Om de windstreek te bepalen, leg je het kom-
pas in je geopende hand en houd het voor je.
De naald wijst nu ergens naar een punt op de
schaal. Draai nu langzaam om je eigen as, tot
de rode punt van de kompasnaald precies naar
de noordaanduiding van de kompasbehuizing
wijst. Nu kun je hiervan de andere windstre-
ken afleiden.
Om je in het veld te kunnen oriënteren, moet
je daarnaast altijd een landkaart gebruiken.
Voordat je je met een kaart kunt oriënteren,
moet je deze op het noorden uitrichten.
”Uitrichten“ betekent dat de kaart met behulp
van het kompas zodanig wordt gericht, dat het
48