41
NL
Naast de tijdsafhankelijke besturing bestaat er bovendien de
mogelijkheid de bodemvochtigheid of de natuurlijke neerslag mee
te nemen in de besproeiingsbesturing per beregeningsventiel.
Bij voldoende bodemvochtigheid wordt de stop van een pro-
gramma geactiveerd of de activering van een programma ge-
stopt.
1. Bodemvochtigheidsmeter
9
in het sproeibereik
– of –
elektronische regensensor (eventueel met verlengsnoer)
buiten het sproeibereik plaatsen.
2. 9V: Stekker
0
in de sensor-aansluiting op de besturings-
module steken.
24 V: Stekker
0
in de sensoraansluiting van de besproeiings-
computer art. 1276 steken (zie instructies voor gebruik art. 1276).
Traditionele installatie:
Bij gebruik van art. 2750 / 2751 / 2752 / 2753 / 2755
moeten de met een pijl gekenmerkte plaatsen met
tape (bijv. art. 7219) worden afgedicht.
9
0