6
Werkingsmodus selecteren
1
Druk de START/STOP toets in.
Het OPERATION-controlelampje (groen) van de binnenunit gaat branden.
De airconditioner begint te werken.
.
2
Druk de MODE toets in om de gewenste modus te kiezen.
Bij elke druk op de knop verandert de werkingsmodus in deze volgorde:
.
AUTO COOL DRY
HEAT FAN
Na ca. 3 seconden verschijnt het volledige display opnieuw.
*1 “AUTO” kan enkel ingesteld worden bij die binnenunit
die hiervoor aangewezen is.
*2 “FAN” kan niet ingesteld worden bij warmtepompen.
Thermostaat instellen
Druk de SET TEMP. toetsen in.
toets: Thermostaatinstelling verhogen.
toets: Thermostaatinstelling verlagen.
● Instelbereik thermostaat:
AUTO .................................. 18-30 °C
Verwarmen .......................... 16-30 °C
Koelen/Drogen .................... 18-30 °C
Tijdens het ventileren kan de kamertemperatuur niet worden ingesteld met de
bediening (de temperatuur verschijnt niet op het display).
Na ca. 3 seconden verschijnt het volledige display opnieuw.
De thermostaatinstelling is te beschouwen als richtwaarde en kan licht afwijken
van de werkelijke kamertemperatuur.
Ventilatorsnelheid instellen
Druk de FAN toets in.
Bij elke druk op de toets verandert de ventilatorsnelheid in deze volgorde:
AUTO HIGH MED LOW
Na ca. 3 seconden verschijnt het volledige display opnieuw.
Ingesteld op AUTO:
Verwarming: De ventilator zorgt voor een optimale warmeluchtverdeling.
Als de uitblaaslucht van de binnenunit koud is, draait de
ventilator tegen zeer lage snelheid.
Koeling: Als de kamertemperatuur de thermostaatinstelling benadert,
vermindert de ventilatorsnelheid.
Ventileren: De ventilator draait tegen lage snelheid.
Bij het opstarten van de verwarmingsmodus en tijdens de Monitor-
functie draait de ventilator tegen zeer lage snelheid.
WERKING
s
t
Voorbeeld: ingesteld op koelen.
Voorbeeld: ingesteld op 26°C.
Voorbeeld: ingesteld op AUTO.
*1
*2
s sss
s s
t