672939
12
Zoom out
Zoom in
Previous page
1/60
Next page
NL, Nederlands
Gebruiksaanwijzing
SILENO (R100Li), smart SILENO
(R100LiC), SILENO+ (R130Li, R160Li),
smart SILENO+ (R130LiC, R160LiC)
Lees de gebruiksaanwijzing zorgvuldig door en gebruik de machine niet voordat u de instructies
goed hebt begrepen.
Inhoud
1 Inleiding
1.1 Memo..................................................................... 3
1.2 Productbeschrijving................................................3
1.3 Productoverzicht.................................................... 5
1.4 Symbolen op het product....................................... 6
2 Veiligheid
2.1 Veiligheidsdefinities................................................7
2.2 Algemene veiligheidsinstructies............................. 7
2.3 Veiligheidsinstructies voor bediening..................... 8
3 Installatie
3.1 Presentatie........................................................... 10
3.2 Voorbereidingen...................................................11
3.3 Laadstation...........................................................11
3.4 De accu laden...................................................... 14
3.5 Grensdraad.......................................................... 14
3.6 De begrenzingsdraad aansluiten......................... 18
3.7 De begeleidingsdraad installeren.........................19
3.8 De installatie controleren......................................21
3.9 Ingebruikname en kalibratie................................. 21
3.10 Bedieningspaneel...............................................21
3.11 Menustructuur.................................................... 22
3.12 Timer.................................................................. 23
3.13 SensorControl.................................................... 25
3.14 Smart System.....................................................26
3.15 Veiligheid............................................................26
3.16 Installatie............................................................ 27
3.17 Instellingen......................................................... 30
3.18 Overzicht menustructuur.................................... 32
3.19 Overzicht menustructuur.................................... 33
3.20 Voorbeelden van indelingen van tuinen............. 34
4 Bediening
4.1 Hoofdschakelaar.................................................. 38
4.2 Starten..................................................................38
4.3 Bedieningsmodus - Start......................................38
4.4 Bedieningsmodus Parkeren................................. 38
4.5 Stoppen................................................................39
4.6 Uitschakelen.........................................................39
4.7 Timer en Stand-by................................................39
4.8 Een lege accu opladen.........................................40
4.9 Maaihoogte aanpassen........................................40
5 Onderhoud
5.1 Introductie - onderhoud........................................ 41
5.2 Robotmaaier reinigen...........................................41
5.3 Messen vervangen...............................................41
5.4 Software-update...................................................42
5.5 Accu..................................................................... 42
5.6 Winterbeurt...........................................................43
6 Problemen oplossen
6.1 Introductie - problemen oplossen.........................44
6.2 Foutmeldingen..................................................... 44
6.3 Informatiemeldingen.............................................48
6.4 Indicatielampje in het laadstation......................... 49
6.5 Symptomen.......................................................... 50
6.6 Breuken in de lusdraad opsporen........................ 51
7 Vervoer, opslag en verwerking
7.1 Transport..............................................................54
7.2 Winteropslag........................................................ 54
7.3 Na de winteropslag.............................................. 54
7.4 Informatie over het milieu.....................................54
7.5 Accu verwijderen voor recyclen........................... 54
8 Technische gegevens
8.1 Technische gegevens.......................................... 55
9 Garantie
9.1 Garantiebepalingen..............................................57
10 EG-conformiteitsverklaring
10.1 EG-conformiteitsverklaring.................................58
2 307 - 002 - 11.10.2017
1 Inleiding
1.1 Memo
Serienummer:
PIN-code:
Productregistratiecode:
De productregistratiecode is een waardevol document en moet op een veilige plaats worden bewaard. Deze code
hebt u bijvoorbeeld nodig om het product te registreren op de website van GARDENA of om de robotmaaier te ont-
grendelen in het geval u uw pincode niet meer weet. De productregistratiecode staat op een apart document in de
productverpakking.
Als de robotmaaier wordt gestolen, is het belangrijk om GARDENA hiervan op de hoogte te stellen. Neem in dat
geval contact op met een GARDENA-vertegenwoordiger bij u in de buurt en geef het serienummer van de robot-
maaier door, zodat hij als gestolen kan worden geregistreerd in een internationale database. Dat vormt een belang-
rijke stap in de diefstalbeveiliging van de robotmaaier en maakt het kopen en verkopen van gestolen robotmaaiers
minder aantrekkelijk.
Het serienummer van het product bestaat uit 9 cijfers en staat op het productplaatje en de productverpakking.
www.gardena.com
1.2 Productbeschrijving
Gefeliciteerd met uw keuze voor een product van
uitzonderlijk hoge kwaliteit. Om het beste uit uw
GARDENA-robotmaaier te halen, moet u weten hoe hij
werkt. Deze gebruikershandleiding bevat belangrijke
informatie over de robotmaaier, de installatie en het
gebruik van het product. Naast deze gebruiksaanwijzing
zijn er aanvullende informatiefilms met instructies te
vinden op de website van GARDENA,
www.gardena.com.
Denk erom dat de gebruiker verantwoordelijk is voor
ongelukken of beschadigingen van andere mensen of
hun eigendommen.
GARDENA werkt voortdurend aan het verder
ontwikkelen van zijn producten en behoudt zich het
recht voor om zonder aankondiging vooraf wijzigingen in
het ontwerp, het uiterlijk en de werking van zijn
producten aan te brengen.
1.2.1 Capaciteit
De robotmaaier is geschikt voor gazons tot de max.
capaciteit vermeld in
Technische gegevens op pagina
55
.
De grootte van het gebied dat de robotmaaier kan
maaien, is voornamelijk afhankelijk van de toestand van
de messen en het type ervan, en de groei en het
vochtgehalte van het gras. Ook de vorm van de tuin
speelt een rol. Wanneer de tuin voornamelijk uit open
gazongebieden bestaat, kan de robotmaaier een groter
oppervlak per uur maaien dan wanneer de tuin uit
diverse kleine gazons bestaat, die van elkaar worden
gescheiden door bomen, bloemperken en doorgangen.
Een volledig geladen robotmaaier maait 60 tot 80
minuten lang, afhankelijk van de staat van de accu en
het gazon. Vervolgens wordt de robotmaaier 60 tot 70
minuten opgeladen. De laadtijd is afhankelijk van
factoren zoals de omgevingstemperatuur.
1.2.2 Maaitechniek
Het systeem van de robotmaaier is efficiënt en
energiezuinig. In tegenstelling tot veel andere
standaardgrasmaaiers snijdt de robotmaaier het gras in
plaats van het eraf te slaan. Deze techniek voor
regelmatig snijden verbetert de graskwaliteit.
Verzameling van gras is niet nodig en kleine stukjes
gesneden gras verminderen de behoefte aan
meststoffen. Bovendien komen er geen emissies vrij, is
de robotmaaier gebruiksvriendelijk en zal uw gazon er
altijd goed uitzien.
Voor het beste resultaat wordt aangeraden om de
robotmaaier voornamelijk te laten maaien bij droog
weer. De robotmaaier kan ook maaien als het regent,
maar nat gras blijft makkelijker op de robotmaaier
vastzitten en het risico dat de robotmaaier op steile
hellingen slipt, is groter.
307 - 002 - 11.10.2017 Inleiding - 3
De messen moeten in goede staat zijn voor de beste
maairesultaten. Houd de messen zo lang mogelijk
scherp door het gazon vrij van takken, steentjes en
andere objecten te houden.
Vervang de messen regelmatig voor het beste
maairesultaat. Zie
Messen vervangen op pagina 41
.
1.2.3 Werkmethode
De robotmaaier maait automatisch het gazon. Hierbij
wisselen maaien en laden elkaar continu af.
Wanneer de robotmaaier een obstakel raakt of de
begrenzingsdraad nadert, rijdt de maaier achteruit en
kiest hij vervolgens een nieuwe richting. Sensoren op de
voor- en achterkant van de robotmaaier detecteren
wanneer de robotmaaier de begrenzingsdraad nadert.
De voorzijde van de robotmaaier rijdt altijd een bepaalde
afstand voorbij de begrenzingsdraad voordat de maaier
keert. De afstand kan zo nodig worden aangepast aan
de installatie.
De STOP-knop op de bovenkant van de robotmaaier
wordt voornamelijk gebruikt om de robotmaaier te
stoppen als deze is ingeschakeld. Wanneer u op de
STOP-knop drukt, wordt de afdekking voor het
bedieningspaneel geopend. Via het bedieningspaneel
kunt u alle instellingen van de robotmaaier beheren. De
STOP-knop blijft ingedrukt totdat de afdekking weer
wordt gesloten. In combinatie met de START-knop werkt
deze als een startvergrendeling.
1.2.4 Bewegingspatroon
Het bewegingspatroon van de robotmaaier is
willekeurig, hetgeen betekent dat een bewegingspatroon
nooit wordt herhaald. Met dit maaisysteem wordt het
gazon gelijkmatig gemaaid zonder maaistrepen van de
robotmaaier.
1.2.5 Het laadstation vinden
De robotmaaier rijdt in een onregelmatig patroon totdat
hij bij de begeleidingsdraad komt. Vervolgens volgt hij
de begeleidingsdraad naar het laadstation. De
begeleidingsdraad is een kabel die vanaf het laadstation
bijvoorbeeld richting een afgelegen deel van het
werkgebied of door een smalle doorgang wordt gelegd.
Deze is aangesloten op de begrenzingsdraad en zo kan
de robotmaaier het laadstation veel gemakkelijker en
sneller vinden.
4 - Inleiding 307 - 002 - 11.10.2017
1.3 Productoverzicht
1
12
13
11
2
3
4
5
8
7
10
14
9
17
15
16
21
32
19
20
24
25
26
22
27
28
29
30
31
6
23
18
33
34
35
De nummers in de afbeelding geven het volgende aan:
1. Behuizing
2. Klep naar maaihoogteafstelling
3. Klep voor display en toetsenbord
4. Stopknop
5. Achterwielen
6. Voorwielen
7. Maaihoogteafstelling
8. Contactstrips
9. LED voor controle van de werking van het
laadstation en de begrenzingsdraad
10. Laadstation
11. Productplaatje
12. Display
13. Toetsenbord
14. Maaisysteem
15. Chassiskast met elektronica, accu en motoren
16. Handgreep
17. Hoofdschakelaar
18. Accudeksel
19. Maaischijf
20. Voeding (het uiterlijk van de voeding kan verschillen
afhankelijk van de markt)
21. Lusdraad voor begrenzingslus en begeleidingsdraad
22. Koppelingen voor de lusdraad
23. Krammen
24. Stekker voor de lusdraad
25. Schroeven voor bevestiging van het laadstation
26. Meetlat voor hulp bij het installeren van de
begrenzingsdraad (de meetlat is losgeraakt uit de
doos)
27. Gebruikershandleiding en beknopte handleiding
28. Kabelmarkers
29. Extra messen
30. Laagspanningskabel
31. Alarmsticker
32. USB-kabel voor software-updates
33. Smart Gateway (alleen voor GARDENA, R100LiC
R130LiC en R160LiC)
34. LAN-kabel Smart Gateway (alleen voor GARDENA,
R100LiC R130LiC en R160LiC)
35. Voeding Smart Gateway (alleen voor GARDENA,
R100LiC R130LiC en R160LiC)
307 - 002 - 11.10.2017 Inleiding - 5
1.4 Symbolen op het product
Deze symbolen staan op de robotmaaier. Bestudeer ze
zorgvuldig.
WAARSCHUWING: Lees de
gebruikersinstructies voordat
u de robotmaaier gebruikt.
WAARSCHUWING: Bedien
de uitschakelinrichting voor-
dat u werkzaamheden aan de
machine uitvoert of deze gaat
optillen.
De robotmaaier kan alleen
worden gestart als de hoofd-
schakelaar is ingesteld op
1
en de juiste pincode is inge-
voerd. Stel de hoofdschake-
laar in op
0
alvorens inspec-
ties en/of onderhoud uit te
voeren.
WAARSCHUWING: Bewaar
een veilige afstand tot de ma-
chine wanneer deze in ge-
bruik is. Houd uw handen en
voeten uit de buurt van de ro-
terende messen.
WAARSCHUWING: Ga niet
op de machine zitten. Plaats
uw handen of voeten niet in
de buurt van of onder de kap.
Gebruik nooit een hogedruk-
reiniger en zelfs geen stro-
mend water om de robotmaai-
er schoon te maken.
Vergrendelingsfunctie
Dit product voldoet aan de geldende EG-
richtlijnen.
Geluidsemissie naar de omgeving. De
emissies zijn opgenomen in
Technische
gegevens op pagina 55
en op het
productplaatje.
Het is niet toegestaan om dit product als
normaal huishoudelijk afval af te voeren.
Zorg dat het product wordt gerecycled
volgens de lokale wettelijke voorschriften.
Het chassis bevat onderdelen die gevoelig
zijn voor elektrostatische ontlading (ESD).
Het chassis moet ook op een
professionele manier worden afgedicht.
Daarom mag het chassis uitsluitend
worden geopend door erkende
servicemonteurs. Een defecte afdichting
kan ertoe leiden dat de volledige garantie
of een deel ervan komt te vervallen.
De laagspanningskabel mag niet worden
ingekort, verlengd of gesplitst.
Gebruik geen trimmer in de buurt van de
laagspanningskabel. Wees voorzichtig bij
het knippen van randen waar de kabels
liggen.
Bedien de uitschakelinrichting voordat u
het product gaat gebruiken of optillen.
6 - Inleiding 307 - 002 - 11.10.2017
2 Veiligheid
2.1 Veiligheidsdefinities
Waarschuwingen, voorzorgsmaatregelen en
opmerkingen worden gebruikt om te wijzen op
belangrijke delen van de gebruikershandleiding.
WAARSCHUWING: Wordt gebruikt om te
wijzen op de kans op ernstig of fataal letsel voor
de gebruiker of omstanders wanneer de
instructies in de handleiding niet worden
gevolgd.
OPGELET: Wordt gebruikt indien er een risico
bestaat op schade aan het product en andere
eigendommen of aan de omgeving wanneer de
instructies in de handleiding niet worden
gevolgd.
Let op: Geven verdere informatie die nodig is in een
bepaalde situatie.
2.2 Algemene veiligheidsinstructies
Om het gebruik van de gebruikershandleiding
eenvoudiger te maken, wordt gebruik gemaakt van het
volgende systeem:
Cursief
gedrukte tekst geeft schermteksten van de
robotmaaier aan of is een verwijzing naar een ander
gedeelte in de gebruikershandleiding.
Vet gedrukte tekst geeft de toetsen op het
toetsenbord van de robotmaaier aan.
Tekst gedrukt in
HOOFDLETTERS
en
cursieve
letters
verwijst naar de positie van de
hoofdschakelaar en de verschillende bedrijfsmodi
die beschikbaar zijn in de robotmaaier.
2.2.1 BELANGRIJK. ZORGVULDIG LEZEN VOOR GEBRUIK. BEWAREN OM LATER TE KUNNEN
RAADPLEGEN
De gebruiker is verantwoordelijk voor ongelukken met andere mensen of beschadigingen van
hun eigendommen.
Dit apparaat is niet bedoeld voor gebruik door personen (waaronder kinderen) met fysieke, zin-
tuiglijke of geestelijke beperkingen, of een gebrek aan kennis en ervaring, tenzij ze begeleiding
bij of aanwijzingen voor het gebruik van het apparaat hebben ontvangen van een persoon die
verantwoordelijk is voor hun veiligheid. Kinderen moeten onder toezicht worden gehouden om er
zeker van te zijn dat ze niet met het apparaat spelen.
Het apparaat kan worden gebruikt door kinderen vanaf 8 jaar en ouder en andere personen die
ondanks hun fysieke, sensorische of geestelijke handicap of gebrek aan ervaring en kennis on-
der toezicht of instructie van een verantwoordelijke persoon in staat zijn veilig gebruik te maken
van het apparaat en op de hoogte zijn van alle gevaren. Er kunnen plaatselijke regels zijn met
betrekking tot de minimumleeftijd voor het bedienen van dit apparaat. Kinderen mogen het appa-
raat niet zonder toezicht reinigen of onderhouden.
Sluit de voeding nooit aan op een stopcontact als de stekker of het snoer beschadigd is. Een ver-
sleten of beschadigd snoer verhoogt het risico op een elektrische schok.
Laad de accu alleen op in het meegeleverde laadstation. Onjuist gebruik kan leiden tot elektri-
sche schokken, oververhitting of lekkage van corroderende vloeistof uit de accu. Bij lekkage van
elektrolyt spoelt u deze weg met water/neutralisatievloeistof. Raadpleeg onmiddellijk een arts in-
dien de elektrolyt in aanraking komt met uw ogen.
Gebruik alleen originele accu's die door de fabrikant worden aanbevolen. De veiligheid van het
product kan niet worden gegarandeerd met niet-originele accu's. Gebruik geen niet-oplaadbare
accu's.
Het apparaat moet zijn losgekoppeld van de voeding wanneer de accu wordt verwijderd.
WAARSCHUWING: De robotmaaier kan
gevaarlijk zijn als u hem verkeerd gebruikt.
WAARSCHUWING: Gebruik de robotmaaier
nooit wanneer personen, met name kinderen, of
huisdieren zich in het maaigebied bevinden.
307 - 002 - 11.10.2017 Veiligheid - 7
WAARSCHUWING: Houd uw handen en voeten
uit de buurt van de roterende messen. Plaats
uw handen of voeten niet in de buurt van of
onder de kap wanneer de motor draait.
2.3 Veiligheidsinstructies voor bediening
2.3.1 Gebruik
De robotmaaier is bedoeld voor het maaien van gras
op open en vlakke grondoppervlakken. Hij mag
uitsluitend worden gebruikt in combinatie met door
de fabrikant aanbevolen apparatuur. Elk ander
gebruik is onjuist. De instructies van de fabrikant
over bediening/onderhoud moeten nauwkeurig
worden gevolgd.
Er moeten waarschuwingsborden worden geplaatst
rondom het maaigebied van de robotmaaier als
deze wordt gebruikt in openbare gebieden. De
borden moeten de volgende tekst bevatten:
Waarschuwing! Automatische gazonmaaier! Blijf uit
de buurt van de machine! Houd toezicht op
kinderen!
Warning!
Automatic lawnmower!
Keep away from the machine!
Supervise children!
Warning!
Automatic lawnmower!
Keep away from the machine!
Supervise children!
Gebruik de functie PARKEREN of schakel de
hoofdschakelaar uit wanneer personen, vooral
kinderen, of huisdieren zich in de maaizone
bevinden. Het wordt aanbevolen om de robotmaaier
te programmeren voor gebruik tijdens uren wanneer
er geen activiteit in het gebied plaatsvindt, bijv. 's
nachts. Zie
Timer op pagina 23
.
De robotmaaier mag uitsluitend worden bediend,
onderhouden en gerepareerd door personen die
volledig vertrouwd zijn met de speciale kenmerken
van en veiligheidsvoorschriften voor het product.
Lees de gebruikershandleiding zorgvuldig door en
zorg ervoor dat u de instructies voor het gebruik van
de robotmaaier goed hebt begrepen voordat u het
apparaat gebruikt.
Het is niet toegestaan het originele ontwerp van de
robotmaaier aan te passen. Alle wijzigingen zijn op
eigen risico.
Controleer of er geen stenen, takken, gereedschap,
speelgoed of andere voorwerpen op het gazon
liggen die de messen kunnen beschadigen.
Voorwerpen op het gazon kunnen er ook toe leiden
dat de robotmaaier hierin vast komt te zitten. Als dat
gebeurt, kan het nodig zijn om het voorwerp te
verwijderen voordat de maaier verder kan gaan met
maaien. Zet de hoofdschakelaar altijd in de stand
0
voordat u een verstopping verwijdert.
Start de robotmaaier volgens de instructies.
Wanneer de hoofdschakelaar is ingesteld op 1, dient
u ervoor te zorgen dat u uw handen en voeten uit de
buurt van de roterende messen houdt. Steek nooit
uw handen en voeten onder de robotmaaier.
Raak nooit bewegende gevaarlijke onderdelen,
zoals de maaischijf, aan voordat de maaier volledig
tot stilstand is gekomen.
Til de robotmaaier nooit op en draag hem niet
wanneer de hoofdschakelaar in stand 1 staat.
Sta niet toe dat de robotmaaier wordt gebruikt door
personen die niet weten hoe de robotmaaier werkt
en zich gedraagt.
De robotmaaier mag nooit in aanraking komen met
personen of andere levende wezens. Als een
persoon of ander levend wezen in de baan van de
robotmaaier komt, moet deze onmiddellijk worden
gestopt. Zie
Stoppen op pagina 39
.
Zet niets boven op de robotmaaier of het
laadstation.
Zorg ervoor dat de robotmaaier niet kan worden
gebruikt als de kap, maaischijf of behuizing
beschadigd is. De maaier mag ook niet worden
gebruikt als de messen, schroeven, moeren of
kabels defect zijn. Sluit nooit een beschadigde kabel
aan en raak deze ook niet aan voordat de kabel is
losgekoppeld van de voeding.
Gebruik de robotmaaier niet als de hoofdschakelaar
niet werkt.
Schakel de robotmaaier altijd uit via de
hoofdschakelaar wanneer de maaier niet wordt
gebruikt. De robotmaaier kan alleen worden gestart
als de hoofdschakelaar op 1 staat en de juiste PIN-
code is ingevoerd.
Gebruik de robotmaaier nooit terwijl er een
gazonsproeier aanstaat. Gebruik de timerfunctie (zie
Timer op pagina 23
) zodat de robotmaaier en
sproeier nooit tegelijkertijd werken.
GARDENA staat niet garant voor volledige
compatibiliteit tussen de robotmaaier en andere
typen draadloze systemen, zoals
afstandsbedieningen, radiozenders, ringleidingen,
ondergrondse elektrische afrasteringen voor dieren
of iets dergelijks.
8 - Veiligheid 307 - 002 - 11.10.2017
Het ingebouwde alarm maakt een zeer hard geluid.
Let op, in het bijzonder wanneer de robotmaaier in
een gesloten ruimte wordt gehanteerd.
Metalen voorwerpen in de bodem (zoals
wapeningsnetten of antimollennetten) kunnen de
robotmaaier tot stilstand brengen. De metalen
voorwerpen kunnen storing van het lussignaal
veroorzaken en de robotmaaier tot stilstand
brengen.
De robotmaaier mag nooit worden gebruikt bij
temperaturen lager dan 0 °C of hoger dan 45 °C.
Hierdoor kan schade aan het product ontstaan.
2.3.2 Optillen en verplaatsen van de robotmaaier
Voor het veilig verplaatsen uit of binnen het werkgebied:
1. Druk op de STOP-knop om de robotmaaier te
stoppen. Als beveiliging is ingesteld op gemiddeld of
hoog niveau (zie
Veiligheidsniveau op pagina 27
),
moet de PIN-code worden ingevoerd. De PIN-code
bestaat uit vier cijfers en wordt gekozen wanneer u
de robotmaaier voor het eerst start. Zie
Ingebruikname en kalibratie op pagina 21
.
2. Zet de hoofdschakelaar in stand
0
.
3. Draag de robotmaaier aan de hendel onder de
robotmaaier met de maaischijf uit de buurt van uw
lichaam.
OPGELET: Til de robotmaaier niet op wanneer
deze in het laadstation is geparkeerd. Dat kan
het laadstation en/of de robotmaaier
beschadigen. Druk op STOP en trek de
robotmaaier uit het laadstation voordat u hem
optilt.
2.3.3 Onderhoud
WAARSCHUWING: Wanneer de robotmaaier
op zijn kop wordt gedraaid, moet de
hoofdschakelaar altijd in stand
0
staan.
De hoofdschakelaar moet in stand
0
staan
tijdens alle werkzaamheden aan het chassis
van de maaier, zoals het reinigen of vervangen
van de messen.
OPGELET: Gebruik nooit een hogedrukreiniger
en zelfs geen stromend water om de
robotmaaier schoon te maken. Gebruik nooit
oplosmiddelen om schoon te maken.
Inspecteer de robotmaaier elke week en vervang
beschadigde of versleten onderdelen. Zie
Introductie -
onderhoud op pagina 41
.
2.3.4 Bij onweer
Om het risico op schade aan de componenten in de
robotmaaier en het bijbehorende laadstation te
beperken, adviseren we om alle aansluitingen op het
laadstation (voeding, begrenzingsdraad en
begeleidingsdraden) los te koppelen als er kans op
onweer is.
1. Controleer of de kabels zijn voorzien van de
bijgeleverde kabelmarkering, om het opnieuw
aansluiten te vergemakkelijken. De aansluitingen op
het laadstation zijn gemarkeerd met AR, AL en G1.
2. Koppel alle aangesloten kabels en de voeding los.
3. Sluit alle kabels en de voeding weer aan als er geen
onweer meer dreigt. Het is belangrijk dat elke draad
op de juiste plaats wordt aangesloten.
307 - 002 - 11.10.2017 Veiligheid - 9
3 Installatie
3.1 Presentatie
In deze gebruikshandleiding worden SILENO- en
SILENO+-producten behandeld. In de SILENO-serie
vindt u R100Li en R100LiC. In de SILENO+-serie vindt u
R130Li, R130LiC, R160Li en R160LiC. De C in de
modelaanduiding heeft betrekking op het GARDENA
smart systeem. Deze handleiding verwijst vanaf hier
naar de modelspecifieke namen.
GARDENA
SILENO R100Li 1000 m
2
R100LiC 1000 m
2
, smart system
SILENO+ R130Li 1300 m
2
R130LiC 1300 m
2
, smart system
R160Li 1600 m
2
R160LiC 1600 m
2
, smart system
Dit hoofdstuk bevat informatie waarvan u zich bewust
moet zijn bij het plannen van de installatie.
Zorg ervoor dat u vóór aanvang van de installatie
vertrouwd bent met de inhoud van de doos.
GARDENA R100Li/LiC, R130Li/LiC, R160Li/LiC
Robotmaaier
Laadstation
Voeding
Lusdraad, m 200 / 250 / 250
Laagspanningskabel
Krammen, stuks 400 / 400 / 400
Connectoren, stuks 5 / 5 / 5
Schroeven laadstation,
stuks
5 / 5 / 5
Inbussleutel
Meter
Koppelingen, stuks 4 / 4 / 4
Gebruikershandleiding en
beknopte handleiding
Kabelmarkers
Extra bladen, stuks 9 / 9 / 9
Alarmsticker
USB-kabel voor software-
updates
GARDENA R100LiC, R130LiC, R160LiC
Smart Gateway
LAN-kabel Smart Gateway
Voeding Smart Gateway
3.1.1 Belangrijkste onderdelen voor de installatie
De installatie van de robotmaaier bestaat uit 4
hoofdonderdelen:
1. Een robotmaaier die het gazon maait door in
principe te bewegen in een willekeurig patroon.
2. Een laadstation waarnaar de robotmaaier terugkeert
wanneer de batterij bijna leeg is.
3. Een voeding, die is aangesloten tussen het
laadstation en een stopcontact van 100 V-240V. De
voeding wordt op het stopcontact en het laadstation
aangesloten via een laagspanningskabel van 10 m.
Laagspanningskabels met een lengte van 3 m en 20
m zijn beschikbaar als optionele accessoires.
Onderdelen van de voeding mogen niet worden
gewijzigd en er mag niet mee worden geknoeid. De
laagspanningskabel mag bijvoorbeeld niet worden
ingekort of verlengd.
4. De lusdraad wordt langs de randen van het gazon
gelegd en ook rondom voorwerpen en planten die
de robotmaaier niet mag raken. De lusdraad dient
zowel als begrenzingsdraad als begeleidingsdraad.
De maximaal toegestane lengte voor de
begrenzingslus is 800 m.
10 - Installatie 307 - 002 - 11.10.2017
3.2 Voorbereidingen
Lees dit hoofdstuk volledig door voordat u met de
installatie begint. De wijze waarop de installatie is
uitgevoerd, bepaalt tevens hoe goed de robotmaaier
functioneert. Het is daarom belangrijk om de installatie
zorgvuldig te plannen.
De planning is gemakkelijker als u een schets maakt
van het werkgebied, met inbegrip van alle obstakels. Zo
vindt u eenvoudiger de beste positie voor het
laadstation, de begrenzingsdraad en de
begeleidingsdraad. Geef op de schets aan hoe de
begrenzingsdraad en de begeleidingsdraad moeten
lopen.
Kijk op www.gardena.com voor meer beschrijvingen en
tips voor het installeren.
1. Als het gras in het werkgebied langer dan 10 cm is,
moet u het gras eerst met een gewone gazonmaaier
maaien. Verzamel het gras.
2. Vul gaten en kuilen op om te voorkomen dat
regenwater hier plassen vormt. Het product kan
beschadigd raken als het wordt gebruikt in
waterplassen. Zie
Garantiebepalingen op pagina
57
.
3. Lees alle stappen zorgvuldig door voordat u met de
installatie begint.
4. Controleer of alle onderdelen voor de installatie zijn
meegeleverd. Zie
Productoverzicht op pagina 5
.
Robotmaaier
Laadstation
Lusdraad voor begrenzingslus en
begeleidingsdraad
Voeding
Laagspanningskabel
Krammen
Aansluitklemmen voor de lusdraad
Schroeven voor het laadstation
Meter
Koppelingen voor de lusdraad
Kabelmarkers
3.2.1 Installatiegereedschappen
Tijdens de installatie hebt u ook het volgende nodig:
Hamer/kunststof moker (om de krammen
gemakkelijker in de grond te krijgen).
Combinatietang voor het knippen van de
begrenzingsdraad en het samenknijpen van de
connectoren.
Waterpomptang (voor het samenknijpen van de
koppelingen).
Kantensteker/rechte spade als de begrenzingsdraad
moet worden ingegraven.
3.3 Laadstation
Het laadstation heeft 3 functies:
Controlesignalen door de begrenzingsdraad
verzenden.
Stuursignalen verzenden door de begeleidingskabel
zodat de robotmaaier het laadstation kan vinden.
De accu van de robotmaaier opladen.
3.3.1 Beste locatie voor het laadstation
Houd bij het kiezen van de beste locatie voor het
laadstation rekening met de volgende aspecten:
Zorg voor minimaal 3 meter vrije ruimte vóór het
laadstation.
Het moet mogelijk zijn om vanaf het laadstation
minimaal 1,5 meter begrenzingsdraad in een rechte
lijn naar rechts en links te leggen. Als het laadstation
anders wordt geplaatst, kan het gebeuren dat de
robotmaaier het laadstation zijdelings binnengaat,
waardoor het dokken problemen kan geven.
Kies een locatie dicht bij een stopcontact. De
bijgeleverde laagspanningskabel is 10 meter lang.
Een vlakke ondergrond vrij van scherpe voorwerpen
om het laadstation op te plaatsen.
Bescherming tegen waternevel van bijvoorbeeld een
besproeiingsinstallatie.
Bescherming tegen direct zonlicht.
Locatie in het lagere deel van een werkgebied met
een aanzienlijke helling.
Eventuele noodzaak om het laadstation uit het zicht
van buitenstaanders te houden.
Het laadstation moet zodanig worden geplaatst dat er
vrije ruimte vóór het laadstation is (minstens 3 m). Het
laadstation moet ook centraal in het werkgebied worden
geplaatst, zodat de robotmaaier het laadstation
makkelijker kan vinden en snel alle gebieden in het
werkgebied kan bereiken.
307 - 002 - 11.10.2017 Installatie - 11
3 m / 10 ft
2 m / 7 ft
Plaats het laadstation niet in krappe ruimtes of in een
hoek. Als dat wel gebeurt, kan de robotmaaier moeite
hebben om het laadstation te vinden.
Het laadstation moet op een redelijk vlakke ondergrond
worden geplaatst. De voorkant van het laadstation mag
niet hoger of lager worden geplaatst dan de achterkant,
zoals aangegeven in onderstaande afbeelding.
max. 5 cm / 2"
max. 5 cm / 2"
Het laadstation mag niet zodanig worden geplaatst dat
de grondplaat verbogen kan raken.
Wanneer de installatie wordt uitgevoerd in een
werkgebied met een steile helling, moet het laadstation
onder aan de helling worden geplaatst. Dat maakt het
eenvoudiger voor de robotmaaier om de
begeleidingsdraad naar het laadstation te volgen.
Plaats het laadstation niet op een eiland omdat het
hierdoor lastiger is om de begeleidingsdraad optimaal te
leggen. Als het laadstation op een eiland moet worden
geïnstalleerd, moet de begeleidingsdraad ook op het
eiland worden aangesloten. Lees meer over eilanden in
Grenzen binnen het werkgebied op pagina 16
.
3.3.2 Voeding aansluiten
Houd bij het bepalen van de locatie voor de voeding
rekening met de volgende punten:
Dicht bij het laadstation
Bescherming tegen regen
Bescherming tegen direct zonlicht
De voeding moet worden geplaatst op een goed
geventileerde locatie en onder een afdak. Wanneer de
voeding op een stopcontact buiten wordt aangesloten,
moet dit stopcontact zijn goedgekeurd voor gebruik
buitenshuis. We raden u aan om een aardlekschakelaar
(RCD) te gebruiken bij het aansluiten van de voeding op
het stopcontact.
WAARSCHUWING: Van toepassing voor USA/
Canada. Als de voedingseenheid buiten is
opgesteld: Risico van elektrische schok. Alleen
aansluiten op een afgedekt GFCI-stopcontact
(RCD), klasse A, dat voorzien is van een
behuizing die waterdicht is, ongeacht of de kap
van de aansluitstekker is geplaatst.
Onderdelen van de voeding mogen niet worden
gewijzigd en er mag niet mee worden geknoeid. De
laagspanningskabel mag bijvoorbeeld niet worden
ingekort of verlengd. Laagspanningskabels met een
12 - Installatie 307 - 002 - 11.10.2017
lengte van 3 m of 20 m zijn beschikbaar als optionele
accessoires.
De laagspanningskabel mag door het werkgebied
worden gelegd als deze is verankerd aan de grond of is
ingegraven. De maaihoogte moet zodanig zijn dat de
messen nooit in contact komen met de
laagspanningskabel.
De laagspanningskabel mag nooit in een rol worden
gelegd of onder de basisplaat van het laadstation omdat
dit interferentie kan veroorzaken met de signalen van
het laadstation.
WAARSCHUWING: Monteer de voeding nooit
op een hoogte waarbij het risico bestaat dat hij
onder water komt te staan (minimaal 30 cm
vanaf de grond). Het is niet toegestaan om de
voeding op de grond te plaatsen.
min 30 cm / 12”
WAARSCHUWING: Onderdelen van de voeding
mogen onder geen beding worden gewijzigd en
er mag niet mee worden geknoeid. De
laagspanningskabel mag niet worden ingekort
of verlengd.
WAARSCHUWING: Haal de stekker uit het
stopcontact wanneer u bijvoorbeeld het
laadstation wilt reinigen of de lusdraad wilt
herstellen.
OPGELET: Plaats de laagspanningskabel en
stel de maaihoogte zodanig in dat de messen
nooit in aanraking kunnen komen met de kabel.
3.3.3 Het laadstation installeren en aansluiten
1. Zet het laadstation op een geschikte plek.
2. Kantel de beschermkap op het laadstation naar
voren en sluit de laagspanningskabel aan op het
laadstation.
3. Sluit de voedingskabel van de voeding aan op een
stopcontact van 100-240V. Wanneer de voeding op
een stopcontact buiten wordt aangesloten, moet dit
stopcontact zijn goedgekeurd voor gebruik
buitenshuis. Zie
Voeding aansluiten op pagina 12
.
4. Bevestig het laadstation aan de grond met behulp
van de bijgeleverde schroeven. Draai de schroeven
zodanig aan dat ze helemaal verzonken zijn. Als het
laadstation tegen een wand wordt geplaatst, is het
beter om het laadstation pas aan de grond te
bevestigen nadat alle kabels zijn aangesloten.
307 - 002 - 11.10.2017 Installatie - 13
OPGELET: Het is niet toegestaan om nieuwe
gaten in de plaat van het laadstation te maken.
Alleen de bestaande gaten mogen worden
gebruikt om hem in de grond vast te zetten.
OPGELET: Sta of loop nooit op de plaat van het
laadstation.
3.4 De accu laden
Nadat het laadstation is aangesloten, kunt u de
robotmaaier opladen. Zet de hoofdschakelaar in stand
1
.
Plaats de robotmaaier in het laadstation terwijl de
begrenzingsdraad en de begeleidingsdraad worden
gelegd.
Als de accu leeg is, duurt het ongeveer 80 tot 100
minuten om hem volledig te laden.
WAARSCHUWING: Laad de robotmaaier alleen
op met een laadstation dat daarvoor bedoeld is.
Onjuist gebruik kan leiden tot elektrische
schokken, oververhitting of lekkage van
corroderende vloeistof uit de accu. Bij lekkage
van elektrolyt spoelt u deze weg met water.
Raadpleeg onmiddellijk een arts indien de
elektrolyt in aanraking komt met uw ogen etc.
Let op: De robotmaaier kan niet worden gebruikt zolang
de installatie niet is voltooid.
3.5 Grensdraad
De begrenzingsdraad kan op de volgende manieren
worden geïnstalleerd:
De draad in de grond vastzetten met krammen.
Zet de begrenzingsdraad met krammen vast als u
de plaatsing tijdens de eerste paar weken van het
gebruik wilt kunnen bijstellen. Na enkele weken zal
het gras over de draad heen zijn gegroeid, waardoor
deze niet langer zichtbaar is. Gebruik een hamer/
kunststof moker en krammen.
De draad ingraven.
Als u het gazon wilt verticuteren of beluchten, kunt u
de begrenzingsdraad het beste ingraven. Waar
nodig kunnen beide methoden worden
gecombineerd zodat een deel van de
begrenzingsdraad is vastgezet met krammen en de
rest is ingegraven. De draad kan worden ingegraven
met behulp van bijvoorbeeld een kantensteker of
een rechte spade. Zorg dat u de begrenzingsdraad
minimaal 1 cm en maximaal 20 cm onder de grond
legt.
3.5.1 Bepalen waar u de begrenzingsdraad wilt
leggen
Bij het leggen van de begrenzingsdraad geldt het
volgende:
De kabel vormt een lus rond het werkgebied.
Gebruik originele begrenzingsdraad. Deze is
speciaal ontworpen om bestand te zijn tegen vocht
uit de grond.
De robotmaaier mag op geen enkel punt binnen het
volledige werkgebied meer dan 35 meter verwijderd
zijn van de kabel.
De draad mag niet langer zijn dan 800 meter.
Zorg dat er 20 cm extra draad beschikbaar is om de
begeleidingsdraad later op aan te sluiten. Zie
De
begrenzingsdraad leggen op pagina 17
.
In de onderstaande afbeelding ziet u hoe de
begrenzingsdraad rond het werkgebied en rond
obstakels moet worden gelegd. Gebruik de bijgeleverde
meetlat om de juiste afstand te bepalen. Zie
Productoverzicht op pagina 5
.
14 - Installatie 307 - 002 - 11.10.2017
10 cm / 4"
0 cm / 0"
35 cm / 14"
30 cm / 12"
3.5.2 Grenzen van het werkgebied
De afstand van de begrenzingsdraad tot obstakels
varieert en is afhankelijk van wat er pal naast het
werkgebied ligt.
Als het werkgebied wordt begrensd door bijvoorbeeld
een muur of hek (5 cm of hoger) moet de
begrenzingsdraad op 35 cm vanaf het obstakel worden
gelegd. Dat voorkomt dat de robotmaaier op een
obstakel botst en beperkt slijtage aan de kap. Ongeveer
20 cm van het gazon rond het vaste obstakel zal niet
worden gemaaid.
35 cm / 14"
> 5 cm / 2"
Als het werkgebied grenst aan een kleine greppel, een
bloemperk, of een kleine verhoging, zoals een lage
stoeprand (1-5 cm), moet de begrenzingsdraad op 30
cm binnen het werkgebied worden gelegd. Hiermee
wordt voorkomen dat de wielen in de greppel of op de
stoep rijden, dit kan namelijk leiden tot overmatige
slijtage van de robotmaaier. Ongeveer 15 cm gras langs
de greppel/stoeprand wordt niet gemaaid.
1-5 cm / 0.4-2"
20 cm / 8"
Als het werkgebied grenst aan een tegelpad of iets
dergelijks, dat ongeveer op dezelfde hoogte ligt als het
gazon (+/- 1 cm), is het mogelijk om de robotmaaier een
eindje over het pad te laten rijden. De begrenzingsdraad
moet dan 10 cm vanaf de rand van het pad worden
gelegd. Al het gras langs het tegelpad wordt gemaaid.
10 cm
/ 4"
max 1 cm / 0.4"
Als het werkgebied in tweeën wordt gedeeld door een
tegelpad dat niet boven het gazon uitsteekt, is het
mogelijk om de robotmaaier over het pad te laten rijden.
Het kan een voordeel zijn om de begrenzingsdraad
onder de tegels te leggen. De begrenzingsdraad kan
ook in de voeg tussen de tegels worden gelegd. Zorg
ervoor dat de tegels op gelijke hoogte zijn met het gazon
om overmatige slijtage van de robotmaaier te
voorkomen.
OPGELET: De robotmaaier mag nooit over
grind, mulch of soortgelijk materiaal rijden,
omdat de messen hierdoor kunnen worden
beschadigd.
OPGELET: Als het werkgebied aan een
waterpartij, helling, afgrond of openbare weg
grenst, moet behalve de begrenzingsdraad ook
een rand of iets dergelijks worden geplaatst. Die
307 - 002 - 11.10.2017 Installatie - 15
moet in dat geval minimaal 15 cm hoog zijn. Dat
zorgt ervoor dat de robotmaaier nooit buiten het
maaigebied terecht kan komen.
min. 15 cm / 6"
3.5.3 Grenzen binnen het werkgebied
Gebruik de begrenzingsdraad om gebieden binnen het
werkgebied te isoleren door eilanden te creëren rond
obstakels die niet tegen botsingen kunnen, zoals
bloemperken, struiken en fonteinen. Leg de draad tot en
rond het gebied dat moet worden geïsoleerd en keer
dan terug langs dezelfde route. Als er krammen worden
gebruikt, moet de draad op de terugweg onder dezelfde
kram worden gelegd. Als de begrenzingsdraden naar en
vanaf het eiland dicht bij elkaar worden gelegd, kan de
robotmaaier over de draad rijden.
0 cm / 0
"
OPGELET: De begrenzingsdraad mag op het
traject van en naar een eiland niet worden
gekruist.
Obstakels die wel tegen een botsing kunnen, zoals
bomen en struiken hoger dan 15 cm, hoeven niet met de
begrenzingsdraad te worden geïsoleerd. De robotmaaier
keert om wanneer hij tegen een dergelijk obstakel stoot.
Voor een veilige en stille werking is het echter raadzaam
alle vaste voorwerpen in en rond het werkgebied af te
grenzen.
Obstakels met een lichte helling, bijvoorbeeld stenen of
grote bomen met bovengrondse wortels, moeten worden
geïsoleerd of verwijderd. De robotmaaier kan anders op
zulke obstakels glijden, met als gevolg dat de messen
beschadigd raken.
3.5.3.1 Bijgebieden
Als het werkgebied uit twee zones bestaat, waarbij het
voor de robotmaaier lastig is om van de ene naar de
andere zone te gaan, kunt u beter een bijgebied
creëren. Voorbeelden hiervan zijn hellingen van 40% of
een doorgang die smaller is dan 60 cm. Leg de
begrenzingsdraad dan rond het bijgebied zodat er een
eiland wordt gevormd buiten het hoofdgebied. De
robotmaaier moet handmatig worden verplaatst tussen
hoofd- en bijgebied wanneer het gras in het bijgebied
moet worden gemaaid.
Hoofdgebied
Bijgebied
Hiervoor moet de bedieningsmodus
Bijgebied
worden
gebruikt, omdat de robotmaaier het traject tussen het
bijgebied en het laadstation niet zelfstandig kan
afleggen. Zie
Bedieningsmodus - Start op pagina 38
. In
deze modus zal de robotmaaier nooit op zoek gaan naar
het laadstation, maar doorgaan met maaien totdat de
accu leeg is. Wanneer de accu leeg is, stopt de
robotmaaier en verschijnt de melding
Moet handmatig
laden
op het display. Plaats de robotmaaier in het
laadstation om de accu op te laden. Als het hoofdgebied
meteen na het laden moet worden gemaaid, moet u de
START-knop indrukken en
Hoofdgebied
selecteren
voordat u de klep sluit.
3.5.3.2 Doorgangen tijdens het maaien
Vermijd lang en smalle doorgangen en zones smaller
dan 1,5-2 meter. Dan bestaat het risico dat de
robotmaaier lang in die doorgang of zone blijft rijden.
Het gazon zal er dan geplet uitzien.
3.5.3.3 Hellingen
De robotmaaier kan op hellingen werken. De maximale
helling wordt gedefinieerd als een percentage (%) en
wordt berekend als het hoogteverschil in centimeters per
meter.
16 - Installatie 307 - 002 - 11.10.2017
De begrenzingsdraad kan over een helling met een
hellingsgraad van minder dan 15% worden gelegd.
0-15%
0-15 cm / 0-6"
100 cm / 40"
De begrenzingsdraad mag niet op een helling van meer
dan 15% worden gelegd. De kans bestaat dat de
robotmaaier daar moeilijk kan draaien. De robotmaaier
stopt dan en de foutmelding
Buiten maaigebied
wordt
weergegeven. Dat kan vooral gebeuren bij natte
weersomstandigheden, omdat de wielen dan op het
natte gras kunnen gaan slippen.
15- %
>15 cm / >6"
100 cm / 40"
De begrenzingsdraad kan ook op een helling steiler dan
15% worden gelegd als er een obstakel is waar de
robotmaaier tegenaan mag rijden, zoals bijvoorbeeld
een omheining of dichte haag.
Binnen het werkgebied kan de robotmaaier zones met
een helling tot 40% maaien. Gebieden met een grote
hellingsgraad moeten met begrenzingsdraad worden
geïsoleerd.
Als zich aan de buitenrand van het werkgebied hellingen
bevinden die steiler zijn dan 15% moet de
begrenzingsdraad op een vlakke ondergrond worden
gelegd op een afstand van ongeveer 20 cm voor het
begin van de helling.
100 cm / 40"
100 cm / 40"
100 cm / 40"
20 cm / 8"
0-15 cm / 0-6"
0-40 cm / 0-16"
15- cm / 6-"
0-40%
3.5.4 De begrenzingsdraad leggen
Als u de begrenzingsdraad met krammen gaat
vastzetten:
Maai het gras op de plek waar u de draad gaat
leggen heel kort met een gewone gazonmaaier of
trimmer. U kunt de draad dan dicht bij de grond
leggen, waardoor de kans kleiner wordt dat de
robotmaaier de draad doorsnijdt of de isolatie van de
draad beschadigt.
Leg de begrenzingsdraad vlak bij de grond en zet de
krammen dicht bij elkaar. De kabel moet overal vlak
tegen de grond liggen, zodat hij niet wordt
doorgesneden voordat de graswortels er overheen
zijn gegroeid. De kabelisolatie kan worden
beschadigd wanneer het gras meteen na de
installatie te kort wordt gemaaid. Beschadigingen
aan de isolatie zorgen soms pas weken of maanden
later voor problemen. Om dit te voorkomen, moet u
de eerste weken na het installeren altijd de
maximale maaihoogte selecteren en de maaihoogte
307 - 002 - 11.10.2017 Installatie - 17
vervolgens elke tweede week een stap verlagen
totdat de gewenste maaihoogte is bereikt.
Gebruik een hamer om de krammen in de grond te
tikken. Wees voorzichtig bij het inslaan van de
krammen en zorg dat de draad niet te strak komt te
staan. Vermijd scherpe bochten.
Als u de begrenzingsdraad gaat ingraven:
Zorg dat u de begrenzingsdraad minimaal 1 cm en
maximaal 20 cm onder de grond legt. De draad kan
worden ingegraven met behulp van bijvoorbeeld een
kantensteker of een rechte spade.
Let op: Leg extra draad niet opgerold buiten de
begrenzingsdraad. Dit kan de werking van de
robotmaaier verstoren.
3.5.4.1 Oogje voor het aansluiten van de
begeleidingsdraad
Om het aansluiten van de begeleidingsdraad op de
begrenzingsdraad te vergemakkelijken, is het een goed
idee om op het punt waar de begeleidingsdraad later
wordt aangesloten een oogje te maken met behulp van
een extra stuk begrenzingsdraad van ongeveer 20 cm.
Bepaal voordat u begint met het uitleggen van de
begrenzingsdraad waar u de begeleidingsdraad wilt
plaatsen. Zie
De begrenzingsdraad leggen op pagina
17
.
3.5.4.2 De begrenzingsdraad richting het laadstation
leggen
Op het traject naar het laadstation kan de
begrenzingsdraad volledig buiten het laadstation worden
gelegd (zie optie 1 op de afbeelding). Als het
noodzakelijk is om het laadstation gedeeltelijk buiten het
werkgebied te plaatsen, is het ook mogelijk om de draad
onder de laadplaat van het laadstation te leggen (zie
optie 2 op de afbeelding).
Voorkom echter dat het grootste deel van het
laadstation buiten het werkgebied wordt geplaatst,
omdat dit het voor de robotmaaier lastig maakt om het
laadstation te vinden (zie afbeelding).
1.
2.
3.5.4.3 De begrenzingsdraad lassen
OPGELET: Een tweeaderige kabel of een
kroonsteentje geïsoleerd met isolatietape levert
geen adequate lassen op. Het vocht in de grond
zorgt ervoor dat de draden gaan oxideren,
waardoor het circuit na een tijdje wordt
onderbroken.
Gebruik een originele koppeling wanneer de
begrenzingsdraad niet lang genoeg is en moet worden
gelast. Die is waterbestendig en garandeert een
betrouwbare elektrische aansluiting.
Steek beide draaduiteinden in de koppeling. Controleer
of de draden volledig in de koppeling zijn gestoken,
zodat de uiteinden zichtbaar zijn door het doorzichtige
deel aan de andere zijde van de koppeling. Duw de
knop boven op de koppeling vervolgens helemaal in.
Gebruik een waterpomptang om de knop op de
koppeling helemaal in te drukken.
3.6 De begrenzingsdraad aansluiten
OPGELET: De begrenzingsdraad mag zichzelf
niet kruisen wanneer deze wordt aangesloten
op het laadstation. Sluit het rechteruiteinde van
18 - Installatie 307 - 002 - 11.10.2017
de draad aan op de pen rechts op het
laadstation en het linkeruiteinde op de pen links.
Om de begrenzingsdraad aan te sluiten op het
laadstation:
1. Open de connector en plaats de draad in de
uitsparing in de connector.
2. Druk de aansluitklemmen samen met een tang. Druk
totdat u een klik hoort.
3. Knip overtollige begrenzingsdraad weg. Knip op 1
tot 2 cm boven de aansluitklemmen af.
4. Kantel de beschermkap van het laadstation naar
voren en steek de draadeinden in de relevante
kanalen aan de achterkant van het laadstation. Druk
de verbinder op de metalen pennen, met de
markeringen AL (links) en AR (rechts), op het
laadstation.
5. Markeer de draden met de bijgeleverde
kabelmarkers. Dat maakt het eenvoudiger om de
draden aan te sluiten, bijvoorbeeld nadat het
laadstation tijdens de winter binnen is opgeslagen.
3.7 De begeleidingsdraad installeren
De begeleidingsdraad wordt door de robotmaaier
gebruikt om de weg naar het laadstation te vinden, maar
dient ook om de robotmaaier naar uithoeken van de tuin
te leiden.
Voor de begrenzings- en begeleidingsdraden wordt
dezelfde draad gebruikt. De begeleidingsdraad kan net
als de begrenzingsdraad met krammen in de grond
worden vastgezet of worden ingegraven.
De robotmaaier werkt op diverse afstanden vanaf de
begeleidingsdraad, om de kans op spoorvorming te
beperken. Het gebied naast de draad dat de
robotmaaier dan gebruikt, wordt de corridor genoemd.
Hoe groter de ingestelde doorrijbreedte voor de corridor
is, hoe kleiner de kans op spoorvorming is.
De robotmaaier loopt altijd links van de
begeleidingsdraad, gezien in de richting van het
laadstation. De corridor bevindt zich dus links van de
geleidingsdraad. Zorg daarom bij het installeren voor zo
veel mogelijk vrije ruimte links van de
begeleidingsdraad, gezien in de richting van het
laadstation.
307 - 002 - 11.10.2017 Installatie - 19
min. 2 m / 7 ft
min. 30 cm /
12"
max.
distance
De begeleidingsdraad kan net als de begrenzingsdraad
met krammen in de grond worden vastgezet of worden
ingegraven.
OPGELET: Zorg voor zo veel mogelijk ruimte
links van de begeleidingsdraad (gezien in de
richting van het laadstation). Ook is het niet
toegestaan om de begeleidingsdraad op een
afstand van minder dan 30 cm vanaf de
begrenzingsdraad te leggen.
3.7.1 De begeleidingsdraad leggen en aansluiten
1. Het is belangrijk om na te denken over de lengte van
de begeleidingslus voordat u begint met het leggen
en aansluiten van de begeleidingsdraad. Dit geldt
met name bij grote of complexe installaties. Als de
begeleidingsdraad langer is dan 400 meter, kan het
voor de robotmaaier lastig zijn om deze te volgen.
De stroom in de begeleidingsdraad gaat altijd naar
links op het punt waar de begeleidingsdraad op de
begeleidingslus is aangesloten.
2. Kantel de bovenklep op het laadstation naar voren
en steek de begeleidingsdraad door één van de
twee kanalen met de markering GUIDE die naar de
aansluiting voor de begeleidingsdraad gaan.
3. Bevestig een connector op de begeleidingsdraad op
dezelfde manier als bij de begrenzingsdraad, zoals
beschreven in
De begrenzingsdraad aansluiten op
pagina 18
. Sluit deze aan op de aansluitpen,
gemarkeerd met G1, op het laadstation.
4. Markeer de draden met de bijgeleverde
kabelmarkers. Dat maakt het eenvoudiger om de
draden later opnieuw aan te sluiten, bijvoorbeeld
nadat het laadstation tijdens de winter binnen is
opgeslagen.
5. Leid de draad door de sleuf onder de laadplaat door
en vervolgens minstens 2 meter in een rechte lijn
vanaf de voorste rand van de plaat.
G
Min. 2 m / 7 ft
Als de begeleidingsdraad op een steile helling
moet worden geïnstalleerd, moet de draad bij
voorkeur onder een hoek op de helling worden
gelegd. Dat maakt het voor de robotmaaier
eenvoudiger om de begeleidingsdraad op de
helling te volgen.
Leg de draad niet in scherpe bochten. Hierdoor
kan het voor de robotmaaier lastig worden om de
begeleidingsdraad te volgen.
135º
135º
90º
6. Leid de begeleidingsdraad naar het punt op de
begrenzingslus waar de begeleidingsdraad moet
worden aangesloten.
7. Knip de begrenzingsdraad door met bijvoorbeeld
een draadtang. Het aansluiten van de
begeleidingsdraad gaat makkelijker als er op de
begrenzingsdraad een oogje wordt gemaakt, zoals
eerder beschreven. Zie
De begrenzingsdraad
leggen op pagina 17
.
20 - Installatie 307 - 002 - 11.10.2017
8. Sluit de begeleidingsdraad met behulp van een
koppeling aan op de begrenzingsdraad:
a) Steek de begrenzingsdraad en de
begeleidingsdraad in de koppeling. Controleer of
de draden volledig in de koppeling zijn gestoken,
zodat de uiteinden zichtbaar zijn door het
doorzichtige deel aan de andere zijde van de
koppeling.
b) Gebruik een tang om de knop op de koppeling
helemaal in te drukken. Het maakt niet uit welke
openingen worden gebruikt voor het aansluiten
van elke draad.
9. Zet de las met krammen vast in het gazon of graaf
hem in.
OPGELET: De begeleidingsdraad mag de
begrenzingsdraad niet kruisen, bijvoorbeeld een
begrenzingsdraad die naar een eiland loopt.
3.8 De installatie controleren
Controleer het lussignaal door te kijken naar het
indicatielampje in het laadstation.
Zie
Indicatielampje in het laadstation op pagina 49
als
het lampje niet constant of knipperend groen brandt.
3.9 Ingebruikname en kalibratie
Als de hoofdschakelaar voor het eerst in stand
1
wordt
gezet, moet er een opstartprocedure in het menu van de
robotmaaier worden uitgevoerd, naast een automatische
kalibratie van het begeleidingssignaal.
1. Open de klep door op de STOP-knop te drukken.
2. Zet de hoofdschakelaar in stand
1
.
Wanneer de robotmaaier voor het eerst wordt
gebruikt, wordt een opstartprocedure gestart. De
volgende gegevens moeten worden ingevoerd:
Taal.
Land
Datum
Tijd
Selectie en bevestiging van de persoonlijke PIN-
code. Alle combinaties behalve 0000 zijn
toegestaan.
Let op: Gebruik de pagina
AANTEKENINGEN
aan
het begin van de handleiding om de PIN-code te
noteren.
3. Plaats de robotmaaier in het laadstation en druk op
START. De robotmaaier begint nu met het
kalibreren van de begeleidingsdraad.
Druk op START en sluit de klep. De robotmaaier zal
hierbij achterwaarts het laadstation verlaten en
vervolgens voor het laadstation een
kalibratieprocedure uitvoeren. Wanneer deze
procedure is voltooid, kan het maaien beginnen.
3.10 Bedieningspaneel
3.10.1 Instructie - bedieningspaneel
Alle commando's en instellingen voor de robotmaaier
gebeuren via het bedieningspaneel. Alle functies zijn
toegankelijk via een aantal menu's.
Het bedieningspaneel bestaat uit een display en een
toetsenbord. Alle informatie wordt op het display
weergegeven en alles wordt met de knoppen ingevoerd.
3.10.2 Toetsenbord
Het toetsenbord bestaat uit 6 groepen knoppen:
307 - 002 - 11.10.2017 Installatie - 21
De START-knop wordt gebruikt om de robotmaaier
te activeren. Dit is doorgaans de laatste knop die
moet worden ingedrukt voordat het luik wordt
gesloten.
De knoppen TERUG en OK worden gebruikt voor
navigatie in het menu. De knop OK wordt ook
gebruikt om instellingen te bevestigen.
De pijltoetsen worden gebruikt om in het menu te
navigeren, maar dienen ook om selecties te maken
in bepaalde instelmogelijkheden.
De knop MENU wordt gebruikt om naar het
hoofdmenu te gaan.
De knop PARK wordt gebruikt om de robotmaaier
naar het laadstation te sturen.
De cijfertoetsen worden gebruikt om instellingen in
te voeren, bijv. pincode, tijd of uitgangsrichting.
3.10.3 Display
Wanneer de STOP-knop is ingedrukt en de klep is
geopend, geeft het display de volgende informatie weer:
Informatie over de werking, bv.
MAAIEN,
PARKEREN
of
TIMER
. Als de STOP-knop wordt
ingedrukt wanneer de robotmaaier is ingeschakeld,
wordt de bediening weergegeven die was
ingeschakeld voordat de robotmaaier is gestopt, bijv.
MAAIEN
of
ZOEKEN
. De tekst GEREED wordt
weergegeven als de robotmaaier niet in een
specifieke bedieningsmodus staat, bv. als de
hoofdschakelaar net is ingeschakeld.
De datum en klok tonen de huidige tijd:
3.10.4 Symbolen op het display
Het zwarte kloksymbool (A) geeft aan wanneer de
robotmaaier niet mag maaien vanwege een instelling
van de timer. Als de maaier niet mag maaien als gevolg
van SensorControl, wordt symbool (B) weergegeven
(niet van toepassing voor R100Li en R100LiC). Als de
modus Negeer timer wordt gekozen, verschijnt symbool
(C).
De accustatus geeft de resterende lading van de accu
aan. Als de robotmaaier wordt geladen, verschijnt er ook
een bliksemschicht boven het accusymbool (D). Als de
robotmaaier in het laadstation wordt geplaatst zonder
dat er wordt opgeladen, wordt symbool (E)
weergegeven.
Het ECO-symbool (F) wordt weergegeven als de
robotmaaier in de
ECO-modus
is gezet.
A B C
D E F
3.10.5 Submenu's
Elke optie heeft een aantal submenu's. Alle functies
voor de instellingen van de robotmaaier zijn via de
submenu's toegankelijk.
Sommige submenu's bevatten opties die links worden
aangevinkt. Dit houdt in dat deze opties zijn
geselecteerd. Plaats of verwijder het vinkje in het vakje
door te drukken op OK.
3.11 Menustructuur
Het hoofdmenu biedt de volgende opties:
Timer
SensorControl
(alleen voor R130Li, R130LiC R160Li
en R160LiC)
Smart system
(alleen voor R100LiC, R130LiC en
R160LiC)
Veiligheid
Installatie
Instellingen
3.11.1 Hoofdmenu
Timer
De timerfunctie is een ideaal hulpmiddel
om te bepalen welke periode de
robotmaaier niet mag maaien,
bijvoorbeeld als de kinderen in de tuin
spelen. Zie
Timer op pagina 23
22 - Installatie 307 - 002 - 11.10.2017
SensorControl
Alleen voor R130Li, R130LiC R160Li en
R160LiC
Via deze functie kan de robotmaaier zijn
maaitijden automatisch aanpassen aan de
snelheid waarmee het gras groeit.
Wanneer het weer bevorderlijk is voor het
groeien van het gras maait de
robotmaaier vaker en wanneer het gras
minder snel groeit, zal de robotmaaier
automatisch minder tijd aan het gazon
besteden. Zie
SensorControl op pagina
25
.
Smart system
Alleen voor R100LiC, R130LiC en
R160LiC R130Li
Het GARDENA smart system maakt
draadloze interactie mogelijk tussen de
maaier en andere apparaten in
GARDENA Smart System, zoals Water
Controls en sensoren. Vanuit dit menu
kunt u de robotmaaier opnemen of
uitsluiten en de status van de draadloze
verbinding met het smart system
controleren. Zie
Smart System op pagina
26
.
Veiligheid
Via dit menu kunt u instellingen met
betrekking tot de beveiliging en de
verbinding tussen de robotmaaier en het
laadstation wijzigen. U kunt kiezen uit 3
veiligheidsniveaus:
Laag
,
Middel
,
Hoog
.
Zie
Veiligheid op pagina 26
.
Installatie
Deze menufunctie wordt gebruikt om de
installatie klantspecifiek aan te passen.
Voor vele werkgebieden is er geen
noodzaak tot wijziging van de
fabrieksinstellingen, maar afhankelijk van
de gazoncomplexiteit kan het
maairesultaat worden verbeterd door
handmatige instellingen te maken. Zie
Installatie op pagina 27
.
Instellingen
Via deze functie kunt u wijzigingen
aanbrengen in de algemene instellingen
van de robotmaaier, zoals de datum en
tijd. Zie
Instellingen op pagina 30
.
3.12 Timer
Reset
Kopiëren
Periode 2
(Overzicht)
Periode 1
TIMER
Voor het beste maairesultaat mag u het gazon niet te
vaak laten maaien. Als de robotmaaier te veel mag
maaien kan het gazon er erg plat uitzien. Bovendien zal
de robotmaaier dan onnodig slijten. Als het werkgebied
kleiner is dan de gebiedscapaciteit van de robotmaaier,
kan de kwaliteit van het gras verder worden verbeterd
door dit om de andere dag te maaien in plaats van
dagelijks enkele uren. Bovendien heeft het gras baat bij
een rustperiode van ten minste drie opeenvolgende
dagen per maand.
De timerfunctie is ook een ideale manier om te bepalen
welke periode de robotmaaier niet mag maaien,
bijvoorbeeld als de kinderen in de tuin spelen.
De werkuren en -dagen kunnen worden bekeken in een
overzicht op het display van de robotmaaier. Actief
maaien per dag wordt aangegeven door een zwarte
balk. De rest van de tijd is de robotmaaier in het
laadstation geparkeerd.
Op basis van de fabrieksinstelling van de timer zal de
robotmaaier 24 uur per dag en 7 dagen per week
werken. Dit is doorgaans een geschikte instelling voor
een werkgebied dat overeenkomt met de maximale
capaciteit, zie
Technische gegevens op pagina 55
.
Als het werkgebied kleiner is dan de maximale
capaciteit, dan moet de teller moet worden gebruikt om
de slijtage van het gras en de grasmaaier te
minimaliseren. Ga er bij het instellen van de timer van
uit dat de robotmaaier ongeveer het aantal vierkante
meters per uur en per dag maait dat staat vermeld in de
tabel Werkcapaciteit. Zie
De timer instellen op pagina
39
.
De onderstaande tabel biedt suggesties voor
verschillende timerinstellingen, afhankelijk van de
grootte van het gazon. De tijden zijn slechts ter indicatie
bedoeld. Mogelijk moeten ze worden aangepast aan de
tuin en bijvoorbeeld de kwaliteit en groei van het gras
tijdens het seizoen. Gebruik de tabel als volgt:
Zoek een werkgebied op dat het beste past bij de
grootte van het gazon.
307 - 002 - 11.10.2017 Installatie - 23
Selecteer een geschikt aantal werkdagen per week
(voor sommige werkgebieden zijn mogelijk 7 dagen
nodig).
Werkuren per dag toont hoeveel uren per dag de
robotmaaier mag werken voor het geselecteerde
aantal werkdagen.
Voorgesteld tijdsinterval geeft een tijdsinterval aan
dat overeenkomt met de gewenste werkuren per
dag.
Het is mogelijk om 2 werkperiodes per dag te
configureren. Elke dag kan unieke werkperiodes
hebben, maar het is ook mogelijk om de werkperiode
voor de huidige dag te kopiëren naar alle andere dagen.
3.12.1 Suggesties voor de timer GARDENA R100Li, R100LiC
Werkgebied Werkdagen per week Werkuren per dag Suggestie van tijdsinterval
250 m
2
5 6 07:00 - 13:00
7 4,5 07:00 - 11:30
500 m
2
5 12 07:00 - 19:00
7 8,5 07:00 - 15:30
750 m
2
5 17 07:00 - 24:00
7 13 07:00 - 20:00
1000 m
2
7 17 07:00 - 24:00
3.12.2 Suggesties voor de timer GARDENA R130Li, R130LiC
Werkgebied
Werkdagen per week Werkuren per dag Suggestie van tijdsinterval
250 m
2
5 5,5 07:00 - 12:30
7 4 07:00 - 11:00
500 m
2
5 10,5 07:00 - 17:30
7 7,5 07:00 - 14:30
750 m
2
5 15,5 07:00 - 22:30
7 11 07:00 - 18:00
1000 m
2
7 15 07:00 - 22:00
1300 m
2
7 19 05:00 - 24:00
3.12.3 Suggesties voor de timer GARDENA R160Li, R160LiC
Werkgebied
Werkdagen per week Werkuren per dag Suggestie van tijdsinterval
250 m
2
5 5 07:00 - 12:00
7 3,5 07:00 - 10:30
500 m
2
5 10 07:00 - 17:00
7 7 07:00 - 14:00
750 m
2
5 15 07:00 - 22:00
7 11 07:00 - 18:00
1000 m
2
5 20 04:00 - 24:00
7 14,5 07:00 - 21:30
1250 m
2
7 18 06:00 - 24:00
1600 m
2
7 23 01:00 - 24:00
3.12.4 Dag wijzigen
Selecteer in het scherm Overzicht eerst de dag die moet
worden bewerkt, met de pijltoetsen links/rechts, gevolgd
door OK.
Er kunnen 2 tijdsintervallen per dag worden ingevoerd.
Zorg ervoor dat het selectievakje naast
Periode 1
is
aangevinkt om een interval voor
Periode 1
in te voeren.
Selecteer het selectievakje en druk op OK om het vinkje
te plaatsen of te verwijderen. Voer de tijd in met behulp
van het numerieke toetsenblok.
24 - Installatie 307 - 002 - 11.10.2017
Periode 2
wordt op dezelfde manier ingevoerd als
Periode 1
. Twee intervallen kunnen nuttig zijn om het
gazon te gebruiken voor andere activiteiten tijdens
bepaalde uren, bijvoorbeeld door
Periode 1
in te voeren:
00:00 - 15:00 uur en
Periode 2
: 21:00-24:00. De
maaimachine wordt vervolgens geparkeerd in het
laadstation tussen 15:00 en 21:00 uur.
Verwijder het vinkje van beide perioden om maaien
gedurende een hele dag uit te schakelen.
3.12.5 Kopiëren
Gebruik deze functie om de instellingen voor de huidige
dag te kopiëren naar andere dagen.
Markeer
Kopiëren
met de pijltoetsen en druk op OK.
Gebruik vervolgens de pijltoetsen omhoog en omlaag
om de cursor naar een andere dag te verplaatsen. De
tijden zullen worden gekopieerd naar de dagen die met
OK zijn gemarkeerd.
3.12.6 Reset
Deze functie reset de timer naar de fabrieksinstelling,
waarbij de robotmaaier 24 uur per dag en 7 dagen per
week mag werken.
Heel de week
Huidige dag
Reset timer
3.12.6.1 Huidige dag
Hiermee wordt de geselecteerde dag in het tabsysteem
gereset.
Op basis van de fabrieksinstelling mag de robotmaaier
24 uur per dag werken.
3.12.6.2 Heel de week
Hiermee worden alle dagen van de week gereset.
Op basis van de fabrieksinstelling mag de robotmaaier
24 uur per dag en 7 dagen per week werken.
3.13 SensorControl
Alleen voor R130Li, R130LiC R160Li en R160LiC
Maaitijd
Aan/Uit
SENSORREGELING
Via deze functie kan de robotmaaier zijn maaitijden
automatisch aanpassen aan de snelheid waarmee het
gras groeit. Wanneer het weer bevorderlijk is voor het
groeien van het gras maait de robotmaaier vaker en
wanneer het gras minder snel groeit, zal de robotmaaier
automatisch minder tijd aan het gazon besteden. De
eerste maaicyclus van de dag wordt altijd uitgevoerd.
Daarna zal SensorControl beslissen over het vervolg.
Voor optimale SensorControl-prestaties raden we aan
om alleen de tijden te deselecteren waarop de
robotmaaier niet moet werken. Alle andere tijden
moeten beschikbaar zijn voor de SensorControl.
Handmatige timerinstellingen hebben altijd een hogere
prioriteit dan SensorControl, zodat de robotmaaier niet
buiten de timerinstellingen kan maaien.
Wanneer de SensorControl is geactiveerd, heeft de
robotmaaier tijd nodig om te bepalen wat de optimale
maaitijd voor het betreffende werkgebied is. Daarom kan
het enkele dagen duren voordat de maairesultaten
optimaal zijn na kalibratie.
Opmerking: SensorControl wordt gereset als de maaier
langer dan 50 uur is uitgeschakeld of als
Reset alle
gebruikersinstellingen
wordt uitgevoerd. Het resetten
van timerinstellingen heeft geen invloed op
SensorControl.
Wanneer de SensorControl is geactiveerd, is het erg
belangrijk om regelmatig te controleren of de maaischijf
schoon is en de messen in goede staat zijn. Gras dat
rond de maaischijfas is gedraaid of botte messen
kunnen de werking van de SensorControl beïnvloeden.
3.13.1 SensorControl Aan/Uit
Voor het activeren van SensorControl: schakel het
selectievakje in door op OK te drukken.
3.13.2 Maaitijd
U kunt kiezen uit 3 maaihoogtes.
Hoog
Midden
Laag
Maaitijd
307 - 002 - 11.10.2017 Installatie - 25
Als de maairesultaten bij gebruik van de SensorControl
niet optimaal zijn, kan het nodig zijn om de
maaitijdinstellingen aan te passen.
3.13.2.1 Maaitijd aanpassen
1. Zet de cursor op
Maaitijd
en druk op OK.
2. Gebruik de pijltoetsen rechts en links om de maaitijd
met 3 vooraf ingestelde intervallen te verlengen of te
verkorten.
3.14 Smart System
Alleen voor R100LiC, R130LiC en R160LiC
Status
Apparaat uitsluiten
SMART SYSTEM
Het GARDENA smart system maakt draadloze interactie
mogelijk tussen de smart robotmaaier en andere
apparaten in het GARDENA smart system, zoals Water
Controls en sensoren. In het menu Opties kunt u:
de smart robotmaaier opnemen in of uitsluiten van
de GARDENA smart system app.
de status van de draadloze verbinding met het smart
system controleren.
Let op: De procedure voor het opnemen kan meerdere
minuten duren. Zodra het opnemen is gelukt, keert u
automatisch terug naar het beginscherm van de maaier.
Indien het opnemen om de een of andere reden mislukt,
probeer het dan opnieuw.
3.14.1 Uitgeschakelde menu's
Zolang de smart robotmaaier deel uitmaakt van het
smart system worden sommige menu's uitgeschakeld,
zodat de instellingen van het smart system niet worden
gewijzigd. U kunt nog steeds alle instellingen zien, maar
ze kunnen alleen worden gewijzigd met de GARDENA
smart system app. De volgende instellingen in de
menuselectie van de smart robotmaaier worden
geblokkeerd:
Timer
Tijd en datum
Taalvariaties
Land
3.14.2 Installatie
Zorg ervoor dat de smart robotmaaier volledig is
geïnstalleerd voordat u hem opneemt in de GARDENA
smart system app. Zie
Installatie op pagina 10
. Het is
belangrijk om de installatie zorgvuldig te plannen.
3.14.3 Apparaat integreren
Om uw smart robotmaaier te integreren in de
GARDENA smart system app, selecteert u de optie
Integratiemodus activeren
in het menu van de smart
robotmaaier. Hierdoor ontstaat de draadloze verbinding
tussen de robotmaaier en de GARDENA smart system
app. De smart robotmaaier wordt alleen in de app
weergegeven als u eerst de integratiemodule activeert.
3.14.4 Integratie in de app
Voer deze stap alleen uit nadat de installatie is voltooid.
Voor de integratie is een smart gateway-verbinding met
internet nodig. De integratie van alle GARDENA smart-
apparaten vindt plaats via de app. Volg ook de
instructies in de app. De gratis GARDENA smart system
app kan worden gedownload uit de Apple App Store of
de Google Play Store.
3.14.5 Status
Signaalsterkte
Aangesloten Ja/Nee
Status
Zodra de robotmaaier is verbonden met de smart
system gateway, kunt u in dit menu de verbindingsstatus
controleren.
3.14.5.1 Verbonden Ja/Nee
De status is verbonden of niet verbonden.
3.14.5.2 Signaalsterkte
Signaalsterkte
Slecht
Matig
Goed
De signaalkwaliteit tussen de robotmaaier en de
gateway is
goed, zwak
of
slecht
. Het laadstation van de
robotmaaier moet bij voorkeur worden geplaatst op een
tuinlocatie met een
goede signaalsterkte
voor de beste
prestaties van het smart system.
3.14.6 Apparaat uitsluiten
Selecteer de optie Apparaat uitsluiten in het menu van
de maaier om de draadloze verbinding tussen de
robotmaaier en het smart system te verwijderen. Als u
akkoord gaat met uitsluiten van het apparaat, is er geen
communicatie meer tussen de robotmaaier en andere
smart system apparaten.
Let op: De robotmaaier moet handmatig worden
verwijderd uit de lijst van producten in de smart system-
applicatie.
3.15 Veiligheid
Via deze selectie kunnen instellingen met betrekking tot
de beveiliging en de verbinding tussen de maaier en het
laadstation worden aangepast.
26 - Installatie 307 - 002 - 11.10.2017
Uitgebreid
Veiligheidsniveau
VEILIGHEID
3.15.1 Veiligheidsniveau
U kunt kiezen uit 3 veiligheidsniveaus.
Hoog
Midden
Laag
Veiligheidsniveau
Bij de veiligheidsniveaus
Laag
en
Midden
is de toegang
tot de robotmaaier geblokkeerd als de PIN-code
onbekend is. Bij veiligheidsniveau
Hoog
klinkt er tevens
een waarschuwingspiepje als er niet binnen een
ingestelde termijn de juiste PIN-code wordt ingevoerd.
Wanneer vijf keer achter elkaar een verkeerde PIN-code
wordt ingevoerd, wordt de robotmaaier enige tijd
geblokkeerd. De tijd voor de blokkering wordt bij elke
volgende mislukte poging verlengd.
Werking
Laag Midden Hoog
Tijdsslot X X X
PIN-verzoek X X
Alarm X
3.15.1.1 Tijdsslot
Deze functie houdt in dat de robotmaaier na 30 dagen
niet meer kan worden gestart tenzij eerst de juiste PIN-
code wordt ingevoerd. Na het verstrijken van deze 30
dagen blijft de robotmaaier gewoon maaien, maar als de
klep wordt geopend, verschijnt de melding
Voer pincode
in
. Voer uw code weer in en druk op OK.
3.15.1.2 PIN-verzoek
Deze functie houdt in dat de robotmaaier om een PIN-
code vraagt wanneer de hoofdschakelaar op
1
wordt
gezet en elke keer dat de klep wordt geopend. Om de
robotmaaier te kunnen gebruiken, moet de juiste PIN-
code worden ingevoerd.
Wanneer vijf keer achter elkaar een verkeerde PIN-code
wordt ingevoerd, wordt de robotmaaier enige tijd
geblokkeerd. De tijd voor de blokkering wordt bij elke
volgende mislukte poging verlengd.
3.15.1.3 Alarm
Deze functie houdt in dat er een alarmsignaal klinkt
wanneer de pincode niet binnen 10 seconden na het
indrukken van de STOP-knop wordt ingevoerd of
wanneer de robotmaaier om de een of andere reden is
opgetild. Een tikkend geluid geeft aan dat de PIN-code
moet worden ingevoerd om te voorkomen dat het alarm
afgaat. Het alarm kan op elk moment weer worden
uitgeschakeld door invoer van de juiste PIN-code.
3.15.2 Uitgebreid
Wijzig PIN-code
Nieuw lussignaal
Uitgebreid
3.15.2.1 Nieuw lussignaal
Het lussignaal wordt willekeurig gekozen, zodat een
unieke koppeling tussen de robotmaaier en het
laadstation ontstaat. In zeldzame gevallen kan het nodig
zijn om een nieuw signaal te genereren, bijvoorbeeld als
twee aangrenzende installaties signalen gebruiken die
erg op elkaar lijken.
1. Plaats de robotmaaier in het laadstation.
2. Selecteer
Nieuw lussignaal
in het menu.
3. Druk op OK en wacht op de bevestiging dat het
lussignaal is gegenereerd. Dit duurt gewoonlijk
ongeveer 10 seconden.
3.15.2.2 Wijzig PIN-code
Voer de nieuwe pincode in en druk op OK. Bevestig
door dezelfde code opnieuw in te voeren en op OK te
drukken. Als de PIN-code is gewijzigd, wordt op het
display heel kort de melding
PIN-code gewijzigd
weergegeven.
Maak een notitie van de nieuwe PIN-code op de
aangegeven regel in Aantekeningen. Zie
Inleiding op
pagina 3
.
3.16 Installatie
Voor veel werkgebieden is er geen noodzaak tot
wijziging van de fabrieksinstellingen, maar soms kan
afhankelijk van de gazoncomplexiteit het maairesultaat
worden verbeterd door handmatige instellingen te
maken.
Tuindekking
Uitgebreid
INSTALLATIE
3.16.1 Gazondekking
Via dit menu kan de robotmaaier naar afgelegen delen
van een werkgebied worden geleid. In complexe tuinen
waarin bijvoorbeeld veel gebieden zijn verbonden via
smalle doorgangen, kan het maairesultaat sterk worden
verbeterd door het wijzigen van instellingen.
Er kunnen maximaal 3 afgelegen gebieden worden
ingesteld. Selecteer een gebied met behulp van de
pijltoetsen naar links en rechts gevolgd door OK.
307 - 002 - 11.10.2017 Installatie - 27
Gebied 3
Gebied 2
Gebied 1
Tuindekking
Gebied1
Gebied2
Gebied3
Er zijn een aantal unieke selecties nodig om de
robotmaaier toe te staan om de afgelegen zone te
bereiken.
Tuindekking
Meer
Uitschakelen
Hoe vaak?
Hoe ver?
Hoe?
Gebied 1, 2 of 3
Op basis van de fabrieksinstellingen kan de robotmaaier
de begeleidingsdraad over een lengte van 300 meter
volgen in 20% van de gevallen dat de robotmaaier het
laadstation verlaat. Als de begeleidingsdraad in
werkelijkheid korter is dan 300 m, zal de robotmaaier
hem volgen tot het punt waar de begeleidingsdraad is
aangesloten op de begrenzingsdraad.
3.16.1.1 Area 1, 2 or 3 > Hoe?
De robotmaaier gebruikt de begeleidingsdraad om
gebied 1, 2 of 3 te bereiken. Als alle gebieden worden
gebruikt, is het dus belangrijk om te overwegen wat de
optimale plaats is voor het laadstation. De
begeleidingsdraad moet door alle gebieden lopen en
mag tegelijkertijd niet de maximale lengte van de
begeleidingsdraad overschrijden.
3.16.1.2 Area 1, 2 or 3 > Hoe ver?
Voer de afstand in meters in langs de stroomdraad
vanaf het laadstation naar het gebied waar de
robotmaaier begint te maaien.
Gebruik de pijltoetsen rechts en links om tussen de
verschillende opties te schakelen.
Tip! Bepaal via de functie
Test
(
Area 1, 2 or 3 > Meer >
Test
) hoe groot de afstand tot het gebied is. De afstand
in meters wordt weergegeven op het display van de
maaier wanneer STOP is ingedrukt. Zie
De afstand tot
een afgelegen gebied meten op pagina 29
. De
gemeten afstand getoond in het display kan direct
worden opgeslagen naar het geselecteerde afgelegen
gebied. Alle actuele waarden worden overschreven door
de nieuwe gemeten afstand.
? m / ft.
3.16.1.3 Area 1, 2 or 3 > Hoe vaak?
Het aantal keren dat de robotmaaier naar de afgelegen
zone moet worden geleid, wordt ingesteld als een
percentage van het totale aantal keren dat hij het
laadstation verlaat. Alle andere keren begint de
robotmaaier te maaien bij het laadstation.
Selecteer het percentage dat overeenkomt met de
omvang van de afgelegen zone ten opzichte van het
totale werkoppervlak. Wanneer de afgelegen zone
bijvoorbeeld de helft van het totale werkoppervlak
bestrijkt, selecteert u 50%. Als de afgelegen zone
kleiner is, voert u een lager getal in. Wanneer er
meerdere zones zijn, moet u erom denken dat het totaal
nooit hoger kan zijn dan 100%.
Zie de voorbeelden in
Voorbeelden van indelingen van
tuinen op pagina 34
.
Gebruik de cijfertoetsen om het percentage in te voeren.
30%
20%
28 - Installatie 307 - 002 - 11.10.2017
3.16.1.4 Area 1, 2 or 3 > Uitschakelen
Elk gebied kan worden uitgeschakeld en ingeschakeld
zonder dat de instellingen opnieuw moeten worden
ingevoerd. Selecteer
Uitschakelen
en druk op OK.
3.16.1.5 Gebied 1, 2 of 3 > Meer > Test
Het testen van geselecteerde instellingen kan worden
beschouwd als een normaal onderdeel van de
installatie.
Als de functie
Test
wordt geactiveerd, rijdt de
robotmaaier zo ver mogelijk weg van de
begeleidingsdraad als is toegestaan op basis van de
geselecteerde doorrijbreedte.
3.16.1.6 Test: Area 1, 2 or 3
Om de geselecteerde instellingen te testen:
1. Plaats de robotmaaier in het laadstation.
2. Gebruik de pijltoetsen omlaag en rechts/links om het
te testen gebied te selecteren op het scherm
Overzicht tuindekking
. Druk op OK.
3. Selecteer
Meer
en druk op OK.
4. Selecteer
Test
en druk op OK.
5. Druk op START en sluit de klep.
6. De robotmaaier zal nu het laadstation verlaten en de
begeleidingsdraad in de richting van het afgelegen
gebied gaan volgen. Controleer of de robotmaaier
de vereiste afstand langs de begeleidingsdraad
helemaal kan volgen.
7. De test is gelukt als de robotmaaier de
begeleidingsdraad zonder problemen kan volgen
naar het vereiste startpunt.
3.16.1.7 De afstand tot een afgelegen gebied meten
1. Parkeer de robotmaaier in het laadstation.
2. Voer in de menufunctie
Area 1, 2 or 3
>
Hoe ver?
een afstand in die boven iedere twijfel hoger is dan
het werkelijke getal. De maximale afstand die kan
worden ingevoerd is 500 meter.
3. Selecteer
Area 1, 2 or 3
>
Meer
>
Test
en druk op
OK.
4. Druk op START en sluit de klep.
5. Druk op STOP op de gewenste positie. De afstand
wordt nu weergegeven in het display. Dit getal kan
nu worden opgeslagen in
Area 1, 2 or 3
>
Hoe ver?
.
3.16.1.8 Area 1, 2 or 3 > Meer > Reset
Via deze functie kan een afzonderlijke gebiedsinstelling
worden teruggezet naar de fabrieksinstelling. Selecteer
Area 1, 2 or 3
>
Meer
>
Reset
met behulp van de
pijltoetsen links/rechts gevolgd door OK om een
gebiedsinstelling te resetten.
3.16.2 Uitgebreid
Onder het kopje
Uitgebreid
vindt u meer instellingen die
bepalen hoe de robotmaaier zich gedraagt. De
instellingen in dit menu zijn enkel nodig als aanvullende
besturing van de maaier noodzakelijk is, bijvoorbeeld bij
zeer complexe tuinen. De fabrieksinstellingen zijn zo
geselecteerd dat ze zouden moeten werken voor de
meeste werkgebieden.
Rijd over draad
Achteruitrijafstand
Uitrijhoeken
Doorrijbreedte
Uitgebreid
3.16.2.1 Doorrijbreedte
De doorrijbreedte bepaalt hoe ver de robotmaaier
verwijderd mag blijven van de begeleidingsdraad/
begrenzingsdraad wanneer hij deze van en naar het
laadstation volgt. Het gebied naast de draad dat de
robotmaaier dan gebruikt, wordt de corridor genoemd.
Door op diverse afstanden vanaf de draad te werken,
wordt de kans op spoorvorming verkleind. Daarom wordt
aangeraden om de grootste doorrijbreedte (breedste
corridor) te kiezen die mogelijk is op basis van de
grootte van het werkgebied.
De robotmaaier stelt de doorrijbreedte in afhankelijk van
de grootte van het maaigebied wanneer hij zich langs
een geleidingsdraad verplaatst. Dankzij het ingebouwde
automatische mechanisme kan de robotmaaier de
afstand vanaf de draad variëren op basis van waar in
het werkgebied deze zich bevindt. De doorrijbreedte
wordt bijvoorbeeld automatisch verkleind in smalle
doorgangen.
De fabrieksinstellingen zijn geschikt voor veel
werkgebieden, d.w.z. dat de robotmaaier zelf de
ingebouwde functies kan gebruiken om de grootst
mogelijke doorrijbreedte aan te houden. In complexere
tuinen, bv. waar de begeleidingsdraad dicht bij obstakels
307 - 002 - 11.10.2017 Installatie - 29
is gelegd omdat deze obstakels niet met behulp van de
begrenzingslus konden worden geïsoleerd, kan de
bedrijfszekerheid worden verbeterd door een aantal van
de hieronder vermelde handmatige instellingen door te
voeren.
3.16.2.2 Doorrijbreedte > Begeleiding
De doorrijbreedte van de begeleiding wordt automatisch
aangepast. Alleen in zeldzame gevallen moeten
handmatige instellingen worden ingevoerd. De
doorrijbreedte van de begeleiding kan worden ingesteld
tussen
0
en
9
.
Bij de waarde
0
zal de robotmaaier pal over het midden
van de begeleidingsdraad rijden.
Gebruik de pijltoetsen om de gewenste waarde te
selecteren.
De fabrieksinstelling is
9
.
3.16.2.3 Uitrijhoeken
Gewoonlijk verlaat de robotmaaier het laadstation in een
richting vanuit een uitrijsector van 90°-270°. Door de
uitrijhoeken te wijzigen, wordt het voor de robotmaaier
makkelijker om het grootste werkgebied te bereiken
wanneer het laadstation in een doorgang is geplaatst.
3.16.2.4 Uitrijhoeken > Sectoren
De robotmaaier kan worden ingesteld voor 1 of 2
uitrijsectoren. Als het laadstation in een doorgang is
geplaatst, kunnen er 2 uitrijhoeken, bijvoorbeeld
70°-110° en 250°-290° worden gebruikt.
Bij gebruik van 2 uitrijhoeken is het nodig om tevens te
specificeren hoe vaak de robotmaaier het laadstation via
Sector 1
moet verlaten. Dat wordt gedaan via de functie
Aandeel
door aanvankelijk een percentage op te geven.
Een percentage van 75% betekent bijvoorbeeld dat de
robotmaaier het laadstation in 75% van de gevallen
verlaat via
Sector 1
en in 25% van de gevallen via
Sector 2
.
Gebruik de cijfertoetsen om de voor de sectoren
gewenste hoeken in graden en het aandeel in procenten
in te voeren.
3.16.2.5 Achteruitrijafstand
Via deze functies bepaalt u hoe ver de robotmaaier uit
het laadstation achteruit moet rijden voordat hij met
maaien begint. Dit is een nuttige functie wanneer het
laadstation bijvoorbeeld ver onder een veranda of een
andere krappe ruimte is geplaatst.
Gebruik de cijfertoetsen om de gewenste
achteruitrijafstand in centimeters in te voeren. De
fabrieksinstelling is 60 cm.
3.16.2.6 Rijd over draad
De voorzijde van de robotmaaier rijdt altijd een bepaalde
afstand voorbij de begrenzingsdraad voordat de maaier
keert. Die afstand is standaard ingesteld op 32 cm, maar
kan zo nodig worden gewijzigd. U kunt een waarde
tussen 25 en 40 selecteren.
Houd er rekening mee dat de gegeven afstand slechts
een geschatte waarde is en dat deze uitsluitend dient ter
referentie. In werkelijkheid kan de afstand tussen de
robotmaaier en de begrenzingsdraad variëren.
Specificeer het aantal centimeters dat de robotmaaier
voorbij de begrenzingsdraad moet rijden en druk op OK.
3.17 Instellingen
Via deze functie kunt u wijzigingen aanbrengen in de
algemene instellingen van de robotmaaier.
ECO-modus
Algemeen
INSTELLINGEN
3.17.1 ECO-modus
Deze functie schakelt het lussignaal van de
begrenzingslus, de begeleidingsdraden en het
laadstation automatisch uit wanneer de robotmaaier niet
maait, d.w.z. wanneer de maaier wordt opgeladen of
niet mag maaien op basis van timerinstellingen.
30 - Installatie 307 - 002 - 11.10.2017
De
ECO-modus
is geschikt voor situaties waarin andere
draadloze apparatuur wordt gebruikt die niet compatibel
is met de robotmaaier, zoals bepaalde ringleidingen of
garagedeuren.
Als de
ECO-modus
is geactiveerd, knippert het
indicatielampje op het laadstation groen. In de
ECO-
modus
kan de robotmaaier alleen in het laadstation
worden gestart en niet in het werkgebied.
In de
ECO-modus
moet altijd op de STOP-knop worden
gedrukt voordat de robotmaaier uit het laadstation wordt
gehaald. Het is niet mogelijk om de robotmaaier op een
andere manier te starten. Als u de maaier per ongeluk
uit het laadstation hebt gehaald zonder eerst de STOP-
knop in te drukken, moet u de maaier weer in het
laadstation plaatsen en de STOP-knop indrukken.
Alleen dan kan de robotmaaier in het werkgebied
worden gestart.
Kies de
ECO-modus
en druk op OK om de
ECO-modus
te activeren.
Let op: Druk altijd op de STOP-knop alvorens de
robotmaaier uit het laadstation te verwijderen. In de
ECO-modus
start de robotmaaier anders niet binnen het
werkgebied.
3.17.2 Algemeen
Stel de taal en tijd af of zet de gebruikersinstellingen
terug naar de fabrieksinstellingen.
Over
Reset alle
gebruikersinstellingen
Land
Taal
Tijd en datum
Algemeen
3.17.2.1 Tijd & datum
Via deze functie kunt u de huidige tijd en datum in de
gewenste notatie instellen.
Tijd en datum — Tijdsinstelling
Ingestelde datum
Tijdnotatie
Datumnotatie
Tijd instellen:
Voer de juiste tijd in en druk op OK om
af te sluiten.
Datum instellen:
Voer de juiste datum in en druk op
OK om af te sluiten.
Tijdnotatie:
Plaats de cursor bij de gewenste
tijdnotatie: 12u/24u. Druk op OK om af te sluiten.
Datumnotatie:
Plaats de cursor bij de gewenste
datumnotatie:
JJJJ-MM-DD (jaar-maand-dag)
MM-DD-JJJJ (maand-dag-jaar)
DD-MM-JJJJ (dag-maand-jaar)
Sluit af door op OK te drukken.
3.17.2.2 Taal
Met deze functie stelt u de taal in.
Taal selecteren: Zet de cursor bij de gewenste taal en
druk op OK.
3.17.2.3 Land
Met deze functie kunt u het land selecteren waarin de
robotmaaier wordt gebruikt.
Plaats de cursor op het gewenste land en druk op OK.
3.17.2.4 Reset alle gebruikersinstellingen
Met deze functie kunt u de robotmaaier resetten naar de
fabrieksinstellingen.
De volgende instellingen worden echter niet gewijzigd:
Veiligheidsniveau
PIN-code
Lussignaal
Datum & tijd
Taal
Land
1. Selecteer
Reset alle gebruikersinstellingen
in het
menu en druk op OK.
2. Bevestig door op OK te drukken.
3.17.2.5 Over
Het menu
Over
geeft informatie weer over het model
robotmaaier, het serienummer en de verschillende
softwareversies.
307 - 002 - 11.10.2017 Installatie - 31
3.18 Overzicht menustructuur
** GARDENA R100LiC, R130LiC, R160LiC
Reset
alle
dagen
Ma Di Wo Do Vr Za Heel de
week
Huidige
dag
Zo
KopiërenPeriode 2Periode 1
Overzicht/maandag
Timer
* GARDENA R130Li, R130LiC, R160Li, R160LiC
Uitgebreid
Veiligheidsniveau
Nieuw
lussignaal
Wijzig
PIN-code
HoogMiddenLaag
Veiligheid
Apparaat
uitsluiten
Status
Signaal-
sterkte
Ja/Nee
Aangesloten
SlechtMatigGoed
Smart system**
SensorControl*
Maaitijd
HoogMiddenLaag
Aan/Uit
32 - Installatie 307 - 002 - 11.10.2017
3.19 Overzicht menustructuur
Aan/Uit
Algemeen
Over
Reset alle
Gebruikersinstelling
Land Taal
Datumnotatie
TijdnotatieIngestelde
datum
Ingestelde
tijd
Tijd &
datum
ECO-modus
Instellingen
Uitgebreid
Rijdt over
draad
Achteruitrij-
afstand
Doorrij-
breedte
Uitrij-
hoeken
Meer
Test Reset
UitschakelenHoe
ver?
Hoe
vaak?
Hoe?
Gebied 1-3
Tuin
dekking
Installatie
307 - 002 - 11.10.2017 Installatie - 33
3.20 Voorbeelden van indelingen van tuinen
De werking van de robotmaaier wordt in zekere mate beïnvloed door de gekozen instellingen. Door de instellingen
van de robotmaaier af te stemmen op de vorm van de tuin is het voor de robotmaaier makkelijker om alle delen
regelmatig te bereiken en een perfect maairesultaat te realiseren.
Voor verschillende indelingen zijn verschillende instellingen nodig. Op de volgende pagina's vindt u enkele
voorbeelden van indelingen met suggesties en instellingen voor de installatie.
De aanbevolen timerinstellingen in de volgende voorbeelden gelden voor de R100Li, R100LiC, tenzij anders vermeld.
Op www.gardena.com vindt u nog meer hulp bij de installatie. Selecteer het land en open vervolgens de pagina's met
ondersteuning, voor meer informatie en video's.
Let op: De standaardinstellingen voor de robotmaaier zijn zodanig gekozen dat deze geschikt zijn voor zo veel
mogelijk verschillende tuinen. De instellingen hoeven enkel te worden gewijzigd wanneer er sprake is van speciale
installatiecondities.
3.20.1 Open en vlak gebied
Gebied
150 m
2
Timer
R100Li, R100LiC
08:00 - 14:00, Maandag, woensdag,
vrijdag
R130Li, R130LiC, R160Li, R160LiC
08:00 - 13:00, Maandag, woensdag,
vrijdag
Gazondekking
Fabrieksinstelling
Opmerkingen De timer moet worden gebruikt om te
voorkomen dat het gras er geplet uit-
ziet, omdat het gebied kleiner is dan
de maximale capaciteit van de robot-
maaier.
3.20.2 Een aantal eilanden en een helling van 35%
Gebied
500 m
2
270˚
90˚
Timer
R100Li, R100LiC
08:00 - 18:30, Maandag t/m zondag
R130Li, R130LiC, R160Li, R160LiC
08:00 - 16:30, Maandag t/m zondag
Gazondekking
Fabrieksinstelling
Opmerkingen Plaats het laadstation in het lagere
deel van het werkgebied. Leg de be-
geleidingsdraad onder een hoek over
de steile helling. Zorg ervoor dat de
begeleidingsdraad wordt gelegd vol-
gens de aanbevelingen in
De begelei-
dingsdraad leggen en aansluiten op
pagina 20
34 - Installatie 307 - 002 - 11.10.2017
3.20.3 L-vormige tuin met enkele eilanden en het laadstation geplaatst in het smalle gedeelte
Gebied 800 m
2
3 m / 10 ft
Timer
R100Li, R100LiC
07:00 - 24:00, Maandag t/m zondag
R130Li, R130LiC, R160Li, R160LiC
08:00 - 22:00, Maandag t/m zondag
Gazondekking
Gebied 1:
Hoe?
Volg
Hoe ver?
X m
Hoe vaak?
60%
Opmerkingen De
Tuindekking
(Hoe vaak?) voor
Volg
moet worden opgegeven als een
waarde die overeenkomt met het
grootste deel van het werkgebied,
omdat het grootste deel van het werk-
gebied door de robotmaaier makkelijk
kan worden bereikt door de begelei-
dingsdraad vanaf het laadstation te
volgen. Zorg ervoor dat de begelei-
dingsdraad wordt gelegd volgens de
aanbevelingen in
De begeleidings-
draad leggen en aansluiten op pagina
20
.
3.20.4 U-vormige tuin verbonden met een smalle doorgang
Gebied
1 000 m
2
1,5 m / 5 ft
Timer
R100Li, R100LiC
06:00 - 24:00, Maandag t/m zondag
R130Li, R130LiC, R160Li, R160LiC
07:00 - 24:00, Maandag t/m zaterdag
Gazondekking
Gebied 1:
Hoe?
Volg
Hoe ver?
X m
Hoe vaak?
40%
Opmerkingen De begeleidingskabel moet langs de
smalle doorgang worden geplaatst
om ervoor te zorgen dat de robot-
maaier het laadstation zonder proble-
men kan vinden vanaf de linkerzijde
van het werkgebied. 60% is geselec-
teerd voor
Tuindekking
,
Hoe vaak?
,
omdat het linker gebied bijna de helft
van de totale oppervlakte is. Zorg er-
voor dat de begeleidingsdraad wordt
gelegd volgens de aanbevelingen in
De begeleidingsdraad leggen en aan-
sluiten op pagina 20
.
307 - 002 - 11.10.2017 Installatie - 35
3.20.5 Asymmetrisch werkgebied met een smalle doorgang en enkele eilanden
Gebied 800 m
2
2 m / 7 ft
Timer
R100Li, R100LiC
07:00 - 24:00, Maandag t/m zaterdag
R130Li, R130LiC, R160Li, R160LiC
08:00 - 22:00, Maandag t/m zaterdag
Gazondekking
Fabrieksinstelling
Opmerkingen De begeleidingsdraad moet langs de
smalle doorgang worden gelegd om
ervoor te zorgen dat de robotmaaier
het laadstation zonder problemen kan
vinden vanaf de rechterzijde van het
werkgebied. Omdat het rechterdeel
van het gebied maar een klein deel
van het werkgebied bestrijkt, kan de
fabrieksinstelling
Tuindekking
worden
gebruikt. Zorg ervoor dat de begelei-
dingsdraad wordt gelegd volgens de
aanbevelingen in
De begeleidings-
draad leggen en aansluiten op pagina
20
.
3.20.6 3 gebieden verbonden met twee nauwe doorgangen
Gebied
800 m
2
Timer
: R100Li, R100LiC:
07:00 - 24:00, Maandag t/m zaterdag
R130Li, R130LiC, R160Li, R160LiC:
08:00 - 22:00, Maandag t/m zaterdag
Gazondekking
Gebied 1:
Hoe?
Begeleiding
Hoe ver?
X m
Hoe vaak?
25 %
Gebied 2:
Hoe?
Begeleiding
Hoe ver?
X m
Hoe vaak?
25 %
Opmerkingen Omdat het werkgebied uit drie zones
bestaat die door twee nauwe door-
gangen met elkaar verbonden zijn,
moet
Tuindekking
worden gebruikt
om diverse zones te creëren, voor
een gelijkmatig maairesultaat in het
hele werkgebied. Zorg ervoor dat de
begeleidingsdraad wordt gelegd vol-
gens de aanbevelingen in
De begelei-
dingsdraad leggen en aansluiten op
pagina 20
.
36 - Installatie 307 - 002 - 11.10.2017
3.20.7 Een tweede gebied
Gebied 500 + 100 m
2
Timer
R100Li, R100LiC:
08:00 - 20:30, Maandag, dinsdag,
donderdag, vrijdag, zaterdag
R130Li, R130LiC, R160Li, R160LiC:
08:00 - 18:30, Maandag, dinsdag,
donderdag, vrijdag, zaterdag
Gazondekking
Fabrieksinstelling
Opmerkingen Het bijgebied wordt op woensdag en
zondag gemaaid met behulp van de
modus
Bijgebied
.
307 - 002 - 11.10.2017 Installatie - 37
4 Bediening
4.1 Hoofdschakelaar
WAARSCHUWING: Lees de
veiligheidsinstructies zorgvuldig door voordat u
de maaier start.
WAARSCHUWING: Houd uw handen en voeten
uit de buurt van de roterende messen. Plaats
uw handen of voeten niet in de buurt van of
onder de kap wanneer de motor draait.
WAARSCHUWING: Gebruik de robotmaaier
nooit wanneer personen, met name kinderen of
huisdieren, zich in het maaigebied bevinden.
Zet de hoofdschakelaar in stand
1
om de
robotmaaier te starten.
Zet de hoofdschakelaar in stand
0
als de
robotmaaier niet in gebruik is of als er werk,
inspectie of onderhoud wordt uitgevoerd.
Als de hoofdschakelaar in stand
0
staat, kunnen de
motoren van de robotmaaier niet starten.
4.2 Starten
1. Druk op de STOP-knop om de klep te openen.
2. Zet de hoofdschakelaar in stand
1
.
3. Voer de PIN-code in.
4. Druk op de START-knop.
5. Selecteer de gewenste bedieningsmodus. Zie
Bedieningsmodus - Start op pagina 38
.
6. Sluit de klep binnen 10 seconden.
Als de robotmaaier in het laadstation is geparkeerd,
verlaat hij het laadstation alleen wanneer de accu
volledig is geladen en wanneer de timer zodanig is
ingesteld dat de maaier kan werken.
Let op: Druk altijd op de START-knop voordat u de klep
sluit om de robotmaaier te starten.
4.3 Bedieningsmodus - Start
Wanneer de START-knop is ingedrukt, kunnen de
volgende bedieningsmodi worden geselecteerd.
Hoofdgebied
Bijgebied
Negeer timer
4.3.1 Hoofdgebied
Hoofdgebied
is de standaard bedieningsmodus waarbij
de robotmaaier automatisch maait en wordt opgeladen.
4.3.2 Bijgebied
Voor het maaien van bijgebieden moet de instelling
Bijgebied
worden gebruikt. Na selecteren van
Bijgebied
maait de robotmaaier totdat de accu leeg is.
Als de robotmaaier in de modus
Bijgebied
wordt
opgeladen, zal hij volledig worden geladen, waarna hij
ongeveer 50 cm naar buiten rijdt en dan stopt. Dit geeft
aan dat hij volledig is opgeladen en gereed is om te
maaien.
Als het hoofdwerkgebied moet worden gemaaid na het
laden, schakelt u de bedieningsmodus eerst naar
Hoofdgebied
alvorens de robotmaaier in het laadstation
te plaatsen.
4.3.3 Negeer timer
Alle timerinstellingen kunnen tijdelijk worden genegeerd
door
Negeer timer
te selecteren. Het is mogelijk om de
timer gedurende 24 uur of 3 dagen te onderdrukken.
4.4 Bedieningsmodus Parkeren
Wanneer de knop PARK is ingedrukt, kunnen de
volgende bedieningsmodi worden geselecteerd.
4.4.1 Parkeer tot nader order
De robotmaaier blijft in het laadstation totdat een andere
bedieningsmodus wordt geselecteerd via de START-
knop.
38 - Bediening 307 - 002 - 11.10.2017
4.4.2 Start op volgende timer
De robotmaaier blijft in het laadstation tot de volgende
timerinstelling de maaier toestaat om te maaien. Deze
bedieningsmodus kan worden gebruikt om een reeds
gestarte maaicyclus te annuleren en de robotmaaier tot
de volgende dag in het laadstation te laten staan.
4.5 Stoppen
1. Druk op de STOP-knop.
De robotmaaier stopt, de maaimotor stopt en de klep
gaat open.
4.6 Uitschakelen
1. Druk op de STOP-knop.
2. Zet de hoofdschakelaar in stand
0
.
Schakel de robotmaaier altijd uit met de
hoofdschakelaar als de maaier moet worden
onderhouden of buiten het werkgebied moet worden
gebracht.
4.7 Timer en Stand-by
Gebruik de timerfunctie (zie
Timer op pagina 23
) om een
al te platgetreden gazon te vermijden.
4.7.1 Stand-by
De robotmaaier heeft een voorgeprogrammeerde stand-
by-tijd die overeenkomt met de tabel voor rusttijden.
Deze stand-by-tijd biedt bijvoorbeeld een goede
mogelijkheid om het gazon te besproeien of om er op te
spelen.
Model
Standby-tijd, uren per dag
R100Li, R100LiC min. 7
R130Li, R130LiC min. 5
R160Li, R160LiC min. 1
4.7.2 De timer instellen
Ga bij het instellen van de timer ervan uit dat de
robotmaaier de vermelde hoeveelheid maait van het
aantal vierkante meters per uur en dag vermeld in de
tabel Werkcapaciteit.
Model
Werkcapaciteit, m
2
per uur en
dag
R100Li, R100LiC Ongeveer 59
R130Li, R130LiC Ongeveer 68
R160Li, R160LiC Ongeveer 70
Als het werkgebied bijvoorbeeld 800 m
2
groot is, dan
moet de robotmaaier zo lang werken:
Model Uren per dag
R100Li, R100LiC 14
R130Li, R130LiC 12
R160Li, R160LiC 11
De tijden zijn bij benadering en hangen onder meer af
van de kwaliteit van het gras, de scherpte van de
messen en de leeftijd van de accu.
WAARSCHUWING: Gebruik de timer om niet te
laten maaien wanneer er zich doorgaans
kinderen of huisdieren op het gazon bevinden,
of voorwerpen die door de draaiende messen
beschadigd kunnen raken.
Door de fabrieksinstellingen voor de timer kan de
robotmaaier 24 uur per dag en 7 dagen per week
werken. De robotmaaier zal echter niet werken tijdens
de ingebouwde stand-by-periode.
4.7.3 Voorbeeld 1
De tijden in dit voorbeeld gelden voor de GARDENA
R130Li, R130LiC, maar voor de andere modellen geldt
hetzelfde principe.
Timerinstelling, periode 1: 00:00 - 22:00.
Actieve periode (A): 00:00 - 19:00.
In de fabrieksinstelling begint de robotmaaier om 00:00
uur met maaien. De maaier is wordt echter vanaf 19:00
in de stand-bymodus in het laadstation geparkeerd, en
blijft daar tot hij om 00:00 uur weer begint met maaien.
Als de timerinstelling wordt opgedeeld in 2
werkperiodes, kan de rustperiode worden opgedeeld in
een aantal periodes. De minimale rusttijd dient echter
overeen te komen met de tabel voor Rusttijden.
307 - 002 - 11.10.2017 Bediening - 39
24 uur
Bediening
Sta
n
d-by
O
pl
aden
Maai
en
B
A
GARDENA R130Li, R130LiC
Bedrijf, A = max. uren 19
Laden/stand-by, B = min. uren 5
4.7.4 Voorbeeld 2
De tijden in dit voorbeeld gelden voor de GARDENA
R130Li, R130LiC, maar voor de andere modellen geldt
hetzelfde principe.
Timerinstelling periode 1 (A): 00:00 - 18:00.
Timerinstelling periode 2 (C): 20:00 - 23:00.
Actieve periode (A): 00:00 - 16:00
Actieve periode (C): 20:00 - 21:00.
De robotmaaier maait tussen 00:00 en 18:00. Hij zal om
20:00 uur opnieuw gaan werken, maar om 21:00 uur
stoppen in de stand-bymodus, totdat hij om 00:00 uur
weer start.
Opl
aden
Maaien
24 uur
Stand-by
Stand-by
Bedie
n
i
n
g
Bediening
GARDENA R130Li, R130LiC
Bedrijf, A + C = max. uren 19
Laden/stand-by, B + D = min. uren 5
4.8 Een lege accu opladen
Wanneer de GARDENA-robotmaaier nieuw is of langere
tijd is opgeslagen, zal de accu leeg zijn en moet deze
voor gebruik worden geladen.
WAARSCHUWING: Laad de robotmaaier alleen
op met een laadstation dat daarvoor bedoeld is.
Onjuist gebruik kan leiden tot elektrische
schokken, oververhitting of lekkage van
corroderende vloeistof uit de accu.
Bij lekkage van elektrolyt spoelt u deze weg met
water. Raadpleeg onmiddellijk een arts indien
de elektrolyt in aanraking komt met uw ogen
etc.
1. Zet de hoofdschakelaar in stand
1
.
2. Plaats de robotmaaier in het laadstation. Open de
klep en schuif de robotmaaier zo ver mogelijk naar
binnen om te zorgen voor een goed contact tussen
de robotmaaier en het laadstation. Zie Contact- en
laadstrips in
Productoverzicht op pagina 5
3. Op het display wordt aangegeven dat de accu wordt
opgeladen.
4.9 Maaihoogte aanpassen
De maaihoogte kan worden ingesteld van MIN (2 cm) tot
MAX (6 cm).
Als het gras lang is, kunt u de robotmaaier het beste op
de maximale maaihoogte laten beginnen. Zodra het gras
korter is, kan de maaihoogte geleidelijk lager worden
ingesteld.
4.9.1 De maaihoogte aanpassen
1. Druk op de STOP-knop om de robotmaaier te
stoppen.
2. Open de klep van de maaihoogteafstelling.
3. Draai de knop in de vereiste positie.
Draai rechtsom als u de maaihoogte wilt
verhogen.
Draai linksom als u de maaihoogte wilt verlagen.
4. Sluit de klep.
OPGELET: In de eerste week na een nieuwe
installatie moet de maaihoogte worden
ingesteld op MAX om schade aan de lusdraad
te voorkomen. Hierna kan de maaihoogte elke
week geleidelijk worden verlaagd totdat de
gewenste maaihoogte is bereikt.
40 - Bediening 307 - 002 - 11.10.2017
5 Onderhoud
5.1 Introductie - onderhoud
Voor een betere betrouwbaarheid en langere
levensduur: controleer en reinig de robotmaaier
regelmatig en vervang versleten onderdelen, indien
nodig. Alle onderhoud en reparaties moeten worden
uitgevoerd volgens de instructies van GARDENA. Zie
Garantiebepalingen op pagina 57
.
Na de ingebruikname van de robotmaaier moet u de
maaischijf en de messen eens per week inspecteren.
Als de mate van slijtage in deze periode laag is, kan het
controle-interval worden vergroot.
Het is belangrijk dat de maaischijf soepel draait. De
randen van de messen mogen niet beschadigd zijn. De
levensduur van de messen kan sterk uiteenlopen en
hangt bijvoorbeeld af van:
de rijtijd en de grootte van het werkgebied.
de grassoort en seizoensgebonden groei.
grond, zand en het gebruik van kunstmest.
de aanwezigheid van voorwerpen zoals
dennenappels, afgewaaide vruchten, speelgoed,
gereedschap, stenen en wortels.
De normale levensduur is 3 tot 6 weken bij gebruik
onder gunstige voorwaarden. Zie
Messen vervangen op
pagina 41
voor het vervangen van de messen.
WAARSCHUWING: Draag
veiligheidshandschoenen.
Let op: Werken met botte messen geeft een slechter
maairesultaat. Het gras wordt niet goed gemaaid en er
is meer energie nodig, waardoor de robotmaaier een
kleiner oppervlak dan normaal kan maaien.
5.2 Robotmaaier reinigen
Het is belangrijk om de robotmaaier schoon te houden.
Een maaier waar een grote hoeveelheid gras aan blijft
plakken, werkt minder goed op hellingen. Het wordt
aanbevolen om voor het reinigen een borstel te
gebruiken.
OPGELET: Gebruik nooit een hogedrukreiniger
en zelfs geen stromend water om de
robotmaaier schoon te maken. Gebruik nooit
oplosmiddelen om schoon te maken.
5.2.1 Chassis en maaischijf
1. Zet de hoofdschakelaar in stand
0
.
2. Til de robotmaaier op z'n kant.
3. Reinig de maaischijf en het chassis met bijvoorbeeld
een afwasborstel. Controleer ook of de maaischijf
vrij kan draaien ten opzichte van de
voetbeschermer. Controleer ook of de messen intact
zijn en vrij kunnen draaien. Als lange grassprieten of
andere objecten hierin binnendringen, kan de
beweging van de maaischijf worden belemmerd.
Zelfs een licht remeffect leidt al tot een hoger
energieverbruik en in het ergste geval zal de
robotmaaier hierdoor niet in staat zijn om een groot
gazon te maaien.
5.2.2 Chassis
Reinig de onderkant van het chassis. Gebruik een
borstel of licht vochtige doek.
5.2.3 Wielen
Reinig rondom de voorwielen en het achterwiel en ook
rond de achterwielsteun. Gras op de wielen kan van
invloed zijn op de wijze waarop de maaier op hellingen
werkt.
5.2.4 Behuizing
Gebruik een vochtige, zachte spons of doek om de kap
te reinigen. Als de kap erg vuil is, kunt u ook een
zeepoplossing of afwasmiddel gebruiken.
5.2.5 Laadstation
Ontdoe het laadstation regelmatig van gras, bladeren,
twijgen en andere objecten die het dokken kunnen
belemmeren.
5.3 Messen vervangen
WAARSCHUWING: Gebruik altijd messen en
schroeven van het juiste type. GARDENA kan
de veiligheid alleen garanderen als originele
messen worden gebruikt. Als u alleen de
messen vervangt en de schroef opnieuw
gebruikt, kan er slijtage aan de schroef
optreden tijdens het maaien en knippen. De
messen kunnen vervolgens uit de behuizing
losraken en ernstig letsel veroorzaken.
Vervang veiligheidshalve versleten of beschadigde
onderdelen. Zelfs als de messen intact zijn, moeten ze
regelmatig worden vervangen voor het beste
maairesultaat en een laag energieverbruik.
307 - 002 - 11.10.2017 Onderhoud - 41
De robotmaaier is voorzien van 3 messen die in de
maaischijf zijn geschroefd. De 3 messen en schroeven
moeten allemaal op hetzelfde moment worden
vervangen zodat het maaisysteem uitgebalanceerd blijft.
Gebruik originele messen van GARDENA waarop het H-
logo met het kroontje staat, zie
Garantiebepalingen op
pagina 57
.
5.3.1 De messen vervangen
1. Zet de hoofdschakelaar in stand
0
.
2. Draai de robotmaaier op zijn kop. Plaats de
robotmaaier op een zachte en schone ondergrond
om krassen op de kap en de klep te voorkomen.
3. Verwijder de 3 schroeven. Gebruik een platte of
kruiskopschroevendraaier.
4. Verwijder alle messen en schroeven.
5. Breng nieuwe messen en schroeven aan.
6. Controleer of de messen vrij kunnen draaien.
5.4 Software-update
Als het onderhoud wordt uitgevoerd door een lokale
vertegenwoordiger van GARDENA, dan worden
beschikbare software-updates door de servicemonteur
naar de robotmaaier gedownload. Eigenaars van
GARDENA robotmaaiers kunnen echter ook de
reguliere software-updates downloaden van de
GARDENA-website en ze installeren op hun
robotmaaiers. Geregistreerde gebruikers worden
hiervan per e-mail op de hoogte gesteld. Om nieuwe
software te kunnen downloaden, moet de robotmaaier
met de meegeleverde USB-kabel worden aangesloten
op een computer.
1. Sluit de USB-kabel aan tussen uw computer en de
robotmaaier.
a) Verwijder de plug van de serviceaansluiting aan
de onderzijde van de maaier. De
serviceaansluiting bevindt zich naast de
hoofdschakelaar.
b) Sluit de USB-kabel aan op de USB-poort van de
computer.
c) Sluit de USB-kabel aan op de serviceaansluiting
van de robotmaaier. De USB-kabel kan slechts
op één manier worden aangesloten.
2. Zet de hoofdschakelaar in stand
1
en zet de maaier
op alle wielen.
3. Volg de instructies voor de software-update die per
e-mail ontvangen hebt.
4. Wanneer de programmering van de maaier voltooid
is, koppelt u de USB-kabel los en brengt u de plug
van de serviceaansluiting aan. Als de afdichting op
de plug van de serviceaansluiting zichtbaar
beschadigd is, moet de volledige plug worden
vervangen. Zorg ervoor dat de plug volledig is
vergrendeld.
5.5 Accu
De accu is onderhoudsvrij, maar heeft een beperkte
levensduur van 2 tot 4 jaar.
De levensduur van de accu hangt af van de lengte van
het seizoen en het aantal uren per dag dat de
robotmaaier wordt gebruikt. Een lang seizoen of veel
bedrijfsuren per dag betekenen dat de accu vaker moet
worden vervangen.
WAARSCHUWING: Laad de robotmaaier alleen
op met een laadstation dat daarvoor bedoeld is.
Onjuist gebruik kan leiden tot elektrische
schokken, oververhitting of lekkage van
corroderende vloeistof uit de accu. Bij lekkage
van elektrolyt spoelt u deze weg met water.
Raadpleeg onmiddellijk een arts indien de
elektrolyt in aanraking komt met uw ogen etc.
OPGELET: De accu moet volledig worden
geladen vóór winteropslag. Als de accu niet
volledig is opgeladen, kan hij beschadigd raken
en in sommige gevallen onbruikbaar worden.
Als de rijtijd van de robotmaaier tussen twee
laadbeurten korter dan normaal is, geeft dit aan dat de
accu oud wordt en uiteindelijk moet worden vervangen.
42 - Onderhoud 307 - 002 - 11.10.2017
De accu is in orde zolang de robotmaaier blijft zorgen
voor een goed gemaaid gazon.
5.5.1 Accu vervangen
WAARSCHUWING: Gebruik alleen originele
accu's die door de fabrikant worden
aanbevolen. De veiligheid van het product kan
niet worden gegarandeerd met andere accu's.
Gebruik geen niet-oplaadbare accu's. Het
apparaat moet zijn losgekoppeld van de
voeding wanneer de accu wordt verwijderd.
1. Zet de hoofdschakelaar in stand 0.
2. Draai de robotmaaier op zijn kop. Plaats de
robotmaaier op een zachte en schone ondergrond
om krassen op het chassis en de afdekking van het
display te voorkomen.
3. Reinig de zone rond het accudeksel.
4. Draai de vier schroeven (Torx 20) van het
accudeksel los en verwijder het accudeksel.
5. Verwijder de accu voorzichtig en maak de
connectoren los. LET OP! Trek niet aan de kabels.
Houd de connectoren vast en ontgrendel de
vergrendeling.
6. Sluit een nieuwe originele accu aan door de
connectoren op elkaar te drukken tot de accu
vastklikt.
7. Plaats de accu met de sticker "This side down" naar
beneden in de accu-opening.
8. Plaats het accudeksel zonder de kabels vast te
klemmen. Als de afdichting op het accudeksel
zichtbaar beschadigd is, moet het volledige
accudeksel worden vervangen.
9. Draai de vier schroeven (Torx 20) van het
accudeksel voorzichtig kruiselings vast.
5.6 Winterbeurt
Breng uw robotmaaier voor een servicebeurt naar een
lokale vertegenwoordiger van GARDENA voordat u hem
stalt voor de winter. Een regelmatige winterbeurt houdt
de robotmaaier in goede staat en zorgt ervoor dat u het
nieuwe seizoen zo goed mogelijk en zonder storingen
begint.
Een servicebeurt omvat gewoonlijk het volgende:
Grondige reiniging van de kap, het chassis, de
maaischijf en alle andere bewegende delen.
Testen van de functies en componenten van de
maaier.
Controle en eventuele vervanging van aan slijtage
onderhevige artikelen, zoals messen en lagers.
Testen van de accucapaciteit van de maaier en een
aanbeveling voor vervanging van de accu waar
nodig.
Indien nodig kan de lokale GARDENA
vertegenwoordiger de robotmaaier bijwerken met
nieuwe software, inclusief eventuele nieuwe
functies.
307 - 002 - 11.10.2017 Onderhoud - 43
6 Problemen oplossen
6.1 Introductie - problemen oplossen
In dit hoofdstuk vindt u een aantal meldingen die bij een storing op het display kunnen worden weergegeven. Bij elke
melding staan de mogelijke oorzaak en de te uit te voeren stappen vermeld. Dit hoofdstuk bespreekt ook een aantal
symptomen die u op weg kunnen helpen als de robotmaaier niet werkt zoals verwacht. Meer suggesties voor uit te
voeren stappen bij storingen of symptomen zijn te vinden www.gardena.com.
6.2 Foutmeldingen
Hieronder vindt u een aantal foutmeldingen die op het display van de robotmaaier kunnen worden weergegeven.
Neem contact op met een GARDENA-vertegenwoordiger bij u in de buurt als dezelfde melding vaak verschijnt.
Melding Oorzaak Actie
Wielmotor geblok-
keerd, links
Er zit gras of iets anders rond het aandrijfwiel. Controleer het aandrijfwiel en verwijder het
gras of ander materiaal.
Wielmotor geblok-
keerd, rechts
Er zit gras of iets anders rond het aandrijfwiel. Controleer het aandrijfwiel en verwijder het
gras of ander materiaal.
Maaisysteem geblok-
keerd
Er zit gras of ander materiaal rond de maai-
schijf gewikkeld.
Controleer het aandrijfwiel en verwijder het
gras of ander materiaal.
De maaischijf ligt in een plas water. Verplaats de robotmaaier en neem maatrege-
len om het ophopen van water in het werkge-
bied te voorkomen.
Geen lussignaal
De voeding is niet aangesloten. Controleer de aansluiting op het stopcontact
en controleer tevens of er een aardlekscha-
kelaar is geactiveerd of niet. Controleer of de
laagspanningskabel is aangesloten op het
laadstation.
De laagspanningskabel is beschadigd of niet
aangesloten.
Controleer of de laagspanningskabel niet is
beschadigd. Controleer tevens of hij correct is
aangesloten op het laadstation en de voe-
ding.
De begrenzingsdraad is niet aangesloten op
het laadstation.
Controleer of de aansluitklemmen van de be-
grenzingsdraad correct zijn aangesloten op
het laadstation. Vervang de connectoren in-
dien ze zijn beschadigd. Zie
De begrenzings-
draad aansluiten op pagina 18
.
Begrenzingsdraad gebroken. Lokaliseer de plaats van de breuk. Vervang
het beschadigde deel van de lus met een
nieuwe lusdraad en maak een las met behulp
van een originele koppeling. Zie
Breuken in
de lusdraad opsporen op pagina 51
.
De
ECO-modus
is geactiveerd en de robot-
maaier heeft geprobeerd om buiten het laad-
station te starten.
Plaats de robotmaaier in het laadstation, druk
op de START-knop en sluit de klep. Zie
In-
stellingen op pagina 30
.
De begrenzingsdraad is gekruist op het tra-
ject van en naar een eiland.
Controleer of de grens draad is gelegd vol-
gens de instructies, bijv. in de juiste richting
rond het eiland. Zie
Installatie op pagina 27
.
De verbinding tussen de robotmaaier en het
laadstation is verbroken.
Plaats de robotmaaier in het laadstation en
genereer een nieuw lussignaal, zie
Nieuw
lussignaal op pagina 27
.
Storingen door metalen voorwerpen (hek-
werk, wapeningsstaal) of ondergrondse ka-
bels in de nabijheid.
Probeer de begrenzingsdraad te verleggen.
44 - Problemen oplossen 307 - 002 - 11.10.2017
Melding Oorzaak Actie
Vastgereden
De robotmaaier is ergens in vastgelopen. Maak de robotmaaier los en neem de oor-
zaak voor het vastlopen weg.
De robotmaaier is blijven steken achter een
aantal obstakels.
Ga na of er obstakels zijn die het voor de ro-
botmaaier moeilijk maken om weg te rijden
van deze plek.
Buiten maaigebied
De aansluitingen van de begrenzingsdraad
op het laadstation zijn gekruist.
Controleer of de begrenzingsdraad correct is
aangesloten.
De begrenzingsdraad ligt te dicht bij de rand
van het werkgebied.
Controleer of de begrenzingsdraad is gelegd
volgens de instructies. Zie
Installatie op pagi-
na 27
.
Het werkgebied is te steil voor de begren-
zingslus.
De begrenzingsdraad is in de verkeerde rich-
ting om een eiland heen gelegd.
Storingen door metalen voorwerpen (hek-
werk, wapeningsstaal) of ondergrondse ka-
bels in de nabijheid.
Probeer de begrenzingsdraad te verleggen.
De robotmaaier kan moeilijk onderscheid ma-
ken tussen het eigen signaal en het signaal
van een naburige robotmaaierinstallatie.
Plaats de robotmaaier in het laadstation en
genereer een nieuw lussignaal, zie
Nieuw
lussignaal op pagina 27
.
Lege accu
De robotmaaier kan het laadstation niet vin-
den.
Controleer of het laadstation en de begelei-
dingsdraad zijn geïnstalleerd volgens de in-
structies. Zie
De begeleidingsdraad installe-
ren op pagina 19
.
De begeleidingsdraad is gebroken of niet
aangesloten.
Lokaliseer de plaats van de breuk en hef de
fout op.
De accu is versleten. Vervang de accu. Zie
Accu op pagina 42
.
De antenne van het laadstation is defect. Controleer of het indicatielampje in het laad-
station rood knippert. Zie
Indicatielampje in
het laadstation op pagina 49
.
Verkeerde PIN-code
Er is een verkeerde PIN-code ingevoerd. Na
vijf mislukte pogingen wordt het toetsenbord
gedurende vijf minuten vergrendeld.
Voer de juiste PIN-code in. Neem contact op
met een GARDENA-vertegenwoordiger bij u
in de buurt als u de PIN-code niet meer weet.
Geen aandrijving
De robotmaaier is ergens in vastgelopen. Maak de robotmaaier los en neem de oor-
zaak voor het ontbreken van aandrijving weg.
Als dit probleem wordt veroorzaakt door nat
gras, wacht dan tot het gazon weer droog is
voor u de robotmaaier opnieuw gebruikt.
Het werkgebied bevat een steile helling. De maximaal gegarandeerde helling is 40%.
Steilere hellingen moeten worden geïsoleerd.
Zie
Hellingen op pagina 16
.
De begeleidingsdraad is niet onder een hoek
op een helling gelegd.
Wanneer de begeleidingsdraad op een hel-
ling wordt geïnstalleerd, moet deze onder een
hoek op de helling worden gelegd. Zie
De be-
geleidingsdraad installeren op pagina 19
.
Wielmotor overbelast,
rechts
De robotmaaier is ergens in vastgelopen. Maak de robotmaaier los en neem de oor-
zaak voor het ontbreken van aandrijving weg.
Als dit probleem wordt veroorzaakt door nat
gras, wacht dan tot het gazon weer droog is
voor u de robotmaaier opnieuw gebruikt.
Wielmotor overbelast,
links
307 - 002 - 11.10.2017 Problemen oplossen - 45
Melding Oorzaak Actie
Laadstation geblok-
keerd
Het contact tussen de laadstrips en de con-
tactstrips is mogelijk slecht en de robotmaaier
heeft diverse pogingen gedaan om te laden.
Plaats de robotmaaier in het laadstation en
controleer of de laadstrips en de contactstrips
goed contact maken.
Het pad van de robotmaaier wordt geblok-
keerd door een voorwerp.
Verwijder het voorwerp.
Het laadstation is gekanteld of verbogen. Controleer of het laadstation is geplaatst op
een volledig vlakke en horizontale onder-
grond. Het laadstation mag niet gekanteld of
verbogen zijn.
Vast in laadstation
Het pad van de robotmaaier wordt geblok-
keerd door een voorwerp, waardoor de maai-
er het laadstation niet kan verlaten.
Verwijder het voorwerp.
Op zijn kop
De robotmaaier helt te ver over of is omgeval-
len.
Zet de robotmaaier met de juist zijde omh-
oog.
Moet handmatig la-
den
De robotmaaier staat in de bedieningsmodus
Bijgebied
.
Plaats de robotmaaier in het laadstation. Dit
gedrag is normaal en er hoeft geen actie te
worden ondernomen.
Volgende start hh:mm
De timerinstelling belet de robotmaaier om te
werken.
Wijzig de timerinstellingen. Zie
Timer op pagi-
na 23
.
De rustperiode is bezig. De robotmaaier heeft
een voorgeprogrammeerde stand-by-tijd die
overeenkomt met de tabel voor rusttijden.
Dit gedrag is normaal en er hoeft geen actie
te worden ondernomen. Zie
Timer en Stand-
by op pagina 39
.
De klok op de robotmaaier geeft niet de juiste
tijd aan.
Stel de tijd in. Zie
Tijd & datum op pagina 31
.
Het maaien voor deze
dag is voltooid
De rustperiode is bezig. De robotmaaier heeft
een voorgeprogrammeerde stand-by-tijd die
overeenkomt met de tabel voor rusttijden.
Dit gedrag is normaal en er hoeft geen actie
te worden ondernomen. Zie
Timer en Stand-
by op pagina 39
.
Opgetild
De optilsensor is geactiveerd, omdat de
maaier vast is komen te zitten.
Zet de maaier weer vrij neer
Probleem met stoot-
sensor, voor/achter
Behuizing van maaier kan niet vrij rond het
chassis bewegen.
Controleer of de behuizing van de maaier vrij
rond het chassis kan bewegen.
Als het probleem zich blijft voordoen, dan ver-
eist de melding actie door een bevoegde ser-
vicemonteur.
Probleem met wie-
laandrijving, rechts/
links
Er zit gras of iets anders rond het aandrijfwiel. Reinig de wielen en het gebied rondom de
wielen.
Alarm! Maaier uitge-
schakeld
Het alarm is geactiveerd, omdat de maaier is
uitgeschakeld.
Pas het beveiligingsniveau van de maaier
aan in het menu
Beveiliging
, zie
Veiligheid op
pagina 26
.
Alarm! Maaier gestopt
Het alarm is geactiveerd, omdat de maaier is
gestopt.
Alarm! Maaier opge-
tild
Het alarm is geactiveerd, omdat de maaier is
opgetild.
Alarm! Maaier gekan-
teld
Het alarm is geactiveerd, omdat de maaier is
gekanteld.
46 - Problemen oplossen 307 - 002 - 11.10.2017
Melding Oorzaak Actie
Elektronisch pro-
bleem
Tijdelijk probleem met de elektronica of soft-
ware van de maaier.
Start de maaier opnieuw op.
Als het probleem zich blijft voordoen, dan ver-
eist de melding actie door een bevoegde ser-
vicemonteur.
Lussensorprobleem,
voor/achter
Laadsysteem pro-
bleem
Kantelsensorpro-
bleem
Tijdelijk probleem
Tijdelijk accupro-
bleem
Tijdelijk probleem met de accu of software
van de maaier.
Start de maaier opnieuw op.
Verwijder de accu en sluit hem weer aan.
Als het probleem zich blijft voordoen, dan ver-
eist de melding actie door een bevoegde ser-
vicemonteur.
Accuprobleem
Laadstroom te hoog
Verkeerde of defecte voedingseenheid. Start de maaier opnieuw op.
Als het probleem zich blijft voordoen, dan ver-
eist de melding actie door een bevoegde ser-
vicemonteur.
Verbindingsprobleem
Potentieel probleem op de connectiviteits-
printplaat in de maaimachine.
Start de maaier opnieuw op.
Als het probleem zich blijft voordoen, dan ver-
eist de melding actie door een bevoegde ser-
vicemonteur.
Verbindingsinstellin-
gen hersteld
De verbindingsinstellingen zijn hersteld van-
wege een storing.
Controleer de instellingen en wijzig ze waar
nodig.
Kwaliteit signaal
slecht
De verbindingsprintplaat in de maaier is on-
dersteboven geassembleerd of de maaier is
gekanteld of ondersteboven.
Controleer of de maaier niet ondersteboven
of gekanteld is. Als dit niet het geval is, dan
vereist de melding actie door een bevoegde
servicemonteur.
307 - 002 - 11.10.2017 Problemen oplossen - 47
6.3 Informatiemeldingen
Hieronder vindt u een aantal informatiemeldingen die op het display van de robotmaaier kunnen worden
weergegeven. Neem contact op met een GARDENA-vertegenwoordiger bij u in de buurt als dezelfde melding vaak
verschijnt.
Melding Oorzaak Actie
Batterij bijna leeg
De robotmaaier kan het laadstation niet vin-
den.
Controleer of het laadstation en de begelei-
dingsdraad zijn geïnstalleerd volgens de in-
structies. Zie
Het laadstation installeren en
aansluiten op pagina 13
.
De begeleidingsdraad is gebroken of niet
aangesloten.
Lokaliseer de plaats van de breuk en hef de
fout op.
De accu is versleten. Vervang de accu. Zie
Accu op pagina 42
.
De antenne van het laadstation is defect. Controleer of het indicatielampje in het laad-
station rood knippert. Zie
Indicatielampje in
het laadstation op pagina 49
.
Instellingen hersteld
Bevestiging dat de functie
Reset alle gebrui-
kersinstellingen
is uitgevoerd.
Dat is normaal. Geen actie nodig.
Begeleiding niet ge-
vonden
De begeleidingsdraad is niet aangesloten op
het laadstation.
Controleer of de connector van de begelei-
dingsdraad correct is aangesloten op het
laadstation. Zie
De begeleidingsdraad instal-
leren op pagina 19
.
Breuk in de begeleidingsdraad. Lokaliseer de plaats van de breuk. Vervang
het beschadigde deel van de begeleidings-
draad met een nieuwe lusdraad en maak een
las met behulp van een originele koppeling.
De begeleidingsdraad is niet aangesloten op
de begrenzingslus.
Controleer of de begeleidingsdraad correct is
aangesloten op de begrenzingslus. Zie
De
begeleidingsdraad leggen en aansluiten op
pagina 20
.
Kalibratie begeleiding
mislukt
De robotmaaier heeft de begeleidingsdraad
niet kunnen kalibreren.
Controleer of de begeleidingsdraden volgens
de instructies zijn aangebracht, zie
De bege-
leidingsdraad installeren op pagina 19
.
Kalibratie begeleiding
voltooid
De robotmaaier heeft de begeleidingsdraad
met succes gekalibreerd.
Geen actie nodig.
Lastig terugkeren
naar laadstation
De robotmaaier heeft de begrenzingsdraad
meerdere banen gevolgd, maar heeft het
laadstation niet gevonden.
De installatie is niet correct uitgevoerd. Zie
Grensdraad op pagina 14
.
Verkeerde instelling van de doorrijbreedte op
de begrenzingsdraad. Zie
Grensdraad op pa-
gina 14
.
De maaier werd gestart op een bijgebied met
de instelling van het hoofdgebied.
Maaien beperkt door
SensorControl
De maaitijd wordt beperkt door de Sensor-
Control-functie. De SensorControl past de
maaitijd automatisch aan de groeisnelheid
van het gazon aan.
Dit gedrag is normaal en er hoeft geen actie
te worden ondernomen, tenzij het gazon er
ongemaaid uit ziet. Verhoog dan het intensi-
teitsniveau van de SensorControl of schakel
hem tijdelijk uit.
48 - Problemen oplossen 307 - 002 - 11.10.2017
6.4 Indicatielampje in het laadstation
Voor een volledig werkende installatie moet het indicatielampje in het laadstation constant groen branden of groen
knipperen. Volg de foutopsporingsgids hieronder als er iets anders wordt weergegeven.
Op www.gardena.com vindt u nog meer hulp. Neem contact op met de GARDENA-vertegenwoordiger bij u in de
buurt als u nog steeds hulp nodig hebt.
Licht Oorzaak Actie
Constant groen licht
Goede signalen Geen actie nodig
Groen knipperend
licht
De signalen zijn goed en de
ECO-modus
is
geactiveerd.
Geen actie nodig. Voor meer informatie over
de
ECO-modus
, zie
Instellingen op pagina
30
.
Blauw knipperend
licht
De begrenzingslus is niet aangesloten op het
laadstation.
Controleer of de aansluitklemmen van de be-
grenzingsdraad correct zijn aangesloten op
het laadstation. Zie
De begrenzingsdraad
aansluiten op pagina 18
.
Breuk in de begrenzingslus. Lokaliseer de plaats van de breuk. Vervang
het beschadigde deel van de lus met een
nieuwe lusdraad en maak een las met behulp
van een originele koppeling.
Rood knipperend licht
Onderbreking in de antenne van het laadstati-
on.
Neem contact op met een GARDENA-verte-
genwoordiger bij u in de buurt.
Constant rood licht
Storing in de printplaat of onjuiste voeding in
het laadstation. De storing moet worden ver-
holpen door een erkende servicemonteur.
Neem contact op met een GARDENA-verte-
genwoordiger bij u in de buurt.
307 - 002 - 11.10.2017 Problemen oplossen - 49
6.5 Symptomen
Als uw robotmaaier niet naar verwachting werkt, volg dan de onderstaande symptoomgids.
Kijk op www.gardena.com voor een FAQ (veelgestelde vragen) voor meer gedetailleerde antwoorden op een aantal
standaardvragen. Neem contact op met een GARDENA-vertegenwoordiger bij u in de buurt als u de oorzaak van de
fout nog steeds niet kunt vinden.
Symptomen Oorzaak Actie
De robotmaaier heeft
moeite om te dokken.
De begrenzingsdraad is niet in een rechte lijn
gelegd en komt niet ver genoeg uit het laad-
station.
Controleer of het laadstation is geïnstalleerd
volgens de instructies in
De begrenzings-
draad richting het laadstation leggen op pagi-
na 18
De begeleidingsdraad is niet in de sleuf onder
het laadstation gestoken.
Voor een goede werking is het van cruciaal
belang dat de begeleidingsdraad perfect
recht ligt en zich in de juiste positie onder het
laadstation bevindt. Zorg er daarom voor dat
de begeleidingsdraad altijd in de sleuf in het
laadstation is gestoken. Zie
De begeleidings-
draad leggen en aansluiten op pagina 20
.
Het laadstation bevindt zich op een helling. Plaats het laadstation op een volledig vlakke
ondergrond. Zie
Beste locatie voor het laad-
station op pagina 11
.
De robotmaaier werkt
op het verkeerde tijd-
stip
De klok van de robotmaaier moet worden in-
gesteld.
Stel de klok in. Zie
Tijd & datum op pagina
31
.
De start- en stoptijden voor het maaien zijn
verkeerd.
Reset de start- en stoptijdinstelling voor maai-
en. Zie
Timer op pagina 23
.
De robotmaaier trilt. Beschadigde messen leiden tot onbalans in
het maaisysteem.
Controleer de messen en schroeven en ver-
vang ze indien nodig. Zie
De messen vervan-
gen op pagina 42
.
Te veel messen in dezelfde positie leiden tot
onbalans in het maaisysteem.
Controleer of er bij elke schroef slechts één
mes is gemonteerd.
Er worden verschillende (dikte) GARDENA-
messen gebruikt.
Controleer of de messen van verschillende
uitvoeringen zijn.
De robotmaaier rijdt,
maar de maaischijf
draait niet.
De robotmaaier zoekt het laadstation. Geen actie. De maaischijf draait niet wanneer
de robotmaaier het laadstation zoekt.
De robotmaaier maait
minder lang dan ge-
woonlijk tussen twee
laadbeurten in.
Maaischijf geblokkeerd door gras of ander
vreemd voorwerp.
Verwijder en reinig de maaischijf. Zie
Robot-
maaier reinigen op pagina 41
.
De accu is versleten. Vervang de accu. Zie
Accu op pagina 42
.
Zowel de maaitijd als
de laadtijd is korter
dan normaal.
De accu is versleten. Vervang de accu. Zie
Accu op pagina 42
.
De robotmaaier staat
urenlang in het laad-
station geparkeerd.
De robotmaaier heeft een voorgeprogram-
meerde stand-by-tijd die overeenkomt met de
tabel voor rusttijden. Zie
Stand-by op pagina
39
.
Geen actie.
De klep is gesloten zonder dat u eerst op de
START-knop hebt gedrukt.
Open de klep, druk op de START-knop en
sluit de klep.
50 - Problemen oplossen 307 - 002 - 11.10.2017
Symptomen Oorzaak Actie
Ongelijkmatige maai-
resultaten.
De robotmaaier werkt te weinig uren per dag. Verleng de maaitijd. Zie
Timer op pagina 23
.
Niet van toepassing op R100Li, R100LiC.
SensorControl detecteert dat het gazon vaker
is gemaaid dan in werkelijkheid het geval is.
Verhoog het gevoeligheidsniveau van Sen-
sorControl. Schakel SensorControl uit als dit
niet helpt.
De instelling
Hoe vaak?
is niet goed afge-
stemd op de indeling van het werkgebied.
Controleer of
Hoe vaak?
is ingesteld op de
juiste waarde.
Vanwege de vorm van het werkgebied moet
Gebied 1-3
worden gebruikt, zodat de robot-
maaier de weg naar alle afgelegen gebieden
vindt.
Gebruik
Gebied 1-3
om de robotmaaier naar
een afgelegen gebied te sturen. Zie
Gazon-
dekking op pagina 27
.
Werkgebied te groot. Probeer het werkgebied te verkleinen of de
maaitijd te verlengen. Zie
Timer op pagina
23
.
Botte messen. Vervang alle messen. Zie
De messen vervan-
gen op pagina 42
.
Lang gras ten opzichte van de ingestelde
maaihoogte.
Verhoog de maaihoogte en stel hem later
weer lager in.
Gras verzameld door de maaischijf of rond de
motoras.
Controleer of de maaischijf vrij en soepel
draait. Als dat niet het geval is, schroeft u de
maaischijf los en verwijdert u alle gras en
vreemde voorwerpen. Zie
Robotmaaier reini-
gen op pagina 41
.
6.6 Breuken in de lusdraad opsporen
Breuken in de lusdraad zijn meestal te wijten aan
onbedoelde fysieke beschadigingen aan de draad,
bijvoorbeeld bij het gebruik van een schop bij het
tuinieren. In landen met nachtvorst kan de draad ook
beschadigd raken door scherpe stenen die in de grond
bewegen. Breuken in de draad kunnen ook worden
veroorzaakt door overmatig strekken tijdens het
installeren.
De kabelisolatie kan worden beschadigd wanneer het
gras meteen na de installatie te kort wordt gemaaid.
Beschadigingen aan de isolatie zorgen soms pas weken
of maanden later voor problemen. Om dit te voorkomen,
moet u de eerste weken na het installeren altijd de
maximale maaihoogte selecteren en de maaihoogte
vervolgens elke tweede week een stap verlagen totdat
de gewenste maaihoogte is bereikt.
Een foutieve las in de lusdraad kan soms weken nadat
de las werd gemaakt voor problemen zorgen. Een
foutieve las kan onder meer worden veroorzaakt doordat
de originele koppeling niet stevig genoeg werd
samengedrukt met behulp van een tang of doordat een
koppeling van een mindere kwaliteit dan de originele
koppeling werd gebruikt. Controleer eerst alle bij u
bekende lassen voordat u verdergaat met de
foutopsporing.
Een draadbreuk kan worden opgespoord door de
afstand van de lus waar de breuk kan zijn opgetreden
steeds te halveren, totdat er nog maar een kort stuk
draad over is.
De volgende methode werkt niet wanneer de
ECO-
modus
actief is. Zorg dat de
ECO-modus
eerst wordt
uitgeschakeld. Zie
ECO-modus op pagina 30
.
1. Controleer of het indicatielampje in het laadstation
blauw knippert, wat een breuk in de begrenzingslus
aangeeft. Zie
Indicatielampje in het laadstation op
pagina 49
.
2. Controleer of de aansluitingen van de
begrenzingsdraad naar het laadstation correct zijn
aangesloten en niet zijn beschadigd. Controleer of
het indicatielampje in het laadstation nog steeds
blauw knippert.
307 - 002 - 11.10.2017 Problemen oplossen - 51
POWER
AR
AL
G1
3. Verwissel de aansluitingen van de
begeleidingsdraad en de begrenzingsdraad in het
laadstation.
Begin door aansluiting AL en G1 te verwisselen.
Als het indicatielampje constant groen brandt,
bevindt de breuk zich ergens in de
begrenzingsdraad tussen AL en het punt waar de
begeleidingsdraad is aangesloten op de
begrenzingsdraad (dikke zwarte lijn op de
afbeelding).
Guide
G1
AL
Om de storing te verhelpen hebt u
begrenzingsdraad, connectoren en koppelingen
nodig:
a) Als de vermoedelijk defecte begrenzingsdraad
kort is, dan kunt u het gemakkelijkst de hele
begrenzingsdraad vervangen tussen AL en het punt
waar de begeleidingsdraad is aangesloten op de
begrenzingsdraad (dikke zwarte lijn).
b) Als de vermoedelijk defecte begrenzingsdraad
lang is (dikke zwarte lijn), ga dan als volgt te werk:
Zet AL en G1 terug in hun oorspronkelijke posities.
Koppel daarna AR los. Sluit een nieuwe lusdraad
aan op AR. Sluit het andere uiteinde van de nieuwe
lusdraad aan op een punt in het midden van het
vermoedelijk defecte deel van de draad.
AR
Als het indicatielampje nu groen is, bevindt de breuk
zich ergens in de draad tussen het losgekoppelde
uiteinde en het punt waar de nieuwe draad is
aangesloten (dikke zwarte lijn hieronder). Verplaats
de aansluiting voor de nieuwe draad in dat geval
dichter bij het losgekoppelde uiteinde (grofweg in het
midden van het verdachte draaddeel) en controleer
opnieuw of het indicatielampje groen is.
Ga zo verder totdat er nog een heel kort stuk draad
over is, wat het verschil betekent tussen een
52 - Problemen oplossen 307 - 002 - 11.10.2017
constant groen licht en een knipperend blauw licht.
Volg vervolgens de instructies in stap 5 hieronder.
4. Als het indicatielampje in stap 3 hierboven blauw
blijft knipperen: Zet AL en G1 terug in hun
oorspronkelijke posities. Verwissel vervolgens AR
en G1. Als het indicatielampje nu continu groen
brandt koppel dan AL los en sluit een nieuwe
begrenzingsdraad aan op AL. Sluit het andere
uiteinde van de nieuwe draad aan op een punt in het
midden van het vermoedelijk defecte deel van de
draad. Volg dezelfde procedure als bij 3 a) en 3 b)
hierboven.
5. Wanneer de breuk is gevonden, moet het
beschadigde deel worden vervangen door een
nieuw stuk draad. Gebruik altijd originele
koppelingen.
307 - 002 - 11.10.2017 Problemen oplossen - 53
7 Vervoer, opslag en verwerking
7.1 Transport
De lithium-ion-accu's in het product vallen onder de
wettelijke vereisten voor gevaarlijke stoffen. Voor
commercieel transport door derden of expediteurs
moeten de bijzondere voorschriften voor de verpakking
en etiketten worden opgevolgd. Raadpleeg een
deskundige op het gebied van gevaarlijke stoffen over
de voorbereiding van het te verzenden item. Neem
tevens de mogelijk meer gedetailleerde nationale
regelgeving in acht.
Plak open contactoppervlakken af en verpak de accu
zodanig dat deze niet kan bewegen in de verpakking.
Zet het product altijd vast tijdens het transport.
7.2 Winteropslag
7.2.1 De robotmaaier
Reinig de robotmaaier zorgvuldig voor u hem in de
winterstalling zet. Zie
Robotmaaier reinigen op pagina
41
.
Om de werking en levensduur van de accu te
garanderen, is het belangrijk dat de robotmaaier is
opgeladen voordat deze gedurende de winter wordt
opgeslagen. Plaats de robotmaaier in het laadstation
met de klep open totdat het accusymbool op het display
aangeeft dat de accu volledig is opgeladen. Vervolgens
zet u de hoofdschakelaar op
0
.
Controleer de conditie van slijtagegevoelige onderdelen
zoals messen en lagers in het achterwiel. Corrigeer
indien nodig om ervoor te zorgen dat de robotmaaier
zich bij de start van het volgende seizoen in een goede
conditie bevindt.
Stal de robotmaaier rechtop op zijn wielen, op een
droge, vorstvrije plek, bij voorkeur in de originele
verpakking. U kunt de robotmaaier ook aan een
originele wandsteun van GARDENA ophangen. Neem
contact op met de GARDENA-vertegenwoordiger bij u in
de buurt voor meer informatie over beschikbare
wandsteunen.
OPGELET: De accu moet volledig worden
geladen vóór winteropslag. Als de accu niet
volledig is opgeladen, kan hij beschadigd raken
en in sommige gevallen onbruikbaar worden.
7.2.2 Het laadstation
Berg het laadstation en de voeding binnen op. De
begrenzingsdraad en de begeleidingsdraad kunnen in
de grond blijven zitten.
1. Koppel de voeding van het laadstation los.
2. Ontgrendel de connector en trek hem eruit.
3. Maak de contacten van de begrenzings- en
begeleidingsdraad los uit het laadstation.
De uiteinden van de draden moeten worden beschermd
tegen vocht door ze bijvoorbeeld in een potje met vet te
steken.
OPGELET: Als het niet mogelijk is om het
laadstation binnen op te bergen, dan moet het
laadstation gedurende de hele winter
aangesloten blijven op het lichtnet, de
begrenzingsdraad en de begeleidingsdraden.
7.3 Na de winteropslag
Controleer of reiniging nodig is; dit geldt met name voor
de laadstrips op zowel de robotmaaier als het
laadstation. Reinig de laadcontacten met fijn
schuurlinnen als ze verbrand of met een laagje bedekt
lijken te zijn. Controleer ook of de tijd en datum op de
robotmaaier correct zijn.
7.4 Informatie over het milieu
Het symbool op de robotmaaier van
GARDENA geeft aan dat dit product niet
mag worden verwerkt als huishoudelijk
afval. In plaats daarvan moet de
robotmaaier worden achtergelaten bij een
geschikt recyclingcentrum om de
elektronische componenten en accu's te
recyclen. De accu moet uit het product
worden verwijderd voordat het wordt
verschroot.
Als u ervoor zorgt dat dit product goed wordt verwerkt,
helpt u mogelijk negatieve gevolgen voor het milieu en
mensen door verkeerd afvalbeheer van dit product
tegen te gaan.
Neem voor meer informatie over het recyclen van dit
product contact op met de gemeente, het
afvalverwerkingsbedrijf of de winkel waar u het product
hebt gekocht.
7.5 Accu verwijderen voor recyclen
Om de accu uit de robotmaaier te verwijderen, zie
Accu
vervangen op pagina 43
.
54 - Vervoer, opslag en verwerking 307 - 002 - 11.10.2017
8 Technische gegevens
8.1 Technische gegevens
Gegevens R100Li, R100LiC R130Li, R130LiC R160Li, R160LiC
Modelserie SILENO, smart SILENO SILENO+, smart SILENO+ SILENO+, smart SILENO+
Afmetingen
Lengte, cm 63 63 63
Breedte, cm 51 51 51
Hoogte, cm 25 25 25
Gewicht, kg 9,8 9,8 9,8
Elektrisch systeem
Accu, lithium-ion 18
V/2,1 Ah art.nr.
584 85 28-01, 584 85 28-02
Voeding, V/28 V DC 100-240 100-240 100-240
Lengte laagspan-
ningskabel, m
10 10 10
Gemiddeld energie-
verbruik bij maxi-
maal gebruik
7,3 kWh/maand in een werk-
gebied van1000 m
2
8,2 kWh/maand in een werk-
gebied van 1300 m
2
10 kWh/maand in een werk-
gebied van 1600 m
2
Laadstroom, A DC 1,3 1,3 1,3
Gemiddelde maai-
tijd, min
65 65 65
Gemiddelde laadtijd,
min
60 60 60
Bedrijfsfrequentie-
band, Hz
300-80000 300-80000 300-80000
Max. radiofrequen-
tievermogen, mW op
60 m
1
<25 <25 <25
Geluidsemissie gemeten in de omgeving als geluidsvermogen
2
Gemeten geluidsver-
mogenniveau, dB
(A)
58 58 58
Onzekerheidsmarge
geluidsemissies
K
WA
, dB (A)
2 2 2
Gegarandeerd ge-
luidsvermogenni-
veau, dB(A)
60 60 60
Geluidsdrukniveau
bij het oor van de
gebruiker, dB (A)
3
47 47 47
Maaien
Maaisysteem 3 scharnierende messen
1
Maximaal actief uitgangsvermogen naar antennes in de frequentieband waarop de radioapparatuur is ingesteld.
2
Geluidsemissie naar de omgeving gemeten als geluidsvermogen (L
WA
) volgens EG-richtlijn 2000/14/EG. De ge-
luidsemissiedeclaraties zijn conform EN 50636-2-107:2015. Het gewaarborgde geluidsvermogensniveau be-
staat uit verschillen in productie, alsmede wijziging van de testcode met 1-3 dB(A).
3
Onzekerheidsmarge geluidsdrukniveau K
pA
2-4 dB (A)
307 - 002 - 11.10.2017 Technische gegevens - 55
Gegevens R100Li, R100LiC R130Li, R130LiC R160Li, R160LiC
Toerental maaimo-
tor, tpm
2300 2300 2300
Energieverbruik tij-
dens maaien, W +/-
20%
25 25 25
Maaihoogte, cm 2-6 2-6 2-6
Maaibreedte, cm 22 22 22
Smalst mogelijke
doorgang, cm
60 60 60
Maximale helling
voor maaigebied, %
35 35 35
Maximale helling
voor begrenzings-
draad, %
15 15 15
Maximale lengte be-
grenzingsdraad, m
800 800 800
Maximale lengte be-
geleidingsdraad, m
400 400 400
Werkcapaciteit,
m
2
+/- 20%
1000 1300 1600
IP-classificatie
Robotmaaier IPX4 IPX4 IPX4
Laadstation IPX1 IPX1 IPX1
Transformator IPX4 IPX4 IPX4
Interne SRD (short range device) R100Li, R100LiC R130Li, R130LiC R160Li, R160LiC
Bedrijfsfrequentieband, MHz - 863-870 - 863-870 - 863-870
Max. radiofrequentievermogen, mW - 25 - 25 - 25
Zendbereik in het vrije veld, ca. m - 100 - 100 - 100
Husqvarna AB staat niet garant voor volledige compatibiliteit tussen de robotmaaier en andere vormen van draadloze
systemen, zoals afstandsbedieningen, radiozenders, ringleidingen, ondergrondse elektrische afrasteringen of iets
dergelijks.
56 - Technische gegevens 307 - 002 - 11.10.2017
9 Garantie
9.1 Garantiebepalingen
GARDENA garandeert de werking van dit product
gedurende een periode van twee jaar (vanaf de
aankoopdatum). De garantie dekt ernstige materiaal- of
productiefouten. Binnen de garantieperiode zullen wij
kosteloos het product vervangen of repareren, indien
aan de volgende voorwaarden is voldaan:
De robotmaaier en het laadstation mogen uitsluitend
worden gebruikt overeenkomstig de instructies in
deze gebruikershandleiding. Deze fabrieksgarantie
laat eventuele bestaande aanspraken van de
gebruiker op garantie tegenover de dealer/verkoper
onaangeroerd.
Gebruikers of onbevoegde derden mogen geen
pogingen doen om het product te repareren.
Voorbeelden van defecten die niet onder de garantie
vallen:
Schade veroorzaakt door water dat van onderaf de
robotmaaier binnendringt. Deze schade wordt
gewoonlijk veroorzaakt door reinigings- of
besproeiingssystemen of één of meer gaten/kuilen
in het werkgebied waar waterplassen worden
gevormd wanneer het regent.
Schade veroorzaakt door blikseminslag.
Schade veroorzaakt door onjuiste accu-opslag of
onjuist gebruik van de accu.
Schade veroorzaakt door het gebruik van een
andere accu dan een originele accu van GARDENA.
Schade die wordt veroorzaakt door het gebruik van
andere onderdelen dan originele reserveonderdelen
en accessoires van GARDENA; denk hierbij aan
zaken als messen en installatiemateriaal.
Schade aan de lusdraad.
Schade die wordt veroorzaakt door wijzigingen die
niet zijn toegestaan of geknoei met het product of de
voeding ervan.
De messen worden beschouwd als verbruiksartikelen en
vallen niet onder de garantie.
Als uw GARDENA robotmaaier een defect vertoont,
neem dan contact op met een GARDENA-
vertegenwoordiger bij u in de buurt voor verdere
instructies. Zorg dat u het betalingsbewijs en het
serienummer van de robotmaaier bij de hand hebt
wanneer u contact opneemt met de GARDENA-
vertegenwoordiger bij u in de buurt.
307 - 002 - 11.10.2017 Garantie - 57
10 EG-conformiteitsverklaring
10.1 EG-conformiteitsverklaring
Husqvarna AB, SE–561 82 Huskvarna, Zweden, tel.:
+46-36-146500, verklaart dat de robotmaaiers R100Li,
R130Li, R160Li, R100LiC, R130LiC en R160LiC met
serienummers vanaf 2017 week 37 (het jaartal en de
week staan duidelijk op het productplaatje vermeld,
gevolgd door het serienummer) voldoen aan de eisen
die in de RICHTLIJN VAN DE RAAD zijn opgenomen:
Richtlijn "betreffende machines" 2006/42/EG.
Bijzondere eisen voor elektrisch aangedreven
robotmaaiers met batterij EN 50636-2-107: 2015
Elektromagnetische velden EN 62233: 2008.
Richtlijn "beperking van het gebruik van bepaalde
gevaarlijke stoffen" 2011/65/EU.
Richtlijn "betreffende de geluidsemissie door
materieel voor gebruik buitenshuis" 2000/14/EG. Zie
ook de
Technische gegevens op pagina 55
voor
informatie over de geluidsemissie en de
maaibreedte.
De aangemelde instantie 0404, SMP Svensk
Maskinprovning AB, Box 7035, SE-750 07 Uppsala,
Sweden heeft een rapport opgesteld inzake een
beoordeling van de overeenstemming met bijlage VI
van Richtlijn 2000/14/EG van de Raad van 8 mei
2000 betreffende "de geluidsemissie door materieel
voor gebruik buitenshuis". Het certificaat heeft
nummer: 01/901/259 voor GARDENA R100Li,
R100LiC, R130Li and R130LiC. Certificaatnummer
voor GARDENA R160Li and R160 LiC.
Richtlijn "betreffende radioapparatuur" 2014/53/EU.
De volgende normen zijn van toepassing:
Definitief concept 303 447 v1.1.1 (2017-06)
Elektromagnetische compatibiliteit:
ETSI EN 301 489-1 v 2.2.0
Voor R100LiC, R130LiC en R160LiC uitgerust met de
module voor Smart System ook:
EN 301 489-3 v1.6.1
EN 301 489-3 v1.9.2
EN 300 220-1 v2.4.1
EN 300 220-2 v2.4.1
Huskvarna 2017-09-01
Lars Roos
Global R&D Director, Electric category
(Geautoriseerde vertegenwoordiger voor Husqvarna AB
en verantwoordelijk voor de technische documentatie.)
58 - EG-conformiteitsverklaring 307 - 002 - 11.10.2017
307 - 002 - 11.10.2017 EG-conformiteitsverklaring - 59
Copyright © 2017 Husqvarna. Alle rechten voorbehoude
n.
GARDENA en andere productnamen en namen van functies zijn handelsmerken van de
Husqvarna Group. Alle vermelde afmetingen zijn bij benadering.
www.gardena.com
Originele instructies
2017-10-16
1158950-36
12


Need help? Post your question in this forum.

Forumrules


Report abuse

Libble takes abuse of its services very seriously. We're committed to dealing with such abuse according to the laws in your country of residence. When you submit a report, we'll investigate it and take the appropriate action. We'll get back to you only if we require additional details or have more information to share.

Product:

For example, Anti-Semitic content, racist content, or material that could result in a violent physical act.

For example, a credit card number, a personal identification number, or an unlisted home address. Note that email addresses and full names are not considered private information.

Forumrules

To achieve meaningful questions, we apply the following rules:

Register

Register getting emails for Gardena R130Li Sileno at:


You will receive an email to register for one or both of the options.


Get your user manual by e-mail

Enter your email address to receive the manual of Gardena R130Li Sileno in the language / languages: Dutch as an attachment in your email.

The manual is 7,74 mb in size.

 

You will receive the manual in your email within minutes. If you have not received an email, then probably have entered the wrong email address or your mailbox is too full. In addition, it may be that your ISP may have a maximum size for emails to receive.

Others manual(s) of Gardena R130Li Sileno

Gardena R130Li Sileno User Manual - English - 84 pages

Gardena R130Li Sileno Quick start guide - German - 4 pages

Gardena R130Li Sileno User Manual - German - 64 pages


The manual is sent by email. Check your email

If you have not received an email with the manual within fifteen minutes, it may be that you have a entered a wrong email address or that your ISP has set a maximum size to receive email that is smaller than the size of the manual.

The email address you have provided is not correct.

Please check the email address and correct it.

Your question is posted on this page

Would you like to receive an email when new answers and questions are posted? Please enter your email address.



Info