het verversen van de motorolie worden teruggesteld.
*1 Er is een exibele instelling voor het tijdstip van het verversen van de motorolie beschikbaar (alleen bepaalde
modellen). Raadpleeg een offi ciële Mazda reparateur voor details.
Wanneer de exibele instelling voor het tijdstip van het verversen van de motorolie is geselecteerd, ziet u
de volgende items in de display. De auto berekent de resterende gebruiksduur van de olie op basis van de
gebruiksomstandigheden van de motor en u wordt op de hoogte gesteld wanneer een olieverversingsbeurt nodig
is door het oplichten van het moersleutelindikatielampje in de instrumentengroep.
6
14
Onderhoud en verzorging
Periodieke onderhoudsbeurten
Tabblad Onderwerp Verklaring
Olie verversen
Olie periode (%)
Toont de gebruiksduur van de motorolie tot aan de volgende
olieverversingsbeurt.
“Ververs olie!” wordt in rood getoond en het
moersleutelindikatielampje in de instrumentengroep
gaat branden wanneer de resterende afstand voor de
oliegebruiksduur minder is dan 500 km of het resterende
aantal dagen minder is dan 15 (al naargelang wat zich het eerst
voordoet).
Reset
Stelt de resterende oliegebruiksduur terug naar 100 %.
Na het verversen van de motorolie moet het systeem steeds
worden teruggesteld.
6
15
Onderhoud en verzorging
Zelf uit te voeren onderhoud
Voorzorgsmaatregelen betreffende
onderhoudswerkzaamheden
Routine-onderhoud
Het wordt ten zeerste aangeraden de volgende punten dagelijks of tenminste wekelijks te
controleren.
Motoroliepeil (pagina 6-23 )
Motorkoelvloeistofniveau (pagina 6-23 )
Niveau van remvloeistof en koppelingsvloeistof (pagina 6-25 )
Niveau van sproeiervloeistof (pagina 6-26 )
Onderhoud van de accu (pagina 6-34 )
Bandenspanning (pagina 6-38 )
Verkeerd of onvoldoende onderhoud kan tot problemen leiden. In dit hoofdstuk worden
enkel instrukties gegeven voor werkzaamheden die gemakkelijk uit te voeren zijn.
Zoals reeds werd aangegeven in de Inleiding (pagina 6-2 ), kunnen bepaalde procedures
uitsluitend door een erkende onderhoudsmonteur die beschikt over speciaal gereedschap
uitgevoerd worden.
Het uitvoeren van doe-het-zelf onderhoud tijdens de garantieperiode, kan eventuele
aanspraak op de garantie ongeldig maken. Lees de bijgeleverde Mazda-garantiebepalingen
voor nadere bijzonderheden en raadgevingen. Indien u niet zeker bent van een bepaalde
handelwijze ten aanzien van onderhoud, dient u dit door een deskundige reparateur, bij
voorkeur een offi ciële Mazda reparateur te laten uitvoeren.
Voor het opruimen van oude motorolie en chemische vloeistoffen zijn er strenge
milieuwetten opgesteld. Houd hiermee rekening en ruim deze stoffen op correcte wijze op
door deze in te leveren bij een erkend inzamelpunt voor chemisch afval.
Een offi ciële Mazda reparateur beschikt over alle mogelijkheden om de olie en overige
vloeistoffen in uw auto op de juiste manier te verversen en af te voeren.
6
16
Onderhoud en verzorging
Zelf uit te voeren onderhoud
WAARSCHUWING
Voer geen onderhoudswerkzaamheden uit als u niet voldoende kennis en ervaring heeft
of niet over het juiste gereedschap of de juiste uitrusting beschikt welke voor de uitvoer
van het werk noodzakelijk is. Laat onderhoudswerkzaamheden uitvoeren door een
deskundige monteur:
Het uitvoeren van onderhoudswerkzaamheden aan een auto kan gevaar opleveren. Bij
het uitvoeren van bepaalde onderhoudsprocedures bestaat de kans dat u ernstig letsel
oploopt.
Indien het bij het werken onder de motorkap vereist is dat de motor draait, zorg er
dan voor dat u alle sieraden (vooral ringen, armbanden, horloges en halskettingen),
stropdassen, sjaals en soortgelijke loszittende kleding verwijdert alvorens in de
nabijheid van de motor of de koelventilator te komen, aangezien deze plotseling zou
kunnen gaan draaien:
Het uitvoeren van werkzaamheden onder de motorkap terwijl de motor draait kan
gevaar opleveren. Dit wordt nog gevaarlijker wanneer u daarbij sieraden of loszittende
kleding draagt.
Deze kunnen verstrikt raken in de draaiende onderdelen en letsel veroorzaken.
Zet het contact uit en let er op dat de ventilator niet draait alvorens te proberen in
de buurt van de koelventilator te werken:
Werken in de buurt van de koelventilator wanneer deze draait is gevaarlijk. Als de
motor is stopgezet en de temperatuur in de motorruimte hoog is, kan de ventilator
gedurende onbepaalde tijd blijven draaien. U zou door de ventilator ernstige
verwondingen kunnen oplopen.
Laat geen voorwerpen achter in de motorruimte:
Nadat u gereed bent met het uitvoeren van inspectie of onderhoud in de motorruimte,
geen voorwerpen zoals gereedschappen of lappen in de motorruimte laten liggen.
Gereedschappen of overige voorwerpen die in de motorruimte blijven liggen kunnen
motorschade of brand veroorzaken, wat tot een onvoorzien ongeval kan leiden.
6
17
Onderhoud en verzorging
Zelf uit te voeren onderhoud
Motorkap
WAARSCHUWING
Controleer altijd of de motorkap
gesloten en stevig vergrendeld is:
Een motorkap die niet gesloten is en
niet stevig is vergrendeld is gevaarlijk
aangezien deze tijdens het rijden open
kan vliegen en het uitzicht van de
bestuurder kan belemmeren, hetgeen
een ernstig ongeluk kan veroorzaken.
Openen van de motorkap
WAARSCHUWING
(Met actieve motorkap)
Niet aan de motorkapontgrendelhendel
trekken nadat de actieve motorkap
geactiveerd is:
Trekken aan de ontgrendelhendel
tijdens het in werking treden van
de actieve motorkap is gevaarlijk,
aangezien de motorkap dan verder
omhoog gaat waardoor het uitzicht
wordt belemmerd. Ook kan de
motorkap niet met de hand omlaag
gebracht worden, dus probeer de
motorkap niet met kracht terug naar
beneden te duwen. Anders kan de
motorkap vervormd raken of letsel
veroorzaakt worden. Neem altijd
contact op met een deskundige
reparateur, bij voorkeur een offi ciële
Mazda reparateur als de actieve
motorkap geactiveerd is.
1. Trek wanneer de auto geparkeerd is
de ontgrendelknop omhoog om de
motorkap te ontgrendelen.
Ontgrendelhendel
2. Steek uw hand in de motorkapopening,
schuif de slothefboom naar rechts en til
de motorkap omhoog.
Hendel
6
18
Onderhoud en verzorging
Zelf uit te voeren onderhoud
3. Neem de steunstang vast bij het
gedeelte met de stootrubber en zet deze
in de steunstangopening vast welke
wordt aangegeven door de pijl om de
motorkap open te houden.
Stootkussen
Steunstang
Klem
Sluiten van de motorkap
1. Controleer de ruimte onder de
motorkap om te zien of alle vuldoppen
op hun plaats aangebracht zijn
en of alle losse voorwerpen (bijv.
gereedschap, oliecontainers, enz.)
verwijderd zijn.
2. Til de motorkap omhoog, neem de
steunstang vast bij het gedeelte met de
stootrubber en zet de steunstang in de
klem vast. Controleer of de steunstang
stevig in de klem vastzit alvorens de
motorkap te sluiten.
Klem
Stootkussen
3. Laat de motorkap langzaam zakken
tot een hoogte van ongeveer 20 cm
boven zijn gesloten positie en laat deze
vervolgens dichtvallen.
OPGELET
Bij het sluiten van de motorkap, er
geen kracht op uitoefenen, bijvoorbeeld
door uw gewicht er op te laten rusten.
Anders bestaat de kans dat de motorkap
vervormd wordt.
6
19
Onderhoud en verzorging
Zelf uit te voeren onderhoud
Overzicht van de motorruimte
Reservoir van
voorruitensproeiervloeistof
Rem/koppelingsvloeistofreservoir
Motoroliepeilstok
Accu
Zekeringenblok
Dop van koelsysteem
Motorkoelvloeistofreservoir
Motorolievuldop
6
20
Onderhoud en verzorging
Zelf uit te voeren onderhoud
Motorolie
OPMERKING
Het verversen van de motorolie dient door een deskundige reparateur, bij voorkeur een
offi ciële Mazda reparateur te worden gedaan.
Aanbevolen olie
Voor het behouden van de onderhoudsinterval (pagina 6-3 ) en ter bescherming van de
motor tegen beschadiging door slechte smering, is het van vitaal belang gebruik te maken
van motorolie met de juiste specifi catie. Gebruik geen olie die niet voldoet aan de hieronder
vermelde specifi caties of vereisten. Gebruik van ongeschikte olie kan motorschade
veroorzaken welke niet door de Mazda garantie wordt gedekt.
Temperatuurbereik voor SAE-viscositeitgetallen
Originele Mazda Olie Ultra 5W-30
API SL/SM/SN of ACEA A3/A5
Originele Mazda Olie Supra 0W-20
Alternatieve oliekwaliteit
Aanbevolen olies
–30 –20 –10 0
10
20 30
40
–20
0
20
40
60
80
100
–40
–40
Soort
5W-30
0W-20
Europa
Soort
API SG/SH/SJ/SL/SM/SN of
ILSAC GF-II/GF-III/GF-IV/GF-V
Temperatuurbereik voor SAE-viscositeitgetallen
–30 –20 –10 0
10
20 30
40
–20
0
20
40
60
80
100
–40
–40
Behalve Europa
6
21
Onderhoud en verzorging
Zelf uit te voeren onderhoud
De viscositeit van de motorolie, of dikte, is van invloed op het brandstofverbruik en op de
werking van de motor (starten en oliecirculatie) bij lage buitentemperaturen.
Motoroliesoorten met een lage viscositeit verlagen het brandstofverbruik en verbeteren de
prestaties bij lage buitentemperaturen.
Neem bij het kiezen van olie het bereik van de buitentemperaturen in acht waarbij u uw auto
tot aan de volgende olieverversingsbeurt gaat gebruiken.
Kies vervolgens aan de hand van de tabel de aanbevolen olieviscositeit.
OPGELET
Het gebruik van oliesoorten met een andere viscositeit dan welke is aanbevolen voor de
betreffende buitentemperatuur, kan beschadiging van de motor tot gevolg hebben.
OPMERKING
Het is bij alle motoren normaal dat onder normale rijomstandigheden olie wordt verbruikt.
Het is mogelijk dat het motorolieverbruik oploopt tot 0,8 liter/1000 km. Dit kan het
gevolg zijn van verdamping, interne ventilatie of verbranding van de smerende olie in
de werkende motor. Het is mogelijk dat het olieverbruik hoger is wanneer de motor nog
nieuw is als gevolg van het inrijdingsproces. Het olieverbruik is ook afhankelijk van het
motortoerental en de motorbelasting. Onder extreme rijomstandigheden is het mogelijk
dat het olieverbruik hoger is.
6
22
Onderhoud en verzorging
Zelf uit te voeren onderhoud
Terugstellen van de motorstuureenheid
OPMERKING
Deze procedure is bedoeld voor voertuigen waarbij de fl exibele instelling voor het tijdstip
van het verversen van de motorolie is geselecteerd.
Laat na het verversen van de motorolie een reparateur zoals bijvoorbeeld een offi ciële
Mazda reparateur het initialiseren (terugstellen van de motoroliegegevens) van de
geregistreerde waarde uitvoeren. Als de waarde die door de computer is geregistreerd niet
wordt geïnitialiseerd, bestaat de kans dat het moersleutelindikatielampje niet uitgaat of
eerder dan normaal gaat branden.
OPMERKING
Het initialiseren (terugstellen van de motoroliegegevens) van de geregistreerde waarde
kan als volgt worden uitgevoerd:
1. Zet het contact op OFF.
2. Zet het contact op ON terwijl u de keuzeschakelaar ingedrukt houdt en blijf de
keuzeschakelaar gedurende ongeveer 5 seconden ingedrukt houden totdat het
hoofdwaarschuwingslampje
gaat knipperen.
Keuzeschakelaar
3. Nadat het hoofdwaarschuwingslampje enkele seconden heeft geknipperd, is de
initialisatie voltooid
6
23
Onderhoud en verzorging
Zelf uit te voeren onderhoud
Controle van het motoroliepeil
1. Controleer of de auto op een vlakke
ondergrond staat.
2. Laat de motor warmdraaien totdat deze
de normale bedrijfstemperatuur bereikt
heeft.
3. Zet de motor stop en wacht tenminste
5 minuten om de olie naar het carter te
laten terugvloeien.
4. Trek de peilstok naar buiten, veeg deze
schoon en steek deze weer volledig in.
Laag
Vol
In orde
5. Trek de peilstok weer naar buiten en
controleer het oliepeil.
Het oliepeil is normaal als dit tussen
Laag en Vol staat.
Indien het peil in de nabijheid van of
onder Laag is, voldoende olie bijvullen
om het peil op Vol te brengen.
OPGELET
Vul niet teveel motorolie bij. Dit kan
beschadiging van de motor veroorzaken.
6. Let er op of de O-ring op de peilstok
goed op zijn plaats zit alvorens de
peilstok opnieuw in te steken.
7. Steek de peilstok volledig in.
Motorkoelvloeistof
Controleren van het
motorkoelvloeistofniveau
WAARSCHUWING
Geen lucifers of open vuur in de
motorruimte gebruiken. VUL GEEN
MOTORKOELVLOEISTOF BIJ
WANNEER DE MOTOR HEET IS:
Een hete motor is gevaarlijk. Als
de motor gedraaid heeft, kunnen
delen van de motorruimte bijzonder
heet worden. U kunt daardoor
brandwonden oplopen. Inspecteer
voorzichtig de motorkoelvloeistof in
het koelvloeistofreservoir, het reservoir
echter niet openen.
Zet het contact uit en let er op dat
de ventilator niet draait alvorens te
proberen in de buurt van de
koelventilator te werken:
Werken in de buurt van de
koelventilator wanneer deze draait is
gevaarlijk. Als de motor is stopgezet
en de temperatuur in de motorruimte
hoog is, kan de ventilator gedurende
onbepaalde tijd blijven draaien.
U zou door de ventilator ernstige
verwondingen kunnen oplopen.
6
24
Onderhoud en verzorging
Zelf uit te voeren onderhoud
WAARSCHUWING
Geen van de koelsysteemdoppen
verwijderen wanneer de motor en de
radiateur heet zijn:
Wanneer de motor en de radiateur heet
zijn, kan kokend hete koelvloeistof en
stoom onder druk naar buiten spuiten
en ernstig letsel veroorzaken.
OPMERKING
Het verversen van de koelvloeistof dient
door een deskundige reparateur, bij
voorkeur een offi ciële Mazda reparateur
te worden gedaan.
Controleer de anti-vries bescherming en
het koelvloeistofniveau in het reservoir
tenminste éénmaal per jaar—aan het begin
van het winterseizoen—en alvorens naar
streken te reizen waar de temperaturen tot
onder het vriespunt kunnen dalen.
Controleer de toestand en aansluitingen
van alle slangen van het koelsysteem en
alle verwarmingsslangen.
Vernieuw eventuele uitgezette of
verouderde slangen.
De radiateur dient volledig met
koelvloeistof gevuld te zijn en het
koelvloeistofniveau dient zich tussen
de FULL en LOW streepjes op het
koelvloeistofreservoir te bevinden
wanneer de motor koud is.
Koelvloeistofreservoir
Koelventilator
Dop van koelsysteem
Indien het peil zich in de nabijheid van of
bij LOW bevindt, voldoende koelvloeistof
in het reservoir bijvullen voor beveiliging
tegen bevriezing en corrosie en het peil tot
bij FULL brengen.
Na het bijvullen van koelvloeistof de dop
van de koelvloeistofreservoirtank stevig
vastdraaien.
OPGELET
Radiateurkoelvloeistof tast de laklaag
aan.
Spoel dit bij morsen onmiddellijk af.
Gebruik enkel zacht
(gedemineraliseerd) water in het
koelvloeistofmengsel. Water dat
mineralen bevat doet afbreuk
aan de effectieve werking van de
koelvloeistof.
Niet enkel water toevoegen.
Steeds bijvullen met een juist
koelvloeistofmengsel.
De motor heeft aluminium
onderdelen en dient beschermd te
worden door een koelvloeistof op
ethyleen-glycol basis om corrosie en
bevriezing te voorkomen.
6
25
Onderhoud en verzorging
Zelf uit te voeren onderhoud
OPGELET
GEBRUIK GEEN
koelvloeistofsoorten welke alcohol,
methanol, boraat of silicaat bevatten.
Deze koelvloeistofsoorten kunnen
het koelsysteem beschadigen.
MENG GEEN alcohol of methanol
met de koelvloeistof. Dit kan het
koelsysteem beschadigen.
Gebruik geen oplossing die meer dan
60% antivries bevat.
Dit vermindert de effectieve werking.
Als de aanduiding “FL22” op of in de
buurt van de koelsysteemdop wordt
aangegeven, wordt bij vervanging
van de motorkoelvloeistof gebruik
van FL-22 aanbevolen. Gebruik van
andere motorkoelvloeistof dan FL-22
kan ernstige schade aan de motor en
het koelsysteem toebrengen.
Raadpleeg een deskundige reparateur, bij
voorkeur een offi ciële Mazda reparateur
als het koelvloeistofreservoir leeg is of
u regelmatig nieuwe koelvloeistof moet
bijvullen.
Rem/koppelingsvloeistof
Controle van het niveau van de
rem/koppelingsvloeistof
WAARSCHUWING
Laat de remmen inspecteren als het
niveau van de rem/koppelingsvloeistof
laag is:
Een laag niveau van de rem/
koppelingsvloeistof is gevaarlijk.
Een laag niveau kan duiden op slijtage
van de remvoeringen of een lekkage
in het remsysteem wat weigeren
van de remmen en een ongeluk kan
veroorzaken.
Het remsysteem en de koppeling
betrekken de vloeistof van hetzelfde
reservoir.
Controleer regelmatig het vloeistofniveau
in het reservoir. Het peil dient tussen
de MAX en MIN streepjes te worden
gehouden.
Het niveau gaat naargelang het aantal
gereden kilometers toeneemt geleidelijk
omlaag. Dit is normaal en houdt
verband met de slijtage van de rem/
koppelingsvoeringen. Laat het rem/
koppelingssysteem door een deskundige
reparateur, bij voorkeur een offi ciële
Mazda reparateur controleren, indien het
niveau buitengewoon laag is.
6
26
Onderhoud en verzorging
Zelf uit te voeren onderhoud
Model met links stuur
Model met rechts stuur
Ruitensproeier- en
koplampsproeiervloeistof
Controle van het
sproeiervloeistofniveau
WAARSCHUWING
Gebruik steeds gewoon water of
ruitensproeiervloeistof in het reservoir:
Gebruik van radiateur-antivries
in plaats van sproeiervloeistof is
gevaarlijk. Als dit op de voorruit
gesproeid wordt, zal de voorruit
hierdoor verontreinigd worden en uw
uitzicht belemmerd worden. Dit kan
een ongeluk tot gevolg hebben.
Controleer het vloeistofniveau in het
sproeierreservoir en vul indien nodig
vloeistof bij.
Indien er geen ruitensproeiervloeistof
voorhanden is, kan er gewoon water
worden gebruikt.
Gebruik echter in een koud klimaat een
sproeiervloeistofoplossing om bevriezing
te voorkomen.
6
27
Onderhoud en verzorging
Zelf uit te voeren onderhoud
Smering van de carrosserie
Alle bewegende punten van de
carrosserie zoals de portier-, motorkap-en
kofferdekselscharnieren en sloten moeten
gesmeerd worden telkens wanneer de
motorolie wordt ververst. Gebruik bij koud
weer een niet-bevriezend smeermiddel op
de sloten.
Let er bij het openen van de primaire
vergrendeling van de motorkap op,
dat de secundaire vergrendeling (de
“veiligheidshaak”) de motorkap belet om
vanzelf te openen.
Ruitenwisserbladen
OPGELET
Het is gebleken dat een “hot wax”
behandeling, zoals in automatische
auto-was installaties een nadelige
invloed op de reinigende werking
van de ruitenwissers heeft.
Gebruik geen benzine, petroleum,
terpentijn of andere chemische
middelen in de nabijheid van
of op de ruitenwisserbladen om
beschadiging er van te voorkomen.
Wanneer de ruitenwisserhendel in
de stand AUTO staat en het contact
op ON wordt gezet, is het mogelijk
dat de ruitenwissers in de volgende
gevallen automatisch in beweging
gezet worden:
Als de voorruit boven de
regensensor wordt aangeraakt.
Als de voorruit boven de
regensensor met een doek wordt
afgeveegd.
Als met een hand of ander
voorwerp tegen de voorruit wordt
gestoten.
Als vanuit het interieur van de auto
met een hand of ander voorwerp
tegen de regensensor wordt
gestoten.
Let er op dat uw handen of vingers
niet beklemd raken, aangezien
dit letsel kan veroorzaken of de
ruitenwissers kan beschadigen. Zorg
er bij het wassen of uitvoeren van
onderhoud aan uw auto voor dat de
ruitenwisserhendel in de stand OFF
staat.
6
28
Onderhoud en verzorging
Zelf uit te voeren onderhoud
Verontreiniging van de voorruit of
de ruitenwisserbladen door bepaalde
substanties kan het effectief functioneren
van de ruitenwisserbladen verminderen.
Bekende vormen van verontreiniging
zijn insecten, boomhars en de “hot wax”
behandeling welke door sommige auto-
was installaties gebruikt wordt.
Indien de wisserbladen niet goed
wissen, reinig dan zowel de voorruit
als de wisserbladen met een goed
schoonmaakmiddel of een zacht
reinigingsmiddel en spoel ze grondig met
schoon water af. Herhaal deze procedure,
indien nodig.
Vernieuwen van de
ruitenwisserbladen van de voorruit
Wanneer de ruitenwissers niet meer
goed wissen, zijn de ruitenwisserbladen
waarschijnlijk versleten of ingescheurd.
Vervang ze in dat geval.
OPGELET
Probeer de ruitenwisserarm niet met
de hand te bewegen om beschadiging
van de ruitenwisserarmen of overige
onderdelen te voorkomen.
OPMERKING
Wanneer u beide voorruitenwisserarmen
omhoog zet, de wisserarm aan de
bestuurderszijde het eerst omhoog
zetten. Wanneer u de wisserarmen
terug omlaag zet, de wisserarm aan de
passagierszijde het eerst omlaag zetten
door deze met uw hand te ondersteunen.
Wanneer u de wisserarmen met kracht
terug laat vallen, kan de wisserarm
en het wisserblad beschadigd raken
en kunnen er krassen of barsten op de
voorruit ontstaan.
(Type A)
1. Zet de ruitenwisserarm omhoog.
2. Open de klem en schuif het wisserblad
in de richting van de pijl.
6
29
Onderhoud en verzorging
Zelf uit te voeren onderhoud
3. Zet het wisserblad schuin en verwijder
dit van de arm.
OPGELET
De ruitenwisserarm voorzichtig
neerlaten en niet tegen de voorruit laten
terugklappen om beschadiging van de
voorruit te voorkomen.
4. Trek het wisserbladrubber naar beneden
en schuif dit uit de wisserbladhouder.
5. Verwijder de metalen houders van
beide wisserbladrubbers en bevestig
deze aan de nieuwe wisserbladrubbers.
OPGELET
De metalen houders niet buigen of
wegwerpen. Deze worden opnieuw
gebruikt.
Indien de metalen houders
omgewisseld worden, is het mogelijk
dat het wisserblad minder goed wist.
Gebruik dus niet de metalen houders
van de bestuurderszijde op de
passagierzijde of omgekeerd.
Zorg er voor dat de metalen
houders zodanig in het nieuwe
wisserbladrubber geklemd worden
dat de kromming hetzelfde is als in
het oude wisserbladrubber.
6. Steek het nieuwe wisserbladrubber
voorzichtig naar binnen. Monteer het
wisserblad daarna in de omgekeerde
volgorde van het verwijderen er van.
6
30
Onderhoud en verzorging
Zelf uit te voeren onderhoud
(Type B)
1. Zet de ruitenwisserarm omhoog en
draai het ruitenwisserblad om de plastic
vergrendelklem bereikbaar te maken.
Druk de klem in en schuif het
ruitenwisserblad naar beneden;
verwijder het ruitenwisserblad
vervolgens van de ruitenwisserarm.
Plastic vergrendelklem
OPGELET
De ruitenwisserarm voorzichtig
neerlaten en niet tegen de voorruit laten
terugklappen om beschadiging van de
voorruit te voorkomen.
2. Houd het uiteinde van het
wisserbladrubber stevig vast en trek
het wisserbladrubber naar buiten, totdat
de uitsteeksels uit de metalen steun los
komen.
Metalen steun
Uitsteeksel
3. Verwijder de metalen houders van
beide wisserbladrubbers en bevestig
deze aan de nieuwe wisserbladrubbers.
OPGELET
De metalen houders niet buigen of
wegwerpen. Deze worden opnieuw
gebruikt.
Indien de metalen houders
omgewisseld worden, is het mogelijk
dat het wisserblad minder goed wist.
Gebruik dus niet de metalen houders
van de bestuurderszijde op de
passagierzijde of omgekeerd.
Zorg er voor dat de metalen
houders zodanig in het nieuwe
wisserbladrubber geklemd worden
dat de kromming hetzelfde is als in
het oude wisserbladrubber.
6
31
Onderhoud en verzorging
Zelf uit te voeren onderhoud
4. Steek het nieuwe wisserbladrubber
voorzichtig naar binnen.
Monteer het wisserblad daarna in
de omgekeerde volgorde van het
verwijderen er van.
OPMERKING
Monteer het wisserblad met de
uitsteeksels naar de onderzijde van de
wisserarm gericht.
6
32
Onderhoud en verzorging
Zelf uit te voeren onderhoud
Accu
WAARSCHUWING
Lees voor een veilige en juiste behandeling de volgende voorzorgsmaatregelen
zorgvuldig alvorens de accu te gebruiken of te inspecteren:
Maak bij het werken in de buurt van de accu steeds gebruik van
oogbescherming:
Werken zonder oogbescherming is gevaarlijk. Accuvloeistof bevat ZWAVELZUUR
dat blindheid kan veroorzaken wanneer dit met uw ogen in aanraking komt. Ook kan
waterstofgas dat bij normaal gebruik van de accu wordt geproduceerd tot ontbranding
komen en de accu tot ontploffi ng brengen.
Draag oogbescherming en beschermende handschoenen en zorg er voor dat u
niet in aanraking komt met accuvloeistof:
Gemorste accuvloeistof is gevaarlijk.
Accuvloeistof bevat ZWAVELZUUR dat ernstig letsel kan veroorzaken, als dit in uw
ogen of op uw huid of kleding terechtkomt. Als dit gebeurt, uw ogen onmiddellijk
gedurende 15 minuten met water uitspoelen of de huid grondig wassen en medische
hulp inroepen.
Houd accu's steeds uit de buurt van kinderen:
Het laten spelen van kinderen in de buurt van accu's is gevaarlijk. Accuvloeistof kan
ernstig letsel veroorzaken wanneer dit in de ogen of op de huid terechtkomt.
6
33
Onderhoud en verzorging
Zelf uit te voeren onderhoud
WAARSCHUWING
Houd open vuur en vonken uit de buurt van open accucellen en laat bij het
werken in de buurt van een accu geen metalen gereedschap in aanraking komen met de
positieve ( ) of negatieve ( ) pool van de accu. Laat de positieve ( ) pool niet in
aanraking komen met de carrosserie van de auto:
Open vuur en vonken in de buurt van open accucellen zijn gevaarlijk. Waterstofgas
dat bij normaal gebruik van de accu wordt geproduceerd kan tot ontbranding komen
en de accu tot ontploffi ng brengen. Een ontploffende accu kan ernstige brandwonden
en letsel veroorzaken. Houd alle open vuur zoals sigaretten en vonken uit de buurt van
open accucellen.
Houd alle open vuur, zoals sigaretten en vonken, uit de buurt van open
accucellen:
Open vuur en vonken in de buurt van open accucellen zijn gevaarlijk. Waterstofgas dat
bij normaal gebruik van de accu wordt geproduceerd kan tot ontbranding komen en
de accu tot ontploffi ng brengen. Een ontploffende accu kan ernstige brandwonden en
letsel veroorzaken.
OPMERKING
Alvorens onderhoud aan de accu uit te voeren, het accudeksel verwijderen.
6
34
Onderhoud en verzorging
Zelf uit te voeren onderhoud
Onderhoud van de accu
Voor het in optimale conditie houden van
uw accu:
Zorg er voor dat de accu steeds stevig
gemonteerd is.
Houd de bovenzijde van de accu schoon
en droog.
Houd de accupolen en de aansluitingen
schoon en stevig bevestigd en voorzie de
polen regelmatig van een laagje vaseline
of accuvet.
Eventueel gemorst elektroliet
onmiddellijk van de accu afspoelen met
een oplossing van water en soda.
Maak de accukabels los als de auto
geruime tijd niet zal worden gebruikt en
laad de accu elke zes weken.
Inspectie van het niveau van het
accu-elektroliet
Wanneer het niveau van het accu-
elektroliet laag is, heeft dit tot gevolg dat
de accu snel uitgeput raakt.
Bovenste
niveaustreepje
Onderste
niveaustreep
j
e
Inspecteer het niveau van het accu-
elektroliet tenminste eenmaal per week.
Indien het niveau te laag is, de doppen
verwijderen en voldoende gedistilleerd
water bijvullen om het niveau tussen
het bovenste en onderste niveaustreepje
(illustratie) te brengen.
Niet teveel bijvullen.
Controleer het soortelijk gewicht van het
elektroliet met een zuurweger, vooral
tijdens koud weer. Indien het soortelijk
gewicht te laag is, dient de accu opgeladen
te worden.
6
35
Onderhoud en verzorging
Zelf uit te voeren onderhoud
Opladen van de accu
OPMERKING
Alvorens onderhoud aan de accu
uit te voeren of deze op te laden,
dienen alle accessoires te worden
uitgeschakeld en de motor te worden
afgezet.
Neem voor het vernieuwen van de
accu contact op met een offi ciële
Mazda dealer. Bij het aansluiten van
de accu deze als laatste bevestigen.
Alvorens de accu te laden de doppen
verwijderen.
(Met i-stop systeem)
De accu niet snelladen.
Indien de accu binnen een korte periode
uitgeput raakt (omdat u bijvoorbeeld de
koplampen te lang heeft laten branden
terwijl de motor niet draaide), dient de
accu langzaam opgeladen te worden.
De grootte van de accu en de capaciteit
van de acculader bepalen de vereiste
oplaadtijd.
Indien de accu geleidelijk aan uitgeput
raakt vanwege een hoge elektrische
belasting terwijl de auto in gebruik is,
dient de accu normaal opgeladen te
worden. De grootte van de accu en de
capaciteit van de acculader bepalen de
vereiste oplaadtijd.
Vernieuwen van de accu
Neem contact op met een offi ciële Mazda
reparateur voor de aankoop van een
nieuwe accu.
Vernieuwen van de
sleutelbatterij
Als de toetsen op de afstandbediening
niet meer functioneren en het
bedrijfsindikatielampje niet knippert, is de
batterij mogelijk uitgeput.
Vervang de batterij door een nieuwe
alvorens de afstandbediening onbruikbaar
wordt.
OPGELET
Let er op dat de batterij correct
geplaatst wordt. De batterij kan gaan
lekken, als deze niet correct geplaatst
wordt.
Let er op bij het vernieuwen van
de batterij de interne circuits en de
elektrische contacten niet aan te
raken, de elektrische contacten niet te
verbuigen en te voorkomen dat vuil
in de zender terechtkomt, aangezien
dit beschadiging kan veroorzaken.
Er bestaat het gevaar voor
ontploffi ng als de batterij niet correct
wordt geïnstalleerd.
Ruim gebruikte batterijen op
overeenkomstig onderstaande
instrukties.
Isoleer de plus en min polen van de
batterij met behulp van cellofaan
plakband of dergelijke.
Nooit demonteren.
Werp de batterij nooit in vuur of
water.
Nooit vervormen of plat drukken.
Vervang uitsluitend door een batterij
van hetzelfde type (CR2025 of
gelijkwaardig).
6
36
Onderhoud en verzorging
Zelf uit te voeren onderhoud
De volgende condities geven aan dat de
batterij nagenoeg uitgeput is:
Het KEY indikatielampje (groen) in de
instrumentengroep knippert gedurende
ongeveer 30 seconden nadat de motor is
stopgezet.
Het systeem functioneert niet en het
bedrijfsindikatielampje op de zender
knippert niet wanneer de toetsen worden
ingedrukt.
Het werkingsbereik van het systeem is
verminderd.
Het wordt aanbevolen de batterij door
een offi ciële Mazda reparateur te laten
vernieuwen om beschadiging van de
sleutel te voorkomen. Volg onderstaande
instruktie als u de batterij zelf gaat
vernieuwen.
Vervangen van de sleutelbatterij
1. Druk op de knop en trek de hulpsleutel
naar buiten.
Knop
2. Draai een met tape omwikkelde platte
schroevendraaier in de richting van de
pijl en duw de afdekking een weinig
open.
Deksel
3. Steek de met tape omwikkelde platte
schroevendraaier in de gleuf en schuif
hem in de richting van de pijl.
Deksel
Gleuf
4. Draai de platte schroevendraaier in de
richting van de pijl en verwijder de
afdekking.
Deksel
6
37
Onderhoud en verzorging
Zelf uit te voeren onderhoud
5. Verwijder het batterijdeksel en
verwijder vervolgens de batterij.
6. Plaats een nieuwe batterij met de
positieve pool naar boven gericht en
dek de batterij vervolgens af met het
batterijdeksel.
7. Sluit de afdekking.
8. Steek de hulpsleutel weer naar binnen.
OPGELET
Zorg ervoor de rubber ring
aangegeven in de afbeelding niet te
bekrassen of te beschadigen.
Als de rubber ring los is komen te
zitten, deze opnieuw bevestigen
alvorens een nieuwe batterij te
plaatsen.
Rubber ring
6
38
Onderhoud en verzorging
Zelf uit te voeren onderhoud
Banden
Voor uw veiligheid, een minimaal
brandstofverbruik en een optimale
levensduur van de banden, dient u
de banden steeds op de aanbevolen
bandenspanning te houden en het voor uw
auto aanbevolen belastbare gewicht en de
gewichtsverdeling niet te overschrijden.
WAARSCHUWING
Gebruik van banden van verschillende
soort:
Het rijden met uw auto is gevaarlijk
wanneer er banden van verschillende
soort op gemonteerd zijn. Dit kan een
slechte bestuurbaarheid en een langere
remweg tot gevolg hebben, hetgeen er
toe kan leiden dat u de macht over het
stuur verliest.
Gebruik behalve tijdens het beperkte
gebruik van het noodreservewiel op
alle vier wielen uitsluitend banden
van dezelfde soort (radiaalbanden,
diagonaalbanden of diagonaalbanden
met staaldraad).
Gebruik van banden met een verkeerde
maat:
Het gebruik van banden van een
andere maat dan is voorgeschreven
voor uw auto (pagina 9-8 ), is
gevaarlijk. Dit kan het rijcomfort, de
wegligging, de grondspeling, de speling
tussen band en carrosserie en de juiste
werking van de snelheidsmeter nadelig
beïnvloeden. Dit kan tot ongevallen
leiden. Gebruik dus uitsluitend banden
van de juiste maat zoals voor uw auto
wordt voorgeschreven.
Bandenspanning
WAARSCHUWING
Houd de bandenspanning steeds op het
juiste niveau:
Een te hoge of te lage bandenspanning
is gevaarlijk. De verminderde
bestuurbaarheid of het plotseling lek
raken van een band kan een ernstig
ongeluk veroorzaken.
Zie Banden op pagina 9-8 .
Gebruik uitsluitend een originele
Mazda bandventieldop:
Gebruik van een niet-origineel
onderdeel is gevaarlijk, aangezien de
juiste bandenspanning niet behouden
kan worden als het bandventiel
beschadigd raakt. Als er in deze
toestand met de auto wordt gereden,
neemt de bandenspanning af wat een
ernstig ongeluk tot gevolg kan hebben.
Gebruik voor de bandventieldop geen
onderdeel dat niet een origineel Mazda
onderdeel is.
Inspecteer de spanning van alle banden
maandelijks wanneer de banden koud zijn.
Voor de beste rijeigenschappen, optimale
wegligging van de auto en een minimale
slijtage van de banden, dient u de banden
op de aanbevolen spanning te houden.
Zie de bandenspanningstabel (pagina
9-8 ).
6
39
Onderhoud en verzorging
Zelf uit te voeren onderhoud
(Met bandenspanningcontrolesysteem)
Na het afstellen van de
bandenspanning is initialisering van
het bandenspanningcontrolesysteem
noodzakelijk om het systeem normaal te
laten functioneren.
Zie Initialiseren van het
bandenspanningcontrolesysteem op pagina
4-140 .
OPMERKING
Controleer de bandenspanning altijd
wanneer de banden koud zijn.
Bij warme banden wordt normaal
de aanbevolen bandenspanning
overschreden. Geen lucht afl aten
van banden die warm zijn om de
bandenspanning af te stellen.
Een te lage bandenspanning kan
een hoger brandstofverbruik en
een onvoldoende afdichting van
de velgrand tot gevolg hebben,
waardoor de kans bestaat op
vervorming en/of het losraken van
het loopvlak.
Een te hoge bandenspanning heeft tot
gevolg dat het rijden oncomfortabel
wordt en dat de banden sneller
slijten. Bovendien brengt dit een
grotere kans op beschadiging door
scherpe voorwerpen op het wegdek
met zich mee.
Houd de bandenspanning steeds op
het juiste niveau. Laat uw banden
nakijken, indien deze veelvuldig op
spanning gebracht moeten worden.
Onderling verwisselen van de
banden
WAARSCHUWING
Verwissel periodiek de banden
onderling:
Onregelmatige slijtage van de banden
is gevaarlijk. Voor een gelijkmatige
bandenslijtage wordt het voor het
behoud van een goede bestuurbaarheid
en goede remprestaties aanbevolen de
banden om de 10.000 km onderling te
verwisselen, of eerder, wanneer er blijk
is van onregelmatige slijtage.
Controleer bij het onderling verwisselen of
de banden correct gebalanceerd zijn.
OPMERKING
Aangezien uw auto niet uitgerust is
met een reservewiel, kunt u met de
krik die bij de auto wordt geleverd
niet veilig een onderling verwisselen
van de banden uitvoeren. Laat een
deskundige reparateur, bij voorkeur een
offi ciële Mazda reparateur, het onderling
verwisselen van de banden uitvoeren.
6
40
Onderhoud en verzorging
Zelf uit te voeren onderhoud
Bij het onderling verwisselen van de banden
geen gebruik maken van het noodreservewiel
(ENKEL VOOR TIJDELIJK GEBRUIK).
Voorwaarts
Controleer bij het onderling verwisselen
de banden op ongelijkmatige slijtage
en beschadiging. Abnormale slijtage is
doorgaans het gevolg van een of meerdere
van de hieronder aangegeven oorzaken:
Verkeerde bandenspanning
Onjuiste wieluitlijning
Wielen welke uit balans zijn
Veelvuldig te sterk afremmen
Zorg er na het onderling verwisselen
voor dat de banden op de voorgeschreven
spanning gebracht worden (pagina 9-8 )
en controleer of de wielmoeren goed
aangetrokken zijn.
(Met bandenspanningcontrolesysteem)
Na het afstellen van de
bandenspanning is initialisering van
het bandenspanningcontrolesysteem
noodzakelijk om het systeem normaal te
laten functioneren.
Zie Initialiseren van het
bandenspanningcontrolesysteem op pagina
4-140 .
OPGELET
Banden met een voorgeschreven
draairichting en radiaalbanden met
een asymmetrisch loopvlak of profi el
mogen uitsluitend van voor naar achter
en niet van links naar rechts of vice
versa onderling verwisseld worden. Als
de banden van links naar rechts of vice
versa onderling verwisseld worden, zal
dit vermindering van de bandenprestatie
tot gevolg hebben.
(Met sperdifferentieel)
Het volgende niet gebruiken:
Banden die niet van het
voorgeschreven maat zijn
Banden van verschillende maat of
type tegelijkertijd
Banden waarvan de bandenspanning
onvoldoende is
Als deze instrukties niet worden
opgevolgd, zal de onderlinge
verwisseling van de linker en rechter
wielen verschillend zijn en als gevolg
daarvan een constante belasting op het
sperdifferentieel uitoefenen.
Dit kan defecten veroorzaken.
6
41
Onderhoud en verzorging
Zelf uit te voeren onderhoud
*Bepaalde modellen.
Vernieuwen van een band
WAARSCHUWING
Gebruik steeds banden die in goede
conditie zijn:
Rijden met versleten banden
is gevaarlijk. Het verminderde
remvermogen, de verslechtering van de
bestuurbaarheid en de wegligging kan
een ongeluk veroorzaken.
Vervang alle vier banden tegelijkertijd:
Het vervangen van enkel één band
is gevaarlijk. Dit kan een slechte
bestuurbaarheid en een langere
remweg tot gevolg hebben, hetgeen
er toe kan leiden dat u de macht over
het stuur verliest. Het wordt door
Mazda ten sterkste aanbevolen alle vier
banden tegelijkertijd te vervangen.
Indien een band gelijkmatig geheel
afgesleten is, verschijnt er een
ononderbroken lijn overdwars op het
profi el.
De band dient in een dergelijk geval
vernieuwd te worden.
Nieuw profiel
Profielslijtage-indikator
Versleten profiel
U dient de band te vernieuwen alvorens
de lijn van de slijtage-indikator over het
gehele profi el verschijnt.
(Met bandenspanningcontrolesysteem)
Na het afstellen van de
bandenspanning is initialisering van
het bandenspanningcontrolesysteem
noodzakelijk om het systeem normaal te
laten functioneren.
Zie Initialiseren van het
bandenspanningcontrolesysteem op pagina
4-140 .
Vernieuwen van een velg
WAARSCHUWING
Gebruik steeds velgen van de juiste
maat op uw auto:
Het gebruik van een verkeerde
velgmaat is gevaarlijk. Het
remvermogen en de bestuurbaarheid
kunnen daardoor nadelig beïnvloed
worden, hetgeen tot verlies van de
macht over het stuur en een ongeluk
kan leiden.
OPGELET
Een velg van een verkeerde maat kan
een nadelige invloed hebben op:
Passing van de band op de velg
Levensduur van de velg en het
wiellager
Grondspeling
Speling van sneeuwkettingen
Juiste werking van de snelheidsmeter
Richting van de lichtbundel van de
koplampen
Bumperhoogte
Bandenspanningcontrolesysteem
*
6
42
Onderhoud en verzorging
Zelf uit te voeren onderhoud
OPMERKING
Wanneer u om een of andere reden
de velgen wenst te vervangen, dient
u er op te letten dat de nieuwe velgen
gelijkwaardig zijn aan de origineel van
fabriekswege gemonteerde velgen voor
wat betreft diameter, velgbreedte en
offset (binnen/buiten).
Neem voor details contact op met een
deskundige reparateur, bij voorkeur een
offi ciële Mazda reparateur.
Wanneer de banden op de juiste wijze
gebalanceerd zijn, geeft dit het beste
rijcomfort en helpt het slijtage van het
bandenprofi el te verminderen. Banden
welke uit balans zijn kunnen irriterende
trillingen en ongelijkmatige bandenslijtage
veroorzaken, zoals uitstulpingen en gladde
plekken.
6
43
NOTITIES
6
44
Onderhoud en verzorging
Zelf uit te voeren onderhoud
Gloeilampen
6
15
1316
1 52 34
10 11 14 10 12
78 9
6
45
Onderhoud en verzorging
Zelf uit te voeren onderhoud
*Bepaalde modellen.
Koplampen (Dimlicht)
Koplampen (Grootlicht)
Dagverlichting
Positielampen
Voorste richtingaanwijzerlampen
Zijrichtingaanwijzerlampen
Lampen van remlichten
Achterste richtingaanwijzerlampen
Achterlichten
Achteruitrijlampen
Mistlamp achter (Model met links stuur)
*
Mistlamp achter (Model met rechts stuur)
*
Middelste remlicht
Kentekenplaatlampen
Plafondlamp
Kofferruimteverlichting
6
46
Onderhoud en verzorging
Zelf uit te voeren onderhoud
OPGELET
Zorg ervoor bij het verwijderen van de
lens of de lampeenheid met behulp van
een platte schroevendraaier, dat de platte
schroevendraaier geen contact maakt
met de elektrische aansluiting. Als de
platte schroevendraaier contact maakt
met de elektrische aansluiting, kan er
kortsluiting ontstaan.
OPMERKING
Neem voor het vervangen van
de gloeilamp contact op met een
deskundige reparateur, bij voorkeur
een offi ciële Mazda reparateur.
Gebruik het beschermkapje en het
doosje van de nieuwe gloeilamp om
de oude gloeilamp onmiddellijk en
buiten het bereik van kinderen op te
ruimen.
Vervangen van de gloeilampen van
de buitenverlichting
Koplampen, Dagverlichting (LED type),
Positielampen, Remlichten, Middelste
remlicht, Remlichten, Achterlichten
De LED lamp kan niet als een
afzonderlijke eenheid worden vervangen,
omdat dit een geïntegreerde eenheid is.
De LED lamp dient met de eenheid als
geheel te worden vervangen. Wanneer
vernieuwen noodzakelijk is, dit bij
voorkeur door een offi ciële Mazda
reparateur laten uitvoeren.
Dagverlichting (Gloeilamp type)
1. Zorg ervoor dat het contact
uitgeschakeld is en de
koplampschakelaar uit is.
2. Trek aan het midden van elk van
de plastic klemmen en verwijder de
klemmen.
Verwijderen
Monteren
3. Draai de schroef linksom en verwijder
deze en trek vervolgens de stofkap
gedeeltelijk van zijn plaats.
4. Draai de houder en de gloeilamp
linksom en verwijder deze.
6
47
Onderhoud en verzorging
Zelf uit te voeren onderhoud
5. Maak de gloeilamp los uit de houder.
6. Monteer de nieuwe gloeilamp in
de omgekeerde volgorde van het
verwijderen.
Voorste richtingaanwijzerlampen
1. Zorg ervoor dat het contact
uitgeschakeld is en de
koplampschakelaar uit is.
2. Als u de rechter gloeilamp gaat
vernieuwen, de motor starten, het
stuurwiel volledig naar rechts draaien
en de motor stopzetten. Als u de
linker gloeilamp gaat vernieuwen, het
stuurwiel naar links draaien.
3. Trek de plastic klemmen bij het
middengedeelte los en verwijder ze
en trek vervolgens het spatscherm
gedeeltelijk naar achteren.
Verwijderen
Monteren
4. Maak de stekker los van de eenheid
door het uitsteeksel op de stekker met
uw vinger in te drukken en de stekker
naar achteren te trekken.
5. Draai de houder en de gloeilamp
linksom en verwijder deze.
6
48
Onderhoud en verzorging
Zelf uit te voeren onderhoud
6. Maak de gloeilamp los uit de houder.
7. Monteer de nieuwe gloeilamp in
de omgekeerde volgorde van het
verwijderen.
Zijrichtingaanwijzerlampen
1. Zorg ervoor dat het contact
uitgeschakeld is en de
koplampschakelaar uit is.
2. Als u de rechter gloeilamp gaat
vernieuwen, de motor starten, het
stuurwiel volledig naar rechts draaien
en de motor stopzetten. Als u de
linker gloeilamp gaat vernieuwen, het
stuurwiel naar links draaien.
3. Trek de plastic klemmen bij het
middengedeelte los en verwijder ze
en trek vervolgens het spatscherm
gedeeltelijk naar achteren.
Verwijderen
Monteren
4. Verwijder de eenheid door het
uitsteeksel op de eenheid met uw
vinger in te drukken en de eenheid naar
voren te trekken.
5. Verwijder de aansluitstekker van de
eenheid door deze naar achteren te
trekken.
6
49
Onderhoud en verzorging
Zelf uit te voeren onderhoud
6. Monteer de nieuwe
zijrichtingaanwijzereenheid in
de omgekeerde volgorde van het
verwijderen.
Achterste richtingaanwijzerlampen
1. Zorg ervoor dat het contact
uitgeschakeld is en de
koplampschakelaar uit is.
2. Trek aan het midden van de plastic
klemmen en verwijder de klemmen en
de achterbekleding van de kofferruimte.
Verwijderen
Monteren
3. Maak de stekker los van de eenheid
door het uitsteeksel op de stekker met
uw vinger in te drukken en de stekker
naar beneden te trekken.
4. Trek aan het midden van de plastic
klemmen, verwijder de klemmen en
trek vervolgens de zijbekleding van de
kofferruimte gedeeltelijk naar achteren.
Verwijderen
Monteren
5. Verwijder de schroef en moer.
6. Verwijder de eenheid door deze naar
achteren te trekken.
7. Draai de houder en de gloeilamp
linksom en verwijder deze.
6
50
Onderhoud en verzorging
Zelf uit te voeren onderhoud
*Bepaalde modellen.
8. Maak de gloeilamp los uit de houder.
9. Monteer de nieuwe gloeilamp in
de omgekeerde volgorde van het
verwijderen.
Achteruitrijlampen, Mistlamp achter
*
1. Zorg ervoor dat het contact
uitgeschakeld is en de
koplampschakelaar uit is.
2. Draai de houder en de gloeilamp
linksom en verwijder deze.
3. Maak de gloeilamp los uit de houder.
4. Monteer de nieuwe gloeilamp in
de omgekeerde volgorde van het
verwijderen.
Kentekenplaatlampen
1. Zorg ervoor dat het contact
uitgeschakeld is en de
koplampschakelaar uit is.
2. Verwijder de eenheid door het
uitsteeksel op de eenheid met uw
vinger in te drukken en de eenheid naar
beneden te trekken.
3. Draai de houder en de gloeilamp
linksom en verwijder deze.
4. Maak de gloeilamp los uit de houder.
5. Monteer de nieuwe gloeilamp in
de omgekeerde volgorde van het
verwijderen.
6
51
Onderhoud en verzorging
Zelf uit te voeren onderhoud
Vervangen van gloeilampen in het
interieur
Plafondlamp
1. Omwikkel een kleine, platte
schroevendraaier met een zachte
doek om beschadiging van de
lens te voorkomen en verwijder
vervolgens de lens door de rand van
de lens voorzichtig met de platte
schroevendraaier los te wrikken.
2. Maak de gloeilamp los door deze naar
buiten te trekken.
3. Monteer de nieuwe gloeilamp in
de omgekeerde volgorde van het
verwijderen.
Kofferruimteverlichting
1. Omwikkel een kleine, platte
schroevendraaier met een zachte
doek om beschadiging van de
lens te voorkomen en verwijder
vervolgens de lens door de rand van
de lens voorzichtig met de platte
schroevendraaier los te wrikken.
2. Maak de stekker los van de eenheid.
3. Maak de gloeilamp los door deze naar
buiten te trekken.
4. Monteer de nieuwe gloeilamp in
de omgekeerde volgorde van het
verwijderen.
6
52
Onderhoud en verzorging
Zelf uit te voeren onderhoud
Zekeringen
De elektrische installatie van uw auto
is beveiligd tegen beschadiging door
overbelasting door middel van zekeringen.
Indien een van de lampen, elektrische
accessoires of bedieningsorganen
van uw auto niet functioneert, dient
u de betreffende circuitbeveiliging te
controleren. Indien een zekering is
doorgeslagen, is de draad er binnen in
doorgesmolten.
Indien dezelfde zekering opnieuw
doorslaat, het betreffende systeem niet
langer gebruiken en onmiddellijk een
deskundige reparateur, bij voorkeur een
offi ciële Mazda reparateur raadplegen.
Vervangen van zekeringen
Vervangen van de zekeringen aan de
linkerzijde van de auto
Controleer eerst de zekeringen aan
de linkerzijde van de auto, indien de
elektrische installatie niet werkt.
1. Controleer of de contactschakelaar
uitgeschakeld is en dat de overige
schakelaars uit zijn.
2. Open de kap van het zekeringenpaneel.
3. Trek de zekering recht uit met
behulp van de zekeringtrekker welke
aangebracht is op het zekeringenblok in
de motorruimte.
4. Controleer de zekering en vervang deze
als deze is doorgeslagen.
Normaal
Doorgeslagen
5. Druk een nieuwe zekering van
hetzelfde amperage op de plaats
en controleer of deze goed in de
klemmen vastzit. Als dit niet het
geval is, de zekering door een
deskundige reparateur laten installeren.
Bij voorkeur een offi ciële Mazda
reparateur.
Indien er geen reserve-zekering meer
beschikbaar is, kunt u een zekering van
dezelfde capaciteit gebruiken van een
circuit dat voor het rijden met de auto
niet essentieel is, zoals het AUDIO of
OUTLET circuit.
6
53
Onderhoud en verzorging
Zelf uit te voeren onderhoud
OPGELET
Vervang een zekering steeds door
een originele Mazda zekering of
gelijkwaardige van dezelfde capaciteit.
Anders bestaat de kans op beschadiging
van de elektrische installatie.
6. Breng de afdekking aan en controleer
dat deze stevig op zijn plaats zit.
Vervangen van de zekeringen onder de
motorkap
Controleer het zekeringenblok in de
motorruimte, indien de koplampen
of andere elektrische onderdelen niet
functioneren en de zekeringen in het
interieur in orde zijn. Indien een zekering
is doorgeslagen, dient deze te worden
vervangen. Handel in een dergelijk geval
als volgt:
1. Controleer of de contactschakelaar
uitgeschakeld is en dat de overige
schakelaars uit zijn.
2. Verwijder de kap van het
zekeringenblok.
OPMERKING
Als de vergrendeling door forceren
wordt geopend, bestaat de kans dat
de kap van het zekeringenblok bij het
verwijderen in aanraking komt met het
frame en bekrast wordt.
Bij het verwijderen van de kap, dit
voorzichtig verwijderen aan de hand van
onderstaande procedure.
1. Maak de achterste vergrendeling
los door de voorste lip met uw
vingers omlaag te drukken.
2. Maak de voorste lip los en til de
voorzijde van de kap een klein
stuk omhoog.
3. Verwijder de kap door deze
omhoog te tillen en naar achteren
te schuiven.
6
54
Onderhoud en verzorging
Zelf uit te voeren onderhoud
3. Indien een zekering behalve de MAIN
zekering is doorgeslagen, dient deze
vervangen te worden door een nieuwe
van hetzelfde amperage.
Normaal
Doorgeslagen
WAARSCHUWING
De hoofdzekering en multiplex trage
zekering niet zelf vervangen. Laat het
vervangen van de zekering over een
aan offi ciële Mazda reparateur:
Zelf vervangen van deze zekeringen
is gevaarlijk, aangezien dit
hoogspanningszekeringen zijn. Als
de zekering op onjuiste wijze wordt
vervangen, kan dit een elektrische
schok of kortsluiting veroorzaken en
brand teweeg brengen.
4. Breng de afdekking aan en controleer
dat deze stevig op zijn plaats zit.
6
55
Onderhoud en verzorging
Zelf uit te voeren onderhoud
Beschrijving van het zekeringenpaneel
Zekeringenblok (Motorruimte)
BESCHRIJVING
ZEKERINGCAPACITEIT
BEVEILIGD ONDERDEEL
1 ENG IG3 5 A
2 ENG IG2 5 A
3 HORN2 7,5 A Claxon
4 C/U IG1 15 A Voor beveiliging van diverse circuits
5 ENG IG1 7,5 A Motorbesturingssysteem
6
7 INTERIOR 15 A Plafondlamp
8
ENG
B
7,5 A Motorbesturingssysteem
9 AUDIO2 15 A Audio-installatie
10 METER1 10 A Instrumentengroep
11 SRS1 7,5 A Airbag
12
13 RADIO 7,5 A Audio-installatie
14 ENGINE3 20 A Motorbesturingssysteem
15 ENGINE1 10 A Motorbesturingssysteem
16 ENGINE2 15 A Motorbesturingssysteem
17 AUDIO1 25 A Audio-installatie
18 A/C MAG 7,5 A Airconditioning
6
56
Onderhoud en verzorging
Zelf uit te voeren onderhoud
*Bepaalde modellen.
BESCHRIJVING
ZEKERINGCAPACITEIT
BEVEILIGD ONDERDEEL
19 AT PUMP 20 A Transmissiebesturingssysteem
*
20 AT 15 A Transmissiebesturingssysteem
*
21 D LOCK 25 A Centrale portiervergrendeling
22 H/L RH 20 A Koplamp (Rechts)
23
ENG
B2
7,5 A Motorbesturingssysteem
24 TAIL 20 A
Lampen van achterlichten, kentekenplaatverlichting,
positielampen
25 DRL 15 A
26 ROOM 25 A Plafondlamp
27 FOG 15 A
28 H/CLEAN 20 A Koplampsproeier
*
29 STOP 10 A Remlichten, mistlamp achter
*
30 HORN 15 A Claxon
31 H/L LH 20 A Koplamp (Links)
32 ABS/DSC S 30 A ABS, regelsysteem voor dynamische stabiliteit
33 HAZARD 15 A Waarschuwingsknipperlichten, richtingaanwijzers
34 FUEL PUMP 15 A Brandstofsysteem
35
ENG
B3
5 A
36 WIPER 20 A Voorruitenwissers
37
CABIN
B
50 A Voor beveiliging van diverse circuits
38
39
40 ABS/DSC M 50 A ABS, regelsysteem voor dynamische stabiliteit
41
EVVT
A/R PUMP
20 A Motorbesturingssysteem
42 EVPS 30 A Rembesturingssysteem
43 FAN1 30 A Koelventilator
44 FAN2 40 A
45 ENG.MAIN 40 A Motorbesturingssysteem
46 EPS 60 A Stuurbekrachtigingsysteem
47 DEFOG 30 A Achterruitverwarming
48 IG2 30 A Voor beveiliging van diverse circuits
49 INJECTOR 30 A Motorbesturingssysteem
50 HEATER 40 A Airconditioning
51
52
6
57
Onderhoud en verzorging
Zelf uit te voeren onderhoud
*Bepaalde modellen.
Zekeringenblok (Linkerzijde)
BESCHRIJVING
ZEKERINGCAPACITEIT
BEVEILIGD ONDERDEEL
1 RHT R 30 A
2 RHT L 30 A
3
4
5 F.OUTLET 15 A Stekkerbussen voor accessoires
6
7 AT IND 7,5 A AT schakelstandindikator
*
8 MIRROR 7,5 A Elektrisch bediende buitenspiegels
9 R_DECK R 30 A
10 R_DECK L 30 A
11 F.WASHER 15 A Voorruitensproeier
12 P.WINDOW 30 A Elektrische ruitbediening
13
14 SRS2/ESCL 15 A Elektronische stuurvergrendeling
15 SEAT WARM 20 A Stoelverwarming
*
16 M.DEF 7,5 A Spiegelverwarming
*
6
58
Onderhoud en verzorging
Verzorging van het uiterlijk
Verzorging van de
carrosserie
Bij het aanbrengen van de lak op uw
Mazda is voor wat betreft de samenstelling
en de spuitmethoden gebruik gemaakt van
de laatste technische ontwikkelingen.
De beschermende eigenschappen van de
lak kunnen echter aangetast worden door
schadelijke stoffen in het milieu indien
de laklaag niet op de juiste wijze wordt
onderhouden.
Hier volgen enkele voorbeelden van
mogelijke beschadiging en tips hoe u dit
kunt helpen voorkomen.
Beschadiging als gevolg van zure regen
of industriële neerslag
Oorzaken
Industriële verontreiniging en auto-
uitlaatgassen die zich in de lucht bevinden
mengen zich met regen of dauw waardoor
de vorming van zuren ontstaat. Deze zuren
kunnen zich afzetten op de laklaag van de
auto. Wanneer het water verdampt, wordt
het zuur geconcentreerd en kan dit de
laklaag aantasten.
Naarmate het zuur langer op het oppervlak
achterblijft, wordt de kans op beschadiging
groter.
Remedie
Het is noodzakelijk uw auto
overeenkomstig de instructies in dit
hoofdstuk te wassen en in de was te
zetten om de laklaag in goede conditie te
houden. Deze stappen dienen onmiddellijk
genomen te worden zodra u het vermoeden
heeft dat zure regen op de laklaag van uw
auto is terecht gekomen.
Beschadiging als gevolg van
vogeluitwerpselen, insecten of boomhars
Oorzaken
Vogeluitwerpselen bevatten zuren. Indien
deze niet worden verwijderd, kunnen
deze de glans en de kleur-coating van de
laklaag van de auto aantasten.
Wanneer insecten op de laklaag
achterblijven en tot ontbinding komen,
vormen er zich corrosie-bevorderende
substanties. Indien deze niet worden
verwijderd, kunnen deze de glans en de
kleur-coating van de laklaag van de auto
aantasten.
Boomhars verhardt en zal permanent op
de laklaag achterblijven. Indien u de hars
afkrabt nadat deze hard is geworden,
bestaat de kans dat er tegelijkertijd
eveneens delen van de laklaag verwijderd
worden.
Remedie
Het is noodzakelijk uw Mazda
overeenkomstig de instructies in dit
hoofdstuk te wassen en in de was te zetten
om de laklaag in goede conditie te houden.
Dit dient zo spoedig mogelijk gedaan te
worden.
6
59
Onderhoud en verzorging
Verzorging van het uiterlijk
Vogeluitwerpselen kunnen verwijderd
worden met behulp van een zachte spons
en water. Indien u onderweg bent en dit
niet beschikbaar is, kan het probleem ook
met een natte papieren zakdoek verholpen
worden. Het betreffende gedeelte dient
daarna overeenkomstig de instructies in dit
hoofdstuk in de was gezet te worden.
Insecten en boomhars kunnen het beste
verwijderd worden met een zachte
spons en water of met een chemisch
reinigingsmiddel.
Een andere methode is om het betreffende
gedeelte gedurende één tot twee uur af
te dekken met een vochtige krant. Na het
verwijderen van de krant, de losgeweekte
deeltjes afspoelen met water.
Watervlekken
Oorzaken
Regen, mist, dauw en zelfs leidingwater
kunnen schadelijke stoffen bevatten zoals
zout en kalk. Indien er vocht dat deze
mineralen bevat op de auto achterblijft
en verdampt, zullen deze mineralen
geconcentreerd worden en verharden en
tenslotte witte ringen vormen. Deze ringen
kunnen de laklaag van uw auto aantasten.
Remedie
Het is noodzakelijk uw auto
overeenkomstig de instructies in dit
hoofdstuk te wassen en in de was te
zetten om de laklaag in goede conditie te
houden. Deze stappen dienen onmiddellijk
genomen te worden zodra u watervlekken
op de laklaag van uw auto aantreft.
Afschilfering van de lak
Oorzaken
Afschilfering van de lak doet zich voor
wanneer de laklaag van uw auto geraakt
wordt door steentjes die door de banden
van een ander voertuig in de lucht
geslingerd worden.
Voorkomen van afschilfering van de lak
Houd een veilige afstand aan tussen u en
het voor u rijdende voertuig. Hierdoor
wordt de kans dat de laklaag van uw auto
door rondvliegende steentjes beschadigd
wordt beperkt.
OPMERKING
Het bereik waarin zich beschadiging
van de lak als gevolg van steenslag
voordoet varieert naargelang de
rijsnelheid. Bij een snelheid van
bijvoorbeeld 90 km/h, bedraagt
de afstand waarbinnen zich
beschadiging van de lak als gevolg
van steenslag voordoet 50 meter.
Bij lage temperaturen wordt de
laklaag van een auto harder. Hierdoor
neemt de kans op beschadiging van
de lak als gevolg van steenslag toe.
Lak die afgeschilferd is kan leiden
tot roestvorming op uw Mazda.
Alvorens dit gebeurt, de schade
repareren met behulp van Mazda
bijwerklak overeenkomstig de
instructies in dit hoofdstuk. Wanneer
het betreffende gedeelte niet
wordt gerepareerd kan dit ernstige
roestvorming en dure reparaties tot
gevolg hebben.
6
60
Onderhoud en verzorging
Verzorging van het uiterlijk
Volg bij gebruik van een chemisch
reinigingsmiddel of poetsmiddel
alle aanwijzingen op het etiket en de
container. Lees alle waarschuwingen en
voorzorgsmaatregelen.
Onderhoud van de lak
Wassen
OPGELET
Wanneer de ruitenwisserhendel in de
stand
staat en het contact op
ON wordt gezet, is het mogelijk dat
de ruitenwissers in de volgende
gevallen automatisch in beweging
gezet worden:
Als de voorruit boven de
regensensor wordt aangeraakt of
met een doek wordt afgeveegd.
Als vanaf de buitenzijde of
binnenzijde van de auto met een
hand of ander voorwerp tegen de
voorruit wordt gestoten.
Houd handen en ruitenkrabbers uit de
buurt van de voorruit wanneer de
ruitenwisserhendel in de stand
staat en het contact op ON gezet is,
aangezien vingers beklemd kunnen
raken of de ruitenwissers en
wisserbladen beschadigd kunnen
worden wanneer de ruitenwissers
automatisch in werking gesteld
worden.
Als u de voorruit gaat reinigen, er op
letten dat de ruitenwissers volledig
zijn uitgeschakeld (wanneer de kans
het grootst is dat de motor aan blijft)
—dit is vooral belangrijk bij het
verwijderen van ijs en sneeuw.
OPGELET
Spuit geen water in de motorruimte.
Anders kan dit motorstartproblemen
veroorzaken of beschadiging van de
elektrische onderdelen.
Wees voorzichtig bij het wassen en
in de was zetten van het voertuig niet
teveel kracht uit te oefenen op één
enkel deel van de motorkap van het
voertuig. Anders bestaat de kans op
indeuken.
Gebruik geen automatische
autowasmachines en
autowasapparatuur waarbij hoge
waterdruk wordt gebruikt.
Controleer dat de afsluitklep van
de brandstofvulklep is gesloten en
vergrendel de portieren. Anders
bestaat de kans dat de afsluitklep
van de brandstofvulklep door de
waterdruk opengedrukt wordt,
waardoor het voertuig of de
afsluitklep beschadigd kan raken.
Om de laklaag tegen aantasting en
roestvorming te beschermen, dient u uw
Mazda regelmatig (tenminste éénmaal per
maand) grondig met lauw of koud water te
wassen.
Als de auto op de verkeerde manier wordt
gewassen, bestaat de kans op het ontstaan
van krassen op de laklaag. Hier volgen
enkele voorbeelden hoe krassen kunnen
ontstaan.
6
61
Onderhoud en verzorging
Verzorging van het uiterlijk
Krassen kunnen ontstaan op de laklaag,
wanneer:
De auto wordt gewassen zonder dat vuil
en overige vreemde bestanddelen eerst
afgespoeld worden.
De auto wordt gewassen met een ruwe,
droge of vuile doek.
De auto wordt gewassen in een auto-
wasinstallatie waarvan de borstels vuil
of te hard zijn.
Wanneer er een reinigingsmiddel of
was gebruikt wordt die polijstmiddelen
bevat.
OPMERKING
Mazda stelt zich niet
verantwoordelijk voor krassen
die veroorzaakt worden door
automatische auto-wasinstallaties
of door een verkeerde manier van
wassen.
Krassen zijn duidelijker
waarneembaar op auto's met donkere
kleuren.
Voor het minimaal houden van de kans op
het ontstaan van krassen op de laklaag:
Alvorens de auto te wassen, eerst alle
vuil of vreemde bestanddelen afspoelen
met behulp van lauw of koud water.
Gebruik bij het wassen van de auto een
ruime hoeveelheid lauw of koud water
en een zachte doek. Gebruik geen nylon
doek.
Tijdens het wassen of drogen van de
auto de laklaag voorzichtig wrijven.
Breng uw auto uitsluitend naar een
autowasinstallatie waarvan de borstels in
goede staat van onderhoud zijn.
Gebruik geen sterke reinigingsmiddelen
of was die polijstmiddelen bevat.
OPGELET
Gebruik geen staalwol, schuurmiddelen
of sterke reinigingsmiddelen welke
in hoge mate alkali of bijtende
bestanddelen bevatten op onderdelen
van chroom of geanodiseerd
aluminium. Dit kan beschadiging van
de beschermlaag tot gevolg hebben
alsmede verkleuring of aantasting van
de laklaag.
Besteed speciale aandacht aan het
verwijderen van opeenhopingen van zout,
vuil, modder of andere substanties van de
onderzijde van de spatborden. Let er op
dat de afvoergaten in de benedenranden
van de portieren en drempelkokers schoon
zijn.
Beschadiging van de lak kan veroorzaakt
worden door kleine opeenhopingen van
teer, industriële neerslag, boomhars,
insecten en uitwerpselen van vogels,
indien deze substanties niet direct
verwijderd worden. Wanneer het
onmiddellijk afspoelen met enkel
water geen effect heeft, een zacht
reinigingsmiddel gebruiken dat speciaal
bestemd is voor auto's.
Na het wassen, de auto grondig met lauw
of koud water afspoelen. Laat de zeep niet
op het oppervlak van de kap drogen.
Na het wassen de auto afdrogen met
een schone zeem om de vorming van
watervlekken te voorkomen.
6
62
Onderhoud en verzorging
Verzorging van het uiterlijk
WAARSCHUWING
Droog remmen die nat geworden zijn
door langzaam te rijden, het gaspedaal
los te laten en het rempedaal enkele
malen licht in te trappen totdat de
remwerking weer normaal wordt:
Rijden met natte remmen is gevaarlijk.
De grotere remafstand of het naar
één kant trekken van de auto tijdens
het remmen kan een ernstig ongeluk
veroorzaken. Licht afremmen geeft aan
of het remvermogen verminderd is.
In de was zetten
Uw auto dient in de was gezet te worden
wanneer waterdruppeltjes niet meer als
pareltjes bovenop de laklaag blijven
liggen.
De auto dient altijd eerst te worden
gewassen en gedroogd alvorens deze
in de was te zetten. Zet afgezien van de
carrosserie ook de metalen sierstukken in
de was, zodat de glans daarvan behouden
blijft.
1. Gebruik was die geen polijstmiddelen
bevat.
Was die polijstmiddelen bevat zal
deeltjes van de laklaag verwijderen
en kan de glanzende metalen delen
beschadigen.
2. Gebruik een natuurlijke was van goede
kwaliteit voor metallic, mica en vaste
kleuren.
3. Bij het in de was zetten de laag was
gelijkmatig aanbrengen met behulp van
de bijgeleverde spons of een zachte
doek.
4. Veeg de was af met behulp van een
zachte doek.
OPMERKING
Wanneer u voor het verwijderen van
olie, teer en dergelijke stoffen gebruik
maakt van een vlekkenreinigingsmiddel,
zal daardoor meestal tevens de was van
de lak verwijderd worden. Zet deze
delen opnieuw in de was, ook al is dit
voor de rest van de auto niet nodig.
Bijwerken van lakbeschadigingen
Repareer beschadigingen van de laklaag
veroorzaakt door steenslag, schade door
parkeerfouten, enz., door gebruik te
maken van Mazda bijwerklak, voordat
deze plekken door roest aangetast worden.
Verwijder eerst alle vuil en vet met een
schone zachte doek.
Indien er zich reeds roest gevormd heeft:
1. Verwijder alle roest met behulp van
schuurpapier.
2. Veeg de plekken af met een schone,
zachte doek.
3. Breng een roestafwerende grondlaag op
de plekken aan.
4. Nadat de plekken volledig gedroogd
zijn, een geschikte laklaag op de
plekken aanbrengen.
Het is natuurlijk het beste wanneer u
dergelijke werkzaamheden aan een
deskundige reparateur, bij voorkeur een
offi ciële Mazda reparateur overlaat.
6
63
Onderhoud en verzorging
Verzorging van het uiterlijk
Bescherming van holle ruimten
De holle ruimten zijn in de fabriek met
een anti-roestmiddel behandeld. De
levensduur van de carrosserie kan echter
worden verlengd door na in gebruikname
van de auto deze plaatsen een aanvullende
behandeling te geven.
Het wordt aanbevolen omtrent verdere
bescherming een deskundige reparateur,
bij voorkeur een offi ciële Mazda
reparateur te raadplegen.
Onderhoud van verchroomde en
aluminium onderdelen
Gebruik een teerreinigingsmiddel om
teer en insecten enz., te verwijderen.
Gebruik daarvoor geen messen of
andere scherpe voorwerpen
Breng ter bescherming van de
oppervlakken van de verchroomde of
aluminium onderdelen een laagje was
of chroomconserveringsmiddel aan en
wrijf de oppervlakken er mee in totdat er
een hoge glans verkregen wordt.
Breng voor gebruik van de auto in de
winter of in kustgebieden een dikkere
laag was of chroomconserveringsmiddel
op de verchroomde of aluminium
onderdelen aan. Breng indien nodig
een laag zuurvrije vaseline of een ander
beschermend middel op deze onderdelen
aan.
OPGELET
Gebruik geen staalwol, schuurmiddelen
of sterke reinigingsmiddelen welke
in hoge mate alkali of bijtende
bestanddelen bevatten op onderdelen
van chroom of geanodiseerd
aluminium. Dit kan beschadiging van
de beschermlaag tot gevolg hebben
alsmede verkleuring of aantasting van
de laklaag.
Chassiscoating
Deze speciale chassiscoating is
aangebracht op de meest kritieke
onderdelen van het chassis om de auto
te beschermen tegen beschadiging door
chemicaliën of steenslag. Deze coating
wordt echter na verloop van tijd aangetast.
Controleer de coating dus op gezette
tijden.
Een deskundige reparateur, bij voorkeur
een offi ciële Mazda reparateur is goed
geïnformeerd over hoe reparaties
uitgevoerd dienen te worden. Raadpleeg
een deskundige reparateur, bij voorkeur
een offi ciële Mazda reparateur.
6
64
Onderhoud en verzorging
Verzorging van het uiterlijk
Onderhoud van aluminium velgen
De aluminium velgen zijn voorzien
van een beschermende laag. Voor de
bescherming van deze laag is een speciale
behandeling vereist.
OPGELET
Gebruik geen ander reinigingsmiddel
dan een zacht reinigingsmiddel.
Controleer de bestanddelen alvorens
een reinigingsmiddel te gebruiken.
Anders bestaat de kans dat het product
verkleuring of vlekken op de aluminium
velgen veroorzaakt.
OPMERKING
Gebruik voor het reinigen van
aluminium velgen nooit schuur-
of polijstmiddelen, chemische
oplosmiddelen of staalborstels.
De beschermlaag kan daardoor
beschadigd worden.
Gebruik voor het reinigen van de
velgen altijd een spons of zachte
doek.
Spoel de velgen grondig schoon met
lauw of koud water. Ook dienen de
velgen na het rijden op stoffi ge of
met zout bestrooide wegen steeds
gereinigd te worden om corrosie te
helpen voorkomen.
Onderhoud van het vouwdak
Het vouwdak is vervaardigd van een
speciaal materiaal van hoge kwaliteit;
een onjuiste of ontoereikende verzorging
van de kap kan echter tot verharding,
vlekvorming of verlies aan glans leiden.
De kap dient verzorgd te worden
overeenkomstig onderstaande instrukties.
Wassen
Wacht niet met wassen totdat het vouwdak
erg vuil is. Vuil dat te lang op de kap
achterblijft kan de duurzaamheid van de
kap nadelig beïnvloeden.
1. Alvorens te wassen, stof en grove
deeltjes verwijderen met een zachte
borstel.
2. Was het vouwdak voorzichtig met een
neutraal synthetisch wasmiddel en een
ruime hoeveelheid water en een zachte
borstel.
3. Spoel de kap met schoon water af om
de zeep te verwijderen.
4. Veeg de kap zo goed mogelijk droog
voordat het water de kans heeft op te
drogen.
5. Zorg dat de kap volledig droog is
alvorens deze terug te vouwen.
OPGELET
Automatische en hogedruk auto-was
installaties kunnen het vouwdak
beschadigen. Deze installaties dienen
vermeden te worden.
Richt de waterstraal niet rechtstreeks
op het gedeelte waar de ruit en het
vouwdak samenkomen. De kans
bestaat dat er dan water het interieur
binnendringt.
6
65
Onderhoud en verzorging
Verzorging van het uiterlijk
OPGELET
Spuit geen water direct bij de naad
van de carrosserie en het vouwdak,
omdat dit het binnendringen van
water in de cabine en de kofferruimte
tot gevolg kan hebben.
Bepaalde leerbehandelingsmiddelen
kunnen de glans van het vouwdak
aantasten. Kies het te gebruiken
middel derhalve met zorg.
Probeer als u niet zeker bent het
middel uit op een klein hoekje van
het vouwdak dat niet direct in het
oog valt.
Veeg het vouwdak niet af met behulp
van alcohol, chloorbleekmiddel of
organische oplosmiddelen zoals
verdunner, benzeen of benzine.
Anders kunnen deze verkleuring of
vlekken veroorzaken.
Voorkom dat er gewone autowas op
het vouwdak terechtkomt.
Als u het vouwdak gaat
reinigen, gebruik dan een goed
leerreinigingsmiddel of een zacht
schoonmaakmiddel (ongeveer 5%
oplossing).
OPGELET
Te vaak behandelen van het vouwdak
kan even veel schade veroorzaken
als te weinig verzorging. Volg de
instrukties van de fabrikant.
Het middel nooit vaker gebruiken
dan aangegeven.
Laat het vouwdak na het aanbrengen
van het behandelingsmiddel of
poetsmiddel eerst volledig drogen
alvorens dit terug te vouwen.
Reinigen van het waterafvoerfi lter
Waterafvoerfilter
OPMERKING
Als het waterafvoerfi lter door bladeren
of andere materialen verstopt raakt, kan
er water in het voertuig binnendringen.
Reinig het waterafvoerfi lter tenminste
eenmaal per jaar.
6
66
Onderhoud en verzorging
Verzorging van het uiterlijk
1. Controleer de positie van het
waterafvoerfi lter met uw hand
vanachter de boog.
Waterafvoerfilter
Boog
2. Verwijder het waterafvoerfi lter door de
lip in te drukken.
3. Verwijder bladeren en ander materiaal
dat zich in het waterafvoerfi lter heeft
verzameld.
4. Monteer het waterafvoerfi lter weer op
zijn plaats in de omgekeerde volgorde
van het verwijderen.
OPGELET
Let er op bij het aanbrengen van
het waterafvoerfi lter, dat het
waterafvoerfi lter stevig op de juiste
plaats wordt bevestigd door er tegen te
duwen totdat de lip vergrendelt. Als het
waterafvoerfi lter niet goed op de juiste
plaats wordt bevestigd, bestaat de kans
op waterlekkage in het voertuig.
Onderhoud van plastic onderdelen
Bij het reinigen van de plastic
lenzen van de lampen, geen benzine,
petroleum, gezuiverde alcohol,
verfverdunner, reinigingmiddelen met
hoge zuurtegraad of sterke alkalische
reinigingsmiddelen gebruiken. Anders
kunnen deze chemische middelen de
buitenoppervlakken doen verkleuren
of beschadigen, wat een beduidend
verlies aan functionaliteit tot gevolg
kan hebben. Als plastic onderdelen
onvoorzien met deze chemische
middelen in aanraking komen,
onmiddellijk met water afspoelen.
Als plastic onderdelen zoals de bumpers
onvoorzien in aanraking komen met
chemicaliën of vloeistoffen zoals
benzine, olie, motorkoelvloeistof of
accuvloeistof, kan dit verkleuring,
vlekken of afbladdering van de
laklaag veroorzaken. Veeg dergelijke
chemicaliën of vloeistoffen onmiddellijk
af met behulp van een zachte doek.
6
67
Onderhoud en verzorging
Verzorging van het uiterlijk
Er zijn autowasinrichtingen die
werken met hoge watertemperatuur
en hoge waterdruk, afhankelijk van
het type hogedruk-autowasinstallatie.
Als het sproeiermondstuk van de
autowasinrichting te dicht bij de auto
wordt gehouden, of als deze gedurende
langere tijd op één plaats gericht blijft,
kunnen plastic onderdelen vervormd
raken of kan de laklaag beschadigd
worden.
Gebruik geen was die schuurmiddelen
bevat (polijstmiddel). Anders kan
dit beschadiging van de laklaag
veroorzaken.
Gebruik verder ook geen elektrisch
of persluchtgereedschap voor het
aanbrengen van was. Anders kunnen
door de opgewekte wrijvingswarmte
plastic onderdelen vervormd raken of
kan de laklaag beschadigd worden.
Verzorging van het
interieur
WAARSCHUWING
Spuit geen water in de cabine:
Het is gevaarlijk wanneer water op
elektrische onderdelen zoals de audio-
installatie en schakelaars terechtkomt,
aangezien dit defecten of brand kan
veroorzaken.
Voorzorgsmaatregelen betreffende
het dashboard
Voorkom dat bijtende oplossingen zoals
parfum en cosmetische olie in aanraking
komt met het instrumentenpaneel. Deze
veroorzaken beschadiging en verkleuring
van het instrumentenpaneel. Indien deze
stoffen met het dashboard in aanraking
komen, deze onmiddellijk afvegen.
OPGELET
Indien deze stoffen met het dashboard
in aanraking komen, deze onmiddellijk
afvegen.
Glansmiddelen bevatten ingrediënten
die verkleuring, rimpeling, scheurtjes en
afschilfering kunnen veroorzaken.
6
68
Onderhoud en verzorging
Verzorging van het uiterlijk
*Bepaalde modellen.
Bovenzijde instrumentenpaneel
Voor het reinigen wordt het aanbevolen
een schone doek te gebruiken
die bevochtigd is met een zacht
schoonmaakmiddel voor het verwijderen
van vlekken.
Als het oppervlak hard wordt
afgewreven, bestaat de kans dat het
oppervlak beschadigd wordt en dat er
witte krassen ontstaan.
Reinigen van de zittingen en de
interieurbekleding
Kunststof
Gebruik een handveger of een stofzuiger
voor het verwijderen van stof en losse
vuildeeltjes van kunststof bekleding.
Reinig de kunststof bekleding met een
leer- en kunststofreinigingsmiddel.
Leer
*
Verwijder eerst stof en zand met een
stofzuiger of dergelijke, veeg vervolgens
het vuil weg met behulp van een zachte
doek met een leerreinigingsmiddel of
een zachte doek gedompeld in een zachte
zeepoplossing.
Veeg de restanten reinigingsmiddel
of zeep weg met behulp van een goed
uitgewrongen doek die gedompeld is in
schoon water.
Neem het vocht op met een droge, zachte
doek en laat het leer verder drogen op een
goed geventileerde plaats buiten direct
zonlicht. Als het leer bijvoorbeeld door
regen nat is geworden, het vocht eveneens
opnemen en zo spoedig mogelijk laten
drogen.
OPMERKING
Echt leer is een natuurlijk materiaal
en daarom is het oppervlak ervan niet
gelijkmatig en kan dit natuurlijke
schrammen, krassen en plooien
bevatten.
Om het materiaal zo lang mogelijk
in goede conditie te houden wordt
regelmatig onderhoud, ongeveer
tweemaal per jaar, aanbevolen.
Zand en stof op de zitting kan de
bovenlaag van echt leer beschadigen
en slijtage bevorderen.
Wanneer vettige substanties op
echt leer terechtkomen kan dit
schimmelvorming en vlekken
veroorzaken.
Hard wrijven met een harde
borstel of doek kan beschadiging
veroorzaken.
Veeg het leer niet af met behulp
van alcohol, chloorbleekmiddel of
organische oplosmiddelen zoals
verdunner, benzeen of benzine.
Anders kan dit verkleuring of
vlekken veroorzaken.
Als de zittingen nat worden, het
vocht onmiddellijk met een droge
doek opnemen. Vocht dat op het leer
achterblijft kan veroudering zoals
verharding en krimp veroorzaken.
6
69
Onderhoud en verzorging
Verzorging van het uiterlijk
OPMERKING
Blootstelling aan direct zonlicht
gedurende lange perioden kan
veroudering en krimp veroorzaken.
Wanneer de auto gedurende lange
tijd in direct zonlicht geparkeerd
staat, het interieur afdekken met
behulp van zonneschermen.
Laat geen plastic voorwerpen
gedurende langere tijd op de
zittingen liggen, aangezien hierdoor
de kwaliteit van het leer en de kleur
aangetast kunnen worden. Als de
cabinetemperatuur erg hoog oploopt,
kan het plastic zacht worden en aan
het echt leer gaan kleven.
Stoffen bekleding
Gebruik een handveger of stofzuiger voor
het verwijderen van stof of vuildeeltjes
van stoffen bekleding.
Reinig de bekleding met een zachte
zeepoplossing, zoals aanbevolen wordt
voor het reinigen van bekledingen of
tapijten. Verwijder vlekken onmiddellijk
met een vlekkenpasta voor bekledingen.
Om de stoffen bekleding fris en schoon
te houden, dient u deze regelmatig te
onderhouden. Indien het materiaal niet op
de juiste wijze wordt onderhouden, zal de
kleur er van aangetast worden en zullen
de brandwerende eigenschappen er van
verminderen.
OPGELET
Gebruik uitsluitend de aanbevolen
reinigingsmiddelen en procedures.
Andere middelen kunnen het uiterlijk
en de brandbestendigheid nadelig
beïnvloeden.
Wanneer de binnenzijde van het
vouwdak met een harde borstel of
doek wordt schoongewreven bestaat
er de kans op beschadiging.
Paneel
Wanneer de interieurpanelen gereinigd
moeten worden, zacht materiaal gebruiken
zoals een zachte doek die is gedompeld
in schoon water en goed is uitgewrongen.
Verwijder daarmee het vuil voorzichtig
van het oppervlak. Volg onderstaande
procedure als een paneel verdere reiniging
behoeft.
1. Veeg het vuil weg met behulp van een
zachte doek die is gedompeld in een
zacht schoonmaakmiddel (ongeveer 5%
oplossing).
2. Veeg de restanten reinigingsmiddel
weg met behulp van een doek die is
gedompeld in schoon water en goed is
uitgewrongen.
6
70
Onderhoud en verzorging
Verzorging van het uiterlijk
OPMERKING
Veeg lederen delen niet af met behulp
van alcohol, chloorbleekmiddel of
organische oplosmiddelen zoals
verdunner, benzeen of benzine.
Anders kan dit verkleuring of
vlekken veroorzaken.
Krassen of deukjes in de panelen en
metalen bekleding die het gevolg zijn
van het gebruik van een harde borstel
of doek zijn mogelijk niet meer te
repareren.
Wees vooral voorzichtig bij het
reinigen van hoogglanspanelen en
metalen bekleding aangezien deze
gemakkelijk bekrast raken.
Reinigen van het materiaal van de
heup/schoudergordels
Reinig het gordelmateriaal met een zachte
zeepoplossing zoals aanbevolen voor
bekleding of tapijten. Volg de instrukties.
Het gordelmateriaal niet bleken of verven;
het materiaal kan hierdoor verzwakt
worden.
Laat na het reinigen van de
veiligheidsgordels het materiaal van de
gordels grondig drogen en controleer
alvorens de gordels op te rollen dat deze
niet langer vochtig zijn.
WAARSCHUWING
Laat beschadigde veiligheidsgordels
onmiddellijk vernieuwen door een
deskundige reparateur, bij voorkeur
een offi ciële Mazda reparateur:
Het gebruik van beschadigde
veiligheidsgordels is gevaarlijk. Bij
een botsing kunnen beschadigde
veiligheidsgordels geen voldoende
bescherming bieden.
Reinigen van de binnenzijde van
de ruiten
Indien de binnenzijden van de ruiten
van de auto bedekt raken met een
olieachtig, vettig of wasachtig laagje,
dienen deze gereinigd te worden met
behulp van een glasreiniger. Volg de
gebruiksaanwijzing op de verpakking van
het reinigingsmiddel.
OPGELET
De binnenzijde van het ruitglas niet
afkrabben of bekrassen. Dit kan de
verwarmingsdraden beschadigen.
Gebruik voor het reinigen van de
binnenzijde van het ruitglas een
zachte doek bevochtigd met lauw
water en veeg de verwarmingsdraden
voorzichtig af.
Het gebruik van
ruitreinigingsmiddelen
kan beschadiging van de
verwarmingsdraden veroorzaken.
7
1
*Bepaalde modellen.
7
1
7
Als er zich een probleem voordoet
Nuttige informatie over wat u kunt doen als er zich een probleem
voordoet met de auto.
Parkeren in noodgevallen ................... 7-2
Parkeren in noodgevallen ............... 7-2
Bevestigingsriem voor
gevarendriehoek
*
............................ 7-3
Lekke band .......................................... 7-4
Lekke band
*
.................................... 7-4
Opbergplaats voor gereedschap ..... 7-6
Lekke band noodreparatieset
*
........ 7-8
Verwisselen van een band ............ 7-16
Accu is uitgeput ................................. 7-22
Starten met een hulpaccu ............. 7-22
Starten in noodgevallen .................... 7-25
Starten van een verzopen
motor ............................................ 7-25
Starten door aanduwen ................. 7-25
Oververhitting ................................... 7-26
Oververhitting .............................. 7-26
Wanneer de afsluitklep van de
brandstofvuldop niet kan worden
geopend .............................................. 7-28
Wanneer de afsluitklep van de
brandstofvuldop niet kan worden
geopend ........................................ 7-28
Slepen in noodgevallen ..................... 7-29
Sleepmethoden ............................. 7-29
Sleephaken ................................... 7-30
Waarschuwings-/indikatielampjes en
waarschuwingszoemers .................... 7-33
Als een waarschuwingslampje gaat
branden of knipperen ................... 7-33
Berichten die verschijnen op de
display .......................................... 7-49
In de volgende gevallen wordt een
waarschuwingszoemer
geactiveerd ................................... 7-51
Wanneer het kofferdeksel niet geopend
kan worden ........................................ 7-57
Wanneer het kofferdeksel niet
geopend kan worden .................... 7-57
7
2
Als er zich een probleem voordoet
Parkeren in noodgevallen
Parkeren in noodgevallen
De waarschuwingsknipperlichten dienen
steeds te worden gebruikt wanneer u de
auto in een noodgeval op de rijbaan of
langs de kant van de weg tot stilstand
brengt.
De waarschuwingsknipperlichten
dienen als waarschuwing voor de
overige weggebruikers om bijzondere
voorzichtigheid in acht te nemen bij het
benaderen of passeren van uw auto.
Druk de
waarschuwingsknipperlichtschakelaar
in en alle richtingaanwijzerlampen
zullen gaan knipperen. De
waarschuwingsknipperlichtindikatielampjes
in de instrumentengroep gaan tegelijkertijd
knipperen
.
OPMERKING
De richtingaanwijzers kunnen
niet gebruikt worden wanneer de
waarschuwingsknipperlichten zijn
ingeschakeld.
Controleer de plaatselijk geldende
bepalingen betreffende het gebruik
van de waarschuwingsknipperlichten
bij het slepen van de auto om na
te gaan of er geen inbreuk wordt
gedaan op de wettelijke bepalingen.
Als het rempedaal tijdens het rijden
op gladde wegen wordt ingetrapt,
kan het noodstopsignaalsysteem
in werking treden waardoor alle
richtingaanwijzers en signalen voor
rijbaanverandering gaan knipperen.
Zie Noodstopsignaalsysteem op
pagina 4-78 .
Wanneer het noodstopsignaalsysteem
in werking is, gaan alle
richtingaanwijzers automatisch
snel knipperen om de bestuurder
van het voertuig achter u
te waarschuwen voor een
plotselinge noodstopsituatie. Zie
Noodstopsignaalsysteem op pagina
4-78 .
7
3
Als er zich een probleem voordoet
Parkeren in noodgevallen
*Bepaalde modellen.
Bevestigingsriem voor
gevarendriehoek
*
Bewaar de gevarendriehoek in de
achterbekleding van de kofferruimte en zet
deze met de riem vast.
Riem
7
4
Als er zich een probleem voordoet
Lekke band
*Bepaalde modellen.
Lekke band
*
Uw Mazda is afhankelijk van de
specifi catie uitgerust met runfl at banden
of conventionele banden, derhalve
verschilt de procedure voor het repareren
van een lekke band afhankelijk van de
bandensoort. Controleer alvorens te gaan
rijden met welke bandensoort uw Mazda
is uitgerust. Raadpleeg een deskundige
reparateur, bij voorkeur een offi ciële
Mazda reparateur als u uw bandensoort
niet kunt identifi ceren.
Identifi ceren van uw bandensoort
Runfl at band
Een runfl at band heeft een
en/of
markering op de zijwand.
en/of
Conventionele band
Een conventionele band heeft geen
en/
of
markering op de zijwand.
Voertuigen met runfl at banden
WAARSCHUWING
Laat zo spoedig mogelijk de banden
controleren of de juiste reparatie
uitvoeren door een deskundige
reparateur, bij voorkeur een offi ciële
Mazda reparateur:
Als het lekke band
waarschuwingslampje gaat branden of
als de waarschuwingszoemtoon voor
lage bandenspanning wordt gegeven,
is het gevaarlijk met hoge snelheden te
rijden of plotseling te manoeuvreren
of te remmen. De kans bestaat dat u
de macht over het stuur verliest en een
ongeluk veroorzaakt.
Als het lekke band
waarschuwingslampje gaat branden
of als de waarschuwingszoemtoon
voor lage bandenspanning wordt
gegeven, onmiddellijk de rijsnelheid
verminderen en plotseling
manoeuvreren en remmen vermijden.
Als een runfl at band lek raakt, gaat het
FLAT TIRE waarschuwingslampje in
de instrumentengroep branden en klinkt
er gedurende ongeveer 30 seconden een
zoemtoon.
7
5
Als er zich een probleem voordoet
Lekke band
OPMERKING
De zoemtoon klinkt telkens gedurende
ongeveer 30 seconden nadat het contact
op ON is gezet totdat de lekke band
verwisseld wordt.
Zelfs met een lekke band kan er met
voertuigen voorzien van runfl at banden
onder de volgende omstandigheden
worden gereden.
Maximum rijsnelheid met een lekke
runfl at band: 80 km/h
Maximum rijafstand met een lekke
runfl at band: 80 km
OPGELET
Het is mogelijk dat de maximum
rijafstand korter is afhankelijk van de
rijomstandigheden.
Als een runfl at band lek raakt, voorzichtig
met de auto naar de dichtstbijzijnde Mazda
reparateur rijden om de band te laten
verwisselen.
OPMERKING
Voertuigen die standaard zijn
uitgerust met runfl at banden zijn niet
voorzien van een reserveband of een
lekke band noodreparatieset.
Het wordt aanbevolen de lekke
runfl at band door een nieuwe runfl at
band te vervangen.
Gebruik geen runfl at banden en
conventionele banden op hetzelfde
voertuig.
Voertuigen met conventionele
banden
Als zich tijdens het rijden het volgende
voordoet, kan dit duiden op een lekke
band.
Sturen wordt zwaar.
De auto begint buitengewoon te trillen.
Het voertuig trekt naar één kant.
Raadpleeg in het geval een
conventionele band is lek geraakt,
“Opbergplaats voor gereedschap”
(pagina 7-6 ) en “Lekke band
noodreparatieset” (pagina 7-8 ).
7
6
Als er zich een probleem voordoet
Lekke band
Opbergplaats voor gereedschap
OPMERKING
Het is mogelijk dat uw auto al dan niet is uitgerust met een reservewiel, krik en
wielmoersleutel. Raadpleeg voor bijzonderheden een offi ciële Mazda reparateur.
De gereedschapset is opgeborgen op de plaatsen aangegeven in het schema.
Lekke band noodreparatieset
Krik
Bepaalde modellen.
Gereedschapset
Wielmoersleutel
Krikslinger
Sleepoog
Schroevendraaier
Sleutel
7
7
Als er zich een probleem voordoet
Lekke band
*Bepaalde modellen.
Krik
*
Verwijderen van de krik
1. Verwijder de afdekking.
Uitsteeksels
2. Draai de vleugelbout en krikschroef
linksom.
Vleugelbout
Krikschroef
Vastzetten van de krik
1. Steek de vleugelbout in de krik met de
krikschroef naar achteren gericht en
draai de vleugelbout rechtsom om deze
provisorisch vast te zetten.
2. Draai de krikschroef rechtsom.
Vleugelbout
Krikschroef
3. Draai de vleugelbout volledig aan om
de krik vast te zetten.
OPMERKING
Als de krik niet goed wordt vastgezet,
kan deze tijdens het rijden gaan
rammelen. Let er op dat de krikschroef
voldoende stevig wordt vastgedraaid.
4. Steek de uitsteeksels van de afdekking
op hun plaats en monteer de afdekking.
OPMERKING
Controleer dat de afdekking stevig op
zijn plaats zit.
Onderhoudspunt
Houd de krik steeds schoon.
Zorg ervoor dat de bewegende delen vrij
blijven van vuil of roest.
Zorg ervoor dat de schroefdraad
voldoende gesmeerd is.
7
8
Als er zich een probleem voordoet
Lekke band
*Bepaalde modellen.
Lekke band
noodreparatieset
*
De lekke band noodreparatieset die
bij uw Mazda wordt geleverd is voor
een tijdelijke reparatie van een licht
beschadigde lekke band welke veroorzaakt
is door het rijden over spijkers of
soortgelijke scherpe voorwerpen op het
wegdek.
Voer de noodreparatie van de lekke band
uit zonder de spijker of soortgelijke
scherpe voorwerp dat de lekke band heeft
veroorzaakt te verwijderen.
OPMERKING
Uw auto is niet uitgerust met een
reservewiel. Gebruik in het geval
van een lekke band de lekke band
noodreparatieset om de band tijdelijk
te repareren. Raadpleeg tijdens het
uitvoeren van de reparatie de instructies
die bij de lekke band noodreparatieset
worden geleverd. Wanneer een lekke
band tijdelijk is gerepareerd met behulp
van de lekke band noodreparatieset,
de band zo spoedig mogelijk door een
deskundige reparateur, bij voorkeur
een offi ciële Mazda reparateur laten
repareren of vernieuwen.
Betreffende de lekke band
noodreparatieset
De lekke band noodreparatieset bevat de
volgende onderdelen.
Bandreparatievloeistof
Inspuitslang
Compressor
Ventielafsluitergereedschap
Reserveventielafsluiter
Snelheidsbeperkingsticker Instrukties
7
9
Als er zich een probleem voordoet
Lekke band
WAARSCHUWING
Houd kinderen buiten het bereik van
de bandreparatievloeistof:
Inslikken van bandreparatievloeistof
is gevaarlijk. In het geval
bandreparatievloeistof per ongeluk
wordt ingeslikt, onmiddellijk grote
hoeveelheden water drinken en
medische hulp inroepen.
Bandreparatievloeistof welke
in aanraking komt met de ogen
en de huid is gevaarlijk. Als
bandreparatievloeistof in de ogen
terechtkomt of met de huid in
aanraking komt, dit onmiddellijk
met grote hoeveelheden water
afspoelen en medische hulp
inroepen.
OPMERKING
De bandreparatievloeistof kan niet
opnieuw worden gebruikt. Nieuwe
bandreparatievloeistof is verkrijgbaar
bij een offi ciële Mazda reparateur.
De lekke band noodreparatieset kan
niet worden gebruikt in de volgende
gevallen.
Raadpleeg een deskundige
reparateur, bij voorkeur een offi ciële
Mazda reparateur.
De periode van effectief gebruik
van de bandreparatievloeistof
is verstreken. (De periode van
effectief gebruik wordt aangegeven
op het etiket van de fl es.)
De scheur of het gat is groter dan
ongeveer 4 mm.
De schade heeft zich voorgedaan
op een ander gedeelte van de band
dan het loopvlak.
Er is met nagenoeg geen resterende
lucht in de band met de auto
gereden.
De band is van de velg losgeraakt.
De velgrand is beschadigd.
De band heeft twee of meer gaten.
Gebruik van de lekke band
noodreparatieset
1. Parkeer het voertuig op een veilige
plaats langs de kant van de weg waar
het verkeer geen hinder ondervindt op
een horizontale en harde ondergrond.
2. Zet bij een handgeschakelde
versnellingsbak de keuzehendel in
stand 1 of achteruit (R) en zet bij
een automatische transmissie de
keuzehendel in stand P.
3. Trek met het rempedaal ingetrapt de
handrem aan en zet de motor stop.
7
10
Als er zich een probleem voordoet
Lekke band
4. Schakel indien nodig de
waarschuwingsknipperlichten in en
plaats de gevarendriehoek.
5. Laat de passagiers uitstappen, neem de
lading uit de auto en verwijder de lekke
band reparatieset.
6. De es met bandreparatievloeistof goed
schudden.
OPGELET
Als de fl es wordt geschud nadat de
inspuitslang er op is geschroefd, bestaat
de kans dat er bandreparatievloeistof
door de inspuitslang naar buiten
spuit. Wanneer bandreparatievloeistof
met kleding of andere voorwerpen
in aanraking komt, is het wellicht
onmogelijk deze te verwijderen. De fl es
schudden alvorens de inspuitslang er op
te schroeven.
OPMERKING
Het afdichtmiddel wordt snel hard en
het inspuiten wordt moeilijker onder
koude weersomstandigheden (0 °C of
minder). Verwarm het afdichtmiddel
binnen in het voertuig om het inspuiten
te vergemakkelijken.
7. Verwijder de dop van de es. Schroef
de inspuitslang op de fl es terwijl u de
binnenste dop van de fl es op zijn plaats
laat zitten en breek de binnenste dop
open.
Kapje
Inspuitslang
Bandreparatievloeistof
8. Verwijder de ventieldop van de lekke
band. Druk de achterzijde van het
ventielafsluitergereedschap tegen de
afsluiter van het bandventiel en laat de
resterende lucht uit de band lopen.
Ventielafsluitergereedschap
Ventiel
Ventieldop
7
11
Als er zich een probleem voordoet
Lekke band
OPGELET
Als er lucht in de band is achtergebleven
wanneer de ventielafsluiter wordt
verwijderd, kan de ventielafsluiter
naar buiten vliegen. De ventielafsluiter
voorzichtig verwijderen.
9. Draai de ventielafsluiter
linksom met behulp van het
ventielafsluitergereedschap en
verwijder de ventielafsluiter.
Ventiel
Ventielafsluiter
OPMERKING
Bewaar de ventielafsluiter op een plaats
waar deze niet vuil kan worden.
10. Steek de inspuitslang in het ventiel.
Ventiel
Inspuitslang
11. Houd de es met de onderkant
omhoog, knijp de fl es met uw handen
in en spuit de volledige inhoud van de
bandreparatievloeistof in de band.
Ventiel
12. Trek de inspuitslang uit het ventiel.
OPMERKING
De bandreparatievloeistof kan niet
opnieuw worden gebruikt. Koop een
nieuwe bandreparatieset bij een offi ciële
Mazda reparateur.
13. Steek de ventielafsluiter weer in het
ventiel en monteer deze door rechtsom
te draaien weer op zijn plaats.
Inspuitslang
Ventielafsluitergereedschap
Ventiel
Ventielafsluiter
7
12
Als er zich een probleem voordoet
Lekke band
OPMERKING
Gooi de lege fl es van de
bandreparatievloeistof na gebruik
niet weg. Breng de lege fl es van
de bandreparatievloeistof naar een
offi ciële Mazda reparateur wanneer
de band vernieuwd wordt. De lege
es van de bandreparatievloeistof zal
noodzakelijk zijn om de gebruikte
bandreparatievloeistof uit de band te
verwijderen en op te ruimen.
14. Monteer daarna de inspuitslang aan
het uitsteeksel van de fl es om lekkage
van achtergebleven afdichtmiddel te
voorkomen.
Uitsteeksel
15. Bevestig de snelheidsbeperkingsticker
op een plaats waar deze voor de
bestuurder goed zichtbaar is.
WAARSCHUWING
Bevestig de snelheidsbeperkingsticker
niet op het stootkussengedeelte van het
stuurwiel:
Bevestigen van de
snelheidsbeperkingsticker op het
stootkussengedeelte van het stuurwiel
is gevaarlijk, omdat de kans bestaat
dat de airbag dan niet normaal
functioneert (activeert), wat ernstig
letsel kan veroorzaken. Bevestig
de sticker ook niet op plaatsen
waar waarschuwingslampjes of de
snelheidsmeter niet gezien kunnen
worden.
16. Trek de luchtcompressorslang en
de luchtcompressorstekker uit de
luchtcompressor.
Compressorslang
7
13
Als er zich een probleem voordoet
Lekke band
17. Bevestig de luchtcompressorslang aan
het bandventiel.
Ventiel Compressorslang
18. Steek de stekker van de
luchtcompressor in de stekkerbus voor
accessoires binnen in het voertuig en
zet het contact op ACC.
Zie Stekkerbussen voor accessoires op
pagina 5-124 .
Compressor
Stekker van compressor
OPGELET
Controleer bij het insteken
of verwijderen van de
luchtcompressorstekker uit de
stekkerbus voor accessoires dat
de luchtcompressorschakelaar
uitgezet is. Gebruik wanneer u de
luchtcompressor in-/uitschakelt de
luchtcompressorschakelaar.
19. Zet de luchtcompressorschakelaar aan
en pomp de band voorzichtig op tot de
correcte bandenspanning is verkregen.
OPMERKING
Controleer voor de correcte
bandenspanning het
bandenspanningslabel (frame van het
bestuurdersportier).
Laat de luchtcompressor niet 10
minuten of langer achter elkaar
werken, aangezien gebruik
gedurende langere tijd defecten kan
veroorzaken.
Als de bandenspanning niet
toeneemt, is reparatie van de
band niet mogelijk. Als de
band niet binnen 10 minuten de
voorgeschreven bandenspanning
bereikt, heeft deze mogelijk grote
schade opgelopen. In dit geval kan
reparatie met gebruik van de lekke
band reparatieset niet met succes
worden uitgevoerd. Raadpleeg een
deskundige reparateur, bij voorkeur
een offi ciële Mazda reparateur.
Als de bandenspanning van de band
te hoog is opgelopen, de schroefdop
boven op de luchtcompressor
losdraaien en enige hoeveelheid lucht
afl aten.
20. Wanneer de band op de voorgeschreven
bandenspanning is gebracht, de
luchtcompressorschakelaar uitzetten,
de mof van de luchtcompressorslang
naar links draaien en deze uit het
bandventiel trekken.
21. Monteer de dop van het bandventiel.
22. Berg de lekke band reparatieset op in
de kofferruimte.
7
14
Als er zich een probleem voordoet
Lekke band
23. Begin onmiddellijk te rijden om
het afdichtmiddel in de band te
verspreiden.
OPGELET
Rijd voorzichtig met een snelheid van
80 km/h of minder. Bij een snelheid van
80 km/h of hoger, bestaat de kans dat het
voertuig gaat trillen.
OPMERKING
(Met bandenspanningcontrolesysteem)
Als de band niet de juiste spanning
heeft, zal het waarschuwingslampje van
het bandenspanningcontrolesysteem
gaan branden.
24. Sluit nadat u ongeveer 10
minuten of 5 km hebt gereden de
luchtcompressor op de band aan
volgens stap 17 van de procedure
en controleer de bandenspanning
met behulp van de bandendrukmeter
op de luchtcompressor. Als de
bandenspanning lager is dan de
voorgeschreven bandenspanning,
de luchtcompressor inschakelen en
wachten totdat de voorgeschreven
bandenspanning bereikt is.
WAARSCHUWING
Als de bandenspanning tot minder dan
130 kPa (1,3 kgf/cm
2
of bar, 18,9 psi)
is afgenomen, stoppen met rijden en
contact opnemen met een deskundige
reparateur, bij voorkeur een offi ciële
Mazda reparateur:
Reparatie met gebruik van de lekke
band reparatieset kon niet met succes
worden uitgevoerd.
Als u ook na het bij herhaling
uitvoeren van de stappen 17 t/m 24 van
de procedure een vermindering in de
bandenspanning opmerkt, stoppen met
rijden:
Raadpleeg een deskundige reparateur,
bij voorkeur een offi ciële Mazda
reparateur.
OPGELET
Schakel alvorens de
bandenspanning met behulp van de
bandendrukmeter te controleren de
luchtcompressorschakelaar uit.
7
15
Als er zich een probleem voordoet
Lekke band
25. De noodreparatie van de lekke
band is met succes voltooid als de
bandenspanning niet afneemt. Rijd
voorzichtig onmiddellijk naar de
dichtstbijzijnde deskundige reparateur,
bij voorkeur een offi ciële Mazda
reparateur, om de lekke band te laten
vernieuwen. Het wordt aanbevolen
de lekke band door een nieuwe te
vervangen. Raadpleeg een deskundige
reparateur, bij voorkeur een offi ciële
Mazda reparateur, als de band
gerepareerd of opnieuw gebruikt gaat
worden.
OPMERKING
Wanneer een band met gebruik
van de lekke band reparatieset een
noodreparatie heeft ondergaan, wordt
het door Mazda aanbevolen de band
zo spoedig mogelijk door een nieuwe
te laten vervangen. Raadpleeg een
deskundige reparateur, bij voorkeur
een offi ciële Mazda reparateur, als
de band gerepareerd of opnieuw
gebruikt gaat worden.
De velg kan opnieuw worden
gebruikt als het daarop
achtergebleven afdichtmiddel wordt
verwijderd. Het ventiel echter dient
vernieuwd te worden.
Inspectie van de lekke band
noodreparatieset
Inspecteer de lekke band noodreparatieset
met regelmatige tussenpozen.
Controleer de periode van effectief
gebruik van de bandreparatievloeistof.
Controleer de werking van de
luchtcompressor.
OPMERKING
De bandreparatievloeistof heeft een
periode van effectief gebruik. Controleer
de periode van effectief gebruik op het
etiket van de fl es en gebruik de vloeistof
niet wanneer de periode is verstreken.
Laat de bandreparatievloeistof
vernieuwen bij een offi ciële Mazda
reparateur voordat de periode van
effectief gebruik verstreken is.
7
16
Als er zich een probleem voordoet
Lekke band
Verwisselen van een band
WAARSCHUWING
Volg bij het verwisselen van een band
de aanwijzingen:
Het verwisselen van een band is
gevaarlijk als dit niet op de juiste
manier wordt gedaan. De auto kan van
de krik glijden en iemand ernstig letsel
toebrengen.
Niemand mag een deel van zijn
lichaam onder een auto plaatsen die
door een krik ondersteund wordt.
Laat nooit iemand achter in een auto
die door een krik ondersteund wordt:
Het achterlaten van een passagier in
een opgekrikte auto is gevaarlijk. De
inzittende kan de auto van de krik af
doen glijden, hetgeen ernstig letsel kan
veroorzaken.
OPMERKING
Zorg ervoor dat de krik goed gesmeerd
is alvorens deze te gebruiken.
1. Parkeer op een vlakke ondergrond en
trek de handrem stevig aan.
2. Schakel bij een automatische
transmissie in stand P (parkeren) of bij
een handgeschakelde versnellingsbak
in stand R (achteruit) of 1 en zet de
motor stop.
3. Schakel de
waarschuwingsknipperlichten in.
4. Laat iedereen uitstappen en uit de buurt
van de auto en het verkeer gaan.
5. Verwijder de krik en het gereedschap
(pagina 7-6 ).
6. Blokkeer het wiel dat zich diagonaal
tegenover de band bevindt die u wilt
verwisselen. Bij het blokkeren van
een wiel, een wielblok zowel aan de
voorzijde als aan de achterzijde van de
band plaatsen.
OPMERKING
Gebruik bij het blokkeren van een wiel
houten blokken of stenen welke indien
mogelijk voldoende groot zijn om de
band op zijn plaats te houden.
Verwijderen van een band
1. Draai de wielmoeren los door ze
beurtelings één slag linksom te draaien.
Echter geen van de wielmoeren
verwijderen totdat de band van de
grond gekrikt is.
7
17
Als er zich een probleem voordoet
Lekke band
2. Plaats de krik op de grond.
3. Draai de krikschroef in de richting
aangegeven in de afbeelding en stel de
krikkop af dichtbij het kriksteunpunt.
Krikkop
4. Plaats de krik onder het kriksteunpunt
dat zich het dichtste bij de te
verwisselen band bevindt met de
krikkop recht onder het kriksteunpunt.
Kriksteunpunt
5. Ga door met het geleidelijk omhoog
brengen van de krikkop door de schroef
met uw hand te draaien totdat de
krikkop in het kriksteunpunt grijpt.
Wielblokken
Kriksteunpunt
WAARSCHUWING
Gebruik uitsluitend de kriksteunpunten
aan de voor- en achterzijde die in deze
handleiding worden aanbevolen:
Het is gevaarlijk de auto op te
krikken bij andere kriksteunpunten
dan die welke in deze handleiding
worden aanbevolen. De auto kan
van de krik glijden en iemand ernstig
letsel mogelijk met dodelijke afl oop
toebrengen. Gebruik uitsluitend de
kriksteunpunten aan de voor- en
achterzijde die in deze handleiding
worden aanbevolen.
7
18
Als er zich een probleem voordoet
Lekke band
WAARSCHUWING
De auto niet opkrikken op een
andere plaats dan bij het aangewezen
kriksteunpunt en plaats geen
voorwerpen op of onder de krik:
Het opkrikken van de auto op een
andere plaats dan het aangewezen
kriksteunpunt of het plaatsen van
voorwerpen op of onder de krik is
gevaarlijk aangezien de carrosserie
kan vervormen of de auto van de
krik kan glijden wat een ongeluk kan
veroorzaken.
Maak uitsluitend gebruik van de bij uw
Mazda geleverde krik:
Het is gevaarlijk wanneer een krik
wordt gebruikt die voor uw Mazda
niet bestemd is. Het is mogelijk dat de
auto dan van de krik glijdt en iemand
ernstig letsel toebrengt.
Nooit voorwerpen onder de krik
plaatsen:
Het opkrikken van een auto door een
voorwerp onder de krik te plaatsen is
gevaarlijk. De krik kan wegglijden en
iemand kan door de krik of de vallende
auto ernstig letsel toegebracht worden.
6. Haak de krikslinger vast en bevestig de
wielmoersleutel aan de wielkrik.
7. Draai de krikhendel rechtsom en krik
de auto zodanig omhoog dat de band
van de grond af komt te staan en
verwijderd kan worden. Controleer
alvorens de wielmoeren te verwijderen
of uw Mazda stabiel is en er geen kans
is dat deze van de krik kan glijden.
7
19
Als er zich een probleem voordoet
Lekke band
WAARSCHUWING
De auto niet hoger opkrikken dan
noodzakelijk:
Het hoger opkrikken van de auto dan
noodzakelijk is gevaarlijk aangezien dit
de auto uit balans kan brengen wat een
ongeluk kan veroorzaken.
Wanneer de auto op de krik staat de
motor niet starten en de auto niet aan
het wankelen brengen:
Het starten van de motor of het aan het
wankelen brengen van de auto wanneer
deze op de krik staat is gevaarlijk
aangezien de auto hierdoor van de
krik kan glijden wat een ongeluk kan
veroorzaken.
Kruip nooit onder de auto wanneer
deze op de krik staat:
Het onder de auto kruipen wanneer
deze op de krik staat is gevaarlijk
aangezien dit ernstig of dodelijk letsel
kan veroorzaken in het geval de auto
van de krik zou glijden.
8. Verwijder de wielmoeren door deze
linksom te draaien en verwijder
vervolgens het wiel.
Monteren van de band
1. Verwijder alle vuil en overige
verontreiniging van de montagevlakken
van het wiel, de naaf en de naafbouten
met behulp van een doek.
WAARSCHUWING
Zorg ervoor dat de montagevlakken
van het wiel, de naaf en de wielmoeren
schoon zijn alvorens banden te
verwisselen of te vernieuwen:
Het is gevaarlijk wanneer bij het
verwisselen of vernieuwen van een
band vuil en overige verontreiniging
niet van de montagevlakken van het
wiel, de naaf en de wielbouten wordt
verwijderd. De wielmoeren kunnen
tijdens het rijden lostrillen, hetgeen het
verlies van een wiel gevolgd door een
ongeluk kan veroorzaken.
7
20
Als er zich een probleem voordoet
Lekke band
2. Monteer de band.
3. Monteer de wielmoeren met de
afgeschuinde zijde naar binnen gericht;
draai ze vervolgens hand-vast.
WAARSCHUWING
Breng geen olie of vet op de
wielmoeren en bouten aan en trek
de wielmoeren niet verder dan het
voorgeschreven aantrekkoppel aan:
Het aanbrengen van olie en vet op
wielmoeren en bouten is gevaarlijk.
De wielmoeren kunnen tijdens het
rijden lostrillen, hetgeen het verlies
van een wiel gevolgd door een ongeluk
kan veroorzaken. Bovendien kunnen
wielmoeren en bouten beschadigd
worden wanneer deze meer dan
noodzakelijk aangetrokken worden.
4. Draai de wielmoersleutel linksom en
laat de auto tot op de grond zakken.
Gebruik de wielmoersleutel om de
wielmoeren in de aangegeven volgorde
vast te draaien.
Indien u onzeker bent of de wielmoeren
voldoende strak aangetrokken zijn,
dient u ze te laten controleren door een
deskundige reparateur, bij voorkeur een
offi ciële Mazda reparateur.
Aantrekkoppel van wielmoeren
N·m (kgf·m) 108—147 (12—14)
7
21
Als er zich een probleem voordoet
Lekke band
WAARSCHUWING
De wielmoeren moeten daarom steeds
op correcte wijze stevig aangetrokken
worden:
Wielmoeren die onjuist of onvoldoende
zijn aangetrokken zijn gevaarlijk.
Het wiel kan gaan slingeren of zelfs
los raken. Hierdoor kunt u de macht
over het stuur verliezen en een ernstig
ongeluk veroorzaken.
Let er op dat dezelfde moeren worden
gebruikt als die welke verwijderd
werden of vervang ze door metrische
moeren van dezelfde maat:
Aangezien de wielbouten en -moeren
op uw Mazda metrische schroefdraad
hebben, is het gebruik van niet-
metrische moeren gevaarlijk. Indien
een niet-metrische moer op een
metrische bout gemonteerd wordt, kan
het wiel niet stevig bevestigd worden en
zal de bout worden beschadigd.
5. Verwijder de wielblokken en berg het
gereedschap en de krik op.
6. Controleer de bandenspanning. Zie
Banden op pagina 9-8 .
OPMERKING
(Met bandenspanningcontrolesysteem)
Druk na het monteren van de
reserveband niet op de instelschakelaar
van het bandenspanningcontrolesysteem.
De schakelaar dient alleen te worden
ingedrukt na het monteren van de
gerepareerde lekke band of na het
monteren van een nieuwe band (pagina
4-33 ).
WAARSCHUWING
Rijd nooit met banden waarvan de
bandenspanning niet juist is:
Het rijden met banden waarvan
de bandenspanning niet juist is,
is gevaarlijk. Banden met een
onjuiste bandenspanning kunnen de
wegligging nadelig beïnvloeden en
een ongeluk veroorzaken. Wanneer u
de bandenspanning van de normale
banden controleert, dit ook bij het
noodreservewiel controleren.
OPMERKING
Om te voorkomen dat de krik en de
gereedschapset tijdens het rijden gaan
rammelen, dienen deze op de juiste
wijze opgeborgen te worden.
7
22
Als er zich een probleem voordoet
Accu is uitgeput
Starten met een hulpaccu
Starten met een hulpaccu kan gevaarlijk zijn wanneer dit niet op de juiste wijze gebeurt.
Volg daarom de procedure nauwkeurig op. Indien u hiermee niet vertrouwd bent, raden wij
u ten sterkste aan het starten van uw auto met een hulpaccu over te laten aan een deskundige
monteur of aan de wegenwacht.
WAARSCHUWING
Volg deze voorzorgsmaatregelen nauwkeurig op:
Lees voor een veilige en juiste behandeling van de accu onderstaande
voorzorgsmaatregelen nauwkeurig alvorens de accu te gebruiken of te inspecteren.
Laat de positieve ( ) pool niet in aanraking komen met een ander metalen
voorwerp dat vonken kan veroorzaken:
Open vuur en vonken in de buurt van open accucellen zijn gevaarlijk. Waterstofgas dat
bij normaal gebruik van de accu wordt geproduceerd kan tot ontbranding komen en de
accu tot ontploffi ng brengen. Een ontploffende accu kan ernstige brandwonden en
letsel veroorzaken. Laat bij het werken in de buurt van een accu geen metalen
gereedschap in aanraking komen met de positieve (
) of negatieve ( ) pool van de
accu.
Houd alle open vuur, zoals sigaretten en vonken, uit de buurt van open
accucellen:
Open vuur en vonken in de buurt van open accucellen zijn gevaarlijk. Waterstofgas dat
bij normaal gebruik van de accu wordt geproduceerd kan tot ontbranding komen en
de accu tot ontploffi ng brengen. Een ontploffende accu kan ernstige brandwonden en
letsel veroorzaken.
Nooit met een bevroren accu of met een accu met een laag vloeistofniveau via het
gebruik van een hulpaccu proberen te starten:
Proberen te starten met een hulpaccu wanneer de uitgeputte accu bevroren is of
wanneer het vloeistofniveau laag is, is gevaarlijk. De accu kan dan scheuren of tot
ontploffi ng komen, hetgeen ernstig letsel kan veroorzaken.
7
23
Als er zich een probleem voordoet
Accu is uitgeput
WAARSCHUWING
Sluit de negatieve kabel aan op een geschikt massapunt op afstand van de accu:
Het aansluiten van het uiteinde van de tweede hulpstartkabel op de negatieve (
) pool
van de uitgeputte accu is gevaarlijk.
Het gas rondom de accu kan door een vonk tot ontploffi ng komen en iemand letsel
toebrengen.
Leid de hulpstartkabels op afstand van onderdelen die gaan bewegen:
Het aansluiten van een hulpstartkabel op of nabij bewegende onderdelen
(koelventilators, aandrijfriemen) is gevaarlijk. De kabel kan verstrikt raken wanneer de
motor start en ernstig letsel veroorzaken.
OPGELET
Gebruik uitsluitend een 12 V hulpstartsysteem. Een 12 V startmotor, ontstekingssysteem
en overige elektrische onderdelen kunnen onherstelbaar beschadigd worden, wanneer er
gebruik gemaakt wordt van een 24 V stroomvoorziening (twee 12 V accu's in serie of een
24 V motorgenerator).
Hulpstartkabels
Hulpaccu
Uitgeputte accu
7
24
Als er zich een probleem voordoet
Accu is uitgeput
1. Verwijder het accudeksel.
2. Controleer of de hulpaccu 12 V is en
of de negatieve pool daarvan met de
massa verbonden is.
3. Indien de hulpaccu zich in een andere
auto bevindt, mogen beide auto's
elkaar niet raken. Zet de motor van de
auto met de hulpaccu stop en schakel
alle niet noodzakelijke elektrische
verbruikers in beide auto's uit.
4. Sluit de hulpstartkabels in precies
dezelfde volgorde aan zoals is
aangegeven in de illustratie.
Sluit het ene uiteinde van een
hulpstartkabel aan op de positieve pool
van de uitgeputte accu (1).
Sluit het andere uiteinde aan op de
positieve pool van de hulpaccu (2).
Sluit het ene uiteinde van de andere
hulpstartkabel aan op de negatieve
pool van de hulpaccu (3).
Sluit het andere uiteinde aan op het
massapunt aangegeven in de illustratie
op afstand van de uitgeputte accu (4).
5. Start de motor van de auto waarin zich
de hulpaccu bevindt en laat de motor
gedurende enkele minuten draaien.
Start vervolgens de motor van de auto
met de uitgeputte accu.
6. Maak wanneer u gereed bent de kabels
voorzichtig los, in de omgekeerde
volgorde als beschreven in de
illustratie.
7. Als het accudeksel verwijderd is, dit in
omgekeerde volgorde van verwijderen
monteren.
OPMERKING
Controleer of de deksels stevig op hun
plaats zijn aangebracht.
7
25
Als er zich een probleem voordoet
Starten in noodgevallen
Starten van een verzopen
motor
Indien de motor weigert te starten,
bestaat de kans dat deze is “verzopen”
(motor heeft een overmaat aan brandstof
toegevoerd gekregen).
Volg onderstaande procedure:
1. Als de motor bij de eerste poging
binnen vijf seconden niet start,
tien seconden wachten en opnieuw
proberen.
2. Zorg er voor dat de handrem
aangetrokken is.
3. Druk het gaspedaal volledig in en houd
dit ingedrukt.
4. Trap het koppelingspedaal
(handgeschakelde versnellingsbak)
of het rempedaal (automatische
transmissie) in en druk vervolgens de
startdrukknop in. Indien de motor start,
het gaspedaal onmiddellijk loslaten
aangezien het motortoerental dan
plotseling zal toenemen.
5. Indien de motor weigert te starten,
deze proberen te starten zonder het
gaspedaal in te drukken.
Als de motor na het volgen van
bovenstaande procedure nog steeds niet
start, uw auto laten inspecteren door een
deskundige reparateur, bij voorkeur een
offi ciële Mazda reparateur.
Starten door aanduwen
Uw Mazda niet door aanduwen proberen
te starten.
WAARSCHUWING
Nooit een auto door aanslepen
proberen te starten:
Het starten van een auto door
aanslepen is gevaarlijk. Wanneer
de motor start, kan de aangesleepte
auto plotseling naar voren schieten,
waardoor de twee auto's met elkaar in
botsing kunnen komen. De inzittenden
kunnen daarbij letsel oplopen.
OPGELET
Een auto met een handgeschakelde
versnellingsbak mag niet door aanduwen
gestart worden. Hierdoor kan het
uitlaatgasreinigingssysteem beschadigd
worden.
OPMERKING
Een auto met een automatische
transmissie kan niet door aanduwen
gestart worden.
7
26
Als er zich een probleem voordoet
Oververhitting
Oververhitting
Indien het waarschuwingslampje voor
hoge motorkoelvloeistoftemperatuur gaat
branden, de auto vermogen verliest of u
een luid tikkend of pingelend geluid hoort,
is de motor waarschijnlijk oververhit.
WAARSCHUWING
Zet het contact uit en let er op dat
de ventilator niet draait alvorens te
proberen in de buurt van de
koelventilator te werken:
Werken in de buurt van de
koelventilator wanneer deze draait is
gevaarlijk. Als de motor is stopgezet
en de temperatuur in de motorruimte
hoog is, kan de ventilator gedurende
onbepaalde tijd blijven draaien.
U zou door de ventilator ernstige
verwondingen kunnen oplopen.
Geen van de
koelsysteemdoppen verwijderen
wanneer de motor en de radiateur heet
zijn:
Wanneer de motor en de radiateur heet
zijn, kan kokend hete koelvloeistof en
stoom onder druk naar buiten spuiten
en ernstig letsel veroorzaken.
De motorkap UITSLUITEND openen
nadat er geen stoom meer uit de
motorruimte komt:
Stoom van een oververhitte motor is
gevaarlijk. De ontsnappende stoom kan
ernstige brandwonden veroorzaken.
Als het waarschuwingslampje voor hoge
motorkoelvloeistoftemperatuur gaat
branden:
1. Rijd naar de kant van de weg en
breng de auto op een veilige plaats tot
stilstand.
2. Schakel bij een automatische
transmissie in stand P (parkeren)
of schakel bij een handgeschakelde
versnellingsbak in neutraal.
3. Trek de handrem aan.
4. Schakel de airconditioning uit.
5. Controleer of er koelvloeistof of stoom
uit de motorruimte ontsnapt.
Als er stoom uit de motorruimte
komt:
Niet te dicht in de buurt van de
voorzijde van de auto komen. Zet de
motor stop.
Wacht totdat er geen stoom meer
naar buiten komt, open vervolgens de
motorkap en start de motor.
Indien er geen kokende koelvloeistof
of stoom naar buiten komt:
De motorkap openen en de motor
stationair laten draaien om deze
geleidelijk te laten afkoelen.
OPGELET
Als de koelventilator niet functioneert
terwijl de motor draait, zal de
motortemperatuur toenemen. Zet de
motor stop en neem contact op met een
deskundige reparateur, bij voorkeur een
offi ciële Mazda reparateur.
6. Controleer of de koelventilator draait
en zet vervolgens de motor stop nadat
de temperatuur gedaald is.
7
27
Als er zich een probleem voordoet
Oververhitting
7. Controleer nadat de motor is afgekoeld
het niveau van de koelvloeistof.
Als het niveau laag is, kijken of er
lekkages van koelvloeistof zijn bij de
radiateur en de slangen.
Als u een lekkage of andere
beschadiging aantreft of als er nog
steeds koelvloeistof naar buiten lekt:
Zet de motor stop en neem contact op met
een deskundige reparateur, bij voorkeur
een offi ciële Mazda reparateur.
Koelvloeistofreservoir
Koelventilator
Dop van koelsysteem
Als u geen problemen aantreft, de motor
afgekoeld is en er geen tekenen van
lekkage zijn:
Vul voorzichtig koelvloeistof bij al
naargelang vereist (pagina 6-23 ).
OPGELET
Indien de motor oververhit blijft of
regelmatig oververhit raakt, dient u
het koelsysteem te laten inspecteren.
Als er in dat geval geen reparatie
wordt uitgevoerd, kan de motor ernstig
beschadigd raken. Raadpleeg een
deskundige reparateur, bij voorkeur een
offi ciële Mazda reparateur.
7
28
Als er zich een probleem voordoet
Wanneer de afsluitklep van de brandstofvuldop niet kan worden geopend
Wanneer de afsluitklep
van de brandstofvuldop
niet kan worden geopend
Als de accu is uitgeput, kan de afsluitklep
van de brandstofvuldop niet geopend
worden.
In dit geval kan de afsluitklep van de
brandstofvuldop geopend worden door
het probleem van de uitgeputte accu te
verhelpen.
Zie Starten met een hulpaccu op pagina
7-22 .
Als de afsluitklep van de brandstofvuldop
ook na het verhelpen van het probleem
van de uitgeputte accu niet kan worden
ontgrendeld, is er mogelijk een defect in
het elektrische systeem.
In dit geval kan de afsluitklep van
de brandstofvuldop bij wijze van
noodmaatregel geopend worden aan de
hand van onderstaande procedure.
1. Open het kofferdeksel.
Zie Openen en sluiten van het
kofferdeksel op pagina 3-25 .
2. Trek aan het middelste gedeelte van
de plastic klemmen en verwijder de
klemmen.
3. Trek de afdekking binnen in de
kofferruimte voor een deel naar
achteren en trek vervolgens aan de
noodontgrendelhendel.
Noodontgrendelhendel
7
29
Als er zich een probleem voordoet
Slepen in noodgevallen
Sleepmethoden
Indien slepen noodzakelijk is, wordt
het aanbevolen dit aan een deskundige
reparateur, bij voorkeur een offi ciële
Mazda reparateur of aan een erkend
sleepbedrijf over te laten.
Om beschadiging van de auto te
voorkomen, is het van belang dat de juiste
takel- en sleepmethoden gebruikt worden.
Daarbij dient men de wettelijke bepalingen
omtrent het slepen van auto's in acht te
nemen.
Een auto dient bij het slepen normaal met
de aangedreven wielen (achterwielen)
omhoog getakeld voortgetrokken te
worden. Indien dit door buitengewoon
grote schade aan de auto niet mogelijk is,
dienen wieldollies gebruikt te worden.
Wieldollies
Ontspan de handrem, wanneer de auto
gesleept wordt met de achterwielen op de
grond.
OPGELET
De auto nooit in achterwaartse
richting slepen met de aangedreven
wielen op de grond. Dit kan interne
beschadiging van de transmissie
veroorzaken.
De auto niet slepen met behulp
van een vrijdragend takelsysteem.
Hierdoor kan uw auto beschadigd
worden. Maak steeds gebruik
van wieldollies of van een
takeltransportvoertuig.
Als in een noodgeval geen sleepdienst
beschikbaar is, mag de auto met alle vier
wielen op de grond gesleept worden met
behulp van de sleephaak aan de voorzijde
van de auto.
De auto mag alleen gesleept worden op
een verhard wegdek over een korte afstand
en met lage snelheid.
7
30
Als er zich een probleem voordoet
Slepen in noodgevallen
OPGELET
Volg onderstaande instrukties wanneer u
de auto met alle vier wielen op de grond
gaat slepen.
Schakel over naar neutraal
(handgeschakelde versnellingsbak)
of naar stand N (automatische
transmissie).
Zet het contact op ACC.
Ontspan de handrem.
U dient er rekening mee te houden
dat de rembekrachtiging en de
stuurbekrachtiging niet zullen
functioneren wanneer de motor niet
draait.
Sleephaken
OPGELET
Het sleepoog dient gebruikt
te worden in noodsituaties,
(bijvoorbeeld, bij het uit sneeuw of
uit een greppel trekken van de auto).
Wanneer de sleepogen gebruikt
worden, dient men steeds in een
rechte lijn ten opzichte van het
sleepoog aan de kabel of ketting te
trekken. Nooit kracht in zijdelingse
richting uitoefenen.
OPMERKING
Bij het slepen met een ketting of een
sleepkabel, de ketting of de sleepkabel
vlak bij de bumper met een lap
omwikkelen om beschadiging van de
bumper te voorkomen.
7
31
Als er zich een probleem voordoet
Slepen in noodgevallen
Sleephaken
1. Verwijder het sleepoog en de
wielmoersleutel uit de bagageruimte
(pagina 7-6 ).
2. Omwikkel een schroevendraaier met
plat uiteinde of soortgelijk gereedschap
met een zachte doek om beschadiging
van de laklaag van de bumper te
voorkomen en open het kapje in de
voorbumper of achterbumper.
Voor
Achter
OPGELET
Niet forceren, aangezien anders het
kapje of de laklaag van de bumper
beschadigd kan raken.
OPMERKING
Verwijder het kapje volledig en berg dit
op zodat het niet verloren raakt.
3. Het sleepoog stevig bevestigen met
behulp van de wielmoersleutel of een
soortgelijk gereedschap.
Raadpleeg een offi ciële Mazda
reparateur.
Voor
Wielmoersleutel
Sleepoog
Achter
Wielmoersleutel
Sleepoog
7
32
Als er zich een probleem voordoet
Slepen in noodgevallen
4. Haak de sleepkabel vast in het
sleepoog.
OPGELET
Als het sleepoog niet stevig is
vastgedraaid, kan dit los komen
te zitten of tijdens het slepen van
de auto uit de bumper getrokken
worden. Zorg er voor dat het
sleepoog stevig aan de bumper wordt
bevestigd.
Wees voorzichtig bij het slepen
onder de volgende omstandigheden
het sleepoog en de sleephaak, de
carrosserie of het aandrijfsysteem
niet te beschadigen:
Trek geen voertuig dat zwaarder is
dan het uwe.
Niet plotseling accelereren,
aangezien dit een zware schok
overbrengt op het sleepoog en de
sleephaak of de sleepkabel.
De sleepkabel enkel aan het
sleepoog en de sleephaak
bevestigen.
7
33
Als er zich een probleem voordoet
Waarschuwings-/indikatielampjes en waarschuwingszoemers
Als een waarschuwingslampje gaat branden of knipperen
Als een van de waarschuwingslampjes gaat branden/knipperen, voor het betreffende lampje
de juiste actie ondernemen. Er is geen probleem als het lampje uit gaat, echter als het lampje
niet uit gaat of opnieuw gaat branden/knipperen, een offi ciële Mazda reparateur raadplegen.
(Voertuigen met type B/type C audio)
De gegevens van de betreffende waarschuwing kunnen op het audioscherm gecontroleerd
worden.
1. Als het waarschuwingslampje gaat branden, selecteer dan het
pictogram op het
thuisscherm voor het weergeven van het toepassingenscherm.
2. Selecteer “Waarschuwing” voor het weergeven van de huidige waarschuwingen.
3. Selecteer de betreffende waarschuwing voor het tonen van de details van de
waarschuwing.
7
34
Als er zich een probleem voordoet
Waarschuwings-/indikatielampjes en waarschuwingszoemers
Breng de auto onmiddellijk op een veilige plaats tot stilstand.
Als een van onderstaande waarschuwingslampjes gaat branden, is er mogelijk een defect in
het systeem. Breng de auto onmiddellijk op een veilige plaats tot stilstand en neem contact
op met een offi ciële Mazda reparateur.
Signaal Waarschuwing
(Rood)
Remwaarschuwingslampje
Dit waarschuwingslampje heeft de volgende functies:
Waarschuwing voor aangetrokken handrem/waarschuwingslampje inspecteren
Het waarschuwingslampje gaat branden wanneer de handrem is aangetrokken en het
contact op START of ON gezet wordt. Het waarschuwingslampje gaat uit, zodra de
handrem volledig ontspannen wordt.
Waarschuwing voor laag remvloeistofpeil
Als het remwaarschuwingslampje blijft branden alhoewel de handrem is vrijgezet, is
het niveau van de remvloeistof mogelijk laag of is er een probleem in het remsysteem.
Breng de auto onmiddellijk op een veilige plaats tot stilstand en neem contact op met
een deskundige reparateur, bij voorkeur een offi ciële Mazda reparateur.
WAARSCHUWING
Niet rijden wanneer het remwaarschuwingslampje brandt. Neem contact op met
een deskundige reparateur, bij voorkeur een offi ciële Mazda reparateur om de
remmen zo spoedig mogelijk te laten inspecteren:
Rijden terwijl het remwaarschuwingslampje brandt is gevaarlijk. Het geeft aan
dat de remmen wellicht totaal niet functioneren of dat ze op elk moment volledig
buiten bedrijf kunnen raken. Laat de remmen onmiddellijk inspecteren indien
dit lampje blijft branden nadat u gecontroleerd heeft of de handrem volledig
ontspannen is.
OPGELET
Ook is het mogelijk dat het effectieve remvermogen vermindert, zodat u het
rempedaal krachtiger moet intrappen dan normaal om de auto tot stilstand te
brengen.
7
35
Als er zich een probleem voordoet
Waarschuwings-/indikatielampjes en waarschuwingszoemers
Signaal Waarschuwing
(Rood)
Waarschuwing
van elektronisch
remkrachtverdelingssysteem
Als de stuureenheid van het elektronisch remkrachtverdelingssysteem vaststelt dat
bepaalde onderdelen niet goed functioneren, is het mogelijk dat de stuureenheid het
remwaarschuwingslampje en het ABS waarschuwingslampje tegelijkertijd laat branden.
Er is vermoedelijk een probleem in het elektronisch remkrachtverdelingssysteem.
WAARSCHUWING
Rijd niet wanneer zowel het ABS waarschuwingslampje als het
remwaarschuwingslampje beide branden. Laat de auto naar een deskundige
reparateur, bij voorkeur een offi ciële Mazda reparateur slepen om de remmen zo
spoedig mogelijk te laten inspecteren:
Rijden terwijl het ABS waarschuwingslampje en remwaarschuwingslampje
tegelijkertijd branden is gevaarlijk.
Wanneer beide lampjes branden, kunnen de achterwielen tijdens een noodstop
sneller gaan blokkeren dan onder normale omstandigheden.
Laadsysteemwaarschuwingslampje
Als het waarschuwingslampje tijdens het rijden gaat branden, geeft dit een storing aan
in de dynamo of in het laadsysteem.
Rijd naar de kant van de weg en breng de auto op een veilige plaats tot stilstand.
Raadpleeg een deskundige reparateur, bij voorkeur een offi ciële Mazda reparateur.
OPGELET
Wanneer het waarschuwingslampje van het laadsysteem brandt, niet met de auto
doorrijden omdat de motor plotseling zou kunnen stoppen.
7
36
Als er zich een probleem voordoet
Waarschuwings-/indikatielampjes en waarschuwingszoemers
Signaal Waarschuwing
Motoroliewaarschuwingslampje
Dit waarschuwingslampje geeft aan dat de druk van de motorolie laag is.
OPGELET
De motor niet laten draaien wanneer de oliedruk laag is. Anders kan dit uitgebreide
motorschade tot gevolg hebben.
Als tijdens het rijden het lampje gaat branden of de waarschuwingsindikatie wordt
getoond:
1. Rijd naar de kant van de weg en breng de auto op een veilige en vlakke plaats tot
stilstand.
2. Zet de motor stop en wacht 5 minuten om de olie naar het carter te laten terugvloeien.
3. Inspecteer het motoroliepeil 6-23 . Als het peil laag is, de juiste hoeveelheid
motorolie bijvullen en er daarbij op letten niet teveel bij te vullen.
OPGELET
De motor niet laten draaien als het oliepeil laag is. Anders kan dit uitgebreide
motorschade tot gevolg hebben.
4. Start de motor en controleer het waarschuwingslampje.
Indien het lampje blijft branden ook als het oliepeil normaal is of nadat u olie heeft
bijgevuld, de motor onmiddellijk stopzetten en uw auto naar een deskundige reparateur,
bij voorkeur een offi ciële Mazda reparateur laten slepen.
(Rood)
Waarschuwingslampje
voor hoge
motorkoelvloeistoftemperatuur
Het lampje knippert wanneer de motorkoelvloeistoftemperatuur buitengewoon hoog is
en gaat branden wanneer de motorkoelvloeistoftemperatuur verder toeneemt.
Te nemen maatregelen
Lampje knippert
Rijd langzaam om de motorbelasting te verminderen totdat u een veilige plaats heeft
gevonden om de auto tot stilstand te brengen en wacht totdat de motor afgekoeld is.
Lampje brandt
Dit geeft de mogelijkheid van oververhitting aan. Parkeer de auto onmiddellijk op een
veilige plaats en zet de motor stop.
Zie Oververhitting 7-26 .
OPGELET
Niet met de auto rijden wanneer het waarschuwingslampje voor hoge
motorkoelvloeistoftemperatuur brandt. Anders kan dit beschadiging van de motor
veroorzaken.
7
37
Als er zich een probleem voordoet
Waarschuwings-/indikatielampjes en waarschuwingszoemers
Signaal Waarschuwing
Indikatielampje
voor defecte
stuurbekrachtiging
Het lampje gaat branden als er een defect is in de elektrische stuurbekrachtiging.
Als het lampje gaat branden, de auto op een veilige plaats tot stilstand brengen en het
stuurwiel niet draaien. Als het lampje na enige tijd uit gaat, is er geen probleem. Neem
contact op met een deskundige reparateur, bij voorkeur een offi ciële Mazda reparateur
als het lampje constant blijft branden.
OPMERKING
Als het indikatielampje brandt, zal de stuurbekrachtiging niet normaal
functioneren. In dat geval kan het stuurwiel alsnog gedraaid worden, echter het
sturen gaat dan zwaarder dan normaal of het is mogelijk dat het stuurwiel tijdens
het draaien trilt.
Als tijdens stilstand of uiterst langzaam rijden het stuurwiel bij herhaling naar
links en naar rechts gedraaid wordt, is het mogelijk dat de defectbeveiliging van
het stuurbekrachtigingssysteem in werking treedt waardoor het sturen zwaarder
wordt. Dit duidt echter niet op een probleem. Parkeer in dit geval de auto op een
veilige plaats en wacht enkele minuten totdat het systeem weer normaal werkt.
Neem contact op met een offi ciële Mazda reparateur en laat de auto
inspecteren
Als een van de volgende waarschuwingslampjes gaat branden/knipperen, is er mogelijk
een defect in het systeem. Raadpleeg een deskundige reparateur, bij voorkeur een offi ciële
Mazda reparateur, om uw auto te laten inspecteren.
Signaal Waarschuwing
Hoofdwaarschuwingslampje
(Voertuigen met type B/type C audio)
Het lampje gaat branden wanneer er een defect is in het systeem.
Bedien de middendisplay en controleer de gegevens.
Zie Als een waarschuwingslampje gaat branden of knipperen op pagina 7-33 .
(Voertuigen zonder type B/type C audio)
Het lampje gaat in de volgende gevallen continu branden. Raadpleeg een deskundige
reparateur, bij voorkeur een offi ciële Mazda reparateur.
Er is een defect in het accubeheersysteem.
Er is een defect in de remschakelaar.
(Oranje)
Waarschuwingslampje
elektrische
vacuümpomp
Het lampje gaat branden als er een probleem is met het systeem van de elektrische
vacuümpomp. Laat uw auto bij een deskundige reparateur, bij voorkeur een offi ciële
Mazda reparateur controleren.
7
38
Als er zich een probleem voordoet
Waarschuwings-/indikatielampjes en waarschuwingszoemers
*Bepaalde modellen.
Signaal Waarschuwing
Waarschuwingslampje
van anti-blokkeer
remsysteem (ABS)
Wanneer het ABS waarschuwingslampje van het ABS systeem tijdens het rijden
blijft branden, geeft dit aan dat de ABS besturingseenheid een defect in het systeem
vastgesteld heeft. In dat geval zal het remsysteem op dezelfde wijze werken als bij een
auto zonder ABS.
Als dit gebeurt, dient u zo spoedig mogelijk een deskundige reparateur, bij voorkeur
een offi ciële Mazda reparateur te raadplegen.
OPMERKING
Wanneer de motor met behulp van een hulpaccu gestart wordt, is het toerental
ongelijkmatig en is het mogelijk dat het ABS waarschuwingslampje gaat branden.
In dit geval is dit het gevolg van een nagenoeg uitgeputte accu en duidt dit niet op
een defect in het ABS systeem.
Laad de accu.
Wanneer het ABS waarschuwingslampje brandt werkt het
rembekrachtigingsysteem niet.
Motorwaarschuwingslampje
Als dit indikatielampje tijdens het rijden gaat branden, bestaat de kans dat er een
probleem met de auto is. Noteer de rijomstandigheden waarbij het lampje begon te
branden en raadpleeg een deskundige reparateur, bij voorkeur een offi ciële Mazda
reparateur.
Het motorwaarschuwingslampje kan in de volgende gevallen gaan branden:
Wanneer er een probleem is met de elektrische installatie van de motor.
Wanneer er een probleem is met het systeem van de uitlaatgasreiniging.
Wanneer het niveau van de brandstof in de tank bijzonder laag is of wanneer de tank
nagenoeg leeg is.
De brandstoftankdop ontbreekt of is niet goed vastgedraaid.
Als het motorwaarschuwingslampje blijft branden of continu knippert, niet met hoge
snelheden rijden en zo spoedig mogelijk een deskundige reparateur, bij voorkeur een
offi ciële Mazda reparateur raadplegen.
(Oranje)
i-stop
waarschuwingslampje
*
Wanneer het lampje brandt
De volgende gevallen kunnen duiden op een storing in het systeem. Laat uw auto bij
een deskundige reparateur, bij voorkeur een offi ciële Mazda reparateur controleren.
Het lampje gaat niet branden wanneer het contact op ON wordt gezet.
Het lampje blijft branden ook al is tijdens het draaien van de motor de i-stop OFF
schakelaar ingedrukt.
Wanneer het lampje knippert
Het lampje blijft knipperen als er een defect in het systeem is. Laat uw auto bij een
deskundige reparateur, bij voorkeur een offi ciële Mazda reparateur controleren.
(Oranje)
i-ELOOP
waarschuwingslampje
*
Het lampje gaat branden als er een defect is in het i-ELOOP systeem. Raadpleeg een
deskundige reparateur, bij voorkeur een offi ciële Mazda reparateur.
7
39
Als er zich een probleem voordoet
Waarschuwings-/indikatielampjes en waarschuwingszoemers
*Bepaalde modellen.
Signaal Waarschuwing
Waarschuwingslampje
voor automatische
transmissie
*
Het lampje gaat branden wanneer er een probleem is met de transmissie.
OPGELET
Als het waarschuwingslampje voor de automatische transmissie gaat branden,
is er een elektrisch probleem in de transmissie. Wanneer u in deze toestand met
uw Mazda blijft doorrijden, kan dit beschadiging van uw transmissie tot gevolg
hebben. Raadpleeg zo spoedig mogelijk een deskundige reparateur, bij voorkeur
een offi ciële Mazda reparateur.
Waarschuwingslampje
voor systeem van
airbag/voorspanners van
veiligheidsgordels
Een defect in het systeem wordt aangeduid als het waarschuwingslampje constant
knippert, constant brandt of helemaal niet brandt wanneer het contact op ON gezet
wordt. Bij elk van deze gevallen dient u zo spoedig mogelijk een deskundige
reparateur, bij voorkeur een offi ciële Mazda reparateur te raadplegen. Het systeem zal
dan wellicht in het geval van een aanrijding niet in werking treden.
WAARSCHUWING
Sleutel nooit zelf aan de airbag/voorspannersystemen en laat altijd alle
onderhoud en reparatie door een deskundige reparateur, bij voorkeur een
offi ciële Mazda reparateur uitvoeren:
Het zelf uitvoeren van onderhoud of sleutelen aan de systemen is gevaarlijk.
De kans bestaat dat een airbag/voorspanner onvoorzien geactiveerd of buiten
werking gesteld wordt.
Actieve motorkap
waarschuwingslampje
*
Het lampje gaat branden wanneer het contact wordt ingeschakeld voor een
werkingscontrole en gaat enkele seconden later uit.
De volgende gevallen kunnen duiden op een storing in het systeem. Laat uw auto bij
een deskundige reparateur, bij voorkeur een offi ciële Mazda reparateur controleren.
Het lampje gaat niet branden wanneer het contact op ON wordt gezet.
Blijft branden/knipperen
WAARSCHUWING
Niet met de auto rijden wanneer het actieve motorkap waarschuwingslampje
brandt of knippert:
Rijden terwijl het actieve motorkap waarschuwingslampje brandt of knippert is
gevaarlijk, omdat de kans bestaat dat het mechanisme van de actieve motorkap
niet normaal functioneert en in het geval het voertuig een voetganger zou raken
niet normaal activeert.
7
40
Als er zich een probleem voordoet
Waarschuwings-/indikatielampjes en waarschuwingszoemers
*Bepaalde modellen.
Signaal Waarschuwing
(Knippert)
Waarschuwingslampje van
bandenspanningcontrolesysteem
*
Voertuigen met conventionele banden
Als het bandenspanningcontrolesysteem defect is, gaat het waarschuwingslampje voor
de bandenspanning gedurende ongeveer 1 minuut knipperen wanneer het contact op
ON gezet wordt en vervolgens continu branden. Laat uw auto zo spoedig mogelijk door
een deskundige reparateur, bij voorkeur een offi ciële Mazda reparateur controleren.
Voertuigen met runfl at banden
Als er een defect is in het bandenspanningcontrolesysteem, gaat het
bandenspanningswaarschuwingslampje knipperen. Laat uw auto zo spoedig mogelijk
door een deskundige reparateur, bij voorkeur een offi ciële Mazda reparateur
controleren.
WAARSCHUWING
Als het waarschuwingslampje van het bandenspanningcontrolesysteem
gaat branden of knipperen of als de waarschuwingszoemtoon voor lage
bandenspanning wordt gegeven, onmiddellijk de rijsnelheid verminderen en
plotseling manoeuvreren en remmen vermijden:
Als het waarschuwingslampje van het bandenspanningcontrolesysteem
gaat branden of knipperen of als de waarschuwingszoemtoon voor lage
bandenspanning wordt gegeven, is het gevaarlijk met hoge snelheden te rijden of
plotseling te manoeuvreren of te remmen. De kans bestaat dat u de macht over
het stuur verliest en een ongeluk veroorzaakt.
Om te bepalen of u een langzaam leeglopende band of een lekke band heeft,
de auto op een veilige plaats parkeren waar u visueel de toestand van de band
kunt controleren en bepalen of de band voldoende lucht heeft om verder te
gaan naar een plaats waar lucht bijgevuld kan worden en het systeem opnieuw
gecontroleerd kan worden door een deskundige reparateur, bij voorkeur een
offi ciële Mazda reparateur of een bandenreparatiewerkplaats.
Het TPMS waarschuwingslampje mag nooit genegeerd worden:
Negeren van het TPMS waarschuwingslampje is gevaarlijk, ook als u de reden
weet waarom het brandt. Laat het probleem zo spoedig mogelijk verhelpen
alvorens dit tot een ernstigere situatie leidt, zoals het plotseling lek raken van een
band met een gevaarlijk ongeluk als mogelijk gevolg.
7
41
Als er zich een probleem voordoet
Waarschuwings-/indikatielampjes en waarschuwingszoemers
*Bepaalde modellen.
Signaal Waarschuwing
FLAT TIRE
waarschuwingslampje
*
Als een runfl at band lek raakt, gaat het FLAT TIRE waarschuwingslampje in de
instrumentengroep branden en klinkt er gedurende ongeveer 30 seconden een
zoemtoon.
Rijd voorzichtig met de auto onmiddellijk naar de dichtstbijzijnde Mazda reparateur en
laat de lekke band verwisselen.
Zie Voertuigen met runfl at banden op pagina 7-4 .
WAARSCHUWING
Laat zo spoedig mogelijk de banden controleren of de juiste reparatie uitvoeren
door een deskundige reparateur, bij voorkeur een offi ciële Mazda reparateur:
Als het lekke band waarschuwingslampje gaat branden of als de
waarschuwingszoemtoon voor lage bandenspanning wordt gegeven, is het
gevaarlijk met hoge snelheden te rijden of plotseling te manoeuvreren of te
remmen. De kans bestaat dat u de macht over het stuur verliest en een ongeluk
veroorzaakt.
Als het lekke band waarschuwingslampje gaat branden of als de
waarschuwingszoemtoon voor lage bandenspanning wordt gegeven, onmiddellijk
de rijsnelheid verminderen en plotseling manoeuvreren en remmen vermijden.
(Rood)
(Brandt)
KEY
waarschuwingslampje
In het geval van een defect in het afstandbediende portiervergrendelingssysteem, gaat
het lampje continu branden.
OPGELET
Als het sleutelwaarschuwingslampje brandt of het startdrukknopindikatielampje
(oranje) knippert, bestaat de kans dat de motor niet start. Als de motor niet gestart
kan worden, deze proberen te starten met behulp van de noodprocedure voor
het starten van de motor en de auto zo spoedig mogelijk door een deskundige
reparateur, bij voorkeur een offi ciële Mazda reparateur laten inspecteren.
Zie Noodbediening voor het starten van de motor op pagina 4-11 .
7
42
Als er zich een probleem voordoet
Waarschuwings-/indikatielampjes en waarschuwingszoemers
*Bepaalde modellen.
Signaal Waarschuwing
(Brandt)
Waarschuwingslampje van
rijstrookafwijkingwaarschuwingssysteem
(LDWS)
*
Als er een storing is in het systeem blijft het waarschuwingslampje branden. Laat
uw auto bij een deskundige reparateur, bij voorkeur een offi ciële Mazda reparateur
controleren.
Het LDWS werkt niet wanneer het waarschuwingslampje brandt.
OPGELET
De volgende gevallen kunnen duiden op een storing in het systeem. Laat uw
auto bij een deskundige reparateur, bij voorkeur een offi ciële Mazda reparateur
controleren.
Wanneer het lampje tijdens het rijden blijft branden.
Wanneer het systeem automatisch uitgeschakeld wordt, gaat het lampje branden.
Normaal herstelt het systeem zich automatisch en gaat het lampje uit, echter als
het lampje blijft branden, bestaat de kans dat er een storing is in het systeem.
Het lampje gaat niet branden wanneer het contact op ON gezet wordt.
Gebruik altijd banden van het voorgeschreven formaat voor alle wielen en van
hetzelfde merk, soort en profi elpatroon. Bovendien geen banden met duidelijk
zichtbaar verschillende slijtagepatronen op dezelfde auto gebruiken. Als
dergelijke ongeschikte banden gebruikt worden, bestaat de kans dat het LDWS
niet normaal functioneert.
Wanneer een noodreservewiel wordt gebruikt, bestaat de kans dat het systeem niet
normaal functioneert.
OPMERKING
Als het gedeelte van de voorruit aan de voorzijde van de vooruitrijcamera (FSC)
beslagen of geblokkeerd is, gaat het lampje tijdelijk branden. Als het lampje blijft
branden, is er mogelijk een storing in het systeem.
(Oranje)
Koplampregelsysteem
(HBC)
waarschuwingslampje
*
Als er een storing is in het systeem blijft het lampje branden. Laat uw auto bij een
deskundige reparateur, bij voorkeur een offi ciële Mazda reparateur controleren.
OPMERKING
Als het gedeelte van de voorruit aan de voorzijde van de vooruitrijcamera (FSC)
beslagen of geblokkeerd is, gaat het lampje tijdelijk branden. Als het lampje blijft
branden, is er mogelijk een storing in het systeem.
LED
koplampwaarschuwingslampje
Dit lampje gaat branden als er een defect is in de LED koplamp. Laat uw auto door een
deskundige reparateur, bij voorkeur een offi ciële Mazda reparateur controleren.
7
43
Als er zich een probleem voordoet
Waarschuwings-/indikatielampjes en waarschuwingszoemers
*Bepaalde modellen.
Signaal Waarschuwing
Dodehoekmonitor
(BSM) OFF
indikatielampje
*
De volgende gevallen kunnen duiden op een storing in het systeem.
Laat uw auto bij een deskundige reparateur, bij voorkeur een offi ciële Mazda reparateur
controleren.
Het lampje gaat niet branden wanneer het contact op ON wordt gezet.
Het lampje blijft branden als de dodehoekmonitor (BSM) schakelaar wordt ingedrukt.
Wanneer dit tijdens het rijden gaat branden.
OPMERKING
Als er op wegen wordt gereden met minder verkeer en de radarsensoren weinig
voertuigen kunnen detecteren, bestaat de kans dat het systeem pauzeert (de
dodehoekmonitor (BSM) OFF indikatielampje in de instrumentengroep gaat
branden). Dit duidt echter niet op een defect.
Maatregelen nemen
Neem de juiste maatregel en controleer dat het waarschuwingslampje uit gaat.
Signaal Waarschuwing Te nemen maatregel
Waarschuwingslampje
voor laag brandstofpeil
Het lampje gaat branden wanneer de
resterende brandstof ongeveer 9,0 liter
bedraagt.
OPMERKING
De momenten waarop het lampje gaat
branden kunnen variëren, aangezien de
brandstof in de tank overeenkomstig de
rijomstandigheden en de stand van de
auto in beweging is.
Brandstof bijtanken.
7
44
Als er zich een probleem voordoet
Waarschuwings-/indikatielampjes en waarschuwingszoemers
Signaal Waarschuwing Te nemen maatregel
Veiligheidsgordelwaarschuwingslampje
Het veiligheidsgordelwaarschuwingslampje
gaat branden als de bestuurdersstoel
of passagierszitting bezet is en de
veiligheidsgordel niet vastgemaakt is terwijl
het contact op ON staat.
Als de veiligheidsgordel van de bestuurder of
passagier niet aangegespt is (alleen wanneer
de passagierszitting bezet is) en de snelheid
van de auto hoger is dan ongeveer 20 km/h,
gaat het waarschuwingslampje knipperen. Na
een korte tijd stopt het waarschuwingslampje
met knipperen, maar blijft branden. Als een
veiligheidsgordel niet aangegespt blijft, gaat
het waarschuwingslampje opnieuw voor een
bepaalde tijd knipperen.
OPMERKING
Als de veiligheidsgordel van de bestuurder
of passagier niet aangegespt wordt nadat
het waarschuwingslampje is gaan branden
en de rijsnelheid hoger is dan 20 km/h,
gaat het waarschuwingslampje opnieuw
knipperen.
(Met inzittende passagier
detectiesysteem)
Geen extra zitkussen op de
passagierszitting plaatsen om er voor
te zorgen dat de inzittende passagier
detectiesensor juist kan functioneren.
De kans bestaat dat de sensor niet goed
functioneert omdat het extra zitkussen
de werking van de sensor zou kunnen
hinderen.
(Zonder inzittende passagier
detectiesysteem)
Door het plaatsen van zware voorwerpen
op de passagierszitting kan de
veiligheidsgordelwaarschuwingsfunctie
van de passagierszitting geactiveerd
worden, afhankelijk van het gewicht van
het voorwerp.
Geen extra zitkussen op de
passagierszitting plaatsen en er niet op
gaan zitten om er voor te zorgen dat
de passagiergewichtsensor juist kan
functioneren. De kans bestaat dat de
sensor niet goed functioneert omdat het
extra zitkussen de werking van de sensor
zou kunnen hinderen.
Als een klein kind op de passagierszitting
meerijdt, bestaat de kans dat het
waarschuwingslampje niet werkt.
Maak de veiligheidsgordels vast.
7
45
Als er zich een probleem voordoet
Waarschuwings-/indikatielampjes en waarschuwingszoemers
*Bepaalde modellen.
Signaal Waarschuwing Te nemen maatregel
Open-portier
waarschuwingslampje
Het lampje gaat branden als een van de
portieren niet goed is gesloten.
Het portier goed sluiten.
120km/h
waarschuwingslampje
*
Het 120 km/h waarschuwingslampje gaat
branden wanneer de rijsnelheid hoger wordt
dan 120 km/h.
Verminder de rijsnelheid.
Waarschuwingslampje
voor laag
sproeiervloeistofniveau
*
Dit waarschuwingslampje geeft aan dat er
weinig sproeiervloeistof over is.
Vul sproeiervloeistof bij (pagina
6-26 ).
Waarschuwingslampje van bandenspanningcontrolesysteem (Brandt)
*
Neem de juiste maatregel en controleer dat het waarschuwingslampje uit gaat.
7
46
Als er zich een probleem voordoet
Waarschuwings-/indikatielampjes en waarschuwingszoemers
Voertuigen met conventionele banden
Waarschuwing Te nemen maatregel
Wanneer het waarschuwingslampje brandt en de
waarschuwingszoemer klinkt (ongeveer 3 seconden), is
de bandenspanning in één of meerdere van de banden
te laag.
WAARSCHUWING
Als het waarschuwingslampje van het
bandenspanningcontrolesysteem gaat branden of
knipperen of als de waarschuwingszoemtoon voor
lage bandenspanning wordt gegeven, onmiddellijk
de rijsnelheid verminderen en plotseling
manoeuvreren en remmen vermijden:
Als het waarschuwingslampje van het
bandenspanningcontrolesysteem gaat branden
of knipperen of als de waarschuwingszoemtoon
voor lage bandenspanning wordt gegeven, is
het gevaarlijk met hoge snelheden te rijden of
plotseling te manoeuvreren of te remmen. De kans
bestaat dat u de macht over het stuur verliest en
een ongeluk veroorzaakt.
Om te bepalen of u een langzaam leeglopende
band of een lekke band heeft, de auto op een
veilige plaats parkeren waar u visueel de toestand
van de band kunt controleren en bepalen of
de band voldoende lucht heeft om verder te
gaan naar een plaats waar lucht bijgevuld kan
worden en het systeem opnieuw gecontroleerd
kan worden door een deskundige reparateur, bij
voorkeur een offi ciële Mazda reparateur of een
bandenreparatiewerkplaats.
Het TPMS waarschuwingslampje mag nooit
genegeerd worden:
Negeren van het TPMS waarschuwingslampje is
gevaarlijk, ook als u de reden weet waarom het
brandt. Laat het probleem zo spoedig mogelijk
verhelpen alvorens dit tot een ernstigere situatie
leidt, zoals het plotseling lek raken van een band
met een gevaarlijk ongeluk als mogelijk gevolg.
Inspecteer de banden en stel deze af op de
voorgeschreven bandenspanning (pagina 6-38 ).
OPMERKING
Stel de bandenspanning af wanneer de banden
koud zijn. De bandenspanning varieert naargelang
de bandentemperatuur, laat daarom de auto
gedurende ongeveer 1 uur staan of rijd er enkel 1,6
km of minder mee alvorens de bandenspanning
af te stellen. Wanneer de bandenspanning bij
warme banden wordt afgesteld op de koude
bandendruk, bestaat de kans dat het TPMS
waarschuwingslampje/zoemer aan gaat nadat de
banden zijn afgekoeld en dat de druk tot beneden
de specifi catie terugvalt.
Ook is het mogelijk dat een TPMS
waarschuwingslampje dat brandt
doordat de bandenspanning bij een lage
omgevingstemperatuur is teruggevallen blijft
branden als de omgevingstemperatuur omhoog
gaat. In dit geval zal het eveneens noodzakelijk
zijn de bandenspanning af te stellen. Als het
TPMS waarschuwingslampje gaat branden als
gevolg van een terugval in de bandenspanning, de
bandenspanning controleren en afstellen.
Banden verliezen na verloop van tijd vanzelf
lucht en het TPMS systeem kan niet het verschil
aantonen of de banden na verloop van tijd vanzelf
zacht geworden zijn of dat er sprake is van een
lekke band. Wanneer u echter één zachte band in
een set van vier aantreft, wijst dit op een probleem;
iemand anders dient dan langzaam met de auto
vooruit te rijden zodat u de zachte band kunt
inspecteren op inkervingen en metalen voorwerpen
die vanuit het profi el of de zijwand naar buiten
steken. Breng enkele druppels water aan op het
ventiel om te zien of er luchtbelletjes verschijnen
die wijzen op een defect ventiel. Lekkages moeten
grondiger aangepakt worden dan het enkel
opnieuw oppompen van de defecte band aangezien
lekkages gevaarlijk zijn - breng de auto naar een
deskundige reparateur, bij voorkeur een offi ciële
Mazda reparateur.
7
47
Als er zich een probleem voordoet
Waarschuwings-/indikatielampjes en waarschuwingszoemers
Voertuigen met runfl at banden
Waarschuwing Te nemen maatregel
Wanneer het waarschuwingslampje brandt
en de waarschuwingszoemer klinkt, is de
bandenspanning in één of meerdere van de
banden te laag.
WAARSCHUWING
Als het waarschuwingslampje van
het bandenspanningcontrolesysteem
gaat branden of knipperen of als de
waarschuwingszoemtoon voor lage
bandenspanning wordt gegeven,
onmiddellijk de rijsnelheid verminderen
en plotseling manoeuvreren en remmen
vermijden:
Als het waarschuwingslampje van
het bandenspanningcontrolesysteem
gaat branden of knipperen of als de
waarschuwingszoemtoon voor lage
bandenspanning wordt gegeven, is het
gevaarlijk met hoge snelheden te rijden of
plotseling te manoeuvreren of te remmen.
De kans bestaat dat u de macht over het
stuur verliest en een ongeluk veroorzaakt.
Om te bepalen of u een langzaam
leeglopende band of een lekke band heeft,
de auto op een veilige plaats parkeren
waar u visueel de toestand van de band
kunt controleren en bepalen of de band
voldoende lucht heeft om verder te gaan
naar een plaats waar lucht bijgevuld
kan worden en het systeem opnieuw
gecontroleerd kan worden door een
deskundige reparateur, bij voorkeur
een offi ciële Mazda reparateur of een
bandenreparatiewerkplaats.
Het TPMS waarschuwingslampje mag nooit
genegeerd worden:
Negeren van het TPMS
waarschuwingslampje is gevaarlijk, ook als
u de reden weet waarom het brandt. Laat
het probleem zo spoedig mogelijk verhelpen
alvorens dit tot een ernstigere situatie leidt,
zoals het plotseling lek raken van een band
met een gevaarlijk ongeluk als mogelijk
gevolg.
Inspecteer de banden en stel deze af op de voorgeschreven
bandenspanning (pagina 6-38 ).
OPGELET
Bij het vervangen/repareren van banden of velgen of
beide, het werk door een offi ciële Mazda reparateur
laten uitvoeren, omdat anders de kans bestaat dat de
bandenspanningsensoren beschadigd worden.
OPMERKING
Stel de bandenspanning af wanneer de banden koud zijn. De
bandenspanning varieert naargelang de bandentemperatuur, laat daarom de
auto gedurende ongeveer 1 uur staan of rijd er enkel 1,6 km of minder mee
alvorens de bandenspanning af te stellen. Wanneer de bandenspanning bij
warme banden wordt afgesteld op de koude bandendruk, bestaat de kans
dat het TPMS waarschuwingslampje/zoemer aan gaat nadat de banden
zijn afgekoeld en dat de druk tot beneden de specifi catie terugvalt.
Ook is het mogelijk dat een TPMS waarschuwingslampje dat brandt
doordat de bandenspanning bij een lage omgevingstemperatuur is
teruggevallen uit gaat als de omgevingstemperatuur omhoog gaat. In
dit geval zal het eveneens noodzakelijk zijn de bandenspanning af te
stellen. Als het TPMS waarschuwingslampje gaat branden als gevolg van
een terugval in de bandenspanning, de bandenspanning controleren en
afstellen.
Nadat de bandenspanning is afgesteld, kan het enige tijd duren
voordat het TPMS waarschuwingslampje uit gaat. Als het TPMS
waarschuwingslampje blijft branden, gedurende 10 minuten met een
snelheid van tenminste 25 km/h blijven rijden en vervolgens controleren
of het lampje uit gaat.
Banden verliezen na verloop van tijd vanzelf lucht en het TPMS systeem
kan niet het verschil aantonen of de banden na verloop van tijd vanzelf
zacht geworden zijn of dat er sprake is van een lekke band. Wanneer
u echter één zachte band in een set van vier aantreft, wijst dit op een
probleem; iemand anders dient dan langzaam met de auto vooruit te
rijden zodat u de zachte band kunt inspecteren op inkervingen en metalen
voorwerpen die vanuit het profi el of de zijwand naar buiten steken. Breng
enkele druppels water aan op het ventiel om te zien of er luchtbelletjes
verschijnen die wijzen op een defect ventiel. Lekkages moeten grondiger
aangepakt worden dan het enkel op spanning brengen van de defecte band
aangezien lekkages gevaarlijk zijn — breng de auto naar een deskundige
reparateur, bij voorkeur een offi ciële Mazda reparateur die over alle
apparatuur beschikt voor het repareren van banden, TPMS systemen en de
meest geschikte nieuwe band voor uw auto kan bestellen.
Als het waarschuwingslampje opnieuw gaat branden nadat de
bandenspanning is afgesteld, is er mogelijk sprake van een lekke band.
Zie Voertuigen met runfl at banden op pagina 7-4 .
7
48
Als er zich een probleem voordoet
Waarschuwings-/indikatielampjes en waarschuwingszoemers
KEY waarschuwingslampje (Rood) (Knippert)
Neem de juiste maatregel en controleer dat het waarschuwingslampje uit gaat.
Oorzaak Te nemen maatregel
De batterij van de geavanceerde sleutel is
uitgeput.
Vernieuw de sleutelbatterij (pagina 6-35 ).
De geavanceerde sleutel bevindt zich buiten het
werkingsbereik.
Breng de geavanceerde sleutel in het werkingsbereik (pagina
3-9 ).
De geavanceerde sleutel is geplaatst in delen van
het interieur waar de sleutel moeilijk bespeurd
kan worden.
Er bevindt zich een sleutel van een andere
fabrikant welke gelijkt op de geavanceerde
sleutel in het werkingsbereik.
Neem de sleutel van een andere fabrikant welke gelijkt op de
geavanceerde sleutel uit het werkingsbereik.
Zonder het contact uit te zetten, is de
geavanceerde sleutel uit het interieur genomen
en vervolgens zijn alle portieren gesloten.
Breng de geavanceerde sleutel terug in het interieur.
7
49
Als er zich een probleem voordoet
Waarschuwings-/indikatielampjes en waarschuwingszoemers
Berichten die verschijnen op de display
Als een bericht wordt getoond op de middendisplay (type B/type C audio), overeenkomstig
het getoonde bericht de juiste maatregel nemen (op kalme wijze).
(Displayvoorbeeld)
Breng de auto onmiddellijk op een veilige plaats tot stilstand.
Als de volgende berichten in de middendisplay worden getoond (type B/type C audio), is er
mogelijk een defect in een voertuigsysteem. Breng de auto op een veilige plaats tot stilstand
en neem contact op met een offi ciële Mazda reparateur.
Display Aangegeven toestand
Wordt getoond als de motorkoelvloeistoftemperatuur
buitengewoon is toegenomen.
Wordt getoond als er een defect is in het laadsysteem.
7
50
Als er zich een probleem voordoet
Waarschuwings-/indikatielampjes en waarschuwingszoemers
Controleer displaygegevens
Wordt getoond in de volgende gevallen:
Display Aangegeven toestand/Te nemen maatregel
Het volgende bericht wordt getoond wanneer de
temperatuur rondom de middendisplay te hoog is
opgelopen.
Verlaging van de temperatuur in het interieur of van
de temperatuur rondom de middendisplay wordt
aanbevolen door direct zonlicht te vermijden.
7
51
Als er zich een probleem voordoet
Waarschuwings-/indikatielampjes en waarschuwingszoemers
In de volgende
gevallen wordt een
waarschuwingszoemer
geactiveerd
Waarschuwing voor niet-
uitgeschakelde verlichting
Als de verlichting is ingeschakeld en
het contact in de stand ACC wordt
gezet of wordt uitgeschakeld, zal er een
continue pieptoon klinken zodra het
bestuurdersportier geopend wordt.
OPMERKING
Wanneer het contact op
ACC gezet wordt, heeft de
“Waarschuwingspieptoon voor
niet-uitgeschakeld contact (STOP)”
(pagina 7-53 ) voorrang boven
de waarschuwing voor niet-
uitgeschakelde verlichting.
Een gebruikersfunctie is
beschikbaar voor het veranderen
van het geluidsvolume voor
de waarschuwing voor niet-
uitgeschakelde verlichting.
Zie Gebruikersinstellingen op pagina
9-11 .
Waarschuwingszoemer voor
systeem van airbag/voorspanners
van veiligheidsgordels
Als er een probleem is met de systemen
van de airbag/voorspanners van
veiligheidsgordels en het oplichten van het
waarschuwingslampje, zal er elke minuut
gedurende ongeveer 5 seconden een
waarschuwingszoemer klinken.
Het geluid van de waarschuwingszoemer
voor het systeem van airbag en
veiligheidsgordelvoorspanners zal
gedurende ongeveer 35 minuten hoorbaar
blijven. Laat uw auto zo spoedig mogelijk
door een deskundige reparateur, bij
voorkeur een offi ciële Mazda reparateur
inspecteren.
WAARSCHUWING
Rijd niet met de auto wanneer de
waarschuwingszoemer voor het systeem
van de airbag/voorspanners van
veiligheidsgordels klinkt:
Rijden met de auto terwijl de
waarschuwingzoemer voor het systeem
van de airbag/voorspanners van
veiligheidsgordels klinkt is gevaarlijk.
Bij een botsing zullen de airbags en
het systeem van de voorspanners van
de veiligheidsgordels niet in werking
treden, hetgeen ernstig of mogelijk
dodelijk letsel tot gevolg kan hebben.
Neem contact op met een deskundige
reparateur, bij voorkeur een offi ciële
Mazda reparateur om de auto zo
spoedig mogelijk te laten inspecteren.
7
52
Als er zich een probleem voordoet
Waarschuwings-/indikatielampjes en waarschuwingszoemers
*Bepaalde modellen.
Actieve motorkap
waarschuwingszoemer
*
Als er een probleem is met de actieve
motorkap en het oplichten van het
waarschuwingslampje, zal er elke minuut
gedurende ongeveer 5 seconden een
waarschuwingszoemer klinken.
Het geluid van de waarschuwingszoemer
voor de actieve motorkap zal gedurende
ongeveer 35 minuten hoorbaar blijven.
Laat uw auto zo spoedig mogelijk door
een deskundige reparateur, bij voorkeur
een offi ciële Mazda reparateur inspecteren.
WAARSCHUWING
Niet met de auto rijden
wanneer de actieve motorkap
waarschuwingszoemer klinkt:
Rijden terwijl de actieve motorkap
waarschuwingszoemer klinkt is
gevaarlijk, omdat de kans bestaat
dat het mechanisme van de actieve
motorkap niet normaal functioneert
en in het geval het voertuig een
voetganger zou raken niet normaal
activeert. Neem contact op met een
deskundige reparateur, bij voorkeur
een offi ciële Mazda reparateur om
de auto zo spoedig mogelijk te laten
inspecteren.
Waarschuwingszoemer voor
veiligheidsgordel
Als de rijsnelheid hoger is dan ongeveer
20 km/h en de veiligheidsgordel
van de bestuurder of voorpassagier
niet is vastgemaakt, klinkt continu
een waarschuwingspieptoon. Als
de veiligheidsgordel dan nog niet is
vastgemaakt, zal de pieptoon eenmaal
stoppen en dan gedurende ongeveer
90 seconden doorgaan. De pieptoon
stopt nadat de veiligheidsgordel van
de bestuurder of voorpassagier is
vastgemaakt.
OPMERKING
Door het plaatsen van
zware voorwerpen op de
voorpassagierszitting kan de
veiligheidsgordelwaarschuwingsfunctie
van de voorpassagierszitting
geactiveerd worden, afhankelijk van het
gewicht van het voorwerp.
Geen extra zitkussen op de
voorpassagierszitting plaatsen en
gebruiken om er voor te zorgen dat de
voorpassagiergewichtsensor juist kan
functioneren. De kans bestaat dat de
sensor niet goed functioneert omdat
het extra zitkussen de werking van de
sensor zou kunnen hinderen.
Wanneer een klein kind op de
voorpassagierszitting zit, is het
mogelijk dat de waarschuwingszoemer
niet werkt.
7
53
Als er zich een probleem voordoet
Waarschuwings-/indikatielampjes en waarschuwingszoemers
Waarschuwingszoemtoon voor
niet-uitgeschakeld contact (STOP)
Europese modellen
Als het bestuurdersportier geopend wordt
terwijl het contact op ACC staat, klinkt er
6 maal een zoemtoon om de bestuurder
op de hoogte te stellen dat het contact niet
uit is gezet (STOP). Als deze toestand
blijft voortbestaan zal het afstandbediende
portiervergrendelingssysteem niet
functioneren, kan de auto niet vergrendeld
worden en zal de accu uitgeput raken.
Behalve Europese modellen
Als het bestuurdersportier geopend wordt
terwijl het contact op ACC staat, klinkt
er continu een pieptoon om de bestuurder
op de hoogte te stellen dat het contact niet
uit is gezet (STOP). Als deze toestand
blijft voortbestaan zal het afstandbediende
portiervergrendelingssysteem niet
functioneren, kan de auto niet vergrendeld
worden en zal de accu uitgeput raken.
Sleutel uit auto verwijderd
waarschuwingszoemtoon
Er wordt 6 maal een pieptoon gegeven
en het KEY waarschuwingslampje (rood)
gaat continu knipperen als het contact niet
is uitgezet, alle portieren gesloten zijn en
de sleutel uit de auto verwijderd wordt. Dit
is om de bestuurder te waarschuwen dat de
sleutel uit de auto is verwijderd en dat het
contact niet is uitgezet.
OPMERKING
Aangezien de sleutel gebruik maakt
van radiogolven van lage intensiteit,
bestaat de kans dat de Sleutel-uit-auto-
verwijderd waarschuwing geactiveerd
wordt als de sleutel samen met een
metalen voorwerp wordt meegedragen
of als deze op een plaats met slechte
signaalontvangst bewaard wordt.
Zie Verzoekschakelaar-buiten-
werking waarschuwingspieptoon
(Met geavanceerde
afstandbediende
portiervergrendelingsfunctie)
Als de verzoekschakelaar wordt ingedrukt
terwijl een portier open staat of niet goed
is gesloten of het contact niet is uitgezet
terwijl de sleutel is meegenomen, wordt
gedurende ongeveer 2 seconden een
zoemtoon gegeven om aan te geven dat de
portieren en het kofferdeksel niet kunnen
worden vergrendeld.
7
54
Als er zich een probleem voordoet
Waarschuwings-/indikatielampjes en waarschuwingszoemers
*Bepaalde modellen.
Sleutel-in-kofferruimte-
achtergelaten
waarschuwingszoemtoon (Met
geavanceerde afstandbediende
portiervergrendelingsfunctie)
Als de sleutel in de kofferruimte is
achtergelaten terwijl alle portieren en
het kofferdeksel gesloten zijn, wordt er
gedurende ongeveer 10 seconden een
pieptoon gegeven om de bestuurder
er op attent te maken dat de sleutel in
de kofferruimte is achtergelaten. Als
dit gebeurt, het kofferdeksel openen
door het indrukken van de elektrische
kofferdekselopener en de sleutel
verwijderen. De kans bestaat dat een
sleutel die uit de kofferruimte wordt
verwijderd niet functioneert, omdat de
functies ervan tijdelijk buiten werking zijn.
Voor het herstellen van de functies van de
sleutel, de procedure die van toepassing is
uitvoeren (pagina 3-9 ).
Sleutel-in-auto-achtergelaten
waarschuwingspieptoon (Met
geavanceerde afstandbediende
portiervergrendelingsfunctie)
Als een sleutel in het interieur van de auto
is achtergelaten en alle portieren en de
kofferruimte met een afzonderlijke sleutel
worden vergrendeld, wordt er gedurende
ongeveer 10 seconden een pieptoon
gegeven om de bestuurder er op attent te
maken dat de sleutel in het interieur van de
auto is achtergelaten. Als dit gebeurt, het
portier openen en de sleutel verwijderen.
De kans bestaat dat een sleutel die op
deze manier uit de auto is verwijderd niet
functioneert, omdat de functies ervan
tijdelijk geannuleerd zijn. Voer voor
het herstellen van de sleutelfuncties de
procedure van toepassing uit (pagina
3-9 ).
i-stop waarschuwingszoemer
*
Als het stationair draaien van de motor
is gestopt en het bestuurdersportier
wordt geopend, klinkt er een
waarschuwingstoon om de bestuurder
te attenderen dat het stationair draaien
is gestopt. Dit stopt wanneer het
bestuurdersportier wordt gesloten.
De waarschuwingszoemer klinkt als
de motor gestopt is en de volgende
handelingen worden uitgevoerd. In
dergelijke gevallen herstart de motor
om veiligheidsredenen niet automatisch.
Start de motor met behulp van de
normale methode.
(Europees model)
De veiligheidsgordel van de bestuurder
is losgemaakt en het bestuurdersportier
wordt geopend.
(Behalve Europees model)
(Handgeschakelde versnellingsbak)
Wanneer de versnellingshendel
in een andere stand dan neutraal
staat, de veiligheidsgordel van de
bestuurder wordt losgemaakt en het
bestuurdersportier wordt geopend.
(Automatische transmissie)
Wanneer de keuzehendel in de stand
D of M (niet in blokkeermodus
voor tweede versnelling) staat,
de veiligheidsgordel van de
bestuurder wordt losgemaakt en het
bestuurdersportier wordt geopend.
7
55
Als er zich een probleem voordoet
Waarschuwings-/indikatielampjes en waarschuwingszoemers
*Bepaalde modellen.
Rijsnelheidsalarm
*
De functie van het rijsnelheidsalarm is
bestemd om de bestuurder via een enkele
pieptoon en een waarschuwingsindicatie
in de instrumentengroep te waarschuwen
dat de tevoren ingestelde rijsnelheid is
overschreden.
U kunt de instelling van de rijsnelheid
waarbij de waarschuwing wordt gegeven
veranderen (pagina 4-30 ).
Waarschuwingszoemer voor
bandenspanning
*
Voertuigen met conventionele banden
De waarschuwingszoemer klinkt
gedurende ongeveer 3 seconden wanneer
er een afwijking is in de bandenspanning.
Zie Bandenspanningcontrolesysteem
(Voertuig met conventionele banden) op
pagina 4-137 .
Voertuigen met runfl at banden
De waarschuwingszoemer klinkt
gedurende ongeveer 3 seconden als de
bandenspanning afneemt.
Als de bandenspanning extreem afneemt,
klinkt gedurende ongeveer 30 seconden
een zoemtoon.
Zie Bandenspanningcontrolesysteem
(Voertuig met runfl at banden) op pagina
4-142 .
Buitentemperatuurwaarschuwingszoemer
*
Waarschuwt de bestuurder voor de
mogelijkheid van gladde wegen wanneer
de buitentemperatuur laag is.
Als de buitentemperatuur lager is
dan ongeveer 4 °C, wordt er eenmaal
een pieptoon gegeven en gaat de
buitentemperatuurdisplay gedurende
ongeveer tien seconden knipperen. (pagina
4-29 )
Waarschuwingsgeluid
rijstrookafwijkingwaarschuwingssysteem
(LDWS)
*
Als terwijl het systeem in werking is
bepaald wordt dat de auto op het punt
staat de rijstrook te verlaten, wordt er een
waarschuwingsgeluid gegeven.
OPMERKING
Het volume van het LDWS
waarschuwingsgeluid kan veranderd
worden.
Zie Gebruikersinstellingen op pagina
9-11 .
Het type van het LDWS
waarschuwingsgeluid kan veranderd
worden.
Zie Gebruikersinstellingen op pagina
9-11 .
Dodehoekmonitorsysteem (BSM)
waarschuwingszoemer
*
Vooruit rijden
De waarschuwingszoemer klinkt wanneer
de richtingaanwijzerhendel wordt bediend
naar de zijde waar het dodehoekmonitor
(BSM) waarschuwingslampje brandt.
OPMERKING
Een gebruikersfunctie is beschikbaar
voor het wijzigen van het geluidsvolume
van de dodehoekmonitor (BSM)
waarschuwingszoemer.
Zie Gebruikersinstellingen op pagina
9-11 .
7
56
Als er zich een probleem voordoet
Waarschuwings-/indikatielampjes en waarschuwingszoemers
*Bepaalde modellen.
Omkeren van de bandlooprichting
Als een bewegend object zoals een auto
of tweewielig voertuig van links of
rechts uw voertuig vanaf de achterzijde
nadert, wordt de dodehoekmonitor (BSM)
waarschuwingszoemer geactiveerd.
Waarschuwingszoemer voor
elektronisch stuurslot
De waarschuwingszoemer klinkt als het
stuurwiel niet ontgrendeld wordt nadat
de startdrukknop is ingedrukt. (pagina
4-4 )
Waarschuwingspieptoon van
snelheidsbegrenzer
*
Als de rijsnelheid de ingestelde
snelheid met ongeveer 3 km/h of
meer overschrijdt, klinkt er continu
een waarschuwingspieptoon. De
waarschuwingspieptoon klinkt totdat de
rijsnelheid tot aan de ingestelde snelheid
of lager vermindert.
120 km/h waarschuwingszoemer
*
Als de rijsnelheid hoger wordt dan 120
km/h, klinkt er gedurende 5 seconden een
pieptoon.
7
57
Als er zich een probleem voordoet
Wanneer het kofferdeksel niet geopend kan worden
Wanneer het kofferdeksel
niet geopend kan worden
Als de accu is uitgeput, kan de
kofferruimte niet ontgrendeld en geopend
worden.
In dit geval kan de kofferruimte
ontgrendeld worden door het probleem
van de uitgeputte accu te verhelpen.
Zie Starten met een hulpaccu op pagina
7-22 .
Als de kofferruimte ook na het verhelpen
van het probleem van de uitgeputte
accu niet kan worden ontgrendeld, is er
mogelijk een defect in het elektrische
systeem.
1. Sluit het vouwdak.
Zie Opzetten van het vouwdak op
pagina 3-46 .
2. Verwijder de windvanger.
Windvanger
3. Verwijder de bevestigingsklemmen aan
de rechterzijde van het voertuig.
4. Trek de afdekking aan de rechterzijde
van het voertuig voor een deel naar
achteren.
5. Draai de schroeven van het kapje los
totdat de schroeven vrij beginnen te
draaien.
7
58
Als er zich een probleem voordoet
Wanneer het kofferdeksel niet geopend kan worden
6. Trek het kapje naar buiten en open het
kofferdeksel.
Laat na het uitvoeren van deze
noodmaatregel de auto zo spoedig
mogelijk door een deskundige
reparateur, bij voorkeur een offi ciële
Mazda reparateur inspecteren.
OPGELET
Bij het trekken aan het kapje niet aan de
schroef trekken. Anders kan de schroef
er uit vallen en kwijt raken.
8
18
1
8
Informatie voor de eigenaar
Belangrijke consumenteninformatie zoals garanties en aanvullende
apparatuur.
Garantie .............................................................................................. 8-2
Registratie van de auto in het buitenland ...................................... 8-2
Installatie van niet-originele onderdelen en accessoires ............... 8-3
Mobiele telefoons ................................................................................ 8-4
Waarschuwing voor het gebruik van mobiele telefoons ............... 8-4
Registratie van voertuiggegevens ..................................................... 8-5
Registratie van voertuiggegevens ................................................. 8-5
Verklaring van Conformiteit ............................................................. 8-6
Verklaring van Conformiteit ......................................................... 8-6
Elektromagnetische compatibiliteit ................................................ 8-16
Elektromagnetische compatibiliteit ............................................ 8-16
Inzamelen/opruimen van afgedankte apparatuur/gebruikte
batterijen ........................................................................................... 8-18
Informatie voor gebruikers betreffende het inzamelen en opruimen
van afgedankte apparatuur en gebruikte batterijen ..................... 8-18
8
2
Informatie voor de eigenaar
Garantie
Registratie van de auto in het buitenland
Registratie van uw voertuig in het buitenland kan problemen opleveren afhankelijk ervan of
het voertuig voldoet aan de specifi eke emissie- en veiligheidsnormen van het land waarin
het voertuig gebruikt gaat worden. Als gevolg bestaat de kans dat om aan de normen te
kunnen voldoen op eigen kosten wijzigingen aan het voertuig aangebracht moeten worden.
Bovendien dient u rekening te houden met het volgende:
De kans bestaat dat adequaat onderhoud in een ander land moeilijk of onmogelijk is.
Ook is het mogelijk dat de voor uw auto voorgeschreven brandstof niet beschikbaar is.
Onderdelen, onderhoudsvoorzieningen en speciale gereedschappen, welke nodig zijn voor
onderhoud en reparatie van uw auto, zijn soms niet voorhanden.
Misschien is er ook geen offi ciële Mazda dealer in het land waar u de auto wilt registreren.
Bovendien is de Mazda fabrieksgarantie alleen in bepaalde landen geldig.
8
3
Informatie voor de eigenaar
Garantie
Installatie van niet-originele onderdelen en accessoires
Het aanbrengen van technische wijzigingen aan de originele staat van uw Mazda kan van
invloed zijn op de veiligheid van uw auto. Dergelijke technische wijzigingen omvatten
niet alleen het gebruik van niet geschikte onderdelen, maar ook accessoires, uitrusting of
hulpstukken, zoals velgen en banden.
Originele Mazda onderdelen en originele Mazda accessoires zijn specifi ek ontworpen voor
Mazda automobielen.
Andere dan de hierboven vermelde onderdelen en accessoires zijn niet door Mazda
geïnspecteerd en goedgekeurd tenzij dit door Mazda uitdrukkelijk wordt vermeld. Wij
kunnen niet garant staan voor de geschiktheid van dergelijke producten. Mazda kan niet
aansprakelijk gesteld worden voor enigerlei schade veroorzaakt door het gebruik van
dergelijke producten.
WAARSCHUWING
Wees voorzichtig bij het kiezen en installeren van aanvullende elektrische apparatuur,
zoals mobiele telefoons, zend- en ontvanginstallaties, stereo-systemen en auto-
alarmsystemen:
Een simpele fout bij het kiezen of het installeren van verkeerde aanvullende apparatuur
of het kiezen van een verkeerde installateur is gevaarlijk. Essentiële systemen kunnen
beschadigd worden, hetgeen het afslaan van de motor, activering van de airbag (SRS),
buiten werking treden van het ABS/TCS/DSC systeem of brand in de wagen kan
veroorzaken.
Mazda kan niet aansprakelijk gesteld worden voor dood, letsel of onkosten die het gevolg
kunnen zijn van het installeren van aanvullende niet-originele onderdelen of accessoires.
8
4
Informatie voor de eigenaar
Mobiele telefoons
Waarschuwing voor het gebruik van mobiele telefoons
WAARSCHUWING
Houd u aan de wettelijke regelingen in uw land betreffende het gebruik van
communicatieapparatuur in auto's:
Het is gevaarlijk wanneer tijdens het rijden door de bestuurder elektrische apparatuur
zoals mobiele telefoons, computers, draagbare radio's, autonavigatiesystemen of andere
apparatuur worden gebruikt. Het kiezen van een nummer op een mobiele telefoon
tijdens het rijden houdt de handen van de bestuurder in beslag. Gebruik van deze
apparatuur heeft tot gevolg dat de bestuurder wordt afgeleid en kan tot een ernstig
ongeluk leiden. Als het gebruik van de apparatuur niet aan een passagier kan worden
overgelaten, de auto op een veilige plaats aan de kant van de weg tot stilstand brengen
alvorens de apparatuur te gebruiken. Maak gebruik van een hands-free systeem,
zodat tenminste uw handen vrij blijven om de wagen te besturen, als ondanks deze
waarschuwing het gebruik van een mobiele telefoon noodzakelijk is. Gebruik tijdens het
rijden nooit een mobiele telefoon of andere elektrische apparatuur en concentreer in
plaats daarvan op de volle taak van het rijden.
8
5
Informatie voor de eigenaar
Registratie van voertuiggegevens
Registratie van voertuiggegevens
Deze auto is uitgerust met een computer die de volgende belangrijke gegevens van de auto
registreert welke verband houden met de elektronische besturing, rijgegevens en overige
gebruiksomstandigheden.
Geregistreerde gegevens
Rijgegevens zoals motortoerental en rijsnelheid
Gegevens zoals het gebruik van gas- en rempedaal en informatie die verband houdt met
de omgevingsomstandigheden tijdens het rijden
Storingsdiagnose informatie van elke boordcomputer
Informatie die verband houdt met de besturing van overige boordcomputers
OPMERKING
De geregistreerde gegevens kunnen verschillen afhankelijk van de modeluitvoering en de
optionele uitrusting. Spraak en beelden worden niet opgenomen.
Behandeling van gegevens
Mazda en onderaannemende partijen mogen de geregistreerde gegevens verzamelen
en gebruiken voor storingsdiagnose, research en ontwikkelingsdoeleinden en
kwaliteitsbewaking.
Mazda zal niets van deze verzamelde gegevens openbaar maken of ter beschikking stellen
aan derden, tenzij:
Een akkoord van de eigenaar van de auto (overeenkomst van verhuurder en huurder in
geval van een geleased voertuig) is verkregen
Op offi cieel verzoek van de politie of andere wetshandhavende autoriteiten
Voor statistische verwerking door een researchinstituut na verwerking van de gegevens
zodat identifi catie van de eigenaar van het voertuig onmogelijk is
8
6
Informatie voor de eigenaar
Verklaring van Conformiteit
Verklaring van Conformiteit
Afstandbediende portiervergrendeling/Start-blokkeersysteem
8
7
Informatie voor de eigenaar
Verklaring van Conformiteit
8
8
Informatie voor de eigenaar
Verklaring van Conformiteit
Dodehoekmonitorsysteem (BSM)
8
9
Informatie voor de eigenaar
Verklaring van Conformiteit
Bluetooth
®
handsfree
Type A
8
10
Informatie voor de eigenaar
Verklaring van Conformiteit
8
11
Informatie voor de eigenaar
Verklaring van Conformiteit
Type B/Type C
8
12
Informatie voor de eigenaar
Verklaring van Conformiteit
8
13
Informatie voor de eigenaar
Verklaring van Conformiteit
8
14
Informatie voor de eigenaar
Verklaring van Conformiteit
8
15
Informatie voor de eigenaar
Verklaring van Conformiteit
8
16
Informatie voor de eigenaar
Elektromagnetische compatibiliteit
Elektromagnetische compatibiliteit
Uw Mazda is getest en goedgekeurd inzake bepaling UNECE
*1
10 welke verband houdt met
elektromagnetische compatibiliteit. Radio Frequentie (RF) zendapparatuur (bijv. mobiele
telefoons, amateur radiozenders, enz.) mag enkel in uw Mazda geïnstalleerd worden als
deze voldoet aan de parameters die in onderstaande tabel worden getoond.
*1 UNECE staat voor Economische Raad van de Verenigde Naties voor Europa (United
Nations Economic Commission for Europe).
Het is uw verantwoordelijkheid er voor te zorgen dat alle apparatuur die u heeft
geïnstalleerd voldoet aan de geldende wettelijke bepalingen. Laat alle apparatuur installeren
door deskundige monteurs.
OPGELET
Installeer geen zendontvangapparaat, microfoons, luidsprekers of enig ander voorwerp
in het werkingsbereik van het airbagsysteem.
Bevestig de antennekabel niet aan de oorspronkelijke bedrading, brandstofl eidingen of
remleidingen van de auto. Probeer zo veel mogelijk te voorkomen dat de antennekabel
parallel loopt met de bedradingsbundels.
Houd antenne- en spanningskabels op een afstand van tenminste 100 mm van
elektronische modules en airbags.
Vermijd het gebruik van de sigarettenaansteker of de insteekbus voor accessoires als
een stroomvoorziening voor RF-zendontvangapparatuur.
8
17
Informatie voor de eigenaar
Elektromagnetische compatibiliteit
Antenneposities:
: links van kofferdeksel
Frequentieband (MHz) Maximaal uitgangsvermogen (Watt) Antenneposities
50 — 54 50
68 — 87,5 50
142 — 176 50
380 — 470 50
806 — 940 10
1200 — 1300 10
1710 — 1885 10
1885 — 2025 10
2400 — 2500 0,01
*1
In een cabine
*1
*1 Enkel voor Bluetooth
®
OPMERKING
Controleer na het installeren van RF zenders voor storing van en naar alle elektrische
apparatuur in de auto, zowel in de standbymodus als in de zendmodus.
Controleer alle elektrische apparatuur:
met de contactschakelaar op ON
met draaiende motor
tijdens een proefrit bij diverse snelheden.
8
18
Informatie voor de eigenaar
Inzamelen/opruimen van afgedankte apparatuur/gebruikte batterijen
Informatie voor gebruikers betreffende het inzamelen
en opruimen van afgedankte apparatuur en gebruikte
batterijen
Zie voor het opruimen van uw oude batterijen onderstaande informatie.
Informatie over opruimen in de Europese Unie
Deze afbeelding van een doorgekruiste afvalbak op producten, verpakking, en/of
bijbehorende documenten betekent dat gebruikte elektronische producten en batterijen
niet samen met ongesorteerd huishoudafval mogen worden afgedankt. Voor een juiste
verwerking, hergebruik en recycling van afgedankte producten en gebruikte batterijen,
brengt u deze naar de aangewezen inzamelpunten, overeenkomstig uw nationale wetgeving
en de richtlijnen 2006/66/EC.
Door deze producten en batterijen op correcte wijze op te ruimen, helpt u waardevolle
natuurlijke hulpbronnen te behouden en voorkomt u mogelijk negatieve effecten op de
gezondheid en het milieu die anders het gevolg zouden kunnen zijn van een onjuiste
afvalverwerking.
Neem contact op met uw plaatselijke gemeente, afvalverwerkingsbedrijf of verkooppunt
waar u de producten heeft gekocht voor meer informatie over inzameling en hergebruik van
afgedankte producten en batterijen.
OPMERKING
Het is mogelijk dat de onderstaande twee letters gebruikt worden in combinatie met de
afbeelding van de doorgekruiste afvalbak. In dit geval voldoet deze aan de eis welke
bepaald is door de richtlijn voor de betreffende chemische stof.
“Pb” en “Cd” betekenen respectievelijk lood en cadmium.
8
19
Informatie voor de eigenaar
Inzamelen/opruimen van afgedankte apparatuur/gebruikte batterijen
Informatie over opruimen in overige landen buiten de Europese Unie
Bovenstaande symbolen zijn enkel geldig in de Europese Unie. Neem als u afgedankte
producten en gebruikte batterijen wilt opruimen contact op met uw plaatselijke gemeente,
afvalverwerkingsbedrijf of verkooppunt waar u de producten heeft gekocht en vraag naar de
juiste methode van opruimen.
8
20
NOTITIES
9
19
1
9
Technische gegevens
Technische informatie over uw Mazda.
Identifi catienummers ......................................................................... 9-2
Voertuiginformatielabels ............................................................... 9-2
Technische gegevens ........................................................................... 9-4
Technische gegevens ..................................................................... 9-4
Gebruikersinstellingen .................................................................... 9-11
Gebruikersinstellingen ................................................................ 9-11
9
2
Technische gegevens
Identifi catienummers
Voertuiginformatielabels
Voertuig-identifi catienummer
(Zuid-Afrika, Vereniging van
Arabische Golfstaten)
Met het voertuig-identifi catienummer
wordt uw voertuig wettelijk
geïdentifi ceerd. Het nummer staat op
een plaatje dat bevestigd is aan het
ventilatiekastpaneel aan de linkerhoek van
het instrumentenpaneel. Dit plaatje is door
de voorruit gemakkelijk zichtbaar.
Modelplaatje
Chassisnummer/Voertuig-
identifi catienummer (Ierland,
Verenigd Koninkrijk)
Chassisnummer
Open het deksel aangegeven in de
afbeelding voor het controleren van het
chassisnummer.
Voertuig-identifi catienummer
9
3
Technische gegevens
Identifi catienummers
Informatielabel voor
uitlaatgasreiniging (Filippijnen)
Bandenspanningslabel
Model met links stuur
Model met rechts stuur
Motornummer
Voorwaarts
Voertuiginformatieplaatje
(Vereniging van Arabische
Golfstaten)
Op dit plaatje wordt het productiejaar en
de maand aangegeven.
9
4
Technische gegevens
Technische gegevens
Technische gegevens
Motor
Onderwerp
Technische gegevens
SKYACTIV-G 1.5 SKYACTIV-G 2.0
Type DOHC-16V in lijn, 4 cil.
Boring x slag 74,5 × 85,8 mm 83,5 × 91,2 mm
Cilinderinhoud 1496 cc 1998 cc
Compressieverhouding 13,0
Vereniging van Arabische Golfstaten
Onderwerp Technische gegevens
Maximum motorvermogen/aantal omwentelingen 118 kW/6000 omw/min
Maximum motorkoppel/aantal omwentelingen 200 N•m/4600 omw/min
Maximum snelheid 198 km/h
Elektrische systeem
Onderwerp Classifi catie
Accu
N-55 (S)
*1
12V-45Ah/20UUR
*2
Bougienummer Originele Mazda bougie
*3
PE5R-18-110 of PE5S-18-110
*1 N-55 (S) is bestemd voor het i-stop systeem (FOR STOP & START)/i-ELOOP systeem. Voor de juiste werking
van het i-stop systeem (FOR STOP & START)/i-ELOOP systeem mag enkel gebruik gemaakt worden van N-55
(S). Raadpleeg een deskundige reparateur, bij voorkeur een offi ciële Mazda reparateur voor bijzonderheden.
*2 Niet voor i-stop systeem/i-ELOOP systeem.
*3 De bougies zorgen er voor dat de SKYACTIV-G optimale prestaties kan leveren. Raadpleeg een deskundige
reparateur, bij voorkeur een offi ciële Mazda reparateur voor bijzonderheden.
OPGELET
Gebruik voor het reinigen van iridium bougies geen draadborstel. De fi jne deeltjeslaag op
de iridiumlegering en de platina punten kunnen beschadigd worden.
9
5
Technische gegevens
Technische gegevens
Aanbevolen smeermiddelen
Smeermiddel
Classifi catie
Europa Behalve Europa
Motorolie
*1
Aanbevolen olies
*2
Oliekwaliteit
Originele Mazda Olie Supra 0W-20
API SG/SH/SJ/SL/SM/SN of
ILSAC GF-II/GF-III/GF-IV/GF-V
Originele Mazda Olie Ultra 5W-30
Alternatieve oliekwaliteit
*3
API SL/SM/SN of
ACEA A3/A5
0W-20
5W-30
Koelvloeistof Type FL-22
Handgeschakelde
versnellingsbakolie
Originele Mazda Long Life Gear Oil IS
*4
Automatische
transmissievloeistof
JWS3309
Achterdifferentieelolie Mazda Long Life Hypoïde Tandwielolie SG1
Rem/koppelingsvloeistof SAE J1703 of FMVSS116 DOT-3 of DOT-4
*1 Zie Aanbevolen olie op pagina 6-20 .
Gebruik geen olie die niet voldoet aan de hierboven vermelde specifi caties of vereisten. Gebruik van
ongeschikte olie kan motorschade veroorzaken welke niet door de Mazda garantie wordt gedekt.
*2 Originele Mazda olie is speciaal bestemd/getest voor de respektievelijke motor. Voor optimale prestaties wordt
het aanbevolen altijd gebruik te maken van originele Mazda olie.
*3 Als er geen originele Mazda olie beschikbaar is, kunt u ook gebruik maken van alternatieve olie die
overeenkomt met de aangegeven specifi catie.
*4 Originele Mazda Long Life Gear Oil IS is een hoogwaardige olie voor optimaal schakelcomfort. Gebruik van
originele Mazda Long Life Gear Oil IS wordt aanbevolen.
Als originele Mazda Long Life Gear Oil IS niet verkrijgbaar is, gebruik dan standaard olie (API Service GL-4
(SAE 75W-90)). Echter het schakelen bij zeer lage temperaturen kan dan moeilijker worden.
9
6
Technische gegevens
Technische gegevens
Inhouden
(Hoeveelheden zijn bij benadering)
Onderwerp Inhoud
Motorolie
Met vernieuwing oliefi lter 4,3 liter
Zonder vernieuwing oliefi lter 4,1 liter
Koelvloeistof
SKYACTIV-G 1.5
Model met links stuur 5,6 liter
Model met rechts stuur 5,8 liter
SKYACTIV-G 2.0
Handgeschakelde
versnellingsbak
Model met links stuur 6,0 liter
Model met rechts stuur 6,2 liter
Automatische
transmissie
Saoedi-Arabië 6,2 liter
Model met rechts stuur 6,0 liter
Behalve bovengenoemde 5,9 liter
Handgeschakelde versnellingsbakolie 2,0 liter
Automatische transmissievloeistof 7,2 liter
Achterdifferentieelolie 0,6 liter
Brandstoftank 45,0 liter
Controleer altijd het oliepeil en de vloeistofniveaus met behulp van de peilstokken of de
reservoirmeters.
Afmetingen
Onderwerp Voertuigspecifi catie
Totale lengte 3915 mm
Totale breedte 1735 mm
Totale hoogte
Model met 16 inch velg 1225 mm
Model met 17 inch velg 1230 mm
Spoorbreedte, voor 1495 mm
Spoorbreedte, achter 1505 mm
Wielbasis 2310 mm
9
7
Technische gegevens
Technische gegevens
*Bepaalde modellen.
Gloeilampen
Buitenverlichting
Gloeilamp
Categorie
Watt UNECE
*1
(SAE)
Koplampen
Grootlicht LED
*2
(—)
Dimlicht LED
*2
(—)
Dagverlichting
LED type LED
*2
(—)
Gloeilamp type 21 W21W (7440)
Positielampen LED
*2
(—)
Voorste richtingaanwijzerlampen 21 WY21W (7443NA)
Zijrichtingaanwijzerlampen 5
*3
WY5W (—)
Middelste remlicht LED
*2
(—)
Achterste richtingaanwijzerlampen 21 WY21W (7443NA)
Lampen van remlichten LED
*2
(—)
Achterlichten LED
*2
(—)
Achteruitrijlampen 21 W21W (7440)
Mistlamp achter
*
21 W21W (7440)
Kentekenplaatlampen 5 W5W (—)
*1 UNECE staat voor Economische Raad van de Verenigde Naties voor Europa (United Nations Economic
Commission for Europe).
*2 LED is de afkorting voor Licht Emitterende Diode.
*3 Vervangen van de gloeilamp is niet mogelijk, aangezien deze in de lampeenheid is ingebouwd. Vervang de
lampeenheid.
Interieurverlichting
Gloeilamp
Categorie
Watt UNECE
*1
Plafondlamp 10
Kofferruimteverlichting 5
*1 UNECE staat voor Economische Raad van de Verenigde Naties voor Europa (United Nations Economic
Commission for Europe).
9
8
Technische gegevens
Technische gegevens
Banden
Voorbeeld van een bandmarkering en zijn betekenis
Nominale profielbreedte
Nominale breedtehoogteverhouding in %
Constructiecode
Modder en sneeuw
Snelheidsaanduiding
Belastingsindex (niet op ZR banden)
Nominale vel
g
diameter in inches
Bandmarkering-informatie
Kies de juiste banden voor uw wagen aan de hand van de volgende bandmarkering-
informatie.
Snelheidsaanduiding Maximum toegestane snelheid
Q Maximaal 160 km/h
R Maximaal 170 km/h
S Maximaal 180 km/h
T Maximaal 190 km/h
U Maximaal 200 km/h
H Maximaal 210 km/h
V Maximaal 240 km/h
W Maximaal 270 km/h
Y Maximaal 300 km/h
ZR Meer dan 240 km/h
9
9
Technische gegevens
Technische gegevens
Bandentype en bandenspanning
OPMERKING
De banden zijn optimaal aangepast aan het chassis van uw auto.
Bij het vernieuwen van banden wordt het door Mazda aanbevolen banden van hetzelfde
type te monteren als waarmee uw auto oorspronkelijk is uitgerust. Neem voor details
contact op met een deskundige reparateur, bij voorkeur een offi ciële Mazda reparateur.
Controleer het bandenspanningslabel voor de bandenmaat en de bandenspanning (pagina
6-38 ).
Na het afstellen van de bandenspanning is initialisering van het
bandenspanningcontrolesysteem noodzakelijk om het systeem normaal te laten functioneren.
Zie Initialiseren van het bandenspanningcontrolesysteem op pagina 4-140 .
Standaard band
(Behalve Vereniging van Arabische Golfstaten)
Bandenmaat
Bandenspanning
Voor Achter
195/50R16 84V 200 kPa (2,0 bar, 29 psi) 200 kPa (2,0 bar, 29 psi)
205/45R17 84W 200 kPa (2,0 bar, 29 psi) 200 kPa (2,0 bar, 29 psi)
(Vereniging van Arabische Golfstaten)
Bandenmaat
Bandenspanning
Voor Achter
195/50RF16 84V 200 kPa (2,0 bar, 29 psi) 200 kPa (2,0 bar, 29 psi)
Winterband
Bandenmaat
Bandenspanning
Voor Achter
195/50R16
*1
M S
200 kPa (2,0 bar, 29 psi) 220 kPa (2,2 bar, 32 psi)
205/45R17
*2
M S
200 kPa (2,0 bar, 29 psi) 220 kPa (2,2 bar, 32 psi)
*1 Belastingsindex en snelheidsaanduiding: 84Q/84S/84H/84V
*2 Belastingsindex en snelheidsaanduiding: 84Q/84S/84H/84V/84W
9
10
Technische gegevens
Technische gegevens
Aantrekkoppel van wielmoeren
Haal bij het monteren van een band de wielmoeren met het onderstaande koppel aan.
108—147 N·m (12—14 kgf·m)
Zekeringen
Zie Zekeringen op pagina 6-52 .
Remmen
Raadpleeg een deskundige reparateur, bij voorkeur een offi ciële Mazda reparateur, als u
informatie nodig heeft betreffende de slijtagelimiet-specifi caties voor de remschijfplaten en
de meetmethode. De informatie is vrij beschikbaar gesteld.
9
11
Technische gegevens
Gebruikersinstellingen
Gebruikersinstellingen
De volgende gebruikersinstellingen kunnen ingesteld of gewijzigd worden door de klant of
een offi ciële Mazda reparateur.
Gebruikersinstellingen die gewijzigd kunnen worden verschillen afhankelijk van de
bestemming en de specifi catie.
Methode voor wijzigen van instellingen
Instellingen kunnen worden gewijzigd door bediening van het
middendisplayscherm.
A: Zie Instellingen op pagina 5-65 .
B: Zie Brandstofverbruiks op pagina 4-89 .
Instellingen kunnen worden gewijzigd door bediening van de schakelaars van het
voertuig.
C: Zie Automatische vergrendel-/ontgrendelfunctie op pagina 3-20 .
D: Zie Zender op pagina 3-5 .
E: Zie voor Vergrendelen, ontgrendelen met de verzoekschakelaar (Met geavanceerde
afstandbediende portiervergrendelingsfunctie) op pagina 3-17 .
Instellingen kunnen gewijzigd worden door een offi ciële Mazda reparateur.
Onderwerp Bijzonderheid
Fabrieksinstelling
Beschikbare
instellingen
Methode voor
wijzigen van
instellingen
Veiligheid
Rijstrookafwijking
waarschuwingssyste
em (LDWS) (pagina
4-102 )
Afstand welke het systeem
gebruikt om de mogelijkheid
van een rijstrookafwijking te
bepalen.
Adaptief
Adaptief/
Vroeg/
Medium/
Laat
A
Waarschuwingsgevoeligheid
(waarschijnlijkheid van
waarschuwing)
Medium
Vaak/Medium/
Zeldzam
A
Geluid van
waarschuwingszoemer
Ribbel Pieptoon/Ribbel A
Volume van
waarschuwingszoemer
Ribbel
Laag Hoog/Midden/Laag A
Pieptoon
Laag Hoog/Laag A
Dodehoekmonitorsysteem
(BSM) (pagina 4-108 )
Volume van
waarschuwingszoemer
*1
Hoog
Hoog/
Laag/
Uit
A
9
12
Technische gegevens
Gebruikersinstellingen
Onderwerp Bijzonderheid
Fabrieksinstelling
Beschikbare
instellingen
Methode voor
wijzigen van
instellingen
Auto
Portiersloten (pagina
3-20 )
Werkingsvoorwaarde van
automatische vergrendel-/
ontgrendelfunctie
Dicht: Rijden
Open: Contact
aan
Vergrendelen:
bij rijden
Ongrendelen: bij
parkeren/
Dicht: uit P-stand.
Open: In P-stand/
Slot: Van de
parkeerstand
zetten/
Dicht: Rijden
Open: Contact aan/
Vergrendelen:
Tijdens het rijden/
Uit
A C
Afstandbediende
portiervergrendeling
(pagina 3-4 )
Tijd voor automatische
portiervergrendeling
30 seconden
90 seconden/
60 seconden/
30 seconden
A
Geavanceerd afstandbediend
portiervergrendelingssysteem
(pagina 3-10 )
Tijd voor automatische
portiervergrendeling
30 seconden
90 seconden/
60 seconden/
30 seconden
A
Automatische
vergrendelfunctie operationeel/
niet-operationeel
Uit Aan/Uit A
Volume van zoemer bij
vergrendelen/ontgrendelen
Uit of
Medium
Hoog/
Medium/
Laag/
Uit
A
D,
E
Instapverlichtingssysteem
(pagina 5-123 )
Tijd totdat interieurverlichting
uitgaat na sluiten van portier
15 seconden
60 seconden/
30 seconden/
15 seconden/
7,5 seconden
A
Tijd totdat interieurverlichting
automatisch uitgaat wanneer
een portier niet goed gesloten
is
30 minuten
60 minuten/
30 minuten/
10 minuten
A
Automatische
ruitenwisserregeling
(pagina 4-66 )
Operationeel/niet-operationeel Aan Aan/Uit
*2
A
Dagverlichting (pagina
4-63 )
Operationeel/niet-operationeel Aan Aan/Uit
Automatische
verlichtingsregeling
(pagina 4-57 )
Tijdsinstelling voor
inschakeling verlichting
Medium
Licht/
Half licht/
Medium/
Half don./
Donker
A
9
13
Technische gegevens
Gebruikersinstellingen
Onderwerp Bijzonderheid
Fabrieksinstelling
Beschikbare
instellingen
Methode voor
wijzigen van
instellingen
Koplampregelsysteem
(HBC) (pagina 4-99 )
Operationeel/niet-
operationeel
*3
Aan Aan/Uit A
Aanpasbaar
voorverlichtingssysteem
(AFS) (pagina 4-98 )
Operationeel/niet-
operationeel
*3
Aan Aan/Uit A
Waarschuwing voor
niet-uitgeschakelde
verlichting (pagina
7-51 )
Volume van
waarschuwingszoemer
Hoog Hoog/Laag/Uit A
Thuiskomstverlichtingsysteem
(pagina 4-62 )
Tijd totdat koplampen doven 30 seconden
120 seconden/
90 seconden/
60 seconden/
30 seconden/
Uit
A
Vertrekverlichtingsysteem
(pagina 4-62 )
Operationeel/niet-operationeel Aan of Uit Aan/Uit A
Richtingaanwijzerindikator
(pagina 4-65 )
Volume van zoemer Laag Hoog/Laag A
Drie-knipperingen
richtingaanwijzer
(pagina 4-66 )
Operationeel/niet-operationeel Aan of Uit Aan/Uit A
Systeem
Taal Taal aangegeven op display Engels
Afhankelijk van
bestemmingsgebied
*4
A
Temperatuur
Temperatuureenheid
aangegeven op display
°C °F/°C A
Afstand
Afstandeenheid aangegeven
op display
mi of km mi/km A
Brandstofverbruiks (pagina 4-89 )
Einddisplay Aan/uit Uit Aan/Uit B
Terugstelprocedure
brandstofverbruik
Koppeling/geen koppeling aan
terugstelling brandstofverbruik
en terugstelling dagteller
Uit Aan/Uit B
*1 Enkel het volume van de waarschuwingszoemer tijdens de werking van de dodehoekmonitor
(BSM) kan gewijzigd worden. Het volume van de waarschuwingszoemer tijdens de werking van het
achteruitrijwaarschuwingssysteem (RCTA) kan niet gewijzigd worden.
*2 Als de automatische ruitenwisserregeling op Uit wordt gezet, verandert de stand van de ruitenwisserhendel
naar intervalwerking.
*3 Hoewel deze systemen kunnen worden uitgeschakeld, is dit tegenstrijdig met het doel van het systeem en het
wordt dan ook door Mazda aanbevolen deze systemen ingeschakeld te laten.
*4 Weergave alleen beschikbaar vanaf de middendisplay.
9
14
NOTITIES
10
110
1
10
Index
10
2
Index
1
120 km/h waarschuwingszoemer ........ 7-56
A
Aanbevolen olie .................................. 6-20
Aanbevolen smeermiddelen .................. 9-5
Aanpasbaar voorverlichtingssysteem
(AFS)................................................... 4-98
Accu .................................................... 6-32
Inspectie van het niveau van het accu-
elektroliet....................................... 6-34
Laden ............................................. 6-35
Onderhoudspunt ............................ 6-34
Technische gegevens ....................... 9-4
Vernieuwen .................................... 6-35
Accu is uitgeput .................................. 7-22
Starten met een hulpaccu .............. 7-22
Achtermistlicht .................................... 4-64
Achterruitverwarming ......................... 4-72
Achterruit ...................................... 4-72
Spiegel ........................................... 4-73
Achteruitrijwaarschuwingssysteem
(RCTA).............................................. 4-116
Actieve motorkap
waarschuwingszoemer ........................ 7-52
Afmetingen ........................................... 9-6
Afsluitklep van brandstoftankdop
Wanneer de afsluitklep van de
brandstofvuldop niet kan worden
geopend ......................................... 7-28
Afstandbediende portiervergrendeling
... 3-4
Afstelbare snelheidsbegrenzer .......... 4-120
Activering/deactivering ............... 4-123
Afstelbare
snelheidsbegrenzerdisplay........... 4-121
Hoofdindikatielampje van afstelbare
snelheidsbegrenzer (oranje) ........ 4-121
Indikatielampje van instelfunctie van
afstelbare snelheidsbegrenzer
(groen) ......................................... 4-121
Instellen van het systeem ............ 4-124
Tijdelijk annuleren van het
systeem ........................................ 4-125
Waarschuwingspieptoon
snelheidsbegrenzer ...................... 4-122
Airbagsystemen ................................... 2-38
Als een waarschuwingslampje gaat
branden of knipperen .......................... 7-33
Anti-blokkeer remsysteem (ABS) ....... 4-81
Anti-diefstal beveiligingssysteem ....... 3-51
Anti-diefstal beveiligingssysteem (Met
inbraaksensor) ..................................... 3-51
Anti-wielspin regeling (TCS) ............. 4-82
TCS/DSC indikatielampje ............. 4-83
Asbak ................................................ 5-134
Audiobedieningsschakelaar
Afstellen van het volume .............. 5-68
Audio-uit toets ............................... 5-69
Zoektoets ....................................... 5-68
Audio-installatie .................................. 5-15
AUX/USB/iPod modus ................. 5-69
Antenne ......................................... 5-15
Audiobedieningsschakelaar........... 5-67
Audioset (Type A) ......................... 5-29
Audioset (Type B/Type C) ............ 5-43
Bedieningstips voor
audio-installatie ............................. 5-15
10
3
Index
Automatische transmissie ................... 4-43
Actieve Aangepaste Overschakeling
(AAS) ............................................ 4-46
Directe modus ............................... 4-55
Modus voor handbediende
overschakeling............................... 4-47
Ontgrendelpal van
overschakelblokkering .................. 4-46
Rijtips ............................................ 4-55
Schakelblokkeersysteem ............... 4-46
Schakelstandindikatie .................... 4-44
Transmissiestanden ....................... 4-44
Waarschuwingslampje ................... 4-44
B
Banden ................................................ 6-38
Bandenspanning ............................ 6-38
Lekke band ...................................... 7-4
Onderling verwisselen van de
banden ........................................... 6-39
Sneeuwbanden............................... 3-62
Sneeuwkettingen ........................... 3-62
Technische gegevens ....................... 9-8
Vernieuwen van een band.............. 6-41
Vernieuwen van een velg .............. 6-41
Bandenspanningcontrolesysteem (Voertuig
met conventionele banden) ............... 4-137
Bandenspanningcontrolesysteem (Voertuig
met runfl at banden) ........................... 4-142
Bediening van de handgeschakelde
versnellingsbak ................................... 4-39
Bedrijfstoestanddisplay ....................... 4-91
Bekerhouder ...................................... 5-126
Berichten die verschijnen op de
display ................................................. 7-49
Beveiligingssysteem
Anti-diefstal beveiligingssysteem
... 3-51
Anti-diefstal beveiligingssysteem (Met
inbraaksensor) ............................... 3-51
Start-blokkeersysteem ................... 3-49
Bevestigingsriem voor
gevarendriehoek .................................... 7-3
Binnenspiegel ...................................... 3-36
Bluetooth
®
........................................... 5-89
Bluetooth
®
audio ......................... 5-107
Bluetooth
®
handsfree ..................... 5-97
Oplossen van problemen ............. 5-118
Boordcomputer ................................... 4-30
Brandstof
Meter ............................................. 4-27
Tankinhoud ...................................... 9-6
Tankklep en -dop ........................... 3-31
Vereisten ........................................ 3-28
Brandstofbesparing en
milieubescherming .............................. 3-57
Brandstofverbruikdisplay .................... 4-90
Brandstofverbruikmonitor ................... 4-89
Bedrijfstoestanddisplay ................. 4-91
Brandstofverbruikdisplay .............. 4-90
Eindschermweergave .................... 4-92
Energiebesparingsdisplay .............. 4-92
Buitenspiegels ..................................... 3-34
Buitentemperatuurdisplay ................... 4-29
C
Canvasdak ........................................... 3-42
Claxon ................................................. 4-73
Consolevak ........................................ 5-132
Contact
Schakelaar ....................................... 4-4
Controleren van het
motorkoelvloeistofniveau ................... 6-23
Controle van het motoroliepeil ........... 6-23
Controle van het niveau van de rem/
koppelingsvloeistof ............................. 6-25
Controle van het
sproeiervloeistofniveau ....................... 6-26
D
Dagteller .............................................. 4-25
Display van afstelbare
snelheidsbegrenzer .............................. 4-29
10
4
Index
Display van ingestelde rijsnelheid van
kruissnelheidsregelaar ......................... 4-29
Display van omgevingstemperatuur ... 4-29
Dodehoekmonitor (BSM) ................. 4-108
Dodehoekmonitor (BSM)
schakelaar .................................... 4-114
Dodehoekmonitorsysteem (BSM)
waarschuwingszoemer ........................ 7-55
Doorwaden van water ......................... 3-64
Drie-knipperingen richtingaanwijzer
... 4-66
Drive-selectie ...................................... 4-93
Dynamische stabiliteitsregeling
(DSC) .................................................. 4-83
DSC OFF indikatielampje ............. 4-84
DSC OFF schakelaar ..................... 4-84
TCS/DSC indikatielampje ............. 4-84
E
Eindschermweergave .......................... 4-92
Elektrische ruitbediening .................... 3-38
Energiebesparingsdisplay.................... 4-92
Essentiële informatie ............................. 6-2
G
Garantie ................................................. 8-2
Geavanceerde sleutel
Geavanceerd afstandbediend
portiervergrendelingssysteem ....... 3-10
Werkingsbereik.............................. 3-11
Gebruikersinstellingen ........................ 9-11
Gloeilampen
Technische gegevens ....................... 9-7
Vernieuwen .................................... 6-44
H
Handrem .............................................. 4-76
Hellingwegrijsysteem (HLA) .............. 4-79
Hoofdsteun ............................................ 2-8
I
i-ACTIVSENSE .................................. 4-96
Aanpasbaar voorverlichtingssysteem
(AFS) ............................................. 4-98
Achteruitrijwaarschuwingssysteem
(RCTA) ........................................ 4-116
Afstelbare snelheidsbegrenzer .... 4-120
Camera en sensoren....................... 4-96
Dodehoekmonitor (BSM)............ 4-108
Koplampregelsysteem (HBC) ....... 4-99
Radarsensoren (achter) ................ 4-129
Rijstrookafwijkingwaarschuwingssysteem
(LDWS)
........................................ 4-102
Vooruitrijcamera (FSC) ............... 4-126
i-ELOOP ............................................. 4-86
Bedrijfstoestanddisplay ................. 4-88
i-ELOOP indikatielampje .............. 4-88
i-stop ................................................... 4-13
Hellingstopfunctie ......................... 4-22
i-stop OFF schakelaar ................... 4-21
Indikatielampje (Groen) ................ 4-18
Waarschuwingslampje (Oranje) .... 4-18
i-stop waarschuwingszoemer .............. 7-54
10
5
Index
In de volgende gevallen wordt een
waarschuwingszoemer geactiveerd ..... 7-51
120 km/h waarschuwingszoemer
... 7-56
Actieve motorkap .......................... 7-52
Dodehoekmonitorsysteem (BSM)
waarschuwingszoemer .................. 7-55
i-stop waarschuwingszoemer ........ 7-54
Rijsnelheidsalarm .......................... 7-55
Sleutel-in-auto-achtergelaten
waarschuwingspieptoon (Met
geavanceerde afstandbediende
portiervergrendelingsfunctie) ........ 7-54
Sleutel-in-kofferruimte-achtergelaten
waarschuwingszoemer (Met
geavanceerde afstandbediende
portiervergrendelingsfunctie) ........ 7-54
Sleutel-uit-auto-verwijderd
waarschuwingspieptoon ................ 7-53
Verzoekschakelaar-buiten-werking
waarschuwingspieptoon (Met
geavanceerde afstandbediende
portiervergrendelingsfunctie) ........ 7-53
Waarschuwingsgeluid
rijstrookafwijkingwaarschuwingssysteem
(LDWS)
......................................... 7-55
Waarschuwingspieptoon
buitentemperatuur ......................... 7-55
Waarschuwingspieptoon elektronische
stuurvergrendeling ......................... 7-56
Waarschuwingspieptoon
snelheidsbegrenzer ........................ 7-56
Waarschuwingspieptoon voor niet-
uitgeschakeld contact (STOP) ....... 7-53
Waarschuwingszoemer voor
bandenspanning ............................. 7-55
Waarschuwingszoemer voor
systeem van airbag/voorspanner van
veiligheidsgordel ........................... 7-51
Waarschuwingszoemer voor
veiligheidsgordel ........................... 7-52
Waarschuwing voor niet-
uitgeschakelde verlichting ............. 7-51
Indikatielampjes .................................. 4-35
Lage
motorkoelvloeistoftemperatuur ..... 4-38
Sleutel ............................................ 4-38
Inhouden ............................................... 9-6
Inrijden ................................................ 3-57
Installatie van niet-originele onderdelen en
accessoires ............................................. 8-3
Instapverlichtingssysteem ................. 5-123
Instrumentengroep .............................. 4-24
Instrumentenpaneelverlichting ............ 4-28
Interieurverlichting
Kofferruimteverlichting .............. 5-122
Plafondlamp ................................ 5-122
K
Kilometerteller en dagteller ................ 4-25
Kinderzitje
Categorieën kinderzitjes ................ 2-25
Installeren van een kinderzitje ...... 2-25
Installeren van kinderzitjes ........... 2-33
Tabel voor geschiktheid van
kinderzitjes voor diverse
zitposities....................................... 2-30
Voorzorgsmaatregelen bij gebruik van
een kinderzitje ............................... 2-19
Klimaatregelsysteem ............................. 5-2
Bedieningstips ................................. 5-2
Bediening van de luchtroosters ....... 5-3
Handbediend type............................ 5-5
Volautomatisch type ...................... 5-10
Klok..................................................... 5-32
Knipperautomaat
Koplampen .................................... 4-57
Waarschuwing ............................... 4-74
Kofferdeksel ........................................ 3-24
Wanneer het kofferdeksel niet geopend
kan worden .................................... 7-57
Kofferruimteverlichting .................... 5-122
Koolmonoxide ..................................... 3-30
10
6
Index
Koplampen
Dagverlichting ............................... 4-63
Grootlicht-dimlicht ........................ 4-61
Hoogteverstelling .......................... 4-63
Knippert......................................... 4-61
Regelaar......................................... 4-57
Ruitensproeier ............................... 4-71
Thuiskomstverlichtingsysteem ...... 4-62
Vertrekverlichtingsysteem ............. 4-62
Koplampregelsysteem (HBC) ............. 4-99
Koplampregelsysteem (HBC)
indikatielampje (groen) ............... 4-101
Koplampsproeier ................................. 4-71
Krik ....................................................... 7-7
Kruissnelheidsregelaar ...................... 4-131
Hoofdindikatielampje van
kruissnelheidsregelaar (oranje)/
Indikatielampje voor ingestelde
kruissnelheid (groen) ................... 4-132
Kruissnelheidsregelaarschakelaar
... 4-131
L
Labelinformatie ..................................... 9-2
Lekke band ............................................ 7-4
Monteren van de band ................... 7-19
Verwijderen van een band ............. 7-16
Lichtschakelaar ................................... 4-57
M
Make-up spiegeltjes .......................... 5-122
Meters ................................................. 4-24
Meters en tellers .................................. 4-24
Mobiele telefoons .................................. 8-4
Moeilijke rijomstandigheden .............. 3-58
Motor
Koelvloeistof ................................. 6-23
Motorkapontgrendeling ................. 6-17
Motoruitlaatgassen ........................ 3-30
Olie ................................................ 6-20
Overzicht van de motorruimte ...... 6-19
Starten ............................................. 4-6
Motorkapontgrendeling ....................... 6-17
Motorkoelvloeistoftemperatuurmeter
... 4-27
Motoruitlaatgassen .............................. 3-30
N
Noodstopsignaalsysteem ..................... 4-78
O
Onderhoudsmonitor ............................ 6-12
Onderhoudspunt
Informatie ........................................ 6-2
Periodiek ......................................... 6-3
Opbergvakken ................................... 5-132
Consolevak .................................. 5-132
Opbergvak van achterbekleding
... 5-133
Zijopbergvak van zitting ............. 5-132
Opbergvak van achterbekleding........ 5-133
Op eigen kracht lostrekken van de
auto ...................................................... 3-60
Oververhitting ..................................... 7-26
P
Parkeersensorsysteem ....................... 4-147
Gebruik van het
parkeerhulpsensorsysteem........... 4-149
Sensordetectiebereik ................... 4-149
Periodieke onderhoudsbeurten .............. 6-3
Plafondlampen .................................. 5-122
Portiersloten ........................................ 3-12
10
7
Index
Probleem
Accu is uitgeput............................. 7-22
Lekke band ...................................... 7-4
Oververhitting ............................... 7-26
Parkeren in noodgevallen ................ 7-2
Slepen in noodgevallen ................. 7-29
Starten in noodgevallen ................. 7-25
Wanneer de afsluitklep van de
brandstofvuldop niet kan worden
geopend ......................................... 7-28
Wanneer het kofferdeksel niet geopend
kan worden .................................... 7-57
R
Radarsensoren (Achter) .................... 4-129
Registratie van de auto in het
buitenland .............................................. 8-2
Registratie van voertuiggegevens ......... 8-5
Remmen
Handrem ........................................ 4-76
Profi elslijtage-indicator ................. 4-77
Rembekrachtiging ......................... 4-78
Voetrem ......................................... 4-75
Waarschuwingslampje ................... 4-77
Richtingaanwijzers .............................. 4-65
Rijden in de winter .............................. 3-61
Rijsnelheidsalarm ................................ 7-55
Rijstrookafwijkingwaarschuwingssysteem
(LDWS) ............................................. 4-102
LDWS schakelaar........................ 4-105
Rijtips
Automatische transmissie.............. 4-55
Brandstofbesparing en
milieubescherming ........................ 3-57
Doorwaden van water ................... 3-64
Inrijden .......................................... 3-57
Moeilijke rijomstandigheden ........ 3-58
Op eigen kracht lostrekken van de
auto ................................................ 3-60
Rijden in de winter ........................ 3-61
Vloermat ........................................ 3-59
Ruiten
Elektrische ruitbediening .............. 3-38
Ruitenwisser
Vernieuwen van de ruitenwisserbladen
van de voorruit .............................. 6-28
S
SRS airbags
Beperkingen van de SRS airbag .... 2-51
Bewaking....................................... 2-58
Criteria voor SRS airbag
activering ....................................... 2-50
Inzittende passagier
detectiesysteem ............................. 2-53
Onderdelen van het aanvullend
beveiligingssysteem ...................... 2-45
Werking van de SRS airbags ......... 2-47
Signalen voor rijbaanverandering ....... 4-65
Sleepmethoden .................................... 7-29
Slepen
Haak .............................................. 7-30
Trekken van caravans en
aanhangers ..................................... 3-65
Slepen in noodgevallen
Sleephaken .................................... 7-30
Sleepmethoden .............................. 7-29
Sleutel-in-auto-achtergelaten
waarschuwingspieptoon (Met
geavanceerde afstandbediende
portiervergrendelingsfunctie) .............. 7-54
Sleutel-in-kofferruimte-achtergelaten
waarschuwingszoemer (Met
geavanceerde afstandbediende
portiervergrendelingsfunctie) .............. 7-54
Sleutels .................................................. 3-2
Sleutel-uit functie ............................ 3-9
Zender ............................................. 3-5
Sleutel uit auto verwijderd
waarschuwingszoemtoon .................... 7-53
Sleutel-uit functie .................................. 3-9
Smering van de carrosserie ................. 6-27
Snelheidsmeter .................................... 4-25
10
8
Index
Spiegels
Binnenspiegel ................................ 3-36
Buitenspiegels ............................... 3-34
Spiegelverwarming ............................. 4-73
Start-blokkeersysteem ......................... 3-49
Starten in noodgevallen
Starten door aanduwen .................. 7-25
Starten van een verzopen motor .... 7-25
Starten met een hulpaccu .................... 7-22
Starten van de motor ............................. 4-6
Stekkerbus voor accessoires ............. 5-124
Stuurbekrachtiging .............................. 4-95
Stuurwiel ............................................. 3-33
Claxon ........................................... 4-73
T
Technische gegevens ............................. 9-4
Thuiskomstverlichtingsysteem ........... 4-62
Toerenteller ......................................... 4-26
U
Uitlaatgasreinigingssysteem ............... 3-29
V
Veiligheidsgordelsysteem ................... 2-14
Noodblokkering............................. 2-13
Voorzorgsmaatregelen bij gebruik van
de veiligheidsgordels ....................... 2-9
Zwangere vrouwen ........................ 2-12
Vernieuwen
Banden........................................... 6-41
Gloeilampen .................................. 6-44
Ruitenwisser .................................. 6-27
Sleutelbatterij ................................ 6-35
Wiel ............................................... 6-41
Zekering ........................................ 6-52
Vertrekverlichtingsysteem ................... 4-62
Verzorging van de carrosserie ............. 6-58
Bescherming van holle ruimten .... 6-63
Bijwerken van lakbeschadigingen 6-62
Chassiscoating ............................... 6-63
Onderhoud van aluminium velgen
... 6-64
Onderhoud van de lak ................... 6-60
Onderhoud van het vouwdak ........ 6-64
Onderhoud van plastic onderdelen
... 6-66
Onderhoud van verchroomde en
aluminium onderdelen ................... 6-63
Verzorging van het interieur ................ 6-67
Reinigen van de binnenzijde van de
ruiten ............................................. 6-70
Reinigen van de zittingen en de
interieurbekleding ......................... 6-68
Reinigen van het materiaal van de
heup/schoudergordels .................... 6-70
Voorzorgsmaatregelen betreffende het
dashboard ...................................... 6-67
Vloeistof
Rem/koppeling .............................. 6-25
Ruitensproeier ............................... 6-26
Vloeistoffen
Classifi catie ..................................... 9-5
Vloermat ............................................. 3-59
Voertuiginformatielabels ....................... 9-2
Voetrem ............................................... 4-75
Voorruitensproeier ............................... 4-70
Voorruitenwissers ................................ 4-67
Vooruitrijcamera (FSC) ..................... 4-126
Vouwdak
Canvasdak ..................................... 3-42
W
Waarschuwingsgeluid
rijstrookafwijkingwaarschuwingssysteem
(LDWS) ............................................... 7-55
Waarschuwingsknipperlichten ............ 4-74
Waarschuwingslampjes ....................... 4-33
Waarschuwingspieptoon
buitentemperatuur ............................... 7-55
Waarschuwingspieptoon elektronische
10
9
Index
stuurvergrendeling .............................. 7-56
Waarschuwingspieptoon van
snelheidsbegrenzer .............................. 7-56
Waarschuwingszoemer voor
bandenspanning ................................... 7-55
Waarschuwingszoemer voor systeem
van airbag/voorspanners van
veiligheidsgordels ............................... 7-51
Waarschuwingszoemer voor
veiligheidsgordel ................................. 7-52
Waarschuwingszoemtoon voor niet-
uitgeschakeld contact (STOP) ............. 7-53
Waarschuwing voor niet-uitgeschakelde
verlichting ........................................... 7-51
Windvanger ....................................... 5-135
Z
Zekeringen .......................................... 6-52
Beschrijving van het paneel .......... 6-55
Vernieuwen .................................... 6-52
Zelf uit te voeren onderhoud
Openen van de motorkap .............. 6-17
Overzicht van de motorruimte ...... 6-19
Sluiten van de motorkap................ 6-18
Vernieuwen van de sleutelbatterij
... 6-35
Voorzorgsmaatregelen betreffende
onderhoudswerkzaamheden .......... 6-15
Zender ................................................... 3-5
Zie Verzoekschakelaar-buiten-
werking waarschuwingspieptoon
(Met geavanceerde afstandbediende
portiervergrendelingsfunctie) .............. 7-53
Zijopbergvak van zitting ................... 5-132
Zitting .................................................... 2-5
Zittingen
Hoofdsteun ...................................... 2-8
Stoelverwarming ............................. 2-6
Zonnekleppen .................................... 5-122
10
10
NOTITIES
Mazda MX-5 Owner’s Manual Leaflet
This leaflet contains revised information concerning the child-restraint system
suitability for various seat positions table for ISOFIX anchor-secured
child-restraint systems. For operation and handling of other equipment, read the
Mazda MX-5 Owner’s Manual.
Please keep this information with your owner’s manual for your future reference.
Mazda MX-5 Beilage zur Betriebsanleitung
In dieser Beilage finden Sie die geänderten Informationen über die in
Kinderrückhaltesysteme und Sitzpositionen für Befestigung von
Kinderrückhaltesystemen mit den Isofix-Verankerungen aufgeführt sind. Für den
Betrieb und die Bedienung von anderen Ausrüstungen wird auf die
Betriebsanleitung des Mazda MX-5 verwiesen.
Bewahren Sie bitte diese Informationen zusammen mit der Betriebsanleitung auf.
Mazda MX-5 Pamphlet Conduite et Entretien
Ce pamphlet contient des informations révisées concernant le tableau des
différentes positions de sièges appropriées suivant le système de dispositif de
sécurité pour enfants pour les systèmes de dispositif de sécurité pour enfants avec
ancrage ISOFIX. Pour plus de détails concernant l'utilisation et la manipulation
des autres équipements, lire le manuel Conduite et Entretien de la Mazda MX-5.
Prière de conserver ces informations avec le manuel Conduite et Entretien pour
pouvoir s'y référer ultérieurement.
Mazda MX-5 Folleto del manual para el propietario
Este folleto contiene información revisada respecto a la conveniencia del cuadro
de conveniencia del sistema de seguridad para niños de acuerdo a las posiciones
de los asientos para sistemas de seguridad para niños para asegurar con anclajes
ISOFIX. Para el funcionamiento y manipulación de otro equipo, lea el Manual
para el propietario del Mazda MX-5.
Guarde este información junto con el Manual para el propietario para futuras
referencias.
Mazda MX-5 Instruktieboekjefolder
Dit folder bevat herziene informatie betreffende de tabel voor geschiktheid van
kinderzitjes voor diverse zitposities voor kinderzitjes met Isofix-ankerbevestiging.
Lees het Mazda MX-5 Instruktieboekje voor de bediening en behandeling van
overige uitrusting.
Bewaar deze informatie samen met het instruktieboekje voor toekomstige referentie.
1
Child-Restraint System Suitability for Various Seat
Positions Table
ISOFIX anchor-secured child-restraint systems
When installing a child-restraint system to the passenger seat, refer to the
child-restraint system manufacturer's instructions and “Using ISOFIX Anchor” in
section 2.
Mass group
Size
Class
Fixture
Seat Positions
Passenger seat
Vehicle ISOFIX
positions
Carrycot
F
G
ISO/L1
ISO/L2
(1)
X
X
X
GROUP 0 Up to 10 kg (less than 22 lb)
E ISO/R1 X
(1) X
GROUP 0 Up to 13 kg (less than 29 lb)
E
D
ISO/R1
ISO/R2
C ISO/R3
(1) IL
*1
X
X
X
GROUP 1 9 kg — 18 kg (20 lb — 40 lb)
D
C
ISO/R2
ISO/R3
B ISO/F2
B1 ISO/F2X IUF
X
X
IUF
A ISO/F3 X
(1) IL
*2
GROUP 2 15 kg — 25 kg (33 lb — 55 lb) (1) IL
*3
GROUP 3 22 kg — 36 kg (48 lb — 79 lb)
(1) IL
*3
(1) For the CRS which do not carry the ISO/XX size class identification (A to G), for the applicable mass
group, the car manufacturer shall indicate the vehicle specific ISOFIX child-restraint system(s)
recommended for each position.
Key of letters to be inserted in the above table:
IUF = Suitable for ISOFIX forward child-restraints systems of universal category approved for use in this
mass group.
IL = Suitable for particular ISOFIX child-restraint systems (CRS) given in the attached list.
These ISOFIX CRS are those of the “specific vehicle”, “restricted” or “semi-universal” categories.
*1 A CabrioFix child-restraint attached to an EasyFix Base, both sold by MAXI-COSI
®
, can be installed.
*2 A Pearl child-restraint attached to an FamilyFix Base, both sold by MAXI-COSI
®
, can be installed.
*3 BRITAX RÖMER
®
KIDFIX or BRITAX RÖMER
®
KIDFIX XP can be installed.
X = ISOFIX position not suitable for ISOFIX child-restraint systems in this mass group and/or this size
class.
2
Kinderrückhaltesysteme und Sitzpositionen
Befestigung von Kinderrückhaltesystemen mit den Isofix-Verankerungen
r die Installation eines Kinderrückhaltesystems auf dem Beifahrersitz wird auf die
Anweisungen des Kinderrückhaltesystemherstellers und auf “Verwendung der
Isofix-Verankerungim Abschnitt 2 verwiesen.
Gewichtsgruppe
Größen-
klasse
Befestigung
Sitzpositionen
Beifahrersitz
Isofix-Positionen
Carrycot
F
G
ISO/L1
ISO/L2
(1)
X
X
X
Gruppe 0 bis zu 10 kg
E ISO/R1 X
(1) X
Gruppe 0 bis zu 13 kg
E
D
ISO/R1
ISO/R2
C ISO/R3
(1) IL
*1
X
X
X
Gruppe 1 9 kg — 18 kg
D
C
ISO/R2
ISO/R3
B ISO/F2
B1 ISO/F2X IUF
X
X
IUF
A ISO/F3X
(1) IL
*2
Gruppe 2 15 kg — 25 kg (1) IL
*3
Gruppe 3 22 kg — 36 kg
(1) IL
*3
(1) r die CRS ohne ISO/XX-Größenklassenangabe (A bis G) muss der Autohersteller für die
anwendbare Gewichtsklasse das empfohlene zum Fahrzeug passende Isofix-Kinderrückhaltesystem
für die einzelnen Positionen angeben.
Buchstabenbezeichnung für die oben stehende Tabelle:
IUF = r geeignete nach vorne gerichtete Isofix-Kinderrückhaltesysteme der universellen Kategorie,
zugelassen für diese Gewichtsklasse.
IL = r geeignete besondere Isofix-Kinderrückhaltesysteme (CRS), die in der beiliegenden Liste
aufgeführt sind.
Diese Isofix CRS sind für die Kategorien “besondere Fahrzeuge”, “begrenzt” undhalbuniversell”.
*1 Ein an EasyFix Base angebrachtes CabrioFix-Kinderrückhaltesystem, beide von MAXI-COSI
®
erhältlich, kann installiert werden.
*2 Ein an FamilyFix Base angebrachtes Pearl-Kinderrückhaltesystem, beide von MAXI-COSI
®
erhältlich,
kann installiert werden.
*3 BRITAX RÖMER
®
KIDFIX oder BRITAX RÖMER
®
KIDFIX XP lässt sich installieren.
X = für Isofix-Kinderrückhaltesysteme der Gewichtsklasse bzw. der Größenklasse ungeeignete
Isofix-Position.
3
Tableau des différentes positions de sièges appropriées
suivant le système de dispositif de sécurité pour enfants
Systèmes de dispositif de sécurité pour enfants avec ancrage ISOFIX
Lors de l'installation d'un sysme de curité pour enfants sur le siège passager, se
référer aux instructions du fabricant du sysme et à la section 2, “Utilisation de
l'ancrage ISOFIX”.
Groupe de masse
Catégorie
de taille
Dispositif
Positions de sièges
Siège de passager
Positions ISOFIX
du véhicule
Berceau
F
G
ISO/L1
ISO/L2
(1)
X
X
X
GROUPE 0 Jusqu'à 10 kg
E ISO/R1 X
(1) X
GROUPE 0 Jusqu'à 13 kg
E
D
ISO/R1
ISO/R2
C ISO/R3
(1) IL
*1
X
X
X
GROUPE 1 9 kg — 18 kg
D
C
ISO/R2
ISO/R3
B ISO/F2
B1 ISO/F2X IUF
X
X
IUF
A ISO/F3 X
(1) IL
*2
GROUPE 2 15 kg — 25 kg (1) IL
*3
GROUPE 3 22 kg — 36 kg
(1) IL
*3
(1) Pour les dispositifs de curité pour enfants (CRS) qui ne portent pas l'identification de classe
ISO/XX (A à G), le fabricant du véhicule devra indiquer le ou les dispositifs de curité ISOFIX
recomman pour chaque position, en fonction du groupe de masse.
C des lettres à inrer dans le tableau ci-dessus:
IUF = Convient au sysme de dispositifs de curité pour enfants ISOFIX universels dirigés vers l'avant,
approuvés pour l'utilisation dans ce groupe de masse.
IL = Convient au sysme de dispositifs de curité pour enfants (CRS) ISOFIX spécifiques indiqués
dans la liste ci-jointe.
Ces CRS ISOFIX sont indiqués dans les catégoriesvéhicules spécifique”, “limité” ousemi-universel”.
*1 Un sysme de curité pour enfants CabrioFix attac à une embase EasyFix, vendus tous deux par
MAXI-COSI
®
, peut être installé.
*2 Un sysme de curité pour enfants Pearl attac à une embase FamilyFix, vendus tous deux par
MAXI-COSI
®
, peut être installé.
*3 Il est possible d'installer un siège BRITAX RÖMER
®
KIDFIX ou BRITAX RÖMER
®
KIDFIX XP.
X = La position ISOFIX ne convient pas au sysme de dispositifs de curité pour enfants de ce groupe
de masse et/ou cette catégorie de taille.
4
Cuadro de conveniencia del sistema de seguridad para
niños de acuerdo a las posiciones de los asientos
Sistemas de seguridad para niños de asegurar con anclajes ISOFIX
Al instalar un sistema de seguridad para nos en el asiento del acompañante,
consulte las instrucciones del fabricante del sistema de seguridad para nos y en
“Usando el anclaje ISOFIX” en la sección 2.
Grupo masivo
Clase
de
tamaño
Montaje
Posiciones del
asiento
Asiento del
acompañante
Posiciones ISOFIX
del vehículo
Carrycot
F
G
ISO/L1
ISO/L2
(1)
X
X
X
GRUPO 0 Hasta 10 kg
E ISO/R1 X
(1) X
GRUPO 0 Hasta 13 kg
E
D
ISO/R1
ISO/R2
C ISO/R3
(1) IL
*1
X
X
X
GRUPO 1 9 kg — 18 kg
D
C
ISO/R2
ISO/R3
B ISO/F2
B1 ISO/F2X IUF
X
X
IUF
A ISO/F3X
(1) IL
*2
GRUPO 2 15 kg — 25 kg (1) IL
*3
GRUPO 3 22 kg — 36 kg
(1) IL
*3
(1) Para el CRS que no tiene la identificación de clase de tamaño ISO/XX (A a G), para el grupo masivo
aplicable, el fabricante del automóvil debe indicar el(los) sistema(s) de seguridad p
ara nos ISOFIX
específicos para el vehículo recomendados para cada posición.
Significado de las letras insertadas en el cuadro anterior:
IUF = Adecuado para sistemas de seguridad par
a nos ISOFIX de categoría universal aprobado para uso
en este grupo masivo.
IL = Adecuado para sistemas de seguridad para nos ISOFIX particulares (CRS) indicados en la lista
adjunta.
Estos CRS ISOFIX son de las categoríasvehículo específico”, “restringido” o “semi-universal”.
*1 Se puede instalar un sistema de seguridad para nos CabrioFix colocado en un EasyFix Base, ambos
en venta por MAXI-COSI
®
.
*2 Se puede instalar un sistema de seguridad para nos Pearl colocado en un FamilyFix Base, ambos en
venta por MAXI-COSI
®
.
*3 Se puede instalar un BRITAX RÖMER
®
KIDFIX o BRITAX RÖMER
®
.
X = Posición ISOFIX no adecuada para los sistemas de seguridad para nos ISOFIX en este grupo de
masa y/o esta clase de tamaño.
5
Tabel voor geschiktheid van kinderzitjes voor diverse
zitposities
Kinderzitjes met Isofix-ankerbevestiging
Volg bij het installeren van een kinderzitje op de passagierszitting de instrukties van
de fabrikant van het kinderzitje en “Gebruik van Isofix-ankersin hoofdstuk 2.
Gewichtsgroep
Grootte-
klasse
Bevestiging
Zittingposities
Passagierszitting
Plaatsen van Isofix
bevestigingen in
de auto
Maxicosy
F
G
ISO/L1
ISO/L2
(1)
X
X
X
GROEP 0 Tot 10 kg
E ISO/R1 X
(1) X
GROEP 0 Tot 13 kg
E
D
ISO/R1
ISO/R2
C ISO/R3
(1) IL
*1
X
X
X
GROEP 1 9 kg — 18 kg
D
C
ISO/R2
ISO/R3
B ISO/F2
B1 ISO/F2X IUF
X
X
IUF
A ISO/F3 X
(1) IL
*2
GROEP 2 15 kg — 25 kg (1) IL
*3
GROEP 3 22 kg — 36 kg
(1) IL
*3
(1) Voor kinderzitjes die (CRS) niet voorzien zijn van de ISO/XX grootteklasse identificatie (A tot G),
zal de autofabrikant voor de gewichtsgroep van toepassing de voor de auto specifieke Isofix
kinderzitje(s) aangeven die voor elke zitpositie worden aanbevolen.
Betekenis van de letters die in bovenstaande tabel worden gebruikt:
IUF = Geschikt voor Isofix voorwaarts gerichte kinderzitjes in de universele categorie die goedgekeurd
zijn voor gebruik in deze gewichtsgroep.
IL = Geschikt voor bepaalde Isofix kinderzitjes (CRS) zoals aangegeven in de bijgevoegde lijst.
Deze Isofix kinderzitjes (CRS) zijn die in de categorieën van “specifieke auto”, “beperkt” of
semi-universeel”.
*1 Een CabrioFix-kinderzitje bevestigd aan een EasyFix Base, beide op de markt gebracht door
MAXI-COSI
®
, kan worden geïnstalleerd.
*2 Een Pearl-kinderzitje bevestigd aan een FamilyFix Base, beide op de markt gebracht door
MAXI-COSI
®
, kan worden geïnstalleerd.
*3 BRITAX RÖMER
®
KIDFIX of BRITAX RÖMER
®
KIDFIX XP kan geïnstalleerd worden.
X = Isofix positie die niet geschikt is voor Isofix kinderzitjes in deze gewichtsgroep en/of deze
grootteklasse.
Gedrukt in Europa
8EV9-DN-15E+L_1
4


Need help? Post your question in this forum.

Forumrules


Report abuse

Libble takes abuse of its services very seriously. We're committed to dealing with such abuse according to the laws in your country of residence. When you submit a report, we'll investigate it and take the appropriate action. We'll get back to you only if we require additional details or have more information to share.

Product:

For example, Anti-Semitic content, racist content, or material that could result in a violent physical act.

For example, a credit card number, a personal identification number, or an unlisted home address. Note that email addresses and full names are not considered private information.

Forumrules

To achieve meaningful questions, we apply the following rules:

Register

Register getting emails for Mazda MX-5 - 2015 at:


You will receive an email to register for one or both of the options.


Get your user manual by e-mail

Enter your email address to receive the manual of Mazda MX-5 - 2015 in the language / languages: Dutch as an attachment in your email.

The manual is 6,43 mb in size.

 

You will receive the manual in your email within minutes. If you have not received an email, then probably have entered the wrong email address or your mailbox is too full. In addition, it may be that your ISP may have a maximum size for emails to receive.

Others manual(s) of Mazda MX-5 - 2015

Mazda MX-5 - 2015 Quick start guide - English - 24 pages

Mazda MX-5 - 2015 User Manual - English - 30 pages

Mazda MX-5 - 2015 User Manual - English - 448 pages

Mazda MX-5 - 2015 Quick start guide - German - 24 pages

Mazda MX-5 - 2015 User Manual - German - 603 pages

Mazda MX-5 - 2015 Quick start guide - Dutch - 24 pages

Mazda MX-5 - 2015 Quick start guide - French - 24 pages

Mazda MX-5 - 2015 User Manual - French - 482 pages


The manual is sent by email. Check your email

If you have not received an email with the manual within fifteen minutes, it may be that you have a entered a wrong email address or that your ISP has set a maximum size to receive email that is smaller than the size of the manual.

The email address you have provided is not correct.

Please check the email address and correct it.

Your question is posted on this page

Would you like to receive an email when new answers and questions are posted? Please enter your email address.



Info