metingen het gemiddelde berekend is
(zie afb.).
Door nu op de memory-toets te druk-
ken komt u bij geheugenplaats 1.
Ⅵ
In het geheugen van de Tensoval
mobil kunnen maximaal 30 metingen
worden opgeslagen. De laatste meting
wordt steeds op geheugenplaats 1op-
geslagen, waarbij de eerdere metingen
steeds een plaats naar boven opschui-
ven. Als alle geheugenplaatsen vol zijn,
wordt de oudste meetwaarde gewist.
Ⅵ
Door herhaaldelijk op de memory-
toets te drukken, kunt u alle waarden
in het geheugen één voor één oproepen.
Ⅵ
Bij het bekijken van een geheugen-
waarde worden de meetwaarde en het
desbetreffende nummer van de geheu-
genplaats weergegeven. Om de 2 à 3
seconden wisselt de weergave tussen
geheugenplaats, datum en tijd.
Ⅵ
U kunt de geheugenfunctie op elk
moment afbreken door op de
START/STOP-toets te drukken. Doet u
dit niet, wordt het geheugen na enkele
Nederlands
M1 staat voor de meetwaarden van de
eerste persoon. Onder M2 kunnen de
gegevens van een tweede persoon wor-
den opgeslagen. Zolang het meetresul-
taat in beeld is, hebt u de mogelijkheid
om de waarden, door indrukken van de
M1- of de M2-toets, aan een van de
twee personen toe te wijzen. Als de
waarde niet wordt toegewezen, wordt
deze automatisch opgeslagen bij de
persoon wiens symbool in het display
staat.
Ⅵ
Om het apparaat uit te schakelen drukt
u op de START/STOP-toets. Mocht u dit
vergeten, wordt het apparaat na drie
minuten automatisch uitgeschakeld.
Ⅵ
Als u de meting om wat voor reden dan
ook wilt onderbreken, drukt u gewoon
op de START/STOP-toets. Het pompen
of meten wordt stopgezet en de druk
wordt automatisch afgelaten.
8. Geheugenfunctie
Ⅵ
Om het geheugen op te roepen, drukt
u in uitgeschakelde toestand op de
memory-toets. Voor de meetwaarden
van de eerste persoon drukt u op M1,
voor de tweede persoon op M2. In het
display verschijnt het bijbehorende sym-
bool M1 of M2. Eerst wordt het gemid-
delde van alle opgeslagen waarden van
de betrokken persoon weergegeven. In
het display ziet u een „A”; het getal
rechts boven geeft aan, uit hoeveel
4746
7. Meting van de bloeddruk
Ⅵ
Wij adviseren de bloeddruk zittend te
meten. Leg de pols ter hoogte van het
hart ontspannen op de borstkas en
houd de arm tijdens de meting stil.
Eventueel kan de elleboog met de
andere hand worden ondersteund om
de spieren te ontspannen (zie afb.).
Ⅵ
Het apparaat pas inschakelen nadat het
om de pols is aangebracht, aangezien
de manchet anders door overdruk kan
worden beschadigd.
Ⅵ
Druk op de START/STOP-toets. Het ver-
schijnen van alle displaysegmenten
gevolgd door een knipperende, naar
beneden gerichte pijl betekent dat het
apparaat automatisch getest is en
klaar is voor de meting. Vervolgens
wordt de manchet automatisch opge-
blazen tot ca. 190 mmHg. Als deze druk
niet vol doende blijkt of als de meting
gestoord werd, pompt het apparaat in
stappen van 30 mmHg verder tot de
geschikte waarde.
Ⅵ
Wanneer bij u in principe altijd een
hogere manchetdruk nodig is, kunt
u het napompen overslaan door de
START/STOP-toets kort na begin van
het opblazen opnieuw in te drukken en
ingedrukt te houden tot de gewenste
manchetdruk bereikt is. Deze moet
ca. 30 mmHg boven de systolische
waarde liggen.
Ⅵ
Belangrijk: tijdens de hele duur van
de meting mag u zich niet bewegen
en niet praten.
Ⅵ
Terwijl de druk uit de manchet weg-
loopt, worden in het display het hart-
symbool en de dalende manchetdruk
getoond.
Ⅵ
Een geluidssignaal geeft aan dat de
meting voltooid is. In het display ver-
schijnen gelijktijdig de systolische en
de diastolische bloeddruk, met daa-
ronder de polsslag (zie afb.).
Boven de meetwaarden verschijnen de
tijd en links het symbool M1 of M2.