580717
56
Zoom out
Zoom in
Previous page
1/65
Next page
Realizzazione: EDIPROM / bergamo - PRINTED IN ITALY
MANUEL D’UTILISATION
OPERATOR’S MANUAL
GEBRAUCHSANWEISUNG
MANUAL DE INSTRUCCIONES
MANUALE DI ISTRUZIONI
GEBRUIKERSHANDLEIDING
CG71505090H4
HF2315SBE
HF2315HME
HF2415SBE
HF2417HME
HF2417HTE
HF2620HME
HF2620HTE
★★★★★
TONDEUSE AUTOPORTEE
LAWN-TRACTOR
RASENTRAKTOR
MINITRACTOR CORTADOR DE CESPED
TRATTORINO RASAERBA
ZITMAAIER
Honda Europe Power Equipment S.A.
Pôle 45 - Rue des Châtaigniers
451401 ORMES - FRANCE
NLITESDEENFR
PRESENTATIE
Geachte Klant,
wij danken u voor het feit dat u de voorkeur hebt gegeven aan onze producten en wij
hopen dat het gebruik van deze nieuwe machine u zeer tevreden zal stellen en dat zij vol-
ledig aan uw verwachtingen zal voldoen.
Deze handleiding is geschreven om u vertrouwd te maken met uw machine en om u in
staat te stellen haar op de beste en de meest veilige manier te gebruiken: vergeet niet dat
deze handleiding een integrerend deel van de machine is, bewaar deze binnen handbereik
zodat u haar op elk gewenst moment kunt raadplegen en zorg ervoor dat ze de machine
altijd vergezelt ook als u de machine verkoopt.
Deze nieuwe machine is ontworpen en gemaakt in overeenstemming met de geldende
voorschriften en is volkoment betrouwbaar indien zij wordt gebruikt voor het maaien en het
opvangen van gras en alle aanwijzingen in deze handleiding in acht worden genomen
(voorzien gebruik); het gebruik voor andere doeleinden of het niet in acht nemen van de
aangegeven veiligheids-, gebruiks-, onderhouds- en reparatievoorschriften wordt als onei-
genlijk gebruik” beschouwd en brengt verval van, zowel de garantie, als de aansprakelijk-
heid van de fabrikant teweeg waardoor de gebruiker zelf verantwoordelijk is voor schade of
letsel die hijzelf of anderen oplopen.
Mocht u verschillen tegenkomen tussen wat beschreven is en de machine die u bezit, denk
er dan aan dat, aangezien het produkt continu verbeterd wordt, de in deze handleiding
opgenomen gegevens zonder voorafgaande kennisgeving en zonder dat de fabrikant ver-
plicht is de handleiding te updaten gewijzigd kunnen worden, waarbij de essentiële ken-
merken met het oog op de veiligheid en de werking onveranderd blijven. In geval van pro-
blemen of vragen kunt u zich gerust tot de leverancier wenden. Wij wensen u een prettig
gebruik van de machine toe!
SERVICE
Deze handleiding verstrekt alle gegevens die u nodig heeft om de machine te kunnen
gebruiken en om er op de juiste manier eenvoudige onderhoudswerkzaamheden aan te
kunnen verrichten, die de gebruiker zelf kan uitvoeren.
Voor de onderhoudswerkzaamheden die niet in deze handleiding beschreven zijn kunt u
contact opnemen met uw leverancier.
NL 1PRESENTATIE
INHOUDSOPGAVE
1. VEILIGHEIDSVOORSCHRIFTEN ................................................................................. 3
Bevat de voorschriften om de machine op een veilige manier te kunnen gebruiken
2. IDENTIFICATIE VAN DE MACHINE EN DE COMPONENTEN ..................................... 7
Beschrijft hoe de machine en de voornaamste onderdelen waar zij uit bestaat geidenti-
ficeerd kunnen worden
3. HET UITPAKKEN EN MONTEREN .............................................................................. 9
Legt uit hoe de verpakking verwijderd en hoe de losse onderdelen gemonteerd dienen
te worden
4. BEDIENINGSELEMENTEN ........................................................................................ 15
Geeft een overzicht van de plaats waar de bedieningselementen zich bevinden en hoe
hun werking is
5. GEBRUIKSVOORSCHRIFTEN ................................................................................... 22
Bevat alle aanwijzingen om op een correcte en veilige manier te kunnen werken
5.1 Veiligheidsaanbevelingen ...................................................................................... 22
5.2 Toepassingen voor de tussenkomst van de beveiligingssystemen ....................... 22
5.3 Uit te voeren werkzaamheden voor de ingebruikname.......................................... 24
5.4 Gebruik van de machine ....................................................................................... 27
5.5 Gebruik op hellend terrein ..................................................................................... 35
5.6 Transport ............................................................................................................... 36
5.7 Enige wenken voor een mooi maaibeeld .............................................................. 36
5.8 Overzicht van de belangrijkste handelingen tijdens het gebruik ........................... 37
6. ONDERHOUD ............................................................................................................. 39
Bevat alle aanwijzingen om de machine in een goede staat te houden
6.1 Veiligheidsaanbevelingen ...................................................................................... 39
6.2 Regelmatig onderhoud .......................................................................................... 39
6.3 Controles en afstellingen ...................................................................................... 44
6.4 Demontage- en vervangingswerkzaamheden ....................................................... 52
7. RICHTLIJNEN OM PROBLEMEN VAST TE STELLEN .............................................. 59
Stellen u in staat om eventuele problemen tijdens het gebruik snel zelf te verhelpen
8. OP AANVRAAG LEVERBARE ACCESSOIRES ........................................................ 62
De verkrijgbare accessoires worden geïllustreerd met het oog op de bijzondere eisen
die aan de machine gesteld worden
9. TECHNISCHE EIGENSCHAPPEN ............................................................................. 63
Geeft een overzicht van de belangrijkste eigenschappen van uw machine
10. ALFABETISCHE INHOUDSOPGAVE ....................................................................... 64
Geeft aan waar de informatie zich bevindt
NL 2 INHOUDSOPGAVE
1. VEILIGHEIDSVOORSCHRIFTEN
1.1 HOE DE HANDLEIDING TE LEZEN
In de tekst van de handleiding worden enkele hoofdstukken, die gegevens van bijzonder
belang bevatten met betrekking tot de veiligheid of de werking, gekenmerkt door diverse
symbolen die de volgende betekenis hebben:
ofwel Verstrekt nadere gegevens of andere
elementen ter aanvulling op hetgeen daarvoor vermeld is, om te voorkomen dat de
machine beschadigd of dat er schade veroorzaakt wordt.
Gevaar van persoonlijk letsel of letsel aan anderen in geval van
niet-inachtneming.
Kans op ernstig persoonlijk letsel of ernstig letsel aan anderen
met gevaar van dodelijke ongelukken, in geval van niet-inachtneming.
In de handleiding zijn verschillende versies van de machine beschreven, die hoofdzakelijk
uit de volgende verschillen kunnen bestaan:
type overbrenging: met mechanische versnelling of met continue hydrostatische regeling
van de snelheid;
handmatige, pneumatiche of elektromagnetische inschakeling van de messen;
speciale uitrustingen en/of accessoires.
Het symbool geeft elk verschil aan met betrekking tot het gebruik, gevolgd door de
indicatie van de versie waar het betrekking op heeft.
Het symbool verwijst, voor verdere uitleg of informatie naar een ander punt in de
handleiding.
De aanwijzingen “voor”, “achter”, “rechts” en “links” hebben betrek-
king op de zithouding van de gebruiker.
Voor alle gebruiks- en onderhoudswerkzaamheden met betrekking
tot de accu die niet beschreven zijn in deze handleiding, dient de specifieke handleiding,
die een aanvullend deel op de geleverde documentatie is, te worden geraadpleegd.
BELANGRIJK
OPMERKING
̆
!
GEVAAR!
̆
!
LET OP!
BELANGRIJKOPMERKING
NL 3VEILIGHEIDSVOORSCHRIFTEN
1.2 ALGEMENE VEILIGHEIDSVOORSCHRIFTEN
(dienen aandachtig gelezen te worden alvorens de machine in gebruik te
nemen)
A) VERTROUWD RAKEN
1) Lees de gebruiksaanwijzingen aandachtig. Zorg dat u vertrouwd raakt met de bedieningsknoppen
en in staat bent de machine op de juiste wijze te gebruiken.
2) Laat nooit toe dat de machine gebruikt wordt door kinderen of door personen die niet vertrouwd
zijn met deze aanwijzingen. De leeftijd van de gebruiker kan landelijk gereglementeerd zijn.
3) Gebruik de machine nooit als er personen, met name kinderen, of dieren in de buurt zijn.
4) Denk eraan dat de persoon die de machine bedient of de gebruiker aansprakelijk is voor ongeval-
len en onvoorziene gebeurtenissen die personen of hun eigendommen kunnen overkomen.
5) Vervoer geen passagiers.
6) De bestuurder dient goed geoefend te zijn met betrekking tot het rijden en dient, in het bijzonder,
het volgende in acht te nemen:
het is nodig om alle aandacht bij het werk te houden;
denk eraan dat een machine die van een helling afglijdt niet hersteld kan worden door de rem te
gebruiken. De voornaamste oorzaken waardoor de macht over het stuur kwijt geraakt kan worden
zijn:
de wielen hebben niet voldoende grip;
een te hoge snelheid;
ongepast remmen;
de machine is niet geschikt voor het doel waarvoor zij gebruikt wordt;
gebrek aan kennis van de gevolgen die de toestand waarin het terrein zich bevindt kan hebben en
hellingen in het bijzonder;
de aanhanger is niet goed aangekoppeld en de last is niet goed verdeeld.
B) VOORBEREIDING
1) Draag, tijdens het maaien altijd stevige schoenen en een lange broek. Bedien de machine niet met
blote voeten of met open sandalen.
2) Controleer grondig het gehele werkterrein en verwijder alles wat door de machine kan worden uit-
gestoten.
3) GEVAAR! Benzine is bijzonder brandbaar:
bewaar de brandstof in speciale tanks;
giet de brandstof alleen in de open lucht in de tank met behulp van een trechter en rook niet tij-
dens het vullen;
rgiet de brandstof in de tank voordat de motor aangezet wordt: geen benzine toevoegen of de dop
van de benzinetank erafdraaien terwijl de motor aanstaat of warm is;
als er benzine gelekt is mag de motor niet gestart worden maar dient de machine uit de buurt van
de plek waar de benzine gelekt heeft te worden gebracht en moet er voorkomen worden dat er brand
ontstaat.Wacht totdat de benzinedampen opgelost zijn;
draai de doppen altijd weer goed op de benzinetank en op het benzineblik.
4) Vervang de geluiddempers als deze defect zijn
5) Vóór het gebruik dient er een algemene controle verricht te worden op slijtage of beschadiging
van de messen, de bouten en de snijgroep.Vervang de beschadigde of versleten messen en bouten
en bloc om ervoor te zorgen dat het maaidek in balans blijft.
6) Let op dat als er één mes ronddraait ook het andere mes ronddraait.
C) HET GEBRUIK
1) Start de motor niet in gesloten ruimten waar zich gevaarlijke koolstofmonoxyde kan ontwikkelen.
NL 4 VEILIGHEIDSVOORSCHRIFTEN
2) Werk alleen bij daglicht of bij goed kunstlicht.
3) Vóór het starten van de motor start dienen de messen te worden losgekoppeld en de versnelling
in de vrije stand gezet te worden.
4) Maai geen gazons die een helling van meer dan 10° (17%) hebben.
5) Denk eraan dat er geen “veilige” hellingen bestaan. Let bijzonder goed op bij hellingen. Om het
over de kop slaan met de machine te voorkomen, adviseren wij om:
niet plotseling te stoppen of weg te rijden bij het op- of afrijden van een helling;
de koppeling altijd langzaam aan in te schakelen en altijd de versnelling ingeschakeld te houden,
vooral bij het afrijden van een helling;
de snelheid op hellingen en in smalle bochten laag te houden;
goed op bobbels, goten en verborgen gevaren te letten;
het gazon in geen geval te maaien in de dwarsrichting ten opzichte van de helling.
6) Let op bij het trekken van lasten of zware gereedschappen:
gebruik voor de trekstangen alleen de goedgekeurde bevestigingspunten;
leg alleen gemakkelijk controleerbare lasten op;
vermijd bruusk uit te wijken en let op bij het achteruit rijden.
7) Ontkoppel de messen bij gedeelten waar zich geen gras bevindt
8) Gebruik de machine nooit als de beveiligingen beschadigd zijn, of als de veiligheidssystemen er
niet op bevestigd zijn.
9) Wijzig de afstelling van de motor niet en laat het toerental van de motor niet buitengewoon hoog
oplopen. Het gebruik van de motor met een buitensporig hoge snelheid verhoogt de kans op per-
soonlijk letsel.
10) Voordat de bestuurdersstoel verlaten wordt moet het volgende worden uitgevoerd:
koppel de messen los en zet het maaidek in de laagste stand;
zet de versnelling in de vrije stand en trek de handrem aan;
schakel de motor uit en neem de contactsleutel eruit.
11) Koppel de messen los, schakel de motor uit en neem de contactsleutel eruit:
vóór het reinigen of vrijmaken van het windkanaal;
voordat u de machine controleert, schoonmaakt of eraan werkt;
nadat er op een vreemd voorwerp gestoten is. Controleer de machine op eventuele beschadigin-
gen en voer de nodige reparaties uit alvorens de motor aan te zetten en de machine opnieuw te
gebruiken;
als de machine op een ongebruikelijke manier begint te trillen (probeer onmiddellijk de oorzaak
van het trillen te vinden).
12) Koppel de messen tijdens het vervoer los en doe dit elke keer dat deze niet worden gebruikt.
13) Schakel de motor uit en koppel de messen los:
alvorens brandstof bij te vullen;
alvorens de opvangbak te verwijderen of opnieuw te bevestigen.
14) Neem gas terug alvorens de motor uit te schakelen en als de motor voorzien is van een kraan
dient de brandstoftoevoer na het werk dichtgedraaid te worden.
D) ONDERHOUD EN OPSLAG
1) Laat bouten en schroeven vastgedraaid zitten om er zeker van te zijn dat de machine altijd op een
veilige manier gebruiksklaar is.
2) Zet de machine niet met benzine in de tank in een ruimte waar de benzinedampen met vlammen of
vonken in aanraking zouden kunnen komen.
3) Laat de motor eerst afkoelen vóór het opbergen van de machine in elke willekeurige ruimte.
4) Om brandgevaar zoveel mogelijk te beperken dienen de motor, de geluiddemper van de uitlaat, de
accubak en de benzinetank vrij gehouden te worden van gras, bladeren of teveel vet.
5) Controleer de grasopvangbak regelmatig op slijtage or beschadigingen.
6) Uit veiligheidsoverwegingen moeten beschadigde of versleten onderdelen verwisseld worden.
7) Het legen van de tank dient in de open lucht uitgevoerd te worden.
8) Let op dat als er één mes ronddraait ook het andere mes ronddraait.
9) Als de machine opgeborgen of onbeheerd achtergelaten moet worden, dient het maaidek omlaag
gezet te worden.
NL 5VEILIGHEIDSVOORSCHRIFTEN
1.3 VEILIGHEIDSSTICKERS
Uw machine dient met voorzichtigheid te worden gebruikt. Om daaraan herinnerd te wor-
den bevinden zich op de machine een aantal stickers die door middel van afbeeldingen op
de belangrijkste voorzorgsmaatregelen wijzen. Deze afbeeldingen worden als een aanvul-
lend deel van de machine beschouwd.
Als een sticker loslaat of onleesbaar wordt, dient er contact met de leverancier te worden
opgenomen voor vervanging. Hun betekenis is hieronder weergegeven.
1.4 VOORSCHRIFTEN VOOR DE TREKSET
Op aanvraag is er een set leverbaar waarmee het mogelijk is een
kleine aanhanger voort te trekken; deze accessoire dient volgens
de desbetreffende aanwijzingen gemonteerd te worden.
Bij gebruik van de trekset mag het laadvermogen, dat op de sti-
cker staat vermeld, niet worden overschreden en dienen de vei-
ligheidsvoorschriften in acht genomen te worden (1.2, C-6).
NL 6 VEILIGHEIDSVOORSCHRIFTEN
1 = Let op: Lees de aanwijzingen
alvorens de machine te gebruiken.
2 = Let op: Haal de sleutel uit het
contact en lees de instructies vóór het
uitvoeren van elke willekeurige onder-
houds- of reparatieingreep.
3 = Gevaar! Wegschietende voor-
werpen: Niet werken zonder de
steenbeschermkap of de opvangzak
erop bevestigd te hebben.
4 = Gevaar! Wegschietende voor-
werpen: Houd personen op een
afstand.
5 = Gevaar! Omkantelen van de
machine: Gebruik deze machine niet
op hellingen van meer dan 10°.
6 = Gevaar! Verminking: Zorg ervoor dat kinderen op een afstand
van de machine blijven als de motor aanstaat.
7 = Gevaar voor snilwonden. Sneldraaiend mes: Steek uw hand of
voet nlet in de maalkast.
8 = Waarschuwing: Niet knoeien met de microschakelaar.
1
3
5
2
4
6
7
8
2. IDENTIFICATIE VAN DE MACHINE EN DE COMPONENTEN
2.1 IDENTIFICATIE VAN DE MACHINE
De identificatiesticker die zich aan de linkerzij-
de van het frame bevindt, bevat de belangrijke
gegevens van iedere machine.
Het serienummer (5) is onmisbaar als er tech-
nische hulp gevraagd wordt en voor het bestel-
len van de reserveonderdelen.
1. Niveau van de geluidssterkte volgens richt-
lijn 2000/14/EG
2. EG-merkteken volgens richtlijn 98/37/EG
3. Bouwjaar
4. Machinetype
5. Serienummer
6. Gewicht in kg
7. Naam en adres van de fabrikant
HOE UW MACHINE TE HERKENNEN
Deze handleiding geeft een overzicht van de handelingen voor de voorbereiding, het
gebruik en het onderhoud van een gamma machines die onderling enige verschillen verto-
nen; het is bijgevolg belangrijk met zekerheid het model van uw machine te identificeren,
teneinde alle informatie met betrekking op uw model op correcte wijze te kunnen volgen.
Het model van uw machine wordt vermeld op de “identificatiesticker” bij punt 4 en bevat
een aantal letters en cijfers.
Op de volgende pagina’s van deze handleiding, wordt elke handeling met betrekking tot
een of meer specifieke modellen voorafgegaan door de aanduiding van het model waar-
naar wordt verwezen; ingeval dergelijke aanduiding niet verschijnt, is de beschrijving geldig
voor alle modellen.
NL 7IDENTIFICATIE VAN DE MACHINE EN DE COMPONENTEN
Vul hier het serienummer
van uw machine
Vul hier het model
van uw machine
HF2_____EMA_________
1 6 5 4 2 7 3
2.2 IDENTIFICATIE VAN DE HOOFDCOMPONENTEN
De machine bestaat uit een serie hoofdcomponenten die de volgende werking hebben:
1. Maaidek: dit is de carter die de ronddraaiende messen bevat.
2. Messen: dit zijn de elementen die ervoor dienen om het gras te maaien; de windvleu-
gels die aan de uiteinden zitten bevorderen de afvoer van het gemaaid gras naar het
uitwerpkanaal.
3. Uitwerpkanaal: dit is het verbindingselement tussen het maaidek en de opvangzak.
4. Grasopvangzak: dient niet alleen om het gemaaide gras op te vangen, maar vormt
bovendien een veiligheidselement, daar het voorkomt dat eventuele voorwerpen, die
door de messen meegenomen worden, ver van de machine weg kunnen schieten.
5. Steenbeschermkap of steenbeveiliging (op aanvraag leverbaar): deze wordt in
plaats van de grasopvangzak gemonteerd en voorkomt dat eventuele voorwerpen, die
door de messen meegenomen worden, ver van de machine weg kunnen schieten.
6. Motor: brengt de beweging naar zowel de messen als de wielaandrijving over.
7. Accu: levert de energie om de motor te kunnen starten; de kenmerken en gebruiks-
voorschriften staan in een specifiek instructieboekje aangegeven.
8. Bestuurdersstoel: dit is de werkplaats van de bestuurder, uitgerust met een sensor
die de aanwezigheid van de bestuurder waarneemt met het oog op de werking van de
beveiligingssystemen.
9. Stickers met aanwijzingen en veiligheidsvoorschriften: wijzen op de belangrijkste
maatregelen die getroffen moeten worden om veilig te kunnen werken. Hun betekenis
wordt uitgelegd in hoofdstuk 1.
10. Inspectiedeurtje: Geeft toegang tot bepaalde onderdelen.
NL 8 IDENTIFICATIE VAN DE MACHINE EN DE COMPONENTEN
12
5
3
4 7108 9 6
3. HET UITPAKKEN EN MONTEREN
Om vervoers- en opslagredenen worden sommige onderdelen van machine niet direct in
de fabriek gemonteerd. Zij dienen na het uitpakken gemonteerd te worden aan de hand
van de volgende instructies.
De machine wordt zonder motorolie en benzine geleverd. Voordat de
motor in in werking wordt gesteld dient dan ook olie en benzine bijgevuld te worden vol-
gens de instructies.
3.1 HET UITPAKKEN
Bij het verwijderen van de verpakking dient erop gelet te worden dat de losse onderdelen
en de uitrustingen niet zoekraken. Zorg er voor het maaidek niet te beschadigen op het
moment dat de machine van de pallet wordt afgereden. De verpakking bevat:
de machine;
het stuurwiel;
de stoel;
de voorbumper (indien aanwezig);
de houders van de zak;
de componenten van de zak;
de acculader;
een mapje met:
de verschillende gebruikershandleidingen en de documenten,
de schroeven en moeren die bij de levering zijn inbegrepen en de stift voor het blok-
keren van het stuurwiel,
2 startsleutels en een reservezekering van 10 A.
Zet het maaidek in de hoogste stand (
4.6) om beschadiging
ervan te voorkomen en let zeer goed op als de machine van de pallet wordt afgereden.
Bij de modellen met hydrstatische overbrenging, om het dalen van het pallet en de ver-
plaatsing van de machine te vergemakkelijken, brengt u de blokkeerhendel van de over-
brenging in de stand «B» (
4.34).
3.2 MONTAGE VAN HET STUURWIEL
Plaats de machine op een vlakke ondergrond
en zorg er voor dat de voorwielen uitgelijnd zijn.
Schuif het stuurwiel (1) over de stuurkolom (2)
en zorg er voor dat de spaken in de richting van
de stoel staan.
OPMERKING
BELANGRIJK
NL 9HET UITPAKKEN EN MONTEREN
3
2
1
Zorg er voor dat de opening van het stuurwiel en de opening van de stuurkolom tegenover
elkaar komen te ziten en sla er met een hamer de bijgeleverde stift (3) doorheen. Draag er
zorg voor dat het uiteinde van de stift er aan de andere kant helemaal uitkomt.
Om te voorkomen het stuurwiel met de hamer te beschadigen, dient
de stift er met behulp van een slagpen met een geschikte diameter, doorheen geslagen
te worden.
3.3 BEVESTIGEN VAN DE STOEL
Monteer de stoel (1) op de plaat (2) met
behulp van de schroeven (3).
Trek de afstellingshendel (3) naar boven en
schuif de stoel (1) in zijn geleider (2) aan de
kant van het stuurwiel, totdat de stoel zich in
één van zijn zes standen koppelt.
De stoel is nu stevig verankerd en kan alléén
verwijderd worden door op de hendel (4) te
drukken, waardoor de stoel vrijkomt.
3.4 MONTAGE VAN DE VOORBUMPER
(indien aanwezig)
Monteer de voorbumper (1) aan de onderkant
van het frame (2) met behulp van de vier schroe-
ven (3).
3.5 ACTIVERING EN AANSLUITING VAN DE ACCU
De accu (1) bevindt zich onder de stoel en wordt vastgeklemd door een veerhaak (2). De
elastische trekker (2) loshaken, verwijder de accu, verwijder de beveiliging (3) en giet de
HF2•••TEHF2•••ME
HF2•••BE
OPMERKING
NL 10 HET UITPAKKEN EN MONTEREN
4
2 1 3
1
2
3
1
3
2
3
elektrolytische oplossing (4) (Zuur niet meegeleverd: soortelijk
gewicht 1.280 of 31,5° Baumé) tot aan het aangegeven niveau,
waarbij de oplossing gelijkmatig wordt verdeeld over de zes ele-
menten.
Breng de zes meege-
leverde doppen (5)
aan en laad de accu
op.
De accu op de machi-
ne hermonteren.
De elastische trekker
(2) moet geplaatst
worden achter de vul-
doppen (5) van de
accu.Sluit de rode draad (6) aan op de pluspool (+) en de zwarte
draad (7) op de minpool (–), daarbij gebruik makend van de bijge-
leverde schroeven en de aangegeven volgorde aanhoudend.
Smeer de klemmen in met siliconenvet en let op de correcte posi-
tie van de beschermkap van de rode draad (6).
Na de activering van de accu, wordt deze altijd volledig opgeladen.
Wend u hiervoor tot uw Leverancier, die beschikt over de nodige apparatuur. De meege-
leverde acculader is NIET in staat de eerste lading na de activering uit te voeren.
Om te voorkomen dat het beveiligingssysteem van de electronische
kaart in werking treedt, dient het starten van de motor absoluut vermeden te worden
vóórdat de accu volledig opgeladen is!
Het zuur van de accu is corrosief en vervuilend. Gebruik
beschermende handschoenen bij de hantering ervan en respecteer de geldende
wetgevingen ingeval de accu wordt afgedankt.
3.6 MONTAGE VAN DE ZAKSTEUNEN
Bevestig, zoals aangegeven, de twee steunen
(1) aan de achterplaat (2) door middel van de
drie schroeven (3) die voor elke steun zijn bij-
geleverd, zonder de bijbehorende moeren (4)
te blokkeren.
De houders (1) worden op dusdanige wijze
̆
!
LET OP!
BELANGRIJK
BELANGRIJK
NL 11HET UITPAKKEN EN MONTEREN
1
2
7
6
1
2
4
3
5
3
4
gemonteerd dat de vleugels (1a) naar binnen
gekeerd zijn.
Haak het bovenste deel (5) van het zakframe
aan de steunen en zorg dat het, ten opzichte
van de achterplaat (2), in het midden hangt.
Stel de positie van de twee steunen (1) ten
opzichte van de richel (6) op zo’n manier bij
dat, als het zakframe gedraaid wordt, de pin
(7) vanzelf in de zitting (8) valt.
Zorg ervoor dat het frame (5) zich in het mid-
den bevindt ten opzichte van de achterplaat
(2) en dat de draaibeweging zich plaatsvindt
zoals hierboven beschreven is. Draai daarna
de moeren (3) en de bouten (4) goed aan.
3.7 MONTAGE VAN DE HENDEL OM DE OPVANGZAK TE KANTELEN
Plaats de as van de hendels (1) in de uit-
sparing van beide plaatjes (2) en zet ze vast
aan de binnenkant van de zakhouders (3),
met behulp van de meegeleverde schroe-
ven en moeren (4) en in de volgorde aange-
duid in de figuur.
Maak het uiteinde van de stand (5) van de
hefzuiger vast aan de hendel (6) met
behulp van de pin (7) en monteer beide
elastische ringen (8).
Alvorens de opvangzak te monteren op de
houders, zorg ervoor dat de hendels voor
het kantelen van de opvangzak correct
bewegen.
HF2•••HTE
NL 12 HET UITPAKKEN EN MONTEREN
1
2
3 34 4
4
1 58 7
86
4
1
5
5
6
1
8
7
1a
2
3.8 HET VERWIJDEREN VAN DE HAAKSTOP
De haak (1) die voor het bevestigen van de opvangzak
dient is voor het vervoer vastgezet door middel van de
stop (2). Deze stop dient, alvorens de steunen van de
opvangzak te monteren, verwijderd te worden en mag
daarna niet meer gebruikt worden.
3.9 MONTAGE VAN DE OPVANGZAK
A) Het bovenste deel van het frame (1) aan het voorste element (2)
bevestigen door middel van de bijgeleverde schroeven en moeren
(3) in dotatie. Breng de twee rubberen doppen (4) in de gaten van
de buis aan de voorkant van het frame (2).
B) Alvorens de moeren (3) volledig vast te draaien, worden tus-
sen de plaatjes van het bovenste frame (1) de twee houders (5)
gebracht, met de rollen naar binnen gericht, en bevestigd met de
schroeven en moeren (6); draai de moeren vervolgens volledig
vast (3).
C-D) De twee laterale elementen (7), door middel van de bijgeleverde bouten en moeren
HF2•••HTE
NL 13HET UITPAKKEN EN MONTEREN
A
A
B
B
C
D
D
E
F
F
G
C
H
2
H
1
7
7
11
12
15
17
19
B
5
6
1
2
C
1
7
D
2
7
9
6
8
9
1
2
3
3
A
4
10
2
1
(8 en 9), monteren. Breng de twee rubberen doppen (10) in de
gaten van beide laterale elementen (7).
E) Laat het frame zakken in de stoffen zak (11) en zorg ervoor dat
de bodem evenredig verdeeld is. Haak de kunstof profielen (12) met
behulp van een schroevendraaier (13) aan de buizen van het frame.
F)Breng het plaatje (14) tussen de stof en het onderste deel van
het rechter lateraal element (7a) van het frame, waarbij de gaten
moeten overeenkomen.
F) Monteer de dwarsversteviging (15) onder aan het frame met de
bouten en moeren (16) en zorg ervoor dat de vlakke kant naar de
stof toe staat.
G) Monteer de afdekking (17), door deze te bevestigen aan het
bovenste deel van het frame (1) door middel van zes schroeven
(18).
H) Schuif de hendel (19) in de zitting en bevestig stopschroef
(20) en de bijbehorende moer (21).
HF2•••HMEHF2•••SBE
HF2•••HMEHF2•••SBE
NL 14 HET UITPAKKEN EN MONTEREN
3 6 8 16 18 20 - 21
(x 4) (x 4) (x 2) (x 2) (x 6)
9
(x 4)
21
20
19
14
C
L
A
K
E
F
G
H
13
12
11
7a
15
16
17
1
1818
16
4. BEDIENINGSELEMENTEN
4.1 S
TUURWIEL
Hiermee kunnen de voorwielen bestuurd worden.
4.2 C
HOKE
Veroorzaakt een verrijking van het mengsel en dient alleen gebruikt te worden bij de start
met een koude motor.
4.3 G
ASHENDEL
Hiermee kan het toerental van de motor bepaald worden. De diverse standen staan als
NL 15BEDIENINGSELEMENTEN
4.1
4.2
4.3
A
4.8.3
4.4
4.6
A
B
4.8.1
A
4.8.2
B
4.5
A
B
4.7 4.9.2
4.9.3
4.9.1
B
volgt aangeven op de sticker:
«LANGZAAM» laagste toerental van de motor
«SNEL» hoogste toerental van de motor
Tijdens het rijden dient er een stand tussen «LANGZAAM» en «SNEL» gekozen te wor-
den.
Zet de gashendel tijdens het maaien in de «SNEL» stand.
4.4 C
ONTACTSLOT
Het contactslot heeft drie verschillende standen:
«UIT» alles uit;
«DRAAIEN» alle bedieningselementen worden in werking gesteld;
«STAR schakelt de startmotor aan.
Zodra vanuit de «START» stand de sleutel losgelaten wordt, komt deze vanzelf weer in de
«DRAAIEN» stand terug.
4.5 H
ANDREM
De handrem voorkomt dat de machine gaat rijden na het parkeren. De hendel heeft twee
standen:
«A» = Handrem uitgeschakeld
«B» = Handrem ingeschakeld
Om de handrem in te schakelen dient het pedaal (4.21 ofwell 4.31) volledig te worden
ingetrapt en de hendel in stand «B» gezet te worden; als de voet van het pedaal
gehaald wordt blijft het in deze lage stand staan.
De positie “Handrem ingeschakeld” wordt aangegeven door het controlelampje (4.10.d -
voor de modellen die ermee uitgerust zijn).
Om de handrem weer uit te schakelen dient het pedaal (4.21 ofwel 4.31) weer te wor-
den ingetrapt, waarna de hendel automatisch terug komt in stand «A».
4.6 G
RASHOOGTEREGELAAR
Deze hendel heeft zeven standen, «1» t/m «7» die op de desbetreffende sticker staan aan-
NL 16 BEDIENINGSELEMENTEN
NL 17BEDIENINGSELEMENTEN
gegeven en overeenkomen met dezelfde aantal maaihoogtes (hoofdstuk 9 - Technische
eigenschappen).
Om van de ene naar de ander stand over te gaan dient er op de ontgrendelknop aan het
einde van de hendel gedrukt te worden.
4.7 D
RUKKNOP MAAIEN IN ACHTERUITRIJDEN
Wanneer de knop ingedrukt wordt gehouden, kan achteruit worden gereden terwijl de
messen ingeschakeld zijn, zonder dat de motor stilvalt.
4.8 H
ENDEL OM DE MESSEN EN DE REM VAN DE MESSEN IN TE SCHAKELEN
De hendel (4.8.1) heeft twee standen die op de sticker staan
aangegeven:
«A» = Messen uitgeschakeld
«B» = Messen ingeschakeld
Met de hendel (4.8.2) worden de messen met behulp van
een pneumatiche koppeling ingeschakeld in twee mogelijke
posities, aangeduid op een plaatje:
«A» = Messen uitgeschakeld
«B» = Messen ingeschakeld
De positie “Ingeschakelde messen” wordt aangegeven
door het controlelampje (4.10.c) dat brandt.
De drukknop (4.8.3) schakelt de messen in door middel van
electromagnetische wrijving:
«A» Uitgetrokken = Messen uitgeschakeld
«B» Getrokken = Messen ingeschakeld
De positie “Ingeschakelde messen” wordt aangegeven
door het controlelampje (4.10.c) dat brandt.
HF2620••
HF2417••HF2315HME
HF2•••SBE
A
B
4.8.1
A
4.8.2
B
A
4.8.3
B
Het inschakelen van de messen zonder het in acht nemen van de voorgeschreven vei-
ligheidsmaatregelen veroorzaakt het afslaan van de motor die niet meer kan worden
aangezet (5.2).
Het ontkoppelen van de messen (stand «A»), brengt een rem in werking die binnen
enkele seconden het draaien van de messen stopt..
De messen kunnen bij het achteruitrijden alleen worden ingeschakeld wanneer de knop
4.7 ingedrukt wordt gehouden 4.7.
4.9 H
ENDEL VOOR HET KANTELEN VAN DE OPVANGZAK
Het kantelen van de opvangzak voor het leegmaken wordt door
de uittrekbare hendel uitgevoerd (4.9.1).
Het kantelen van de opvangzak voor het leegmaken wordt door
de knop te drukken (4.9.2) tot de bedieningsmotor stilstaat.
De opvangzak gaat terug naar de werkpositie met behulp van de
knop (4.9.3) die ingedrukt wordt gehouden tot veerhaak vastklikt
en de bedieningsmotor stilstaat.
4.10 C
ONTROLELAMPJES EN GELUIDSSIGNALERINGSSYSTEEM OP HET DASHBOARD
a) De display wordt actief bij het inbrengen van
de sleutel (4.4):
in de «DRAAIEN» stand, voor de start van de
motor, geeft de spanning van de accu aan;
in de «DRAAIEN» stand, als de motor een-
maal draait, geeft de werkuren van de motor
aan;
het scheidingspunt (.) knippert om aan te
geven dat de timer in werking is.
De controlelampjes branden wanneer de sleutel
in de stand «DRAAIEN» wordt gebracht en blij-
ven tegelijk branden gedurende ongeveer 2
seconden (samen met een intermitterend
geluidssignaal) om de correcte werking aan te
duiden.
HF2•••HTE
HF2•••HMEHF2•••SBE
NL 18 BEDIENINGSELEMENTEN
4.9.1
4.9.2
4.9.3
m
a
b c d e f g h j
l
HF2620HTE
m
a
b c d e f g h
l
HF2417HTE
NL 19BEDIENINGSELEMENTEN
Daarna het control controlelampje dat brandt
geeft aan:
b) bestuurder afwezig;
c) messen ingeschakeld;
d) handrem ingeschakeld;
e) afwezigheid van de opvangzak of de
steenbeschermkap;
f) te weinig laadstroom van de accu;
raadpleeg hoofdstuk 7 van deze hand-
leiding.
g) versnelling in de “vrije” stand.
h) reservebenzine: geeft aan wanneer er
zich in de tank nog maar 1.5 liter benzi-
ne bevindt, dit is in ieder geval nog
genoeg om voor ongeveer 30-40 minu-
ten op volle toeren te kunnen werken;
j) problemen bij de smering van de
motor: schakel de motor onmiddellijk uit
en controleer het peil van de motorolie
(5.3.3). Als de oorzaak van het pro-
bleem niet gevonden kan worden, dient
er contact met de leverancier te worden
opgenomen.
k) Dit controlelampje gaat branden wanneer de sleutel (4.4) zich in de stand
«DRAAIEN» bevindt en blijft branden tijdens de werking.
Wanneer het lampje knippert betekent dit dat er een toestemming ontbreekt om de
motor te starten (5.2).
l) De sensor aan de binnenkant van het dashboard bedient de automatische inschakeling
van de koplampen (voor de modellen die ermee uitgerust zijn) na enkele seconden van
duisternis en hun uitschakeling na enkele seconden van helderheid.
Om ongewenste inschakelingen te voorkomen, wordt de zone van de sensor schoon
gehouden en worden er geen vodden of voorwerpen op het dashboard gelegd.
m) Het akoestisch signaal is:
ononderbroken tussenkomst van het beschermingssysteem van de electroni-
sche kaart;
onderbroken volle opvangzak.
m b c d e f g h j
l
HF2620HME
m b c d e f g h
l
HF2417HMEHF2315HME
m k
HF2415SBEHF2315SBE
NL 20 BEDIENINGSELEMENTEN
4.21 K
OPPELINGS
-/
REMPEDAAL
Dit pedaal heeft een dubbele functie: bij het
intrappen van het eerste gedeelte dient het
pedaal als koppelingspedaal waarbij de
wielaandrijving in- of uitgeschakeld wordt
en het tweede deel dient als rem, die op de
achterwielen inwerkt.
BELANGRIJK Houd
de pedala niet te lang ingedrukt in een
stand tussen inschakeling en uitschake-
ling van de koppeling, om oververhitting
te voorkomen en geen schade toe te
brengen aan de drijfsnaar van de motor.
Tijdens het rijden is het verstandig uw voet niet op dit pedaal te
laten rusten.
4.22 V
ERSNELLINGSPOOK
Deze pook heeft zeven standen die overeenstemmen met vijf versnellingen vooruit, de
stand om de versnelling in zijn vrij te zetten «N» en de achteruitrijversnelling «R». Om
van de ene versnelling naar de andere te schakelen moet u het pedaal (4.21) half
intrappen en de pook overeenkomstig de gegevens die op het plaatje staan in de
gewenste versnelling zetten.
Het inschakelen van de achteruitversnelling dient uitgevoerd
te worden als de machine stilstaat.
4.31 R
EMPEDAAL
Dit pedaal stelt de rem van de achterwielen in werking.
4.32 P
EDAAL VOORUITRIJDEN
Dit pedaal stelt het aandrijfsysteem voor de achterwielen bij het voorrijden in werking en
HF2•••HTEHF2•••HME
̆
!
LET OP!
OPMERKING
BELANGRIJK
HF2•••SBE
4.21
4.22
1
2
3
4 5
R
N
regelt de snelheid van de machine.
Hoe meer druk er op het pedaal
wordt uitgevoerd, hoe hoger de
snelheid van de machine.
Als het pedaal wordt losgelaten
komt het automatisch weer in de
vrije stand «N» terug.
De “Vrije” stand «N» wordt aan-
gegeven doordat het controle-
lampje brandt (4.10.g).
4.33 K
OPPELINGSPEDAL
Dit pedaal stelt het aandrijfsysteem
voor de wielen in werking en regelt
de snelheid van de machine.
Hoe meer druk er op het pedaal wordt uitgevoerd, hoe
hoger de snelheid van de machine.
Als het pedaal wordt losgelaten komt het automatisch
weer in de vrije stand «N» terug.
De “Vrije” stand «N» wordt aangegeven doordat het controlelampje brandt (4.10.g).
Het inschakelen van de achteruitversnelling dient alleen uit-
gevoerd te worden als de machine stilstaat.
Als het koppelingspedaal ediend wordt met een ingeschakelde
handrem (4.5) slaat de motor af.
4.34 O
NTGRENDELING VAN DE HYDROSTATISCHE AANDRIJVING
Deze hendel heeft twee standen die op de desbetreffende sticker staan aangegeven:
«A» = Aandrijving ingeschakeld: voor alle gebruikscondities, tijdens het rijden
en het maaien;
«B» = Aandrijving uitgeschakeld: vermindert aanzienlijk de kracht die nodig is
om de machine, met de motor uit, met de hand te verplaatsen.
OPMERKING
̆
!
LET OP!
NL 21BEDIENINGSELEMENTEN
4.32
A
B
4.31
4.34
F
N
R
N
4.33
NL 22 GEBRUIKSVOORSCHRIFTEN
5. GEBRUIKSVOORSCHRIFTEN
5.1 VEILIGHEIDSADVIEZEN
Gebruik de machine alléén voor het doel waarvoor zij gemaakt
is (het maaien en opvangen van gras).
Kom niet aan de veiligheidsmechanismen en verwijder deze nooit. DENK ERAAN
DAT DE GEBRUIKER ALTIJD AANSPRAKELIJK IS VOOR SCHADE DIE AAN ANDE-
REN BEROKKEND WORDT. Alvorens de machine te gebruiken:
lees de algemene veiligheidsvoorschriften (
1.2), ), en besteed speciale aan-
dacht aan het rijden en het maaien op hellende terreinen;
– lees de gebruiksaanwijzingen aandachtig door, raak vertrouwd met de bediening
en leer hoe de messen en de motor snel tot stilstand gebracht kunnen worden;
– breng handen en voeten niet in de nabijheid van, of onder ronddraaiende delen
en blijf altijd uit de buurt van de uitwerp-opening.
Gebruik de machine niet met een slechte lichamelijke conditie, of onder invloed
van medicijnen of middelen die de reflexen en de aandacht kunnen verminderen.
Het valt onder de verantwoordelijkheid van de gebruiker om de risico’s, die het ter-
rein waar hij op moet werken met zich mee kan brengen, te beoordelen en om alle
nodige voorzorgsmaatregelen te treffen met het oog op zijn eigen veiligheid en dat
van anderen, met name op hellingen, hobbelige, gladde of instabiele terreinen.
De machine niet in hoog gras laten staan met een draaiende motor, teneinde geen
risico op brand te veroorzaken.
Deze zitmaaier mag niet gebruikt worden op hellingen met een
hellingspercentage van meer dan 10° (17%) (
5.5).
TAlle verwijzingen met betrekking tot de bedieningsposities worden
weergegeven in hoofdstuk 4.
5.2 FUNCTIES VAN DE VEILIGHEIDSMECHANISMEN
De veiligheidsmechanismen hebben twee functies:
ze voorkomen de start van de motor als de veiligheidsmaatregelen niet in acht zijn
genomen;
ze stoppen de motor als er ook maar één veiligheidsconditie wegvalt.
BELANGRIJK
̆
!
LET OP!
̆
!
GEVAAR!
NL 23GEBRUIKSVOORSCHRIFTEN
Om de motor te starten is het in ieder geval nodig dat:
de koppeling in de “vrije” stand staat;
de messen uitgeschakeld zijn;
de gebruiker op de stoel van de machine zit ofwel de handrem ingeschakeld is.
De motor stopt automatisch als:
de gebruiker de stoel verlaat terwijl de messen ingeschakeld zijn;
de gebruiker de stoel verlaat terwijl de koppeling niet in de “vrije” stand staat;
de gebruiker de stoel verlaat terwijl de koppeling wel in de “vrije” stand staat, maar de
handrem niet is ingeschakeld;
de zak wordt opgetild of de steenbeschermkap wordt verwijderd terwijl de messen inge-
schakeld zijn;
de achteruitversnelling wordt ingeschakeld met de messen ingeschakeld. Dit kan wor-
den vermeden door de knop 4.7 ingedrukt te houden.
De volgende tabel geeft enige situaties weer, waarbij de redenen van tussenkomst onder
-
lijnd zijn.
BESTUURDER OPVANGZAK MESSEN KOPPELING REMMEN MOTOR
A) BEDIENINGSPANEEL AAN (Sleutel in de «DRAAIEN» stand)
Zit op stoel JA Ontkoppeld «N» Ingeschakeld Stilstaand
Zit op stoel NEE Ontkoppeld «N» Uitgeschakeld Stilstaand
B) STARTEN (Sleutel in de «START» stand)
Zit op stoel –/– Ontkoppeld 1...5 - F / R Ingeschakeld Slaat NIET aan
Zit op stoel –/– Ingeschakeld «N» Ingeschakeld Slaat NIET aan
Afwezig –/– Ontkoppeld «N» Uitgesc
hakeld
Slaat NIET aan
C) TIJDENS HET RIJDEN (Sleutel in de «DRAAIEN» stand)
Zit op stoel JA Ontkoppeld 1...5 - F / R Ingeschakeld Slaat af
Afwezig JA Ontkoppeld «N» Uitgeschakeld Slaat af
D) TIJDENS HET MAAIEN (Sleutel in de «DRAAIEN» stand)
Zit op stoel NEE Ingeschakeld –/– Uitgeschakeld Slaat af
Zit op stoel JA Ing
eschakeld R Uitgeschakeld Slaat af*
Afwezig JA Ontkoppeld «N» Uitgeschakeld Slaat af
Afwezig JA Ingeschakeld –/– Ingeschakeld Slaat af
* Dit kan worden vermeden door de knop 4.7 ingedrukt te houden.
NL 24 GEBRUIKSVOORSCHRIFTEN
5.3 UIT TE VOEREN WERKZAAMHEDEN VOOR DE INGEBRUIKNAME
Alvorens te beginnen met werken dienen er enkele controles en handelingen uitgevoerd te
worden om er zeker van te zijn dat het werk op de meest nuttige en veilige manier zal ver-
lopen.
5.3.1 D
E STOEL AFSTELLEN
Om de positie van de stoel af te stellen schoreft
u de vier stelschroeven(1) wat los en laat u de
stoel langs de steungaten schuiven.
Wanneer de stoel op de juiste hoogte staat, zet
u de vier stelschroeven (1) stevig aan.
De stoel is verschuifbaar en kan in zes verschil-
lende standen afgesteld worden.
Het afstellen is uitvoerbaar door de hendel (1)
op te heffen en de stoel in de gewenste stand te
laten glijden.
5.3.2 B
ANDENSPANNING
Schroef de beschermdopjes los en sluit de klep-
pen aan op een persluchttoevoer voorzien van
een drukmeter.
De spanningen staan aangegeven in de tabel
“Technische eigenschappen” (hoofdstuk 9).
Een juiste bandenspanning is noodzakelijk om het
maaidek geheel evenredig boven het grasopper-
vlak te krijgen, zodat u een mooi maaibeeld krijgt.
HF2•••TEHF2•••ME
HF2•••BE
1
11
5.3.3 H
ET BIJVULLEN VAN OLIE EN BENZINE
Gebruik olie SAE 10W30 en loodvrije benzine (groen) Euro 95.
Indien men de motor laat draaien
met een ontoereikende hoeveelheid olie, kan deze
ernstig beschadigd worden. Het gebruik van een niet
detergerende olie of een olie voor tweetaktmotoren
kan de levensduur van de motor beperken.
Zet de motor af en plaats hem op een vlakke onder-
grond.Verwijder de dop met de peilstok en droog deze
af. Doe de peilstok helemaal in de olietank zonder vast
te schroeven en haal hem er weer uit om het oliepeil te controleren. Indien het oliepeil
bijna of onder het minimumniveau (MIN) van de peilstok ligt, dient olie te worden bijgevuld
tot aan de maximumlimiet (MAX). Schroef de dop met de peilstok weer vast.
Vul brandstof bij met behulp van een trechter.
Let er hierbij op de tank niet volledig te vullen; het
maximum niveau is op de benzinetank aangegeven.
De inhoud van de tank bedraag ongeveer 6,2 liter.
Indien er per ongeluk benzine
op de carrosserie werd gemorst, onmiddellijk elk
spoor verwijderen.
Het bijvullen dient altijd te
gebeuren met de motor uit. Doe dit in de open
lucht of in een goed geventileerde ruimte. Denk
er altijd aan dat benzinedampen brandbaar zijn!
GEEN OPEN VUUR IN DE BUURT VAN DE TANK
BRENGEN OM DE INHOUD TE CONTROLEREN EN NIET ROKEN TIJDENS HET BIJ-
VULLEN.
5.3.4 C
ONTROLE VAN HET REMSYSTEEM
Zorg ervoor dat het remvermogen van de machine aangepast is aan de gebruiksvoorwaar-
den, en vat het werk niet aan als u twijfels hebt omtrent de doeltreffendheid van de rem.
Indien nodig, stelt u de rem bij (6.3.4) en indien u twijfels blijft hebben over de doelma-
tigheid, raadpleegt u uw leverancier.
̆
!
GEVAAR!
OPMERKING
BELANGRIJK
BELANGRIJK
NL 25GEBRUIKSVOORSCHRIFTEN
MAX
MIN
5.3.5 M
ONTAGE VAN DE BEVEILIGINGEN BIJ DE UITWERPOPENING
(
OPVANGZAK OF STEENBESCHERMKAP
)
Gebruik de machine nooit zonder deze beveiligingen!
De montage van de beveiligingen moet met de
hendel voor het omkiepen in lage stand gebeu-
ren.
Bevestig de opvangzak door de bovenste pijp van
het frame in de gaten van de twee steunpunten (1)
te steken. Zorg dat de onderste pijp van de zak-
monding zich vasthaakt aan de daarvoor bestem-
de veerhaak (2).
Als het vasthaken moeilijkheden oplevert of te los
blijkt, kan de springveer (6.3.6)
Indien er gewerkt wordt zonder opvangzak is er, op aan-
vraag, een steenbeschermkap (8.2) everbaar die, zoals
aangegeven in de bijbehorende instructies, op de achter-
plaat bevestigd dient te worden.
5.3.6 C
ONTROLE VAN DE DOELMATIGHEID VAN DE BEVEILIGINGSSYSTEMEN
Controleer de doelmatigheid van de beveiligingssystemen door de aangegeven werksitu-
aties (5.2) te simuleren en na te gaan of voor elke situatie het aangeduidde effect ver-
kregen wordt.
5.3.7 C
ONTROLE VAN DE MESSEN
Controleer of de messen goed geslepen en stevig bevestigd op hun respectievelijke assen
bevestigd zijn.
Een bot mes rukt het gras eruit en veroorzaakt een vergeeld gazon.
Een mes dat niet goed bevestigd is veroorzaakt trillingen die een gevaar kunnen vor-
men.
Draag altijd stevige handschoenen bij het hanteren van de
messen.
̆
!
LET OP!
HF2•••HTE
̆
!
LET OP!
NL 26 GEBRUIKSVOORSCHRIFTEN
1
2
5.4 GEBRUIK VAN DE MACHINE
5.4.1 H
ET STARTEN
Het starten dient altijd in de open lucht of in een goed geventi-
leerde ruimte te gebeuren! DENK ER ALTIJD AAN DAT UITLAATGASSEN GIFTIG
ZIJN!
Alvorens de motor te starten:
schakel de handrem (4.5), in als u zich op een hellend terrein bevindt;
zet de koppeling in de vrije stand («N») (4.22 ofwel 4.32/33);
ontkoppel de messen (4.8);
bij de start met een koude motor, gebruik de choke (4.2);
zet de gashendel (4.3) tussen «LANGZAAM» en «SNEL»;
steek de sleutel (4.4), in het contactslot en draai deze in de «DRAAIEN» stand om
het elektrische circuit in werking te stellen, draai de sleutel daarna in de «START» stand
om de motor te starten;
laat de sleutel los zodra de motor gestart is.
Als de motor eenmaal draait breng de gashendel terug in de «LANGZAAM» stand en
schakel de choke uit als ingeschakeld.
De choke dient uitgeschakeld te worden zodra de motor regelmatig
draait; het gebruik van de choke bij een warmgedraaide motor kan de bougie bevuilen
en een onregelmatige werking van de motor veroorzaken.
Als er moeilijkheden zijn bij het starten, blijf dan niet te lang aan-
houden om de accu niet uit te putten en de motor niet te verzuipen. Draai de sleutel
weer in de «STOP» stand, wacht enkele seconden en probeer opnieuw te starten. Indien
het probleem voortduurt raadpleeg dan hoofdstuk «7» van deze handleiding.
Denk er aan dat de beveiligingssystemen het starten van de motor
beletten als:
– de messen ingeschakeld zijn;
de koppeling niet in de vrije stand «N» staat;
de gebruiker niet aanwezig is en de handrem uitgeschakeld is.
Nadat in de bovenstaande gevallen het belet tot starten is hersteld, dient de sleutel in de
«STOP» stand gedraaid te worden voordat de motor opnieuw gestart kan worden.
BELANGRIJK
OPMERKING
BELANGRIJK
̆
!
GEVAAR!
NL 27GEBRUIKSVOORSCHRIFTEN
5.4.2 H
ET RIJDEN EN VERPLAATSEN VAN DE MACHINE
De machine is niet goedgekeurd om op de openbare weg te rij-
den. Ze mag (volgens het Wegenverkeersregelement) alléén gebruikt worden op
privéterrein dat voor verkeer gesloten is.
Tijdens het zich verplaatsen met de machine dienen de messen uit-
geschakeld te zijn en het maaidek in de hoogste stand te staan (stand «7»).
Zet de gashendel in een tussenstand tussen «LANGZAAM» en «SNEL» en zet de ver-
snellingspook in de 1e versnelling (4.22).
Houd het pedaal ingetrapt om zo de handrem uit te schakelen; laat het pedaal lang-
zaam opkomen zodat het pedaal van de «remfunctie» naar de «koppelingsfunctie»
overgaat, waarbij de achterwielen in werking gesteld worden (4.21).
U dient de pedaal geleidelijk op te laten komen om te belet-
ten dat de machine, door een te bruuske start, begint te steigeren en u de con-
trole over het stuur verliest.
Zorg dat u geleidelijk de gewenste snelheid bereikt door de gashendel en de versnel-
lingspook te bedienen; om van de ene versnelling naar de andere over te gaan dient u
de koppeling te bedienen door het pedaal half in te trappen (4.21).
Zet de gashendel tijdens de trajecten in een stand tussen «LANGZAAM» en «SNEL».
Schakel de handrem uit en laat het rempedaal opkomen (4.31).
Trap het tractiepedaal (4.32) vooruit totdat de gewenste snelheid bereikt is door een
lichte druk op het pedaal uit te voeren en de gashendel te bedienen.
Het inschakelen van de tractie dient uitgevoerd te worden
zoals reeds eerder beschreven is (
4.32) om te voorkomen dat de machine
door een te bruuske bediening kan gaan steigeren en u de controle over het
stuur verliest, vooral op hellingen.
̆
!
LET OP!
HF2•••HTEHF2•••HME
̆
!
LET OP!
HF2•••SBE
OPMERKING
̆
!
LET OP!
NL 28 GEBRUIKSVOORSCHRIFTEN
NL 29GEBRUIKSVOORSCHRIFTEN
5.4.3 R
EMMEN
Neem eerst snelheid af door het aantal toeren van de motor te verminderen en trap daar-
na op het rempedaal (4.21 ofwell 4.31) ) om nog meer snelheid af te nemen totdat de
machine stilstaat.
Een waarneembare vermindering van de snelheid kan reeds
worden verkregen door het koppelingspedaal los te laten bij het voor- als bij het ach-
teruit rijden.
5.4.4 A
CHTERUITVERSNELLING
Het inschakelen van de achteruitversnelling DIENT altijd bij stilstand te gebeuren.
Trap het pedaal in totdat de machine stilstaat, schakel de achteruit in door de versnel-
lingspook opzij te duwen en in de «R» (4.22) stand te zetten. Laat het pedaal gelei-
delijk opkomen om de koppeling in te schakelen en begin met de achteruitrijmanoeuvre.
Stop de machine en schakel de achteruitversnelling in door op het koppelingspedaal in
de richting «R» te duwen (4.33).
5.4.5 M
AAIEN VAN HET GRAS
Wanneer u zich op het te maaien grasveld bevindt, zorg ervoor dat de grasopvangzak of
de steenbeschermkap correct gemonteerd zijn.
Deze wieltjes zorgen ervoor dat er altijd een ruimte tussen de grond en zijkant van het
maaidek is om te voorkomen dat deze het gazon kan beschadigen als het om een hob-
belig terrein gaat.
Elk wieltje kan op twee verschillende hoogtes gemonteerd worden: in de lage stand
HF26••••HF24••••
HF2•••HTEHF2•••HME
HF2•••SBE
OPMERKING
HF2•••HTEHF2•••HME
wordt de ruimte instand gehouden en in de hoogste
stand wordt de werking ervan uitgesloten.
Om de stand te veranderen de pin (1) losschroeven
en het wieltje (2) terug plaatsen in de bovenste of
onderste opening van de rang aangeduid op de
figuur.
Deze toepassing dient altijd
uitgevoerd te worden op alle vier de wieltjes, MET
DE MOTOR UIT EN DE MESSEN UITGESCHA-
KELD.
Beginnen met maaien:
zet de gashendel in de «SNEL» stand;
zet het maaidek in de hoogste stand;
schakel de messen in (4.9);
begin heel langzaam en voorzichtig te rijden op de grasgrond, zoals reeds eerder
beschreven is;
stel de juiste rijsnelheid en maaihoogte in (4.6) afhankelijk aan de toestand van het
gazon (lengte, dichtheid en vochtigheid van het gras); op vlakke terreinen kunnen de
volgende aanwijzingen worden aangehouden:
Hoog, dicht en nat gras 2,5 km/h
Normaal onderhouden gazon 4 ... 6 km/h
Kort en droog gras meer dan 6 km/h
De snelheid kan trapsgewijs aangepast worden door de druk die op het koppelingspe-
daal wordt uitgevoerd.
Bij het maaien van hellingen dient de rijsnelheid verminderd te
worden om de veiligheidscondities te garanderen (
1.2 - 5.5).
Het is in ieder geval verstandig om, elke keer als er een afname in het aantal toeren van
de motor wordt waargenomen, de snelheid te vertragen, denk eraan dat er nooit een mooi
maaibeeld verkregen wordt als de rijsnelheid te hoog is ten opzichte van de hoeveelheid
gras.
Ontkoppel de messen en zet het maaidek in de hoogste stand als er over een obstakel
heen moet worden gereden.
̆
!
LET OP!
HF2•••HTEHF2•••HME
̆
!
LET OP!
NL 30 GEBRUIKSVOORSCHRIFTEN
2
1
NL 31GEBRUIKSVOORSCHRIFTEN
5.4.6 H
ET LEGEN VAN DE OPVANGZAK
Zorg dat de zak niet te vol raakt om verstopping van de afvoer te voorkomen.
Een onderbroken geluidssignaal geeft aan dat de opvangzak vol is; voer dan het volgende
uit:
neem snelheid af;
schakel over naar de vrije stand (N) (4.22 ofwell 4.32/33) en stop met rijden;
schakel de handrem in op hellingen;
ontkoppel de messen (4.8) zodat het signaal stopt;
Het legen van de opvangzak kan
alléén worden uitgevoerd als de messen uitgescha-
keld zijn; is dit niet het geval dan slaat de motor af.
trek de hendel (1) (4.9.1) naar boven en kiep de
zak om voor het legen;
sluit de zak op zo’n manier zodat deze zich vastkop-
pelt aan de veerhaak (2) en berg de hendel (1).
De hendel om de opvangzak te
kantelen treedt in werking als de messen uitgescha-
keld zijn
als de gebruiker zit op de machine, druk op de knop
(3) (4.9.2) tot het omkiepen van de opvangzak;
na het leegmaken, druk steeds de knop (4) (4.9.3)
tot het dalen van de zak, op zo'n manier zodat deze
zich vastkoppelt aan de veerhaak (2).
Het kan gebeuren dat, na het legen van de opvangzak, het geluids-
signaal weer afgaat op het moment dat de messen worden ingeschakeld, omdat er nog
grasresten op de microsensor (1) zijn achtergebleven; in
dit geval is het voldoende om de messen te ontkoppelen
en ze meteen weer in te schakelen.
Indien het geluidssignaal aanhoudt, de motor stilleggen,
de opvangzak verwijderen en eventuele grasresten van
de microsensor (1) halen.
OPMERKING
OPMERKING
HF2•••HTE
OPMERKING
HF2•••HMEHF2•••SBE
1
3
4
2
1
5.4.7 H
ET LEGEN VAN HET UITWERPKANAAL
In geval van hoog en nat gras gecombineerd met een te hoge snelheid kan er zich een
verstopping van het uitwerpkanaal voordoen. Handel dan als volgt:
stop met rijden, ontkoppel de messen en schakel de motor uit en haal de sleutel uit;
verwijder de opvangzak of de steenbeschermkap;
verwijder het opgehoopte gras bij de uitmonding van het uitwerpkanaal.
Deze handeling dient altijd te worden uitgevoerd met een uitge-
schakelde motor.
5.4.8 F
UNCTIE
MULCHING
”(
OP AANVRAAG LEVERBAAR
)
De functie van de deflectordop Mulching bestaat erin
het gras te recycleren aan de binnenkant van het
maaidek zelf en het tegelijkertijd in fijngemalen reep-
jes regelmatig op het grasperk uit te strooien.
Dit accessoire wordt vastgemaakt aan de achterste
plaat en gebruikt zoals beschreven in de gebruiks-
aanwijzingen.
5.4.9 N
A HET MAAIEN
Ontkoppel de messen na het maaien en laat de motor in toeren afnemen. Op de terugweg
dient het maaidek in de hoogste stand te staan.
5.4.10 N
A HET WERK
Breng de machine tot stilstand, zet de gashendel in de «LANGZAAM» stand en schakel de
motor uit door de sleutel in de «STOP» stand te draaien.
Deze toepassing veroorzaakt de automatische sluiting van de brandstofklep.
Haal altijd de sleutel uit het contact alvorens de machine onbe-
heerd achter te laten!
̆
!
LET OP!
̆
!
LET OP!
NL 32 GEBRUIKSVOORSCHRIFTEN
1
5.4.11 S
CHOONMAKEN EN STALLEN
Berg de machine op in een droge ruimte, beschut tegen alle weersomstandigheden en dek
ze, indien mogelijk, toe met een zeil . Maak, na elk gebruik, de buitenkant van de machine
schoon, leeg de opvangzak en klop deze goed uit om alle gras- en aarderesten te verwij-
deren.
Leeg de opvangzak altijd en laat geen containers met gemaaid
gras in gesloten ruimtes achter.
Reinig de kunstof delen van de machine met een vochtige spons en een schoonmaakmid-
del. Let er op dat de motor, de elektrische onderdelen en de elektronische kaart onder het
dashboard niet nat worden.
Gebruik in geen geval hogedrukreinigers of bijtende middelen voor
het reinigen van de carrosserie en de motor!
Het reinigen van de binnenkant van het maaidek
en het uitwerpkanaal dient, onder de volgende
condities, op een harde ondergrond te gebeuren:
met de opvangzak of de steenbeschermkap
bevestigd;
de gebruiker zit op de machine;
de motor draait;
de koppeling staat in de vrije stand;
de handrem is ingeschakeld;
de messen zijn ingeschakeld.
Sluit een waterslang eerst op de ene speciale fitting (1) aan en daarna op de andere en
laat voor enkele minuten in elke fitting water lopen terwijl de messen draaien.
Het is beter om het maaidek, voor het schoonmaken, in de laagste stand te zetten.Verwij-
der daarna de opvangzak, leeg en spoel deze uit en leg hem op een plaats waar hij snel
op kan drogen.
Om de goede werking van de elektromagnetische koppeling niet
te compromitteren:
vermijden dat de koppeling in contact komt met olie;
geen waterstralen van hoge druk rechtstreeks op de groep koppeling richten;
de koppeling niet schoonmaken met benzine.
BELANGRIJK
HF2620••
BELANGRIJK
̆
!
LET OP!
NL 33GEBRUIKSVOORSCHRIFTEN
1
5.4.12 D
E MACHINE STALLEN EN GERUIME TIJD NIET GEBRUIKEN
Als er verwacht wordt de machine voor geruime tijd niet te gebruiken (meer dan 1 maand),
moeten de kabels van de accu (zwart) losgekoppeld worden.Vet alle bewegende onderde-
len in zoals beschreven (6.2.1).
Verwijder zorgvuldig de droge grasresten die zich in de buurt
van de motor en de geluiddemper opgehoopt kunnen hebben, om het ontstaan
van brand te voorkomen als de machine opnieuw gebruikt wordt!
Leeg de benzinetank door de benzine-
slang, die zich aan het begin van de
benzinefilter (1) bevindt, los te koppe-
len.
De benzineslang sluiten.
Draai de aftapschroef (2) van de carburator los en laat de carburator leeglopen in een
goedgekeurde brandstof-container. Draai de aftapschroef van de carburator weer vast.
Verwijder de twee bougies en giet een eetlepel schone motorolie in de cilinders. Laat de
motor 1 tot 2 seconden draaien met behulp van de startmotor, door de contactsleutel te
draaien. Op die manier wordt de olie goed verdeeld in de cilinders. Hermonteer de bougies
(6.4.5).
Benzine is bijzonder brandbaar. Bewaar de brandstof in specia-
le tanks. Draai de doppen altijd weer goed op de benzinetank en op het benzine-
blik.
̆
!
GEVAAR!
̆
!
LET OP!
NL 34 GEBRUIKSVOORSCHRIFTEN
1
1
HF2620••
HF24••••HF23••••
2
2
HF2620••
HF24••••HF23••••
De accudient opgeborgen te worden op een koele, droge plaats. De
accu altijd terug opladen vóór iedere lange periode van inactiviteit (langer dan 1 maand)
alleen met de bijgeleverde speciale acculader in dotatie en terug opladen vooraleer de
activiteit te hervatten (
6.2.4).
Controleer, voordat er opnieuw met de machine gewerkt wordt, of er uit de slangen en de
carburateur geen benzine lekt.
5.4.13 B
EVEILIGINGSSYSTEEM VAN DE KAART
De elektronische kaart is voorzien van een zelfherstellend beveiligingssysteem dat het cir-
cuit onderbreekt indien er zich een storing in de elektrische installatie voordoet; het in wer-
king treden van de beveiliging veroorzaakt het afslaan van de motor en wordt weergege-
ven door een geluidssignaal dat alléén ophoudt als de sleutel uit het contact gehaald
wordt.
Het circuit herstelt zichzelf automatisch binnen enkele seconden; de oorzaak dient gevon-
den en verholpen te worden om herhaling van het voorval te voorkomen.
Om te voorkomen dat het systeem in werking treedt:
mogen de polen van de accu niet onderling verwisseld worden;
mag de machine niet gebruikt worden zonder accu om geen afwijkingen aan de laad-
regelaar te veroorzaken;
moet erop gelet worden dat er geen kortsluiting veroorzaakt wordt.
5.5 GEBRUIK OP HELLINGEN
Houd de aangegeven beperkingen aan (max.
10° - 17%) en maai een hellend gazon altijd
van boven naar beneden en nooit in de dwars-
richting. Pas erg goed op bij het veranderen
van richting niet op obstakels te stuiten (bijv.
stenen, takken, wortels, enz.). Deze obstakels
kunnen het zijwaarts glijden en het omkiepen
van de machine veroorzaken of de macht over
het stuur doen verliezen.
VERTRAAG DE SNELHEID OP HELLINGEN ALVORENS VAN
RICHTING TE VERANDEREN. Op een helling dient de handrem altijd te worden
ingeschakeld alvorens de machine te verlaten en onbeheerd achter te laten.
̆
!
GEVAAR!
BELANGRIJK
BELANGRIJK
NL 35GEBRUIKSVOORSCHRIFTEN
max 10° (17%)
FOUT!
GOED!
NL 36 GEBRUIKSVOORSCHRIFTEN
Op hellingen dient het rijden zéér zorgvuldig te gebeuren om
het steigeren van de machine te voorkomen.
Vertraag de snelheid bij het beginnen van een helling, vooral bij het afdalen.
Gebruik de achteruitversnelling nooit om snelheid te minderen;
dit kan de macht over het stuur doen verliezen, vooral op gladde terreinen.
Rijd nooit een helling af met de versnelling of de koppeling
in de vrije stand! Schakel altijd een lage versnelling in voordat u de machine
onbeheerd achterlaat
Het afdalen van een helling kan uitgevoerd worden zonder het koppelingspedaal te
bedienen (4.32/33) , om zoveel mogelijk gebruik te maken van het remeffect van de
hydrostatische aandrijving als de koppeling niet is ingeschakeld.
5.6 HET VERVOEREN VAN DE MACHINE
Indien de machine moet worden getransporteerd op een
vrachtwagen of aanhangwagen, worden een platform gebruikt dat voldoende
sterk, breed en lang is. Laad de machine met uitgeschakelde motor, zonder
bestuurder. Vorozie voldoende mankracht om de machine voort te duwen.Tijdens
het transport, zet u het maaidek in de laagste stand, schakelt u de handrem in en
zorgt u ervoor dat de machine goed bevestigd is aan het vervoermiddel met tou-
wen of kettingen.
5.7 NUTTIGE WENKEN VOOR EEN MOOI MAAIBEELD
1. Voor een mooi, groen en zacht gazon is het nodig dat het gras regelmatig en op de juis-
te manier gemaaid wordt.
2. Het is beter om het gras te maaien als het gazon goed droog is.
3. De messen dienen geen gebreken te vertonen en goed scherp te zijn, zodat het gras
op de juiste manier wordt afgesneden zonder uitgerukt te worden. Dit kan namelijk tot ver-
geling van de punten leiden.
̆
!
LET OP!
HF2•••HTEHF2•••HME
̆
!
GEVAAR!
HF2•••SBE
̆
!
GEVAAR!
̆
!
LET OP!
NL 37GEBRUIKSVOORSCHRIFTEN
4. De motor dient op volle toeren te draaien om zowel het gras op de juiste manier af te
snijden als een goede afvoer van het gras naar het uitwerpkanaal te verkrijgen.
5. De maaifrequentie wordt bepaald aan de hand van de groei van het gras, waarbij ver-
meden moet worden dat het gras te hoog wordt.
6. In de warmste en droogste tijden van het jaar is het beter om het gras iets hoger te
laten worden zodat het gazon niet uitdroogt.
7. Als het gras erg hoog is, raden wij aan om het gazon, met tussenpoos van één dag, in
twee keer te maaien, de eerste keer keer met de messen in de hoogste stand en smallere
grasstroken tegelijk maaiend en de tweede keer met de messen in de gewenste stand.
8. Het gazon zal er mooier uitzien als het maaien afwisselend, in de lengte- en in de
dwarsrichting uitgevoerd wordt.
9. Als het uitwerpkanaal zich telkens verstopt met gras is het beter om de snelheid te ver-
tragen zodat het maaien niet te snel gebeurt ten opzichte van de toestand van het gazon;
mocht het probleem aanhouden dan kan het ook zijn dat de messen niet goed geslepen
zijn of dat het profiel van de vleugels vervormd is.
10. Pas erg goed op bij het maaien langs struiken en lage bordessen, die de stand van
het maaidek kunnen ontregelen en de zijkant van het maaidek en het mes beschadigen
5.8 OVERZICHT VAN DE BELANGRIJKSTE HANDELINGEN TIJDENS HET GEBRUIK
Om...
De motor te starten (5.4.1)
Met rijden te beginneni (5.4.2)
Te remmen of te stoppen (5.4.3)
Achteruit te rijden (5.4.4)
dient het volgende te worden uitgevoerd ...
Bereid de machine voor op het starten en steek de sleutel
in het contact.
Bedien de gashendel;
: Het pedaal tot op het einde toe indrukken,
de versnelling inschakelen en het pedaal langzaam los-
laten (4.22);
: Trap het koppelingspedaal
(4.32) vooruit;
Laat de motor in toeren afnemen en druk op het rempe-
daal.
Breng de machine;
: De versnelling in de vrije stand zetten, het
pedaal tot op het einde toe indrukken, de achteruit
inschakelen en het pedaal langzaam loslaten (4.22);
: en het koppelingspedaal achter-
uit (4.33).
HF2•••HTEHF2•••HME
HF2•••SBE
HF2•••HTEHF2•••HME
HF2•••SBE
NL 38 GEBRUIKSVOORSCHRIFTEN
Om ...
Te maaien (5.4.5)
De opvangzak te legen (5.4.6)
Het uitwerpkanaal schoon te maken
(5.4.7)
Met maaien te stoppen (5.4.8)
De motor te stoppen (5.4.9)
De machine op te bergen (5.4.10)
dient het volgende te worden uitgevoerd ...
Breng de opvangzak of de steenbeschermingskap aan,
stel de hoogte van de beschermwieltjes in en bedien de
gashendel;
schakel de messen in en stel de maaihoogte in.
: Het pedaal tot op het einde toe indrukken,
de versnelling inschakelen en het pedaal langzaam los-
laten (4.22);
: Trap het koppelingspedaal
(4.32) vooruit;
Stop met rijden, ontkoppel de messen en voer met de
hendel de handelingen uit voor het omkiepen van de zak.
Stop met rijden, ontkoppel de messen en schakel de
motor uit; verwijder de opvangzak en reinig het uitwerpka-
naal.
Ontkoppel de messen en laat de motor in toeren afne-
men.
Laat de motor in toeren afnemen, wacht enkele secon-
den, draai de sleutel
Schakel de handrem in, haal de sleutel uit het contact en
reinig de machine, de binnenkant van het maaidek, het
uitwerpkanaal en de opvangzak als dit nodig is.
HF2•••HTEHF2•••HME
HF2•••SBE
NL 39ONDERHOUD
6. ONDERHOUD
6.1 VEILIGHEIDSADVIEZEN
Haal de sleutel uit het contact en lees de bijgeleverde instruc-
ties alvorens enige reinigings-, onderhouds- of reparatiewerkzaamheden te ver-
richten.Trek voor het demonteren en monteren van de messen en voor alle hande-
lingen die gevaarlijk kunnen zijn voor de handen geschikte kleding en
werkhandschoenen aan.
Gebruik de machine nooit als er onderdelen versleten of
beschadigd zijn. Deze onderdelen dienen vervangen te worden en mogen nooit
gerepareerd worden. Gebruik alleen originele reserveonderdelen; onderdelen met
andere kenmerken kunnen de machine beschadigen en gevaarlijk zijn voor uw vei-
ligheid en dat van anderen.
Gooi afgewerkte olie, oude benzine of andere vervuilende produk-
ten nooit achteloos weg.
Overzicht van de belangrijkste problemen waarbij ingegrepen moet worden
6.2 PERIODIEK ONDERHOUD
6.2.1 A
LGEMEEN ONDERHOUD EN SMERING
De schema's volgen die de punten onderhavig aan nazichten, smering en regelmatig
onderhoud aangeven met de aanduiding van het type van te gebruiken smeerproduct en
van de periodiciteit die moet gevolgd worden bij de ingrepen.
BELANGRIJK
̆
!
LET OP!
̆
!
LET OP!
Als ...
De messen trillen
Het gras wordt uitgerukt en het gazon ver-
geelt
De hoogte van het gras onregelmatig is
Het inschakelen van de messen onregel-
matig verloopt
De remmen niet goed werken
Het rijden schokkend verloopt
De opvangzak elke keer opspringt en open
neigt te gaan
dient het volgende te worden uitgevoerd ...
Controleer of ze goed vastzitten (6.3.1) of stel ze bij (6.3.1).
Slijp de messen (6.3.1).
Stel de maaihoogte van het maaidek bij (6.3.2).
Stel de regelaar van de messenkoppeling opnieuw in (6.3.3).
Stel de remveer bij (6.3.4).
Stel de veer van het koppelstuk bij (6.3.5).
Stel de veer bij (6.3.6).
100502510
1.9 1.101.11
1.7
1.131.5 1.11.1
2
1)
1.2
1.2
1.31.121.14
1.15
100502510
1.9 1.10 1.11
1.131.5
1.1
1.1
2
1)
1.21.2
1.31.121.14
1.15
URENUREN
HF26••••HF24••••
HF2315••
NL 40 ONDERHOUD
a) Periodiek onderhoud (6.2.2)
NL 41ONDERHOUD
b) Smering
VET
OLIE - SAE 30
HF2315••
HF26••••HF24••••
HF2•••H••
HF2•••S••
NL 42 ONDERHOUD
6.2.2 O
NDERHOUDSPROGRAMMA
Het doel van deze tabel is om uw machine een optimale conditie te laten behouden.
De belangrijkste onderhoudswerkzaamheden en smeerbehandelingen staan hierin ver-
meld met aanduiding van de tussenpozen waarmee ze uitgevoerd dienen te worden.
Daarnaast bevinden zich enkele hokjes waarin u de datum of de werkuren kunt invullen.
I
N WERKING TREDEN
U
REN
U
ITVOERING
(D
ATUM OF
U
REN
)
1. MACHINE
1.1
Controle bevestiging en scherpte van de messen
25
1.2 Vervanging messen 100
1.3 Controle drijfsnaar 25
1.4 Vervanging drijfsnaar
2)
1.5 Controle drijfriem van de messen 25
1.6 Vervanging drijfriem van de messen
2)
1.7 Controle verbindingsriem van de messen 25
1.8 Vervanging verbindingsriem van de messen
2)
1.9 Controle en bijstellen van de rem 10
1.10 Controle en bijstellen van de koppeling 10
1.11 Controle van de meskoppeling en –rem 10
1.12 Stevigheidscontrole van alle verbindingen 25
1.13 Algemene smering
3)
25
1.14 Controle niveau vloeistof accu 25
1.15 Opladen van de accu 100
2. MOTOR
1)
2.1 Controleer het oliepeil
1)
2.2 Vervanging motorolie
4)
100
2.3 Vervanging oliefilter
4)
100
2.4 Controle en schoonmaken luchtfilter 50
2.5 Vervanging luchtfilter 300
2.6 Controle benzinefilter 100
2.7 Vervanging benzinefilter 300
2.8 Controle en schoonmaken contactpuntjes 100
2.9 Vervanging bougie 300
1)
Controleren bij elk gebruik
2)
Bij de eerste slijtageverschijnselen onmiddelijk vervangen bij uw erkende Honda motor dealer te
brengen.
3)
De algemene smering moet bovendien, elke keer er verwacht wordt de machine voor geruime tijd
niet te gebruiken, uitgevoerd worden.
4)
Handeling ook na de eerste 20 werkuren uittevoeren.
5)
Maak de luchtfilter vaker schoon wanneer de machine gebruikt wordt op stofferige terreinen
6)
Vervang alleen het element van papier.
NL 43ONDERHOUD
6.2.3 A
CHTERASSEN
Deze bestaan uit een verzegelde eenheid en vragen geen onderhoud.; de eenheid is voor-
zien van een permanente smering die geen vervanging of aanvulling behoeft.
6.2.4 A
CCU
Het is fundamenteel om de accu zorgvuldig te
onderhouden voor een duurzaam bestaan. De
accu van uw machine dient altijd vóór het eer-
ste gebruik (3.4).
Tijdens de periodes van inactiviteit wordt een
optimaal laadniveau met de bijgeleverde specia-
le onderhoudsacculader gegaranteerd.
De machine is uitgerust met een connector (1),
die moet worden aangesloten op de connector
van de speciale onderhoudsacculader.
Deze connector wordt uitsluitend aangesloten op de acculader.
de laadstroom wordt in stand gehouden met behulp van de accula-
der, volgens de aanwijzingen in de relatieve handleiding. Andere oplaadsystemen kun-
nen de accu op een onherstelbare manier beschadigen.
Een lege accu dient zo snel als mogelijk opgeladen te worden, omdat er zich onherstelba-
re schade kan voordoen aan de elementen van de accu.
Controleer regelmatig het niveau van de elektrolytische vloeistof, die zich steeds tussen de
inkepingen MIN en MAX aangegeven op de accu moet bevinden; om vloeistof bij te vullen,
gebruik UITSLUITEND gedistilleerd water voor accu’s.
BELANGRIJK
BELANGRIJK
1
6.3 CONTROLES EN AFSTELLINGEN
6.3.1 D
EMONTAGE
,
SLIJPEN EN BALANCEREN VAN DE MESSEN
Een bot mes rukt het gras eruit, vermindert de opvangcapaciteit en veroorzaakt vergeling
van het gazon.
Om toegang te hebben tot de messen, wordt het maaidek verwij-
derd. Dit maaidek is voorzien van een systeem voor snel loshaken, waarbij het makkelijk
van de machine kan worden gehaald.
a) Verwijderen van het maaidek
Nadat de hendel voor de regeling van de maaihoogte in de stand «1» werd gezet, wordt
de regelaar van de inschakelkabel (1) verwijderd en de veer (2) losgehaakt.
Haak de veiligheidspin (3) los en verplaats de vork (4) zijdelings; draai de riemgeleider
(5) naar voor tot de riem (6) loskomt van het takelblok (7).
Verwijder beide splitpennen (8) die de twee krukstangen (9) bevestigen aan het frame.
Haak de drie splitpennen (10) van de pin-
nen op de optilhendels los, en let erop de
moeren en tegenmoeren niet aan te raken,
zodat bij het hermonteren hetzelfde parallel-
lisme wordt teruggevonden.
Controleer of er geen hindernissen aanwe-
zig zijn en of het maaidek kan worden ver-
wijderd, door deze iets tegen de wijzers van
HF2315••
BELANGRIJK
NL 44 ONDERHOUD
4 3 5 6 7
1 2
98
NL 45ONDERHOUD
de klok te draaien zodat alle pinnen uit hun
zitting komen.
Bij de montage, worden alle hierboven ver-
melde handelingen in omgekeerde volgorde
uitgevoerd. Zorg ervoor dat het voorste uit-
einde van het uitwerpkanaal perfect past op
de uitgang van het maaidek.
De hendel om de maaihoogte te regelen op
stand "1" zetten.
SUitsluitend voor :
haak de veer (1) voor de inscahkeling
van de messen los.
Draai de regelaar van de koppelingskabel
(2) los en haal hem uit zijn zitting.
Verplaats de mobiele riemgeleider (3) ach-
teruit tot de riem (4) loskomt van het takel-
blok van de motor (5).
Haal de twee splitpennen (6) vand e twee
pinnen (7) van de voorste krukstangen,
HF24••••
HF26••••HF24••••
10
10
1 2
4 5 3
9 87
8 6
8 7 8 9
6
zonder de positive van de moeren (8) en tegenmoeren (9) te wijzigen.
Haal de twee splitpennen (10) van de achterste pinnen, controleer of er geen hindernis-
sen zijn en verwijder het maaidek op dusdanige wijze dat alle pinnen uit hun zitting
komen.
Zorg er bij de montage voor dat de twee achterste gaten van de beugels gebruikt wor-
den voor de bevestiging van de pinnen (7); voer de voornoemde handelingen in omge-
kerde volgorde uit en zorg ervoor dat het voorste uiteinde van het uitwerpkanaal past op
de uitgang van het maaidek.
b) Demontage, slijpen en balanceren van de messen
Alle handelingen aan het maaidek (demontage, slijpen, in
balans brengen, hermontage en/of vervanging) vergen een welbepaalde vaardig-
heid en het gebruik van speciaal gereedschap; uit veiligheidsoverwegingen, die-
nen deze handelingen bijgevolg uitgevoerd te worden in een gespecialiseerd ser-
vicecentrum.
Draag altijd stevige handschoenen bij het hanteren van de
messen.
Om een mes te demonteren dient het ste-
vig te worden vastgepakt en de middelste
schroef (1) met een 15 mm losgedraaid te
worden in de richting van de pijl die op
elk mes staat aangegeven. De schroef-
draad van de bevestigingsschroeven
loopt bij het ene mes naar rechts en bij
het andere mes naar links.
Slijp beide messen met behulp van een
slijpschijf met een middelgrote korrel en contro-
leer of de messen in balans zijn door een ronde
staaf met een schroevendraaier in het middel-
ste gat te plaatsen.
Vervang altijd de
beschadigde of verbogen messen; pro-
beer ze nooit te repareren! GEBRUIK
ALTIJD ORIGINELE MESSEN!
̆
!
LET OP!
̆
!
LET OP!
̆
!
LET OP!
NL 46 ONDERHOUD
1
1
NL 47ONDERHOUD
De messen verschillen onderling en bewegen
in een tegenovergestelde richting. Zorg er bij de montage voor dat
de oordpronkelijke posities worden gerespecteerd.
Bij het monteren
dient de aangegeven volgorde aange-
houden te worden. Let erop dat de
windvleugels van de messen naar de
binnenkant van het maaidek wijzen
en dat de holle kant van de elastische
veerring (1) tegen het mes drukt.
Draai de bevestigingsschroef (2) aan
met een 45-50 Nm dynamometrische
sleutel. Als de naaf (3) van de as los-
komt tijdens het demonteren controleer dan of de spie (4) goed in de gleuf is
geplaatst.
6.3.2 A
FSTELLING VAN HET MAAIDEK
Een correcte afstelling van het maaidek is
belangrijk om een mooi eenvormig gazon te
verkrijgen.
Voor een mooi maai-
resultaat is het verstandig om ervoor te zor-
gen dat de voorkant altijd 5-7 mm lager afge-
steld dan de achterkant.
Plaats de machine op een vlakke onder-
grond en kijk na of de banden de juiste
spanning hebben;
plaats ter hoogte van de middenlijn van de
messen twee vulstukken (1) van 24-28
mm onder de voorkant en twee vulstukken
(2) van 5-7 mm hoger onder de achterkant
van het maaidek;
zet de hendel in de stand «1».
Schroef volledig de twee moeren (3), de moeren (4 - 6 - 8) en tegenmoeren (5 - 7 - 9)
HF2315••
OPMERKING
̆
!
LET OP!
̆
!
LET OP!
2
2
1
1
1
2
4
3
1
5 - 7 mm
24 - 28 mm
1
2
2
van de drie gelede drijfstangen volledig los,
tot de plaat op de vulstukken rust;
zet beide moeren rechtsbovenaan (6 - 8) en
de moer linksonderaan (4) aan tot u gewaar
begint te worden dat het vlak opgetild wordt;
blokkeer de drie tegenmoeren (5 - 7 - 9) en
gebruik de moeren (3) tot de minste beweging
van de optilhendel een analoge beweging van
alle krukstangen veroorzaakt.
Een hoogteverschil ten opzichte van het terrein
tussen de rechter- en linkerboord van het vlak
wordt gecompenseerd m.b.v. de twee moeren (4
- 8) en tegenmoeren (5 - 9) van de achterste
drijfstangen.
Zet de bedieningshendel in 2 of 3 verschillende
standen, en controleer of het vlak gelijkmatig
wordt opgetild en dat voor elke stand het hoog-
teverschil tussen de voorste en de achterste boord ten opzichte van het terrein constant
blijft.
Indien het optillen vooraan wat sneller of trager gebeurt ten opzichte van stand, kan de
beweging worden bijgestuurd m.b.v. de moeren (10) van de aansluitstang (11).
Door de moeren van de stang aan te zetten wordt het voorste deel opgetild en de bewe-
ging versneld. Door de moeren los te schroeven wordt het tegenovergestelde effect
bekomen.
Schroef zowel links als rechts de moeren (3), schroeven (5) en contramoeren (4-6)
op zo’n manier los dat het maaidek goed op de vulstukken rust;
duw de twee verbindingsstangen (7) naar ach-
teren en draai de twee moeren (3) op de bijbe-
horende stangen totdat de voorkant van het
maaidek zowel links als rechts naar boven
begint te komen; draai hierna de bijbehorende
contramoeren (4) vast;
HF26••••HF24••••
NL 48 ONDERHOUD
3
5
4
8
9
10
6
11
7
5
6
NL 49ONDERHOUD
draai aan de beide achterste moeren (5) tot-
dat de achterkant van het maaidek zowel links
als rechts naar boven begint te komen; draai
hierna de bijbehorende contramoeren (6) vast.
Mocht de juiste afstelling niet gevonden worden raadpleeg dan uw leverancier.
6.3.3 M
ESKOPPELING EN
REM AFSTELLEN
Tijdens het bedienen van de hendel om de messen te ontkoppelen, wordt er gelijkertijd
een rem in werking gesteld die het draaien in enkele seconden stopt.
Eventuele rek in de kabel en/of de lengteverschillen in de drijfriem kunnen ontkoppeling of
een onregelmatig draaien van de messen veroorzaken.
In dat geval wordt de regelaar bediend, volgens de aanwijzingen voor elk model.
In ieder geval als na de afstellen de koppeling de drijfriem niet regelmatig kan aandrijven
of als het draaien van de messen niet binnen enkele seconden stopt dient er contact met
uw leverancier te worden opgenomen.
Dit dient met de regelaar(1) te worden bijge-
steld totdat de juiste spanning van de veer (2)
is bereikt (gemeten bij ingeschakelde messen).
Dit dient met de regelaar (1) te worden bijge-
steld totdat de juiste spanning van de veer (2)
is bereikt (gemeten bij ingeschakelde messen).
HF2415SBE
HF2315SBE
1
2
88 ÷ 90 mm
1
2
94 ÷ 96 mm
4 3 7
Schakel de messen terwijl de motor draait en
zet de motor af zonder de messen uit te scha-
kelen. Dit dient met de regelaar(1) te worden
bijgesteld totdat de juiste spanning van de veer
(2) is bereikt. Als de motor is uitgeschakeld,
ontkoppel de messen.
Na de afstelling, moet de kabel (3) bij uitge-
schakelde messen gespannen zijn, om de
doelmatigheid van de rem van de messen in
stand te houden.
Schakel de messen terwijl de motor draait en
zet de motor af zonder de messen uit te scha-
kelen. Dit dient met de regelaar (1) te worden
bijgesteld totdat de juiste spanning van de veer
(2) is bereikt.Als de motor is uitgeschakeld, ont-
koppel de messen.
Na de afstelling, moet de kabel (3) bij uitge-
schakelde messen gespannen zijn, om de
doelmatigheid van de rem van de messen in
stand te houden.
Dit dient met de regelaar (1) te worden bijge-
steld totdat de juiste spanning van de veer (2)
is bereikt.
6.3.4 B
IJSTELLEN VAN DE REM
Als de remweg langer wordt ten opzichte van de aangegeven waardes (5.3.6), dient de
remveer bijgesteld te worden. Het bijstellen dient uitgevoerd te worden met een aangetrok-
ken handrem. De toegang tot het afstellen is mogelijk door het deurtje op de gleuf onder
de stoel te verwijderen. Draai de moer (1) waarmee de staaf (2) bevestigd is los en draai
aan de moer (3) totdat een veerlengte verkregen is van:
HF2620••
HF2417••
HF2315HME
NL 50 ONDERHOUD
1
2
91 ÷ 94 mm
3
1
2
91 ÷ 94 mm
3
1
90 ÷ 91 mm
2
NL 51ONDERHOUD
A = 47,5 - 49,5 mm
B = 45 - 47 mm
opgemeten aan de binnenkant van de sluitringen. Na het
bijstellen, dient de moer (1) weer vastgedraaid te wor-
den.
Om overbelasting van de rem-
groep te voorkomen dient u bij het bijstellen niet onder
deze waardes te gaan.
Als de rem na het bijstellen niet
goed werkt dient er onmiddelijk contact opgeno-
men te worden met uw leverancier. PROBEER NIET
ZELF ANDERE HANDELINGEN UIT TE VOEREN
DAN DIE HIERBOVEN BESCHREVEN STAAN.
6.3.5 A
FSTELLEN VAN DE SPANNING VAN DE DRIJFSNAAR
Als de machine niet voldoende rijkracht vertoont dient de spanning van de spanningsveer
afgesteld te worden zodat de beste werkconditie herkregen wordt.
De toegang tot het afstellen is mogelijk door het deurtje op de gleuf onder de stoel te ver-
wijderen.
Draai de blokkeermoeren (2) los en draai de schroef (1) los of vast voor zover dit nodig is,
totdat een veerlengte "A" van de veer (3) verkregen is van:
A = 129 - 131 mm
A = 109 - 111 mm
opgemeten aan de buitenkant van de schroefwindingen.
Na het afstellen dienen de moeren (2) weer vastgedraaid
te worden.
Let goed op bij het gebruik van de
machine na het vervangen van de drijfsnaar. Het koppelen kan in het begin wat bruusk
gaan totdat de drijfsnaar ingereden is.
OPMERKING
HF2•••HTEHF2•••HME
HF2•••SBE
̆
!
LET OP!
BELANGRIJK
HF2•••HTEHF2•••HME
HF2•••SBE
A
2
3 1
1
2
3
B
2
A
1
3
6.3.6 A
FSTELLEN VAN DE VEERHAAK VOOR DE OPVANGZAK
Als de zak op hobbelige terreinen de neiging heeft om op
te springen of open te gaan, of als het vasthaken na het
legen moeilijk verloopt, dient de veer (1) van de veerhaak
te worden bijgesteld.
Verander het bevestigingspunt door één van de gaatjes
(2) te gebruiken totdat het gewenste resultaat verkregen
is.
6.4 DEMONTAGE EN VERVANGING
6.4.1 T
AP DE OLIE AF WANNEER DE MOTOR NOG WARM IS
,
ZODAT DE OLIE SNEL EN HELEMAAL AFGE
-
TAPT WORDT
.
Verwijder de vuldop met de peilstok en
plaats een stuk karton of een gelijkaar-
dig voorwerp onder de aftapbuis, om te
voorkomen dat olie op het chassis van
de machine drupt.
Schroef de dop los (1); wanneer de dop
teruggeplaatst wordt, wordt gelet op de
positie van de interne pakking.
Gebruik voor het bijvullen een aanbevo-
len olie en vul bij tot aan de maximumli-
miet van de peilstok
(
5.3.3). Schroef de vuldop met de peilstok weer vast.
6.4.2 V
ERVANGEN VAN OLIEFILTER
1. Tap de motorolie af
(
6.4.1)
2. Verwijder de oliefilter (1) met een oliefilter-sleutel (2) en laat de rest van de olie weglo-
pen. Gooi de oliefilter weg.
3. Maak de filtervatting schoon (3).
4. Geef de nieuwe O-ring (4) een laagje schone motorolie.
NL 52 ONDERHOUD
1
2
1
1
HF2620••
HF24••••HF23••••
5. Monteer de nieuwe oliefilter op de filtervoet en draai de filter met de hand vast totdat de
O-ring tegen de filtervoet aandrukt.
6. Draai de oliefilter vast met de opgegeven aanhaalkracht
(12 Nm - 1,20 kgm).
Gebruik alleen originele Honda oliefilters of een filter van vergelijk-
bare kwaliteit die speciaal voor uw model geschikt is. Gebruik van de verkeerde Honda
filter, of van filters van andere merken die niet van vergelijkbare kwaliteit zijn, kan leiden
tot schade aan de motor.
7. Giet de aangegeven hoeveelheid van de aanbevolen olie in de motor. Start de motor en
controleer of de filter lekt.
8. Stop de motor en controleer het oliepeil opnieuw.Voeg indien nodig olie toe om de olie
op het juiste peil te brengen.
Raadpleeg uw erkende Honda dealer omtrent de filtersleutel (speci-
aal gereedschap).
6.4.3 R
EINIGEN VAN DE LUCHTFILTER
Nooit benzine of oplosmiddelen met een laag vlampunt gebrui-
ken voor het reinigen van het luchtfilterelement, aangezien dit een brand of een
explosie tot gevolg kan hebben.
̆
!
LET OP!
OPMERKING
BELANGRIJK
NL 53ONDERHOUD
12
3
12
3
4
HF2620••
HF24••••HF23••••
Laat de motor nooit draaien zonder luchtfilter. De motor zal zeer snel
verslijten door het binnendringen van ongewenste dingen zoals stof en vuil.
1.
:
Maak de vier vergrendelimgen van de deksel (2) van
het luchtfilter los en verwijder het deksel.
:
Verwijder de twee bouten (1a) van het luchtfilterdeksel en verwijder
dan het deksel.
2. Haal het papieren element (3) van de behuizing van de luchtfilter. Verwijder het schuim
element (4) van het deksel van de luchtfilter.
3. Reinig de luchtfilter elementen als u ze opnieuw wilt gebruiken.
Spons element (4): Schoonmaken in een warm sopje, uitspoelen en goed laten
drogen. Of reinigen in een onbrandbaar oplosmiddel en laten drogen. Het element met
propere motorolie doordrenken en de overtollige olie uitknijpen.
Papieren element (3): Klop het element een aantal malen lichtjes uit op een hard
oppervlak om los vuil te verwijderen, of blaas met perslucht (niet meer dan 2,1 kg/cm2
(30 psi)) door het filter vanaf de kant van de behuizing van de luchtfilter. Probeer nooit
het vuil van de filter af te borstelen; hierdoor zult u het vuil dieper in de vezels laten
doordringen. Vervang het papieren element als dit te vuil geworden is.
HF2620••
HF24••••HF23••••
BELANGRIJK
NL 54 ONDERHOUD
1a
2
4
3
5
6
1b
2
3
4
5
6
1b
HF2620••
HF24••••HF23••••
4. Gebruik een vochtige doek om het vuil van de binnenkant van het luchtfilterhuis (5) en
het deksel te verwijderen. Wees voorzichtig dat geen vuil in de schone kamer terecht-
komt (6) die naar de carburateur leidt.
5. Monteer de luchtfilterelementen en het deksel.
:
Draai de twee bouten van het luchtfilterdeksel stevig
vast.
:
Doe de vergrendelingen stevig vast.
Laat geen stof, vuil of andere ongerechtigheden de schone kamer
(de basis van de luchtfilter) binnenkomen wanneer u onderhoud pleegt aan het luchtfil-
ter.
6.4.4 O
NDERHOUD BRANDSTOFFILTER
Benzine is uiterst brandbaar en onder bepaalde omstandig-
heden explosief. Niet roken en geen naakte vlammen of vonken in de buurt
van de motor houden.
Controleer of er zich water of bezink-
sel heeft verzameld in de brandstoffil-
ter (1). Als er teveel water of bezink-
sel in het brandstoffilter zit, dient u de
motor naar uw erkende Honda motor
dealer te brengen.
6.4.5 O
NDERHOUD VAN DE BOUGIES
Aanbevolen bougies:
: BPR5ES (NGK) - W16EPR-U (DENSO).
: ZGR5A (NGK) - J16CR-U (DENSO)
Nooit een bougie met de verkeerde warmtewaarde gebruiken.
BELANGRIJK
HF2620••
HF24••••HF23••••
̆
!
LET OP!
OPMERKING
HF2620••
HF24••••HF23••••
NL 55ONDERHOUD
1
1
HF2620••
HF24••••HF23••••
Voor een juiste werking van de motor moeten de bougies de juiste spleet hebben en niet
vuil zijn.
1. Verwijder de bougiedoppen en gebruik een bougiesleutel (1) om elk van de bougies te
verwijderen.
Wanneer de motor juist gedraaid heeft, is de uitlaatdemper
zeer heet. Let erop de uitlaatdemper niet aan te raken.
2. Bekijk de bougies. Gooi de bougie weg als er duidelijke slijtage te zien is, of als de iso-
lator gebarsten is of als er een stukje uit is. Maak de bougies schoon met een staalbor-
stel als u ze opnieuw wilt gebruiken.
3. Meet de elektrodenafstand (2) met een voeler maat. Door de massaelektrode te buigen
de afstand eventueel bijstellen. Elektrodeafstand: 0,70 – 0,80
4. Overtuig U ervan, dat de dichtingsring in goede staat is, dan de bougie met de hand
indraaien, om te vermijden dat de draad verkeerd ingeschroefd wordt.
5. Nadat de bougie handvast zit, deze met een bougiesleutel (1) aantrekken om de dich-
tingsring samen te drukken.
Wanneer een nieuwe bougie handvast is aangedraaid, moet deze
1/2 slag aangetrokken worden om de dichtingsring samen te drukken. Wanneer een
OPMERKING
̆
!
LET OP!
NL 56 ONDERHOUD
1
1
2
0,70-0,80 mm
HF2620••
HF24••••HF23••••
NL 57ONDERHOUD
oude bougie nogmaals gebruikt wordt, deze nadat hij handvast zit 1/8 1/4 aantrekken
om de dichtingsring samen te drukken.
De bougies moeten goed vast zitten. Bougies die niet goed vast zit-
ten kunnen zeer heet worden en mogelijk de motor beschadigen.
6.4.6 D
E BANDEN VERVANGEN
Plaats de machine op een vlakke ondergrond en
plaats aan de kant waar de band vervangen moet
worden, een steunblok, onder een dragend deel
van het chassis.
De banden worden op hun plaats gehouden door
een elastische ring (1) die verwijderd kan worden
door middel van een schroevendraaier.
De achterbanden zijn rechtstreeks op de steekas-
sen gemonteerd door middel van een spie in de
naaf van de band.
Bij het vervangen van een of beide achterbanden dient erop gelet
te worden dat ze dezelfde diameter hebben. Controleer tevens de afstelling van het
maaidek om een ongelijkmatig maaibeeld te voorkomen.
Alvorens de banden aan te brengen dienen de wielassen met vet
gesmeerd en de elastische ring (1) en de borgring (2) weer precies op hun plaats gezet
te worden.
6.4.7 D
E BANDEN REPAREREN OF VERVANGEN
De banden zijn «Tubeless» en iedere vervanging of reparatie als gevolg van een lek dient
dan ook door een vakman uitgevoerd te worden volgens de, voor dit type banden, gelden-
de voorschriften.
6.4.8 D
E KOPLAMPEN VERVANGEN
(
BIJ MODELLEN MET
KOPLAMPEN
)
De koplampen (18W) zijn door middel van een
bajonetfitting in de lamphouder gedraaid. De lamp-
houder kan verwijderd worden door deze met
behulp van een tang tegen de klok in te draaien.
BELANGRIJK
OPMERKING
BELANGRIJK
2
1
6.4.9 D
E ZEKERING VERVANGEN
De machine is voorzien van een aantal zekeringen met een verschillend vermogen, waar-
van de functies en karakteristieken worden aangeduid in de volgende tabel:
1 - 10 Amp - (Rot) Bescherming van de algemene stroomcircuits en
het vermogen van de elektronische kaart;
2 - 15 Amp - (Lichtblauw) bescherming van het laadcircuit;
2 - 25 Amp - (Wit) bescherming van het laadcircuit;
3 - 10 Amp - (Rot) bescherming van het bedieningscircuit voor het
kantelen van de opvangzak.
Het in werking treden van deze zekering (1) veroor-
zaakt de stilstand van de machine. Tevens gaan alle
lampjes uit op het dashboard.
Het in werking treden van de zekering (2) wordt
gemeld door het oplichten van het controlelampje
van de accu, in de modellen die ermee uitgerust zijn
(4.10.f).
Het in werking treden van de zekering (3) verhindert
de werking van de bedieningsmotor voor het kante-
len van de opvangzak.
Een doorgebrande zekering dient altijd vervangen te worden door
eenzelfde type met hetzelfde vermogen.
Als de oorzaak van het in werking treden niet gevonden kan worden, wordt contact opge-
nomen met uw leverancier.
6.4.10 D
E DRIJFSNAREN VERVANGEN
De vervanging van de drijfsnaren vereist een demontage en daaropvolgende vrij complexe
afstellingen. Het is dan ook onontbeerlijk dat dit door een erkend servicecentrum uitge-
voerd wordt.
Vervang de drijfsnaren zodra zij tekenen van slijtage vertonen!
GEBRUIK ALTIJD ORIGINELE DRIJFSNAREN!
OPMERKING
BELANGRIJK
HF2620H••
HF24••••HF23••••
NL 58 ONDERHOUD
1 2 3
NL 59RICHTLIJNEN OM PROBLEMEN VAST TE STELLEN
7. RICHTLIJNEN OM PROBLEMEN VAST TE STELLEN
PROBLEMEN MOGELIJKE OORZAAK OPLOSSING
1. De sleutel staat in de
«DRAAIEN» stand, het
dashboard is niet ver-
licht, er is geen geluids-
signal
2. De sleutel staat in de
stand «DRAAIEN», het
dashboard licht niet op
maar er wordt een con-
tinu geluidssignaal
gehoord
3. De sleutel staat in de
stand «DRAAIEN», het
dashboard licht op
maar de startmotor
draait niet
4. . De sleutel staat in
de stand «DRAAIEN»,
de startmotor draait,
maar de motor start
niet
5. Een moeilijke start of
een onregelmatige wer-
king van de motor
De bescherming van de elektronische kaart
is in werking getreden doordat:
de accu niet goed is aangesloten
de polen van de accu zijn omgewisseld
de accu is leeg of is gesulfateerd
de zekering is doorgebrand
Onjuiste massa op de motor of op het
chassis
De bescherming van de elektronische kaart
is in werking getreden doordat:
de kaart nat is
de accu niet goed is opgeladen
de massa van de startmotor niet goed is
aangesloten
er geen toestemming tot starten is gege-
ven (5.2)
de accu niet goed is opgeladen
te weinig benzineaanvoer
storing bij start
geen olie
er brandstofproblemen zijn
Draai de sleutel in de stand «STOP» En
zoek de oorzaak van het probleem:
controleer de aansluitingen ( 3.4)
controleer de aansluitingen ( 3.4)
laad de accu opnieuw op ( 6.2.4)
vervang de zekering (10 A) (6.4.9)
controleer de aansluiting van de zwarte
draden
Draai de sleutel in de stand «STOP» En
zoek de oorzaak van het probleem:
drogen met lauw/warme lucht
laad de accu opnieuw op ( 6.2.4)
controleer de aansluitingen van de aar-
degeleiders
ontkoppel de messen: (bij aanhouding
van het probleem, controleer de micro-
schakelaar)
zet de koppeling in de “vrije” stand (N)
laad de accu opnieuw op ( 6.2.4)
controleer het niveau in de benzinetank
(5.3.3)
controleer de bekabeling voor de ope-
ning van de brandstofklep
controleer de benzinefilter (6.4.4)
controleer of de bougiekap juist beves-
tigd is (6.4.4)
controleer of de electroden niet vuil zijn
en of hun onderlinge afstand juist is (
6.4.5)
controleer oliepeil motor en vul zo nodig
bij
(5.3.3)
reinig of vervang luchtfilter (6.4.3)
maak het bakje van de carburateur
schoon (5.4.12)
leeg de benzinetank en vul met nieuwe
benzine (5.4.12)
controleer en vervang eventueel de ben-
zinefilter (6.4.4)
NL 60 RICHTLIJNEN OM PROBLEMEN VAST TE STELLEN
PROBLEMEN MOGELIJKE OORZAAK OPLOSSING
6. Tijdens het maaien is
er een krachtverlies van
de motor
7. Bij het inschakelen
van de messen slaat de
motor af
8. Het controlelampje
van de accu gaat niet
uit na enkele minuten
9. - Het controlelampje
van de olie gaat bran-
den tijdens het werk
10. De motor slaat af
en het geluidssignaal
treedt in werking
11. De motor slaat af
zonder enig geluidssig-
naal
12. Het controlelampje
van de messen blijft
branden wanneer de
messen uitgeschakeld
zijn ( modellen met
koppelingshendel
13. De messen schake-
len zich niet in
( modellen met kop-
pelingshendel)
de rijsnelheid te hoog is ten opzicht van
de snijhoogte (5.4.5)
er geen toestemming tot het inschakelen
is gegeven (5.2)
de batterij niet op de juiste manier wordt
opgeladen
er problemen zijn met de smering van de
motor
De bescherming van de elektronische kaart
is in werking getreden doordat:
de accu chemisch wel actief, maar niet
opgeladen is
er te veel spanning is, veroorzaakt door
de laadregelaar
de accu niet goed verbonden is (er wordt
onjuist contact gemaakt)
de massa van de motor niet goed is
de accu is niet aangesloten
er is geen massa op de motor
problemen aan de motor
de hendel keert niet terug in de ontkop-
pelstand doordat er zich gras heeft opge-
hoopt ter hoogte van de stopschakelaar
een uitgerekte kabel of de drijfriem is los-
ser geworden
neem in snelheid af en/of zet het maai-
dek in een hogore stand
neem op de juiste manier plaats (mocht
het probleem aanhouden, controleer de
microschakelaar)
controleer de bevestiging van de
opvangzak of de steenbeschermkap
(mocht het probleem aanhouden, contro-
leer de microschakelaar)
controleer de aansluitingen
Zet de sleutel onmiddelijk in de «STOP»
stand:
controleer het oliepeil ( 5.3.3)
vervang de filter (bij aanhouding van het
probleem dient er contact te worden
opgenomen met uw leverancier)
Draai de sleutel in de stand «STOP» en
zoek de oorzaak van het probleem:
laad de accu opnieuw op ( 6.2.4)
raadpleegt u uw leverancier
controleer de aansluitingen ( 3.4)
controleer de massa van de motor
controleer de aansluitingen ( 3.4)
controleer de massa op de motor
raadpleegt u uw leverancier
verwijder alle grasresten (toegang vanaf
het inspectiedeurtje)
stel het bij met de regelaar (6.3.3)
NL 61RICHTLIJNEN OM PROBLEMEN VAST TE STELLEN
PROBLEMEN MOGELIJKE OORZAAK OPLOSSING
( modellen met een
elektromagnetische
koppeling
14. Een onregelmatig
maaibeeld en onvol-
doende opvang van
gras
15. Vreemde trillingen
tijdens het werk
16. Als de aandrijfpe-
daal bediend wordt met
een draaiende motor,
verplaatst de machine
zich niet ( modellen
met hydrostatische
aandrijving)
de drijfriem is losser geworden
problemen met de elektromagnetische
koppeling
het maaidek staat niet goed ten opzichte
van het terrein
de messen werken niet goed
de rijsnelheid is te hoog ten opzichte van
de hoogte van het gras (5.4.5)
het kanaal is verstopt
het maaidek zit vol met gras
de messen zijn niet goed in balans
de messen zijn niet goed bevestigd
de bevestigingen zijn losgeraakt
ontgrendelingshendel in de «B» stand
(4.33)
stel het bij met de regelaar (6.3.3)
raadpleegt u uw leverancier
controleer de bandenspanning ( 5.3.2)
stel het maaidek goed af ten opzichte
van het terrein (6.3.2)
controleer of ze goed bevestigd zijn
(6.3.1)
slijp of vervang de messen (6.3.1)
controleer de riemspanning en de bedie-
ningskabel van de koppelingshendel
( modellen met een koppelingshen-
del) (6.3.3)
verminder de rijsnelheid en/of verhoog
de stand van het maaidek
wacht tot het gras droog is
verwijder de opvangzak en reinig het
kanaal (5.4.7)
reinig het maaidek ( 5.4.10)
balanceer of vervang de messen als
deze beschadigd zijn (6.3.1)
controleer de bevestigingen (6.3.1)
(let op aan de schroefdraad die naar
links loopt bij het rechtermes)
controleer en draai de bevestigings-
schroeven van de motor en het chassis
goed vast.
terugzetten in stand «A»
Mochten de problemen aanhouden na het uitvoeren van de bovengenoemde handelin-
gen dient er contact te worden opgenomen met uw leverancier.
Probeer nooit zelf gecompliceerde reparaties uit te voeren
zonder de juiste hulpmiddelen en het nodige technische inzicht. Iedere slecht
uitgevoerde reparatie brengt automatisch verval van, zowel de garantie, als de
aansprakelijkheid van de Fabrikant teweeg.
̆
!
LET OP!
NL 62 OP AANVRAAG LEVERBARE ACCESSOIRES
8. OP AANVRAAG LEVERBARE ACCESSOIRES
1. STEENBESCHERMKAP
Kan in plaats van de opvangzak gebruikt worden als het
gras niet opgevangen wordt.
2. TREKSET
Voor het voorttrekken van een kleine aanhanger.
3. DE DEFLEKTORDOP “MULCHING”
Versnippert het pas gemaaide gras en laat het achter
op het terrein. Kan ook worden opgevangen in de gras-
opvangzak.
1
2
3
NL 63TECHNISCHE EIGENSCHAPPEN
9. TECHNISCHE EIGENSCHAPPEN
TYPE ................................................. HF2315SBE HF2315HME HF2415SBE HF2417HME HF2417HTE HF2620HME HF2620HTE
Elektrische installatie ......................... 12 V 12V 12 V 12 V 12 V 12 V 12 V
Accu ................................................... 24 Ah 24 Ah 24 Ah 24 Ah 24 Ah 24 Ah 24 Ah
Motor: HONDA type ........................... GCV520 GCV520 GCV520 GCV530 GCV530 GXV620 GXV620
Snelheid: ........................................... 2800 omw/min 2800 omw/min 2800 omw/min 2800 omw/min 2800 omw/min 2800 omw/min 2800 omw/min
Voorbanden ....................................... 13 x 5,00-6 13 x 5,00-6 15 x 6,00-6 15 x 6,00-6 15 x 6,00-6 15 x 6,00-6 15 x 6,00-6
Achterbanden .................................... 18 x 8,50-8 18 x 8,50-8 18 x 8,50-8 18 x 8,50-8 18 x 8,50-8 18 x 8,50-8 18 x 8,50-8
Bandenspanning vooraan ................. 1,5 bar 1,5 bar 1,0 bar 1,0 bar 1,0 bar 1,0 bar 1,0 bar
Bandenspanning achteraan ............... 1,2 bar 1,2 bar 1,2 bar 1,2 bar 1,2 bar 1,2 bar 1,2 bar
Inhoud brandstoftank ......................... 6,2 liters 6,2 liters 6,2 liters 6,2 liters 6,2 liters 6,2 liters 6,2 liters
Totaal gewicht ................................... 210 kg 213 kg 223 kg 228 kg 237 kg 245 kg 254 kg
Snelheid in versnelling:
Vooruit ........................................... – 0 - 8,2 km/h 0 - 8,2 km/h 0 - 8,2 km/h 0 - 8,2 km/h 0 - 8,2 km/h
in 1ste ............................................ 2,1 km/h 2,1 km/h ––––
in 2de ............................................. 3,5 km/h 3,5 km/h ––––
in 3de ............................................. 5,4 km/h 5,4 km/h ––––
in 4de ............................................. 6,0 km/h 6,0 km/h ––––
in 5de ............................................. 9,0 km/h 9,0 km/h ––––
Achteruit ........................................ 2,6 km/h 0 - 4,2 km/h 2,6 km/h 0 - 4,2 km/h 0 - 4,2 km/h 0 - 4,2 km/h 0 - 4,2 km/h
Binnendiameter draaicirkel
linkerdraaicirkel .............................. 1,8 m 1,8 m 1,8 m 1,8 m 1,8 m 1,6 m 1,6 m
Maaihoogte ........................................ 30÷80 mm 30÷80 mm 30÷90 mm 30÷90 mm 30÷90 mm 30÷90 mm 30÷90 mm
Maaibreedte ....................................... 91 cm 91 cm 101 cm 101 cm 101 cm 121 cm 121 cm
Inhoud opvangzak ............................. 280 liters 280 liters 300 liters 300 liters 300 liters 350 liters 350 liters
Niveau geluidsdruk voor het oor van de
operator volgens de Richtlijn 2000/14/EC
85 dBA 85 dBA 84 dBA 84 dBA 84 dBA 90 dBA 90 dBA
Gegarandeerd niveau geluidsvermogen
.. 100 dBA 100 dBA 100 dBA 100 dBA 100 dBA 105 dBA 105 dBA
Effectieve waarde van de trillingen op de
zetel volgens de richtlijn EN 1032
........ 0,3 m/s
2
0,3 m/s
2
0,3 m/s
2
0,3 m/s
2
0,3 m/s
2
0,5 m/s
2
0,5 m/s
2
Effectieve waarde van de trillingen op de
stuurviel, volgens de richtlijn EN 1033
.... 2,0 m/s
2
2,0 m/s
2
2,0 m/s
2
2,0 m/s
2
2,0 m/s
2
7,0 m/s
2
7,0 m/s
2
Afmetingen (mm)
A ..................................................... 1150 1150 1150 1150 1150 1150 1150
B ..................................................... 835 835 880 880 880 880 880
C..................................................... 855 855 950 950 950 950 950
D..................................................... 1790 1870 1790 1870 1870 1870 1870
E ..................................................... 2400 2480 2400 2480 2480 2480 2480
F ..................................................... 960 960 1050 1050 1050 1260 1260
G..................................................... 980 980 990 990 990 990 990
H..................................................... 1110 1110 1120 1120 1120 1120 1120
B
A
C
D
F
E
G
H
NL 64 ALFABTISCHE INHOUDSOPGAVE
10. ALFABETISCHE INHOUDSOPGAVE
Onderhoud
Toepassingen ...................................... 6.2.1 - 6.2.2
Opvangzak
Beschrijving .................................................... 2.2-4
Hendel voor de omkantelen ............................... 4.9
Montage.............................................................. 3.9
Montage op de machine ................................. 5.3.5
Legen v/d zak ................................................. 5.4.6
Haak bijstellen ................................................ 6.3.6
Pedaal aandrijving
Functie van de pedalen ......................... 4.32 - 4.33
Vooruitrijden .................................................... 5.4.2
Achteruitrijden ................................................. 5.4.4
Reinigen
Toepassingen ................................................ 5.4.11
Remmen
Functie van het pedaal .................................... 4.31
Doelmatigheidscontrole .................................. 5.3.4
Gebruik v/d rem .............................................. 5.4.3
Afstelling ......................................................... 6.3.4
Sleutel
Werking .............................................................. 4.4
Start
Startprocedure................................................. 5.4.1
Steenbeschermkap
Beschrijving .................................................... 2.2-5
Montage op de machine ................................. 5.3.5
Stoel
Beschrijving .................................................... 2.2-8
Montage op de machine .................................... 3.3
Afstelling ......................................................... 5.3.1
Stuur
Werking .............................................................. 4.1
Montage op de machine .................................... 3.2
Trekset
Voorschriften ...................................................... 1.4
Uitwerpkanaal
Beschrijving .................................................... 2.2-3
Legen v/d zak ................................................. 5.4.7
Veiligheid
Algemene voorschriften ..................................... 1.2
Stickers en afbeeldingen ................................... 1.3
In werking treden v/d systemen ......................... 5.2
Doelmatigheidscontrole .................................. 5.3.5
Verandering van snelheid
Stand van de hendel ........................................ 4.22
Vooruitrijden .................................................... 5.4.2
Achteruitrijden ................................................. 5.4.4
Versnelling
Functie en gebruik ............................................. 4.3
Vervoer
Toepassingen ..................................................... 5.6
Zekering
Vervanging ...................................................... 6.4.9
Aandrijving naar de wielen
Afstellen v/d drijfriem ...................................... 6.3.5
Accu
Beschrijving .................................................... 2.2-7
Aansluiten .......................................................... 3.5
Langere tijd niet gebruiken ............................ 5.4.12
Onderhoud en opladen ................................... 6.2.4
Banden
Spanning ........................................................ 5.3.2
Reparatie en vervanging ................................. 6.4.7
Banden
Vervanging ...................................................... 6.4.1
Bijvullen olie/benzine
Toepassingen .................................................. 5.3.3
Choke
Functie en gebruik ............................................. 4.2
Controlelampjes
Werking ....................................................... 4.10-m
In werking treden ................................5.4.6 - 5.4.12
Geluidssignaal
Werking ............................................................ 4.10
In werking treden .......................................... 5.4.13
Handrem
Werking v/d hendel ............................................ 4.5
Hellingen
Voorzorgsmaatregelen ....................................... 5.5
Koplampen
Bediening inschakeling .................................. 4.10-l
Vervangen........................................................ 6.4.8
Koppeling / Rem
Functie van het pedaal .................................... 4.21
Maaidek
Beschrijving .................................................... 2.2-1
Reinigen binnenkant ..................................... 5.4.11
Verwijderen .................................................. 6.3.1-a
Afstellen .......................................................... 6.3.2
Maaien
Afstelling maaihoogte ........................................ 4.6
Maaien en achteruitrijden .................................. 4.7
Toepassingen .................................................. 5.4.5
Eindigen v/h maaien ....................................... 5.4.9
Adviezen ............................................................ 5.7
Functie “Mulching” .......................................... 5.4.8
Messen
Beschrijving..................................................... 2.2-2
Koppeling ........................................................... 4.8
Demontage en slijpen .................................. 6.3.1-b
Afstellen v/d koppeling .................................... 6.3.3
Motor
Motorolie...................................................... 6.4.1
Oliefilter ....................................................... 6.4.2
Luchtfilter..................................................... 6.4.3
Brandstoffilter .............................................. 6.4.4
Bougie ........................................................ 6.4.5
56


Need help? Post your question in this forum.

Forumrules


Report abuse

Libble takes abuse of its services very seriously. We're committed to dealing with such abuse according to the laws in your country of residence. When you submit a report, we'll investigate it and take the appropriate action. We'll get back to you only if we require additional details or have more information to share.

Product:

For example, Anti-Semitic content, racist content, or material that could result in a violent physical act.

For example, a credit card number, a personal identification number, or an unlisted home address. Note that email addresses and full names are not considered private information.

Forumrules

To achieve meaningful questions, we apply the following rules:

Register

Register getting emails for Honda HF2417HME at:


You will receive an email to register for one or both of the options.


Get your user manual by e-mail

Enter your email address to receive the manual of Honda HF2417HME in the language / languages: Dutch as an attachment in your email.

The manual is 1,71 mb in size.

 

You will receive the manual in your email within minutes. If you have not received an email, then probably have entered the wrong email address or your mailbox is too full. In addition, it may be that your ISP may have a maximum size for emails to receive.

Others manual(s) of Honda HF2417HME

Honda HF2417HME User Manual - English - 65 pages

Honda HF2417HME User Manual - German - 65 pages


The manual is sent by email. Check your email

If you have not received an email with the manual within fifteen minutes, it may be that you have a entered a wrong email address or that your ISP has set a maximum size to receive email that is smaller than the size of the manual.

The email address you have provided is not correct.

Please check the email address and correct it.

Your question is posted on this page

Would you like to receive an email when new answers and questions are posted? Please enter your email address.



Info