27
NL
5. Bediening
Hoe hoger de opvangtank
3
boven het wateroppervlak wordt
opgesteld hoe kleiner de aanzuigcapaciteit wordt.
1. De opvangtank
3
moet minstens 2 m van de vijverrand en
tussen 0,15 m en 0,5 m boven het wateroppervlak stabiel
worden opgesteld, beschermd tegen overstroming.
2. Afvoerslang
4
in de afvoeropening van de opvangtank
3
steken.
3. Afvoerslang
4
hellend op de bodem leggen, zodat de
afvoerslang zichzelf leegt.
4. Schuif desgewenst de fijnfilterzak
5
over het uiteinde van
de afvoerslang
4
(zie paragraaf 3. Functie) en sluit door
het koord aan te trekken.
5. Het gewenste mondstuk
1
(zie paragraaf 3. Functie) op de
aanzuigbuis
2
steken.
6. Netstekker van de vijvervuilzuiger in een contactdoos steken.
7. Schakelaar
C
op stand I zetten.
De vijvervuilzuiger zuigt het vijverwater aan en voert
tegelijkertijd het vuile water af via de afvoerslang.
8. Het mondstuk
1
over de vijverbodem bewegen. Met langzame
en gelijkmatige bewegingen het vuil wegzuigen.
9. Zuigkracht naar wens via de schuifregelaar
D
van de
handgreep instellen.
1. Afsluitdop
E
in de onderste afvoeropening van de
opvangtank
3
steken.
2. Het brede mondstuk
1
(zie paragraaf 3. Functie) op de
aanzuigbuis
2
steken.
3. Netstekker van de vijverzuiger in een contactdoos steken.
4. Schakelaar
C
op stand I zetten.
De vijvervuilzuiger zuigt het water aan totdat beide kamers
zijn gevuld.
5. Zuigkracht naar wens via de schuifregelaar
D
van de hand-
greep instellen.
6. Wanneer niet meer aangezogen wordt, zijn de opvangtanks
3
vol. Zet de schakelaar
C
0 dan in de stand 0 (UIT).
7. Op de gewenste afvoerplaats de afsluitstop
E
verwijderen en
de opvangtank
3
ledigen.
Dampvorming tijdens bedrijf:
Verwarmde vochtige lucht, die door de turbine wordt aange-
zogen, kan tot dampvorming leiden. Dit is normaal (met name bij
lage temperaturen) en duidt niet op een storing.
Gebruik als
vijvervuilzuiger:
3
E
1
2
3
C
D
2
3
5
1
4
Gebruik als waterzuiger:
4