7-10
Onderhoud
Ten minste maandelijks:
• Controleer het koelvloeistofniveau
in het expansievat.
• Controleer de werking van alle ver-
lichting van uw auto, inclusief de
remlichten, richtingaanwijzers en
alarmknipperlichten.
• Controleer de bandenspanning
van alle banden inclusief het
reservewiel, controleer de profield-
iepte van de banden en controleer
de banden op ongelijkmatige slij-
tage en beschadigingen.
• Controleer of de wielmoeren
vastzitten.
Twee keer per jaar (in het
voorjaar en in het najaar):
• Controleer de radiateurslangen en
de slangen van de verwarming en
de airconditioning op lekkage en
beschadigingen.
• Controleer de werking van de
ruitenwissers en -sproeiers. Reinig
de ruitenwisserbladen met een
schone, met ruitensproeiervloeistof
doordrenkte doek.
• Controleer de stand van de kop-
lampen.
• Controleer de dempers, de uitlaat-
pijpen, de hitteschilden en de
bevestigingen van de uitlaat.
• Controleer de werking van de
driepuntsgordels en controleer op
slijtage.
Ten minste eenmaal per jaar:
• Reinig de afvoeropeningen aan de
onderzijde van de portieren en de
dorpels.
• Smeer alle portierscharnieren,
slotvangers en motorkapscharnie-
ren.
• Smeer de portier- en motorkap-
sloten, -vergrendelingen.
• Smeer de portierrubbers.
• Controleer vóór de zomer de werk-
ing van de airconditioning.
• Controleer en smeer het bedien-
ings mechanisme van de automa-
tische transmissie.
• Reinig de accu en de accupolen.
• Controleer het rem- (en koppel-
ings) vloeistofniveau.