810468
12
Zoom out
Zoom in
Previous page
1/676
Next page
NX200t_OM78009E_EE
Overzicht Zoeken op afbeelding
1Veiligheid
en beveiliging Zorg ervoor dat u deze leest
2Instrumenten-
paneel
Het aflezen van de meters en tellers, het interpreteren van de
verschillende waarschuwingslampjes en indicatoren, enz.
3Bediening van
elk onderdeel
Openen en sluiten van de portieren en ruiten, afstellen vóór
het rijden, enz.
4Rijden Handelingen en adviezen die voor het rijden moeten worden
opgevolgd
5Lexus display-
audiosysteem Bedienen van het Lexus display-audiosysteem
6Voorzieningen in
het interieur Gebruik van de voorzieningen in het interieur, enz.
7Onderhoud
en verzorging De zorg voor uw auto en onderhoudsprocedures
8Bij problemen Informatie over wat u moet doen bij een storing of noodgeval
9Specificaties Specificaties, systemen met mogelijkheden voor
persoonlijke voorkeursinstellingen, enz.
Trefwoordenlijst Zoeken op symptoom
Alfabetisch zoeken
PZ471-OM006-NL
INHOUDSOPGAVE2
NX200t_OM78009E_EE
Ter informatie .................................................8
Over deze handleiding............................ 12
Zoekmethoden ........................................... 13
Overzicht....................................................... 14
1-1. Voor een veilig gebruik
Voordat u gaat rijden...................34
Veilig rijden ......................................36
Veiligheidsgordels ........................38
SRS-airbags.....................................45
Handmatig in-/uitschakel-
systeem airbags ..........................54
Veiligheidsinformatie voor
kinderen.........................................56
Baby- en kinderzitjes................... 57
Belangrijke voorschriften in
verband met uitlaatgassen .....82
1-2. Antidiefstalsysteem
Startblokkering ..............................83
Supervergrendeling.................... 88
Alarm .................................................89
2. Instrumentenpaneel
Waarschuwingslampjes en
indicatoren....................................96
Meters en tellers........................... 101
Multi-informatiedisplay ............105
Head-up display ............................. 111
Informatie over
brandstofverbruik ..................... 118
3-1. Informatie over sleutels
Sleutels .............................................124
3-2. Openen, sluiten en
vergrendelen van de portieren
Portieren.........................................130
Achterklep..................................... 136
Smart entry-systeem met
startknop......................................148
3-3. Verstellen van de stoelen
Voorstoelen ................................... 165
Achterstoelen................................167
Ergonomisch geheugen............ 174
Hoofdsteunen............................... 178
3-4. Verstellen van het stuurwiel
en de spiegels
Stuurwiel.......................................... 181
Binnenspiegel...............................183
Buitenspiegels..............................185
3-5. Openen en sluiten van de ruiten
en het schuifdak
Elektrisch bedienbare ruiten..188
Schuifdak..........................................191
Elektrisch bedienbaar
zonnescherm ............................. 195
1Veiligheid en beveiliging
2Instrumentenpaneel
3Bediening van
elk onderdeel
3
1
8
7
6
5
4
3
2
9
NX200t_OM78009E_EE
4-1. Voordat u gaat rijden
Rijden met de auto......................198
Lading en bagage......................207
Rijden met een aanhangwagen
(auto's zonder
trekhaakpakket).......................209
Rijden met een aanhangwagen
(auto's met
trekhaakpakket)........................210
4-2. Rijprocedures
Contactslot.....................................217
Automatische transmissie ......222
Multidrive CVT........................... 227
Richtingaanwijzerschakelaar 232
Parkeerrem...................................233
Brake Hold-functie....................236
ASC
(Active Sound Control)....... 238
4-3. Bedienen van verlichting
en ruitenwissers
Lichtschakelaar...........................239
Automatic High Beam-
systeem........................................243
Schakelaar mistlampen ........... 247
Ruitenwissers en -sproeiers...249
Achterruitenwisser en
-sproeier .....................................253
4-4. Tanken
Openen van de tankdop.........255
4-5. Gebruik van de ondersteunende
systemen
Stop & Start-systeem
(Smart Stop)..............................259
Dynamic Radar Cruise
Control........................................264
Dynamic Radar Cruise
Control met volledig
snelheidsbereik........................ 278
Cruise control .............................292
LDA (Lane Departure
Alert) ............................................296
LDA (Lane Departure
Alert met stuurregeling) ......304
Lexus Parking Assist-sensor... 314
Rear View Monitor-systeem .322
Rijmodusselectieschakelaar .332
Ondersteunende systemen...335
Schakelaar permanente
vierwielaandrijving
(AWD-uitvoeringen).............. 341
PCS (Pre-Crash Safety-
systeem)......................................342
BSM (Blind Spot Monitor)...... 351
4-6. Rijtips
Rijden in de winter.....................362
Voorzorgsmaatregelen bij
terreinauto's...............................366
4Rijden
INHOUDSOPGAVE4
NX200t_OM78009E_EE
5-1. Basishandelingen
Lexus display-audiosysteem . 372
Stuurwieltoetsen
audiosysteem............................378
USB/AUX-aansluiting ............. 379
5-2. Configuratie
Instelmenu......................................381
Algemene instellingen.............382
Spraakinstellingen .................... 385
Display-instellingen.................. 386
5-3. Gebruik van het audiosysteem
Selecteren van de
audiobron ................................. 388
Optimaal gebruikmaken van
het audiosysteem ................... 389
Audio-instellingen .................... 390
Bediening menuscherm
audio-systeem .........................394
5-4. Gebruik van de radio
Bediening radio ..........................397
5-5. Afspelen van een audio-CD en
discs met MP3/WMA/AAC-
bestanden
Bediening van de CD-
speler............................................399
5-6. Gebruik van een extern apparaat
Afspelen van bestanden op
een iPod...................................... 405
Gebruik van een USB-
geheugen ................................. 409
Gebruik van de AUX-
aansluiting ................................... 414
5-7. Bluetooth®-verbinding
Stappen voor het gebruik van
Bluetooth®-apparaten.......... 415
Registreren van een Bluetooth®-
apparaat........................................417
Selecteren van een Bluetooth®-
apparaat.......................................418
Verbinding maken met een
Bluetooth®-audiospeler....... 419
Verbinding maken met een
Bluetooth®-telefoon .............420
Weergeven van gegevens van
een Bluetooth®-apparaat.... 421
Gedetailleerde Bluetooth®-
instellingen.................................422
5-8. Bluetooth®-audio
Afspelen van bestanden via
Bluetooth®-audio...................423
5-9. Bluetooth®-telefoon
Gebruik van een Bluetooth®-
telefoon .......................................425
Een gesprek tot stand
brengen....................................... 427
Beantwoorden van een
oproep.........................................430
Voeren van een telefoon-
gesprek......................................... 431
Gebruik van een Bluetooth®-
telefoonbericht ........................433
Gebruik van de toetsen op
het stuurwiel..............................436
Instellingen Bluetooth®-
telefoon ....................................... 437
5-10. Telefoonboek
Instellingen contacten..............439
Berichtinstellingen.....................442
5Lexus display-audiosysteem
5
1
8
7
6
5
4
3
2
9
NX200t_OM78009E_EE
5-11. Bluetooth®
Wat moet u doen als...
(Problemen oplossen)...........443
Bluetooth®...................................446
5-12. Overige functies
Scherm “Informatie”................... 451
MirrorLink™ ................................452
USB-foto........................................455
Spraakcommandosysteem .... 457
6-1. Gebruik van het
airconditioningsysteem en
de achterruitverwarming
Automatische
airconditioning .........................460
Stuurwielverwarming/
stoelverwarming/
stoelventilatoren......................470
6-2. Gebruik van de
interieurverlichting
Overzicht interieur-
verlichting................................... 473
Interieurverlichting voor ....474
Leeslampjes.............................474
Interieurverlichting achter 474
6-3. Gebruik van de
opbergmogelijkheden
Overzicht van opberg-
mogelijkheden...........................476
Dashboardkastje.................. 477
Consolevak............................. 477
Bekerhouders/
fleshouders ............................. 478
Zonnebrilhouder.................. 479
Pasjeshouders ...................... 480
Voorzieningen in de
bagageruimte............................481
6-4. Overige voorzieningen in
het interieur
Overige voorzieningen in
het interieur ...............................487
Zonnekleppen.......................487
Make-upspiegels .................487
Klok........................................... 488
Accessoireaansluiting....... 488
Draadloze lader....................489
Armsteun.................................495
Handgrepen...........................495
Kledinghaakjes......................496
6Voorzieningen in het
interieur
INHOUDSOPGAVE6
NX200t_OM78009E_EE
7-1. Onderhoud en verzorging
Reinigen en beschermen van
het exterieur..............................498
Reinigen en beschermen
van het interieur...................... 502
7-2. Onderhoud
Onderhoud en reparatie ....... 505
7-3. Zelf uit te voeren onderhoud
Voorzorgsmaatregelen bij zelf
uit te voeren onderhoud en
controles....................................508
Motorkap........................................510
Plaatsen van de garagekrik ......511
Motorruimte..................................513
Banden ...........................................526
Bandenspanning.........................536
Velgen............................................ 538
Interieurfilter ............................... 540
Batterij elektronische
sleutel...........................................542
Controleren en vervangen
van zekeringen.........................544
Lampen ......................................... 548
8-1. Belangrijke informatie
Alarmknipperlichten.................562
Als uw auto in geval van nood
tot stilstand moet worden
gebracht......................................563
8-2. Stappen die genomen moeten
worden in noodgevallen
Als uw auto moet worden
gesleept.......................................564
Als u denkt dat er iets mis is...570
Uitschakelsysteem
brandstofpomp ..........................571
Als een waarschuwingslampje
gaat branden of een waarschu-
wingszoemer klinkt ................ 572
Als er een waarschuwingsmelding
wordt weergegeven............... 579
Als de auto een lekke band heeft
(auto's met reservewiel) .......582
Als de auto een lekke band heeft
(auto's zonder reservewiel) 596
Als de motor niet wil
aanslaan ....................................... 610
Als de selectiehendel niet in
een andere stand dan P
gezet kan worden .....................612
Als de elektronische sleutel
niet goed werkt......................... 613
Als de accu ontladen is..............617
Als de motor oververhit
raakt................................................621
Als de auto vast komt te
zitten............................................. 624
7Onderhoud en verzorging 8Bij problemen
7
1
8
7
6
5
4
3
2
9
NX200t_OM78009E_EE
9-1. Specificaties
Onderhoudsgegevens
(brandstof, oliepeil, enz.)......628
Informatie over brandstof.......642
9-2. Persoonlijke
voorkeursinstellingen
Systemen met mogelijkheden
voor persoonlijke
voorkeursinstellingen............644
9-3. Initialisatie
Te initialiseren onderdelen .....653
Wat moet u doen als...
(Problemen oplossen).......................656
Alfabetische index ................................ 660
9Specificaties
Trefwoordenlijst
Raadpleeg bij auto's met een navigatiesysteem de handleiding voor het navi-
gatiesysteem voor meer informatie over de onderstaande uitrusting.
Navigatiesysteem
Lexus Parking Assist Monitor
Audio-/informatiesysteem
8
NX200t_OM78009E_EE
Ter informatie
Deze handleiding is bestemd voor alle uitvoeringen van dit type auto; alle mogelijke
opties zijn in deze handleiding opgenomen. Er zullen dan ook ongetwijfeld onderwerpen
worden beschreven die niet op uw auto van toepassing zijn.
Alle specificaties in dit boekje waren actueel ten tijde van de druk. Lexus streeft er door-
lopend naar haar producten te perfectioneren en wij behouden ons dan ook het recht
voor tussentijdse wijzigingen in specificatie en uitvoering door te voeren zonder vooraf-
gaande kennisgeving.
Afhankelijk van de specificaties kan de in de afbeeldingen getoonde auto afwijken van
uw auto voor wat betreft kleur en uitrusting.
Er is een grote hoeveelheid originele en niet-originele onderdelen en accessoires voor
uw Lexus te verkrijgen. Als het nodig is om originele onderdelen of accessoires van uw
Lexus te vervangen, raadt Lexus u aan om daarvoor originele Lexus-onderdelen of
-accessoires te gebruiken. U kunt ook andere onderdelen of accessoires van gelijkwaar-
dige kwaliteit gebruiken.
Lexus kan geen garantie geven of betrouwbaarheid garanderen voor onderdelen en
accessoires die geen originele Lexus-producten zijn en ook niet voor het vervangen
door of monteren van dergelijke onderdelen. Bovendien kan het zijn dat schade of ver-
minderde prestaties als gevolg van het gebruik van niet-originele Lexus-onderdelen en
-accessoires niet onder de garantie valt.
Handleiding
Accessoires, onderdelen en veranderingen aan uw Lexus
9
NX200t_OM78009E_EE
De inbouw van een zend-/ontvanginstallatie in uw auto kan elektronische systemen beïn-
vloeden, zoals:
(Sequentieel) multipoint brandstofinspuitsysteem
Dynamic Radar Cruise Control-systeem
Cruise control-systeem
Antiblokkeersysteem
SRS-airbagsysteem
Gordelspanner
Neem voor voorzorgsmaatregelen of speciale voorschriften met betrekking tot de
inbouw van een zend-/ontvanginstallatie contact op met een erkende Lexus-dealer of
hersteller/reparateur of een andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskun-
dige.
Nadere informatie met betrekking tot frequenties, vermogens, antenneposities en mon-
tagevoorwaarden voor zend-/ontvanginstallaties is op verzoek beschikbaar bij een
erkende Lexus-dealer of hersteller/reparateur of een andere naar behoren gekwalifi-
ceerde en uitgeruste deskundige.
Inbouw van een zend-/ontvanginstallatie
10
NX200t_OM78009E_EE
De airbags en gordelspanners in uw Lexus bevatten explosieve chemicaliën. Wanneer
uw auto, om welke reden dan ook, wordt vernietigd terwijl het airbagsysteem en/of de
gordelspanners nog intact zijn, kan tijdens de vernietiging een ontploffing plaatsvinden
en brand ontstaan. Laat daarom het airbagsysteem en de gordelspanners eerst verwij-
deren en afvoeren door een erkende Lexus-dealer of hersteller/reparateur of een
andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige.
Vernietigen van uw Lexus
WAARSCHUWING
Algemene voorzorgsmaatregelen tijdens het rijden
Rijden onder invloed: Ga niet rijden met uw auto als u alcohol of drugs gebruikt hebt
omdat deze middelen invloed kunnen hebben op de rijvaardigheid. Alcohol en
bepaalde drugs vergroten de reactietijd, beïnvloeden het beoordelingsvermogen en
hebben een negatieve invloed op de coördinatie, waardoor aanrijdingen kunnen ont-
staan met ernstig letsel als gevolg.
Defensief rijden: Rijd altijd defensief. Anticipeer op fouten die andere bestuurders of
voetgangers zouden kunnen maken omdat u hierdoor wellicht een ongeluk kunt voor-
komen.
Afleiding van de bestuurder: Houd altijd uw volledige aandacht bij het verkeer. Alles
wat de aandacht van de bestuurder kan afleiden, zoals het veranderen van instellingen,
telefoneren of lezen, kan leiden tot een aanrijding waarbij u, de andere inzittenden van
de auto of anderen ernstig letsel kunnen oplopen.
Algemene voorzorgsmaatregelen met betrekking tot veiligheid van kinderen
Laat kinderen nooit alleen in de auto achter en laat ze nooit met de sleutel spelen.
Kinderen zullen wellicht proberen de auto te starten of de neutraalstand in te schake-
len. Er bestaat ook het risico dat kinderen letsel oplopen wanneer ze met de ruiten, het
schuifdak of andere voorzieningen in de auto spelen. Verder kan de temperatuur in de
auto zo hoog oplopen of zo ver dalen dat dat kinderen fataal kan worden.
Uw auto is uitgerust met batterijen en/of accu's. Zorg ervoor dat deze gescheiden wor-
den ingezameld en op een milieuvriendelijke manier worden afgevoerd
(richtlijn 2006/66/EG).
11
NX200t_OM78009E_EE
12
NX200t_OM78009E_EE
Over deze handleiding
WAARSCHUWING:
Geeft uitleg over iets dat kan resulteren in ernstig letsel wanneer de voor-
zorgsmaatregelen niet in acht worden genomen.
OPMERKING:
Geeft uitleg over iets dat kan resulteren in schade of storingen aan de auto
of de uitrusting wanneer de voorzorgsmaatregelen niet in acht worden
genomen.
Geeft bedienings- of werkingsprocedures aan. Volg de stappen in
de aangegeven volgorde.
Geeft de handeling aan voor het
bedienen van schakelaars en
dergelijke (drukken, draaien,
enz.).
Geeft het resultaat van een han-
deling aan (er wordt bijvoor-
beeld een klep geopend).
Geeft het onderdeel of de posi-
tie aan waarover uitleg wordt
gegeven.
Dit betekent dat er iets niet mag
worden gedaan of mag gebeu-
ren.
13
NX200t_OM78009E_EE
Zoekmethoden
Zoeken op naam
Alfabetische index ........... Blz. 660
Zoeken op montagepositie
Overzicht.................................. Blz.14
Zoeken op symptoom of geluid
Wat moet u doen als...
(Problemen oplossen).....Blz. 656
Zoeken op titel
Inhoudsopgave.........................Blz. 2
14 Overzicht
NX200t_OM78009E_EE
Overzicht
Exterieur
De vorm van de koplampen wijkt mogelijk af, afhankelijk van de uitvoering, enz.
Portieren. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Blz.130
Vergrendelen/ontgrendelen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Blz.130
Openen/sluiten van de zijruiten. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Blz.188
Vergrendelen/ontgrendelen met de mechanische sleutel . . . . . . . . . . . . . Blz. 613
Waarschuwingsmeldingen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Blz. 579
Achterklep . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Blz.136
Openen van binnenuit*1. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Blz.137
Openen van buitenaf . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Blz.137
Waarschuwingsmeldingen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Blz. 579
Buitenspiegels. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Blz.185
Verstellen van de spiegelhoek . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Blz.185
Inklappen van de buitenspiegels . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Blz. 185
Ergonomisch geheugen*1 . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Blz.174
Ontwasemen van de spiegels. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Blz. 465
1
2
3
15
Overzicht
NX200t_OM78009E_EE
Ruitenwissers. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Blz. 249
Voorzorgsmaatregelen bij rijden in de winter . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Blz. 362
Voorkomen van bevriezing (voorruitverwarming)*1 . . . . . . . . . . . . . . . . . .Blz. 466
Voorzorgsmaatregelen voor de wasstraat (ruitenwisser met
regensensor)*1. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Blz. 500
Tankdopklep . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Blz. 255
Tanken. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Blz. 255
Brandstofsoort/inhoud brandstoftank . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Blz. 631
Banden. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Blz. 526
Bandenmaat/bandenspanning . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Blz. 639
Winterbanden/sneeuwkettingen. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Blz. 362
Controleren/wisselen/bandenspanningswaarschuwingssysteem*1. . .Blz. 526
In geval van een lekke band. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Blz. 582, 596
Motorkap. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Blz.510
Openen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Blz. 510
Afdekkap motorruimte . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Blz. 515
Motorolie. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Blz. 631
In geval van oververhitting . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Blz. 621
Waarschuwingsmeldingen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Blz. 579
Koplampen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Blz. 239
Parkeerlichten voor/dagrijverlichting . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Blz. 239
Mistlampen voor*1 . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Blz. 247
Bochtverlichting*1 . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Blz. 240
Richtingaanwijzers . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Blz. 232
Achterlichten. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Blz. 239
Remlichten
Noodstopsignaal . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Blz. 336
Kentekenplaatverlichting. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Blz. 239
Achteruitrijlicht*2
Zet de selectiehendel in stand R . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Blz. 222, 227
Mistachterlicht*2 . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Blz. 247
4
5
6
7
Lampen voor verlichting buitenzijde tijdens rijden
(Vervangingsmethode: Blz. 548, wattage: Blz. 641)
*1: Indien aanwezig
*2: Deze zijn mogelijk aan de andere kant geplaatst, afhankelijk van de regio.
8
9
10
11
12
13
14
15
16
16 Overzicht
NX200t_OM78009E_EE
Dashboard (auto's met linkse besturing)
Contactslot . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Blz. 217
Starten van de motor/wijzingen van de stand van het contact . . . . . . . . . .Blz. 217
Noodstop van de motor . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Blz. 563
Wanneer de motor niet wil aanslaan . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Blz. 610
Waarschuwingsmeldingen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Blz. 579
Selectiehendel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Blz. 222, 227
Wijzigen van de schakelstand. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Blz. 222, 227
Voorzorgsmaatregelen bij slepen. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Blz. 564
Als de selectiehendel niet in een andere stand kan worden gezet. . . . . .Blz. 612
Tellers . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Blz.101
Aflezen van de tellers/afstellen van de verlichting van het
instrumentenpaneel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Blz. 101, 102
Waarschuwingslampjes/controlelampjes . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Blz.96
Als een waarschuwingslampje gaat branden. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Blz. 572
1
2
3
17
Overzicht
NX200t_OM78009E_EE
Multi-informatiedisplay . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Blz.105
Weergave . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Blz.105
Als de waarschuwingsmeldingen worden weergegeven . . . . . . . . . . . . . .Blz. 579
Richtingaanwijzerschakelaar . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Blz. 232
Lichtschakelaar . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Blz. 239
Koplampen/parkeerlichten voor/achterlichten/
kentekenplaatverlichting/dagrijverlichting . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Blz. 239
Mistlampen voor*1/mistachterlicht . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Blz. 247
Schakelaar ruitenwissers en -sproeiers . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Blz. 249, 253
Gebruik . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Blz. 249, 253
Bijvullen van het sproeierreservoir. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Blz. 525
Waarschuwingsmeldingen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Blz. 579
Schakelaar alarmknipperlichten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Blz. 562
Ontgrendelingshendel motorkap . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Blz. 510
Schakelaar stuurverstelling*1. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Blz.181
Verstellen. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Blz.181
Ergonomisch geheugen*1 . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Blz.174
Ontgrendelingshendel stuurverstelling*1. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Blz.181
Verstellen. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Blz.181
Airconditioning. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Blz.460
Gebruik . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Blz. 460
Achterruitverwarming. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Blz. 465
Audiosysteem*1, 2 . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Blz. 372
Handsfree-systeem. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Blz. 425
*1: Indien aanwezig
*2: Raadpleeg de handleiding voor het navigatiesysteem voor meer informatie indien uw
auto is uitgerust met een navigatiesysteem.
4
5
6
7
8
9
10
11
12
18 Overzicht
NX200t_OM78009E_EE
Schakelaars (auto's met linkse besturing)
Schakelaars regelbare dashboardverlichting . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Blz.102
Kilometerteller/dagteller en resetknop dagteller . . . . . . . . . . . . . . . Blz.102
Schakelaars stoelverwarming*1 . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Blz.472
Schakelaars stoelventilator*1. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Blz. 472
Schakelaar Automatic High Beam-systeem*1 . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Blz. 243
Schakelaar Lexus Parking Assist-sensor*1 . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Blz. 314
Hoofdschakelaar BSM (Blind Spot Monitor)*1. . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Blz. 351
Schakelaar elektrisch bedienbare achterklep *1. . . . . . . . . . . . . . . . . .Blz.137
Schakelaar PCS (Pre-Crash Safety-systeem)*1 . . . . . . . . . . . . . . . . .Blz. 343
Schakelaar permanente vierwielaandrijving *1 . . . . . . . . . . . . . . . . . . Blz. 341
Schakelaar camera*1, 2
Schakelaar stuurwielverwarming*1 . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Blz. 471
Bedieningsschakelaar achterstoel*1 . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Blz.168
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
19
Overzicht
NX200t_OM78009E_EE
Schakelaars ruitbediening . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Blz.188
Blokkeerschakelaar ruitbediening . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Blz.188
Schakelaars buitenspiegels . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Blz.185
Schakelaar centrale vergrendeling. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Blz.132
Toetsen ergonomisch geheugen*1. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Blz.174
Schakelaars HUD (head-up display)*1 . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Blz.111
Draaiknop ASC (Active Sound Control)*1. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Blz. 238
*1: Indien aanwezig
*2: Raadpleeg de handleiding voor het navigatiesysteem.
1
2
3
4
5
6
7
20 Overzicht
NX200t_OM78009E_EE
Afstandsbediening audiosysteem*1 . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Blz. 378
Paddle shift-schakelaars*2. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Blz. 223, 224, 228, 229
Bedieningstoetsen instrumentenpaneel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Blz.106
Afstandsschakelaar*2 . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Blz. 268, 282
Cruise control-schakelaar
Cruise control*2 . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Blz. 292
Dynamic Radar Cruise Control*2. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Blz. 264, 278
To e t s L DA*2
LDA (Lane Departure Alert)*2. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Blz. 296
LDA (Lane Departure Alert met bediening via het stuurwiel)*2 . . . . . Blz. 304
Spraaktoets*1 . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Blz.436
Telefoontoetsen*1 . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Blz.436
1
2
3
4
5
6
7
8
21
Overzicht
NX200t_OM78009E_EE
Uitschakeltoets Stop & Start-systeem*2 . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Blz. 259
Rijmodusselectieschakelaar . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Blz. 332
Schakelaar VSC OFF . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Blz. 337
Parkeerremschakelaar. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Blz. 233, 234
Activeren/deactiveren. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Blz. 233, 234
Voorzorgsmaatregelen bij rijden in de winter . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Blz. 363
Waarschuwingszoemer/-melding . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Blz. 574, 579
Schakelaar Brake Hold . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Blz. 236
Bedieningsknop Lexus display-audiosysteem*2 . . . . . . . . . . . . . . . . . Blz. 374
Remote Touch*1, 2
*1: Raadpleeg de handleiding voor het navigatiesysteem voor meer informatie indien uw
auto is uitgerust met een navigatiesysteem.
*2: Indien aanwezig
1
2
3
4
5
6
7
22 Overzicht
NX200t_OM78009E_EE
Interieur (auto's met linkse besturing)
SRS-airbags . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Blz. 45
Vloermatten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Blz. 34
Voorstoelen. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Blz.165
Achterstoelen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Blz.167
Hoofdsteunen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Blz.178
Veiligheidsgordels. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Blz. 38
Consolevak . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Blz. 477
Vergrendelknoppen portier . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Blz.132
Bekerhouders . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Blz. 478
Handgrepen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Blz. 495
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
23
Overzicht
NX200t_OM78009E_EE
Binnenspiegel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Blz.183
Zonnekleppen*2 . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Blz.487
Make-upspiegels. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Blz. 487
Interieurverlichting*3. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Blz. 474
Leeslampjes . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Blz.474
Schuifdakschakelaars*1. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Blz.191
Schuifdakschakelaars*1. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Blz.191
Schakelaar elektrisch bedienbaar zonnescherm*1 . . . . . . . . . . . . . . .Blz.195
Uitschakeltoets inbraaksensor en hellingsensor*1. . . . . . . . . . . . . . . . . Blz.91
1
2
3
4
5
6
7
*1: Indien aanwezig
*2: Gebruik NOOIT een baby- of kinder-
zitje waarbij het kind achteruit kijkt op
een stoel met een INGESCHAKELDE
AIRBAG, omdat het KIND anders ERN-
STIG LETSEL kan oplopen als de airbag
wordt geactiveerd. (Blz. 63)
*3: De afbeelding toont de voorzijde, maar ze zijn ook aan de achterzijde geplaatst.
24 Overzicht
NX200t_OM78009E_EE
Dashboard (auto's met rechtse besturing)
Contactslot . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Blz. 217
Starten van de motor/wijzingen van de stand van het contact . . . . . . . . . .Blz. 217
Noodstop van de motor . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Blz. 563
Wanneer de motor niet wil aanslaan . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Blz. 610
Waarschuwingsmeldingen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Blz. 579
Selectiehendel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Blz. 222
Wijzigen van de schakelstand. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Blz. 222
Voorzorgsmaatregelen bij slepen. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Blz. 564
Als de selectiehendel niet in een andere stand kan worden gezet. . . . . .Blz. 612
Tellers . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Blz.101
Aflezen van de tellers/afstellen van de verlichting van het
instrumentenpaneel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Blz. 101, 102
Waarschuwingslampjes/controlelampjes . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Blz.96
Als een waarschuwingslampje gaat branden. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Blz. 572
1
2
3
25
Overzicht
NX200t_OM78009E_EE
Multi-informatiedisplay . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Blz.105
Weergave . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Blz.105
Als de waarschuwingsmeldingen worden weergegeven . . . . . . . . . . . . . .Blz. 579
Schakelaar ruitenwissers en -sproeiers . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Blz. 249, 253
Gebruik . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Blz. 249, 253
Bijvullen van het sproeierreservoir. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Blz. 525
Waarschuwingsmeldingen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Blz. 579
Richtingaanwijzerschakelaar . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Blz. 232
Lichtschakelaar . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Blz. 239
Koplampen/parkeerlichten voor/achterlichten/
kentekenplaatverlichting/dagrijverlichting . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Blz. 239
Mistlampen voor*1/mistachterlicht . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Blz. 247
Schakelaar alarmknipperlichten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Blz. 562
Ontgrendelingshendel motorkap . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Blz. 510
Schakelaar stuurverstelling*1. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Blz.181
Verstellen. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Blz.181
Ergonomisch geheugen*1 . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Blz.174
Ontgrendelingshendel stuurverstelling*1. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Blz.181
Verstellen. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Blz.181
Airconditioning. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Blz.460
Gebruik . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Blz. 460
Achterruitverwarming. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Blz. 465
Audiosysteem*1, 2 . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Blz. 372
Handsfree-systeem. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Blz. 425
*1: Indien aanwezig
*2: Raadpleeg de handleiding voor het navigatiesysteem voor meer informatie indien uw
auto is uitgerust met een navigatiesysteem.
4
5
6
7
8
9
10
11
12
26 Overzicht
NX200t_OM78009E_EE
Schakelaars (auto's met rechtse besturing)
Schakelaars stoelverwarming*1 . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Blz.472
Schakelaars stoelventilator*1. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Blz. 472
Kilometerteller/dagteller en resetknop dagteller . . . . . . . . . . . . . . . Blz.102
Schakelaars regelbare dashboardverlichting . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Blz.102
Schakelaar Automatic High Beam-systeem*1 . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Blz. 243
Schakelaar Lexus Parking Assist-sensor*1 . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Blz. 314
Hoofdschakelaar BSM (Blind Spot Monitor)*1. . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Blz. 351
Schakelaar elektrisch bedienbare achterklep *1. . . . . . . . . . . . . . . . . .Blz.137
Schakelaar stuurwielverwarming*1 . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Blz. 471
Schakelaar camera*1, 2
Schakelaar permanente vierwielaandrijving *1 . . . . . . . . . . . . . . . . . . Blz. 341
Schakelaar PCS (Pre-Crash Safety-systeem)*1 . . . . . . . . . . . . . . . . .Blz. 343
Bedieningsschakelaar achterstoel*1 . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Blz.168
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
27
Overzicht
NX200t_OM78009E_EE
Schakelaars HUD (head-up display)*1 . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Blz.111
Draaiknop ASC (Active Sound Control)*1. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Blz. 238
Schakelaars buitenspiegels . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Blz.185
Blokkeerschakelaar ruitbediening . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Blz.188
Schakelaars ruitbediening . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Blz.188
Toetsen ergonomisch geheugen*1. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Blz.174
Schakelaar centrale vergrendeling. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Blz.132
*1: Indien aanwezig
*2: Raadpleeg de handleiding voor het navigatiesysteem.
1
2
3
4
5
6
7
28 Overzicht
NX200t_OM78009E_EE
Afstandsbediening audiosysteem*1 . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Blz. 378
Paddle shift-schakelaars*2. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Blz. 223, 224
Bedieningstoetsen instrumentenpaneel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Blz.106
Afstandsschakelaar*2 . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Blz. 268, 282
Cruise control-schakelaar
Cruise control*2 . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Blz. 292
Dynamic Radar Cruise Control*2. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Blz. 264, 278
To e t s L DA*2
LDA (Lane Departure Alert)*2. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Blz. 296
LDA (Lane Departure Alert met bediening via het stuurwiel)*2 . . . . . Blz. 304
Spraaktoets*1 . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Blz.436
Telefoontoetsen*1 . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Blz.436
1
2
3
4
5
6
7
8
29
Overzicht
NX200t_OM78009E_EE
Schakelaar VSC OFF . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Blz. 337
Rijmodusselectieschakelaar . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Blz. 332
Schakelaar Brake Hold . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Blz. 236
Parkeerremschakelaar. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Blz. 233, 234
Activeren/deactiveren. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Blz. 233, 234
Voorzorgsmaatregelen bij rijden in de winter . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Blz. 363
Waarschuwingszoemer/-melding . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Blz. 574, 579
Bedieningsknop Lexus display-audiosysteem*2 . . . . . . . . . . . . . . . . . Blz. 374
Remote Touch*1, 2
*1: Raadpleeg de handleiding voor het navigatiesysteem.
*2: Indien aanwezig
1
2
3
4
5
6
30 Overzicht
NX200t_OM78009E_EE
Interieur (auto's met rechtse besturing)
SRS-airbags . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Blz. 45
Vloermatten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Blz. 34
Voorstoelen. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Blz.165
Achterstoelen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Blz.167
Hoofdsteunen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Blz.178
Veiligheidsgordels. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Blz. 38
Consolevak . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Blz. 477
Vergrendelknoppen portier . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Blz.132
Bekerhouders . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Blz. 478
Handgrepen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Blz. 495
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
31
Overzicht
NX200t_OM78009E_EE
Binnenspiegel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Blz.183
Zonnekleppen*2 . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Blz.487
Make-upspiegels. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Blz. 487
Interieurverlichting*3. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Blz. 474
Leeslampjes . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Blz.474
Schuifdakschakelaars*1. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Blz.191
Schuifdakschakelaars*1. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Blz.191
Schakelaar elektrisch bedienbaar zonnescherm*1 . . . . . . . . . . . . . . .Blz.195
Uitschakeltoets inbraaksensor en hellingsensor*1. . . . . . . . . . . . . . . . . Blz.91
1
2
3
4
5
6
7
*1: Indien aanwezig
*2: Gebruik NOOIT een baby- of kinder-
zitje waarbij het kind achteruit kijkt op
een stoel met een INGESCHAKELDE
AIRBAG, omdat het KIND anders ERN-
STIG LETSEL kan oplopen als de airbag
wordt geactiveerd. (Blz. 63)
*3: De afbeelding toont de voorzijde, maar ze zijn ook aan de achterzijde geplaatst.
32 Overzicht
NX200t_OM78009E_EE
33
1
Veiligheid en beveiliging
NX200t_OM78009E_EE
1-1. Voor een veilig gebruik
Voordat u gaat rijden...................34
Veilig rijden...................................... 36
Veiligheidsgordels........................38
SRS-airbags .................................... 45
Handmatig in-/uitschakelsysteem
airbags............................................ 54
Veiligheidsinformatie voor
kinderen......................................... 56
Baby- en kinderzitjes................... 57
Belangrijke voorschriften in
verband met uitlaatgassen.....82
1-2. Antidiefstalsysteem
Startblokkering..............................83
Supervergrendeling.....................88
Alarm .................................................89
34 1-1. Voor een veilig gebruik
NX200t_OM78009E_EE
Voordat u gaat rijden
Gebruik alleen vloermatten die speciaal zijn ontworpen voor auto's van het-
zelfde model en modeljaar als uw auto. Bevestig ze op de juiste wijze op de
vloerbedekking.
Steek de klemhaken (clips) in de rin-
gen in de vloermat.
Draai het bovenste hendeltje van de
klemhaken (clips) om de vloermat-
ten te bevestigen.
*: Breng de merktekens altijd in lijn.
De vorm van de klemhaken (clips) wijkt mogelijk af van wat is aangegeven in
de afbeelding.
Vloermat
1
*
2
35
1-1. Voor een veilig gebruik
1
Veiligheid en beveiliging
NX200t_OM78009E_EE
WAARSCHUWING
Neem de volgende voorzorgsmaatregelen in acht.
Als u dat niet doet, kan de vloermat van de bestuurder gaan schuiven, wat de bediening
van de pedalen tijdens het rijden kan hinderen. Hierdoor kan de snelheid plotseling toe-
nemen of kan mogelijk niet geremd worden. Dit kan leiden tot een ongeval waarbij ern-
stig letsel kan ontstaan.
Wanneer u de vloermat van de bestuurder plaatst
Gebruik geen vloermatten die zijn ontworpen voor auto's van een ander model en/of
modeljaar, zelfs niet als het gaat om originele Lexus-vloermatten.
Gebruik alleen vloermatten die zijn ontworpen voor de bestuurderszijde.
Zet de vloermat altijd vast met behulp van de meegeleverde haken (clips).
Leg nooit twee of meer vloermatten boven op elkaar.
Bevestig de vloermat niet met de onderzijde naar boven of in de verkeerde richting.
Voordat u gaat rijden
Controleer of de vloermat stevig op de juiste
plaats is bevestigd met alle meegeleverde
klemhaken (clips). Voer deze controle altijd
uit nadat de vloer van de auto is gereinigd.
Zet de motor uit, zet de selectiehendel in
stand P en trap elk pedaal volledig in om te
controleren of de bediening ervan niet wordt
gehinderd door de vloermat.
36 1-1. Voor een veilig gebruik
NX200t_OM78009E_EE
Veilig rijden
Pas de hoek van de rugleuning zo
aan dat u rechtop zit en u niet voor-
over hoeft te leunen om te kunnen
sturen. (Blz.165)
Pas de zitting zo aan dat u de peda-
len helemaal kunt intrappen en dat
uw armen licht gebogen zijn bij de
elleboog wanneer u het stuurwiel
vasthoudt. (Blz.165, 181)
Vergrendel de hoofdsteun in de stand waarin het midden van de hoofdsteun
gelijk ligt met de bovenzijde van uw oren. (Blz. 178)
Draag de veiligheidsgordel op de juiste wijze. (Blz. 38)
Controleer voordat u wegrijdt eerst of alle inzittenden de veiligheidsgordel dra-
gen. (Blz. 38)
Gebruik een passend baby- of kinderzitje tot het kind groot genoeg is om de vei-
ligheidsgordel van de auto op de juiste wijze te gebruiken. (Blz. 57)
Zorg ervoor dat u de achterkant van uw auto goed kunt zien door de binnen- en
buitenspiegels op de juiste wijze af te stellen. (Blz. 183, 185)
Om veilig te kunnen rijden, moet u de stoel in de juiste positie zetten en de
spiegels afstellen voordat u gaat rijden.
De juiste houding achter het stuur
1
2
Juist gebruik van de veiligheidsgordels
Verstellen van de spiegels
3
4
37
1-1. Voor een veilig gebruik
1
Veiligheid en beveiliging
NX200t_OM78009E_EE
WAARSCHUWING
Neem de volgende voorzorgsmaatregelen in acht.
Het niet in acht nemen van de voorzorgsmaatregelen kan ernstig letsel tot gevolg heb-
ben.
Verstel de bestuurdersstoel niet tijdens het rijden.
Als u dat wel doet, kunt u de controle over de auto verliezen.
Plaats geen kussen tussen de bestuurder of voorpassagier en de rugleuning.
Gebruik van een kussen kan ertoe leiden dat de zithouding niet correct is, waardoor
het effect van de veiligheidsgordel en de hoofdsteun in negatieve zin kan worden
beïnvloed.
Plaats geen voorwerpen onder de voorstoelen.
Voorwerpen onder de voorstoelen kunnen klem komen te zitten in de stoelslede,
waardoor de stoelen wellicht niet goed vergrendeld worden. Dit kan leiden tot een
ongeval en ook kan het stelmechanisme beschadigd raken.
Neem, wanneer u lange afstanden rijdt, geregeld een pauze voordat u zich moe
begint te voelen.
Als u zich tijdens het rijden moe of slaperig voelt, moet u zichzelf niet dwingen om
verder te rijden, maar direct een pauze nemen.
38 1-1. Voor een veilig gebruik
NX200t_OM78009E_EE
Veiligheidsgordels
Trek het schoudergedeelte zo ver
naar buiten dat de gordel goed
tegen de schouder aan ligt en niet
van de schouder af glijdt of tegen de
nek aan ligt.
Plaats het heupgedeelte van de gor-
del zo laag mogelijk over de heupen.
Stel de rugleuning af. Ga zo rechtop
mogelijk in de stoel zitten met uw
rug stevig tegen de leuning.
Zorg ervoor dat de veiligheidsgor-
del niet gedraaid zit.
Maak de veiligheidsgordel vast door
de gesp in de gordelsluiting te druk-
ken totdat er een klikkend geluid
hoorbaar is.
De veiligheidsgordel kan worden
losgemaakt door de ontgrendel-
knop in te drukken.
Controleer voordat u wegrijdt eerst of alle inzittenden de veiligheidsgordel
dragen.
Juist gebruik van de veiligheidsgordels
Vast- en losmaken van de veiligheidsgordel (behalve middelste achter-
stoel)
Ontgrendelknop
1
2
39
1-1. Voor een veilig gebruik
1
Veiligheid en beveiliging
NX200t_OM78009E_EE
Verwijder de gesp.
Druk bij het vastmaken van de gor-
del de gesp in de gordelsluiting in de
volgorde gesp A en gesp B totdat er
een klikgeluid hoorbaar is.
Gesp A, gordelsluiting A
Gesp B, gordelsluiting B
Vast- en losmaken van de veiligheidsgordel (middelste achterstoel)
Gesp B
Gesp A
1
Gesp A
Gordel-
sluiting A
Gesp B
Gordelsluiting B
2
1
2
40 1-1. Voor een veilig gebruik
NX200t_OM78009E_EE
Gesp B kan worden losgemaakt
door de ontgrendelknop in te druk-
ken.
Steek de mechanische sleutel
(Blz.124) of gesp B in de inkeping
van gesp A en verwijder de gordel.
Laat de gordel oprollen wanneer u de
gordel losmaakt en opbergt.
Berg hem op in het klepje in de volg-
orde gesp B en gesp A.
Zorg ervoor dat hij stevig vastzit.
Losmaken en opbergen van de veiligheidsgordel (middelste achter-
stoel)
Ontgrendelknop
1
Gordel-
sluiting A
Gesp B
2
Gesp A
Gesp B
3
41
1-1. Voor een veilig gebruik
1
Veiligheid en beveiliging
NX200t_OM78009E_EE
Berg gesp A en gesp B van de veilig-
heidsgordels op in de holtes.
Duw het schouderbevestigingspunt
omlaag terwijl u de ontgrendelknop
indrukt.
Duw het schouderbevestigingspunt
omhoog.
Zet het bovenste bevestigingspunt in de
gewenste positie en laat het los als u een
klik hoort.
De gordelspanners helpen bij het op
zijn plaats houden van de inzittenden
doordat ze de gordels snel strak tegen
het lichaam aantrekken bij bepaalde
soorten frontale aanrijdingen en aanrij-
dingen van opzij.
De gordelspanners worden niet geacti-
veerd bij lichtere frontale aanrijdingen
of aanrijdingen van opzij, bij aanrijdin-
gen van achteren of wanneer de auto
over de kop slaat.
Gordelsluiting A
Gordelsluiting B
4
Afstellen van de hoogte van het bevestigingspunt van de veiligheids-
gordel (voorstoelen)
Ontgrendelknop
1
2
Gordelspanners (voorstoelen)
42 1-1. Voor een veilig gebruik
NX200t_OM78009E_EE
Blokkeerautomaat (ELR)
De blokkeerautomaat blokkeert de gordel als u zeer krachtig remt of betrokken raakt bij
een aanrijding. De blokkeerautomaat kan ook in werking treden als u te snel voorover-
buigt. Door rustig te bewegen kan de veiligheidsgordel afrollen, zodat u vrij kunt bewe-
gen.
Gebruik van veiligheidsgordels door kinderen
De veiligheidsgordels van uw auto zijn in principe ontworpen voor gebruik door volwas-
senen.
Gebruik een passend baby- of kinderzitje tot het kind groot genoeg is om de veilig-
heidsgordel van de auto op de juiste wijze te dragen. (Blz. 57)
Als het kind groot genoeg is om de veiligheidsgordel op een juiste manier te dragen,
dient u de aanwijzingen voor het gebruik van de veiligheidsgordel op te volgen.
(Blz. 38)
Vervangen van de veiligheidsgordel als de gordelspanner geactiveerd is
Als de auto betrokken is bij meerdere aanrijdingen, wordt de gordelspanner geactiveerd
voor de eerste aanrijding, maar niet voor de tweede of voor volgende aanrijdingen.
Wetgeving met betrekking tot veiligheidsgordels
Als er in het land waarin u woont regels zijn voor veiligheidsgordels, neem dan contact
op met een erkende Lexus-dealer of hersteller/reparateur of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste deskundige voor het vervangen of plaatsen van veilig-
heidsgordels.
43
1-1. Voor een veilig gebruik
1
Veiligheid en beveiliging
NX200t_OM78009E_EE
WAARSCHUWING
Neem de volgende voorzorgsmaatregelen in acht om de kans op letsel bij plotseling
remmen, plotseling uitwijken of een aanrijding te beperken.
Het niet in acht nemen van de voorzorgsmaatregelen kan resulteren in ernstig letsel.
Dragen van een veiligheidsgordel
Zorg ervoor dat alle inzittenden de veiligheidsgordel dragen.
Draag de veiligheidsgordel altijd op de juiste manier.
Elke veiligheidsgordel mag maar door een persoon gebruikt worden. Gebruik geen
veiligheidsgordel voor twee personen tegelijk, ook niet als de tweede persoon een
kind is.
Lexus adviseert kinderen plaats te laten nemen op de achterstoelen en de kinderen
altijd een veiligheidsgordel te laten dragen en/of een geschikt baby- of kinderzitje of
zitkussen voor kinderen te gebruiken.
Laat om de juiste zitpositie in te stellen de rugleuning niet verder achterover hellen
dan nodig is. De veiligheidsgordels zijn het meest effectief als de inzittenden rechtop
en goed tegen de rugleuning zitten.
Draag de schoudergordel niet onder uw arm.
Draag de veiligheidsgordel altijd laag en goed aansluitend over uw heupen.
Zwangere vrouwen
Mensen met fysieke beperkingen
Win medisch advies in en draag de veiligheidsgordel op de juiste manier. (Blz. 38)
Win medisch advies in en draag de veiligheids-
gordel op de juiste manier. (Blz. 38)
Zwangere vrouwen moeten het heupgedeelte
van de veiligheidsgordel op dezelfde manier
dragen als de andere inzittenden, zo laag
mogelijk over het bekken, de schoudergordel
helemaal uittrekken over de schouder en
ervoor zorgen dat de gordel niet over de buik
loopt.
Als de veiligheidsgordel niet op de juiste wijze
gedragen wordt, kan niet alleen de zwangere
vrouw zelf maar ook het ongeboren kind ern-
stig letsel oplopen.
44 1-1. Voor een veilig gebruik
NX200t_OM78009E_EE
WAARSCHUWING
Als er kinderen in de auto aanwezig zijn
Laat kinderen niet met de veiligheidsgordel spelen. Als de veiligheidsgordel om de nek
van het kind draait, kan het kind stikken of ernstig letsel oplopen.
Als de gordelsluiting niet kan worden losgemaakt, knip de gordel dan door met een
schaar.
Gordelspanners
Het waarschuwingslampje SRS gaat branden als een gordelspanner is geactiveerd. De
veiligheidsgordel kan in dit geval niet meer worden gebruikt en moet worden vervan-
gen door een erkende Lexus-dealer of hersteller/reparateur of een andere naar beho-
ren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige.
Verstelbaar bovenste bevestigingspunt
Zorg ervoor dat de gordel goed over het midden van de schouder ligt. De gordel mag
niet tegen de nek aanliggen, maar ook niet van uw schouder afglijden. Als u hier niet
voor zorgt, wordt de mate van bescherming bij plotseling remmen, uitwijken of een
ongeluk minder en de kans op ernstig letsel groter. (Blz. 41)
Beschadiging en slijtage van veiligheidsgordels
Zorg ervoor dat de veiligheidsgordels niet beschadigd raken doordat de riem, de
gesp of de gordelsluiting bekneld raakt tussen het portier en de carrosserie.
Controleer de veiligheidsgordels regelmatig. Let op beschadigingen, zoals scheuren
en rafels en op losse onderdelen. Gebruik een beschadigde veiligheidsgordel niet,
maar laat hem zo snel mogelijk vervangen. Een beschadigde veiligheidsgordel kan
de veiligheid van de desbetreffende inzittende niet waarborgen.
Controleer of de gordel en de gesp vastzitten en of de gordel niet gedraaid is.
Neem direct contact op met een erkende Lexus-dealer of hersteller/reparateur of
een andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige als de veilig-
heidsgordel niet goed werkt.
Laat de stoelen, inclusief de gordels, vervangen als de auto betrokken is geweest bij
een ernstige aanrijding, ook al is er geen zichtbare schade.
Breng geen wijzigingen aan de veiligheidsgordels aan en probeer ze niet zelf te
plaatsen, verwijderen, demonteren of af te voeren. Laat reparaties altijd uitvoeren
door een erkende Lexus-dealer of hersteller/reparateur of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste deskundige. Als de veiligheidsgordels niet op de juiste
wijze worden gebruikt, werken ze mogelijk niet meer naar behoren.
Gebruik van de middelste veiligheidsgordel achter
Gebruik de middelste gordel achter niet als
één van de gespen niet in de sluiting is vergren-
deld. Het gebruik van slechts één van de ges-
pen kan bij een noodstop of een aanrijding
leiden tot ernstig letsel.
45
1-1. Voor een veilig gebruik
1
Veiligheid en beveiliging
NX200t_OM78009E_EE
SRS-airbags
SRS-airbags voor
Bestuurdersairbag/voorpassagiersairbag
Helpen het hoofd en de borst van de bestuurder en de voorpassagier te
beschermen tegen contact met onderdelen van het interieur
Knie-airbag
Helpen de bestuurder te beschermen
Antiduikairbag
Helpt de voorpassagier op zijn plaats te houden
Side airbags en curtain airbags
Side airbags
Helpen het bovenlichaam en het bekken van de inzittenden vóór te
beschermen
Curtain airbags
Helpen het hoofd van de passagiers op de buitenste zitplaatsen voor en
achter te beschermen
De SRS-airbags worden geactiveerd als de auto betrokken raakt bij aanrij-
dingen onder bepaalde omstandigheden, die zouden kunnen leiden tot
ernstig letsel voor de inzittenden. Ze werken samen met de veiligheidsgor-
dels om de kans op ernstig letsel te beperken.
1
2
3
4
5
46 1-1. Voor een veilig gebruik
NX200t_OM78009E_EE
De belangrijkste onderdelen van het airbagsysteem zijn hierboven afgebeeld.
Het SRS-airbagsysteem wordt aangestuurd door de airbag-ECU. Bij het active-
ren van de airbags zorgt een chemische reactie in de ontstekingsmechanismen
ervoor dat de airbags snel gevuld worden met niet-giftig gas om de beweging
van de inzittenden te helpen beperken.
Onderdelen SRS-airbagsysteem
Voorpassagiersairbag
Controlelampje PASSENGER AIR
BAG
Side airbags
Curtain airbags
Sensoren aanrijding opzij (achter)
Waarschuwingslampje SRS
Bestuurdersairbag
Sensoren aanrijding opzij (voor)
Gordelspanners en spankrachtbe-
grenzers
Schakelaar veiligheidsgordel
bestuurder
Positiesensor bestuurdersstoel
Knie-airbags
Sensoren frontale aanrijding
Airbag-ECU
Aan/uit-schakelaar airbag
Schakelaar veiligheidsgordel pas-
sagiersstoel
Antiduikairbag passagiersstoel
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
15
16
17
47
1-1. Voor een veilig gebruik
1
Veiligheid en beveiliging
NX200t_OM78009E_EE
WAARSCHUWING
Voorzorgsmaatregelen airbags
Neem met betrekking tot de SRS-airbags de volgende voorzorgsmaatregelen in acht.
Het niet in acht nemen van de voorzorgsmaatregelen kan resulteren in ernstig letsel.
Alle inzittenden dienen hun veiligheidsgordel op de juiste manier te dragen.
De SRS-airbags zijn aanvullende middelen die samen met de veiligheidsgordels
gebruikt moeten worden.
De bestuurdersairbag wordt met een aanzienlijke kracht geactiveerd, waardoor ern-
stig letsel kan ontstaan, vooral wanneer de bestuurder zich dicht bij de airbag
bevindt.
Het gevaarlijkst bij de activering van de airbag zijn de eerste 50 - 75 mm; door een
afstand van minimaal 250 mm tot het stuurwiel aan te houden, hanteert u een veilige
marge. Dit is de afstand gemeten vanaf het midden van het stuurwiel tot aan uw
borstbeen. Als u nu minder dan 250 mm van de airbag zit, kunt u uw zitpositie op
verschillende manieren wijzigen:
Plaats uw stoel zo ver mogelijk naar achteren terwijl de pedalen nog goed kunnen
worden bediend.
Zet de rugleuning iets achterover. Hoewel auto's verschillen, verkrijgen veel
bestuurders, zelfs met de bestuurdersstoel helemaal naar voren, de afstand van
250 mm door simpelweg de rugleuning iets achterover te zetten. Als u door het
achterover zetten van uw stoel de weg niet goed meer kunt zien, kunt u een stevig,
niet-glad kussen gebruiken om hoger te zitten, of uw stoel hoger zetten wanneer
uw auto deze mogelijkheid biedt.
Als het stuurwiel verstelbaar is, kantel het dan naar beneden. Hierdoor wijst de
airbag naar uw borst in plaats van uw hoofd en nek.
De stoel dient te worden afgesteld zoals hierboven aanbevolen, terwijl de auto nog
steeds goed bediend kan worden.
De voorpassagiersairbag wordt ook met een aanzienlijke kracht geactiveerd waar-
door ernstig letsel kan ontstaan, vooral wanneer de voorpassagier zich dicht bij de
airbag bevindt. De voorpassagiersstoel dient zo ver mogelijk van de airbag af te
staan, met de rugleuning rechtop.
Kinderen die niet (goed) op de stoel zitten en/of geen gordel dragen of de gordel niet
op de juiste manier dragen, kunnen letsel oplopen door een in werking tredende air-
bag. Gebruik de veiligheidsgordels nooit voor baby's of kleine kinderen. Gebruik
hiervoor speciale baby- of kinderzitjes. Lexus raadt u met klem aan om alle kinderen
achterin te laten plaatsnemen en ze altijd te vervoeren in een passend baby- of kin-
derzitje of met een zitkussen en/of veiligheidsgordels. Op de achterstoelen zitten
kinderen veiliger dan op de voorpassagiersstoel. (Blz. 57)
48 1-1. Voor een veilig gebruik
NX200t_OM78009E_EE
WAARSCHUWING
Voorzorgsmaatregelen airbags
Ga niet op het puntje van de stoel zitten en
leun niet op het dashboard.
Laat een kind niet op de voorpassagiersstoel
staan of bij een voorpassagier op schoot zit-
ten.
Sta niet toe dat voorpassagiers voorwerpen
op hun knieën vasthouden.
Leun niet tegen het portier, de dakzijrail of de
voor-, midden- of achterstijl.
Laat niemand knielen op de passagiersstoel
in de richting van het portier of hoofd en han-
den buiten de auto steken.
49
1-1. Voor een veilig gebruik
1
Veiligheid en beveiliging
NX200t_OM78009E_EE
WAARSCHUWING
Voorzorgsmaatregelen airbags
Hang geen kleerhangers of andere harde voorwerpen aan de kledinghaakjes. Der-
gelijke voorwerpen kunnen als een projectiel gelanceerd worden en ernstig letsel
veroorzaken wanneer de curtain airbags geactiveerd worden.
Zorg ervoor dat het gedeelte waar de knie-airbag wordt geactiveerd niet door iets
wordt afgedekt.
Gebruik geen accessoires op de stoelen die het gedeelte van de stoel waarin de side
airbags en de antiduikairbag aanwezig zijn afdekken, omdat dat een negatieve
invloed kan hebben op een juiste werking van de side airbags en de antiduikairbag.
Dergelijke accessoires kunnen tot resultaat hebben dat de side airbags en de anti-
duikairbag niet op de juiste wijze geactiveerd worden, helemaal niet geactiveerd
worden of per ongeluk geactiveerd worden, waardoor ernstig letsel kan ontstaan.
Sla niet, en oefen ook geen overmatige kracht uit, op onderdelen waarin airbags aan-
wezig zijn.
Als dat wel gebeurt, kunnen er storingen aan de SRS-airbags ontstaan.
Raak onderdelen van het airbagsysteem niet aan direct nadat de SRS-airbags geacti-
veerd zijn omdat deze heet kunnen zijn.
Bevestig niets aan en laat niets rusten tegen
componenten als het dashboard, het stuur-
wielkussen of het onderste deel van het dash-
board.
Dergelijke voorwerpen kunnen als een pro-
jectiel worden gelanceerd als de bestuurder-
sairbag, de voorpassagiersairbag en de knie-
airbag worden geactiveerd.
Bevestig niets aan het portier, de voorruit, de
zijruiten, de voor- en achterstijl, de dakzijrail
of de handgreep. (Met uitzondering van het
label voor de snelheidsbeperking
Blz. 603)
50 1-1. Voor een veilig gebruik
NX200t_OM78009E_EE
Als de SRS-airbags worden geactiveerd
Het contact met een geactiveerde SRS-airbag kan leiden tot kneuzingen en schaaf-
wonden.
Er is een luide knal hoorbaar en er komt wit poeder vrij.
Gedurende enkele minuten na het activeren van de airbags kunnen de onderdelen van
de airbagmodule (stuurwielnaaf, afdekkap airbag en ontstekingsmechanisme) evenals
de voorstoelen, delen van de voor- en achterstijlen en het dak nog heet zijn. De airbag
zelf kan ook heet zijn.
De voorruit kan barsten.
WAARSCHUWING
Voorzorgsmaatregelen airbags
Als u na het activeren van de SRS-airbags moeilijkheden met de ademhaling onder-
vindt, open dan een portier of ruit om frisse lucht binnen te laten of verlaat de auto als
u dat op een veilige manier kunt doen. Als er poederdeeltjes op uw huid zijn terecht-
gekomen, was deze er dan zo snel mogelijk af om huidirritatie te voorkomen.
Als de delen van de auto waarin airbags ondergebracht zijn, zoals het stuurwielkus-
sen en de bekleding van de voor- en achterstijlen, beschadigd of gescheurd zijn, laat
deze dan vervangen door een erkende Lexus-dealer of hersteller/reparateur of een
andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige.
Wijzigingen aan en afvoeren van onderdelen van het airbagsysteem
Voer uw auto niet af en voer geen van onderstaande veranderingen uit zonder eerst
een erkende Lexus-dealer of hersteller/reparateur of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste deskundige te raadplegen. De airbags kunnen defect
raken of per ongeluk worden geactiveerd (opgeblazen), waardoor ernstig letsel kan
ontstaan.
Plaatsing, verwijdering, demontage en reparatie van de airbags
Reparaties, wijzigingen, verwijderen of vervangen van het stuurwiel, instrumentenpa-
neel, dashboard, stoelen of stoelbekleding, voor-, midden- en achterstijlen en het dak
Reparaties of wijzigingen aan het voorspatbord, de voorbumper of de zijkant van het
passagierscompartiment
Plaatsen van een bullbar, sneeuwploeg of lier
Wijzigingen aan de wielophanging van de auto
Plaatsen van elektronische apparatuur als een mobiele tweewegradio (zend-/ont-
vanginstallatie) of CD-speler
51
1-1. Voor een veilig gebruik
1
Veiligheid en beveiliging
NX200t_OM78009E_EE
Voorwaarden voor activering van de airbag (airbags voor)
De SRS-airbags voor worden geactiveerd als een bepaalde drempelwaarde wordt
overschreden (vergelijkbaar met een frontale aanrijding met een snelheid van onge-
veer 20 - 30 km/h tegen een muur die niet kan bewegen of vervormen).
De drempelwaarde voor snelheid kan in de volgende situaties echter veel hoger liggen:
Wanneer de auto iets raakt dat kan bewegen en/of vervormen, zoals een gepar-
keerde auto of lantaarnpaal
Wanneer de auto betrokken raakt bij een ongeval waarbij de neus van de auto
onder een vrachtwagen terechtkomt
Afhankelijk van het type aanrijding is het mogelijk dat alleen de gordelspanners worden
geactiveerd.
De antiduikairbag van de voorpassagiersstoel kan niet worden bediend wanneer de
inzittende geen veiligheidsgordel draagt.
Voorwaarden voor activering airbag (side airbags en curtain airbags)
De side airbags en curtain airbags worden geactiveerd als een bepaalde drempel-
waarde wordt overschreden (vergelijkbaar met ter plaatse van het passagierscompar-
timent aangereden worden met een snelheid van ongeveer 20 - 30 km/h door een
ongeveer 1.500 kg wegend voertuig, komend vanuit een richting die haaks staat op de
positie van de auto).
De side airbags en curtain airbags worden mogelijk ook geactiveerd bij een ernstige
frontale aanrijding.
Omstandigheden waarbij de SRS-airbags geactiveerd kunnen worden, anders dan bij
een aanrijding
De airbags voor, de side airbags en de curtain airbags kunnen ook geactiveerd worden
bij zware stoten tegen de onderkant van de auto. Zie de afbeelding voor een aantal
voorbeelden.
Soorten aanrijdingen waarbij de airbags soms niet geactiveerd worden (airbags voor)
Het airbagsysteem vóór treedt over het algemeen niet in werking bij aanrijdingen van
opzij of van achteren, als de auto over de kop slaat of bij een frontale aanrijding op lage
snelheid. Maar wanneer een aanrijding voldoende voorwaartse deceleratie veroor-
zaakt, wordt de airbag mogelijk geactiveerd.
Raken van een stoeprand of een ander hard
voorwerp
In of over een diepe kuil rijden
Hard neerkomen
Aanrijding van opzij
Aanrijding van achteren
Over de kop slaan
52 1-1. Voor een veilig gebruik
NX200t_OM78009E_EE
Soorten aanrijdingen waarbij de side airbags en de curtain airbags
mogelijk niet geactiveerd worden
De side airbags en curtain airbags treden mogelijk niet in werking bij aanrijdingen van
opzij onder een bepaalde hoek of bij aanrijdingen van opzij waarbij het passagierscom-
partiment niet wordt geraakt.
De side airbags en curtain airbags treden over het algemeen niet in werking bij aanrijdin-
gen van achteren, als de auto over de kop slaat of bij een aanrijding van opzij op lage
snelheid of bij een frontale aanrijding op lage snelheid.
Wanneer moet u contact opnemen met een erkende Lexus-dealer of hersteller/repa-
rateur of een andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige
In de volgende gevallen kan controle en/of reparatie van de auto nodig zijn. Neem zo
snel mogelijk contact op met een erkende Lexus-dealer of hersteller/reparateur of een
andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige.
Nadat een of meer SRS-airbags zijn geactiveerd.
Aanrijding van opzij waarbij het passagiers-
compartiment niet wordt geraakt
Aanrijding van opzij onder een hoek
Aanrijding van achteren
Over de kop slaan
De voorzijde van de auto is beschadigd of ver-
vormd of de auto was betrokken bij een aanrij-
ding die niet van zodanige aard was dat de
airbags vóór werden geactiveerd.
53
1-1. Voor een veilig gebruik
1
Veiligheid en beveiliging
NX200t_OM78009E_EE
Bij beschadiging of vervorming van een
gedeelte van een portier of het omliggende
gebied of bij een aanrijding die niet van zoda-
nige aard was dat de side airbags en curtain
airbags werden geactiveerd.
Bij krassen, scheuren of andere beschadigin-
gen aan het stuurwielkussen of het dashboard
bij de voorpassagiersairbag of het onderste
gedeelte van het instrumentenpaneel.
Er zitten krassen, scheuren of andere bescha-
digingen op de zittingbekleding van de voor-
passagiersstoel.
Bij krassen, scheuren of andere beschadigin-
gen aan de zijkant van de leuning van een
voorstoel met een side airbag.
Bij krassen, scheuren of andere beschadigin-
gen in het interieur in het deel van de voor- en
de achterstijl en het dak met de curtain air-
bags.
54 1-1. Voor een veilig gebruik
NX200t_OM78009E_EE
Handmatig in-/uitschakelsysteem airbags
Controlelampje PASSENGER
AIR BAG
Het controlelampje ON gaat branden
als het airbagsysteem is ingeschakeld
(alleen als het contact AAN staat).
Aan/uit-schakelaar airbag
Met dit systeem kunnen de voorpassagiersairbag, de antiduikairbag en de
side airbag voor de voorpassagier worden uitgeschakeld.
Schakel deze airbags alleen uit als er een baby- of kinderzitje op de voorpas-
sagiersstoel gebruikt wordt.
1
2
55
1-1. Voor een veilig gebruik
1
Veiligheid en beveiliging
NX200t_OM78009E_EE
Steek de mechanische sleutel in de
slotcilinder en draai deze in de stand
OFF.
Het controlelampje OFF gaat branden
(alleen als het contact AAN staat).
Informatie over controlelampje PASSENGER AIR BAG
Als een van de onderstaande problemen optreedt, is er mogelijk een storing in het sys-
teem aanwezig. Laat de auto nakijken door een erkende Lexus-dealer of hersteller/
reparateur of een andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige.
ON noch OFF gaat branden.
Het controlelampje reageert niet wanneer de aan/uit-schakelaar voor de airbag van
ON naar OFF wordt gezet.
Airbags voor voorpassagier uitschakelen
WAARSCHUWING
Als er een baby- of kinderzitje wordt geplaatst
Plaats vanwege veiligheidsredenen het baby- of kinderzitje altijd op een achterstoel.
Als de achterstoel niet kan worden gebruikt, mag de voorstoel worden gebruikt zo
lang het handmatig in-/uitschakelsysteem van de airbags in stand OFF wordt gezet.
Als het handmatig in-/uitschakelsysteem van de airbags in de stand ON blijft staan, kan
de kracht die met het activeren (opblazen) van de airbag gepaard gaat, ernstig letsel
veroorzaken.
Als er geen baby- of kinderzitje op de passagiersstoel is geplaatst
Controleer of het handmatig in-/uitschakelsysteem voor de airbags in de stand ON
staat.
Als het uitgeschakeld blijft, zal de airbag in geval van een ongeval niet worden geacti-
veerd, waardoor ernstig letsel kan ontstaan.
56 1-1. Voor een veilig gebruik
NX200t_OM78009E_EE
Veiligheidsinformatie voor kinderen
U wordt aangeraden om kinderen op de achterstoelen te vervoeren om te
voorkomen dat ze per ongeluk tegen onderdelen aankomen, zoals de selec-
tiehendel, de ruitenwisserschakelaar, enz.
Gebruik het kinderslot van het achterportier of de blokkeerschakelaar van de
ruitbediening om te voorkomen dat kinderen de deur openen tijdens het rij-
den of per ongeluk de elektrisch bedienbare ruit openen. (Blz.133, 188)
Laat kleine kinderen geen onderdelen bedienen waarbij lichaamsdelen vast
kunnen komen te zitten of bekneld kunnen raken, zoals de elektrisch bedien-
bare ruiten, de motorkap, de achterklep, de stoelen, enz.
Neem de volgende voorzorgsmaatregelen in acht als er kinderen in de auto
aanwezig zijn.
Gebruik een passend baby- of kinderzitje tot het kind groot genoeg is om de
veiligheidsgordel van de auto op de juiste wijze te dragen.
WAARSCHUWING
Laat kinderen nooit alleen in de auto achter en laat ze nooit met de sleutel spelen.
Kinderen zullen wellicht proberen de auto te starten of de neutraalstand in te schake-
len. Er bestaat ook het risico dat kinderen letsel oplopen wanneer ze met de ruiten, het
schuifdak (indien aanwezig) of andere voorzieningen in de auto spelen. Verder kan de
temperatuur in de auto zo hoog oplopen of zo ver dalen dat dat kinderen fataal kan
worden.
57
1-1. Voor een veilig gebruik
1
Veiligheid en beveiliging
NX200t_OM78009E_EE
Baby- en kinderzitjes
Punten om rekening mee te houden ....................................................................... Blz. 57
Baby- en kinderzitjes...................................................................................................... Blz.59
Bij het gebruik van een baby- of kinderzitje op een passagiersstoel......... Blz. 62
Bij het gebruik van een baby- of kinderzitje op een achterstoel.................. Blz. 65
Plaatsingsmethode baby- of kinderzitje
Vastgezet met een veiligheidsgordel ................................................................ Blz. 66
Vastgezet met een ISOfix-bevestigingssysteem .......................................... Blz. 72
Gebruik van een bevestigingssteun (bovenste gordel)............................. Blz. 80
Geef prioriteit aan de waarschuwing en neem deze in acht. Houd u daarnaast
ook aan de wetgeving en voorschriften m.b.t. baby- of kinderzitjes.
Kies een baby- of kinderzitje dat past bij uw auto en dat geschikt is voor de
leeftijd en de lengte van het kind.
Gebruik een baby- of kinderzitje dat geschikt is voor plaatsing in een auto en
voldoet aan de ECE R44*- of ECE R129*-norm.
Gebruik een passend baby- of kinderzitje tot het kind groot genoeg is om de
veiligheidsgordel van de auto op de juiste wijze te gebruiken.
*: ECE R44 en ECE R129 zijn voorschriften van de VN voor baby- en kinderzitjes.
Voordat u een baby- of kinderzitje in de auto plaatst, zijn er voorzorgsmaatre-
gelen die u in acht moet nemen, verschillende soorten baby- of kinderzitjes en
verschillende plaatsingsmethoden, enz. Deze staan beschreven in deze hand-
leiding.
Gebruik een baby- of kinderzitje wanneer er een klein kind in de auto mee-
rijdt dat nog niet op de juiste wijze gebruik kan maken van een veiligheids-
gordel. Plaats voor de veiligheid van het kind het baby- of kinderzitje op een
achterstoel. Zorg ervoor dat u de plaatsingsmethode opvolgt die in de
handleiding van het baby- of kinderzitje staat.
Wij raden het gebruik van een origineel baby- of kinderzitje van Lexus aan,
aangezien deze in het gebruik veiliger is in de auto. De originele baby- of
kinderzitjes van Lexus zijn speciaal gemaakt voor auto's van Lexus. U kunt
ze kopen bij een erkende Lexus-dealer.
Inhoudsopgave
Punten om rekening mee te houden
58 1-1. Voor een veilig gebruik
NX200t_OM78009E_EE
WAARSCHUWING
Wanneer er een kind in de auto meerijdt
Neem de volgende voorzorgsmaatregelen in acht.
Het niet in acht nemen van de voorzorgsmaatregelen kan ernstig letsel tot gevolg heb-
ben.
De meest effectieve bescherming van een kind tijdens een ongeval of bij hard rem-
men, is het gebruik van een baby- of kinderzitje dat is afgestemd op de leeftijd en
grootte van het kind.
Lexus adviseert met klem gebruik te maken van een geschikt baby- of kinderzitje dat
past bij de grootte van het kind en dat op de achterstoel is geplaatst. In ongevallensta-
tistieken is aangetoond dat kinderen minder verwondingen oplopen als zij achterin
zitten.
Het vasthouden van een kind in de armen is geen vervanging voor een baby- of kin-
derzitje. Bij een ongeval kan een kind dan de voorruit raken of klem komen te zitten
tussen degene die het kind vasthoudt en delen van het interieur.
Plaats het kind in een baby- of kinderzitje en zet het kind vast met de gordels van het
baby- of kinderzitje.
Behandelen van baby- en kinderzitjes
Als het baby- of kinderzitje niet goed wordt vastgezet, kan het kind of een andere pas-
sagier bij plotseling remmen, een uitwijkmanoeuvre of een aanrijding ernstig letsel
oplopen.
Als de auto een hevige impact te verduren krijgt, bijvoorbeeld als gevolg van een
ongeval, kan er schade ontstaan aan het baby- of kinderzitje die niet direct zichtbaar
is. Gebruik het baby- of kinderzitje in dergelijke gevallen niet meer.
Afhankelijk van het baby- of kinderzitje kan het zijn dat deze moeilijk of onmogelijk
kan worden geplaatst. Controleer in dergelijke gevallen of het baby- of kinderzitje
geschikt is voor plaatsing in de auto. (Blz. 66, 72) Houdt u zich bij het plaatsen en
gebruik aan de voorschriften voor het vastzetten van het zitje in deze handleiding en
de handleiding van het baby- of kinderzitje. Lees deze voorschriften zorgvuldig.
Laat het baby- of kinderzitje goed vastzitten op de stoel, zelfs als het niet wordt
gebruikt. Plaats het baby- of kinderzitje niet los in het passagierscompartiment.
Als het baby- of kinderzitje moet worden losgemaakt, verwijder het dan uit de auto of
berg het veilig op in de bagageruimte.
59
1-1. Voor een veilig gebruik
1
Veiligheid en beveiliging
NX200t_OM78009E_EE
Plaats het beschikbare baby- of kinderzitje in de auto nadat u de volgende zaken
hebt gecontroleerd.
Normen voor baby- en kinderzitjes
Gebruik een baby- of kinderzitje dat voldoet aan de ECE R44*1- of ECE
R129*1, 2-norm.
Het onderstaande erkende keurmerk staat op de baby- en kinderzitjes.
Controleer of het baby- of kinderzitje is voorzien van het juiste keurmerk.
Voorbeeld van het weergegeven
nummer van het voorschrift
Typegoedkeuringsmerk
ECE R44*3
De gewichtsklasse van kinderen
die in aanmerking komen voor
een zitje met het typegoedkeu-
ringsmerk ECE R44 wordt weer-
gegeven.
Typegoedkeuringsmerk
ECE R129*3
De lengtecategorie en gewichts-
klasse van kinderen die in aan-
merking komen voor een zitje
met het typegoedkeuringsmerk
ECE R129 wordt weergegeven.
*1: ECE R44 en ECE R129 zijn voorschriften van de VN voor baby- en kinderzitjes.
*2: De in de tabel genoemde baby- en kinderzitjes zijn mogelijk niet verkrijgbaar bui-
ten de EU.
*3: Het weergegeven keurmerk kan per product verschillend zijn.
Baby- en kinderzitjes
1
2
60 1-1. Voor een veilig gebruik
NX200t_OM78009E_EE
Gewichtsgroep (alleen ECE R44)
Deze gewichtsgroeptabel is nodig bij het controleren van de [Geschiktheid
baby- en kinderzitjes voor diverse zitposities]. Controleer overeenkomstig de
[Geschiktheid baby- en kinderzitjes voor diverse zitposities] (Blz. 67,75).
Het baby- of kinderzitje dat voldoet aan de ECE R44-norm is opgedeeld in 5
groepen op basis van het gewicht van het kind.
*: De leeftijd is bij benadering. Selecteer overeenkomstig het gewicht van het kind.
Gewichtsgroep Gewicht kind Referentieleeftijd*
Groep 0 Tot 1 0 kg Ongeveer 9 maanden
Groep 0+: Tot 13 kg Ongeveer 1,5 jaar
Groep I 9 - 18 kg Vanaf 9 maanden tot ongeveer 4 jaar
Groep II 15 - 25 kg Vanaf 3 jaar tot ongeveer 7 jaar
Groep III 22 - 36 kg Vanaf 6 jaar tot ongeveer 12 jaar
61
1-1. Voor een veilig gebruik
1
Veiligheid en beveiliging
NX200t_OM78009E_EE
Plaatsingsmethodes baby- of kinderzitje
Controleer aan de hand van de bij het baby- of kinderzitje bijgesloten hand-
leiding het gebruik van het zitje.
Plaatsingsmethode Bladzijde
Bevestiging met
veiligheidsgordels Blz. 66
Bevestiging met
ISOfix-bevestigings-
systeem
Blz. 72
Bevestiging met
bevestigingssteunen
(bovenste gordel)
Blz. 80
62 1-1. Voor een veilig gebruik
NX200t_OM78009E_EE
Als er een baby- of kinderzitje wordt geplaatst op een passagiersstoel
Plaats voor de veiligheid van het kind het baby- of kinderzitje op een achter-
stoel. Als het plaatsen van een zitje op de voorpassagiersstoel onvermijdelijk
is, stel dan de voorpassagiersstoel als volgt af en plaats het baby- of kinder-
zitje.
Zet de rugleuning zo rechtop
mogelijk
Zet de stoel helemaal naar achte-
ren
Zet de zitting zo ver mogelijk
omhoog
Verwijder indien mogelijk de
hoofdsteun indien deze de plaat-
sing van het baby- of kinderzitje
hindert.
Bij het gebruik van een baby- en kinderzitje op een passagiersstoel
63
1-1. Voor een veilig gebruik
1
Veiligheid en beveiliging
NX200t_OM78009E_EE
WAARSCHUWING
Als er een baby- of kinderzitje wordt geplaatst
Houd goed rekening met het volgende wanneer u toch een kinderzitje moet bevesti-
gen op de voorpassagiersstoel. De voorpassagiersairbag treedt zeer snel en met grote
kracht in werking hetgeen ernstig letsel kan veroorzaken.
Gebruik nooit een tegen de rijrichting in
geplaatst baby- of kinderzitje op de passa-
giersstoel als de aan/uit-schakelaar voor de
airbag ON staat. (Blz. 54)
Bij een ongeval kan het kind letsel oplopen
door de kracht waarmee de voorpassagiers-
airbag wordt opgeblazen.
Een waarschuwingslabel op de zonneklep
aan passagierszijde geeft aan dat het niet is
toegestaan om een tegen de rijrichting in
geplaatst baby- of kinderzitje op de voorpas-
sagiersstoel te plaatsen.-
In onderstaande afbeelding is het label in
detail te zien.
64 1-1. Voor een veilig gebruik
NX200t_OM78009E_EE
WAARSCHUWING
Als er een baby- of kinderzitje wordt geplaatst
Laat een kind niet met het hoofd of een ander lichaamsdeel tegen het portier of het
deel van de stoel, de voorstijlen of de dakzijrails waarin de side airbag of de curtain
airbag is ondergebracht leunen, ook niet als het kind in een baby- of kinderzitje zit.
Anders kan het kind ernstig letsel oplopen als bij een aanrijding de side airbags of de
curtain airbags worden geactiveerd.
Controleer als er een zitkussen geplaatst is altijd of de schoudergordel over het mid-
den van de schouder van het kind loopt. De gordel mag niet langs de nek van het kind
lopen maar mag ook niet van de schouder van het kind vallen.
Wanneer u een in de rijrichting geplaatst
baby- of kinderzitje op de voorpassagiers-
stoel plaatst, zet dan de stoel helemaal naar
achteren, zet de zitting zo ver mogelijk
omhoog en plaats het zitje.
Als het schouderbevestigingspunt van de vei-
ligheidsgordel zich vóór de gordelgeleider
van het kinderzitje bevindt, verplaatst u de zit-
ting naar voren.
Verwijder indien mogelijk de hoofdsteun
indien deze de plaatsing van het baby- of kin-
derzitje hindert.
65
1-1. Voor een veilig gebruik
1
Veiligheid en beveiliging
NX200t_OM78009E_EE
Bij het gebruik van een baby- en kinderzitje op een achterstoel
WAARSCHUWING
Als er een baby- of kinderzitje wordt geplaatst
Neem de volgende voorzorgsmaatregelen in acht.
Het niet in acht nemen van de voorzorgsmaatregelen kan ernstig letsel tot gevolg heb-
ben.
Gebruik een baby- of kinderzitje dat past bij de leeftijd en de grootte van het kind en
plaats dit op de achterstoel.
Laat een kind niet met het hoofd of een ander lichaamsdeel tegen het portier of het
deel van de stoel, de achterstijlen of de dakzijrails waarin de curtain airbag is onder-
gebracht leunen, ook niet als het kind in een baby- of kinderzitje zit. Anders kan het
kind ernstig letsel oplopen als bij een aanrijding de curtain airbags worden geacti-
veerd.
Als het kinderzitje niet goed gemonteerd kan
worden omdat de bestuurdersstoel in de weg
zit, moet het kinderzitje rechts achterin
(auto's met linkse besturing) of links achterin
(auto's met rechtse besturing) worden
gemonteerd.
Verstel de passagiersstoel zodanig dat deze
geen contact maakt met het baby- of kinder-
zitje.
66 1-1. Voor een veilig gebruik
NX200t_OM78009E_EE
Geschiktheid baby- en kinderzitjes voor diverse zitposities
De tabel met symbolen m.b.t. de geschiktheid van baby- of kinderzitjes
(Blz. 67) geeft de soorten bruikbare baby- of kinderzitjes en de mogelijke
plaatsingsposities weer voor het baby- of kinderzitje van de eigenaar. Ook
kunnen aanbevolen baby- en kinderzitjes die geschikt zijn voor jonge kinde-
ren worden geselecteerd. Controleer ook aan de hand van [Controleren van
mogelijke plaatsingspositie en gewichtsgroep voor baby- of kinderzitje met
veiligheidsgordel].
Controleren van mogelijke plaatsingspositie en gewichtsgroep voor baby-
of kinderzitje met veiligheidsgordel.
Controleer de desbetreffende [gewichtsgroep] aan de hand van het
gewicht van het kind
(Blz. 60)
(Voorbeeld 1) Bij een gewicht van 12 kg, [gewichtsgroep 0+]
(Voorbeeld 2) Bij een gewicht van 15 kg, [gewichtsgroep I]
Controleer en selecteer de juiste plaatsingspositie voor het baby- of kin-
derzitje en het overeenkomstige type systeem in het overzicht [Geschikt-
heid baby- en kinderzitjes voor diverse zitposities]. (Blz. 67)
Baby- of kinderzitje vastgezet met een veiligheidsgordel
1
2
67
1-1. Voor een veilig gebruik
1
Veiligheid en beveiliging
NX200t_OM78009E_EE
Geschiktheid baby- en kinderzitjes voor diverse zitposities
(geplaatst met behulp van veiligheidsgordels)
In deze tabel wordt aangegeven in hoeverre de baby- of kinderzitjes geschikt
zijn voor verschillende zitposities.
Voorpassagiersstoel
Aan/uit-schakelaar airbag Aanbevolen
baby- en kinderzitjes
AAN UIT
0
Minder dan 10 kg
(0 - 9 maanden)
X
U*1
LEXUS G 0+, BABYSAFE
PLUS
LEXUS MINI
L
*1
LEXUS G 0+, BABYSAFE
PLUS met VEILIGHEIDS-
GORDELBEVESTIGING,
BASE PLATFORM
0+
Minder dan 13 kg
(0 - 2 jaar)
X
U*1
LEXUS G 0+, BABYSAFE
PLUS
LEXUS MINI
L
*1
LEXUS G 0+, BABYSAFE
PLUS met VEILIGHEIDS-
GORDELBEVESTIGING,
BASE PLATFORM
I
9 - 18 kg
(9 maanden - 4 jaar)
Tegen de rij-
richting in:
X
U*1LEXUS DUO+
In
de rijrichting:
UF*1
II, III
15 - 36 kg
(4 - 12 jaar)
UF*1U*1 LEXUS KID
LEXUS KIDFIX
68 1-1. Voor een veilig gebruik
NX200t_OM78009E_EE
Achterstoel
Verklaring van lettercodes in de tabel:
U: Geschikt voor een “universeel” baby- of kinderzitje dat is goedgekeurd
voor gebruik in deze gewichtsgroep.
UF: Geschikt voor een in de rijrichting geplaatst “universeel” baby- of kinder-
zitje dat is goedgekeurd voor gebruik in deze gewichtsgroep.
L: Geschikt voor een “specifiek”, “beperkt” of “semi-universeel” baby- of
kinderzitje dat is goedgekeurd voor gebruik in deze gewichtsgroep.
X: Geen geschikte zitpositie voor kinderen in deze gewichtsgroep.
Rechts Links Midden Aanbevolen
baby- en kinderzitjes
0
Minder dan 10 kg
(0 - 9 maanden)
U*3U*3X
LEXUS G 0+, BABYSAFE
PLUS
LEXUS MINI
L
*3L*3X
LEXUS G 0+, BABYSAFE
PLUS met VEILIGHEIDS-
GORDELBEVESTIGING,
BASE PLATFORM
0+
Minder dan 13 kg
(0 - 2 jaar)
U*3U*3X
LEXUS G 0+, BABYSAFE
PLUS
LEXUS MINI
L
*3L*3X
LEXUS G 0+, BABYSAFE
PLUS met VEILIGHEIDS-
GORDELBEVESTIGING,
BASE PLATFORM
I
9 - 18 kg
(9 maanden - 4 jaar)
U*2, 3 U*2, 3 XLEXUS DUO+
II, III
15 - 36 kg
(4 - 12 jaar)
U*2, 3 U*2, 3 X
LEXUS KID
LEXUS KIDFIX
(Kan op de ISOfix-bevestigin-
gen van de auto worden
gemonteerd.)
69
1-1. Voor een veilig gebruik
1
Veiligheid en beveiliging
NX200t_OM78009E_EE
*1: Verwijder indien mogelijk de hoofdsteun indien deze de werking van het baby- of kin-
derzitje hindert. Als de passagiersstoel in hoogte kan worden versteld, zet hem dan in
de hoogste positie.
Volg deze procedures:
Plaatsen van een babyzitje met steunvoet
Indien de rugleuning in de weg zit wanneer u het babyzitje op de steunvoet wilt
bevestigen, verplaatst u de rugleuning naar achteren tot er voldoende ruimte is.
Plaatsen van een in de rijrichting geplaatst kinderzitje
Als er een opening aanwezig is tussen het kinderzitje en de rugleuning, stel de
rugleuning dan af totdat het zitje en de rugleuning goed contact maken. Als het
schouderbevestigingspunt van de veiligheidsgordel zich vóór de gordelgeleider
van het kinderzitje bevindt, verplaatst u de zitting naar voren.
Plaatsen van een zitkussen
Als het kind in het baby- of kinderzitje erg rechtop zit, zet u de rugleuning in een
comfortabelere stand.
Als het schouderbevestigingspunt
van de veiligheidsgordel zich vóór de
gordelgeleider van het kinderzitje
bevindt, verplaatst u de zitting naar
voren.
*2: Verwijder indien mogelijk de hoofdsteun indien deze de werking van het baby- of kin-
derzitje hindert.
*3: Bij gebruik van de handmatig verstelbare achterstoel:
Zet de rugleuning in de 3e vergrendelstand vanaf de meest rechte stand.
Bij gebruik van de elektrisch verstelbare achterstoel:
Als er een opening aanwezig is tussen het kinderzitje en de rugleuning, stel de rug-
leuning dan af totdat het zitje en de rugleuning goed contact maken.
Laat niemand plaatsnemen op de middelste zitplaats achter als de linker ach-
terstoel voor een baby- of kinderzitje wordt gebruikt.
Verstel de voorstoel zodanig dat deze geen contact maakt met het kind of het
baby- of kinderzitje.
De in de tabel genoemde baby- en kinderzitjes zijn mogelijk niet verkrijgbaar
buiten de EU.
Controleer bij baby- of kinderzitjes die niet worden genoemd in de tabel
zorgvuldig of ze geschikt zijn voor gebruik in deze auto. Raadpleeg hiervoor
de fabrikant of de leverancier van het baby- of kinderzitje.
70 1-1. Voor een veilig gebruik
NX200t_OM78009E_EE
Een baby- of kinderzitje plaatsen met behulp van een veiligheidsgordel
Plaats het baby- of kinderzitje aan de hand van de bijgesloten handleiding.
Stel de rugleuning af
Bij gebruik van de voorstoel of de elektrisch verstelbare achterstoel
Als er een opening aanwezig is tussen het kinderzitje en de rugleuning, stel
de rugleuning dan af totdat het zitje en de rugleuning goed contact maken.
Bij gebruik van de handmatig verstelbare achterstoel
Trek aan de hendel en klap de
rugleuning neer. Zet de rugleu-
ning rechtop (zo rechtop moge-
lijk).
Zet de rugleuning in de 3e ver-
grendelstand.
Helemaal rechtop
3e vergrendelstand
Verwijder indien mogelijk de
hoofdsteun indien deze de plaat-
sing van het baby- of kinderzitje
hindert. (Blz. 179)
Plaats het baby- of kinderzitje op
de stoel.
1
1
2
2
3
71
1-1. Voor een veilig gebruik
1
Veiligheid en beveiliging
NX200t_OM78009E_EE
Voer de veiligheidsgordel door
het zitje en steek de gesp in de
gordelsluiting. Controleer of de
gordel niet gedraaid is. Maak de
veiligheidsgordel goed vast aan
het baby- of kinderzitje aan de
hand van de bijgesloten handlei-
ding.
Als uw baby- of kinderzitje niet is
voorzien van een vergrendelsys-
teem voor de veiligheidsgordel,
zet het zitje dan vast met een
blokkeerclip.
Beweeg het baby- of kinderzitje na het plaatsen naar achteren en naar
voren om te controleren of het goed vastzit.
Verwijderen van een baby- of kinderzitje dat is vastgezet met een veilig-
heidsgordel
Druk de ontgrendelknop op de gor-
delsluiting in en laat de gordel hele-
maal oprollen.
Bij het losmaken van de gordelslui-
ting komt het baby- of kinderzitje
mogelijk een stukje omhoog als
gevolg van de terugwerking van de
zitting. Maak de gordelsluiting los
terwijl u het baby- en kinderzitje
tegenhoudt.
De veiligheidsgordel rolt automa-
tisch op. Houd de gordel vast, zodat
het oprollen rustig gebeurt.
Als er een baby- of kinderzitje wordt geplaatst
U moet bij het plaatsen van het zitje mogelijk gebruikmaken van een blokkeerclip. Volg
de aanwijzingen van de fabrikant van het baby- of kinderzitje. Als uw zitje niet over een
blokkeerclip beschikt, kunt u deze kopen bij een erkende Lexus-dealer of hersteller/
reparateur of een andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige: blok-
keerclip voor baby- of kinderzitje
(onderdeelnr. 73119-22010)
4
5
6
72 1-1. Voor een veilig gebruik
NX200t_OM78009E_EE
ISOfix-bevestigingssysteem (ISOfix-baby- of kinderzitje)
Voor de buitenste zitplaatsen achter
zijn lage bevestigingspunten aanwe-
zig. (Labels geven aan waar de
bevestigingspunten zich in de stoe-
len bevinden.)
WAARSCHUWING
Als er een baby- of kinderzitje wordt geplaatst
Neem de volgende voorzorgsmaatregelen in acht.
Het niet in acht nemen van de voorzorgsmaatregelen kan ernstig letsel tot gevolg heb-
ben.
Laat kinderen niet met de veiligheidsgordel spelen. Als de veiligheidsgordel om de
nek van het kind draait, kan het kind stikken of ernstig letsel oplopen. Als de gordel-
sluiting niet kan worden losgemaakt, knip de gordel dan door met een schaar.
Controleer of de gesp goed in de gordelsluiting valt en of de gordel niet gedraaid is.
Beweeg het baby- of kinderzitje naar links en naar rechts en naar voren en naar ach-
teren om te controleren of het goed is geplaatst.
Verstel de rugleuning niet meer nadat het baby- of kinderzitje is geplaatst.
Controleer als er een zitkussen geplaatst is altijd of de schoudergordel over het mid-
den van de schouder van het kind loopt. De gordel mag niet langs de nek van het kind
lopen maar mag ook niet van de schouder van het kind vallen.
Volg bij het plaatsen van een baby- of kinderzitje altijd de gebruiksaanwijzing van de
fabrikant.
Baby- of kinderzitje vastgezet met een ISOfix-bevestigingssysteem
Laat niemand plaatsnemen op de middelste
zitplaats als de linker stoel voor een kinder-
zitje wordt gebruikt. De werking van de veilig-
heidsgordel kan verminderd zijn omdat deze
bijvoorbeeld te hoog geplaatst is of te los zit,
hetgeen bij plotseling remmen of bij een aan-
rijding ernstig letsel kan veroorzaken.
73
1-1. Voor een veilig gebruik
1
Veiligheid en beveiliging
NX200t_OM78009E_EE
Gebruik een baby- of kinderzitje dat voldoet aan de ECE R44*- of ECE
R129*-norm.
Op de baby- en kinderzitjes staan erkende keurmerken. (Blz. 59)
*: ECE R44 en ECE R129 zijn voorschriften van de VN voor baby- en kinderzitjes.
Geschiktheid baby- en kinderzitjes voor diverse zitposities
De tabel met symbolen m.b.t. de geschiktheid van baby- of kinderzitjes
(Blz. 75) geeft de soorten bruikbare baby- of kinderzitjes en de mogelijke
plaatsingsposities weer voor het baby- of kinderzitje van de eigenaar. Ook
kunnen aanbevolen baby- en kinderzitjes die geschikt zijn voor jonge kinde-
ren worden geselecteerd.
Controleer aan de hand van de grootteklasse, het bevestigingspunt en [Con-
troleren van de gewichtsgroep en grootteklasse voor ECE R44 ISOFIX over-
eenkomstig de baby- of kinderzitjes].
Grootteklassen en bevestigingspunten ECE R44 baby- of kinderzitje
Klassecode die het baby- of kinderzitje vertegenwoordigt en de bijbehorende
code van het bevestigingspunt.
*: Een reiswieg is een draagbare wieg voor baby's die zijdelings kan worden geplaatst
en bevestigd zodat het kind kan slapen. Neem voor meer informatie contact op met
de fabrikant of leverancier van het baby- of kinderzitje.
Grootteklasse Bevestigings-
punt Vor m/fo rm aat Gebruiksrichting Grootte kind
AISO/F3
Volledige
hoogte
In de rijrichting
geplaatst Klein kind
BISO/F2 Verl aa gd In de rijrichting
geplaatst Klein kind
B1 ISO/F2X Ver laagd In de rijrichting
geplaatst Klein kind
CISO/R3 Volledig formaat Tegen de
rijrichting in Klein kind
DISO/R2 Kleiner formaat Tegen de
rijrichting in Klein kind
EISO/R1 Tegen de
rijrichting in Baby
FISO/L1 Reiswieg*Naar links
gericht Baby
GISO/L2 Reiswieg*Naar rechts
gericht Baby
74 1-1. Voor een veilig gebruik
NX200t_OM78009E_EE
Controleren van de gewichtsgroep en grootteklasse voor ECE R44 ISO-
FIX overeenkomstig de baby- of kinderzitjes
Controleer de desbetreffende [gewichtsgroep] aan de hand van het
gewicht van het kind (Blz. 60)
(Voorbeeld 1) Bij een gewicht van 12 kg, [gewichtsgroep 0+]
(Voorbeeld 2) Bij een gewicht van 15 kg, [gewichtsgroep I]
Controleren van de grootteklasse
Selecteer de grootteklasse die overeenkomt met de [gewichtsgroep] die u
hebt gecontroleerd in stap van [Geschiktheid baby- en kinderzitjes
voor diverse zitposities] (Blz. 75)*.
(Voorbeeld 1) Bij [gewichtsgroep 0+] is de overeenkomstige grootteklasse
[C], [D] of [E].
(Voorbeeld 2) Bij [gewichtsgroep I] is de overeenkomstige grootteklasse
[A], [B], [B1], [C] of [D].
*: Onderdelen uit de lijst met een [X] kunnen echter niet worden geselecteerd,
ondanks dat ze de overeenkomstige grootteklasse hebben in de geschiktheidsta-
bel van de [ISOfix-posities auto]. Selecteer ook het product aangegeven door
[Aanbevolen baby- en kinderzitjes] (Blz. 75) als het onderdeel uit de lijst de
aanduiding [IL] heeft.
1
2
1
75
1-1. Voor een veilig gebruik
1
Veiligheid en beveiliging
NX200t_OM78009E_EE
Geschiktheid baby- en kinderzitjes voor diverse zitposities
(Geplaatst met behulp van ISOfix [Baby- of kinderzitje voldoet aan ECE
R44])
In deze tabel wordt aangegeven in hoeverre de baby- of kinderzitjes geschikt
zijn voor verschillende zitposities.
Achterstoel
Gewichtsgroepen Groot-
teklasse
Bevesti-
ging
Plaats ISOfix-
bevestigingspunt Aanbevolen
baby- en kinder-
zitjes
Rechts Links
Reiswieg FISO/L1X X
GISO/L2X X
0
Minder dan 10 kg
(0 - 9 maanden)
EISO/R1IL ILLEXUS MINI,
LEXUS MIDI
0+
Minder dan 13 kg
(0 - 2 jaar)
EISO/R1IL IL
LEXUS MINI,
LEXUS MIDI
DISO/R2IL IL
CISO/R3IL IL
I
9 - 18 kg
(9 maanden - 4 jaar)
DISO/R2IL IL
CISO/R3IL IL
BISO/F2
IUF*IUF*
IL
*IL*LEXUS MIDI
B1 ISO/F2X IUF*IUF*LEXUS DUO+
IL
*IL*LEXUS MIDI
AISO/F3
IUF*IUF*
IL
*IL*LEXUS MIDI
76 1-1. Voor een veilig gebruik
NX200t_OM78009E_EE
Verklaring van lettercodes in de bovenstaande tabel:
IUF: Geschikt voor een in de rijrichting geplaatst universeel ISOfix-baby- of
kinderzitje dat is goedgekeurd voor gebruik in deze gewichtsgroep.
IL: Geschikt voor een ISOfix-baby- of kinderzitje uit de categorie “specifiek”,
“beperkt” of “semi-universeel” dat is goedgekeurd voor gebruik in deze
gewichtsgroep.
X: ISOfix-positie niet geschikt voor ISOfix-baby- of kinderzitje in deze
gewichtsgroep en/of grootteklasse.
*: Verwijder indien mogelijk de hoofdsteun indien deze de werking van het baby- of kin-
derzitje hindert.
Bij gebruik van de handmatig verstelbare achterstoel:
Zet de rugleuning in de 3e vergrendelstand vanaf de meest rechte stand.
Indien het vergrendelen van het ISOfix-systeem moeilijk gaat, stel dan de
hoek van de rugleuning af en probeer het nogmaals.
Bij gebruik van de elektrisch verstelbare achterstoel:
Als er een opening aanwezig is tussen het kinderzitje en de rugleuning, stel de
rugleuning dan af totdat het zitje en de rugleuning goed contact maken.
Wanneer een LEXUS MINI of LEXUS MIDI wordt gebruikt, past u de steun-
poot en de ISOfix-koppelingen als volgt aan:
Vergrendel de ISOfix-koppe-
lingen bij nr. 4.
Vergrendel de steunpoot bij
opening nr. 5.
Laat niemand plaatsnemen op de middelste zitplaats achter als de linker ach-
terstoel voor een baby- of kinderzitje wordt gebruikt.
Verstel de voorstoel zodanig dat deze geen contact maakt met het kind of het
baby- of kinderzitje.
De in de tabel genoemde baby- en kinderzitjes zijn mogelijk niet verkrijgbaar
buiten de EU.
Andere dan de in de tabel genoemde baby- en kinderzitjes kunnen eveneens
gebruikt worden nadat zorgvuldig is gecontroleerd of ze geschikt zijn voor
gebruik in uw auto. Raadpleeg hiervoor de fabrikant of de leverancier van het
baby- of kinderzitje.
1
2
77
1-1. Voor een veilig gebruik
1
Veiligheid en beveiliging
NX200t_OM78009E_EE
Geschiktheid baby- en kinderzitjes voor diverse zitposities
(Geplaatst met behulp van ISOfix [Baby- of kinderzitje voldoet aan ECE
R129])
Verklaring van lettercodes in de tabel:
i-U: Geschikt voor een in de rijrichting of tegen de rijrichting in geplaatst “uni-
verseel” i-Size baby- of kinderzitje.
i-UF: Alleen geschikt voor een in de rijrichting geplaatst “universeel” i-Size baby-
of kinderzitje.
X: Positie niet geschikt voor een “universeel” i-Size baby- of kinderzitje.
Verwijder indien mogelijk de hoofdsteun indien deze de werking van het
baby- of kinderzitje hindert.
Bij gebruik van de handmatig verstelbare achterstoel:
Zet de rugleuning in de 3e vergrendelstand vanaf de meest rechte stand.
Indien het vergrendelen van het ISOfix-systeem moeilijk gaat, stel dan de
hoek van de rugleuning af en probeer het nogmaals.
Bij gebruik van de elektrisch verstelbare achterstoel:
Als er een opening aanwezig is tussen het kinderzitje en de rugleuning, stel de
rugleuning dan af totdat het zitje en de rugleuning goed contact maken.
Laat niemand plaatsnemen op de middelste zitplaats achter als de linker ach-
terstoel voor een baby- of kinderzitje wordt gebruikt.
Verstel de voorstoel zodanig dat deze geen contact maakt met het kind of het
baby- of kinderzitje.
Zitpositie
Voorstoel Achterstoel
Passagiersstoel Rechts Links Midden
i-Size baby- en
kinderzitjes Xi-U i-U X
78 1-1. Voor een veilig gebruik
NX200t_OM78009E_EE
Plaatsen met ISOfix-bevestigingssysteem (ISOfix-baby- of kinderzitje)
Plaats het baby- of kinderzitje aan de hand van de bijgesloten handleiding.
Stel de rugleuning af
Bij gebruik van de elektrisch verstelbare achterstoel
Als er een opening aanwezig is tussen het kinderzitje en de rugleuning, stel
de rugleuning dan af totdat het zitje en de rugleuning goed contact maken.
Bij gebruik van de handmatig verstelbare achterstoel
Trek aan de hendel en klap de
rugleuning neer. Zet de rugleu-
ning rechtop (zo rechtop moge-
lijk).
Zet de rugleuning in de 3e ver-
grendelstand.
Helemaal rechtop
3e vergrendelstand
Verwijder indien mogelijk de
hoofdsteun indien deze de plaat-
sing van het baby- of kinderzitje
hindert. (Blz. 179)
1
1
2
2
79
1-1. Voor een veilig gebruik
1
Veiligheid en beveiliging
NX200t_OM78009E_EE
Controleer de posities van de
speciale stangen en plaats het
zitje op de stoel.
De stangen bevinden zich in de ope-
ning tussen de zitting en de rugleu-
ning.
Beweeg het baby- of kinderzitje na het plaatsen naar achteren en naar
voren om te controleren of het goed vastzit.
3
WAARSCHUWING
Als er een baby- of kinderzitje wordt geplaatst
Neem de volgende voorzorgsmaatregelen in acht.
Het niet in acht nemen van de voorzorgsmaatregelen kan ernstig letsel tot gevolg heb-
ben.
Beweeg het baby- of kinderzitje naar links en naar rechts en naar voren en naar ach-
teren om te controleren of het goed is geplaatst.
Verstel de rugleuning niet meer nadat het baby- of kinderzitje is geplaatst.
Controleer bij het gebruik van de onderste bevestigingspunten of er geen vreemde
voorwerpen rond de bevestigingspunten aanwezig zijn en of de gordel niet klem zit
achter het baby- of kinderzitje.
Volg bij het plaatsen van een baby- of kinderzitje altijd de gebruiksaanwijzing van de
fabrikant.
4
Laat niemand plaatsnemen op de middelste
zitplaats als de linker stoel voor een kinder-
zitje wordt gebruikt. De werking van de veilig-
heidsgordel kan verminderd zijn omdat deze
bijvoorbeeld te hoog geplaatst is of te los zit,
hetgeen bij plotseling remmen of bij een aan-
rijding ernstig letsel kan veroorzaken.
80 1-1. Voor een veilig gebruik
NX200t_OM78009E_EE
Bevestigingssteunen (bovenste gordel)
De buitenste zitplaatsen achter zijn voorzien van bevestigingssteunen.
Gebruik de bevestigingssteunen bij
het vastmaken van de bovenste gor-
del.
Bovenste gordel vastmaken aan de bevestigingssteun
Plaats het baby- of kinderzitje aan de hand van de bijgesloten handleiding.
Zet de hoofdsteun in de hoogste
stand.
Verwijder indien mogelijk de hoofd-
steun indien deze de plaatsing van
het baby- of kinderzitje of de boven-
ste gordel hindert. (Blz.179)
Open het klepje van de bovenste
bevestigingssteun, zet de haak
vast aan de bevestigingssteun en
trek de bovenste gordel aan.
Controleer of de bovenste gordel
goed vastzit.
Wanneer u het baby- of kinderzitje
plaatst terwijl de hoofdsteun omhoog
staat, zorg er dan voor dat de boven-
ste gordel onder de hoofdsteun door
loopt.
Gebruik van een bevestigingssteun (bovenste gordel)
Bovenste gordel
Bevestigingssteunen
1
Haak
Bovenste gordel
2
81
1-1. Voor een veilig gebruik
1
Veiligheid en beveiliging
NX200t_OM78009E_EE
WAARSCHUWING
Als er een baby- of kinderzitje wordt geplaatst
Neem de volgende voorzorgsmaatregelen in acht.
Het niet in acht nemen van de voorzorgsmaatregelen kan ernstig letsel tot gevolg heb-
ben.
Bevestig de bovenste gordel stevig en controleer of de gordel niet gedraaid is.
Bevestig de bovenste gordel uitsluitend aan de bevestigingssteun.
Beweeg het baby- of kinderzitje naar links en naar rechts en naar voren en naar ach-
teren om te controleren of het goed is geplaatst.
Verstel de rugleuning niet meer nadat het baby- of kinderzitje is geplaatst.
Volg bij het plaatsen van een baby- of kinderzitje altijd de gebruiksaanwijzing van de
fabrikant.
Wanneer u het baby- of kinderzitje plaatst terwijl de hoofdsteun omhoog staat, nadat
de hoofdsteun omhoog is gezet en de bevestigingssteun vervolgens is vastgemaakt,
zet de hoofdsteun dan niet in een lagere stand.
OPMERKING
Bevestigingssteunen (bovenste gordel)
Sluit de klep wanneer de bevestigingssteun niet wordt gebruikt. Wanneer de klep open
blijft, kan deze beschadigd raken.
82 1-1. Voor een veilig gebruik
NX200t_OM78009E_EE
Belangrijke voorschriften in verband met
uitlaatgassen
Uitlaatgassen bevatten stoffen die schadelijk zijn bij inademing.
WAARSCHUWING
Uitlaatgassen bevatten het schadelijke koolmonoxide (CO). Dit is een kleurloos en reuk-
loos gas. Neem de volgende voorzorgsmaatregelen in acht.
Als u deze voorschriften niet in acht neemt, kunnen er uitlaatgassen in de auto terechtko-
men waardoor de bestuurder duizelig kan worden en een ongeval kan veroorzaken, of
waardoor de gezondheid van de inzittenden ernstig kan worden geschaad.
Belangrijke punten tijdens het rijden
Zorg ervoor dat de achterklep gesloten is.
Als u uitlaatgassen ruikt in de auto, zelfs als de achterklep gesloten is, moet u de rui-
ten openzetten en de auto zo snel mogelijk laten nakijken door een erkende Lexus-
dealer of hersteller/reparateur of een andere naar behoren gekwalificeerde en uitge-
ruste deskundige.
Tijdens het parkeren
Als de auto zich in een slecht geventileerde omgeving of een afgesloten ruimte
bevindt, zoals een garage, moet u de motor uitschakelen.
Laat de motor niet langdurig stationair draaien.
Als dat niet anders kan, parkeer de auto dan op een open plek en zorg ervoor dat er
geen uitlaatgassen in het interieur terecht kunnen komen.
Laat de motor niet draaien op een plaats waar sneeuw de afvoer van de uitlaatgassen
zou kunnen hinderen. Als zich sneeuw rond de auto ophoopt terwijl de motor draait,
kunnen uitlaatgassen zich verzamelen en in de auto terechtkomen.
Uitlaatpijp
Het uitlaatsysteem dient regelmatig te worden gecontroleerd. Laat uw auto nakijken
en repareren door een erkende Lexus-dealer of hersteller/reparateur of een andere
naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige bij gaten of scheuren als
gevolg van corrosie of beschadigingen aan verbindingsstukken, of bij een abnormaal
geluid van het uitlaatsysteem.
83
1
1-2. Antidiefstalsysteem
Veiligheid en beveiliging
NX200t_OM78009E_EE
Startblokkering
Het controlelampje van het antidiefstal-
systeem knippert nadat het contact UIT
is gezet om aan te geven dat het sys-
teem in werking is.
Het controlelampje houdt op met knip-
peren als het contact in stand ACC of
AAN is gezet om aan te geven dat het
systeem is uitgeschakeld.
Onderhoud van het systeem
De auto is voorzien van een onderhoudsvrije startblokkering.
Omstandigheden waardoor het systeem mogelijk niet goed werkt
Als de greep van de sleutel tegen een metalen voorwerp wordt gehouden
Als de sleutel dicht bij of tegen een sleutel met ingebouwde transponderchip van een
andere auto wordt gehouden
De sleutels van de auto zijn uitgerust met ingebouwde transponderchips die
voorkomen dat de motor gestart kan worden met een sleutel die niet in een
eerder stadium geregistreerd is in de boordcomputer van de auto.
Laat de sleutels nooit in de auto achter als u de auto verlaat.
Dit systeem is ontworpen om autodiefstal te voorkomen, maar absolute bevei-
liging tegen elke vorm van diefstal kan niet worden gegarandeerd.
84 1-2. Antidiefstalsysteem
NX200t_OM78009E_EE
Verklaring voor de startblokkering
85
1-2. Antidiefstalsysteem
1
Veiligheid en beveiliging
NX200t_OM78009E_EE
86 1-2. Antidiefstalsysteem
NX200t_OM78009E_EE
87
1-2. Antidiefstalsysteem
1
Veiligheid en beveiliging
NX200t_OM78009E_EE
OPMERKING
Ervoor zorgen dat het systeem goed werkt
Verander of verwijder het systeem niet. Na veranderen of tijdelijk verwijderen kan de
werking van het systeem niet worden gegarandeerd.
88 1-2. Antidiefstalsysteem
NX200t_OM78009E_EE
Supervergrendeling
Auto's die met dit systeem zijn uitge-
rust, zijn voorzien van labels op de zij-
ruiten van de beide voorportieren.
Zet het contact UIT, laat alle inzittenden de auto verlaten en controleer of alle
portieren gesloten zijn.
Gebruik van de instapfunctie:
Raak het sensorgedeelte van de buitenportiergreep binnen 5 seconden 2 keer
aan.
Bij gebruik van de afstandsbediening:
Druk 2 keer binnen 5 seconden op .
Gebruik van de instapfunctie: Houd de buitenportiergreep vast.
Gebruik van de afstandsbediening: Druk op .
Toegang door onbevoegden wordt voorkomen door het ontgrendelen van de
portieren zowel van buitenaf als van binnenuit onmogelijk te maken.
De supervergrendeling inschakelen
Uitschakelen van de supervergrendeling
WAAR-
Voorzorgsmaatregel in verband met de supervergrendeling
Schakel de supervergrendeling nooit in als er zich nog personen in de auto bevinden,
omdat de portieren dan niet van binnenuit kunnen worden geopend.
89
1
1-2. Antidiefstalsysteem
Veiligheid en beveiliging
NX200t_OM78009E_EE
Alarm
Met licht en geluid worden alarmsignalen gegeven wanneer er een inbraakpo-
ging wordt gedetecteerd.
Wanneer het alarmsysteem is ingeschakeld, wordt het alarm onder de volgende
omstandigheden geactiveerd:
Als een vergrendeld portier wordt ontgrendeld of geopend zonder gebruik te
maken van de instapfunctie (indien aanwezig) of de afstandsbediening. (De
portieren zullen automatisch opnieuw worden vergrendeld.)
Als de motorkap wordt geopend.
Indien aanwezig, signaleert de inbraaksensor een beweging in de auto.
(Iemand dringt de auto binnen.)
Auto's met hellingsensor: Als de hellingsensor een verandering van de helling
van de auto signaleert.
Auto's met glasbreuksensor: Een willekeurige ruit is stuk.
Sluit de portieren, de achterklep en de
motorkap en vergrendel alle portieren
met de instapfunctie (indien aanwezig)
of de afstandsbediening. Na 30 secon-
den wordt het systeem automatisch
ingeschakeld.
Wanneer het systeem is ingeschakeld,
gaat het controlelampje van het antidief-
stalsysteem knipperen i.p.v. constant
branden.
Het alarm kan op een van de volgende manieren worden gedeactiveerd.
Ontgrendel de portieren met de instapfunctie (indien aanwezig) of de
afstandsbediening.
Start de motor. (Het alarm wordt na enkele seconden gedeactiveerd of uitge-
schakeld.)
: Indien aanwezig
Het alarm
Het alarmsysteem inschakelen
Deactiveren of uitschakelen van het alarm
90 1-2. Antidiefstalsysteem
NX200t_OM78009E_EE
Onderhoud van het systeem
De auto is voorzien van een onderhoudsvrij alarmsysteem.
Zaken die gecontroleerd moeten worden alvorens de auto te vergrendelen
Controleer onderstaande zaken om ongewild activeren van het alarm en diefstal te
voorkomen.
Er is niemand in de auto.
De ruiten en het schuifdak (indien aanwezig) zijn gesloten voordat het alarm wordt
ingeschakeld.
Er zijn geen waardevolle spullen of persoonlijke zaken in de auto achtergebleven.
Activeren van het alarm
Het alarmsysteem kan in de volgende situaties geactiveerd worden:
(Door het stopzetten van het alarm wordt het systeem gedeactiveerd.)
Door alarmsysteem bediende portiervergrendeling
Het portier wordt automatisch vergrendeld wanneer het volgende zich voordoet:
Wanneer een in de auto achtergebleven persoon het portier ontgrendelt en het alarm
wordt geactiveerd.
Terwijl het alarm is geactiveerd, ontgrendelt een in de auto achtergebleven persoon
het portier.
De portieren worden ontgrendeld met de
mechanische sleutel.
Een persoon in de auto opent een portier, de
achterklep of de motorkap of ontgrendelt de
auto met de vergrendelknop aan de binnen-
zijde.
De accu wordt vervangen of opgeladen terwijl
de auto is vergrendeld. (Blz. 619)
91
1-2. Antidiefstalsysteem
1
Veiligheid en beveiliging
NX200t_OM78009E_EE
Persoonlijke voorkeursinstellingen
Het alarm kan zo worden ingesteld, dat het wordt uitgeschakeld wanneer de mechani-
sche sleutel wordt gebruikt om de auto te ontgrendelen.
(Systemen met mogelijkheden voor persoonlijke voorkeursinstellingen: Blz. 651)
De inbraaksensor signaleert indringers of een beweging in de auto.
De hellingsensor signaleert een verandering van de hoek van de auto ten
opzichte van het wegdek, die bijvoorbeeld ontstaat als de auto weggesleept
wordt.
Dit systeem is ontworpen om diefstal te voorkomen, maar een optimale beveili-
ging tegen elke vorm van inbraak kan niet worden gegarandeerd.
De inbraaksensor en hellingsensor instellen
Als het alarm wordt ingeschakeld, worden de inbraaksensor en de hellingsen-
sor automatisch ingesteld. (Blz. 89)
De inbraaksensor en de hellingsensor uitschakelen
Als u huisdieren of bewegende voorwerpen in de auto achterlaat, moet u
ervoor zorgen dat u de inbraaksensor en de hellingsensor uitschakelt voordat
u het alarm instelt, omdat deze sensoren reageren op bewegingen binnen in
de auto.
Zet het contact UIT.
Druk op de toets voor het uit-
schakelen van de inbraaksensor
en hellingsensor.
Er wordt een melding weergege-
ven op het multi-informatiedis-
play in het instrumentenpaneel.
De inbraaksensor en hellingsen-
sor zullen iedere keer dat het
contact AAN wordt gezet wor-
den ingeschakeld.
OPMERKING
Ervoor zorgen dat het systeem goed werkt
Verander of verwijder het systeem niet. Na veranderen of tijdelijk verwijderen kan de
werking van het systeem niet worden gegarandeerd.
Inbraaksensor en hellingsensor (indien aanwezig)
1
2
92 1-2. Antidiefstalsysteem
NX200t_OM78009E_EE
Uitschakelen en automatisch weer inschakelen van de inbraaksensor en hellingsensor
Het alarm wordt ingeschakeld zelfs wanneer de inbraaksensor en de hellingsensor zijn
uitgeschakeld.
Nadat de inbraaksensor en de hellingsensor uitgeschakeld zijn, worden deze opnieuw
ingeschakeld door op de startknop te drukken of de portieren te ontgrendelen met de
instapfunctie (indien aanwezig) of de afstandsbediening.
De inbraaksensor en de hellingsensor zullen automatisch weer worden ingeschakeld
wanneer het alarmsysteem weer wordt ingeschakeld.
Informatie over de inbraaksensor
De sensor activeert in de volgende gevallen mogelijk het alarm:
Er bevinden zich nog personen of huisdieren
in de auto.
Een ruit of het schuifdak (indien aanwezig) is
open.
In dit geval registreert de sensor mogelijk het
volgende:
Wind of beweging van voorwerpen, zoals
bladeren en insecten in de auto
Ultrasoongolven van apparaten, zoals de
inbraaksensoren van andere auto's
Het bewegen van mensen buiten de auto
Er bevinden zich onstabiele voorwerpen,
zoals bijvoorbeeld loshangende accessoires
of kleding aan kledinghaakjes, in de auto.
De auto is geparkeerd op een plek waar
extreme trillingen of geluiden optreden, zoals
in een parkeergarage.
93
1-2. Antidiefstalsysteem
1
Veiligheid en beveiliging
NX200t_OM78009E_EE
De auto staat in een wasstraat of een hogedruk-wasinstallatie.
De auto is blootgesteld aan schokken die het gevolg zijn van hagel, onweer of andere
van buitenaf komende herhaalde schokken of trillingen.
Informatie over de hellingsensor
De sensor activeert in de volgende gevallen mogelijk het alarm:
De auto wordt vervoerd per boot, aanhanger, trein, enz.
De auto staat geparkeerd in een parkeergarage.
De auto bevindt zich in een wasstraat waarin de auto verplaatst wordt.
Een van de banden verliest zijn spanning.
De auto wordt opgekrikt.
Wanneer zich een aardbeving of wegverzakking voordoet
Er wordt bagage op het imperiaal geladen of er vanaf gehaald.
Er wordt ijs of sneeuw van de auto verwijderd,
waardoor de auto herhaaldelijk wordt bloot-
gesteld aan schokken of trillingen.
OPMERKING
Om de inbraaksensor goed te laten functioneren
Als u andere accessoires installeert dan originele Lexus-onderdelen of wanneer u
voorwerpen achterlaat tussen de bestuurdersstoel en de stoel van de voorpassagier,
werkt de inbraaksensor mogelijk minder goed.
Spuit geen luchtverfrisser of andere produc-
ten rechtstreeks in de openingen van de sen-
soren.
Raak de sensoren niet aan en bedek ze ook
niet, omdat hierdoor de werking van de sen-
soren in negatieve zin beïnvloed kan worden.
94 1-2. Antidiefstalsysteem
NX200t_OM78009E_EE
95
2
Instrumentenpaneel
NX200t_OM78009E_EE
2. Instrumentenpaneel
Waarschuwingslampjes en
controlelampjes.......................... 96
Meters en tellers ...........................101
Multi-informatiedisplay ............ 105
Head-up display............................. 111
Informatie over
brandstofverbruik......................118
96 2. Instrumentenpaneel
NX200t_OM78009E_EE
Waarschuwingslampjes en controlelampjes
De eenheden die voor de teller worden gebruikt, kunnen per regio verschillen.
De waarschuwingslampjes en controlelampjes informeren de bestuurder
over de status van de diverse systemen in de auto.
Om de functie van alle lampjes uit te leggen, zijn in de volgende afbeelding
alle waarschuwingslampjes en controlelampjes brandend afgebeeld.
97
2. Instrumentenpaneel
2
Instrumentenpaneel
NX200t_OM78009E_EE
Waarschuwingslampjes informeren de bestuurder over storingen in de syste-
men van de auto.
Waarschuwingslampjes
*1
Waarschuwingslampje
remsysteem (Blz. 572)
*1, 3
(indien
aanwezig)
Waarschuwingslampje PCS
(Blz. 574)
*2
Laadstroomcontrolelampje
(Blz. 572)
*1
Controlelampje Traction
Control (Blz. 574)
*2
Waarschuwingslampje lage
oliedruk (Blz. 572)
*1, 3 Controlelampje
Brake Hold-systeem
(Blz. 574)
*2Waarschuwingslampje
hoge koelvloeistoftempera-
tuur (Blz. 572)
*3
Waarschuwingslampje
parkeerrem (Blz. 574)
*1
Waarschuwingslampje
remsysteem (Blz. 573)
Waarschuwingslampje laag
brandstofniveau
(Blz. 574)
*1
Motorcontrolelampje
(Blz. 573)
Controlelampje
bestuurders- en
voorpassagiersgordel
(Blz. 574)
*1
Waarschuwingslampje SRS
(Blz. 573)
*4Controlelampje
achterpassagiersgordels
(Blz. 575)
*1
Waarschuwingslampje ABS
(Blz. 573)
*1
Centraal waarschuwings-
lampje (Blz. 575)
*1
Waarschuwingslampje
elektrische stuurbekrachti-
ging (Blz. 573)
*1
(indien
aanwezig)
Waarschuwingslampje lage
bandenspanning
(Blz. 575)
*1Waarschuwingslampje
elektrische stuurbekrachti-
ging (Blz. 573)
*2Waarschuwingslampje
Brake Override-systeem/
wegrijregeling
(Blz. 575)
98 2. Instrumentenpaneel
NX200t_OM78009E_EE
*1: Deze lampjes gaan branden wanneer het contact AAN wordt gezet om aan te geven
dat er een systeemcontrole wordt uitgevoerd. Ze gaan uit nadat de motor gestart is of
na enkele seconden. Er kan een storing in een systeem aanwezig zijn als de lampjes
niet gaan branden of niet uitgaan. Laat de auto nakijken door een erkende Lexus-
dealer of hersteller/reparateur of een andere naar behoren gekwalificeerde en uitge-
ruste deskundige.
*2: Dit lampje brandt op het multi-informatiedisplay.
*3: Het lampje knippert om een storing aan te geven.
*4: Dit lampje brandt in het centrale paneel.
De controlelampjes informeren de bestuurder over de bedrijfsstatus van de ver-
schillende systemen van de auto.
Controlelampjes
Controlelampje rich-
tingaanwijzers
(Blz. 232)
*8Controlelampje
ECO-modus
(Blz. 332)
Controlelampje
achterlicht (Blz. 239)
*8
(indien aanwezig)
Controlelampje
SPORT (Blz. 332)
Controlelampje
grootlicht (Blz. 239)
*8
(indien aanwezig)
Controlelampje
SPORT S
(Blz. 332)
(indien aanwezig)
Controlelampje
Automatic High Beam-
systeem (Blz. 243)
*8
(indien aanwezig)
Controlelampje
SPORT S+
(Blz. 332)
(indien aanwezig)
Controlelampje mist-
lampen voor
(Blz. 247)
*8
(indien aanwezig)
Controlelampje
Dynamic Radar Cruise
Control
(Blz. 264, 278)
Controlelampje
mistachterlicht
(Blz. 247)
*8
(indien aanwezig)
Controlelampje cruise
control SET
(Blz. 264, 278,
292)
*1ECO-controlelampje
(Blz.109)
*8
(indien aanwezig)
Controlelampje
cruise control
(Blz. 264, 278,
292)
99
2. Instrumentenpaneel
2
Instrumentenpaneel
NX200t_OM78009E_EE
*1: Deze lampjes gaan branden wanneer het contact AAN wordt gezet om aan te geven
dat er een systeemcontrole wordt uitgevoerd. Ze gaan uit nadat de motor gestart is of
na enkele seconden. Er kan een storing in een systeem aanwezig zijn als de lampjes
niet gaan branden of niet uitgaan. Laat de auto nakijken door een erkende Lexus-
dealer of hersteller/reparateur of een andere naar behoren gekwalificeerde en uitge-
ruste deskundige.
*8
(indien aanwezig)
Controlelampje LDA
(Blz. 296, 304)
*1
(Alleen
AWD-uitvoeringen)
Controlelampje per-
manente vierwielaan-
drijving (Blz. 341)
*8
(indien aanwezig)
Controlelampje bedie-
ning via stuurwiel
(Blz. 304)
Waarschuwings-
lampje parkeerrem
(Blz. 233, 234)
(indien aanwezig)
Controlelampje Lexus
Parking Assist-sensor
(Blz. 314)
*1Controlelampje
stand-bystand
Brake Hold-systeem
(Blz. 236)
*1, 2 Controlelampje
Tra c t i o n C o n t r o l
(Blz. 337)
*1Controlelampje
Brake Hold-systeem
(Blz. 236)
*1
Controlelampje
VSC OFF (Blz. 338)
*4, 8 Controlelampje lage
buitentemperatuur
(Blz.101)
*1, 3
(indien aanwezig)
Waarschuwingslampje
PCS (Blz. 344)
*5, 6
(indien aanwezig)
BSM-indicatoren in
buitenspiegels
(Blz. 351)
*8
(indien aanwe-
zig)
Schakeladviesindicator
(Blz. 225)
*7
Controlelampje anti-
diefstalsysteem
(Blz. 83, 89)
*1, 8
(indien aanwezig)
Controlelampje Stop &
Start-systeem
(Blz. 259)
*1, 7 Controlelampje
PASSENGER AIR
BAG (Blz. 54)
*1, 8
(indien aanwezig)
Controlelampje uitge-
schakeld Stop & Start-
systeem (Blz. 259)
100 2. Instrumentenpaneel
NX200t_OM78009E_EE
*2: Het lampje knippert om aan te geven dat het systeem in werking is.
*3: Het lampje gaat branden wanneer het systeem wordt uitgeschakeld.
*4: Wanneer de buitentemperatuur ongeveer 3°C of lager is, gaat het controlelampje
gedurende 10 seconden knipperen en blijft daarna branden.
*5: Om aan te geven dat het systeem werkt, gaan de BSM-indicatoren in de buitenspie-
gels in de volgende situaties branden:
Wanneer het contact AAN wordt gezet terwijl de hoofdschakelaar voor de BSM
is ingeschakeld.
Wanneer de hoofdschakelaar voor de BSM wordt ingeschakeld terwijl het contact
AAN staat.
Wanneer het systeem correct werkt, gaan de BSM-indicatoren in de buitenspiegels
na enkele seconden uit.
Wanneer de BSM-indicatoren in de buitenspiegels niet gaan branden of niet uitgaan,
kan er een storing in het systeem aanwezig zijn.
Laat, als dit gebeurt, de auto nakijken door een erkende Lexus-dealer of hersteller/
reparateur of een andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige.
*6: Dit lampje gaat branden in de buitenspiegels.
*7: Dit lampje brandt in het centrale paneel.
*8: Dit lampje brandt op het multi-informatiedisplay.
WAARSCHUWING
Als een waarschuwingslampje van een veiligheidssysteem niet gaat branden
Als een lampje van een veiligheidssysteem zoals het antiblokkeersysteem of airbagsys-
teem niet gaat branden als u de motor start, kan het betekenen dat deze systemen niet
beschikbaar zijn om u te beschermen in geval van een aanrijding, waardoor ernstig let-
sel zou kunnen ontstaan. Laat, als dit gebeurt, de auto direct nakijken door een
erkende Lexus-dealer of hersteller/reparateur of een andere naar behoren gekwalifi-
ceerde en uitgeruste deskundige.
101
2
2. Instrumentenpaneel
Instrumentenpaneel
NX200t_OM78009E_EE
Meters en tellers
Koelvloeistoftemperatuurmeter
Geeft de koelvloeistoftemperatuur weer.
Toerenteller
Geeft het motortoerental aan in omwentelingen per minuut.
Achtergrondkleur van rijmodus
De achtergrondkleur wijzigt overeenkomstig de rijmodus. (Blz. 332)
Sportmodus: rood
ECO-modus: blauw
Wanneer in de normale modus wordt gereden, is de achtergrondkleur zwart.
Buitentemperatuur
Geeft de buitentemperatuur aan binnen het bereik -40°C tot 50°C. Het controle-
lampje lage buitentemperatuur gaat branden als de buitentemperatuur 3°C of lager
is.
Schakelstand en schakelbereik
Geeft de geselecteerde schakelstand of het geselecteerde schakelbereik weer
(Blz. 222)
Snelheidsmeter
Geeft de rijsnelheid weer
Brandstofmeter
Geeft aan hoeveel brandstof er nog in de tank aanwezig is.
Multi-informatiedisplay
Geeft de bestuurder allerlei gegevens met betrekking tot de auto (Blz.105)
Geeft bij een storing waarschuwingsmeldingen weer (Blz. 579)
1
2
3
4
5
6
7
8
102 2. Instrumentenpaneel
NX200t_OM78009E_EE
Kilometerteller, dagteller en informatiedisplay onderhoud vereist
Kilometerteller:
Geeft de totale afstand weer die met de auto gereden is
Dagteller:
Geeft de afstand weer die met de auto gereden is sinds de teller de laatste
keer op nul is gezet. Dagteller A en B kunnen onafhankelijk van elkaar wor-
den gebruikt en verschillende afstanden weergeven.
Informatie onderhoud vereist:
Geeft de afstand aan tot de motorolie moet worden ververst.
Geeft de informatie met betrekking tot vereist onderhoud weer wanneer het con-
tact AAN staat.
Deze informatie kan worden gereset vanuit het “Settings Display” (instellingendis-
play) van het multi-informatiedisplay. (Blz.105)
Schakelt tussen de kilometerteller, de
dagteller en het informatiedisplay
onderhoud vereist. Als de dagteller
wordt weergegeven, wordt deze gere-
set als de knop ingedrukt wordt gehou-
den.
De helderheid van de dashboardverlichting kan worden ingesteld.
Donkerder
Helderder
Wijzigen van de weergave
9
Dimmer dashboardverlichting
1
2
103
2. Instrumentenpaneel
2
Instrumentenpaneel
NX200t_OM78009E_EE
Tellers en display worden verlicht als
Het contact AAN staat.
Aanpassing van de helderheid van het dashboard
De helderheid van de dashboardverlichting kan afzonderlijk worden aangepast wanneer
de achterlichten branden en wanneer de achterlichten uit zijn. Wanneer de omgeving
echter licht is (bijvoorbeeld overdag), wordt de helderheid van de dashboardverlichting
niet aangepast wanneer de achterlichten worden ingeschakeld.
Display buitentemperatuur
Onder de volgende omstandigheden wordt mogelijk niet de juiste buitentemperatuur
weergegeven of duurt het langer voordat de weergave wordt gewijzigd.
Wanneer de auto stilstaat of met lage snelheid rijdt (lager dan 20 km/h)
Wanneer de buitentemperatuur plotseling verandert (bijvoorbeeld bij het in- of uit-
rijden van een garage of tunnel)
Wanneer -- of E wordt weergegeven, is het systeem mogelijk defect.
Laat de auto nakijken door een erkende Lexus-dealer of hersteller/reparateur of een
andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige.
Pop-updisplay
Onder bepaalde omstandigheden wordt tijdelijk een pop-updisplay weergegeven op
het multi-informatiedisplay of de kilometerteller/de dagteller/het informatiescherm
onderhoud vereist.
De functie voor het pop-updisplay kan worden in- en uitgeschakeld. (Blz. 648)
LCD-scherm
Op het display kunnen kleine vlekjes of lichte puntjes verschijnen. Dit verschijnsel is ken-
merkend voor LCD-schermen en u kunt het scherm zonder problemen blijven gebrui-
ken.
Persoonlijke voorkeursinstellingen
De weergave van het instrumentenpaneel kan op het multi-informatiedisplay aan de per-
soonlijke voorkeur worden aangepast.
(Persoonlijke voorkeursinstellingen: Blz. 648)
WAARSCHUWING
Informatiedisplay bij lage temperaturen
Laat het interieur van de auto op temperatuur komen alvorens het informatiedisplay te
gebruiken. Bij extreem lage temperaturen kan het informatiedisplay trager reageren
en worden wijzigingen mogelijk met enige vertraging weergegeven.
Zo kan er bijvoorbeeld enige tijd verstrijken tussen het schakelen door de bestuurder
en de weergave van de ingeschakelde versnelling op het display. Deze vertraging kan
de bestuurder doen besluiten nogmaals terug te schakelen, waardoor er te sterk op de
motor wordt afgeremd en er een aanrijding kan ontstaan, met ernstig letsel tot gevolg.
104 2. Instrumentenpaneel
NX200t_OM78009E_EE
OPMERKING
Voorkomen van schade aan de motor en onderdelen van de motor
Laat de naald van de toerenteller niet in het rode gebied komen dat het maximum-
toerental aangeeft.
Als de naald van de koelvloeistoftemperatuurmeter in het rode gebied (H) staat of
“Engine Coolant Temp High” (hoge koelvloeistoftemperatuurmeter) op het multi-
informatiedisplay wordt weergegeven, kan de motor oververhit zijn. Breng in dat
geval de auto zo snel mogelijk op een veilige plaats tot stilstand en controleer de
motor nadat deze volledig is afgekoeld. (Blz. 621)
105
2
2. Instrumentenpaneel
Instrumentenpaneel
NX200t_OM78009E_EE
Multi-informatiedisplay
Het multi-informatiedisplay verschaft de bestuurder uiteenlopende gegevens
met betrekking tot de auto.
Menu-iconen
Geeft de volgende informatie weer
wanneer een icoon is geselecteerd.
(Blz.106)
Afhankelijk van de situatie wordt
bepaalde informatie mogelijk auto-
matisch weergegeven.
Rij-informatie
Hiermee kunnen allerlei gegevens met betrekking tot het rijden worden weer-
gegeven. (Blz.107)
Aan navigatiesysteem gekoppelde weergave (indien aanwezig)
Hiermee kan de volgende aan het navigatiesysteem gekoppelde informatie
worden weergegeven.
Routebegeleiding
Kompasdisplay (weergave noorden boven/weergave rijrichting boven)
Aan audiosysteem gekoppelde weergave (indien aanwezig)
Hiermee kunt u een audiobron of muziekstuk selecteren op het display met
behulp van de bedieningstoetsen van het instrumentenpaneel.
Hiermee kunt u de informatie van de Dynamic Radar Cruise Control/Dynamic
Radar Cruise Control met volledig snelheidsbereik/cruise control weergeven
wanneer het systeem in gebruik is. (Blz. 264, 278, 292)
Het display-icoon verandert afhankelijk van het systeem dat wordt gebruikt.
Indien geactiveerd wordt de werkingsstatus van het LDA (Lane Departure
Alert) of LDA (Lane Departure Alert met bediening via het stuurwiel) ook
weergegeven. (Blz. 296, 304)
Informatie op display
Dynamic Radar Cruise Control (indien aanwezig)/Dynamic Radar
Cruise Control met volledig snelheidsbereik (indien aanwezig)/
cruise control (indien aanwezig)
LDA (Lane Departure Alert)/LDA (Lane Departure Alert met
bediening via het stuurwiel) [auto's zonder Dynamic Radar Cruise
Control, Dynamic Radar Cruise Control met volledig snelheidsbe-
reik noch cruise control; auto's met LDA (Lane Departure Alert) of
LDA (Lane Departure Alert met bediening via stuurwiel)]
106 2. Instrumentenpaneel
NX200t_OM78009E_EE
Weergave waarschuwingsmelding
Hiermee kunnen waarschuwingsmeldingen worden weergegeven en te nemen
maatregelen als een storing wordt gesignaleerd. (Blz. 579).
Informatie Stop & Start-systeem (Smart Stop) (indien aanwezig)
Hiermee kan de werkingsstatus van het Stop & Start-systeem worden weerge-
geven.
Weergave instellingen
Hiermee kunnen de instellingen van de weergave van het instrumentenpaneel
worden gewijzigd. (Blz. 648)
Lexus Parking Assist-sensor (indien aanwezig)
Wordt automatisch weergegeven als dit systeem wordt gebruikt. (Blz. 314)
Het multi-informatiedisplay wordt
bediend met de bedieningstoetsen van
het instrumentenpaneel.
Een item selecteren/pagina wijzigen
Enter/instellen
Terugkeren naar het vorige scherm
Indrukken:
Geeft het scherm weer dat is vast-
gelegd onder
Wanneer geen scherm is vastgelegd, wordt het rijinformatiescherm weergegeven.
Ingedrukt houden:
Legt het scherm dat op dat moment wordt weergegeven vast onder
(Blz. 648)
Het registratiebevestigingsscherm wordt weergegeven. Als het geselecteerde
scherm niet kan worden vastgelegd, wordt een foutmelding weergegeven.
Bedienen van de bedieningstoetsen van het instrumentenpaneel
1
2
3
4
107
2. Instrumentenpaneel
2
Instrumentenpaneel
NX200t_OM78009E_EE
De weergegeven onderwerpen kunnen worden gewijzigd door op of
van de bedieningstoetsen van het instrumentenpaneel te drukken om te
selecteren en op of te drukken.
Actueel brandstofverbruik*1
Geeft het actuele brandstofverbruik weer
Gemiddeld brandstofverbruik (sinds resetten*2/sinds starten/sinds tan-
ken)*1
Geeft het gemiddelde brandstofverbruik weer sinds respectievelijk het reset-
ten van de functie, het starten van de motor en het tanken
Het weergegeven gemiddelde brandstofverbruik is een globale waarde.
Gemiddelde rijsnelheid (sinds resetten*2/sinds s ta r t e n) *1
Geeft de gemiddelde rijsnelheid weer sinds respectievelijk het resetten van
de functie en het starten van de motor
Verstreken tijd (sinds resetten*2/s i nd s s tar te n)*1
Geeft de verstreken tijd weer sinds respectievelijk het resetten van de functie
en het starten van de motor
Afstand (actieradius/sinds starten)*1
Geeft respectievelijk de berekende maximale afstand weer die nog kan wor-
den gereden met de resterende brandstof en de gereden afstand sinds het
starten van de motor.
Deze afstand wordt berekend op basis van het gemiddelde brandstofverbruik.
Hierdoor kan de werkelijke afstand die nog kan worden gereden, afwijken van de
weergegeven afstand.
Als er een kleine hoeveelheid brandstof wordt getankt, wordt de weergave moge-
lijk niet bijgewerkt.
Zet bij het tanken het contact UIT. Als brandstof wordt getankt terwijl het contact
niet UIT staat, wordt het display mogelijk niet bijgewerkt.
ECO-indicator
Blz.109
Rijinformatie
108 2. Instrumentenpaneel
NX200t_OM78009E_EE
Laadmeter/olietemperatuurmeter/oliedrukmeter (indien aanwezig)
Laadmeter:
Geeft de laaddruk weer. Het display wijzigt van kleur wanneer de ingestelde
druk wordt overschreden.
Olietemperatuurmeter:
Geeft de motorolietemperatuur weer. De weergave knippert wanneer de
motorolietemperatuur hoger wordt dan 140°C.
Oliedrukmeter:
Geeft de oliedruk weer voor de binnenzijde van de motor. Er klinkt een zoe-
mer en er wordt een waarschuwingsmelding weergegeven wanneer de olie-
druk te laag wordt. (Blz. 579)
De werkelijke omstandigheden van de auto verschillen mogelijk van die op het dis-
play, afhankelijk van de wegomstandigheden, temperatuur, rijsnelheid, enz.
Gebruik de weergave op het scherm ter referentie.
G-monitor (indien aanwezig)
Geeft de versnellingskrachten voor, achter, links en rechts van de auto weer.
Geeft ook de draaihoek van het stuurwiel, de remvloeistofdruk en de gaspe-
daalstand weer.
De werkelijke omstandigheden van de auto verschillen mogelijk van die op het dis-
play, afhankelijk van de wegomstandigheden, buitentemperatuur, rijsnelheid, enz.
Gebruik de weergave op het scherm ter referentie.
Als een accupool is losgenomen en weer aangesloten, wordt de weergave van de
mate van verdraaiing van het stuurwiel mogelijk tijdelijk uitgeschakeld. Nadat u
een tijdje met de auto hebt gereden, wordt de weergave weer ingeschakeld.
Display uit
Er wordt een leeg scherm weergegeven
*1: Wordt weergegeven wanneer het item wordt ingesteld op “Rijinfo 1” of “Rijinfo 2”.
(Blz. 648)
*2: De functie kan worden gereset door de van de bedieningstoetsen van het instru-
mentenpaneel langer dan 1 seconde in te drukken als het te resetten item wordt weer-
gegeven.
Als er meer dan één te resetten item is, verschijnt het itemselectiescherm.
109
2. Instrumentenpaneel
2
Instrumentenpaneel
NX200t_OM78009E_EE
Instellingen Smart Stop
Blz. 259
Tijd uitschakeling bij stilstand
Geeft de actuele tijd voor uitschakeling bij stilstand weer (tijd dat motor niet
draait door het Stop & Start-systeem)
Tijd uitschakeling bij stilstand (sinds resetten/starten)
Geeft de totale tijd voor uitschakeling bij stilstand weer (tijd dat motor niet
draait via het Stop & Start-systeem) na het resetten en weer starten van de
motor.
Brandstofbesparing gedurende tijd uitschakeling bij stilstand
(sinds resetten/starten)
Geeft de brandstofbesparing (bij benadering) weer gedurende de tijd voor
uitschakeling bij stilstand na het resetten en weer starten van de motor.
ECO-indicator
In de volgende gevallen werkt de ECO-indicator niet:
De selectiehendel staat in een andere stand dan D.
Er wordt een paddle shift-schakelaar gebruikt.
Noch de normale modus, noch de ECO-rijmodus is geselecteerd. (Blz. 332)
De rijsnelheid is 130 km/h of hoger.
U kunt de instellingen voor het al dan niet weergeven van het ECO-controlelampje wij-
zigen.
Informatie Stop & Start-systeem (Smart Stop) (indien aanwezig)
ECO-controlelampje
Tijdens milieuvriendelijk accelereren (ECO-
rijden) gaat het ECO-controlelampje bran-
den. Wanneer de acceleratie de bovengrens
van de ECO-zone overschrijdt of wanneer de
auto tot stilstand komt, gaat het lampje uit.
Eco-indicator
Toont ECO-zone bij milieuvriendelijk rijden
op basis van de acceleratie.
Mate van milieuvriendelijk rijden op basis van
acceleratie
Als de acceleratie de bovengrens van de
ECO-zone overschrijdt, gaat de rechterzijde
van de ECO-indicator branden.
Wanneer dit gebeurt, dooft het ECO-contro-
lelampje.
ECO-zone
1
2
3
4
110 2. Instrumentenpaneel
NX200t_OM78009E_EE
Onderbreking van de weergave van de instellingen
In de volgende situaties wordt de weergave van de instellingen met de bedieningstoet-
sen van het instrumentenpaneel onderbroken.
Wanneer er een waarschuwingsmelding op het multi-informatiedisplay verschijnt.
Wanneer de auto begint te rijden.
Bij het losnemen en aansluiten van de accukabels
De rij-informatie wordt gereset.
LCD-scherm
Blz.103
WAARSCHUWING
Waarschuwing bij het instellen van het display
Aangezien de motor tijdens het instellen van het display moet draaien, dient de auto te
worden geparkeerd op een plaats met voldoende ventilatie. In een afgesloten ruimte,
zoals een garage, kunnen uitlaatgassen die het schadelijke koolmonoxide (CO) bevat-
ten, zich ophopen en in de auto terechtkomen. Dit kan zeer schadelijk zijn voor de
gezondheid.
OPMERKING
Het multi-informatiedisplay bij lage temperaturen
Laat het interieur van de auto op temperatuur komen alvorens het informatiedisplay te
gebruiken. Bij extreem lage temperaturen kan het informatiedisplay trager reageren
en worden wijzigingen mogelijk met enige vertraging weergegeven.
Tijdens het instellen van het display
Om te voorkomen dat de accu leegraakt, dient de motor te draaien terwijl de dis-
playinstellingen worden aangepast.
111
2
2. Instrumentenpaneel
Instrumentenpaneel
NX200t_OM78009E_EE
Head-up display*
Het head-up display kan worden gebruikt om de rijsnelheid en andere informa-
tie op de voorruit te projecteren.
Head-up display
De helderheid van het display wordt
automatisch aangepast aan de helder-
heid van de omgeving.
Toets positieregeling display
Toets helderheidsregeling display
De helderheid van het display kan wor-
den ingesteld op het gewenste niveau.
To e t s H U D
To e t s D I S P
: Indien aanwezig
Overzicht van functies
1
2
3
4
5
112 2. Instrumentenpaneel
NX200t_OM78009E_EE
Rijsnelheid
ECO-indicator (Blz.115)
Toerenteller
Schakelstand en schakelbereik
Geeft de geselecteerde schakelstand of het geselecteerde schakelbereik weer
(Blz. 222)
Audiodisplay
Geeft ongeveer 3 seconden audio-informatie weer als het audiosysteem wordt
bediend.
Display routebegeleiding (auto's met navigatiesysteem) (Blz.115)
Als het navigatiesysteem routebegeleiding weergeeft en er een kruising nadert,
wordt automatisch een pijl weergegeven om de rijrichting aan te geven.
Weergave waarschuwing bij verlaten rijstrook (LDA [Lane Departure Alert]/
LDA [Lane Departure Alert met bediening via het stuurwiel])
(indien aanwezig) Blz. 296, 304)
Weergave naderingswaarschuwing (Dynamic Radar Cruise Control)
(indien aanwezig) (Blz. 269, 284)
Waarschuwingsmelding vóór een aanrijding (Pre-Crash Safety-systeem)
(indien aanwezig) (Blz. 342)
Informatie op het head-up display
113
2. Instrumentenpaneel
2
Instrumentenpaneel
NX200t_OM78009E_EE
To e t s H UD
Door de toets in te drukken wordt
het head-up display in- of uitgescha-
keld en worden de weergegeven
eenheden voor de rijsnelheid als
volgt gewijzigd:
Type A
UIT AAN (km/h) UIT
Type B
UIT AAN (mph)
AAN (km/h) UIT
To e t s D I SP
Druk op deze toets om over te scha-
kelen naar een andere weergave op
het display (de rijsnelheid wordt
altijd weergegeven).
Uit
ECO-indicator
Toerenteller
De weergave van het head-up display wijzigen
1
2
3
114 2. Instrumentenpaneel
NX200t_OM78009E_EE
De positie van het display instellen
Hoger
Lager
De helderheid instellen
De helderheid van het display wordt automatisch aangepast aan de licht-
sterkte van de omgeving. De helderheid van het display kan echter ook hand-
matig in 9 stappen worden ingesteld.
Helderder
Donkerder
Het display beter zichtbaar maken
1
2
1
2
115
2. Instrumentenpaneel
2
Instrumentenpaneel
NX200t_OM78009E_EE
ECO-indicator
Toont de ECO-zone en de mate van
milieuvriendelijk rijden op basis van de
acceleratie.
Mate van milieuvriendelijk rijden op
basis van acceleratie
Als de acceleratie de bovengrens van
de ECO-zone overschrijdt, gaat de
rechterzijde van de ECO-indicator
branden.
ECO-zone
In de volgende gevallen werkt de ECO-indicator niet:
De selectiehendel staat in een andere stand dan D.
Er wordt een paddle shift-schakelaar gebruikt.
Noch de normale modus, noch de ECO-rijmodus is geselecteerd.
(Blz. 332)
De rijsnelheid is 130 km/h of hoger.
Wanneer de auto een kruising nadert,
wordt de richting die de auto moet vol-
gen, aangegeven door de pijl. Wanneer
de auto een kruising nadert, wordt de
routebegeleiding gestart en wordt ook
de afstand* tot de kruising weergege-
ven.
*: De afstandsaanduiding verdwijnt wan-
neer de auto de kruising oversteekt.
ECO-indicator
1
2
3
Weergave routebegeleiding (auto's met navigatiesysteem)
116 2. Instrumentenpaneel
NX200t_OM78009E_EE
Het audiodisplay kan worden weergegeven of verborgen.
Zorg er bij het wijzigen van de instellingen voor dat de auto op een veilige plaats
staat met de selectiehendel in stand P en geactiveerde parkeerrem.
Houd de toets DISP ingedrukt tot-
dat het scherm verandert.
De persoonlijke voorkeursinstellingen
kunnen worden gewijzigd als het head-
up display is ingeschakeld.
Druk op de toets DISP om te schakelen tussen aan en uit.
Telkens wanneer op de toets wordt gedrukt, wordt geschakeld van aan naar uit of
andersom.
Als enige tijd niet op deze toets wordt gedrukt, wordt het instellingsscherm automa-
tisch afgesloten.
Head-up display
Met een (gepolariseerde) zonnebril op is het head-up display soms moeilijk afleesbaar.
Pas de helderheid van het head-up display aan of zet uw zonnebril af.
Wanneer het head-up display wordt uitgeschakeld, wordt er niets op weergegeven tot-
dat het weer wordt ingeschakeld.
Als de accu is losgenomen
De aangepaste instellingen van het head-up display worden gereset.
Persoonlijke voorkeursinstellingen van het display
1
2
117
2. Instrumentenpaneel
2
Instrumentenpaneel
NX200t_OM78009E_EE
WAARSCHUWING
Voordat u het head-up display gebruikt
Controleer of de positie en de helderheid van het head-up display geen belemmering
vormen voor veilig rijden. Als de positie of de helderheid van het display niet goed is
afgesteld, kan het zicht van de bestuurder worden belemmerd, waardoor een ongeval
en ernstig letsel kunnen ontstaan.
OPMERKING
Beschadiging van onderdelen voorkomen
Plaats geen bekers of blikjes drinken in de
buurt van de projector van het head-up dis-
play. Als de projector nat wordt, kunnen er
elektrische storingen ontstaan.
Plaats geen voorwerpen op de projector van
het head-up display en plak er ook geen
stickers op.
Als u dat toch doet, worden er mogelijk geen
meldingen meer op het head-up display
weergegeven.
Raak de binnenzijde van de projector van het
head-up display niet aan en steek ook geen
hd
118 2. Instrumentenpaneel
NX200t_OM78009E_EE
Informatie over brandstofverbruik
De informatie over het brandstofverbruik kan worden weergegeven op het
navigatiesysteem (indien aanwezig)/Lexus display-audiosysteem (indien aan-
wezig).
Navigatiesysteemscherm/Lexus
display-audioscherm (indien aan-
wezig)
Toets DISP/bedieningstoetsen
instrumentenpaneel
Auto's met navigatiesysteem
To e t s M E N U
To u c h p a d *
Auto's met Lexus display-audiosys-
teem
To e t s M E N U
Bedieningsknop Lexus display-
audiosysteem (Blz. 374)
*: Raadpleeg de handleiding voor het
navigatiesysteem voor meer informatie
over de werking van de Remote Touch.
1
2
3
4
5
6
119
2. Instrumentenpaneel
2
Instrumentenpaneel
NX200t_OM78009E_EE
Scherm navigatiesysteem
Druk op de toets MENU op de Remote Touch en selecteer vervolgens
op het scherm “Menu”.
Als het scherm “Eerdere gegevens” wordt weergegeven, selecteert u “Reisinfor-
matie”.
Resetten van de verbruiksgege-
vens
Het brandstofverbruik gedu-
rende de laatste 15 minuten
Actueel brandstofverbruik
Geeft de gemiddelde rijsnelheid
weer sinds het starten van de
motor.
Geeft de verstreken tijd weer
sinds het starten van de motor.
Actieradius (Blz. 122)
Ritinformatie
1
2
3
4
5
6
120 2. Instrumentenpaneel
NX200t_OM78009E_EE
Lexus display-audioscherm
Druk op de bedieningsknop van het Lexus display-audiosysteem op de toets
MENU en selecteer vervolgens op het scherm “Menu”.
Als het scherm “Reisinformatie” niet wordt weergegeven, beweeg de bedienings-
knop dan naar rechts en selecteer “Reisinformatie”.
Het brandstofverbruik gedu-
rende de laatste 15 minuten
Actueel brandstofverbruik
Geeft de gemiddelde rijsnelheid
weer sinds het starten van de
motor.
Geeft de verstreken tijd weer
sinds het starten van de motor.
Actieradius (Blz. 122)
Het gemiddelde brandstofverbruik over de laatste 15 minuten wordt door het
gebruik van kleuren verdeeld in vorige gemiddelden en gemiddelden sinds
de laatste keer dat het contact AAN is gezet. Het weergegeven gemiddelde
brandstofverbruik is een globale waarde.
De afbeelding is slechts een voorbeeld en kan afwijken van de werkelijke
situatie.
1
2
3
4
5
121
2. Instrumentenpaneel
2
Instrumentenpaneel
NX200t_OM78009E_EE
Scherm navigatiesysteem
Druk op de Remote Touch op de toets MENU en selecteer vervolgens
op het scherm “Menu”.
Als het scherm “Reisinformatie” wordt weergegeven, selecteert u “Eerdere gege-
vens”.
De eerdere gegevens resetten
Het beste gemeten brandstofver-
bruik
Het gemiddelde brandstofver-
bruik
Het vorige gemeten brandstof-
verbruik
Het gemiddelde brandstofver-
bruik bijwerken
Lexus display-audioscherm
Druk op de bedieningsknop van het Lexus display-audiosysteem op de toets
MENU en selecteer vervolgens op het scherm “Menu”.
Als het scherm “Eerdere gegevens” niet wordt weergegeven, beweeg de bedie-
ningsknop dan naar rechts en selecteer “Eerdere gegevens”.
Het vorige gemeten brandstof-
verbruik
Actueel brandstofverbruik
Het beste gemeten brandstofver-
bruik
De geschiedenis van het gemiddelde brandstofverbruik is door middel van
kleuren verdeeld in vorige gemiddelden en het gemiddelde brandstofver-
bruik sinds de gegevens de laatste keer zijn bijgewerkt. Het weergegeven
gemiddelde brandstofverbruik is een globale waarde.
De afbeelding is slechts een voorbeeld en kan afwijken van de werkelijke
situatie.
Eerdere gegevens
1
2
3
4
5
1
2
3
122 2. Instrumentenpaneel
NX200t_OM78009E_EE
De eerdere gegevens bijwerken
Auto's met navigatiesysteem
Werk het gemiddelde brandstofverbruik bij door “Updaten” te selecteren om het actu-
ele brandstofverbruik opnieuw te meten.
Auto's met Lexus display-audiosysteem
Werk het gemiddelde brandstofverbruik bij door de bedieningsknop naar links te bewe-
gen en “Updaten” te selecteren om het actuele brandstofverbruik opnieuw te meten.
De gegevens resetten
Auto's met navigatiesysteem
De gegevens van het brandstofverbruik kunnen gewist worden door “Wissen” te kiezen.
Auto's met Lexus display-audiosysteem
De gegevens van het brandstofverbruik kunnen worden gewist door de bedieningsknop
naar links te bewegen en “Wissen” te kiezen.
Actieradius
Toont de berekende maximale afstand die nog kan worden gereden met de resterende
brandstof.
Deze afstand wordt berekend op basis van het gemiddelde brandstofverbruik.
Hierdoor kan de werkelijke afstand die nog kan worden gereden, afwijken van de weer-
gegeven afstand.
123
3
Bediening van
elk onderdeel
NX200t_OM78009E_EE
3-1. Informatie over sleutels
Sleutels.............................................124
3-2. Openen, sluiten en
vergrendelen van de portieren
Portieren......................................... 130
Achterklep..................................... 136
Smart entry-systeem met
startknop ..................................... 148
3-3. Verstellen van de stoelen
Voorstoelen................................... 165
Achterstoelen................................167
Ergonomisch geheugen ........... 174
Hoofdsteunen ...............................178
3-4. Verstellen van het stuurwiel
en de spiegels
Stuurwiel...........................................181
Binnenspiegel............................... 183
Buitenspiegels.............................. 185
3-5. Openen en sluiten van de ruiten
en het schuifdak
Elektrisch bedienbare ruiten..188
Schuifdak..........................................191
Elektrisch bedienbaar
zonnescherm............................. 195
124 3-1. Informatie over sleutels
NX200t_OM78009E_EE
Sleutels
Bij de auto worden de volgende sleutels geleverd.
Elektronische sleutels
Bedienen van het Smart entry-
systeem met startknop (indien
aanwezig) (Blz.148)
Gebruik van de afstandsbedie-
ningsfunctie
Mechanische sleutels
Plaatje met sleutelnummer
Sleutelkaart (elektronische sleutel)
(indien aanwezig)
Bedienen van het Smart entry-systeem
met startknop (Blz.148)
Vergrendelen van alle portieren
(Blz.130)
Sluit de ruiten en het schuifdak*1, 2
(Blz.130)
Ontgrendelen van alle portieren
(Blz.130)
Opent de ruiten en het schuifdak*1, 2
(Blz.130)
Opent en sluit de elektrisch bedien-
bare achterklep*1 (Blz.136)
Inschakelen van het alarm*1
(Blz.125)
*1: Indien aanwezig
*2: Deze instellingen moeten aan de persoonlijke voorkeur worden aangepast door een
erkende Lexus-dealer of hersteller/reparateur of een andere naar behoren gekwalifi-
ceerde en uitgeruste deskundige.
De sleutels
1
2
3
4
Afstandsbediening
1
2
3
4
5
6
125
3-1. Informatie over sleutels
3
Bediening van elk onderdeel
NX200t_OM78009E_EE
Druk op het ontgrendelknopje om de
mechanische sleutel uit de elektroni-
sche sleutel te halen.
De mechanische sleutel kan maar in één
richting ingestoken worden, aangezien
slechts één zijde van de sleutel van een
groef is voorzien. Als u de sleutel niet in
de slotcilinder kunt steken, draait u de
sleutel om en probeert u het opnieuw.
Bewaar de mechanische sleutel na
gebruik in de elektronische sleutel. Zorg
dat u de mechanische sleutel en de
elektronische sleutel bij u hebt. Als de
batterij van de elektronische sleutel leeg
is of de instapfunctie niet goed werkt,
bent u op de mechanische sleutel aan-
gewezen. (Blz. 613)
Paniekfunctie (indien aanwezig)
Gebruik van de mechanische sleutel
Wanneer langer dan ongeveer 1 seconde
wordt ingedrukt, klinkt er met tussenpozen een
alarm en gaat de voertuigverlichting knipperen
om diefstal of beschadiging van uw auto te
voorkomen.
Druk op een willekeurige toets van de elektroni-
sche sleutel om het alarm uit te schakelen.
126 3-1. Informatie over sleutels
NX200t_OM78009E_EE
Sleutelkaart (indien aanwezig)
De mechanische sleutel die zich in de sleutelkaart bevindt, mag uitsluitend in noodge-
vallen worden gebruikt, bijvoorbeeld wanneer de elektronische sleutel niet goed werkt.
Als de mechanische sleutel moeilijk te verwijderen is, druk dan de vergrendelknop met
een ballpoint of iets dergelijks naar beneden. Als het nog steeds moeilijk is om de sleu-
tel er uit te trekken, gebruik dan een muntstuk of iets dergelijks.
De sleutelkaart is niet waterdicht.
Wanneer u de sleutel van de auto moet achterlaten bij een parkeermedewerker
Vergrendel indien nodig het dashboardkastje. (Blz. 477)
Verwijder de mechanische sleutel voor eigen gebruik en geef alleen de elektronische
sleutel aan de parkeerwachter.
Als u uw mechanische sleutels verliest
Een erkende Lexus-dealer of hersteller/reparateur of een andere naar behoren gekwali-
ficeerde en uitgeruste deskundige kan een nieuwe mechanische sleutel maken met
behulp van de andere originele mechanische sleutel en het sleutelnummer op uw plaatje
met sleutelnummer. Bewaar het plaatje met het sleutelnummer op een veilige plaats bui-
ten de auto.
Aan boord van een vliegtuig
Zorg ervoor dat u aan boord van een vliegtuig niet op de toetsen van de elektronische
sleutel drukt. Zorg ervoor dat de toetsen niet per ongeluk ingedrukt kunnen worden als
u de elektronische sleutel in bijvoorbeeld een tas hebt opgeborgen. Bij het indrukken van
de toetsen kan de elektronische sleutel radiogolven uitzenden die de bediening van het
vliegtuig kunnen beïnvloeden.
Om de mechanische sleutel te bewaren,
schuift u hem in de sleutelkaart terwijl u de
ontgrendelknop indrukt.
Als de batterij uit de sleutelkaart is gevallen
doordat het afdekkapje niet is geplaatst, of de
batterij is verwijderd nadat de sleutelkaart nat
is geworden, plaats de batterij dan terug met
de positieve zijde (+) naar het Lexus-
embleem.
127
3-1. Informatie over sleutels
3
Bediening van elk onderdeel
NX200t_OM78009E_EE
Leegraken batterij elektronische sleutel
De standaard levensduur van de batterij is 1 - 2 jaar. (De batterij in de sleutelkaart heeft
een levensduur van ongeveer anderhalf jaar.)
Als de batterij bijna leeg is, klinkt een waarschuwingssignaal in de auto als de motor
wordt uitgezet.
Omdat de elektronische sleutel altijd radiogolven ontvangt, raakt de batterij ook ontla-
den wanneer de elektronische sleutel niet wordt gebruikt. De volgende verschijnselen
geven aan dat de batterij van de elektronische sleutel mogelijk ontladen is. Vervang de
batterij indien nodig. (Blz. 542)
Het Smart entry-systeem met startknop of de afstandsbediening werkt niet.
Het detectiegebied wordt kleiner.
Het LED-controlelampje in de sleutel gaat niet aan.
Houd, om de levensduur van de batterij niet nodeloos te bekorten, de elektronische
sleutel op een afstand van minimaal 1 m van de volgende elektrische apparaten met een
magnetisch veld:
Televisietoestellen
•Computers
Mobiele telefoons, draadloze telefoons en batterijladers
Oplaadapparatuur voor draadloze en mobiele telefoons
Inductiekookplaten
Tafellampen
Vervangen van de batterij
Blz. 542
Bevestiging van het aantal geregistreerde sleutels
Het aantal al geregistreerde sleutels kan worden bevestigd. Neem voor meer informatie
contact op met een erkende Lexus-dealer of hersteller/reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige.
Als een verkeerde sleutel wordt gebruikt
De slotcilinder zal vrij kunnen draaien.
128 3-1. Informatie over sleutels
NX200t_OM78009E_EE
OPMERKING
Beschadiging van de sleutel voorkomen
Laat de sleutels niet vallen, stel ze niet bloot aan sterke schokken en buig ze niet.
Stel de sleutels niet langdurig bloot aan hoge temperaturen.
Voorkom dat de sleutels nat worden en reinig ze niet in een ultrasoon reinigingsbad
of iets dergelijks.
Bevestig geen metaalhoudende of magnetische voorwerpen aan de sleutels en houd
de sleutels uit de buurt van dergelijke voorwerpen.
Haal de sleutels niet uit elkaar.
Plak geen stickers o.i.d. op het oppervlak van de elektronische sleutel.
Houd de sleutels uit de buurt van apparaten die magnetische velden opwekken (bij-
voorbeeld televisietoestellen, audiosystemen, inductiekookplaten en medische appa-
ratuur, zoals laagfrequente therapeutische uitrusting).
De elektronische sleutel bij u dragen
Houd de elektronische sleutel altijd ten minste 10 cm uit de buurt van ingeschakelde
elektrische apparaten. Radiogolven die worden uitgezonden door elektrische appara-
ten die zich minder dan 10 cm van de elektronische sleutel vandaan bevinden, kunnen
de correcte werking van de sleutel hinderen.
In geval van storingen in het Smart entry-systeem met startknop of andere proble-
men met de sleutel
Breng uw auto, inclusief alle elektronische sleutels en de sleutelkaart die bij uw auto
zijn geleverd, naar een erkende Lexus-dealer of hersteller/reparateur of een andere
naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige.
Wanneer u een elektronische sleutel verliest
Als de elektronische sleutel zoek blijft, wordt het risico aanzienlijk groter dat de auto
gestolen wordt. Ga onmiddellijk met alle overgebleven elektronische sleutels en de
sleutelkaart die bij uw auto zijn geleverd naar een erkende Lexus-dealer of hersteller/
reparateur of een andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige.
129
3-1. Informatie over sleutels
3
Bediening van elk onderdeel
NX200t_OM78009E_EE
OPMERKING
Omgaan met de sleutelkaart
Oefen geen overmatige kracht uit bij het terugplaatsen van de mechanische sleutel
in de sleutelkaart. Anders kan de sleutelkaart beschadigd raken.
Als de batterij of de sleutelkaart nat wordt, kan de batterij gaan corroderen en de
sleutelkaart defect raken.
Als de sleutelkaart in het water is gevallen of als vloeistof op de sleutel is gemorst,
verwijder dan zo snel mogelijk het afdekkapje van de batterij en droog de batterij en
de contactpunten af. (Pak het batterij-afdekkapje voorzichtig vast en trek het
omhoog om het te verwijderen.) Als de batterij is gecorrodeerd, laat deze dan ver-
vangen door een erkende Lexus-dealer of hersteller/reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige.
Druk het afdekkapje niet in en gebruik geen schroevendraaier om het te verwijderen.
Wanneer het afdekkapje geforceerd wordt verwijderd, kan de sleutel verbuigen of
beschadigd raken.
Als het afdekkapje van de batterij vaak wordt verwijderd, kan het los gaan zitten.
Zorg ervoor dat de batterij in de juiste richting geplaatst wordt.
Als de batterij verkeerd om geplaatst wordt, kan deze snel ontladen raken.
In de volgende gevallen kan het oppervlak van de sleutelkaart beschadigd raken of
de coating loslaten:
De sleutelkaart wordt in de nabijheid van harde voorwerpen gehouden, zoals
muntstukken of sleutels.
De sleutelkaart wordt bekrast door een scherp voorwerp, zoals de punt van een
vulpotlood.
Het oppervlak van de sleutelkaart wordt gereinigd met thinner of wasbenzine.
130 3-2. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren
NX200t_OM78009E_EE
Portieren
Smart entry-systeem met startknop (auto's met instapfunctie)
Zorg dat u de elektronische sleutel bij u hebt om deze functie in te kunnen
schakelen.
Pak de portiergreep vast om de
portieren te ontgrendelen.*
Zorg ervoor dat u de sensor aan de
achterzijde van de portiergreep aan-
raakt.
De portieren kunnen gedurende
3 seconden na het vergrendelen niet
worden ontgrendeld.
*: De instellingen voor het ontgrende-
len van de portieren kunnen worden
gewijzigd. (Blz. 134, 646)
Raak de vergrendelsensor (de
uitholling in het oppervlak van de
portiergreep) aan om de portie-
ren te vergrendelen.
Controleer of het portier goed gesloten is.
Afstandsbediening
Vergrendelen van alle portieren
Controleer of het portier goed
gesloten is.
Houd deze toets ingedrukt om de
ruiten en het schuifdak te sluiten.*1, 2
Ontgrendelen van alle portieren
Houd deze toets ingedrukt om de rui-
ten en het schuifdak te openen.
*
1, 2
*1: Indien aanwezig
*2: Deze instellingen moeten aan de persoonlijke voorkeur worden aangepast door
een erkende Lexus-dealer of hersteller/reparateur of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste deskundige.
De auto kan worden vergrendeld en ontgrendeld met behulp van de instap-
functie, de afstandsbediening of de schakelaar van de centrale vergrendeling.
Van buitenaf ontgrendelen en vergrendelen van de portieren
1
2
1
2
131
3-2. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren
3
Bediening van elk onderdeel
NX200t_OM78009E_EE
Bedieningssignalen
Portieren:
De alarmknipperlichten knipperen om aan te geven dat de portieren zijn vergrendeld/
ontgrendeld. (Vergrendeld: eenmaal; ontgrendeld: tweemaal)
Ruiten:
Er klinkt een zoemer om aan te geven dat alle ruiten worden geopend/gesloten.
Beveiligingsfunctie
Als er niet binnen 30 seconden na het ontgrendelen van de auto een portier wordt
geopend, zorgt de beveiligingsfunctie ervoor dat de auto weer automatisch wordt ver-
grendeld.
Verlichting Welcome Light-systeem
De parkeerlichten voor, de achterlichten en de kentekenplaatverlichting gaan in het don-
ker automatisch branden wanneer u de portieren ontgrendelt met de instapfunctie of de
afstandsbediening als de lichtschakelaar in de stand AUTO staat.
Wanneer het portier niet kan worden vergrendeld met de vergrendelsensor op het
oppervlak van de portiergreep (auto's met instapfunctie)
Zoemer centrale vergrendeling
Als geprobeerd wordt de portieren te vergrendelen wanneer een portier niet geheel
gesloten is, klinkt er gedurende 5 seconden een zoemer. Sluit het portier volledig om de
zoemer uit te schakelen en vergrendel de portieren opnieuw.
Het alarm inschakelen (indien aanwezig)
Wanneer de portieren worden vergrendeld, wordt het alarmsysteem ingeschakeld.
(Blz. 89)
Wanneer het Smart entry-systeem met startknop of de afstandsbediening niet goed
werkt
Gebruik de mechanische sleutel om de portieren te vergrendelen en ontgrendelen.
(Blz. 613)
Vervang de sleutelbatterij door een nieuw exemplaar als deze ontladen raakt.
(Blz. 542)
Wanneer het portier niet kan worden vergren-
deld, zelfs als u de vergrendelsensor op het
oppervlak van de portiergreep met uw vinger
aanraakt, raak dan de vergrendelsensor aan
met uw handpalm.
Wanneer u handschoenen draagt, trek deze
dan uit.
132 3-2. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren
NX200t_OM78009E_EE
Schakelaar centrale vergrendeling
Vergrendelen van alle portieren
Ontgrendelen van alle portieren
Vergrendelknoppen portier
Vergrendelen van het portier
Ontgrendelen van het portier
De voorportieren kunnen worden
geopend door aan de portiergrepen
aan de binnenzijde te trekken, ook al
staan de vergrendelknoppen in de
stand vergrendeld.
Zet de vergrendelknop aan de binnenzijde in de vergrendelde stand.
Sluit het portier.
Het portier kan niet worden vergrendeld als het contact in stand ACC of AAN
staat of als de elektronische sleutel zich nog in de auto bevindt.
De sleutel wordt mogelijk niet juist gesignaleerd waardoor het portier wellicht ver-
grendeld wordt.
Van binnenuit ontgrendelen en vergrendelen van de portieren
1
2
1
2
Vergrendelen van de portieren van buitenaf zonder gebruik te maken
van een sleutel
1
2
133
3-2. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren
3
Bediening van elk onderdeel
NX200t_OM78009E_EE
Het portier kan niet vanaf de binnen-
zijde van de auto worden geopend
wanneer het kinderslot is geactiveerd.
Ontgrendelen
Vergrendelen
Hierdoor wordt voorkomen dat kinde-
ren per ongeluk de achterportieren
openen. Druk de schakelaars op de por-
tieren naar beneden om de kindersloten
te activeren.
De volgende functies kunnen worden in- of uitgeschakeld:
Raadpleeg Blz. 644 voor instructies voor het aanpassen aan de persoonlijke voor-
keur.
Kinderslot achterportier
1
2
Automatische vergrendel- en ontgrendelsystemen van de portieren
Functie Werking
Functie koppeling van rijsnelheid aan por-
tiervergrendeling
Alle portieren worden automatisch ver-
grendeld wanneer de rijsnelheid onge-
veer 20 km/h of hoger is.
Functie koppeling van portiervergrende-
ling
aan stand selectiehendel
Alle portieren worden automatisch ver-
grendeld wanneer de selectiehendel in
een andere stand dan P wordt gezet.
Functie koppeling van stand selectiehen-
del aan portierontgrendeling
Alle portieren worden automatisch ont-
grendeld wanneer de selectiehendel in
stand P wordt gezet.
Functie koppeling portierontgrendeling
aan bestuurdersportier
Alle portieren worden automatisch ont-
grendeld wanneer het bestuurdersportier
wordt geopend.
134 3-2. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren
NX200t_OM78009E_EE
Instellen van de ontgrendelfunctie
Het is mogelijk om in te stellen welke portieren met de instapfunctie via de afstandsbe-
diening worden ontgrendeld.
Zet het contact UIT.
Schakel de inbraaksensor en de hellingsensor van het alarmsysteem uit om tijdens het
veranderen van de instellingen het alarm niet onbedoeld te activeren. (indien aanwe-
zig) (Blz.91)
Wanneer het controlelampje in de sleutel uit is, houd dan de toets , of
ongeveer 5 seconden ingedrukt terwijl u tegelijkertijd de toets ingedrukt houdt.
De instelling verandert telkens wanneer een handeling wordt uitgevoerd, zoals hieron-
der is aangegeven. (Als u de instelling opnieuw wilt wijzigen, laat u de toetsen los, wacht
u ten minste 5 seconden en herhaalt u vervolgens stap .)
Voor auto's met een alarm: om te voorkomen dat het alarm onbedoeld wordt geacti-
veerd, moet u de portieren ontgrendelen met de afstandsbediening en een portier ope-
nen en sluiten als de instellingen eenmaal zijn gewijzigd. (Als er binnen 30 seconden
nadat op is gedrukt geen portier wordt geopend, worden de portieren weer ver-
grendeld en wordt het alarm automatisch ingeschakeld.)
Zet het alarm onmiddellijk uit wanneer dit wordt geactiveerd. (Blz. 89)
Systeem voor ontgrendeling bij aanrijdingen
Als de auto aan een sterke schok wordt blootgesteld, worden alle portieren ontgrendeld.
Of het systeem in werking treedt, is afhankelijk van de kracht van de schok.
Gebruik van de mechanische sleutel
De portieren kunnen ook worden vergrendeld en ontgrendeld met de mechanische
sleutel. (Blz. 613)
1
2
3
3
Multi-informatie-
display Ontgrendelfunctie Piepsignaal
(auto's met linkse
besturing)
(auto's met rechtse
besturing)
Als u de portiergreep aan be-
stuurderszijde vasthoudt, wordt
alleen het bestuurdersportier
ontgrendeld.
Exterieur: 3 keer een
piepsignaal
Interieur: Eén belsignaal
Als u een portiergreep van een
passagiersportier vasthoudt,
worden alle portieren ontgren-
deld.
Als u een portiergreep vast-
houdt, worden alle portieren
ontgrendeld.
Exterieur: Twee piepsig-
nalen
Interieur: Eén belsignaal
135
3-2. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren
3
Bediening van elk onderdeel
NX200t_OM78009E_EE
Waarschuwingszoemer open portier/achterklep
Als de rijsnelheid 5 km/h wordt, gaat het centrale waarschuwingslampje knipperen en
klinkt er een zoemer om aan te geven dat een portier of de achterklep niet goed is geslo-
ten.
Het geopende portier of de openstaande achterklep wordt weergegeven op het multi-
informatiedisplay.
Omstandigheden die de werking van het Smart entry-systeem met startknop en de
afstandsbediening beïnvloeden
Blz.150
Persoonlijke voorkeursinstellingen
Bepaalde instellingen (bijvoorbeeld de ontgrendelfunctie met behulp van een sleutel)
kunnen worden gewijzigd.
(Systemen met mogelijkheden voor persoonlijke voorkeursinstellingen: Blz. 645)
WAARSCHUWING
Voorkom ongevallen
Neem bij het rijden met de auto de volgende voorzorgsmaatregelen in acht.
Het niet in acht nemen van deze voorzorgsmaatregelen kan ertoe leiden dat er per
ongeluk een portier wordt geopend en dat er iemand uit de auto valt, waardoor ernstig
letsel kan ontstaan.
Controleer of alle portieren volledig gesloten zijn.
Trek tijdens het rijden niet aan de portiergreep.
Wees vooral voorzichtig bij de voorportieren. Deze portieren kunnen zelfs worden
geopend als de vergrendelknoppen in de stand vergrendeld staan.
Activeer de kindersloten op de achterportieren als er kinderen achter in de auto ver-
voerd worden.
Als een portier wordt geopend of gesloten
Controleer de omgeving van de auto; let er bijvoorbeeld op of de auto op een helling
staat, of er voldoende ruimte is om het portier te openen en of het hard waait. Houd bij
het openen of sluiten van het portier de portiergreep goed vast, zodat u bent voorbe-
reid op eventuele onverwachte bewegingen.
Bij het gebruik van de afstandsbediening en het bedienen van de elektrisch bedien-
bare ruiten of het schuifdak (indien aanwezig)
Bedien de elektrisch bedienbare ruit of het schuifdak nadat u hebt gecontroleerd of er
geen risico is dat een passagier met een lichaamsdeel bekneld kan raken tussen de ruit
of het schuifdak. Laat tevens de afstandsbediening niet bedienen door kinderen. Het
kan gebeuren dat een lichaamsdeel van een kind of een andere passagier klem komt te
zitten tussen de elektrisch bedienbare ruit of het schuifdak.
136 3-2. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren
NX200t_OM78009E_EE
Achterklep
Smart entry-systeem met startknop (auto's met instapfunctie)
Zorg dat u de elektronische sleutel bij u hebt om deze functie in te kunnen
schakelen.
Vergrendelen van alle portieren
Controleer of het portier goed
gesloten is.
Ontgrendelen van alle portieren
De portieren en de achterklep kun-
nen gedurende 3 seconden na het
vergrendelen niet worden ontgren-
deld.
Afstandsbediening
Blz.124
Schakelaar centrale vergrendeling
Blz.132
Druk gedurende 1 seconde op de scha-
kelaar.
Hij kan worden bediend bij het ontgren-
delen van de achterklep.
De achterklep kan als volgt worden vergrendeld/ontgrendeld en geopend/
gesloten:
Vergrendelen en ontgrendelen van de achterklep
1
2
Openen/sluiten van de achterklep met de afstandsbediening (auto's
met een elektrisch bedienbare achterklep)
137
3-2. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren
3
Bediening van elk onderdeel
NX200t_OM78009E_EE
Druk gedurende 1 seconde op de scha-
kelaar.
Er klinkt een zoemer en de achterklep
wordt automatisch geopend en geslo-
ten.
Druk op de schakelaar terwijl de achter-
klep wordt geopend/gesloten om de
beweging te stoppen.
Wanneer de schakelaar nogmaals
gedurende 1 seconde wordt ingedrukt
terwijl de beweging is gestopt, beweegt
de achterklep in tegenovergestelde
richting.
Openingssysteem achterklep
Auto's zonder elektrisch bedien-
bare achterklep
Trek de achterklep omhoog terwijl u
op de schakelaar van het openings-
systeem van de achterklep drukt.
Auto's met elektrisch bedienbare
achterklep
Ontgrendel de achterklep en druk
op de schakelaar van het openings-
systeem van de achterklep.
Er klinkt een zoemer en de achterklep wordt automatisch geopend.
Druk op de schakelaar terwijl de achterklep wordt geopend om de beweging te
stoppen.
Afstandsbediening (auto's met een elektrisch bedienbare achterklep)
Blz.136
De achterklep vanuit de auto openen/sluiten (auto's met een elektrisch
bedienbare achterklep)
Openen van de achterklep van buitenaf
138 3-2. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren
NX200t_OM78009E_EE
Indrukken van de schakelaar.
Er klinkt een zoemer en de achterklep
wordt automatisch gesloten.
Druk op de schakelaar terwijl de achter-
klep wordt gesloten om de beweging te
stoppen.
Als u nogmaals op de schakelaar drukt,
beweegt de achterklep in de andere
richting.
Auto's zonder elektrisch bedienbare achterklep
Laat de achterklep zakken met
behulp van de achterklepgreep en
druk de achterklep van buitenaf
naar beneden om deze te sluiten.
Auto's met elektrisch bedienbare achterklep
Laat de achterklep zakken met
behulp van de achterklepgreep.
Vervolgens klinkt er een zoemer en
wordt de achterklep automatisch
gesloten.
De achterklep van buitenaf sluiten (auto's met een elektrisch bedien-
bare achterklep)
Sluiten van de achterklep
139
3-2. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren
3
Bediening van elk onderdeel
NX200t_OM78009E_EE
Vanuit het “Settings Display” (instellingendisplay) (Blz. 105) van het multi-
informatiedisplay kan worden geschakeld tussen AAN (bedienen) en UIT
(bediening stoppen).
Door op of van de bedieningstoetsen van het instrumentenpaneel
(Blz.106) te drukken, wordt geselecteerd.
Door op van de bedieningstoets van het instrumentenpaneel te drukken,
wordt geschakeld tussen AAN en UIT.
Wanneer UIT is geselecteerd en de bediening van de elektrisch bedienbare
achterklep is gestopt, selecteer dan en AAN op het “Settings Display”
(instellingendisplay) op het multi-informatiedisplay. De bediening van de elek-
trisch bedienbare achterklep keert dan niet terug, tenzij het systeem in een
systeembedieningsstatus is. (Keert niet terug in de bediening van het contact)
De geopende positie van de elektrisch bedienbare achterklep kan worden aan-
gepast.
Wanneer wordt ingesteld met de toets
Stopt de beweging van de achterklep in de gewenste positie. (
Blz.137, 138)
Houd de schakelaar van de elek-
trisch bedienbare achterklep op de
achterklep gedurende 2 seconden
ingedrukt.
Wanneer het instellen is voltooid,
klinkt de zoemer 4 maal.
Wanneer de volgende keer de ach-
terklep wordt geopend, stopt deze
in die positie.
Wanneer wordt ingesteld met het navigatiesysteem
De openingspositie kan worden ingesteld met het navigatiesysteem.
(Blz. 651)
Prioriteit voor de stoppositie kan worden gegeven aan de laatst ingestelde posi-
tie door middel van hetzij de schakelaar hetzij via het navigatiesysteem.
De aangepaste openpositie terugzetten naar de oorspronkelijk ingestelde posi-
tie. (Blz.143)
De elektrisch bedienbare achterklep uitschakelen (auto's met een
elektrisch bedienbare achterklep)
Aanpassing van de geopende positie van de achterklep (auto's met een
elektrisch bedienbare achterklep)
1
2
1
2
140 3-2. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren
NX200t_OM78009E_EE
Bedrijfscondities elektrisch bedienbare achterklep (auto's met een elektrisch bedien-
bare achterklep)
Wanneer de bediening voor de elektrisch bedienbare achterklep AAN is gezet, kan de
achterklep in de volgende gevallen automatisch worden geopend en gesloten:
Wanneer de achterklep is ontgrendeld
Wanneer het contact tijdens het openen AAN staat, wordt de achterklep in de vol-
gende gevallen ontgrendeld en bediend:
De parkeerrem is geactiveerd
Het rempedaal is ingetrapt
•De selectiehendel staat in stand P
Bagageruimteverlichting
De bagageruimteverlichting gaat branden wanneer de achterklep wordt geopend en de
schakelaar van de bagageruimteverlichting aan is.
Indien het openingssysteem van de achterklep niet werkt (auto's zonder elektrisch
bedienbare achterklep)
De achterklep kan worden ontgrendeld van binnenuit.
Uit
On
Als het contact UIT wordt gezet, gaat de ver-
lichting na 20 minuten automatisch uit.
Verwijder het klepje.
Breng om het deksel te beschermen een
doek aan tussen de sleufkopschroeven-
draaier en het deksel, zoals aangegeven in de
afbeelding.
1
2
1
141
3-2. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren
3
Bediening van elk onderdeel
NX200t_OM78009E_EE
Type A
Type B
Beweeg de hendel.
Draai de bout los.
Draai het klepje.
Beweeg de hendel.
2
2
3
4
142 3-2. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren
NX200t_OM78009E_EE
Indien het openingssysteem van de achterklep niet werkt (auto's met elektrisch
bedienbare achterklep)
De achterklep kan worden ontgrendeld van binnenuit.
Beweeg de hendel.
Sluitsysteem achterklep (auto's met een elektrisch bedienbare achterklep)
Wanneer de achterklep nog enigszins geopend is, zal het sluitsysteem van de achterklep
deze automatisch volledig sluiten.
Het sluitsysteem van de achterklep wordt bediend, ongeacht de status van het contact.
Bediening van de elektrisch bedienbare achterklep (auto's met een elektrisch bedien-
bare achterklep)
Er klinkt een zoemer en de alarmknipperlichten knipperen tweemaal om aan te geven
dat de achterklep wordt geopend/gesloten.
Wanneer de bediening van de elektrisch bedienbare achterklep UIT staat, kan de ach-
terklep niet elektrisch worden bediend, maar kan hij wel met de hand worden geopend
en gesloten.
Wanneer de elektrisch bedienbare achterklep automatisch wordt geopend en er iets
abnormaals wordt gesignaleerd als gevolg van menselijk handelen of een voorwerp,
wordt de beweging gestopt.
Uitgestelde vergrendelingsfunctie achterklep (auto's met elektrisch bedienbare ach-
terklep)
Met deze functie kunnen alle portieren worden vergrendeld terwijl de achterklep is
geopend. Wanneer het onderstaande is gedaan, worden alle portieren behalve de achter-
klep vergrendeld. Vervolgens wordt de achterklep vergrendeld als deze wordt gesloten.
Sluit alle portieren, behalve de achterklep.
Druk tijdens het automatisch sluiten van de achterklep op de vergrendeltoets van de
afstandsbediening.
Bij aansluiten van de accu (auto's met elektrisch bedienbare achterklep)
Sluit de achterklep om ervoor te zorgen dat de elektrisch bedienbare achterklep correct
werkt.
Verwijder het klepje.
Breng om het deksel te beschermen een
doek aan tussen de sleufkopschroeven-
draaier en het deksel, zoals aangegeven in de
afbeelding.
1
2
Type A Ty p e B
1
2
143
3-2. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren
3
Bediening van elk onderdeel
NX200t_OM78009E_EE
Klembeveiliging (auto's met een elektrisch bedienbare achterklep)
Terugzetten van de normale ruststand van de achterklep naar de oorspronkelijke
instelling (auto's met elektrisch bedienbare achterklep)
Persoonlijke voorkeursinstellingen (auto's met elektrisch bedienbare achterklep)
De instellingen (bijv. automatische open- en stoppositie achterklep) kunnen worden
gewijzigd.
(Systemen met mogelijkheden voor persoonlijke voorkeursinstellingen: Blz. 651)
In de elektrisch bedienbare achterklep zijn
rechts en links sensoren geplaatst. Wanneer de
achterklep automatisch wordt gesloten en de
sensoren worden ingedrukt doordat bijvoor-
beeld een voorwerp bekneld raakt, treedt de
klembeveiliging in werking.
Vanuit die positie beweegt de achterklep auto-
matisch een stukje in tegengestelde richting en
stopt vervolgens.
Houd de schakelaar van de elektrisch bedien-
bare achterklep op de achterklep gedurende 7
seconden ingedrukt.
Nadat de zoemer 4 maal heeft geklonken,
klinkt hij nog eens tweemaal. Wanneer de
elektrisch bedienbare achterklep de vol-
gende keer wordt geopend, wordt de achter-
klep geopend tot de oorspronkelijk
ingestelde positie.
WAARSCHUWING
Waarschuwing tijdens het rijden
Zorg ervoor dat de achterklep tijdens het rijden is gesloten.
Als de achterklep open blijft, kan deze tijdens het rijden voorwerpen raken of kan er
bagage uit de bagageruimte vallen, waardoor een ongeval kan ontstaan.
Bovendien kunnen uitlaatgassen in de auto terechtkomen, hetgeen zeer schadelijk kan
zijn voor de gezondheid. Controleer voordat u wegrijdt of de achterklep is gesloten.
Controleer voordat u wegrijdt of de achterklep volledig is gesloten. Als de achter-
klep niet volledig gesloten is, kan deze tijdens het rijden opengaan, waardoor een
ongeval kan ontstaan.
Sta nooit toe dat er personen in de bagageruimte meerijden. Bij plotseling remmen,
een plotselinge uitwijkmanoeuvre of bij een ongeval lopen ze eerder ernstig letsel op.
Als er kinderen in de auto aanwezig zijn
Neem de volgende voorzorgsmaatregelen in acht.
Het niet in acht nemen van de voorzorgsmaatregelen kan ernstig letsel tot gevolg heb-
ben.
Laat kinderen niet in de bagageruimte komen.
Als een kind per ongeluk in de bagageruimte wordt opgesloten, kan het bevangen
worden door de hitte of verwondingen oplopen.
Laat kinderen de achterklep niet openen of sluiten.
De achterklep kan mogelijk onverwachts in beweging komen of er kan een lichaams-
deel bekneld raken.
144 3-2. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren
NX200t_OM78009E_EE
WAARSCHUWING
Bedienen van de achterklep
Neem de volgende voorzorgsmaatregelen in acht.
Het niet in acht nemen van de voorzorgsmaatregelen kan ernstig letsel tot gevolg heb-
ben.
Verwijder sneeuw en ijs van de achterklep voordat u deze opent. Als u dat niet doet,
kan de achterklep na het openen plotseling weer dichtvallen.
Controleer voordat u de achterklep sluit goed of de omgeving veilig is.
Zorg als er iemand dichtbij staat dat deze persoon veilig is en meld dat u de achter-
klep gaat openen of sluiten.
Wees voorzichtig bij het openen en sluiten van de achterklep bij sterke wind, aange-
zien de achterklep als gevolg van sterke wind plotseling kan bewegen.
Trek nooit aan de steun van de achterklepgasdemper (auto's zonder elektrisch
bedienbare achterklep) (Blz.146) of aan de pen (auto's met elektrisch bedienbare
achterklep) (Blz.147) om de achterklep te sluiten en hang niets aan de steun van
de gasdemper (auto's zonder elektrisch bedienbare achterklep) of aan de pen (auto's
met elektrisch bedienbare achterklep).
Als dat wel gebeurt, kunnen uw handen bekneld raken of kan de steun van de gas-
demper (auto's zonder elektrisch bedienbare achterklep) of de pen (auto's met elek-
trisch bedienbare achterklep) afbreken, waardoor een ongeval kan ontstaan.
Auto's zonder elektrisch bedienbare achter-
klep: Als de achterklep niet helemaal wordt
geopend, kan deze plotseling dichtvallen. Op
een helling is het moeilijker om de achterklep
te openen of te sluiten dan op een horizontale
ondergrond. Let dus op dat de achterklep
niet plotseling vanzelf open- of dichtgaat.
Controleer voordat u de bagageruimte
gebruikt of de achterklep volledig geopend is
en niet dicht kan vallen.
Auto's met elektrisch bedienbare achterklep:
Als de achterklep niet helemaal wordt
geopend, kan deze op een steile helling plot-
seling dichtvallen.
Controleer voordat u de bagageruimte
gebruikt of de achterklep niet dicht kan val-
len.
Let bij het sluiten van de achterklep goed op
dat er geen vingers, enz. bekneld raken.
Controleer na het sluiten van de achterklep
altijd of deze goed gesloten is door er even
op te drukken. Als de achterklepgreep wordt
gebruikt om de achterklep volledig te sluiten,
kunnen uw handen of armen bekneld raken.
145
3-2. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren
3
Bediening van elk onderdeel
NX200t_OM78009E_EE
WAARSCHUWING
Als er op de achterklep een fietsendrager of een vergelijkbaar zwaar onderdeel
gemonteerd is, kan de achterklep na het openen plotseling dichtvallen waardoor
lichaamsdelen bekneld kunnen raken en letsel kan optreden. Wij raden u aan om ori-
ginele Lexus-onderdelen te gebruiken wanneer u accessoires op de achterklep wilt
monteren.
Sluitsysteem achterklep (auto's met een elektrisch bedienbare achterklep)
Wees voorzichtig wanneer u het sluitsysteem gebruikt, aangezien het systeem nog
werkt wanneer de elektrisch bedienbare achterklep is uitgeschakeld.
Elektrisch bedienbare achterklep (indien aanwezig)
Neem bij het bedienen van de elektrisch bedienbare achterklep de volgende voor-
zorgsmaatregelen in acht.
Het niet in acht nemen van de voorzorgsmaatregelen kan ernstig letsel tot gevolg heb-
ben.
Controleer de omgeving op eventueel aanwezige obstakels of andere zaken die
ervoor kunnen zorgen dat uw bezittingen klem komen te zitten.
Zorg als er iemand dichtbij staat dat deze persoon veilig is en meld dat u de achter-
klep gaat openen of sluiten.
Als het systeem van de elektrisch bedienbare achterklep tijdens automatische wer-
king van de achterklep wordt uitgeschakeld, stopt de beweging van de achterklep.
Wees extra voorzichtig op een helling aangezien de achterklep plotseling open of
dicht kan gaan.
Wanneer niet langer aan de voorwaarden voor de werking van de elektrisch bedien-
bare achterklep wordt voldaan, klinkt er mogelijk een zoemer en zal de achterklep
mogelijk niet meer openen of sluiten. De achterklep moet vervolgens met de hand
worden bediend. Wees in dit geval extra voorzichtig, aangezien de achterklep plotse-
ling kan bewegen.
Als de auto op een heuvel staat, kan de achterklep plotseling dichtvallen, nadat deze
automatisch is geopend. Zorg ervoor dat de achterklep niet dicht kan vallen.
Wanneer de achterklep nog enigszins
geopend is, zal het sluitsysteem van de ach-
terklep deze automatisch volledig sluiten. Het
duurt enkele seconden voordat het sluitsys-
teem van de achterklep in werking treedt.
Zorg ervoor dat uw vingers of andere zaken
niet bekneld raken onder de achterklep, aan-
gezien dit ernstig letsel tot gevolg kan heb-
ben.
146 3-2. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren
NX200t_OM78009E_EE
WAARSCHUWING
In de volgende situaties signaleert de elektrisch bedienbare achterklep mogelijk een
storing en wordt de automatische bediening uitgeschakeld. In dit geval moet de ach-
terklep met de hand worden bediend. Wees in deze situatie extra voorzichtig, aange-
zien de achterklep mogelijk plotseling opent of sluit, waardoor een ongeluk kan
ontstaan.
Wanneer de achterklep met een obstakel in aanraking komt
Wanneer de accuspanning plotseling laag is, bijvoorbeeld wanneer het contact
AAN wordt gezet, of wanneer de motor tijdens de automatische werking wordt
gestart
Als er op de achterklep een fietsendrager of een vergelijkbaar zwaar onderdeel
gemonteerd is, werkt de elektrisch bedienbare achterklep mogelijk niet of niet goed
of beweegt de achterklep mogelijk iets in de sluitrichting, waardoor lichaamsdelen
bekneld kunnen raken en letsel kan optreden. Neem voor meer informatie over het
plaatsen van accessoires op de achterklep contact op met een erkende Lexus-dealer
of hersteller/reparateur of een andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige.
Klembeveiliging (auto's met een elektrisch bedienbare achterklep)
Neem de volgende voorzorgsmaatregelen in acht.
Het niet in acht nemen van de voorzorgsmaatregelen kan ernstig letsel tot gevolg heb-
ben.
Steek geen lichaamsdelen in de opening om te proberen of de klembeveiliging werkt.
Het is mogelijk dat de klembeveiliging niet meer werkt als de achterklep bijna geslo-
ten is. Zorg ervoor dat uw vingers of andere zaken niet bekneld raken.
De vorm van het voorwerp dat klem komt te zitten, kan ertoe leiden dat de klembe-
veiliging niet werkt. Zorg ervoor dat uw vingers of andere zaken niet bekneld raken.
OPMERKING
Steunen achterklepgasdempers (auto's zonder elektrisch bedienbare achterklep)
De achterklep is voorzien van gasdempers die de achterklep op zijn plaats houden.
Neem de volgende voorzorgsmaatregelen in acht.
Anders kunnen de gasdempers van de achterklep beschadigd raken, waardoor deze
niet meer werken.
Bevestig nooit stickers, kunststoffolie, zelfkle-
vende voorwerpen, enz. aan de gasdemper.
Raak de binnenpoot van de gasdemper nooit
aan met handschoenen of andere stoffen
voorwerpen.
Bevestig geen andere accessoires dan origi-
nele Lexus-accessoires aan de achterklep.
Plaats uw handen nooit op de steun van de
gasdemper en oefen hierop nooit zijdelingse
krachten uit.
Gasdempers
147
3-2. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren
3
Bediening van elk onderdeel
NX200t_OM78009E_EE
OPMERKING
Pennen van de achterklep (auto's met elektrisch bedienbare achterklep)
De achterklep is voorzien van pennen die de achterklep op zijn plaats houden.
Neem de volgende voorzorgsmaatregelen in acht.
Anders kunnen de pennen van de achterklep beschadigd raken, waardoor deze niet
meer werken.
Plaats uw handen nooit op de pen en oefen hierop nooit zijdelingse krachten uit.
Voorkomen van storingen in het sluitsysteem van de achterklep (auto's met een elek-
trisch bedienbare achterklep)
Oefen geen grote kracht uit op de achterklep terwijl het sluitsysteem in werking is.
Voorkomen van beschadiging van de elektrisch bedienbare achterklep (indien aan-
wezig)
Controleer of er geen ijs zit tussen de achterklep en de sponning, waardoor de ach-
terklep niet bediend kan worden. Wanneer er zich te veel gewicht op de achterklep
bevindt, kunnen bij het bedienen van de elektrisch bedienbare achterklep storingen
optreden.
Oefen geen grote kracht uit op de achterklep terwijl de elektrisch bedienbare ach-
terklep in werking is.
Voorkom dat de sensoren (aan de rechter- en linkerzijde van de elektrisch bedien-
bare achterklep) beschadigd raken door scherpe voorwerpen. Wanneer de sensor is
losgenomen, kan de elektrisch bedienbare achterklep niet automatisch worden
gesloten.
Bevestig nooit stickers, kunststoffolie, zelfkle-
vende voorwerpen, enz. aan de astap.
Raak de pen nooit aan met handschoenen of
andere stoffen voorwerpen.
Bevestig geen zware accessoires aan de ach-
terklep. Neem voor het bevestigen contact
op met een erkende Lexus-dealer of herstel-
ler/reparateur of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste deskundige.
Pennen
148 3-2. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren
NX200t_OM78009E_EE
Smart entry-systeem met startknop
Vergrendelen en ontgrendelen van de portieren (auto's met instapfunctie)
(Blz.130)
Vergrendelen en ontgrendelen van de achterklep (auto's met instapfunctie)
(Blz.136)
Starten en stoppen van de motor (Blz. 217)
Plaats van antenne
Bereik (gebieden waarin de elektronische sleutel wordt gedetecteerd)
Het systeem werkt als de elektronische sleutel zich in de auto bevindt.
De volgende handelingen kunnen worden uitgevoerd als u de elektronische
sleutel (inclusief sleutelkaart) bij u hebt, bijvoorbeeld in uw zak. De bestuur-
der moet de elektronische sleutel altijd bij zich hebben.
Antennes buiten het interieur (auto's met
instapfunctie)
Antennes in het interieur
Antenne in de bagageruimte
Antenne buiten de bagageruimte
(auto's met instapfunctie)
Bij het vergrendelen of ontgrendelen van
de portieren
(auto's met instapfunctie)
Het systeem werkt als de elektronische
sleutel zich binnen 0,7 m van een buiten-
portiergreep bevindt. (Alleen de portieren
die de sleutel signaleren, kunnen worden
geopend of gesloten.)
Bij het starten van de motor of het in een
andere stand zetten van het contact
1
2
3
4
149
3-2. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren
3
Bediening van elk onderdeel
NX200t_OM78009E_EE
Alarmfuncties en waarschuwingsmeldingen
Een combinatie van een in en buiten de auto hoorbaar alarm en waarschuwingsmel-
dingen op het multi-informatiedisplay zorgen ervoor dat diefstal van de auto en ongeluk-
ken door een onjuiste bediening worden voorkomen. Neem de juiste maatregelen als
reactie op de waarschuwingsmeldingen op het multi-informatiedisplay. (Blz. 579)
In onderstaande tabel worden de omstandigheden en de correctieprocedures beschre-
ven in de gevallen waarin alleen het alarm klinkt.
Als op het multi-informatiedisplay “Smart Entry & Start System Malfunction See
Owner’s Manual” (Storing in Smart entry-systeem met startknop; raadpleeg handlei-
ding) wordt weergegeven
Er is mogelijk een storing in het systeem aanwezig. Laat de auto direct nakijken door een
erkende Lexus-dealer of hersteller/reparateur of een andere naar behoren gekwalifi-
ceerde en uitgeruste deskundige.
Energiebesparende functie (auto's met instapfunctie)
De energiebesparende functie wordt geactiveerd om te voorkomen dat de batterij van
de elektronische sleutel en de accu leegraken wanneer de auto gedurende langere tijd
niet wordt gebruikt.
In de volgende situaties kan het enige tijd duren voordat de portieren met het Smart
entry-systeem met startknop ontgrendeld kunnen worden.
De elektronische sleutel bevindt zich gedurende 10 minuten of langer op een
afstand van ongeveer 2 m van de auto.
Het Smart entry-systeem met startknop is gedurende 5 dagen of langer niet
gebruikt.
Als het Smart entry-systeem met startknop gedurende 14 dagen of langer niet gebruikt
is, kunnen de portieren alleen via het bestuurdersportier worden ontgrendeld. Pak in
dat geval de greep van het bestuurdersportier vast of gebruik de afstandsbediening of
de mechanische sleutel om de portieren te ontgrendelen.
Alarm Situatie Correctieprocedure
Buiten de auto hoor-
baar alarm klinkt één
keer gedurende 5
seconden (auto's met
instapfunctie)
Er is geprobeerd de auto te ver-
grendelen terwijl er nog een
portier geopend was.
Sluit alle portieren en ver-
grendel ze opnieuw.
Het alarm in de auto
klinkt herhaaldelijk
Het contact werd in stand ACC
gezet terwijl het bestuurders-
portier geopend was (of het
bestuurdersportier werd
geopend terwijl het contact in
stand ACC stond).
Zet het contact UIT en sluit
het bestuurdersportier.
150 3-2. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren
NX200t_OM78009E_EE
Energiebesparende functie voor de batterij van de elektronische sleutel
Wanneer de energiebesparende functie is ingeschakeld, loopt de batterij veel minder
snel leeg omdat de ontvangst van radiogolven door de elektronische sleutel wordt
gestopt.
Omstandigheden die de werking beïnvloeden
Het Smart entry-systeem met startknop, de afstandsbediening en de startblokkering
maken gebruik van zwakke radiogolven. In de volgende situaties wordt de communicatie
tussen de elektronische sleutel en de auto mogelijk beïnvloed, waardoor het Smart
entry-systeem met startknop, de afstandsbediening en de startblokkering niet goed wer-
ken. (Oplossingen: Blz. 613)
Wanneer de batterij van de elektronische sleutel ontladen is
In de buurt van een televisiezendmast, elektriciteitscentrale, tankstation, radiozender,
videowall, luchthaven of andere locatie waar sterke radiogolven aanwezig zijn
Wanneer de elektronische sleutel tegen een van de volgende metalen voorwerpen
wordt gehouden of erdoor wordt bedekt
Kaarten met aluminiumfolie
Sigarettenpakjes met aluminiumfolie erin
Metalen portemonnees of tassen
•Muntgeld
Metalen handwarmers
Media zoals CD's en DVD's
Als er andere sleutels met afstandsbediening (die radiogolven uitzenden) in de buurt
gebruikt worden
Als u de elektronische sleutel bij u draagt samen met de volgende apparaten die radio-
golven uitzenden
Als u een draagbare radio, mobiele telefoon, draadloze telefoon of een ander
draadloos communicatiemiddel bij u draagt
De elektronische sleutel of een afstandsbediening van een andere auto die radio-
golven uitzendt
Computers of pda's
Digitale audioapparatuur
Draagbare spelcomputers
Als een metalen coating of metalen voorwerpen aan de achterruit worden bevestigd
Wanneer de elektronische sleutel in de buurt van een batterijlader of elektronische
apparaten wordt gehouden
Druk twee keer in terwijl u ingedrukt
houdt. Ga na of het controlelampje van de elek-
tronische sleutel 4 keer knippert.
Het Smart entry-systeem met startknop kan niet
worden gebruikt als de energiebesparende
functie voor de batterij is ingeschakeld. Druk op
een van de toetsen van de elektronische sleutel
om de functie te annuleren.
151
3-2. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren
3
Bediening van elk onderdeel
NX200t_OM78009E_EE
Aanwijzing voor de instapfunctie
Zelfs als de elektronische sleutel zich binnen het detectiegebied bevindt, werkt het sys-
teem in de volgende gevallen mogelijk niet juist:
De elektronische sleutel bevindt zich te dicht bij de ruit of portiergreep, te dicht bij
de grond of te hoog als de portieren worden vergrendeld of ontgrendeld.
De elektronische sleutel bevindt zich te dicht bij de grond of op een hoge plaats, of
te dicht bij het midden van de achterbumper, als de achterklep wordt geopend.
De elektronische sleutel ligt op het dashboard, in de bagageruimte, op de vloer, of in
een portiervak of het dashboardkastje als de motor wordt gestart of de stand van de
startknop wordt gewijzigd.
Laat de elektronische sleutel niet boven op het dashboard of in de buurt van de portier-
vakken liggen wanneer u de auto verlaat. Afhankelijk van de aanwezige radiogolven
wordt door de antenne mogelijk waargenomen dat de sleutel zich buiten de auto
bevindt en wordt de auto vergrendeld, waardoor de elektronische sleutel mogelijk in
de auto wordt opgesloten.
Zolang de elektronische sleutel zich binnen het detectiegebied bevindt, kunnen de
portieren door een willekeurige persoon worden vergrendeld en ontgrendeld.
Zelfs als de elektronische sleutel zich buiten de auto bevindt, kan de motor mogelijk
gestart worden als de elektronische sleutel zich in de buurt van de ruit bevindt.
De portieren worden mogelijk ontgrendeld als er een grote hoeveelheid water op de
portiergreep terechtkomt, bijvoorbeeld tijdens een zware regenbui of in een wasstraat
wanneer de elektronische sleutel zich binnen het detectiegebied bevindt. (De portie-
ren zullen na ongeveer 30 seconden automatisch weer vergrendeld worden als ze niet
geopend en gesloten worden.)
Als de afstandsbediening wordt gebruikt om de portieren te vergrendelen terwijl de
elektronische sleutel zich in de nabijheid van de auto bevindt, bestaat de mogelijkheid
dat de portieren niet ontgrendeld worden door de instapfunctie. (Gebruik de afstands-
bediening om de portieren te ontgrendelen.)
Wanneer u de vergrendelsensor aanraakt terwijl u handschoenen draagt, kan de reac-
tie van het systeem trager zijn of worden de portieren mogelijk niet ontgrendeld. Trek
de handschoenen uit en raak de vergrendelsensor opnieuw aan.
Als de portiergreep nat wordt terwijl de elektronische sleutel zich binnen het bereik
bevindt, kan het portier herhaaldelijk worden vergrendeld en ontgrendeld. Volg in dat
geval de correctieprocedure hieronder bij het wassen van de auto:
Plaats de elektronische sleutel op een afstand van ten minste 2 meter van de auto.
(Zorg ervoor dat de sleutel niet gestolen wordt.)
Schakel de energiebesparende functie voor de batterij in om het Smart entry-sys-
teem met startknop uit te schakelen. (Blz. 150)
Als de elektronische sleutel zich in de auto bevindt en een portiergreep wordt nat tij-
dens het wassen van de auto, wordt er mogelijk een melding weergegeven op het
multi-informatiedisplay en klinkt er een zoemer buiten de auto. Vergrendel alle portie-
ren om het alarm uit te schakelen.
De vergrendelsensor werkt mogelijk niet goed wanneer deze in contact komt met ijs,
sneeuw, modder, enz. Maak de vergrendelsensor schoon en probeer deze nogmaals te
bedienen.
Bij een plotselinge nadering van het detectiegebied of de portiergreep kan het voorko-
men dat de portieren niet ontgrendeld worden. Laat in dat geval de portiergreep los en
controleer of de portieren worden ontgrendeld voordat u opnieuw aan de portier-
greep trekt.
152 3-2. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren
NX200t_OM78009E_EE
Als er zich een andere elektronische sleutel binnen het detectiegebied bevindt, is de
reactietijd voor het ontgrendelen van de portieren nadat een portiergreep is vastge-
pakt, mogelijk langer.
Als er gedurende langere tijd niet met de auto wordt gereden
Auto's met instapfunctie: Bewaar, om diefstal van de auto te voorkomen, de elektroni-
sche sleutel niet binnen een afstand van 2 meter van de auto.
Het Smart entry-systeem met startknop kan vooraf worden uitgeschakeld.
(Blz. 646)
Voor een juiste bediening van het systeem
Zorg ervoor dat u de elektronische sleutel bij u hebt als u het systeem bedient. Houd de
elektronische sleutel niet te dicht bij de auto als u het systeem van buitenaf bedient.
Afhankelijk van de positie en de conditie waarin de elektronische sleutel wordt bewaard,
wordt de sleutel mogelijk niet door het systeem gesignaleerd, waardoor het systeem
wellicht niet juist functioneert. (Het alarm kan per ongeluk afgaan of de functie die voor-
komt dat de portieren per ongeluk worden vergrendeld, werkt mogelijk niet.)
Als het Smart entry-systeem met startknop niet goed werkt
Vergrendelen en ontgrendelen van de portieren: gebruik de mechanische sleutel.
(Blz. 613)
Starten van de motor: Blz. 615
Persoonlijke voorkeursinstellingen
Verschillende instellingen (bijv. van het Smart entry-systeem met startknop) kunnen wor-
den gewijzigd.
(Systemen met mogelijkheden voor persoonlijke voorkeursinstellingen: Blz. 646)
Als het Smart entry-systeem met startknop is uitgeschakeld via de persoonlijke voor-
keursinstellingen
Vergrendelen en ontgrendelen van de portieren:
Gebruik de afstandsbediening of de mechanische sleutel. (Blz. 130, 613)
Starten van de motor en wijzigen van de standen van het contact: Blz. 615
Uitzetten van de motor: Blz. 218
153
3-2. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren
3
Bediening van elk onderdeel
NX200t_OM78009E_EE
Verklaring voor het Smart entry-systeem met startknop
154 3-2. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren
NX200t_OM78009E_EE
155
3-2. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren
3
Bediening van elk onderdeel
NX200t_OM78009E_EE
156 3-2. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren
NX200t_OM78009E_EE
De meest recente DECLARATION of CONFORMITY (DoC) is beschikbaar op het
volgende adres: http://www.tokai-rika.co.jp/pc/
157
3-2. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren
3
Bediening van elk onderdeel
NX200t_OM78009E_EE
158 3-2. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren
NX200t_OM78009E_EE
De meest recente DECLARATION of CONFORMITY (DoC) is beschikbaar op het
volgende adres: http://www.tokai-rika.co.jp/pc/
159
3-2. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren
3
Bediening van elk onderdeel
NX200t_OM78009E_EE
160 3-2. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren
NX200t_OM78009E_EE
De meest recente DECLARATION of CONFORMITY (DoC) is beschikbaar op het
volgende adres: http://www.tokai-rika.co.jp/pc/
161
3-2. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren
3
Bediening van elk onderdeel
NX200t_OM78009E_EE
162 3-2. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren
NX200t_OM78009E_EE
De meest recente DECLARATION of CONFORMITY (DoC) is beschikbaar op het
volgende adres: http://www.globaldenso.com/en/products/oem/index.html
163
3-2. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren
3
Bediening van elk onderdeel
NX200t_OM78009E_EE
164 3-2. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren
NX200t_OM78009E_EE
WAARSCHUWING
Waarschuwing met betrekking tot beïnvloeding van elektronische apparatuur
Mensen met geïmplanteerde pacemakers, CRT-pacemakers of geïmplanteerde
hartdefibrillatoren moeten voldoende afstand bewaren tot de antennes van het Smart
entry-systeem met startknop. (Blz.148)
Radiogolven kunnen de werking van dergelijke apparatuur beïnvloeden. Indien
nodig kan de instapfunctie worden uitgeschakeld. Neem voor meer informatie over
bijvoorbeeld de frequentie van de radiogolven en de momenten waarop deze wor-
den uitgezonden, contact op met een erkende Lexus-dealer of hersteller/reparateur
of een andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige. Raadpleeg
vervolgens uw arts om na te gaan of de instapfunctie mag worden gebruikt.
Gebruikers van elektrische medische apparatuur anders dan geïmplanteerde pace-
makers, CRT-pacemakers en geïmplanteerde hartdefibrillatoren moeten contact
opnemen met de fabrikant van deze producten om te informeren of radiosignalen
invloed uitoefenen op de werking van deze apparatuur.
Radiogolven kunnen onverwachte effecten hebben op de werking van dergelijke
medische apparatuur.
Neem contact op met een erkende Lexus-dealer of hersteller/reparateur of een
andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige voor meer informatie
over het uitschakelen van de instapfunctie.
165
3
3-3. Verstellen van de stoelen
Bediening van elk onderdeel
NX200t_OM78009E_EE
Voorstoelen
Handmatig verstelbare stoel
Hendel stoelpositieverstelling
Hendel rugleuningverstelling
Hendel hoogteverstelling
Elektrisch verstelbare stoel
Schakelaar stoelpositie
Schakelaar hoekverstelling zitting
(voorzijde)
Schakelaar hoogteverstelling
Schakelaar rugleuningverstelling
Schakelaar lendensteunverstelling
(bestuurderszijde)
Power Easy Access-systeem
De bestuurdersstoel en het stuurwiel worden automatisch versteld in overeenstemming
met de stand van het contact en de toestand van de veiligheidsgordel van de bestuurder.
(Blz.174)
Procedure voor het verstellen
1
2
3
1
2
3
4
5
166 3-3. Verstellen van de stoelen
NX200t_OM78009E_EE
WAARSCHUWING
Wanneer de positie van de stoel wordt versteld
Let er bij het verstellen van de positie van de stoel op dat de stoel de overige inzitten-
den van de auto niet raakt, omdat deze hierdoor wellicht letsel zouden kunnen oplo-
pen.
Houd uw handen niet onder de stoel of in de buurt van bewegende onderdelen om
letsel te voorkomen.
Uw vingers of handen zouden bekneld kunnen raken in het stoelmechanisme.
Stoel afstellen
Om te voorkomen dat u bij een aanrijding onder de veiligheidsgordel doorschuift, is
het raadzaam de leuning niet verder achterover te zetten dan strikt noodzakelijk is.
Als de rugleuning te ver achterover staat, kan bij een aanrijding het heupgedeelte
over uw heupen heen schuiven, waardoor er te veel kracht op uw buik wordt uitgeoe-
fend of kan de schoudergordel in contact komen met uw nek, waardoor ernstig letsel
kan ontstaan.
Verstel de stoelen niet tijdens het rijden, aangezien de stoelen dan onverwachts kun-
nen bewegen. Daardoor kan de bestuurder de controle over de auto verliezen.
Controleer na het verstellen of de stoel goed is vergrendeld. (handmatig verstelbare
stoel)
167
3
3-3. Verstellen van de stoelen
Bediening van elk onderdeel
NX200t_OM78009E_EE
Achterstoelen
Handmatig verstelbare stoel
Verstelling rugleuning
Elektrisch verstelbare stoel
Verstelling rugleuning (alleen schakelaar achterstoel)
Procedure voor het verstellen
1
1
168 3-3. Verstellen van de stoelen
NX200t_OM78009E_EE
Vóór het neerklappen van de rugleuningen achter
Berg de veiligheidsgordels en de middelste gordelsluiting achter op.
(Blz. 40)
Zet de hoofdsteun van de achterstoel omlaag. (Blz.178)
Neerklappen rugleuningen achterstoelen (handmatig verstelbare stoel)
Trek aan de hendel voor verstelling
van de rugleuning en klap de rugleu-
ning omlaag.
Neerklappen rugleuningen achterstoelen (elektrisch verstelbare stoel)
Houd de schakelaar ingedrukt om de rugleuning neer te klappen.
De zoemer klinkt en de beweging begint. De zoemer klinkt nogmaals wanneer de
beweging is voltooid.
Druk nogmaals op een van de stoelverstellingsschakelaars voor die stoel om de
beweging halverwege te stoppen. Schakelaars voor die stoel op andere plaatsen kun-
nen worden gebruikt om de beweging te stoppen. (De zoemer klinkt afhankelijk van
de stoppositie van de rugleuning)
Rugleuningen achter neerklappen
1
2
Schakelaar dashboard Schakelaar achterstoel
Zet, wanneer de rugleuning naar ach-
teren is geklapt, de rugleuning zo ver
mogelijk rechtop en druk nogmaals
op de schakelaar.
169
3-3. Verstellen van de stoelen
3
Bediening van elk onderdeel
NX200t_OM78009E_EE
De rugleuningen achter terugzetten in hun oorspronkelijke positie (hand-
matig verstelbare stoel)
Klap de rugleuning achter
omhoog tot deze vergrendelt.
Controleer of de gesp van de vei-
ligheidsgordel zich aan de voor-
zijde van de stoel bevindt.
Bagageruimteschakelaar
1
2
170 3-3. Verstellen van de stoelen
NX200t_OM78009E_EE
De rugleuningen achter terugzetten in hun oorspronkelijke positie
(elektrisch verstelbare stoel)
Houd de schakelaar ingedrukt om de rugleuning in de oorspronkelijke
stand terug te zetten.
De zoemer klinkt en de beweging begint. De zoemer klinkt nogmaals wanneer de
beweging is voltooid.
Druk nogmaals op een van de stoelverstellingsschakelaars voor die stoel om de
beweging halverwege te stoppen. Schakelaars voor die stoel op andere plaatsen
kunnen worden gebruikt om de beweging te stoppen. (De zoemer klinkt afhanke-
lijk van de stoppositie van de rugleuning)
Controleer of de gesp van de vei-
ligheidsgordel zich aan de voor-
zijde van de stoel bevindt.
1
Schakelaar dashboard Schakelaar achterstoel
Bagageruimteschakelaar
2
171
3-3. Verstellen van de stoelen
3
Bediening van elk onderdeel
NX200t_OM78009E_EE
Bedrijfscondities voor verstelling van de rugleuning (elektrisch verstelbare stoel)
Wanneer aan de volgende voorwaarden wordt voldaan, kan de schakelaar worden
bediend.
Bedrijfscondities voor het neerklappen van de rugleuning (elektrisch verstelbare
stoel)
Wanneer aan de volgende voorwaarden wordt voldaan, kan de schakelaar worden
bediend.
Wanneer de bagageruimteschakelaar wordt bediend: Wanneer de achterklep is
geopend.
Wanneer de bedieningsschakelaars van de te bedienen stoel niet worden ingedrukt.
Wanneer het contact AAN staat, kan in aanvulling op het bovenstaande de elektrisch
verstelbare stoel worden bediend wanneer aan een van de onderstaande voorwaarden
wordt voldaan:
De parkeerrem is geactiveerd
Het rempedaal is ingetrapt
•De selectiehendel staat in stand P
Bedrijfscondities voor het terugzetten van de rugleuning in de oorspronkelijke positie
(elektrisch verstelbare stoel)
Wanneer aan de volgende voorwaarden wordt voldaan, kan de schakelaar worden
bediend.
Wanneer de rugleuning in het bereik A in de
afbeelding staat.
Wanneer de bedieningsschakelaars van de te
bedienen stoel niet worden ingedrukt.
Wanneer de schakelaar van de achterstoel
wordt bediend: De rugleuning staat in het
bereik A in de afbeelding.
Wanneer de schakelaar op het dashboard of
de bagageruimteschakelaar wordt bediend:
De rugleuning staat in het bereik B in de
afbeelding.
Wanneer de schakelaar van de achterstoel
wordt bediend: Wanneer het achterportier
aan de zijde van de te bedienen stoel is
geopend.
Wanneer de schakelaar van de achterstoel
wordt bediend: Wanneer de rugleuning in het
bereik A in de afbeelding staat.
Wanneer de schakelaar van de achterstoel
wordt bediend: Wanneer het achterportier
aan de zijde van de te bedienen stoel is
geopend.
Wanneer de bagageruimteschakelaar wordt
bediend: Wanneer de achterklep is geopend.
Helemaal
rechtop
Helemaal
rechtop
Hele-
maal
rechtop
172 3-3. Verstellen van de stoelen
NX200t_OM78009E_EE
Wanneer de bedieningsschakelaars van de te bedienen stoel niet worden ingedrukt.
Wanneer het contact AAN staat, kan in aanvulling op het bovenstaande de elektrisch
verstelbare stoel worden bediend wanneer aan een van de onderstaande voorwaarden
wordt voldaan:
De parkeerrem is geactiveerd
Het rempedaal is ingetrapt
•De selectiehendel staat in stand P
Verstelling rugleuning (elektrisch verstelbare stoel)
Bediening elektrisch verstelbare stoel (indien aanwezig)
Mogelijk werkt de bediening niet goed wanneer de stoel is voorzien van een hoes of kus-
sen. Controleer bij het neerklappen van de achterstoel of er geen zaken op de stoel lig-
gen die de beweging kunnen hinderen.
Klembeveiliging rugleuning (elektrisch verstelbare stoel)
Wanneer bij het neerklappen van de rugleuning een vreemd voorwerp wordt waargeno-
men tussen de rugleuning en de zitting, dan zal de rugleuning in de tegengestelde rich-
ting bewegen. Vervolgens stopt de beweging.
De zoemer klinkt met tussenpozen terwijl de rugleuning in tegengestelde richting
beweegt en klinkt onafgebroken wanneer de beweging is gestopt.
Stop de rugleuning halverwege. Druk nogmaals
op de schakelaar om de rugleuning in de ach-
terste stand te zetten.
WAARSCHUWING
Bij en na het neerklappen van de rugleuningen van de achterstoelen
Neem de volgende voorzorgsmaatregelen in acht.
Het niet in acht nemen van de voorzorgsmaatregelen kan ernstig letsel tot gevolg hebben.
Klap de rugleuningen niet omlaag tijdens het rijden.
Parkeer de auto op een vlakke ondergrond, activeer de parkeerrem en zet de selec-
tiehendel in stand P.
Laat geen personen op de neergeklapte rugleuning of in de bagageruimte zitten tij-
dens het rijden.
Laat kinderen niet in de bagageruimte komen.
Bij het bedienen van de rugleuning
Neem de volgende voorzorgsmaatregelen in acht.
Het niet in acht nemen van de voorzorgsmaatregelen kan ernstig letsel tot gevolg hebben.
Voorkom dat passagiers door de rugleuning worden geraakt.
Houd uw handen uit de buurt van bewegende onderdelen en voorkom dat ze tussen
de stoelen komen. Let ook op dat er geen lichaamsdelen klem komen te zitten.
Auto's met een elektrisch verstelbare stoel: Laat de rugleuning niet door kinderen
bedienen, aangezien andere passagiers anders klem kunnen komen te zitten.
Auto's met een elektrisch verstelbare stoel: Controleer of er geen passagiers op de
stoel zitten voordat u de stoel neerklapt. Zorg er bovendien voor dat niemand op de
stoel gaat zitten op het moment dat deze wordt versteld.
173
3-3. Verstellen van de stoelen
3
Bediening van elk onderdeel
NX200t_OM78009E_EE
WAARSCHUWING
Stoelen verstellen
Om te voorkomen dat u bij een aanrijding onder de veiligheidsgordel doorschuift, is
het raadzaam de leuning niet verder achterover te zetten dan strikt noodzakelijk is.
Als de rugleuning te ver achterover staat, kan bij een aanrijding het heupgedeelte over
uw heupen heen schuiven, waardoor er te veel kracht op uw buik wordt uitgeoefend of
kan de schoudergordel in contact komen met uw nek, waardoor ernstig letsel kan ont-
staan.
Verstel de stoelen niet tijdens het rijden, aangezien de stoelen dan onverwachts kun-
nen bewegen. Daardoor kan de bestuurder de controle over de auto verliezen.
Nadat de rugleuning van de achterstoel rechtop is gezet
Neem de volgende voorzorgsmaatregelen in acht.
Het niet in acht nemen van de voorzorgsmaatregelen kan ernstig letsel tot gevolg heb-
ben.
Controleer of de rugleuning goed vergrendeld is door de rugleuning voorzichtig
naar voren en naar achteren te drukken.
Controleer of de gordels niet gedraaid zijn of vastzitten in de rugleuning.
Klembeveiliging (auto's met elektrisch verstelbare stoel)
Neem de volgende voorzorgsmaatregelen in acht.
Het niet in acht nemen van de voorzorgsmaatregelen kan ernstig letsel tot gevolg heb-
ben.
Steek geen lichaamsdelen in de opening om te proberen of de klembeveiliging werkt.
Mogelijk werkt de klembeveiliging niet als er net voordat de rugleuning wordt neer-
geklapt iets klem komt te zitten. Zorg ervoor dat uw vingers of andere zaken niet
bekneld raken.
De vorm van het voorwerp dat klem komt te zitten, kan ertoe leiden dat de klembe-
veiliging niet werkt. Zorg ervoor dat uw vingers of andere zaken niet bekneld raken.
OPMERKING
Opbergen van de veiligheidsgordels
Berg de veiligheidsgordels, de gesp van de middelste stoel achter en de armsteun
altijd op voordat u de rugleuningen van de achterstoelen neerklapt. (Blz. 40)
174 3-3. Verstellen van de stoelen
NX200t_OM78009E_EE
Ergonomisch geheugen
De stoel en het stuurwiel worden automatisch versteld zodat de bestuurder
gemakkelijk in en uit de auto kan stappen.
Als de volgende handelingen zijn uit-
gevoerd, worden de bestuurdersstoel
en het stuurwiel automatisch versteld
zodat de bestuurder gemakkelijk in of
uit de auto kan stappen.
De selectiehendel is in stand P
gezet.
Het contact is UIT gezet.
De veiligheidsgordel van de
bestuurders is losgemaakt.
Als een van de volgende handelingen is uitgevoerd, worden de bestuurdersstoel
en het stuurwiel automatisch teruggezet in de oorspronkelijke positie.
Het contact is in stand ACC of AAN gezet.
De veiligheidsgordel van de bestuurder wordt vastgemaakt.
Bediening van het Power Easy Access-systeem
Als u uit de auto stapt, werkt het Power Easy Access-systeem mogelijk niet als de stoel al
bijna in de achterste positie staat, enz.
Persoonlijke voorkeursinstellingen
De mate waarin de stoel wordt versteld met het Power Easy Access-systeem kan aan de
persoonlijke voorkeur worden aangepast. (Systemen met mogelijkheden voor persoon-
lijke voorkeursinstellingen: Blz. 650)
: Indien aanwezig
Deze functie zet de voorstoelen, het stuurwiel en de buitenspiegels automa-
tisch in de gewenste stand om het in- en uitstappen te vergemakkelijken en om
aan uw voorkeur te voldoen.
Power Easy Access-systeem
175
3-3. Verstellen van de stoelen
3
Bediening van elk onderdeel
NX200t_OM78009E_EE
De rijpositie die uw voorkeur heeft (de positie van de bestuurdersstoel, het stuur
en de buitenspiegels), kan met een druk op de knop in het geheugen worden
opgeslagen en weer worden opgeroepen.
Er kunnen drie verschillende posities worden opgeslagen in het geheugen.
Procedure voor opslaan
Controleer of de selectiehendel in stand P staat.
Zet het contact AAN.
Zet de bestuurdersstoel, het stuurwiel en de buitenspiegels in de gewenste
positie.
Druk, terwijl u de toets SET inge-
drukt houdt of binnen 3 secon-
den nadat de toets SET is
ingedrukt, op toets 1, 2 of 3 tot de
zoemer klinkt.
Als er onder de gekozen toets al een
instelling was opgeslagen, zal deze
worden overschreven.
Procedure voor oproepen
Controleer of de selectiehendel in stand P staat.
Zet het contact AAN.
Houd een van de toetsen van de
rijpositie die u wilt oproepen
ingedrukt totdat de zoemer
klinkt.
Ergonomisch geheugen
1
2
3
4
1
2
3
176 3-3. Verstellen van de stoelen
NX200t_OM78009E_EE
Om het oproepen van de stoelpositie halverwege te onderbreken
Voer een van de volgende handelingen uit:
Druk op de toets SET.
Druk op de toets 1, 2 of 3.
Bedien een van de schakelaars van de stoelverstelling (schakelt alleen het oproepen
van de stoelpositie uit).
Bedien de schakelaar van de stuurverstelling (schakelt alleen het oproepen van de
stuurwielpositie uit).
Stoelposities die in het geheugen kunnen worden opgeslagen (Blz.165)
Andere ingestelde posities dan de ingestelde positie met de schakelaar van de lenden-
steunverstelling kunnen in het geheugen worden opgeslagen.
Bedienen van het ergonomisch geheugen nadat het contact UIT is gezet
De opgeslagen posities kunnen gedurende 180 seconden na het openen van het
bestuurdersportier nog worden geactiveerd en nog eens 60 seconden na het sluiten van
het portier.
Het ergonomisch geheugen op de juiste wijze gebruiken
Als de stoel al in de verst mogelijke stand staat en de stoel wordt in dezelfde richting
bewogen, dan wijkt de opgeslagen positie mogelijk iets af wanneer deze wordt opgeroe-
pen.
In elke elektronische sleutel (inclusief sleutelkaart) kan de door u gewenste rijpo-
sitie worden opgeslagen, zodat die kan worden opgeroepen.
Procedure voor registreren
Sla uw favoriete rijpositie op onder toets 1, 2 of 3 en voer daarna de onder-
staande handelingen uit:
Draag alleen de sleutel bij u die u wilt registreren en sluit het bestuurdersportier.
Als zich 2 of meer sleutels in de auto bevinden, kan de rijpositie niet juist
worden opgeslagen.
Controleer of de selectiehendel in stand P staat.
Zet het contact AAN.
Roep de rijpositie op die u wilt opslaan.
Houd de toets voor het oproepen
van de rijpositie ingedrukt en
druk op de schakelaar voor de
centrale vergrendeling in het por-
tier (vergrendelen of ontgrende-
len) totdat de zoemer klinkt.
Als de toets niet kan worden geregis-
treerd, klinkt de zoemer continu
gedurende ongeveer 3 seconden.
Geheugenoproepfunctie
1
2
3
4
177
3-3. Verstellen van de stoelen
3
Bediening van elk onderdeel
NX200t_OM78009E_EE
Procedure voor oproepen
Gebruik de elektronische sleutel met de opgeslagen rijpositie en ontgren-
del en open het bestuurdersportier met het Smart entry-systeem met start-
knop of de afstandsbediening.
De stoel (niet het stuurwiel) wordt in de opgeslagen rijpositie gezet. De stoel
beweegt echter naar een positie iets achter de opgeslagen positie, zodat u
gemakkelijk kunt instappen.
Als de rijpositie een positie is die al is opgeslagen, zullen de stoel en de buitenspie-
gels niet bewegen.
Zet het contact in stand ACC of AAN of maak een veiligheidsgordel vast.
De stoel en het stuurwiel worden in de opgeslagen positie gezet.
Procedure voor annuleren
Draag alleen de sleutel bij u die u wilt annuleren en sluit het bestuurderspor-
tier.
Als zich 2 of meer sleutels in de auto bevinden, kan de koppeling aan de rijpo-
sitie niet goed worden geannuleerd.
Zet het contact AAN.
Houd de toets SET ingedrukt en druk op de schakelaar voor de centrale
vergrendeling (vergrendelen of ontgrendelen) totdat de zoemer tweemaal
klinkt.
Als niet kan worden geannuleerd, klinkt de zoemer gedurende ongeveer 3 secon-
den continu.
Oproepen van de rijpositie met behulp van de geheugenoproepfunctie
In elke elektronische sleutel kunnen verschillende rijposities worden opgeslagen.
Daarom kan de rijpositie die wordt opgeroepen per sleutel anders zijn.
Wanneer een ander portier dan het bestuurdersportier wordt ontgrendeld via het
Smart entry-systeem met startknop, wordt de rijpositie niet opgeroepen. Druk in dat
geval op de toets van de rijpositie die is ingesteld.
Persoonlijke voorkeursinstellingen
De ontgrendelingsinstellingen van de geheugenoproepfunctie kunnen aan de persoon-
lijke voorkeur worden aangepast.
(Systemen met mogelijkheden voor persoonlijke voorkeursinstellingen: Blz. 650)
WAARSCHUWING
Waarschuwing bij het verstellen van de stoel
Let er bij het instellen van de stoelpositie op dat de stoel de passagier achterin niet
raakt en dat uw lichaam niet klem komt te zitten tussen de stoel en het stuurwiel.
1
2
1
2
178 3-3. Verstellen van de stoelen
NX200t_OM78009E_EE
Hoofdsteunen
Afstellen in verticale richting
Omhoog
Trek de hoofdsteun omhoog.
Omlaag
Duw de hoofdsteun omlaag en houd
daarbij de ontgrendelknop ingedrukt.
Hoekverstelling (indien aanwezig)
U kunt de hoofdsteun in 4 stappen ver-
der naar voren zetten.
Als u de hoofdsteun vanuit de voorste
positie naar voren trekt, keert de steun
terug naar de achterste positie.
Omhoog
Trek de hoofdsteun omhoog.
Omlaag
Duw de hoofdsteun omlaag en houd
daarbij de ontgrendelknop ingedrukt.
Alle zitplaatsen zijn voorzien van een hoofdsteun.
Voorstoelen
Ontgrendelknop
1
2
Achterstoelen
Ontgrendelknop
1
2
179
3-3. Verstellen van de stoelen
3
Bediening van elk onderdeel
NX200t_OM78009E_EE
Verwijderen van de hoofdsteunen
Plaatsen van de hoofdsteunen
Afstellen van de hoogte van de hoofdsteunen (voorstoelen)
Afstellen van de hoofdsteun achter
Stel de hoofdsteunen voor gebruik altijd minimaal in op de op een na laagste stand.
Trek de hoofdsteun omhoog en houd daarbij de
ontgrendelknop ingedrukt.
Wanneer de hoofdsteun het dak raakt waar-
door het verwijderen ervan wordt bemoeilijkt,
wijzig dan de stoelhoogte of de -hoek.
(Blz.165, 167)
Breng de hoofdsteun in lijn met de bevestigings-
gaten en schuif de steun omlaag tot deze in de
vergrendeling klikt.
Houd de ontgrendelknop ingedrukt wanneer u
de hoofdsteun laat zakken.
Stel de hoofdsteunen zo in dat het midden van
de hoofdsteun zich zo dicht mogelijk bij de
bovenzijde van uw oren bevindt.
Ontgrendelknop
Ontgrendelknop
180 3-3. Verstellen van de stoelen
NX200t_OM78009E_EE
WAARSCHUWING
Voorzorgsmaatregelen bij het gebruik van de hoofdsteunen
Neem met betrekking tot de hoofdsteunen de volgende voorzorgsmaatregelen in
acht.
Het niet in acht nemen van de voorzorgsmaatregelen kan ernstig letsel tot gevolg heb-
ben.
Plaats de hoofdsteunen altijd op de bijbehorende stoel.
Stel de hoofdsteunen altijd goed af.
Druk de hoofdsteunen na het plaatsen naar beneden om te controleren of ze goed
geborgd zijn.
Rijd nooit zonder hoofdsteunen.
181
3
3-4. Verstellen van het stuurwiel en de spiegels
Bediening van elk onderdeel
NX200t_OM78009E_EE
Stuurwiel
Type met handmatige verstelling
Houd het stuurwiel vast en druk de
hendel omlaag.
Zet het stuurwiel in de ideale positie
door het in horizontale en verticale
richting te bewegen.
Trek na de verstelling de hendel
omhoog om het stuurwiel te borgen.
Elektrische verstelling
Door de schakelaar te bedienen kan het stuur in de volgende richtingen versteld
worden:
Omhoog
Omlaag
Naar de bestuurder toe
Van de bestuurder af
Procedure voor het verstellen
1
2
1
2
3
4
182 3-4. Verstellen van het stuurwiel en de spiegels
NX200t_OM78009E_EE
Druk op of vlak bij het symbool
om te claxonneren.
Het stuurwiel kan worden versteld wanneer (elektrische verstelling)
Het contact in stand ACC of AAN staat*.
*: Als de veiligheidsgordel van de bestuurder is vastgemaakt, kan het stuurwiel worden
versteld, ongeacht de stand van het contact.
Automatische verstelling van de stuurwielpositie (indien aanwezig)
Met het ergonomisch geheugen kan een gewenste stuurwielpositie in het geheugen
worden opgeslagen en automatisch worden opgeroepen. (Blz.174)
Power Easy Access-systeem
Het stuurwiel en de bestuurdersstoel worden automatisch versteld in overeenstemming
met de stand van het contact en de toestand van de veiligheidsgordel van de bestuurder.
(Blz.174)
Na het afstellen van het stuurwiel (handmatige verstelling)
Controleer of het stuurwiel goed vergrendeld is.
Als het stuurwiel niet goed vergrendeld is, klinkt de claxon wellicht niet.
Claxon
WAARSCHUWING
Wees voorzichtig tijdens het rijden
Verstel het stuurwiel niet tijdens het rijden.
Hierdoor kunt u de macht over het stuur verliezen, waardoor ernstig letsel kan ont-
staan.
Na het afstellen van het stuurwiel (handmatige verstelling)
Controleer of het stuurwiel goed vergrendeld is.
Anders kan het stuurwiel plotseling bewegen, wat kan leiden tot een ongeval en ern-
stig letsel.
183
3
3-4. Verstellen van het stuurwiel en de spiegels
Bediening van elk onderdeel
NX200t_OM78009E_EE
Binnenspiegel
De hoogte van de binnenspiegel kan worden afgestemd op uw houding achter
het stuur.
Stel de hoogte van de binnenspiegel af
door de spiegel omhoog of omlaag te
bewegen.
Binnenspiegel met handmatig bediende antiverblindingsstand
Normale stand
Antiverblindingsstand
De positie van de binnenspiegel kan worden afgesteld zodat de bestuurder
voldoende zicht naar achteren heeft.
Afstellen van de hoogte van de binnenspiegel
Antiverblindingsstand
1
2
184 3-4. Verstellen van het stuurwiel en de spiegels
NX200t_OM78009E_EE
Binnenspiegel met automatische antiverblindingsstand
De hoeveelheid gereflecteerd licht wordt automatisch gereduceerd op basis van
de helderheid van de koplampen van achteropkomend verkeer.
De modus voor de automatische anti-
verblindingsstand wijzigen
Aan/uit
Wanneer de automatische antiverblin-
dingsstand is ingeschakeld, brandt het
controlelampje.
De functie wordt ingeschakeld telkens
wanneer het contact AAN wordt gezet.
Druk op de toets om de functie uit te
schakelen. (Het controlelampje gaat
ook uit.)
Voorkomen van een onjuiste werking van de sensoren (auto's met binnenspiegel met
automatische antiverblindingsstand)
Controlelampje
Raak de sensoren niet aan en bedek ze ook niet,
omdat hierdoor de werking van de sensoren in
negatieve zin beïnvloed kan worden.
WAARSCHUWING
Verstel de spiegel niet tijdens het rijden.
Hierdoor kunt u de macht over het stuur verliezen, waardoor ernstig letsel kan ont-
staan.
185
3
3-4. Verstellen van het stuurwiel en de spiegels
Bediening van elk onderdeel
NX200t_OM78009E_EE
Buitenspiegels
Druk op de schakelaar om een bui-
tenspiegel te selecteren.
Links
Rechts
Verstel de buitenspiegel met de
schakelaar.
Omhoog
Rechts
Omlaag
Links
Inklappen spiegels
Terugklappen spiegels
Als de schakelaar van de elektrisch
wegklapbare buitenspiegels in de mid-
denstand staat, wordt de automatische
stand ingeschakeld. De automatische
stand maakt het mogelijk om het weg-
klappen of terugklappen van de spie-
gels te koppelen aan het vergrendelen/
ontgrendelen van de portieren.
Procedure voor het verstellen
1
1
2
2
1
2
3
4
Wegklappen en terugklappen van de spiegels
1
2
186 3-4. Verstellen van het stuurwiel en de spiegels
NX200t_OM78009E_EE
Wanneer de selectieschakelaar voor de spiegels in stand L of R staat, kantelen
de buitenspiegels tijdens het achteruitrijden automatisch naar beneden om meer
zicht op de grond te bieden.
Beweeg de selectieschakelaar voor de spiegels naar de neutraalstand (tussen L
en R) om deze functie uit te schakelen.
Afstellen van de spiegelhoek tijdens het achteruitrijden
Stel de spiegelhoek naar wens af terwijl de selectiehendel in stand R staat.
De instelde hoek wordt opgeslagen en de spiegel kantelt automatisch naar de
opgeslagen hoek wanneer de volgende keer de selectiehendel in stand R
wordt gezet.
De opgeslagen positie voor omlaag kantelen van de spiegel is gekoppeld aan de
normale stand (afgestelde hoek met de selectiehendel in een andere stand dan R).
Als daarom de normale stand wordt gewijzigd na het afstellen, wijzigt ook de kan-
telstand.
Wanneer de normale stand wordt gewijzigd, stel dan tijdens het achteruitrijden de
hoek opnieuw af.
De spiegelhoek kan worden versteld wanneer
Het contact in stand ACC of AAN staat.
Als de spiegels beslagen zijn
De buitenspiegels kunnen worden ontwasemd met de spiegelverwarming. Door de
achterruitverwarming in te schakelen wordt de buitenspiegelverwarming ingeschakeld.
(Blz. 465)
Automatisch afstellen van de spiegels (auto's met ergonomisch geheugen)
U kunt de gewenste stand van de spiegel in het geheugen opslaan en automatisch vanuit
het ergonomisch geheugen oproepen. (Blz.174)
Automatische antiverblindingsfunctie (indien aanwezig)
Als de binnenspiegel met antiverblindingsstand in de automatische stand wordt gezet,
reflecteren ook de buitenspiegels minder licht van achteropkomend verkeer.
(Blz.183)
Gebruik de automatische stand bij koud weer
Wanneer de automatische stand wordt gebruikt bij koud weer, kan de deurspiegel
bevriezen en wordt de spiegel mogelijk niet automatisch in- en uitgeklapt. Verwijder in
dit geval sneeuw en ijs van de spiegel en bedien de spiegel vervolgens met de handma-
tige modus of beweeg de spiegel met de hand.
Persoonlijke voorkeursinstellingen
Het automatisch in- en uitklappen van de buitenspiegels kan worden gewijzigd.
(Systemen met mogelijkheden voor persoonlijke voorkeursinstellingen: Blz. 650)
Koppeling van spiegelstand aan achteruitrijden (auto's met geheugen
voor rijpositie)
187
3-4. Verstellen van het stuurwiel en de spiegels
3
Bediening van elk onderdeel
NX200t_OM78009E_EE
WAARSCHUWING
Tijdens het rijden
Neem tijdens het rijden de volgende voorzorgsmaatregelen in acht.
Als u dat niet doet kunt u de macht over het stuur verliezen, waardoor ernstig letsel kan
ontstaan.
Verstel de spiegels niet tijdens het rijden.
Rijd niet met de auto als de spiegels zijn ingeklapt.
Beide buitenspiegels dienen in de normale stand te staan en goed te zijn ingesteld
alvorens met de auto wordt gereden.
Wanneer een spiegel versteld wordt
Zorg ervoor dat uw hand niet bekneld raakt tussen de bewegende spiegel en het spie-
gelhuis om letsel en storingen te voorkomen.
Als de spiegelverwarming is ingeschakeld
Raak het oppervlak van de spiegels niet aan, omdat dit heet kan worden en brandwon-
den kan veroorzaken.
188 3-5. Openen en sluiten van de ruiten en het schuifdak
NX200t_OM78009E_EE
Elektrisch bedienbare ruiten
De elektrisch bedienbare ruiten kunnen worden geopend en gesloten met
behulp van de schakelaars.
Bedienen van de schakelaar beweegt de ruiten als volgt:
Sluiten
One-touch sluiten*
Openen
One-touch openen*
*: De ruit stopt in een tussenstand door de
schakelaar in de andere richting te
bewegen.
Druk de schakelaar in om de passa-
giersruiten te blokkeren.
Gebruik deze schakelaar om te voorko-
men dat kinderen per ongeluk een ruit
openen of sluiten.
De elektrisch bedienbare ruiten kunnen bediend worden als
Het contact AAN staat.
Bedienen van de elektrisch bedienbare ruiten nadat het contact UIT is gezet
De elektrisch bedienbare ruiten kunnen, zelfs nadat het contact in stand ACC of UIT is
gezet, nog ongeveer 45 seconden worden bediend. Ze kunnen echter niet meer wor-
den bediend als een van de voorportieren wordt geopend.
Klembeveiliging omhoog
Als tijdens het sluiten een object bekneld raakt tussen de ruit en het ruitframe, stopt de
beweging van de ruit en wordt de ruit weer iets geopend.
Klembeveiliging omlaag
Wanneer de ruit wordt geopend en een vreemd voorwerp klem dreigt te komen, wordt
de beweging gestopt.
Openen en sluiten
1
2
3
4
Blokkeerschakelaar ruitbediening
189
3-5. Openen en sluiten van de ruiten en het schuifdak
3
Bediening van elk onderdeel
NX200t_OM78009E_EE
Wanneer de ruit niet kan worden geopend of gesloten
Wanneer de klembeveiliging omhoog of omlaag niet goed werkt of de portierruit niet
volledig kan worden geopend of gesloten, voer dan de onderstaande handelingen uit
met de schakelaar van de ruitbediening van dat portier.
Breng de auto tot stilstand, zorg ervoor dat het contact AAN staat en bedien de scha-
kelaar van de ruitbediening continu in de one-touch sluitpositie binnen 4 seconden
nadat de klembeveiliging omhoog of omlaag werd geactiveerd. Door de schakelaar
van de ruitbediening continu te bedienen in de one-touch openpositie, kan de portier-
ruit worden geopend en gesloten.
Als de portierruit ook na het uitvoeren van bovenstaande handelingen niet kan worden
geopend of gesloten, voer dan de onderstaande procedure uit voor initialisatie van de
functie.
Zet het contact AAN.
Houd de schakelaar voor de ruitbediening in de one-touch sluitpositie en sluit de
portierruit volledig.
Laat de schakelaar voor de ruitbediening even los en houd vervolgens de schake-
laar gedurende ongeveer 4 seconden in de one-touch sluitpositie.
Houd de schakelaar voor de ruitbediening in de one-touch openpositie en houd de
schakelaar, nadat de portierruit volledig is geopend, nog eens ten minste 1 seconde
in die positie.
Houd de schakelaar voor de ruitbediening in de one-touch sluitpositie en houd de
schakelaar, nadat de portierruit volledig is gesloten, nog eens ten minste 1 seconde
in die positie.
Herhaal de procedure vanaf het begin als u de schakelaar hebt losgelaten terwijl de ruit
nog in beweging was.
Als de ruit niet in de tegengestelde richting beweegt en niet volledig kan worden geslo-
ten of geopend, laat dan de auto nakijken door een erkende Lexus-dealer of hersteller/
reparateur of een andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige.
Aan portierslot gekoppelde werking ruiten
De elektrisch bedienbare ruiten kunnen worden geopend en gesloten met behulp van
de mechanische sleutel.* (Blz. 614)
De elektrisch bedienbare ruiten kunnen worden geopend en gesloten met behulp van
de afstandsbediening.* (Blz.130)
*: Deze instellingen moeten aan de persoonlijke voorkeur worden aangepast door een
erkende Lexus-dealer of hersteller/reparateur of een andere naar behoren gekwalifi-
ceerde en uitgeruste deskundige.
Waarschuwingszoemer bij geopende elektrisch bedienbare ruiten
De zoemer klinkt en er verschijnt een melding op het multi-informatiedisplay op het
dashboard wanneer het contact UIT wordt gezet en het bestuurdersportier wordt
geopend terwijl de elektrisch bedienbare ruiten geopend zijn.
Persoonlijke voorkeursinstellingen
De instellingen (bijv. de aan de portierslot gekoppelde werking) kunnen worden gewij-
zigd.
(Systemen met mogelijkheden voor persoonlijke voorkeursinstellingen: Blz. 649)
1
2
3
4
5
190 3-5. Openen en sluiten van de ruiten en het schuifdak
NX200t_OM78009E_EE
WAARSCHUWING
Neem de volgende voorzorgsmaatregelen in acht.
Het niet in acht nemen van de voorzorgsmaatregelen kan resulteren in ernstig letsel.
Sluiten van de ruiten
De bestuurder is verantwoordelijk voor de bediening van de elektrisch bedienbare
ruiten, ook voor die van de passagiers. Laat, om onbedoelde bediening, met name
door kinderen, te voorkomen, de elektrisch bedienbare ruiten niet door kinderen
bedienen. Het kan gebeuren dat een lichaamsdeel van een kind of een andere passa-
gier klem komt te zitten tussen de elektrisch bedienbare ruit. Wanneer er een kind in
de auto zit, verdient het aanbeveling om de blokkeerschakelaar voor de ruitbedie-
ning te gebruiken. (Blz.188)
Controleer of geen van de inzittenden een hand of ander lichaamsdeel naar buiten
steekt dat bekneld zou kunnen raken als de ruiten bediend worden.
Wanneer de elektrisch bedienbare ruiten worden bediend met de afstandsbediening
of mechanische sleutel, bedien dan de elektrisch bedienbare ruit nadat u hebt gecon-
troleerd of er geen risico is dat een passagier met een lichaamsdeel bekneld kan
raken tussen de ruit. Laat kinderen de ruit niet bedienen via de afstandsbediening of
mechanische sleutel. Het kan gebeuren dat een lichaamsdeel van een kind of een
andere passagier klem komt te zitten tussen de elektrisch bedienbare ruit.
Wanneer u uit de auto stapt, zet dan het contact UIT en neem de sleutel en het kind
met u mee. Anders kan het kind de auto mogelijk onbedoeld, uit kattenkwaad enz.,
bedienen, wat tot een ongeval kan leiden.
Klembeveiliging omhoog
Steek geen lichaamsdelen in de opening om te proberen of de klembeveiliging
omhoog werkt.
Het is mogelijk dat de klembeveiliging omhoog niet werkt als er iets klem komt te zit-
ten net voordat de ruit volledig is gesloten.
Klembeveiliging omlaag
Sta nooit toe dat passagiers met hun handen, armen, kleding, enz. proberen de klem-
beveiliging omlaag te activeren.
Het is mogelijk dat de klembeveiliging omlaag niet werkt als een vreemd voorwerp
klem komt te zitten net voordat de ruit volledig is geopend. Zorg ervoor dat uw hand,
arm, kleding, enz. niet bekneld raakt tussen de ruit.
De vorm van het voorwerp dat klem komt te zitten, kan ertoe leiden dat de klembe-
veiliging niet werkt. Zorg ervoor dat uw vingers of andere zaken niet bekneld raken.
191
3
3-5. Openen en sluiten van de ruiten en het schuifdak
Bediening van elk onderdeel
NX200t_OM78009E_EE
Schuifdak*
Opent het schuifdak
Houd de schakelaar OPEN ingedrukt.
Het schuifdak kantelt omhoog en wordt
vervolgens automatisch volledig
geopend.*
Sluit het schuifdak
Houd de schakelaar CLOSE ingedrukt.
Het schuifdak wordt automatisch volle-
dig gesloten.*
*: Druk licht op één van de uiteinden van
de schuifdakschakelaar om de bewe-
ging van het schuifdak halverwege te
stoppen.
Kantelt het schuifdak omhoog
Houd de schakelaar UP ingedrukt. Het
schuifdak wordt automatisch geopend
tot de stoppositie voor omhoog kante-
len.*
Kantelt het schuifdak omlaag
Houd de schakelaar DOWN ingedrukt.
Het schuifdak wordt automatisch volle-
dig gesloten.*
*: Druk licht op één van de uiteinden van
de schuifdakschakelaar om de bewe-
ging van het schuifdak halverwege te
stoppen.
Het schuifdak kan worden bediend als
Het contact AAN staat.
Klembeveiliging
Als tijdens het sluiten een object bekneld raakt tussen het schuifdak en het frame, stopt
de beweging van het schuifdak en wordt het weer iets geopend.
Zonnescherm
Het zonnescherm kan met de hand worden geopend en gesloten. Bij het openen van het
schuifdak zal het zonnescherm echter automatisch ook worden geopend.
: Indien aanwezig
Het schuifdak kan met behulp van de schakelaars in de dakconsole worden
geopend en gesloten en naar boven en beneden worden gekanteld.
Openen en sluiten
1
2
Omhoog en omlaag kantelen
1
2
192 3-5. Openen en sluiten van de ruiten en het schuifdak
NX200t_OM78009E_EE
Aan portierslot gekoppelde werking schuifdak
Het schuifdak kan worden geopend en gesloten met behulp van de mechanische sleu-
tel.* (Blz. 614)
Het schuifdak kan worden geopend en gesloten met behulp van de afstandsbedie-
ning.* (Blz.130)
*: Deze instellingen moeten aan de persoonlijke voorkeur worden aangepast door een
erkende Lexus-dealer of hersteller/reparateur of een andere naar behoren gekwalifi-
ceerde en uitgeruste deskundige.
Als het schuifdak niet normaal sluit
Ga als volgt te werk:
Als het schuifdak sluit, maar dan weer een stukje opengaat
Zet de motor af.
Houd de schakelaar CLOSE ingedrukt.*1
Het schuifdak sluit, gaat weer open en blijft gedurende ongeveer 10 seconden
staan.*2 Vervolgens sluit het opnieuw en kantelt het omlaag. Ten slotte stopt de
beweging.
Controleer of het schuifdak volledig gestopt is en laat vervolgens de schakelaar los.
Als het schuifdak omlaag kantelt maar dan weer omhoog kantelt
Zet de motor af.
Houd schakelaar DOWN ingedrukt.*1
Het schuifdak sluit, gaat weer open en blijft gedurende ongeveer 10 seconden in de
omhoog gekantelde positie staan.*2 Vervolgens sluit het opnieuw. Ten slotte stopt
de beweging.
Controleer of het schuifdak volledig gestopt is en laat vervolgens de schakelaar los.
*1: Als de schakelaar niet op het juiste moment wordt losgelaten, moet de procedure
helemaal opnieuw worden uitgevoerd.
*2: Als de schakelaar wordt losgelaten nadat er 10 seconden is gewacht, wordt de
automatische functie uitgeschakeld. Voer in dat geval de initialisatie van het schuif-
dak uit. Raadpleeg hiervoor “Wanneer omhoog/omlaag kantelen of openen en slui-
ten van het schuifdak mogelijk is, maar automatisch volledig openen en sluiten niet”
op Blz.193.
Als het schuifdak ook na het op de juiste wijze uitvoeren van bovenstaande procedure
niet volledig sluit, laat dan uw auto controleren door een erkende Lexus-dealer of her-
steller/reparateur of een andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskun-
dige.
1
2
3
1
2
3
193
3-5. Openen en sluiten van de ruiten en het schuifdak
3
Bediening van elk onderdeel
NX200t_OM78009E_EE
Als het schuifdak niet normaal beweegt
Wanneer het openen en sluiten of het automatisch openen van het schuifdak niet nor-
maal verloopt, voer dan de onderstaande initialisatieprocedures uit.
Zet het contact AAN.
Bedien het schuifdak.
De initialisatiemethode wijzigt afhankelijk van de onderdelen die kunnen worden
bediend.
Als het schuifdak alleen omhoog kan worden gekanteld wanneer dit is gesloten
Houd de schakelaar DOWN of CLOSE ingedrukt.
Open het schuifdak tot de stoppositie voor omhoog kantelen. Daarna wordt het
schuifdak geopend en volledig gesloten.
Kantel het schuifdak nogmaals omhoog en stop de bediening in de volledig geslo-
ten positie.
Controleer of het schuifdak volledig is gestopt en laat de schakelaar los.
Als het schuifdak alleen kan worden gesloten wanneer dit gedeeltelijk is geopend
Houd de schakelaar DOWN of CLOSE ingedrukt.
Sluit het schuifdak volledig, kantel het omhoog en open dit tot het bijna volledig is
geopend. Sluit daarna het schuifdak volledig en kantel het nogmaals omhoog. Stop
het schuifdak vervolgens in de volledig gesloten positie.
Controleer of het schuifdak volledig is gestopt en laat de schakelaar los.
Wanneer omhoog/omlaag kantelen of openen en sluiten van het schuifdak mogelijk is,
maar automatisch volledig openen en sluiten niet
Druk op de schakelaar OPEN en open het schuifdak volledig.
Druk op de schakelaar CLOSE en sluit het schuifdak volledig.
Druk op de schakelaar UP en kantel het schuifdak omhoog tot de stoppositie voor
omhoog kantelen.
Druk op de schakelaar DOWN en kantel het schuifdak omlaag.
Als de schakelaar wordt losgelaten voordat een stap volledig is uitgevoerd, moet de pro-
cedure helemaal opnieuw worden uitgevoerd.
Als het openen en sluiten of het automatisch openen ook na het uitvoeren van boven-
staande procedures niet normaal verloopt, laat dan uw auto controleren door een
erkende Lexus-dealer of hersteller/reparateur of een andere naar behoren gekwalifi-
ceerde en uitgeruste deskundige.
Waarschuwingszoemer open schuifdak
De zoemer klinkt en er verschijnt een melding op het multi-informatiedisplay op het
dashboard wanneer het contact UIT wordt gezet en het bestuurdersportier wordt
geopend terwijl het schuifdak geopend is.
Persoonlijke voorkeursinstellingen
De instellingen (bijv. de aan de portierslot gekoppelde werking) kunnen worden gewij-
zigd.
(Systemen met mogelijkheden voor persoonlijke voorkeursinstellingen: Blz. 649)
1
2
3
4
3
4
3
4
5
6
194 3-5. Openen en sluiten van de ruiten en het schuifdak
NX200t_OM78009E_EE
WAARSCHUWING
Neem de volgende voorzorgsmaatregelen in acht.
Het niet in acht nemen van de voorzorgsmaatregelen kan resulteren in ernstig letsel.
Openen van het schuifdak
Laat geen van de inzittenden tijdens het rijden zijn/haar hand of hoofd buiten de auto
uit steken.
Ga niet op het schuifdak zitten.
Sluiten van het schuifdak
De bestuurder is verantwoordelijk voor het openen en sluiten van het schuifdak.
Laat, om onbedoelde bediening, met name door kinderen, te voorkomen, het schuif-
dak niet door kinderen bedienen. Het kan gebeuren dat een lichaamsdeel van een
kind of een andere passagier klem komt te zitten tussen het schuifdak.
Controleer of geen van de inzittenden een lichaamsdeel naar buiten steekt dat
bekneld zou kunnen raken als het schuifdak bediend wordt.
Wanneer het schuifdak wordt bediend met de afstandsbediening of mechanische
sleutel, bedien dan het schuifdak nadat u hebt gecontroleerd of er geen risico is dat
een passagier met een lichaamsdeel bekneld kan raken tussen het schuifdak. Laat
kinderen het schuifdak niet bedienen via de afstandsbediening of mechanische sleu-
tel. Het kan gebeuren dat een lichaamsdeel van een kind of een andere passagier
klem komt te zitten tussen het schuifdak.
Wanneer u uit de auto stapt, zet dan het contact UIT en neem de sleutel en het kind
met u mee. Anders kan het kind de auto mogelijk onbedoeld, uit kattenkwaad enz.,
bedienen, wat tot een ongeval kan leiden.
Klembeveiliging
Steek geen lichaamsdelen in de opening om te proberen of de klembeveiliging werkt.
Het is mogelijk dat de klembeveiliging niet werkt als het schuifdak bijna gesloten is.
195
3
3-5. Openen en sluiten van de ruiten en het schuifdak
Bediening van elk onderdeel
NX200t_OM78009E_EE
Elektrisch bedienbaar zonnescherm*
Openen van het elektrisch bedien-
bare zonnescherm
Houd de schakelaar OPEN ingedrukt.
Het elektrisch bedienbare zonne-
scherm wordt automatisch volledig
geopend.*
Sluiten van het elektrisch bedien-
bare zonnescherm
Houd de schakelaar CLOSE ingedrukt.
Het elektrisch bedienbare zonne-
scherm wordt automatisch volledig
gesloten.*
*: Druk licht op één van de uiteinden van
de schuifdakschakelaar om de bewe-
ging van het schuifdak halverwege te
stoppen.
Het elektrisch bedienbare zonnescherm kan worden gebruikt wanneer:
Het contact AAN staat.
Klembeveiliging
Als tijdens het sluiten van het elektrisch bedienbare zonnescherm een object bekneld
raakt tussen het zonnescherm en het frame, stopt de beweging en wordt het zonne-
scherm weer iets geopend.
Wanneer de klembeveiliging heeft gewerkt, zal het elektrisch bedienbare zonne-
scherm niet in de sluitrichting bewegen, zelfs niet als de zijde CLOSE van de schake-
laar nogmaals wordt ingedrukt, totdat het zonnescherm volledig de andere richting op
is bewogen.
Afhankelijk van de rijomstandigheden en de omgeving, kan het elektrisch bedienbare
zonnescherm met iets in contact komen en in de andere richting bewegen.
: Indien aanwezig
Het elektrisch bedienbare zonnescherm kan met de schakelaars in de dak-
console worden geopend en gesloten.
Openen en sluiten
1
2
196 3-5. Openen en sluiten van de ruiten en het schuifdak
NX200t_OM78009E_EE
Als het automatisch openen en sluiten niet werkt
Voer de onderstaande initialisatieprocedure uit.
Zet het contact AAN.
Houd de schakelaar CLOSE ingedrukt.
Het schuifdak sluit totdat het bijna volledig is gesloten en stopt dan. Vervolgens
beweegt het in de openingsrichting en sluit het daarna volledig.
Als de schakelaar wordt losgelaten voordat dit volledig is uitgevoerd, moet de procedure
helemaal opnieuw worden uitgevoerd.
Als het automatisch openen en sluiten ook na het uitvoeren van bovenstaande procedu-
res niet normaal werkt, laat dan uw auto controleren door een erkende Lexus-dealer of
hersteller/reparateur of een andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskun-
dige.
WAARSCHUWING
Neem de volgende voorzorgsmaatregelen in acht.
Het niet in acht nemen van de voorzorgsmaatregelen kan resulteren in ernstig letsel.
Sluiten van het elektrisch bedienbare zonnescherm
Controleer of geen van de inzittenden een lichaamsdeel naar buiten steekt dat
bekneld zou kunnen raken als het zonnescherm bediend wordt.
Laat het zonnescherm niet bedienen door kinderen.
Het bekneld raken tussen het frame en het zonnescherm kan ernstig letsel veroorza-
ken.
Klembeveiliging
Steek geen lichaamsdelen in de opening om te proberen of de klembeveiliging werkt.
Het is mogelijk dat de klembeveiliging niet meer werkt als het zonnescherm bijna
gesloten is.
Voorkomen van verbranding en letsel
Raak de openingen tussen de onderzijde van het dak en het elektrisch bedienbare
zonnescherm niet aan.
Anders kan uw hand bekneld raken en kunt u letsel oplopen. Ook kan de onderzijde
van het dak heet worden en brandwonden veroorzaken als de auto gedurende langere
tijd wordt blootgesteld aan direct zonlicht.
1
2
197
4
Rijden
NX200t_OM78009E_EE
4-1. Voordat u gaat rijden
Rijden met de auto......................198
Lading en bagage ......................207
Rijden met een aanhangwagen
(auto's zonder
trekhaakpakket).......................209
Rijden met een aanhangwagen
(auto's met
trekhaakpakket)........................210
4-2. Rijprocedures
Contactslot.....................................217
Automatische transmissie ......222
Multidrive CVT........................... 227
Richtingaanwijzerschakelaar 232
Parkeerrem...................................233
Brake Hold-functie....................236
ASC
(Active Sound Control)........238
4-3. Bedienen van verlichting
en ruitenwissers
Lichtschakelaar...........................239
Automatic High Beam-
systeem .......................................243
Schakelaar mistlampen ............247
Ruitenwissers en -sproeiers... 249
Achterruitenwisser en
-sproeier .....................................253
4-4. Tanken
Openen van de tankdop.........255
4-5. Gebruik van de ondersteunende
systemen
Stop & Start-systeem
(Smart Stop)..............................259
Dynamic Radar Cruise
Control........................................ 264
Dynamic Radar Cruise
Control met volledig
snelheidsbereik ....................... 278
Cruise control ............................. 292
LDA (Lane Departure
Alert)............................................ 296
LDA (Lane Departure
Alert met stuurregeling)......304
Lexus Parking Assist-sensor .. 314
Rear View Monitor-systeem . 322
Rijmodusselectieschakelaar..332
Ondersteunende systemen...335
Schakelaar permanente vier
wielaandrijving
(AWD-uitvoeringen).............. 341
PCS (Pre-Crash Safety-
systeem ......................................342
BSM (Blind Spot Monitor).......351
4-6. Rijtips
Rijden in de winter..................... 362
Voorzorgsmaatregelen bij
terreinauto's ..............................366
198 4-1. Voordat u gaat rijden
NX200t_OM78009E_EE
Rijden met de auto
Blz. 217
Zet met ingetrapt rempedaal de selectiehendel in stand D.  Blz. 222, 227)
Deactiveer de parkeerrem. (Blz. 234)
Als de parkeerrem in de automatische modus staat, wordt de parkeerrem automa-
tisch gedeactiveerd wanneer de selectiehendel in een andere stand dan P wordt
gezet. (Blz. 233)
Laat het rempedaal geleidelijk opkomen en trap langzaam het gaspedaal in
om de auto in beweging te brengen.
Trap, terwijl de selectiehendel in stand D staat, het rempedaal in.
Activeer indien nodig de parkeerrem. (Blz. 234)
Als de auto gedurende langere tijd stilstaat, zet dan de selectiehendel in stand P.
(Blz. 222, 227)
Trap, terwijl de selectiehendel in stand D staat, het rempedaal in.
Zet de selectiehendel in stand P. (Blz. 222, 227)
Activeer de parkeerrem. (Blz. 234)
Als de parkeerrem in de automatische modus staat, wordt de parkeerrem automa-
tisch geactiveerd wanneer de selectiehendel in stand P wordt gezet. (Blz. 233)
Druk op de startknop om de motor uit te zetten.
Vergrendel de portieren nadat u hebt gecontroleerd of u de elektronische
sleutel bij u hebt.
Plaats bij het parkeren op een helling indien nodig wielblokken.
Volg om veilig te kunnen rijden de onderstaande procedures:
Starten van de motor
Rijden
Tot stilstand brengen van de auto
Parkeren van de auto
1
2
3
1
2
1
2
3
4
5
199
4-1. Voordat u gaat rijden
4
Rijden
NX200t_OM78009E_EE
Zet met ingetrapt rempedaal de selectiehendel in stand D. (Blz. 222, 227)
Trek de parkeerremschakelaar omhoog om de parkeerrem handmatig te acti-
veren. (Blz. 234)
Laat het rempedaal opkomen en trap langzaam het gaspedaal in om de auto
in beweging te brengen.
Druk de parkeerremschakelaar in om de parkeerrem handmatig te deactive-
ren. (Blz. 234)
Als u wegrijdt op een helling omhoog
De Hill Start Assist Control wordt geactiveerd. (Blz. 335)
Rijden in de regen
Rijd voorzichtig als het regent, omdat het zicht dan minder is, de ruiten beslagen kun-
nen zijn en de weg glad kan zijn.
Rijd extra voorzichtig wanneer het begint te regenen, de weg kan dan immers bijzon-
der glad zijn.
Matig uw snelheid bij het rijden in de regen, tussen band en wegdek kan er zich dan
immers een waterfilm vormen die het sturen en remmen kan bemoeilijken.
Motortoerental tijdens het rijden
In de volgende gevallen kan het motortoerental tijdens het rijden te hoog oplopen. Dit is
het gevolg van automatisch op- of terugschakelen, al naar gelang de rijomstandigheden.
Het duidt niet op plotseling accelereren.
Het systeem signaleert dat de auto een helling op of af rijdt
Als het gaspedaal wordt losgelaten
Als het rempedaal is ingetrapt en de sportmodus is geselecteerd
Beperken van het motorvermogen (Brake Override-systeem)
Wanneer het gaspedaal en rempedaal gelijktijdig worden ingetrapt, wordt het motor-
vermogen mogelijk beperkt.
Er wordt een waarschuwingsmelding weergegeven op het multi-informatiedisplay ter-
wijl het systeem in werking is. Lees de op het multi-informatiedisplay weergegeven
waarschuwingsmelding en volg de aanwijzingen op.
Beperken plotseling starten (wegrijregeling)
Wanneer de onderstaande ongewone bediening plaatsvindt, wordt het motorvermo-
gen mogelijk beperkt.
Wanneer de selectiehendel van R in D, van D in R, van N in R, van P in D of van P in R
wordt gezet (D omvat M) terwijl het gaspedaal wordt ingetrapt, verschijnt er een
waarschuwingsmelding op het multi-informatiedisplay. Lees de op het multi-infor-
matiedisplay weergegeven waarschuwingsmelding en volg de aanwijzingen op.
Wanneer ook het gaspedaal wordt ingetrapt terwijl de auto in zijn achteruit staat.
Wanneer de wegrijregeling wordt geactiveerd, heeft uw auto mogelijk moeite met het
wegrijden in modder of op verse sneeuw. Deactiveer in zo'n geval de TRC
(Blz. 337) om de wegrijregeling uit te schakelen, zodat de auto makkelijker wegrijdt
in modder of op verse sneeuw.
Wegrijden op een helling omhoog
1
2
3
4
200 4-1. Voordat u gaat rijden
NX200t_OM78009E_EE
Inrijden van uw nieuwe Lexus
Voor een maximale levensduur van de auto adviseren wij rekening te houden met onder-
staande aanwijzingen:
De eerste 300 km:
Voorkom plotseling sterk afremmen.
De eerste 2.000 km:
Rijd niet met extreem hoge snelheden.
Vermijd plotseling sterk accelereren.
Rijd niet langdurig in een lage versnelling.
Rijd niet langdurig met een constante snelheid.
Auto's met trekhaakpakket
De eerste 800 km:
Rijd niet met een aanhangwagen.
Rijden in het buitenland
Zorg ervoor dat uw auto voldoet aan de in het desbetreffende land geldende wettelijke
voorschriften en controleer of de juiste brandstof verkrijgbaar is. (Blz. 631)
Stationair draaien voor uitzetten van de motor (NX 200t)
Laat de motor stationair draaien na rijden met hoge snelheden of oprijden van een hel-
ling om schade aan de turbo te voorkomen.
Milieuvriendelijk rijden
Blz.109
Rijomstandigheden Stationair draaien
Normaal stadsgebruik Ongeveer
20 seconden
Rijden met hoge
snelheid
Constante snelheid van ongeveer
80 km/h
Ongeveer
1 minuut
Constante snelheid van ongeveer
100 km/h
Ongeveer
2 minuten
Rijden op een steile helling of rijden met een constante snelheid
van 100 km/h of meer (rijden op een circuit, enz.)
Ongeveer
3 minuten
201
4-1. Voordat u gaat rijden
4
Rijden
NX200t_OM78009E_EE
WAARSCHUWING
Neem de volgende voorzorgsmaatregelen in acht.
Het niet in acht nemen van de voorzorgsmaatregelen kan ernstig letsel tot gevolg heb-
ben.
Bij het wegrijden met de auto
Houd het rempedaal altijd ingetrapt als de auto stilstaat en de motor draait. Dit voor-
komt kruipen van de auto.
Tijdens het rijden
Zorg ervoor dat u, voordat u wegrijdt, blindelings het gas- en rempedaal kunt vinden.
Als u per ongeluk in plaats van het rempedaal het gaspedaal intrapt, zal de auto
onverwacht accelereren, wat een ongeval tot gevolg kan hebben.
Bij het achteruitrijden draait u wellicht uw lichaam, waardoor het bedienen van de
pedalen moeilijk wordt. Zorg dat u de pedalen altijd goed kunt bedienen.
Zorg dat u altijd in de juiste houding achter het stuur zit, ook als de auto maar kort
hoeft te rijden. Zo kunt u rem- en gaspedaal goed bedienen.
Trap het rempedaal met uw rechtervoet in. Wanneer u het rempedaal met uw lin-
kervoet intrapt, kan in een noodgeval uw reactie vertraagd worden, waardoor een
ongeval kan ontstaan.
Rijd niet met de auto over brandbare materialen en parkeer de auto ook niet in de
buurt van dergelijke materialen.
Het uitlaatsysteem en de uitlaatgassen kunnen zeer heet worden. Deze hete onder-
delen kunnen brand veroorzaken als er licht ontvlambaar materiaal aanwezig is.
Zet de motor niet uit tijdens het rijden. Door de motor tijdens het rijden uit te zetten,
verliest u niet de controle over het stuurwiel of de remmen, maar werkt de bekrachti-
ging van deze systemen niet meer. Hierdoor zal het remmen en sturen veel zwaarder
gaan dan normaal. Zet in dat geval de auto aan de kant zodra dit veilig kan.
In geval van nood echter, bijvoorbeeld als de auto onmogelijk op de normale manier
tot stilstand kan worden gebracht: Blz. 563
Rem bij het afdalen van een steile helling af op de motor (terugschakelen) om snel-
heid te minderen. Het continu gebruiken van de remmen kan leiden tot oververhit-
ting en een verminderde remwerking. (Blz. 222, 227)
Verstel het stuurwiel, de stoel of de binnen- of buitenspiegel niet tijdens het rijden.
Als u dat wel doet, kunt u de macht over het stuur verliezen.
Controleer altijd of alle passagiers hun armen, hoofd en andere lichaamsdelen bin-
nen de auto houden.
AWD-uitvoeringen: Ga met deze auto niet off-road rijden.
Dit is geen vierwielaangedreven auto die ontworpen is voor off-road rijden. Neem de
nodige zorgvuldigheid in acht als off-road rijden onvermijdelijk is.
Rijd niet met de auto door rivierbeddingen of diepe plassen.
Hierdoor kan kortsluiting ontstaan in elektrische/elektronische componenten, kan de
motor beschadigd raken of kan andere ernstige schade aan de auto ontstaan.
202 4-1. Voordat u gaat rijden
NX200t_OM78009E_EE
WAARSCHUWING
Neem de volgende voorzorgsmaatregelen in acht.
Het niet in acht nemen van de voorzorgsmaatregelen kan ernstig letsel tot gevolg heb-
ben.
Rijden op een glad wegdek
Door plotseling remmen, accelereren en sturen kunnen de banden hun grip verlie-
zen, met controleverlies tot gevolg.
Door plotseling accelereren, afremmen op de motor als gevolg van schakelen of wij-
zigingen in het motortoerental kan de auto in een slip raken.
Trap, nadat u door een plas bent gereden, het rempedaal lichtjes in om ervoor te zor-
gen dat de remmen goed werken. Door natte remblokken kan de remwerking afne-
men. Remmen die aan één kant van de auto nat zijn en niet goed werken, kunnen de
besturing bemoeilijken.
Bedienen van de selectiehendel
Laat de auto niet achteruit rollen als de vooruitversnelling is ingeschakeld of vooruit
rollen terwijl de selectiehendel in stand R staat.
Als dat wel gebeurt, kan de motor afslaan of kan de remwerking of de besturing in
negatieve zin worden beïnvloed, waardoor een ongeval of schade aan de auto kan
ontstaan.
Zet de selectiehendel tijdens het rijden niet in stand P.
Als u dat wel doet, kan er schade aan de transmissie ontstaan waardoor u de controle
over de auto kunt verliezen.
Zet de selectiehendel tijdens het vooruitrijden niet in stand R.
Als u dat wel doet, kan er schade aan de transmissie ontstaan waardoor u de controle
over de auto kunt verliezen.
Zet de selectiehendel tijdens het achteruitrijden niet in stand D.
Als u dat wel doet, kan er schade aan de transmissie ontstaan waardoor u de controle
over de auto kunt verliezen.
Wanneer u de selectiehendel tijdens het rijden in stand N zet, wordt de motor losge-
koppeld. Als de transmissie in stand N staat, is afremmen op de motor niet mogelijk.
Zet de selectiehendel niet in een andere stand als het gaspedaal is ingetrapt.
Als de selectiehendel in een andere stand dan P of N wordt gezet, kan de auto onver-
wacht snel accelereren, waardoor een ongeval en ernstig letsel kunnen ontstaan.
203
4-1. Voordat u gaat rijden
4
Rijden
NX200t_OM78009E_EE
WAARSCHUWING
Neem de volgende voorzorgsmaatregelen in acht.
Het niet in acht nemen van de voorzorgsmaatregelen kan ernstig letsel tot gevolg heb-
ben.
Als u een piepend of krassend geluid hoort (remblokslijtage-indicatoren)
Laat de remblokken zo snel mogelijk nakijken en indien nodig vervangen door een
erkende Lexus-dealer of hersteller/reparateur of een andere naar behoren gekwalifi-
ceerde en uitgeruste deskundige.
De remschijven kunnen beschadigd raken als de remblokken niet op tijd worden ver-
vangen.
Alleen voorremmen: Een beperkte mate van slijtage van de remblokken en remschij-
ven maakt een grotere remkracht vóór mogelijk. Daardoor kunnen de remschijven iets
sneller slijten dan de remschijven bij een conventioneel remsysteem. Lexus adviseert
daarom bij het vervangen van de remblokken tevens de dikte van de remschijven op te
meten.
Het rijden met een auto waarvan de remblokken en/of de remschijven de slijtagelimiet
hebben overschreden, is gevaarlijk.
Bij stilstaande auto
Trap het gaspedaal niet plotseling in.
Als de selectiehendel in een andere stand dan P of N staat, kan de auto onverwacht
in beweging komen, waardoor er een ongeval kan ontstaan.
Voorkom het ontstaan van ongevallen door het wegrollen van de auto en houd het
rempedaal altijd ingetrapt als de motor draait, activeer indien nodig de parkeerrem.
Voorkom voor- of achteruit wegrijden van de auto bij stoppen op een helling: trap
altijd het rempedaal in en activeer de parkeerrem indien nodig.
Voorkom dat de motor met een te hoog toerental draait.
Als de motor met een hoog toerental draait terwijl de auto stilstaat, kan het uitlaatsys-
teem oververhit raken, hetgeen brand kan veroorzaken als er brandbaar materiaal
aanwezig is.
204 4-1. Voordat u gaat rijden
NX200t_OM78009E_EE
WAARSCHUWING
Neem de volgende voorzorgsmaatregelen in acht.
Het niet in acht nemen van de voorzorgsmaatregelen kan ernstig letsel tot gevolg heb-
ben.
Als de auto geparkeerd is
Laat geen brillen, aanstekers, spuitbussen of blikken frisdrank in de auto liggen als
deze in de zon geparkeerd staat.
Dit kan resulteren in het volgende:
Een aansteker of spuitbus kan gas gaan lekken, waardoor brand kan ontstaan.
De temperatuur in de auto kan zo hoog oplopen dat kunststof brillenglazen en
kunststof monturen kunnen vervormen of barsten.
Blikjes frisdrank kunnen open barsten, waardoor de inhoud in het interieur
terechtkomt. Bovendien kan de vloeistof kortsluiting in de elektrische componen-
ten van de auto veroorzaken.
Laat geen aanstekers achter in de auto. Als een aansteker in het dashboardkastje of
op de vloer ligt, kan deze per ongeluk gaan branden als er bagage wordt geplaatst of
een stoel wordt afgesteld en brand veroorzaken.
Plak geen parkeerschijven op de voorruit of andere ruiten. Plaats geen reservoirs
zoals luchtverfrissers op het instrumentenpaneel of dashboard. Deze parkeerschij-
ven of reservoirs kunnen als een lens werken en brand veroorzaken in de auto.
Laat geen portier of ruit open als het gebogen glas van naastliggende gebouwen
voorzien is van een gemetalliseerde film, bijvoorbeeld een zilverkleurige folie. Weer-
kaatst zonlicht kan van het glas een lens maken en brand veroorzaken.
Zet altijd de selectiehendel in stand P, activeer de parkeerrem, schakel de motor uit
en vergrendel de auto.
Laat de auto niet onbeheerd achter met draaiende motor.
Raak de uitlaatpijp niet aan als de motor draait en ook niet net na het uitzetten van de
motor.
De uitlaat is heet waardoor u zich kunt branden.
205
4-1. Voordat u gaat rijden
4
Rijden
NX200t_OM78009E_EE
WAARSCHUWING
Neem de volgende voorzorgsmaatregelen in acht.
Het niet in acht nemen van de voorzorgsmaatregelen kan ernstig letsel tot gevolg heb-
ben.
Als u even gaat slapen in de auto
Zet de motor altijd uit. Anders zou u per ongeluk de selectiehendel kunnen verplaat-
sen of het gaspedaal in kunnen trappen, waardoor een ongeval zou kunnen ontstaan of
de motor oververhit zou kunnen raken en brand kan ontstaan. Verder kunnen uitlaat-
gassen in een slecht geventileerde omgeving in de auto terechtkomen, hetgeen zeer
schadelijk kan zijn voor de gezondheid.
Bij het remmen
Rijd voorzichtiger wanneer de remmen nat zijn.
De remweg neemt toe als de remmen nat zijn en bovendien kan vocht ertoe leiden
dat de ene kant van de auto sterker afgeremd wordt dan de andere kant. Ook de
werking van de parkeerrem kan door vocht in negatieve zin beïnvloed worden.
Rijd niet te dicht achter een andere auto als de rembekrachtiging niet werkt en ver-
mijd afdalingen en scherpe bochten die krachtig afremmen noodzakelijk maken.
In dit geval kan de auto nog wel worden afgeremd, maar moet er een grotere kracht
op het rempedaal worden uitgeoefend dan normaal. De remweg zal ook langer zijn.
Laat uw remmen onmiddellijk repareren.
Rem niet “pompend” als de motor afgeslagen is.
Elke keer dat het rempedaal wordt ingetrapt, wordt er weer een gedeelte van de
reserveremdruk verbruikt.
Het remsysteem bestaat uit twee afzonderlijke hydraulische systemen: als een van de
beide systemen uitvalt, werkt het andere systeem nog wel. In dat geval moet het rem-
pedaal krachtiger worden ingetrapt dan gewoonlijk en neemt ook de remweg toe.
Laat uw remmen onmiddellijk repareren.
Als de auto vast komt te zitten (uitvoeringen met vierwielaandrijving)
Laat de wielen niet overmatig doorslippen als een van de wielen los van de grond komt
of als de auto vastzit in bijvoorbeeld zand of modder. Anders kunnen de onderdelen
van het aandrijfsysteem beschadigd raken en kan de auto plotseling naar voren of ach-
teren schieten en een ongeval veroorzaken.
206 4-1. Voordat u gaat rijden
NX200t_OM78009E_EE
OPMERKING
Tijdens het rijden
Trap tijdens het rijden niet tegelijkertijd het gaspedaal en het rempedaal in. Anders
wordt het motorvermogen mogelijk beperkt.
Gebruik het gaspedaal niet om de auto op een helling op zijn plaats te houden en
trap daartoe ook niet het rempedaal en het gaspedaal gelijktijdig in.
Bij het parkeren
Zet altijd de selectiehendel in stand P en activeer de parkeerrem. Als u dat niet doet,
kan de auto in beweging komen of plotseling accelereren als het gaspedaal onbedoeld
wordt ingetrapt.
Vermijd schade aan onderdelen van de auto
Draai het stuurwiel niet gedurende langere tijd in een van beide richtingen tegen de
aanslag aan.
Hierdoor kan schade aan de stuurbekrachtigingsmotor ontstaan.
Rijd zo langzaam mogelijk over oneffenheden in de weg om schade aan de wielen,
de onderzijde van de auto, enz. te vermijden.
NX 200t: Laat na het rijden met hoge snelheden of het oprijden van een helling de
motor stationair draaien. Zet de motor pas af als de turbo is afgekoeld.
Anders kan de turbo beschadigd raken.
Als u tijdens het rijden een lekke band krijgt
Een lekke of beschadigde band kan leiden tot de onderstaande situaties. Houd het
stuurwiel stevig vast en trap het rempedaal geleidelijk in om de auto tot stilstand te
brengen.
Het kan moeilijk zijn om de auto onder controle te houden.
De auto kan abnormale geluiden maken of trillen.
De auto kan abnormaal gaan overhellen.
Informatie over wat u moet doen in het geval van een lekke band (Blz. 582, 596)
Overstroomde wegen
Rijd niet op wegen die na zware regenval e.d. zijn overstroomd. Indien u dat toch doet,
kan de auto hierdoor ernstig worden beschadigd.
Motor slaat af
Kortsluiting in elektrische componenten
Motorschade door onderdompeling in water
Na het rijden op een overstroomde weg moet het volgende worden nagekeken door
een erkende Lexus-dealer of hersteller/reparateur of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste deskundige:
Remwerking
Peil en kwaliteit van motorolie, transmissievloeistof, transmissie, tussenbak (AWD-uit-
voeringen), differentieel, enz.
Smering van cardanas (auto's met vierwielaandrijving), lagers en wielophanging
(waar mogelijk) en de werking van alle koppelingen, lagers, enz.
207
4
4-1. Voordat u gaat rijden
Rijden
NX200t_OM78009E_EE
Lading en bagage
Lees onderstaande informatie over voorzorgsmaatregelen, laadvermogen
en belading zorgvuldig door.
WAARSCHUWING
Zaken die niet in de bagageruimte vervoerd mogen worden
De volgende zaken kunnen brand veroorzaken als ze in de bagageruimte vervoerd
worden:
Jerrycans met benzine
Spuitbussen
Voorzorgsmaatregelen bij het vervoer van goederen
Neem de volgende voorzorgsmaatregelen in acht.
Het niet in acht nemen van de voorzorgsmaatregelen kan ertoe leiden dat de pedalen
niet goed kunnen worden ingetrapt, dat het zicht van de bestuurder wordt gehinderd
of dat de bestuurder of passagiers door voorwerpen geraakt worden, wat een ongeval
kan veroorzaken.
Vervoer lading en bagage indien mogelijk altijd in de bagageruimte.
Stapel bagage in de bagageruimte nooit hoger dan de rugleuningen.
Plaats als u de achterstoelen neerklapt geen lange voorwerpen direct achter de
voorstoelen.
Sta nooit toe dat er personen in de bagageruimte meerijden. De bagageruimte is niet
ontworpen om personen te vervoeren. Personen dienen plaats te nemen op een zit-
plaats en een gordel op de juiste manier om te doen.
Leg geen lading of bagage op de volgende plaatsen:
In de voetenruimte bij de bestuurder
Op de voorpassagiersstoel of de achterstoelen (als er goederen op elkaar gesta-
peld worden)
Op de bagageafdekking
Op het instrumentenpaneel
Op het dashboard
Berg alle voorwerpen op in het passagierscompartiment.
Lading en gewichtsverdeling
Overlaad uw auto niet.
Verdeel de belading altijd gelijkmatig.
Een onjuiste belading kan de besturing en de remwerking in negatieve zin beïnvloe-
den, waardoor een ongeval met ernstig letsel zou kunnen ontstaan.
208 4-1. Voordat u gaat rijden
NX200t_OM78009E_EE
WAARSCHUWING
Bij gebruik van een imperiaal (auto's met roofrail)
Houd u aan de volgende voorzorgsmaatregelen:
Plaats de lading zodanig dat het gewicht gelijkmatig over de voor- en achteras is ver-
deeld.
Wanneer lange of brede lading wordt meegenomen, mag nooit de lengte of breedte
van de auto overschreden worden.
(Blz. 628)
Controleer vóór het rijden of de lading stevig vastzit op het imperiaal.
Door het laden van voorwerpen op het imperiaal zal het zwaartepunt van de auto
hoger komen te liggen. Vermijd hoge snelheden, snel optrekken, het maken van
scherpe bochten, hard remmen en abrupte manoeuvres, om te voorkomen dat u de
controle over de auto verliest of dat de auto over de kop slaat door een bedienings-
fout. Een ongeval kan ernstig letsel tot gevolg hebben.
Stop bij het rijden over een lange afstand, over slechte wegen of met hoge snelheid af
en toe tijdens de rit om u ervan te verzekeren dat de lading nog goed vastzit.
Overschrijd de maximum laadcapaciteit van 80 kg op het imperiaal niet.
OPMERKING
Bagage laden (auto's met schuifdak of panoramadak)
Plaats geen bagage op het schuifdak of panoramadak. Anders kan schade ontstaan.
209
4
4-1. Voordat u gaat rijden
Rijden
NX200t_OM78009E_EE
Rijden met een aanhangwagen
(auto's zonder trekhaakpakket)
Lexus raadt u af om met uw auto met een aanhangwagen te rijden. Lexus advi-
seert u bovendien geen trekhaak te laten monteren voor het gebruik van bij-
voorbeeld een fietsendrager. Uw auto is niet ontworpen voor het rijden met
een aanhangwagen of het gebruik van een op de trekhaak bevestigde fietsen-
drager en dergelijke.
210 4-1. Voordat u gaat rijden
NX200t_OM78009E_EE
Rijden met een aanhangwagen
(auto's met trekhaakpakket)
Maximale gewichten
Controleer het maximale aanhangwagengewicht, het maximale toelaatbare
voertuiggewicht, de maximale asbelasting en de maximale kogeldruk voordat
u met een aanhangwagen gaat rijden. (Blz. 628)
Trekhaak/trekhaak met afneembare kogel
Lexus adviseert gebruik te maken van een originele Lexus trekhaak/afneem-
bare trekhaak voor uw auto. Ook andere geschikte en kwalitatief vergelijk-
bare trekhaken mogen worden gebruikt.
Neem voor het plaatsen van aanhangwagenverlichting contact op met een
erkende Lexus-dealer of hersteller/reparateur of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste deskundige, aangezien onjuiste plaatsing de ver-
lichting van de auto kan beschadigen. Houd u bij het plaatsen van aanhangwa-
genverlichting aan de wettelijke voorschriften in uw land.
Uw auto is in eerste instantie ontworpen voor het vervoer van personen en
hun bagage. Het rijden met een aanhangwagen zal een negatief effect heb-
ben op de rijeigenschappen, prestaties, remvermogen, duurzaamheid en het
brandstofverbruik. Met name bij het rijden met een aanhangwagen hangen
uw veiligheid en comfort af van de juiste uitrusting en een voorzichtig rijge-
drag. Voor uw veiligheid en die van anderen, mag de aanhangwagen niet te
zwaar worden beladen.
Rijd voorzichtig tijdens het rijden met een aanhangwagen en houd u aan de
voorschriften die gelden voor de aanhangwagen.
De Lexus-garantie dekt geen schade die ontstaat bij het rijden met een te
zware aanhangwagen.
Raadpleeg voordat u met een aanhangwagen gaat rijden eerst een erkende
Lexus-dealer of hersteller/reparateur of een andere naar behoren gekwalifi-
ceerde en uitgeruste deskundige voor meer informatie. In sommige landen
zijn er namelijk wettelijke voorschriften voor het rijden met aanhangwagens.
*: De modelcode staat vermeld op het typeplaatje. (Blz. 629)
Aansluiten aanhangwagenverlichting
211
4-1. Voordat u gaat rijden
4
Rijden
NX200t_OM78009E_EE
Totaal gewicht van de aanhangwagen en de maximaal toegestane kogel-
druk
Totaalgewicht van de aanhang-
wagen
Het gewicht van de aanhangwagen
plus het gewicht van de lading mag
het maximale aanhangwagenge-
wicht niet overschrijden. Het is
gevaarlijk om deze waarde te over-
schrijden. (Blz. 628)
Als u met een aanhangwagen rijdt,
raden wij u aan een stabilisator te
gebruiken.
Maximaal toegestane kogeldruk
Belaad de aanhangwagen zo dat de kogeldruk hoger is dan 25 kg of 4% van het
maximale aanhangwagengewicht. Laat de kogeldruk de aangegeven waarde niet
overschrijden. (Blz. 628)
Informatielabel (typeplaatje)
Maximaal toelaatbaar voertuiggewicht
Het totale gewicht van de bestuurder, passagiers, bagage, trekhaak, auto en
kogeldruk mag het maximaal toelaatbare voertuiggewicht niet met meer dan
100 kg overschrijden. Het is gevaarlijk om deze waarde te overschrijden.
Maximale toelaatbare achterasbelasting
De belasting van de achteras mag de maximaal toegestane belasting van de ach-
teras niet met meer dan 15% overschrijden. Het is gevaarlijk om deze waarde te
overschrijden.
Het maximale aanhangwagengewicht is bepaald bij tests op zeeniveau. Houd er
rekening mee dat het motorvermogen en het maximale aanhangwagengewicht
op grotere hoogten lager zijn.
Belangrijke punten met betrekking tot het beladen van een
aanhangwagen
1
2
1
2
Type A Ty p e B
212 4-1. Voordat u gaat rijden
NX200t_OM78009E_EE
WAARSCHUWING
Als het maximaal toelaatbare voertuiggewicht of de maximale asbelasting wordt
overschreden
Het niet opvolgen van deze voorzorgsmaatregel kan leiden tot een ongeval waarbij
ernstig letsel kan ontstaan.
Verhoog de aanbevolen bandenspanning met 20,0 kPa (0,2 kg/cm2 of bar, 3 psi).
(Blz. 639)
Rijd niet harder dan de wettelijke limiet voor auto's met een aanhangwagen of
100 km/h, waarbij de laagste limiet moet worden aangehouden.
Montagepositie voor de trekhaak/afneembare trekhaak
213
4-1. Voordat u gaat rijden
4
Rijden
NX200t_OM78009E_EE
Informatie over banden
Verhoog de bandenspanning met 20,0 kPa (0,2 kg/cm2 of bar, 3 psi) als er een aan-
hangwagen getrokken wordt. (Blz. 639)
Verhoog de bandenspanning van de aanhangwagen tot de waarde die de fabrikant van
de aanhangwagen opgeeft voor de combinatie van aanhangwagengewicht en bela-
ding.
Verlichting
Controleer elke keer als u een aanhangwagen aankoppelt of de richtingaanwijzers en de
remlichten goed werken. Rechtstreeks aansluiten van de bedrading op de auto kan
schade aan het elektrisch systeem veroorzaken en ertoe leiden dat de verlichting niet
meer correct functioneert
Inrijden
Lexus raadt het rijden met een aanhangwagen af gedurende de eerste 800 km als er
onderdelen van de aandrijflijn van de auto vervangen zijn.
Veiligheidscontroles voor het rijden met een aanhangwagen
Controleer of de maximale kogeldruk voor de trekhaak/trekhaak met afneembare
kogel niet overschreden wordt. Houd er rekening mee dat het gewicht van de aan-
hangwagen moet worden opgeteld bij het gewicht van de auto. Controleer ook of het
totale gewicht van de auto binnen het maximaal toegestane gewicht blijft. (Blz. 211)
Controleer of de lading op de aanhangwagen goed vastgezet is.
Maak, indien u het achteropkomend verkeer niet goed kunt zien met de standaard bui-
tenspiegels, gebruik van extra buitenspiegels. Stel de armen van deze extra spiegels
aan beide zijden zo af dat ze altijd maximaal zicht bieden op de weg achter u.
484 mm
546 mm
551 mm
583 mm
604 mm
617 mm
713 mm
757 mm
767 mm
355 mm
413 mm
434 mm
496 mm
512 mm
539 mm
549 mm
610 mm
643 mm
818 mm
1.070 mm
32 mm
43 mm
69 mm
75 mm
78 mm
2 mm
6 mm
9 mm
371 mm
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
15
16
17
18
19
20
21
22
23
24
25
26
27
28
29
214 4-1. Voordat u gaat rijden
NX200t_OM78009E_EE
Onderhoud
Als met de auto regelmatig met een aanhangwagen wordt gereden, moet er vaker
onderhoud worden uitgevoerd omdat de auto zwaarder belast wordt dan bij het rijden
zonder aanhangwagen.
Draai nadat er ongeveer 1.000 km met een aanhangwagen is gereden alle bouten van
de trekhaak nogmaals vast.
De auto zal anders aanvoelen als u met een aanhangwagen rijdt. Neem de
onderstaande voorzorgsmaatregelen in acht om een ongeval en ernstig letsel te
voorkomen:
Controleer de elektrische aansluiting tussen de aanhangwagen en de auto
Breng de auto tot stilstand na een korte afstand gereden te hebben en contro-
leer, net als voor het wegrijden, of de verlichting van de aanhangwagen werkt.
Oefen het rijden met een aanhangwagen
Oefen het rijden met een aanhangwagen in een omgeving zonder of met
weinig verkeer, zodat u leert hoe de combinatie aanvoelt bij het keren,
stoppen en achteruitrijden.
Houd tijdens het achteruitrijden het stuurwiel stevig vast en draai het stuur-
wiel rechtsom om de aanhangwagen naar links te sturen en linksom om de
aanhangwagen naar rechts te sturen. Verdraai het stuur niet te veel tegelijk
om stuurfouten te voorkomen. Laat iemand u bij het achteruitrijden bege-
leiden om de kans op een ongeval te beperken.
Vergroten van de afstand tot de voorligger
Bij een snelheid van 10 km/h moet de afstand tot uw voorligger minimaal
gelijk zijn aan de totale lengte van uw auto en de aanhangwagen. Voorkom
plotselinge remmanoeuvres die tot een slip zouden kunnen leiden. Als de
auto in een slip raakt, zou u de controle over de auto kunnen verliezen. De
kans hierop is vooral aanwezig tijdens het rijden op een nat of glad wegdek.
Acceleratie/stuurcommando's/bochtengedrag
In te krappe bochten kan de aanhangwagen de auto raken. Reduceer uw
snelheid voordat u een bocht nadert en neem bochten met een zodanige
snelheid dat plotseling remmen niet nodig is.
Belangrijke punten met betrekking tot het aansnijden van bochten
De wielen van de aanhangwagen maken een krappere bocht dan de wielen
van de auto. Snijd bochten daarom ruimer aan dan u zou doen als u niet met
een aanhangwagen rijdt.
Advies
215
4-1. Voordat u gaat rijden
4
Rijden
NX200t_OM78009E_EE
Belangrijke punten met betrekking tot de stabiliteit
Een slecht wegdek en krachtige zijwind zullen de wegligging en het rijgedrag
beïnvloeden. Ook bij het inhalen van bussen of grote vrachtwagens of het
ingehaald worden door dergelijke voertuigen, kunnen de aanhangwagen en
de auto gaan slingeren. Kijk bij het rijden langs dergelijke voertuigen veelvul-
dig in uw spiegels. Verminder vaart door voorzichtig het rempedaal in te trap-
pen zodra u ziet dat de aanhangwagen gaat slingeren. Houd tijdens het
remmen het stuurwiel altijd in de rechtuitstand.
Passeren van andere auto's
Houd rekening met de totale lengte van uw auto en de aanhangwagen en
zorg ervoor dat er voldoende tussenafstand is voordat u van rijstrook veran-
dert.
Informatie over de transmissie
Rijd teneinde effectief op de motor te kunnen blijven afremmen en de laadca-
paciteit op peil te houden niet in stand D. In stand M moet de selectiehendel in
stand 4 of lager staan. (Blz. 222, 227)
Als de motor oververhit raakt
Het rijden met een aanhangwagen op een lange, steile helling bij buitentem-
peraturen hoger dan 30C kan ertoe leiden dat de motor oververhit raakt.
Als de koelvloeistoftemperatuurmeter aangeeft dat de motor oververhit
raakt, schakel dan direct de airconditioning uit en breng de auto op een vei-
lige plaats tot stilstand. (Blz. 621)
Bij het parkeren
Plaats altijd wielblokken onder de wielen van de auto en de aanhangwagen.
Activeer de parkeerrem en zet de selectiehendel in stand P.
216 4-1. Voordat u gaat rijden
NX200t_OM78009E_EE
WAARSCHUWING
Volg alle aanwijzingen in dit hoofdstuk op.
Anders kunnen zich ongevallen voordoen die tot ernstig letsel kunnen leiden.
Voorzorgsmaatregelen bij het rijden met een aanhangwagen
Controleer bij het rijden met een aanhangwagen of de maximaal toegestane gewich-
ten niet worden overschreden. (Blz. 211)
Ongelukken of letsel voorkomen
Auto's met een compact reservewiel:
Rijd niet met een aanhangwagen wanneer het compacte reservewiel onder uw auto
is gemonteerd.
Auto's met bandenreparatieset:
Rijd niet met een aanhangwagen wanneer een band is gemonteerd die is gerepa-
reerd met de bandenreparatieset.
Gebruik de volgende systemen niet bij het rijden met een aanhangwagen.
Cruise control (indien aanwezig)
•Dynamic Radar Cruise Control (indien aanwezig)
Dynamic Radar Cruise Control met volledig snelheidsbereik (indien aanwezig)
Rijsnelheid bij het rijden met een aanhangwagen
Overschrijd de maximum snelheid voor het rijden met een aanhangwagen niet.
Voor het afrijden van een lange helling
Minder snelheid en schakel terug. Schakel bij het afdalen van een lange of steile helling
echter niet plotseling terug.
Werking van het rempedaal
Trap het rempedaal niet veelvuldig of gedurende een langere periode achtereen in.
Hierdoor kan het remsysteem oververhit raken of kan de remwerking teruglopen.
OPMERKING
Sluit de aanhangwagenverlichting op de juiste wijze aan
Onjuiste aansluiting van de aanhangwagenverlichting kan schade toebrengen aan het
elektrische systeem van uw auto en een storing veroorzaken.
217
4
4-2. Rijprocedures
Rijden
NX200t_OM78009E_EE
Contactslot
Controleer of de parkeerrem is geactiveerd.
Controleer of de selectiehendel in stand P staat.
Trap het rempedaal stevig in.
en een melding worden op het
multi-informatiedisplay weergegeven.
Als dit niet wordt weergegeven, kan de
motor niet worden gestart.
Druk op de startknop.
De motor wordt gestart totdat hij aan-
slaat, waarbij elke startpoging maximaal
30 seconden duurt.
Houd het rempedaal ingetrapt tot de
motor draait.
De motor kan in elke stand van het con-
tact worden gestart.
Als u de volgende handelingen uitvoert terwijl u een elektronische sleutel bij
u hebt, wordt de motor gestart of de stand van het contact veranderd.
Starten van de motor
1
2
3
4
218 4-2. Rijprocedures
NX200t_OM78009E_EE
Breng de auto volledig tot stilstand.
Zet de selectiehendel in stand P. (Blz. 222, 227)
Activeer de parkeerrem. (Blz. 234)
Als de parkeerrem in de automatische modus staat, wordt de parkeerrem automa-
tisch geactiveerd wanneer de selectiehendel in stand P wordt gezet. (Blz. 233)
Druk op de startknop.
Laat het rempedaal los en controleer of er niets meer wordt weergegeven op
het display in het instrumentenpaneel.
De stand kan worden gewijzigd door op de startknop te drukken als het rempe-
daal niet is ingetrapt. (De stand verandert iedere keer dat op de knop wordt
gedrukt.)
UIT*
De alarmknipperlichten kunnen wor-
den gebruikt.
Stand ACC
Sommige elektrische componenten
zoals het audiosysteem kunnen worden
gebruikt.
ACCESSORY wordt op het multi-infor-
matiedisplay weergegeven.
AAN
Alle elektrische componenten kunnen
worden gebruikt.
IGNITION ON (contact AAN) wordt
op het multi-informatiedisplay weerge-
geven.
*: Als de selectiehendel niet in stand P
staat en de motor wordt uitgezet, wordt
het contact niet UIT maar in stand ACC
gezet.
Uitzetten van de motor
Wijzigen van de standen van het contact
1
2
3
4
5
1
2
3
219
4-2. Rijprocedures
4
Rijden
NX200t_OM78009E_EE
Als de motor wordt uitgezet terwijl de selectiehendel in een andere stand dan P
staat, wordt de stand van het contact ACC, niet UIT. Voer de volgende proce-
dure uit om het contact UIT te zetten:
Controleer of de parkeerrem is geactiveerd.
Zet de selectiehendel in stand P.
Controleer of “Turn Off Vehicle” (zet auto uit) op het multi-informatiedisplay
wordt weergegeven en druk de startknop eenmaal in.
Controleer of “Turn Off Vehicle” (zet auto uit) op het multi-informatiedisplay
uit is.
Auto power off-functie
Als het contact gedurende meer dan 20 minuten in stand ACC staat of gedurende meer
dan een uur in stand AAN (zonder dat de motor draait) met de selectiehendel in stand P,
schakelt het systeem het contact automatisch UIT. Deze functie kan echter niet geheel
uitsluiten dat de accu ontladen kan raken. Laat het contact niet gedurende langere tijd in
stand ACC of AAN staan zonder dat de motor draait.
Leegraken batterij elektronische sleutel
Blz.127
Omstandigheden die de werking beïnvloeden
Blz.150
Aanwijzing voor de instapfunctie
Blz.151
Als de motor niet aanslaat
De startblokkering is mogelijk niet uitgeschakeld. (Blz. 83)
Neem contact op met een erkende Lexus-dealer of hersteller/reparateur of een
andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige.
Controleer of de selectiehendel goed in stand P staat. Mogelijk kan de motor niet wor-
den gestart als de selectiehendel niet in stand P staat. “To Start Vehicle, Put Shift Lever
into P” (zet de selectiehendel in stand P om de auto te starten) wordt op het multi-infor-
matiedisplay weergegeven.
Uitschakelen van de motor met een selectiehendel in een ander stand
dan stand P
1
2
3
4
220 4-2. Rijprocedures
NX200t_OM78009E_EE
Stuurslot
Nadat het contact UIT is gezet en de portieren zijn geopend en gesloten, wordt het
stuurwiel geblokkeerd door de stuurslotfunctie. Als u nogmaals op de startknop drukt,
wordt het stuurslot automatisch weer uitgeschakeld.
Wanneer het stuurslot niet kan worden ontgrendeld
Oververhitting van de stuurslotmotor voorkomen
Om te voorkomen dat de stuurslotmotor oververhit raakt, kan het voorkomen dat de
werking van de stuurslotmotor wordt onderbroken als de motor in een korte tijd herhaal-
delijk wordt gestart en uitgezet. Wacht in dat geval met het starten van de motor. Na
ongeveer 10 seconden zal de stuurslotmotor weer functioneren.
Als op het multi-informatiedisplay “Smart Entry & Start System Malfunction See
Owner’s Manual” (Storing in Smart entry-systeem met startknop; raadpleeg handlei-
ding) wordt weergegeven
Er is mogelijk een storing in het systeem aanwezig. Laat de auto direct nakijken door een
erkende Lexus-dealer of hersteller/reparateur of een andere naar behoren gekwalifi-
ceerde en uitgeruste deskundige.
Als de batterij van de elektronische sleutel ontladen is
Blz. 542
Bediening van de startknop
Eén keer kort en stevig indrukken van de startknop is voldoende om deze te bedienen.
Als de startknop niet op de juiste manier wordt bediend, kan het voorkomen dat de
motor niet start of dat de stand van het contact niet verandert. U hoeft de startknop niet
ingedrukt te houden.
Als u probeert de motor te herstarten direct nadat het contact UIT is gezet, dan start
de motor in sommige gevallen niet. Wacht nadat u het contact UIT hebt gezet een paar
seconden voordat u de motor herstart.
Als het Smart entry-systeem met startknop is uitgeschakeld via de persoonlijke voor-
keursinstellingen
Blz. 615
Er wordt een melding weergegeven op het
multi-informatiedisplay.
Controleer of de selectiehendel in stand P staat.
Druk op de startknop terwijl u het stuurwiel
naar links en rechts beweegt.
221
4-2. Rijprocedures
4
Rijden
NX200t_OM78009E_EE
WAARSCHUWING
Bij het starten van de motor
Start de motor altijd terwijl u in de bestuurdersstoel zit. Trap nooit het gaspedaal in ter-
wijl u de motor start.
Als u dat wel doet, kan dat leiden tot een ongeval waarbij ernstig letsel kan ontstaan.
Wees voorzichtig tijdens het rijden
Als zich een storing voordoet in de motor terwijl de auto rijdt, vergrendel of open de
portieren dan niet totdat de auto veilig en volledig tot stilstand is gekomen. De stuur-
slotfunctie wordt geactiveerd, wat kan leiden tot een ongeval waarbij ernstig letsel kan
ontstaan.
Uitzetten van de motor in noodgevallen
Als u in noodgevallen de motor tijdens het rijden af wilt zetten, houd dan de startknop
gedurende ten minste 2 seconden ingedrukt of druk hem ten minste driemaal achter
elkaar kort in. (Blz. 563)
Bedien de startknop tijdens het rijden echter uitsluitend in noodgevallen. Door het uit-
schakelen van de motor tijdens het rijden verliest u niet de controle over het stuurwiel
of de remmen. De stuurbekrachtiging werkt echter niet meer. Hierdoor zal het sturen
veel zwaarder gaan dan normaal. Zet in dat geval de auto aan de kant zodra dit veilig
kan.
OPMERKING
Voorkomen van ontlading van de accu
Laat het contact niet gedurende langere tijd in stand ACC of AAN staan zonder dat
de motor draait.
Als ACCESSORY of IGNITION ON (contact AAN) op het multi-informatiedisplay
wordt weergegeven terwijl de motor niet draait, is het contact niet UIT. Verlaat de
auto nadat u het contact UIT hebt gezet.
Schakel de motor niet uit als de selectiehendel in een andere stand dan P staat. Als de
motor wordt uitgeschakeld met de selectiehendel in een andere stand wordt het con-
tact niet UIT maar in stand ACC gezet. Als het contact in stand ACC blijft staan, kan
de accu ontladen raken.
Bij het starten van de motor
Jaag een nog koude motor nooit op toeren.
Indien de motor moeilijk aanslaat of vaak afslaat, laat uw auto dan onmiddellijk con-
troleren door een erkende Lexus-dealer of hersteller/reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige.
Symptomen die kunnen duiden op een probleem met de startknop
Wanneer u merkt dat de bediening van de startknop niet helemaal gaat zoals u
gewend bent, bijvoorbeeld als de startknop bij het indrukken iets blijft hangen, kan dit
duiden op een defect. Neem direct contact op met een erkende Lexus-dealer of her-
steller/reparateur of een andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskun-
dige.
222 4-2. Rijprocedures
NX200t_OM78009E_EE
Automatische transmissie
Trap, terwijl het contact AAN staat, het rempedaal in en zet de selectiehen-
del in een andere stand.
Breng de auto altijd eerst geheel tot stilstand voordat u schakelt tussen stand P en
D.
*1: Zet de selectiehendel onder normale rijomstandigheden in stand D voor een zo laag
mogelijk brandstofverbruik en een zo laag mogelijke geluidsproductie.
*2: In modus M kan de transmissie in iedere versnelling worden vastgezet.
Bedienen van de selectiehendel
Gebruik van de schakelstand
Schakelstand Doel of functie
PParkeren van de auto/starten van de motor
RAchteruit
NNeutraalstand
DNormaal rijden*1
MRijden in stand M*2 (Blz. 224)
223
4-2. Rijprocedures
4
Rijden
NX200t_OM78009E_EE
Blz. 332
Bedien de paddle shift-schakelaar - terwijl de selectiehendel in stand D staat om
een tijdelijk schakelbereik te selecteren. Door het veranderen van het schakel-
bereik kan het gewenste niveau van motorremwerking worden geselecteerd.
Selecteer vervolgens het schakelbereik met de paddle shift-schakelaars - en +.
Opschakelen
Terugschakelen
Het geselecteerde schakelbereik (1 t/m
6) wordt weergegeven op het multi-
informatiedisplay.
Het standaard schakelbereik wanneer
paddle shift-schakelaar - wordt bediend,
is automatisch beperkt tot 2, 3, 4 of 5
afhankelijk van de rijsnelheid.
Houd de paddle shift-schakelaar + enige tijd omlaag om weer terug te keren naar het
normale programma van stand D.
Schakelbereiken en hun functies
Bij een lager schakelbereik wordt er sterker op de motor afgeremd dan bij een hoger
schakelbereik.
Selecteren van de rijmodus
Selecteren van het schakelprogramma in stand D (auto's met paddle
shift-schakelaars)
1
2
Weerg ave instrumen-
tenpaneel Functie
D2 - D6
Er wordt automatisch een versnelling tussen de eerste ver-
snelling en de geselecteerde versnelling gekozen, afhanke-
lijk van de rijsnelheid en de rijomstandigheden
D1 1e versnelling is ingeschakeld
224 4-2. Rijprocedures
NX200t_OM78009E_EE
Zet, om stand M in te schakelen, de selectiehendel in M. De gewenste versnel-
ling kan worden geselecteerd met de selectiehendel of de paddle shift-schake-
laars. De versnelling kan worden geselecteerd met de selectiehendel of met de
paddle shift-schakelaars - en + (indien aanwezig).
Opschakelen
Terugschakelen
Telkens wanneer de selectiehendel of
een paddle shift-schakelaar wordt
bediend, wordt één versnelling op- of
teruggeschakeld.
De geselecteerde versnelling (1 t/m 6)
wordt vastgezet en weergegeven op het
multi-informatiedisplay.
In stand M wordt onder normale omstandigheden uitsluitend geschakeld als
de selectiehendel of een van de paddle shift-schakelaars wordt bediend.
In de volgende situaties wordt in stand M echter automatisch geschakeld:
Als de rijsnelheid lager wordt (alleen terugschakelen).
Wanneer het gaspedaal tijdens het rijden verder wordt ingetrapt (alleen
terugschakelen).
Wanneer de naald van de toerenteller in het rode gebied is (het bereik bui-
ten het toegestane toerenbereik van de motor).
Selecteren van versnellingen in stand M
1
2
225
4-2. Rijprocedures
4
Rijden
NX200t_OM78009E_EE
De schakeladviesindicator helpt de bestuurder om het brandstofverbruik en de
uitlaatgasemissie binnen de limieten van het motorvermogen te verlagen.
Indien niet in gebruik
Adviesindicator voor opschakelen
Functie schakeladviesindicator
Deze functie wordt automatisch geactiveerd in de stand M.
Door te schakelen volgens de opschakeladviesindicator kunt u het brand-
stofverbruik en de uitlaatgasemissies verlagen.
De schakeladviesindicator heeft geen vergelijkbare functie voor terug-
schakelen.
Afhankelijk van de rijomstandigheden wordt de schakeladviesindicator tij-
dens het rijden in stand M mogelijk niet door de schakelstandindicator
weergegeven.
Als paddle shift-schakelaar - wordt bediend terwijl de selectiehendel in stand D staat
Er wordt automatisch een schakelbereik geselecteerd. De hoogste versnelling van het
eerste schakelbereik is één versnelling lager dan de hoogste versnelling van het normale
schakelprogramma van stand D.
Automatisch uitschakelen van de selectie van het schakelbereik in stand D (auto's met
paddle shift-schakelaars)
De selectie van het schakelbereik in stand D wordt geblokkeerd in de volgende gevallen:
Als de auto tot stilstand komt
Als in een schakelprogramma het gaspedaal gedurende langer dan een bepaalde tijd
wordt ingetrapt
Als de selectiehendel in een andere stand dan D wordt gezet
Ter bescherming van de automatische transmissie
De melding “Transmission Fluid Temp High See Owner's Manual” (temperatuur trans-
missievloeistof hoog, zie handleiding) verschijnt op het multi-informatiedisplay en er is
een functie toegevoegd die automatisch naar een hoger schakelbereik schakelt wan-
neer de vloeistoftemperatuur hoog is. Laat de auto nakijken door een erkende Lexus-
dealer of hersteller/reparateur of een andere naar behoren gekwalificeerde en uitge-
ruste deskundige.
Waarschuwingszoemer bij beperking terugschakelmogelijkheid
Uit veiligheidsoverwegingen en om het rijgedrag niet in negatieve zin te beïnvloeden,
kan er onder bepaalde omstandigheden beperkt worden teruggeschakeld. In sommige
omstandigheden kan er helemaal niet worden teruggeschakeld met de selectiehendel of
de paddle shift-schakelaar (indien aanwezig). (Er klinkt tweemaal een zoemer.)
Schakeladviesindicator (indien aanwezig)
1
2
226 4-2. Rijprocedures
NX200t_OM78009E_EE
Tijdens het rijden met geactiveerde cruise control (indien aanwezig), Dynamic Radar
Cruise Control (indien aanwezig) of Dynamic Radar Cruise Control met volledig snel-
heidsbereik (indien aanwezig)
Ook wanneer de volgende handelingen worden uitgevoerd met als doel op de motor af
te remmen, wordt er niet op de motor afgeremd omdat de cruise control, Dynamic
Radar Cruise Control of Dynamic Radar Cruise Control met volledig snelheidsbereik
niet wordt uitgeschakeld.
Als er tijdens het rijden in stand D wordt teruggeschakeld naar stand 5 of 4.
(Blz. 223)
Als tijdens het rijden in stand D de sportmodus wordt ingeschakeld. (Blz. 332)
Beperken plotseling starten (wegrijregeling)
Wanneer de onderstaande ongewone bediening plaatsvindt, wordt het motorvermogen
mogelijk beperkt.
Wanneer de selectiehendel van R in D, van D in R, van N in R, van P in D of van P in R
wordt gezet (D omvat M) terwijl het gaspedaal wordt ingetrapt, verschijnt er een waar-
schuwingsmelding op het multi-informatiedisplay. Lees de op het multi-informatiedis-
play weergegeven waarschuwingsmelding en volg de aanwijzingen op.
Wanneer ook het gaspedaal wordt ingetrapt terwijl de auto in zijn achteruit staat.
Als het controlelampje M niet gaat branden of als het controlelampje D brandt nadat
de selectiehendel in stand M is gezet
Dit kan duiden op een storing in de automatische transmissie. Laat de auto direct nakij-
ken door een erkende Lexus-dealer of hersteller/reparateur of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste deskundige.
(In deze situatie werkt de transmissie alsof de selectiehendel in stand D staat.)
AI-SHIFT
De AI-SHIFT-functie schakelt automatisch de passende versnelling in, in overeenstem-
ming met de handelingen van de bestuurder en de rijomstandigheden.
De Al-SHIFT-functie wordt automatisch geactiveerd als de rijmodusselectieschakelaar
in de normale modus staat en de selectiehendel in stand D staat. (De functie wordt
geannuleerd als de rijmodusselectieschakelaar in de sportmodus is gezet of de selec-
tiehendel in de stand M is gezet.)
De G AI-SHIFT-functie wordt automatisch gewijzigd naar een passende schakelstap
terwijl in de sportmodus wordt gereden overeenkomstig de bediening tijdens het rijden
en de rijomstandigheden.
De G Al-SHIFT-functie wordt automatisch geactiveerd als de rijmodusselectieschake-
laar in de sportmodus staat en de selectiehendel in stand D staat. (De functie wordt
geannuleerd als de rijmodusselectieschakelaar in de normale modus is gezet of de
selectiehendel in de stand M is gezet.)
Als de selectiehendel niet in een andere stand dan P kan worden gezet
Blz. 612
WAARSCHUWING
Rijden op een glad wegdek
Schakel voorzichtig terug en vermijd plotseling accelereren om te voorkomen dat de
auto in een slip raakt of de aangedreven wielen doorslippen.
Display schakeladviesindicator (indien aanwezig)
Uit veiligheidsoverwegingen dient de bestuurder niet uitsluitend op het display te kij-
ken. Raadpleeg het display alleen wanneer dit veilig kan en rekening houdend met de
wegcondities en de verkeersomstandigheden.
Anders kan zich een ongeval voordoen.
227
4
4-2. Rijprocedures
Rijden
NX200t_OM78009E_EE
Multidrive CVT
Trap, terwijl het contact AAN staat, het rempedaal in en zet de selectiehen-
del in een andere stand.
Breng de auto altijd eerst geheel tot stilstand voordat u schakelt tussen stand P en
D.
*1: Zet de selectiehendel onder normale rijomstandigheden in stand D voor een zo laag
mogelijk brandstofverbruik en een zo laag mogelijke geluidsproductie.
*2: Door in stand M een schakelstap te selecteren, kunt u de mate van accelereren en
afremmen op de motor beïnvloeden.
Bedienen van de selectiehendel
Gebruik van de schakelstand
Schakelstand Doel of functie
PParkeren van de auto/starten van de motor
RAchteruit
NNeutraalstand
DNormaal rijden*1
MSequentiële shiftmatic-sportmodus met
8 versnellingen*2 (Blz. 229)
228 4-2. Rijprocedures
NX200t_OM78009E_EE
Blz. 332
Bedien de paddle shift-schakelaar - terwijl de selectiehendel in stand D staat om
een tijdelijke schakelstap te selecteren. Door het veranderen van de schakelstap
kan het gewenste niveau van motorremwerking worden geselecteerd. De scha-
kelstap kan worden geselecteerd door de paddle shift-schakelaars - en + te
bedienen.
Opschakelen
Terugschakelen
De geselecteerde schakelstap (1 t/m 8)
wordt weergegeven op het multi-infor-
matiedisplay.
Houd de paddle shift-schakelaar +
enige tijd omlaag om weer terug te
keren naar het normale programma van
stand D.
Schakelstappen en hun functies
Voor het afremmen op de motor kunt u uit 8 niveaus kiezen.
Een lagere schakelstap geeft een grotere remkracht dan een hogere scha-
kelstap en het toerental wordt ook hoger.
Selecteren van de rijmodus
Selecteren van de schakelstap in stand D (auto's met paddle shift-
schakelaars)
1
2
229
4-2. Rijprocedures
4
Rijden
NX200t_OM78009E_EE
Zet de selectiehendel in stand M om de sequentiële shiftmatic-sportmodus met
8 versnellingen in te schakelen. De gewenste schakelstap kan worden geselec-
teerd met de selectiehendel of de paddle shift-schakelaars (indien aanwezig) en
u kunt dan in de gewenste schakelstap rijden. De schakelstap kan worden gese-
lecteerd met de selectiehendel of met de paddle shift-schakelaars - en + (indien
aanwezig).
Opschakelen
Terugschakelen
De geselecteerde schakelstap (1 t/m 8)
wordt weergegeven op het multi-infor-
matiedisplay.
De schakelstappen worden echter zelfs in stand M automatisch gewijzigd als het
motortoerental te hoog of te laag is.
Schakelstappen en hun functies
U kunt kiezen uit 8 niveaus voor de mate van accelereren en afremmen op
de motor.
In een lagere schakelstap wordt er feller geaccelereerd en op de motor
afgeremd dan in een hogere schakelstap en ook neemt het toerental toe.
Als u accelereert in de schakelstanden 1 - 7 wordt de schakelstap mogelijk
automatisch opgeschakeld overeenkomstig de rijsnelheid.
Wanneer de rijsnelheid daalt, wordt er automatisch teruggeschakeld, tenzij
de selectiehendel of paddle shift-schakelaars (indien aanwezig) worden
bediend.
Wanneer de rijsnelheid en het motortoerental te laag zijn, kan de schakel-
stap mogelijk helemaal niet worden gewijzigd, ook niet met de selectiehen-
del.
Wijzigen van schakelstappen in stand M
1
2
230 4-2. Rijprocedures
NX200t_OM78009E_EE
Wanneer de auto tot stilstand komt terwijl met de selectiehendel stand M is geselec-
teerd
Zodra de auto tot stilstand is gekomen, zal de transmissie terugschakelen naar M1.
Vervolgens zal de auto in stand M1 beginnen te rijden.
Wanneer de auto tot stilstand is gekomen, wordt de transmissie in M1 gezet.
Automatisch uitschakelen van schakelstapselectie in stand D (auto's met paddle shift-
schakelaars)
De schakelstapselectie in stand D wordt in de volgende gevallen uitgeschakeld:
Als de auto tot stilstand komt
Als in een schakelstap het gaspedaal gedurende langer dan een bepaalde tijd wordt
ingetrapt
Als de selectiehendel in een andere stand dan D wordt gezet
Schakelt automatisch naar een hogere schakelstap voordat het motortoerental te hoog
wordt.
Beschermen van de transmissie
De melding “Transmission Fluid Temp High See Owner's Manual” (temperatuur trans-
missievloeistof hoog, zie handleiding) verschijnt op het multi-informatiedisplay en er is
een functie toegevoegd die automatisch naar een hogere overbrengingsverhouding
schakelt wanneer de vloeistoftemperatuur hoog is. Laat de auto nakijken door een
erkende Lexus-dealer of hersteller/reparateur of een andere naar behoren gekwalifi-
ceerde en uitgeruste deskundige.
Waarschuwingszoemer bij beperking terugschakelmogelijkheid (tijdens het rijden in
de sequentiële shiftmatic-sportmodus met 8 versnellingen)
Uit veiligheidsoverwegingen en om het rijgedrag niet in negatieve zin te beïnvloeden,
kan er onder bepaalde omstandigheden beperkt worden teruggeschakeld. In sommige
omstandigheden kan er helemaal niet worden teruggeschakeld met de selectiehendel of
de paddle shift-schakelaar (indien aanwezig). (Er klinkt tweemaal een zoemer.)
Bij het rijden met cruise control ingeschakeld (indien aanwezig)
Ook wanneer de volgende handelingen worden uitgevoerd met als doel op de motor af
te remmen, wordt er niet op de motor afgeremd omdat de cruise control niet wordt uit-
geschakeld.
Bij het rijden in stand D of in de sequentiële shiftmatic-sportmodus met 8 versnellingen,
terugschakelend naar 7, 6, 5 of 4. (Blz. 228)
Als tijdens het rijden in stand D de sportmodus wordt ingeschakeld. (Blz. 332)
Beperken plotseling starten (wegrijregeling)
Wanneer de onderstaande ongewone bediening plaatsvindt, wordt het motorvermogen
mogelijk beperkt.
Wanneer de selectiehendel van R in D, van D in R, van N in R, van P in D of van P in R
wordt gezet (D omvat M) terwijl het gaspedaal wordt ingetrapt, verschijnt er een waar-
schuwingsmelding op het multi-informatiedisplay. Lees de op het multi-informatiedis-
play weergegeven waarschuwingsmelding en volg de aanwijzingen op.
Wanneer ook het gaspedaal wordt ingetrapt terwijl de auto in zijn achteruit staat.
231
4-2. Rijprocedures
4
Rijden
NX200t_OM78009E_EE
Als het controlelampje M niet gaat branden of als het controlelampje D brandt nadat
de selectiehendel in stand M is gezet
Dit kan duiden op een storing in de automatische transmissie. Laat de auto direct nakij-
ken door een erkende Lexus-dealer of hersteller/reparateur of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste deskundige.
(In deze situatie werkt de transmissie alsof de selectiehendel in stand D staat.)
AI-SHIFT
De AI-SHIFT-functie schakelt automatisch de optimale versnelling in, daarbij rekening
houdend met de prestaties die de bestuurder van de auto verlangt en met de rijomstan-
digheden.
De Al-SHIFT-functie wordt automatisch geactiveerd als de selectiehendel in stand D
staat. (De functie wordt uitgeschakeld als de selectiehendel in stand M wordt gezet.)
Als de selectiehendel niet in een andere stand dan P kan worden gezet
Blz. 612
WAARSCHUWING
Rijden op een glad wegdek
Schakel voorzichtig terug en vermijd plotseling accelereren om te voorkomen dat de
auto in een slip raakt of de aangedreven wielen doorslippen.
232 4-2. Rijprocedures
NX200t_OM78009E_EE
Richtingaanwijzerschakelaar
Rechts afslaan
Veranderen van rijstrook (naar
rechts) (beweeg de hendel enigszins
omhoog en laat deze vervolgens
los)
De richtingaanwijzers aan de rechter-
zijde zullen drie keer knipperen.
Veranderen van rijstrook (naar links)
(beweeg de hendel enigszins
omlaag en laat deze vervolgens los)
De richtingaanwijzers aan de linkerzijde
zullen drie keer knipperen.
Links afslaan
De richtingaanwijzers kunnen bediend worden als
Het contact AAN staat.
Als het controlelampje sneller knippert dan normaal
Controleer of er een lamp van de richtingaanwijzer voor of achter is doorgebrand.
Bedieningsinstructies
1
2
3
4
233
4
4-2. Rijprocedures
Rijden
NX200t_OM78009E_EE
Parkeerrem
De parkeerrem wordt automatisch geactiveerd of gedeactiveerd overeenkom-
stig de bediening van de selectiehendel.
Ook wanneer de automatische modus is ingeschakeld, kan de parkeerrem
handmatig worden geactiveerd en gedeactiveerd. (Blz. 234)
Schakelt de automatische modus in
(houd bij stilstaande auto de par-
keerremschakelaar omhoog getrok-
ken tot het lampje van de
automatische modus gaat branden)
•Wanneer u de selectiehendel uit
stand P zet, wordt de parkeerrem
gedeactiveerd en doven het waar-
schuwingslampje van de parkeer-
rem en het lampje van de parkeer-
rem.
Wanneer u de selectiehendel in
stand P zet, wordt de parkeerrem
geactiveerd en gaan het waarschu-
wingslampje van de parkeerrem en
het lampje van de parkeerrem bran-
den.
Bedien de selectiehendel terwijl u het
rempedaal intrapt.
Schakelt de automatische modus uit
(houd bij stilstaande auto de par-
keerremschakelaar ingedrukt tot het
lampje van de automatische modus
dooft)
U kunt kiezen uit de volgende functies.
Stand automatisch
Lampje parkeerrem
Lampje automa-
tische modus
Lampje parkeerrem
Lampje
automati-
sche modus
1
2
234 4-2. Rijprocedures
NX200t_OM78009E_EE
De parkeerrem kan handmatig worden geactiveerd en gedeactiveerd.
Activeren van de parkeerrem
Het waarschuwingslampje van de par-
keerrem en het lampje van de parkeer-
rem gaan branden.
Houd de parkeerremschakelaar om-
hoog getrokken als u in geval van nood
de parkeerrem tijdens het rijden moet
bedienen.
Deactiveren van de parkeerrem
Bedien de parkeerremschakelaar terwijl
u het rempedaal intrapt. Controleer of
het waarschuwingslampje van de par-
keerrem en het lampje van de parkeer-
rem doven.
Als het waarschuwingslampje van de
parkeerrem en het lampje van de par-
keerrem knipperen, bedien de schake-
laar dan nogmaals. (Blz. 574)
Werking van parkeerrem
Wanneer het contact niet AAN staat, kan de parkeerrem niet met de parkeerremscha-
kelaar worden gedeactiveerd.
Wanneer het contact niet AAN staat, is de automatische modus (automatische active-
ring en deactivering parkeerrem) niet beschikbaar.
Als “Parking Brake Overheated Parking Brake Unavailable” (Parkeerrem oververhit,
parkeerrem niet beschikbaar) wordt weergegeven op het multi-informatiedisplay
Als de parkeerrem herhaaldelijk gedurende korte tijd bediend wordt, zal het systeem de
werking beperken om oververhitting te voorkomen. Gebruik de parkeerrem niet als dit
gebeurt. Na ongeveer 1 minuut zal de werking weer normaal zijn.
Geluid parkeerrem
Wanneer de parkeerrem geactiveerd is, kan het geluid van een elektromotor (zoemend
geluid) hoorbaar zijn. Dit is normaal en duidt niet op een storing.
Waarschuwingslampje parkeerrem en lampje parkeerrem
Afhankelijk van de stand van het contact gaan het waarschuwingslampje van de par-
keerrem en het lampje van de parkeerrem branden en blijven ze branden zoals hieron-
der beschreven:
AAN: Gaat branden totdat de parkeerrem wordt gedeactiveerd.
Niet AAN: Blijft gedurende ongeveer 15 seconden branden.
Wanneer het contact UIT wordt gezet en de parkeerrem geactiveerd is, zullen het
waarschuwingslampje van de parkeerrem en het lampje van de parkeerrem gedu-
rende ongeveer 15 seconden blijven branden. Dit is normaal en duidt niet op een sto-
ring.
Stand handmatige bediening
Lampje parkeerrem Lampje parkeerrem
1
2
235
4-2. Rijprocedures
4
Rijden
NX200t_OM78009E_EE
Wijzigen van de stand
Wanneer de automatische modus aan/uit wordt gezet, wordt de melding op het multi-
informatiedisplay weergegeven en klinkt de zoemer.
Waarschuwingszoemer geactiveerde parkeerrem
De zoemer klinkt als er met de auto wordt gereden terwijl de parkeerrem is geactiveerd.
“Release Parking Brake” (deactiveer parkeerrem) wordt weergegeven op het multi-
informatiedisplay.
Waarschuwingsmeldingen en zoemers
Waarschuwingsmeldingen en zoemers worden gebruikt om een systeemstoring aan te
geven of om de bestuurder te informeren dat hij extra moet opletten. Lees de op het
multi-informatiedisplay weergegeven waarschuwingsmelding en volg de aanwijzingen
op.
Als het waarschuwingslampje van het remsysteem gaat branden
Blz. 572
Gebruik in de winter
Blz. 363
WAARSCHUWING
Bij het parkeren
Laat een kind niet alleen in de auto achter. De parkeerrem kan onbedoeld worden
gedeactiveerd en er bestaat het gevaar dat de auto in beweging komt. Dit kan leiden
tot een ongeval waarbij ernstig letsel kan ontstaan.
OPMERKING
Bij het parkeren
Zet de selectiehendel in stand P en activeer de parkeerrem voordat u de auto verlaat
en controleer of de auto niet beweegt.
Wanneer een storing in het systeem optreedt
Breng de auto op een veilige plaats tot stilstand en controleer de waarschuwingsmel-
dingen.
Wanneer de parkeerrem niet gedeactiveerd kan worden door een storing
Als u gaat rijden terwijl de parkeerrem is geactiveerd, kunnen de onderdelen van het
remsysteem oververhit raken, waardoor de remprestaties in negatieve zin kunnen
worden beïnvloed en de onderdelen van het remsysteem sneller slijten. Laat, als dit
gebeurt, de auto direct nakijken door een erkende Lexus-dealer of hersteller/repara-
teur of een andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige.
236 4-2. Rijprocedures
NX200t_OM78009E_EE
Brake Hold-functie
Activeert het Brake Hold-systeem
Het controlelampje voor de stand-bys-
tand van het Brake Hold-systeem
(groen) gaat branden. Als het systeem
de remmen vasthoudt, gaat het contro-
lelampje van het Brake Hold-systeem
(geel) branden.
Voorwaarden voor werking Brake Hold-systeem
Het Brake Hold-systeem kan onder de volgende omstandigheden niet geactiveerd wor-
den:
De achterklep of de motorkap is niet gesloten.
Het bestuurdersportier is niet gesloten.
De bestuurder draagt geen veiligheidsgordel.
Als onder een van de bovenstaande omstandigheden het Brake Hold-systeem is inge-
schakeld, wordt het systeem uitgeschakeld en gaat het controlelampje voor de stand-
bystand van het Brake Hold-systeem uit. Wanneer een van deze omstandigheden zich
voordoet terwijl het systeem de remmen vasthoudt, klinkt een waarschuwingszoemer en
wordt een melding weergegeven op het multi-informatiedisplay. De parkeerrem wordt
dan automatisch geactiveerd.
Brake Hold-functie
Nadat het systeem ongeveer 3 minuten de remmen heeft vastgehouden en het rempe-
daal niet ingetrapt wordt, wordt automatisch de parkeerrem geactiveerd. In dat geval
klinkt een zoemer en verschijnt er een waarschuwingsmelding op het multi-informatie-
display.
Trap het rempedaal krachtig in en druk opnieuw op de schakelaar om het systeem te
deactiveren.
De Brake Hold-functie kan de auto mogelijk niet stilhouden op een steile helling. In
deze situatie kan het nodig zijn dat de bestuurder zelf het rempedaal ingetrapt houdt.
Er klinkt een waarschuwingszoemer en het multi-informatiedisplay zal de bestuurder
over de situatie informeren. Lees de op het multi-informatiedisplay weergegeven waar-
schuwingsmelding en volg de aanwijzingen op.
Het Brake Hold-systeem houdt na activering de remmen vast wanneer de
selectiehendel in stand D, M of N staat en het rempedaal ingetrapt werd om
de auto tot stilstand te brengen. Het systeem laat de rem los wanneer het gas-
pedaal ingetrapt wordt en de selectiehendel in stand D of M staat om zo voor
soepel wegrijden te zorgen.
237
4-2. Rijprocedures
4
Rijden
NX200t_OM78009E_EE
Wanneer de parkeerrem automatisch geactiveerd wordt terwijl het systeem de rem-
men vasthoudt
De parkeerrem zal niet automatisch gedeactiveerd worden. Deactiveer bij ingetrapt
rempedaal de parkeerrem met de parkeerremschakelaar en controleer of het waar-
schuwingslampje van de parkeerrem dooft. (Blz. 233)
Als “Brake Hold Fault Depress Brake to Deactivate Visit Your Dealer” (Fout in Brake
Hold-functie. Trap rempedaal in om te deactiveren. Ga naar uw dealer) op het multi-
informatiedisplay wordt weergegeven
Er is mogelijk een storing in het systeem aanwezig. Laat de auto direct nakijken door een
erkende Lexus-dealer of hersteller/reparateur of een andere naar behoren gekwalifi-
ceerde en uitgeruste deskundige.
Waarschuwingsmeldingen en zoemers
Waarschuwingsmeldingen en zoemers worden gebruikt om een systeemstoring aan te
geven of om de bestuurder te informeren dat hij extra moet opletten. Lees de op het
multi-informatiedisplay weergegeven waarschuwingsmelding en volg de aanwijzingen
op.
Als het controlelampje van het Brake Hold-systeem knippert
Blz. 574
WAARSCHUWING
Als de auto op een steile helling staat
Wees voorzichtig wanneer u het Brake Hold-systeem gebruikt op een steile helling.
De Brake Hold-functie kan de auto in een dergelijke situatie mogelijk niet stilhouden.
Wanneer u stilhoudt op een glad wegdek
Het systeem kan de auto niet stilhouden wanneer de banden hun grip hebben verlo-
ren. Gebruik het systeem niet wanneer u stilhoudt op een glad wegdek.
OPMERKING
Bij het parkeren
Het Brake Hold-systeem is niet ontworpen voor langdurig gebruik bij het parkeren van
de auto. Als u het contact UIT zet terwijl het systeem de remmen vasthoudt, worden de
remmen mogelijk gelost, waardoor de auto in beweging komt. Trap het rempedaal in,
zet de selectiehendel in stand P en activeer de parkeerrem wanneer u de startknop
bedient.
238 4-2. Rijprocedures
NX200t_OM78009E_EE
ASC (Active Sound Control)*
Harder
Zachter
Als het ASC-systeem is ingeschakeld,
gaat het controlelampje branden.
Wanneer de knop naar het laagste
volume wordt gedraaid, wordt het ASC-
systeem uitgeschakeld en dooft het con-
trolelampje.
Het ASC-systeem kan worden geactiveerd wanneer
De rijmodusselectieschakelaar staat in de normale modus of sportmodus.
Tijdelijk uitschakelen van de functies van het ASC-systeem
Het ASC-systeem wordt mogelijk tijdelijk uitgeschakeld afhankelijk van de rijomstandig-
heden, bijvoorbeeld wanneer de banden slippen als gevolg van plotseling accelereren.
: Indien aanwezig
Het ASC-systeem is een elektronisch geluidssysteem dat motorgeluid voort-
brengt en hiermee de bewegingsomstandigheden van accelereren en dece-
lereren van de auto via de luidsprekers in het dashboard doorgeeft aan de
bestuurder.
De reactie van de auto op het acceleratiegedrag en de schakelbewegingen
van de bestuurder worden ook in geluid overgebracht.
Wanneer de sportmodus is geselecteerd, zal het geluid dat aan de bestuurder
wordt overgebracht harder zijn.
Regelen van het volume
1
2
239
4
4-3. Bedienen van verlichting en ruitenwissers
Rijden
NX200t_OM78009E_EE
Lichtschakelaar
Draai aan het uiteinde van de hendel om de verlichting als volgt in te schakelen:
De parkeerlichten voor,
achterlichten, kenteken-
plaatverlichting, dash-
boardverlichting en scha-
kelaarverlichting gaan
branden.
De koplampen en alle ver-
lichting die hierboven
genoemd is, gaan branden.
De koplampen en de hier-
boven genoemde verlich-
ting gaan automatisch aan
en uit (als het contact AAN
staat).
Druk bij ingeschakelde koplampen
de hendel van u af om het grootlicht
in te schakelen.
Door de hendel weer in de middenstand
te zetten, wordt het grootlicht weer uit-
geschakeld.
Trek de hendel naar u toe en laat
deze meteen weer los om één keer
met het grootlicht te knipperen.
U kunt lichtsignalen geven met de kop-
lampen in- of uitgeschakeld.
De koplampen kunnen handmatig of automatisch worden bediend.
Bedieningsinstructies
1
2
3
Inschakelen van het grootlicht
1
2
240 4-3. Bedienen van verlichting en ruitenwissers
NX200t_OM78009E_EE
Dankzij dit systeem kunnen de koplampen gedurende 30 seconden worden
ingeschakeld wanneer het contact UIT staat.
Trek, nadat u het contact UIT hebt
gezet, de hendel naar u toe en laat hem
los terwijl de lichtschakelaar in de stand
staat.
Trek de hendel naar u toe en laat hem
weer los om de verlichting uit te schake-
len.
Wanneer aan de onderstaande voorwaarden wordt voldaan terwijl de dimlich-
ten zijn ingeschakeld, wordt ook de bochtverlichting ingeschakeld en gaat deze
branden in de richting waarin de auto beweegt. Dit zorgt voor een uitstekend
zicht bij zowel het rijden op een kruising of tijdens het parkeren in het donker.
Het stuurwiel wordt bediend
De richtingaanwijzerschakelaar wordt bediend
De selectiehendel staat in stand R
Wanneer de rijsnelheid echter 40 km/h of hoger wordt, wordt de bochtverlich-
ting niet ingeschakeld.
Wanneer de bochtverlichting gedurende meer dan 30 minuten is ingeschakeld,
wordt ze automatisch uitgeschakeld.
Follow Me Home-systeem
Bochtverlichting (auto's met mistlampen voor)
241
4-3. Bedienen van verlichting en ruitenwissers
4
Rijden
NX200t_OM78009E_EE
Dagrijverlichting
Om uw auto beter zichtbaar te maken voor andere weggebruikers, gaan de parkeer-
lichten voor automatisch branden (met verhoogde sterkte) als de motor gestart wordt
en de parkeerrem wordt ontgrendeld. Dagrijverlichting is niet ontworpen voor gebruik
in het donker.
Wanneer een richtingaanwijzer wordt gebruikt, wordt de dagrijverlichting aan
dezelfde kant uitgeschakeld. Als de alarmknipperlichten worden ingeschakeld, wordt
de dagrijverlichting aan beide kanten uitgeschakeld.
Sensor koplampregeling
Automatisch uitschakelsysteem verlichting
Wanneer de lichtschakelaar in stand of staat: De koplampen en mistlam-
pen voor (indien aanwezig) worden automatisch uitgeschakeld wanneer het contact in
stand ACC of UIT wordt gezet.
Wanneer de lichtschakelaar in stand staat: De koplampen en alle verlichting
worden automatisch uitgeschakeld als het contact in stand ACC of UIT wordt gezet.
Zet, om de verlichting weer in te schakelen, het contact AAN of zet de lichtschakelaar
een keer in de stand en vervolgens terug in de stand of .
Automatische verticale koplampverstelling
De koplamphoogte wordt automatisch geregeld op basis van het aantal passagiers in de
auto en de mate van belading om verblinding van andere weggebruikers door de kop-
lampen te voorkomen.
Zoemer verlichting
Er klinkt een zoemer als het contact UIT of in stand ACC wordt gezet en het bestuur-
dersportier wordt geopend terwijl de verlichting is ingeschakeld.
De werking van de sensor kan in negatieve zin
beïnvloed worden als er iets over de sensor
heen geplaatst wordt of als er iets op de ruit
wordt aangebracht waardoor de sensor wordt
afgeschermd.
Hierdoor kan de sensor niet op de juiste manier
de hoeveelheid omgevingslicht signaleren,
waardoor het automatische koplampsysteem
mogelijk onjuist functioneert.
242 4-3. Bedienen van verlichting en ruitenwissers
NX200t_OM78009E_EE
Energiebesparende functie
Om te voorkomen dat de accu van de auto ontladen raakt wanneer de lichtschakelaar in
de stand staat terwijl het contact UIT wordt gezet, schakelt de energiebesparende
functie van de accu alle verlichting na ongeveer 20 minuten automatisch uit. Wanneer
het contact AAN wordt gezet, wordt de energiebesparende functie uitgeschakeld.
Onder de volgende omstandigheden wordt de energiebesparende functie van de accu
eenmaal uitgeschakeld en vervolgens weer geactiveerd. Alle verlichting gaat 20 minu-
ten nadat de energiebesparende functie van de accu weer is geactiveerd automatisch
uit:
Wanneer de lichtschakelaar wordt bediend
Wanneer een portier wordt geopend of gesloten
Persoonlijke voorkeursinstellingen
De instellingen (bijv. gevoeligheid lichtsensor) kunnen worden gewijzigd.
(Systemen met mogelijkheden voor persoonlijke voorkeursinstellingen: Blz. 647)
OPMERKING
Voorkomen van ontlading van de accu
Laat de verlichting niet langer ingeschakeld dan noodzakelijk is als de motor niet
draait.
243
4
4-3. Bedienen van verlichting en ruitenwissers
Rijden
NX200t_OM78009E_EE
Automatic High Beam-systeem
Duw de hendel van u af terwijl de
lichtschakelaar in de stand of
staat.
Druk de schakelaar van het Auto-
matic High Beam-systeem in.
Het controlelampje van het Automatic
High Beam-systeem gaat branden als
de koplampen automatisch worden
ingeschakeld om aan te geven dat het
systeem is ingeschakeld.
: Indien aanwezig
Het Automatic High Beam-systeem maakt gebruik van een ingebouwde
camerasensor om de helderheid van bijvoorbeeld de straatverlichting en de
verlichting van tegenliggers en voorliggers te meten, en schakelt indien nodig
automatisch het grootlicht in of uit.
Inschakelen van het Automatic High Beam-systeem
1
2
244 4-3. Bedienen van verlichting en ruitenwissers
NX200t_OM78009E_EE
Als aan alle onderstaande voorwaarden is voldaan, wordt het grootlicht automa-
tisch ingeschakeld:
De rijsnelheid hoger is dan ongeveer 40 km/h.
Het gebied voor de auto is niet verlicht.
Er zijn geen tegenliggers of voorliggers met ingeschakelde koplampen of
achterlichten.
Er bevinden zich weinig straatlantaarns op de weg voor u.
Als aan een van onderstaande voorwaarden is voldaan, wordt het grootlicht
automatisch uitgeschakeld:
De rijsnelheid wordt lager dan ongeveer 30 km/h.
Het gebied voor de auto is verlicht.
Er zijn tegenliggers of voorliggers met ingeschakelde koplampen of achter-
lichten.
Er bevinden zich veel straatlantaarns op de weg voor u.
Dimlicht inschakelen
Trek de hendel naar u toe, zodat
deze in de oorspronkelijke stand
terugkomt.
Het controlelampje van het automa-
tische grootlichtsysteem dooft.
Duw de hendel van u af om het Auto-
matic High Beam-systeem weer in te
schakelen.
Grootlicht inschakelen
Druk de schakelaar van het Auto-
matic High Beam-systeem in.
Het controlelampje van het Automa-
tic High Beam-systeem dooft en het
controlelampje van het grootlicht
gaat branden.
Druk de schakelaar in om het Auto-
matic High Beam-systeem weer in te
schakelen.
Voorwaarden voor het automatisch in- of uitschakelen van het
grootlicht
Handmatig in- en uitschakelen van het grootlicht
245
4-3. Bedienen van verlichting en ruitenwissers
4
Rijden
NX200t_OM78009E_EE
Het Automatic High Beam-systeem kan ingeschakeld worden als
Het contact AAN staat.
Informatie werking camerasensor
In de volgende omstandigheden wordt het grootlicht mogelijk niet automatisch uitge-
schakeld:
Als plotseling een tegenligger uit een bocht opdoemt
Als plotseling een andere auto voor de eigen auto invoegt
Als tegenliggers of voorliggers aan het zicht zijn onttrokken als gevolg van een
reeks bochten, wegafscheidingen of bomen langs de weg
Het grootlicht kan automatisch worden uitgeschakeld als een tegenligger wel de mist-
lampen vóór, maar niet de koplampen heeft ingeschakeld.
Het grootlicht kan automatisch worden uitgeschakeld door de aanwezigheid van huis-
verlichting, straatverlichting, verkeerslichten of verlichte reclameborden.
De volgende factoren kunnen invloed hebben op de reactietijd van het systeem:
De helderheid van koplampen, mistlampen en achterlichten van tegenliggers en
voorliggers
De beweging en richting van tegenliggers en voorliggers
Als de verlichting van een tegenligger of voorligger slechts aan één kant werkt
Als een tegenligger of voorligger een voertuig op twee wielen betreft
De toestand van de weg (stijgingspercentage, bochten, toestand van het wegdek,
enz.)
Het aantal inzittenden en de hoeveelheid bagage
Het grootlicht kan op voor de bestuurder onverwachte momenten worden in- en uitge-
schakeld.
Het is in de volgende situaties raadzaam om het grootlicht handmatig in en uit te scha-
kelen in plaats van blindelings te vertrouwen op de werking van het Automatic High
Beam-systeem.
Het systeem kan de helderheid van het omgevingslicht niet goed signaleren, waar-
door het grootlicht kan gaan knipperen of voetgangers worden blootgesteld aan
het grootlicht.
Bij slecht weer (regen, sneeuw, mist, zandstormen, enz.)
Het zicht door de voorruit wordt belemmerd door mist, wasem, ijs, vuil, enz.
De voorruit is gebarsten of beschadigd.
De camerasensor is vervormd of vuil.
De temperatuur van de camerasensor is extreem hoog.
De helderheid van het omgevingslicht komt overeen met die van koplampen, ach-
terlichten of mistlampen.
Tegenliggers hebben de koplampen of voorliggers hebben de achterlichten niet
ingeschakeld of de lampen zijn vuil, hebben een andere kleur of zijn niet correct
afgesteld.
In gebieden waar lichte en donkere stukken elkaar afwisselen.
Als geregeld en herhaaldelijk over stijgende en dalende wegen wordt gereden, of
over wegen met een slecht of oneffen wegdek (zoals klinkerwegen, grindpaden, enz.).
Als geregeld en herhaaldelijk over bochtige wegen wordt gereden.
Er bevindt zich een sterk spiegelend voorwerp, zoals een spiegel, voor de auto.
De achterzijde van een voorligger is sterk spiegelend, zoals een container op een
truck.
De koplampen van de auto zijn beschadigd of vuil.
De auto helt naar één kant over door bijvoorbeeld een lekke band of ligt aan de ach-
terzijde lager doordat een aanhanger is aangekoppeld.
De bestuurder meent dat andere bestuurders of voetgangers last hebben van het
grootlicht.
246 4-3. Bedienen van verlichting en ruitenwissers
NX200t_OM78009E_EE
WAARSCHUWING
Beperkingen van het Automatic High Beam-systeem
Vertrouw niet uitsluitend op het Automatic High Beam-systeem Rijd altijd voorzichtig,
houd de omgeving in de gaten en schakel indien nodig handmatig het grootlicht in of
uit.
OPMERKING
Aanwijzingen voor het gebruik van het Automatic High Beam-systeem
Neem de volgende voorzorgsmaatregelen in acht om ervoor te zorgen dat het Auto-
matic High Beam-systeem goed blijft functioneren.
Plaats geen parkeerkaart of andere voorwerpen in de buurt van de camerasensor.
Voorkom overbelading van uw auto.
Breng geen wijzigingen aan de auto aan.
Vervang de voorruit niet door een niet-originele voorruit.
Neem contact op met een erkende Lexus-dealer of hersteller/reparateur of een
andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige.
Raak de camerasensor niet aan.
Stel de camerasensor niet bloot aan sterke
schokken.
Neem de camerasensor niet uit elkaar.
Mors geen vloeistof op de camerasensor.
Breng geen ruitfolie of stickers aan op de
camerasensor of op het gedeelte van de
voorruit bij de camerasensor.
247
4
4-3. Bedienen van verlichting en ruitenwissers
Rijden
NX200t_OM78009E_EE
Schakelaar mistlampen
Schakelaar mistachterlicht
Schakelt het mistachterlicht in
Als de schakelaarring los wordt gelaten,
keert de ring terug naar de stand .
Door de schakelaarring nogmaals te
draaien, wordt het mistachterlicht uitge-
schakeld.
De mistlampen zorgen voor uitstekend zicht bij ongunstige rijomstandighe-
den, zoals bij regen of mist.
Bedieningsinstructies
248 4-3. Bedienen van verlichting en ruitenwissers
NX200t_OM78009E_EE
Schakelaar mistlampen vóór/mistachterlicht
Schakelt de mistlampen
voor en de mistachterlich-
ten uit
Schakelt de mistlampen
voor in
Schakelt de mistlampen
voor en het mistachterlicht
in
Als de schakelaar los wordt gelaten,
keert de ring terug naar de stand .
Door de schakelaarring nogmaals te
draaien, wordt alleen het mistachterlicht
uitgeschakeld.
Mistlampen kunnen worden gebruikt als
Auto's met alleen een mistachterlicht
De koplampen worden ingeschakeld.
Auto's met mistlampen voor en een mistachterlicht
Mistlampen voor: de parkeerlichten voor zijn ingeschakeld.
Mistachterlicht: De mistlampen voor zijn ingeschakeld.
1
2
3
OPMERKING
Voorkomen van ontlading van de accu
Laat de verlichting niet langer ingeschakeld dan noodzakelijk is als de motor niet
draait.
249
4
4-3. Bedienen van verlichting en ruitenwissers
Rijden
NX200t_OM78009E_EE
Ruitenwissers en -sproeiers
De werking van de ruitenwissers wordt geselecteerd door de hendel als volgt te
bewegen:
Ruitenwissers met intervalafstelling
UIT
Intervalwerking
Lage snelheid
Hoge snelheid
Enkele slag
Het wisinterval kan worden gewijzigd als de intervalstand wordt geselecteerd.
Verkort het interval van de wisser-
werking
Verlengt het interval van de wisser-
werking
Bedienen van de ruitenwisserhendel
1
2
3
4
5
6
7
250 4-3. Bedienen van verlichting en ruitenwissers
NX200t_OM78009E_EE
Gelijktijdig inschakelen ruiten-
sproeier en ruitenwisser
De ruitenwissers zullen automatisch een
aantal slagen maken als de ruitensproei-
ers worden ingeschakeld.
Auto's met koplampsproeiers: Als de
koplampen aan zijn en u de hendel naar
u toe getrokken houdt, werken de kop-
lampsproeiers één keer. Daarna werken
de koplampsproeiers elke vijfde keer
dat u de hendel naar u toe trekt.
Ruitenwissers met regensensor
Uit
Stand AUTO
Lage snelheid
Hoge snelheid
Enkele slag
In de stand AUTO werken de ruitenwis-
sers automatisch wanneer de sensor
signaleert dat het regent. De wissnel-
heid wordt automatisch afgestemd op
de hoeveelheid neerslag en de rijsnel-
heid.
8
1
2
3
4
5
251
4-3. Bedienen van verlichting en ruitenwissers
4
Rijden
NX200t_OM78009E_EE
In de stand AUTO kan de sensorgevoeligheid worden ingesteld.
Verhoogt de gevoeligheid
Verlaagt de gevoeligheid
Gelijktijdig inschakelen ruiten-
sproeier en ruitenwisser
De ruitenwissers zullen automatisch een
aantal slagen maken als de ruitensproei-
ers worden ingeschakeld.
Auto's met koplampsproeiers: Als de
koplampen aan zijn en u de hendel naar
u toe getrokken houdt, werken de kop-
lampsproeiers één keer. Daarna werken
de koplampsproeiers elke vijfde keer
dat u de hendel naar u toe trekt.
De ruitenwissers en ruitensproeiers kunnen worden bediend als
Het contact AAN staat.
Wisslag om druppelvorming te voorkomen (auto's met ruitenwissers met regensensor)
Na enkele slagen volgt een pauze en maken de wissers nog een slag om de laatste drup-
pels te verwijderen. Deze functie werkt echter niet tijdens het rijden.
Effecten van de rijsnelheid op de ruitenwisserwerking (auto's met ruitenwissers met
regensensor)
De rijsnelheid heeft invloed op de intervalwerking.
Regensensor (auto's met ruitenwisser met regensensor)
Als de ruitenwisserschakelaar in de stand AUTO wordt gezet en het contact AAN
staat, werken de ruitenwissers één keer om aan te geven dat de stand AUTO is geacti-
veerd.
Als de temperatuur van de regensensor 90C of hoger is, of -15C of lager is, werkt de
automatische functie mogelijk niet. Zet de ruitenwisserschakelaar in dat geval in een
andere modus dan AUTO.
6
7
8
De regensensor registreert de hoeveelheid
neerslag.
De auto is voorzien van een optische sensor.
Deze werkt mogelijk niet goed als zonlicht
van de opkomende of ondergaande zon af en
toe op de voorruit valt of als er insecten en
dergelijke op de voorruit zitten.
252 4-3. Bedienen van verlichting en ruitenwissers
NX200t_OM78009E_EE
Als er geen vloeistof uit de ruitensproeiers komt
Controleer of er ruitensproeiervloeistof in het reservoir aanwezig is en controleer als dat
het geval is of de sproeierkoppen niet verstopt zijn.
WAARSCHUWING
Waarschuwing met betrekking tot het gebruik van de ruitenwissers in de stand
AUTO(auto's met ruitenwissers met regensensor)
De ruitenwissers kunnen onverwacht in werking treden als de sensor aangeraakt
wordt of als de voorruit aan trillingen word blootgesteld terwijl de ruitenwissers in de
AUTO-modus staan. Let erop dat bijvoorbeeld uw vingers niet bekneld raken als de
ruitenwissers in werking treden.
Waarschuwing met betrekking tot het gebruik van ruitensproeiervloeistof
Gebruik bij koud weer de ruitensproeiervloeistof pas wanneer de voorruit warm is. De
vloeistof kan anders op de voorruit bevriezen en zo het zicht belemmeren. Dit kan lei-
den tot een ongeval waarbij ernstig letsel kan ontstaan.
OPMERKING
Als de voorruit droog is
Gebruik de ruitenwissers niet als de voorruit droog is omdat hierdoor de voorruit
beschadigd kan worden.
Als het sproeierreservoir leeg is
Bedien de schakelaar niet omdat anders de ruitensproeierpomp oververhit kan raken.
Wanneer een sproeier verstopt raakt
Neem in dit geval contact op met een erkende Lexus-dealer of hersteller/reparateur of
een andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige.
Probeer als een sproeierkop verstopt is geraakt deze niet schoon te maken met een
naald of iets dergelijks. Hierdoor kan de sproeierkop beschadigd raken.
Voorkomen van ontlading van de accu
Laat de ruitenwissers niet langer ingeschakeld dan noodzakelijk is als de motor niet
draait.
253
4
4-3. Bedienen van verlichting en ruitenwissers
Rijden
NX200t_OM78009E_EE
Achterruitenwisser en -sproeier
Draai aan het uiteinde van de schakelaar om de achterruitenwisser en -sproeier
in te schakelen
Uit
Intervalwerking
Normale werking
Gelijktijdig inschakelen ruiten-
sproeier en ruitenwisser
De ruitenwissers zullen automatisch een
aantal slagen maken als de ruitensproei-
ers worden ingeschakeld.
De achterruitenwisser en -sproeier kunnen worden bediend als
Het contact AAN staat.
Bedienen van de ruitenwisserhendel
1
2
3
4
254 4-3. Bedienen van verlichting en ruitenwissers
NX200t_OM78009E_EE
OPMERKING
Als de achterruit droog is
Gebruik de ruitenwisser niet als de achterruit droog is omdat de achterruit hierdoor
beschadigd kan raken.
Als het sproeierreservoir leeg is
Bedien de schakelaar niet omdat anders de ruitensproeierpomp oververhit kan raken.
Wanneer een sproeier verstopt raakt
Neem in dit geval contact op met een erkende Lexus-dealer of hersteller/reparateur of
een andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige.
Probeer als een sproeierkop verstopt is geraakt deze niet schoon te maken met een
naald of iets dergelijks. Hierdoor kan de sproeierkop beschadigd raken.
Voorkomen van ontlading van de accu
Laat de ruitenwissers niet langer ingeschakeld dan noodzakelijk is als de motor niet
draait.
255
4
4-4. Tanken
Rijden
NX200t_OM78009E_EE
Openen van de tankdop
Sluit alle portieren en ruiten en zet het contact UIT.
Controleer de brandstofsoort.
Brandstofsoort
NX 200t
EU:
Loodvrije benzine conform de Europese norm EN228, research-octaangetal (RON)
95 of hoger
Behalve EU:
Loodvrije benzine met een RON (research-octaangetal) van 95 of hoger
NX 200
Loodvrije benzine met een RON (research-octaangetal) van 91 of hoger
Gebruik van benzine vermengd met ethanol in een benzinemotor
Lexus staat het gebruik van benzine met een ethanolgehalte van 10% toe. Zorg dat het
gebruikte benzine/ethanol-mengsel een octaangetal heeft dat overeenkomt met het
bovenstaande.
Voer de volgende stappen uit om de tankdop te openen:
Voor het tanken
256 4-4. Tanken
NX200t_OM78009E_EE
WAARSCHUWING
Bij het tanken
Neem bij het tanken de volgende voorzorgsmaatregelen in acht. Het niet in acht
nemen van de voorzorgsmaatregelen kan ernstig letsel tot gevolg hebben.
Raak na het verlaten van de auto en voor het openen van de tankdop een ongeverfd
metalen oppervlak aan om eventuele statische elektriciteit af te voeren. Het is
belangrijk om statische elektriciteit af te voeren voordat u gaat tanken, omdat vonken
als gevolg van statische elektriciteit brandstofdampen tot ontbranding kunnen bren-
gen.
Pak de tankdop bij de greep vast en draai hem langzaam los.
Tijdens het losdraaien van de tankdop kan er een sissend geluid hoorbaar zijn. Wacht
tot het geluid verdwenen is alvorens de tankdop te verwijderen. Bij hoge buitentem-
peraturen kan er brandstof uit de vulpijp spuiten.
Zorg ervoor dat er niemand die de eventueel aanwezige statische elektriciteit van
zijn lichaam niet heeft afgevoerd, in de buurt van een niet afgesloten brandstoftank
komt.
Adem de brandstofdampen niet in.
Brandstof bevat stoffen die schadelijk zijn als ze ingeademd worden.
Rook niet tijdens het tanken.
Als u dat wel doet, kan er brand ontstaan.
Keer niet naar de auto terug als u statisch geladen bent.
Statische elektriciteit kan vonkvorming en daarmee brand veroorzaken.
Bij het tanken
Neem de volgende voorzorgsmaatregelen in acht om te voorkomen dat de brandstof-
tank overstroomt:
Plaats het vulpistool nauwkeurig in de vulpijp.
Stop met het vullen van de tank wanneer het vulpistool automatisch uit klikt.
Vul de brandstoftank niet tot de rand.
OPMERKING
Ta n k e n
Mors geen brandstof tijdens het tanken.
Anders kan schade aan de auto ontstaan, zoals het slecht functioneren van het emis-
sieregelsysteem of beschadiging van de onderdelen van het brandstofsysteem of van
de lak.
257
4-4. Tanken
4
Rijden
NX200t_OM78009E_EE
Druk het midden van de achterste
rand van de tankdopklep in terwijl
alle portieren zijn ontgrendeld.
Blijf drukken en haal uw hand weg om
de tankdopklep iets te openen. Open
met de hand de klep vervolgens volle-
dig.
Draai de tankdop langzaam los en
plaats hem in de houder in de tank-
dopklep.
Als de tankdopklep niet kan worden geopend
Openen van de tankdop
1
2
Verwijder het deksel in de bagageruimte door
er een schroevendraaier achter te steken.
Nadat u het deksel hebt verwijderd, trekt u aan
de hendel om de tankdopklep te ontgrendelen
en kan hij net als anders worden geopend.
Wanneer u het deksel verwijdert, omwikkel dan
het uiteinde van de schroevendraaier met een
doek om schade te voorkomen.
258 4-4. Tanken
NX200t_OM78009E_EE
Draai na het tanken van brandstof de
tankdop tot u een klik hoort. Als u de
dop loslaat, zal hij iets in de andere
richting draaien.
Sluit de tankdopklep en druk het
midden van de achterste rand van
de tankdopklep in.
Wanneer u de portieren vergrendelt, zal
ook de tankdopklep worden vergren-
deld.
Situatie vergrendeling tankdopklep
De tankdopklep wordt in de volgende situaties mogelijk niet vergrendeld, zelfs wanneer
de portieren worden vergrendeld:
Wanneer de vergrendeltoets voor het portierslot aan de binnenzijde van de auto wordt
bediend
Wanneer het automatische vergrendelsysteem van de portieren wordt bediend
(Blz.133)
Wanneer de tankdopklep wordt gesloten nadat de portieren zijn vergrendeld
Sluiten van de tankdop
1
2
WAARSCHUWING
Vervangen van de tankdop
Vervang de tankdop uitsluitend door een originele Lexus tankdop die speciaal voor uw
auto ontwikkeld is. Anders kan er brand ontstaan of kunnen zich andere ongevallen
voordoen, wat kan leiden tot ernstig letsel.
259
4
4-5. Gebruik van de ondersteunende systemen
Rijden
NX200t_OM78009E_EE
Stop & Start-systeem (Smart Stop)
Trap terwijl u in de stand D of M rijdt het
rempedaal in en breng de auto tot stil-
stand.
De motor wordt uitgezet en het contro-
lelampje van het Stop & Start-systeem
gaat branden.
Laat het rempedaal los.
De motor wordt weer gestart. Het controlelampje van het Stop & Start-systeem
dooft.
Druk op de uitschakeltoets van het
Stop & Start-systeem om het Stop &
Start-systeem uit te schakelen.
Het controlelampje voor het uitschake-
len van het Stop & Start-systeem gaat
branden.
Druk nogmaals op de toets om het Stop
& Start-systeem weer in te schakelen.
: Indien aanwezig
Het Stop & Start-systeem zet bij het tot stilstand brengen van de auto de
motor uit als het rempedaal wordt ingetrapt en start de motor weer zodra de
bestuurder het rempedaal laat opkomen.
Uitzetten van de motor
Herstarten van de motor
Uitschakelen van het Stop & Start-systeem
260 4-5. Gebruik van de ondersteunende systemen
NX200t_OM78009E_EE
Als op de uitschakeltoets van het Stop & Start-systeem wordt gedrukt ter-
wijl de auto stilstaat
Als de motor is uitgezet door het Stop & Start-systeem, kunt u de motor
weer starten door op de uitschakeltoets van het Stop & Start-systeem te
drukken. Vanaf de volgende keer dat de auto tot stilstand wordt gebracht
(nadat het Stop & Start-systeem is uitgeschakeld), zal de motor niet wor-
den uitgezet.
Als het Stop & Start-systeem is uitgeschakeld en op de uitschakeltoets van
het Stop & Start-systeem wordt gedrukt, wordt het systeem weer inge-
schakeld, maar zal de motor blijven draaien. Vanaf de volgende keer dat de
auto tot stilstand wordt gebracht (nadat het Stop & Start-systeem is inge-
schakeld), zal de motor worden uitgezet.
Voorwaarden voor inschakelen van systeem
Het Stop & Start-systeem werkt als aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
De motor is op bedrijfstemperatuur.
De laadtoestand van de accu is voldoende.
Het bestuurdersportier is gesloten.
De veiligheidsgordel van de bestuurder is vastgemaakt.
De motorkap is gesloten.
Het gaspedaal wordt niet ingetrapt.
De selectiehendel staat in stand D of M.
Als de buitentemperatuur -5°C of hoger is
Als het stuurwiel niet wordt bediend
Als het rempedaal stevig wordt ingetrapt
Onder de volgende omstandigheden wordt de motor mogelijk niet uitgeschakeld door
het Stop & Start-systeem. Dit wijst niet op een storing van het Stop & Start-systeem.
De temperatuur van de koelvloeistof of van de transmissievloeistof is te laag of te
hoog.
De airconditioning wordt gebruikt om het interieur af te koelen als de temperatuur
in het interieur extreem hoog is, bijvoorbeeld nadat de auto in de brandende zon
stond geparkeerd.
De accu is niet voldoende opgeladen of wordt opgeladen.
Door verkeersdrukte of andere omstandigheden komt de auto veelvuldig tot stil-
stand, waardoor de hoeveelheid tijd dat de motor is uitgezet door het Stop & Start-
systeem extreem oploopt.
Het rempedaal is niet stevig ingetrapt.
De auto staat stil op een steile helling.
Het vacuüm van de rembekrachtiger is te laag.
Er wordt een grote hoeveelheid elektriciteit verbruikt.
Op grote hoogte.
Wanneer de buitentemperatuur laag is
Als het stuurwiel wordt bediend
De veiligheidsgordel van de bestuurder is niet vastgemaakt.
Het bestuurdersportier wordt geopend.
De motorkap wordt geopend.
261
4-5. Gebruik van de ondersteunende systemen
4
Rijden
NX200t_OM78009E_EE
In de volgende situaties kan de motor ook worden gestart zonder dat het rempedaal
wordt losgelaten.
Het rempedaal wordt pompend of diep ingetrapt.
De airconditioning wordt ingeschakeld.
De laadtoestand van de accu is onvoldoende.
De auto begint te rollen op een helling.
Het gaspedaal wordt ingetrapt.
Er wordt een grote hoeveelheid elektriciteit verbruikt.
Het bestuurdersportier wordt geopend.
De veiligheidsgordel van de bestuurder wordt losgemaakt.
Als het stuurwiel wordt bediend.
In de volgende gevallen kan het langer duren voordat het Stop & Start-systeem wordt
ingeschakeld:
De accu is ontladen.
De accupolen zijn losgenomen en weer aangesloten.
Na het vervangen van de accu.
De koelvloeistoftemperatuur is laag.
Automatisch opnieuw inschakelen van het Stop & Start-systeem
Zelfs als het Stop & Start-systeem is uitgeschakeld met de uitschakeltoets van het Stop &
Start-systeem, zal het Stop & Start-systeem automatisch weer worden ingeschakeld
door het contact UIT te zetten, ten minste 3 seconden te wachten en vervolgens het
contact AAN te zetten.
Beveiliging van het Stop & Start-systeem
Als het volume van het audiosysteem hoog staat, kan het audiosysteem automatisch
worden uitgeschakeld zodat er voldoende vermogen behouden blijft voor de werking
van het Stop en Start-systeem. Zet als dit gebeurt het contact UIT, wacht gedurende
ten minste 3 seconden en zet vervolgens het contact in stand ACC of AAN om het
audiosysteem weer in te schakelen.
Het audiosysteem wordt mogelijk niet ingeschakeld wanneer de accukabels zijn losge-
nomen en weer aangesloten. Zet als dit gebeurt het contact UIT en herhaal de onder-
staande procedure tweemaal om het audiosysteem normaal in te schakelen.
Zet het contact AAN en vervolgens UIT.
Motorkap
Als de motor is uitgezet door het Stop & Start-systeem en de motorkap wordt geopend,
kan de motor niet worden gestart door het Stop & Start-systeem of de automatische
startfunctie van de motor. Start de motor door het contactslot of de startknop te bedie-
nen. (Blz. 217)
Hill Start Assist Control
Op een steile opwaartse helling kan de auto achteruit gaan rollen zodra de Hill Start
Assist Control wordt uitgeschakeld. Activeer in dat geval de parkeerrem en trap het
rempedaal in wanneer u wegrijdt.
Dit systeem werkt zowel op vlakke oppervlakken als op steile hellingen.
Als de motor wordt afgezet doordat het Stop & Start-systeem in werking treedt, is er
mogelijk meer of minder kracht nodig om het rempedaal in te trappen. Dit duidt niet op
een storing.
Gebruik van het Stop & Start-systeem
Gebruik het Stop & Start-systeem wanneer de auto tijdelijk wordt stilgezet, bijvoorbeeld
bij verkeerslichten of kruispunten. Zet de motor volledig uit wanneer de auto voor lan-
gere tijd wordt stilgezet.
262 4-5. Gebruik van de ondersteunende systemen
NX200t_OM78009E_EE
Waarschuwingszoemer/waarschuwingsmeldingen Stop & Start-systeem
Als het Stop & Start-systeem (tijdelijk) wordt uitgeschakeld of wanneer zich een storing
voordoet in het systeem, verschijnt er een waarschuwingsmelding of klinkt de zoemer
om de bestuurder hierop te attenderen.
Airconditioning terwijl de motor door het Stop & Start-systeem is uitgeschakeld
Wanneer de motor is uitgeschakeld door het Stop & Start-systeem, wordt de airconditio-
ning (koelen, verwarmen en ontvochtigen) tijdelijk uitgeschakeld en wordt er alleen nog
lucht geblazen of stopt het systeem met lucht blazen. Druk op de uitschakeltoets van het
Stop & Start-systeem om het Stop & Start-systeem uit te schakelen, zodat wordt voorko-
men dat het airconditioningsysteem tijdelijk wordt uitgeschakeld.
Weergeven van de status van het Stop & Start-systeem
Blz.109
Vervangen van batterij
Blz. 620
Als “Non-dedicated battery” (niet-specifieke batterij) wordt weergegeven op het
multi-informatiedisplay
Het Stop & Start-systeem werkt niet. Laat de auto nakijken door een erkende Lexus-
dealer of hersteller/reparateur of een andere naar behoren gekwalificeerde en uitge-
ruste deskundige.
Instellen van de tijd voor uitschakeling bij stilstand
Op de diverse schermen van (informatie Stop & Start-systeem) (Blz. 106) of
(instellingendisplay) (Blz.106) van het multi-informatiedisplay kan de tijd dat
de motor niet draait (door het Stop & Start-systeem) worden ingesteld.
Instellen vanaf het scherm (informatie Stop & Start-systeem)
Druk, wanneer het scherm wordt weergegeven, op de bedieningstoets
van het instrumentenpaneel (Blz.106), druk op of van de bedieningstoets
van het instrumentenpaneel, selecteer en druk vervolgens op de bedie-
ningstoets van het instrumentenpaneel.
Druk op of van de bedieningstoets van het instrumentenpaneel, selecteer
“Standard” (standaard) of “Extended” (verlengd) en druk op de bedieningstoets
van het instrumentenpaneel.
Instellen vanaf het scherm (instellingendisplay)
Druk, wanneer het scherm [Settings] (instellingen) wordt weergegeven, op of
van de bedieningstoets van het instrumentenpaneel (Blz.106), selecteer
en druk vervolgens op de bedieningstoets van het instrumenten-
paneel.
Druk op of van de bedieningstoets van het instrumentenpaneel, selecteer
“Standard” (standaard) of “Extended” (verlengd) en druk op de bedieningstoets
van het instrumentenpaneel.
1
2
1
2
263
4-5. Gebruik van de ondersteunende systemen
4
Rijden
NX200t_OM78009E_EE
WAARSCHUWING
Als het Stop & Start-systeem is ingeschakeld
Trap het rempedaal in en activeer indien nodig de parkeerrem terwijl de motor is uit-
gezet (terwijl het controlelampje van het Stop & Start-systeem brandt) door het Stop
& Start-systeem.
Anders kan de auto onverwacht in beweging komen als de motor wordt gestart door
de automatische startfunctie, waardoor een ongeval kan ontstaan.
Verlaat de auto niet als de motor is uitgezet door het Stop & Start-systeem (zolang
het controlelampje Stop & Start brandt).
Anders kan de auto onverwacht in beweging komen als de motor wordt gestart door
de automatische startfunctie, waardoor een ongeval kan ontstaan.
Zorg ervoor dat de motor niet wordt uitgezet door het Stop & Start-systeem als de
auto zich in een slecht geventileerde ruimte bevindt. Anders kan de motor worden
gestart door de automatische startfunctie, waardoor er uitlaatgassen in de auto
terecht kunnen komen die zeer schadelijk kunnen zijn voor de gezondheid.
OPMERKING
Als het Stop & Start-systeem niet goed werkt
In onderstaande gevallen werkt het Stop & Start-systeem mogelijk niet goed. Laat uw
auto in dat geval zo snel mogelijk nakijken door een erkende Lexus-dealer of herstel-
ler/reparateur of een andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige.
Het waarschuwingslampje van de veiligheidsgordel van de bestuurder en voorpassa-
gier knippert, terwijl de veiligheidsgordel van de bestuurder is vastgemaakt.
Zelfs wanneer de veiligheidsgordel van de bestuurder niet is vastgemaakt, blijft het
waarschuwingslampje van de veiligheidsgordel van de bestuurder en voorpassagier
uit.
Zelfs wanneer het bestuurdersportier is gesloten, gaat het waarschuwingslampje
open portier/achterklep branden op het multi-informatiedisplay of gaat de interieur-
verlichting branden wanneer de portierstandinstelling voor de interieurverlichting is
uitgeschakeld.
Zelfs wanneer het bestuurdersportier is geopend, gaat het waarschuwingslampje
open portier/achterklep niet branden op het multi-informatiedisplay of gaat de inte-
rieurverlichting niet branden wanneer de portierstandinstelling voor de interieurver-
lichting is ingeschakeld.
264 4-5. Gebruik van de ondersteunende systemen
NX200t_OM78009E_EE
Dynamic Radar Cruise Control
Wanneer het gaspedaal niet wordt bediend door de bestuurder en de afstands-
regelmodus is ingeschakeld, accelereert en decelereert de auto automatisch
overeenkomstig de veranderingen in snelheid van de voorligger. In de con-
stante-snelheidsregelmodus rijdt de auto met een constante snelheid.
Gebruik de Dynamic Radar Cruise Control op autowegen en snelwegen.
Afstandsregelmodus (Blz. 265)
Constante-snelheidsregelmodus (Blz. 270)
Controlelampjes
Display
Ingestelde snelheid
Afstandsschakelaar
Cruise control-schakelaar
: Indien aanwezig
Overzicht van functies
1
2
3
4
5
265
4-5. Gebruik van de ondersteunende systemen
4
Rijden
NX200t_OM78009E_EE
In deze stand registreert een radarsensor of er binnen ongeveer 120 meter voor
u een voertuig rijdt. Deze sensor wordt tevens gebruikt om de afstand tussen uw
auto en de voorligger te berekenen.
Let erop dat de afstand tot uw voorligger kleiner wordt als u een lange helling afrijdt.
Voorbeeld van het rijden met een constante snelheid
Wanneer er geen voorliggers zijn
De auto rijdt met de snelheid die door de bestuurder is ingesteld. De gewenste tus-
senafstand kan ook worden ingesteld door de afstandsregeling te bedienen.
Voorbeeld van deceleratie
Wanneer een voorligger langzamer rijdt dan de ingestelde snelheid
Als er een voorligger wordt gesignaleerd, verlaagt het systeem automatisch de snel-
heid van uw auto. Als de snelheid nog meer moet worden gereduceerd, schakelt het
systeem het remsysteem in (de remlichten gaan dan branden). Als het systeem de
snelheid niet genoeg kan verlagen om een veilige afstand tot de voorligger te creë-
ren, klinkt er een waarschuwingssignaal.
Voorbeeld van rijden met de volgregeling
Wanneer uw voorligger langzamer rijdt dan de ingestelde snelheid
Het systeem regelt de snelheid van de auto zo dat de afstand die de bestuurder heeft
ingesteld tot de voorligger gehandhaafd blijft.
Voorbeeld van acceleratie
Als er geen voorliggers meer zijn die langzamer rijden dan de ingestelde
snelheid
Het systeem verhoogt de snelheid totdat de ingestelde snelheid bereikt wordt. Het
systeem schakelt vervolgens weer over op het rijden met constante snelheid.
Rijden in de afstandsregelmodus
1
2
3
4
266 4-5. Gebruik van de ondersteunende systemen
NX200t_OM78009E_EE
Druk op de toets ON/OFF om de
cruise control in te schakelen.
Het controlelampje van de Dynamic
Radar Cruise Control gaat branden en
er wordt een melding weergegeven op
het multi-informatiedisplay.
Druk nogmaals op de toets om de
cruise control uit te schakelen.
Accelereer of decelereer met
behulp van het gaspedaal naar de
gewenste rijsnelheid (hoger dan
ongeveer 50 km/h) en druk de hen-
del naar beneden om de snelheid op
te slaan.
Het controlelampje cruise control SET
gaat branden.
De rijsnelheid op het moment dat de
schakelaar wordt losgelaten, wordt de
ingestelde snelheid.
Instellen van de rijsnelheid (afstandsregelmodus)
1
2
267
4-5. Gebruik van de ondersteunende systemen
4
Rijden
NX200t_OM78009E_EE
Bedien, om de ingestelde snelheid te wijzigen, de hendel totdat de gewenste
snelheid wordt weergegeven.
Verhogen van de snelheid
Verlagen van de snelheid
Fijne afstelling: Beweeg de hendel kort
in de gewenste richting.
Ruime afstelling: Houd de hendel in de
gewenste richting gedrukt.
Als de afstandsregelmodus is ingeschakeld, wordt de ingestelde snelheid als
volgt verhoogd of verlaagd:
Europa
Wanneer de ingestelde snelheid wordt
getoond in “km/h”
Fijnafstelling: Ongeveer 5 km/h, telkens als de hendel wordt bediend
Ruime afstelling: Ongeveer 5 km/h, voor iedere 0,75 seconden dat de hendel wordt
vastgehouden
Wanneer de ingestelde snelheid getoond wordt in “MPH”
Fijnafstelling: Ongeveer 5 mph (8 km/h), telkens als de hendel wordt bediend
Ruime afstelling: Ongeveer 5 mph (8 km/h), voor iedere 0,75 seconden dat de hen-
del wordt vastgehouden
Behalve Europa
Wanneer de ingestelde snelheid wordt getoond in “km/h
Fijnafstelling: Ongeveer 1 km/h, telkens als de hendel bediend wordt
Ruime afstelling: Ongeveer 5 km/h, voor iedere 0,75 seconden dat de hendel vast-
gehouden wordt
Wanneer de ingestelde snelheid getoond wordt in “MPH”
Fijnafstelling: Ongeveer 1 mph (1,6 km/h), telkens als de hendel wordt bediend
Ruime afstelling: Ongeveer 5 mph (8 km/h), voor iedere 0,75 seconden dat de hen-
del wordt vastgehouden
In de constante-snelheidsregelmodus (Blz. 270), wordt de ingestelde snel-
heid als volgt verhoogd of verlaagd:
Fijnafstelling: Ongeveer 1,6 km/h, telkens als de hendel bediend wordt
Ruime afstelling: De ingestelde snelheid wordt continu verhoogd of verlaagd totdat
de hendel wordt losgelaten.
Wijzigen van de ingestelde snelheid
1
2
268 4-5. Gebruik van de ondersteunende systemen
NX200t_OM78009E_EE
Door de schakelaar in te drukken
wordt de afstand tot de voorligger als
volgt gewijzigd:
Lang
Gemiddeld
Kort
De tussenafstand wordt automatisch op
Lang ingesteld als het contact AAN
wordt gezet.
Als er een auto voor u rijdt, wordt het symbool voor een voorligger ook weergege-
ven.
Selecteer een afstand in de onderstaande tabel. Houd er rekening mee dat de
aangegeven afstanden overeenkomen met een rijsnelheid van 80 km/h. De tus-
senafstand is afhankelijk van de rijsnelheid.
Wijzigen van de tussenafstand (afstandsregelmodus)
Ty p e A
Type B
Symbool
voorligger
1
2
3
Instellingen tussenafstand (afstandsregelmodus)
Afstandsopties Tu s s e n a f s t a n d
Lang Ongeveer 50 m
Gemiddeld Ongeveer 40 m
Kort Ongeveer 30 m
269
4-5. Gebruik van de ondersteunende systemen
4
Rijden
NX200t_OM78009E_EE
Als u de hendel naar u toe trekt,
wordt de snelheidsregeling uitge-
schakeld.
De snelheidsregeling wordt eveneens
uitgeschakeld als het rempedaal wordt
ingetrapt.
Door de hendel omhoog te drukken,
wordt de snelheidsregeling hervat
en wordt de opgeslagen snelheid
hervat.
Wanneer echter bij het rijden met ingeschakelde afstandsregeling geen voorligger
wordt gesignaleerd, wordt de cruise control niet hervat wanneer de werkelijke rijsnel-
heid ongeveer 40 km/h of lager is. Ook wordt, bij het rijden in de constante-snel-
heidsmodus en met een werkelijke rijsnelheid van ongeveer 40 km/h of lager, de
cruise control niet hervat, omdat de ingestelde snelheid wordt gewist.
Wanneer uw auto een voorligger te
dicht nadert en automatisch decelere-
ren door middel van de cruise control
niet mogelijk is, zal het scherm gaan
knipperen en een zoemer klinken om
de bestuurder te waarschuwen. Dit kan
bijvoorbeeld gebeuren als een andere
bestuurder vóór u invoegt terwijl u een
voorligger volgt. Trap het rempedaal in
om voldoende afstand tot uw voorlig-
ger te houden.
Mogelijk worden geen waarschuwingen gegeven
In de volgende gevallen is het mogelijk dat de waarschuwing niet verschijnt:
Als de snelheid van de voorligger gelijk is aan of hoger is dan de snelheid
van uw eigen auto
Als de voorligger extreem langzaam rijdt
Direct nadat de snelheid van de cruise control is ingesteld
Bij het intrappen van het gaspedaal
Uitschakelen en hervatten van de snelheidsregeling
1
2
Naderingswaarschuwing (afstandsregelmodus)
270 4-5. Gebruik van de ondersteunende systemen
NX200t_OM78009E_EE
Wanneer de constante-snelheidsregeling is geselecteerd, blijft de auto met een
ingestelde snelheid rijden, zonder de tussenafstand te regelen. Selecteer deze
modus alleen wanneer de afstandsregelmodus niet goed werkt als gevolg van
vuil, enz.
Druk op de toets ON/OFF om de
cruise control in te schakelen.
Druk nogmaals op de toets om de
cruise control uit te schakelen.
Schakel de constante-snelheidsre-
geling in.
(Duw de hendel naar voren en houd
de hendel in die stand ongeveer 1 s
vast.)
Het controlelampje cruise control gaat
branden.
Als u tijdens de constante-snelheidsregeling terug wilt keren naar de afstandsregel-
modus, drukt u de hendel weer naar voren en houdt u hem ongeveer 1 seconde vast.
Nadat de gewenste snelheid is ingesteld, kunt u niet terugkeren naar de afstandsre-
gelmodus.
Als het contact UIT en vervolgens weer AAN wordt gezet, keert de auto automatisch
terug naar de afstandsregelmodus.
Wijzigen van de ingestelde snelheid: Blz. 267
Uitschakelen en hervatten van de snelheidsregeling: Blz. 269
De Dynamic Radar Cruise Control kan worden gebruikt als
De selectiehendel in stand D staat.
Schakelbereik 4 of hoger of stand D is geselecteerd met de paddle shift-schakelaar.
(auto's met paddle shift-schakelaars)
De rijsnelheid hoger is dan ongeveer 50 km/h.
Accelereren na het instellen van de rijsnelheid
Bedien het gaspedaal om te accelereren. Na het accelereren gaat de auto weer rijden
met de ingestelde snelheid. Als de afstandsregelmodus is ingeschakeld, neemt de rijsnel-
heid echter mogelijk af tot onder de ingestelde snelheid, zodat de afstand tot de voorlig-
ger gehandhaafd blijft.
Automatisch uitschakelen van de afstandsregelmodus
De afstandsregelmodus wordt automatisch uitgeschakeld in de volgende situaties:
De VSC is geactiveerd.
De TRC is gedurende een bepaalde periode geactiveerd.
Wanneer de VSC of TRC wordt uitgeschakeld door de toets VSC OFF in te drukken.
De sensor kan niet goed signaleren omdat hij ergens door wordt belemmerd.
Selecteren van de constante-snelheidsregelmodus
1
2
271
4-5. Gebruik van de ondersteunende systemen
4
Rijden
NX200t_OM78009E_EE
Pre Crash Brake-systeem wordt ingeschakeld.
Wanneer de afstandsregelmodus in de volgende gevallen automatisch wordt uitgescha-
keld, wordt “Radar Cruise Control Unavailable” (Dynamic Radar Cruise Control-sys-
teem niet beschikbaar) weergegeven op het multi-informatiedisplay:
De werkelijke rijsnelheid zakt onder ongeveer 40 km/h en er worden geen voorliggers
gesignaleerd.
De voorligger verlaat de rijstrook terwijl uw auto rijdt met een lagere rijsnelheid dan
40 km/h. Anders kan de sensor de auto niet op de juiste manier signaleren.
De ruitenwissers voor werken op hoge snelheid (wanneer de ruitenwisserschakelaar in
stand AUTO of de stand voor hoge snelheid staat).
Als de afstandsregelmodus om een andere dan de hierboven genoemde redenen auto-
matisch uitgeschakeld wordt, kan er een storing in het systeem aanwezig zijn. Neem
contact op met een erkende Lexus-dealer of hersteller/reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige.
Automatisch uitschakelen van de constante-snelheidsregelmodus
De constante-snelheidsregelmodus wordt automatisch uitgeschakeld in de volgende
situaties:
Actuele rijsnelheid zakt tot meer dan ongeveer 16 km/h onder de ingestelde rijsnel-
heid.
Werkelijke rijsnelheid zakt onder ongeveer 40 km/h.
De VSC is geactiveerd.
De TRC is gedurende een bepaalde periode geactiveerd.
Wanneer de VSC of TRC wordt uitgeschakeld door de toets VSC OFF in te drukken.
Pre Crash Brake-systeem wordt ingeschakeld.
Radarsensor en lenskap
Houd de sensor en de lenskap altijd schoon omdat de afstandsregelmodus anders niet
goed werkt. (Sommige belemmeringen, zoals sneeuw, ijs of plastic, worden niet door de
sensor gesignaleerd.)
Als er gesignaleerd wordt dat er iets op de sensor aanwezig is, wordt de Dynamic Radar
Cruise Control uitgeschakeld.
Waarschuwingsmeldingen en zoemers voor Dynamic Radar Cruise Control
Waarschuwingsmeldingen en zoemers worden gebruikt om een systeemstoring aan te
geven of om de bestuurder te informeren dat hij tijdens het rijden extra moet opletten.
Lees de op het multi-informatiedisplay weergegeven waarschuwingsmelding en volg de
aanwijzingen op.
Lenskap
Radarsensor
1
2
272 4-5. Gebruik van de ondersteunende systemen
NX200t_OM78009E_EE
Verklaring voor de radarsensor
De meest recente DECLARATION of CONFORMITY (DoC) is beschikbaar op het
volgende adres:
http://www.globaldenso.com/en/products/oem/index.html
273
4-5. Gebruik van de ondersteunende systemen
4
Rijden
NX200t_OM78009E_EE
274 4-5. Gebruik van de ondersteunende systemen
NX200t_OM78009E_EE
WAARSCHUWING
Voor het gebruik van de Dynamic Radar Cruise Control
Vertrouw niet blindelings op de afstandsregelmodus.
Houd rekening met de ingestelde rijsnelheid. Als de automatische deceleratie/accele-
ratie niet optimaal is, past u de rijsnelheid en de afstand tussen uw auto en voorliggers
met behulp van het remsysteem enz. aan.
Waarschuwingen met betrekking tot de ondersteunende systemen
Neem de volgende voorzorgsmaatregelen in acht.
Als u dat niet doet, kunt u een ongeval veroorzaken, waardoor ernstig letsel kan ont-
staan.
De bestuurder helpen bij het meten van de volgafstand
De Dynamic Radar Cruise Control dient alleen ter ondersteuning van de bestuurder
bij het bepalen van de volgafstand tussen de eigen auto en een bepaalde voorligger.
Het systeem is niet bedoeld om zorgeloos of roekeloos rijgedrag te rechtvaardigen
en kan de bestuurder ook niet helpen tijdens het rijden bij slecht zicht. Het blijft nood-
zakelijk dat de bestuurder zelf de omgeving van de auto goed in de gaten houdt.
De bestuurder helpen bij het bepalen van de juiste volgafstand
De Dynamic Radar Cruise Control bepaalt of de volgafstand tussen de eigen auto en
een bepaalde voorligger voldoende is of niet. Het systeem kan geen andere beoor-
delingen maken. Het is daarom strikt noodzakelijk dat u zelf alert blijft en inschat of
een situatie mogelijk gevaarlijk is.
De bestuurder helpen bij het bedienen van de auto
De Dynamic Radar Cruise Control kan geen aanrijdingen met een voorligger voor-
komen. Daarom dient u wanneer er gevaar dreigt direct de controle over de auto te
nemen en juist te handelen om de veiligheid van alle betrokkenen te garanderen.
Voorkomen van onbedoeld activeren van de Dynamic Radar Cruise Control
Schakel de Dynamic Radar Cruise Control uit met de toets ON/OFF als deze niet
wordt gebruikt.
275
4-5. Gebruik van de ondersteunende systemen
4
Rijden
NX200t_OM78009E_EE
WAARSCHUWING
Situaties die niet geschikt zijn voor gebruik van de Dynamic Radar Cruise Control
Gebruik de Dynamic Radar Cruise Control niet in de volgende situaties.
Als u dat wel doet, wordt de snelheid mogelijk niet goed geregeld, waardoor een
ongeval met ernstig letsel kan ontstaan.
Op wegen met voetgangers, fietsers, enz.
In druk verkeer
Op wegen met scherpe bochten
Op slingerende wegen
Op wegen die door regen, ijs of sneeuw glad zijn
Op steile hellingen
Bij het afdalen van een steile helling kan de rijsnelheid de ingestelde snelheid over-
schrijden.
Op wegen met meerdere steile hellingen bergopwaarts of bergafwaarts achtereen
Op invoegstroken van autowegen en snelwegen
Als de weersomstandigheden zo slecht zijn dat ze een juiste signalering door de sen-
soren onmogelijk zouden kunnen maken (mist, sneeuw, zandstorm, zware regenval,
enz.)
Als er vaak een naderingswaarschuwing hoorbaar is
Bij het rijden met een aanhangwagen of tijdens het slepen in een noodgeval
Omstandigheden waarin de sensor voorliggers niet op de juiste manier herkent
Bedien in onderstaande gevallen en afhankelijk van de omstandigheden het rempe-
daal wanneer het systeem onvoldoende decelereert of bedien het gaspedaal wanneer
moet worden geaccelereerd.
Omdat de sensor deze voertuigen wellicht niet op de juiste manier signaleert, wordt er
geen naderingswaarschuwing (Blz. 269) gegeven, waardoor een ongeval met ern-
stig letsel kan ontstaan.
Auto's die plotseling voor u invoegen
Auto's die met lage snelheden rijden
Auto's die niet op dezelfde rijstrook rijden
Voertuigen met een relatief kleine achterzijde (aanhangwagens zonder lading, enz.)
Motorfietsen die op dezelfde rijstrook rijden
Als door omringend verkeer opgeworpen water of sneeuw de signalering door de
sensor hindert
276 4-5. Gebruik van de ondersteunende systemen
NX200t_OM78009E_EE
WAARSCHUWING
Omstandigheden waaronder de afstandsregelmodus mogelijk niet goed werkt
Bedien het rempedaal (of het gaspedaal, afhankelijk van de situatie) indien nodig in de
volgende situaties, omdat de radarsensor voorliggers misschien niet op de juiste
manier signaleert, waardoor een ongeval met ernstig letsel kan ontstaan.
Als uw voorligger plotseling decelereert
Als de achterzijde van de auto ver ingezakt is
(omdat er zware lading in de bagageruimte
vervoerd wordt, enz.)
Als de weg erg bochtig is of de rijstroken erg
smal zijn
Als u veelvuldig stuurcorrecties moet uitvoe-
ren of frequent van rijstrook wisselt
Accele-
reren
Accele-
reren
Decelereren
277
4-5. Gebruik van de ondersteunende systemen
4
Rijden
NX200t_OM78009E_EE
WAARSCHUWING
Omgaan met de radarsensor
Volg onderstaande aanwijzingen op om te waarborgen dat de Dynamic Radar Cruise
Control goed kan werken.
Anders signaleert de radarsensor mogelijk niet correct, wat kan leiden tot een onge-
val.
Houd de sensor en de lenskap altijd schoon.
Reinig de sensor en de lenskap met een zachte doek zodat er geen krassen of
beschadigingen ontstaan.
Stel de sensor en de omgeving van de sensor niet bloot aan krachtige schokken.
Als de sensor ook maar iets verplaatst wordt, werkt het systeem mogelijk niet meer
goed. Als de sensor en de omgeving van de sensor aan krachtige schokken zijn
blootgesteld, moet het desbetreffende gedeelte van de auto altijd worden gecontro-
leerd en indien nodig gerepareerd door een erkende Lexus-dealer of hersteller/
reparateur of een andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige.
Neem de sensor niet uit elkaar.
Monteer geen accessoires en plak geen stickers op de sensor, de lenskap of in de
directe omgeving.
Wijzig of spuit de sensor en de lenskap niet.
Vervang ze niet door niet-originele onderdelen.
Als de radarsensor moet worden vervangen, neem dan contact op met een erkende
Lexus-dealer of hersteller/reparateur of een andere naar behoren gekwalificeerde
en uitgeruste deskundige.
278 4-5. Gebruik van de ondersteunende systemen
NX200t_OM78009E_EE
Dynamic Radar Cruise Controlmet volledig
snelheidsbereik
Wanneer het gaspedaal niet wordt bediend door de bestuurder en de afstands-
regelmodus is ingeschakeld, accelereert, decelereert en stopt de auto automa-
tisch overeenkomstig de veranderingen in snelheid van de voorligger. In de
constante-snelheidsregelmodus rijdt de auto met een constante snelheid.
Gebruik de Dynamic Radar Cruise Control met volledig snelheidsbereik op
autowegen en snelwegen.
Afstandsregelmodus (Blz. 279)
Constante-snelheidsregelmodus (Blz. 285)
Controlelampjes
Display
Ingestelde snelheid
Afstandsschakelaar
Cruise control-schakelaar
: Indien aanwezig
Overzicht van functies
1
2
3
4
5
279
4-5. Gebruik van de ondersteunende systemen
4
Rijden
NX200t_OM78009E_EE
In deze stand registreert een radarsensor of er binnen ongeveer 120 meter voor
u een voertuig rijdt. Deze sensor wordt tevens gebruikt om de afstand tussen uw
auto en de voorligger te berekenen.
Let erop dat de afstand tot uw voorligger kleiner wordt als u een lange helling afrijdt.
Voorbeeld van het rijden met een constante snelheid
Wanneer er geen voorliggers zijn
De auto rijdt met de snelheid die door de bestuurder is ingesteld. De gewenste tus-
senafstand kan ook worden ingesteld door de afstandsregeling te bedienen.
Voorbeeld van deceleratie en het volgen van een auto
Wanneer een voorligger langzamer rijdt dan de ingestelde snelheid
Als er een voorligger wordt gesignaleerd, verlaagt het systeem automatisch de snel-
heid van uw auto. Als de snelheid nog meer moet worden gereduceerd, schakelt het
systeem het remsysteem in (de remlichten gaan dan branden). Het systeem regelt de
snelheid van de auto zo dat de afstand die de bestuurder heeft ingesteld tot de voor-
ligger gehandhaafd blijft. Als het systeem de snelheid niet genoeg kan verlagen om
een veilige afstand tot de voorligger te creëren, klinkt er een waarschuwingssignaal.
Wanneer uw voorligger stopt, stopt uw auto ook (de auto wordt door het systeem stil-
gezet). Als uw voorligger begint te rijden, wordt het volgen van de auto hervat wan-
neer u de hendel van de cruise control omhoog beweegt of het gaspedaal intrapt.
Voorbeeld van acceleratie
Als er geen voorliggers meer zijn die langzamer rijden dan de ingestelde
snelheid
Het systeem verhoogt de snelheid totdat de ingestelde snelheid bereikt wordt. Het
systeem schakelt vervolgens weer over op het rijden met constante snelheid.
Rijden in de afstandsregelmodus
1
2
3
280 4-5. Gebruik van de ondersteunende systemen
NX200t_OM78009E_EE
Druk op de toets ON/OFF om de
cruise control in te schakelen.
Het controlelampje van de Dynamic
Radar Cruise Control gaat branden en
er wordt een melding weergegeven op
het multi-informatiedisplay.
Druk nogmaals op de toets om de
cruise control uit te schakelen.
Accelereer of decelereer met be-
hulp van het gaspedaal naar de ge-
wenste rijsnelheid (hoger dan
ongeveer 50 km/h) en druk de hen-
del naar beneden om de snelheid op
te slaan.
Het controlelampje cruise control SET
gaat branden.
De rijsnelheid op het moment dat de
schakelaar wordt losgelaten, wordt de
ingestelde snelheid.
Wanneer de afstandsregelmodus is ingeschakeld en de hendel wordt losgelaten bij
een rijsnelheid van minder dan 50 km/h en er een voorligger wordt gesignaleerd,
dan volgt de auto de voorligger met een ingestelde snelheid van 50 km/h.
Instellen van de rijsnelheid (afstandsregelmodus)
1
2
281
4-5. Gebruik van de ondersteunende systemen
4
Rijden
NX200t_OM78009E_EE
Bedien, om de ingestelde snelheid te wijzigen, de hendel totdat de gewenste
snelheid wordt weergegeven.
Verhogen van de snelheid
(Behalve wanneer de auto door het sys-
teem is stilgezet tijdens de afstandsre-
geling)
Verlagen van de snelheid
Fijne afstelling: Beweeg de hendel kort
in de gewenste richting.
Ruime afstelling: Houd de hendel in de
gewenste richting gedrukt.
Als de afstandsregelmodus is ingeschakeld, wordt de ingestelde snelheid als
volgt verhoogd of verlaagd:
Europa
Wanneer de ingestelde snelheid wordt getoond in “km/h
Fijnafstelling: Ongeveer 5 km/h, telkens als de hendel wordt bediend
Ruime afstelling: Ongeveer 5 km/h, voor iedere 0,75 seconden dat de hendel wordt
vastgehouden
Wanneer de ingestelde snelheid getoond wordt in “MPH”
Fijnafstelling: Ongeveer 5 mph (8 km/h), telkens als de hendel wordt bediend
Ruime afstelling: Ongeveer 5 mph (8 km/h), voor iedere 0,75 seconden dat de hen-
del wordt vastgehouden
Behalve Europa
Wanneer de ingestelde snelheid wordt getoond in “km/h
Fijnafstelling: Ongeveer 1 km/h, telkens als de hendel bediend wordt
Ruime afstelling: Ongeveer 5 km/h, voor iedere 0,75 seconden dat de hendel vast-
gehouden wordt
Wanneer de ingestelde snelheid getoond wordt in “MPH”
Fijnafstelling: Ongeveer 1 mph (1,6 km/h), telkens als de hendel wordt bediend
Ruime afstelling: Ongeveer 5 mph (8 km/h), voor iedere 0,75 seconden dat de hen-
del wordt vastgehouden
In de constante-snelheidsregelmodus (Blz. 285), wordt de ingestelde snel-
heid als volgt verhoogd of verlaagd:
Fijnafstelling: Ongeveer 1,6 km/h, telkens als de hendel bediend wordt
Ruime afstelling: De ingestelde snelheid wordt continu verhoogd of verlaagd totdat
de hendel wordt losgelaten.
Wijzigen van de ingestelde snelheid
1
2
282 4-5. Gebruik van de ondersteunende systemen
NX200t_OM78009E_EE
Door de schakelaar in te drukken
wordt de afstand tot de voorligger als
volgt gewijzigd:
Lang
Gemiddeld
Kort
De tussenafstand wordt automatisch op
Lang ingesteld als het contact AAN
wordt gezet.
Als er een auto voor u rijdt, wordt het symbool voor een voorligger ook weergege-
ven.
Selecteer een afstand in de onderstaande tabel. Houd er rekening mee dat de
aangegeven afstanden overeenkomen met een rijsnelheid van 80 km/h. De tus-
senafstand is afhankelijk van de rijsnelheid. Wanneer de auto is stilgezet door het
systeem, is de afstand tot de voorligger ongeveer 3 tot 5 m, ongeacht de instel-
ling voor de tussenafstand.
Wijzigen van de tussenafstand (afstandsregelmodus)
Type A
Ty p e B
Symbool
voorligger
1
2
3
Instellingen tussenafstand (afstandsregelmodus)
Afstandsopties Tu s s e n a f s t a n d
Lang Ongeveer 50 m
Gemiddeld Ongeveer 40 m
Kort Ongeveer 30 m
283
4-5. Gebruik van de ondersteunende systemen
4
Rijden
NX200t_OM78009E_EE
Druk de hendel omhoog als uw voor-
ligger begint te rijden.
Het volgen van uw voorligger wordt
ook hervat als u het gaspedaal intrapt
wanneer uw voorligger begint te rijden.
Als u de hendel naar u toe trekt,
wordt de snelheidsregeling uitge-
schakeld.
De snelheidsregeling wordt eveneens
uitgeschakeld als het rempedaal wordt
ingetrapt.
(Als de auto is stilgezet door het sys-
teem, wordt de snelheidsinstelling niet
geannuleerd als het rempedaal wordt
ingetrapt.)
Als u de hendel omhoog drukt,
wordt de cruise control hervat en
wordt de ingestelde snelheid hervat.
Wanneer echter bij het rijden met ingeschakelde afstandsregeling geen voorligger
wordt gesignaleerd, wordt de cruise control niet hervat wanneer de werkelijke rijsnel-
heid ongeveer 40 km/h of lager is. Ook wanneer bij het rijden met ingeschakelde
constante-snelheidsregeling en een werkelijke rijsnelheid van ongeveer 40 km/h of
lager, wordt de cruise control niet hervat, omdat de ingestelde snelheid wordt gewist.
Hervatten van het rijden met de volgregeling als de auto is stilgezet
door het systeem (afstandsregelmodus)
Uitschakelen en hervatten van de snelheidsregeling
1
2
284 4-5. Gebruik van de ondersteunende systemen
NX200t_OM78009E_EE
Wanneer uw auto een voorligger te
dicht nadert en automatisch decelere-
ren door middel van de cruise control
niet mogelijk is, zal het scherm gaan
knipperen en een zoemer klinken om
de bestuurder te waarschuwen. Dit kan
bijvoorbeeld gebeuren als een andere
bestuurder vóór u invoegt terwijl u een
voorligger volgt. Trap het rempedaal in
om voldoende afstand tot uw voorlig-
ger te houden.
Mogelijk worden geen waarschuwingen gegeven
In de volgende gevallen is het mogelijk dat de waarschuwing niet verschijnt:
Als de snelheid van de voorligger gelijk is aan of hoger is dan de snelheid
van uw eigen auto
Als de voorligger extreem langzaam rijdt
Direct nadat de snelheid van de cruise control is ingesteld
Bij het intrappen van het gaspedaal
Naderingswaarschuwing (afstandsregelmodus)
285
4-5. Gebruik van de ondersteunende systemen
4
Rijden
NX200t_OM78009E_EE
Wanneer de constante-snelheidsregeling is geselecteerd, blijft de auto met een
ingestelde snelheid rijden, zonder de tussenafstand te regelen. Selecteer deze
modus alleen wanneer de afstandsregelmodus niet goed werkt als gevolg van
vuil, enz.
Druk op de toets ON/OFF om de
cruise control in te schakelen.
Druk nogmaals op de toets om de
cruise control uit te schakelen.
Schakel de constante-snelheidsre-
geling in.
(Duw de hendel naar voren en houd
de hendel in die stand ongeveer 1 s
vast.)
Het controlelampje cruise control gaat
branden.
Als u tijdens de constante-snelheidsregeling terug wilt keren naar de afstandsregel-
modus, drukt u de hendel weer naar voren en houdt u hem ongeveer 1 seconde vast.
Nadat de gewenste snelheid is ingesteld, kunt u niet terugkeren naar de afstandsre-
gelmodus.
Als het contact UIT en vervolgens weer AAN wordt gezet, keert de auto automatisch
terug naar de afstandsregelmodus.
Wijzigen van de ingestelde snelheid: Blz. 281
Uitschakelen en hervatten van de snelheidsregeling: Blz. 283
Selecteren van de constante-snelheidsregelmodus
1
2
286 4-5. Gebruik van de ondersteunende systemen
NX200t_OM78009E_EE
De Dynamic Radar Cruise Control met volledig snelheidsbereik kan worden gebruikt
als
De selectiehendel in stand D staat.
Schakelbereik 4 of hoger of stand D is geselecteerd met de paddle shift-schakelaar.
(auto's met paddle shift-schakelaars)
De rijsnelheid hoger is dan ongeveer 50 km/h.
Accelereren na het instellen van de rijsnelheid
Bedien het gaspedaal om te accelereren. Na het accelereren gaat de auto weer rijden
met de ingestelde snelheid. Als de afstandsregelmodus is ingeschakeld, neemt de rijsnel-
heid echter mogelijk af tot onder de ingestelde snelheid, zodat de afstand tot de voorlig-
ger gehandhaafd blijft.
Automatisch uitschakelen van de afstandsregelmodus
De afstandsregelmodus wordt automatisch uitgeschakeld in de volgende situaties:
De VSC is geactiveerd.
De TRC is gedurende een bepaalde periode geactiveerd.
Wanneer de VSC of TRC wordt uitgeschakeld door de toets VSC OFF in te drukken.
De sensor kan niet goed signaleren omdat hij ergens door wordt belemmerd.
De remmen worden gedurende een langere periode automatisch bediend, bijvoor-
beeld in een file.
De parkeerrem is geactiveerd.
De auto wordt door het systeem stilgezet op een steile helling.
Pre Crash Brake-systeem wordt ingeschakeld.
Als de auto door het systeem is stilgezet, wordt het volgen van de voorligger in de vol-
gende gevallen niet hervat:
De bestuurder draagt geen veiligheidsgordel.
Het bestuurdersportier wordt geopend.
De achterklep of de motorkap wordt geopend.
Wanneer de afstandsregelmodus in de volgende gevallen automatisch wordt uitgescha-
keld, wordt “Radar Cruise Control Unavailable” (Dynamic Radar Cruise Control-sys-
teem niet beschikbaar) weergegeven op het multi-informatiedisplay:
De werkelijke rijsnelheid zakt onder ongeveer 40 km/h en er worden geen voorliggers
gesignaleerd.
De voorligger verlaat de rijstrook terwijl uw auto rijdt met een lagere rijsnelheid dan
40 km/h. Anders kan de sensor de auto niet op de juiste manier signaleren.
De ruitenwissers voor werken op hoge snelheid (wanneer de ruitenwisserschakelaar in
stand AUTO of de stand voor hoge snelheid staat).
Als de afstandsregelmodus om een andere dan de hierboven genoemde redenen auto-
matisch uitgeschakeld wordt, kan er een storing in het systeem aanwezig zijn. Neem
contact op met een erkende Lexus-dealer of hersteller/reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige.
287
4-5. Gebruik van de ondersteunende systemen
4
Rijden
NX200t_OM78009E_EE
Automatisch uitschakelen van de constante-snelheidsregelmodus
De constante-snelheidsregelmodus wordt automatisch uitgeschakeld in de volgende
situaties:
Actuele rijsnelheid zakt tot meer dan ongeveer 16 km/h onder de ingestelde rijsnel-
heid.
Werkelijke rijsnelheid zakt onder ongeveer 40 km/h.
De VSC is geactiveerd.
De TRC is gedurende een bepaalde periode geactiveerd.
Wanneer de VSC of TRC wordt uitgeschakeld door de toets VSC OFF in te drukken.
Pre Crash Brake-systeem wordt ingeschakeld.
Radarsensor en lenskap
Houd de sensor en de lenskap altijd schoon omdat de afstandsregelmodus anders niet
goed werkt. (Sommige belemmeringen, zoals sneeuw, ijs of plastic, worden niet door de
sensor gesignaleerd.)
Als er gesignaleerd wordt dat er iets op de sensor aanwezig is, wordt de Dynamic Radar
Cruise Control met volledig snelheidsbereik uitgeschakeld.
Waarschuwingsmeldingen en zoemers voor de Dynamic Radar Cruise Control met
volledig snelheidsbereik
Waarschuwingsmeldingen en zoemers worden gebruikt om een systeemstoring aan te
geven of om de bestuurder te informeren dat hij tijdens het rijden extra moet opletten.
Lees de op het multi-informatiedisplay weergegeven waarschuwingsmelding en volg de
aanwijzingen op.
Verklaring voor de radarsensor
Blz. 272
Lenskap
Radarsensor
1
2
288 4-5. Gebruik van de ondersteunende systemen
NX200t_OM78009E_EE
WAARSCHUWING
Voordat u de Dynamic Radar Cruise Control met volledig snelheidsbereik gebruikt
Vertrouw niet blindelings op de afstandsregelmodus.
Houd rekening met de ingestelde rijsnelheid. Als de automatische deceleratie/accele-
ratie niet optimaal is, past u de rijsnelheid en de afstand tussen uw auto en voorliggers
met behulp van het remsysteem enz. aan.
Waarschuwingen met betrekking tot de ondersteunende systemen
Neem de volgende voorzorgsmaatregelen in acht.
Als u dat niet doet, kunt u een ongeval veroorzaken, waardoor ernstig letsel kan ont-
staan.
De bestuurder helpen bij het meten van de volgafstand
De Dynamic Radar Cruise Control met volledig snelheidsbereik dient alleen ter
ondersteuning van de bestuurder bij het bepalen van de volgafstand tussen de eigen
auto en een bepaalde voorligger. Het systeem is niet bedoeld om zorgeloos of roeke-
loos rijgedrag te rechtvaardigen en kan de bestuurder ook niet helpen tijdens het rij-
den bij slecht zicht. Het blijft noodzakelijk dat de bestuurder zelf de omgeving van de
auto goed in de gaten houdt.
De bestuurder helpen bij het bepalen van de juiste volgafstand
De Dynamic Radar Cruise Control met volledig snelheidsbereik bepaalt of de volg-
afstand tussen de eigen auto en een bepaalde voorligger voldoende is of niet. Het
systeem kan geen andere beoordelingen maken. Het is daarom strikt noodzakelijk
dat u zelf alert blijft en inschat of een situatie mogelijk gevaarlijk is.
De bestuurder helpen bij het bedienen van de auto
De Dynamic Radar Cruise Control met volledig snelheidsbereik kan geen aanrijdin-
gen met een voorligger voorkomen. Daarom dient u wanneer er gevaar dreigt direct
de controle over de auto te nemen en juist te handelen om de veiligheid van alle
betrokkenen te garanderen.
Onbedoeld activeren van de Dynamic Radar Cruise Control met volledig snelheids-
bereik voorkomen
Schakel de Dynamic Radar Cruise Control met volledig snelheidsbereik uit met de
toets ON/OFF als deze niet wordt gebruikt.
289
4-5. Gebruik van de ondersteunende systemen
4
Rijden
NX200t_OM78009E_EE
WAARSCHUWING
Situaties waarin de Dynamic Radar Cruise Control met volledig snelheidsbereik niet
kan worden gebruikt
Gebruik de Dynamic Radar Cruise Control met volledig snelheidsbereik niet in de vol-
gende situaties.
Als u dat wel doet, wordt de snelheid mogelijk niet goed geregeld, waardoor een
ongeval met ernstig letsel kan ontstaan.
Op wegen met voetgangers, fietsers, enz.
In druk verkeer
Op wegen met scherpe bochten
Op slingerende wegen
Op wegen die door regen, ijs of sneeuw glad zijn
Op steile hellingen
Bij het afdalen van een steile helling kan de rijsnelheid de ingestelde snelheid over-
schrijden.
Op wegen met meerdere steile hellingen bergopwaarts of bergafwaarts achtereen
Op invoegstroken van autowegen en snelwegen
Als de weersomstandigheden zo slecht zijn dat ze een juiste signalering door de sen-
soren onmogelijk zouden kunnen maken (mist, sneeuw, zandstorm, zware regenval,
enz.)
Als er vaak een naderingswaarschuwing hoorbaar is
Bij het rijden met een aanhangwagen of tijdens het slepen in een noodgeval
Omstandigheden waarin de sensor voorliggers niet op de juiste manier herkent
Bedien in onderstaande gevallen en afhankelijk van de omstandigheden het rempe-
daal wanneer het systeem onvoldoende decelereert of bedien het gaspedaal wanneer
moet worden geaccelereerd.
Omdat de sensor deze voertuigen wellicht niet op de juiste manier signaleert, wordt er
geen naderingswaarschuwing (Blz. 284) gegeven, waardoor een ongeval met ern-
stig letsel kan ontstaan.
Auto's die plotseling voor u invoegen
Auto's die met lage snelheden rijden
Auto's die niet op dezelfde rijstrook rijden
Voertuigen met een relatief kleine achterzijde (aanhangwagens zonder lading, enz.)
Motorfietsen die op dezelfde rijstrook rijden
Als door omringend verkeer opgeworpen water of sneeuw de signalering door de
sensor hindert
290 4-5. Gebruik van de ondersteunende systemen
NX200t_OM78009E_EE
WAARSCHUWING
Omstandigheden waaronder de afstandsregelmodus mogelijk niet goed werkt
Bedien het rempedaal (of het gaspedaal, afhankelijk van de situatie) indien nodig in de
volgende situaties, omdat de radarsensor voorliggers misschien niet op de juiste
manier signaleert, waardoor een ongeval met ernstig letsel kan ontstaan.
Als uw voorligger plotseling decelereert
Als de achterzijde van de auto ver ingezakt is
(omdat er zware lading in de bagageruimte
vervoerd wordt, enz.)
Als de weg erg bochtig is of de rijstroken erg
smal zijn
Als u veelvuldig stuurcorrecties moet uitvoe-
ren of frequent van rijstrook wisselt
Accele-
reren
Accele-
reren
Decelereren
291
4-5. Gebruik van de ondersteunende systemen
4
Rijden
NX200t_OM78009E_EE
WAARSCHUWING
Omgaan met de radarsensor
Volg onderstaande aanwijzingen op om te waarborgen dat de Dynamic Radar Cruise
Control met volledig snelheidsbereik goed kan werken.
Anders signaleert de radarsensor mogelijk niet correct, wat kan leiden tot een onge-
val.
Houd de sensor en de lenskap altijd schoon.
Reinig de sensor en de lenskap met een zachte doek zodat er geen krassen of
beschadigingen ontstaan.
Stel de sensor en de omgeving van de sensor niet bloot aan krachtige schokken.
Als de sensor ook maar iets verplaatst wordt, werkt het systeem mogelijk niet meer
goed. Als de sensor en de omgeving van de sensor aan krachtige schokken zijn
blootgesteld, moet het desbetreffende gedeelte van de auto altijd worden gecontro-
leerd en indien nodig gerepareerd door een erkende Lexus-dealer of hersteller/
reparateur of een andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige.
Neem de sensor niet uit elkaar.
Monteer geen accessoires en plak geen stickers op de sensor, de lenskap of in de
directe omgeving.
Wijzig of spuit de sensor en de lenskap niet.
Vervang ze niet door niet-originele onderdelen.
Als de radarsensor moet worden vervangen, neem dan contact op met een erkende
Lexus-dealer of hersteller/reparateur of een andere naar behoren gekwalificeerde
en uitgeruste deskundige.
292 4-5. Gebruik van de ondersteunende systemen
NX200t_OM78009E_EE
Cruise control*
Met de cruise control kan een ingestelde snelheid worden vastgehouden zonder
dat hiervoor het gaspedaal hoeft te worden bediend.
Gebruik de cruise control op autowegen en snelwegen.
Controlelampjes
Cruise control-schakelaar
Druk op de toets ON/OFF om de
cruise control in te schakelen.
Het controlelampje cruise control gaat
branden.
Druk nogmaals op de toets om de
cruise control uit te schakelen.
Accelereer of decelereer met
behulp van het gaspedaal naar de
gewenste rijsnelheid (hoger dan
ongeveer 40 km/h) en druk de hen-
del naar beneden om de snelheid op
te slaan.
Het controlelampje cruise control SET
gaat branden.
De rijsnelheid op het moment dat de schakelaar wordt losgelaten, wordt de inge-
stelde snelheid.
: Indien aanwezig
Overzicht van functies
1
2
Instellen van de rijsnelheid
1
2
293
4-5. Gebruik van de ondersteunende systemen
4
Rijden
NX200t_OM78009E_EE
Bedien, om de ingestelde snelheid te wijzigen, de hendel totdat de gewenste
snelheid wordt weergegeven.
Verhogen van de snelheid
Verlagen van de snelheid
Fijne afstelling: Beweeg de hendel kort
in de gewenste richting.
Ruime afstelling: Houd de hendel in de
gewenste richting gedrukt.
De ingestelde snelheid wordt als volgt verhoogd of verlaagd:
Fijnafstelling: Ongeveer 1,6 km/h, telkens als de hendel bediend wordt
Ruime afstelling: De ingestelde snelheid wordt continu verhoogd of verlaagd totdat
de hendel wordt losgelaten.
Door de hendel naar u toe te trek-
ken wordt de constante-snelheids-
regeling uitgeschakeld.
De snelheidsregeling wordt eveneens
uitgeschakeld als het rempedaal wordt
ingetrapt.
Door de hendel omhoog te drukken
wordt de constante-snelheidsrege-
ling hervat.
Hervatten van de constante-snelheids-
regeling is echter pas mogelijk vanaf
een rijsnelheid van ongeveer 40 km/h
of meer.
Wijzigen van de ingestelde snelheid
1
2
Uitschakelen en hervatten van de constante-snelheidsregeling
1
2
294 4-5. Gebruik van de ondersteunende systemen
NX200t_OM78009E_EE
De cruise control kan worden gebruikt als
De selectiehendel in stand D of in stand 4 of hoger van M (alleen NX 200) staat.
Schakelbereik 4 of hoger of stand D is geselecteerd met de paddle shift-schakelaar.
(auto's met paddle shift-schakelaars)
De rijsnelheid hoger is dan ongeveer 40 km/h.
Accelereren na het instellen van de rijsnelheid
Bedien het gaspedaal om te accelereren. Na het accelereren gaat de auto weer rijden
met de ingestelde snelheid.
De ingestelde snelheid kan zelfs worden verhoogd zonder de cruise control uit te scha-
kelen, door eerst naar de gewenste snelheid te accelereren en vervolgens de hendel
omlaag te drukken om de nieuwe snelheid in te stellen.
Automatisch uitschakelen van de cruise control
De cruise control wordt automatisch uitgeschakeld in een van de volgende situaties:
De werkelijke rijsnelheid zakt tot meer dan ongeveer 16 km/h onder de ingestelde
snelheid.
Werkelijke rijsnelheid is lager dan ongeveer 40 km/h.
De VSC is geactiveerd.
De TRC is gedurende een bepaalde periode geactiveerd.
Wanneer de VSC of TRC wordt uitgeschakeld door de toets VSC OFF in te drukken.
Als “Cruise Control Malfunction Visit Your Dealer” (Storing in cruise control. Ga naar
uw dealer) op het multi-informatiedisplay wordt weergegeven
Druk eenmaal op de toets ON-OFF om het systeem uit te schakelen en druk vervolgens
opnieuw op de toets om het systeem in te schakelen.
Als er geen snelheid kan worden geprogrammeerd of de cruise control direct na het
activeren weer wordt uitgeschakeld, is er mogelijk een defect in het cruise control-sys-
teem aanwezig. Laat de auto nakijken door een erkende Lexus-dealer of hersteller/
reparateur of een andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige.
295
4-5. Gebruik van de ondersteunende systemen
4
Rijden
NX200t_OM78009E_EE
WAARSCHUWING
Onbedoeld inschakelen van de cruise control voorkomen
Schakel de cruise control uit met de toets ON/OFF als deze niet wordt gebruikt.
Situaties die niet geschikt zijn voor gebruik van de cruise control
Gebruik de cruise control niet in de volgende situaties.
Als u dat wel doet kunt u de macht over het stuur verliezen, waardoor ernstig letsel kan
ontstaan.
Op wegen met voetgangers, fietsers, enz.
In druk verkeer
Op wegen met scherpe bochten
Op slingerende wegen
Op wegen die door regen, ijs of sneeuw glad zijn
Op steile hellingen
Bij het afdalen van een steile helling kan de rijsnelheid de ingestelde snelheid over-
schrijden.
Bij het rijden met een aanhangwagen of tijdens het slepen in een noodgeval
296 4-5. Gebruik van de ondersteunende systemen
NX200t_OM78009E_EE
LDA (Lane Departure Alert)*
Tijdens het rijden op een autoweg of snelweg met witte (of gele) rijstrookmarke-
ring en weinig bochten, maakt een camera (geplaatst aan de bovenzijde van de
voorruit) gebruik van dit systeem om de witte (gele) rijstrookmarkering te her-
kennen en te signaleren dat de bestuurder de rijstrookmarkering overschrijdt.
Als het systeem vaststelt dat de auto afwijkt van zijn rijstrook, waarschuwt het de
bestuurder door middel van een zoemer en meldingen op het multi-informatie-
display.
Rijstrookherkenningscamera
Controlelampje
Display
To e t s L DA
: Indien aanwezig
Overzicht van de functie
1
2
3
297
4-5. Gebruik van de ondersteunende systemen
4
Rijden
NX200t_OM78009E_EE
Waarschuwingsfunctie afwijking van rijstrook
Wanneer het systeem vaststelt dat de auto afwijkt van zijn rijstrook, klinkt er een
waarschuwingszoemer en verschijnen er waarschuwingen op het scherm van
het multi-informatiedisplay.
Wanneer de waarschuwingszoemer klinkt, controleer dan de situatie op de weg om u
heen en keer terug naar het midden tussen de witte (gele) rijstrookmarkeringen door
voorzichtig het stuurwiel te bedienen.
Druk op de toets LDA om het systeem
te activeren.
Het controlelampje van het LDA gaat
branden en de rijstrookmarkeringen
worden weergegeven op het multi-
informatiedisplay.
Druk opnieuw op de toets om het LDA
uit te schakelen.
Ook wanneer het contact UIT wordt
gezet, blijft het LDA in- of uitgescha-
keld.
In LDA inbegrepen functies
Waarschuwings-
zoemer
Inschakelen van het LDA
Type A Type B
298 4-5. Gebruik van de ondersteunende systemen
NX200t_OM78009E_EE
Waarschuwingsfunctie afwijking van rijstrook
Wanneer aan de volgende voorwaarden wordt voldaan, werkt de functie.
Wanneer de waarschuwingsfunctie voor afwijking van de rijstrook werkt, wor-
den de rijstrookmarkeringen weergegeven op het multi-informatiedisplay.
(Blz. 299)
Wanneer het LDA is ingeschakeld. (Blz. 297)
Wanneer de rijsnelheid ongeveer 50 km/h of hoger is.
Wanneer het systeem de witte (gele) rijstrookmarkeringen herkent.
Wanneer de rijstrook meer dan ongeveer 2,5 m breed is.
Wanneer de richtingaanwijzerschakelaar niet werkt.
Bij het rijden op een rechte weg of het nemen van een bocht met een straal
die groter is dan ongeveer 100 m
Wanneer een storing in het systeem niet wordt gesignaleerd. (Blz. 300)
Waarschuwingsfunctie afwijking van rijstrook
In de volgende gevallen wordt de waarschuwingsfunctie voor afwijking van de
rijstrook tijdelijk uitgeschakeld. Wanneer de omstandigheden waaronder het
uitschakelen zich voordeed verbeteren, wordt de werking van de functie her-
vat.
De rijsnelheid wijkt af van het werkingsgebied van de functie
De richtingaanwijzerschakelaar wordt bediend
De rijstrookmarkeringen kunnen niet worden herkend tijdens het rijden
Wanneer een storing in het systeem optreedt
Direct nadat de waarschuwingsfunctie voor afwijking van de rijstrook
werkt
De waarschuwingsfunctie voor afwijking van de rijstrook zal enige secon-
den na activering niet weer in werking treden, ook al verlaat de auto weer
de rijstrook.
Wanneer de auto voor meer dan de helft buiten de rijstrook is
Bedrijfscondities voor de functie
Tijdelijk uitschakelen van de functie
299
4-5. Gebruik van de ondersteunende systemen
4
Rijden
NX200t_OM78009E_EE
Wanneer beide rijstrookmarkeringen
volledig wit worden:
Geeft aan dat zowel de rechter als de
linker rijstrookmarkering wordt her-
kend.
Als de auto van de rijstrook afwijkt, gaat
de weergave van rijstrookmarkering
aan de zijde die de auto verlaat oranje
knipperen. (Blz. 297)
Wanneer een van de rijstrookmarke-
ringen volledig wit wordt:
Geeft aan dat de rijstrookmarkering
aan de witgekleurde zijde wordt her-
kend.
Als de auto van de rijstrook afwijkt aan
de zijde met de herkende rijstrookmar-
kering, gaat die markering oranje knip-
peren. (Blz. 297)
Wanneer beide rijstrookmarkeringen
wit omlijnd zijn:
Dit geeft aan dat er geen rijstrookmar-
kering wordt herkend of dat het LDA
tijdelijk is uitgeschakeld.
Weergave op het multi-informatiedisplay
300 4-5. Gebruik van de ondersteunende systemen
NX200t_OM78009E_EE
Als “Lane Departure Alert Malfunction Visit Your Dealer” (Storing in Lane Departure
Alert. Ga naar uw dealer) op het multi-informatiedisplay wordt weergegeven
Als het controlelampje van het LDA niet gaat branden wanneer de toets LDA wordt
ingedrukt, is er mogelijk een storing aanwezig in het systeem. Laat de auto direct nakij-
ken door een erkende Lexus-dealer of hersteller/reparateur of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste deskundige.
Waarschuwingszoemer afwijking van rijstrook
Afhankelijk van het geluidsniveau van het audiosysteem of het geluid dat de ventilator
van de airconditioning maakt terwijl het audiosysteem of de airconditioning is ingescha-
keld, is de waarschuwingszoemer mogelijk moeilijk te horen.
Nadat de auto in de zon heeft gestaan
Het LDA is mogelijk niet beschikbaar en er wordt gedurende een bepaalde tijd na het
wegrijden een waarschuwingsmelding weergegeven. Als de temperatuur in de auto
daalt en de temperatuur rondom de rijstrookherkenningscamera (Blz. 296) geschikt
wordt voor de werking ervan, schakel dan na korte tijd de toets LDA weer in.
Als er slechts aan één zijde van de auto rijstrookmarkeringen aanwezig zijn
De waarschuwingsfunctie voor afwijking van de rijstrook zal niet werken voor de zijde
waar geen rijstrookmarkeringen konden worden herkend.
Omstandigheden waaronder de functie mogelijk niet goed werkt
In de volgende situaties kan de rijstrookherkenningscamera de rijstrookmarkeringen
mogelijk niet herkennen, waardoor de waarschuwingsfunctie voor afwijking van de rij-
strook niet goed werkt. Dit duidt echter niet op een storing.
Bij schaduwen op de weg die parallel lopen aan rijstrookmarkeringen of als de rij-
strookmarkeringen door een schaduw niet zichtbaar zijn
Wanneer door een gebied zonder rijstrookmarkeringen wordt gereden, zoals bij een
tolhuisje, een zebrapad of bij een kaartautomaat
Bij onderbroken rijstrookmarkeringen, kattenogen (verhoogde rijstrookmarkeringen)
of bij stenen
Wanneer de rijstrookmarkeringen (deels) onzichtbaar zijn door zand, vuil, enz.
Bij het rijden op een nat wegdek als gevolg van regen, plassen op de weg, enz.
Wanneer de rijstrookmarkeringen geel zijn (het systeem herkent deze mogelijk minder
goed dan de witte markeringen)
Wanneer de rijstrookmarkeringen op een stoeprand zijn aangebracht, enz.
Bij het rijden over een zeer helder wegoppervlak, zoals beton
Bij het rijden op een wegoppervlak dat helder is als gevolg van gereflecteerd licht
Wanneer u ergens rijdt waar het licht heel snel verandert, bijvoorbeeld bij het in- of uit-
rijden van een tunnel
Wanneer zonlicht of de koplampen van tegenliggers rechtstreeks in de cameralens
schijnt
Bij het rijden op wegen die zich splitsen of die samenkomen
Als op een helling wordt gereden
Wanneer u op bochtige wegen of hobbelige wegen rijdt
Tijdens het rijden op onverharde wegen
Bij het nemen van een scherpe bocht
301
4-5. Gebruik van de ondersteunende systemen
4
Rijden
NX200t_OM78009E_EE
Wanneer de rijstrookmarkeringen zeer smal of breed zijn
Wanneer de auto naar een kant overhelt als gevolg van een zware belading of een
onjuiste bandenspanning
Wanneer de afstand tot uw voorligger zeer kort is
Wanneer de auto wordt blootgesteld aan sterke op- en neergaande bewegingen, zoals
bij het rijden over onverharde wegen of naden in het wegdek
Wanneer de koplampen in het donker minder helder zijn als gevolg van vuil op de len-
zen of wanneer de koplampen niet goed zijn uitgelijnd
In geval van zijwind
Als de banden zijn gewisseld
Afhankelijk van de gebruikte banden zijn de prestaties mogelijk niet als voorheen.
Waarschuwingsmeldingen voor het LDA
Waarschuwingsmeldingen worden gebruikt om een storing in het systeem aan te geven
of om de bestuurder tijdens het rijden te waarschuwen. Lees de op het multi-informatie-
display weergegeven waarschuwingsmelding en volg de aanwijzingen op.
Ook als er een waarschuwingsmelding wordt weergegeven, vormt dit geen belemme-
ring voor normaal rijden.
302 4-5. Gebruik van de ondersteunende systemen
NX200t_OM78009E_EE
WAARSCHUWING
Voordat u het LDA-systeem gebruikt
Vertrouw niet alleen op het LDA-systeem. Het LDA-systeem zorgt er niet voor dat de
auto automatisch rijdt en zorgt er ook niet voor dat u zelf minder hoeft op te letten. De
bestuurder dient als zodanig volledige verantwoordelijkheid te nemen voor het over-
zien van zijn/haar omgeving, voor het bedienen van het stuurwiel om de rijlijn te corri-
geren en voor het veilig rijden. Neem af en toe rust bij lange ritten.
Onjuist of nalatig rijgedrag kan resulteren in een ongeval.
Onbedoelde werking van de LDA vermijden
Schakel het LDA uit met de toets LDA wanneer u het systeem niet gebruikt.
(Blz. 297)
Situaties die niet geschikt zijn voor gebruik van het LDA
Gebruik het LDA niet in de volgende situaties.
Anders werkt het systeem mogelijk niet correct wat kan leiden tot een aanrijding.
Als wordt gereden met winterbanden, sneeuwkettingen, een reservewiel of soortge-
lijke uitrusting
Wanneer een band met een andere structuur, van een andere fabrikant of een ander
merk of met een ander profiel wordt gebruikt.
Wanneer de band onvoldoende profiel heeft of de bandenspanning te laag is
Bij een nieuwe wielophangingsconstructie
Als zich objecten of constructies naast de weg bevinden die gezien zouden kunnen
worden als rijstrookmarkeringen (bijvoorbeeld vangrails, stoepranden, reflectorpa-
len, enz.)
Tijdens rijden op besneeuwde wegen
Wanneer rijstrookmarkeringen moeilijk te zien zijn door regen, sneeuw, mist, stuif-
zand, enz.
Wanneer tijdelijke wegmarkeringen zichtbaar zijn of wanneer oude rijstrookmarke-
ringen nog deels zichtbaar zijn op de weg
Wanneer u op een weg rijdt die gedeeltelijk is afgesloten als gevolg van onderhoud
of wanneer u op een tijdelijke rijstrook rijdt
Bij het rijden op een door regen, sneeuw, enz. glad geworden wegdek
Bij het rijden op andere wegen dan autowegen en snelwegen
Bij wegwerkzaamheden
303
4-5. Gebruik van de ondersteunende systemen
4
Rijden
NX200t_OM78009E_EE
OPMERKING
Voorkomen van schade aan of een onjuiste werking van het LDA
Neem de volgende voorzorgsmaatregelen in acht om ervoor te zorgen dat het LDA-
systeem goed blijft functioneren
Breng geen wijzigingen aan de koplampen aan en plak geen stickers op het lampglas.
Breng geen wijzigingen aan de wielophanging aan en vervang deze niet door niet-
originele onderdelen.
Monteer of plaats geen voorwerpen op de motorkap of de grille. Monteer ook geen
accessoires aan de voorzijde van de auto (bullbars, enz.).
Als uw voorruit gerepareerd moet worden, neem dan contact op met een erkende
Lexus-dealer of hersteller/reparateur of een andere naar behoren gekwalificeerde
en uitgeruste deskundige.
Voorkom overbelading van uw auto
Rijstrookherkenningscamera
Neem de volgende voorzorgsmaatregelen in acht om ervoor te zorgen dat het LDA-
systeem goed blijft functioneren
Houd de voorruit te allen tijde schoon.
De prestaties worden mogelijk negatief beïnvloed als de voorruit vuil is of wanneer er
regendruppels, damp of ijs op de voorruit zit(ten).
Mors geen vloeistof op de rijstrookherkenningscamera.
Plak geen ruitfolie op de voorruit.
Plaats geen antenne vóór de rijstrookherkenningscamera.
Als de voorruit vóór de rijstrookherkenningscamera is beslagen, gebruik dan de
voorruitverwarming om de damp van de voorruit te verwijderen. (Blz. 465)
Bij koud weer kan het gebruik van de kachel waarbij warme lucht naar de voeten
stroomt ervoor zorgen dat het bovenste deel van de voorruit beslaat. Dit beïnvloedt
de beelden op een negatieve manier.
Houd de cameralens vrij van krassen of vuil.
Let er bij het schoonmaken van de binnenzijde van de voorruit op dat er geen ruitreini-
ger o.i.d. op de lens terechtkomt. Raak de lens ook niet aan.
Neem voor reparaties aan de lens contact op met een erkende Lexus-dealer of herstel-
ler/reparateur of een andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige.
Wijzig de montagepositie of -richting van de rijstrookherkenningscamera niet en ver-
wijder de camera niet.
De richting van de rijstrookherkenningscamera is nauwkeurig afgesteld.
Stel de rijstrookherkenningscamera niet bloot aan krachtige schokken en neem de
camera niet uit elkaar.
Vervang de voorruit niet door een niet-originele voorruit.
Neem contact op met een erkende Lexus-dealer of hersteller/reparateur of een
andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige.
Bevestig geen stickers of andere zaken op de
voorruit in de buurt van de rijstrookherken-
ningscamera.
304 4-5. Gebruik van de ondersteunende systemen
NX200t_OM78009E_EE
LDA (Lane Departure Alert met stuurregeling)*
Tijdens het rijden op een autoweg of snelweg met witte (of gele) rijstrookmarke-
ring en weinig bochten, maakt een camera (geplaatst aan de bovenzijde van de
voorruit) gebruik van dit systeem om de witte (gele) rijstrookmarkering te her-
kennen en te signaleren dat de bestuurder de rijstrookmarkering overschrijdt.
Als het systeem vaststelt dat de auto afwijkt van zijn rijstrook, waarschuwt het de
bestuurder door middel van een zoemer en meldingen op het multi-informatie-
display. Het systeem biedt assistentie door het stuurwiel te bedienen om te voor-
komen dat de auto nog verder afwijkt van de rijstrookmarkeringen.
Rijstrookherkenningscamera
Controlelampjes
Display
To e t s L DA
: Indien aanwezig
Overzicht van de functie
1
2
3
305
4-5. Gebruik van de ondersteunende systemen
4
Rijden
NX200t_OM78009E_EE
Waarschuwingsfunctie afwijking van rijstrook
Wanneer het systeem vaststelt dat de auto afwijkt van zijn rijstrook, klinkt er een
waarschuwingszoemer en verschijnen er waarschuwingen op het scherm van
het multi-informatiedisplay.
Wanneer de waarschuwingszoemer klinkt, controleer dan de situatie op de weg om u
heen en keer terug naar het midden tussen de witte (gele) rijstrookmarkeringen door
voorzichtig het stuurwiel te bedienen.
Stuurregelingsfunctie
Als het systeem vaststelt dat de auto afwijkt van zijn rijstrook, wordt dit weerge-
geven op het multi-informatiedisplay en wordt er door de stuurregeling een
stuurkracht toegepast op het stuurwiel, zodat assistentie wordt geboden bij de
bediening van het stuurwiel om te voorkomen dat de auto nog verder afwijkt van
de rijstrookmarkeringen.
Om te voorkomen dat u te veel op het systeem gaat vertrouwen, wordt er een waar-
schuwingsmelding weergegeven op het multi-informatiedisplay en wordt de functie
tijdelijk uitgeschakeld wanneer het stuurwiel niet door het systeem wordt bediend en
u uw handen weer licht aan het stuurwiel dient te houden.
In LDA inbegrepen functies
Waarschuwings-
zoemer
Waarschuw ingszoemer
Stuurregeling ingeschakeld
306 4-5. Gebruik van de ondersteunende systemen
NX200t_OM78009E_EE
Druk op de toets LDA om het systeem
te activeren.
Het controlelampje van het LDA gaat
branden en de rijstrookmarkeringen
worden weergegeven op het multi-
informatiedisplay.
Druk opnieuw op de toets om het LDA
uit te schakelen.
Het contact wordt UIT gezet en het
LDA wordt uitgeschakeld.
Waarschuwingsfunctie afwijking van rijstrook
Wanneer aan de volgende voorwaarden wordt voldaan, werkt de functie.
Wanneer de waarschuwingsfunctie voor afwijking van de rijstrook werkt, wor-
den de rijstrookmarkeringen weergegeven op het multi-informatiedisplay.
(Blz. 308)
Wanneer het LDA is ingeschakeld. (Blz. 306)
Wanneer de rijsnelheid ongeveer 50 km/h of hoger is.
Wanneer het systeem de witte (gele) rijstrookmarkeringen herkent.
Wanneer de rijstrook meer dan ongeveer 2,5 m breed is.
Wanneer de richtingaanwijzerschakelaar niet werkt.
Wanneer de alarmknipperlichten niet werken.
Bij het rijden op een rechte weg of het nemen van een bocht met een straal
die groter is dan ongeveer 100 m
Wanneer een storing in het systeem niet wordt gesignaleerd. (Blz. 309)
Inschakelen van het LDA
Type A Type B
Voorwaarden voor de werking van iedere functie
307
4-5. Gebruik van de ondersteunende systemen
4
Rijden
NX200t_OM78009E_EE
Stuurregelingsfunctie
Naast de bedrijfscondities voor de waarschuwingsfunctie voor afwijking van
de rijstrook, werkt de functie ook wanneer aan alle onderstaande voorwaar-
den wordt voldaan.
Wanneer de instellingen voor de “Steering Assist” (stuurassistentie) op het
“Settings Display” (instellingendisplay) van het multi-informatiedisplay
On” (aan) staat (Blz. 311)
Wanneer de auto niet meer is afgeremd dan ingesteld.
Wanneer het stuurwiel wordt bediend met een stuurkracht die niet gelijk is
aan de kracht die wordt uitgeoefend bij het wisselen van rijstrook.
Wanneer het ABS, de VSC, de TRC of het PCS (indien aanwezig) niet
werkt.
Wanneer het gaspedaal niet opzettelijk wordt bediend.
Waarschuwingsfunctie afwijking van rijstrook
In de volgende gevallen wordt de waarschuwingsfunctie voor afwijking van de
rijstrook tijdelijk uitgeschakeld. Wanneer de omstandigheden waaronder het
uitschakelen zich voordeed verbeteren, wordt de werking van de functie her-
vat.
De rijsnelheid wijkt af van het werkingsgebied van de functie
De richtingaanwijzerschakelaar wordt bediend
Wanneer de alarmknipperlichten worden bediend
De rijstrookmarkeringen kunnen niet worden herkend tijdens het rijden
Wanneer een storing in het systeem optreedt
Direct nadat de waarschuwingsfunctie voor afwijking van de rijstrook
werkt
De waarschuwingsfunctie voor afwijking van de rijstrook zal enige secon-
den na activering niet weer in werking treden, ook al verlaat de auto weer
de rijstrook.
Wanneer de auto voor meer dan de helft buiten de rijstrook is
Stuurregelingsfunctie
Naast de voorwaarden voor tijdelijke uitschakeling van de waarschuwings-
functie voor afwijking van de rijstrook, wordt in de volgende gevallen de stuur-
regelingsfunctie tijdelijk uitgeschakeld. Wanneer de omstandigheden
waaronder het uitschakelen zich voordeed verbeteren, wordt de werking van
de functie hervat.
Wanneer de auto meer is afgeremd dan ingesteld.
Tijdelijk uitschakelen van de functies
308 4-5. Gebruik van de ondersteunende systemen
NX200t_OM78009E_EE
Wanneer het stuurwiel wordt bediend met een stuurkracht die gelijk is aan
de kracht die wordt uitgeoefend bij het wisselen van rijstrook.
Wanneer het ABS, de VSC, de TRC of het PCS (indien aanwezig) werkt.
Wanneer het gaspedaal opzettelijk wordt bediend.
Wanneer het systeem oordeelt dat er zonder handen aan het stuurwiel
wordt gereden
De werking van de VSC en TRC is uitgeschakeld (Blz. 338)
Wanneer wordt bepaald dat er een storing zit in het systeem dat betrekking
heeft op de stuurregelingsfunctie, wordt deze functie uitgeschakeld en wordt
“LDA Steering Assist Deactivated Warnings Available” (Stuurassistentie LDA
uitgeschakeld. Waarschuwingen beschikbaar) weergegeven op het multi-infor-
matiedisplay. Het is echter mogelijk dat de waarschuwingsfunctie voor afwijking
van de rijstrook werkt.
Wanneer de stuurregelingsfunctie wordt uitgeschakeld, keert de functie niet
terug, tenzij “Steering Assist” (stuurassistentie) op het “Settings Display” (instel-
lingendisplay) van het multi-informatiedisplay weer “On” (aan) wordt gezet
(Blz. 311) of de toets van het LDA weer wordt ingeschakeld.
Wanneer beide rijstrookmarkeringen
volledig wit worden:
Geeft aan dat zowel de rechter als de
linker rijstrookmarkering wordt her-
kend.
Als de auto van de rijstrook afwijkt, gaat
de weergave van rijstrookmarkering
aan de zijde die de auto verlaat oranje
knipperen. (Blz. 305)
Wanneer een van de rijstrookmarke-
ringen volledig wit wordt:
Geeft aan dat de rijstrookmarkering
aan de witgekleurde zijde wordt her-
kend.
Als de auto van de rijstrook afwijkt aan
de zijde met de herkende rijstrookmar-
kering, gaat die markering oranje knip-
peren. (Blz. 305)
Wanneer de stuurregelingsfunctie is uitgeschakeld
Weergave op het multi-informatiedisplay
309
4-5. Gebruik van de ondersteunende systemen
4
Rijden
NX200t_OM78009E_EE
Wanneer beide rijstrookmarkeringen
wit omlijnd zijn:
Dit geeft aan dat er geen rijstrookmar-
kering wordt herkend of dat het LDA
tijdelijk is uitgeschakeld.
Wanneer de stuurregeling is ingescha-
keld, gaat het controlelampje van de
stuurregeling branden.
Als “Lane Departure Alert Malfunction Visit Your Dealer” (Storing in Lane Departure
Alert. Ga naar uw dealer) op het multi-informatiedisplay wordt weergegeven
Als het controlelampje van het LDA niet gaat branden wanneer de toets LDA wordt
ingedrukt, is er mogelijk een storing aanwezig in het systeem. Laat de auto direct nakij-
ken door een erkende Lexus-dealer of hersteller/reparateur of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste deskundige.
De stuurregelingsfunctie
Er zijn gevallen waarbij het mogelijk moeilijk is om de stuurkracht te voelen die door de
stuurregeling op het stuurwiel wordt uitgeoefend overeenkomstig de snelheid, de situa-
tie waarin wordt afgeweken, de wegomstandigheden, enz.
Waarschuwingszoemer afwijking van rijstrook
Afhankelijk van het geluidsniveau van het audiosysteem of het geluid dat de ventilator
van de airconditioning maakt terwijl het audiosysteem of de airconditioning is ingescha-
keld, is de waarschuwingszoemer mogelijk moeilijk te horen.
Nadat de auto in de zon heeft gestaan
Het LDA is mogelijk niet beschikbaar en er wordt gedurende een bepaalde tijd na het
wegrijden een waarschuwingsmelding weergegeven. Als de temperatuur in de auto
daalt en de temperatuur rondom de rijstrookherkenningscamera (Blz. 304) geschikt
wordt voor de werking ervan, schakel dan na korte tijd de toets van het LDA weer in.
Als er slechts aan één zijde van de auto rijstrookmarkeringen aanwezig zijn
De waarschuwingsfunctie voor afwijking van de rijstrook zal niet werken voor de zijde
waar geen rijstrookmarkeringen konden worden herkend.
Weergave wanneer stuurregeling is ingeschakeld
310 4-5. Gebruik van de ondersteunende systemen
NX200t_OM78009E_EE
Omstandigheden waaronder de functie mogelijk niet goed werkt
In de volgende situaties kan de rijstrookherkenningscamera de rijstrookmarkeringen
mogelijk niet herkennen, waardoor de waarschuwingsfunctie voor afwijking van de rij-
strook niet goed werkt. Dit duidt echter niet op een storing.
Bij schaduwen op de weg die parallel lopen aan rijstrookmarkeringen of als de rij-
strookmarkeringen door een schaduw niet zichtbaar zijn
Wanneer door een gebied zonder rijstrookmarkeringen wordt gereden, zoals bij een
tolhuisje, een zebrapad of bij een kaartautomaat
Bij onderbroken rijstrookmarkeringen, kattenogen (verhoogde rijstrookmarkeringen)
of bij stenen
Wanneer de rijstrookmarkeringen (deels) onzichtbaar zijn door zand, vuil, enz.
Bij het rijden op een nat wegdek als gevolg van regen, plassen op de weg, enz.
Wanneer de rijstrookmarkeringen geel zijn (het systeem herkent deze mogelijk minder
goed dan de witte markeringen)
Wanneer de rijstrookmarkeringen op een stoeprand zijn aangebracht, enz.
Bij het rijden over een zeer helder wegoppervlak, zoals beton
Bij het rijden op een wegoppervlak dat helder is als gevolg van gereflecteerd licht
Wanneer u ergens rijdt waar het licht heel snel verandert, bijvoorbeeld bij het in- of uit-
rijden van een tunnel
Wanneer zonlicht of de koplampen van tegenliggers rechtstreeks in de cameralens
schijnt
Bij het rijden op wegen die zich splitsen of die samenkomen
Als op een helling wordt gereden
Wanneer u op bochtige wegen of hobbelige wegen rijdt
Tijdens het rijden op onverharde wegen
Bij het nemen van een scherpe bocht
Wanneer de rijstrookmarkeringen zeer smal of breed zijn
Wanneer de auto naar een kant overhelt als gevolg van een zware belading of een
onjuiste bandenspanning
Wanneer de afstand tot uw voorligger zeer kort is
Wanneer de auto wordt blootgesteld aan sterke op- en neergaande bewegingen, zoals
bij het rijden over onverharde wegen of naden in het wegdek
Wanneer de koplampen in het donker minder helder zijn als gevolg van vuil op de len-
zen of wanneer de koplampen niet goed zijn uitgelijnd
In geval van zijwind
311
4-5. Gebruik van de ondersteunende systemen
4
Rijden
NX200t_OM78009E_EE
Als de banden zijn gewisseld
Afhankelijk van de gebruikte banden zijn de prestaties mogelijk niet als voorheen.
Waarschuwingsmeldingen voor het LDA
Waarschuwingsmeldingen worden gebruikt om een storing in het systeem aan te geven
of om de bestuurder tijdens het rijden te waarschuwen. Lees de op het multi-informatie-
display weergegeven waarschuwingsmelding en volg de aanwijzingen op.
Ook als er een waarschuwingsmelding wordt weergegeven, vormt dit geen belemme-
ring voor normaal rijden.
Wanneer de stuurregelingsfunctie wordt in-/uitgeschakeld
De stuurregelingsfunctie kan in/uit worden geschakeld vanuit het “Settings Dis-
play” (instellingendisplay) (Blz.106) van het multi-informatiedisplay.
Door op of van de bedieningstoetsen van het instrumentenpaneel
(Blz.106) te drukken, wordt geselecteerd
Iedere keer dat op van de bedieningstoetsen van het instrumentenpaneel van
gedrukt, schakelen de bedieningstoetsen tussen “On” (aan) en “Off” (uit)
Afstelling gevoeligheid waarschuwingszoemer afwijking van rijstrook
De gevoeligheid van de waarschuwingszoemer voor afwijking van de rijstrook kan wor-
den afgesteld vanuit het “Settings Display” (instellingendisplay) (Blz.106) van
het multi-informatiedisplay.
Door op of van de bedieningstoetsen van het instrumentenpaneel
(Blz.106) te drukken, wordt geselecteerd
Iedere keer dat op van de bedieningstoetsen van het instrumentenpaneel van
gedrukt, schakelen de bedieningstoetsen tussen “High” (hoog) en “Standard” (stan-
daard)
1
2
1
2
312 4-5. Gebruik van de ondersteunende systemen
NX200t_OM78009E_EE
WAARSCHUWING
Voordat u het LDA-systeem gebruikt
Vertrouw niet alleen op het LDA-systeem. Het LDA-systeem zorgt er niet voor dat de
auto automatisch rijdt en zorgt er ook niet voor dat u zelf minder hoeft op te letten. De
bestuurder dient als zodanig volledige verantwoordelijkheid te nemen voor het over-
zien van zijn/haar omgeving, voor het bedienen van het stuurwiel om de rijlijn te corri-
geren en voor het veilig rijden. Neem af en toe rust bij lange ritten.
Onjuist of nalatig rijgedrag kan resulteren in een ongeval.
Rijd niet zonder het stuurwiel vast te houden
Als het systeem oordeelt dat de auto wordt bestuurd zonder dat het stuurwiel wordt
vastgehouden, terwijl de stuurcontrolefunctie actief is, dan wordt de stuurcontrole-
functie tijdelijk uitgeschakeld en tegelijkertijd wordt een waarschuwingsmelding
getoond. (Blz. 308)
Onjuiste handelingen met het stuurwiel en/of nalatend rijgedrag kan resulteren in een
ongeval. Houdt tijdens het rijden het stuurwiel stevig vast en let op veilig rijgedrag.
Onbedoelde werking van de LDA vermijden
Schakel het LDA uit met de toets LDA wanneer u het systeem niet gebruikt.
(Blz. 306)
Situaties die niet geschikt zijn voor gebruik van het LDA
Gebruik het LDA niet in de volgende situaties.
Anders werkt het systeem mogelijk niet correct wat kan leiden tot een aanrijding.
Als wordt gereden met winterbanden, sneeuwkettingen, een reservewiel of soortge-
lijke uitrusting
Wanneer een band met een andere structuur, van een andere fabrikant of een ander
merk of met een ander profiel wordt gebruikt.
Wanneer de band onvoldoende profiel heeft of de bandenspanning te laag is
Bij een nieuwe wielophangingsconstructie
Als zich objecten of constructies naast de weg bevinden die gezien zouden kunnen
worden als rijstrookmarkeringen (bijvoorbeeld vangrails, stoepranden, reflectorpa-
len, enz.)
Tijdens rijden op besneeuwde wegen
Wanneer rijstrookmarkeringen moeilijk te zien zijn door regen, sneeuw, mist, stuif-
zand, enz.
Wanneer tijdelijke wegmarkeringen zichtbaar zijn of wanneer oude rijstrookmarke-
ringen nog deels zichtbaar zijn op de weg
Wanneer u op een weg rijdt die gedeeltelijk is afgesloten als gevolg van onderhoud
of wanneer u op een tijdelijke rijstrook rijdt
Bij het rijden op een door regen, sneeuw, enz. glad geworden wegdek
Bij het rijden op andere wegen dan autowegen en snelwegen
Bij wegwerkzaamheden
313
4-5. Gebruik van de ondersteunende systemen
4
Rijden
NX200t_OM78009E_EE
OPMERKING
Voorkomen van schade aan of een onjuiste werking van het LDA
Neem de volgende voorzorgsmaatregelen in acht om ervoor te zorgen dat het LDA-
systeem goed blijft functioneren
Breng geen wijzigingen aan de koplampen aan en plak geen stickers op het lampglas.
Breng geen wijzigingen aan de wielophanging aan en vervang deze niet door niet-
originele onderdelen.
Monteer of plaats geen voorwerpen op de motorkap of de grille. Monteer ook geen
accessoires aan de voorzijde van de auto (bullbars, enz.).
Als uw voorruit gerepareerd moet worden, neem dan contact op met een erkende
Lexus-dealer of hersteller/reparateur of een andere naar behoren gekwalificeerde
en uitgeruste deskundige.
Voorkom overbelading van uw auto
Rijstrookherkenningscamera
Neem de volgende voorzorgsmaatregelen in acht om ervoor te zorgen dat het LDA-
systeem goed blijft functioneren
Houd de voorruit te allen tijde schoon.
De prestaties worden mogelijk negatief beïnvloed als de voorruit vuil is of wanneer er
regendruppels, damp of ijs op de voorruit zit(ten).
Mors geen vloeistof op de rijstrookherkenningscamera.
Plak geen ruitfolie op de voorruit.
Plaats geen antenne vóór de rijstrookherkenningscamera.
Als de voorruit vóór de rijstrookherkenningscamera is beslagen, gebruik dan de
voorruitverwarming om de damp van de voorruit te verwijderen. (Blz. 465)
Bij koud weer kan het gebruik van de kachel waarbij warme lucht naar de voeten
stroomt ervoor zorgen dat het bovenste deel van de voorruit beslaat. Dit beïnvloedt
de beelden op een negatieve manier.
Houd de cameralens vrij van krassen of vuil.
Let er bij het schoonmaken van de binnenzijde van de voorruit op dat er geen ruitreini-
ger o.i.d. op de lens terechtkomt. Raak de lens ook niet aan.
Neem voor reparaties aan de lens contact op met een erkende Lexus-dealer of herstel-
ler/reparateur of een andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige.
Wijzig de montagepositie of -richting van de rijstrookherkenningscamera niet en ver-
wijder de camera niet.
De richting van de rijstrookherkenningscamera is nauwkeurig afgesteld.
Stel de rijstrookherkenningscamera niet bloot aan krachtige schokken en neem de
camera niet uit elkaar.
Vervang de voorruit niet door een niet-originele voorruit.
Neem contact op met een erkende Lexus-dealer of hersteller/reparateur of een
andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige.
Bevestig geen stickers of andere zaken op de
voorruit in de buurt van de rijstrookherken-
ningscamera.
314 4-5. Gebruik van de ondersteunende systemen
NX200t_OM78009E_EE
Lexus Parking Assist-sensor*
Hoeksensoren voor
Middelste sensoren voor
Hoeksensoren achter
Middelste sensoren achter
Schakelt Lexus Parking Assist-sensor
in/uit
Als de schakelaar aan is, gaat het con-
trolelampje van de Lexus Parking
Assist-sensor branden om de bestuur-
der te informeren dat het systeem is
geactiveerd.
: Indien aanwezig
De afstand van uw auto tot obstakels bij het fileparkeren en achteruit inparke-
ren in een garage wordt gemeten door sensoren en wordt doorgegeven via
de displays en een zoemer. Controleer bij gebruik van dit systeem ook altijd
zelf de omgeving.
Soorten sensoren
1
2
3
4
Schakelaar Lexus Parking Assist-sensor
315
4-5. Gebruik van de ondersteunende systemen
4
Rijden
NX200t_OM78009E_EE
Wanneer de sensoren een obstakel signaleren, wordt de bestuurder door mid-
del van de volgende displays geïnformeerd over de positie en afstand tot het
obstakel.
Multi-informatiedisplay
Werking hoeksensoren voor
Werking middelste sensor voor
Werking hoeksensoren achter
Werking binnenste sensoren ach-
ter
Scherm Lexus display-audiosysteem of navigatiesysteem (indien aanwezig)
Weergave Lexus Parking Assist-
sensor
Wanneer het Rear View Monitor-sys-
teem*, de Lexus Parking Assist Moni-
tor* of de Panoramic View Monitor*
niet wordt weergegeven.
De grafische voorstelling wordt auto-
matisch weergegeven wanneer een
obstakel gesignaleerd wordt. Het
scherm kan zo worden ingesteld dat de
afbeelding niet wordt weergegeven.
(Blz. 318)
: Hiermee kunt u de geluiden
van de zoemer uitschakelen.
Hulpdisplay
Wanneer het Rear View Monitor-sys-
teem*, de Lexus Parking Assist Moni-
tor* of de Panoramic View Monitor*
wordt weergegeven.
Bij signalering van een obstakel ver-
schijnt er in de rechter bovenhoek van
het Lexus display-audioscherm en het
navigatiesysteemscherm een vereen-
voudigde weergave van het beeld.
(Het scherm in de afbeelding is voor de
Rear View Monitor en de Lexus Par-
king Assist Monitor. Raadpleeg de
handleiding voor het navigatiesysteem
voor informatie over het hulpdisplay
wanneer de Panoramic View Monitor
wordt weergegeven.)
*: Indien aanwezig
Display
1
2
3
4
1
2
316 4-5. Gebruik van de ondersteunende systemen
NX200t_OM78009E_EE
Weergave afstand
Sensoren die een obstakel signaleren, branden continu of knipperen.
Weergave sensorsignalering, afstand tot obstakel
Display*1
Hulpdisplay Globale afstand tot obstakel
Rear View
Monitor en
Lexus Parking
Assist Monitor
Panoramic
View Monitor
Binnenste
sensoren voor en
achter
Hoeksensoren
voor en achter
(continu) (langzaam
knipperen)
(langzaam
knipperen)
Binnenste
sensor voor:
100 cm - 60 cm
Binnenste
sensor achter:
150 cm - 60 cm
(continu) (knipperen) (knipperen)
6060 cm -
45 cm 60 cm - 45 cm
(continu) (snel
knipperen)
(snel
knipperen)
Binnenste
sensor voor:
45 cm - 30 cm
Binnenste
sensor achter:
45 cm - 35 cm
45 cm - 30 cm
(knipperen*2
of continu*3)
(continu) (continu)
Binnenste
sensor voor:
Minder dan
30 cm
Binnenste
sensor achter:
Minder dan
35 cm
Minder dan
30 cm
317
4-5. Gebruik van de ondersteunende systemen
4
Rijden
NX200t_OM78009E_EE
*1: De afbeeldingen wijken mogelijk af van de getoonde afbeeldingen. (Blz. 315)
*2: Multi-informatiedisplay
*3: Scherm Lexus display-audiosysteem of navigatiesysteem
Werking zoemer en afstand tot een obstakel
Een zoemer klinkt als de sensoren in werking zijn.
De geluidssignalen volgen elkaar sneller op naarmate de auto dichter bij
het obstakel komt.
Als de auto het obstakel genaderd is tot onderstaande afstanden, klinkt er
een continu geluidssignaal.
Hoeksensoren voor: ongeveer 30 cm
Middelste sensoren voor: ongeveer 30 cm
Hoeksensoren achter: ongeveer 30 cm
Binnenste sensoren achter: ongeveer 35 cm
Als er gelijktijdig 2 of meer obstakels worden gesignaleerd, reageert het
zoemersysteem op het dichtstbijzijnde obstakel. Als een of beide obstakels
dichter bij de auto komen dan hierboven vermeld staat, klinkt er een lang-
durig piepsignaal, gevolgd door elkaar snel opvolgende piepsignalen.
Ongeveer 100 cm
Ongeveer 150 cm
Ongeveer 60 cm
Het schema toont het detectiebereik
van de sensoren. Merk op dat de senso-
ren geen obstakels kunnen detecteren
die zich extreem dicht bij de auto bevin-
den.
Het bereik van de sensoren kan ver-
schillend zijn, afhankelijk van bijvoor-
beeld de vorm van het object.
Detectiebereik sensoren
1
2
3
318 4-5. Gebruik van de ondersteunende systemen
NX200t_OM78009E_EE
U kunt het volume van de zoemer en de instellingen van het scherm wijzigen
wanneer het contact AAN staat.
Lexus display-audiosysteem
Druk op de toets MENU op de bedieningsknop van het Lexus display-audio-
systeem en selecteer vervolgens “Setup” (instellen) op het scherm.
Selecteer “Vehicle” (auto) en selecteer vervolgens “LEXUS park assist”
(Lexus Parking Assist-systeem) op het scherm.
Selecteer het gewenste item.
Navigatiesysteem
Druk op de toets MENU op de Remote Touch en selecteer “Setup” (instellin-
gen) op het scherm.
Selecteer “Vehicle” (auto) en selecteer vervolgens “LEXUS park assist”
(Lexus Parking Assist-systeem) op het scherm.
Selecteer het gewenste item.
Het geluidsvolume van de zoemer kan worden gewijzigd.
De weergave van de Lexus Parking Assist-sensor kan aan en uit worden
gezet.
De weergave van beeld en geluid voor de sensoren voor en de binnenste
sensoren achter kan worden ingesteld.
Instellen van de Lexus Parking Assist-sensor (auto's met een Lexus
display-audiosysteem of navigatiesysteem)
1
2
3
1
2
3
Lexus display-audioscherm Scherm navigatiesysteem
1
2
3
319
4-5. Gebruik van de ondersteunende systemen
4
Rijden
NX200t_OM78009E_EE
De Lexus Parking Assist-sensor kan worden gebruikt als
Hoeksensoren voor:
Het contact AAN staat.
De selectiehendel in een andere stand dan P staat.
de rijsnelheid lager is dan ongeveer 10 km/h.
(Bij een willekeurige snelheid als de selectiehendel in stand R staat.)
Middelste sensoren voor:
Het contact AAN staat.
De selectiehendel in een andere stand dan P of R staat.
de rijsnelheid lager is dan ongeveer 10 km/h.
Hoeksensoren en middelste sensoren achter:
Het contact AAN staat.
De selectiehendel in stand R staat.
Weergave Lexus Parking Assist-sensor
Wanneer er een obstakel wordt gesignaleerd als het Rear View Monitor-systeem of de
Lexus Parking Assist Monitor in werking is, verschijnt er een waarschuwing in de boven-
ste hoek van het scherm, zelfs als de weergave is uitgeschakeld.
Detectie-informatie sensoren
Het detectiegebied van de sensoren is beperkt tot het gebied rond de bumper van de
auto.
De staat van de auto en de omgeving kunnen van invloed zijn op de capaciteit van de
sensor om een obstakel correct te signaleren. Specifieke situaties waarin dit voor kan
komen ziet u hieronder.
Er zit vuil, sneeuw of ijs op de sensor. (Het reinigen van de sensoren zal het pro-
bleem oplossen.)
Wanneer de sensor bevroren is. (Het ontdooien van de sensor zal het probleem
oplossen.)
Vooral bij lage buitentemperaturen kan het gebeuren dat er ten gevolge van een
bevroren sensor een abnormaal beeld te zien is op het display of dat obstakels niet
worden gesignaleerd.
De sensor is op een of andere manier afgedekt.
De auto helt sterk over naar één zijde.
De auto rijdt op een bijzonder hobbelige weg, op een helling, op grind of op gras.
Er is veel omgevingslawaai rond de auto van claxons, motorfietsmotoren, luchtrem-
men van vrachtwagens of andere geluidsbronnen die ultrasone geluidsgolven pro-
duceren.
Er is een andere auto uitgerust met Parking Assist-sensoren in de nabije omgeving.
De sensor is bedekt met een laklaag of een overvloedige hoeveelheid regenwater.
De auto is uitgerust met een staafantenne of een draadloze antenne.
Er zijn sleepogen geplaatst.
Als de bumper of sensor een sterke schok ondergaat.
De auto nadert een hoge of gebogen stoeprand.
In fel zonlicht of zeer koud weer.
Objecten direct onder de bumper worden niet gesignaleerd.
Als het obstakel zich te dicht bij de sensor bevindt.
Als er geen originele Lexus-wielophanging is gemonteerd (verlaagde wielop-
hanging, enz.).
Mogelijk worden mensen die bepaalde soorten kleding dragen niet gesignaleerd.
Naast bovenstaande voorbeelden zijn er situaties waarin verkeersborden en andere
objecten vanwege hun vorm door de sensor dichterbij worden gezien dan ze in wer-
kelijkheid zijn.
320 4-5. Gebruik van de ondersteunende systemen
NX200t_OM78009E_EE
De vorm van een obstakel kan ervoor zorgen dat een sensor het obstakel niet signa-
leert. Let goed op bij de volgende obstakels:
Kabels, hekken, touwen, enz.
Katoen, sneeuw en andere materialen die geluidsgolven absorberen
Zeer hoekige objecten
Lage obstakels
Hoge obstakels waarbij het bovenste deel uitsteekt in de richting van uw auto
Tijdens het gebruik kunnen zich de volgende situaties voordoen:
Afhankelijk van de vorm van het obstakel en andere factoren kan de detectieafstand
korter worden of kan detectie onmogelijk zijn.
Mogelijk worden obstakels niet gesignaleerd als deze zich te dicht bij de sensor
bevinden.
Tussen het signaleren van een object en de weergave zit een kleine vertraging. Zelfs
als er met lage snelheid wordt gereden, bestaat de mogelijkheid dat het obstakel
binnen het detectiegebied van de sensoren komt voordat het display wordt weerge-
geven en het waarschuwingssignaal hoorbaar is.
Smalle paaltjes of objecten die lager zijn dan de sensor worden mogelijk niet gesig-
naleerd wanneer u ze nadert, zelfs als ze eenmaal zijn gesignaleerd.
Het kan moeilijk zijn om de geluidssignalen te horen als de audio-installatie hard
staat of als de luchtcirculatie van de airconditioning veel geluid produceert.
Als “Clean Parking Assist Sensor” (reinig Parking Assist-sensor) wordt weergegeven
op het multi-informatiedisplay
Mogelijk is een sensor vuil of bedekt met sneeuw of ijs. Wanneer dit in zo'n geval van de
sensor wordt verwijderd, moet het systeem weer normaal werken.
Ook kan het gebeuren dat er een storing wordt weergegeven of een obstakel niet wordt
gesignaleerd doordat de sensor bij lage buitentemperaturen is bevroren. Als de sensor
ontdooid, moet het systeem weer normaal werken.
Als “Parking Assist Malfunction” (storing Parking Assist) wordt weergegeven op het
multi-informatiedisplay
Afhankelijk van de storing in de sensor, werkt het apparaat mogelijk niet normaal.
Laat de auto nakijken door een erkende Lexus-dealer of hersteller/reparateur of een
andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige.
Persoonlijke voorkeursinstellingen
De instellingen (bijv. geluidsvolume zoemer) kunnen worden gewijzigd.
(Systemen met mogelijkheden voor persoonlijke voorkeursinstellingen: Blz. 318,
650)
WAARSCHUWING
Waarschuwing bij het gebruik van de Lexus Parking Assist-sensor
Neem de volgende voorzorgsmaatregelen in acht.
Anders kan een ongeval het gevolg zijn.
Rijd als het systeem is ingeschakeld niet harder dan 10 km/h.
Het detectiegebied van de sensoren en de reactietijden zijn beperkt. Controleer tij-
dens het voor- of achteruitrijden of de omgeving (vooral naast de auto) veilig is en rijd
langzaam. Regel de snelheid met het rempedaal.
Monteer geen accessoires binnen de detectiegebieden van de sensoren.
321
4-5. Gebruik van de ondersteunende systemen
4
Rijden
NX200t_OM78009E_EE
OPMERKING
Als de Lexus Parking Assist-sensor wordt gebruikt
In de volgende gevallen werkt het systeem mogelijk niet goed als gevolg van een sto-
ring in een sensor, enz. Laat de auto nakijken door een erkende Lexus-dealer of her-
steller/reparateur of een andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige.
Het bedieningsdisplay van de Lexus Parking Assist-sensor knippert en er klinkt een
zoemer terwijl er geen obstakel is gesignaleerd.
Als het gedeelte rond de sensor in aanraking komt met iets of wordt blootgesteld aan
een krachtige schok.
Als de bumper ergens tegenaan komt.
Als het display continu te zien is en er geen piepsignaal klinkt, behalve wanneer de
toets “Mute” van de zoemer is ingeschakeld.
Controleer eerst de sensor als er een weergavefout optreedt.
Als de fout zich voordoet terwijl er geen ijs, sneeuw of modder op de sensor zit, is de
sensor waarschijnlijk defect.
Opmerkingen bij het wassen van de auto
Stel de omgeving van de sensoren niet bloot aan sterke waterstralen of stoom.
De sensor kan hierdoor defect raken.
322 4-5. Gebruik van de ondersteunende systemen
NX200t_OM78009E_EE
Rear View Monitor-systeem
Het beeld achter de auto wordt weergegeven wanneer de selectiehendel in
stand R staat en het contact AAN staat.
Het Rear View Monitor-systeem wordt gedeactiveerd wanneer de selectiehendel in
een andere stand dan R staat.
Wanneer de selectiehendel in stand R wordt gezet en een functietoets (bijvoorbeeld
MENU) wordt ingedrukt, wordt het Rear View Monitor-systeem uitgeschakeld en
schakelt het scherm over naar de functie van de toets die werd ingedrukt.
: Indien aanwezig
Het Rear View Monitor-systeem helpt de bestuurder bij het achteruitrijden
door het gebied achter de auto met vaste rijlijnen op een scherm weer te
geven, bijvoorbeeld bij het parkeren.
De afbeeldingen die hier worden gebruikt, dienen slechts als voorbeeld en
verschillen mogelijk van het werkelijke beeld op het scherm.
323
4-5. Gebruik van de ondersteunende systemen
4
Rijden
NX200t_OM78009E_EE
Beschrijving scherm
Het scherm van het Rear View Monitor-systeem wordt weergegeven als de
selectiehendel in stand R wordt gezet terwijl het contact AAN staat.
Voertuigbreedtereferentielijn
Geven een richting aan wanneer de auto recht achteruit wordt gereden.
De weergegeven breedte is groter dan de werkelijke breedte van de auto.
Voertuighartlijn
Deze lijnen geven naar schatting het midden van de auto boven de grond aan.
Afstandslijn
Geeft een punt aan op ongeveer 0,5 m (rood) vanaf de rand van de bumper.
Afstandslijn
Geeft een punt aan op ongeveer 1 m (blauw) vanaf de rand van de bumper.
Lexus Parking Assist-sensor (indien aanwezig)
Als een obstakel wordt gesignaleerd terwijl de Lexus Parking Assist-sensor in wer-
king is, verschijnt in de rechter bovenhoek van het scherm een display.
Gebruik van het Rear View Monitor-systeem
1
2
3
4
5
324 4-5. Gebruik van de ondersteunende systemen
NX200t_OM78009E_EE
Gebied dat op het scherm wordt weergegeven
Het Rear View Monitor-systeem
geeft beelden weer van het gebied
achter de auto vanaf de bumper.
De procedure voor het afstellen van
het beeld van het Rear View Moni-
tor-systeem is gelijk aan de proce-
dure voor het afstellen van het Lexus
display-audioscherm. (Blz. 386)
Het gebied dat op het scherm wordt
weergegeven, is afhankelijk van de
stand van de auto.
Objecten die zich te dicht bij de hoe-
ken van de bumper of onder de bum-
per bevinden, kunnen niet worden
weergegeven.
De camera is voorzien van een spe-
ciale lens. De afstand op het beeld op
het scherm wijkt af van de werkelijke
afstand.
Objecten die zich op een hogere
plaats bevinden dan de camera wor-
den mogelijk niet weergegeven op
het scherm.
Voorzorgsmaatregelen Rear View Monitor-systeem
Hoeken van de bumper
325
4-5. Gebruik van de ondersteunende systemen
4
Rijden
NX200t_OM78009E_EE
Camera Rear View Monitor-systeem
De camera van het Rear View Moni-
tor-systeem is bevestigd zoals aan-
gegeven in de afbeelding.
Gebruik van de camera
Als de cameralens vuil is, kan deze geen duidelijk beeld overbrengen. Als
zich waterdruppels, sneeuw of modder op de lens bevinden, spoel dit dan
af met water en veeg de lens droog met een zachte doek. Reinig de lens als
deze erg vuil is met een mild schoonmaakmiddel en spoel hem af.
Verschillen tussen de schermweergave en de werkelijke weg
De afstandslijnen en voertuigbreedtereferentielijnen staan mogelijk niet
geheel parallel aan de zijlijnen van het parkeervak, ook al lijkt dit wel zo. Con-
troleer dit visueel.
De ruimtes tussen de voertuigbreedtereferentielijnen en de linker en rechter
zijlijn van het parkeervak zijn mogelijk niet gelijk aan elkaar, ook al lijkt dit wel
zo. Controleer dit visueel.
De afstandslijnen geven een indicatie voor afstanden op een vlak wegopper-
vlak. In elk van de volgende gevallen is er sprake van een foutmarge tussen de
vaste rijlijnen op het scherm en de werkelijke afstand/koers op de weg.
326 4-5. Gebruik van de ondersteunende systemen
NX200t_OM78009E_EE
Wanneer zich achter de auto een steile helling omhoog bevindt
De afstandslijnen lijken dichter bij
de auto dan de werkelijke afstand.
Objecten lijken zich daarom ver-
der van de auto te bevinden dan
in werkelijkheid het geval is. Op
dezelfde manier is er sprake van
een foutmarge tussen de rijlijnen
en de werkelijke afstand/koers op
de weg.
Wanneer zich achter de auto een steile helling omlaag bevindt
De afstandslijnen geven een
afstand verder van de auto van-
daan aan dan in werkelijkheid het
geval is. Objecten lijken zich
daarom dichter bij de auto te
bevinden dan in werkelijkheid het
geval is. Op dezelfde manier is er
sprake van een foutmarge tussen
de rijlijnen en de werkelijke
afstand/koers op de weg.
327
4-5. Gebruik van de ondersteunende systemen
4
Rijden
NX200t_OM78009E_EE
Als een deel van de auto enigszins in de veren zakt
Als een deel van de auto enigs-
zins in de veren zakt door het
aantal passagiers of de verdeling
van de bagage, is er sprake van
een foutmarge tussen de vaste rij-
lijnen op het scherm en de werke-
lijke afstand/koers op de weg.
Bij het naderen van driedimensionale objecten
De afstandslijnen worden op basis van platte oppervlakken (zoals het weg-
dek) weergegeven. Met de voertuigbreedtereferentielijnen en afstandslijnen
kan de positie van driedimensionale objecten (zoals voertuigen) niet worden
bepaald. Wanneer u een driedimensionaal object nadert dat uitsteekt (zoals
het laadvlak van een vrachtwagen), let dan op de volgende zaken.
Voertuigbreedtereferentielijnen
Controleer de omgeving en het
gedeelte achter de auto visueel.
In de hieronder afgebeelde situa-
tie lijkt de vrachtwagen zich bui-
ten de voertuigbreedtereferen-
tielijnen te bevinden en lijkt het
alsof de auto de vrachtwagen niet
zal raken. Toch kan de achterzijde
van de vrachtauto zich boven de
voertuigbreedtereferentielijnen
bevinden. Als u in werkelijkheid
achteruitrijdt volgens de voer-
tuigbreedtereferentielijnen, zal
de auto de vrachtwagen mogelijk
raken.
Foutmarge
328 4-5. Gebruik van de ondersteunende systemen
NX200t_OM78009E_EE
Afstandslijnen
Controleer de omgeving en het
gedeelte achter de auto visueel.
Op het scherm lijkt het alsof een
vrachtwagen op punt gepar-
keerd staat. Maar wanneer u in
werkelijkheid tot aan achter-
uitrijdt, raakt u de vrachtwagen.
Op het scherm lijkt het alsof
het dichtstbij is en het verst
weg is. In werkelijkheid is de
afstand tot en echter het-
zelfde en is verder dan en
.
2
1
1
3
1
3
2
1
3
329
4-5. Gebruik van de ondersteunende systemen
4
Rijden
NX200t_OM78009E_EE
Als u bepaalde verschijnselen opmerkt
Als u een van de volgende symptomen opmerkt, raadpleeg dan de mogelijke
oorzaak en de oplossing en controleer opnieuw.
Is het symptoom door de oplossing nog niet verdwenen, laat dan de auto con-
troleren door een erkende Lexus-dealer of hersteller/reparateur of een
andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige.
Zaken die u dient te weten
Waarschijnlijke oorzaak Oplossing
Het beeld is niet goed te zien
De auto bevindt zich in een donkere
omgeving
De temperatuur rondom de lens is
hoog of laag
De buitentemperatuur is laag
Er zitten waterdruppels op de camera
Het regent of is vochtig
Er zitten verontreinigingen (modder,
enz.) op de camera
De zon of koplampen van een andere
auto schijnen rechtstreeks op de lens
van de camera.
De auto bevindt zich onder fluorise-
rende lampen, natriumlampen, kwik-
lampen, enz.
Als dit gebeurt als gevolg van deze oor-
zaken, duidt dat niet op een storing.
Rijd achteruit terwijl u de omgeving van
de auto visueel controleert. (Gebruik het
scherm pas weer als de omstandigheden
beter zijn.)
De procedure voor het afstellen van de
beeldkwaliteit van het Rear View Moni-
tor-systeem is gelijk aan de procedure
voor het afstellen van het Lexus display-
audioscherm. (Blz. 386)
Het beeld is wazig
Er zit(ten) vuil of verontreinigingen (zoals
waterdruppels, sneeuw, modder, enz.) op
de camera.
Maak de cameralens schoon met water
en veeg hem droog met een zachte doek.
Gebruik milde zeep bij hardnekkig vuil.
Het beeld is niet recht
De camera of de omgeving ervan is aan
een krachtige schok blootgesteld.
Laat de auto nakijken door een erkende
Lexus-dealer of hersteller/reparateur of
een andere naar behoren gekwalifi-
ceerde en uitgeruste deskundige.
330 4-5. Gebruik van de ondersteunende systemen
NX200t_OM78009E_EE
De vaste rijlijnen lopen helemaal verkeerd
De camerapositie is niet recht.
Laat de auto nakijken door een erkende
Lexus-dealer of hersteller/reparateur of
een andere naar behoren gekwalifi-
ceerde en uitgeruste deskundige.
De auto staat schuin (de auto is zwaar
beladen, de bandenspanning is te laag
als gevolg van een lekke band, enz.).
De auto wordt gebruikt op een helling.
Als dit gebeurt als gevolg van deze oor-
zaken, duidt dat niet op een storing.
Rijd achteruit terwijl u de omgeving van
de auto visueel controleert.
WAARSCHUWING
Gebruik van het Rear View Monitor-systeem
Het Rear View Monitor-systeem is een aanvullend systeem om u te assisteren bij het
achteruitrijden. Controleer bij het achteruitrijden eerst de omgeving van de auto,
zowel direct als via de spiegels.
Neem de volgende voorzorgsmaatregelen in acht om een ongeval te voorkomen
waarbij ernstig letsel kan ontstaan:
Vertrouw tijdens het achteruitrijden nooit uitsluitend op het Rear View Monitor-sys-
teem. De weergave en positie van de rijlijnen op het scherm wijken mogelijk af van de
werkelijke situatie.
Wees voorzichtig, net als bij het achteruitrijden met elke andere auto.
Rijd langzaam achteruit, waarbij u de rijsnelheid regelt via het rempedaal.
De gegeven instructies zijn slechts richtlijnen.
Wanneer en in welke mate er bij het parkeren aan het stuurwiel moet worden
gedraaid, is afhankelijk van de verkeerssituatie, het wegdek, de staat van de auto, enz.
Houd hier rekening mee wanneer u gebruikmaakt van het Rear View Monitor-sys-
teem.
Controleer voordat u de auto parkeert of er voldoende ruimte is voor uw auto.
Gebruik het Rear View Monitor-systeem in de volgende gevallen niet:
Op een glad of modderig wegdek of in sneeuw
Bij het gebruik van sneeuwkettingen of het reservewiel
Wanneer de achterklep niet volledig gesloten is
Op wegen die niet recht en niet vlak zijn
Bij lage temperaturen wordt het scherm mogelijk donkerder of wordt het beeld
mogelijk onduidelijk. Het beeld kan vervormd zijn wanneer de auto rijdt of het beeld
op het scherm is mogelijk niet goed zichtbaar. Controleer van tevoren altijd eerst de
omgeving van de auto, zowel direct als via de spiegels.
Als de banden worden vervangen door banden met een andere maat, wijzigt moge-
lijk de positie van de vaste rijlijnen op het scherm.
De camera is voorzien van een speciale lens. De afstanden tussen objecten en voet-
gangers die op het scherm worden weergegeven, verschillen mogelijk van de werke-
lijke afstanden. (Blz. 325)
Waarschijnlijke oorzaak Oplossing
331
4-5. Gebruik van de ondersteunende systemen
4
Rijden
NX200t_OM78009E_EE
OPMERKING
Gebruik van de camera
Mogelijk werkt het Rear View Monitor-systeem in de volgende gevallen niet goed.
Als de achterzijde van de auto is geraakt, kan de stand van de camera veranderen.
De camera is waterdicht afgesloten. Verwijder, demonteer of wijzig hem daarom
niet. Anders kan hij onjuist gaan werken.
Wrijf niet te hard over de cameralens. Als er krassen op de cameralens zitten, kan
deze geen duidelijk beeld overbrengen.
Zorg ervoor dat er geen organische oplosmiddelen, autowas, ruitenreiniger of
ruitencoating op de lens terechtkomt. Verwijder dergelijke stoffen zo snel moge-
lijk van de lens als dit gebeurt.
Bij een snelle temperatuurverandering, bijvoorbeeld wanneer bij koud weer heet
water op de auto wordt gegoten, kan het zijn dat het systeem niet goed werkt.
Stel de camera of de omgeving van de camera tijdens het wassen van de auto niet
bloot aan sterke waterstralen. Hierdoor kunnen storingen optreden in de camera.
Stel de camera niet bloot aan een krachtige schok, omdat anders een storing kan
optreden. Is dit het geval, laat de auto dan zo snel mogelijk controleren door een
erkende Lexus-dealer of hersteller/reparateur of een andere naar behoren gekwalifi-
ceerde en uitgeruste deskundige.
332 4-5. Gebruik van de ondersteunende systemen
NX200t_OM78009E_EE
Rijmodusselectieschakelaar
Auto's zonder Adaptive Variable Suspension-systeem
Normale modus
Voor normaal gebruik.
Druk op de schakelaar om de rijmodus te wijzigen naar de normale modus wanneer
de ECO-modus of de sportmodus is geselecteerd.
ECO-modus
Gebruik de ECO-modus voor een laag brandstofverbruik tijdens ritten waar-
bij vaak wordt geaccelereerd.
Wanneer de ECO-modus niet is geselecteerd en de rijmodusselectieschakelaar naar
links wordt gedraaid, gaat de ECO-indicator op het multi-informatiedisplay branden.
Sportmodus
Helpt de acceleratierespons door de transmissie en de stuurinrichting te
regelen. Geschikt voor wanneer een nauwkeurig rijgedrag gewenst is, bij-
voorbeeld bij rijden op bergwegen.
Wanneer de sportmodus niet is geselecteerd en de rijmodusselectieschakelaar naar
rechts wordt gedraaid, gaat het controlelampje SPORT op het multi-informatiedis-
play branden.
De rijmodi kunnen worden geselecteerd overeenkomstig de rijomstandig-
heden.
1
2
3
333
4-5. Gebruik van de ondersteunende systemen
4
Rijden
NX200t_OM78009E_EE
Auto's met Adaptive Variable Suspension-systeem
Normale modus
Voor normaal gebruik.
Druk op de schakelaar om de rijmodus te wijzigen naar de normale modus wanneer
de ECO-modus of de sportmodus is geselecteerd.
ECO-modus
Gebruik de ECO-modus voor een laag brandstofverbruik tijdens ritten waar-
bij vaak wordt geaccelereerd.
Wanneer de ECO-modus niet is geselecteerd en de rijmodusselectieschakelaar naar
links wordt gedraaid, gaat de ECO-indicator op het multi-informatiedisplay branden.
Sportmodus
•Modus SPORT S
Helpt de acceleratierespons door de transmissie te regelen. Geschikt voor
wanneer krachtige acceleratie gewenst is.
Wanneer de modus SPORT S niet is geselecteerd en de rijmodusselectieschake-
laar naar rechts wordt gedraaid, gaat het controlelampje SPORT S op het multi-
informatiedisplay branden.
•Modus SPORT S+
Zorgt voor behoud van de stuurprestaties en rijstabiliteit door gelijktijdig
de stuurinrichting en de wielophanging te regelen alsmede de transmissie.
Geschikt voor een sportieve rijstijl.
Wanneer de SPORT S-modus is geselecteerd en de rijmodusselectieschakelaar
naar rechts wordt gedraaid, gaat de indicator SPORT S+ op het multi-informatie-
display branden.
1
2
3
334 4-5. Gebruik van de ondersteunende systemen
NX200t_OM78009E_EE
Werking van de airconditioning in de ECO-modus
De ECO-modus regelt het verwarmen/koelen en de aanjagersnelheid van het aircondi-
tioningsysteem om brandstof te besparen. Stel de aanjagersnelheid af of schakel de
ECO-modus uit om de prestaties van de airconditioning te verbeteren.
Automatisch uitschakelen van de sportmodus
De sportmodus wordt automatisch uitgeschakeld als na het rijden in deze stand het con-
tact UIT wordt gezet.
335
4
4-5. Gebruik van de ondersteunende systemen
Rijden
NX200t_OM78009E_EE
Ondersteunende systemen
ABS (antiblokkeersysteem)
Helpt het blokkeren van de wielen te voorkomen bij plotseling remmen of
remmen op een glad wegdek
Brake Assist
Zorgt voor een grotere remkracht nadat het rempedaal is ingetrapt als het
systeem oordeelt dat er sprake is van een noodstop
VSC (Vehicle Stability Control)
Helpt de bestuurder de auto onder controle te houden bij uitwijkmanoeuvres
en het maken van bochten op een glad wegdek
VSC+ (Vehicle Stability Control+)
Coördineert de werking van ABS-, TRC-, VSC- en EPS-systemen.
Zorgt ervoor dat de voertuigstabiliteit behouden blijft bij uitwijkmanoeuvres
op een glad wegdek door de stuurcommando's aan te passen.
TRC (Traction Control)
Zorgt ervoor dat de aandrijfkracht behouden blijft en voorkomt dat de aan-
drijvende wielen gaan doorslippen bij het wegrijden met de auto of bij het
accelereren op gladde wegen
Hill Start Assist Control
Helpt te voorkomen dat de auto achteruit rolt bij het wegrijden op een helling.
Om de veiligheid en de prestaties tijdens het rijden te verbeteren is uw auto
uitgerust met de volgende systemen die automatisch in werking treden als de
omstandigheden daar om vragen. Houd er echter rekening mee dat dit aan-
vullende systemen zijn en vertrouw niet in al te sterke mate op deze systemen
als u de auto bedient.
336 4-5. Gebruik van de ondersteunende systemen
NX200t_OM78009E_EE
EPS (elektrische stuurbekrachtiging)
Maakt gebruik van een elektromotor om de benodigde kracht voor het rond-
draaien van het stuurwiel te verminderen
Dynamische koppelregeling AWD-systeem (indien aanwezig)
Schakelt afhankelijk van de rijomstandigheden automatisch van voorwielaan-
drijving naar permanente vierwielaandrijving (AWD), wat bijdraagt aan
betrouwbaar rijgedrag en stabiliteit. Voorbeelden van omstandigheden waar-
onder het systeem overschakelt op AWD zijn het nemen van bochten, heuve-
lopwaarts rijden, wegrijden of accelereren en als het wegoppervlak glad is ten
gevolge van sneeuw, regen, enz.
AVS (Adaptive Variable Suspension-systeem) (indien aanwezig)
De dempingskracht van de schokdempers van elk van de 4 wielen wordt
onafhankelijk geregeld overeenkomstig de weg- en rijomstandigheden. Hier-
door vergroot dit systeem het rijcomfort met een superieure stuurstabiliteit en
wordt gezorgd voor een stabiele wegligging. (Blz. 333)
PCS (Pre-Crash Safety-systeem) (indien aanwezig)
Blz. 342
Noodstopsignaal
Als het rempedaal plotseling wordt ingetrapt, gaan de remlichten automa-
tisch knipperen om het achteropkomende verkeer te waarschuwen.
BSM (Blind Spot Monitor) (indien aanwezig)
Blz. 351
337
4-5. Gebruik van de ondersteunende systemen
4
Rijden
NX200t_OM78009E_EE
Het controlelampje Traction Control
knippert wanneer het TRC-/VSC-sys-
teem in werking is.
Als u met uw auto vast komt te zitten in modder of sneeuw, kan het TRC-systeem
het aandrijfvermogen van de motor naar de wielen beperken. Als u dan op
drukt, kunt u de auto waarschijnlijk makkelijker los krijgen door te
'schommelen'.
Schakel de TRC uit door de knop
snel in te drukken en weer los
te laten.
“Traction Control Turned Off” (Traction
Control uitgeschakeld) wordt op het
multi-informatiedisplay weergegeven.
Druk nogmaals op om het sys-
teem weer in te schakelen.
Als het TRC-/VSC-systeem in werking is
Uitschakelen van het TRC-systeem
338 4-5. Gebruik van de ondersteunende systemen
NX200t_OM78009E_EE
Zowel TRC als VSC uitschakelen
Houd meer dan 3 seconden ingedrukt terwijl de auto stilstaat om TRC en VSC
uit te schakelen.
Het controlelampje VSC OFF gaat branden en “Traction Control Turned Off” (Traction
Control uitgeschakeld) wordt op het multi-informatiedisplay weergegeven.*
Druk nogmaals op om de systemen weer in te schakelen.
*: Bij auto's met het Pre-Crash Safety-systeem worden ook het Pre-Crash Brake Assist-
systeem en het Pre-Crash Brake-systeem uitgeschakeld. Het waarschuwingslampje
PCS gaat branden en de melding wordt op het multi-informatiedisplay weergegeven.
(Blz. 346)
Wanneer de melding wordt weergegeven op het multi-informatiedisplay dat de TRC is
uitgeschakeld, zelfs al is niet ingedrukt
De TRC kan niet worden bediend. Neem contact op met een erkende Lexus-dealer of
hersteller/reparateur of een andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskun-
dige.
Bijgeluiden en trillingen die veroorzaakt worden door de ABS, Brake Assist, TRC, VSC
en Hill Start Assist Control
Het is mogelijk dat u tijdens het starten van de motor of bij het wegrijden een geluid in
de motorruimte hoort wanneer het rempedaal herhaaldelijk wordt ingetrapt. Dit duidt
niet op een storing in een van deze systemen.
De volgende verschijnselen kunnen zich voordoen als bovenstaande systemen in wer-
king zijn. Geen van deze verschijnselen duidt op een storing.
Er kunnen trillingen gevoeld worden in de carrosserie en de stuurinrichting.
Nadat de auto tot stilstand is gekomen, kan het geluid van een elektromotor hoor-
baar zijn.
Er kan een lichte trilling in het rempedaal voelbaar zijn als het antiblokkeersysteem
geactiveerd is.
Het rempedaal kan iets verder naar beneden bewegen als het antiblokkeersysteem
geactiveerd is.
Geluid EPS
Wanneer het stuurwiel bediend wordt, kan het geluid van een elektromotor (zoemend
geluid) hoorbaar zijn. Dit is normaal en duidt niet op een storing.
339
4-5. Gebruik van de ondersteunende systemen
4
Rijden
NX200t_OM78009E_EE
Beperkte bekrachtiging door EPS-systeem
De mate van bekrachtiging door het EPS-systeem wordt gereduceerd om het systeem
tegen oververhitting te beschermen als er gedurende langere tijd veel stuurbewegingen
worden uitgevoerd. Hierdoor kan de besturing zwaar aanvoelen. Probeer als dat het
geval is minder frequent te sturen of breng de auto tot stilstand en zet de motor UIT. Het
EPS-systeem moet binnen 10 minuten weer normaal werken.
Automatisch opnieuw inschakelen van de TRC- en VSC-systemen
Als de TRC- en VSC-systemen zijn uitgeschakeld, worden deze automatisch opnieuw
ingeschakeld in de volgende situaties:
Als het contact UIT wordt gezet
Als alleen het TRC-systeem wordt uitgeschakeld, wordt de TRC weer ingeschakeld
zodra de rijsnelheid toeneemt.
Als zowel het TRC- als het VSC-systeem is uitgeschakeld, worden deze niet automa-
tisch weer ingeschakeld als de rijsnelheid toeneemt.
Voorwaarden voor werking Hill Start Assist Control
Als aan de volgende vier voorwaarden wordt voldaan, werkt de Hill Start Assist Control:
De selectiehendel staat in een andere stand dan P of N (bij het vooruit/achteruit
bergop rijden).
De auto staat stil.
Het gaspedaal wordt niet ingetrapt.
De parkeerrem is niet geactiveerd.
Automatisch uitschakelen van Hill Start Assist Control
De Hill Start Assist Control wordt in de volgende situaties uitgeschakeld:
De selectiehendel wordt in stand P of N gezet.
Het gaspedaal wordt ingetrapt.
De parkeerrem wordt geactiveerd.
Er zijn ongeveer 2 seconden verstreken nadat het rempedaal is losgelaten.
Voorwaarden voor werking noodstopsignaal
Als aan de volgende drie voorwaarden wordt voldaan, werkt het noodstopsignaal:
De alarmknipperlichten zijn uit.
De werkelijke rijsnelheid is hoger dan 55 km/h.
Het rempedaal wordt op zo'n manier ingetrapt dat het systeem op basis van de decele-
ratie van de auto oordeelt dat het om een noodstop gaat.
Automatisch uitschakelen van noodstopsignaal
Het noodstopsignaal wordt in de volgende situaties uitgeschakeld:
De alarmknipperlichten worden ingeschakeld.
Het rempedaal wordt losgelaten.
Het systeem oordeelt op basis van de deceleratie van de auto dat het niet om een
noodstop gaat.
340 4-5. Gebruik van de ondersteunende systemen
NX200t_OM78009E_EE
WAARSCHUWING
Het antiblokkeersysteem werkt niet effectief als
De maximale grip van de banden overschreden wordt (bijvoorbeeld versleten ban-
den op een weg die bedekt is met sneeuw).
De auto aquaplaning ondervindt terwijl met een hoge snelheid op een natte of
gladde weg wordt gereden.
De remweg met ABS in werking kan langer zijn dan onder normale omstandigheden
Het ABS is niet ontworpen om de remweg van de auto te verkorten. Houd altijd vol-
doende afstand tot uw voorligger, met name in de volgende gevallen:
Als wordt gereden op wegen met grind, zand en dergelijke, of op besneeuwde
wegen
Als wordt gereden met sneeuwkettingen
Als wordt gereden op slechte wegen
Als wordt gereden over wegen met diepe gaten of andere grote oneffenheden
De Traction Control werkt niet effectief als
Het insturen van de juiste richting en het overbrengen van de aandrijfkracht op de weg
niet onder alle omstandigheden gerealiseerd kan worden, zelfs niet als de TRC in wer-
king is.
Rijd voorzichtig met de auto onder omstandigheden waarbij de stabiliteit en de aan-
drijfkracht verloren kunnen gaan.
De Hill Start Assist Control werkt niet effectief wanneer
Ga er niet vanuit dat de Hill Start Assist Control de auto altijd op zijn plaats kan hou-
den. De Hill Start Assist Control werkt niet altijd effectief op steile hellingen en op
met ijs bedekte wegen.
In tegenstelling tot de parkeerrem is de Hill Start Assist Control niet bedoeld om de
auto gedurende langere tijd op zijn plaats te houden. Gebruik de Hill Start Assist
Control niet om de auto op een helling op zijn plaats te houden omdat dat kan leiden
tot een ongeval.
Wanneer de TRC, VSC en/of het ABS is geactiveerd
Het controlelampje Traction Control knippert. Rijd altijd voorzichtig. Roekeloos rijge-
drag kan leiden tot ongevallen. Wees bijzonder voorzichtig als het controlelampje
knippert.
Als het TRC/VSC-systeem is uitgeschakeld
Wees zeer voorzichtig en pas uw snelheid aan de conditie van het wegdek aan. Scha-
kel de TRC en de VSC alleen in geval van nood uit, aangezien deze systemen zorgdra-
gen voor de voertuigstabiliteit en het aandrijfvermogen.
Vervangen van banden
Controleer of alle banden dezelfde maat hebben, van hetzelfde merk zijn en hetzelfde
profiel en draagvermogen hebben. Controleer verder of alle banden de aanbevolen
spanning hebben.
Het ABS-, TRC- en VSC-systeem werken niet goed als er verschillende banden onder
de auto gemonteerd zijn.
Neem contact op met een erkende Lexus-dealer of hersteller/reparateur of een
andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige voor meer informatie
over het vervangen van de banden of wielen.
Omgaan met banden en wielophanging
Problemen met de banden of wijzigingen aan de wielophanging hebben een negatief
effect op de ondersteunende systemen en kunnen een storing veroorzaken.
341
4
4-5. Gebruik van de ondersteunende systemen
Rijden
NX200t_OM78009E_EE
Schakelaar permanente vierwielaandrijving
(AWD-uitvoeringen)
Druk op de schakelaar.
Het motorkoppel wordt, afhankelijk van
de rijomstandigheden, zo veel mogelijk
verdeeld over de achterwielen.
Door nogmaals op de schakelaar te
drukken wordt de permanente vierwiel-
aandrijving uitgeschakeld en keert de
dynamische koppelregeling (AWD-sys-
teem) terug naar de normale stand.
(Blz. 336)
De stand permanente vierwielaandrijving kan worden gebruikt als
Het contact AAN staat.
Automatische uitschakeling van modus permanente vierwielaandrijving
De modus permanente vierwielaandrijving wordt uitgeschakeld als het rempedaal
wordt ingetrapt om ervoor te zorgen dat het ABS en de VSC correct werken.
De modus permanente vierwielaandrijving wordt uitgeschakeld als de rijsnelheid
hoger wordt dan 40 km/h.
De stand permanente vierwielaandrijving kan worden gebruikt als er veel
aandrijfkracht nodig is op alle wielen, bijvoorbeeld als de auto vast komt te zit-
ten in de modder en u hem vrij moet krijgen.
342 4-5. Gebruik van de ondersteunende systemen
NX200t_OM78009E_EE
PCS (Pre-Crash Safety-systeem)*
Pre-Crash-waarschuwing
Wanneer wordt gesignaleerd dat
een frontale aanrijding zeer waar-
schijnlijk is, klinkt er een zoemer en
wordt er een melding op het multi-
informatiedisplay weergegeven om
de bestuurder aan te sporen om uit
te wijken.
Pre-Crash Brake Assist
Als een frontale aanrijding waarschijnlijk is, past het systeem een grotere rem-
kracht toe, in relatie tot de kracht waarmee het rempedaal wordt ingetrapt.
Pre-Crash Brake-systeem
Als een frontale aanrijding zeer waarschijnlijk is, waarschuwt het systeem de
bestuurder door middel van een waarschuwingsscherm en een zoemer. Als
het systeem signaleert dat een aanrijding onvermijdelijk is, worden de rem-
men automatisch geactiveerd om de snelheid bij de aanrijding te verlagen.
Regeling wielophanging (auto's met Adaptive Variable Suspension-
systeem)
Wanneer het systeem vaststelt dat een frontale aanrijding zeer waarschijnlijk
is, zorgt het Adaptive Variable Suspension-systeem (Blz. 336) voor een
optimale regeling van de dempingskracht van de schokdemper.
: Indien aanwezig
Als de radarsensor signaleert dat een frontale aanrijding waarschijnlijk is,
wordt het remsysteem automatisch geactiveerd om de gevolgen van een aan-
rijding zo veel mogelijk te beperken.
De waarschuwingstiming van het Pre-Crash Safety-systeem kan naar wens
worden gewijzigd en in en uit worden geschakeld met behulp van de schake-
laar. (Blz. 343)
343
4-5. Gebruik van de ondersteunende systemen
4
Rijden
NX200t_OM78009E_EE
Wijzigen van de waarschuwingstiming van het Pre-Crash Safety-systeem
Telkens wanneer op de schakelaar PCS wordt gedrukt, wijzigt de afstand als
volgt.
Ver weg
Gemiddeld*
Dichtbij
*: Standaardinstelling
Wijzigen van het Pre-Crash Safety-systeem
Auto's met linkse besturing Auto's met rechtse besturing
1
2
3
344 4-5. Gebruik van de ondersteunende systemen
NX200t_OM78009E_EE
Uitschakelen van het Pre-Crash Safety-systeem
Druk gedurende ten minste 3 seconde op de schakelaar PCS.
Het waarschuwingslampje PCS gaat branden en er wordt een melding weergege-
ven op het multi-informatiedisplay.
Druk nogmaals op de schakelaar PCS om het systeem in te schakelen. Het sys-
teem wordt ingeschakeld telkens wanneer het contact AAN wordt gezet.
De radarsensor signaleert auto's of
andere obstakels op en naast de weg
voor de auto en bepaalt aan de hand
van de positie, de snelheid en de rich-
ting van het obstakel of een aanrijding
onvermijdelijk is.
Auto's met linkse besturing Auto's met rechtse besturing
Radarsensor
345
4-5. Gebruik van de ondersteunende systemen
4
Rijden
NX200t_OM78009E_EE
Het Pre-Crash Safety-systeem is in werking als
Het Pre-Crash Safety-systeem is ingeschakeld (Blz. 343) en er wordt aan de onder-
staande voorwaarden voldaan:
Waarschuwing Pre-Crash Safety-systeem:
De rijsnelheid is hoger dan ongeveer 15 km/h.
De snelheid waarmee uw auto het obstakel of de voor u rijdende auto nadert, is
hoger dan ongeveer 10 km/h.
Pre-Crash Brake Assist:
De VSC is niet uitgeschakeld.
De rijsnelheid hoger is dan ongeveer 30 km/h.
De snelheid waarmee uw auto het obstakel of de voor u rijdende auto nadert, hoger
is dan ongeveer 30 km/h.
Het rempedaal is ingetrapt.
Pre-Crash Brake-systeem:
De VSC is niet uitgeschakeld.
De rijsnelheid hoger is dan ongeveer 15 km/h.
De snelheid waarmee uw auto het obstakel of de voor u rijdende auto nadert, is
hoger dan 10 km/h.
Regeling wielophanging (auto's met Adaptive Variable Suspension-systeem)
De rijsnelheid hoger is dan ongeveer 5 km/h.
De snelheid waarmee uw auto het obstakel of de voor u rijdende auto nadert, is
hoger dan ongeveer 30 km/h.
Omstandigheden die het systeem kunnen activeren zelfs als er geen kans op een aan-
rijding is
Als de sensor aan de voorzijde door de volgende zaken wordt belemmerd, oordeelt het
systeem dat een aanrijding mogelijk is en treedt het in werking.
Wanneer u een auto passeert terwijl u links of rechts afslaat of een auto in een tege-
moetkomende auto in een andere rijstrook passeert.
Wanneer de auto snel een objectór de auto nadert (zoals een andere auto, een tol-
poortje, enz.)
Wanneer u een steile helling, enz. oprijdt en zich constructies op de weg voor u bevin-
den (billboards, lage plafonds, straatlantaarns, enz.)
Bij het rijden door smalle doorgangen of plaatsen met een laag plafond (bruggen, tun-
nels, enz.)
Als u over een slecht wegdek rijdt
Wanneer zich metalen voorwerpen op het wegdek bevinden die een hoogteverschil
veroorzaken of uit de weg steken
Als de wagenhoogte extreem verandert
Wanneer de radarsensor van positie verandert omdat de directe omgeving van de sen-
sor aan een krachtige schok is blootgesteld.
Wanneer uw auto schuin omhoog staat (door een aanhangwagen of tijdens slepen in
een noodgeval, zware belading in de bagageruimte, enz.)
Wanneer zich een obstakel aan de zijde van een ingang van een bocht in de weg
bevindt (vangrails, enz.)
Als het systeem in bovenstaande situaties wordt geactiveerd, worden de remmen moge-
lijk met meer kracht dan normaal bediend.
346 4-5. Gebruik van de ondersteunende systemen
NX200t_OM78009E_EE
Obstakels die niet worden waargenomen
De sensor kan geen plastic obstakels als pylonen waarnemen. In sommige gevallen
neemt de sensor ook geen voetgangers, dieren, fietsen, motorfietsen, bomen en
sneeuwhopen waar.
Situaties waarin het Pre-Crash Safety-systeem niet goed werkt
Het systeem werkt in de volgende situaties mogelijk niet goed:
Op wegen met scherpe bochten of oneffenheden
Als een auto plotseling voor uw auto verschijnt, bijvoorbeeld op een kruising
Als uw auto plotseling wordt gesneden, bijvoorbeeld wanneer u wordt ingehaald
Onder barre weersomstandigheden, bijvoorbeeld bij zware regenval, mist en sneeuw-
of zandstormen
Als uw auto in een slip raakt terwijl de VSC niet in werking is
Als de wagenhoogte extreem verandert
Wanneer de radarsensor van positie verandert omdat de directe omgeving van de sen-
sor een hevige schok heeft gekregen
Als gevolg van een grote verdraaiing van het stuurwiel wanneer er plotseling een
obstakel vóór de auto verschijnt
Automatisch uitschakelen van het Pre-Crash Safety-systeem
Als een storing optreedt waardoor de sensoren geen obstakels meer kunnen waarne-
men, bijvoorbeeld doordat de sensor vuil is, wordt het Pre-Crash Safety-systeem auto-
matisch uitgeschakeld. Het systeem wordt in dit geval niet geactiveerd, zelfs niet
wanneer er kans op een aanrijding is.
Als er een storing in het systeem aanwezig is of het systeem tijdelijk niet kan worden
gebruikt
Het waarschuwingslampje PCS knippert en er wordt een waarschuwingsmelding weer-
gegeven op het multi-informatiedisplay. Lees de op het multi-informatiedisplay weerge-
geven waarschuwingsmelding en volg de aanwijzingen op.
Wanneer de TRC en VSC zijn uitgeschakeld
Wanneer de TRC en VSC zijn uitgeschakeld (Blz. 338), worden ook het Pre-Crash
Brake Assist-systeem en het Pre-Crash Brake-systeem uitgeschakeld. De waarschu-
wingsfunctie werkt echter wel.
Het waarschuwingslampje PCS gaat branden en “VSC Turned Off Pre-Crash Brake
System Unavailable” (VSC uitgeschakeld. Pre-Crash Brake-systeem niet beschikbaar)
wordt weergegeven op het multi-informatiedisplay.
347
4-5. Gebruik van de ondersteunende systemen
4
Rijden
NX200t_OM78009E_EE
Verklaring
De meest recente DECLARATION of CONFORMITY (DoC) is beschikbaar op het
volgende adres:
http://www.globaldenso.com/en/products/oem/index.html
348 4-5. Gebruik van de ondersteunende systemen
NX200t_OM78009E_EE
349
4-5. Gebruik van de ondersteunende systemen
4
Rijden
NX200t_OM78009E_EE
WAARSCHUWING
Beperkingen van het Pre-Crash Safety-systeem
Het is de verantwoordelijkheid van de bestuurder om veilig te rijden. De bestuurder
dient zich bewust te zijn van de omgeving en ernaar te streven om veilig te rijden.
Vertrouw niet alleen op het Pre-Crash Safety-systeem in plaats van normaal te rem-
men. Dit systeem zorgt er niet voor dat in alle situaties een aanrijding wordt voorkomen
of dat de gevolgen ervan worden gereduceerd.
Wanneer u te veel op het systeem vertrouwt, kan dit lijden tot een ongeval met ernstig
letsel tot gevolg.
Hoewel het systeem is ontworpen ter ondersteuning van het vermijden van aanrijdin-
gen of het reduceren van schade bij een aanrijding, is het effect afhankelijk van allerlei
omstandigheden. (Blz. 345) Daardoor levert het niet altijd dezelfde prestaties. Ook
het Pre-Crash Brake-systeem werkt niet afhankelijk van de bediening door de
bestuurder. Wanneer de bestuurder het rempedaal heeft ingetrapt en het stuurwiel
bedient, oordeelt het systeem dat de bestuurder een uitwijkactie uitvoert en werkt het
automatische remsysteem mogelijk niet.
Omgaan met de radarsensor
Neem de volgende voorzorgsmaatregelen in acht om ervoor te zorgen dat het Pre-
Crash Safety-systeem goed blijft functioneren.
Anders werkt het systeem mogelijk niet correct wat kan leiden tot een aanrijding.
Houd de sensor en de lenskap altijd schoon.
Reinig de sensor en de lenskap met een zachte doek zodat er geen krassen of
beschadigingen ontstaan.
Stel de sensor en de omgeving van de sensor niet bloot aan krachtige schokken.
Als de sensor ook maar iets verplaatst wordt, werkt het systeem mogelijk niet goed.
Als de sensor en de omgeving van de sensor aan krachtige schokken zijn blootge-
steld, moet het desbetreffende gedeelte van de auto altijd worden gecontroleerd en
indien nodig gerepareerd door een erkende Lexus-dealer of hersteller/reparateur of
een andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige.
Neem de sensor niet uit elkaar.
Monteer geen accessoires en plak geen stickers op de sensor, de lenskap of in de
directe omgeving.
Wijzig of spuit de sensor en de lenskap niet.
Als de radarsensor moet worden vervangen, neem dan contact op met een erkende
Lexus-dealer of hersteller/reparateur of een andere naar behoren gekwalificeerde
en uitgeruste deskundige.
350 4-5. Gebruik van de ondersteunende systemen
NX200t_OM78009E_EE
WAARSCHUWING
Waarschuwingen met betrekking tot de inhoud van ondersteunende systemen
Het Pre-Crash Safety-systeem is bedoeld om de bestuurder met behulp van alarm-
functies en het remfunctieregelsysteem te helpen om aanrijdingen te voorkomen via
KIJKEN-BEOORDELEN-HANDELEN. Het systeem kan slechts in beperkte mate
ondersteuning bieden, dus let op de volgende belangrijke punten:
De bestuurder helpen om op de weg te letten
Het Pre-Crash Safety-systeem kan alleen obstakels signaleren die zich direct vóór de
auto bevinden, en alleen binnen een beperkt bereik. Het systeem is niet bedoeld om
zorgeloos of roekeloos rijgedrag te rechtvaardigen en kan de bestuurder ook niet
helpen tijdens het rijden bij slecht zicht. De bestuurder moet daarom nog steeds
goed op de omgeving rond de auto letten.
De bestuurder ondersteunen bij het maken van een juiste beoordeling
Wanneer geprobeerd wordt de kans op een aanrijding in te schatten, beschikt het
Pre-Crash Safety-systeem alleen over gegevens van obstakels die het systeem direct
voor de auto heeft gesignaleerd. Het is daarom strikt noodzakelijk dat de bestuurder
alert blijft en zelf bepaalt of er op enig moment kans op een aanrijding bestaat.
De bestuurder helpen actie te ondernemen
De Brake Assist-functie van het Pre-Crash Safety-systeem is ontworpen om de ernst
van de aanrijding te helpen beperken en handelt dus alleen wanneer het systeem
heeft geoordeeld dat een aanrijding onvermijdelijk is. Dit systeem kan zonder de
juiste bediening door de bestuurder niet zelf automatisch een aanrijding voorkomen
of de auto veilig tot stilstand brengen. Daarom moet de bestuurder in gevaarlijke situ-
aties direct zelf actie ondernemen om de veiligheid van alle betrokkenen te garande-
ren.
351
4
4-5. Gebruik van de ondersteunende systemen
Rijden
NX200t_OM78009E_EE
BSM (Blind Spot Monitor)
De Blind Spot Monitor is een systeem met 2 functies;
De Blind Spot Monitor-functie
Helpt de bestuurder bij het maken van de beslissing wanneer van rijstrook te
wisselen
De Rear Crossing Traffic Alert-functie (indien aanwezig)
Helpt de bestuurder bij het achteruitrijden
Deze functies maken gebruik van dezelfde sensoren.
Auto's met linkse besturing
: Indien aanwezig
Overzicht van de Blind Spot Monitor
352 4-5. Gebruik van de ondersteunende systemen
NX200t_OM78009E_EE
Auto's met rechtse besturing
Hoofdschakelaar BSM
Druk op de schakelaar om het systeem in of uit te schakelen. Als de schakelaar wordt
ingeschakeld, gaat het controlelampje van de schakelaar branden en klinkt de zoe-
mer (auto's met Rear Crossing Traffic Alert-functie). Deze schakelaar is voor zowel
de Blind Spot Monitor-functie als de Rear Crossing Traffic Alert-functie.
BSM-indicatoren in de buitenspiegels
Blind Spot Monitor-functie:
Wanneer een auto wordt gesignaleerd in de dode hoek, gaat de BSM-indicator in de
buitenspiegel aan die zijde branden. Als de richtingaanwijzerschakelaar wordt
bediend terwijl zich een auto in de dode hoek bevindt, gaat de BSM-indicator in de
buitenspiegel knipperen.
Rear Crossing Traffic Alert-functie:
Wanneer een auto wordt gesignaleerd die van rechts of links achter nadert, gaan de
BSM-indicatoren in de buitenspiegels knipperen.
Rear Crossing Traffic Alert-zoemer (alleen Rear Crossing Traffic Alert-func-
tie)
Wanneer een auto wordt gesignaleerd die van rechts of links achter nadert, klinkt
een zoemer vanachter de achterstoel rechts.
1
2
3
353
4-5. Gebruik van de ondersteunende systemen
4
Rijden
NX200t_OM78009E_EE
De zichtbaarheid van de BSM-indicatoren in de buitenspiegels
Mogelijk zijn de BSM-indicatoren in de buitenspiegels bij fel zonlicht niet goed te zien.
Hoorbaarheid van de Rear Crossing Traffic Alert-zoemer
De zoemer van de Rear Crossing Traffic Alert-functie komt mogelijk moeilijk boven
harde geluiden uit, zoals wanneer het volume van het audiosysteem hoog staat.
Wanneer “Blind Spot Monitor Unavailable” (Blind Spot Monitor niet beschikbaar)
wordt weergegeven op het multi-informatiedisplay
Water, sneeuw, modder, enz. hopen zich mogelijk op in de buurt rondom de sensor in de
bumper.
(Blz. 356) Wanneer het water, de sneeuw, de modder, enz. uit de buurt rondom de
sensor in de bumper wordt verwijderd, moet het systeem weer normaal gaan werken.
Ook werkt mogelijk de sensor niet normaal bij extreem warm of koud weer.
Wanneer “Blind Spot Monitor System Malfunction” (Storing in Blind Spot Monitor-sys-
teem) wordt weergegeven op het multi-informatiedisplay
Er zit mogelijk een storing in de sensor of de spanning is abnormaal. Laat de auto nakij-
ken door een erkende Lexus-dealer of hersteller/reparateur of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste deskundige.
Verklaring bij de Blind Spot Monitor
In Rusland verkochte auto's
Typegoedkeuringsnummer: POCC DE.ML05.H01144
In Oekraïne verkochte auto's
Typegoedkeuringsnummer: 1O094.000966-13
354 4-5. Gebruik van de ondersteunende systemen
NX200t_OM78009E_EE
Behalve in Rusland en Oekraïne verkochte auto's
355
4-5. Gebruik van de ondersteunende systemen
4
Rijden
NX200t_OM78009E_EE
356 4-5. Gebruik van de ondersteunende systemen
NX200t_OM78009E_EE
WAARSCHUWING
Omgaan met de radarsensor
In de linker- en rechterzijde van de achterbumper van de auto wordt respectievelijk
één Blind Spot Monitor-sensor geplaatst. Houd u aan het volgende om ervoor te zor-
gen dat de Blind Spot Monitor goed werkt.
Stel de sensor en de omgeving van de sensor op de bumper niet bloot aan krachtige
schokken. Als de sensor ook maar iets wordt verplaatst, werkt het systeem mogelijk
niet meer goed en worden auto's die binnen het detectiegebied komen mogelijk niet
meer gesignaleerd. Als de sensor en de omgeving van de sensor aan krachtige
schokken zijn blootgesteld, moet het desbetreffende gedeelte van de auto altijd wor-
den gecontroleerd door een erkende Lexus-dealer of hersteller/reparateur of een
andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige.
Neem de sensor niet uit elkaar.
Monteer geen accessoires op de sensor of het omliggende gebied op de bumper en
plak er geen stickers op.
Breng geen wijzigingen aan de sensor of het omliggende gebied op de bumper aan.
Breng geen verf aan op de sensor of het omliggende gebied op de bumper.
Houd de sensor en zijn omgeving op de bum-
per te allen tijde schoon.
357
4-5. Gebruik van de ondersteunende systemen
4
Rijden
NX200t_OM78009E_EE
De Blind Spot Monitor-functie maakt gebruik van radarsensoren om auto's te
signaleren die in een aangrenzende rijstrook rijden in het gebied dat niet in de
buitenspiegel is te zien (de dode hoek) en brengt de bestuurder hiervan op de
hoogte via de BSM-indicator in de buitenspiegel.
Hieronder staan de gebieden aangegeven waarin auto's kunnen worden gesig-
naleerd.
Het detectiegebied reikt tot:
Ongeveer 3,5 m vanaf de zijkant
van de auto
De eerste 0,5 m vanaf de zijkant van de
auto bevindt zich buiten het detectiege-
bied
Ongeveer 3 m achter de achter-
bumper
Ongeveer 1 m vóór de achterbum-
per
De Blind Spot Monitor-functie
De detectiegebieden van de Blind Spot Monitor-functie
1
2
3
WAARSCHUWING
Waarschuwingen met betrekking tot het gebruik van het systeem
De bestuurder is volledig verantwoordelijk voor een veilig rijgedrag. Rijd altijd veilig en
houd rekening met de omgeving.
De Blind Spot Monitor-functie is een aanvullend systeem dat de bestuurder waar-
schuwt voor een auto in de dode hoek. Vertrouw niet blindelings op de Blind Spot
Monitor-functie. De functie kan niet beoordelen of u veilig van rijstrook kunt wisselen.
Wanneer u alleen op de functie vertrouwt, kunnen zich ongevallen voordoen die tot
ernstig letsel kunnen leiden.
Afhankelijk van de omstandigheden werkt het systeem mogelijk niet goed. Daarom
dient de bestuurder altijd zelf de veiligheid te controleren.
358 4-5. Gebruik van de ondersteunende systemen
NX200t_OM78009E_EE
De Blind Spot Monitor-functie werkt wanneer
De hoofdschakelaar BSM is ingeschakeld
De rijsnelheid hoger is dan ongeveer 16 km/h.
De Blind Spot Monitor-functie signaleert een auto wanneer
Een auto in een aangrenzende rijstrook uw auto inhaalt.
Een andere auto binnen het detectiegebied komt wanneer deze van rijstrook wisselt.
Omstandigheden waaronder de Blind Spot Monitor-functie een auto niet signaleert
De Blind Spot Monitor-functie is niet ontworpen om de volgende typen voertuigen en/of
objecten te signaleren:
Kleine motorfietsen, fietsen, voetgangers, enz.*
Tegemoetkomende auto's
Vangrails, muren, bebording, geparkeerde auto's en vergelijkbare stilstaande objec-
ten*
Auto's achter u die op dezelfde rijstrook rijden*
Auto's die 2 rijstroken van uw auto verwijderd zijn*
*: Afhankelijk van de omstandigheden wordt er mogelijk een auto en/of object gesigna-
leerd.
Omstandigheden waaronder de Blind Spot Monitor-functie mogelijk niet goed werkt
Onder de volgende omstandigheden signaleert de Blind Spot Monitor-functie auto's
mogelijk niet correct:
Onder slechte weersomstandigheden, bijvoorbeeld bij zware regenval, mist en
sneeuw
Wanneer er ijs of modder e.d. op de achterbumper zit
Bij het rijden op een nat wegdek als gevolg van regen, plassen op de weg, enz.
Bij een duidelijk verschil in snelheid tussen uw auto en de auto die binnen het detec-
tiegebied komt
Wanneer een auto zich bij stilstand in het detectiegebied bevindt en in dat gebied
blijft wanneer uw auto accelereert
Bij het op- of afrijden van opeenvolgende steile hellingen, zoals heuvels, een daling
in de weg, enz.
Wanneer meerdere auto's naderen met slechts weinig ruimte tussen elke auto
Wanneer de rijstroken breed zijn en de auto in de volgende rijstrook te ver van uw
auto vandaan is
Wanneer de auto die binnen het detectiegebied komt met ongeveer dezelfde snel-
heid rijdt als uw auto
Bij een duidelijk verschil in hoogte tussen uw auto en de auto die binnen het detec-
tiegebied komt
Direct nadat de hoofdschakelaar BSM is ingeschakeld
Onder de volgende omstandigheden is de kans dat de Blind Spot Monitor-functie
onnodig een auto en/of object signaleert groter:
Wanneer er slechts weinig ruimte zit tussen uw auto en een vangrail, muur, enz.
Wanneer er slechts weinig ruimte zit tussen uw auto en een auto achter u
Wanneer rijstroken smal zijn en een auto die 2 rijstroken van uw auto verwijderd is
binnen het detectiegebied komt
Wanneer voorwerpen zoals een fietsendrager op de achterzijde van de auto zijn
gemonteerd
359
4-5. Gebruik van de ondersteunende systemen
4
Rijden
NX200t_OM78009E_EE
De Rear Crossing Traffic Alert-functie werkt wanneer de achteruitversnelling is
ingeschakeld. Hij kan andere auto's signaleren die van rechts of links achter
naderen. Ze maakt gebruik van radarsensoren om de bestuurder te waarschu-
wen voor de aanwezigheid van andere auto's: de BSM-indicatoren in de buiten-
spiegels gaan knipperen en er klinkt een zoemer.
De Rear Crossing Traffic Alert-functie (indien aanwezig)
Naderende auto's Detectiegebieden
WAARSCHUWING
Waarschuwingen met betrekking tot het gebruik van het systeem
De bestuurder is volledig verantwoordelijk voor een veilig rijgedrag. Rijd altijd veilig en
houd rekening met de omgeving.
De Rear Crossing Traffic Alert-functie dient slechts ter ondersteuning, vertrouw
daarom niet uitsluitend op dit systeem. Ook bij gebruik van de Rear Crossing Traffic
Alert-functie dient de bestuurder altijd voorzichtig te zijn bij het achteruitrijden. U
dient als bestuurder zelf de omgeving achter uw auto visueel te controleren en voordat
u achteruitrijdt te controleren of zich geen voetgangers, andere voertuigen, enz. ach-
ter de auto bevinden. Het niet in acht nemen van de voorzorgsmaatregelen kan resul-
teren in ernstig letsel.
Afhankelijk van de omstandigheden werkt het systeem mogelijk niet goed. Daarom
dient de bestuurder altijd zelf de veiligheid te controleren.
1
2
360 4-5. Gebruik van de ondersteunende systemen
NX200t_OM78009E_EE
Hieronder staan de gebieden aangegeven waarin auto's kunnen worden gesig-
naleerd.
Om ervoor te zorgen dat de bestuurder een consistente reactietijd heeft, kan de
zoemer een waarschuwing geven voor snellere auto's die verder weg zijn.
Bijvoorbeeld:
De Rear Crossing Traffic Alert-functie werkt wanneer
De hoofdschakelaar BSM is ingeschakeld.
De selectiehendel in stand R staat.
De rijsnelheid lager is dan ongeveer 8 km/h.
De rijsnelheid van de naderende auto tussen ongeveer 8 km/h en 28 km/h ligt.
De detectiegebieden van de Rear Crossing Traffic Alert-functie
Naderende auto Snelheid
Afstand waar-
schuwing
(bij benadering)
Snel 28 km/h 20 m
Langzaam 8 km/h 5,5 m
1
361
4-5. Gebruik van de ondersteunende systemen
4
Rijden
NX200t_OM78009E_EE
Omstandigheden waaronder de Rear Crossing Traffic Alert-functie een auto niet sig-
naleert
De Rear Crossing Traffic Alert-functie is niet ontworpen om de volgende typen voertui-
gen en/of objecten te signaleren:
Kleine motorfietsen, fietsen, voetgangers, enz.*
Voertuigen die van direct achter de auto naderen
Vangrails, muren, bebording, geparkeerde auto's en vergelijkbare stilstaande objec-
ten*
Voertuigen die van de auto af bewegen
Voertuigen die naderen vanuit parkeerruimtes naast uw auto*
Voertuigen die achteruit inparkeren in de parkeerruimtes naast uw auto*
*: Afhankelijk van de omstandigheden wordt er mogelijk een auto en/of object gesigna-
leerd.
Omstandigheden waaronder de Rear Crossing Traffic Alert-functie mogelijk niet
goed werkt
Onder de volgende omstandigheden signaleert de Rear Crossing Traffic Alert-functie
auto's mogelijk niet correct:
Onder slechte weersomstandigheden, bijvoorbeeld bij zware regenval, mist en
sneeuw
Wanneer er ijs of modder e.d. op de achterbumper zit
Wanneer er continu meerdere auto's naderen
Parkeren onder een kleine hoek
Wanneer een auto met hoge snelheid nadert
Bij het parkeren op een steile helling, zoals op een heuvel, een daling in de weg, enz.
Direct nadat de hoofdschakelaar BSM is ingeschakeld
Direct nadat de motor is gestart met ingeschakelde hoofdschakelaar BSM
Voertuigen die niet kunnen worden waarge-
nomen door de sensoren als gevolg van
obstakels
362 4-6. Rijtips
NX200t_OM78009E_EE
Rijden in de winter
Gebruik vloeistoffen die geschikt zijn voor winterse omstandigheden.
Motorolie
Koelvloeistof
Ruitensproeiervloeistof
Laat de toestand van de accu controleren door een monteur.
Laat vier winterbanden onder uw auto monteren of schaf een set sneeuwket-
tingen voor de voorwielen aan*.
Controleer of alle banden dezelfde maat hebben en van hetzelfde merk zijn en con-
troleer of de sneeuwkettingen geschikt zijn voor de bandenmaat van uw auto.
*: 225/60R18 banden kunnen niet worden voorzien van sneeuwkettingen.
Voer, afhankelijk van de omstandigheden, de volgende handelingen uit:
Probeer een vastgevroren ruit niet met kracht te openen en zet de ruitenwis-
sers niet aan als deze vastgevroren zijn. Giet warm water over het bevroren
gedeelte om het ijs te laten smelten. Veeg het water direct weg om te voorko-
men dat het bevriest.
Verwijder de eventueel aanwezige sneeuw van de luchtinlaten voor de voor-
ruit om zeker te kunnen zijn van een juiste werking van de aanjager van het
airconditioningsysteem.
Controleer of er sprake is van ijs- of sneeuwophopingen op de verlichting aan
de buitenzijde, op het dak, op het chassis, rond de banden of op de remmen,
en verwijder deze indien dat het geval is.
Verwijder sneeuw en modder van de onderzijde van uw schoenen voordat u
in de auto stapt.
Tref voor het aanbreken van de winter de noodzakelijke voorbereidingen en
voer de benodigde controles uit. Pas uw rijgedrag altijd aan de actuele weers-
omstandigheden aan.
Voorbereidingen voor de winter
Voordat u met de auto gaat rijden
363
4-6. Rijtips
4
Rijden
NX200t_OM78009E_EE
Verhoog de snelheid geleidelijk, houd afstand tot uw voorganger en pas de snel-
heid aan aan de conditie van de weg.
Parkeer de auto, zet de selectiehendel in stand P en zet het wiel onder de auto
vast met een blok, maar activeer de parkeerrem niet. De parkeerrem kan
vastvriezen en bij het deactiveren niet vrij komen.
Wanneer de parkeerrem in de automatische modus staat, wordt de parkeerrem
gedeactiveerd wanneer de selectiehendel in stand P wordt gezet. (Blz. 234)
Als de auto stilstaat en de remmen vochtig zijn terwijl de temperatuur laag is,
kunnen de remmen bevriezen.
Gebruik de juiste maat sneeuwkettingen. De maat van de sneeuwkettingen is
afgestemd op de bandenmaat.
Auto's met 225/60R18 banden
225/60R18 banden kunnen niet worden voorzien van sneeuwkettingen.
Gebruik in plaats daarvan winterbanden.
Tijdens het rijden
Bij het parkeren
Kiezen van sneeuwkettingen
Auto's met 225/65R17 en 235/
55R18 banden
Zijketting:
diameter 3 mm
breedte 10 mm
lengte 25 mm
Dwarsketting:
diameter 4 mm
breedte 14 mm
lengte 25 mm
1
2
3
4
5
6
364 4-6. Rijtips
NX200t_OM78009E_EE
De wetgeving met betrekking tot het gebruik van sneeuwkettingen verschilt per
land en per soort weg. Stel u op de hoogte van deze voorschriften alvorens
sneeuwkettingen te monteren.
Monteren van sneeuwkettingen
Neem de volgende voorzorgsmaatregelen in acht bij het monteren en verwijderen van
sneeuwkettingen:
Monteer en verwijder de sneeuwkettingen op een veilige locatie.
Monteer de sneeuwkettingen uitsluitend op de voorwielen. Gebruik geen sneeuwket-
tingen om de achterwielen.
Plaats de sneeuwkettingen zo strak mogelijk om de voorwielen. Zet de sneeuwkettin-
gen na 0,5 - 1,0 km opnieuw vast.
Monteer de sneeuwkettingen volgens de meegeleverde gebruiksaanwijzing.
Wetgeving met betrekking tot het gebruik van sneeuwkettingen
WAARSCHUWING
Rijden met winterbanden
Neem om de kans op ongevallen te beperken de volgende voorzorgsmaatregelen in
acht.
Als u dat niet doet, kunt u de macht over het stuur verliezen, waardoor ernstig letsel
kan ontstaan.
Gebruik winterbanden met de voorgeschreven maat.
Zorg ervoor dat de bandenspanning aan de specificatie voldoet.
Rijd niet harder dan de toegestane snelheid of harder dan de snelheidslimiet die geldt
voor de gebruikte winterbanden.
Monteer winterbanden op alle wielen.
Rijden met sneeuwkettingen
Neem om de kans op ongevallen te beperken de volgende voorzorgsmaatregelen in
acht.
Anders kunnen een aanrijding en ernstig letsel het gevolg zijn.
Rijd niet harder dan de maximaal toegestane snelheid voor de gebruikte sneeuwket-
tingen of niet harder dan 50 km/h, afhankelijk van welke snelheid de laagste is.
Vermijd het rijden over slechte wegdekken en over gaten.
Vermijd plotseling accelereren, abrupte stuuracties, plotseling remmen en schakel-
handelingen die een plotselinge motorremwerking veroorzaken.
Minder uw snelheid alvorens een bocht aan te snijden zodanig, dat u zeker weet dat
de auto bestuurbaar blijft.
Gebruik geen LDA (Lane Departure Alert) (indien aanwezig) of LDA (Lane Depar-
ture Alert met stuurregeling) (indien aanwezig).
Bij het parkeren
Blokkeer bij het parkeren van de auto de wielen zonder de parkeerrem te gebruiken.
Als u de wielen niet blokkeert, kan de auto onverwachts in beweging komen, waardoor
een ongeval kan ontstaan.
365
4-6. Rijtips
4
Rijden
NX200t_OM78009E_EE
OPMERKING
Repareren of vervangen van winterbanden (auto's met waarschuwingssysteem
bandenspanning)
Laat winterbanden repareren of vervangen door een erkende Lexus-dealer of herstel-
ler/reparateur of een andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige
of door een bandenspecialist.
Het verwijderen en plaatsen van winterbanden heeft namelijk invloed op de werking
van de bandenspanningssensoren en zenders.
Sneeuwkettingen monteren (auto's met waarschuwingssysteem bandenspanning)
Als er sneeuwkettingen gemonteerd zijn, kan het gebeuren dat bandenspanningssen-
soren en -zenders niet goed functioneren.
366 4-6. Rijtips
NX200t_OM78009E_EE
Voorzorgsmaatregelen bij terreinauto's
Vanwege het specifieke ontwerp hebben terreinauto's een hoger zwaarte-
punt dan gewone personenauto's. Door dit specifieke ontwerpkenmerk
kan deze categorie auto's eerder over de kop slaan. Terreinauto's hebben
een aanzienlijk grotere kans om over de kop te slaan dan andere auto's.
Een voordeel van de grotere grondspeling is een beter zicht op de weg,
waardoor u beter kunt anticiperen.
Een vierwielaangedreven auto is niet ontworpen om bochten met dezelfde
snelheid te nemen als gewone personenauto's, net als lage sportwagens
niet zijn ontworpen om in het terrein te presteren. Daarom kan de auto bij
scherpe bochten bij te hoge snelheid over de kop slaan.
Deze auto behoort tot de categorie terreinauto's die een grotere grondspe-
ling en een kleinere spoorbreedte hebben in verhouding tot de hoogte van
het zwaartepunt. Dit biedt de mogelijkheid in een grote variëteit van terrein-
omstandigheden te rijden.
Kenmerken terreinauto's
WAARSCHUWING
Voorzorgsmaatregelen bij terreinauto's
Neem altijd de volgende waarschuwingen in acht om de kans op ernstig letsel en
schade aan uw auto te voorkomen:
Als een auto over de kop slaat, heeft een inzittende zonder veiligheidsgordel een
aanzienlijk grotere kans op ernstig letsel dan een inzittende die wel een veiligheids-
gordel draagt. Alle inzittenden dienen daarom gebruik te maken van hun gordels als
de auto rijdt.
Vermijd indien mogelijk scherpe bochten of plotselinge manoeuvres.
Het verkeerd bedienen van deze auto kan resulteren in het verliezen van de controle
over de auto of in het over de kop slaan van de auto, waardoor zeer ernstig letsel kan
ontstaan.
Door het laden van voorwerpen op het imperiaal (indien aanwezig) zal het zwaarte-
punt hoger komen te liggen. Vermijd hoge snelheden, snel optrekken, het maken van
scherpe bochten, plotseling remmen en abrupte manoeuvres, om te voorkomen dat
u de controle over de auto verliest of dat de auto over de kop slaat door een bedie-
ningsfout.
Matig bij rukwinden altijd uw snelheid. Door het profiel en het hogere zwaartepunt is
uw auto gevoeliger voor zijwind dan een gewone auto. U hebt meer controle over de
auto als u langzamer rijdt.
Rijd niet horizontaal over steile hellingen. Recht omhoog of recht naar beneden rij-
den wordt aanbevolen. Uw auto (en elke andere vergelijkbare terreinauto) kan
gemakkelijker opzij omslaan dan voor- of achterover.
367
4-6. Rijtips
4
Rijden
NX200t_OM78009E_EE
Neem, als u in terrein rijdt, de volgende voorzorgsmaatregelen in acht om uw
rijplezier te garanderen en om te voorkomen dat gebieden worden afgesloten
voor terreinauto's.
Rijd alleen in gebieden waar off-road-auto's mogen rijden.
Respecteer particulier eigendom. Vraag toestemming aan de eigenaar voor-
dat u een privéterrein betreedt.
Betreed geen afgesloten gebieden. Respecteer hekken, afsluitingen en bor-
den die u de toegang ontzeggen.
Blijf op de gebaande paden. Pas, als het nat is, uw rijtechniek aan of ga langza-
mer rijden om schade aan het terrein te voorkomen.
Terreinrijden
WAARSCHUWING
Voorzorgsmaatregelen voor terreinrijden
Neem altijd de volgende waarschuwingen in acht om de kans op ernstig letsel en
schade aan uw auto te voorkomen:
Rijd voorzichtig bij terreinrijden. Neem geen onnodige risico's door op gevaarlijke
plaatsen te rijden.
Pak de spaken van het stuurwiel niet vast als u door terrein rijdt. Een plotselinge hob-
bel kan het stuurwiel verdraaien en uw handen verwonden. Houd beide handen en
vooral de duimen op de buitenkant van de stuurwielrand.
Controleer altijd de werking van de remmen direct na het rijden door zand, modder,
water of sneeuw.
Controleer na het rijden door lang gras, modder, zand, water, enz. of er geen gras,
takken, papier, doeken, stenen, zand, enz. aan de onderkant zijn blijven hangen of
vastzitten. Verwijder dergelijke onregelmatigheden van de onderkant van de auto.
Als met de auto wordt gereden terwijl deze materialen onder de auto vastzitten of
blijven hangen, kan de auto kapot gaan of kan er brand ontstaan.
Als u over onverharde wegen of door ruw terrein rijdt, rijd dan niet met hoge snel-
heid, spring niet met de auto, maak geen scherpe bochten, raak geen voorwerpen,
enz. Dit kan ervoor zorgen dat u de controle over de auto verliest of over de kop
slaat, waardoor ernstig letsel kan ontstaan. Bovendien bestaat dan de kans dat er
kostbare schade ontstaat aan de wielophanging en het chassis van de auto.
368 4-6. Rijtips
NX200t_OM78009E_EE
OPMERKING
Om beschadiging door water te voorkomen
Neem alle veiligheidsmaatregelen in acht om er zeker van te zijn dat er geen water-
schade aan de motor of andere onderdelen ontstaat.
Water dat in de luchtinlaat van de motor komt, veroorzaakt ernstige motorschade.
Water dat in de transmissie komt, veroorzaakt vermindering van de schakelkwaliteit,
blokkering van de transmissie wat vergezeld gaat van trillingen, en uiteindelijk
schade.
Water kan het vet van de wiellagers spoelen, roestvorming veroorzaken en zorgen
voor storingen. Het water kan in de differentiëlen, het transmissie- en het tussenbak-
huis binnendringen, waardoor de smerende eigenschappen van de transmissie-olie
afneemt.
Tijdens het rijden door water
Indien u door water wilt rijden, bijvoorbeeld bij het oversteken van een beekje, contro-
leer dan eerst de diepte van het water, de bodemgesteldheid en de toegankelijkheid
van de oever aan de overzijde. Rijd langzaam en vermijd diep water.
Controle na terreinrijden
Zand en water op de remschijven kunnen de remcapaciteit nadelig beïnvloeden en
beschadigingen veroorzaken aan onderdelen van het remsysteem.
Voer na een dag terreinrijden altijd een onderhoudsinspectie uit nadat u door ruw
terrein, zand, modder of water hebt gereden.
369
4-6. Rijtips
4
Rijden
NX200t_OM78009E_EE
370
NX200t_OM78009E_EE
5-1. Basishandelingen
Lexus display-
audiosysteem.............................372
Stuurwieltoetsen
audiosysteem............................ 378
USB/AUX-aansluiting ............. 379
5-2. Configuratie
Instelmenu...................................... 381
Algemene instellingen.............382
Spraakinstellingen.....................385
Display-instellingen...................386
5-3. Gebruik van het audiosysteem
Selecteren van de
audiobron.................................. 388
Optimaal gebruikmaken van
het audiosysteem....................389
Audio-instellingen.....................390
Bediening menuscherm
audiosysteem............................394
5-4. Gebruik van de radio
Bediening radio.......................... 397
371
5
Lexus display-
audiosysteem
NX200t_OM78009E_EE
5-5. Afspelen van een audio-CD en
discs met MP3/WMA/AAC-
bestanden
Bediening van de CD-speler 399
5-6. Gebruik van een extern
apparaat
Afspelen van bestanden op
een iPod ..................................... 405
Gebruik van een USB-
geheugen .................................. 409
Gebruik van de AUX-
aansluiting ................................... 414
5-7. Bluetooth®-verbinding
Stappen voor het gebruik van
Bluetooth®-apparaten .......... 415
Registreren van een Bluetooth®-
apparaat........................................417
Selecteren van een Bluetooth®-
apparaat.......................................418
Verbinding maken met een
Bluetooth®-audiospeler....... 419
Verbinding maken met een
Bluetooth®-telefoon .............420
Weergeven van gegevens van
een Bluetooth®-apparaat.... 421
Gedetailleerde Bluetooth®-
instellingen................................. 422
5-8. Bluetooth®-audio
Afspelen van bestanden via
Bluetooth®-audio................... 423
5-9. Bluetooth®-telefoon
Gebruik van een Bluetooth®-
telefoon.......................................425
Een gesprek tot stand
brengen........................................427
Beantwoorden van een
oproep.........................................430
Voeren van een telefoon-
gesprek ........................................ 431
Gebruik van een Bluetooth®-
telefoonbericht ........................433
Gebruik van de toetsen op
het stuurwiel..............................436
Instellingen Bluetooth®-
telefoon....................................... 437
5-10. Telefoonboek
Instellingen contacten..............439
Berichtinstellingen..................... 442
5-11. Bluetooth®
Wat moet u doen als...
(Problemen oplossen) ..........443
Bluetooth®...................................446
5-12. Overige functies
Scherm “Informatie” ...................451
MirrorLink™................................ 452
USB-foto .......................................455
Spraakcommandosysteem.....457
Sommige functies kunnen niet worden bediend tijdens het rijden.
372 5-1. Basishandelingen
NX200t_OM78009E_EE
Lexus display-audiosysteem
Onderstaande afbeelding heeft betrekking op auto's met linkse besturing.
De positie en vorm van toetsen kan iets afwijken bij auto's met rechtse besturing.
Disc-opening
Knop TUNE•SCROLL
Een radiozender, muziekstuk of bestand selecteren.
Behalve radio- en A/V-modus: afspelen van een muziekstuk of bestand
onderbreken of hervatten.
Radio- en A/V-modus: Mute-functie in-/uitschakelen.
Een voorkeuzezender selecteren of een gewenst muziekstuk of bestand
beluisteren.
Het mediahoofdscherm weergeven.
Het audiohoofdscherm weergeven.
Een disc uitwerpen.
Knop PWRVOL
Druk op deze knop om het audiosysteem in of uit te schakelen. Draai aan de
knop om het volume te regelen.
: Indien aanwezig
Gebruik de volgende toetsen om naar het audiosysteem te luisteren.
Bedieningstoetsen Lexus display-audiosysteem
1
2
3
4
5
6
7
8
373
5-1. Basishandelingen
5
Lexus display-audiosysteem
NX200t_OM78009E_EE
Scherm MENU
Kies op de bedieningseenheid de toets MENU om het scherm MENU weer te
geven.
Toe ts Functie
Audio Weergeven van het audiohoofdscherm
(Blz. 397, 399, 405, 409, 414, 423)
Klimaatregeling Automatische airconditioning (Blz. 460)
Telefoon Weergeven van het telefoonhoofdscherm (Blz. 425)
Auto Informatie m.b.t. het brandstofverbruik (Blz.118)
Info Weergeven van het scherm “Informatie” (Blz. 451)
Instellingen Instelmenu (Blz. 381)
Display Instellen van het display (Blz. 386)
374 5-1. Basishandelingen
NX200t_OM78009E_EE
Door gebruik te maken van de bedieningsknop van het Lexus display-audiosys-
teem, kunt u het audiosysteem, handsfree-systeem, enz. bedienen.
Weergeven van het scherm “Bron”
of het audiohoofdscherm
(Blz. 388)
Weergeven van het scherm MENU
(Blz. 373)
Te r u g t o e t s
Weergeven van het vorige scherm
Draai of beweeg de bedieningsknop
om een functie of nummer te selec-
teren.
Beweeg de bedieningsknop om de linker- of rechterzijde van het scherm
weer te geven.
Druk de bedieningsknop in om de geselecteerde functie of het geselecteerde
nummer in te voeren.
Gebruik van de bedieningsknop van het Lexus display-audiosysteem
Selecteren: Draai of beweeg de
bedieningsknop.
Invoeren: Druk op de bedienings-
knop.
Bedieningsknop Lexus display-audiosysteem
1
2
3
4
1
2
375
5-1. Basishandelingen
5
Lexus display-audiosysteem
NX200t_OM78009E_EE
Basishandelingen voor het scherm
Kies, wanneer een lijst wordt weergegeven, de juiste toets om door de lijst te
scrollen.
De indicator gaat branden wan-
neer u de lijst kunt selecteren
door de bedieningsknop te
draaien.
De indicator gaat branden wan-
neer u kunt terugkeren naar het
vorige scherm door op de terug-
toets te drukken.
De indicator gaat branden wan-
neer u de bedieningsknop naar
links kunt bewegen om extra
schermteksten te bekijken.
De indicator gaat branden wanneer u de bedieningsknop naar rechts kunt
bewegen om extra schermteksten te bekijken.
Contacten Telefoon Naam
1
2
3
4
376 5-1. Basishandelingen
NX200t_OM78009E_EE
Invoermodus
Letters en cijfers kunnen worden ingevoerd via het scherm.
Draai de bedieningsknop om het
gewenste karakter te selecteren
en druk op de bedieningsknop
om het karakter in te voeren.
Wanneer deze indicator wordt
weergegeven, kunt u de invoer-
velden wijzigen door de bedie-
ningsknop naar voren te
bewegen.
Wanneer deze indicator wordt weergegeven, kunt u het karaktertype wij-
zigen door de bedieningsknop naar rechts te bewegen en vervolgens het
gewenste karaktertype te selecteren.
Hiermee kunt u de karakters een voor een wissen. Houd deze geselec-
teerd om alle karakters te wissen.
Hiermee kunt u de invoer van de gegevens voltooien.
Invoerveldmodus
Wanneer u in het invoerveld staat, kunt u de cursor naar de gewenste positie
bewegen.
Draai de bedieningsknop om de
cursor naar links of rechts te
bewegen.
Wanneer deze indicator wordt
weergegeven, kunt u de cursor
naar het rechter invoerveld
bewegen door de bedienings-
knop naar rechts te bewegen.
Wanneer deze indicator wordt
weergegeven, kunt u de cursor
naar het linker invoerveld bewe-
gen door de bedieningsknop
naar links te bewegen.
Wanneer deze indicator wordt weergegeven, kunt u naar de invoermodus
overschakelen door de bedieningsknop naar achteren te bewegen.
Invoeren van letters en cijfers
1
2
3
4
5
1
2
3
4
377
5-1. Basishandelingen
5
Lexus display-audiosysteem
NX200t_OM78009E_EE
Bij gebruik van het scherm
Mogelijk reageert de bedieningsknop van het Lexus display-audiosysteem bij zeer
lage temperaturen traag.
Als de temperatuur van het scherm laag is, kan het scherm donker zijn of iets trager
reageren dan normaal.
Met een zonnebril op is het scherm soms moeilijk afleesbaar. Probeer het scherm af te
lezen onder een andere hoek, stel het display in op het scherm “Display” (Blz. 386)
of zet uw zonnebril af.
Gebruik van mobiele telefoons
Mobiele telefoons kunnen storingen veroorzaken die hoorbaar zijn via de luidsprekers
als het audiosysteem ingeschakeld is.
WAARSCHUWING
Gebruik van de bedieningsknop van het Lexus display-audiosysteem
Wees bij extreme temperaturen extra voorzichtig bij de bediening van de bedienings-
knop van het Lexus display-audiosysteem, aangezien deze door de temperatuur in de
auto zeer heet of koud kan worden.
Laserproduct
WAARSCHUWING
EN/IEC 60825-1:2007
Het bedienen of afstellen van dit apparaat en het uitvoeren van procedures op een
wijze die niet in deze handleiding zijn beschreven, kan tot gevolg hebben dat u aan
gevaarlijke straling wordt blootgesteld.
Aan de achterzijde van dit product is een waarschuwingslabel bevestigd.
OPMERKING
Voorkomen van storingen in de bedieningsknop van het Lexus display-audiosysteem
Zorg ervoor dat de bedieningsknop van het Lexus display-audiosysteem niet in aan-
raking komt met etenswaren, vloeistoffen, stickers of brandende sigaretten, om te
voorkomen dat de bedieningsknop verkleurt, een vreemde geur afgeeft of defect
raakt.
Oefen geen grote kracht uit op de bedieningsknop van het Lexus display-audiosys-
teem, anders kan hij verbuigen of breken.
Voorkomen van ontlading van de accu
Laat het audiosysteem niet langer ingeschakeld dan noodzakelijk is als de motor niet
draait.
Voorkomen van schade aan het audiosysteem
Mors geen drank of ander soort vloeistof over het audiosysteem.
378 5-1. Basishandelingen
NX200t_OM78009E_EE
Stuurwieltoetsen audiosysteem
Vol umeto ets
Verhogen/verlagen van het
volume
Ingedrukt houden: blijft het
volume verhogen/verlagen
Radio geselecteerd:
Indrukken (behalve in stand voor
handmatige bediening): selecte-
ren van een radiozender
Indrukken (stand voor handmatige bediening): omhoog/omlaag zoeken
Ingedrukt houden (stand voor handmatige bediening): blijft omhoog/
omlaag zoeken
CD-, MP3/WMA/AAC-disc-, Bluetooth®-, iPod- of USB-modus:
Indrukken: selecteren van een muziekstuk/bestand/video
Ingedrukt houden: selecteren van een map/album (MP3/WMA/AAC-
disc of USB)
To e t s M O D E
Inschakelen, selecteren van de audiobron
Houd deze toets ingedrukt om het geluid van de actuele weergave te dem-
pen of de actuele weergave te onderbreken. Houd de toets ingedrukt om
het dempen of onderbreken ongedaan te maken.
Sommige functies van het audiosysteem kunnen worden bediend met behulp
van toetsen op het stuurwiel.
De werking kan verschillen afhankelijk van het type audio- of navigatiesys-
teem. Raadpleeg de handleiding van het audio- of navigatiesysteem voor
meer informatie.
Bedienen van het audiosysteem met de stuurwieltoetsen
1
2
WAARSCHUWING
Beperk de kans op ongevallen
Neem bij het bedienen van de toetsen op het stuurwiel de nodige voorzichtigheid in
acht.
3
379
5
5-1. Basishandelingen
Lexus display-audiosysteem
NX200t_OM78009E_EE
USB/AUX-aansluiting
Til het deksel omhoog terwijl u de
knop ingedrukt houdt om de ver-
grendeling te ontgrendelen.
Open het deksel.
iPod
Open het afdekkapje en sluit een iPod aan met behulp van een iPod-kabel.
Als de iPod niet is ingeschakeld, schakel deze dan alsnog in.
USB-geheugen
Open het afdekkapje en sluit het USB-geheugen aan.
Als het USB-geheugen niet is ingeschakeld, schakel dit indien van toepassing dan
alsnog in.
Draagbare audiospeler
Open het afdekkapje en sluit de draagbare audiospeler aan.
Als de draagbare audiospeler niet is ingeschakeld, schakel deze dan alsnog in.
Sluit een iPod, USB-geheugen of draagbare audiospeler aan op de USB/
AUX-aansluiting zoals hieronder aangegeven. Selecteer iPod, USB, AUX of
A/V op het keuzescherm voor de audiobron. Vervolgens kunt u het apparaat
bedienen via het Lexus display-audiosysteem.
Aansluiten via de USB/AUX-aansluiting
1
2
380 5-1. Basishandelingen
NX200t_OM78009E_EE
Door de inkeping in het consolevak kunnen
audiokabels worden geleid, zelfs als het conso-
levak is gesloten.
WAARSCHUWING
Tijdens het rijden
Sluit geen apparaat aan en bedien het apparaat niet.
381
5
5-2. Configuratie
Lexus display-audiosysteem
NX200t_OM78009E_EE
Instelmenu
Ga naar “Instellingen”: toets MENU “Instellingen
Wijzigen van de instellingen voor de
geluidsopties, de schermanimatie,
enz. (Blz. 382)
Wijzigen van de instellingen voor
het volume van de stembegeleiding.
(Blz. 385)
Wijzigen van de instellingen voor
registreren, verwijderen, verbinden
en verbinding verbreken van
Bluetooth®-apparaten. (Blz. 416)
Wijzigen van de instellingen voor FM-radio, iPod, enz. (Blz. 390)
Wijzigen van de persoonlijke voorkeursinstellingen. (Blz. 644)
Wijzigen van de instellingen voor het telefoongeluid, telefoonboek, enz.
(Blz. 437)
Het Lexus display-audiosysteem kan naar wens worden ingesteld.
Weergave scherm “Instellingen”
1
2
3
4
5
6
382 5-2. Configuratie
NX200t_OM78009E_EE
Algemene instellingen
Ga naar “Algemene instellingen”: toets MENU “Instellingen” Algemeen”
Wijzigen van de taal.
De talen waaruit u kunt kiezen, kunnen
per uitvoering of regio verschillen.
Wijzigen van de eenheid voor
afstand.
Aan-/uitzetten van de pieptoon.
Wijzigen van de toetskleur.
Wijzigen van de startafbeelding en
de afbeelding voor scherm uit.
(Blz. 383)
Aan-/uitzetten van de animatie.
Wissen van persoonlijke gegevens
(Blz. 384)
Updaten van programmaversies.
Neem voor meer informatie contact op met een erkende Lexus-dealer of hersteller/
reparateur of een andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige.
Updaten van de versie van de Gracenote-database.
Neem voor meer informatie contact op met een erkende Lexus-dealer of hersteller/
reparateur of een andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige.
Weergeven van de opensource-licentie.
Instelmogelijkheden voor het afstellen van de geluidsopties, de schermani-
matie, enz.
Scherm voor algemene instellingen
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
383
5-2. Configuratie
5
Lexus display-audiosysteem
NX200t_OM78009E_EE
Ga naar “Afbeeldingen aanpassen”: toets MENU “Instellingen”
Algemeen” Afbeeldingen aanpassen
Selecteer “Afbeeldingen instellen” en vervolgens de gewenste afbeelding.
Als startafbeelding instellen.
Als afbeelding voor scherm uit
instellen.
Een afbeelding toevoegen
Sluit een USB-geheugen aan. (Blz. 379)
Selecteer “Vanaf USB kopiëren” op het scherm “Afbeeldingen aanpassen
en selecteer vervolgens de gewenste afbeelding.
Beweeg de bedieningsknop naar links en selecteer “Kopiëren”.
Er kunnen maximaal 10 afbeeldingen worden gedownload.
Afbeeldingen wissen
Selecteer “Afbeeldingen wissen” op het scherm “Afbeeldingen aanpassen” en
selecteer vervolgens de gewenste afbeeldingen.
USB-geheugen
Als de afbeeldingen op een USB-geheugen worden opgeslagen, moet de map waarin
de afbeeldingen worden opgeslagen de naam “Image” krijgen.
Compatibele apparaatformaten
Het volgende apparaatformaat kan worden gebruikt:
Het bestandsformaat van de afbeelding moet JPEG zijn
USB-communicatieformaat: USB2.0 FS (480 Mbps)
•Bestandsformaat: FAT16/32 (Windows)
Klasse: massaopslag
Compatibiliteit JPEG-bestanden
Compatibel afbeeldingsformaat: maximaal 10 MB
Aanpassen van afbeeldingen
1
2
1
2
1
2
3
384 5-2. Configuratie
NX200t_OM78009E_EE
To e t s M E N U “InstellingenAlgemeen “Persoonlijke gegevens
wissen
Selecteer “Wissen”.
Bedenk of u de gegevens echt wilt wissen, want eenmaal gewiste gegevens kunnen
niet meer worden teruggehaald.
U kunt de volgende persoonlijke gegevens wissen of in de beginwaarden
terugzetten:
Gegevens uit het telefoonboek
Spraaklabel
Gegevens oproepgeschiedenis
Favoriete gegevens
•Bluetooth
®-apparaatgegevens
Geluidsinstellingen telefoon
Gedetailleerde Bluetooth®-instellingen
Instellingen audio/video
Gegevens voorkeurstoetsen
Radiozender waar u als laatste naar hebt geluisterd
Gegevens aangepaste afbeelding
Update-geschiedenis software
Gedetailleerde informatie software-update
Weergave-instelling telefoon
Instellingen contacten/oproepgeschiedenis
Berichtinstellingen
OPMERKING
Voorkom schade aan het USB-geheugen en de aansluitingen
Blz. 413
Persoonlijke gegevens wissen
1
2
385
5
5-2. Configuratie
Lexus display-audiosysteem
NX200t_OM78009E_EE
Spraakinstellingen
Ga naar “Spraakinstellingen”: toets MENU “Instellingen” “Spraak”
Wijzig het volume van de stembege-
leiding.
Terugkeren naar de standaardinstellingen
Beweeg de bedieningsknop naar links en selecteer “Standaard”.
U kunt het volume van de stembegeleiding aanpassen.
1
386 5-2. Configuratie
NX200t_OM78009E_EE
Display-instellingen
Ga naar “Display”: toets MENU “Display”
Scherm uitschakelen.
Schermkwaliteit wijzigen.
Schermkwaliteit van de camera van
het Rear Monitor-systeem wijzigen.
Instellen dagmodus.
Met deze instelling wordt het scherm uitgeschakeld. Druk op een willekeurige
toets, bijvoorbeeld AUDIO of MENU, om het scherm in te schakelen.
Indien een afbeelding voor scherm uit is ingesteld, wordt de ingestelde afbeelding
weergegeven.
Als de koplampen ingeschakeld worden, wordt het scherm gedimd.
Het scherm kan echter wel weer worden teruggezet in de dagstand door “Dag-
modus” te selecteren.
De dagmodus blijft vervolgens ingeschakeld zolang de verlichting brandt, tot
opnieuw “Dagmodus” wordt geselecteerd.
Selecteer “Algemeen” of “Camera” op het scherm “Display” of selecteer “Dis-
play” op de menuschermen van het audiosysteem. (Blz. 394)
Stel het display naar wens af door de bedieningsknop rechtsom (+) of linksom
(-) te draaien.
Beweeg de bedieningsknop naar links om “Contrast”, “Helderheid”, “Kleur” of “Toon”
te selecteren. (“Kleur” en “Toon” zijn beschikbaar wanneer “Display” is geselecteerd
op het scherm voor audio-instellingen voor elke audiobron.)
Instelmogelijkheden voor het afstellen van het contrast en de helderheid van
het scherm.
Het display kan ook worden uitgeschakeld.
Scherm voor display-instellingen
1
2
3
4
Scherm uit
Dagmodus
Instellen van het contrast/de helderheid/de kleur/de toon van het
scherm
1
2
387
5-2. Configuratie
5
Lexus display-audiosysteem
NX200t_OM78009E_EE
Wijzigen van de voorbeeldafbeelding (wanneer “Algemeen” is geselecteerd)
Beweeg de bedieningsknop naar rechts en selecteer de gewenste voorbeeldafbeelding.
388 5-3. Gebruik van het audiosysteem
NX200t_OM78009E_EE
Selecteren van de audiobron
Druk op de toets AUDIO om het scherm “Bron” weer te geven.
Als het scherm “Bron” niet wordt weergegeven, druk dan nogmaals op de toets.
Selecteer de gewenste audiobron.
Druk op de toets RADIO of MEDIA om de audiobron te selecteren.
Druk op de schakelaar MODE wanneer het audiosysteem is ingeschakeld. De
audiobron verandert iedere keer dat op de toets MODE wordt gedrukt.
Opnieuw rangschikken van de lijst
De volgorde van de bronlijst kan opnieuw worden gerangschikt.
Beweeg de bedieningsknop naar links terwijl het scherm “Bron” wordt weergegeven.
Selecteer “Audiobron selecteren”.
Selecteer een item dat u wilt verplaatsen en selecteer vervolgens waar u het naartoe
wilt verplaatsen.
In dit gedeelte wordt uitleg gegeven over het overschakelen tussen audio-
bronnen, zoals radio en CD.
Wijzigen van de audiobron
Gebruik van de toetsen op het stuurwiel om de audiobron te wijzigen
1
2
1
2
3
389
5
5-3. Gebruik van het audiosysteem
Lexus display-audiosysteem
NX200t_OM78009E_EE
Optimaal gebruikmaken van het audiosysteem
Ga naar “Geluidsinstellingen”: toets MENU “Instellingen” “A u d i o
“Geluidsinstellingen
Beweeg de bedieningsknop naar rechts om te schakelen tussen het scherm
voor geluidsinstellingen en het scherm voor de DSP-instelling en selecteer
vervolgens het gewenste scherm.
Geluidsinstellingen
Wijzigen van de hoge
tonen, de middentonen of
de lage tonen.
Wijzigen van de balans voor/
|achter.
Wijzigen van de balans links/
rechts.
DSP
De automatische geluidsregeling
(ASL) in-/uitschakelen.
De geluidskwaliteit kan afzonderlijk worden ingesteld
De hoge tonen, de middentonen en de lage tonen kunnen voor elke audiomodus afzon-
derlijk worden ingesteld.
Automatische geluidsregeling (ASL)
ASL past het volume en de toonregeling aan op basis van de rijsnelheid.
U kunt op het schermGeluidsinstellingen” de geluidskwaliteit (hoge tonen/
middentonen/lage tonen), de balans en de DSP-instellingen wijzigen.
Wijzigen van de geluidsinstellingen en geluidskwaliteit
1
2
3
4
5
1
390 5-3. Gebruik van het audiosysteem
NX200t_OM78009E_EE
Audio-instellingen
Ga naar “Audio-instellingen”: toets MENU “InstellingenAudio”
Geluidsinstellingen wijzigen
(Blz. 389)
Instellingen FM-radio wijzigen
(Blz. 391)
DAB-instellingen wijzigen
(Blz. 391)
iPod-instellingen wijzigen
(Blz. 392)
USB-instellingen wijzigen (Blz. 392)
A/V-instellingen wijzigen (Blz. 393)
Instellingen voor de albumhoes wijzigen (Blz. 393)
Scherm voor audio-instellingen
1
2
3
4
5
6
7
391
5-3. Gebruik van het audiosysteem
5
Lexus display-audiosysteem
NX200t_OM78009E_EE
De volgorde van de zenderlijst
wijzigen
Hiermee kunt u de verkeersmelding
aan-/uitzetten
Wanneer de verkeersmelding is inge-
schakeld, gaat de radio op zoek naar
een radiozender met verkeersinforma-
tie. (Blz. 398)
Hiermee kunt u de alternatieve
frequentie aan-/uitzetten
Wanneer de alternatieve frequentie is ingeschakeld en een radiozender is gekozen,
wordt automatisch de frequentie gekozen met de beste ontvangst.
Hiermee kunt u het wijzigen van de regiocode aan-/uitzetten
Wanneer het wijzigen van de regiocode is ingeschakeld, wordt er overgeschakeld
naar een zender binnen hetzelfde gebied.
Hiermee kunt u FM-radiotekst aan-/uitzetten
De DAB-zenderlijst updaten
Hiermee kunt u de L-band aan-/uit-
zetten
Wanneer dit is uitgeschakeld, is het
fysieke zenderbereik voor het afstem-
men beperkt tot Band III, behalve bij de
voorkeuzezenders.
Wanneer dit is ingeschakeld, is het
fysieke zenderbereik voor het afstem-
men Band III en L-band.
Hiermee kunt u de verkeersmelding aan-/uitzetten
Wanneer de verkeersmelding is ingeschakeld, zoekt de tuner automatisch een radio-
zender die regelmatig verkeersinformatie uitzendt en wordt er naar die zender over-
geschakeld zodra er verkeersinformatie wordt uitgezonden.
Hiermee kunt u de alternatieve frequentie aan-/uitzetten
Wanneer de alternatieve frequentie is ingeschakeld en een radiozender is gekozen,
wordt automatisch de frequentie gekozen met de beste ontvangst.
Hiermee kunt u DAB-radiotekst aan-/uitzetten
Instellingen FM-radio wijzigen
1
2
3
DAB-instellingen wijzigen
4
5
1
2
3
4
5
392 5-3. Gebruik van het audiosysteem
NX200t_OM78009E_EE
De schermgrootte wijzigen
(videomodus)
Instellingen voor de albumhoes
wijzigen (Blz. 393)
De schermkwaliteit wijzigen
(videomodus) (Blz. 386)
Ingang videogeluid wijzigen
De schermgrootte wijzigen
(videomodus)
Instellingen voor de albumhoes
wijzigen (Blz. 393)
De schermkwaliteit wijzigen
(videomodus) (Blz. 386)
iPod-instellingen wijzigen
1
2
3
4
USB-instellingen wijzigen
1
2
3
393
5-3. Gebruik van het audiosysteem
5
Lexus display-audiosysteem
NX200t_OM78009E_EE
De schermgrootte wijzigen
Het videosignaal wijzigen
De schermkwaliteit wijzigen
(Blz. 386)
Hiermee kunt u de weergave van de
albumhoes voor de disc-modus aan-
/uitzetten.
Hiermee kunt u de weergave van de
albumhoes voor de USB-modus
aan-/uitzetten.
Hiermee kunt u de prioriteit van de
weergave van de albumhoes voor
de USB-modus wijzigen.
Hiermee kunt u de weergave van de albumhoes voor de iPod-modus aan-/
uitzetten.
Hiermee kunt u de prioriteit van de weergave van de albumhoes voor de
iPod-modus wijzigen.
A/V-instellingen wijzigen
1
2
3
Instellingen voor de albumhoes wijzigen
1
2
3
4
5
394 5-3. Gebruik van het audiosysteem
NX200t_OM78009E_EE
Bediening menuscherm audiosysteem
Beweeg de bedieningsknop naar links terwijl het audiohoofdscherm wordt
weergegeven om het menuscherm van het audiosysteem weer te geven.
FM- of AM-radio
Hiermee kunt u een zender zoe-
ken met de dichtstbijzijnde fre-
quentie (stopt wanneer een
radiozender is gevonden) (hand-
matige bediening)
Wijzigen van de instellingen van
FM-radio (Blz. 391)
Wijzigen van de DAB-instellingen (Blz. 391)
DAB
Instellen van de periode voor het
afluisteren in de Time Shift-modus
Uitschakelen van Time Shift-
bediening
Selecteren van een ensemble
(handmatige bediening)
Selecteren van een service
(handmatige bediening)
Wijzigen van de instellingen van
FM-radio (Blz. 391)
Wijzigen van de DAB-
instellingen (Blz. 391)
U kunt de instellingen en bedieningsfuncties voor iedere audiobron wijzigen.
Menuscherm audiosysteem
1
2
3
1
2
3
4
5
6
395
5-3. Gebruik van het audiosysteem
5
Lexus display-audiosysteem
NX200t_OM78009E_EE
CD, MP3/WMA/AAC-disc, iPod, USB of Bluetooth®
Een muziekstuk/bestand
afspelen of pauzeren
Een muziekstuk/bestand
selecteren
Een map/album selecteren
(MP3/WMA/AAC-disc of USB)
Geselecteerd houden: een
muziekstuk/bestand vooruit- of
terugspoelen
Een herhaalmodus selecteren.
(Blz. 396)
Een afspeelfmodus voor het in
willekeurige volgorde afspelen
selecteren. (Blz. 396)
De modus voor volledig scherm
selecteren. (USB-videomodus of
iPod-videomodus)
USB-instellingen wijzigen (USB) (Blz. 392)
iPod-instellingen wijzigen (iPod) (Blz. 392)
Verbinding maken met een Bluetooth®-apparaat (Bluetooth®)
(Blz. 418)
Instellingen voor de albumhoes wijzigen (CD of MP3/WMA/AAC-disc)
(Blz. 393)
AUX of A/V
De modus voor volledig scherm
selecteren (A/V)
A/V-instellingen wijzigen (A/V)
(Blz. 393)
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
1
2
396 5-3. Gebruik van het audiosysteem
NX200t_OM78009E_EE
Herhalen
Modus Actie Beoogde audiobron
Herhalen van bestand/muziekstuk Alle media
Herhalen van map MP3/WMA/AAC-disc, USB
Herhalen van album USB, Bluetooth®
In willekeurige volgorde afspelen
Modus Actie Beoogde audiobron
In willekeurige volgorde afspelen
van disc/map/album Alle media
In willekeurige volgorde afspelen
van alle mappen MP3/WMA/AAC-disc, USB
In willekeurige volgorde afspelen
van alle albums USB, iPod, Bluetooth®
397
5
5-4. Gebruik van de radio
Lexus display-audiosysteem
NX200t_OM78009E_EE
Bediening radio
Wanneer u op de toets RADIO drukt, wordt vanuit een willekeurig scherm van
de geselecteerde bron het radiohoofdscherm weergegeven.
Menuscherm
Blz. 394
Beweeg de bedieningsknop naar rechts om het rechter menuscherm weer te
geven.
Het radiohoofdscherm naar het
selectiescherm voor voorkeuze-
zenders wijzigen.
Het radiohoofdscherm naar het
zenderlijstselectiescherm wijzigen.
(FM en DAB)
Het radiohoofdscherm naar het
scherm voor handmatige selectie
wijzigen.
Het radiohoofdscherm naar het bedieningsscherm voor time shift wijzigen.
(DAB) (Blz. 398)
Met een van de hierna beschreven methodes kan worden afgestemd op een
radiozender.
Afstemmen met de zoekfunctie
Scherm voor handmatige bediening: Druk op de toets of of houd de toets
ingedrukt.
Scherm voor voorkeuzezenders of scherm voor zenders: Houd de toets
of ingedrukt.
U kunt ook afstemmen met de zoekfunctie via het menuscherm. (Blz. 394)
De radio begint nu de ingestelde band af te zoeken tot een zender wordt
ontvangen.
Selecteer AM, FM of DAB op het scherm “Bron” om naar de radio te
luisteren.
Audiohoofdscherm
Wijzigen van de hoofdschermmodus
1
2
3
Afstemmen op een zender
4
398 5-4. Gebruik van de radio
NX200t_OM78009E_EE
Handmatig afstemmen (scherm voor handmatige bediening)
Draai de knop TUNE•SCROLL of draai de bedieningsknop.
Zenderlijst (scherm voor voorkeuzezenders of scherm voor zenders)
Druk op de toets < of > of draai de knop TUNE•SCROLL of de bedienings-
knop om de gewenste radiozender te selecteren.
U kunt radiozenders als voorkeuzezender instellen.
Zoek de gewenste zender op.
Draai de bedieningsknop om een van de zenders te selecteren en druk
vervolgens op de bedieningsknop totdat u een piepsignaal hoort terwijl het
selectiescherm voor voorkeuzezenders wordt weergegeven.
Met de time shift-functie kan de uitzending waar u op dat moment naar luistert,
worden uitgesteld naar een willekeurig later tijdstip.
Beweeg de bedieningsknop naar rechts en selecteer “Time Shift”.
Draai de knop TUNE•SCROLL om de gewenste tijdsduur in te stellen.
U kunt de gewenste tijdsduur voor afspelen ook instellen via het menuscherm.
(Blz. 394)
Beweeg de bedieningsknop naar links en selecteer “Time Shift uit” om de time shift-
bediening uit te schakelen wanneer deze is ingeschakeld. De time shift-bediening
wordt uitgeschakeld wanneer “-0' 00”” gedurende 6 seconden op het scherm wordt
weergegeven zonder dat het systeem wordt bediend.
Ontvangstgevoeligheid
Het is niet altijd mogelijk radiosignalen perfect te ontvangen vanwege de steeds wisse-
lende positie van de antenne, verschillen in signaalsterkte en de aanwezigheid van
objecten in de omgeving als treinen, zendstations, enz.
De radioantenne is bevestigd aan de binnenzijde van de achterruit. Bevestig geen
metaalhoudende folie of andere metalen voorwerpen over de antennedraad aan de
binnenzijde van de achterruit om de ontvangst van radiosignalen niet in negatieve zin
te beïnvloeden.
Bediening verkeersmelding
Wanneer de verkeersmelding is ingeschakeld, wordt TP op het scherm weergegeven en
gaat de radio op zoek naar een radiozender met verkeersinformatie. Zodra een radio-
zender met verkeersinformatie wordt gevonden, zal de naam van die radiozender op het
scherm verschijnen. Zodra een radiozender met verkeersinformatie wordt ontvangen,
zal de radio automatisch overschakelen naar de radiozender met verkeersinformatie.
Zodra de verkeersinformatie is afgelopen, keert het systeem weer terug naar de oor-
spronkelijke weergave.
Vastleggen van voorkeuzezenders (scherm voor voorkeuzezenders)
Time shift-bediening (DAB)
1
2
1
2
399
5
Lexus display-audiosysteem
5-5. Afspelen van een audio-CD en discs met MP3/WMA/AAC-bestanden
NX200t_OM78009E_EE
Bediening CD-speler
Wanneer u op de toets MEDIA drukt, wordt vanuit een willekeurig scherm van
de geselecteerde bron het hoofdscherm voor audiodisc weergegeven.
Menuscherm
Blz. 394
Selecteren van een muziekstuk/bestand
Druk op de toets < of >, draai de knop TUNE•SCROLL om het nummer van
het gewenste muziekstuk/bestand te selecteren.
Houd de toets of ingedrukt om vooruit of terug te spoelen.
Selecteren van een muziekstuk uit de lijst (CD)
Beweeg de bedieningsknop naar rechts en selecteer vervolgens het ge-
wenste muziekstuk.
Selecteren van een map (MP3/WMA/AAC-disc)
Beweeg de bedieningsknop naar rechts en selecteer “Mappen”.
Selecteer de gewenste map. Selecteer vervolgens een bestand waarmee u
de geselecteerde map wilt beginnen.
Selecteren van een bestand voor de geselecteerde map (MP3/WMA/
AAC-disc)
Beweeg de bedieningsknop naar rechts en selecteer “Bestanden”.
Selecteer het gewenste bestand.
Plaats een disc in de speler, druk op de toets MEDIA of selecteer DISC op het
scherm “Bron” terwijl een disc is geplaatst om naar een disc te luisteren.
Hoofdscherm audiodisc
1
2
1
2
400 5-5. Afspelen van een audio-CD en discs met MP3/WMA/AAC-bestanden
NX200t_OM78009E_EE
Foutmeldingen
Als een van de volgende foutmeldingen op het scherm verschijnt, raadpleeg dan de vol-
gende tabel en onderneem de bijpassende acties. Als het probleem niet is verholpen,
breng de auto dan naar een erkende Lexus-dealer of hersteller/reparateur of een andere
naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige.
Discs die kunnen worden gebruikt
Discs die zijn voorzien van onderstaand label, kunnen worden gebruikt.
Afhankelijk van het opnameformaat of de eigenschappen van de disc, krassen, vuil of
beschadigingen is afspelen wellicht niet mogelijk.
CD's met een kopieerbeveiliging kunnen mogelijk niet op de juiste manier worden afge-
speeld.
Beschermingsfunctie disc-speler
Om de interne componenten in de speler te beschermen, wordt het afspelen automa-
tisch onderbroken als er een storing wordt gesignaleerd.
Als een disc gedurende langere tijd in de disc-speler blijft zitten of als de disc gedeelte-
lijk in de speler blijft zitten en niet wordt uitgenomen
De disc kan beschadigd raken waardoor deze niet meer goed kan worden afgespeeld.
Lensreinigers
Gebruik geen lensreinigers. Anders kan de disc-speler beschadigd raken.
MP3-, WMA- en AAC-bestanden
MP3 (MPEG Audio LAYER3) is een standaard audiocompressieformaat.
Door gebruik te maken van MP3-compressie kunnen bestanden worden gecompri-
meerd tot ongeveer 1/10 van hun oorspronkelijke grootte.
WMA (Windows Media Audio) is een audiocompressieformaat van Microsoft.
Audiobestanden die met deze techniek worden gecomprimeerd, zijn kleiner dan
bestanden die met behulp van de MP3-techniek worden gecomprimeerd.
AAC is een afkorting van Advanced Audio Coding en verwijst naar een gestandaardi-
seerde audiocompressietechniek die wordt toegepast met MPEG2 en MPEG4.
De compatibiliteit van MP3-, WMA- en AAC-bestanden en media/formaten is beperkt.
Melding Oorzaak Correctieprocedures
Controleer disc”
De disc is vuil of bescha-
digd.
De disc is onderste-
boven geplaatst.
De disc kan niet worden
afgespeeld in de speler.
Reinig de disc.
Plaats de disc op de
juiste wijze.
Controleer of de disc
geschikt is voor de spe-
ler.
“Fout disc” Er zit een storing in het
systeem. Verwijder de disc.
Geen muziekbestanden
gevonden.
Er staan geen afspeelbare
bestanden op de disc. Verwijder de disc.
401
5-5. Afspelen van een audio-CD en discs met MP3/WMA/AAC-bestanden
5
Lexus display-audiosysteem
NX200t_OM78009E_EE
Compatibiliteit MP3-bestanden
Compatibele standaards
MP3 (MPEG1 LAYER3, MPEG2 LSF LAYER3)
Compatibele samplingfrequenties
MPEG1 LAYER3: 32, 44,1, 48 (kHz)
MPEG2 LSF LAYER3: 16, 22,05, 24 (kHz)
Compatibele bitrates (compatibel met VBR)
MPEG1 LAYER3: 32 - 320 (kbps)
MPEG2 LSF LAYER3: 8 - 160 (kbps)
Compatibele weergavemogelijkheden: stereo, meerkanaals stereo, tweekanaals-
weergave en monoweergave
Compatibiliteit WMA-bestanden
Compatibele standaards
WMA versie 7, 8, 9 (alleen compatibel met Windows Media Audio-standaard)
Compatibele samplingfrequenties
32, 44,1, 48 (kHz)
Compatibele bitrates (alleen compatibel met 2-kanaalsweergave)
Versie 7, 8: CBR 48 - 192 (kbps)
Versie 9: CBR 48 - 320 (kbps)
Compatibiliteit AAC-bestanden
Compatibele standaards
MPEG4/AAC-LC
Compatibele samplingfrequenties
11,025/12/16/22,05/24/32/44,1/48 (kHz)
Compatibele bitrates
16 - 320 (kbps)
Compatibele weergavemogelijkheden: 1 ch en 2 ch
Compatibele media
De media die kunnen worden gebruikt voor de weergave van MP3-, WMA- en AAC-
bestanden, zijn CD-R's en CD-RW's.
Afspelen is in bepaalde gevallen niet mogelijk als de CD-R of CD-RW niet is afgeslo-
ten. Weergave is in sommige gevallen niet mogelijk of de speler kan overslaan als er
krassen of vingerafdrukken op de disc aanwezig zijn.
Compatibele disc-formaten
De volgende disc-formaten kunnen worden gebruikt.
Disc-formaten: CD-ROM Mode 1 en Mode 2
CD-ROM XA Mode 2, Form 1 en Form 2
Bestandsformaten: ISO9660 Level 1, Level 2, (Romeo, Joliet)
UDF (2.01 of lager)
MP3-, WMA- en AAC-bestanden die in een ander formaat geschreven zijn, kun-
nen mogelijk niet op de juiste manier worden afgespeeld, en de bestandsnamen en
mapnamen kunnen mogelijk niet correct worden weergegeven.
Onderwerpen waarop de standaards en beperkingen betrekking hebben zijn als
volgt.
Maximum van de mapstructuur: 8 niveaus (inclusief root)
Maximale lengte van mapnamen/bestandsnamen: 32 karakters
Maximaal aantal mappen: 192 (inclusief de root)
Maximaal aantal bestanden per disc: 255
402 5-5. Afspelen van een audio-CD en discs met MP3/WMA/AAC-bestanden
NX200t_OM78009E_EE
Bestandsnamen
De enige soort bestanden die kunnen worden herkend als MP3/WMA/AAC en die
kunnen worden afgespeeld, zijn bestanden met de extensie .mp3, .wma of .m4a.
Discs met multi-sessieopnamen
Omdat het audiosysteem geschikt is voor het afspelen van multi-sessieopnamen, kun-
nen er discs worden afgespeeld met MP3-, WMA- en AAC-bestanden. Alleen de
eerste sessie kan echter worden afgespeeld.
ID3-, WMA- en AAC-tags
ID3-tags kunnen worden toegevoegd aan MP3-bestanden, waardoor het mogelijk
wordt de naam van het muziekstuk, de naam van de artiest, enz. op te nemen.
Het systeem is compatibel met ID3 versie 1.0, 1.1, en versie 2.2, 2.3 ID3-tags. (Het aan-
tal karakters is gebaseerd op ID3 versie 1.0 en 1.1.)
WMA-tags kunnen worden toegevoegd aan WMA-bestanden, waardoor het moge-
lijk wordt de titel van het muziekstuk en de naam van de artiest op te nemen op
dezelfde manier als met de ID3-tags.
AAC-tags kunnen worden toegevoegd aan AAC-bestanden, waardoor het mogelijk
wordt de titel van het muziekstuk en de naam van de artiest op te nemen op dezelfde
manier als bij de ID3-tags.
Afspelen van MP3-, WMA- en AAC-bestanden
Als er een disc met MP3-, WMA- of AAC-bestanden in de speler wordt geplaatst,
worden eerst alle bestanden op de disc gecontroleerd. Als deze controle voltooid is,
wordt het eerste MP3-, WMA of AAC-bestand afgespeeld. Om de bestandscontrole
niet langer te laten duren dan nodig is, adviseren wij u geen andere bestanden dan
MP3-, WMA- of AAC-bestanden op de disc te zetten en geen onnodige mappen te
creëren.
Discs met een combinatie van audio-opnames en MP3-, WMA- of AAC-gegevens
kunnen niet worden afgespeeld.
Extensies
Als de bestandsextensies .mp3, .wma en .m4a worden gebruikt voor andere bestan-
den dan MP3-, WMA- en AAC-bestanden, zullen deze bestanden niet juist herkend
worden en worden afgespeeld als MP3-, WMA- en AAC-bestanden. Dit kan leiden
tot storende geluiden en schade aan de luidsprekers.
Afspelen
Om MP3-bestanden met constante geluidskwaliteit af te spelen, adviseren wij de
opnames te maken met een vaste bitrate van ten minste 128 kbps en een sampling-
frequentie van 44,1 kHz.
Sommige CD-R's of CD-RW's kunnen niet worden afgespeeld, afhankelijk van de
eigenschappen van de disc.
Er is een groot aanbod aan gratis software voor het maken van MP3-, WMA- en
AAC-bestanden op de markt en afhankelijk van de kwaliteit van deze software kun-
nen een slechte geluidsweergave of storingen bij het begin van de weergave het
resultaat zijn. In sommige gevallen kunnen de bestanden zelfs helemaal niet worden
weergegeven.
Als er andere bestanden dan MP3-, WMA- of AAC-bestanden op een disc staan,
kan het langer duren voordat de bestanden op de disc herkend worden en in som-
mige gevallen kan de disc wellicht helemaal niet worden afgespeeld.
Microsoft, Windows en Windows Media zijn geregistreerde handelsmerken van
Microsoft Corporation in de VS en andere landen.
403
5-5. Afspelen van een audio-CD en discs met MP3/WMA/AAC-bestanden
5
Lexus display-audiosysteem
NX200t_OM78009E_EE
De Gracenote® media database
Gracenote, het logo en logotype van Gracenote, “Powered by Gracenote”, Musi-
cID, Playlist Plus en MediaVOCS zijn hetzij geregistreerde handelsmerken of han-
delsmerken van Gracenote, Inc. in de Verenigde Staten.
404 5-5. Afspelen van een audio-CD en discs met MP3/WMA/AAC-bestanden
NX200t_OM78009E_EE
OPMERKING
Discs en adapters die niet kunnen worden gebruikt
Gebruik de volgende discs niet.
Gebruik ook geen 8 cm disc-adapters, DualDiscs of printbare discs.
Hierdoor kan de speler beschadigd raken en/of kan het plaatsen/verwijderen van de
disc bemoeilijkt worden.
Discs met een andere diameter dan 12 cm.
Inferieure of vervormde discs.
Discs met een transparant of lichtdoorlatend opnamegedeelte.
Discs waarop tape, stickers of labels zijn geplakt of discs waarvan het label heeft los-
gelaten.
Voorzorgsmaatregelen met betrekking tot de speler
Het niet in acht nemen van de voorzorgsmaatregelen kan leiden tot beschadiging van
de discs of van de speler zelf.
Plaats niets anders in de opening dan discs.
Probeer de speler niet met olie te smeren.
Stel discs niet bloot aan direct zonlicht.
Probeer de speler niet uit elkaar te nemen.
405
5
Lexus display-audiosysteem
5-6. Gebruik van een extern apparaat
NX200t_OM78009E_EE
Afspelen van bestanden op een iPod
Blz. 379
Wanneer u op de toets MEDIA drukt, wordt vanuit een willekeurig scherm van
de geselecteerde bron het hoofdscherm voor iPod weergegeven.
Menuscherm
Blz. 394
Selecteren van een muziekstuk
Druk op de toets of , draai de knop TUNE•SCROLL om het nummer van
het gewenste muziekstuk te selecteren.
Houd de toets of ingedrukt om vooruit of terug te spoelen.
Selecteren van een afspeelmodus
Beweeg de bedieningsknop naar rechts en selecteer “Bladeren”.
Selecteer de gewenste afspeelfunctie en selecteer vervolgens een
muziekstuk waarmee u de geselecteerde afspeelmodus wilt beginnen.
De huidige lijst weergeven
Beweeg de bedieningsknop naar rechts en selecteer “Huidige lijst”.
Informatie over iPod
Door een iPod aan te sluiten, kunt u genieten van muziek uit de luidsprekers
van de auto.
Druk op de toets MEDIA of selecteer “iPod” op het scherm “Bron”.
Aansluiten van een iPod
Hoofdscherm voor iPod
1
2
406 5-6. Gebruik van een extern apparaat
NX200t_OM78009E_EE
“Made for iPod” (gemaakt voor iPod) en “Made for iPhone” (gemaakt voor iPhone)
houden in dat een elektronische accessoire speciaal is ontworpen voor de iPod respec-
tievelijk iPhone en dat de ontwikkelaar garandeert dat het product aan de prestatienor-
men van Apple voldoet.
Apple kan niet verantwoordelijk worden gehouden voor de werking van dit apparaat of
de mate waarin dit apparaat voldoet aan de eisen voor veiligheid en regelgeving. Let
erop dat het gebruik van deze accessoire in combinatie met een iPod of iPhone de
werking van de afstandsbediening negatief kan beïnvloeden.
iPhone, iPod, iPod classic, iPod nano en iPod touch zijn handelsmerken van Apple Inc.,
geregistreerd in de VS en andere landen.
Weergave iPod-afbeelding
Afhankelijk van de iPod en de muziekstukken in de iPod, kan de iPod-afbeelding wor-
den weergegeven.
Deze functie kan aan of uit worden gezet. (Blz. 393)
Het kan even duren voordat de iPod-albumhoes wordt weergegeven en de iPod kan
niet worden bediend zolang de albumhoes nog niet volledig wordt weergegeven.
iPod-functies
Wanneer een iPod is aangesloten en de audiobron wordt gewijzigd in iPod-modus,
gaat de iPod verder met het laatst afgespeelde bestand.
Afhankelijk van de iPod die op het systeem is aangesloten, zijn bepaalde functies
mogelijk niet beschikbaar. Als een functie niet beschikbaar is vanwege een storing (in
tegenstelling tot een systeemspecificatie), kan het helpen om het apparaat even los te
koppelen en weer aan te sluiten.
Als de iPod is aangesloten op het systeem, kan de iPod niet meer op de normale wijze
worden bediend. Dit is afhankelijk van de iPod. In dat geval moeten de bedieningsele-
menten van het audiosysteem van de auto worden gebruikt.
Als de batterijspanning van de iPod erg laag is, werkt de iPod wellicht niet. In dat geval
moet de iPod eerst worden opgeladen.
Compatibele modellen (Blz. 408)
407
5
Lexus display-audiosysteem
5-6. Gebruik van een extern apparaat
NX200t_OM78009E_EE
Foutmeldingen
Als een van de volgende foutmeldingen op het scherm verschijnt, raadpleeg dan de vol-
gende tabel en onderneem de bijpassende acties. Als het probleem niet is verholpen,
breng de auto dan naar een erkende Lexus-dealer of hersteller/reparateur of een andere
naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige.
Melding Oorzaak/correctieprocedures
Verbindingsfout. Raadpleeg
de handleiding van uw auto
voor instructies over het
opnieuw aansluiten van de
iPod.
Dit geeft aan dat er een probleem is met de iPod of
de aansluiting ervan.
Er zijn geen muziekstukken
beschikbaar om af te spelen.
Zet compatibele muziekstuk-
ken op uw iPod.
Dit geeft aan dat de iPod geen audio-opnames
bevat.
Geen items beschikbaar. Dit geeft aan dat muziekstukken niet kunnen worden
gevonden in de geselecteerde afspeellijst.
Controleer de firmware-
versie van de iPod.
Dit geeft aan dat de software-versie niet compatibel
is.
Controleer de compatibele modellen. (Blz. 408)
Autorisatie iPod mislukt.
Dit geeft aan dat het Lexus display-audiosysteem de
iPod niet kon autoriseren.
Controleer uw iPod.
408 5-6. Gebruik van een extern apparaat
NX200t_OM78009E_EE
iPod-problemen
Om de meeste problemen tijdens het gebruik van uw iPod te verhelpen, kunt u de iPod
losnemen van de iPod-aansluiting in de auto en het apparaat resetten. Raadpleeg voor
het resetten van uw iPod de handleiding van de iPod.
Compatibele modellen
De volgende iPod®-, iPod nano®-, iPod classic®-, iPod touch®- en iPhone®-apparaten
kunnen in combinatie met dit systeem worden gebruikt.
Gemaakt voor
iPod touch (5e generatie)
iPod touch (4e generatie)
iPod touch (3e generatie)
iPod touch (2e generatie)
iPod touch (1e generatie)
•iPod classic
iPod met video
iPod nano (7e generatie)
iPod nano (6e generatie)
iPod nano (5e generatie)
iPod nano (4e generatie)
iPod nano (3e generatie)
iPod nano (2e generatie)
iPod nano (1e generatie)
•iPhone 5
•iPhone 4S
•iPhone 4
•iPhone 3GS
•iPhone 3G
•iPhone
Afhankelijk van de verschillen tussen modellen, software-versies, enz., zijn sommige
modellen mogelijk niet compatibel met dit systeem.
OPMERKING
Voorkomen van schade aan de iPod en de aansluitingen
Laat de iPod niet in de auto achter. De temperatuur in de auto kan hoog oplopen.
Druk niet op de iPod en oefen geen onnodige druk hierop uit terwijl het apparaat is
aangesloten.
Steek geen vreemde voorwerpen in de aansluiting.
409
5
Lexus display-audiosysteem
5-6. Gebruik van een extern apparaat
NX200t_OM78009E_EE
Gebruik van een USB-geheugen
Blz. 379
Wanneer u op de toets MEDIA drukt, wordt vanuit een willekeurig scherm van
de geselecteerde bron het USB-hoofdscherm weergegeven.
Beweeg de bedieningsknop naar rechts en selecteer “Muziek afspelen” terwijl
het USB-videoscherm wordt weergegeven. Vervolgens schakelt het systeem
over naar de USB-audiomodus.
Menuscherm
Blz. 394
Selecteren van een bestand
Druk op de toets of , draai de knop TUNE•SCROLL om het nummer van
het gewenste bestand te selecteren.
Houd de toets of ingedrukt om vooruit of terug te spoelen.
Selecteren van een afspeelmodus
Beweeg de bedieningsknop naar rechts en selecteer “Bladeren”.
Selecteer de gewenste afspeelfunctie en selecteer vervolgens een bestand
waarmee u de geselecteerde afspeelmodus wilt beginnen.
De huidige lijst weergeven
Beweeg de bedieningsknop naar rechts en selecteer “Huidige lijst”.
Door een USB-geheugen aan te sluiten, kunt u genieten van muziek uit de
luidsprekers van de auto.
Selecteer USB1 of USB2 op het scherm “Bron”.
Aansluiten van een USB-geheugen
USB-hoofdscherm
USB-audio
1
2
410 5-6. Gebruik van een extern apparaat
NX200t_OM78009E_EE
Beweeg de bedieningsknop naar rechts en selecteer “Video afspelen” terwijl het
USB-videoscherm wordt weergegeven. Vervolgens schakelt het systeem over
naar de USB-videomodus.
Deze functie kan niet worden gebruikt terwijl USB-foto of MirrorLink™ in gebruik is.
Menuscherm
Blz. 394
Selecteren van een bestand
Druk op de toets of , draai de knop TUNE•SCROLL om het nummer van
het gewenste bestand te selecteren.
Houd de toets of ingedrukt om vooruit of terug te spoelen.
Selecteren van een map
Beweeg de bedieningsknop naar rechts en selecteer “Bladeren”.
Selecteer de gewenste map en selecteer vervolgens een bestand waar-
mee u de geselecteerde map wilt beginnen.
De huidige lijst weergeven
Beweeg de bedieningsknop naar rechts en selecteer “Huidige lijst”.
Functies USB-geheugen
Afhankelijk van het type USB-geheugen dat op het systeem is aangesloten, kan het
apparaat zelf mogelijk niet worden bediend en zijn bepaalde functies mogelijk niet
beschikbaar. Als het apparaat niet kan worden bediend of als een functie niet beschik-
baar is vanwege een storing (in tegenstelling tot een systeemspecificatie), kan het hel-
pen om het apparaat even los te koppelen en weer aan te sluiten.
Formatteer het apparaat als het USB-geheugen nog steeds niet werkt nadat het appa-
raat is losgekoppeld en weer is aangesloten.
Foutmeldingen USB-geheugen
Als een van de volgende foutmeldingen op het scherm verschijnt, raadpleeg dan de vol-
gende tabel en onderneem de bijpassende acties. Als het probleem niet is verholpen,
breng de auto dan naar een erkende Lexus-dealer of hersteller/reparateur of een andere
naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige.
USB-video
Melding Oorzaak/correctieprocedures
Verbindingsfout. Raadpleeg de
handleiding van uw auto voor
instructies over het opnieuw
aansluiten van het USB-appa-
raat.
Dit geeft aan dat er een probleem is met het USB-
geheugen of de aansluiting ervan.
Er zijn geen bestanden beschik-
baar om af te spelen. Zet com-
patibele bestanden op uw USB-
apparaat.
Dit geeft aan dat er geen MP3/WMA/AAC-
bestanden in het USB-geheugen staan.
1
2
411
5
Lexus display-audiosysteem
5-6. Gebruik van een extern apparaat
NX200t_OM78009E_EE
USB-geheugen
Compatibele apparaten
USB-geheugens die kunnen worden gebruikt voor de weergave van MP3-, WMA-
en AAC-bestanden (audiomodus) of MP4-, WMV- en AVI-bestanden (videomodus).
Compatibele apparaatformaten
Het volgende apparaatformaat kan worden gebruikt:
USB-communicatieformaat: USB2.0 FS (480 Mbps)
•Bestandsformaat: FAT16/32 (Windows)
Klasse: massaopslag
MP3-, WMA- en AAC-bestanden die in een ander formaat geschreven zijn, kun-
nen mogelijk niet op de juiste manier worden afgespeeld, en de bestandsnamen en
mapnamen kunnen mogelijk niet correct worden weergegeven.
Onderwerpen waarop de standaards en beperkingen betrekking hebben, zijn als
volgt:
Maximum mapstructuur: 8 niveaus
Maximum aantal mappen in een apparaat: 3000 (inclusief de root)
Maximaal aantal bestanden per speler: 9999
Maximum aantal bestanden per map: 255
MP3-, WMA- en AAC-bestanden
MP3 (MPEG Audio LAYER 3) is een standaard audiocompressieformaat.
Met deze MP3-techniek kunnen bestanden worden gecomprimeerd tot ongeveer 1/10
van hun oorspronkelijke grootte.
WMA (Windows Media Audio) is een audiocompressieformaat van Microsoft. Audio-
bestanden die met deze techniek worden gecomprimeerd, zijn kleiner dan bestanden
die met behulp van de MP3-techniek worden gecomprimeerd.
AAC is een afkorting van Advanced Audio Coding en verwijst naar een gestandaardi-
seerde audiocompressietechniek die wordt toegepast met MPEG2 en MPEG4.
De compatibiliteit van MP3-, WMA- en AAC-bestanden en media/formaten is beperkt.
Compatibiliteit MP3-bestanden
Compatibele standaards
MP3 (MPEG1 AUDIO LAYERIII, MPEG2 AUDIO LAYERIII)
Compatibele samplingfrequenties
MPEG1 AUDIO LAYERIII: 32, 44,1, 48 (kHz)
MPEG2 AUDIO LAYERIII: 16, 22,05, 24 (kHz)
Compatibele bitrates (compatibel met VBR)
MPEG1 AUDIO LAYERIII: 32-320 (kbps)
MPEG2 AUDIO LAYERIII: 8 - 160 (kbps)
Compatibele weergavemogelijkheden: stereo, meerkanaals stereo, tweekanaals-
weergave en monoweergave
Compatibiliteit WMA-bestanden
Compatibele standaards
WMA versie 7, 8, 9 (alleen compatibel met Windows Media Audio-standaard)
Compatibele samplingfrequenties
32, 44,1, 48 (kHz)
Compatibele bitrates (alleen compatibel met 2-kanaalsweergave)
Versie 7, 8: CBR 48 - 192 (kbps)
Versie 9: CBR 48 - 320 (kbps)
412 5-6. Gebruik van een extern apparaat
NX200t_OM78009E_EE
Compatibiliteit AAC-bestanden
Compatibele standaards
MPEG4/AAC-LC
Compatibele samplingfrequenties
11,025/12/16/22,05/24/32/44,1/48 (kHz)
Compatibele bitrates
16 - 320 (kbps)
Compatibele weergavemogelijkheden: 1 ch en 2 ch
Bestandsnamen
De enige soort bestanden die kunnen worden herkend als MP3/WMA/AAC en die
kunnen worden afgespeeld, zijn bestanden met de extensie .mp3, .wma of .m4a.
ID3-, WMA- en AAC-tags
ID3-tags kunnen worden toegevoegd aan MP3-bestanden, waardoor het mogelijk
wordt de naam van het muziekstuk, de naam van de artiest, enz. op te nemen.
Het systeem is compatibel met ID3 versie 1.0, 1.1, en versie 2.2, 2.3 ID3-tags. (Het aan-
tal karakters is gebaseerd op ID3 versie 1.0 en 1.1.)
WMA-tags kunnen worden toegevoegd aan WMA-bestanden, waardoor het moge-
lijk wordt de titel van het muziekstuk en de naam van de artiest op te nemen op
dezelfde manier als met de ID3-tags.
AAC-tags kunnen worden toegevoegd aan AAC-bestanden, waardoor het mogelijk
wordt de titel van het muziekstuk en de naam van de artiest op te nemen op dezelfde
manier als bij de ID3-tags.
Afspelen van MP3-, WMA- en AAC-bestanden
Als een apparaat met MP3-, WMA- of AAC-bestanden wordt aangesloten, wor-
den alle bestanden in het USB-geheugen gecontroleerd. Als deze controle voltooid
is, wordt het eerste MP3-, WMA of AAC-bestand afgespeeld. Om de bestands-
controle niet langer te laten duren dan nodig is, adviseren wij u geen andere bestan-
den dan MP3-, WMA- of AAC-bestanden in het USB-geheugen op te nemen en
geen onnodige mappen te creëren.
Als een USB-geheugen is aangesloten en de audiobron is gewijzigd naar afspeel-
modus voor USB, zal het USB-geheugen beginnen met het afspelen van het eerste
bestand in de eerste map. Als hetzelfde apparaat wordt verwijderd en weer aange-
sloten (en de inhoud ervan niet is veranderd), zal het USB-geheugen het afspelen
hervatten vanaf het punt waar de speler is geëindigd.
Extensies
Als de bestandsextensies .mp3, .wma en .m4a worden gebruikt voor andere bestan-
den dan MP3-, WMA- en AAC-bestanden, zullen deze bestanden worden overge-
slagen (en niet worden afgespeeld).
Afspelen
Om MP3-bestanden met constante geluidskwaliteit af te spelen, adviseren wij de
opnames te maken met een vaste bitrate van ten minste 128 kbps en een sampling-
frequentie van 44,1 kHz.
Er is een groot aanbod aan gratis software voor het maken van MP3-, WMA- en
AAC-bestanden op de markt en afhankelijk van de kwaliteit van deze software kun-
nen een slechte geluidsweergave of storingen bij het begin van de weergave het
resultaat zijn. In sommige gevallen kunnen de bestanden zelfs helemaal niet worden
weergegeven.
Microsoft, Windows en Windows Media zijn geregistreerde handelsmerken van
Microsoft Corporation in de VS en andere landen.
413
5
Lexus display-audiosysteem
5-6. Gebruik van een extern apparaat
NX200t_OM78009E_EE
OPMERKING
Voorkomen van schade aan het USB-geheugen en de aansluitingen
Laat het USB-geheugen niet in de auto achter. De temperatuur in de auto kan hoog
oplopen.
Druk niet op het USB-geheugen en oefen geen onnodige druk hierop uit terwijl het
apparaat is aangesloten.
Steek geen vreemde voorwerpen in de aansluiting.
414 5-6. Gebruik van een extern apparaat
NX200t_OM78009E_EE
Gebruik van de AUX-aansluiting
Blz. 379
Wanneer u op de toets MEDIA drukt, wordt vanuit een willekeurig scherm van
de geselecteerde bron het hoofdscherm weergegeven.
Menuscherm
Blz. 394
Bedienen van draagbare spelers die zijn aangesloten op het audiosysteem
Het volume kan worden geregeld met behulp van de volumeregelaar van het audiosys-
teem van de auto. Alle overige functies moeten op de draagbare speler zelf worden
geregeld.
Bij het gebruik van een op de accessoireaansluiting aangesloten draagbare speler
Tijdens het afspelen kan ruis hoorbaar zijn. Gebruik de voedingsbron van de draagbare
speler.
Sluit, om de AUX-aansluiting te gebruiken, een draagbare speler aan en druk
op de toets MEDIA of selecteer AUX of A/V op het scherm “Bron”.
Aansluiten van een draagbare speler
Hoofdscherm
OPMERKING
Voorkom schade aan de draagbare speler of de aansluiting
Laat een draagbare speler niet in de auto achter. De temperatuur in de auto kan hoog
oplopen.
Druk niet op de draagbare speler en oefen geen onnodige kracht hierop uit terwijl
het apparaat is aangesloten.
Steek geen vreemde voorwerpen in de aansluiting.
415
5
5-7. Bluetooth®-verbinding
Lexus display-audiosysteem
NX200t_OM78009E_EE
Stappen voor het gebruik van Bluetooth®-
apparaten
De volgende functies zijn beschikbaar wanneer gebruik wordt gemaakt van
draadloze Bluetooth®-communicatie:
Via het Lexus display-audiosysteem kan een draagbare audiospeler wor-
den bediend en beluisterd
U kunt handsfree bellen met een mobiele telefoon
Registreer en maak verbinding met een Bluetooth®-apparaat via onder-
staande handelingen om gebruik te maken van draadloze communicatie.
Overzicht registreren/verbinding maken met apparaat
1. Registreer het Bluetooth®-apparaat dat u wilt gebruiken in
combinatie met het Lexus display-audiosysteem (Blz. 417)
2. Selecteer het te gebruiken Bluetooth®-apparaat
(Blz. 418)
Audio Handsfree telefoon
3. Start Bluetooth®-
verbinding (Blz. 419)
3. Start Bluetooth®-
verbinding (Blz. 420)
4. Controleer status
verbinding (Blz. 423)
4. Controleer status
verbinding (Blz. 426)
5. Gebruik Bluetooth®-audio
(Blz. 424)
5. Gebruik Bluetooth®-
telefoon (Blz. 427)
416 5-7. Bluetooth®-verbinding
NX200t_OM78009E_EE
Ga naar “Bluetooth*-instellingen”: toets MENU “Instellingen”
“Bluetooth*
*: Bluetooth is een geregistreerd handelsmerk van Bluetooth SIG. Inc.
Wanneer het scherm “Bluetooth*-instellingen” wordt weergegeven vanaf het scherm
“Bluetooth*-audio
Geef het scherm “Bluetooth*-audio” weer. (Blz. 423)
Beweeg de bedieningsknop naar links en selecteer “Verbinden”.
Wanneer het scherm “Bluetooth*-instellingen” wordt weergegeven vanaf het tele-
foonhoofdscherm
Geef het telefoonhoofdscherm weer. (Blz. 425)
Beweeg de bedieningsknop naar links en selecteer “Telefoon verbinden”.
*: Bluetooth is een geregistreerd handelsmerk van Bluetooth SIG. Inc.
Scherm “Bluetooth*-instellingen
1
2
1
2
417
5
5-7. Bluetooth®-verbinding
Lexus display-audiosysteem
NX200t_OM78009E_EE
Registreren van een Bluetooth®-apparaat
Zet de instelling voor de Bluetooth®-verbinding voor uw apparaat aan.
Ga naar “Bluetooth*-instellingen”: toets MENU “Instellingen”
“Bluetooth*
Beweeg de bedieningsknop naar links en selecteer “Add device” (Toestel toe-
voegen)
Als dit scherm wordt weergegeven,
zoek dan de op dit scherm weerge-
geven toestelnaam op uw
Bluetooth®-apparaat.
Raadpleeg de bij uw Bluetooth®-appa-
raat geleverde handleiding voor meer
informatie over de bediening van uw
Bluetooth®-apparaat.
Registreer het Bluetooth®-appa-
raat met uw Bluetooth®-apparaat.
Bij Bluetooth®-apparaten die SSP-compatibel (Secure Simple Pairing) zijn, is geen
pincode nodig. Afhankelijk van het apparaat moet u mogelijk “Yes” (Ja) selecteren om
te registeren, of “No” (Nee) om het registreren van uw apparaat af te breken.
Als een foutmelding wordt weergegeven, volg dan de aanwijzingen op het scherm en
probeer het nog een keer.
*: Bluetooth is een geregistreerd handelsmerk van Bluetooth SIG. Inc.
Ga naar “Bluetooth*-instellingen”: toets MENU “Instellingen”
“Bluetooth*
Beweeg de bedieningsknop naar links en selecteer “Toestel verwijderen”.
Selecteer het apparaat dat verwij-
derd moet worden.
*: Bluetooth is een geregistreerd handelsmerk van Bluetooth SIG. Inc.
Bluetooth®-apparaten die compatibel zijn met telefoons (HFP) en draagbare
audiospelers (AVP) kunnen gelijktijdig worden geregistreerd. U kunt maxi-
maal 5 Bluetooth®-apparaten registreren.
Registreren van een Bluetooth®-apparaat
1
2
3
4
5
Verwijderen van een Bluetooth®-apparaat
1
2
3
418 5-7. Bluetooth®-verbinding
NX200t_OM78009E_EE
Selecteren van een Bluetooth®-apparaat
Ga naar “Bluetooth*-instellingen”: toets MENU “Instellingen”
“Bluetooth*
Selecteer het apparaat waarmee u verbinding wilt maken.
Selecteer “Alles verbinden”, “Verbinden als telefoon” of “Verbinden als audio-
speler”.
Alles verbinden” betekent dat zowel de telefoon- als de audiofuncties van een
apparaat worden verbonden.
Als het gewenste Bluetooth®-apparaat niet wordt weergegeven, registreer het
apparaat dan. (Blz. 417)
*: Bluetooth is een geregistreerd handelsmerk van Bluetooth SIG. Inc.
Als er meerdere Bluetooth®-apparaten zijn geregistreerd, moet onder-
staande procedure worden gevolgd om het Bluetooth®-apparaat te selecte-
ren dat op dat moment gebruikt gaat worden. U kunt per keer maar een
apparaat gebruiken.
Selecteren van een Bluetooth®-apparaat
1
2
3
419
5
5-7. Bluetooth®-verbinding
Lexus display-audiosysteem
NX200t_OM78009E_EE
Verbinding maken met een Bluetooth®-audiospeler
Als de draagbare audiospeler stand-by staat om verbinding te maken, wordt hij
automatisch verbonden zodra het contact in stand ACC of AAN staat.
Bedien de draagbare speler en sluit deze aan op het Bluetooth®-audiosysteem.
Ga naar “Bluetooth*-instellingen”: toets MENU “Instellingen”
“Bluetooth*
Selecteer het apparaat waarmee u verbinding wilt maken.
Selecteer “Alles verbinden” of “Verbinden als audiospeler”.
Als het gewenste Bluetooth®-apparaat niet wordt weergegeven, registreer het
apparaat dan. (Blz. 417)
*: Bluetooth is een geregistreerd handelsmerk van Bluetooth SIG. Inc.
Er zijn 2 verbindingsmethoden voor een draagbare speler beschikbaar:
verbinden vanaf de auto of verbinden vanaf de draagbare speler.
Met de verbindingsmethode “Voertuig”
Met de verbindingsmethode “Toestel”
1
2
3
420 5-7. Bluetooth®-verbinding
NX200t_OM78009E_EE
Verbinding maken met een Bluetooth®-telefoon
De automatische verbinding wordt geactiveerd wanneer u uw telefoon regis-
treert. Het verdient aanbeveling deze optie in te schakelen en ervoor te zorgen
dat de Bluetooth®-telefoon zich op een plek bevindt waar een goede verbinding
mogelijk is.
Wanneer het contact in stand ACC of AAN wordt gezet, wordt automatisch
gezocht naar een zich in de buurt bevindende geregistreerde mobiele telefoon.
Het systeem maak automatisch verbinding met de laatst aangesloten telefoon.
Het resultaat van de verbinding wordt weergegeven.
Wanneer de automatische verbinding is mislukt of “Bluetooth*-voeding” is uit-
geschakeld, dient u handmatig verbinding te maken met het Bluetooth®-appa-
raat.
Ga naar “Bluetooth*-instellingen”: toets MENU “Instellingen”
“Bluetooth*
Selecteer het apparaat waarmee u verbinding wilt maken.
Selecteer “Alles verbinden”, “Verbinden als telefoon” of “Verbinden als audio-
speler”.
Als het gewenste Bluetooth®-apparaat niet wordt weergegeven, registreer het
apparaat dan. (Blz. 417)
*: Bluetooth is een geregistreerd handelsmerk van Bluetooth SIG. Inc.
Opnieuw verbinding maken met een Bluetooth®-telefoon
Als het systeem geen verbinding kan maken omdat het signaal te zwak is, zal het systeem
automatisch opnieuw proberen een verbinding te maken als het contact in stand ACC of
AAN staat.
Als de telefoon uitgeschakeld wordt, zal het systeem niet opnieuw proberen verbinding
te maken. In dat geval moet handmatig verbinding worden gemaakt of moet de telefoon
opnieuw worden geselecteerd.
Een telefoon aansluiten terwijl via Bluetooth®-audio wordt afgespeeld
Het afspelen van muziek via de Bluetooth®-audio wordt onderbroken.
Het kan enige tijd duren voor de verbinding tot stand komt.
Er zijn twee manieren om verbinding te maken: automatisch en handmatig.
Automatisch verbinding maken
Handmatig verbinding maken
1
2
3
421 5-7. Bluetooth®-verbinding
NX200t_OM78009E_EE
Weergeven van gegevens van een Bluetooth®-
apparaat
Ga naar “Bluetooth*-instellingen”: toets MENU “Instellingen”
“Bluetooth*
Selecteer het gewenste apparaat en vervolgens “Toestelinformatie”.
De naam van het apparaat wijzi-
gen
De verbindingsmethode wijzigen
“Voertuig”: het audiosysteem aan-
sluiten op de draagbare audiospeler.
Apparaat”: de draagbare speler
aansluiten op het audiosysteem.
Het adres van het apparaat
Compatibiliteitsprofiel van het
apparaat
*: Bluetooth is een geregistreerd handelsmerk van Bluetooth SIG. Inc.
Terugkeren naar de standaardinstellingen
Beweeg de bedieningsknop naar links en selecteer “Standaard” op het scherm “Toestel-
informatie”.
U kunt de gegevens van een geregistreerd apparaat controleren en wijzigen.
Registratiegegevens Bluetooth®-apparaat
1
2
1
2
3
4
422 5-7. Bluetooth®-verbinding
NX200t_OM78009E_EE
Gedetailleerde Bluetooth®-instellingen
Ga naar “Bluetooth*-instellingen”: toets MENU “Instellingen”
“Bluetooth*
Beweeg de bedieningsknop naar links en selecteer “Systeeminstellingen”.
Hiermee kunt u de Bluetooth®-
functie aan-/uitzetten.
De naam van het apparaat wijzi-
gen.
De pincode wijzigen.
U kunt de pincode voor het registre-
ren van uw Bluetooth,-apparaat in
het systeem wijzigen.
Het adres van het apparaat
Hiermee kunt u de weergave van
de telefoonstatus aan-/uitzetten
U kunt het systeem zo instellen dat
tijdens het verbinding maken de sta-
tus wordt weergegeven.
Hiermee kunt u de weergave van de status van de audiospeler aan-/uitzet-
ten
U kunt het systeem zo instellen dat tijdens het verbinding maken met de audio-
speler de status wordt weergegeven.
Het compatibiliteitsprofiel van het systeem
*: Bluetooth is een geregistreerd handelsmerk van Bluetooth SIG. Inc.
Terugkeren naar de standaardinstellingen
Beweeg de bedieningsknop naar links en selecteer “Standaard” op het scherm
“Systeeminstellingen”.
U kunt de gedetailleerde Bluetooth®-instellingen controleren en wijzigen.
Controleren en wijzigen van gedetailleerde Bluetooth®-instellingen
1
2
1
2
3
4
5
6
7
423
5
5-8. Bluetooth®-audio
Lexus display-audiosysteem
NX200t_OM78009E_EE
Afspelen van bestanden via Bluetooth®-audio
Wanneer er geen verbinding kan worden gemaakt met een Bluetooth®-appa-
raat, controleer dan de verbindingsstatus op het scherm “Bluetooth*-audio”. Als
er geen verbinding is gemaakt met het apparaat, registreer het apparaat dan of
maak verbinding. (Blz. 417, 419)
*: Bluetooth is een geregistreerd handelsmerk van Bluetooth SIG. Inc.
Op het scherm worden indicatoren als de signaalsterkte en de ladingstoestand
van de batterij weergegeven.
Status verbinding
Ladingstoestand batterij
Sommige titels worden, afhankelijk van
het type draagbare audiospeler, moge-
lijk niet weergegeven.
Dankzij het Bluetooth®-audiosysteem kunt u via een draadloze verbinding
muziekbestanden op een draagbare speler via de luidsprekers van de auto
afspelen.
Weergave status
1
2
Indicatoren Conditie
Status verbinding Goed Geen verbinding
Ladingstoestand batterij Vol Lee g
424 5-8. Bluetooth®-audio
NX200t_OM78009E_EE
Wanneer u op de toets MEDIA drukt, wordt vanuit een willekeurig scherm van
de geselecteerde bron het hoofdscherm voor Bluetooth®-audio weergegeven.
Menuscherm
Blz. 394
Selecteren van een muziekstuk
Druk op de toets of of draai de knop TUNE•SCROLL om het nummer
van het gewenste muziekstuk te selecteren.
Houd de toets of ingedrukt om vooruit of terug te spoelen.
Selecteren van een afspeelmodus
Beweeg de bedieningsknop naar rechts en selecteer “Bladeren”.
Selecteer de gewenste afspeelfunctie en selecteer vervolgens een
muziekstuk waarmee u de geselecteerde afspeelmodus wilt beginnen.
De huidige lijst weergeven
Beweeg de bedieningsknop naar rechts en selecteer “Huidige lijst”.
Hoofdscherm Bluetooth®-audio
1
2
425
5
5-9. Bluetooth®-telefoon
Lexus display-audiosysteem
NX200t_OM78009E_EE
Gebruik van een Bluetooth®-telefoon
Controleer voor u gaat bellen de verbindingsstatus, de ladingstoestand van de
batterij, het ontvangstgebied en de signaalsterkte. (Blz. 426)
Wanneer er geen verbinding kan worden gemaakt met een Bluetooth®-appa-
raat, controleer dan de verbindingsstatus. Als er geen verbinding is gemaakt met
het apparaat, registreer het apparaat dan of maak verbinding. (Blz. 417, 420)
Druk op de toets gesprek aannemen op het stuurwiel of selecteer “Telefoon” op
het scherm MENU om het onderstaande scherm weer te geven.
Telefoonnaam
Status Bluetooth®-verbinding
(Blz. 426)
Het scherm met de
oproepgeschiedenis
weergeven (Blz. 429)
Het scherm met favorieten
weergeven (Blz. 429)
Het scherm met contacten weergeven (Blz. 427)
Het scherm met kiestoetsen weergeven (Blz. 427)
Het scherm met het postvak in weergeven (Blz. 433)
Het handsfree-systeem maakt het mogelijk uw mobiele telefoon te gebruiken
zonder dat u deze vast hoeft te houden.
Dit systeem ondersteunt Bluetooth®. Bluetooth® is een draadloos systeem
waarmee de mobiele telefoon draadloos contact legt met het handsfree-
systeem zodat er gesprekken kunnen worden gevoerd.
Telefoonhoofdscherm
1
2
3
4
5
6
7
426 5-9. Bluetooth®-telefoon
NX200t_OM78009E_EE
Telefoontoets (Blz.436)
Microfoon
Tijdens het telefoongesprek wordt de in
de auto geïntegreerde microfoon
gebruikt.
De stem van uw gesprekspartner
wordt weergegeven via de luidsprekers
voor.
Om gebruik te kunnen maken van het handsfree-systeem, moet u uw
Bluetooth®-telefoon registreren in het systeem. (Blz. 417)
Op een willekeurig scherm worden indicatoren als de signaalsterkte en de
ladingstoestand van de batterij weergegeven.
Status verbinding
Signaalsterkte
Ladingstoestand batterij
Weergave status
1
2
3
Indicatoren Conditie
Status verbinding
Goed Slecht Geen verbinding
Ladingstoestand
batterij
Vol Leeg
Signaalsterkte
Uitstekend Slecht
427
5
5-9. Bluetooth®-telefoon
Lexus display-audiosysteem
NX200t_OM78009E_EE
Een gesprek tot stand brengen
Ga naar “Kiestoetsen”: toets MENU Telefoon “Kiestoetsen”
Voer een telefoonnummer in. (Blz. 376)
Druk op de toets gesprek aannemen op het stuurwiel of selecteer .
U kunt een nummer kiezen uit het telefoonboek dat geïmporteerd is vanuit uw
mobiele telefoon. Het systeem beschikt over één telefoonboek voor elke gere-
gistreerde telefoon. U kunt maximaal 2500 contacten opslaan in elk telefoon-
boek. (Blz. 428)
Ga naar “Contacten”: toets MENU “Telefoon” “Contacten
Selecteer het gewenste contact uit de lijst.
Kies het nummer en druk op de toets gesprek aannemen op het stuurwiel of
druk op de bedieningsknop.
Als een Bluetooth®-telefoon eenmaal is geregistreerd, kunt u met de
volgende procedure een gesprek tot stand brengen:
Bellen
Bellen vanuit het telefoonboek
1
2
3
1
2
3
428 5-9. Bluetooth®-telefoon
NX200t_OM78009E_EE
U kunt de telefoonnummers in een Bluetooth®-telefoon overbrengen naar het
systeem.
De bediening verschilt tussen PBAP-compatibele (Phone Book Access Profile)
en niet-PBAP-compatibele Bluetooth®-telefoons. Als de mobiele telefoon geen
PBAP of OPP (Object Push Profile) ondersteunt, kunt u geen contacten over-
brengen.
Druk op de toets gesprek aannemen op het stuurwiel.
Als het telefoonboek leeg is, wordt een melding weergegeven.
PBAP-compatibele Bluetooth®-telefoon waarbij “Automatische overdracht”
is uitgeschakeld
Kies “Altijd” en schakel vervolgens
Automatische overdracht” in om
nieuwe contacten over te brengen
vanuit een mobiele telefoon.
(Blz. 439)
Selecteer “Eenmalig” als u nieuwe
contacten wilt overbrengen vanuit
een mobiele telefoon.
Niet-PBAP-compatibele en OPP-compatibele Bluetooth®-telefoon
Selecteer “Overbr.” en bedien uw
mobiele telefoon als u nieuwe con-
tacten wilt overbrengen vanuit een
mobiele telefoon.
Kies “Toevoegen” als u handmatig
een nieuw contact wilt toevoegen.
Wanneer het telefoonboek leeg is
1
2
2
429
5-9. Bluetooth®-telefoon
5
Lexus display-audiosysteem
NX200t_OM78009E_EE
U kunt bellen via de nummers die onder de favorieten zijn geregistreerd.
Ga naar “Favorieten”: toets MENU “Telefoon” “Favorieten”
Selecteer het gewenste contact uit de lijst.
Kies het nummer en druk op de toets gesprek aannemen op het stuurwiel of
druk op de bedieningsknop.
U kunt bellen met behulp van de oproepgeschiedenis.
Ga naar “Oproepgeschiedenis”: toets MENU “Telefoon”
“Oproepgeschiedenis”
Selecteer de gewenste vermelding uit de lijst.
Druk op de toets gesprek aannemen op het stuurwiel of selecteer .
Lijst oproepgeschiedenis
Als u een nummer belt van iemand die in het telefoonboek staat of gebeld wordt door
iemand die in het telefoonboek staat, wordt de naam van de desbetreffende persoon
weergegeven in de lijst met eerdere gesprekken.
Als u hetzelfde nummer meerdere malen belt, wordt alleen het laatst gevoerde
gesprek in het overzicht weergegeven.
Internationaal bellen
Of u internationale telefoongesprekken kunt voeren, is afhankelijk van de mobiele tele-
foon die u gebruikt.
Bellen van het laatste item van de oproepgeschiedenis
Druk op de toets gesprek aannemen op het stuurwiel om het telefoonhoofdscherm
weer te geven.
Druk nogmaals op de toets om het scherm “Oproepgeschiedenis” weer te geven.
Druk nogmaals op de toets om het laatste item van de oproepgeschiedenis te selecte-
ren.
Bellen vanuit favorieten
Bellen vanuit de oproepgeschiedenis
1
2
3
1
2
3
1
2
3
430 5-9. Bluetooth®-telefoon
NX200t_OM78009E_EE
Beantwoorden van een oproep
Druk op de toets gesprek aannemen
op het stuurwiel of selecteer .
Druk op de toets gesprek aannemen op het stuurwiel of selecteer .
Internationaal bellen
Internationale gesprekken worden mogelijk niet juist weergegeven. Dit is afhankelijk van
de gebruikte mobiele telefoon.
Wanneer er een oproep wordt ontvangen, wordt dit scherm weergegeven en
klinkt er een waarschuwing.
Een oproep beantwoorden
Weigeren van een oproep
431
5
5-9. Bluetooth®-telefoon
Lexus display-audiosysteem
NX200t_OM78009E_EE
Voeren van een telefoongesprek
Selecteer “Verzendvolume”. Beweeg de bedieningsknop naar links terwijl het
scherm “Verzendvolume” wordt weergegeven en selecteer “Standaard” om het
volume terug te zetten naar de standaardwaarde.
Beweeg de bedieningsknop naar links en selecteer “Inbelvolume”. U kunt het
volume ook regelen met de knop PWRVOL of de stuurwieltoetsen.
Selecteer “Dempen
Wanneer u gebruikmaakt van een antwoordservice of van telefonisch bankieren,
kunt u telefoonnummers en codes opslaan in de contactenlijst met behulp van de
karakters p of w (bij. 056133 w 0123p#1).
Contact met alleen een telefoonnummer
Beweeg de bedieningsknop naar links en selecteer “0-9”.
Voer het nummer in.
Telefoonnummer met een p-karakter
Wanneer het p-karakter wordt gebeld bij een uitgaand gesprek, volgt er een
pauze van 2 seconden voordat de volgende cijfers automatisch worden gebeld.
Tijdens het voeren van een gesprek wordt het volgende scherm weer-
gegeven.
Regelen van het verzendvolume
Het inbelvolume instellen
Om te voorkomen dat uw gesprekspartner meeluistert
Invoeren van tonen
1
2
432 5-9. Bluetooth®-telefoon
NX200t_OM78009E_EE
Telefoonnummer met een w-karakter
Wanneer het w-karakter wordt gebeld bij een uitgaand gesprek, dient u naar het
scherm “Kiestonen” te gaan om de volgende cijfers in te voeren. Beweeg de
bedieningsknop naar links en selecteer “Kiestonen”.
Kies “Handsetmodus” om over te schakelen van handsfree bellen naar bellen
met de mobiele telefoon of vice versa.
Druk op de toets gesprek aannemen op het stuurwiel of selecteer .
Als tijdens een telefoongesprek een andere oproep wordt ontvangen, krijgt u
hiervan een melding.
De andere oproep beantwoorden:
Druk op de toets gesprek aannemen
op het stuurwiel of selecteer .
De oproep weigeren:
Druk op de toets gesprek aannemen
op het stuurwiel of selecteer .
Als een oproep in de wacht staat, kunt u door op de toets gesprek aannemen op het
stuurwiel te drukken of te selecteren overschakelen naar de andere oproep.
Doorsturen van een gesprek
Het is niet mogelijk tijdens het rijden een gesprek door te sturen van het handsfree-sys-
teem naar de mobiele telefoon.
Als u een gesprek doorstuurt van de mobiele telefoon naar het handsfree-systeem,
wordt het handsfree-scherm weergegeven en kunt u het systeem bedienen met behulp
van het scherm.
Het doorsturen van gesprekken en de bediening kan enigszins afwijken, afhankelijk van
het type mobiele telefoon.
Raadpleeg indien nodig de gebruiksaanwijzing van de mobiele telefoon.
Werking gesprek in de wacht zetten
De procedure voor het gesprek in de wacht zetten kan verschillen afhankelijk van uw
provider en uw mobiele telefoon.
Doorsturen van een oproep
Beëindigen van een gesprek
Wisselgesprek
433
5
5-9. Bluetooth®-telefoon
Lexus display-audiosysteem
NX200t_OM78009E_EE
Gebruik van een Bluetooth®-telefoonbericht
Ga naar “Postvak in”: toets MENU Telefoon” “Postvak in
Selecteer een bericht.
Als u de bedieningsknop naar links beweegt terwijl het scherm “Postvak in” wordt
weergegeven, gaat u naar het instelscherm. (Blz. 442)
Beweeg de bedieningsknop naar rechts terwijl het scherm “Postvak in” wordt weer-
gegeven en selecteer vervolgens een account om een berichtenoverzicht voor het
geselecteerde account weer te geven.
Wanneer u “Volgende” of “Vorige” selecteert, wordt het volgende of vorige
bericht weergegeven.
Wanneer een bericht te lang is, selecteer dan “Lees meer” om de volledige tekst
weer te geven.
Optiemenu
Beweeg de bedieningsknop naar links terwijl het berichtenscherm wordt
weergegeven.
Selecteer een al opgesteld
bericht en verstuur een antwoord.
Een afzender bellen.
Wanneer voor een afzender meer-
dere telefoonnummers geregis-
treerd staan, wordt er een
selectiescherm voor telefoonnum-
mers weergegeven.
Een telefoonnummer uit een
bericht bellen.
Selecteer “Markeren als ongelezen” om mails die zijn gelezen te markeren
als ongelezen. Selecteer “Markeren als gelezen” om mails die niet zijn
gelezen te markeren als gelezen.
Als een Bluetooth®-telefoon die MAP-profiel-compatibel is eenmaal is
geregistreerd, kunt u met de volgende procedures een e-mail/sms/mms
bekijken en beantwoorden:
Berichten bekijken
Berichtenscherm
1
2
1
2
3
4
434 5-9. Bluetooth®-telefoon
NX200t_OM78009E_EE
Beweeg de bedieningsknop naar links terwijl het berichtenscherm wordt
weergegeven.
Selecteer “Snelbericht” om het scherm “Snelbericht” weer te geven.
Selecteer het gewenste bericht en vervolgens “Verzenden”.
Bewerken van een snelbericht
Beweeg de bedieningsknop naar links terwijl het berichtenscherm wordt
weergegeven.
Selecteer “Snelbericht” en vervolgens het gewenste bericht. Beweeg de
bedieningsknop naar links terwijl het gewenste bericht wordt weergege-
ven.
Selecteer “Bewerken”.
Selecteer “Standaard” om na het bewerken terug te keren naar het standaardbe-
richt.
Een bericht beantwoorden
1
2
3
1
2
3
435
5-9. Bluetooth®-telefoon
5
Lexus display-audiosysteem
NX200t_OM78009E_EE
Deze functie is beschikbaar wanneer “Pop-upbericht voor E-mail” of “Pop-up-
bericht voor SMS/MMS” is ingeschakeld. (Blz. 442)
“Weergave binnenkomende E-mail” of “Weergave binnenkomende SMS/
MMS” is ingesteld op “Dropdown”
Wanneer een e-mail/sms/mms wordt ontvangen, wordt de melding voor een
binnenkomend bericht weergegeven aan de bovenzijde van het scherm en is
een geluidssignaal te horen.
“Weergave binnenkomende E-mail” of “Weergave binnenkomende SMS/
MMS” is ingesteld op “Volledig scherm”
Wanneer een e-mail/sms/mms wordt ontvangen, wordt de melding voor een
binnenkomend bericht weergegeven, is een geluidssignaal te horen en kan de
pop-up op het scherm worden bediend.
Het bericht bekijken.
Het bericht niet bekijken.
Bellen naar het telefoonnummer van
de afzender.
Een pop-upbericht ontvangen
1
2
3
436 5-9. Bluetooth®-telefoon
NX200t_OM78009E_EE
Gebruik van de toetsen op het stuurwiel
Vol umeto ets
Tijdens een binnenkomend gesprek:
stelt het beltoonvolume in
Tijdens het voeren van een gesprek:
stelt het inbelvolume in.
Het volume van de gesproken aanwij-
zingen kan niet met deze toets worden
geregeld.
Toets gesprek aannemen
Opbellen
•Ontvangen
Telefoonhoofdscherm weergeven
Toets gesprek beëindigen
Gesprek beëindigen
Gesprek weigeren
Spraaktoets
Indrukken: het spraakcommandosysteem wordt ingeschakeld
Ingedrukt houden: het spraakcommandosysteem wordt uitgeschakeld
U kunt de toetsen op het stuurwiel gebruiken om een aangesloten mobiele
telefoon te bedienen.
Een telefoon bedienen met de toetsen op het stuurwiel
1
2
3
4
437
5
5-9. Bluetooth®-telefoon
Lexus display-audiosysteem
NX200t_OM78009E_EE
Instellingen Bluetooth®-telefoon
Ga naar “Telefooninstellingen”: toets MENU “Instellingen “Telefoon
Een Bluetooth®-apparaat registre-
ren en er verbinding mee maken.
(Blz. 417)
Het gespreksvolume instellen.
(Blz. 437)
De instellingen voor contacten/
oproepgeschiedenis wijzigen.
(Blz. 439)
De berichtinstellingen wijzigen.
(Blz. 442)
De weergave-instellingen van de telefoon wijzigen. (Blz. 438)
Ga naar “Geluidsinstellingen”: toets MENU “Instellingen “Telefoon”
“Geluidsinstellingen
Het type beltoon wijzigen
Het beltoonvolume instellen
De toon voor een binnenkomende
sms/mms wijzigen
Het toonvolume voor een binnenko-
mende sms/mms instellen
Het type toon voor een binnenko-
mende e-mail wijzigen
Het toonvolume voor een binnenko-
mende e-mail instellen
Het toonvolume voor inkomende
oproepen instellen
U kunt het handsfree-systeem naar wens instellen.
Scherm “Telefooninstellingen”
1
2
3
4
Geluidsinstellingen
5
1
2
3
4
5
6
7
438 5-9. Bluetooth®-telefoon
NX200t_OM78009E_EE
Ga naar “Weergave-instellingen telefoon”: toets MENU “Instellingen
“Telefoon” “Weergave-instellingen telefoon
De weergave van inkomende
oproepen wijzigen
De melding voor de status van het
overbrengen van telefoonboek/
oproepgeschiedenis aan-/uitzetten
Terugkeren naar de standaard volume-instellingen
Beweeg de bedieningsknop naar links en selecteer “Standaard”.
Weergave-instellingen van de telefoon
1
2
439
5
5-10. Telefoonboek
Lexus display-audiosysteem
NX200t_OM78009E_EE
Instellingen contacten
Ga naar “Inst. cont./oproepgesch.”: toets MENU “Instellingen” “Telefoon”
“Inst. cont./oproepgesch.
Hiermee kunt u het automatisch
downloaden van een telefoonboek
aan-/uitzetten
Wanneer deze instelling is ingescha-
keld, worden de telefoonboekgegevens
automatisch overgebracht.
Afhankelijk van het type telefoon wordt
ook de oproepgeschiedenis overgezet.
Bijwerken van het telefoonboek
De sorteermodus voor contacten
wijzigen
Een favoriet toevoegen
(Blz. 440)
Een favoriet verwijderen
(Blz. 441)
Hiermee kunt u de weergave van de afbeeldingen van contacten aan-/uitzet-
ten
De oproepgeschiedenis wissen. (niet-PBAB-compatibele Bluetooth®-tele-
foons of compatibele telefoons waarbij “Automatische overdracht” is uitge-
schakeld)
Een nieuw contact toevoegen (niet-PBAB-compatibele Bluetooth®-tele-
foons of compatibele telefoons waarbij “Automatische overdracht” is uitge-
schakeld)
Voer de naam, het telefoonnummer en het type telefoonnummer in om een nieuw
contact toe te voegen.
Een contact bewerken (niet-PBAB-compatibele Bluetooth®-telefoons of
compatibele telefoons waarbij “Automatische overdracht” is uitgeschakeld)
Selecteer het contact dat u wilt bewerken.
De afzonderlijke telefoonboeken van maximaal 5 telefoons kunnen in het sys-
teem worden geregistreerd. U kunt in totaal de gegevens van maximaal
2.500 contacten (maximaal 4 nummers per contact) in het telefoonboek van
het systeem registreren.
Scherm “Inst. cont./oproepgesch.
1
2
3
4
5
6
7
8
9
440 5-10. Telefoonboek
NX200t_OM78009E_EE
Contacten wissen (Blz. 441) (niet-PBAB-compatibele Bluetooth®-tele-
foons of compatibele telefoons waarbij “Automatische overdracht” is uitge-
schakeld)
Een spraaklabel bewerken (Blz. 457)
Terugkeren naar de standaardinstellingen
Beweeg de bedieningsknop naar links en selecteer “Standaard”.
U kunt de telefoonnummers in uw Bluetooth®-telefoon overbrengen naar het
systeem. De bediening verschilt tussen PBAP-compatibele en niet-PBAP-com-
patibele Bluetooth®-telefoons. Als uw mobiele telefoon geen PBAP of OPP
ondersteunt, kunt u geen contacten overbrengen.
Ga naar “Contacten overbrengen”: toets MENU “InstellingenTelefoon”
“Inst. cont./oproepgesch.Contacten van telefoon updaten
PBAP-compatibele Bluetooth®-telefoon waarbij “Automatische overdracht”
is ingeschakeld
Het updaten start automatisch.
PBAP-compatibele Bluetooth®-telefoon waarbij “Automatische overdracht”
is uitgeschakeld en niet-PBAP-compatibele Bluetooth®-telefoon
Hiermee kunt u het contact over-
brengen van de aangesloten
mobiele telefoon en het huidige
contact vervangen.
Hiermee kunt u de gewenste con-
tactgegevens overbrengen van de
aangesloten mobiele telefoon en
aan de huidige gegevens toevoegen.
U kunt het gewenste contact registreren vanuit het telefoonboek. U kunt maxi-
maal 15 contacten per telefoon registreren.
Ga naar “Favoriet toevoegen”: toets MENU “Instellingen” “Telefoon”
“Inst. cont./oproepgesch. “Favoriet toevoegen
Kies het contact dat u wilt registreren.
Een telefoonnummer overbrengen
10
11
1
2
Favorieten registreren
1
2
441
5-10. Telefoonboek
5
Lexus display-audiosysteem
NX200t_OM78009E_EE
Ga naar “Favoriet verwijderen”: toets MENU “Instellingen” “Telefoon”
“Inst. cont./oproepgesch. “Favoriet verwijderen”
Selecteer de gewenste contacten.
U kunt alle contacten selecteren door “Alles selecteren” te kiezen.
Beweeg de bedieningsknop naar links en selecteer “Verwijderen”.
Ga naar “Contacten wissen”: toets MENU “Instellingen” “Telefoon”
“Inst. cont./oproepgesch. “Contacten wissen
Selecteer de gewenste contacten.
U kunt alle contacten selecteren door “Alles selecteren” te kiezen.
Beweeg de bedieningsknop naar links en selecteer “Wissen”.
Gegevens uit het telefoonboek
Voor elke geregistreerde telefoon worden de telefoonboekgegevens afzonderlijk
beheerd. Als één telefoon met het systeem is verbonden, kunnen de geregistreerde
gegevens van de andere telefoons niet worden weergegeven.
Wanneer u contacten overbrengt
Zet de contacten alleen over als de motor draait.
Als de mobiele telefoon OPP- of PBAP-compatibel is, moet u mogelijk 1234 in de
mobiele telefoon invoeren voor OBEX-certificatie.
Wanneer u “Contacten vervangen” of “Contact toevoegen” hebt geselecteerd om
contacten over te brengen
Als de mobiele telefoon geen OPP ondersteunt, werken deze functies niet. U kunt de
telefoonboekgegevens alleen overzetten door uw telefoon te bedienen.
Contacten overbrengen terwijl via Bluetooth®-audio wordt afgespeeld
Het afspelen van audio via de Bluetooth®-audio wordt onderbroken. Na het overbren-
gen van de gegevens wordt de verbinding automatisch hersteld. Afhankelijk van de tele-
foon wordt de verbinding mogelijk niet hersteld.
Favorieten verwijderen
De contactgegevens verwijderen
1
2
3
1
2
3
442 5-10. Telefoonboek
NX200t_OM78009E_EE
Berichtinstellingen
Ga naar “Berichtinstellingen”: toets MENU “Instellingen “Telefoon
“Berichtinstellingen”
Hiermee kunt u het doorsturen van
berichten vanaf mobiele telefoons
aan-/uitzetten
Hiermee kunt u de weergave van
meldingen voor een nieuwe sms/
mms aan-/uitzetten
Hiermee kunt u de weergave van
meldingen voor een nieuwe e-mail
aan-/uitzetten
Hiermee kunt u de handtekening-
functie aan-/uitzetten
Hiermee kunt u de update-functie
voor de status gelezen/ongelezen
van berichten op de telefoon aan-/
uitzetten
De weergave van binnenkomende sms/mms wijzigen
Hiermee kunt u de weergave van binnenkomende e-mails wijzigen.
De accountnaam wijzigen naar “Servicenaam” (naam van het aangesloten
apparaat) of “Vaste naam” (vooraf bepaalde naam)
Terugkeren naar de standaardinstellingen
Beweeg de bedieningsknop naar links en selecteer “Standaard” op het scherm “Bericht-
instellingen”.
1
2
3
4
5
6
7
8
443
5
5-11. Bluetooth®
Lexus display-audiosysteem
NX200t_OM78009E_EE
Wat moet u doen als... (Problemen oplossen)
Als zich een probleem voordoet met het handsfree-systeem of een Bluetooth®-
apparaat, controleer dan eerst de onderstaande tabel.
Bij het gebruik van het handsfree-systeem in combinatie met een Bluetooth®-
apparaat
Bij het registreren/aansluiten van een mobiele telefoon
Het handsfree-systeem of Bluetooth®-apparaat werkt niet.
De Bluetooth®-versie van de aangesloten mobiele telefoon is mogelijk ouder dan de
aangegeven versie.
Gebruik een mobiele telefoon met Bluetooth®-versie 2.0 of hoger (aanbevolen:
versie 3.0 met EDR of hoger). (Blz. 448)
Een mobiele telefoon kan niet worden geregistreerd.
Er is een onjuiste toegangscode ingevoerd op de mobiele telefoon.
Voer de juiste toegangscode in op de mobiele telefoon.
De registratieprocedure is niet voltooid op de mobiele telefoon.
Voltooi de registratieprocedure op de mobiele telefoon (bevestig de registratie
op de telefoon).
Er is verouderde registratie-informatie aanwezig op hetzij dit systeem hetzij de
mobiele telefoon.
Wis de bestaande registratie-informatie van zowel dit systeem als de mobiele
telefoon en registreer de mobiele telefoon die u op het systeem wilt aansluiten.
(Blz.417)
Er kan geen Bluetooth®-verbinding worden gemaakt.
Er is al een ander Bluetooth®-apparaat aangesloten.
Maak handmatig verbinding met de mobiele telefoon die u in combinatie met dit
systeem wilt gebruiken. (Blz.420)
De Bluetooth®-functie is niet ingeschakeld op de mobiele telefoon.
Schakel de Bluetooth®-functie op de mobiele telefoon in.
De melding “Controleer uw telefoon.” wordt weergegeven.
De Bluetooth®-functie is niet ingeschakeld op de mobiele telefoon.
Schakel de Bluetooth®-functie op de mobiele telefoon in.
Er is verouderde registratie-informatie aanwezig op hetzij dit systeem hetzij de
mobiele telefoon.
Wis de bestaande registratie-informatie van zowel dit systeem als de mobiele
telefoon en registreer de mobiele telefoon die u op het systeem wilt aansluiten.
(Blz.417)
444 5-11. Bluetooth®
NX200t_OM78009E_EE
Bij het bellen/gebeld worden
Bij gebruik van het telefoonboek
Bij gebruik van de Bluetooth®-berichtfunctie
U kunt niet bellen/gebeld worden.
Uw auto bevindt zich in een gebied waar geen bereik is.
Rijd naar een gebied waar het display niet aangeeft dat er geen bereik is.
De telefoonboekgegevens kunnen niet handmatig/automatisch worden overgebracht.
De functie voor automatisch overbrengen van het telefoonboek is voor dit systeem uit-
geschakeld.
Schakel de functie voor automatisch overbrengen van het telefoonboek voor dit
systeem in. (Blz.439)
De toegangscode is niet ingevoerd op de mobiele telefoon.
Voer de toegangscode in op de mobiele telefoon indien hierop wordt gevraagd
(standaardtoegangscode: 1234).
Het overbrengen op de mobiele telefoon is niet voltooid.
Voltooi het overbrengen op de mobiele telefoon (bevestig het overbrengen op
de telefoon).
De telefoonboekgegevens kunnen niet worden bewerkt.
De functie voor automatisch overbrengen van het telefoonboek is voor dit systeem
ingeschakeld.
Schakel de functie voor automatisch overbrengen van het telefoonboek voor dit
systeem uit. (Blz.439)
Berichten kunnen niet worden bekeken.
Het overbrengen van berichten is niet ingeschakeld op de mobiele telefoon.
Schakel het overbrengen van berichten op de mobiele telefoon in (bevestig het
overbrengen van berichten op de telefoon).
De functie voor automatisch overbrengen is voor dit systeem uitgeschakeld.
Schakel de functie voor automatisch overbrengen voor dit systeem in.
(Blz.442)
Er worden geen meldingen voor nieuwe berichten weergegeven.
Meldingen van de ontvangst van een sms/mms/e-mail is voor dit systeem uitgescha-
keld.
Schakel de meldingen van de ontvangst van een sms/mms/e-mail voor dit sys-
teem in. (Blz.442)
Het automatisch overbrengen van berichten is niet ingeschakeld op de mobiele tele-
foon.
Schakel het automatisch overbrengen op de mobiele telefoon in.
445
5-11. Bluetooth®
5
Lexus display-audiosysteem
NX200t_OM78009E_EE
In overige situaties
Hoewel alle mogelijke maatregelen zijn genomen, wijzigt de status van het symptoom
niet.
De mobiele telefoon bevindt zich niet dicht genoeg bij dit systeem.
Plaats de mobiele telefoon dichter in de buurt van dit systeem.
De mobiele telefoon is de meest waarschijnlijke veroorzaker van dit symptoom.
Schakel de mobiele telefoon uit, verwijder de accu, plaats deze terug en schakel
de mobiele telefoon weer in.
Schakel de Bluetooth®-verbinding met de mobiele telefoon in.
Annuleer de beveiligingssoftware van de mobiele telefoon en sluit alle toepas-
singen.
Controleer, voordat u een op de mobiele telefoon geïnstalleerde toepassing
gebruikt, zorgvuldig wat de bron ervan is en hoe de werking ervan dit systeem
kan beïnvloeden.
446 5-11. Bluetooth®
NX200t_OM78009E_EE
Bluetooth®
Bij gebruik van het Bluetooth®-audiosysteem
Het systeem werkt in de volgende situaties mogelijk niet.
Als de draagbare audiospeler is uitgeschakeld
Als er geen verbinding is met de draagbare audiospeler
Als de batterij van de draagbare audiospeler bijna leeg is
Het kan enige tijd duren voordat verbinding is gemaakt met de telefoon als tegelijker-
tijd via Bluetooth®-audio wordt afgespeeld.
Afhankelijk van het type draagbare audiospeler dat is verbonden met het systeem kun-
nen er verschillen in de bediening zijn of kunnen bepaalde functies niet beschikbaar
zijn.
Bij het gebruik van het handsfree-systeem
Het volume van het audiosysteem wordt uitgeschakeld als er een telefoongesprek
wordt gevoerd.
Indien beide partijen tegelijkertijd spreken, is dit mogelijk moeilijk te verstaan.
Als het ontvangen gesprek te luid weergegeven wordt, kan er een echo hoorbaar zijn.
Als de Bluetooth®-telefoon zich te dicht bij het systeem bevindt, kan de geluidskwali-
teit in negatieve zin worden beïnvloed en kan de verbinding slechter worden.
In de volgende omstandigheden kan het moeilijk zijn om de gesprekspartner te ver-
staan:
Tijdens het rijden op onverharde wegen
Tijdens het rijden met hoge snelheden
Tijdens het rijden met geopende portierruit(en)
Als de airconditioning in de richting van de microfoon blaast
Bij storingen van het netwerk van de mobiele telefoon
Afhankelijk van het type telefoon zijn sommige functies mogelijk niet beschikbaar.
Situaties waarin het systeem niet werkt
Als een mobiele telefoon wordt gebruikt die geen Bluetooth® ondersteunt
Als de mobiele telefoon is uitgeschakeld
Als u buiten het bereik van het ontvangstgebied komt
Als de mobiele telefoon niet aangemeld is
Als de batterij van de mobiele telefoon bijna leeg is
Als uitgaand telefoonverkeer wordt beperkt, bijvoorbeeld door overbelasting van de
telefoonlijnen
Als de mobiele telefoon zelf niet kan worden gebruikt
Bij het overbrengen van gegevens van het telefoonboek van de mobiele telefoon
447
5-11. Bluetooth®
5
Lexus display-audiosysteem
NX200t_OM78009E_EE
Bluetooth®-antenne
De antenne is ingebouwd in het display.
Als de draagbare audiospeler zich achter de stoel, in het dashboardkastje of in de
opbergmogelijkheid in de middenconsole bevindt, of wordt afgedekt door een metalen
voorwerp, kan de verbinding slechter worden.
De verbinding kan verslechteren als de mobiele telefoon zich achter de stoel of in de
opbergmogelijkheid in de middenconsole bevindt of als hij contact maakt met of bedekt
is door metaal.
Ladingstoestand batterij/signaalstatus
Dit display kan iets afwijken van het display van de draagbare audiospeler of de tele-
foon zelf.
Het systeem beschikt niet over een oplaadfunctie.
De batterij van de draagbare audiospeler of de mobiele telefoon raakt snel leeg als het
apparaat is aangesloten op het Bluetooth®-systeem.
Als gelijktijdig via de Bluetooth®-verbinding audio wordt afgespeeld en het handsfree-
systeem wordt gebruikt
De volgende problemen kunnen ontstaan.
De Bluetooth®-audioverbinding wordt mogelijk onderbroken.
Bij het afspelen van audio via de Bluetooth®-verbinding zijn mogelijk bijgeluiden hoor-
baar.
Over de contacten in dit systeem
Van elke geregistreerde telefoon worden de volgende gegevens opgeslagen. Als er ver-
binding wordt gemaakt met een andere telefoon, kunnen de opgeslagen gegevens niet
worden bekeken.
Contactgegevens
Oproepgeschiedenis
Favorieten
Melding
Wanneer een Bluetooth®-telefoon uit het systeem wordt verwijderd, worden boven-
staande gegevens ook gewist.
Over Bluetooth®
Het Bluetooth®-beeldmerk en -logo zijn eigen-
dom van Bluetooth SIG, Inc. en worden door
FUJITSU TEN LIMITED gebruikt onder licentie.
Overige handelsmerken en -namen zijn eigen-
dom van de respectievelijke eigenaren.
448 5-11. Bluetooth®
NX200t_OM78009E_EE
Compatibele modellen
Het Bluetooth®-audiosysteem ondersteunt draagbare audiosystemen met de volgende
specificaties:
Bluetooth®-specificaties:
Versie 2.0 of hoger (aanbevolen: versie 3.0 +EDR of hoger)
Profielen:
A2DP (Advanced Audio Distribution Profile) versie 1.0 of hoger
(aanbevolen: versie 1.2 of hoger)
Dit is een profiel voor het versturen van stereo-audiogeluid of geluid met een hoge
kwaliteit naar het audiosysteem.
AVRCP (Audio/Video Remote Control Profile) versie 1.0 of hoger
(aanbevolen: versie 1.4 of hoger)
Dit is een profiel voor de afstandsbediening van de A/V-apparatuur.
Maar vergeet niet dat sommige functies beperkt beschikbaar zijn, afhankelijk van het
type draagbare speler dat is aangesloten.
Het handsfree-systeem ondersteunt mobiele telefoons met de volgende specificaties:
Bluetooth®-specificatie:
Versie 2.0 of hoger (aanbevolen: versie 3.0 +EDR of hoger)
Profielen:
HFP (Hands Free Profile) versie 1.0 of hoger (aanbevolen: versie 1.6 of hoger)
Dit is een profiel dat handsfree-telefoongesprekken mogelijk maakt via de mobiele
telefoon of headset. Het heeft een functie voor uitgaande en inkomende gesprek-
ken.
OPP (Object Push Profile) versie 1.1 of hoger (aanbevolen: versie 1.2)
Dit is een profiel voor het overzetten van telefoonboekgegevens. Als een mobiele
telefoon met Bluetooth®-ondersteuning PBAP en OPP heeft, kan OPP niet wor-
den gebruikt.
PBAP (Phone Book Access Profile) versie 1.0 of hoger (aanbevolen: versie 1.1)
Dit is een profiel voor het overzetten van telefoonboekgegevens.
MAP (Message Access Profile) versie 1.0 of hoger
Dit is een profiel voor het gebruik van telefoonberichten.
Als de mobiele telefoon geen HFP-profiel ondersteunt, kunt u hem niet registreren in het
handsfree-systeem. OPP, PBAP of MAP-diensten moeten afzonderlijk worden geselec-
teerd.
Opnieuw aansluiten van de draagbare audiospeler
Als de verbinding met de draagbare audiospeler als gevolg van een slechte ontvangst
wegvalt wanneer het contact in stand ACC of AAN staat, probeert het systeem automa-
tisch opnieuw verbinding te maken met de draagbare speler.
Volg wanneer u de draagbare audiospeler zelf hebt uitgeschakeld de volgende instruc-
ties om weer verbinding te maken:
Selecteer nogmaals de draagbare audiospeler
Voer de draagbare audiospeler in
Als u uw auto verkoopt
Zorg ervoor dat u uw persoonlijke gegevens wist. (Blz. 384)
449
5-11. Bluetooth®
5
Lexus display-audiosysteem
NX200t_OM78009E_EE
Verklaring
450 5-11. Bluetooth®
NX200t_OM78009E_EE
WAARSCHUWING
Tijdens het rijden
Gebruik de draagbare audiospeler of mobiele telefoon niet en probeer geen verbin-
ding te maken met het Bluetooth®-systeem.
Waarschuwing met betrekking tot beïnvloeding van elektronische apparatuur
Uw audiomodule is uitgerust met Bluetooth®-antennes. Mensen met geïmplan-
teerde pacemakers, CRT-pacemakers of geïmplanteerde hartdefibrillatoren moeten
voldoende afstand bewaren tot de Bluetooth®-antennes. De radiogolven kunnen de
werking van dergelijke apparatuur beïnvloeden.
Alvorens Bluetooth®-apparaten te gebruiken, moeten gebruikers van medische
apparatuur anders dan geïmplanteerde pacemakers, CRT-pacemakers en geïmplan-
teerde hartdefibrillatoren contact opnemen met de fabrikant of leverancier van deze
producten om te informeren of radiosignalen invloed uitoefenen op deze apparatuur.
Radiogolven kunnen onverwachte effecten hebben op de werking van dergelijke
medische apparatuur.
OPMERKING
Bij het verlaten van de auto
Laat uw draagbare audiospeler of mobiele telefoon niet achter in de auto. De tempera-
tuur in de auto kan hoog oplopen, waardoor uw draagbare audiospeler of mobiele
telefoon beschadigd kan raken.
451
5
5-12. Overige functies
Lexus display-audiosysteem
NX200t_OM78009E_EE
Scherm “Informatie”
Ga naar “Informatie”: toets MENU “Info
Het “MirrorLink™”-scherm weerge-
ven. (Blz. 452)
Het “USB-foto”-scherm weergeven.
(Blz. 455)
Scherm “Informatie” weergeven
1
2
452 5-12. Overige functies
NX200t_OM78009E_EE
MirrorLink™
Blz. 379
Met de MirrorLink™-functie kunt u de inhoud van een smartphone bedienen
via het Lexus display-audiosysteem.
Afhankelijk van de verschillen tussen modellen, software-versies, enz., zijn
sommige modellen mogelijk niet compatibel met dit systeem.
Sluit een smartphone met een USB-kabel aan op de USB-aansluiting.
Om veiligheidsredenen wordt, afhankelijk van de toepassing, tijdens het
rijden het scherm voor veilig rijden weergegeven.
Een smartphone aansluiten
453
5-12. Overige functies
5
Lexus display-audiosysteem
NX200t_OM78009E_EE
Ga naar “MirrorLink™”: toets MENU “Info” “MirrorLink™”
Selecteer de gewenste app op het scherm met apps.
MirrorLink™-scherm
Volg de specifieke bedieningsprocedures voor de smartphone-app.
Hiermee worden het app-scherm
en de bedieningsaanwijzer weer-
gegeven.
De aanwijzer kan worden bediend
met de bedieningsknop.
Wanneer de bedieningsknop gedu-
rende een paar seconden niet wordt
bediend, verdwijnt de aanwijzer.
Hiermee kunt u terugkeren naar
het scherm met apps
Als u een nieuwe app selecteert,
wordt het scherm voor die app
weergegeven.
Hiermee worden software-toetsen weergegeven die dezelfde functie heb-
ben als de toetsen op de smartphone.
De audiobron wijzigen (radio, disc, enz.).
Beweeg de bedieningsknop naar links om de bedieningsgebieden van ,
en te verplaatsen naar .
Als u het bedieningsgebied van naar , en wilt verplaatsen,
beweeg dan de aanwijzer helemaal naar rechts en beweeg vervolgens de
bedieningsknop naar rechts of druk op de terugtoets van de bedienings-
knop.
Gebruik van de MirrorLink™-functie
1
2
App-scherm
1
2
3
4
2
3
4
1
1
2
3
4
454 5-12. Overige functies
NX200t_OM78009E_EE
Draai de bedieningsknop naar links ter-
wijl het MirrorLink™-scherm wordt
weergegeven om het linker menu-
scherm weer te geven.
Een apparaat selecteren
De schermgrootte wijzigen
De display-instellingen wijzigen
Een MirrorLink™-apparaat selecteren
Als er meerdere MirrorLink™-apparaten beschikbaar zijn, kunt u het
gewenste apparaat selecteren.
Selecteer “MirrorLink™-toestel kiezen” op het linker menuscherm.
Selecteer “MirrorLink™1” of “MirrorLink™2”.
Werkingsvoorwaarden
Wanneer MirrorLink is geactiveerd, worden eerder geopende toepassingen, die via
een USB-aansluiting werken, gesloten en vice versa.
Deze functie is niet beschikbaar als de smartphone MirrorLink™ van Car Connectivity
Consortium™ niet ondersteunt.
Over MirrorLink™
MirrorLink is een geregistreerd handelsmerk van Car Connectivity Consortium, Inc.
Menuscherm
1
2
3
WAARSCHUWING
Tijdens het rijden
Sluit de smartphone niet aan en bedien deze niet.
OPMERKING
Voorkomen van schade aan de smartphone
Laat uw smartphone niet achter in de auto. De temperatuur in de auto kan hoog
oplopen waardoor de smartphone beschadigd kan raken.
Druk niet op de smartphone en oefen geen onnodige druk hierop uit terwijl het appa-
raat is aangesloten.
Steek geen vreemde voorwerpen in de aansluiting.
1
2
455
5
5-12. Overige functies
Lexus display-audiosysteem
NX200t_OM78009E_EE
USB-foto
Ga naar “USB-foto”: toets MENU “Info “USB1-foto” of “USB2-foto
Blz. 379
Beweeg de bedieningsknop naar links om het menuscherm weer te geven.
De modus voor volledig scherm wij-
zigen.
Hiermee kunt u de weergave van
een diavoorstelling aan-/uitzetten.
Begin de diavoorstelling vanuit een
geselecteerde map.
De afspeelsnelheid wijzigen.
De afspeelmodus wijzigen.
Beweeg de bedieningsknop naar rechts en selecteer “Bladeren”.
Selecteer de gewenste map en selecteer vervolgens een bestand waarmee u
de geselecteerde map wilt beginnen.
Door een USB-geheugen aan te sluiten, kunt u genieten van foto's op het
Lexus display-audiosysteem.
USB-fotoscherm
Aansluiten van een USB-geheugen
Menuscherm
1
2
3
4
Selecteren van een map
1
2
456 5-12. Overige functies
NX200t_OM78009E_EE
Functies USB-geheugen
Blz. 410
USB-geheugen
Compatibele apparaten
USB-geheugen dat kan worden gebruikt voor het weergeven van JPEG-bestanden.
Compatibele apparaatformaten
Het volgende apparaatformaat kan worden gebruikt:
USB-communicatieformaat: USB2.0 FS (480 Mbps)
•Bestandsformaat: FAT16/32 (Windows)
Klasse: massaopslag
Compatibiliteit JPEG-bestanden
Compatibel afbeeldingsformaat: maximaal 10 MB
Compatibel pixelformaat: maximaal 10.000.000 pixels
OPMERKING
Voorkom schade aan het USB-geheugen en de aansluitingen
Blz. 413
457
5
5-12. Overige functies
Lexus display-audiosysteem
NX200t_OM78009E_EE
Spraakcommandosysteem
U kunt gewenste contacten registreren om het spraakcommandosysteem
mogelijk te maken. U kunt maximaal 50 contacten per telefoon registreren.
Ga naar “Spraaklabels”: toets MENU “Instellingen” Telefoon”
“Inst. cont./oproepgesch.Spraaklabel” “Nieuw” of “Bewerken”
Selecteer het gewenste contact.
Beweeg de bedieningsknop naar links en selecteer “REC”.
Noem het geregistreerde spraaklabel.
Selecteer “Afspelen” om het geregistreerde spraaklabel af te spelen.
Een spraaklabel wissen
Geef het scherm “Spraaklabels” weer.
Selecteer “Wissen” en vervolgens het gewenste contact.
Beweeg de bedieningsknop naar links en selecteer “Wissen”.
Druk op de spraaktoets.
Houd de spraaktoets ingedrukt om het
spraakcommandosysteem te annuleren.
Noem na het piepsignaal de
gewenste contactnaam.
Wanneer de icoon wordt weergegeven,
kunt u het commando uitspreken.
Wanneer meer dan 1 contactnaam
wordt weergegeven, selecteer dan
de gewenste contactnaam.
Wanneer meer dan 1 telefoonnummer wordt weergegeven, selecteer dan het
gewenste telefoonnummer.
Wanneer de toets gesprek aannemen op het stuurwiel wordt ingedrukt, belt het sys-
teem het eerste telefoonnummer dat geregistreerd staat voor het eerste contact.
Met het spraakcommandosysteem kunt u bellen met contacten die een
spraaklabel hebben.
Een spraaklabel bewerken
Gebruik van het spraakcommandosysteem
1
2
3
4
1
2
3
1
2
3
458 5-12. Overige functies
NX200t_OM78009E_EE
Microfoon
Blz. 426
Spraakcommando's worden in de volgende gevallen mogelijk niet herkend:
Te snel uitgesproken
Te hard of te zacht uitgesproken
Andere inzittenden praten tijdens het uitspreken van spraakcommando's
459
6
Voorzieningen in
het interieur
NX200t_OM78009E_EE
6-1. Gebruik van het
airconditioningsysteem en
de achterruitverwarming
Automatische
airconditioning ........................460
Stuurwielverwarming/
stoelverwarming/
stoelventilatoren...................... 470
6-2. Gebruik van de
interieurverlichting
Overzicht interieur-
verlichting....................................473
Interieurverlichting voor.... 474
Leeslampjes ............................474
Interieurverlichting achter 474
6-3. Gebruik van de
opbergmogelijkheden
Overzicht van
opbergmogelijkheden...........476
Dashboardkastje...................477
Consolevak .............................477
Bekerhouders/
fleshouders............................. 478
Zonnebrilhouder ..................479
Pasjeshouders .......................480
Voorzieningen in de
bagageruimte............................ 481
6-4. Overige voorzieningen in
het interieur
Overige voorzieningen in
het interieur............................... 487
Zonnekleppen ...................... 487
Make-upspiegels ................. 487
Klok............................................488
Accessoireaansluiting........488
Draadloze lader....................489
Armsteun ................................ 495
Handgrepen........................... 495
Kledinghaakjes ..................... 496
460 6-1. Gebruik van het airconditioningsysteem en de achterruitverwarming
NX200t_OM78009E_EE
Automatische airconditioning
De uitstroomopeningen waaruit de lucht komt en de aanjagersnelheid
worden automatisch geregeld op basis van de gekozen temperatuur.
Auto's met Lexus display-audiosysteem: Druk op de toets MENU van de
bedieningsknop van het Lexus display-audiosysteem en selecteer “Klimaat-
regeling” om het bedieningspaneel voor de airconditioning weer te geven.
Raadpleeg “Bedieningsknop Lexus display-audiosysteem” op Blz. 374 voor
meer informatie over de bedieningsknop van het Lexus display-audio-
systeem.
Auto's met navigatiesysteem: Druk op de toets MENU van de Remote Touch
en kies “Klimaatregeling” om het bedieningsscherm van de airconditioning
weer te geven.
Raadpleeg de handleiding voor het navigatiesysteem voor meer informatie
over de Remote Touch.
Deze afbeeldingen hebben betrekking op een auto met linkse besturing.
De positie en vorm van de toetsen kan iets afwijken bij auto's met rechtse
besturing.
Verder zijn de positie van het display en de knoppen per systeem verschillend.
461
6-1. Gebruik van het airconditioningsysteem en de achterruitverwarming
6
Voorzieningen in het interieur
NX200t_OM78009E_EE
Wijzigen van de ingestelde temperatuur
Druk op om de temperatuur te verhogen en op om de
temperatuur te verlagen.
Wijzigen van de instelling van de aanjagersnelheid
Druk op om de aanjagersnelheid te verhogen en op om
de aanjagersnelheid te verlagen.
Druk op de toets OFF om de aanjager uit te schakelen.
Bedieningspaneel
462 6-1. Gebruik van het airconditioningsysteem en de achterruitverwarming
NX200t_OM78009E_EE
Wijzigen van de luchtcirculatiemodus
Druk op om de uit-
stroomopeningen te wijzigen.
Iedere keer dat er op de toets wordt
gedrukt, worden er andere uit-
stroomopeningen geselecteerd.
Er stroomt lucht naar het
bovenlichaam.
Er stroomt lucht naar het
bovenlichaam en de voeten.
Er stroomt lucht naar de voe-
ten.
Er stroomt lucht naar de voe-
ten en de voorruitverwarming
is in werking.
S-FLOW-modus
Bij de luchtcirculatie wordt prioriteit gegeven aan de voorstoelen, en de lucht-
circulatie en airconditioning voor de achterstoelen wordt effectief geregeld.
Druk op .
Als de S-FLOW-modus is ingeschakeld, gaat het controlelampje branden.
Druk nogmaals op om terug te gaan naar de vorige modus.
Overige functies
Overschakelen tussen de buitenluchtmodus en de recirculatiemodus
(Blz. 465)
Ontwasemen van de voorruit (Blz. 465)
Ontwasemen van de achterruit en de buitenspiegels (Blz. 465)
1
2
3
4
463
6-1. Gebruik van het airconditioningsysteem en de achterruitverwarming
6
Voorzieningen in het interieur
NX200t_OM78009E_EE
Auto's met Lexus display-audiosysteem
Wijzigen van de ingestelde tem-
peratuur links
Wijzigen van de instelling van de
aanjagersnelheid
Hiermee kunt u de automatische
modus in-/uitschakelen, de aan-
jager uitschakelen, de aanjager
aan de persoonlijke voorkeur
aanpassen (Blz. 466) en het
bedieningsscherm voor de
opties weergegeven
(Blz. 464)
Selecteren van de luchtcirculatiemodus
Wijzigen van de ingestelde temperatuur rechts
Beweeg de bedieningsknop van het Lexus display-audiosysteem naar links/
rechts om het gewenste item ( - ) te selecteren.
Wanneer , of is geselecteerd:
Beweeg de bedieningsknop naar voren/achteren of draai hem naar links/
rechts om te wijzigen.
Wanneer of is geselecteerd:
Beweeg de bedieningsknop naar voren/achteren of draai hem naar links/
rechts om een schermtoets te selecteren en druk vervolgens op de bedie-
ningsknop.
Auto's met navigatiesysteem
Wijzigen van de ingestelde tem-
peratuur links
Wijzigen van de instelling van de
aanjagersnelheid
Wijzigen van de instelling van de
aanjagersnelheid tijdens bedie-
ning in de automatische modus
(Blz. 466)
Selecteren van de luchtcirculatie-
modus
Wijzigen van de ingestelde temperatuur rechts
Weergeven van het bedieningsscherm voor de opties (Blz. 464)
Bedieningsscherm
1
2
3
4
5
1
1 5
2
1 2 5
3 4
1
2
3
4
5
6
464 6-1. Gebruik van het airconditioningsysteem en de achterruitverwarming
NX200t_OM78009E_EE
Uitschakelen van de aanjager
Hiermee kunt u de automatische modus in-/uitschakelen.
Selecteer met behulp van de touchpad van de Remote Touch de toets op het
scherm en activeer deze vervolgens daar hem aan te raken of te dubbeltikken
op de touchpad.
Bedieningsscherm voor opties
Selecteer op het klimaatregelingsscherm om het bedieningsscherm
voor opties weer te geven. De functies kunnen in en uit worden geschakeld.
Hiermee kunt u de koel- en ontvochtigingsfunctie aan-/uitzetten
Afzonderlijk instellen van de temperatuur voor de bestuurder en voor de
voorpassagier (DUAL-modus) (Blz. 465)
Voorkomen van ijsvorming op de voorruit en de ruitenwisserbladen
(indien aanwezig) (Blz. 466)
Verwijderen van pollen uit de lucht (pollenverwijderingsmodus)
(Blz. 466)
Gebruik van de automatische modus
Druk op de toets AUTO.
Wijzig de ingestelde temperatuur.
Druk op de toets OFF om de procedure te beëindigen.
Wanneer de automatische modus is ingeschakeld, worden de luchtcirculatie-
modi en de aanjagersnelheid niet weergegeven op het bedieningspaneel
voor de airconditioning.
7
8
Auto's met Lexus display-audio-
systeem
Auto's met navigatiesysteem
Bedieningspaneel airconditioning
1
2
3
4
1
2
3
465
6-1. Gebruik van het airconditioningsysteem en de achterruitverwarming
6
Voorzieningen in het interieur
NX200t_OM78009E_EE
Controlelampje automatische modus
Als de instelling van de aanjagersnelheid of de luchtcirculatiemodi worden
bediend, dooft het controlelampje van de automatische modus. De automati-
sche modus blijft echter ingeschakeld voor de andere functies dan die wor-
den bediend.
Afzonderlijk instellen van de temperatuur voor de bestuurder en voor de
voorpassagier (DUAL-modus)
Voer een van de volgende procedures uit om de DUAL-modus in te schake-
len:
Druk op de toets DUAL.
Selecteer DUAL op het bedieningsscherm voor de opties.
Wijzig de ingestelde temperatuur aan passagierszijde met de tempera-
tuurtoets voor de passagierszijde.
Als de DUAL-modus is ingeschakeld, gaat het controlelampje branden.
Schakelen tussen buitenluchtmodus en recirculatiemodus
Druk op .
Elke keer dat er op de toets wordt gedrukt, wordt er geschakeld tussen
(recirculatiemodus) en (buitenluchtmodus).
Ontwasemen van de voorruit
De ruitverwarming wordt gebruikt om de voorruit en de zijruiten voor te ont-
wasemen.
Druk op .
Zet, als de recirculatiemodus is ingeschakeld, in de buitenlucht-
modus. (Mogelijk gaat dit automatisch.)
Verhoog de aanjagersnelheid en de temperatuur om de voorruit en zijruiten snel-
ler te ontwasemen.
Druk wanneer de voorruit is ontwasemd nogmaals op om terug te keren
naar de vorige modus.
Ontwasemen van de achterruit en buitenspiegels
De achterruit- en buitenspiegelverwarming worden gebruikt om de achter-
ruit te ontwasemen en om regendruppels, dauw en ijs van de buitenspiegels
te verwijderen.
Druk op .
De achterruit- en buitenspiegelverwarming wordt na een tijdje automatisch uitge-
schakeld.
Overige functies
466 6-1. Gebruik van het airconditioningsysteem en de achterruitverwarming
NX200t_OM78009E_EE
Pollenverwijderingsmodus
Pollen worden verwijderd en de luchtstroom wordt naar het bovenlichaam
geleid.
Selecteer op het bedieningsscherm voor de opties.
Wanneer de pollenverwijderingsmodus is ingeschakeld, wordt op het
bedieningsscherm voor de airconditioning weergegeven.
Om te voorkomen dat de voorruit beslaat als de temperatuur van de buitenlucht
laag is, treedt de ontvochtigingsfunctie mogelijk in werking.
De pollen worden ook uitgefilterd als de pollenverwijderingsmodus uitgeschakeld
is.
Voorruitverwarming (indien aanwezig)
Dit systeem wordt gebruikt om ijsvorming op de voorruit en de ruitenwissers
te voorkomen.
Selecteer op het bedieningsscherm voor de opties.
Wanneer de voorruitverwarming is ingeschakeld, wordt op het bedienings-
scherm voor de airconditioning weergegeven.
De voorruitverwarming wordt na een tijdje automatisch uitgeschakeld.
Voorkeursinstellingen aanjager
De instelling van de aanjagersnelheid tijdens bediening in de automatische
modus kan aan de persoonlijke voorkeur worden aangepast.
Selecteer op het bedieningsscherm voor de airconditioning om de
instellingsmodus voor de aanjagersnelheid te wijzigen.
Elke keer als de toets wordt geselecteerd, verandert de instellingsmodus
voor de aanjagersnelheid als volgt:
MEDIUM (GEMIDDELD)SOFT (LAAG)FAST (HOOG)MEDIUM
(GEMIDDELD)
Plaats van uitstroomopeningen
De uitstroomopeningen en lucht-
hoeveelheid veranderen overeen-
komstig de geselecteerde luchtcir-
culatiemodus.
Uitstroomopeningen
467
6-1. Gebruik van het airconditioningsysteem en de achterruitverwarming
6
Voorzieningen in het interieur
NX200t_OM78009E_EE
Afstellen van de stand en de mate van opening van de uitstroomopeningen
Richt de luchtstroom naar links of rechts, boven of beneden
Draai aan de knop om de uitstroomopening te openen of te sluiten
Registreren van instellingen van airconditioning in elektronische sleutels (auto's met
ergonomisch geheugen)
Als u de auto ontgrendelt met een elektronische sleutel en het contact AAN zet, keert
de airconditioning automatisch terug naar de instellingen die in die elektronische sleu-
tel zijn opgeslagen.
Als het contact UIT wordt gezet, worden de huidige instellingen van de airconditioning
automatisch opgeslagen in de elektronische sleutel die is gebruikt om de auto te ont-
grendelen.
Het systeem werkt mogelijk niet correct als er meer dan een elektronische sleutel in de
buurt is of als het Smart entry-systeem met startknop is gebruikt om het passagierspor-
tier te ontgrendelen.
De portieren waarmee de instellingen van de airconditioning kunnen worden opgeroe-
pen wanneer ze via het Smart entry-systeem met startknop worden ontgrendeld, kun-
nen worden gewijzigd.* Neem voor meer informatie contact op met een erkende
Lexus-dealer of hersteller/reparateur of een andere naar behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige.
*: Tegelijkertijd wordt gewijzigd met welke portieren het ergonomisch geheugen naar
de opgeslagen instellingen terugkeert.
Gebruik van de automatische modus
De aanjagersnelheid wordt automatisch geregeld op basis van de gekozen temperatuur
en de omgevingscondities.
Daarom wordt de aanjager direct na het indrukken van de toets AUTO of nadat AUTO
is geselecteerd mogelijk even uitgeschakeld tot er voldoende warme of koude lucht
voorhanden is.
Beslaan van de ruiten
Wanneer de luchtvochtigheid in de auto hoog is, zullen de ruiten gemakkelijk beslaan.
Als u op de toets A/C drukt of A/C selecteert, wordt de lucht die via de uitstroomope-
ningen stroomt ontvochtigd en wordt de voorruit effectief ontwasemd.
Als u A/C uitschakelt, zullen de ruiten mogelijk sneller beslaan.
De ruiten zullen mogelijk beslaan als de recirculatiemodus is ingeschakeld.
Voor Achter
1
2
468 6-1. Gebruik van het airconditioningsysteem en de achterruitverwarming
NX200t_OM78009E_EE
Buitenlucht-/recirculatiemodus
Zet bij het rijden op stoffige wegen, zoals in tunnels, of in druk verkeer
in de recirculatiemodus. Zo wordt voorkomen dat er buitenlucht de auto in stroomt.
Wanneer tijdens het koelen de recirculatiemodus wordt ingeschakeld, wordt ook het
interieur van de auto effectief gekoeld.
Mogelijk wordt de buitenlucht-/recirculatiemodus automatisch ingeschakeld afhanke-
lijk van de ingestelde temperatuur of de temperatuur in de auto.
Wanneer de buitentemperatuur laag is
De ontvochtigingsfunctie werkt mogelijk niet, ook niet als A/C wordt ingedrukt of gese-
lecteerd.
Werking van de airconditioning in de ECO-modus
In de ECO-modus wordt de airconditioning als volgt geregeld om te zorgen voor een
laag brandstofverbruik:
Het motortoerental en de werking van de compressor worden geregeld om de ver-
warm-/koelcapaciteit te beperken
Wanneer de automatische modus is gekozen, wordt de aanjagersnelheid beperkt
Doe het volgende om de prestaties van de airconditioning te verbeteren:
Wijzig de aanjagersnelheid
Schakel de ECO-modus uit
Geuren ventilatie en airconditioning
Zet de airconditioning in de buitenluchtmodus om frisse lucht binnen te laten.
Tijdens het gebruik kunnen verschillende geuren van binnen en buiten de auto in het
airconditioningsysteem terechtkomen. Dit kan tot gevolg hebben dat de lucht die uit de
uitstroomopeningen komt niet lekker ruikt.
Het voorkomen van mogelijke geuren:
We raden u aan het airconditioningsysteem in de buitenluchtmodus te zetten voor-
dat u de motor uitschakelt.
Mogelijk wordt het inschakelen van de aanjager direct nadat de airconditioning in
de automatische modus wordt ingeschakeld even vertraagd.
Interieurfilter
Blz. 540
Persoonlijke voorkeursinstellingen
De instellingen (bijv. werking van de automatische modus van toets A/C) kunnen wor-
den gewijzigd.
(Systemen met mogelijkheden voor persoonlijke voorkeursinstellingen: Blz. 649)
469
6-1. Gebruik van het airconditioningsysteem en de achterruitverwarming
6
Voorzieningen in het interieur
NX200t_OM78009E_EE
WAARSCHUWING
Voorkomen dat de voorruit beslaat
Gebruik niet in combinatie met koele lucht bij zeer vochtig weer. Het ver-
schil tussen de buitentemperatuur en de temperatuur van de voorruit zorgt ervoor
dat de buitenkant van de voorruit beslaat, waardoor het zicht wordt belemmerd.
Om brandwonden te voorkomen
Raak het spiegeloppervlak van de buitenspiegels niet aan wanneer de buitenspiegel-
verwarming is ingeschakeld.
Auto's met voorruitverwarming: Raak het onderste deel van de voorruit en de
gedeeltes bij de voorstijlen niet aan wanneer de voorruitverwarming is ingeschakeld.
OPMERKING
Voorkomen van ontlading van de accu
Laat de airconditioning niet langer ingeschakeld dan noodzakelijk is als de motor niet
draait.
Plaats geen voorwerpen op het dashboard
die de uitstroomopeningen kunnen bedek-
ken. Anders raakt de luchtstroom mogelijk
geblokkeerd, waardoor de voorruitverwar-
ming de voorruit niet kan ontwasemen.
470 6-1. Gebruik van het airconditioningsysteem en de achterruitverwarming
NX200t_OM78009E_EE
Stuurwielverwarming/stoelverwarming/
stoelventilatoren
: Indien aanwezig
De zijkanten van het stuurwiel en de stoelen worden verwarmd door respec-
tievelijk de stuurwielverwarming en de stoelverwarming. De stoelventilato-
ren zorgen voor een goede ventilatie door lucht door de stoelen te blazen.
WAARSCHUWING
Wees voorzichtig wanneer iemand uit onderstaande categorieën in contact komt
met het stuurwiel en de stoelen wanneer de stuurwiel- en stoelverwarming zijn inge-
schakeld:
Baby's, kleine kinderen, oudere personen, zieken en gehandicapten
Personen met een gevoelige huid
Personen die oververmoeid zijn
Personen die alcohol hebben gedronken of personen die rustgevende medicijnen
(slaapmiddel, middel tegen verkoudheid, enz.) hebben gebruikt
Neem, om de kans op brandwonden of oververhitting te beperken, de volgende
voorzorgsmaatregelen in acht:
Bedek de stoel niet met een kleed of kussen als de stoelverwarming in gebruik is.
Gebruik de stoelverwarming niet langer dan noodzakelijk is.
OPMERKING
Plaats geen zware voorwerpen met een ongelijkmatig oppervlak op de stoel en leg
geen scherpe voorwerpen (naalden, punaises, enz.) op de stoel.
Gebruik de functies niet wanneer de motor uitgeschakeld is, om te voorkomen dat
de accu ontladen raakt.
471
6-1. Gebruik van het airconditioningsysteem en de achterruitverwarming
6
Voorzieningen in het interieur
NX200t_OM78009E_EE
Schakelt de stuurwielverwarming in/uit
Wanneer de stuurwielverwarming in werking is, gaat het controlelampje branden.
Bedrijfstoestand
De stuurwielverwarming kan worden gebruikt wanneer het contact AAN staat.
Timer
De stuurwielverwarming wordt na ongeveer 30 minuten automatisch uitgeschakeld.
Stuurwielverwarming
Auto's met linkse besturing Auto's met rechtse besturing
472 6-1. Gebruik van het airconditioningsysteem en de achterruitverwarming
NX200t_OM78009E_EE
Auto's zonder stoelventilatoren
Elke keer dat de schakelaar wordt
ingedrukt, wijzigt de bedrijfsconditie
als volgt.
hoog (3 segmenten branden) mid-
den (2 segmenten branden) laag
(1 segment brandt) uit
De niveau-indicator (oranje) gaat tij-
dens de werking branden.
Auto's met stoelventilatoren
Elke keer dat de schakelaar wordt
ingedrukt, wijzigt de bedrijfsconditie
als volgt.
hoog (3 segmenten branden) mid-
den (2 segmenten branden) laag
(1 segment brandt) uit
De indicator (oranje) en niveau-indica-
tor (groen) gaan tijdens de werking
branden.
Bedrijfstoestand
De stoelverwarming kan worden gebruikt wanneer het contact AAN staat.
Elke keer dat de schakelaar wordt
ingedrukt, wijzigt de bedrijfsconditie
als volgt.
hoog (3 segmenten branden) mid-
den (2 segmenten branden) laag
(1 segment brandt) uit
De indicator (groen) en niveau-indica-
tor (groen) gaan tijdens de werking
branden.
Bedrijfstoestand
De stoelventilatoren kunnen worden gebruikt wanneer het contact AAN staat.
Stoelverwarming
Niveau-
indicator
Niveau-
indicator
Stoelventilatoren
Niveau-
indicator
473
6-2. Gebruik van de interieurverlichting
6
Voorzieningen in het interieur
NX200t_OM78009E_EE
Overzicht interieurverlichting
Instapverlichting spiegelvoet (auto's met Smart entry-systeem en startknop)
Leeslampjes (Blz. 474)
Interieurverlichting voor (Blz. 474)
Interieurverlichting achter (Blz. 474)
Voetenruimteverlichting
Wanneer het contact AAN staat, gaat de voetenruimteverlichting branden. Als de
dimmer van de dashboardverlichting in de stand minimum wordt gezet, dooft de
voetenruimteverlichting. (Blz.102)
Wanneer de selectiehendel in een andere stand dan P wordt gezet, neemt de licht-
sterkte van de voetenruimteverlichting af.
1
2
3
4
5
474 6-2. Gebruik van de interieurverlichting
NX200t_OM78009E_EE
In-/uitschakelen van de verlichting
(raak de lamp aan)
De interieurverlichting achter wordt
ook in-/uitgeschakeld. Wanneer echter
de interieurverlichting achter al is inge-
schakeld, kan deze niet via de interieur-
verlichting voor worden bediend.
In-/uitschakelen van de stand DOOR
Aan
De interieurverlichting voor en achter
wordt in-/uitgeschakeld wanneer een
portier wordt geopend/gesloten.
Uit
In-/uitschakelen van de verlichting
(raak de lampen aan)
In-/uitschakelen van de verlichting
De interieurverlichting achter wordt
ook in-/uitgeschakeld door bediening
van de interieurverlichting voor.
Als de verlichting wordt ingeschakeld
door de interieurverlichting voor te
bedienen, kan de interieurverlichting
achter niet worden uitgeschakeld door
de schakelaar in te drukken.
Interieurverlichting voor
1
2
Leeslampjes
Interieurverlichting achter
475
6-2. Gebruik van de interieurverlichting
6
Voorzieningen in het interieur
NX200t_OM78009E_EE
Instapverlichting: De verschillende lampjes in het interieur worden automatisch in- en
uitgeschakeld, afhankelijk van de stand van het contact, de aanwezigheid van de elek-
tronische sleutel, het vergrendeld/ontgrendeld zijn van de portieren en het geopend/
gesloten zijn van de portieren.
Als de interieurverlichting aan wordt gelaten wanneer het contact UIT wordt gezet,
gaat de verlichting na 20 minuten automatisch uit.
In de volgende gevallen reageren de interieurverlichting voor en leeslampjes mogelijk
niet als gebruikelijk.
Wanneer er water, vuil e.d. op het lampglas zit
Wanneer de verlichting met een natte hand wordt bediend
Wanneer u handschoenen e.d. draagt
De instellingen (bijv. de tijd die verstrijkt voordat de verlichting uit gaat) kunnen worden
gewijzigd.
(Mogelijkheden voor persoonlijke voorkeursinstellingen: Blz. 647)
OPMERKING
Verwijder nooit het lampglas van de interieurverlichting voor en de leeslampjes.
Anders kan de verlichting beschadigd raken. Neem wanneer het lampglas moet wor-
den vervangen contact op met een erkende Lexus-dealer of hersteller/reparateur of
een andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige.
Laat de verlichting niet langer branden dan noodzakelijk is als de motor is uitgescha-
keld, om ontladen van de accu te voorkomen.
476 6-3. Gebruik van de opbergmogelijkheden
NX200t_OM78009E_EE
Overzicht van opbergmogelijkheden
Dashboardkastje Blz. 477)
Pasjeshouders (Blz. 480)
Fleshouders (Blz. 478)
Consolevak (Blz. 477)
Bekerhouders (Blz. 478)
Zonnebrilhouder (Blz. 479)
1
2
3
4
5
6
WAARSCHUWING
Laat geen brillen, aanstekers of spuitbussen in de opbergvakken liggen. Als u dat wel
doet, kan dat bij hoge temperaturen leiden tot het volgende:
Brillen kunnen vervormen als de temperatuur in de auto te hoog oploopt of bar-
sten als ze in contact komen met andere voorwerpen.
Aanstekers en spuitbussen kunnen exploderen. Als ze in contact komen met
andere voorwerpen, kunnen aanstekers vlam vatten en kunnen spuitbussen gas
gaan lekken, waardoor brand kan ontstaan.
Houd het dashboardkastje en het consolevak gesloten tijdens het rijden of wanneer
deze niet in gebruik zijn.
Bij plotseling remmen of uitwijken kan letsel ontstaan doordat een inzittende wordt
geraakt door de open klep of door voorwerpen in het opbergvak.
477
6-3. Gebruik van de opbergmogelijkheden
6
Voorzieningen in het interieur
NX200t_OM78009E_EE
Openen (druk op de knop)
Ontgrendelen met de mechanische
sleutel
Vergrendelen met de mechanische
sleutel
De verlichting van het dashboardkastje gaat branden als de achterlichten branden.
Til het deksel omhoog terwijl u de
knop ingedrukt houdt om de ver-
grendeling te ontgrendelen.
Auto's met draadloze lader:
Til de draadloze lader op.
De verlichting van het opbergvak gaat branden als de achterlichten branden.
Dashboardkastje
1
2
3
Consolevak
1
2
Auto's zonder draadloze lader: U kunt het vak
naar voren en achteren schuiven en verwijde-
ren.
478 6-3. Gebruik van de opbergmogelijkheden
NX200t_OM78009E_EE
Bekerhouders
Fleshouders
Bij het opbergen van een fles, dient de dop erop te worden gedraaid.
De fles kan mogelijk niet worden opgeborgen als gevolg van de grootte of vorm ervan.
Bekerhouders/fleshouders
Voor Achter
Klap de armsteun omlaag en ontgren-
del de knop.
Voor Achter
WAARSCHUWING
Zet niets anders in de bekerhouders dan bekers of blikjes.
Andere voorwerpen kunnen bij een aanrijding of sterk afremmen naar buiten worden
geslingerd en letsel veroorzaken. Dek indien mogelijk warme dranken af om verbran-
ding te voorkomen.
479
6-3. Gebruik van de opbergmogelijkheden
6
Voorzieningen in het interieur
NX200t_OM78009E_EE
Verwijder het deksel met behulp van de
lus.
De achterzijde van het deksel van de zonnebrilhouder kan worden gebruikt als
make-upspiegel. (Blz. 487)
OPMERKING
Berg om schade aan de bekerhouder achter te voorkomen de bekerhouder op alvo-
rens de armsteun in te klappen.
Plaats geen flessen zonder dop of glazen of papieren bekers met vloeistof in de
bekerhouders. De inhoud kan gemorst worden en het glas kan breken.
Zonnebrilhouder
Lus
Het verwijderde deksel van de zonnebrilhou-
der kan worden opgeborgen in het vak van het
consolevak.
OPMERKING
Houd geen magnetische kaarten (zoals creditcards), magnetische opslagmedia e.d. of
precisie-apparatuur tegen de zonnebrilhouder. In de buurt van de aanstekerhouder
worden magneten gebruikt, die ervoor zorgen dat onder invloed van magnetisme
gegevens kunnen verdwijnen. Houd ook precisie-apparatuur zoals polshorloges uit de
buurt, aangezien deze voorwerpen kunnen breken.
480 6-3. Gebruik van de opbergmogelijkheden
NX200t_OM78009E_EE
Pasjeshouders
In het dashboardkastje (alleen auto
met rechtse besturing)
Op de zonnekleppen
Open het dashboardkastje.
(Blz. 477)
481
6-3. Gebruik van de opbergmogelijkheden
6
Voorzieningen in het interieur
NX200t_OM78009E_EE
Voorzieningen in de bagageruimte
Klap de haak omhoog om hem te
gebruiken.
In de bagageruimte zijn haken aanwezig
waaraan de bagage kan worden vastge-
zet.
Klap de haak omhoog om hem te
gebruiken.
Het bagagenet kan met behulp van de
haak worden opgehangen.
Bagagehaken
WAARSCHUWING
Om letsel te voorkomen, dienen de haken altijd in de opbergpositie te worden terug-
gezet wanneer ze niet worden gebruikt.
Bagagenethaken
WAARSCHUWING
Om letsel te voorkomen, dienen de haken altijd in de opbergpositie te worden terug-
gezet wanneer ze niet worden gebruikt.
482 6-3. Gebruik van de opbergmogelijkheden
NX200t_OM78009E_EE
Til de afdekplaat op en maak de haak vast. (Blz. 483) De volgende zaken kun-
nen worden opgeborgen.
Auto's met een compact reservewiel
Verbandtrommel en dergelijke
Accessoires
Gevarendriehoek*
*: De gevarendriehoek zelf behoort
niet tot de standaarduitrusting.
Ta s h a k e n
OPMERKING
Hang geen voorwerpen zwaarder dan 5 kg aan de tashaken.
Opbergvak onder de afdekplaat
1
2
3
483
6-3. Gebruik van de opbergmogelijkheden
6
Voorzieningen in het interieur
NX200t_OM78009E_EE
Auto's met een volwaardig reservewiel
Verbandtrommel en dergelijke
Accessoires
Gevarendriehoek*
*: De gevarendriehoek zelf behoort
niet tot de standaarduitrusting.
Auto's met een bandenreparatieset
Gevarendriehoek* en dergelijke
Verbandtrommel en dergelijke
*: De gevarendriehoek zelf behoort
niet tot de standaarduitrusting.
Als de bagageafdekking wordt
gebruikt: neem de koordjes los.
1
2
3
1
2
Afdekplaat
1
484 6-3. Gebruik van de opbergmogelijkheden
NX200t_OM78009E_EE
Als de bagageafdekking wordt
gebruikt: klap de bagageafdekking
omhoog.
Trek de hendel omhoog en open de
afdekplaat.
Til de afdekplaat omhoog en maak
de haak aan de achterzijde van de
afdekplaat los.
Maak de haak vast aan de bovenste
rand van de achterklepopening,
zoals aangegeven.
2
3
4
5
485
6-3. Gebruik van de opbergmogelijkheden
6
Voorzieningen in het interieur
NX200t_OM78009E_EE
Neem de koordjes los.
Klap de bagageafdekking omhoog.
Maak de afdekplaten aan de zijkant zo vast, dat
de markering “FRONT” naar de voorzijde van
de auto wijst.
WAARSCHUWING
Als de afdekplaten zijn geopend of verwijderd, plaats ze dan vóór het rijden terug op
hun oorspronkelijke plaats. Bij plotseling remmen kan letsel ontstaan doordat een inzit-
tende wordt geraakt door de afdekplaten of door items die in het opbergvak onder de
afdekplaat zijn opgeborgen.
Opbergen van de bagageafdekking
1
2
486 6-3. Gebruik van de opbergmogelijkheden
NX200t_OM78009E_EE
Trek de hendel omhoog en open de
afdekplaat.
Verwijder de bagageafdekking.
Wanneer de rugleuning van de achter-
stoelen naar achteren is geklapt, verwij-
der dan de afdekking nadat deze in de
hoogste stand is gezet. (Blz.167)
Til de afdekplaat op en berg de
bagageafdekking op in het opberg-
vak onder de afdekplaat.
3
4
5
WAARSCHUWING
Plaats geen voorwerpen op de bagageafdekking. Bij plotseling remmen of het maken
van een bocht vliegt het voorwerp mogelijk rond en kan het een inzittende raken. Dit
kan leiden tot een ongeval waarbij ernstig letsel kan ontstaan.
Laat kinderen niet op de bagageafdekking klimmen. Dit kan leiden tot beschadiging
van de bagageafdekking, en mogelijk tot ernstig letsel bij het kind.
487
6-4. Overige voorzieningen in het interieur
6
Voorzieningen in het interieur
NX200t_OM78009E_EE
Overige voorzieningen in het interieur
Klap de zonneklep omlaag om deze
in de vooruitgerichte stand te zetten.
Klap de zonneklep omlaag, maak de
klep los en draai deze naar de zij-
kant om de zonneklep in de zijde-
lingse stand te zetten.
Als de make-upverlichting blijft branden nadat het contact UIT is gezet, gaat de verlich-
ting na 20 minuten automatisch uit.
Zonnekleppen
1
2
Make-upspiegels
Op de zonnekleppen Op de zonnebrilhouder
Verschuif het klepje om de spiegel te
openen.
De verlichting gaat branden als het
afdekklepje opzij geschoven wordt.
Verwijder het deksel van de zonne-
brilhouder met behulp van de lus.
(Blz. 479)
Op de achterzijde van het deksel
bevindt zich een make-upspiegel.
OPMERKING
Oefen, wanneer het deksel van de zonnebrilhouder is verwijderd, geen overmatige
kracht uit op de make-upspiegel en plaats er geen zware voorwerpen op om schade
aan de make-upspiegel te voorkomen.
Laat, om te voorkomen dat de accu leegraakt, de make-upverlichting niet gedurende
langere tijd branden bij een niet-draaiende motor.
Lus
488 6-4. Overige voorzieningen in het interieur
NX200t_OM78009E_EE
De klok kan worden ingesteld door op de toetsen te drukken.
Ingedrukt houden zorgt ervoor dat
de wijzers achteruit gaan draaien.
Ingedrukt houden zorgt ervoor dat
de wijzers vooruit gaan draaien.
Gebruik deze als voeding voor elektronische voorwerpen die minder dan 12 V
DC/10 A verbruiken (stroomverbruik van 120 W).
Zorg er bij het gebruik van elektronische voorwerpen voor dat het stroomver-
bruik van alle aangesloten accessoireaansluitingen lager is dan 120 W.
De accessoireaansluiting kan worden gebruikt wanneer het contact in stand ACC of
AAN staat.
Klok
1
2
Accessoireaansluiting
In het consolevak In de bagageruimte
Open het deksel. Open het deksel.
Door de inkeping in het consolevak kunnen
voedingskabels worden geleid, zelfs als het
consolevak is gesloten.
489
6-4. Overige voorzieningen in het interieur
6
Voorzieningen in het interieur
NX200t_OM78009E_EE
U kunt een draagbaar apparaat opladen door een standaard Wireless Qi-lader
die compatibel is met draagbare apparaten, bijvoorbeeld smartphones en accu's
voor mobiele telefoons, op het laadgebied te plaatsen overeenkomstig de voor-
schriften van het Wireless Power Consortium.
Deze functie kan niet worden gebruikt met draagbare apparaten die groter zijn
dan het laadgebied. Ook werkt de functie mogelijk niet normaal, afhankelijk van
het draagbare apparaat. Lees de handleiding van de te gebruiken draagbare
apparaten.
Symbool “Qi”
Het symbool “Qi” is een handelsmerk van het Wireless Power Consortium.
Namen van alle onderdelen
Voedingsschakelaar
Werkingsindicator
Laadgebied
OPMERKING
Sluit de accessoireaansluiting af met het kapje als de aansluiting niet in gebruik is, om
schade aan de accessoireaansluiting te voorkomen.
Vreemde voorwerpen of vloeistoffen die in de accessoireaansluiting terechtkomen,
kunnen kortsluiting veroorzaken.
Gebruik, om te voorkomen dat de accu leegraakt, de accessoireaansluiting niet lan-
ger dan noodzakelijk is als de motor niet draait.
Draadloze lader (indien aanwezig)
1
2
3
490 6-4. Overige voorzieningen in het interieur
NX200t_OM78009E_EE
Gebruik van de draadloze lader
Open het consolevak. (Blz. 477)
Druk op de voedingsschakelaar
van de draadloze lader.
Wordt met iedere druk op de voe-
dingsschakelaar aan- en uitgescha-
keld.
Wanneer de schakelaar aan is, gaat
de werkingsindicator (groen) bran-
den.
Ook wanneer de motor is uitgescha-
keld, wordt de status aan/uit van de
voedingsschakelaar opgeslagen.
Plaats de laadzijde van het draag-
bare apparaat naar beneden.
Tijdens het opladen gaat de wer-
kingsindicator (oranje) branden.
Wanneer er niet wordt geladen, pro-
beer dan het draagbare apparaat zo
dicht mogelijk bij het midden van het
laadgebied te plaatsen.
Wanneer het laden is voltooid, gaat
de werkingsindicator (groen) bran-
den.
Oplaadfunctie
Wanneer het laden is voltooid en na een bepaalde tijd in de onderbre-
kingsstatus, wordt het laden hervat.
Wanneer het draagbare apparaat wordt verplaatst, stopt het laden even
en wordt het vervolgens weer hervat.
1
2
3
491
6-4. Overige voorzieningen in het interieur
6
Voorzieningen in het interieur
NX200t_OM78009E_EE
Voorwaarden voor verlichting van de werkingsindicator
*: Afhankelijk van het draagbare apparaat kan het voorkomen dat de werkingsindicator
oranje blijft branden, ook al is het laden voltooid.
Als de werkingsindicator knippert
Als zich een fout voordoet, knippert de werkingsindicator oranje. Los de fout
op op basis van onderstaande tabel.
Werkingsindicator Voorwaarden
Uitschakelen Wanneer de voeding voor de draadloze lader uit is
Groen (gaat branden) In stand-by (status opladen mogelijk)
Wanneer het laden is voltooid*
Oranje (gaat branden)
Wanneer het draagbare apparaat op het laadgebied
wordt geplaatst (het draagbare apparaat wordt
gesignaleerd)
Laden
Werkingsindicator Vermoedelijke oorzaken Oplossing
Knippert eens per secon-
de herhaaldelijk (oranje)
Fout in communicatie tussen
auto en lader.
Neem contact op met een
erkende Lexus-dealer of
hersteller/reparateur of
een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitge-
ruste deskundige.
Knippert continu 3 keer
herhaaldelijk (oranje)
Er bevindt zich een vreemde
substantie tussen het draag-
bare apparaat en het laad-
gebied.
Ver wi jder de vreem de
substantie.
Het draagbare apparaat is
niet synchroon doordat
deze van zijn plaats is ge-
schoven.
Plaats het draagbare ap-
paraat in het midden van
het laadgebied.
Knippert continu 4 keer
herhaaldelijk (oranje)
De temperatuur in de
draadloze lader stijgt.
Stop direct met laden en
start het laden weer na een
poos te hebben gewacht.
492 6-4. Overige voorzieningen in het interieur
NX200t_OM78009E_EE
De draadloze lader kan worden bediend als
Het contact staat in stand ACC of AAN.
Bruikbare draagbare apparaten
Standaard Wireless Qi-laders kunnen worden gebruikt voor draagbare apparaten.
Niet voor alle standaard Qi-apparaten is echter compatibiliteit gegarandeerd.
De draadloze lader bedoeld voor draagbare apparaten met een laag vermogen van niet
meer dan 5 W, zoals mobiele telefoons en smartphones.
Wanneer er hoesjes of accessoires aan de draagbare apparaten zijn bevestigd
Laad niet op wanneer er een hoesje of accessoire aan het draagbare apparaat is beves-
tigd dat niet compatibel is met Qi. Afhankelijk van het type hoesje of accessoire kan het
zijn dat het laden niet mogelijk is. Verwijder het hoesje of accessoire als het draagbare
apparaat op het laadgebied is geplaatst, ook al wordt er niet geladen.
Tijdens het laden is via AM-radio ruis te horen
Schakel de draadloze lader uit en controleer of de ruis is afgenomen. Als de ruis
afneemt, druk dan gedurende 2 seconden op de voedingsschakelaar van de draadloze
lader. Hiermee kan de frequentie van de lader worden gewijzigd en de ruis worden ver-
minderd.
In dat geval gaat ook de werkingsindicator 2 keer oranje knipperen.
Belangrijke punten met betrekking tot de draadloze lader
Als de elektronische sleutel niet in het interieur kan worden gesignaleerd, kan er niet
worden geladen. Wanneer het portier wordt geopend en gesloten, wordt het laden
mogelijk tijdelijk onderbroken.
Tijdens het laden worden de draadloze lader en het draagbare apparaat warmer. Dit
duidt echter niet op een storing.
Wanneer een draagbaar apparaat tijdens het laden warm wordt, stopt het laden moge-
lijk als gevolg van de beschermingsfunctie van het draagbare apparaat. In dit geval kunt
u weer laden nadat de temperatuur van het draagbare apparaat aanmerkelijk is afge-
nomen.
Geluiden tijdens het gebruik
Wanneer de voeding wordt ingeschakeld, is er tijdens het zoeken van het draagbare
apparaat een geluid te horen. Dit duidt echter niet op een storing.
493
6-4. Overige voorzieningen in het interieur
6
Voorzieningen in het interieur
NX200t_OM78009E_EE
WAARSCHUWING
Wees voorzichtig tijdens het rijden
Wanneer een draagbaar apparaat wordt opgeladen, dient de bestuurder uit veilig-
heidsoverwegingen het hoofdgedeelte van het draagbare apparaat niet te bedienen
tijdens het rijden.
Waarschuwing met betrekking tot beïnvloeding van elektronische apparatuur
Mensen met geïmplanteerde pacemakers, CRT-pacemakers, geïmplanteerde hartde-
fibrillatoren of andere elektrische medische apparaten dienen hun arts te raadplegen
m.b.t. het gebruik van de draadloze lader. De werking van de draadloze lader heeft
mogelijk invloed op de medische apparaten.
Voorkomen van schade en brandwonden
Neem de volgende voorzorgsmaatregelen in acht.
Anders kan er een storing ontstaan in de apparatuur en kunnen schade, brand of
brandwonden ontstaan als gevolg van oververhitting.
Plaats tijdens het laden geen metalen voorwerpen tussen het laadgebied en het
draagbare apparaat
Bevestig geen stickers, metalen voorwerpen, enz. op het laadgebied of op het draag-
bare apparaat
Bedek het laadgebied of het draagbare apparaat tijdens het laden niet met een doek
o.i.d.
Laad geen andere draagbare apparaten dan die zijn aangegeven
Probeer de lader niet te demonteren of te wijzigen
Sla niet op de lader en oefen er geen overmatige kracht op uit
494 6-4. Overige voorzieningen in het interieur
NX200t_OM78009E_EE
WAARSCHUWING
Omstandigheden waaronder de functie mogelijk niet goed werkt
Onder de volgende omstandigheden werkt de lader mogelijk niet goed
Het draagbare apparaat is volledig geladen
Er bevinden zich verontreinigingen tussen het laadgebied en het draagbare apparaat
De temperatuur van het draagbare apparaat neemt toe als gevolg van het laden
Het laadgedeelte van het draagbare apparaat is naar boven gericht
Het draagbare apparaat is niet op de juiste plaats op het laadgebied geplaatst
In de buurt van een televisiezendmast, elektriciteitscentrale, tankstation, radiozender,
videowall, luchthaven of andere locatie waar sterke radiogolven aanwezig zijn
Wanneer de elektronische sleutel tegen een van de volgende metalen voorwerpen
wordt gehouden of erdoor wordt bedekt
Kaarten met aluminiumfolie
Sigarettenpakjes met aluminiumfolie erin
Metalen portemonnees of tassen
•Muntgeld
Metalen handwarmers
Media zoals CD's en DVD's
Als er andere sleutels met afstandsbediening (die radiogolven uitzenden) in de buurt
gebruikt worden
Wanneer, afgezien van het bovenstaande, de lader niet normaal werkt of de werkings-
indicator continu knippert, zit er waarschijnlijk een storing in de draadloze lader. Neem
contact op met een erkende Lexus-dealer of hersteller/reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige.
Voorkomen van storingen of schade aan gegevens
Houd tijdens het laden geen magnetische kaarten (zoals creditcards), magnetische
opslagmedia e.d. in de buurt van de lader. Anders kunnen onder invloed van magne-
tisme gegevens verloren gaan. Houd ook precisie-apparatuur zoals polshorloges uit
de buurt van de lader, aangezien deze voorwerpen kunnen breken.
Laat draagbare apparaten niet in de auto achter. De temperatuur in de auto kan in de
zon hoog oplopen, waardoor het apparaat beschadigd kan raken.
Voorkomen van ontlading van de 12V-accu
Gebruik de draadloze lader niet gedurende lange tijd wanneer de motor is uitgescha-
keld.
495
6-4. Overige voorzieningen in het interieur
6
Voorzieningen in het interieur
NX200t_OM78009E_EE
Klap de armsteun omlaag om deze te
kunnen gebruiken.
Een handgreep aan het dak kan ter
ondersteuning van uw lichaam worden
gebruikt wanneer u zit.
Armsteun
OPMERKING
Plaats geen al te zware last op de armsteun om schade aan de armsteun te voorkomen.
Handgrepen
WAARSCHUWING
Gebruik de handgreep niet bij het in- of uitstappen of bij het opstaan vanaf uw zitplaats.
OPMERKING
Hang geen zware voorwerpen aan de handgreep en belast de greep niet overmatig,
om schade aan de handgreep te voorkomen.
496 6-4. Overige voorzieningen in het interieur
NX200t_OM78009E_EE
De handgrepen achter zijn voorzien
van kledinghaakjes.
Kledinghaakjes
WAARSCHUWING
Hang geen kleerhangers, harde voorwerpen of voorwerpen met scherpe punten aan
het kledinghaakje. Als de curtain airbags geactiveerd worden, kunnen deze voorwer-
pen projectielen worden en ernstig letsel veroorzaken.
497
7
Onderhoud en verzorging
NX200t_OM78009E_EE
7-1. Onderhoud en verzorging
Reinigen en beschermen van
het exterieur..............................498
Reinigen en beschermen van
het interieur...............................502
7-2. Onderhoud
Onderhoud en reparatie........505
7-3. Zelf uit te voeren onderhoud
Voorzorgsmaatregelen bij
zelf uit te voeren onderhoud
en controles.............................. 508
Motorkap ....................................... 510
Plaatsen van de garagekrik ......511
Motorruimte ................................. 513
Banden........................................... 526
Bandenspanning ........................536
Velgen.............................................538
Interieurfilter................................540
Batterij elektronische
sleutel........................................... 542
Controleren en vervangen
van zekeringen.........................544
Lampen ..........................................548
498 7-1. Onderhoud en verzorging
NX200t_OM78009E_EE
Reinigen en beschermen van het exterieur
Spoel de auto van boven naar beneden af met schoon water en spoel vuil en
stof uit de wielkasten en van de onderkant van de auto.
Was de auto met een spons of een zachte doek (bijv. een zeemlap).
Verwijder hardnekkige vlekken met een autowasmiddel en spoel grondig af
met water.
Veeg overtollig water weg.
Wanneer het water niet meer in druppels op de lak blijft liggen, moet de auto
opnieuw in de was worden gezet.
Zet de auto alleen in de was als de carrosserie is afgekoeld.
Zelfherstellende coating
De carrosserie is voorzien van een zelfherstellende coating die bestand is tegen kleine,
oppervlakkige krassen die worden veroorzaakt in een autowasstraat, enz.
De coating heeft een levensduur van 5 tot 8 jaar vanaf het moment dat de auto vanuit
de fabriek is geleverd.
De hersteltijd varieert afhankelijk van de diepte van de kras en de buitentemperatuur.
De hersteltijd kan korter worden wanneer de coating verwarmd wordt met warm
water.
Diepe krassen die zijn veroorzaakt door sleutels, muntstukken e.d. kunnen niet worden
hersteld.
Gebruik geen was met schuurmiddelen.
Wassen in de wasstraat
Voordat u de wasstraat inrijdt:
Klap de spiegels in
Schakel de elektrisch bedienbare achterklep uit (indien aanwezig)
Begin met wassen vanaf de voorzijde van de auto. Klap de spiegels weer uit voordat u
gaat rijden.
Sommige borstels in wasstraten kunnen krassen veroorzaken, waardoor de lak van uw
auto wordt beschadigd.
In sommige autowasserettes wordt de achterspoiler mogelijk niet gereinigd. Ook
bestaat er mogelijk een verhoogde kans op schade aan de auto.
Hogedrukreinigers
Zorg ervoor dat de sproeiers van de wasstraat zich zo ver mogelijk bij de ruiten van-
daan bevinden.
Controleer voordat u de wasstraat gebruikt of de tankdopklep van uw auto goed
gesloten is.
Voer het volgende uit om uw auto te beschermen en in perfecte staat te
houden:
499
7-1. Onderhoud en verzorging
7
Onderhoud en verzorging
NX200t_OM78009E_EE
Opmerking voor auto's met Smart entry-systeem en startknop (indien aanwezig)
Als de portiergreep nat wordt terwijl de elektronische sleutel zich binnen het werk-
zame gebied bevindt, kan het portier herhaaldelijk worden vergrendeld en ontgren-
deld. Zorg ervoor dat de sleutel zich op ten minste 2 m van de auto bevindt terwijl deze
wordt gewassen. (Zorg ervoor dat de sleutel niet gestolen wordt.)
Als de elektronische sleutel zich in de auto bevindt en een portiergreep tijdens het
wassen van de auto nat wordt, klinkt er buiten de auto een zoemer. Vergrendel alle por-
tieren om het alarm uit te schakelen.
Schakel de energiebesparende functie voor de batterij in om het Smart entry-systeem
met startknop uit te schakelen. (Blz.149)
Lichtmetalen velgen
Verwijder vuil onmiddellijk met een neutraal reinigingsmiddel. Gebruik geen harde
borstels of schuurmiddelen. Gebruik geen sterke of bijtende oplosmiddelen.
Gebruik hetzelfde neutrale reinigingsmiddel en dezelfde was die gebruikt is voor de
carrosserie.
Reinig de velgen niet met reinigingsmiddelen als de velgen, bijvoorbeeld na een lange
rit bij warm weer, nog warm zijn.
Spoel het reinigingsmiddel op de velgen direct na het gebruik af.
Bumpers
Gebruik geen schuurmiddelen. (auto's met een waterafstotende laag)
Waterafstotende laag zijruiten voor
De volgende voorzorgsmaatregelen kunnen de effectiviteit van de waterafstotende
laag vergroten:
Verwijder regelmatig vuil e.d. van de zijruiten voor.
Zorg ervoor dat vuil en stof zich niet gedurende langere periodes op de ruiten kun-
nen verzamelen.
Reinig de ruiten zo snel mogelijk met een zachte, vochtige doek.
Gebruik voor het reinigen van de ruiten geen was of ruitenreinigers met schuurmid-
delen.
Gebruik geen metaalhoudende voorwerpen om condens te verwijderen.
Wanneer de waterafstotende werking niet meer voldoende is, kan de laag worden
gerepareerd. Neem contact op met een erkende Lexus-dealer of hersteller/reparateur
of een andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige.
500 7-1. Onderhoud en verzorging
NX200t_OM78009E_EE
WAARSCHUWING
Bij het wassen van de auto
Zorg dat er geen water in de motorruimte komt. Anders kan er brand in elektrische
componenten, enz. ontstaan.
Bij het wassen van de voorruit (auto's met regensensor)
Wanneer het bovenste deel van de voorruit waar de regensensor is geplaatst met de
hand wordt aangeraakt
Wanneer een natte doek of iets dergelijks in de buurt van de regensensor wordt
gehouden
Als iets tegen de voorruit stoot
Als u het regensensorhuis aanraakt of als iets in aanraking komt met de regensensor
Voorzorgsmaatregelen met betrekking tot de uitlaatpijp
Uitlaatgassen zorgen ervoor dat de uitlaatpijp tamelijk heet wordt.
Raak wanneer u de auto wast de uitlaatpijp en de uitlaatdemper (indien aanwezig) niet
aan totdat deze voldoende is afgekoeld, aangezien het aanraken van een hete uitlaat-
pijp brandwonden kan veroorzaken.
Voorzorgsmaatregelen met betrekking tot de achterbumper met de Blind Spot
Monitor (indien aanwezig)
Als de lak van de achterbumper is geschilferd of bekrast, kan een storing optreden in
het systeem. Neem, als dit gebeurt, contact op met een erkende Lexus-dealer of her-
steller/reparateur of een andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskun-
dige.
Zet de ruitenwisserschakelaar in de stand OFF.
Als de ruitenwisserschakelaar in de stand
AUTO staat, kunnen de ruitenwissers in de vol-
gende gevallen onverwacht in werking treden.
Hierdoor kunnen uw handen bekneld raken en
kunt u ernstig letsel oplopen, en hierdoor kun-
nen de ruitenwisserbladen beschadigd raken.
Uit
501
7-1. Onderhoud en verzorging
7
Onderhoud en verzorging
NX200t_OM78009E_EE
OPMERKING
Aantasting van de lak en corrosie van de carrosserie en onderdelen (lichtmetalen
velgen, enz.) voorkomen
Was de auto zo spoedig mogelijk:
Na het rijden in een kustgebied
Na het rijden over gepekelde wegen
Als er zich teer of boomsappen op de lak bevinden
Als er zich dode insecten, insecten- of vogelpoep op de lak bevinden
Na het rijden in gebieden waar sprake is van veel rook, stof, ijzerdeeltjes of chemi-
sche stoffen
Als de auto erg vuil is geworden van stof of modder
Als er brandstof op de lak is gemorst
Laat krassen of steenslagschade onmiddellijk repareren.
Verwijder vuil van de velgen en berg ze op een droge plaats op om te voorkomen dat
de velgen tijdens de opslag gaan corroderen.
Schoonmaken van de verlichting aan de buitenzijde
Was deze met de nodige voorzichtigheid. Gebruik geen organische oplosmiddelen
en borstel ze ook niet af met een harde borstel.
Deze kunnen de verlichting beschadigen.
Breng geen was aan op de lenzen.
Was kan het lampglas beschadigen.
Voorkomen van beschadiging van de ruitenwisserarmen voor
Trek eerst de ruitenwisserarm aan de bestuurderszijde omhoog en daarna die aan de
passagierszijde. Begin, als u de ruitenwisserarmen weer in hun oorspronkelijke stand
terugzet, aan de passagierszijde.
Wassen in een autowasstraat (auto's met ruitenwissers met regensensor)
Zet de ruitenwisserschakelaar in stand OFF.
Als de ruitenwisserschakelaar in stand AUTO staat, kunnen de ruitenwissers in wer-
king treden waardoor de ruitenwisserbladen beschadigd kunnen raken.
Reinigen met een hogedrukreiniger
Stel de camera of de omgeving ervan tijdens het wassen van de auto niet bloot aan
sterke waterstralen uit de hogedrukreiniger. Door de kracht van de waterstralen
werkt het apparaat mogelijk niet normaal.
Houd de sproeierkop uit de buurt van de volgende onderdelen en hoezen (rubberen
of kunststof afdekkingen) of stekkers. Wanneer onderdelen in aanraking komen met
sterke waterstralen, kunnen ze beschadigd raken.
Aan aandrijflijn gerelateerde onderdelen
Onderdelen stuurinrichting
Onderdelen wielophanging
•Onderdelen remsysteem
502 7-1. Onderhoud en verzorging
NX200t_OM78009E_EE
Reinigen en beschermen van het interieur
Verwijder vuil en stof met een stofzuiger. Veeg vuile oppervlakken schoon met
een in lauw water gedompelde doek.
Verwijder vuil en stof met een stofzuiger.
Veeg overtollig vuil en stof weg met een zachte doek die is bevochtigd met
een verdund reinigingsmiddel.
Gebruik sop met maximaal 5% wolreinigingsmiddel.
Verwijder alle sporen van het reinigingsmiddel grondig met een schone,
vochtige doek.
Veeg daarna het resterende vocht van het leder af met een droge, schone
doek. Laat de lederen bekleding drogen in een geventileerde ruimte in de
schaduw.
Verwijder los vuil met een stofzuiger.
Maak vinyl bekleding schoon met een spons of zachte doek met een mild sop.
Laat het sop enkele minuten inwerken. Verwijder het vuil en veeg het sop weg
met een schone, droge doek.
Voer het volgende uit om het interieur van uw auto te beschermen en in
perfecte staat te houden:
Beschermen van het interieur
Schoonmaken van lederen bekleding
Schoonmaken van vinyl bekleding
503
7-1. Onderhoud en verzorging
7
Onderhoud en verzorging
NX200t_OM78009E_EE
Onderhoud van lederen bekleding
Om het interieur in een goede conditie te houden, raadt Lexus u aan het twee keer per
jaar schoon te maken.
Schoonmaken van de vloerbedekking
Er zijn verschillende reinigingsmiddelen op schuimbasis in de handel verkrijgbaar.
Gebruik een spons of een borstel om het schuim op de vloerbedekking aan te brengen.
Wrijf met elkaar overlappende cirkels. Gebruik geen water. Veeg vuile oppervlakken
schoon en laat ze drogen. Het beste resultaat wordt verkregen als de vloerbedekking zo
droog mogelijk wordt gehouden.
Veiligheidsgordels
Maak de veiligheidsgordels schoon met een mild sop, lauw water en een doek of spons.
Controleer de gordels tijdens het schoonmaken op abnormale slijtage, rafels en scheu-
ren.
Zijruiten voor met UV-beschermende laag
De zijruiten voor hebben een UV-beschermende laag. Houd u aan het volgende om
schade aan de UV-beschermende laag te voorkomen:
Wanneer de ruiten vuil zijn, veeg ze dan zo snel mogelijk voorzichtig schoon met een
natte (lauwwarme) doek.
Wanneer de ruiten zeer vuil zijn, open en sluit deze dan niet herhaaldelijk.
WAARSCHUWING
Water in de auto
Mors geen vloeistof in het interieur van de auto.
Anders kunnen de elektrische onderdelen en dergelijke defect raken of vlam vatten.
Voorkom dat onderdelen of de bedrading van het airbagsysteem in het interieur nat
worden. (Blz. 46)
Een elektrische storing kan ervoor zorgen dat de airbags worden geactiveerd of niet
op de juiste wijze werken, waardoor ernstig letsel kan ontstaan.
Reinigen van het interieur (met name het dashboard)
Gebruik geen autowas of lakcleaner. Het dashboard kan in de voorruit worden weer-
kaatst; hierdoor kan het gezichtsveld van de bestuurder worden belemmerd wat een
ernstig ongeval tot gevolg kan hebben.
504 7-1. Onderhoud en verzorging
NX200t_OM78009E_EE
OPMERKING
Reinigingsmiddelen
Gebruik de volgende reinigingsmiddelen niet, omdat ze verkleuring van het interieur
of strepen en beschadigingen van gelakte oppervlakken kunnen veroorzaken:
Behalve de stoelen: Organische reinigingsmiddelen zoals wasbenzine en terpen-
tine, alkalische of zuurhoudende middelen, textielverf en bleekmiddel
Stoelen: Alkalische en zuurhoudende middelen, zoals thinner, wasbenzine en
alcohol
Gebruik geen autowas of lakcleaner. Het dashboard of andere gelakte delen van het
interieur kunnen beschadigd raken.
Voorkomen van beschadiging van lederen bekleding
Neem de volgende voorzorgsmaatregelen in acht om beschadiging en vroegtijdige
slijtage van lederen bekleding te voorkomen:
Verwijder stof en vuil onmiddellijk van de bekleding.
Stel de auto niet langdurig bloot aan direct zonlicht. Parkeer uw auto in de schaduw,
vooral bij warm weer.
Leg geen vinyl of plastic voorwerpen of artikelen die was bevatten op de bekleding,
aangezien ze bij hoge temperaturen in het interieur mogelijk aan het leer vast blijven
kleven.
Water op de vloerbedekking
Was de vloerbedekking van de auto niet met water.
Water dat in contact komt met elektrische onderdelen boven of onder de vloerbedek-
king, kan schade aan de verschillende systemen van de auto veroorzaken, bijvoor-
beeld aan het audiosysteem. Water kan bovendien roest aan de carrosserie veroorza-
ken.
Schoonmaken van de binnenzijde van de voorruit (auto's met LDA [Lane Departure
Alert]) (indien aanwezig) of LDA [Lane Departure Alert met stuurregeling] (indien
aanwezig) of Automatic High Beam-systeem)
Raak de camerasensor niet aan (Blz. 304).
Als de camera een kras heeft of wordt geraakt, werken de LDA en het Automatic High
Beam-systeem mogelijk niet goed meer of veroorzaken deze een storing.
Schoonmaken van de binnenzijde van de voorruit en achterruit
Gebruik geen ruitenreiniger om de achterruit schoon te maken. Anders kunnen de
verwarmingsdraden en antenne beschadigd raken. Veeg de ruit voorzichtig schoon
met een doek en lauw water. Veeg de ruit schoon in dezelfde richting als de verwar-
mingsdraden en antenne.
Voorkom beschadiging van de verwarmingsdraden en de antenne.
Schoonmaken van de zijruiten voor
Gebruik geen chemische of schuurmiddelen (bijv. ruitenreiniger, reinigingsmiddelen,
was) om de ruiten schoon te maken. Anders kan de laag beschadigd raken.
505
7-2. Onderhoud
7
Onderhoud en verzorging
NX200t_OM78009E_EE
Onderhoud en reparatie
Laat het onderhoud aan uw auto uitvoeren volgens het onderhoudsschema.
Zie het onderhoudsboekje en het garantieboekje van Lexus voor de volledige infor-
matie over het onderhoudsschema.
Kan de bestuurder zelf onderhoud en controles uitvoeren?
Als u een beetje technisch inzicht en wat eenvoudig gereedschap hebt, zijn veel
onderhoudswerkzaamheden en reparaties zelf uit te voeren.
Houd er echter rekening mee dat voor bepaalde werkzaamheden speciaal gereed-
schap en kennis benodigd zijn. Dit soort werkzaamheden kunt u beter overlaten aan
een deskundig monteur. Zelfs als u een ervaren doe-het-zelfmonteur bent, raden wij
u aan om reparaties en onderhoud door een erkende Lexus-dealer of hersteller/
reparateur of een andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige uit
te laten voeren. Een erkende Lexus-dealer of hersteller/reparateur houdt de onder-
houdshistorie van uw Lexus bij, wat handig kan zijn als u ooit werkzaamheden moet
laten uitvoeren die onder de garantie vallen. Indien u de onderhoudswerkzaamheden
door een andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige dan een
erkende Lexus-dealer of hersteller/reparateur laat uitvoeren, raden wij u aan te vra-
gen of de onderhoudshistorie kan worden bijgehouden.
Om veilig en zuinig te kunnen rijden is het van essentieel belang dat uw auto
goed verzorgd en onderhouden wordt. Lexus raadt u aan uw auto als volgt te
onderhouden:
Periodiek onderhoud
Onderhoud en controles zelf uitvoeren
506 7-2. Onderhoud
NX200t_OM78009E_EE
Waar naartoe voor goed onderhoud?
Om uw auto in de best mogelijke staat te houden, raadt Lexus u aan om alle reparaties,
inspecties en onderhoudswerkzaamheden te laten uitvoeren door een erkende Lexus-
dealer of hersteller/reparateur of een andere naar behoren gekwalificeerde en uitge-
ruste deskundige. Laat door de garantie gedekte reparaties en servicewerkzaamheden
uitvoeren door een erkende Lexus-dealer of hersteller/reparateur, die originele Lexus-
onderdelen gebruikt bij het oplossen van eventuele problemen met uw auto. Er kunnen
ook voordelen aan zitten om niet door de garantie gedekte reparaties en servicewerk-
zaamheden te laten uitvoeren door een erkende Lexus-dealer of hersteller/reparateur,
omdat die u met zijn expertise kan helpen eventuele problemen met uw auto op te los-
sen.
Uw erkende Lexus-dealer of hersteller/reparateur of een andere naar behoren gekwali-
ficeerde en uitgeruste deskundige voert alle voorgeschreven periodieke onderhouds-
werkzaamheden aan uw auto betrouwbaar en tegen zo laag mogelijke kosten uit,
dankzij zijn ervaring met auto's van Lexus.
Wanneer moet uw auto worden gerepareerd?
Wees attent op veranderingen in de prestaties en geluiden en op zichtbare tekenen die
erop wijzen dat onderhoud noodzakelijk is. Een paar belangrijke aanwijzingen zijn:
De motor hapert, stottert of slaat over
Een merkbaar verlies aan trekkracht
Vreemde motorgeluiden
Sporen van lekkage onder de auto (na gebruik van de airconditioning is waterlekkage
echter normaal)
Verandering in het uitlaatgeluid (dit kan wijzen op een zeer gevaarlijk koolmonoxide-
lek. Rijd met alle ruiten open en laat het uitlaatsysteem onmiddellijk controleren).
Abnormaal zachte banden; ongewoon veel bandengepiep bij het nemen van bochten;
ongelijkmatige bandenslijtage
De auto trekt naar één kant, terwijl u rechtuitrijdt op een vlakke weg
Vreemde geluiden die kennelijk in verband staan met de bewegingen van de wielop-
hanging
Verlies van remkracht; “sponzig” aanvoelend rempedaal; het pedaal kan bijna tot op de
vloer worden ingetrapt; scheeftrekken van de auto bij remmen
Koelvloeistoftemperatuur voortdurend hoger dan normaal (Blz. 101)
Als u een van deze zaken merkt, laat dan uw auto zo snel mogelijk nakijken door een
erkende Lexus-dealer of hersteller/reparateur of een andere naar behoren gekwalifi-
ceerde en uitgeruste deskundige. Mogelijk moet uw auto afgesteld of gerepareerd wor-
den.
507
7-2. Onderhoud
7
Onderhoud en verzorging
NX200t_OM78009E_EE
WAARSCHUWING
Wanneer uw auto niet volgens de voorschriften is onderhouden
Door onjuist onderhoud kan niet alleen de auto ernstige schade oplopen, maar kan
ook ernstig letsel worden veroorzaakt.
Omgaan met de accu
Accupolen, aansluitingen en bijbehorende onderdelen bevatten lood. Een loodvergif-
tiging kan een hersenbeschadiging veroorzaken. Was daarom na werkzaamheden
altijd uw handen. (Blz. 522)
508 7-3. Zelf uit te voeren onderhoud
NX200t_OM78009E_EE
Voorzorgsmaatregelen bij zelf uit te voeren
onderhoud en controles
Als u controles en onderhoudswerkzaamheden uitvoert, dient u dit precies te
doen zoals in dit hoofdstuk wordt beschreven.
Onderwerp Benodigdheden
Toestand accu
(Blz. 522)
•Warm water •Zuiveringszout •Vet
Universele sleutel (voor de bouten van de accukabels)
Koelvloeistofniveau
motor/intercooler
(Blz. 520)
Toyota Super Long Life Coolant of een gelijkwaardig pro-
duct
Toyota Super Long Life koelvloeistof is voorgemixt met 50%
koelvloeistof en 50% gedestilleerd water.
Trechter (uitsluitend voor het bijvullen van koelvloeistof)
Motoroliepeil
(Blz. 516)
Originele Toyota-motorolie of gelijkwaardig
Doek of poetspapier
Trechter (uitsluitend voor het bijvullen van motorolie)
Zekeringen
(Blz. 544)
Zekering met dezelfde stroomsterkte als de oorspronkelijke
zekering
Lampen
(Blz. 548)
Lamp met hetzelfde nummer en vermogen als het oorspron-
kelijke exemplaar
Kruiskopschroevendraaier Sleufkopschroevendraaier
•Sleutel
Radiateur en con-
densor (Blz. 521)
Bandenspanning
(Blz. 536) Bandenspanningsmeter •Compressor
Ruitensproeier-
vloeistof
(Blz. 525)
Water of ruitensproeiervloeistof met antivries (voor gebruik
onder winterse omstandigheden)
Trechter (uitsluitend voor het bijvullen van ruitensproeier-
vloeistof)
509
7-3. Zelf uit te voeren onderhoud
7
Onderhoud en verzorging
NX200t_OM78009E_EE
WAARSCHUWING
In de motorruimte bevinden zich onderdelen en vloeistoffen die plotseling kunnen bewe-
gen, heet worden of onder elektrische spanning staan. Neem onderstaande voorzorgs-
maatregelen in acht om ernstig letsel te voorkomen.
Tijdens werkzaamheden onder de motorkap
Houd handen, kleding en gereedschap uit de buurt van de draaiende ventilator en de
aandrijfriem.
Raak de motor, de radiateur, het uitlaatspruitstuk en dergelijke niet aan als de motor
heet is. De olie en andere vloeistoffen kunnen ook heet zijn.
Laat geen brandbare voorwerpen, zoals een stuk papier of een doek, achter in de
motorruimte.
Niet roken en geen open vuur bij brandstof en bij de accu. De brandstof- en accu-
dampen zijn licht ontvlambaar.
Wees uiterst voorzichtig als u aan de accu werkt. De accu bevat namelijk het giftige
en corrosieve zwavelzuur.
Wees voorzichtig, want remvloeistof is gevaarlijk voor uw handen en ogen en kan
gelakte oppervlakken beschadigen. Als u remvloeistof op uw handen of in uw ogen
krijgt, spoel ze dan onmiddellijk met schoon water. Raadpleeg een arts als u last blijft
houden.
Werkzaamheden bij de elektrische koelventilatoren of de radiateur
Zorg ervoor dat het contact UIT staat.
Als het contact AAN staat, kunnen de elektrische koelventilatoren automatisch wor-
den ingeschakeld als de airconditioning aan is en/of als de koelvloeistoftemperatuur
hoog is. (Blz. 521)
Veiligheidsbril
Draag een veiligheidsbril om uw ogen te beschermen tegen rondvliegend of vallend
materiaal, een straal vloeistof, enz.
OPMERKING
Wanneer u het luchtfilter verwijdert
Rijden zonder luchtfilter kan leiden tot overmatige motorslijtage door vuil in de inlaat-
lucht.
Als het vloeistofniveau te laag of te hoog is
Het is normaal dat het remvloeistofniveau iets lager wordt door slijtage van de rem-
blokken of door een hoog vloeistofniveau in de accumulator.
Als het reservoir regelmatig moet worden bijgevuld, kan dit duiden op een serieus pro-
bleem.
510 7-3. Zelf uit te voeren onderhoud
NX200t_OM78009E_EE
Motorkap
Trek de ontgrendelingshendel naar u
toe.
De motorkap zal iets omhoog springen.
Trek de veiligheidshaak omhoog en
open de motorkap.
Ontgrendelen van de motorkap vanuit het interieur.
1
2
WAARSCHUWING
Controle voor het rijden
Controleer of de motorkap goed dicht en vergrendeld is.
Is dat niet het geval, dan kan de motorkap tijdens het rijden onverwachts opengaan,
waardoor een ongeval of ernstig letsel kan ontstaan.
511
7-3. Zelf uit te voeren onderhoud
7
Onderhoud en verzorging
NX200t_OM78009E_EE
Plaatsen van de garagekrik
Voor
Volg bij het gebruik van een garagekrik altijd de bij de krik geleverde
handleiding en wees voorzichtig.
Krik de auto uitsluitend op met de garagekrik onder een van de aangegeven
kriksteunpunten. Als de auto wordt opgekrikt, terwijl de krik niet goed is
geplaatst, kan de auto beschadigd raken of van de krik vallen en ernstig letsel
veroorzaken.
512 7-3. Zelf uit te voeren onderhoud
NX200t_OM78009E_EE
Achter
Voordat u uw auto opkrikt met een garagekrik: Verwijder het plaatje.
Verwijder de bout
Verwijder het kapje
Uw auto opkrikken met een garagekrik.
1
1
2
2
513
7-3. Zelf uit te voeren onderhoud
7
Onderhoud en verzorging
NX200t_OM78009E_EE
Motorruimte
NX 200t
Zekeringenkast (Blz. 544)
Koelvloeistofreservoir (Blz. 520)
Motorolievuldop (Blz. 517)
Oliepeilstok (Blz. 516)
Koelvloeistofreservoir intercooler
(Blz. 520)
Accu (Blz. 522)
Radiateur (Blz. 521)
Condensor (Blz. 521)
Elektrische koelventilatoren
Sproeierreservoir (Blz. 525)
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
514 7-3. Zelf uit te voeren onderhoud
NX200t_OM78009E_EE
NX 200
Zekeringenkast (Blz. 544)
Koelvloeistofreservoir (Blz. 520)
Motorolievuldop (Blz. 517)
Accu (Blz. 522)
Radiateur (Blz. 521)
Condensor (Blz. 521)
Elektrische koelventilatoren
Oliepeilstok (Blz. 516)
Sproeierreservoir (Blz. 525)
1
2
3
4
5
6
7
8
9
515
7-3. Zelf uit te voeren onderhoud
7
Onderhoud en verzorging
NX200t_OM78009E_EE
Verwijderen van de afdekkap motorruimte
Plaatsen van de clips
Plaatsen
Indrukken
Afdekkap motorruimte
1
2
OPMERKING
Na het plaatsen van een afdekkap motorruimte
Controleer of de afdekkap goed vastzit in zijn oorspronkelijke positie.
516 7-3. Zelf uit te voeren onderhoud
NX200t_OM78009E_EE
Controleer het oliepeil met behulp van de peilstok bij bedrijfswarme, afgezette
motor.
Controle van motorolie
Plaats de auto op een horizontale ondergrond. Wacht, nadat de motor op
bedrijfstemperatuur is gekomen en de motor is uitgeschakeld, minstens
5 minuten om de olie de gelegenheid te geven naar het carter terug te
stromen.
Trek de peilstok uit de motor terwijl u een doek onder het uiteinde houdt.
Veeg de peilstok met een schone doek af.
Steek de peilstok weer volledig in de motor met de uitstekende delen
( in de afbeelding) in de richting van de motor.
Motorolie
1
2
NX 200t NX 200
3
4
1
NX 200t NX 200
517
7-3. Zelf uit te voeren onderhoud
7
Onderhoud en verzorging
NX200t_OM78009E_EE
Trek de peilstok uit de motor en controleer het oliepeil.
Laag
Normaal
Te h o o g
Veeg de peilstok met een schone doek af en steek de peilstok weer volle-
dig in de motor.
Motorolie bijvullen
Als het oliepeil onder het onderste merkteken of er net boven ligt, moet u olie
bijvullen van het type zoals hierna is vermeld, of van hetzelfde type als waar-
mee de motor eerder werd gevuld.
Controleer welke kwaliteit motorolie wordt voorgeschreven en leg de beno-
digdheden voor het bijvullen klaar.
Verwijder de olievuldop door deze linksom te draaien.
Giet beetje voor beetje motorolie in de vulopening en controleer onder-
tussen het oliepeil steeds door middel van de peilstok.
Plaats de olievuldop door deze rechtsom te draaien.
5
Meetzijde
1
2
3
6
NX 200t NX 200
Keuze motorolie Blz. 632
Oliehoeveelheid
(minimaal maximaal) 1,5 l (1,6 qt., 1,3 lmp. qt.)
Onderwerp Schone trechter
1
2
3
518 7-3. Zelf uit te voeren onderhoud
NX200t_OM78009E_EE
Motorolieverbruik
Er kan tijdens het rijden een bepaalde hoeveelheid olie worden verbruikt. In de volgende
situaties verbruikt de motor mogelijk meer olie en kan het nodig zijn om tussen twee
onderhoudsbeurten olie bij te vullen.
Als de motor nog nieuw is, bijvoorbeeld direct na aanschaf van de auto of nadat de
motor is vervangen
Als een lagere kwaliteit motorolie of motorolie met een verkeerde viscositeit wordt
gebruikt
Bij het rijden met hoge motortoerentallen, met een zwaar beladen auto, met een aan-
hangwagen of bij veelvuldig optrekken en afremmen
Als de motor langdurig stationair draait, of bij veelvuldig rijden in druk verkeer
Na het verversen van de olie
Het indicatiesysteem motorolie verversen moet worden gereset. Ga als volgt te werk:
Druk op van de bedieningstoets van
het instrumentenpaneel.
Druk op of van de bedieningstoets
van het instrumentenpaneel, selecteer
en druk vervolgens op .
Druk op of van de bedieningstoets
van het instrumentenpaneel, selecteer het
scherm “Oil Maintenance” (verversen motor-
olie) en houd vervolgens ingedrukt.
1
2
3
519
7-3. Zelf uit te voeren onderhoud
7
Onderhoud en verzorging
NX200t_OM78009E_EE
Kies “Yes” (ja) en druk op .
Er wordt een melding weergegeven op het
multi-informatiedisplay.
WAARSCHUWING
Afgewerkte motorolie
Afgewerkte motorolie bevat schadelijke stoffen die huidaandoeningen zoals ontste-
king of huidkanker kunnen veroorzaken. Wees daarom voorzichtig en vermijd lang-
durig en herhaaldelijk contact met de huid. Verwijder afgewerkte motorolie door
goed met water en zeep te wassen.
Voer afgewerkte motorolie en gebruikte oliefilters op een veilige en acceptabele
manier af. Gooi afgewerkte motorolie en gebruikte oliefilters nooit weg in de vuilnis-
bak, in het riool of zomaar ergens. Neem contact op met een erkende Lexus-dealer
of hersteller/reparateur, een andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste des-
kundige, tankstation of een automaterialenzaak voor meer informatie over recycling
of afvoeren.
Houd motorolie buiten het bereik van kinderen.
OPMERKING
Ernstige schade aan de motor voorkomen
Controleer regelmatig het oliepeil.
Bij het olie verversen of bijvullen
Let erop dat er geen motorolie op onderdelen van de auto terechtkomt.
Vul nooit te veel olie bij, anders kan de motor beschadigd raken.
Controleer na het olie verversen altijd het oliepeil met de peilstok.
Controleer of de olievuldop goed is vastgedraaid.
4
5
520 7-3. Zelf uit te voeren onderhoud
NX200t_OM78009E_EE
Het koelvloeistofniveau is correct als het zich bij koude motor tussen de streep-
jes FULL en LOW van het reservoir bevindt.
Koelvloeistofreservoir
Vuldop
Streepje FULL
Streepje LOW
Als het niveau zich op of onder het
onderste streepje (LOW) bevindt,
moet koelvloeistof worden bijgevuld
tot aan het bovenste streepje (FULL).
(Blz. 622)
Koelvloeistofreservoir intercooler (alleen NX 200t)
Vuldop
Streepje FULL
Streepje LOW
Als het niveau zich op of onder het
onderste streepje (LOW) bevindt,
moet koelvloeistof worden bijgevuld
tot aan het bovenste streepje (FULL).
(Blz. 622)
Selectie van koelvloeistof
Gebruik alleen Toyota Super Long Life Coolant of een gelijkwaardig product.
Toyota Super Long Life Coolant is een mengsel van 50% koelvloeistof en 50% gedemi-
neraliseerd water. (Minimumtemperatuur: -35)
Neem voor meer informatie over koelvloeistof contact op met een erkende Lexus-
dealer of hersteller/reparateur of een andere naar behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige.
Als het koelvloeistofniveau korte tijd na het bijvullen weer is gezakt
Controleer de radiateur, de slangen, de doppen van het koelvloeistofreservoir, de aftap-
kraan en de waterpomp visueel.
Als u geen lek kunt vinden, laat dan een erkende Lexus-dealer of hersteller/reparateur of
een andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige de druk op de dop
nakijken en controleren op lekkages in het koelsysteem.
Koelvloeistof
1
2
3
1
2
3
521
7-3. Zelf uit te voeren onderhoud
7
Onderhoud en verzorging
NX200t_OM78009E_EE
Controleer de radiateur en de condensor en verwijder eventueel vuil.
Als een van bovenstaande onderdelen erg vuil is of als u niet zeker bent van de
staat ervan, laat dan uw auto nakijken door een erkende Lexus-dealer of herstel-
ler/reparateur of een andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste des-
kundige.
WAARSCHUWING
Als de motor oververhit is
Draai de dop van het koelvloeistofreservoir en van het koelvloeistofreservoir van de
intercooler niet los.
Als het koelsysteem nog onder druk staat, kan hete koelvloeistof uit de vulopening
spuiten en brandwonden of ander letsel veroorzaken.
OPMERKING
Bij het bijvullen van koelvloeistof
Gebruik geen onverdunde antivries of alleen water. Een goede mengverhouding van
water en antivries zorgt voor een goede smering, corrosiebescherming en koeling.
Lees altijd de informatie op het etiket van de antivries of koelvloeistof.
Als er koelvloeistof wordt gemorst bij het vullen
Verwijder de koelvloeistof met veel water om te voorkomen dat het de lak of onderde-
len aantast.
Radiateur en condensor
WAARSCHUWING
Als de motor oververhit is
Raak om brandwonden te voorkomen de radiateur en de condensor niet aan, aange-
zien deze heet kunnen zijn.
Wanneer de elektrische koelventilatoren draaien
Steek uw handen niet in de motorruimte.
Als het contact AAN staat, kunnen de elektrische koelventilatoren automatisch wor-
den ingeschakeld als de airconditioning aan is en/of als de koelvloeistoftemperatuur
hoog is. Controleer of het contact UIT staat als u in de buurt van de elektrische koel-
ventilatoren of de grille komt.
522 7-3. Zelf uit te voeren onderhoud
NX200t_OM78009E_EE
Controleer de accu als volgt.
Waarschuwi ngssymbolen
De betekenis van de waarschuwingssymbolen aan de bovenzijde van de accu is
als volgt:
Buitenkant van de accu
Controleer de accu op gecorrodeerde en loszittende klemmen, scheuren en
een loszittende bevestigingsbeugel.
Accupolen
Klembeugel
Controle van de accuvloeistof
Controleer of het niveau zich tussen het bovenste en het onderste streepje
bevindt.
Bovenste streepje
Onderste streepje
Als het vloeistofniveau op of onder
het onderste streepje staat, moet
gedestilleerd water worden bijge-
vuld.
Accu
Niet roken, geen open
vuur, geen vonken Accuzuur
Draag een veiligheidsbril Lees de
gebruiksaanwijzing
Buiten bereik van kinde-
ren houden Explosief gas
1
2
1
2
523
7-3. Zelf uit te voeren onderhoud
7
Onderhoud en verzorging
NX200t_OM78009E_EE
Bijvullen van gedestilleerd water
Verwijder de vuldop.
Gedestilleerd water bijvullen.
Als het bovenste streepje niet zicht-
baar is, controleer dan het vloeistof-
niveau van bovenaf door recht in de
vulopening te kijken.
Draai de vuldop na het bijvullen weer goed vast.
Voorzorgsmaatregelen voor het opladen van de accu
Tijdens het opladen van de accu ontstaat een licht ontvlambare en explosieve waterstof.
Houd u daarom voor het opladen aan de volgende voorzorgsmaatregelen:
Als de accu in de auto is gemonteerd, moet voorafgaand aan het opladen de massaka-
bel worden losgenomen.
Controleer of de acculader tijdens het aansluiten en losnemen van de accuklemmen is
uitgeschakeld.
Na het opladen/aansluiten van de accu
De motor slaat mogelijk niet aan. Volg de onderstaande procedure om het systeem te
initialiseren.
Zet de selectiehendel in stand P.
Open en sluit een van de portieren.
Start de motor opnieuw.
Nadat de accu losgenomen is geweest, is het wellicht niet meteen mogelijk om de por-
tieren met het Smart entry-systeem met startknop te ontgrendelen. Gebruik in dat
geval de afstandsbediening of de mechanische sleutel om de portieren te vergrendelen
of ontgrendelen.
Start de motor met het contact in stand ACC. De auto kan mogelijk niet worden
gestart als het contact UIT staat. De motor werkt vanaf de tweede poging echter nor-
maal.
De stand van het contact wordt door de auto opgeslagen. Als de accu weer wordt aan-
gesloten, keert het contact terug naar de stand die was geselecteerd voordat de accu
werd losgenomen. Schakel het contact UIT voordat u de accu losneemt. Wees extra
voorzichtig als niet bekend is wat de stand van het contact was voordat de accu werd
losgenomen.
Neem, als het systeem na meerdere pogingen nog niet start, contact op met een
erkende Lexus-dealer of hersteller/reparateur of een andere naar behoren gekwalifi-
ceerde en uitgeruste deskundige.
1
2
3
1
2
3
524 7-3. Zelf uit te voeren onderhoud
NX200t_OM78009E_EE
WAARSCHUWING
Chemicaliën in de accu
Accuzuur is giftig en bijtend en kan het ontstaan van een licht ontvlambare en explo-
sieve waterstof veroorzaken. Neem bij werkzaamheden bij of aan de accu de volgende
voorzorgsmaatregelen in acht om ernstig letsel te voorkomen:
Veroorzaak geen vonken met gereedschap.
Rook nooit en steek nooit een lucifer of een aansteker aan bij de accu.
Voorkom dat ogen, huid of kleren in contact komen met de elektrolyt.
Adem of slik nooit elektrolyt in.
Gebruik een veiligheidsbril als u bij de accu bezig bent.
Laat kinderen niet in de buurt spelen als u met de accu bezig bent.
Een veilige plaats voor het opladen van de accu
Laad de accu altijd op in een open ruimte. Laad de accu niet op in een garage of in een
afgesloten ruimte waar onvoldoende ventilatie is.
Noodmaatregelen met betrekking tot elektrolyt
Als er elektrolyt in uw ogen terechtkomt
Spoel de ogen minstens 15 minuten met water en schakel direct medische hulp in.
Blijf zo mogelijk water met een spons of doek op de ogen deppen, terwijl u naar een
arts of het ziekenhuis gaat.
Als er elektrolyt op uw huid terechtkomt
Was de huid zorgvuldig met veel water. Als het pijn doet of brandt, roept u meteen
medische hulp in.
Als er elektrolyt op uw kleding terechtkomt
De elektrolyt kan via de kleding op uw huid terechtkomen. Trek de kleding waar deze
op is terechtgekomen uit en handel indien nodig zoals hierboven beschreven.
Als u per ongeluk elektrolyt binnenkrijgt
Drink zo veel mogelijk water of melk. Schakel zo snel mogelijk medische hulp in.
Wanneer er onvoldoende accuvloeistof is
Gebruik de accu niet wanneer er onvoldoende vloeistof in de accu zit. Anders zou de
accu kunnen ontploffen.
OPMERKING
Bij het opladen van de accu
Probeer de accu nooit op te laden bij draaiende motor. Controleer ook of alle acces-
soires zijn uitgeschakeld.
Bij het bijvullen van gedestilleerd water
Vul niet te veel bij. Anders kan er bij intensief laden accuvloeistof lekken, waardoor
corrosie kan worden veroorzaakt.
525
7-3. Zelf uit te voeren onderhoud
7
Onderhoud en verzorging
NX200t_OM78009E_EE
Als geen enkele ruitensproeier werkt
of de melding “Windshield Washer
Fluid Low” (Laag ruitensproeiervloei-
stofniveau) wordt weergegeven op het
multi-informatiedisplay, is het sproeier-
reservoir mogelijk leeg. Vul ruiten-
sproeiervloeistof bij.
Ruitensproeiervloeistof
WAARSCHUWING
Bij het bijvullen van ruitensproeiervloeistof
Vul geen ruitensproeiervloeistof bij als de motor draait of nog niet is afgekoeld. Ruiten-
sproeiervloeistof bevat alcohol en kan vlam vatten als het bijvoorbeeld op hete
motoronderdelen wordt gemorst.
OPMERKING
Vul het reservoir uitsluitend met ruitensproeiervloeistof
Gebruik geen zeepsop of motorantivries in plaats van ruitensproeiervloeistof.
Wanneer u dit wel doet, kan de lak van uw auto worden aangetast.
Verdunnen van ruitensproeiervloeistof
Verdun ruitensproeiervloeistof indien nodig met water.
Raadpleeg de op het etiket van de ruitensproeiervloeistoffles aangegeven temperatu-
ren voor de juiste mengverhouding.
526 7-3. Zelf uit te voeren onderhoud
NX200t_OM78009E_EE
Banden
Nieuwe band
Slijtage-indicator
Versleten loopvlak
De plaats van de slijtage-indicatoren
wordt aangegeven met de tekst TWI of
op de wang van de band.
Controleer de staat en de bandenspan-
ning van het reservewiel ook als het niet
gebruikt wordt.
Wissel de banden zoals aangegeven in de afbeelding.
Lexus beveelt aan om de banden met de volgende intervallen van plaats te wisselen
om een gelijkmatig slijtagepatroon en een langere levensduur van de banden te ver-
krijgen:
2WD-uitvoeringen:
Elke 10.000 km
AWD-uitvoeringen:
Elke 5.000 km
Vergeet niet na het wisselen van de banden het bandenspanningswaarschuwingssys-
teem te initialiseren.
(auto's met waarschuwingssysteem bandenspanning)
Vervang of verwissel banden afhankelijk van het onderhoudsschema en het
slijtagepatroon.
Controleren van de banden
1
2
3
Wisselen van banden
Auto's met compact reservewiel of
bandenreparatieset
Auto's met een volwaardig reser-
vewiel
Voo r
Voo r
527
7-3. Zelf uit te voeren onderhoud
7
Onderhoud en verzorging
NX200t_OM78009E_EE
Uw auto is uitgerust met een bandenspanningswaarschuwingssysteem dat
gebruikmaakt van bandenspanningssensoren en -zenders om een lage banden-
spanning te signaleren voordat deze tot problemen leidt.
Als de bandenspanning onder een bepaalde waarde komt, wordt de bestuurder
door middel van een waarschuwingslampje gewaarschuwd. (Blz. 575)
Plaatsen van bandenspanningssensoren en -zenders
Bij het vervangen van banden of velgen moeten de bandenspanningssenso-
ren en -zenders ook worden geplaatst.
Als er nieuwe bandenspanningssensoren en -zenders geplaatst worden,
moeten de identificatiecodes van deze componenten worden geregistreerd
in de bandenspanningswaarschuwingssysteem-ECU en moet het banden-
spanningswaarschuwingssysteem worden geïnitialiseerd. Laat de identifica-
tiecodes van de bandenspanningssensoren en -zenders registreren door een
erkende Lexus-dealer of hersteller/reparateur of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste deskundige. (Blz. 529)
Initialiseren van bandenspanningswaarschuwingssysteem
Het bandenspanningswaarschuwingssysteem moet worden geïnitialiseerd
in de volgende omstandigheden:
Als de bandenspanning is gewijzigd
Als de bandenspanning wordt gewijzigd (bijvoorbeeld wanneer de rijsnel-
heid of de belading verandert).
Bij het wisselen van banden
Als de band is gewisseld.
Als het bandenspanningswaarschuwingssysteem wordt geïnitialiseerd, wordt
de actuele bandenspanning als referentiespanning beschouwd.
Bandenspanningswaarschuwingssysteem (indien aanwezig)
528 7-3. Zelf uit te voeren onderhoud
NX200t_OM78009E_EE
Initialiseren van bandenspanningswaarschuwingssysteem
Parkeer de auto op een veilige plaats en zet de motor uit.
Er kan niet worden geïnitialiseerd wanneer de auto rijdt.
Breng de banden op de voorgeschreven bandenspanning bij koude ban-
den. (Blz. 639)
Breng de banden op de voorgeschreven spanning voor de banden in koude toe-
stand. Deze spanning vormt de referentiespanning voor het bandenspannings-
waarschuwingssysteem.
Zet het contact AAN.
Druk op van de bedie-
ningstoets van het instrumenten-
paneel.
Druk op of van de bedie-
ningstoets van het instrumenten-
paneel, selecteer en
druk vervolgens op .
Druk op of van de bedie-
ningstoets van het instrumenten-
paneel, selecteer het scherm
TPMS en houd vervolgens
ingedrukt.
1
2
3
4
5
6
529
7-3. Zelf uit te voeren onderhoud
7
Onderhoud en verzorging
NX200t_OM78009E_EE
Er worden een melding en een
indicator weergegeven op het
multi-informatiedisplay en de ini-
tialisatie wordt voltooid.
Registreren van identificatiecodes
De bandenspanningssensoren en zenders zijn voorzien van een unieke iden-
tificatiecode. Bij het vervangen van een bandenspanningssensor en -zender is
het noodzakelijk om de identificatiecode te registreren. Laat de identificatie-
codes registreren door een erkende Lexus-dealer of hersteller/reparateur of
een andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige.
Wanneer moeten banden worden vervangen
Banden moeten worden vervangen als:
De banden beschadigingen vertonen, zoals insnijdingen, scheuren of barsten die zo
diep zijn dat het binnenmateriaal zichtbaar wordt en bulten die duiden op een interne
beschadiging
Een band vaak leegloopt of niet goed kan worden gerepareerd vanwege de grootte of
plaats van de beschadiging.
Neem contact op met een erkende Lexus-dealer of hersteller/reparateur of een andere
naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige als u er niet zeker van bent.
Wielen verwisselen
Als de identificatiecodes van de bandenspanningssensor en -zender niet zijn geregis-
treerd, werkt het bandenspanningswaarschuwingssysteem niet goed. Na ongeveer
20 minuten rijden gaat het waarschuwingslampje lage bandenspanning gedurende
1 minuut knipperen en het blijft daarna branden om aan te geven dat er een storing in het
systeem aanwezig is.
Levensduur van de banden
Banden die ouder zijn dan 6 jaar moeten altijd door gekwalificeerd werkplaatspersoneel
worden gecontroleerd, zelfs als er niet of nauwelijks met de banden is gereden en de
banden niet beschadigd lijken te zijn.
Periodieke controle van de bandenspanning
Het bandenspanningswaarschuwingssysteem vervangt de periodieke controle van de
bandenspanning niet. Controleer daarom ook zelf regelmatig de bandenspanning.
7
530 7-3. Zelf uit te voeren onderhoud
NX200t_OM78009E_EE
Initialiseren van bandenspanningswaarschuwingssysteem
Initialiseer de banden als de banden de voorgeschreven spanning hebben.
Als de profieldiepte van winterbanden minder is dan 4 mm
In dat geval gaat de werkzaamheid van de winterbanden verloren.
Situaties waarin het bandenspanningswaarschuwingssysteem mogelijk niet goed
werkt
Onder de volgende omstandigheden werkt het bandenspanningswaarschuwingssys-
teem mogelijk niet goed.
Als er niet-originele Lexus-velgen zijn gemonteerd.
Er is een band vervangen door een exemplaar dat niet overeenkomt met de OE-
specificaties (Original Equipment).
Er is een band vervangen door een exemplaar dat niet de voorgeschreven maat
heeft.
Er zijn sneeuwkettingen gemonteerd.
Er zijn slotmoeren gemonteerd.
Er is een run-flat band met ondersteunende ring gemonteerd.
Als de ruiten zijn voorzien van een coating die de ontvangst van de radiografische
signalen nadelig beïnvloedt.
Als de auto bedekt is met sneeuw of ijs, vooral bij de wielen of de wielkasten.
Als de bandenspanning aanzienlijk hoger is dan de voorgeschreven waarde.
Als er banden zonder bandenspanningssensoren en -zenders zijn gebruikt.
Als de identificatiecode op de bandenspanningssensoren en -zenders niet is gere-
gistreerd in de ECU van het bandenspanningswaarschuwingssysteem.
In de volgende situaties kunnen de prestaties van het systeem lager zijn.
In de buurt van een televisiezendmast, elektriciteitscentrale, tankstation, radiozen-
der, videowall, luchthaven of andere locatie waar sterke radiogolven aanwezig zijn
Als u een draagbare radio, mobiele telefoon, draadloze telefoon of een ander
draadloos communicatiemiddel bij u draagt
Wanneer de auto geparkeerd is, kan het langer duren voordat de waarschuwing ver-
schijnt of verdwijnt.
Wanneer de bandenspanning snel daalt, zoals bij een klapband, dan verschijnt de
waarschuwing mogelijk niet.
De initialisatieprocedure
Voer de initialisatie uit na het op spanning brengen van de banden.
Zorg er daarnaast voor dat de banden koud zijn bij de initialisatie en bij het aanpassen
van de bandenspanning.
Als u het contact tijdens de initialisatie per ongeluk UIT hebt gezet, dan is het niet
noodzakelijk de initialisatie weer te starten, omdat de initialisatie automatisch herstart
wordt wanneer het contact de volgende keer AAN wordt gezet.
Als u per ongeluk de initialisatie weer start wanneer initialiseren niet nodig is, breng de
banden dan op de juiste spanning wanneer ze koud zijn en voer de initialisatie opnieuw
uit.
531
7-3. Zelf uit te voeren onderhoud
7
Onderhoud en verzorging
NX200t_OM78009E_EE
Waarschuwingen bandenspanningswaarschuwingssysteem
De eventuele waarschuwing van het waarschuwingssysteem bandenspanning is geba-
seerd op de omstandigheden waaronder het systeem geïnitialiseerd is. Daarom laat het
systeem mogelijk zelfs een waarschuwing zien wanneer de bandenspanning niet laag
genoeg is of wanneer de druk hoger is dan de druk die was ingesteld tijdens het initialise-
ren van het systeem.
Als de initialisatie van het bandenspanningswaarschuwingssysteem niet voltooid is
De initialisatie kan worden uitgevoerd in enkele minuten. In de volgende gevallen wor-
den de instellingen echter niet opgeslagen en zal het systeem niet goed werken. Laat, als
herhaalde pogingen de bandenspanning op te slaan mislukken, de auto nakijken door
een erkende Lexus-dealer of hersteller/reparateur of een andere naar behoren gekwali-
ficeerde en uitgeruste deskundige.
Als de resetknop van het bandenspanningswaarschuwingssysteem wordt bediend,
gaat het waarschuwingslampje lage bandenspanning niet 3 keer knipperen.
Na het initialiseren knippert het waarschuwingslampje lage bandenspanning gedu-
rende 1 minuut en blijft het tijdens het rijden nog gedurende 20 minuten branden.
532 7-3. Zelf uit te voeren onderhoud
NX200t_OM78009E_EE
Certificatie bandenspanningswaarschuwingssysteem
De meest recente DECLARATION of CONFORMITY (DoC) is beschikbaar op het
volgende
DoC-adres: http://www.pacific-ind.co.jp/eng/products/car/tpms/doc/
533
7-3. Zelf uit te voeren onderhoud
7
Onderhoud en verzorging
NX200t_OM78009E_EE
534 7-3. Zelf uit te voeren onderhoud
NX200t_OM78009E_EE
WAARSCHUWING
Bij het controleren of vervangen van de banden
Neem, om de kans op ongevallen te beperken, de volgende voorzorgsmaatregelen in
acht.
Het niet in acht nemen van deze voorzorgsmaatregelen, kan schade aan de aandrijflijn
veroorzaken en gevaarlijke rijeigenschappen tot gevolg hebben, waardoor een onge-
val met ernstig letsel kan ontstaan.
Gebruik geen banden van verschillende merken, types of profielen.
Gebruik ook geen banden met duidelijk verschillende slijtagepatronen door elkaar.
Gebruik uitsluitend de door Lexus voorgeschreven bandenmaat.
Gebruik geen verschillende soorten banden (radiaalbanden, gordelbanden met dia-
gonaalkarkas en diagonaalbanden) door elkaar.
Gebruik geen zomer-, all-season- en winterbanden door elkaar.
Gebruik nooit banden onder uw auto die zijn gebruikt onder een andere auto.
Door het gebruik van banden waarvan het verleden onbekend is, loopt u extra risico.
Auto's met een compact reservewiel: Rijd niet met een aanhangwagen als een com-
pact reservewiel is gemonteerd.
Auto's met bandenreparatieset: Rijd niet met een aanhangwagen o.i.d. als een
gemonteerde band gerepareerd is met behulp van de bandenreparatieset. De belas-
ting van de band kan leiden tot onverwachte schade aan de band.
Bij het initialiseren van het bandenspanningswaarschuwingssysteem
Initialiseer het bandenspanningswaarschuwingssysteem niet voordat de banden op de
voorgeschreven spanning zijn gebracht. Anders kan het voorkomen dat het waarschu-
wingslampje voor de lage bandenspanning niet gaat branden terwijl de bandenspan-
ning te laag is, of wel gaat branden terwijl de bandenspanning in orde is.
Waarschuwing met betrekking tot beïnvloeding van elektronische apparatuur
Mensen met geïmplanteerde pacemakers,
CRT-pacemakers of geïmplanteerde hartde-
fibrillatoren moeten een afstand van ten min-
ste 450 mm tot de signaalgevers van het
bandenspanningswaarschuwingssysteem
bewaren. Radiogolven kunnen dergelijke
apparatuur beïnvloeden.
Gebruikers van elektrische medische appa-
ratuur anders dan geïmplanteerde pacema-
kers, CRT-pacemakers en geïmplanteerde
hartdefibrillatoren moeten contact opnemen
met de fabrikant van deze producten om te
informeren of radiosignalen invloed uitoefe-
nen op de werking van deze apparatuur.
Radiogolven kunnen onverwachte effecten
hebben op de werking van dergelijke medi-
sche apparatuur.
535
7-3. Zelf uit te voeren onderhoud
7
Onderhoud en verzorging
NX200t_OM78009E_EE
OPMERKING
Repareren of vervangen van banden, velgen, bandenspanningssensoren, zenders en
ventieldopjes
Neem voor het verwijderen en plaatsen van wielen, banden of bandenspanningssen-
soren en -zenders contact op met een erkende Lexus-dealer of hersteller/reparateur
of een andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige, omdat de
bandenspanningssensoren en -zenders beschadigd kunnen raken als er niet voor-
zichtig mee wordt omgegaan.
Vergeet niet de dopjes weer op de ventielen aan te brengen. Als de ventieldopjes niet
geplaatst worden, dan kan er water in de bandenspanningssensoren terecht komen
en kunnen ze vast gaan zitten.
Gebruik bij het vervangen van de ventieldopjes geen andere ventieldopjes dan voor-
geschreven.
Anders kunnen de dopjes vast komen te zitten.
Om schade aan de bandenspanningssensoren en -zenders te vermijden
Als een band is gerepareerd met bandenreparatievloeistof, werken de bandenspan-
ningssensor en -zender mogelijk niet goed. Neem wanneer bandenreparatievloeistof
is gebruikt zo snel mogelijk contact op met een erkende Lexus-dealer of hersteller/
reparateur of een andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige.
Vervang bij het vervangen van de band de bandenspanningssensor en zender.
(Blz. 527, 539)
Rijden over onverharde wegen
Wees extra voorzichtig bij het rijden over onverharde wegen en wegen met kuilen.
Dergelijke omstandigheden hebben mogelijk een verlaging van de bandenspanning
tot gevolg, waardoor de verende werking van de banden vermindert. Bovendien kun-
nen de banden zelf en de velgen en carrosserie beschadigd raken bij het rijden over
onverharde wegen.
Als tijdens het rijden in elke band een te lage bandenspanning ontstaat
Rijd niet verder als de bandenspanning te laag is, anders kunnen de banden en/of vel-
gen ernstig beschadigd raken.
536 7-3. Zelf uit te voeren onderhoud
NX200t_OM78009E_EE
Bandenspanning
Gevolgen van een onjuiste bandenspanning
Het rijden met een onjuiste bandenspanning kan de volgende gevolgen hebben:
Brandstofverbruik
Verminderd rijcomfort en een slechte handling
Kortere levensduur van de banden als gevolg van slijtage
Een onveilige auto
Beschadiging van de aandrijflijn
Als een band vaak moet worden opgepompt, laat deze dan controleren door een
erkende Lexus-dealer of hersteller/reparateur of een andere naar behoren gekwalifi-
ceerde en uitgeruste deskundige.
Instructies voor het controleren van de bandenspanning
Let bij het controleren van de bandenspanning op het volgende:
Controleer de bandenspanning alleen als de banden koud zijn.
Als uw auto ten minste 3 uur heeft stilgestaan of niet meer dan 1,5 km heeft gereden,
kunt u de bandenspanning voor koude banden correct aflezen.
Gebruik altijd een bandenspanningsmeter.
Het is moeilijk te bepalen of een band de juiste bandenspanning heeft op basis van
alleen het uiterlijk.
Het is normaal dat de spanning van een band na een rit is opgelopen aangezien
warmte wordt gegenereerd in de band. Laat na het rijden geen lucht uit de banden
lopen om de spanning te verlagen.
Verdeel de passagiers en het gewicht van de bagage gelijkmatig over de auto.
Zorg ervoor dat de banden de juiste spanning hebben. De bandenspanning
moet ten minste eenmaal per maand gecontroleerd worden. Lexus beveelt u
echter aan de bandenspanning eens per twee weken te controleren.
(Blz. 639)
537
7-3. Zelf uit te voeren onderhoud
7
Onderhoud en verzorging
NX200t_OM78009E_EE
WAARSCHUWING
Een goede bandenspanning zorgt voor een langere levensduur van de banden
Houd de bandenspanning op de juiste waarde.
Als de banden niet de juiste spanning hebben, kunnen onderstaande zaken zich voor-
doen. Dit kan leiden tot een ongeval waarbij ernstig letsel kan ontstaan.
Overmatige slijtage
Ongelijkmatige slijtage
Slecht rijgedrag
Mogelijke klapband door oververhitting
Luchtlekkage tussen de band en velg
Wielvervorming en/of beschadiging van de band
Groter risico op beschadiging van de band tijdens rijden (als gevolg van voorwerpen
op het wegdek, verbindingsstukken of scherpe randen in het wegdek, enz.)
OPMERKING
Controleren en op de juiste spanning brengen van de banden
Plaats na controle altijd de ventieldopjes.
Zonder de ventieldopjes kan er vuil en vocht in het inwendige van de ventielen door-
dringen. Hierdoor kan de afdichting in gevaar komen, wat kan leiden tot een lagere
bandenspanning.
538 7-3. Zelf uit te voeren onderhoud
NX200t_OM78009E_EE
Velgen
Let er bij het vervangen van velgen op dat deze hetzelfde draagvermogen,
dezelfde diameter, velgbreedte en ET-waarde* hebben.
Vervangende velgen zijn verkrijgbaar bij een erkende Lexus-dealer of herstel-
ler/reparateur of een andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste des-
kundige.
*: “Offset” is de gebruikelijke term.
Lexus adviseert u de volgende velgen niet te gebruiken:
Velgen van verschillende maten of types
Gebruikte velgen
Verbogen velgen die hersteld zijn
Gebruik uitsluitend de Lexus-wielmoeren en de Lexus-wielmoersleutel bij uw
lichtmetalen velgen.
Controleer de wielmoeren na de eerste 1.600 km telkens als een band is ver-
wisseld, een band is gerepareerd of is vervangen.
Pas op dat lichtmetalen velgen niet beschadigd raken als u sneeuwkettingen
gebruikt.
Bij het balanceren moet gebruik worden gemaakt van Lexus- of gelijkwaar-
dige balanceergewichtjes, die geplaatst dienen te worden met een kunststof
of rubber hamer.
Bij het vervangen van velgen (auto's met waarschuwingssysteem bandenspanning)
De velgen van uw auto zijn uitgerust met bandenspanningssensoren en -zenders voor
het bandenspanningswaarschuwingssysteem, dat in een vroegtijdig stadium waarschuwt
als de bandenspanning te laag wordt. Bij het vervangen van velgen moeten er banden-
spanningssensoren en zenders worden geplaatst. (Blz. 527, 539)
Vervang de velg als deze beschadigingen, zoals verbuigingen of scheuren,
vertoont of erg gecorrodeerd is. Anders kan de band van de velg raken of kan
de auto moeilijk beheersbaar worden.
Keuze van velg
Belangrijke aanwijzingen voor lichtmetalen velgen
539
7-3. Zelf uit te voeren onderhoud
7
Onderhoud en verzorging
NX200t_OM78009E_EE
WAARSCHUWING
Vervangen van velgen
Gebruik alleen de in deze handleiding aanbevolen maat velgen en banden. Een
andere maat kan leiden tot gevaarlijke stuureigenschappen en resulteren in een
slechtere controle over de auto.
Gebruik nooit een binnenband bij een poreuze velg die ontworpen is voor een tube-
less band. Als u dat wel doet, kan dat leiden tot een ongeval waarbij ernstig letsel kan
ontstaan.
Gebruik van beschadigde velgen niet toegestaan
Gebruik geen gescheurde of vervormde velgen.
Als u dat wel doet, kan er tijdens het rijden lucht uit de band ontsnappen, waardoor een
ongeval zou kunnen ontstaan.
OPMERKING
Vervangen van bandenspanningssensoren en -zenders (auto's met bandenspan-
ningswaarschuwingssysteem)
Omdat het repareren of vervangen van een band invloed kan hebben op de banden-
spanningssensoren en -zenders, adviseren we u deze werkzaamheden uit te laten
voeren door een erkende Lexus-dealer of hersteller/reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige. Ga ook voor de aanschaf van
bandenspanningssensoren en -zenders naar een erkende Lexus-dealer of hersteller/
reparateur of een andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige.
Gebruik voor uw auto alleen originele Lexus-velgen.
Bij niet-originele velgen kan niet worden gegarandeerd dat de bandenspanningssen-
soren en -zenders goed werken.
540 7-3. Zelf uit te voeren onderhoud
NX200t_OM78009E_EE
Interieurfilter
Zet het contact UIT.
Open het dashboardkastje. Maak
de demper los.
Duw het dashboardkastje aan de
zijde die zich het dichtst bij het por-
tier bevindt naar binnen om de klau-
wen vrij te maken. Trek vervolgens
het dashboardkastje naar buiten en
maak de onderste klauwen vrij.
Het interieurfilter moet regelmatig worden vervangen om de optimale
werking van de airconditioning te behouden.
Verwijderen
1
2
3
541
7-3. Zelf uit te voeren onderhoud
7
Onderhoud en verzorging
NX200t_OM78009E_EE
Verwijder de afdekkap van het filter.
Verwijder het interieurfilter en ver-
vang het.
De merktekensUP op het filter moeten
naar boven wijzen.
Controle-interval
Controleer en vervang het interieurfilter volgens het onderhoudsschema. In gebieden
met veel stof of met veel verkeer moet vervanging vaker plaatsvinden. (Zie voor meer
informatie betreffende het onderhoudsschema het onderhoudsboekje en het garantie-
boekje.)
Als er te weinig lucht uit de ventilatieroosters stroomt
Het filter kan verstopt zitten. Controleer het filter en vervang het indien nodig.
4
Auto's met linkse besturing Auto's met rechtse besturing
5
OPMERKING
Voorkomen van beschadigingen
Zorg dat het filter altijd geplaatst is tijdens het gebruik van de airconditioning.
542 7-3. Zelf uit te voeren onderhoud
NX200t_OM78009E_EE
Batterij elektronische sleutel
Sleufkopschroevendraaier
Lithiumbatterij CR2032
Neem de mechanische sleutel uit de
houder.
Verwijder het klepje.
Omwikkel het uiteinde van de sleufkop-
schroevendraaier met tape om schade
aan de sleutel te voorkomen.
Verwijder het batterijdekseltje.
Vervang de batterij door een nieuw exemplaar als deze ontladen raakt.
De volgende zaken zijn benodigd:
Batterij vervangen
1
2
3
543
7-3. Zelf uit te voeren onderhoud
7
Onderhoud en verzorging
NX200t_OM78009E_EE
Verwijder de lege batterij.
Plaats een nieuwe batterij met de posi-
tieve aansluiting (+) naar boven.
Gebruik een CR2032 lithiumbatterij
Batterijen zijn verkrijgbaar bij een erkende Lexus-dealer of hersteller/reparateur, een
andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige, plaatselijke elektroza-
ken of fotospeciaalzaken.
Vervang de batterij alleen door het door de fabrikant aanbevolen type.
Gooi batterijen niet weg, maar lever ze in als KCA.
Wanneer de batterij in de sleutelkaart moet worden vervangen (indien aanwezig)
De batterij voor de sleutelkaart is alleen bij uw Lexus-dealer verkrijgbaar. Uw Lexus-
dealer kan de batterij voor u vervangen.
Als de batterij van de elektronische sleutel ontladen is
Dit kan leiden tot de volgende verschijnselen:
Het Smart entry-systeem met startknop en de afstandsbediening zullen niet goed wer-
ken.
Het bereik van de afstandsbediening zal kleiner worden.
4
WAARSCHUWING
Lege batterijen en andere onderdelen
Kinderen kunnen deze kleine voorwerpen inslikken en daardoor stikken. Buiten bereik
van kinderen houden. Als u dat niet doet, kan dat leiden tot ernstig letsel.
Verklaring voor het Smart entry-systeem met startknop
WAARSCHUWING: ALS DE BATTERIJ DOOR EEN ONJUIST TYPE BATTERIJ
WORDT VERVANGEN, KAN EEN EXPLOSIE OPTREDEN.
GOOI BATTERIJEN NIET WEG, MAAR LEVER ZE IN ALS KCA.
OPMERKING
Storingen na het vervangen van de batterij voorkomen
Neem, om de kans op ongevallen te beperken, de volgende voorzorgsmaatregelen in
acht:
Zorg altijd dat uw handen droog zijn.
Door vocht kan de batterij gaan corroderen.
Voorkom dat andere onderdelen in de afstandsbediening worden aangeraakt of
bewogen.
Verbuig de aansluitingen van de batterij niet.
544 7-3. Zelf uit te voeren onderhoud
NX200t_OM78009E_EE
Controleren en vervangen van zekeringen
Zet het contact UIT.
Open het deksel van de zekeringenkast.
Linkerzijde dashboard
Verwijder het deksel.
Als een bepaalde stroomverbruiker niet werkt, kan het zijn dat een zekering
is doorgebrand. Controleer in dat geval de desbetreffende zekering en ver-
vang deze indien nodig.
1
2
Motorruimte: zekeringenkast
type A
Motorruimte: zekeringenkast
type B
Druk de borglip in en trek het deksel
omhoog.
Druk de borglip in en trek het deksel
omhoog.
545
7-3. Zelf uit te voeren onderhoud
7
Onderhoud en verzorging
NX200t_OM78009E_EE
Zijpaneel dashboard links (auto's met rechtse besturing)
Verwijder het kapje
Verwijder de stekker
Verwijder het deksel.
Verwijder de zekering.
Alleen zekering type A kan worden
verwijderd met de zekeringtrekker.
1
2
3
546 7-3. Zelf uit te voeren onderhoud
NX200t_OM78009E_EE
Controleer of de zekering is doorgebrand.
Goede zekering
Defecte zekering
Vervang de doorgebrande zekering door een nieuwe zekering met de juiste
stroomsterkte. Deze staat vermeld op het deksel van de zekeringenkast.
Na het vervangen van een zekering
Als na het vervangen van de zekering de verlichting nog niet werkt, kan het zijn dat de
lamp moet worden vervangen. (Blz. 548)
Laat als de nieuwe zekering direct doorbrandt de auto controleren door een erkende
Lexus-dealer of hersteller/reparateur of een andere naar behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige.
Als de stroomafname van een circuit te groot is
De zekeringen zullen doorbranden voordat de bedrading van de auto onherstelbaar
beschadigd raakt.
Bij het vervangen van lampen
Lexus raadt u aan om originele Lexus-producten te gebruiken, die speciaal voor deze
auto ontworpen zijn. Doordat bepaalde lampen in verbinding staan met circuits die zijn
ontworpen om overbelasting te voorkomen, kunnen niet-originele onderdelen of onder-
delen die niet voor deze auto ontworpen zijn onbruikbaar zijn.
4
1
2
Type A Ty p e B
Type C Ty p e D
547
7-3. Zelf uit te voeren onderhoud
7
Onderhoud en verzorging
NX200t_OM78009E_EE
WAARSCHUWING
Voorkomen van storingen en het ontstaan van brand
Neem de volgende voorzorgsmaatregelen in acht.
Het niet in acht nemen van de voorzorgsmaatregelen kan resulteren in schade aan de
auto, brand en ernstig letsel.
Monteer nooit een zekering voor een hogere stroomsterkte dan aangegeven, of een
stukje metaal.
Gebruik altijd een originele Lexus-zekering of een gelijkwaardige zekering.
Vervang de zekering nooit door een stukje draad of metaal, ook niet tijdelijk.
Breng geen wijzigingen aan de zekeringen of de zekeringenkasten aan.
OPMERKING
Voordat u een zekering vervangt
Laat de oorzaak van de te grote stroomafname zo snel mogelijk vaststellen en repare-
ren door een erkende Lexus-dealer of hersteller/reparateur of een andere naar beho-
ren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige.
548 7-3. Zelf uit te voeren onderhoud
NX200t_OM78009E_EE
Lampen
Controleer het vermogen van de defecte lamp. (Blz. 641)
Blz. 515
Blz.139
Voor
U kunt de onderstaande lampen desgewenst zelf vervangen. Sommige lam-
pen zijn eenvoudiger te vervangen dan andere lampen. Aangezien de onder-
delen beschadigd zouden kunnen raken, raden wij u aan om de vervanging te
laten uitvoeren door een erkende Lexus-dealer of hersteller/reparateur of
een andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige.
Voorbereiden van het vervangen van een lamp
Verwijderen van de afdekkap van de motorruimte
Uitschakelen van de elektrisch bedienbare achterklep
Plaats lampen
Grootlicht (halogeenlamp)
1
549
7-3. Zelf uit te voeren onderhoud
7
Onderhoud en verzorging
NX200t_OM78009E_EE
Achter
*1: Auto's met rechtse besturing
*2: Auto's met linkse besturing
Achteruitrijlicht*1
Achteruitrijlicht*2
Richtingaanwijzer achter
1
2
3
550 7-3. Zelf uit te voeren onderhoud
NX200t_OM78009E_EE
Grootlicht (halogeenlamp)
Alleen rechterzijde:
Verwijder de bout en verplaats de
opening van het ruitensproeierre-
servoir.
Wanneer u niet voldoende werk-
ruimte hebt, verwijder dan de
opening van het ruitensproeierre-
servoir.
Draai het deksel linksom en ver-
wijder het.
Draai de lampvoet linksom.
Vervangen van lampen
1
2
3
551
7-3. Zelf uit te voeren onderhoud
7
Onderhoud en verzorging
NX200t_OM78009E_EE
Neem de stekker los, terwijl de
borglip omhoog wordt getrok-
ken.
Controleer of de O-ring van het
deksel niet is losgeraakt.
Als de O-ring is losgeraakt, maak
hem dan op de juiste plaatst vast.
Vervang de lamp en sluit de stek-
ker aan.
4
5
6
552 7-3. Zelf uit te voeren onderhoud
NX200t_OM78009E_EE
Plaats de lampvoet.
Breng de 3 nokken op de lamp in lijn
met de bevestiging en steek de lamp
erin. Draai de lampvoet rechtsom om
hem te plaatsen.
Controleer de plaatsing van de
lampvoet.
Beweeg de lampvoet voorzichtig om
te controleren of hij niet loszit en zet
het grootlicht aan om visueel te con-
troleren of er geen licht langs de
bevestiging schijnt.
Plaats het deksel en draai dit
rechtsom.
Breng van het deksel in lijn met
het plaatsingsmerkteken van de
lichtmodule, plaats de lichtmodule en
draai deze.
Op de buitenzijde van de lichtmo-
dule bevindt zich een plaatsings-
merkteken.
7
8
9
553
7-3. Zelf uit te voeren onderhoud
7
Onderhoud en verzorging
NX200t_OM78009E_EE
Wanneer de opening van het rui-
tensproeierreservoir is verwij-
derd:
Plaats de opening van het ruiten-
sproeierreservoir.
Breng het ruitensproeierreservoir in
lijn met de opening.
Maak de opening van het ruiten-
sproeierreservoir vast.
Breng de nok in lijn met de
opening van het ruitensproei-
erreservoir en plaats de ope-
ning.
Maak de bout vast.
10
11
1
2
554 7-3. Zelf uit te voeren onderhoud
NX200t_OM78009E_EE
Richtingaanwijzers achter
Open de achterklep en breng
beschermende tape aan rond de
lichtmodule. (Gebruik maske-
ringstape. Gebruik geen duct
tape, aangezien dit sporen achter
kan laten.)
Verwijder het klepje.
Omwikkel uit veiligheidsoverwegin-
gen het uiteinde van de schroeven-
draaier met bijvoorbeeld een doek
om krassen op de auto te voorko-
men.
Verwijder de 2 bouten.
1
2
3
555
7-3. Zelf uit te voeren onderhoud
7
Onderhoud en verzorging
NX200t_OM78009E_EE
Verwijder de lichtmodule.
Breng 2 lange stukken maske-
ringstape aan en vouw het
overtollige deel op de helft om.
Houd het half omgevouwen
deel vast en trek het naar ach-
teren om het lampglas te ver-
wijderen.
Draai de lampvoet linksom.
Verwijder de lamp.
4
1
2
5
6
556 7-3. Zelf uit te voeren onderhoud
NX200t_OM78009E_EE
Vervang de lamp.
Draai de lampvoet rechtsom en
zet hem vast.
Controleer of de kabel in de nok is
bevestigd.
Plaats de lichtmodule.
Breng de lichtmodule in lijn
met de 2 nokken op de achter-
bumper.
Druk de lichtmodule naar
voren terwijl u A indrukt.
Controleer of het doorvoerrub-
ber in het bevestigingsgat van de
bout op de lichtmodule past.
3
7
Nok
3
8
Doorvoerrubber
A
Nok
Nok
9
1
2
557
7-3. Zelf uit te voeren onderhoud
7
Onderhoud en verzorging
NX200t_OM78009E_EE
Plaats de 2 bouten.
Plaats het klepje.
Achteruitrijlicht
Open de achterklep en verwij-
der de afdekkap.
Druk de inkeping van de afdekkap in
en verwijder de afdekkap.
Omwikkel uit veiligheidsoverwegin-
gen het uiteinde van de schroeven-
draaier met bijvoorbeeld een doek
om krassen op de auto te voorko-
men.
Draai de lampvoet linksom.
10
11
1
2
558 7-3. Zelf uit te voeren onderhoud
NX200t_OM78009E_EE
Verwijder de lamp.
Vervang de lamp en plaats hem in
de lampvoet.
Plaats de afdekkap van de ach-
terklep.
Breng de 2 lippen van de afdekkap in
lijn en plaats de afdekkap.
3
4
5
559
7-3. Zelf uit te voeren onderhoud
7
Onderhoud en verzorging
NX200t_OM78009E_EE
Vervangen van de volgende lampen
Laat de onderstaande lampen vervangen door een erkende Lexus-dealer of
hersteller/reparateur of een andere naar behoren gekwalificeerde en uitge-
ruste deskundige.
Dimlicht
Grootlicht (LED)
Richtingaanwijzers voor
Dagrijverlichting en parkeerlichten voor
Mistlampen voor (indien aanwezig)
Bochtverlichting (indien aanwezig)
Mistachterlicht
Richtingaanwijzers opzij
Remlichten
Achterlichten
Derde remlicht
Kentekenplaatverlichting
Instapverlichting spiegelvoet
Na vervanging van de lampen
LED-lampen
Het dimlicht, het grootlicht (LED), de richtingaanwijzers voor, de dagrijverlichting, de
parkeerlichten voor, de mistlampen voor (indien aanwezig), de bochtverlichting (indien
aanwezig), het mistachterlicht, de richtingaanwijzers opzij, de remlichten, de achterlich-
ten, het derde remlicht, de kentekenplaatverlichting en de instapverlichting in de spiegel-
voet bestaan uit een aantal LED's. Laat een defecte LED vervangen door een erkende
Lexus-dealer of hersteller/reparateur of een andere naar behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige.
Als er twee of meer LED's in een remlicht zijn doorgebrand, voldoet uw auto misschien
niet meer aan de wettelijke voorschriften (ECE).
Plaats na het verwijderen van de afdekkap in de
motorruimte de afdekkap met de clips weer op
de oorspronkelijke plaats.
Plaatsen
Indrukken
1
2
560 7-3. Zelf uit te voeren onderhoud
NX200t_OM78009E_EE
Condensvorming in de koplampen
Het tijdelijk beslaan van de binnenzijde van het koplampglas is normaal. Neem in de vol-
gende gevallen contact op met een erkende Lexus-dealer of hersteller/reparateur of een
andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige voor meer informatie:
Als er erg veel condens aan de binnenzijde van het koplampglas zit.
Als zich een plasje water in de lamp heeft gevormd.
Bij het vervangen van lampen
Blz. 546
WAARSCHUWING
Vervangen van lampen
Schakel de motor uit en schakel de verlichting uit. Wacht na het uitschakelen van de
verlichting tot de lampen zijn afgekoeld.
De lampen kunnen erg heet worden en brandwonden veroorzaken.
Raak het glas van de lamp niet aan met blote handen. Als u het glas van de lamp toch
moet vastpakken, gebruik daarvoor dan een schone droge doek, om te voorkomen
dat er vocht of olie op de lamp komt.
Als de lamp een kras heeft of is gevallen, kan deze defect raken of breken.
Zorg ervoor dat de lamp en de borgclips goed vastzitten. Anders kan de lamp door
oververhitting beschadigd raken, kan brand ontstaan of kan water binnendringen in
de koplampunit. Hierdoor kunnen de koplampen beschadigd raken en kan condens-
vorming in de koplamp optreden.
Probeer lampen, stekkers, elektrische circuits of andere onderdelen van de verlich-
ting niet te repareren of uit elkaar te halen.
Als u dat wel doet, kunt u een elektrische schok krijgen en ernstig letsel oplopen.
Voorkomen van schade en brand
Controleer of de lampen en borgclips goed vastzitten.
Controleer het vermogen van de lamp voordat deze wordt geplaatst om beschadi-
ging door hitte te voorkomen.
561
8
Bij problemen
NX200t_OM78009E_EE
8-1. Belangrijke informatie
Alarmknipperlichten ................ 562
Als uw auto in geval van nood
tot stilstand moet worden
gebracht .....................................563
8-2. Stappen die genomen moeten
worden in noodgevallen
Als uw auto moet worden
gesleept ......................................564
Als u denkt dat er iets mis is... 570
Uitschakelsysteem
brandstofpomp ..........................571
Als een waarschuwingslampje
gaat branden of een waar-
schuwingszoemer klinkt .......572
Als er een waarschuwings-
melding wordt
weergegeven............................ 579
Als de auto een lekke band heeft
(auto's met reservewiel).......582
Als de auto een lekke band heeft
(auto's zonder reservewiel) 596
Als de motor niet wil aanslaan610
Als de selectiehendel niet in
een andere stand dan P
gezet kan worden.....................612
Als de elektronische sleutel
niet goed werkt..........................613
Als de accu ontladen is..............617
Als de motor oververhit raakt 621
Als de auto vast komt te
zitten.............................................624
562 8-1. Belangrijke informatie
NX200t_OM78009E_EE
Alarmknipperlichten
Druk op de schakelaar.
Alle richtingaanwijzers gaan nu gelijktij-
dig knipperen, ongeacht of de motor nu
draait of niet. Druk nogmaals op de
schakelaar om ze weer uit te schakelen.
Alarmknipperlichten
Als de alarmknipperlichten langere tijd worden gebruikt terwijl de motor niet draait, kan
de accu ontladen raken.
De alarmknipperlichten worden gebruikt om andere bestuurders te waar-
schuwen wanneer de auto tot stilstand moet worden gebracht, bijvoorbeeld
bij pech.
563
8-1. Belangrijke informatie
8
Bij problemen
NX200t_OM78009E_EE
Als uw auto in geval van nood tot stilstand moet
worden gebracht
Trap het rempedaal met beide voeten stevig in.
Rem niet “pompend”; hierdoor is meer kracht nodig om de auto tot stilstand te bren-
gen.
Zet de selectiehendel in stand N.
Als de selectiehendel in stand N is gezet
Zet na het afremmen de auto stil op een veilige plaats langs de weg.
Zet de motor af.
Als de selectiehendel niet in stand N gezet kan worden
Blijf het rempedaal met beide voeten intrappen om zo veel mogelijk vaart te
minderen.
Houd de startknop gedurende ten
minste 2 seconden ingedrukt of
druk hem driemaal achter elkaar
kort in om de motor uit te schakelen.
Breng de auto op een veilige plaats tot stilstand.
Breng de auto alleen in noodgevallen, bijvoorbeeld wanneer de auto niet op
de normale manier stilgezet kan worden, als volgt tot stilstand:
1
2
3
4
3
Gedurende ten minste 2 seconden
ingedrukt houden of druk 3 maal of
vaker achter elkaar kort in
4
WAARSCHUWING
Als de motor tijdens het rijden afgezet moet worden
De stuurbekrachtiging zal niet meer werken, waardoor het verdraaien van het stuur-
wiel zwaarder gaat. Minder zo veel mogelijk vaart voordat u de motor afzet.
5
564 8-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
NX200t_OM78009E_EE
Als uw auto moet worden gesleept
Het volgende kan duiden op een probleem in de transmissie. Neem vóór het sle-
pen contact op met een erkende Lexus-dealer of hersteller/reparateur, een
andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige of een professi-
oneel bergingsbedrijf. (Blz. 568)
De motor draait, maar de auto komt niet in beweging.
De auto maakt een abnormaal geluid.
Sleep de auto niet met een takelwagen,
om beschadiging van de carrosserie te
voorkomen.
Als uw auto moet worden gesleept, adviseren wij u dat te laten doen door een
erkende Lexus-dealer of hersteller/reparateur of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste deskundige of professioneel bergingsbedrijf,
en daarbij gebruik te maken van een lepelwagen of een autoambulance.
Gebruik een stevige sleepkabel en neem de wettelijke voorschriften in acht.
2WD-uitvoeringen: Als uw auto met een lepelwagen aan de voorzijde wordt
gesleept, moeten de achterwielen van de auto en de assen in goede conditie
verkeren. (Blz. 565, 568)
Gebruik een dolly of een autoambulance als dit niet het geval is.
AWD-uitvoeringen: Gebruik een dolly bij het slepen van uw auto met een
lepelwagen. (Blz. 565, 568)
Omstandigheden waaronder u vóór het slepen contact dient op te
nemen met de dealer
Slepen met een takelwagen
565
8-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
8
Bij problemen
NX200t_OM78009E_EE
Slepen met een lepelwagen
Aan de voorzijde (2WD-uitvoerin-
gen)
Aan de voorzijde (AWD-uitvoerin-
gen)
Deactiveer de parkeerrem. Gebruik een dolly onder de achter-
wielen.
Aan de achterzijde
Gebruik een dolly onder de voorwie-
len.
566 8-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
NX200t_OM78009E_EE
Als uw Lexus wordt getransporteerd
op een autoambulance, zet de auto dan
vast zoals aangegeven in afbeelding.
Als uw auto met touwen of kettingen
wordt vastgezet, moeten de aange-
geven bevestigingshoeken 45 zijn.
Trek de touwen of kettingen niet te
strak aan omdat hierdoor schade aan
de auto kan ontstaan.
In geval van nood kunt u een sleepkabel of -ketting aan een sleepoog vastmaken.
Uw auto mag op deze manier alleen op een verharde weg en met lage snelheid
over een afstand van 80 km worden gesleept.
Er moet een bestuurder in de auto zitten om te sturen en te remmen. Ook die-
nen de wielen, de assen, de aandrijflijn, de stuurinrichting en de remmen in een
goede conditie te zijn.
Gebruik van een autoambulance
Voo r
Slepen in een noodgeval
567
8-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
8
Bij problemen
NX200t_OM78009E_EE
Haal het sleepoog tevoorschijn. (Blz. 583, 597)
Verwijder het afdekkapje van het
sleepoog met een sleufkopschroe-
vendraaier.
Plaats om de carrosserie te beschermen
een doek tussen de schroevendraaier
en de carrosserie, zoals aangegeven in
de afbeelding.
Plaats het sleepoog in de opening en
draai het zo ver mogelijk met de
hand vast.
Draai het sleepoog stevig vast met
behulp van een wielmoersleutel* of
een stevige metalen stang.
*: Als de auto niet is uitgerust met een
wielmoersleutel, kunt u een aanschaffen
bij een erkende Lexus-dealer of herstel-
ler/reparateur of een andere naar beho-
ren gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige.
Maak de kabel of de ketting goed vast aan het sleepoog.
Pas op dat u de carrosserie niet beschadigt.
Stap in de weg te slepen auto en start de motor.
Zet, als de motor niet start, het contact AAN.
Zet de selectiehendel in stand N en deactiveer de parkeerrem.
Als de selectiehendel niet in een andere stand gezet kan worden: Blz. 612
Procedure bij slepen in een noodgeval
1
2
3
4
5
6
7
568 8-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
NX200t_OM78009E_EE
Tijdens het slepen
Als het hybridesysteem is uitgeschakeld, werken de rem- en stuurbekrachtiging niet.
Hierdoor zal het remmen en sturen veel zwaarder gaan dan normaal.
Wielmoersleutel
Auto's zonder wielmoersleutel: Een wielmoersleutel is verkrijgbaar bij een erkende
Lexus-dealer of hersteller/reparateur of een andere naar behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige.
Auto's met wielmoersleutel: De wielmoersleutel bevindt zich in de bagageruimte.
(Blz. 583, 597)
WAARSCHUWING
Neem de volgende voorzorgsmaatregelen in acht.
Het niet in acht nemen van de voorzorgsmaatregelen kan ernstig letsel tot gevolg heb-
ben.
Bij het slepen van de auto
2WD-uitvoeringen
Zorg ervoor dat de auto wordt vervoerd met
de voorwielen of met alle vier de wielen van
de grond. Als de voorwielen tijdens het sle-
pen de grond raken, kunnen de aandrijflijn
en de bijbehorende onderdelen beschadigd
raken.
AWD-uitvoeringen
Zorg ervoor dat de auto wordt vervoerd met
alle vier de wielen van de grond. Als de wie-
len tijdens het slepen de grond raken, kun-
nen de aandrijflijn en de bijbehorende
onderdelen beschadigd raken en kan de
auto losraken van de truck.
569
8-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
8
Bij problemen
NX200t_OM78009E_EE
WAARSCHUWING
Neem de volgende voorzorgsmaatregelen in acht.
Het niet in acht nemen van de voorzorgsmaatregelen kan ernstig letsel tot gevolg heb-
ben.
Tijdens het slepen
Wanneer u bij het slepen kabels of kettingen gebruikt, vermijd dan plotseling optrek-
ken, enz. waardoor er extreme krachten op de sleephaak en het touw worden uitge-
oefend. De sleephaak of het touw kan beschadigd raken en afgebroken stukken
kunnen personen raken en ernstige schade veroorzaken.
Zet het contact niet UIT.
De mogelijkheid bestaat dat het stuurwiel wordt vergrendeld en niet kan worden
bediend.
Plaatsen van het sleepoog op de auto
Controleer of het sleepoog goed vastzit.
Als dat niet het geval is, dan kan het sleepoog bij het slepen losraken.
OPMERKING
Voorkomen van beschadigingen aan de auto bij het slepen met een lepelwagen
(2WD-uitvoeringen)
Let erop dat de andere zijde van de auto dan die die op de lepel staat voldoende
grondspeling heeft. Als er onvoldoende speling aanwezig is, kan de auto tijdens het
slepen beschadigd raken.
Voorkomen van beschadiging van de carrosserie bij het slepen met een takelwagen
Sleep de auto niet met een takelwagen, noch vooruit, noch achteruit.
570 8-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
NX200t_OM78009E_EE
Als u denkt dat er iets mis is
Lekkage onder de auto
(na gebruik van de airconditioning is waterlekkage normaal).
Banden die er te zacht uit zien of die ongelijkmatig versleten zijn
Een motortemperatuur die voortdurend hoger is dan normaal
Abnormale uitlaatgeluiden
Overmatig piepende banden bij het nemen van een bocht
Vreemde geluiden die kennelijk in verband staan met de bewegingen van de
wielophanging
Pingelende of andere abnormale geluiden uit de motorruimte
Overslaande, haperende, stotterende of onregelmatig draaiende motor
Een merkbaar verlies aan trekkracht
De auto trekt tijdens het remmen sterk naar één kant
De auto trekt sterk naar één kant, terwijl u rechtuitrijdt op een vlakke weg
Teruglopende remwerking, sponzig gevoel in het rempedaal, een rempedaal
dat bijna tot op de vloer kan worden ingetrapt
Als u een van de volgende verschijnselen opmerkt, kan het zijn dat uw auto
afgesteld of gerepareerd moet worden. Neem zo snel mogelijk contact op
met een erkende Lexus-dealer of hersteller/reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige.
Zichtbare symptomen
Hoorbare symptomen
Merkbare symptomen
571
8-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
8
Bij problemen
NX200t_OM78009E_EE
Uitschakelsysteem brandstofpomp
Volg onderstaande procedure om de motor te herstarten als het systeem geacti-
veerd is.
Zet het contact in stand ACC of UIT.
Start de motor opnieuw.
Het uitschakelsysteem van de brandstofpomp onderbreekt de brandstof-
toevoer naar de motor om de kans op brandstoflekkage te verkleinen als de
motor afslaat of als een airbag wordt geactiveerd als gevolg van een aanrij-
ding.
OPMERKING
Vóór het starten
Controleer de grond onder de auto.
Als er brandstoflekkage waarneembaar is, is het waarschijnlijk dat het brandstofsys-
teem beschadigd is en reparatie behoeft. Start de motor in dat geval niet opnieuw.
1
2
572 8-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
NX200t_OM78009E_EE
Als een waarschuwingslampje gaat branden of een
waarschuwingszoemer klinkt
Voer op rustige wijze onderstaande handelingen uit als een van de waarschu-
wingslampjes gaat branden of knipperen. Als een van de lampjes gaat bran-
den of knipperen en daarna weer uitgaat, is er niet noodzakelijkerwijs een
defect in het systeem aanwezig. Als deze situatie echter blijft voortduren, laat
uw auto dan controleren door een erkende Lexus-dealer of hersteller/repa-
rateur of een andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskun-
dige.
Overzicht waarschuwingslampjes en waarschuwingszoemers
Waarschu-
wingslampje Waarschuwingslampje/details/handelingen
Waarschuwingslampje remsysteem
Geeft het volgende aan:
Het remvloeistofniveau is te laag; of
Er zit een storing in het remsysteem.
Breng de auto onmiddellijk op een veilige plaats tot stilstand en
neem contact op met een erkende Lexus-dealer of hersteller/
reparateur of een andere naar behoren gekwalificeerde en uitge-
ruste deskundige. Doorrijden met de auto kan gevaarlijk zijn.
*1
Laadstroomcontrolelampje
Geeft aan dat er een storing aanwezig is in het laadsysteem van de
auto
Breng de auto onmiddellijk op een veilige plaats tot stilstand en
neem contact op met een erkende Lexus-dealer of hersteller/
reparateur of een andere naar behoren gekwalificeerde en uitge-
ruste deskundige. Doorrijden met de auto kan gevaarlijk zijn.
*1
Waarschuwingslampje lage oliedruk (waarschuwingszoemer)
Geeft aan dat de motoroliedruk te laag is
Breng de auto onmiddellijk op een veilige plaats tot stilstand en
neem contact op met een erkende Lexus-dealer of hersteller/
reparateur of een andere naar behoren gekwalificeerde en uitge-
ruste deskundige. Doorrijden met de auto kan gevaarlijk zijn.
*1
Waarschuwingslampje hoge koelvloeistoftemperatuur (waarschu-
wingszoemer)
Geeft aan dat de motor oververhit raakt
Breng de auto zo snel mogelijk op een veilige plaats tot stilstand.
Doorrijden met de auto kan gevaarlijk zijn.
Oplossing (Blz. 621)
573
8-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
8
Bij problemen
NX200t_OM78009E_EE
Waarschuwingslampje remsysteem
Geeft aan dat er een storing is in de elektrisch bedienbare parkeer-
rem
Laat de auto direct nakijken door een erkende Lexus-dealer of
hersteller/reparateur of een andere naar behoren gekwalifi-
ceerde en uitgeruste deskundige.
Motorcontrolelampje
Geeft aan dat er een storing is in:
Het elektronische motorregelsysteem;
Het elektronische gaspedaal; of
De elektronische Multidrive CVT of het elektronische regelsys-
teem van de automatische transmissie
Laat de auto direct nakijken door een erkende Lexus-dealer of
hersteller/reparateur of een andere naar behoren gekwalifi-
ceerde en uitgeruste deskundige.
Waarschuwingslampje SRS
Geeft aan dat er een storing is in:
Het airbagsysteem; of
Het gordelspannersysteem
Laat de auto direct nakijken door een erkende Lexus-dealer of
hersteller/reparateur of een andere naar behoren gekwalifi-
ceerde en uitgeruste deskundige.
Waarschuwingslampje ABS
Geeft aan dat er een storing is in:
Het ABS; of
Het Brake Assist-systeem
Laat de auto direct nakijken door een erkende Lexus-dealer of
hersteller/reparateur of een andere naar behoren gekwalifi-
ceerde en uitgeruste deskundige.
Waarschuwingslampje elektrische stuurbekrachtiging (waarschu-
wingszoemer)
Geeft aan dat er een storing is in de elektrische stuurbekrachtiging
Laat de auto direct nakijken door een erkende Lexus-dealer of
hersteller/reparateur of een andere naar behoren gekwalifi-
ceerde en uitgeruste deskundige.
Waarschu-
wingslampje Waarschuwingslampje/details/handelingen
574 8-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
NX200t_OM78009E_EE
(Knippert)
(indien aanwezig)
Waarschuwingslampje PCS
Geeft aan dat er een storing aanwezig is in het Pre-Crash Safety-
systeem
Het waarschuwingslampje werkt als volgt, zelfs wanneer er geen
storing zit in het systeem:
Het lampje gaat branden wanneer het TRC- en VSC-systeem zijn
uitgeschakeld. (Blz. 338)
Het lampje gaat branden wanneer het Pre-Crash Safety-systeem
wordt uitgeschakeld. (Blz. 344)
Het lampje gaat knipperen wanneer het systeem tijdelijk niet kan
worden gebruikt.
Laat de auto direct nakijken door een erkende Lexus-dealer of
hersteller/reparateur of een andere naar behoren gekwalifi-
ceerde en uitgeruste deskundige.
Controlelampje Traction Control
Geeft aan dat er een storing is in:
Het VSC-systeem;
•De TRC; of
De Hill Start Assist Control
Het lampje gaat knipperen wanneer het VSC- of TRC-systeem in
werking is.
Laat de auto direct nakijken door een erkende Lexus-dealer of
hersteller/reparateur of een andere naar behoren gekwalifi-
ceerde en uitgeruste deskundige.
(Knippert)
Controlelampje Brake Hold-systeem
Geeft aan dat er een storing aanwezig is in het Brake Hold-systeem
Laat de auto direct nakijken door een erkende Lexus-dealer of
hersteller/reparateur of een andere naar behoren gekwalifi-
ceerde en uitgeruste deskundige.
(Knippert)
Waarschuwingslampje parkeerrem
Mogelijk is de parkeerrem niet volledig geactiveerd of gedeactiveerd
Bedien nogmaals de parkeerremschakelaar.
Dit lampje gaat branden als de parkeerrem niet gedeactiveerd is. Als
het lampje uitgaat nadat de parkeerrem gedeactiveerd is, werkt het
systeem normaal.
Waarschuwingslampje laag brandstofniveau
Geeft aan dat de resterende hoeveelheid brandstof ongeveer 9,0 l
of minder is
Vul de brandstoftank.
Controlelampje (waarschuwingszoemer) bestuurders- en voorpassa-
giersgordel*2
Waarschuwt de bestuurder en/of voorpassagier dat de veiligheids-
gordel vastgemaakt dient te worden.
Doe de veiligheidsgordel om.
Als er iemand op de voorpassagiersstoel zit, moet ook de veilig-
heidsgordel voor de voorpassagier worden vastgemaakt, zodat
het waarschuwingslampje (de waarschuwingszoemer) uitgaat.
Waarschu-
wingslampje Waarschuwingslampje/details/handelingen
575
8-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
8
Bij problemen
NX200t_OM78009E_EE
*1: Dit lampje brandt op het multi-informatiedisplay.
*2: Waarschuwingszoemer veiligheidsgordel:
De waarschuwingszoemer voor de veiligheidsgordel herinnert de bestuurder, de
voorpassagier en de achterpassagiers eraan de veiligheidsgordel om te doen. De
zoemer klinkt gedurende 30 seconden als de rijsnelheid 20 km/h is. Als de veilig-
heidsgordel daarna nog niet is vastgemaakt, laat de zoemer gedurende 90 seconden
een ander geluid horen.
*3: Dit lampje brandt in het centrale paneel.
*3
Controlelampje (waarschuwingszoemer) veiligheidsgordel achter-
passagiers*2
Waarschuwt de achterpassagiers om de veiligheidsgordel om te
doen
Doe de veiligheidsgordel om.
Centraal waarschuwingslampje
Een zoemer klinkt en het waarschuwingslampje gaat branden en
knippert om aan te geven dat het centrale waarschuwingssysteem
een storing heeft gesignaleerd.
Blz. 579
(indien aanwezig)
Waarschuwingslampje lage bandenspanning
Als het lampje gaat branden:
Lage bandenspanning, bijvoorbeeld door
Natuurlijke oorzaken (Blz. 576)
•Lekke band (Blz. 582, 596)
Breng de banden op de juiste spanning.
Na een paar minuten dooft het lampje. Laat het systeem nakijken
door een erkende Lexus-dealer of hersteller/reparateur of een
andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige
indien het lampje niet dooft nadat de banden op spanning zijn
gebracht.
Als het lampje gaat branden nadat het gedurende 1 minuut geknip-
perd heeft:
Storing in het bandenspanningswaarschuwingssysteem (Blz. 577)
Laat het systeem controleren door een erkende Lexus-dealer of
hersteller/reparateur of een andere naar behoren gekwalifi-
ceerde en uitgeruste deskundige.
*1
Waarschuwingslampje Brake Override-systeem/wegrijregeling
Geeft het volgende aan:
Het Brake Override-systeem in werking is;
Het Brake Override-systeem defect is (met waarschuwingszoe-
mer);
De wegrijregeling in werking is (met waarschuwingszoemer); of
De wegrijregeling defect is (met waarschuwingszoemer)
Volg de instructie op het multi-informatiedisplay op.
Waarschu-
wingslampje Waarschuwingslampje/details/handelingen
576 8-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
NX200t_OM78009E_EE
Detectiesensor voorpassagier, controlelampje veiligheidsgordel en waarschuwings-
zoemer
Als er bagage wordt geplaatst op de passagiersstoel kan de detectiesensor het contro-
lelampje laten knipperen en de waarschuwingszoemer laten klinken, ook al zit er nie-
mand op de passagiersstoel.
Als er op de stoel een kussen wordt geplaatst, werkt de sensor wellicht niet goed, waar-
door ook het waarschuwingslampje niet goed werkt.
Waarschuwingslampje elektrische stuurbekrachtiging (waarschuwingszoemer)
Als de laadtoestand van de accu laag wordt of de spanning tijdelijk daalt, kan het waar-
schuwingslampje van de elektrische stuurbekrachtiging gaan branden en kan er een
waarschuwingszoemer klinken.
Als het motorcontrolelampje tijdens het rijden gaat branden
Het motorcontrolelampje gaat branden als de brandstoftank volledig leeg raakt. Als de
brandstoftank leeg is, vul deze dan zo snel mogelijk. Het motorcontrolelampje gaat na
enkele ritten weer uit.
Laat de auto zo snel mogelijk nakijken door een erkende Lexus-dealer of hersteller/
reparateur of een andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige als
het motorcontrolelampje niet uit gaat.
Als het waarschuwingslampje lage bandenspanning gaat branden (auto's met banden-
spanningswaarschuwingssysteem)
Controleer het uiterlijk van de band om na te gaan of de band niet lek is.
Als de band lek is: Blz. 582, 596
Als de band niet lek is:
Gebruik de volgende procedure wanneer de banden voldoende zijn afgekoeld.
Controleer de bandenspanning en breng hem op het juiste niveau.
Als het waarschuwingslampje zelfs na enkele minuten niet uit gaat, controleer dan of de
bandenspanning in orde is en voer de initialisatie uit. (Blz. 528)
Het waarschuwingslampje kan weer gaan branden wanneer bovenstaande handelingen
zijn uitgevoerd zonder eerst de banden voldoende te laten afkoelen.
Het waarschuwingslampje lage bandenspanning gaat mogelijk branden door een
natuurlijke oorzaak (auto's met bandenspanningswaarschuwingssysteem)
Het waarschuwingslampje lage bandenspanning gaat mogelijk branden door een
natuurlijke oorzaak, zoals het onvermijdelijke spanningsverlies dat op den duur optreedt
of een veranderde bandenspanning die veroorzaakt wordt door temperatuurverande-
ringen. In dat geval zal het waarschuwingslampje na een paar minuten uitgaan als de
banden weer op de juiste spanning gebracht zijn.
577
8-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
8
Bij problemen
NX200t_OM78009E_EE
Als een wiel is vervangen door een reservewiel
Auto's met compact reservewiel: Het compacte reservewiel is niet voorzien van een
bandenspanningssensor en -zender. Bij een lekke band zal het waarschuwingslampje
lage bandenspanning niet uitgaan, ook al is het wiel met de lekke band vervangen door
het reservewiel. Vervang het reservewiel door het wiel met de gerepareerde band en
breng de band op de juiste spanning. Het waarschuwingslampje lage bandenspanning
zal na een paar minuten uitgaan.
Auto's met volwaardig reservewiel: Ook het volwaardige reservewiel is voorzien van een
bandenspanningssensor en -zender. Als de bandenspanning van het reservewiel te laag
is, zal het waarschuwingslampje lage bandenspanning gaan branden. Bij een lekke band
zal het waarschuwingslampje lage bandenspanning niet uitgaan, ook al is het wiel met de
lekke band vervangen door het reservewiel. Vervang het reservewiel door het wiel met
de gerepareerde band en breng de band op de juiste spanning. Het waarschuwings-
lampje lage bandenspanning zal na een paar minuten uitgaan.
Omstandigheden waaronder het bandenspanningswaarschuwingssysteem mogelijk
niet juist werkt (auto's met bandenspanningswaarschuwingssysteem)
Blz. 530
Als het waarschuwingslampje lage bandenspanning regelmatig gaat branden nadat
het gedurende 1 minuut geknipperd heeft (auto's met bandenspanningswaarschu-
wingssysteem)
Als het waarschuwingslampje lage bandenspanning regelmatig gaat branden nadat het
gedurende 1 minuut geknipperd heeft wanneer het contact AAN wordt gezet, laat het
systeem dan controleren door een erkende Lexus-dealer of hersteller/reparateur of een
andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige.
Waarschuwingszoemer
In sommige gevallen is de zoemer niet hoorbaar door omgevingsgeluiden of geluid van
het audiosysteem.
578 8-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
NX200t_OM78009E_EE
WAARSCHUWING
Als de waarschuwingslampjes van het ABS en het remsysteem blijven branden
Breng de auto onmiddellijk op een veilige plaats tot stilstand en laat uw auto controle-
ren door een erkende Lexus-dealer of hersteller/reparateur of een andere naar beho-
ren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige. De auto kan tijdens het remmen
extreem onstabiel worden en het ABS-systeem treedt mogelijk niet in werking, waar-
door een aanrijding en ernstig letsel kunnen ontstaan.
Als het waarschuwingslampje elektrische stuurbekrachtiging gaat branden
Als het lampje geel gaat branden, wordt de stuurbekrachtiging beperkt. Als het lampje
rood gaat branden, werkt de stuurbekrachtiging niet meer en gaat het draaien van het
stuurwiel zeer zwaar. Als het stuurwiel zwaarder werkt dan gebruikelijk, houd het dan
stevig vast en oefen meer kracht uit dan anders.
Als het waarschuwingslampje lage bandenspanning gaat branden (auto's met ban-
denspanningswaarschuwingssysteem)
Neem de volgende voorzorgsmaatregelen in acht. Als u dat niet doet, kunt u de macht
over het stuur verliezen, waardoor ernstig letsel kan ontstaan.
Zet de auto zo snel mogelijk stil op een veilige plaats. Breng de banden meteen op
spanning.
Auto's met reservewiel: Als, nadat de banden op spanning zijn gebracht, het waar-
schuwingslampje opnieuw gaat branden, kan dit erop duiden dat er een band lek is.
Controleer de banden. Vervang het wiel met de lekke band door het reservewiel en
laat de band repareren door de dichtstbijzijnde erkende Lexus-dealer of hersteller/
reparateur of een andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige.
Auto's met bandenreparatieset: Als, nadat de banden op spanning zijn gebracht, het
waarschuwingslampje opnieuw gaat branden, kan dit erop duiden dat er een band
lek is. Controleer de banden. Repareer een lekke band met de bandenreparatieset.
Vermijd plotselinge stuurbewegingen en hard remmen. De banden kunnen bescha-
digd raken, waardoor u de controle over het stuurwiel of de remmen kunt verliezen.
Als u een klapband krijgt of als er plotseling een lek ontstaat (auto's met bandenspan-
ningswaarschuwingssysteem)
Het kan zijn dat het bandenspanningswaarschuwingssysteem niet meteen in werking
treedt.
OPMERKING
Ervoor zorgen dat het bandenspanningswaarschuwingssysteem goed werkt (auto's
met bandenspanningswaarschuwingssysteem)
Monteer geen banden met verschillende specificaties of van verschillende merken,
anders werk het bandenspanningswaarschuwingssysteem mogelijk niet goed.
579
8-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
8
Bij problemen
NX200t_OM78009E_EE
Als er een waarschuwingsmelding wordt
weergegeven
Centraal waarschuwingslampje
Het centrale waarschuwingslampje gaat
ook branden of knipperen om aan te
geven dat er op dat moment een mel-
ding wordt weergegeven op het multi-
informatiedisplay.
Multi-informatiedisplay
Oplossing
Volg de instructies van de melding op
het multi-informatiedisplay op.
Als een van de waarschuwingsmeldingen weer wordt weergegeven na het uit-
voeren van de volgende handelingen, neem dan contact op met een erkende
Lexus-dealer of hersteller/reparateur of een andere naar behoren gekwalifi-
ceerde en uitgeruste deskundige.
De waarschuwingslampjes en waarschuwingszoemers werken afhankelijk van
de soort melding. Als de melding aangeeft dat controle door een dealer nood-
zakelijk is, laat dan de auto direct nakijken door een erkende Lexus-dealer of
hersteller/reparateur of een andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige.
Het multi-informatiedisplay waarschuwt bij systeemstoringen en onjuist uit-
gevoerde handelingen, of geeft meldingen over noodzakelijk onderhoud
weer. Voer de juiste herstelprocedure uit wanneer er een melding verschijnt.
1
2
3
Meldingen en waarschuwingen
Waarschu-
wings-
lampje
systeem
Waarschuwings-
zoemer*Waarschuwing
Gaat
branden Klinkt
Duidt op een belangrijke situatie, bij-
voorbeeld wanneer een rijsysteem
defect is of wanneer er gevaar ontstaat
wanneer de herstelprocedure niet
wordt uitgevoerd
580 8-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
NX200t_OM78009E_EE
*: Een zoemer klinkt voor het eerst en er verschijnt een melding op het multi-informatie-
display.
Waarschuwingslampjes systeem
Het centrale waarschuwingslampje gaat in de volgende gevallen niet branden of knippe-
ren. In plaats daarvan gaat een apart waarschuwingslampje van het systeem branden
terwijl een melding op het multi-informatiedisplay verschijnt.
Storing in het ABS
Het waarschuwingslampje ABS gaat branden. (Blz. 573)
Storing in het laadsysteem
Het laadstroomcontrolelampje gaat branden. (Blz. 572)
Als “Shift to P Before Exiting Vehicle” (Zet selectiehendel in stand P voordat u de auto
verlaat) wordt weergegeven
De melding wordt weergegeven wanneer het bestuurdersportier wordt geopend terwijl
het contact niet UIT is gezet en de selectiehendel in een andere stand dan P stond.
Zet de selectiehendel in stand P.
Als “Oil Maintenance Required Soon” (Olie moet binnenkort worden ververst) wordt
weergegeven
Geeft aan dat de motorolie moet worden ververst. (Als het indicatiesysteem voor het
verversen van de motorolie niet is gereset, zal het controlelampje niet goed werken.)
Controleer de motorolie en ververs indien nodig. Na het verversen van de motorolie
moet het verversingssysteem worden gereset. (Blz. 518)
Gaat bran-
den of
knipperen
Klinkt
Duidt op een belangrijke situatie, bij-
voorbeeld wanneer de systemen die
worden aangegeven op het multi-infor-
matiedisplay defect zijn.
Knippert Klinkt
Geeft een bepaalde situatie aan, bij-
voorbeeld wanneer er schade aan de
auto is, of wanneer er gevaar bestaat
Gaat
branden Klinkt niet
Geeft een bepaalde conditie aan, bij-
voorbeeld een storing in de elektroni-
sche onderdelen, de staat van de
onderdelen, of wanneer er onderhoud
vereist is
Knippert Klinkt niet
Geeft een bepaalde situatie aan, bij-
voorbeeld wanneer een handeling
onjuist is uitgevoerd, of hoe een hande-
ling op juiste wijze moet worden uitge-
voerd
Waarschu-
wings-
lampje
systeem
Waarschuwings-
zoemer*Waarschuwing
581
8-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
8
Bij problemen
NX200t_OM78009E_EE
Als “Oil Maintenance Required” (Olie moet worden ververst) wordt weergegeven
Geeft aan dat de motorolie moet worden ververst. (Na het verversen van de motorolie
en het resetten van de onderhoudsgegevens.)
Laat de motorolie en het oliefilter door een erkende Lexus-dealer of hersteller/repara-
teur of een andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige controleren
en vervangen. Na het verversen van de motorolie moet het verversingssysteem worden
gereset. (Blz. 518)
Als “See Owners Manual” (Raadpleeg handleiding) wordt weergegeven
Als de onderstaande berichten worden weergegeven, volg dan de desbetreffende
instructies.
“Engine Coolant Temp High” (hoge koelvloeistoftemperatuur) (Blz. 621)
Als de onderstaande berichten worden weergegeven, is er mogelijk sprake van een
storing.
Laat de auto direct nakijken door een erkende Lexus-dealer of hersteller/reparateur of
een andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige.
“Braking Power Low” (lage remkracht)
“Smart Entry & Start System Malfunction” (storing Smart entry-systeem met start-
knop)
Als de onderstaande berichten worden weergegeven, is er mogelijk sprake van een
storing.
Breng de auto onmiddellijk op een veilige plaats tot stilstand en neem contact op met
een erkende Lexus-dealer of hersteller/reparateur of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste deskundige. Doorrijden met de auto kan gevaarlijk zijn.
•“Low Oil Pressure (lage oliedruk)
“Charging System Malfunction” (storing laadsysteem)
Transmission Fluid Temp High” (temperatuur transmissievloeistof hoog)
Waarschuwingszoemer
Blz. 577
OPMERKING
“High Power Consumption Partial Limit On AC/Heater Operation” (Hoog energie-
verbruik. Bediening airco/verwarming gedeeltelijk beperkt) wordt regelmatig weer-
gegeven
Mogelijk is er een storing met betrekking tot het laadsysteem of de accu kan verou-
derd zijn. Laat de auto nakijken door een erkende Lexus-dealer of hersteller/repara-
teur of een andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige.
582 8-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
NX200t_OM78009E_EE
Als de auto een lekke band heeft
(auto's met reservewiel)
Breng de auto tot stilstand op een stevige, vlakke ondergrond.
Activeer de parkeerrem.
Zet de selectiehendel in stand P.
Zet de motor af.
Schakel de alarmknipperlichten in. (Blz. 562)
Uw auto is voorzien van een reservewiel. De lekke band kan worden vervan-
gen door het reservewiel.
Voor meer informatie over banden: Blz. 526
WAARSCHUWING
Als de auto een lekke band heeft
Rijd nooit door met een lekke band.
Zelfs als er over een korte afstand met een lekke band wordt doorgereden, kunnen
band en velg zodanig beschadigd worden dat reparatie niet meer mogelijk is en kan er
een ongeval ontstaan.
Voor het opkrikken van de auto
583
8-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
8
Bij problemen
NX200t_OM78009E_EE
Auto's met een compact reservewiel
Auto's met een volwaardig reservewiel
Plaats van reservewiel, krik en gereedschap
584 8-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
NX200t_OM78009E_EE
Als de bagageafdekking wordt
gebruikt: neem de koordjes los.
Krikslinger
Wielmoersleutel
Sleepoog
Reservewiel
Krik
Schroevendraaier
WAARSCHUWING
Gebruik van de krik
Neem de volgende voorzorgsmaatregelen in acht.
Onjuist gebruik van de krik kan ertoe leiden dat de auto van de krik valt, wat tot ernstig
letsel kan leiden.
Gebruik de krik uitsluitend voor het verwisselen van een wiel of de montage en het
verwijderen van sneeuwkettingen.
Gebruik voor het verwisselen van een wiel uitsluitend de met de auto meegeleverde
krik.
Gebruik de krik niet voor het verwisselen van wielen van andere auto's en gebruik
ook geen krik van een andere auto.
Zet de krik op de juiste wijze onder het kriksteunpunt.
Zorg ervoor dat er zich geen lichaamsdelen bevinden onder een auto die alleen door
een krik wordt ondersteund.
Start de motor niet en ga niet met de auto rijden als deze door de krik wordt onder-
steund.
Krik de auto niet op als er nog iemand in de auto aanwezig is.
Plaats niets op of onder de krik als de auto wordt opgekrikt.
Krik de auto niet verder op dan voor het verwisselen van het wiel noodzakelijk is.
Plaats de auto op bokken als u onder de auto moet zijn.
Zorg wanneer u de auto laat zakken dat er niemand onder komt. Breng mensen in de
buurt op de hoogte van het laten zakken.
Verwijderen van de krik
1
2
3
4
5
6
1
585
8-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
8
Bij problemen
NX200t_OM78009E_EE
Als de bagageafdekking wordt
gebruikt: klap de bagageafdekking
omhoog.
Trek de hendel omhoog en open de
afdekplaat.
Til de afdekplaat omhoog en maak
de haak aan de achterzijde van de
afdekplaat los.
Maak de haak vast aan de bovenste
rand van de achterklepopening,
zoals aangegeven.
2
3
4
5
586 8-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
NX200t_OM78009E_EE
De krik verwijderen.
Neem de haak los en verwijder
de krik.
Maak de haak van de krik los.
Draai bij het opbergen van de krik de
krik terug totdat hij niet meer
beweegt en zet hem vast met het
elastiek.
Verwijder het opbergvakje onder de
afdekplaat.
Draai de bevestiging van het reser-
vewiel los.
Auto's met een volwaardig reservewiel
Draag bij het verwijderen van het vol-
waardige reservewiel werkhandschoe-
nen, houd de spaken stevig vast en
verwijder de band op de juiste manier.
Elastiek
6
1
2
Verwijderen van het reservewiel
1
Spaken
2
WAARSCHUWING
Bij het opbergen van de reservewiel
Zorg ervoor dat er geen vingers of andere lichaamsdelen tussen het reservewiel en de
carrosserie bekneld raken.
587
8-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
8
Bij problemen
NX200t_OM78009E_EE
Plaats wielblokken.
Draai de wielmoeren iets los (één
slag).
Draai deel van de krik met de
hand aan totdat de uitsparing in de
kop van de krik in contact komt met
het krikpunt.
De aanduidingen van de kriksteunpun-
ten bevinden zich onder de dorpel.
Deze duiden de kriksteunpunten aan.
Vervangen van wiel met een lekke band
1
Lekke band Positie wielblok
Voo r Links Achter het rechter achterwiel
Rechts Achter het linker achterwiel
Achter Links Voor het rechter voorwiel
Rechts Voor het linker voorwiel
2
3
A
588 8-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
NX200t_OM78009E_EE
Plaats de wielmoersleutel in de krik-
slinger.
Draai de krik vervolgens verder
omhoog totdat het wiel vrij van de
grond is.
Verwijder alle wielmoeren en het
wiel.
Leg het wiel met de buitenzijde omhoog
op de grond, om krassen op de velg te
voorkomen.
Auto's met volwaardig reservewiel:
Verwijder de naafdop door hem er
vanaf de andere zijde af te drukken.
4
5
6
7
589
8-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
8
Bij problemen
NX200t_OM78009E_EE
WAARSCHUWING
Vervangen van wiel met een lekke band
Neem de volgende voorzorgsmaatregelen in acht.
Anders kan er ernstig letsel ontstaan.
Probeer de naafdop niet met de hand te verwijderen. Neem voldoende voorzich-
tigheid in acht om letsel te voorkomen.
Raak de wielen of het gedeelte rond de remmen niet aan direct nadat met de auto
is gereden.
Nadat met de auto is gereden, zijn de wielen en het gedeelte rond de remmen
mogelijk zeer heet. Wanneer deze delen met handen, voeten of andere lichaams-
delen worden aangeraakt tijdens het verwisselen van een wiel, kan dit leiden tot
brandwonden.
Het niet opvolgen van deze voorzorgsmaatregelen kan ertoe leiden dat de wielmoe-
ren losraken, waardoor het wiel van de auto af kan lopen, wat kan leiden tot ernstig
letsel.
Breng nooit vet of olie aan op de wielbouten en wielmoeren.
Door het gebruik van olie of vet worden de wielmoeren mogelijk te vast aange-
draaid waardoor de bouten of de velg beschadigd kunnen raken. Bovendien kun-
nen door gebruik van olie of vet de wielbouten of wielmoeren loslopen, waardoor
het wiel los kan raken en een ernstig ongeval kan ontstaan.
Verwijder het eventueel aanwezige vet of de olie van de wielbouten en wielmoe-
ren.
Laat zo spoedig mogelijk na het vervangen van een wiel de moeren met een aan-
haalmoment van 103 Nm vastzetten.
Gebruik bij het aanbrengen van een wiel uitsluitend wielmoeren die speciaal zijn
ontworpen voor het desbetreffende wiel.
Bij gescheurde of vervormde bouten, schroefdraad van moeren of boutgaten van
het wiel, dient de auto te worden gecontroleerd door een erkende Lexus-dealer
of hersteller/reparateur of een andere naar behoren gekwalificeerde en uitge-
ruste deskundige.
Plaats een beschadigde naafdop niet opnieuw, omdat deze tijdens het rijden los
kan raken.
Vervangen van een lekke band bij auto's met een elektrisch bedienbare achterklep
Schakel het systeem van de elektrisch bedienbare achterklep uit wanneer u banden
gaat vervangen o.i.d. (Blz.139). Als u dit niet doet, kan de achterklep onbedoeld in
werking treden als de schakelaar elektrisch bedienbare achterklep per ongeluk wordt
aangeraakt, waardoor lichaamsdelen bekneld kunnen raken en letsel kan optreden.
590 8-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
NX200t_OM78009E_EE
Verwijder eventueel aanwezige ver-
ontreinigingen van het contactvlak
van de velg.
Als er verontreinigingen op het contact-
vlak aanwezig zijn, kunnen tijdens het
rijden de wielmoeren los lopen, waar-
door het wiel los kan raken.
Plaats het reservewiel en draai de wielmoeren met de hand allemaal onge-
veer even ver op de wielmoer.
Auto's met een compact reservewiel
Draai de moeren verder tot het
tapse gedeelte aan ligt tegen de
velg.
Auto's met een volwaardig reservewiel
Draai de wielmoeren zover vast tot-
dat de sluitringen contact maken
met de velg.
Plaatsen van het reservewiel
1
2
Velg
Taps gedeelte
Velg
Sluit-
591
8-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
8
Bij problemen
NX200t_OM78009E_EE
Plaats de wielmoersleutel in de krik-
slinger.
Laat de auto zakken.
Draai iedere moer twee of drie keer
aan in de volgorde die in de afbeel-
ding is aangeven.
Aanhaalmoment:
103 Nm (10,5 kgm, 76 ft·lbf)
Auto's met volwaardig reservewiel:
Plaats de naafdop terug.
Berg het wiel met de lekke band, de krik en het gereedschap op.
3
4
5
6
7
592 8-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
NX200t_OM78009E_EE
Het compacte reservewiel (auto's met compact reservewiel)
Op de band van het compacte reservewiel staat aan de zijkant de aanduiding TEM-
PORARY USE ONLY (alleen voor tijdelijk gebruik).
Gebruik het compacte reservewiel alleen tijdelijk en alleen in noodgevallen.
Controleer de bandenspanning van het compacte reservewiel. (Blz. 639)
Nadat de band verwisseld is (auto's met bandenspanningswaarschuwingssysteem)
Het bandenspanningswaarschuwingssysteem moet gereset worden. (Blz. 528)
Bij gebruik van het compacte reservewiel (auto's met bandenspanningswaarschu-
wingssysteem)
Het compacte reservewiel is niet voorzien van een bandenspanningssensor en zender,
waardoor een te lage bandenspanning hiervan niet wordt aangegeven door het banden-
spanningswaarschuwingssysteem. Verder zal, als u het compacte reservewiel monteert
nadat het waarschuwingslampje voor een lage bandenspanning is gaan branden, dit
lampje blijven branden.
Bij gebruik van het compacte reservewiel (auto's met compact reservewiel)
De auto ligt lager op de weg als het compacte reservewiel is gemonteerd dan wanneer
er gereden wordt met de standaardbanden.
Als uw auto een lekke voorband krijgt op een weg die bedekt is met sneeuw of ijs
(auto's met een compact reservewiel, behalve de 225/60R18 band)
Vervang een van de achterwielen van de auto door het compacte reservewiel. Voer
onderstaande stappen uit en monteer sneeuwkettingen op de voorwielen:
Vervang het wiel links of rechts achter door het compacte reservewiel.
Vervang het wiel met de lekke voorband door het wiel dat van de achterzijde afkom-
stig is.
Monteer de sneeuwkettingen op de voorwielen.
1
2
3
593
8-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
8
Bij problemen
NX200t_OM78009E_EE
Verklaring voor de krik
594 8-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
NX200t_OM78009E_EE
WAARSCHUWING
Bij gebruik van het compacte reservewiel (auto's met compact reservewiel)
Houd er rekening mee dat het compacte reservewiel speciaal ontworpen is voor
gebruik onder uw auto. Gebruik uw reservewiel daarom niet onder een andere auto.
Monteer niet gelijktijdig meer dan één reservewiel onder uw auto.
Vervang het reservewiel zo snel mogelijk door een wiel met een standaardband.
Vermijd plotselinge acceleratie, deceleratie, sterk afremmen en sterke stuurbewe-
gingen.
Bij gebruik van het compacte reservewiel
Het kan voorkomen dat de rijsnelheid niet goed wordt weergegeven en dat de vol-
gende systemen niet goed werken:
Bovendien kan het onderstaande systeem niet volledig worden gebruikt, maar worden
mogelijk ook de onderdelen van de aandrijflijn negatief beïnvloed:
Permanente vierwielaandrijving (indien aanwezig)
Snelheidsbeperking bij gebruik van het compacte reservewiel
Rijd niet harder dan 80 km/h als er een compact reservewiel onder de auto is gemon-
teerd.
Het compacte reservewiel is niet ontworpen voor gebruik bij hoge snelheden. Het niet
opvolgen van deze voorzorgsmaatregel kan leiden tot een ongeval en ernstig letsel.
Na gebruik van gereedschap en krik
Controleer voor het rijden of het gereedschap en de krik weer goed zijn opgeborgen
en bevestigd. Dit om te voorkomen dat een van deze voorwerpen bij een aanrijding of
bij hard remmen letsel veroorzaakt.
ABS en Brake Assist
•VSC
•TRC
Cruise control (indien aanwezig)
•Dynamic Radar Cruise Control
(indien aanwezig)
PCS (Pre-Crash Safety-systeem)
(indien aanwezig)
•EPS
AVS (indien aanwezig)
LDA (Lane Departure Alert)
(indien aanwezig)
Panoramic View Monitor (indien aan-
wezig)
Lexus Parking Assist Monitor
(indien aanwezig)
Lexus Parking Assist-sensor
(indien aanwezig)
Navigatiesysteem (indien aanwezig)
BSM (Blind Spot Monitor)
(indien aanwezig)
•Automatic High Beam-systeem
(indien aanwezig)
595
8-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
8
Bij problemen
NX200t_OM78009E_EE
OPMERKING
Rijd voorzichtig over oneffenheden in het wegdek heen als het compacte reserve-
wiel onder de auto gemonteerd is
De auto ligt lager op de weg als het compacte reservewiel is gemonteerd dan wanneer
er gereden wordt met de standaardbanden. Wees voorzichtig bij het rijden over
slechte wegen.
Rijden met sneeuwkettingen en het compacte reservewiel
Monteer geen sneeuwketting op het compacte reservewiel.
De sneeuwketting kan de carrosserie beschadigen en het rijgedrag in negatieve zin
beïnvloeden.
Bij het vervangen van banden (auto's met bandenspanningswaarschuwingssysteem)
Neem voor het verwijderen en plaatsen van wielen, banden of bandenspanningssen-
soren en -zenders contact op met een erkende Lexus-dealer of hersteller/reparateur
of een andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige omdat de ban-
denspanningssensoren en -zenders beschadigd kunnen raken als er niet voorzichtig
mee wordt omgegaan.
596 8-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
NX200t_OM78009E_EE
Als de auto een lekke band heeft (auto's zonder
reservewiel)
Breng de auto tot stilstand op een veilige plaats en een stevige, vlakke onder-
grond.
Activeer de parkeerrem.
Zet de selectiehendel in stand P.
Zet de motor af.
Schakel de alarmknipperlichten in.
Uw auto is niet uitgerust met een reservewiel, maar wel met een bandenrepa-
ratieset.
Een lekke band met perforatieschade door een spijker of schroef kan voorlo-
pig worden gerepareerd met de bandenreparatieset.
WAARSCHUWING
Als de auto een lekke band heeft
Rijd nooit door met een lekke band.
Zelfs als er over een korte afstand met een lekke band wordt doorgereden, kunnen
band en velg zodanig beschadigd worden dat reparatie niet meer mogelijk is en kan er
een ongeval ontstaan.
Voor het repareren van de auto
597
8-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
8
Bij problemen
NX200t_OM78009E_EE
*: Gebruik van de krik (Blz. 587)
Plaats van bandenreparatieset, krik en gereedschap
Krikslinger (indien aanwezig)
Wielmoersleutel (indien aanwezig)
Krik* (indien aanwezig)
Sleepoog
Bandenreparatieset
Schroevendraaier
1
2
3
4
5
6
598 8-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
NX200t_OM78009E_EE
Als de bagageafdekking wordt
gebruikt: neem de koordjes los.
Onderdelen bandenreparatieset
Slang
Ontluchtingsdopje
Compressorschakelaar
Bandenspanningsmeter
Voedingsaansluiting
Snelheidslimietstickers
Waarschuwingssticker banden-
reparatievloeistof
1
2
3
4
5
6
7
Verwijderen van de bandenreparatieset
1
599
8-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
8
Bij problemen
NX200t_OM78009E_EE
Als de bagageafdekking wordt
gebruikt: klap de bagageafdekking
omhoog.
Trek de hendel omhoog en open de
afdekplaat.
Til de afdekplaat omhoog en maak
de haak aan de achterzijde van de
afdekplaat los.
Maak de haak vast aan de bovenste
rand van de achterklepopening,
zoals aangegeven.
2
3
4
5
600 8-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
NX200t_OM78009E_EE
Verwijder de bandenreparatieset.
Neem de haak los en verwijder de
krik.
Maak de haak van de krik los.
Gebruik van de krik: Blz. 587
Draai bij het opbergen van de krik de
krik terug totdat hij niet meer beweegt
en zet hem vast met het elastiek.
Controleer de mate waarin de band beschadigd is.
Een band mag alleen met de banden-
reparatieset worden gerepareerd
indien de beschadiging te wijten is aan
perforatie van het loopvlak door een
spijker of schroef.
Haal de spijker of schroef niet uit de
band. Als u het object verwijdert,
kan het lek ondanks de noodrepara-
tie met de bandenreparatieset gro-
ter worden.
Rijd de auto naar voren tot het gat, voor zover zichtbaar, zich boven aan de
band bevindt om lekkage van bandenreparatievloeistof te voorkomen.
6
Verwijderen van de krik
Elastiek
1
2
Voordat u een noodreparatie uitvoert
601
8-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
8
Bij problemen
NX200t_OM78009E_EE
Verwijder het ventieldopje van het
wiel met de lekke band.
Trek de slang naar buiten. Verwijder
het dopje van de slang.
Het ontluchtingsdopje van de slang
wordt nog gebruikt. Berg het dopje
daarom veilig op.
Sluit de slang aan op het ventiel.
Draai het uiteinde van de slang zo ver
mogelijk rechtsom.
Zorg ervoor dat de compressor is
uitgeschakeld.
Reparatiemethode in noodgevallen
1
2
3
4
602 8-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
NX200t_OM78009E_EE
Trek de rubberen stop op de com-
pressor omhoog.
Verwijder de voedingsaansluiting
van de compressor.
Sluit de voedingsstekker aan op de accessoireaansluiting. (Blz. 488)
Sluit de fles aan op de compressor.
Zorg dat de fles goed is aangesloten.
5
6
7
8
603
8-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
8
Bij problemen
NX200t_OM78009E_EE
Bevestig de 2 stickers zoals aange-
geven.
Verwijder vuil en vocht van het wiel
voordat u de sticker bevestigt. Als de
sticker niet kan worden bevestigd, laat
dan, wanneer u de band laat repareren
of vervangen, de erkende Lexus-dealer
of hersteller/reparateur of een andere
naar behoren gekwalificeerde en uitge-
ruste deskundige weten dat bandenre-
paratievloeistof is ingespoten.
Controleer de voorgeschreven ban-
denspanning.
De bandenspanning wordt aangegeven
op de sticker, zoals afgebeeld.
(Blz. 639)
Start de motor. (Blz. 217)
Zet de compressor aan om de ban-
denreparatievloeistof in te spuiten
en de band met lucht te vullen.
9
10
11
12
604 8-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
NX200t_OM78009E_EE
Pomp de band op tot de voorge-
schreven bandenspanning.
De vloeistof wordt geïnjecteerd
en de spanning wordt verhoogd
tot 300 kPa (3,0 kg/cm2 of bar,
44 psi) of 400 kPa (4,0kg/cm
2
of bar, 58 psi), en neemt dan
geleidelijk af.
De bandenspanningsmeter geeft
ongeveer 1 minuut (15 minuten bij
lage temperaturen) nadat de
schakelaar aan is gezet de werke-
lijke bandenspanning weer.
Zet de compressor uit en con-
troleer de bandenspanning.
Controleer of de bandenspan-
ning niet te hoog is en herhaal
zo nodig de procedure totdat
de band de voorgeschreven
bandenspanning heeft.
Als de bandenspanning nog steeds lager is dan de aanbevolen spanning
nadat de schakelaar 10 minuten (35 minuten bij lage temperatuur) aan
staat, is de band te veel beschadigd om nog gerepareerd te kunnen
worden. Schakel de compressor uit en neem contact op met een
erkende Lexus-dealer of hersteller/reparateur of een andere naar beho-
ren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige.
Laat, als de bandenspanning te hoog is, wat lucht uit de band om de ban-
denspanning op het voorgeschreven niveau te brengen. (Blz. 607)
Maak terwijl de compressor is uitgeschakeld de slang los van het ventiel en
trek vervolgens de voedingsstekker uit de accessoireaansluiting.
Mogelijk ontsnapt er bij het verwijderen van de slang wat bandenreparatievloeistof.
Plaats het ventieldopje op het ventiel van het gerepareerde wiel.
13
1
2
14
15
605
8-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
8
Bij problemen
NX200t_OM78009E_EE
Plaats het ontluchtingsdopje op het
uiteinde van de slang.
Als het ontluchtingsdopje niet wordt
geplaatst, ontsnapt er mogelijk banden-
reparatievloeistof en kan de auto vuil
worden.
Berg de fles, terwijl deze aan de compressor is bevestigd, op in de bagage-
ruimte.
Rijd, om de bandenreparatievloeistof gelijkmatig over de band te verdelen,
meteen ongeveer 5 km met een snelheid van maximaal 80 km/h.
Breng de auto tot stilstand op een
veilige plaats met een stevige, vlakke
ondergrond en sluit de compressor
weer aan.
Schakel de compressor in, wacht
een paar seconden en schakel deze
dan weer uit. Controleer de banden-
spanning.
Als de bandenspanning lager is
dan 130 kPa (1,3 kg/cm2 of bar,
19 psi), kan het lek niet worden
gerepareerd. Neem contact op
met een erkende Lexus-dealer of
hersteller/reparateur of een
andere naar behoren gekwalifi-
ceerde en uitgeruste deskundige.
Als de bandenspanning zich bevindt tussen 130 kPa (1,3 kg/cm2 of bar,
19 psi) en een punt onder het voorgeschreven niveau: De band kan worden
gerepareerd. Ga verder met stap .
Als de bandenspanning op het voorgeschreven niveau is: Ga verder met
stap .
16
17
18
19
20
1
2
21
3
22
606 8-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
NX200t_OM78009E_EE
Zet de compressor AAN en vul de band met lucht tot de voorgeschreven
bandenspanning is bereikt. Rijd ongeveer 5 km en ga dan verder met stap .
Plaats het ontluchtingsdopje op het
uiteinde van de slang.
Als het ontluchtingsdopje niet wordt
geplaatst, ontsnapt er mogelijk banden-
reparatievloeistof en kan de auto vuil
worden.
Berg de fles, terwijl deze aan de compressor is bevestigd, op in de bagage-
ruimte.
Voorkom plotseling remmen, plotseling accelereren en scherpe bochten, rijd
voorzichtig met een snelheid van maximaal 80 km/h naar een erkende
Lexus-dealer of hersteller/reparateur of een andere naar behoren gekwalifi-
ceerde en uitgeruste deskundige op minder dan 100 km rijden voor het repa-
reren of vervangen van de band.
In de volgende gevallen is reparatie van de band met behulp van de bandenreparatie-
set niet mogelijk. Neem contact op met een erkende Lexus-dealer of hersteller/repa-
rateur of een andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige.
De band is beschadigd door rijden met onvoldoende spanning
De band loopt leeg door een scheur in of beschadiging van de flank
De band is zichtbaar van de velg afgelopen
Het lek in of de beschadiging van het loopvlak is 4 mm of groter
De velg is beschadigd
Twee of meer banden zijn lek
De band is op meerdere plaatsen lek of beschadigd
21
19
22
23
24
607
8-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
8
Bij problemen
NX200t_OM78009E_EE
Bandenreparatieset
De bandenreparatieset is bedoeld om de autoband met lucht te vullen.
De bandenreparatievloeistof is beperkt houdbaar. De uiterste houdbaarheidsdatum
staat vermeld op de fles. De bandenreparatievloeistof dient voor de uiterste houdbaar-
heidsdatum te worden vervangen. Neem voor vervanging contact op met een erkende
Lexus-dealer of hersteller/reparateur of een andere naar behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige.
De vloeistof in de bandenreparatieset kan slechts eenmalig worden gebruikt om een
enkele band tijdelijk te repareren. Als de bandenreparatievloeistof in de fles en andere
delen van de set zijn gebruikt en moeten worden vervangen, neem dan contact op met
een erkende Lexus-dealer of hersteller/reparateur of een andere naar behoren gekwa-
lificeerde en uitgeruste deskundige.
De compressor kan meerdere keren worden gebruikt.
De bandenreparatievloeistof kan worden gebruikt bij temperaturen van -40C tot
60C.
De bandenreparatieset is exclusief bestemd voor de originele banden die op uw auto
zijn gemonteerd. Gebruik de set niet voor banden met een afwijkende maat of voor
andere doeleinden.
Als de bandenreparatievloeistof op uw kleren komt, kan deze vlekken veroorzaken.
Eventueel gemorste bandenreparatievloeistof moet direct van het wiel of de carrosse-
rie worden verwijderd. Veeg het oppervlak onmiddellijk af met een vochtige doek.
Als de bandenreparatieset wordt gebruikt, zal dit duidelijk hoorbaar zijn. Dit is normaal
en duidt niet op een storing.
Niet gebruiken om de bandenspanning te controleren of op de voorgeschreven
waarde te brengen.
Als de band op een te hoge spanning is gebracht
Neem de slang los van het ventiel.
Neem de slang los van het ventiel, verwijder het dopje van de slang en sluit dan de
slang weer aan.
Schakel de compressor in, wacht een paar seconden en schakel deze dan weer uit.
Controleer of de bandenspanning op het voorgeschreven niveau is. (Blz. 639)
Zet als de bandenspanning lager is dan de voorgeschreven spanning de compressor
weer aan en herhaal de procedure van het op spanning brengen tot de voorgeschre-
ven spanning is bereikt.
Plaats het ontluchtingsdopje op het uiteinde
van de slang en druk het uitsteeksel in het
ventiel om wat lucht uit de band te laten ont-
snappen.
1
2
3
4
608 8-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
NX200t_OM78009E_EE
WAARSCHUWING
Voorzorgsmaatregelen bij het gebruik van de bandenreparatievloeistof
Het inslikken van bandenreparatievloeistof is schadelijk voor uw gezondheid. Als u
bandenreparatievloeistof inslikt, moet u zo veel mogelijk water drinken en onmiddel-
lijk een huisarts raadplegen.
Spoel direct met water wanneer bandenreparatievloeistof in uw ogen of op uw huid is
terechtgekomen. Raadpleeg een huisarts als u zich niet lekker blijft voelen.
Bij het repareren van een lekke band
Parkeer de auto op een veilige plaats en een vlakke ondergrond.
Sluit de slang stevig aan op het ventiel terwijl het wiel aan de auto bevestigd is.
Als de slang niet goed is aangesloten op het ventiel, kan er lucht ontsnappen of kan
de bandenreparatievloeistof naar buiten spuiten.
Als de slang tijdens het vullen loskomt van het ventiel, is het mogelijk dat de slang
abrupte bewegingen maakt vanwege de luchtdruk.
Nadat de band gevuld is, kunnen er spetters bandenreparatievloeistof naar buiten
komen als de slang wordt losgemaakt of wanneer u lucht uit de band laat ontsnappen.
Voer tijdelijke reparaties uit overeenkomstig de procedures. Als u de procedures niet
dienovereenkomstig volgt, kan de bandenreparatievloeistof naar buiten spuiten.
Blijf tijdens de reparatie uit de buurt van de band wanneer u de bandenreparatieset
bedient, aangezien het risico bestaat dat de band barst. Als er scheuren of vervor-
ming ontstaan, zet dan de schakelaar van de set uit en stop met de reparatie.
De bandenreparatieset kan bij langdurig gebruik oververhit raken. Gebruik de com-
pressor niet langer dan 35 minuten achter elkaar.
Delen van de reparatieset worden tijdens het gebruik heet. Wees daarom voorzichtig
tijdens en na het gebruik ervan. Raak de set tijdens of direct na gebruik niet aan, aan-
gezien de set heet wordt, vooral het metalen deel van de fles en de compressorver-
binding.
Plak de waarschuwingssticker voor de rijsnelheid alleen op de aangegeven plaats.
Als de sticker wordt aangebracht op een plaats waar zich een airbag bevindt, zoals
bijvoorbeeld op het middelste deel van het stuurwiel, dan kan dit de werking van het
airbagsysteem hinderen.
Rijden om de bandenreparatievloeistof gelijkmatig te verdelen
Rijd langzaam en voorzichtig. Wees extra voorzichtig bij het maken van bochten.
Als de auto niet rechtuit rijdt of als u merkt dat het stuurwiel naar één kant trekt,
brengt u de auto tot stilstand en controleert u het volgende:
Toestand van de band. De band kan van de velg zijn afgelopen.
Bandenspanning. Als de bandenspanning 130 kPa (1,3 kg/cm2 of bar, 19 psi) of
lager is, dan kan dit duiden op een ernstige schade aan de band.
609
8-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
8
Bij problemen
NX200t_OM78009E_EE
OPMERKING
Een noodreparatie uitvoeren
Voer de noodreparatie uit zonder de spijker of schroef die het loopvlak heeft door-
boord te verwijderen. Als het object dat het lek heeft veroorzaakt is verwijderd, is het
wellicht niet mogelijk om een noodreparatie met de bandenreparatieset uit te voeren.
De bandenreparatieset is niet waterdicht. Zorg dat de bandenreparatieset niet in
aanraking komt met water, bijvoorbeeld bij gebruik in de regen.
Zet de bandenreparatieset niet op een stoffige ondergrond, zoals in het zand of in de
berm. Als er vuil of stof in de bandenreparatieset komt, kan er een storing optreden.
Houd de bandenreparatieset tijdens het gebruik rechtop. De bandenreparatieset
werkt anders niet.
Gebruik van de bandenreparatieset
De compressor heeft een gelijkstroomvoeding van 12 V nodig. Sluit de compressor
niet aan op een andere voedingsbron.
Als de bandenreparatieset in aanraking komt met benzine, kan de bandenreparatie-
set beschadigd raken. Zorg dat de set niet met benzine in aanraking kan komen.
Berg de bandenreparatieset op de daarvoor bestemde plaats op en houd hem buiten
bereik van kinderen.
Demonteer of wijzig de bandenreparatieset niet. Stel onderdelen als de bandenspan-
ningsmeter niet bloot aan schokken. Hierdoor kunnen storingen optreden.
Om schade aan de bandenspanningssensoren en -zenders te voorkomen (auto's met
bandenspanningswaarschuwingssysteem)
Als een band is gerepareerd met bandenreparatievloeistof, werken de bandenspan-
ningssensor en -zender mogelijk niet goed. Neem wanneer bandenreparatievloeistof
is gebruikt zo snel mogelijk contact op met een erkende Lexus-dealer of hersteller/
reparateur of een andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige.
Vervang bij het vervangen van de band de bandenspanningssensor en -zender.
(Blz. 527)
610 8-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
NX200t_OM78009E_EE
Als de motor niet wil aanslaan
Een van de onderstaande punten kan het probleem veroorzaken:
Er is mogelijk onvoldoende brandstof aanwezig in de tank.
Vul de brandstoftank.
De motor kan verzopen zijn.
Probeer nogmaals de motor te starten en volg daarbij de juiste startprocedu-
res. (Blz. 217)
Er kan een storing aanwezig zijn in de startblokkering. (Blz. 83)
Een van de onderstaande punten kan het probleem veroorzaken:
De accuklemmen kunnen loszitten of gecorrodeerd zijn.
De accu kan te ver ontladen zijn. (Blz. 617)
Het startsysteem van de motor is mogelijk defect als gevolg van een elektrische
storing, zoals een ontladen batterij van de elektronische sleutel of een defecte
zekering. Er bestaat echter een noodmaatregel om de motor te starten.
(Blz. 611)
Als de motor niet wil aanslaan terwijl wel de juiste startprocedures zijn
gevolgd (Blz. 217), kan dat de volgende oorzaken hebben.
De motor slaat niet aan terwijl de startmotor wel normaal werkt
De startmotor draait langzaam rond, de interieurverlichting en de kop-
lampen gaan zwakker branden of de claxon maakt geen of weinig
geluid.
De startmotor draait niet
611
8-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
8
Bij problemen
NX200t_OM78009E_EE
Een van de onderstaande punten kan het probleem veroorzaken:
Een of beide accuklemmen zit(ten) los.
De accu kan te ver ontladen zijn. (Blz. 617)
Er kan een storing aanwezig zijn in het stuurslotsysteem.
Neem contact op met een erkende Lexus-dealer of hersteller/reparateur of een
andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige als het probleem niet
verholpen kan worden of als de reparatieprocedure niet bekend is.
Als de motor niet start maar de startknop normaal werkt, kan de motor aan de
hand van de volgende stappen als een tijdelijke maatregel worden gestart:
Activeer de parkeerrem.
Zet de selectiehendel in stand P.
Zet het contact in stand ACC.
Houd de startknop gedurende ongeveer 15 seconden ingedrukt en houd het
rempedaal stevig ingetrapt.
Ook als de auto aan de hand van deze stappen kan worden gestart, kan er een
storing in het systeem zijn. Laat de auto nakijken door een erkende Lexus-dealer
of hersteller/reparateur of een andere naar behoren gekwalificeerde en uitge-
ruste deskundige.
De startmotor draait niet, de interieurverlichting en de koplampen
gaan niet aan of de claxon maakt geen geluid.
Noodstartfunctie
1
2
3
4
612 8-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
NX200t_OM78009E_EE
Als de selectiehendel niet in een andere stand dan P
kan worden gezet
Activeer de parkeerrem.
Zet het contact in stand ACC.
Trap het rempedaal in.
Wrik het afdekplaatje omhoog met een sleufkopschroevendraaier o.i.d.
Omwikkel het uiteinde van de schroevendraaier met een doek om schade aan het
afdekplaatje te voorkomen.
Druk de deblokkeerschakelaar in.
De selectiehendel kan worden verplaatst als de schakelaar ingedrukt is.
Als de selectiehendel niet in een andere stand gezet kan worden terwijl u het rem-
pedaal ingetrapt hebt, kan er een probleem aanwezig zijn in het schakelblokkeer-
systeem (een systeem dat voorkomt dat de selectiehendel per ongeluk in een
andere stand gezet kan worden). Laat de auto direct nakijken door een erkende
Lexus-dealer of hersteller/reparateur of een andere naar behoren gekwalifi-
ceerde en uitgeruste deskundige.
Met de volgende procedure kan in noodgevallen de blokkering van de selectie-
hendel ongedaan worden gemaakt.
1
2
3
4
Auto's met linkse besturing Auto's met rechtse besturing
5
Auto's met linkse besturing Auto's met rechtse besturing
613
8-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
8
Bij problemen
NX200t_OM78009E_EE
Als de elektronische sleutel niet goed werkt
Gebruik de mechanische sleutel (Blz.125) om de volgende handelingen uit te
voeren.
Ontgrendelen van het portier
Plaats de mechanische sleutel
terwijl u aan de portiergreep van
het bestuurdersportier trekt.
Ontgrendel het portier.
Verwijder de sleutel, laat de portiergreep terugkeren en trek er nogmaals
aan.
Als de communicatie tussen de elektronische sleutel en de auto is verbroken
(Blz.150) of de elektronische sleutel niet kan worden gebruikt omdat de
batterij leeg is, werken het Smart entry-systeem met startknop en de
afstandsbediening niet. In dergelijke gevallen kunnen de portieren en de
achterklep worden geopend of kan het hybridesysteem worden gestart vol-
gens onderstaande procedure.
Vergrendelen en ontgrendelen van de portieren
1
2
3
614 8-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
NX200t_OM78009E_EE
Vergrendelen van het portier
Zet de vergrendelknop aan de
binnenzijde in de vergrendelde
stand.
Sluit het portier.
Aan de sleutel gekoppelde functies
1
Sluit de ruiten en het schuifdak*
(draaien en vasthouden)
Openen van de ruiten en het schuifdak*
(draaien en vasthouden)
*: Deze instellingen moeten aan de persoonlijke
voorkeur worden aangepast door uw
erkende Lexus-dealer of hersteller/repara-
teur of een andere naar behoren gekwalifi-
ceerde en uitgeruste deskundige.
2
1
2
615
8-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
8
Bij problemen
NX200t_OM78009E_EE
Zorg ervoor dat de selectiehendel in stand P staat en trap het rempedaal in.
Raak de startknop met de zijde met
daarop het Lexus-embleem van de
elektronische sleutel aan.
Wanneer de elektronische sleutel wordt
gedetecteerd, klinkt er een zoemer en
het contact wordt AAN gezet.
Wanneer het Smart entry-systeem met
startknop is uitgeschakeld via de per-
soonlijke voorkeursinstellingen, wordt
het contact in stand ACC gezet.
Trap het rempedaal stevig in en con-
troleer of de melding wordt weerge-
geven op het multi-informatie-
display.
Druk op de startknop.
Laat uw auto direct controleren door een erkende Lexus-dealer of hersteller/
reparateur of een andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskun-
dige als de motor nog steeds niet bediend kan worden.
Starten van de motor
1
2
3
4
616 8-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
NX200t_OM78009E_EE
Uitzetten van de motor
Zet de selectiehendel in stand P, activeer de parkeerrem en druk op de startknop zoals u
normaal doet bij het uitschakelen van de motor.
Vervangen van de sleutelbatterij
Omdat deze procedure een noodmaatregel is, wordt geadviseerd de batterij van de
elektronische sleutel zo snel mogelijk te laten vervangen als deze ontladen is.
(Blz. 542)
Alarm
Het alarmsysteem wordt niet ingeschakeld als de mechanische sleutel wordt gebruikt
om de portieren te vergrendelen.
Het alarm kan worden geactiveerd als een portier met de mechanische sleutel wordt
ontgrendeld terwijl het alarmsysteem is ingeschakeld. (Blz. 89)
Wijzigen van de standen van het contact
Laat het rempedaal los en druk tijdens stap hierboven op de startknop.
De motor wordt niet gestart en de stand verandert iedere keer dat de knop wordt inge-
drukt. (Blz. 218)
Als de elektronische sleutel niet goed werkt
Controleer of het Smart entry-systeem met startknop niet is uitgeschakeld via de per-
soonlijke voorkeursinstellingen. Is de functie uitgeschakeld, schakel hem dan in.
(Systemen met mogelijkheden voor persoonlijke voorkeursinstellingen Blz. 646)
Controleer of de energiebesparende functie voor de batterij is ingeschakeld. Is de
functie ingeschakeld, schakel hem dan uit. (Blz.150)
WAARSCHUWING
Bij het gebruik van de mechanische sleutel en het bedienen van de elektrisch bedien-
bare ruiten of het schuifdak (indien aanwezig)
Bedien de elektrisch bedienbare ruit of het schuifdak nadat u hebt gecontroleerd of er
geen risico is dat een passagier met een lichaamsdeel bekneld kan raken tussen de ruit
of het schuifdak.
Laat tevens de mechanische sleutel niet bedienen door kinderen. Het kan gebeuren
dat een lichaamsdeel van een kind of een andere passagier klem komt te zitten tussen
de elektrisch bedienbare ruit of het schuifdak.
3
617
8-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
8
Bij problemen
NX200t_OM78009E_EE
Als de accu ontladen is
Als u de beschikking hebt over een set startkabels en een tweede voertuig met
een 12V-accu, kunt u uw auto starten met behulp van de onderstaande hulpstart-
procedure.
Open de motorkap (Blz. 510).
Alleen NX 200: Verwijder de
motorafdekplaat.
U kunt de volgende procedures gebruiken om de motor te starten als de accu
leeg is.
U kunt ook contact opnemen met een erkende Lexus-dealer of hersteller/
reparateur of een andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste des-
kundige.
1
2
618 8-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
NX200t_OM78009E_EE
Sluit de startkabels als volgt aan:
NX 200t
NX 200
Sluit de positieve startkabel aan op de positieve accupool (+) van uw auto.
Sluit de andere zijde van de positieve startkabel aan op de positieve accupool
(+) van de tweede auto.
Sluit de negatieve startkabel aan op de negatieve accupool (-) van de tweede
auto.
Sluit de andere zijde van de negatieve startkabel aan op de auto met de ontla-
den accu op een stevig, stilstaand, niet gelakt metalen punt uit de buurt van de
accu en bewegende delen, zoals aangegeven in de afbeelding.
3
1
2
3
4
619
8-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
8
Bij problemen
NX200t_OM78009E_EE
Start de motor van de tweede auto. Verhoog het motortoerental iets en laat
de motor gedurende ongeveer 5 minuten met het verhoogde toerental
draaien om de accu van uw auto op te laden.
Open en sluit een van de portieren terwijl het contact UIT staat.
Houd het motortoerental van de tweede auto constant en start de motor van
uw auto door het contact AAN te zetten.
Verwijder de startkabels in exact de omgekeerde volgorde van aansluiten
zodra de motor van uw auto aangeslagen is.
Laat, nadat de motor van uw auto aangeslagen is, de auto zo snel mogelijk nakij-
ken door een erkende Lexus-dealer of hersteller/reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige.
Starten van de motor als de accu leeg is
De auto kan niet worden aangeduwd.
Voorkomen van ontlading van de accu
Zet de koplampen en het audiosysteem uit als de motor niet draait.
Schakel niet-noodzakelijke elektrische verbruikers uit als er gedurende langere tijd
met lage snelheden gereden wordt, bijvoorbeeld in een file.
Laden van de accu
De accu zal geleidelijk aan ontladen, zelfs wanneer de auto niet in gebruik is. Dit wordt
veroorzaakt door natuurlijke ontlading en het effect van bepaalde elektrische appara-
tuur. Als de auto langere tijd niet gebruikt wordt, kan de accu ontladen en kan de auto
mogelijk niet meer worden gestart. (De accu laadt automatisch op tijdens het rijden.)
Als de accu verwijderd of ontladen is
Wanneer de accu is ontladen, is het in sommige gevallen niet mogelijk om de portieren
te ontgrendelen met het Smart entry-systeem met startknop. Gebruik de afstandsbe-
diening of de mechanische sleutel om de portieren te vergrendelen of te ontgrendelen.
Mogelijk start de motor niet bij de eerste poging nadat de accu weer is opgeladen,
maar start hij wel normaal na de tweede poging. Dit wijst niet op een storing.
De stand van het contact wordt door de auto opgeslagen. Wanneer de accu weer
wordt aangesloten, keert het systeem terug naar de stand die was geselecteerd voor-
dat de accu ontladen raakte. Zet vóór het losnemen van de accu het contact UIT.
Wees extra voorzichtig bij het aansluiten van de accu wanneer u niet zeker weet in
welke stand het contact stond voordat de accu ontladen raakte.
De elektrisch bedienbare achterklep moet worden geïnitialiseerd. (Blz.143)
Zorg ervoor dat de sleutel zich niet in de auto bevindt als de accu wordt opgeladen of
vervangen. Wanneer het alarm wordt geactiveerd, kan de sleutel in de auto worden
ingesloten. (Blz. 89)
4
5
6
7
620 8-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
NX200t_OM78009E_EE
Vervangen van de batterij
De batterij die voor het Stop & Start-systeem is een specifieke batterij. vervang de batte-
rij door een batterij van het type S-95 of hoger.
Als niet de juiste batterij wordt gebruikt, wordt het Stop & Start-systeem beperkt om de
batterij te beschermen. De batterij kan snel slechter worden, of in het ergste geval kan de
motor niet worden gestart.
Neem contact op met een erkende Lexus-dealer of hersteller/reparateur of een andere
naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige.
WAARSCHUWING
Voorkomen van brand en explosie
Neem de volgende voorzorgsmaatregelen in acht om te voorkomen dat het licht ont-
vlambare gas dat uit de accu kan komen, per ongeluk tot ontbranding komt:
Zorg ervoor dat de startkabel aangesloten wordt op de juiste accupool en niet per
ongeluk in aanraking komt met een ander onderdeel dan de bedoelde accupool.
Zorg ervoor dat de op de+-pool aangesloten startkabel niet in contact komt met
andere onderdelen of metalen oppervlakken, zoals metalen steunen en ongelakt
metaal.
Laat de “+” en “-” klemmen van de startkabels niet in contact komen met elkaar.
Rook niet en gebruik geen lucifers, aanstekers en open vuur in de buurt van de accu.
Voorzorgsmaatregelen met betrekking tot de accu
De accu bevat giftige en corrosieve elektrolyt en de onderdelen van de accu bevatten
lood en loodhoudende samenstellingen. Neem bij het omgaan met de accu de vol-
gende voorzorgsmaatregelen in acht:
Draag bij het werken met de accu altijd een veiligheidsbril en zorg ervoor dat de
vloeistof uit de accu niet in contact komt met de huid, kleding of de carrosserie van de
auto.
Leun niet over de accu heen.
Was accuvloeistof, die op de huid of in de ogen terecht is gekomen, direct weg met
water en raadpleeg een arts.
Bedek de plaats waar de accuvloeistof op terechtgekomen is met een natte spons of
doek totdat er medische hulp kan worden verkregen.
Was altijd uw handen nadat u de accudrager, de accupolen en andere accu-gerela-
teerde onderdelen hebt aangeraakt.
Houd kinderen uit de buurt van de accu.
OPMERKING
Omgaan met startkabels
Zorg er bij het aansluiten van de startkabels voor dat deze niet verstrikt raken in de
koelventilatoren of in de aandrijfriem van de motor.
621
8-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
8
Bij problemen
NX200t_OM78009E_EE
Als de motor oververhit raakt
Breng de auto op een veilige plaats tot stilstand, schakel de airconditioning uit
en zet vervolgens de motor af.
Als er stoom te zien is:
Open, nadat de stoom is verdwenen, voorzichtig de motorkap.
Als er geen stoom te zien is:
Open voorzichtig de motorkap.
Controleer nadat de motor voldoende is afgekoeld de slangen en het radia-
teurblok (radiateur) op sporen van lekkage.
Radiateur
Koelventilatoren
Neem bij lekkage van een grote hoe-
veelheid koelvloeistof onmiddellijk
contact op met een erkende Lexus-
dealer of hersteller/reparateur of een
andere naar behoren gekwalifi-
ceerde en uitgeruste deskundige.
Het volgende kan erop duiden dat de auto oververhit raakt.
De naald van de koelvloeistoftemperatuurmeter (Blz.101) komt in het
rode gebied of u merkt dat de motor minder vermogen levert. (De auto
accelereert bijvoorbeeld niet als het gaspedaal wordt ingetrapt.)
“Engine Coolant Temp high” (hoge koelvloeistoftemperatuur) wordt op het
multi-informatiedisplay weergegeven.
Er komt stoom onder de motorkap uit.
Correctieprocedures
1
2
3
1
2
622 8-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
NX200t_OM78009E_EE
Het koelvloeistofniveau is correct als het zich tussen de streepjes FULL en
LOW bevindt.
Vul indien nodig koelvloeistof bij.
Start de motor, schakel de airconditioning in en controleer of de koelventilator
van de radiateur draait en of er geen koelvloeistof lekt uit de radiateur of de
slangen.
De koelventilator gaat draaien als de airconditioning wordt ingeschakeld direct na
een koude start. Controleer of de ventilator draait door ernaar te luisteren en te voe-
len of er luchtstroom is. Schakel als u hier niet zeker van bent de airconditioning nog
een aantal keer in en uit. (De ventilatoren werken mogelijk niet bij temperaturen
beneden het vriespunt.)
4
Motor Radiateur intercooler
(alleen NX 200t)
Reservoir
Streepje FULL
Streepje LOW
1
2
3
5
Motor Radiateur intercooler
(alleen NX 200t)
In noodgevallen mag ook water gebruikt worden als u geen koelvloeistof bij de hand
hebt.
6
623
8-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
8
Bij problemen
NX200t_OM78009E_EE
Als de koelventilatoren niet draaien:
Zet de motor onmiddellijk uit en neem contact op met een erkende Lexus-
dealer of hersteller/reparateur of een andere naar behoren gekwalificeerde
en uitgeruste deskundige.
Als de koelventilator draait:
Laat de auto nakijken door de dichtstbijzijnde erkende Lexus-dealer of her-
steller/reparateur of een andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige.
Controleer of “Engine Coolant Temp High” (hoge koelvloeistoftemperatuur)
op het multi-informatiedisplay wordt weergegeven.
Als er geen melding wordt weergegeven:
Zet de motor uit en neem contact op met een erkende Lexus-dealer of her-
steller/reparateur of een andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige.
Als de melding niet wordt weergegeven:
Laat de auto nakijken door de dichtstbijzijnde erkende Lexus-dealer of her-
steller/reparateur of een andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige.
WAARSCHUWING
Een ongeval of letsel voorkomen bij controles in de motorruimte van uw auto
Neem de volgende voorzorgsmaatregelen in acht.
Het niet in acht nemen van de voorzorgsmaatregelen kan ernstig letsel, zoals brand-
wonden, tot gevolg hebben.
Als er stoom onder de motorkap vandaan komt, open de motorkap dan niet voordat
de stoom is verdwenen. De motorruimte kan zeer heet zijn.
Houd uw handen en kleding (met name stropdassen, sjaals en dassen) uit de buurt
van de ventilatoren en aandrijfriemen. Anders kan dit ernstig letsel tot gevolg heb-
ben.
Draai de dop van het koelvloeistofreservoir niet los als de motor en de radiateur heet
zijn.
Er kan hete stoom of koelvloeistof uit spuiten.
OPMERKING
Bij het bijvullen van koelvloeistof
Vul langzaam koelvloeistof bij nadat de motor voldoende is afgekoeld. Het te snel bij-
vullen van koude koelvloeistof bij een hete motor kan schade aan de motor veroorza-
ken.
Voorkomen van beschadigingen aan het koelsysteem
Houd u aan de volgende voorzorgsmaatregelen:
Zorg dat de koelvloeistof niet verontreinigd raakt (bijvoorbeeld met zand of stof).
Gebruik geen koelvloeistofadditief.
7
8
624 8-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
NX200t_OM78009E_EE
Als de auto vast komt te zitten
Zet de motor af. Zet de selectiehendel in stand P en activeer de parkeerrem.
Verwijder modder, sneeuw of zand rond de voorwielen.
Leg een stuk hout, stenen of ander materiaal onder de voorwielen om de wie-
len grip te geven.
Start de motor opnieuw.
Zet de selectiehendel in stand D of R en deactiveer de parkeerrem. Trap ver-
volgens voorzichtig het gaspedaal in.
Wanneer u de auto moeilijk los kunt krijgen
Voer de volgende procedures uit als de banden doorslippen of als de auto
vastzit in modder, sneeuw, enz.:
Druk op om de TRC uit te schakelen.
(Blz. 337)
1
2
3
4
5
625
8-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
8
Bij problemen
NX200t_OM78009E_EE
WAARSCHUWING
Bij het vrij proberen te krijgen van een auto die vastzit
Als u de auto in beweging wilt krijgen door te “schommelen”, controleer dan eerst of er
in de omgeving van de auto geen andere auto's, objecten of personen aanwezig zijn
die geraakt zouden kunnen worden als de auto plotseling in beweging komt. De auto
kan ook een plotselinge beweging maken als de wielen weer grip krijgen. Neem de
grootst mogelijke voorzichtigheid in acht.
Bedienen van de selectiehendel
Zet de selectiehendel niet in een andere stand als het gaspedaal is ingetrapt.
Als u dat wel doet, kan de auto onverwacht snel accelereren, waardoor een aanrijding
en ernstig letsel kunnen ontstaan.
OPMERKING
Beschadiging van de transmissie en andere componenten voorkomen
Vermijd dat de voorwielen doorslippen en dat u het gaspedaal verder dan noodzake-
lijk intrapt.
Als de auto na deze pogingen nog steeds vastzit, moet deze door een ander voertuig
worden losgetrokken.
626 8-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
NX200t_OM78009E_EE
627
9
Specificaties
NX200t_OM78009E_EE
9-1. Specificaties
Onderhoudsgegevens
(brandstof, oliepeil, enz.)...... 628
Informatie over brandstof....... 642
9-2. Persoonlijke voorkeurs-
instellingen
Systemen met mogelijkheden
voor persoonlijke voorkeurs-
instellingen................................. 644
9-3. Initialisatie
Te initialiseren onderdelen.....653
628 9-1. Specificaties
NX200t_OM78009E_EE
Onderhoudsgegevens (brandstof, oliepeil, enz.)
*1: Ongeladen auto
*2: Auto's met 225/65R17 banden of 225/60R18 banden
*3: Auto's met 235/55R18 banden
*4: AGZ10L-AWTLTW-uitvoeringen*11
*5: AGZ10R-AWTLTW-uitvoeringen*11
*6: AGZ15L-AWTLTW-uitvoeringen*11
*7: AGZ15R-AWTLTW-uitvoeringen*11
*8: ZGZ10L-AWXLPW-uitvoeringen*11
*9: ZGZ15L-AWXLPW-uitvoeringen*11
*10: Auto's met trekhaakpakket
*11: De modelcode staat vermeld op het typeplaatje. (Blz. 629)
Afmetingen en gewichten
Totale lengte 4.630 mm (182,3 in.)
Totale breedte 1.845 mm (72,6 in.)
Totale hoogte*11.645 mm (64,8 in.)
Wielbasis 2.660 mm (104,7 in.)
Spoorbreedte
Voor 1.580 mm (62,2 in.)*2
1.570 mm (61,8 in.)*3
Achter 1.580 mm (62,2 in.)*2
1.570 mm (61,8 in.)*3
Maximaal toelaatbaar voertuiggewicht
2.295 kg (5.060 lb.)*4
2.280 kg (5.027 lb.)*5
2.350 kg (5.181 lb.)*6
2.335 kg (5.148 lb.)*7
2.175 kg (4.795 lb.)*8
2.225 kg (4.906 lb.)*9
Maximale asbelasting Voor 1.270 kg (2.800 lb.)
Achter 1.270 kg (2.800 lb.)
Kogeldruk*10 60 kg (132 lb.)
Maximaal
aanhangwagengewicht*10
Ongeremd 750 kg (1.653 lb.)
Geremd 1.500 kg (3.307 lb.)
629
9
9-1. Specificaties
Specificaties
NX200t_OM78009E_EE
Voertuigidentificatienummer
Het voertuigidentificatienummer (VIN) is het wettelijke identificatienummer
van uw auto. Dit is het belangrijkste identificatienummer van uw Lexus. Het
wordt gebruikt voor het op naam zetten van de auto.
Dit nummer is links boven op het
dashboard ingeslagen.
Het voertuigidentificatienummer
staat ook op het typeplaatje.
Dit nummer is ook onder de voor-
stoel rechts aangebracht.
Identificatie van de auto
630 9-1. Specificaties
NX200t_OM78009E_EE
Motornummer
NX 200t
Het motornummer is op de aange-
geven plaats ingeslagen in het
motorblok.
NX 200
Het motornummer is op de aange-
geven plaats ingeslagen in het
motorblok en de motorafdekplaat.
NX 200t
Motor
Uitvoering 8AR-FTS
Soort 4-cilinder lijnmotor, 4-takt, benzine
(met turbo)
Boring x slag 86,0 86,0 mm (3,39 3,39 in.)
Cilinderinhoud 1.998 cm3 (121,9 cu.in.)
Klepspeling (koude motor) Automatische afstelling
Dynamoriemspanning Automatische afstelling
631
9
9-1. Specificaties
Specificaties
NX200t_OM78009E_EE
NX 200
*: De aangegeven hoeveelheid motorolie is een referentiehoeveelheid voor het verver-
sen van de motorolie. Breng de motor op bedrijfstemperatuur en zet de motor uit,
wacht ten minste 5 minuten en controleer het oliepeil met de peilstok.
Uitvoering 3ZR-FAE
Soort 4-cilinder lijnmotor, 4-takt, benzine
Boring x slag 80,5 97,6 mm (3,17 3,84 in.)
Cilinderinhoud 1.987 cm3 (121,2 cu.in.)
Klepspeling Automatische afstelling
Dynamoriemspanning Automatische afstelling
Brandstof
Brandstofsoort
EU
Uitsluitend loodvrije benzine conform de
Europese norm EN228
Behalve EU
Uitsluitend loodvrije benzine
Research-
octaangetal
(RON)
NX 200t 95 of hoger
NX 200 91 of hoger
Inhoud brandstoftank (bij bena-
dering) 60 l (15,9 gal., 13,2 lmp.gal.)
Smeersysteem
Inhoud
(verversen indicatie*)
Met filter
Zonder filter
NX 200t
4,9 l (5,2 qt., 4,3 Imp.qt.)
NX 200
4,2 l (4,4 qt., 3,7 Imp.qt.)
NX 200t
4,7 liter (5,0 qt., 4,1 Imp.qt.)
NX 200
3,9 l (4,1 qt., 3,4 Imp.qt.)
632 9-1. Specificaties
NX200t_OM78009E_EE
Keuze motorolie
NX 200t
De motor is af fabriek gevuld met originele Toyota-motorolie SAE 0W-20
voor gedownsizede turbo benzinemotoren. Gebruik alleen door Lexus goed-
gekeurde originele Toyota-motorolie SAE 0W-20 voor gedownsizede turbo
benzinemotoren of een gelijkwaardige motorolie met de hieronder aange-
geven kwaliteit en viscositeit.
Oliesoort:
Originele Toyota-motorolie SAE 0W-20 voor gedownsizede turbo benzine-
motoren, API SL “Energy-Conserving”, SM “Energy-Conserving”, SN
“Resource-Conserving” of ILSAC multigrade-motorolie
Viscositeit:
SAE 0W-20 en 5W-30
Aanbevolen viscositeit (SAE):
Uw Lexus is af fabriek gevuld met
originele Toyota-motorolie SAE
0W-20 voor gedownsizede turbo
benzinemotoren. Dit is de beste
keuze voor uw auto en zorgt voor
een laag brandstofverbruik en
goede starteigenschappen bij koud
weer.
U kunt de viscositeit SAE 5W-30
gebruiken als SAE 0W-20 niet
beschikbaar is. Deze dient echter bij
de volgende verversing vervangen
te worden door SAE 0W-20.
Te verwachten temperatuurbereik tot
de volgende verversing
Aanbevolen
633
9
9-1. Specificaties
Specificaties
NX200t_OM78009E_EE
Viscositeit (als voorbeeld wordt hier 0W-20 gebruikt):
Het gedeelte 0W in 0W-20 geeft aan dat de olie ervoor zorgt dat de
motor goed start bij koud weer. Olie met een lage waarde voor de W zorgt
dat de motor goed start bij koud weer.
Het gedeelte 20 in 0W-20 geeft de viscositeit van de olie weer als de olie
een hoge temperatuur heeft. Olie met een hogere viscositeit (hogere
waarde) is mogelijk beter geschikt wanneer met hoge snelheden of met
veel belading wordt gereden.
Merktekens oliekwaliteit:
Let er bij het aanschaffen van motorolie op of ten minste één van beide
bovenstaande symbolen op de verpakking is gedrukt.
API-symbool
Bovenste deel: API SERVICE SN
geeft de kwaliteit van de motorolie
aan en is vastgesteld door API
(American Petroleum Institute).
Middelste deel: SAE 0W-20 geeft
de viscositeit aan.
Onderste deel: In dit deel staat
“Resource-Conserving”, wat staat
voor brandstofbesparende en
groene eigenschappen.
ILSAC-symbool
Het ILSAC-symbool (International Lubricant Standardization and Approval Com-
mittee) staat op de voorzijde van de verpakking.
1
2
634 9-1. Specificaties
NX200t_OM78009E_EE
NX 200
De motor is af fabriek gevuld met originele Toyota-motorolie. Lexus beveelt
het gebruik van originele Toyota-motorolie aan. Er kan ook andere motorolie
van gelijkwaardige kwaliteit worden gebruikt.
Oliesoort:
0W-20, 5W-30 en 10W-30:
API SL “Energy-Conserving”, SM “Energy-Conserving”, SN “Resource-
Conserving” of ILSAC multigrade-motorolie
15W-40:
API SL, SM of SN multigrade-motorolie
Aanbevolen viscositeit (SAE):
Uw Lexus is af fabriek gevuld met
motorolie met een viscositeit van
SAE 0W-20. Dit is de beste keuze
voor uw auto en zorgt voor een laag
brandstofverbruik en goede start-
eigenschappen bij koud weer.
U kunt de viscositeit SAE 5W-30
gebruiken als SAE 0W-20 niet
beschikbaar is. Deze dient echter bij
de volgende verversing vervangen
te worden door SAE 0W-20.
Bij het gebruik van motorolie met
een viscositeit van SAE 10W-30 of
hoger, kan het bij extreme kou voor-
komen dat de motor moeilijk start.
Daarom wordt dan motorolie met
een viscositeit van SAE 0W-20 of
5W-30 aanbevolen.
Aanbevolen
Te verwachten temperatuurbereik tot
de volgende verversing
635
9
9-1. Specificaties
Specificaties
NX200t_OM78009E_EE
Viscositeit (als voorbeeld wordt hier 0W-20 gebruikt):
Het gedeelte 0W in 0W-20 geeft aan dat de olie ervoor zorgt dat de
motor goed start bij koud weer. Olie met een lage waarde voor de W zorgt
dat de motor goed start bij koud weer.
Het gedeelte 20 in 0W-20 geeft de viscositeit van de olie weer als de olie
een hoge temperatuur heeft. Olie met een hogere viscositeit (hogere
waarde) is mogelijk beter geschikt wanneer met hoge snelheden of met
veel belading wordt gereden.
Merktekens oliekwaliteit:
Let er bij het aanschaffen van motorolie op of ten minste één van beide
bovenstaande symbolen op de verpakking is gedrukt.
API-symbool
Bovenste deel: API SERVICE SN
geeft de kwaliteit van de motorolie
aan en is vastgesteld door API
(American Petroleum Institute).
Middelste deel: SAE 0W-20 geeft
de viscositeit aan.
Onderste deel: In dit deel staat
“Resource-Conserving”, wat staat
voor brandstofbesparende en
groene eigenschappen.
ILSAC-symbool
Het ILSAC-symbool (International Lubricant Standardization and Approval Com-
mittee) staat op de voorzijde van de verpakking.
1
2
636 9-1. Specificaties
NX200t_OM78009E_EE
*: De inhoud van het koelsysteem is de referentiehoeveelheid.
Als vervanging noodzakelijk is, neem dan contact op met een erkende Lexus-dealer
of hersteller/reparateur of een andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige.
Koelsysteem
Inhoud*NX 200t
Benzinemotor
7,9 liter (8,3 qt ., 7,0 Imp.q t.)
Intercooler
2,9 l (3,1 qt., 2,6 Imp.qt.)
NX 200 6,0 l (6,3 qt., 5,3 Imp.qt.)
Soort koelvloeistof
Gebruik een van de volgende middelen:
Toyota Super Long Life Coolant
Of een gelijkwaardig product
Gebruik geen kraanwater.
Ontstekingssysteem (bougie)
Merk
NX 200t
NGK DILFR7K9G
NX 200
DENSO SC20HR11
Elektrodenafstand
NX 200t
0,9 mm (0,04 in.)
NX 200
1,1 mm (0,04 in.)
OPMERKING
Bougies met iridium elektroden
Gebruik alleen bougies met iridium elektroden. Wijzig de elektrodenafstand niet.
637
9
9-1. Specificaties
Specificaties
NX200t_OM78009E_EE
*: De inhoud is de referentiehoeveelheid.
Als vervanging noodzakelijk is, neem dan contact op met een erkende Lexus-dealer
of hersteller/reparateur of een andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige.
*: De inhoud is de referentiehoeveelheid.
Als vervanging noodzakelijk is, neem dan contact op met een erkende Lexus-dealer
of hersteller/reparateur of een andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige.
Elektrisch systeem
Accu
Aanduiding soortelijke massa
bij 20C (68F):
1,250 1,290 volledig geladen
1,160 1,200 half geladen
1,060 1,100 ontladen
Laadstroom
Snelladen
Normaal laden
Max. 15 A
Max. 5 A
Automatische transmissie (NX 200t)
Hoeveelheid*6,5 l (6,9 qt., 5,7 Imp.qt.)
Soort vloeistof Toy ota G e nu i n e AT F W S
OPMERKING
Transmissievloeistof
Door het gebruik van andere transmissievloeistof dan originele Toyota ATF WS kan de
schakelkwaliteit verminderen, de lockup van de transmissie vergezeld gaan van trillin-
gen en uiteindelijk schade aan de transmissie van uw auto ontstaan.
Multidrive CVT (NX 200)
Hoeveelheid*7,1 l (7,5 qt., 6,2 Imp.qt.)
Soort vloeistof Originele Toyota CVT FE-vloeistof
OPMERKING
Soort vloeistof continu variabele transmissie (CVT)
Door het gebruik van andere Multidrive-vloeistof dan Toyota Genuine CVT FE-vloei-
stof kan de schakelkwaliteit verminderen, de lockup van de transmissie vergezeld gaan
van trillingen en uiteindelijk schade aan de transmissie van uw auto ontstaan.
638 9-1. Specificaties
NX200t_OM78009E_EE
Uw Lexus is af fabriek gevuld met originele Toyota-differentieelolie.
Gebruik alleen een gelijkwaardige differentieelolie met de hierboven aange-
geven specificatie. Neem voor meer informatie contact op met een erkende
Lexus-dealer of hersteller/reparateur of een andere naar behoren gekwalifi-
ceerde en uitgeruste deskundige.
Uw Lexus is af fabriek gevuld met originele Toyota-differentieelolie.
Gebruik alleen een gelijkwaardige differentieelolie met de hierboven aange-
geven specificatie. Neem voor meer informatie contact op met een erkende
Lexus-dealer of hersteller/reparateur of een andere naar behoren gekwalifi-
ceerde en uitgeruste deskundige.
*: Minimumafstand van pedaal tot vloer bij een pedaalkracht van 490 N (50,0 kg, 110
lbf) met draaiende motor.
Tussenbak (AWD-uitvoeringen)
Inhoud 0,45 l (0,48 qt., 0,40 Imp.qt.)
Oliesoort en viscositeit Originele Toyota-differentieelolie LT
75W-85 GL-5 of gelijkwaardig
Achterdifferentieel (AWD-uitvoeringen)
Inhoud 0,5 l (0,5 qt., 0,4 Imp.qt.)
Oliesoort en viscositeit Originele Toyota-differentieelolie LT
75W-85 GL-5 of gelijkwaardig
Remmen
Afstand van
pedaal tot
vloer*
Auto's met linkse
besturing Min. 100 mm (3,94 in.)
Auto's met
rechtse
besturing
Min. 90 mm (3,54 in.)
Vrije slag pedaal 1,0 6,0 mm (0,04 0,24 in.)
Soort vloeistof SAE J1703 of FMVSS Nr. 116 DOT 3
SAE J1704 of FMVSS Nr. 116 DOT 4
639
9
9-1. Specificaties
Specificaties
NX200t_OM78009E_EE
Type A
Type B
Stuurinrichting
Vrije slag Minder dan 30 mm (1,2 in.)
Banden en velgen
Bandenmaat 225/65R17 102H
Bandenspanning
(Aanbevolen bandenspanning
bij koude banden)
Banden voor
240 kPa (2,4 kg/cm2 of bar, 35 psi)
Banden achter
240 kPa (2,4 kg/cm2 of bar, 35 psi)
Wielmaat 17 7 J
Aanhaalmoment wielmoeren 103 Nm (10,5 kgm, 76 ftlbf)
Bandenmaat 225/60R18 100H
Bandenspanning
(Aanbevolen bandenspanning
bij koude banden)
Rijsnelheid
Velgmaat voor
kPa (kg/cm2 of
bar, psi)
Ve l g m a a t
achter
kPa (kg/cm2 of
bar, psi)
Voo r s ne l-
heden boven
160 km/h
(100 mph)
270 (2,7, 39) 270 (2,7, 39)
Voo r s ne l-
heden onder
160 km/h
(100 mph)
220 (2,2, 32) 220 (2,2, 32)
Wielmaat 18 7 1/2 J
Aanhaalmoment wielmoeren 103 Nm (10,5 kgm, 76 ftlbf)
640 9-1. Specificaties
NX200t_OM78009E_EE
Type C
Compact reservewiel (indien aanwezig)
Bij het rijden met een aanhangwagen (auto's met trekhaakpakket)
Verhoog de aanbevolen bandenspanning met 20,0 kPa (0,2 kg/cm2 of bar,
3 psi) en rijd langzamer dan 100 km/h (62 mph).
Plaatsen van een compact reservewiel (auto's met compact reservewiel)
Rijd niet met een aanhangwagen als een compact reservewiel is gemonteerd.
Bandenmaat 235/55R18 100V
Bandenspanning
(Aanbevolen bandenspanning
bij koude banden)
Rijsnelheid
Velgmaat voor
kPa (kg/cm2 of
bar, psi)
Ve l g m a a t
achter
kPa (kg/cm2 of
bar, psi)
Voo r s ne l-
heden boven
160 km/h
(100 mph)
270 (2,7, 39) 270 (2,7, 39)
Voo r s ne l-
heden onder
160 km/h
(100 mph)
220 (2,2, 32) 220 (2,2, 32)
Wielmaat 18 7 1/2 J
Aanhaalmoment wielmoeren 103 Nm (10,5 kgm, 76 ftlbf)
Bandenmaat T165/80D17 104M
Bandenspanning (reservewiel)
(Aanbevolen bandenspanning
bij koude banden)
420 kPa (4,2 kg/cm2 of bar, 60 psi)
Wielmaat 17 4 T
Aanhaalmoment wielmoeren 103 Nm (10,5 kgm, 76 ftlbf)
641
9
9-1. Specificaties
Specificaties
NX200t_OM78009E_EE
Lampen
Lampen WSoort
Exterieur
Koplampen
Grootlicht (halogeenlampen)*60 A
Richtingaanwijzers achter 21 B
Achteruitrijlichten 16 C
Interieur Make-upverlichting 8 C
Bagageruimteverlichting 5 D
A: HB3 halogeenlampen
B: Glassokkellampen (oranje)
C: Glassokkellampen (helder)
D: Buislampjes
*: Indien aanwezig
642 9-1. Specificaties
NX200t_OM78009E_EE
Informatie over brandstof
Kleinere vulopening van de brandstoftank voor loodvrije benzine
Om vergissingen bij tankstations te voorkomen, is uw auto uitgerust met een kleinere
vulopening.
Als de motor pingelt
Neem contact op met een erkende Lexus-dealer of hersteller/reparateur of een
andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige.
Het kan een enkele keer voorkomen dat u de motor licht hoort pingelen tijdens accele-
reren of bij het oprijden van een heuvel. Dit is normaal en is geen reden tot bezorgd-
heid.
NX 200t
EU:
Gebruik uitsluitend loodvrije benzine die voldoet aan de Europese norm
EN228.
Gebruik loodvrije benzine met een octaangetal van 95 RON (Research
Octane Number) of hoger voor optimale prestaties van uw auto.
Behalve EU:
Gebruik alleen loodvrije benzine.
Gebruik loodvrije benzine met een octaangetal van 95 RON (Research
Octane Number) of hoger voor optimale prestaties van uw auto.
NX 200
EU:
Gebruik uitsluitend loodvrije benzine die voldoet aan de Europese norm
EN228.
Gebruik loodvrije benzine met een octaangetal van 91 RON (Research
Octane Number) of hoger voor optimale prestaties van uw auto.
Behalve EU:
Gebruik alleen loodvrije benzine.
Gebruik loodvrije benzine met een octaangetal van 91 RON (Research
Octane Number) of hoger voor optimale prestaties van uw auto.
643
9
9-1. Specificaties
Specificaties
NX200t_OM78009E_EE
OPMERKING
Opmerking over de brandstofkwaliteit
Gebruik de juiste brandstoffen. De motor zal beschadigd raken wanneer u de ver-
keerde brandstof gebruikt.
Gebruik geen loodhoudende benzine.
Gebruik van loodhoudende benzine zal de werking van de driewegkatalysator blij-
vend aantasten, waardoor het emissieregelsysteem niet goed kan functioneren.
Benzinemotor (EU-landen): Gebruik geen bio-ethanolbrandstof die wordt verkocht
onder de naam E50 of E85, of brandstof met een hoog ethanolgehalte. Bij gebruik
van deze brandstoffen wordt het brandstofsysteem beschadigd. Neem bij twijfel con-
tact op met een erkende Lexus-dealer of hersteller/reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige.
Benzinemotor (behalve EU-landen): Gebruik geen bio-ethanolbrandstof die wordt
verkocht onder de naam E50 of E85, of brandstof met een hoog ethanolgehalte. Uw
auto is geschikt voor benzine met maximaal 10% ethanol. Bij het gebruik van brand-
stof met meer dan 10% ethanol (E10) wordt het brandstofsysteem beschadigd. Zorg
ervoor dat u brandstof tankt met de juiste specificaties en de vereiste kwaliteit. Neem
bij twijfel contact op met een erkende Lexus-dealer of hersteller/reparateur of een
andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige.
644 9-2. Persoonlijke voorkeursinstellingen
NX200t_OM78009E_EE
Systemen met mogelijkheden voor persoonlijke
voorkeursinstellingen
Sommige voorkeursinstellingen zijn van invloed op de instellingen van andere
functies. Neem voor meer informatie contact op met een erkende Lexus-dealer
of hersteller/reparateur of een andere naar behoren gekwalificeerde en uitge-
ruste deskundige.
Zorg er bij het wijzigen van de instellingen voor dat de auto op een veilige plaats
staat met de selectiehendel in stand P en geactiveerde parkeerrem.
Wijzigen met behulp van de Remote Touch
Druk op de toets MENU op de Remote Touch.
Selecteer “Instellingen” op het scherm MENU en selecteer “Auto”.
Er kunnen verschillende instellingen worden gewijzigd. Raadpleeg het over-
zicht met instellingen die kunnen worden gewijzigd voor meer informatie.
Wijzigen met behulp van de bedieningsknop van het Lexus display-audio-
systeem
Druk op de bedieningsknop van het Lexus display-audiosysteem op de
toets MENU.
Selecteer “Instellingen” op het scherm MENU en selecteer “Auto”.
Er kunnen verschillende instellingen worden gewijzigd. Raadpleeg het over-
zicht met instellingen die kunnen worden gewijzigd voor meer informatie.
Wijzigen met behulp van het multi-informatiedisplay
Druk op of van de bedieningstoetsen van het instrumentenpaneel,
selecteer en druk vervolgens op .
Druk op of van de bedieningstoetsen van het instrumentenpaneel,
selecteer het item en druk vervolgens op .
Uw auto is voorzien van verschillende elektronische functies die naargelang
uw persoonlijke voorkeur kunnen worden ingesteld. De instellingen van deze
functies kunnen worden gewijzigd via het multi-informatiedisplay, de Remote
Touch, de bedieningsknop van het Lexus display-audiosysteem of bij een
erkende Lexus-dealer of hersteller/reparateur of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste deskundige.
Functies van de auto aanpassen aan de persoonlijke voorkeur
1
2
1
2
1
2
645
9-2. Persoonlijke voorkeursinstellingen
9
Specificaties
NX200t_OM78009E_EE
Druk op of van de bedieningstoetsen van het instrumentenpaneel,
selecteer de gewenste instelling en druk vervolgens op .
Druk op om naar het vorige scherm te gaan of om het instelscherm te ver-
laten.
Auto's met Remote Touch of bedieningsknop Lexus display-audiosysteem:
Instellingen die u met de Remote Touch of de bedieningsknop van het Lexus
display-audiosysteem kunt wijzigen
Instellingen die u via het multi-informatiedisplay kunt wijzigen
Instellingen die door een erkende Lexus-dealer of hersteller/reparateur of
een andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige kunnen
worden gewijzigd
Instellingen die u met de voertuigschakelaar kunt wijzigen
Definitie van symbolen: O = beschikbaar, – = niet beschikbaar
Por ti er slo t Blz.130, 613)
Systemen met mogelijkheden voor persoonlijke voorkeursinstellingen
3
1
2
3
4
Functie
Standaard-
instelling
Persoonlijke
voorkeurs-
instelling
Ontgrendelen met de mecha-
nische sleutel
Alle portieren
in één keer ont-
grendelen
Stap 1: bestuur-
dersportier ont-
grendelen,
stap 2: alle por-
tieren ontgren-
delen
O
Functie koppeling portierver-
grendeling aan rijsnelheid Aan Uit O O
Functie koppeling van portier-
vergrendeling aan stand
selectiehendel
Uit Aan O O
Functie koppeling van stand
selectiehendel aan portier-
ontgrendeling
Uit Aan O O
Functie koppeling portier-
ontgrendeling aan bestuur-
dersportier
Aan Uit O O
1
2
3
4
646 9-2. Persoonlijke voorkeursinstellingen
NX200t_OM78009E_EE
Smart entry-systeem met startknop* en afstandsbediening
(Blz.124, 148)
*: Indien aanwezig
Smart entry-systeem met startknop* (Blz.148)
*: Indien aanwezig
Afstandsbediening (Blz.124)
Functie Standaard-
instelling
Persoonlijke
voorkeurs-
instelling
Bedieningssignaal
(alarmknipperlichten) Aan Uit O O
Tijd tot na het ontgrendelen,
zonder dat een portier wordt
geopend, de portieren auto-
matisch weer worden ver-
grendeld
30 seconden
60 seconden
O
120 seconden
Waarschuwing szoemer
geopend portier (tijdens het
vergrendelen)
Aan Uit O
1
2
3
4
Functie Standaard-
instelling
Persoonlijke
voorkeurs-
instelling
Ontgrendelen portier met
Smart entry-systeem en start-
knop
Alle portieren Bestuurderspor-
tier O–OO
Smart entry-systeem met
startknop Aan Uit O–O–
Aantal opeenvolgende por-
tiervergrendelingen
Zo veel als
gewenst 2 keer O
1
2
3
4
Functie Standaard-
instelling
Persoonlijke
voorkeurs-
instelling
Afstandsbediening Aan Uit O
Ontgrendelen
Alle portieren
in één keer ont-
grendelen
Stap 1: bestuur-
dersportier ont-
grendelen,
stap 2: alle por-
tieren ontgren-
delen
O–O–
1
2
3
4
647
9-2. Persoonlijke voorkeursinstellingen
9
Specificaties
NX200t_OM78009E_EE
Automatische verlichting (Blz. 239)
Verl icht ing (Blz. 473)
Functie Standaard-
instelling
Persoonlijke
voorkeurs-
instelling
Gevoeligheid lichtsensor Standaard -2 - 2 O O
Tijd die verstrijkt voordat de
koplampen uitgaan (Follow
Me Home)
30 seconden
60 seconden
––O
90 seconden
120 seconden
1
2
3
4
Functie Standaard-
instelling
Persoonlijke
voorkeurs-
instelling
Tijd die verstrijkt voordat de
interieurverlichting uit gaat 15 seconden
Uit
O–O–7,5 s eco nde n
30 seconden
Tijd die verstrijkt voordat de
exterieurverlichting uit gaat 15 seconden
Uit
O O 7,5 s eco nde n
30 seconden
Werking als het contact UIT
wordt gezet Aan Uit O
Werking als de portieren wor-
den ontgrendeld Aan Uit O
Werking wanneer u de auto
nadert terwijl u de elektroni-
sche sleutel bij u draagt
Aan Uit O
Voetenruimteverlichting Aan Uit O
Langzaam doven van de
instapverlichting in de spie-
gelvoet wanneer deze wordt
uitgeschakeld
Lang Kort O
1
2
3
4
648 9-2. Persoonlijke voorkeursinstellingen
NX200t_OM78009E_EE
Multi-informatiedisplay (Blz.101, 105)
*1: De standaardinstelling verschilt per land.
*2: Indien aanwezig
*3: Sommige statusschermen kunnen niet worden geregistreerd (aangegeven op het
multi-informatiedisplay)
Functie Standaard-
instelling
Persoonlijke
voorkeurs-
instelling
ECO-controlelampje Aan Uit O
Ta a l *1Engels
Frans
O
Spaans
Duits
Italiaans
Russisch
Eenheden km
(liter/100 km)
km (km/L) O
mijlen (MPG)*2
Instellingen toets Rijinformatie 1 Gewenst
statusscherm*3 O
Snelheidswaarschuwing Uit Aan O
Instelling snelheidswaarschu-
wing
30 km/h
(20 mph)
30 - 260 km/h
(20 - 160 mph) O
Scherm rij-informatie wordt
weergegeven op het eerste
scherm van
(Rijinformatie 1)
Actueel
brandstof-
verbruik
*4 O
Gemiddeld
brandstofver-
bruik (sinds
resetten)
Scherm rij-informatie wordt
weergegeven op het tweede
scherm van
(Rijinformatie 2)
Actieradius
*4 O
Gemiddelde
snelheid (sinds
resetten)
Pop-updisplay*5Aan Uit O
Accentkleur Kleur 1 Kleur 2 O O
1
2
3
4
649
9-2. Persoonlijke voorkeursinstellingen
9
Specificaties
NX200t_OM78009E_EE
*4: 2 van de volgende items: actueel brandstofverbruik, gemiddeld brandstofverbruik
(sinds resetten), gemiddeld brandstofverbruik (sinds tanken), gemiddeld brandstof-
verbruik (sinds starten), gemiddelde rijsnelheid (sinds resetten), gemiddelde rijsnel-
heid (sinds starten), afstand (actieradius), afstand (sinds starten), verstreken tijd (sinds
resetten), verstreken tijd (sinds starten), leeg.
*5: Begeleiding voor kruispunten, binnenkomende oproepen, afstellen helderheid, duur
Stop & Start-systeem, status Stop & Start-systeem
Automatische airconditioning (Blz. 460)
Elektrisch bedienbare ruiten (Blz.188)
Schuifdak*1 Blz.191)
*1: Indien aanwezig
*2: Deze functie kan alleen naar uw persoonlijke voorkeur worden ingesteld wanneer de
elektrisch bedienbare ruiten met de afstandsbediening of de mechanische sleutel
kunnen worden bediend.
Functie Standaard-
instelling
Persoonlijke
voorkeurs-
instelling
Schakelen tussen buitenlucht-
modus en de aan de schake-
laar AUTO gekoppelde
recirculatiemodus
Aan Uit O O
Werking automatische airco-
schakelaar Aan Uit O O
1
2
3
4
Functie Standaard-
nstelling
Persoonlijke
voorkeurs-
instelling
Bediening gekoppeld aan
gebruik van de mechanische
sleutel
Uit Aan O
Koppeling van werking aan
afstandsbediening Uit Aan O
1
2
3
4
Functie Standaard-
instelling
Persoonlijke
voorkeurs-
instelling
Koppeling aan mechanische
bediening met sleutel*2Uit Aan O
Koppeling van werking aan
afstandsbediening*2Uit Aan O
1
2
3
4
650 9-2. Persoonlijke voorkeursinstellingen
NX200t_OM78009E_EE
Lexus Parking Assist-sensor* (Blz. 314)
*: Indien aanwezig
Ergonomisch geheugen* (Blz.174)
*: Indien aanwezig
Buitenspiegels (Blz.185)
Functie Standaard-
instelling
Persoonlijke
voorkeurs-
instelling
Detectieafstand van de mid-
delste sensor voor Lang Kort O O
Detectieafstand van de mid-
delste sensor achter Lang Kort O O
Instellen display (wanneer
Lexus Parking Assist-sensor
in werking is)
Aan Uit O O
Zoemervolume 31 - 5 O O
1
2
3
4
Functie Standaard-
instelling
Persoonlijke
voorkeurs-
instelling
Beweging bestuurdersstoel
wanneer bestuurder de auto
verlaat
Standaard
Uit
O O
Gedeeltelijk
Selecteren van het aan de
ontgrendeling van de portie-
ren gekoppelde ergonomi-
sche geheugen
Bestuurders-
portier Alle portieren O
1
2
3
4
Functie Standaard-
instelling
Persoonlijke
voorkeurs-
instelling
Automatisch wegklappen/
uitklappen
Gekoppeld aan
het vergrende-
len/ontgrende-
len van de
portieren
Uit
O
Gekoppeld aan
bediening start-
knop
Koppeling van spiegelstand
aan achteruitrijden Aan Uit O
1
2
3
4
651
9-2. Persoonlijke voorkeursinstellingen
9
Specificaties
NX200t_OM78009E_EE
Stop & Start-systeem (Smart Stop)* (Blz. 259)
*: Indien aanwezig
LDA (Lane Departure Alert met stuurregeling)* (Blz. 304)
*: Indien aanwezig
Alarm* (Blz. 89)
*: Indien aanwezig
Elektrisch bedienbare achterklep*1 (Blz.136)
*1: Indien aanwezig
*2: Wordt geconfigureerd via de schakelaar aan de onderkant van de achter-
klep. (Blz.139)
Functie Standaard-
instelling
Persoonlijke
voorkeurs-
instelling
Wijzig de duur van het Stop &
Start-systeem wanneer de
airco is ingeschakeld
Normaal Lang O
Functie Standaard-
instelling
Persoonlijke
voorkeurs-
instelling
Stuurassistentie Aan Uit O
Afstelling gevoeligheid waar-
schuwingszoemer afwijking
van rijstrook
Standaard Hoog O
Functie Standaard-
instelling
Persoonlijke
voorkeurs-
instelling
Schakelt het alarm uit wan-
neer de portieren worden
ontgrendeld met de mechani-
sche sleutel
Uit Aan O
Functie Standaard-
instelling
Persoonlijke
voorkeurs-
instelling
Op de gewenste stand
(positie) instellen*2
Automatische open- en
stoppositie achterklep
Oorspronke-
lijke positie
Op de gewenste
stand (positie)
stoppen
O
Configuratie in 5 stappen
Automatische open- en
stoppositie achterklep
51 - 5 O O
Werking elektrisch bedien-
bare achterklep Aan Uit O
1
2
3
4
1
2
3
4
1
2
3
4
1
2
3
4
652 9-2. Persoonlijke voorkeursinstellingen
NX200t_OM78009E_EE
Voertuigaanpassingen
Wanneer de functie koppeling van rijsnelheid aan portiervergrendeling en de functie
koppeling van portiervergrendeling aan stand selectiehendel allebei zijn ingeschakeld,
werkt het portierslot als volgt.
Als de selectiehendel in een andere stand dan P wordt gezet, worden alle portieren
vergrendeld.
Als de auto wordt gestart terwijl alle portieren zijn vergrendeld, werkt de functie
koppeling van rijsnelheid aan portiervergrendeling niet.
Als de auto wordt gestart terwijl een van de portieren is ontgrendeld, werkt de func-
tie koppeling van rijsnelheid aan portiervergrendeling wel.
Als het Smart entry-systeem met startknop is uitgeschakeld, kan het ontgrendelen van
de portieren met het Smart entry-systeem en startknop niet worden ingesteld.
Als de portieren niet worden geopend nadat de portieren zijn ontgrendeld en de func-
tie automatisch opnieuw vergrendelen wordt geactiveerd, worden er signalen gegene-
reerd overeenkomstig de instellingen van de bedieningssignaalfunctie (zoemer en
alarmknipperlichten).
In de volgende situaties wordt de instelmodus waarin de instellingen met het multi-
informatiedisplay kunnen worden gewijzigd, automatisch uitgeschakeld.
Er verschijnt een waarschuwingsmelding nadat het scherm Persoonlijke voorkeursin-
stelling wordt weergegeven.
Het contact wordt UIT gezet.
De auto begint te rijden terwijl het scherm Persoonlijke voorkeursinstelling wordt
weergegeven.
WAARSCHUWING
Waarschuwingen tijdens aanpassen persoonlijke voorkeursinstellingen
Aangezien de motor tijdens het aanpassen moet draaien, dient de auto te worden
geparkeerd op een plaats met voldoende ventilatie. In een afgesloten ruimte, zoals een
garage, kunnen uitlaatgassen die het schadelijke koolmonoxide (CO) bevatten, zich
ophopen en in de auto terechtkomen. Dit kan zeer schadelijk zijn voor de gezondheid.
OPMERKING
Tijdens het aanpassen van de persoonlijke voorkeursinstellingen
Om te voorkomen dat de accu leegraakt, dient de motor te draaien terwijl de persoon-
lijke voorkeursinstellingen worden aangepast.
653
9-3. Initialisatie
9
Specificaties
NX200t_OM78009E_EE
Te initialiseren onderdelen
*: Indien aanwezig
Na bijvoorbeeld het loskoppelen en weer aansluiten van de accu of onder-
houd aan de auto, moet het volgende systeem worden geïnitialiseerd, zodat
het weer op de juiste manier werkt.
Onderwerp Wanneer initialiseren Overzicht
Bandenspanningswaarschu-
wingssysteem*
Bij het wisselen van de banden bij
auto's waarbij de bandenspan-
ning van de voor- en de achter-
banden anders is.
Als de bandenspanning wordt
gewijzigd omdat de rijsnelheid of
de belading verandert.
Als de bandenmaat wordt aan-
gepast
Blz. 527
Onderhoud motorolie Nadat het vereiste onderhoud is
uitgevoerd Blz. 518
Elektrisch bedienbare
achterklep*
Na het aansluiten of vervangen
van de accu
Na het vervangen van een zeke-
ring
Blz.143
Elektrisch bedienbare ruiten Wanneer de werking abnormaal
is
Blz.189
Schuifdak*Blz.193
654 9-3. Initialisatie
NX200t_OM78009E_EE
655
Trefwoordenlijst
NX200t_OM78009E_EE
Wat moet u doen als...
(Problemen oplossen).......................656
Alfabetische index.................................660
Raadpleeg bij auto's met een navigatiesysteem de handleiding voor
het navigatiesysteem voor meer informatie over de onderstaande uit-
rusting.
Navigatiesysteem
Lexus Parking Assist Monitor
Audio-/informatiesysteem
656 Wat moet u doen als... (Problemen oplossen)
NX200t_OM78009E_EE
Wat moet u doen als... (Problemen oplossen)
Als u uw mechanische sleutels verloren bent, kan een erkende Lexus-dealer
of hersteller/reparateur of een andere naar behoren gekwalificeerde en uit-
geruste deskundige nieuwe originele sleutels maken. (Blz.126)
Als u uw elektronische sleutels bent verloren, neemt de kans dat uw auto
wordt gestolen aanmerkelijk toe. Neem direct contact op met een erkende
Lexus-dealer of hersteller/reparateur of een andere naar behoren gekwalifi-
ceerde en uitgeruste deskundige. (Blz.128)
Is de batterij van de elektronische sleutel zwak of leeg? (Blz. 542)
Auto's met instapfunctie
Staat het contact AAN?
Zorg ervoor dat het contact UIT staat wanneer u de portieren vergrendelt.
(Blz. 218)
Auto's met instapfunctie
Bevindt de elektronische sleutel zich nog in de auto?
Vergrendel de portieren nadat u hebt gecontroleerd of u de elektronische
sleutel bij u hebt.
De functie werkt mogelijk niet goed als gevolg van de radiogolven.
(Blz.150)
Is het kinderslot geactiveerd?
Het achterportier kan niet vanaf de binnenzijde van de auto worden geopend
wanneer het kinderslot is geactiveerd. Open het achterportier vanaf de bui-
tenzijde en deactiveer het kinderslot. (Blz. 133)
Als u een probleem hebt, controleer dan het volgende voordat u contact
opneemt met een erkende Lexus-dealer of hersteller/reparateur of een
andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige.
De portieren kunnen niet worden vergrendeld, ontgrendeld, geopend
of gesloten
U bent uw sleutels verloren
De portieren kunnen niet worden vergrendeld of ontgrendeld
Het achterportier kan niet worden geopend
657
Wat moet u doen als... (Problemen oplossen)
NX200t_OM78009E_EE
Hebt u op de startknop gedrukt terwijl u het rempedaal stevig ingetrapt hield?
(Blz. 217)
Staat de selectiehendel in stand P? (Blz. 217)
Kan de elektronische sleutel in de auto worden gesignaleerd? (Blz.148)
Is het stuurslot ontgrendeld? (Blz. 220)
Is de batterij van de elektronische sleutel zwak of leeg?
De motor kan in dit geval worden gestart op een tijdelijke manier. (Blz. 615)
Is de accu ontladen? (Blz. 617)
Staat het contact AAN?
Als u de selectiehendel niet in een andere stand kunt zetten terwijl het rempe-
daal wordt ingetrapt met het contact AAN (Blz. 612)
Het wordt automatisch vergrendeld om diefstal van de auto te voorkomen.
(Blz. 220)
Is de blokkeerschakelaar van de ruitbediening ingedrukt?
De elektrisch bedienbare ruiten, behalve die van het bestuurdersportier, kun-
nen niet worden bediend als de blokkeerschakelaar van de ruitbediening
wordt ingedrukt. (Blz. 188)
De auto power off-functie wordt bediend als het contact gedurende een
bepaalde tijd in stand ACC of AAN staat (de motor draait niet). (Blz. 219)
Als u denkt dat er iets mis is
De motor niet wil aanslaan
De selectiehendel kan niet vanuit stand P in een andere stand worden
gezet, zelfs al trapt u het rempedaal in
Het stuurwiel kan niet worden gedraaid nadat de motor is uitgeschakeld
De ruiten kunnen niet worden geopend of gesloten met de schakelaars
van de ruitbediening
Het contact wordt automatisch UIT gezet
(auto's met Smart entry-systeem en startknop)
658 Wat moet u doen als... (Problemen oplossen)
NX200t_OM78009E_EE
Het controlelampje van de veiligheidsgordel knippert
Dragen de bestuurder en de voorpassagier hun veiligheidsgordel?
(Blz. 574)
Het waarschuwingslampje van de parkeerrem brandt
Is de parkeerrem gedeactiveerd? (Blz. 235)
Afhankelijk van de situatie klinken er mogelijk ook andere soorten waarschu-
wingszoemers.
(Blz. 574, 579)
Heeft iemand een portier geopend tijdens het instellen van het alarm?
De sensor signaleert dit en laat het alarm klinken. (Blz. 89)
Zet, om het alarm uit te schakelen, het contact AAN of start de motor.
Wordt de melding weergegeven op het multi-informatiedisplay?
Controleer de melding op het multi-informatiedisplay. (Blz. 579)
Wanneer een waarschuwingslampje gaat branden of een waarschuwingsmel-
ding wordt weergegeven, raadpleeg dan
Blz. 572, 579.
Tijdens het rijden klinkt een waarschuwingszoemer
Er wordt een alarm geactiveerd en de claxon klinkt
(auto's met een alarm)
Bij het verlaten van de auto klinkt een waarschuwingszoemer
Er gaat een waarschuwingslampje branden of er wordt een waarschu-
wingsmelding weergegeven
659
Wat moet u doen als... (Problemen oplossen)
NX200t_OM78009E_EE
Auto's zonder een reservewiel
Breng de auto op een veilige plaats tot stilstand en repareer de lekke band
met de bandenreparatieset. (Blz. 596)
Auto's met een reservewiel
Breng de auto op een veilige plaats tot stilstand en vervang de lekke band
door het reservewiel. (Blz. 582)
Voer de procedure uit voor als de auto vastzit in modder, vuil of sneeuw.
(Blz. 624)
Wanneer zich een probleem heeft voorgedaan
Als de auto een lekke band heeft
De auto zit vast
660 Alfabetische index
NX200t_OM78009E_EE
Alfabetische index
A/C ............................................................460
Automatische airconditioning.... 460
Interieurfilter......................................... 540
Pollenverwijderingsmodus...........466
S-FLOW-modus...............................462
Voorkeursinstellingen aanjager.466
ABS (antiblokkeersysteem).............335
Functie.....................................................335
Waarschuwingslampje...................573
Accessoireaansluiting ....................... 488
Accu
Als de accu ontladen is.....................617
Rijden in de winter,
voorbereidingen en controles.362
Waarschuwingslampje...................572
Achterklep................................................ 136
Afstandsbediening..............................136
Achterlichten
Lampen vervangen ......................... 559
Lichtschakelaar...................................239
Achterruitenwisser ..............................253
Achterruitverwarming
Achterruit...............................................465
Buitenspiegels.....................................465
Voorruit..................................................465
Achterstoel
Rugleuningen achter
neerklappen .......................................168
Achteruitrijlichten
Lampen vervangen.......................... 557
Vermogen ..............................................641
Active Sound Control (ASC) .........238
Adaptive Variable Suspension-
systeem (AVS)................................... 336
Afdekkap motorruimte....................... 515
Afdekplaat...............................................483
Afmetingen ............................................. 628
Afstandsbediening
Afstandsbediening.............................. 124
Batterij vervangen............................. 542
Energiebesparende functie............149
Paniekfunctie ......................................... 125
Smart entry-systeem met
startknop ..............................................148
Vergrendelen/ontgrendelen........ 124
A
661
Alfabetische index
NX200t_OM78009E_EE
Airbags.........................................................45
Aanbrengen van wijzigingen aan
en demonteren van airbags ........50
Airbag, waarschuwingslampje ...573
Airbags, algemene
voorzorgsmaatregelen...................47
Airbags, handmatig in-/
uitschakelsysteem.............................54
Airbags, plaats van...............................45
Airbags, voorwaarden voor
activering.................................................51
Airbags, voorzorgsmaatregelen
voor kinderen.......................................47
Antiduikairbag........................................45
Curtain airbags,
voorzorgsmaatregelen..................49
De juiste houding achter het stuur.36
Side airbags, voorwaarden voor
activering.................................................51
SRS-airbags.............................................45
Voorwaarden voor activering
curtain airbags......................................51
Voorzorgsmaatregelen
side airbag ............................................48
Voorzorgsmaatregelen
side airbags en curtain airbags.. 49
Werkingsvoorwaarden
side airbags en curtain airbags....51
Airbags, handmatig in-/
uitschakelsysteem................................ 54
Airconditioning .....................................460
Automatische airconditioning ...460
Interieurfilter.........................................540
Pollenverwijderingsmodus........... 466
S-FLOW-modus .............................. 462
Voorkeursinstellingen aanjager 466
Alarm............................................................89
Alarm.......................................................... 89
Alarmknipperlichten........................... 562
Antenne
Radio........................................................398
Smart entry-systeem met
startknop ..............................................148
Antiblokkeersysteem
(ABS) .....................................................335
Functie.....................................................335
Waarschuwingslampje .................. 573
Antidiefstalsysteem
Alarm.......................................................... 89
Hellingsensor ........................................... 91
Inbraaksensor .......................................... 91
Startblokkering ...................................... 83
Supervergrendeling............................88
Armsteun................................................. 495
ASC (Active Sound Control) .........238
662 Alfabetische index
NX200t_OM78009E_EE
Audiosysteem (met Lexus
display-audiosysteem) ....................372
Antenne................................................. 398
Audio-ingang ......................................379
AUX-aansluiting................................379
Bluetooth®-audio.............................423
CD-speler.............................................399
Draagbare audioapparatuur .........414
Instelmenu .............................................. 381
iPod.......................................................... 405
MP3/WMA-disc ..............................399
Optimaal gebruik ............................. 389
Radio........................................................397
Stuurwieltoetsen
audiosysteem ...................................378
USB-geheugen ................................. 409
Audiosysteem (met
navigatiesysteem)*
Automatic High Beam-systeem.....243
Automatische airconditioning.........460
Interieurfilter......................................... 540
Pollenverwijderingsmodus...........466
S-FLOW-modus...............................462
Voorkeursinstellingen aanjager.466
Automatische verticale
koplampverstelling ............................ 241
AUX-aansluiting...................................379
AVS (Adaptive Variable
Suspension-systeem).......................336
Baby- en kinderzitjes ..............................57
Baby- of kinderzitje met
ISOfix-bevestigingssysteem
plaatsen...................................................72
Baby- of kinderzitje plaatsen
met bovenste gordel.......................80
Baby- of kinderzitje plaatsen
met veiligheidsgordels................... 66
Een baby- of kinderzitje op
de achterstoel plaatsen.................. 65
Een baby- of kinderzitje op
de passagiersstoel plaatsen .........62
Kinderzitjes, definitie........................... 59
Kinderzitjes, plaatsen..................70, 78
Bagageafdekking .................................485
Bagagehaken.......................................... 481
Bagagenethaken ................................... 481
Banden...................................................... 526
Als de auto een lekke
band heeft............................. 582, 596
Bandenmaat ........................................639
Bandenspanning ...................536, 639
Bandenspannings-
waarschuwingssysteem ..............527
Controleren ......................................... 526
Reservewiel.................582, 596, 639
Sneeuwkettingen............................... 363
Vervangen............................................ 526
Waarschuwingslampje .................. 575
Winterbanden..................................... 362
Wisselen van banden...................... 526
B
663
Alfabetische index
NX200t_OM78009E_EE
Bandenspanning
Onderhoudsgegevens...................639
Waarschuwingslampje...................575
Bandenspannings-
waarschuwingssysteem
Functie..................................................... 527
Initialisatie...............................................527
Plaatsen van bandenspannings-
sensoren en -zenders..................527
Registreren van identificatie-
codes....................................................529
Waarschuwingslampje...................575
Bedieningsknop Lexus
display-audiosysteem...................... 374
Bekerhouders ........................................478
Bevestigingssteunen ................................61
Binnenspiegel
Binnenspiegel....................................... 183
Buitenspiegels...................................... 185
Binnenspiegel..........................................183
Blind Spot Monitor (BSM)................. 351
Blind Spot Monitor-functie...........357
Rear Crossing Traffic
Alert-functie......................................359
Blokkeerschakelaar ruitbediening.188
Bluetooth®.............................................. 446
Audiosysteem......................................423
Handsfree-systeem
(voor mobiele telefoon) ............. 425
Bochtverlichting....................................240
Bougie....................................................... 636
Bovenste gordel.......................................80
Brake Assist............................................335
Brake Hold-functie.............................. 236
Brandstof
Brandstofmeter ..................................... 101
Informatie............................................... 642
Informatie voor bij het
tankstation ......................................... 676
Inhoud.......................................................631
Soort ..........................................................631
Tanken ....................................................255
BSM (Blind Spot Monitor) .................351
Blind Spot Monitor-functie........... 357
Rear Crossing Traffic
Alert-functie......................................359
Buitenspiegels ........................................ 185
Blind Spot Monitor (BSM).............351
Buitenspiegelverwarming.............465
Geheugen spiegelverstelling........ 174
Koppeling van spiegelstand
aan achteruitrijden...........................186
Verstellen en inklappen...................185
Verwarming.........................................465
*: Raadpleeg de handleiding voor het navigatiesysteem.
664 Alfabetische index
NX200t_OM78009E_EE
CD-speler................................................399
Claxon........................................................ 182
Condensor ............................................... 521
Consolevak............................................. 477
Contact (startknop)...............................217
Controlelampjes......................................96
Cruise control
Cruise control .....................................292
Dynamic Radar Cruise Control 264
Dynamic Radar Cruise Control
met volledig snelheidsbereik....278
Curtain airbags.........................................45
Dagrijverlichting .................................... 241
Dagtellers....................................................101
Dashboardkastje................................... 477
Derde remlicht
Lampen vervangen ......................... 559
Differentieel ............................................638
Dimmer dashboardverlichting......... 102
Disc met WMA-bestanden..............399
Display
Dynamic Radar Cruise
Control................................................264
Dynamic Radar Cruise Control
met volledig snelheidsbereik....278
Head-up display......................................111
Informatie over brandstof-
verbruik..................................................118
LDA (Lane Departure
Alert met stuurregeling) .............304
LDA (Lane Departure Alert) ...... 296
Multi-informatiedisplay.....................105
Rij-informatie .........................................107
Waarschuwingsmeldingen.......... 579
Display buitentemperatuur .................101
Draadloze communicatie ................. 446
Draadloze lader....................................489
Dynamic Radar Cruise Control
Functie..................................................... 264
Waarschuwingsmelding ............... 579
Dynamic Radar Cruise Control..... 264
Dynamic Radar Cruise Control
met volledig snelheidsbereik
Functie..................................................... 278
Waarschuwingsmelding ............... 579
Dynamic Radar Cruise Control
met volledig snelheidsbereik ....... 278
ECO-modus .......................................... 332
Elektrisch bedienbaar
zonnescherm........................................195
Klembeveiliging....................................195
Werking...................................................195
Elektrisch bedienbare ruiten
Aan portierslot gekoppelde
werking ruiten....................................189
Blokkeerschakelaar
ruitbediening..................................... 188
Klembeveiliging................................... 188
Werking.................................................. 188
C
D
E
665
Alfabetische index
NX200t_OM78009E_EE
Elektrische stuurbekrachtiging
(EPS)
Functie.....................................................336
Waarschuwingslampje...................573
Elektronische sleutel
Als de elektronische sleutel
niet goed werkt .................................613
Batterij vervangen.............................542
Energiebesparende functie............149
EPS (elektrische stuurbekrachtiging)
Functie.....................................................336
Waarschuwingslampje...................573
Ergonomisch geheugen ......................174
Geheugenoproepfunctie................176
Fleshouders.............................................478
Follow Me Home-systeem ...............240
Geheugen verstelling
bestuurdersstoel..................................174
Gereedschap........................................ 583
Haken
Bagagehaken ....................................... 481
Bevestigingshaken (vloermat)....... 34
Handgrepen ...........................................495
Handsfree-systeem
(voor mobiele telefoon)..................425
Head-up display........................................ 111
Hellingsensor ............................................. 91
Hendel
Ontgrendelingshendel
motorkap .............................................510
Richtingaanwijzerschakelaar........232
Ruitenwisserhendel.......................... 249
Selectiehendel......................................222
Veiligheidshaak....................................510
Hill Start Assist Control.....................335
Hoofdsteunen..........................................178
Identificatie
Auto.......................................................... 629
Motor.......................................................630
Inbraaksensor .............................................91
Informatie over brandstofverbruik...118
Informatie voor bij het tankstation. 676
Initialisatie
Bandenspannings-
waarschuwingssysteem .............528
Indicatiesysteem motorolie
verversen .............................................518
Te initialiseren onderdelen ...........653
Inrijperiode, tips ....................................200
Instapverlichting.................................... 475
Instrumentenpaneel
Controlelampjes................................... 96
Dimmer dashboardverlichting.....102
Head-up display......................................111
Multi-informatiedisplay.....................105
Tellers......................................................... 101
Waarschuwingslampjes .................572
Waarschuwingsmeldingen.......... 579
Interieurfilter...........................................540
F
G
H
I
666 Alfabetische index
NX200t_OM78009E_EE
Interieurverlichting............................... 473
Schakelaar............................................. 474
Vermogen...............................................641
ISOfix-bevestigingssysteem............... 72
Kentekenplaatverlichting
Lampen vervangen ......................... 559
Lichtschakelaar...................................239
Kilometerteller..........................................101
Kindersloten............................................. 133
Kledinghaakjes ......................................496
Klembeveiliging
Elektrisch bedienbaar
zonnescherm .................................... 195
Elektrisch bedienbare ruiten.........188
Openings- en
sluitingssysteem elektrisch
bedienbare achterklep..................146
Schuifdak................................................... 191
Klok............................................................ 488
Knie-airbags ..............................................45
Koelsysteem ...........................................520
Oververhitting van de motor ........621
Koelvloeistof
Controleren..........................................520
Inhoud......................................................636
Rijden in de winter,
voorbereidingen en controles.362
Waarschuwingslampje...................572
Koelvloeistoftemperatuurmeter.......101
Koplampen.............................................. 239
Automatic High Beam-systeem.243
Automatische verticale
koplampverstelling.......................... 241
Follow Me Home-systeem ..........240
Lampen vervangen.............550, 559
Lichtschakelaar .................................. 239
Vermogen ..............................................641
Krik
Bij de auto geleverde krik.............583
Plaatsen van de krik.............................511
Krikslinger ...............................................583
Lampen
Vermogen ..............................................641
Vervangen............................................548
Lane Departure Alert (LDA) .......... 296
Lane Departure Alert met
stuurregeling (LDA) ........................304
LDA (Lane Departure
Alert met stuurregeling) ................304
LDA (Lane Departure Alert) .......... 296
Leeslampjes............................................ 473
Schakelaar .............................................474
Lekke band ................................. 582, 596
Lexus display-audiosysteem............ 372
Lexus Parking Assist-sensor
Functie.......................................................314
K
L
667
Alfabetische index
NX200t_OM78009E_EE
Make-upspiegels ................................. 487
Make-upverlichting
Make-upverlichting...........................487
Vermogen.............................................. 641
Meters.......................................................... 101
Microfoon ................................................426
Mistachterlicht
Lampen vervangen..........................559
Schakelaar............................................. 247
Mistlampen
Lampen vervangen..........................559
Schakelaar............................................. 247
Mistlampen voor
Lampen vervangen......................... 559
Schakelaar............................................. 247
Modus permanente
vierwielaandrijving .............................341
Motor
Als uw auto in geval van nood
tot stilstand moet worden
gebracht............................................. 563
Contact
(startknop) ...........................................217
Identificatienummer......................... 630
Motorkap................................................510
Motorruimte .......................................... 513
Oververhitting...................................... 621
Stand ACC............................................ 218
Starten van de motor .........................217
Startknop..................................................217
Motorcontrolelampje .........................573
Motorkap ..................................................510
Waarschuwingsmelding..... 135, 579
Motorolie
Controleren............................................516
Inhoud .......................................................631
Rijden in de winter,
voorbereidingen en controles 362
Waarschuwingslampje................... 572
MP3-CD..................................................399
Multi-informatiedisplay
Dynamic Radar Cruise Control 264
Dynamic Radar Cruise Control
met volledig snelheidsbereik ... 278
LDA (Lane Departure
Alert met stuurregeling).............304
LDA (Lane Departure Alert).......296
Lexus Parking Assist-sensor .........314
PCS
(Pre-Crash Safety-systeem).... 342
Rij-informatie..........................................107
Taal............................................................648
Waarschuwingsmeldingen..........579
Multidrive CVT...................................... 227
Naderingswaarschuwing ...... 269, 284
Navigatiesysteem*
Noodstopsignaal ..................................336
M
N
*: Raadpleeg de handleiding voor het navigatiesysteem.
668 Alfabetische index
NX200t_OM78009E_EE
Olie
Achterdifferentieelolie.................... 638
Motorolie.................................................631
Tussenbakolie..................................... 638
Onderhoud
Exterieur................................................ 498
Interieur...................................................502
Lichtmetalen velgen.........................499
Onderhoudsgegevens...................628
Onderhoudsvoorschriften........... 505
Veiligheidsgordels........................... 503
Zelf uit te voeren onderhoud.....508
Zelfherstellende coating............... 498
Ontgrendelingshendel
Achterklep...............................................137
Motorkap................................................510
Tankdopklep........................................257
Opbergmogelijkheden ...................... 476
Opbergvakje onder de
afdekplaat.............................................482
Openings- en sluitingssysteem
elektrisch bedienbare achterklep 136
Oververhitting ........................................ 621
Paddle shift-schakelaars ........223, 224
Paniekfunctie............................................125
Parkeerlichten voor
Lampen vervangen..........................559
Lichtschakelaar .................................. 239
Parkeerrem
Waarschuwingslampje .................. 574
Waarschuwingszoemer/melding
geactiveerde parkeerrem ......... 235
Werking................................................. 233
Parking Assist-sensoren .....................314
Pasjeshouders .......................................480
PCS
(Pre-Crash Safety-systeem)
Functie......................................................342
Schakelaar PCS................................. 343
Waarschuwingslampje .................. 574
Waarschuwingsmelding ............... 579
Pech, wat te doen bij
Als de accu ontladen is....................617
Als de auto een lekke
band heeft............................. 582, 596
Als de elektronische sleutel
niet goed werkt.................................613
Als de motor niet wil aanslaan......610
O
P
669
Alfabetische index
NX200t_OM78009E_EE
Als de motor oververhit raakt.......621
Als een waarschuwingslampje
gaat branden.................................... 572
Als een waarschuwingszoemer
klinkt......................................................572
Als er een waarschuwingsmelding
verschijnt.............................................579
Als u denkt dat er iets mis is.........570
Als u uw sleutels verliest........126, 128
Als uw auto in geval van
nood tot stilstand moet
worden gebracht ...........................563
Als uw auto moet worden
gesleept...............................................564
Als uw auto vast komt te zitten...624
Pollenverwijderingsmodus...............466
Portieren
Achterklep...............................................136
Automatisch vergrendel- en
ontgrendelsysteem van de
portieren...............................................133
Buitenspiegels...................................... 185
Kindersloten achterportieren ........133
Portieren.................................................. 130
Portierruiten...........................................188
Portierslot ............................................... 130
Portieren................................................... 130
Power Easy Access-systeem............174
Pre-Crash Safety-systeem (PCS)
Functie......................................................342
Schakelaar PCS................................. 343
Waarschuwingslampje .................. 574
Waarschuwingsmelding ............... 579
Radiateur ...................................................521
Radio.......................................................... 397
Rear Crossing Traffic Alert............... 351
Rear View Monitor-systeem........... 322
Regeling instrumentenverlichting
Dimmer dashboardverlichting.....102
Remlichten
Lampen vervangen..........................559
Noodstopsignaal...............................336
Remote Touch*
Remsysteem
Brake Hold-functie........................... 236
Parkeerrem .......................................... 233
Vloeistof.................................................638
Waarschuwingslampje .................. 573
Reservewiel
Bandenspanning ...............................639
Opbergmogelijkheden..................583
R
*: Raadpleeg de handleiding voor het navigatiesysteem.
670 Alfabetische index
NX200t_OM78009E_EE
Rij-informatie........................................... 107
Richtingaanwijzers
Lampen vervangen .............554, 559
Richtingaanwijzerschakelaar ....... 232
Vermogen...............................................641
Richtingaanwijzers achter
Lampen vervangen ..........................554
Richtingaanwijzerschakelaar ....... 232
Vermogen...............................................641
Richtingaanwijzers opzij
Lampen vervangen ......................... 559
Richtingaanwijzerschakelaar ....... 232
Richtingaanwijzers voor
Lampen vervangen ......................... 559
Richtingaanwijzerschakelaar ....... 232
Rijden
Inrijperiode, tips................................. 200
Procedures ............................................ 198
Rijden in de winter.............................362
Rijmodusselectieschakelaar.........332
Zitpositie, correcte...............................36
Rijden in de winter................................362
Ruiten
Achterruitverwarming.....................465
Elektrisch bedienbare ruiten.........188
Ruitensproeiers...................................249
Zijruiten voor..........................499, 503
Ruitensproeiers
Controleren ......................................... 525
Rijden in de winter,
voorbereidingen en controles 362
Schakelaar ............................................ 249
Waarschuwingsmelding laag
ruitensproeierniveau.................... 525
Ruitenwissers
Ruitenwissers met
intervalstand ..................................... 249
Ruitenwissers met regensensor.250
S-FLOW-modus .................................. 462
Schakelaar
Achterruitenwisser- en
-sproeierschakelaar ..................... 253
Afstandsschakelaar .............. 264, 278
ASC (Active Sound Control)..... 238
Bedieningstoetsen
instrumentenpaneel........................106
Blokkeerschakelaar
ruitbediening..................................... 188
BSM (Blind Spot Monitor)
Hoofdschakelaar .............................351
Contactslot............................................. 217
Cruise control
schakelaar.................. 264, 278, 292
Lichtschakelaar .................................. 239
S
671
Alfabetische index
NX200t_OM78009E_EE
Paddle shift-schakelaars .....223, 224
Parkeerremschakelaar....................233
Rijmodusselectieschakelaar.........332
Schakelaar achterruit- en
buitenspiegelverwarming ..........465
Schakelaar alarmknipperlichten.562
Schakelaar Automatic High
Beam-systeem ................................243
Schakelaar Brake Hold..................236
Schakelaar centrale
vergrendeling.....................................132
Schakelaar elektrisch bedienbaar
zonnescherm .................................... 195
Schakelaar Lexus Parking
Assist-sensor .....................................314
Schakelaar mistlampen................... 247
Schakelaar openings- en
sluitingssysteem elektrisch
bedienbare achterklep....... 137, 138
Schakelaar PCS.................................343
Schakelaar permanente
vierwielaandrijving...........................341
Schakelaar ruitbediening................188
Schakelaar ruitenwissers en
-sproeiers...........................................249
Schakelaar VSC OFF.....................337
Schakelaars buitenspiegels..........185
Schakelaars HUD
(head-up display) ...............................111
Schakelaars stoelverwarming......472
Schuifdakschakelaars..........................191
Spraaktoets ..............................436, 457
Startknop ................................................. 217
Stuurwielverwarming........................ 471
Telefoontoetsen ................................. 436
Toets LDA ................................296, 304
Toetsen ergonomisch geheugen 174
Toetsen voor afstandsbediening
audiosysteem................................... 378
Uitschakeltoets inbraaksensor ........ 91
Uitschakeltoets
Stop & Start-systeem................... 259
Schoonmaken............................ 498, 502
Exterieur.................................................498
Interieur ..................................................502
Lichtmetalen velgen.........................499
Veiligheidsgordels............................503
Schuifdak
Klembeveiliging......................................191
Waarschuwingsmelding .....193, 579
Werking.....................................................191
Selectiehendel....................................... 222
Sensor
Automatic High Beam-systeem 246
Binnenspiegel .......................................184
Hellingsensor ........................................... 91
Lexus Parking Assist-sensor.........314
Radarsensor................... 271, 287, 344
Ruitenwissers met regensensor...251
672 Alfabetische index
NX200t_OM78009E_EE
Side airbags................................................45
Slepen/trekken
Sleepoog................................................567
Slepen in een noodgeval.............. 566
Trekken van een aanhang-
wagen .......................................209, 210
Sleutelkaart .............................................. 124
Sleutels....................................................... 124
Afstandsbediening..............................124
Afstandsbediening............................. 148
Als de elektronische sleutel
niet goed werkt .................................613
Als u uw sleutels verliest........126, 128
Batterij vervangen.............................542
Elektronische sleutel ..........................124
Energiebesparende functie............149
Mechanische sleutel...........................124
Plaatje met sleutelnummer..............124
Startknop..................................................217
Waarschuwingszoemer ..................149
Smart entry-systeem met
startknop ................................................ 148
Instapfuncties ..............................130, 136
Plaats van antenne ............................. 148
Starten van de motor.........................217
Waarschuwingsmelding................579
Smart Stop
Functie.....................................................259
Tijd uitschakeling bij stilstand.......262
Vervangen van batterij ...................620
Sneeuwkettingen..................................363
Snelheidsmeter.........................................101
Specificaties............................................628
Spiegels
Binnenspiegel .......................................183
Buitenspiegels.......................................185
Buitenspiegelverwarming.............465
Make-upspiegels............................... 487
Sportmodus ............................................ 332
Spraakcommandosysteem .............. 457
Spraaktoets..................................436, 457
Startblokkering.........................................83
Startknop ...................................................217
Stoelen
Baby- en kinderzitjes plaatsen .......57
Ergonomisch geheugen.................. 174
Hoofdsteunen.......................................178
Juiste zithouding ................................... 36
Power Easy Access-systeem ....... 174
Rugleuningen achter
neerklappen .......................................168
Schoonmaken.....................................502
Stoelventilatoren.................................472
Stoelverwarming ................................472
Verstellen................................................165
Voorzorgsmaatregelen met
betrekking tot verstellen...............166
Stoelpositiegeheugen ..........................174
Stoelventilatoren ...................................472
Stoelverwarming ...................................472
Stop & Start-systeem
Functie..................................................... 259
Tijd uitschakeling bij stilstand .......262
Vervangen van batterij...................620
673
Alfabetische index
NX200t_OM78009E_EE
Stuurwiel
Audiotoetsen .......................................378
Bedieningstoetsen
instrumentenpaneel ....................... 106
Power Easy Access-systeem........174
Stuurwielverwarming.........................471
Telefoontoetsen..................................436
Verstellen..................................................181
Stuurwielverwarming............................471
Supervergrendeling .............................. 88
Systemen met mogelijkheden
voor persoonlijke voorkeursi-
nstellingen ............................................644
Taal
(multi-informatiedisplay) ................648
Tankdopklep...........................................255
Als de tankdopklep niet kan
worden geopend........................... 257
Tanken.....................................................255
Tanken.......................................................255
Als de tankdopklep niet kan
worden geopend........................... 257
Brandstofsoort......................................631
Inhoud........................................................631
Openen van de tankdop...............255
Tashaken ..................................................482
Telefoontoets..........................................436
Toerenteller................................................101
Traction Control ...................................335
Transmissie
Automatische transmissie ............. 222
Selecteren van een
schakelstand.....................................332
TRC (Traction Control).....................335
Trekken van een aanhangwagen ....210
Tussenbak................................................638
USB-aansluiting.............379, 405, 409
USB-geheugen.....................................409
Vastzitten
Als de auto vastzit............................. 624
Vehicle Stability Control
(VSC).....................................................335
Veiligheidsgordel bestuurder,
controlelampje................................... 574
Veiligheidsgordels..................................38
Baby- en kinderzitjes plaatsen .......57
Blokkeerautomaat ................................42
Controlelampje en waarschuwings-
zoemer |veiligheidsgordel ........ 574
Dragen van veiligheidsgordels
door kinderen......................................42
Gordelspanners ..................................... 41
Hoe de veiligheidsgordel te
dragen.................................................... 38
Veiligheidsgordel afstellen................ 41
Veiligheidsgordels schoonmaken
en onderhouden ............................503
Waarschuwingslampje SRS........ 573
Zwangere vrouwen, correct
gebruik van veiligheidsgordel.....43
T
U
V
674 Alfabetische index
NX200t_OM78009E_EE
Veiligheidsvoorzieningen voor
kinderen ...................................................56
Airbags, voorzorgsmaatregelen ...47
Baby- en kinderzitjes.......................... 57
Batterij van elektronische
sleutel verwijderd, voorzorgs-
maatregelen......................................543
Blokkeerschakelaar
ruitbediening......................................188
Dragen van veiligheidsgordels
door kinderen ..................................... 42
Elektrisch bedienbaar zonne-
scherm voorzorgsmaatregelen196
Kindersloten achterportieren ........133
Plaatsen van veiligheidssystemen
voor kinderen............................. 70, 78
Stoelverwarming,
voorzorgsmaatregelen...............470
Veiligheidsgordels,
voorzorgsmaatregelen .................. 44
Voorzorgsmaatregelen
achterklep ............................................143
Voorzorgsmaatregelen
elektrisch bedienbare ruit........... 190
Voorzorgsmaatregelen met
betrekking tot de accu.....524, 620
Voorzorgsmaatregelen
schuifdak...............................................194
Verbruiksscherm.....................................118
Verlichting
Automatic High Beam-systeem.243
Bagageruimteverlichting.................140
Bochtverlichting................................. 240
Follow Me Home-systeem ..........240
Instapverlichting................................. 475
Interieurverlichting.............................474
Lampen vervangen..........................548
Leeslampjes ..........................................474
Lichtschakelaar .................................. 239
Make-upverlichting.......................... 487
Overzicht interieurverlichting......473
Richtingaanwijzerschakelaar........232
Schakelaar mistlampen...................247
Vermogen ..............................................641
Verlichting, automatische...................241
Vervangen
Banden ...................................................582
Batterij elektronische sleutel........ 542
Lampen ..................................................548
Zekeringen........................................... 544
Verwarming
Automatische airconditioning ....460
Buitenspiegels.....................................465
Stoelverwarming ................................472
Stuurwielverwarming........................ 471
Vloeistof
Automatische transmissie............. 637
Continu variabele transmissie .... 637
Multidrive CVT.................................. 637
Remsysteem ........................................638
Ruitensproeiers .................................. 525
675
Alfabetische index
NX200t_OM78009E_EE
Vloermatten...............................................34
Voertuigidentificatienummer..........629
Voorruitverwarming ...........................466
Voorstoelen
De juiste houding achter het
stuur .........................................................36
Ergonomisch geheugen ..................174
Hoofdsteunen........................................178
Power Easy Access-systeem........174
Schoonmaken .....................................502
Stoelpositiegeheugen........................174
Stoelverwarming................................ 472
Verstellen................................................ 165
Voorzorgsmaatregelen bij het
vervoer van goederen..................... 476
VSC
(Vehicle Stability Control).............335
Waarschuwingslampje
achterpassagiersgordel..................575
Waarschuwingslampje
voorpassagiersgordel .....................574
Waarschuwingslampjes
ABS...........................................................573
Bandenspanning................................575
Brake Override-systeem ..............575
Centraal waarschuwingslampje 575
Controlelampje Brake Hold-
systeem ...............................................574
Controlelampje Traction
Control................................................574
Controlelampje veiligheids-
gordel...................................................574
Elektrische stuurbekrachtiging... 573
Hoge koelvloeistoftemperatuur .572
Laadsysteem.........................................572
Laag brandstofniveau ..................... 574
Lage motoroliedruk..........................572
Motorcontrolelampje...................... 573
Remsysteem .........................................572
SRS ........................................................... 573
Waarschuwingslampje
parkeerrem....................................... 574
Waarschuwingslampje PCS....... 574
Wegrijregeling ...................................575
Waarschuwingslampjes ....................... 96
Waarschuwingsmeldingen .............. 579
Waarschuwingszoemers
Geopend portier.................................135
Lexus Parking Assist-sensor......... 317
Naderingswaarschuwing..269, 284
Terugschakelen...................................225
Veiligheidsgordels............................ 574
Waarschuwingszoemer
verlichting ............................................ 241
Wassen en in de was zetten.............498
Wegrijregeling............................ 199, 226
Wielen.......................................................538
Bandenmaat ........................................639
Velgen vervangen............................538
Winterbanden ....................................... 362
Zekeringen ............................................. 544
Zelf uit te voeren onderhoud ..........508
Zonnebrilhouder.................................. 479
Zonnekleppen....................................... 487
Zonnescherm ..........................................195
W
Z
676
NX200t_OM78009E_EE
INFORMATIE VOOR BIJ HET TANKSTATION
Veiligheidshaak Tankdopklep
Blz. 510 Blz. 257
Ontgrendelingshendel
motorkap Bandenspanning
Blz. 510 Blz. 639
Inhoud brandstoftank
(bij benadering) 60 liter (15,9 gal., 13,2 Imp.gal.)
Brandstofsoort
EU:
Alleen loodvrije benzine conform de Europese norm
EN228
Behalve EU:
Uitsluitend loodvrije benzine Blz. 631
Bandenspanning
koud Blz. 639
Hoeveelheid motorolie
(Verversen
bij benadering)
NX 200t
Met filter 4,9 l (5,2 qt., 4,3 Imp.qt.)
Zonder filter 4,7 liter (5,0 qt., 4,1 Imp.qt.)
NX 200
Met filter 4,2 l (4,4 qt., 3,7 Imp.qt.)
Zonder filter 3,9 l (4,1 qt., 3,4 Imp.qt.)
Soort motorolie NX 200t Blz. 632
NX 200 Blz. 634
12


Need help? Post your question in this forum.

Forumrules


Report abuse

Libble takes abuse of its services very seriously. We're committed to dealing with such abuse according to the laws in your country of residence. When you submit a report, we'll investigate it and take the appropriate action. We'll get back to you only if we require additional details or have more information to share.

Product:

For example, Anti-Semitic content, racist content, or material that could result in a violent physical act.

For example, a credit card number, a personal identification number, or an unlisted home address. Note that email addresses and full names are not considered private information.

Forumrules

To achieve meaningful questions, we apply the following rules:

Register

Register getting emails for Lexus NX 200 - 2014 at:


You will receive an email to register for one or both of the options.


Get your user manual by e-mail

Enter your email address to receive the manual of Lexus NX 200 - 2014 in the language / languages: Dutch as an attachment in your email.

The manual is 23.68 mb in size.

 

You will receive the manual in your email within minutes. If you have not received an email, then probably have entered the wrong email address or your mailbox is too full. In addition, it may be that your ISP may have a maximum size for emails to receive.

The manual is sent by email. Check your email

If you have not received an email with the manual within fifteen minutes, it may be that you have a entered a wrong email address or that your ISP has set a maximum size to receive email that is smaller than the size of the manual.

The email address you have provided is not correct.

Please check the email address and correct it.

Your question is posted on this page

Would you like to receive an email when new answers and questions are posted? Please enter your email address.



Info