Ketels in cascade schakelen
Er kunnen met TA 270 maximaal 3 ketels in cascade geschakeld worden.
Voor elke bijkomende ketel na de basisketel is een cascademodule BM 2 vereist.
f Montage volgens de montagevoorschriften van de module BM 2.
Overdrukventiel
Dit is in de ketel ingebouwd.
Circulatiegeluiden
Circulatiegeluiden kunnen door de montage van een drukverschiloverstroomventiel (bypass N° 263, bestelnummer
7 719 000 196) vermeden worden. (Raadpleeg Uw installateur)
Expansievat
D
e voordruk van het expansievat moet overeenkomen met de statische hoogte van de installatie.
Bij een maximum vertrektemperatuur van 90°C is de maximale waterinhoud (lit) van de installatie afhankelijk van de
tatische hoogte (m) vanaf het toestel. s
Door de druk in het expansievat, met behulp van het ventiel (fig. 4 & 5 nr. 26) tot 0,5 bar te beperken, kan in bijzon-
dere gevallen capaciteitsuitbreiding verkregen worden. Indien nodig moet een bijkomend vat geïnstalleerd worden op
de terugvoerleiding van de ketel.
Steeds aan te raden bij vloerverwarming.
7.5 Gasaansluiting
Gasleiding
De aardgasleidingen dienen gelegd te worden volgens de regels der kunst en de doormeter berekend volgens de
orm NBN D 51-003. n
De gasleiding moet binnenin volledig zuiver zijn. Indien nodig de leiding doorblazen.
Bij installaties op aardgas moet men de BGV-gekeurde gasafsluitkraan (in de verpakking van de montageplaat)
gebruiken en rechtstreeks met de losse moer aansluiten op de gasnippel van de montageplaat van de ketel.
De butaan-propaan installaties dienen strikt te beantwoorden aan de norm NBN D 51-006.
De bijgeleverde ‘‘lagedruk’‘-propaanafsluitkraan (met ronde knop) rechtstreeks met de losse moer aansluiten op de
asnippel van de montageplaat van de ketel. g
Dichtheid van de ketel en van de gas- en wateraansluitingen nagaan. Om beschadiging van de gasblok te voor-
komen, moet bij de dichtheidsproef van de gasleiding, de gaskraan van de ketel gesloten worden. Max. proefdruk 150
mbar. Vooraleer de gaskraan terug te openen, de gasleiding drukloos maken. Een gasdruk hoger dan 150 mbar kan
de gasblok ernstig beschadigen. Is dit het geval, dan moet de volledige gasblok vervangen worden!
Afvoer verbrande gassen (NBN B 61-002)
Voor rookgasafvoer, ventilatie- en beluchtingopeningen dienen de normen NBN D 51-003, NBN D 51-006 en NBN
D 61-002 strikt te worden gerespecteerd.
Voorzie een afvoer van ∅ 110 mm (ZWN 18) of ∅ 130 mm (ZWN/ZSN 24) voor de verbrande gassen.
Gebruik alleen aluminiumbuis om corrosie te vermijden.
Niet-gladde flexibels voor de aansluiting van het toestel aan de schoorsteen worden afgeraden.
Indien de schouw blootgesteld wordt aan lage buitentemperaturen, moet ze dubbelwandig en geïsoleerd uitgevoerd
worden.
Indien de schouw dwars door brandbare gedeelten gaat, moet men ze goed isoleren.
Verbrande gassen mogen noch bij de trekonderbreker, noch bij de afvoerbuizen ontsnappen. Proef doen met
dauwspiegel.
De trek van de schoorsteen moet voldoende zijn. (Ideaal 0,1 mbar onderdruk bij maximumvermogen) Er moet een
verticaal gedeelte van minstens 50 cm voorzien worden aan de uitgang van het toestel. Horizontale gedeelten zijn te
vermijden (max. ¼ van de totale schouwhoogte, maar begrensd op 1,5 m horizontaal).
Respecteer de plaats van de schoorsteenmond (zie fig. 61).
Afvoersystemen zoals dampkappen, ventilatoren,... kunnen de rookgasafvoer sterk beïnvloeden, waardoor het toestel
in storing gaat. In dat geval moeten extra luchttoevoeropeningen voorzien worden of moet een gesloten toestel (type
ZSN 24-6 AE of ZWN 24-6 AE) geplaatst worden.
14