17
WERKINGSTIPS
*Verwarmingsvermogen
● Deze air conditioner werkt volgens het warmtepompprincipe,
warmte wordt onttrokken aan de buitenlucht en afgegeven
binnenshuis. Daardoor vermindert het verwarmingsrende-
ment wanneer de buitentemperatuur daalt. Als u vindt dat
het verwarmingsvermogen te laag is, raden wij u aan om
deze toestellen te combineren met een ander soort
verwarmingstoestel.
● Warmtepompunits verwarmen de gehele ruimte door lucht
te laten circuleren. Hierdoor kan het enige tijd duren
vooraleer de ruimte op temperatuur komt na het starten
van het toestel.
*
Bij hoge binnen- en buitentemperatuur
● Wanneer, tijdens het verwarmen, zowel de binnen- als de
buitentemperatuur hoog is, kan de ventilator van de buiten-
unit af en toe stoppen.
*Microcomputergestuurde automatische ontdooiing
● In de verwarmingsmodus, bij lage buitentemperaturen en
hoge vochtigheidsgraad, kan er vorst gevormd worden op
de buitenunit waardoor het rendement verlaagt.
.
Om dit te vermijden, is de airconditioner uitgerust met
een microcomputergestuurde automatische ontdooifunctie.
Als er vorst gevormd wordt, zal de airconditioner
tijdelijk stoppen met draaien. Daarop start het ontdooiproces
(ongeveer 7-15 minuten).
Tijdens de automatische ontdooiing knippert het
OPERATION controlelampje (groen).
● Wanneer er, na het stoppen van de verwarmingsfunctie,
vorst op de buitenunit zit, start de automatische ontdooi-
functie.
Op dit moment stopt de buitenunit tijdelijk met draaien
voor enkele minuten.
(Sommige multisplittoestellen beschikken echter niet over
deze functie.)
*Low Ambient Cooling
● Wanneer de buitentemperatuur daalt, kunnen de ventilato-
ren van de buitenunit aan lage snelheid gaan draaien.
Verwarmingsvoorschriften (*) gelden alleen voor warmtepompunits (koelen en verwarmen).
WARMTEPOMP (koelen en verwarmen)
Auto changeover functie
● In de functie AUTO CHANGEOVER selecteert de unit de
geschikte bedrijfsmodus (koelen of verwarmen) afhan-
kelijk van de actuele kamertemperatuur.
● Als de functie AUTO CHANGEOVER eerst geselecteerd
is, draait de ventilator gedurende circa 1 minuut aan
zeer lage snelheid terwijl de unit de omgevingscondities
detecteert en de juiste bedrijfsmodus kiest.
Als het verschil tussen de thermostaatinstelling en de
actuele ruimtetemperatuur meer dan +2°C bedraagt:
→ Koelen of drogen
(De monitorfunctie kan geselecteerd worden als de
buitentemperatuur laag is.)
Als het verschil tussen de thermostaatinstelling en de
actuele ruimtetemperatuur ongeveer ±2°C bedraagt:
→ Monitorfunctie
Als het verschil tussen de thermostaatinstelling en de
actuele ruimtetemperatuur meer dan –2°C bedraagt:
→ Verwarmen
(De monitorfunctie kan geselecteerd worden als de
buitentemperatuur hoog is.)
Bedrijfsmodus: AUTO
ENKEL KOELEN
● Als de kamertemperatuur 2°C boven de ingestelde tem-
peratuur ligt, schakelt de unit tussen koelen en drogen.
.
● Wanneer de airconditioner de ruimtetemperatuur heeft
bijgeregeld volgens de thermostaatinstelling, start de
monitorfunctie. In deze functie draait de ventilator aan
lage snelheid. Als de ruimtetemperatuur daarna veran-
dert, selecteert de unit opnieuw de gepaste functie
(verwarmen of koelen) om de temperatuur bij te regelen
volgens de thermostaatinstelling. (Het werkbereik van de
monitorfunctie is ±2 °C ten opzichte van de thermostaat-
instelling.)
● Tijdens de droogfunctie, stelt u de ventilator best in op
LAAG voor een licht koelend effect. De ventilator kan
tijdelijk stoppen met draaien.