Nederlands / Blz. 13
6. Indicatiefuncties en programmeermogelijkheden
6.1 Overzicht van de indicaties en
programmeermogelijkheden
Indicatiefuncties
Na het inschakelen van de netspanning voert de besturing een zelftest uit
(alle controlelampjes branden ca. 2 seconden).
• Zie ook afb. 3, bladzijde 5.
Foutmeldingen
Knippert het controlelampje STORING (6), dan wordt het bijbehorende
foutmeldingsnummer na kort indrukken van de programmeertoets P(10)
aangeduid (indicaties knipperen onregelmatig). Het foutmeldingsnummer wordt
berekend door de optelsom van de knipperende cijfers.
• Zie ook 9. Foutmeldingsnummers, bladzijde 33.
Programmeren van de basisfuncties van de aandrijving
Toets j (10) langer dan 2 seconden ingedrukt houden. Dan wisselt de besturing
van de operationele toestand naar de programmeermodus voor de basisfuncties,
indicatie 1 knippert, alle andere indicaties branden.Toets j kan losgelaten worden.
Met de toetsen h (11) of g (12) kunnen wijzigingen in het programmeermenu
aangebracht en met toets j in het geheugen opgeslagen worden. (Wordt toets
j ingedrukt, zonder dat er een wijziging met de toetsen h en g wordt aange-
bracht, dan wordt het programmeermenu overgeslagen, de instellingen blijven
onveranderd). Na het laatste programmeermenu is de programmering van de
basisfuncties van de aandrijving beeindigd, herkenbaar door het uitgaan van alle
indicaties in de volgorde van 8-1.
Programmeren van de uitgebreide aandrijvingsfuncties
Toets j (10) langer dan 10 seconden ingedrukt houden. Dan wisselt de besturing
van de operationele toestand naar de programmeermodus voor de uitgebreide
aandrijvingsfuncties, indicatie 8 knippert snel, alle andere indicaties branden.
Door toets j ingedrukt te houden, met de toetsen h (11) of g (12) de
gewenste programmeermodus kiezen (indicatie van de modus knippert snel, alle
andere indicaties branden). Toets j kan losgelaten worden.