2) Werk alleen bij daglicht of bij goed kunstlicht.
3) Vóór het starten van de motor start dienen de messen te worden losgekoppeld en de versnelling
in de vrije stand gezet te worden.
4) Maai geen gazons die een helling van meer dan 10° (17%) hebben.
5) Denk eraan dat er geen “veilige” hellingen bestaan. Let bijzonder goed op bij hellingen. Om het
over de kop slaan met de machine te voorkomen, adviseren wij om:
– niet plotseling te stoppen of weg te rijden bij het op- of afrijden van een helling;
– de koppeling altijd langzaam aan in te schakelen en altijd de versnelling ingeschakeld te houden,
vooral bij het afrijden van een helling;
– de snelheid op hellingen en in smalle bochten laag te houden;
– goed op bobbels, goten en verborgen gevaren te letten;
– het gazon in geen geval te maaien in de dwarsrichting ten opzichte van de helling.
6) Let op bij het trekken van lasten of zware gereedschappen:
– gebruik voor de trekstangen alleen de goedgekeurde bevestigingspunten;
– leg alleen gemakkelijk controleerbare lasten op;
– neem geen scherpe bochten en let op bij achteruit rijden;
7) Ontkoppel de messen bij gedeelten waar zich geen gras bevindt.
8) Gebruik de machine nooit als de beveiligingen beschadigd zijn, of als de veiligheidssystemen er
niet op bevestigd zijn.
9) Wijzig de afstelling van de motor niet en laat het toerental van de motor niet buitengewoon hoog
oplopen. Het gebruik van de motor met een buitensporig hoge snelheid verhoogt de kans op per-
soonlijk letsel.
10) Vóórdat de bestuurdersstoel verlaten wordt moet het volgende worden uitgevoerd:
– koppel de messen los en zet het maaidek in de laagste stand;
– zet de versnelling in de vrije stand en trek de handrem aan;
– schakel de motor uit en neem de contactsleutel eruit.
11) Koppel de messen los, schakel de motor uit en neem de contactsleutel eruit:
– vóór het reinigen of vrijmaken van het windkanaal;
– vóórdat u de machine controleert, schoonmaakt of eraan werkt;
– nadat er op een vreemd voorwerp gestoten is. Controleer de machine op eventuele beschadigin-
gen en voer de nodige reparaties uit alvorens de motor aan te zetten en de machine opnieuw te
gebruiken;
– als de machine op een ongebruikelijke manier begint te trillen (probeer onmiddellijk de oorzaak
van het trillen te vinden).
12) Koppel de messen tijdens het vervoer los en doe dit elke keer dat deze niet worden gebruikt.
13) Schakel de motor uit en koppel de messen los:
– alvorens brandstof bij te vullen;
– alvorens de opvangbak te verwijderen of opnieuw te bevestigen.
14) Neem gas terug alvorens de motor uit te schakelen en als de motor voorzien is van een kraan
dient de brandstoftoevoer na het werk dichtgedraaid te worden.
D) ONDERHOUD EN OPSLAG
1) Laat bouten en schroeven vastgedraaid zitten om er zeker van te zijn dat de machine altijd op een
veilige manier gebruiksklaar is.
2) Zet de machine niet met benzine in de tank in een ruimte waar de benzinedampen met vlammen of
vonken in aanraking zouden kunnen komen.
3) Laat de motor eerst afkoelen vóór het opbergen van de machine in elke willekeurige ruimte.
4) Om brandgevaar zoveel mogelijk te beperken dienen de motor, de geluiddemper van de uitlaat, de
accubak en de benzinetank vrij gehouden te worden van gras, bladeren of teveel vet.
5) Controleer de grasopvangbak regelmatig op slijtage or beschadigingen.
6) Uit veiligheidsoverwegingen moeten beschadigde of versleten onderdelen verwisseld worden.
7) Het legen van de tank dient in de open lucht uitgevoerd te worden.
8) Let op dat als er één mes ronddraait ook het andere mes ronddraait.
9) Als de machine opgeborgen of onbeheerd achtergelaten moet worden, dient het maaidek omlaag
gezet te worden.
NL 5VEILIGHEIDSVOORSCHRIFTEN