75
Bedieningselementen
Inschakelen van het apparaat
Het apparaat met de toets Aan/Uit 1 inschakelen (zie
Apparaatoverzicht).
De temperatuurindicatie 6 toont de ingestelde
temperatuur. De indicaties 5 „cold+fresh” en „freezer”
branden.
Het apparaat begint te koelen, de verlichting
is ingeschakeld wanneer de deur open is.
Wij raden een instelling van +4 °C aan.
Gevoelige levensmiddelen niet warmer dan bij +4 °C
bewaren.
Aanwijzingen bij het gebruik
▯ Na het inschakelen kan het een aantal uren duren
voordat de ingestelde temperaturen zijn bereikt.
Vóór die tijd geen levensmiddelen in het apparaat
leggen.
▯ De temperatuur in het vriesvak is afhankelijk van
de temperatuur in de koelruimte. Warmere
temperaturen in de koelruimte veroorzaken ook
warmere temperaturen in het vriesvak.
▯ Terwijl de koelmachine loopt, vormen zich
dooiwaterdruppels of een laagje rijp op
de achterwand van de koelruimte. U hoeft
de dooiwaterdruppels niet af te wissen of de rijp
af te schrapen. De achterwand wordt automatisch
ontdooid. Het dooiwater loopt via
de dooiwatergootjes en het afvoergaatje naar
het verdampingsgedeelte van het apparaat.
▯ De scheidingsplaat in de onderste verskoellade is
nodig voor een goede werking en mag niet
worden verwijderd. De temperatuur achter de
scheidingsplaat is lager dan in het voorste
gedeelte van de lade.
Instellen van de temperatuur
Het vriesvak
De temperatuur in het vriesvak is afhankelijk van
de temperatuur in de koelruimte.
Koelruimte
De temperatuur is instelbaar van +3 °C tot +8 °C.
Temperatuur-insteltoets 3 net zo vaak indrukken tot
de gewenste temperatuur in de koelruimte
is ingesteld. De laatst ingestelde waarde wordt in het
geheugen opgeslagen.
De ingestelde temperatuur wordt op indicatie 6
aangegeven.
Verskoelruimte
De temperatuur in de verskoelruimte Cis in de fabriek
op ca. 0 °C ingesteld. Deze instelling liefst niet
veranderen.
Als zich op de koelwaren rijp of ijs vormen, dan kan
de temperatuur warmer worden ingesteld (zie
hoofdstuk „Kleine storingen zelf verhelpen”).
1 Toets Aan/Uit
Om het hele apparaat in en uit te schakelen.
2 Toets Snel
Om het snelvriessysteem in en uit te schakelen.
3 Temperatuurinsteltoets
Met deze toets wordt de gewenste temperatuur
ingesteld.
4 Indicatie snelvriezen
Brandt alleen als het snelvriessysteem
is ingeschakeld.
5 Indicatie cold, fresh en freezer
De indicaties branden wanneer het apparaat in
bedrijf is.
6 Temperatuurindicatie koelruimte
▯ Geeft de ingestelde temperatuur van
de koelruimte aan.
▯ Geeft „SU” aan als het supervriessysteem
is ingeschakeld.