479570
172
Zoom out
Zoom in
Previous page
1/188
Next page
FORD TOURNEOCONNECT /
TRANSITCONNECT Instructieboekje
De informatie in deze publicatie was correct ten tijde van het ter perse gaan. In het belang van de continue
productontwikkeling behouden we ons het recht voor om specificaties, ontwerp en uitrusting op ieder
moment zonder aankondiging of verplichting te wijzigen. Niets uit deze uitgave mag in enigerlei vorm en
door enig middel gereproduceerd, verzonden of in een oproepsysteem opgeslagen of in een andere taal
vertaald worden zonder onze schriftelijke toestemming. Fouten of omissies uitgesloten.
© Ford Motor Company 2011
Alle rechten voorbehouden.
Onderdeelnummer: CG3526nl 03/2011 20110421083649
Inleiding
Over deze handleiding ....................................7
Overzicht van symbolen.................................7
Onderdelen en accessoires..........................8
In één oogopslag
In één oogopslag ..............................................9
Veiligheidsuitrusting voor
kinderen
Kinderzitjes........................................................13
Stoelverhogers ................................................14
Plaatsing van kinderzitjes............................15
ISOFIX verankeringspunten........................18
Kindersloten......................................................19
Bescherming van
inzittenden
Werking..............................................................20
Veiligheidsgordels vastmaken....................21
Hoogte van veiligheidsgordels
afstellen.........................................................22
Waarschuwingssignaal
veiligheidsgordel.........................................22
Gebruik van veiligheidsgordels tijdens
zwangerschap.............................................23
Passagiersairbag uitschakelen..................23
Sleutels en afstandsbe-
diening
Algemene informatie over
radiofrequenties.........................................25
Programmeren van de
afstandsbediening.....................................25
Batterij van afstandsbediening
vervangen.....................................................26
Sloten
Vergrendelen en ontgrendelen..................27
Motorstartblokkering
Werking..............................................................33
Gecodeerde sleutels.....................................33
Immobilisatiesysteem inschakelen.........33
Immobilisatiesysteem uitschakelen.......33
Alarm
Werking..............................................................34
Alarm inschakelen.........................................34
Alarm uitschakelen........................................34
Stuurwiel
Stuurwiel afstellen.........................................35
Audiobediening...............................................35
Spraaksturing..................................................36
Ruitenwissers en ruiten-
sproeiers
Voorruitwissers...............................................38
Automatisch in- en uitschakelende
ruitenwissers................................................38
Voorruitsproeiers............................................39
Achterruitwissers en -sproeiers................39
Ruitenwisserbladen controleren.............40
Ruitenwisserbladen vervangen................40
Verlichting
Verlichtingsbediening...................................42
Automatisch in- en uitschakelende
verlichting.....................................................43
Voorste mistlampen.....................................43
Mistachterlichten...........................................43
Waarschuwingsknipperlichten.................44
Koplamphoogte afstellen...........................44
Richtingaanwijzers........................................45
Interieurverlichting.........................................45
Gloeilampen vervangen..............................46
Gloeilampentabel...........................................51
1
Inhoudsopgave
Ruiten en spiegels
Elektrisch bedienbare ruiten......................52
Buitenspiegels.................................................52
Elektrisch verstelbare
buitenspiegels.............................................52
Achterste zijruiten..........................................53
Automatisch dimmende spiegel..............53
Instrumentenpaneel
Meters.................................................................54
Waarschuwings- en
indicatielampen.........................................56
Akoestische waarschuwingssignalen en
-indicaties.....................................................59
Infodisplays
Algemene informatie...................................60
Tripcomputer...................................................62
Persoonlijke instellingen..............................63
Infoberichten...................................................64
Klimaatregeling
Werking..............................................................67
Ventilatieroosters...........................................67
Verwarmde ruiten en spiegels...................67
Handmatige klimaatregeling....................68
Extra verwarming...........................................70
Stoelen
De juiste zitpositie innemen.......................75
Voorstoelen.......................................................75
Hoofdsteunen..................................................78
Achterbank.......................................................78
Verwarmde stoelen........................................81
Gemaksfuncties
Dimmer
instrumentenpaneelverlichting............82
Aansteker..........................................................82
Extra voedingsaansluitingen ....................82
Bekerhouders..................................................83
Opbergruimtes................................................83
Wegenkaartopbergvakken.........................84
Aansluiting Auxiliary ingang (AUX IN)
..........................................................................84
Vloermatten.....................................................84
Motor starten en stoppen
Algemene informatie....................................85
Contactslot......................................................85
Een dieselmotor starten..............................85
Motor uitschakelen.......................................86
Dieselroetfilter................................................86
Brandstof en tanken
Veiligheidsmaatregelen...............................87
Brandstofkwaliteit - Diesel.........................87
Katalysator........................................................87
Tankklep............................................................88
Tanken...............................................................88
Brandstofverbruik..........................................88
Technische specificatie...............................88
Versnel-
lingsbak/transmissie
Handgeschakelde versnellingsbak.........90
Remmen
Werking...............................................................91
Tips voor rijden met ABS .............................91
Parkeerrem........................................................91
Stabiliteitsregeling
Werking..............................................................92
Gebruik maken van
stabiliteitsregeling.....................................92
Aandrijfregeling
Werking..............................................................93
Gebruik maken van aandrijfregeling.......93
2
Inhoudsopgave
Regeling voor bergop rijden
Werking..............................................................94
Regeling voor bergop rijden
gebruiken......................................................94
Parkeerhulp
Werking..............................................................96
Gebruik maken van de parkeerhulp.......96
Transport
Algemene informatie...................................98
Dakrekken en bagagedragers....................98
Bagagenetten..................................................98
Aanhangers trekken
Trekken van een aanhanger.....................100
Tips voor het rijden
Inrijden...............................................................101
Voorzorgsmaatregelen voor koude
weersomstandigheden...........................101
Wat te doen bij pech
Eerstehulpset.................................................102
Gevarendriehoek..........................................102
Zekeringen
Plaatsen zekeringenhouders...................103
Een zekering vervangen.............................104
Zekeringlabels...............................................104
Specificatie-overzicht zekeringen..........106
Bergen van de auto
Sleeppunten....................................................110
Auto op vier wielen slepen.........................110
Onderhoud
Algemene informatie....................................112
De motorkap openen en sluiten...............113
Overzicht motorruimte - 1,8 l
Duratorq-TDCi (Lynx) diesel /1,8 l
Duratorq-TDDi (Lynx) diesel ................114
Oliepeilstaaf - 1,8 l Duratorq-TDCi (Lynx)
diesel /1,8 l Duratorq-TDDi (Lynx)
diesel .............................................................115
Motorolie controleren..................................115
Motorkoelvloeistof controleren................116
Controle vloeistofpeil koppeling en
remsysteem.................................................116
Stuurbekrachtigingsvloeistof
controleren...................................................117
Ruitensproeiervloeistof controleren.......117
Technische specificatie...............................118
Verzorging van de auto
Reinigen van buitenzijde auto...................119
Reinigen van binnenzijde auto.................120
Kleine lakschade repareren......................120
Accu van de auto
Starten met hulpstartkabels ....................121
Velgen en banden
Algemene informatie...................................122
Een wiel vervangen......................................122
Verzorging van banden...............................127
Gebruik van winterbanden........................127
Gebruik van sneeuwkettingen..................127
Technische specificatie..............................128
Voertuigidentificatie
Voertuigidentificatieplaatje.......................131
Voertuigidentificatienummer....................131
LAV-plaatje (lastafhankelijke
remdrukregelklep).....................................131
Inhouden en specificaties
Technische specificatie..............................132
3
Inhoudsopgave
Inleiding audio-installatie
Belangrijke audio-informatie...................138
Overzicht audio-installatie
Overzicht audio-installatie.......................139
Beveiliging van uw audio-
installatie
Beveiligingscode............................................141
Beveiligingscode vergeten.........................141
Beveiligingscode invoeren..........................141
Onjuiste beveiligingscode..........................141
Audiodisplays met tijd- en
datumaanduiding
Tijd en datum van de audio-installatie
instellen........................................................142
Werking van de audio-
installatie
Aan/uit toets..................................................143
Bass/treble (lage/hoge tonen)
regeling.........................................................143
Balance/fade (balans links/rechts,
voor/achter) regeling..............................143
Bediening van de audio-installatie........143
Voorkeuzetoetsen........................................145
Golfband toets..............................................145
Autostore toets.............................................145
Regeling functie verkeersinformatie......145
Station afstemtoetsen...............................146
Menu's audio-installatie
Automatische volumeregeling................148
Reductie geluidsvervorming (CLIP)......148
Alternatieve frequenties............................148
Regionale modus (REG)............................149
Nieuwsberichten..........................................149
CD-speler
CD's aanbrengen..........................................150
Nummer selecteren.....................................150
CD afspelen....................................................150
Versneld vooruit/achteruit........................150
Shuffle/random (door
elkaar/willekeurig)...................................150
CD-nummers comprimeren......................151
CD-nummers scannen................................151
CD's uitwerpen...............................................151
CD-nummers herhalen................................151
Afspelen CD beëindigen..............................151
Ingangsaansluiting (AUX
IN)
Ingangsaansluiting (AUX IN)....................152
Storingen verhelpen audio-
installatie
Storingen verhelpen
audio-installatie........................................153
Telefoon
Algemene informatie..................................155
Setup telefoon...............................................155
Setup Bluetooth...........................................156
Bedieningselementen telefoon...............157
Gebruik maken van de telefoon - Auto's
zonder Navigatiesysteem .....................157
Gebruik maken van de telefoon - Auto's
met Navigatiesysteem ..........................159
Spraaksturing
Werking.............................................................161
Spraakgestuurd regelsysteem
gebruiken......................................................161
Commandos audio-unit ..........................162
Commandos telefoon...............................168
Commandos navigatiesysteem..............173
4
Inhoudsopgave
Bijlagen
Typegoedkeuringen......................................174
Elektromagnetische compatibiliteit......174
5
Inhoudsopgave
6
OVER DEZE HANDLEIDING
Hartelijk dank voor het kiezen van een Ford.
We adviseren u, enige tijd te nemen om
met uw auto kennis te maken door deze
handleiding te lezen. Hoe meer u van uw
auto afweet, des te beter kunt u ermee
omgaan en dat komt de veiligheid en het
rijplezier ten goede.
WAARSCHUWING
Rijd altijd voorzichtig en oplettend bij
het gebruiken en bedienen van de
bedieningselementen en functies van
uw auto.
N.B.: Deze handleiding beschrijft
productkenmerken en opties die voor het
programma leverbaar zijn, soms nog voordat
deze algemeen verkrijgbaar zijn. Soms
worden opties beschreven waarmee uw
auto niet is uitgerust.
N.B.: Sommige van de afbeeldingen in deze
handleiding worden voor verschillende
modellen gebruikt, waardoor ze er anders
kunnen uitzien dan in uw auto. De essentiële
informatie in de afbeeldingen is echter altijd
correct.
N.B.: Gebruik uw auto altijd volgens de
geldende regels en voorschriften.
N.B.: Deze handleiding dient bij de auto te
blijven wanneer deze wordt verkocht. Het
vormt een integraal onderdeel van de auto.
Deze auto is goedgekeurd door de
internationaal erkende testorganisatie TÜV
voor wat betreft de allergievriendelijke
eigenschappen ervan.
Alle materialen die bij de fabricage van het
interieur van deze auto zijn gebruikt,
voldoen aan de strikte eisen van de TÜV
TOXPROOF Criteria Catalogus voor Auto
Interieurs van TÜV Produkt und Umwelt
GmbH en zijn erop gericht het risico van
allergische reacties tot een minimum te
beperken.
Bovendien beschermt een extra pollenfilter
de passagiers tegen allergie opwekkende
deeltjes in de buitenlucht.
Neem voor meer informatie contact op
met TÜV via www.tuv.com.
OVERZICHT VAN SYMBOLEN
Symbolen in dit instructieboekje
WAARSCHUWING
U riskeert de dood of ernstige
verwonding van uzelf en anderen
wanneer u niet de instructies opvolgt
waarop u door dit waarschuwingssymbool
wordt geattendeerd.
LET OP
U riskeert beschadiging van uw auto
wanneer u niet de instructies opvolgt
waarop u door dit
waarschuwingssymbool wordt
geattendeerd.
Symbolen op uw auto
Wanneer u deze symbolen ziet, lees dan
eerst de betreffende instructies in dit
instructieboekje en volg deze op voordat
u iets aanraakt of probeert af te stellen.
7
Inleiding
ONDERDELEN EN
ACCESSOIRES
Originele Ford onderdelen en accessoires
zijn speciaal voor uw auto ontwikkeld. Wij
wijzen erop dat niet-originele Ford
onderdelen en accessoires niet door Ford
zijn onderzocht en goedgekeurd tenzij
expliciet door Ford is aangegeven. Wij
kunnen niet instaan voor de geschiktheid
van dergelijke producten. Wij raden u aan
uw Ford dealer te vragen of onderdelen en
accessoires geschikt zijn voor uw auto.
8
Inleiding
IN ÉÉN OOGOPSLAG
Overzicht instrumentenpaneel
Stuur links
E115781
IH
G
FD ECA B
S Q PR O N M KL J
9
In één oogopslag
Stuur rechts
ABF
D
EH CGI
J PQK OL
M
N R S
E115782
Luchtrooster. Zie Klimaatregeling (bladzijde 67).A
Regelknop hoogteverstelling koplamplichtbundels Zie Koplamphoogte
afstellen (bladzijde 44).
B
Richtingaanwijzers. Zie Verlichting (bladzijde 42).C
Instrumentengroep. Zie Meters (bladzijde 54).D
Informatiedisplay. Zie (bladzijde 60).E
Ruitenwisserschakelaar. Zie Ruitenwissers en ruitensproeiers (bladzijde
38).
F
Schakelaar waarschuwingsknipperlichten. Zie Verlichting (bladzijde 42).G
10
In één oogopslag
Indicator passagiersairbag gedeactiveerd. Zie Passagiersairbag uitschakelen
(bladzijde 23).
H
Schakelaars voor- en achterruitverwarming. Zie Klimaatregeling (bladzijde
67).
I
Audio- of navigatiesysteem. Zie de afzonderlijke handleiding.J
Toetsen van klimaatregeling. u61.5 Zie Klimaatregeling (bladzijde 67).K
Schakelaar luchtrecirculatie. Zie Klimaatregeling (bladzijde 67).L
Schakelaar airconditioning. Zie Klimaatregeling (bladzijde 67).M
Aansteker of extra elektrisch aansluitpunt. Zie Gemaksfuncties (bladzijde
82).
N
Contactslot.O
Hendel verstelling stuurkolom. Zie Stuurwiel (bladzijde 35).P
Bediening audio-installatie. Zie Audiobediening (bladzijde 35).Q
Regelknop instrumentenverlichting. Zie Dimmer
instrumentenpaneelverlichting (bladzijde 82).
R
Lichtschakelaar. Zie Verlichting (bladzijde 42).S
Portieren met de sleutel
vergrendelen en ontgrendelen
Alle auto's
Draai de bovenzijde van de sleutel
tweemaal richting de voorzijde van de auto
om alle portieren te ontgrendelen.
Transit Connect
Draai de bovenzijde van de sleutel richting
de voorzijde van de auto om de
voorportieren te ontgrendelen.
Tourneo Connect
Draai de bovenzijde van de sleutel richting
de voorzijde van de auto om de
voorportieren en schuifdeuren te
ontgrendelen.
Zie Vergrendelen en ontgrendelen
(bladzijde 27).
Portieren met de
afstandsbediening vergrendelen
en ontgrendelen
E87379
A B C
OntgrendelenA
VergrendelenB
Bagageruimte ontgrendelenC
Transit Connect
Druk eenmaal op toets A om alleen de
voorportieren te ontgrendelen.
Druk tweemaal op toets A om alle
portieren te ontgrendelen.
11
In één oogopslag
Druk eenmaal op toets C om de schuifdeur
en de achterklep te ontgrendelen.
Tourneo Connect
Druk eenmaal op toets A om de
voorportieren en de schuifdeuren te
ontgrendelen.
Druk tweemaal op toets A om alle
portieren te ontgrendelen.
Druk eenmaal op toets C om de achterklep
te ontgrendelen.
Alle modelvarianten
Druk eenmaal op toets B om alle portieren
en de achterklep te vergrendelen.
Druk tweemaal binnen drie seconden op
toets B om de dubbele vergrendeling te
activeren.
N.B.: De alarminstallatie kan ook
afzonderlijk via de dubbele
vergrendelingssysteem worden
ingeschakeld door de sleutel in de
vergrendelstand te draaien.
Zie Vergrendelen en ontgrendelen
(bladzijde 27).
Stuurwiel instellen
WAARSCHUWING
Verstel het stuurwiel nooit wanneer
de auto in beweging is.
1
2
2
E95178
3
E95179
WAARSCHUWING
Duw de ontgrendelingshendel
helemaal op zijn plaats wanneer u
deze weer in de oude stand zet.
Zie Stuurwiel afstellen (bladzijde 35).
Stationair toerental na het starten
Wanneer de motor koud is, kan het
stationaire toerental direct na het aanslaan
hoger zijn.
Zie Motor starten en stoppen
(bladzijde 85).
12
In één oogopslag
KINDERZITJES
E133140
E68916
WAARSCHUWINGEN
Laat kinderen met een lengte van
minder dan 150 centimeter
plaatsnemen in een geschikt
goedgekeurd kinderzitje dat op de
achterbank is bevestigd.
Bijzonder gevaarlijk! Plaats geen
kinderveiligheidszitje achterwaarts
op een stoel waarvóór zich een
airbag bevindt!
Lees de instructies van de fabrikant
en volg deze op wanneer u een
kinderzitje aanbrengt.
Verander op geen enkele wijze het
kinderzitje.
Neem tijdens het rijden geen
kinderen op schoot.
WAARSCHUWINGEN
Laat kinderen niet zonder toezicht in
uw auto achter.
Wanneer uw auto bij een aanrijding
betrokken is geweest, dient u het
kinderzitje door een hiertoe opgeleide
monteur te laten controleren.
N.B.: De wettelijke voorschriften t.a.v. het
gebruik van kinderzitjes zijn per land
verschillend.
Alleen kinderzitjes die volgens ECE-R44.03
(of later) gecertificeerd zijn, zijn getest en
goedgekeurd voor gebruik in uw auto. Een
aantal zijn leverbaar via uw dealer.
Kinderzitjes voor verschillende
gewichtsgroepen
Gebruik het correcte kinderzitje als volgt:
Babyzitje
E68918
Plaats kinderen met een lichaamsgewicht
van minder dan 13 kilogram in een
achterwaarts gericht babyzitje (Groep 0+)
dat op de achterbank is bevestigd.
13
Veiligheidsuitrusting voor kinderen
Kinderveiligheidszitje
E68920
Vervoer kinderen met een lichaamsgewicht
van 13 tot 18 kilogram in een
kinderveiligheidszitje (Groep 1), dat op de
achterbank is bevestigd.
STOELVERHOGERS
WAARSCHUWINGEN
Bevestig een kinderzitje of een
zitverhoger nooit alleen met de
heupgordel.
Bevestig een kinderzitje of een
zitverhoger niet met een
veiligheidsgordel die niet gespannen
is of gedraaid zit.
Leg de schoudergordel niet onder de
arm of achter de rug van het kind
langs.
Gebruik geen kussens, boeken of
handdoeken om het kind hoger te
laten zitten.
Zorg ervoor dat uw kinderen rechtop
zitten.
WAARSCHUWINGEN
Laat kinderen met een
lichaamsgewicht van meer dan 15
kilogram, maar met een lengte van
minder dan 150 centimeter in een
kinderzitje of op een zitverhoger
plaatsnemen.
LET OP
Wanneer u een kinderzitje op de
achterbank gebruikt, zorg dan dat het
kinderzitje stevig tegen de stoel rust.
De hoofdsteun moet wellicht worden
opgetild of verwijderd. Zie Hoofdsteunen
(bladzijde 78).
Kinderzitje (Groep 2)
Wij raden het gebruik van een kinderzitje
aan, dat uit een zitverhoger met een
rugleuning bestaat in plaats van alleen een
zitverhoger. De hogere zitpositie zorgt
ervoor dat de standaard veiligheidsgordel
correct over het midden van de schouder
van het kind en de heupgordel over de
heupen komt te liggen.
14
Veiligheidsuitrusting voor kinderen
Zitverhoger (Groep 3)
E68924
PLAATSING VAN
KINDERZITJES
WAARSCHUWINGEN
Neem contact op met uw dealer voor
de laatste informatie betreffende
door Ford aanbevolen kinderzitjes.
WAARSCHUWINGEN
Wanneer een voorwaarts gericht
kinderzitje op een zitplaats achterin
wordt geplaatst, verwijder dan de
hoofdsteun van die zitplaats. Zie
Hoofdsteunen (bladzijde 78).
Wanneer een kinderzitje met een
gordel wordt gebruikt, dan mag de
gordel niet slap hangt of is gedraaid.
N.B.: Bij gebruik van een kinderzitje op de
voorstoel, dient u de voorste passagiersstoel
altijd zo ver mogelijk naar achteren te
verschuiven. Als het heupgedeelte van de
veiligheidsgordel moeilijk vast te zetten is
zonder dat er speling overblijft, zet de
rugleuning dan recht omhoog en zet de stoel
in een hogere stand. Zie Voorstoelen
(bladzijde 75).
Gewichtsgroepen
Zitplaatsen
3210+0
22 tot 36
kg
15 tot 25 kg9 tot 18 kgTot 13 kgTot 10 kg
UF
1
UF
1
UF
1
XX
Voorstoel aan passa-
gierszijde, met airbag
AAN
U
1
U
1
U
1
U
1
U
1
Voorstoel aan passa-
gierszijde met airbag
UIT
UUUUU
Zitplaatsen, tweede
zitrij
UUUUUZitplaatsen, derde zitrij
X Niet geschikt voor kinderen in deze gewichtsgroep.
15
Veiligheidsuitrusting voor kinderen
U Geschikt voor universele kinderzitjes die zijn goedgekeurd voor deze gewichtsgroep.
Geschikt voor universele kinderzitjes die zijn goedgekeurd voor deze gewichtsgroep.
Wij raden u echter aan een door de overheid goedgekeurd kinderzitje te gebruiken dat op
de achterbank is geplaatst.
UF¹ Geschikt voor universele, voorwaarts gekeerde kinderzitjes, die zijn goedgekeurd voor
gebruik in deze gewichtsgroep. Wij raden u echter aan een door de overheid goedgekeurd
kinderzitje te gebruiken dat op de achterbank is geplaatst.
ISOFIX-kinderzitjes
Gewichtsgroepen
Zitplaatsen
10+
Naar voren gericht
Naar achteren
gericht
9 - 18 kgTot 13 kg
Niet uitgerust met ISOFIX
Afmetings-
klasse
Voorstoel
Stoeltype
A, B, B1, C, D
*
C, D, E
*
Afmetings-
klasse
Achterste zitplaats opzij,
ISOFIX
IL, IUF
***
IL
**
Stoeltype
Niet uitgerust met ISOFIX
Afmetings-
klasse
Middelste achterstoel
Stoeltype
Niet uitgerust met ISOFIX
Afmetings-
klasse
Zitplaatsen, derde zitrij
Stoeltype
IL Geschikt voor bepaalde ISOFIX kinderzitjes van de categorie semi-universeel.
Raadpleeg de voertuigaanbevelingslijst van de fabrikant van de kinderzitjes.
IUF Geschikt voor ISOFIX naar voren gerichte kinderzitjes van de categorie universeel
goedgekeurd voor gebruik in deze gewichtsgroep en ISOFIX maatklasse.
*
De ISOFIX maatklasse voor universele en semi-universele kinderzitjes is gedefinieerd
door de hoofdletters A t/m G. Deze letters staan vermeld op ISOFIX kinderzitjes.
**
Ten tijde van publicatie is de aanbevolen groep O+ ISOFIX kinderzitjes de Britax Romer
Baby Safe. Neem contact op met uw dealer voor de laatste informatie betreffende door
Ford aanbevolen kinderzitjes.
16
Veiligheidsuitrusting voor kinderen
***
Ten tijde van publicatie is de aanbevolen groep 1 ISOFIX kinderzitjes de Britax Romer
Duo. Neem contact op met uw dealer voor de laatste informatie betreffende door Ford
aanbevolen kinderzitjes.
17
Veiligheidsuitrusting voor kinderen
ISOFIX
VERANKERINGSPUNTEN
Tourneo Connect
E68945
WAARSCHUWING
Wij raden aan uitsluitend ISOFIX
kinderzitjes te gebruiken.
U kunt ISOFIX kinderzitjes op de ISOFIX
verankeringspunten bevestigen.
Het ISOFIX systeem bestaat uit twee
stevige bevestigingsarmen aan het
kinderzitje, die op de verankeringspunten
op de achterbank tussen de rugleuning en
de zitting worden bevestigd. Ook kunnen
kinderzitjes met een veiligheidsgordel aan
de bovenzijde worden aangebracht.
Een kinderzitje met een
veiligheidsgordel aan de bovenzijde
bevestigen
WAARSCHUWINGEN
Gebruik bij toepassing van het ISOFIX
systeem een voorziening dat
voorkomt dat de veiligheidsgordel
kan draaien. Wij raden het gebruik van een
veiligheidsgordel aan de bovenzijde of een
steun aan de onderzijde aan.
WAARSCHUWINGEN
Gebruik voor ISOFIX kinderzitjes met
een veiligheidsgordel aan de
bovenzijde altijd een bovenste
bandverankering.
Bevestig de veiligheidsgordel aan de
bovenzijde aan geen ander punt dan
aan het verankeringspunt dat
hiervoor is bestemd.
Gebruik altijd de bovenste
bandverankering aan de onderzijde
van de rugleuning van de tweede zitrij
als de derde zitrij bezet is.
1. Verwijder de hoofdsteun. Zie
Hoofdsteunen (bladzijde 78).
E75771
2. Geleid de gordel naar het
verankeringspunt.
3. Druk het kinderzitje stevig naar
achteren zodat de onderste ISOFIX
verankeringspunten goed aangrijpen.
4. Bevestig de veiligheidsgordel volgens
de instructies van de fabrikant van het
kinderzitje.
18
Veiligheidsuitrusting voor kinderen
KINDERSLOTEN
Tourneo Connect
WAARSCHUWING
Wanneer de kindersloten in werking
zijn gesteld, kunnen de portieren niet
van binnenuit worden geopend.
N.B.: Alleen de schuifdeuren zijn voorzien
van kinderveiligheidssloten.
A
B
E75766
VergrendelenA
OntgrendelenB
19
Veiligheidsuitrusting voor kinderen
WERKING
Airbags
WAARSCHUWINGEN
Wijzig de voorzijde van de wagen op
geen enkele wijze. Dit zou nadelige
gevolgen voor het ontvouwen van de
airbags kunnen hebben.
Oorspronkelijke tekst volgens ECE
R94.01: Extreme Hazard! Do not use
a rearward facing child restraint on
a seat protected by an airbag in front of it!
Draag een veiligheidsgordel en houd
voldoende afstand tussen uzelf en
het stuurwiel. Alleen wanneer de
veiligheidsgordel correct wordt gedragen,
kan deze u in een zodanige positie houden
dat de airbag optimaal kan functioneren.
Zie De juiste zitpositie innemen
(bladzijde 75).
Laat reparaties aan het stuurwiel, de
stuurkolom, stoelen, airbags en
veiligheidsgordel uitvoeren door goed
getrainde monteurs.
Houd de gebieden voor de airbags
vrij. Breng niets aan op of over de
panelen van de airbags.
Steek geen scherpe voorwerpen in
gebieden waar airbags zijn
gemonteerd. Dit zou de airbags
kunnen beschadigen en nadelige gevolgen
kunnen hebben voor het ontvouwen.
Gebruik stoelhoezen die zijn
ontworpen voor stoelen met
zij-airbags. Laat deze aanbrengen
door goed getrainde monteurs.
N.B.: Het opblazen van een airbag gaat
gepaard met een luide knal en u ziet een
onschadelijke, poederachtige stofwolk. Dit
is normaal.
N.B.: Reinig de panelen van de airbags met
een vochtige doek.
Front-airbags aan bestuurders- en
passagierszijde
E74302
De frontairbags treden in werking bij zware
frontale aanrijdingen of bij aanrijdingen
binnen een hoek van maximaal 30 graden
van links of van rechts. De airbags worden
in enkele milliseconden opgeblazen en
stromen weer leeg zodra zij in contact
komen met de lichamen van de
inzittenden, waardoor de voorwaartse
beweging wordt opgevangen. Bij lichte
aanrijdingen, het over de kop slaan van de
auto of bij aanrijdingen van opzij of van
achteren worden de frontairbags niet
geactiveerd.
Zijairbags
E72658
20
Bescherming van inzittenden
De zijairbags bevinden zich in de zijkant van
de rugleuningen van de voorstoelen. Een
label op de rugleuning geeft aan dat uw
auto is uitgerust met zijairbags.
De zijairbags worden geactiveerd bij zware
zijdelingse aanrijdingen. Alleen de airbag
aan de zijde van de aanrijding wordt
geactiveerd. De airbags worden in enkele
milliseconden opgeblazen en stromen
weer leeg zodra zij in contact komen met
de lichamen van de inzittenden, waardoor
zij bescherming bieden aan de omgeving
van borst en schouder. Bij lichte
aanrijdingen van opzij, het over de kop
slaan van de auto, aanrijdingen van voren
of van achteren worden de zijairbags niet
geactiveerd.
Veiligheidsgordels
WAARSCHUWINGEN
Draag een veiligheidsgordel en houd
voldoende afstand tussen uzelf en
het stuurwiel. Alleen wanneer u de
veiligheidsgordel op de juiste wijze draagt,
kan deze u op uw plaats houden en zijn
maximale bescherming bieden. Zie De
juiste zitpositie innemen (bladzijde 75).
Gebruik een veiligheidsgordel nooit
voor meer dan een persoon.
Gebruik voor iedere stoel het juiste
gordelslot.
Zorg ervoor dat de veiligheidsgordel
niet slap of gedraaid zit.
Draag geen dikke kleding. De
veiligheidsgordels bieden optimaal
bescherming wanneer ze
nauwsluitend worden gedragen.
Leg de schoudergordel over het
midden van de schouder en leg de
heupgordel strak over uw heupen.
Het oprolmechanisme van de
veiligheidsgordel aan bestuurderszijde is
voorzien van een gordelspanner. De
activeringsdrempel van de gordelspanners
is iets lager dan die van de airbags. Bij
aanzienlijke frontale aanrijdingen is het
mogelijk dat alleen de gordelspanners in
werking treden.
Status na aanrijding
WAARSCHUWING
Veiligheidsgordels die zijn belast ten
gevolge van een aanrijding moeten
worden vervangen en de
verankeringen worden gecontroleerd. Deze
werkzaamheden moeten door een correct
hiertoe opgeleide monteur worden
uitgevoerd.
VEILIGHEIDSGORDELS
VASTMAKEN
E66541
WAARSCHUWING
Steek de slottong in het gordelslot
tot u een 'klik' hoort; alleen dan is de
veiligheidsgordel goed vergrendeld.
21
Bescherming van inzittenden
Trek de veiligheidsgordel gelijkmatig uit.
Als er een stevige ruk aan wordt gegeven
of als de auto op een helling staat, kan de
gordel blokkeren.
Druk de rode knop op het gordelslot in om
de gordel los te maken en laat de gordel
zich gelijkmatig en volledig oprollen.
Veiligheidsgordels achterin
E75564
WAARSCHUWING
Om er zeker van kunnen zijn dat de
veiligheidsgordel van de middelste
zitplaats correct werkt, moet de
rugleuning van de achterbank goed zijn
vergrendeld.
Let erop dat elke slottong in het correcte
gordelslot wordt gestoken.
HOOGTE VAN
VEILIGHEIDSGORDELS
AFSTELLEN
E68901
WAARSCHUWINGSSIGNAAL
VEILIGHEIDSGORDEL
WAARSCHUWING
Het veiligheidssysteem voor
inzittenden biedt alleen optimale
veiligheid wanneer u de
veiligheidsgordel correct gebruikt.
22
Bescherming van inzittenden
De lamp van het
herinneringssysteem gaat
branden en er klinkt een
akoestisch signaal wanneer de
veiligheidsgordel van de bestuurder niet is
omgedaan en de auto sneller rijdt dan een
relatief lage snelheid. De lamp gaat tevens
branden wanneer de veiligheidsgordel van
de bestuurder niet is omgedaan als met
de auto wordt gereden. Het akoestisch
signaal wordt na na vijf minuten
uitgeschakeld maar de lamp van het
herinneringssysteem blijft branden tot de
veiligheidsgordel van de bestuurder is
omgedaan.
Herinneringssysteem uitschakelen
Neem contact op met uw Ford dealer.
GEBRUIK VAN
VEILIGHEIDSGORDELS
TIJDENS ZWANGERSCHAP
E68587
WAARSCHUWING
Breng de veiligheidsgordel voor uw
eigen veiligheid, maar ook voor dat
van uw ongeboren kind op correcte
wijze aan. Draag niet alleen de heupgordel
of de schoudergordel.
De heupgordel moet comfortabel over de
heupen liggen aan de onderzijde van uw
zwangere buik. Leg de schoudergordel
tussen uw borsten, boven en aan de zijkant
van uw zwangere buik.
PASSAGIERSAIRBAG
UITSCHAKELEN
WAARSCHUWING
Om het risico van fataal letsel of
ernstige verwonding te vermijden,
mag NOOIT een kinderzitje
achterwaarts op een voorstoel worden
geplaatst, tenzij de airbag is
UITGESCHAKELD.
E71313
De sleutelschakelaar en de controlelamp
'airbag uitgeschakeld' zijn aangebracht in
het instrumentenpaneel.
Wanneer de controlelamp 'airbag
uitgeschakeld' op het instrumentenpaneel
met onderbrekingen brandt, dan is er
sprake van een storing. Neem het
kinderveiligheidszitje van de voorstoel. Laat
het systeem voor uw eigen veiligheid door
een geschoolde monteur controleren. Zie
Waarschuwings- en indicatielampen
(bladzijde 56).
23
Bescherming van inzittenden
Airbag aan passagierszijde
uitschakelen
A B
E71312
Wanneer een kinderzitje op de voorstoel
wordt geplaatst, let er dan op dat de
sleutelschakelaar in de stand A staat.
Controleer bij het aanzetten van het
contact, of de controlelamp airbag aan
passagierszijde uitgeschakeld brandt. Zie
In één oogopslag (bladzijde 9).
Airbag aan passagierszijde
inschakelen
WAARSCHUWING
Controleer of de airbag is
INGESCHAKELD om ervoor te
zorgen dat het veiligheidssysteem
voor volwassenen correct werkt.
Draai, nadat u het kinderzitje van de
voorstoel hebt verwijderd, de
sleutelschakelaar weer in de stand B.
24
Bescherming van inzittenden
ALGEMENE INFORMATIE
OVER RADIOFREQUENTIES
LET OP
De radiofrequentie van de
afstandsbediening kan ook worden
gebruikt door andere zenders met een
klein bereik (bijvoorbeeld zendamateurs,
medische apparatuur, draadloze
hoofdtelefoons, afstandsbedieningen en
alarmsystemen). Wanneer de frequenties
worden gestoord, kunt u geen gebruik meer
maken van uw afstandsbediening. De
portieren kunt u met de sleutel
vergrendelen en ontgrendelen.
Controleer of uw auto vergrendeld is
voordat u deze onbeheerd achterlaat.
Hierdoor worden eventuele
frequentieblokkeringen voorkomen.
N.B.: U kunt de portieren ontgrendelen
wanneer u de toetsen op de
afstandsbediening per ongeluk indrukt.
Het bereik tussen uw afstandsbediening
en uw auto is afhankelijk van de omgeving.
PROGRAMMEREN VAN DE
AFSTANDSBEDIENING
Maximaal kunnen vier
afstandsbedieningen (inclusief de bij de
auto geleverde afstandsbedieningen) voor
uw auto worden geprogrammeerd. De
afstandsbediening moet zich tijdens de
programmeerprocedure in de auto
bevinden. Steek de veiligheidsgordel in het
slot en sluit alle portieren om te voorkomen
dat er tijdens het programmeren andere
signalen hoorbaar zijn.
Een nieuwe afstandsbediening
programmeren
1. Draat, om nieuwe afstandsbedieningen
te programmeren, het contactslot
viermaal binnen zes seconden in de
stand II.
2. Zet het contact in stand 0. Een
geluidssignaal geeft aan dat het nu
mogelijk is gedurende 10 seconden de
afstandsbediening te programmeren.
3. Druk op een willekeurige toets op een
nieuwe afstandbediening. Ter
bevestiging klinkt een signaal.
4. Herhaal deze laatste stap voor allle
afstandsbedieningen, inclusief de
originele. Verwijder de sleutel niet uit
het contactslot wanneer u de toets op
deze afstandsbediening indrukt.
5. Zet het contact weer aan (stand II) of
wacht 10 seconden zonder een andere
afstandsbediening te programmeren
om het programmeren te beëindigen.
De auto kan nu alleen worden
vergrendeld en ontgrendeld met de pas
geprogrammeerde
afstandsbedieningen.
Ontgrendelfunctie opnieuw
programmeren
N.B.: Wanneer u de ontgrendeltoets indrukt
worden alle portieren ontgrendeld of
worden afhankelijk van de
voertuigspecificatie bepaalde portieren
ontgrendeld. Door opnieuw op de
ontgrendeltoets te drukken worden alle
portieren ontgrendeld.
Houd de vergrendel- en vergrendeltoets
op de afstandsbediening minimaal vier
seconden tegelijkertijd ingedrukt bij
uitgeschakeld contact. De
richtingaanwijzers knipperen tweemaal
om de wijziging te bevestigen.
25
Sleutels en afstandsbediening
Herhaal de procedure om de
oorspronkelijke ontgrendelfunctie in te
schakelen.
BATTERIJ VAN
AFSTANDSBEDIENING
VERVANGEN
E107998
Zorg dat u oude batterijen op
milieuvriendelijke wijze weggooit.
Zoek advies m.b.t. de plaatselijke
regels m.b.t. recycling.
E74386
1. Steek een schroevendraaier in de
uitsparing aan de achterzijde van de
sleutel en verwijder het sleutelblad.
2. Maak de klemmen met de
schroevendraaier los en scheid de twee
huishelften van de afstandsbediening.
LET OP
Raak de batterijcontacten of de
printplaat niet met de
schroevendraaier aan.
3. Maak de batterij voorzichtig met de
schroevendraaier los.
4. Breng een nieuwe batterij (3V CR
2032) aan met de + naar boven
gekeerd.
5. Zet de twee huishelften van de
afstandsbediening op elkaar vast.
6. Breng het sleutelblad aan.
26
Sleutels en afstandsbediening
VERGRENDELEN EN
ONTGRENDELEN
Centrale vergrendeling
N.B.: U kunt alle portieren en de achterklep
ontgrendelen met behulp van de sleutel
voor de voorportieren. Hiervan moet gebruik
worden gemaakt wanneer de
afstandsbedieningssysteem niet werkt. Als
één fase ontgrendeling is gedeactiveerd,
draai dan de sleutel tweemaal naar de
ontgrendelstand.
N.B.: Bij het ontgrendelen van de achterklep
met een sleutel worden geen portieren
ontgrendeld.
N.B.: U kunt de portieren alleen centraal
vergrendelen wanneer alle portieren zijn
gesloten.
Dubbele vergrendeling
WAARSCHUWING
Schakel de dubbele vergrendeling
niet in wanneer zich personen of
dieren in de auto bevinden. Wanneer
de dubbele vergrendeling is ingeschakeld
kunnen de portieren niet van binnenuit
worden ontgrendeld.
Dubbele vergrendeling is een voorziening
tegen diefstal die voorkomt dat personen
de portieren van binnenuit kunnen
ontgrendelen. Alleen wanneer alle
portieren zijn gesloten kunnen deze dubbel
worden vergrendeld.
Bevestiging van het vergrendelen
en ontgrendelen
Wanneer u de portieren ontgrendelt,
knipperen de richtingaanwijzers eenmaal.
Bij auto's zonder dubbele vergrendeling
knipperen de richtingaanwijzers tweemaal
wanneer u de portieren vergrendelt.
Bij auto's met dubbele vergrendeling
knipperen de richtingaanwijzers tweemaal
wanneer u de portieren dubbel vergrendelt.
Portieren ontgrendelen met
behulp van de sleutel
N.B.: Als één fase ontgrendeling is
geactiveerd worden alle portieren
ontgrendeld door de sleutel eenmaal te
draaien of eenmaal te drukken op toets A
van de afstandsbediening.
Alle modelvarianten
Draai de bovenzijde van de sleutel
tweemaal richting de voorzijde van de auto
om alle portieren te ontgrendelen.
Transit Connect
Draai de bovenzijde van de sleutel richting
de voorzijde van de auto om de
voorportieren te ontgrendelen.
Tourneo Connect
Draai de bovenzijde van de sleutel richting
de voorzijde van de auto om de
voorportieren en schuifdeuren te
ontgrendelen.
Portieren vergrendelen met behulp
van de sleutel
Draai de bovenzijde van de sleutel richting
de achterzijde van de auto om alle
portieren te vergrendelen.
Achterklep vergrendelen en
ontgrendelen
U kunt de gehele auto vergrendelen of
dubbel vergrendelen of de achterklep
ontgrendelen met behulp van de sleutel in
de achterklep.
27
Sloten
Portieren met de sleutel dubbel
vergrendelen
Draai de sleutel binnen drie seconden in
de ontgrendelstand en vervolgens in de
vergrendelstand om de portieren dubbel
te vergrendelen.
Portieren met de
afstandsbediening vergrendelen
en ontgrendelen
E87379
A B C
OntgrendelenA
VergrendelenB
Bagageruimte ontgrendelenC
N.B.: Het alarmsysteem is geactiveerd als
de auto wordt vergrendeld met de sleutel
of door te drukken op toets B van de
afstandsbediening.
N.B.: Afhankelijk van de
voertuigconfiguratie kan het ontgrendelen
van de portieren door de sleutel eenmaal te
draaien of door te drukken op toets A van
de afstandsbediening variëren.
N.B.: Toets C blijft functioneel als het
contact aan staat en de auto stilstaat of erg
langzaam rijdt.
Transit Connect
Druk eenmaal op toets A om alleen de
voorportieren te ontgrendelen.
Druk tweemaal op toets A om alle
portieren te ontgrendelen.
Druk eenmaal op toets C om de schuifdeur
en de achterklep te ontgrendelen.
Tourneo Connect
Druk eenmaal op toets A om de
voorportieren en de schuifdeuren te
ontgrendelen.
Druk tweemaal op toets A om alle
portieren te ontgrendelen.
Druk eenmaal op toets C om de achterklep
te ontgrendelen.
Alle modelvarianten
Druk eenmaal op toets B om alle portieren
te vergrendelen.
Druk tweemaal binnen drie seconden op
toets B om de dubbele vergrendeling te
activeren.
Eén fase ontgrendeling
U kunt het vergrendelsysteem
programmeren zodat alle portieren worden
ontgrendeld door de sleutel in een
voorportier eenmaal te draaien of door te
drukken op toets A van de
afstandsbediening.
Type 1 Zie Persoonlijke instellingen
(bladzijde 63).
Type 2 Zie Programmeren van de
afstandsbediening (bladzijde 25).
Twee fasen ontgrendeling
Twee fasen ontgrendeling is de standaard
ontgrendelinstelling als één fase
ontgrendeling is gedeactiveerd.
Door de sleutel eenmaal te draaien of te
drukken op toets A van de
afstandsbediening wordt de eerste fase
ontgrendeld. Door de sleutel tweemaal te
draaien of tweemaal te drukken op toets
A van de afstandsbediening worden alle
portieren ontgrendeld.
28
Sloten
Door eenmaal te drukken op toets C van
de afstandsbediening wordt de achterklep
ontgrendeld. Door tweemaal te drukken
op toets C van de afstandsbediening
worden alle portieren ontgrendeld.
Automatisch opnieuw
vergrendelen
De portieren worden automatisch opnieuw
vergrendeld wanneer u niet binnen 45
seconden na het ontgrendelen met de
afstandsbediening een portier opent. De
portieren worden vergrendeld en de
alarminstallatie keert terug in de vorige
stand.
Geheugenvergrendeling
schuifdeur
Als de auto wordt vergrendeld als een
schuifdeur open staat, dan wordt de
schuifdeur vergrendeld als deze wordt
gesloten. De auto kan niet dubbel worden
vergrendeld als een schuifdeur open staat.
De portieren van binnenuit
vergrendelen en ontgrendelen
Voorportieren
E74704
A
B
Alle portieren vergrendelenA
OntgrendelenB
N.B.: Afhankelijk van de
vergrendelconfiguratie van de auto kunnen
verschillende portieren worden geopend
met behulp van B. Als één fase
ontgrendeling is geactiveerd, worden alle
portieren ontgrendeld.
29
Sloten
Schuifdeur
E74706
A B
VergrendelenA
OntgrendelenB
De portieren openen
Schuifdeur
N.B.: Bij de Tourneo Connect kan de
schuifdeur aan de rechterzijde niet volledig
worden geopend wanneer de klep van de
brandstofvulopening is ontgrendeld en
geopend.
1
2
A
B
E74705
BuitenzijdeA
BinnenzijdeB
Dubbele achterdeuren
WAARSCHUWING
Sluit de achterdeuren goed om te
voorkomen dat deze tijdens het
rijden opengaan. Rijden met een
geopende achterdeuren is bijzonder
gevaarlijk omdat dan uitlaatgassen het
interieur in kunnen worden binnengezogen.
30
Sloten
Rechter achterdeur
E74707
BA
BuitenzijdeA
BinnenzijdeB
Linker achterdeur
E74708
1
2
De achterdeuren openen tot 180 en 250
graden
E74709
Druk op de gele knop op de deur. Bij het
sluiten van de achterdeuren keren de
deurvangers automatisch in hun
oorspronkelijke stand terug.
Achterklep
WAARSCHUWING
Sluit de achterklep goed om te
voorkomen dat deze tijdens het
rijden openspringt. Rijden met een
geopende achterklep is bijzonder gevaarlijk
omdat dan uitlaatgassen het interieur
kunnen worden binnengezogen.
N.B.: Voor het openen van de achterklep
vanaf de binnenzijde kunt u toegang tot de
ontgrendelknop krijgen via een opening aan
de onderzijde van de achterklep.
31
Sloten
A
B
E66517
BuitenzijdeA
BinnenzijdeB
32
Sloten
WERKING
Het immobilisatiesysteem is een
diefstalbeveiligingssysteem dat voorkomt
dat iemand de motor van uw auto met een
onjuist gecodeerde sleutel kan starten.
GECODEERDE SLEUTELS
N.B.: Dek uw sleutels niet met metalen
voorwerpen af. Hierdoor kan de ontvanger
uw sleutel niet herkennen als geldige sleutel.
N.B.: Wanneer u een sleutel bent verloren,
laat dan de code bij al uw overige sleutels
wissen. Raadpleeg uw dealer voor meer
informatie. Laat de vervangingssleutels
samen met uw overige sleutels opnieuw
coderen.
Wanneer u een sleutel verliest, kunt u bij
uw Ford dealer een vervangingssleutel
verkrijgen. Geef, indien mogelijk, uw dealer
het sleutelnummer door, dat op het plaatje
staat dat met de originele sleutels is
geleverd. U kunt ook extra sleutels bij uw
Ford dealer verkrijgen.
IMMOBILISATIESYSTEEM
INSCHAKELEN
Korte tijd nadat u het contact hebt afgezet
wordt het immobilisatiesysteem
automatisch ingeschakeld.
De controlelamp in de instrumentengroep
knippert ter bevestiging dat het systeem
is ingeschakeld.
IMMOBILISATIESYSTEEM
UITSCHAKELEN
Het immobilisatiesysteem wordt
automatisch uitgeschakeld bij het met een
correct gecodeerde sleutel aanzetten van
het contact.
De controlelamp in de instrumentengroep
brandt ongeveer drie seconden en gaat
vervolgens uit. Wanneer de controlelamp
langer dan een minuut blijft branden of
knipperen en vervolgens met
onregelmatige intervallen gaat branden,
dan is uw sleutel niet herkend. Neem de
sleutel uit het slot en probeer het
nogmaals.
Wanneer u de motor met een correct
gecodeerde sleutel niet kunt starten, duidt
dit op een storing. Laat het
immobilisatiesysteem onmiddellijk
controleren.
33
Motorstartblokkering
WERKING
Het perimeter alarm is een afschrikmiddel
voor personen die ongeoorloofd de
portieren en de motorkap proberen te
openen. Het beveiligt ook de
audio-installatie.
N.B.: Een vals alarm kan ook veroorzaakt
worden door de hulpverwarming. Zie Extra
verwarming (bladzijde 70). Als u de
hulpverwarming gebruikt, richt de
luchtstroom dan op de beenruimte.
Alarm activeren
Wanneer het alarm is ingeschakeld, kan
het op een van de volgende manieren
worden geactiveerd:
Wanneer iemand een portier, het
bagagecompartiment of de motorkap
zonder de juiste sleutel of
afstandsbediening opent.
Als de motorkap wordt geopend met
behulp van een geldige sleutel.
Wanneer iemand de audio-installatie
of het navigatiesysteem verwijdert.
Wanneer het alarm is geactiveerd, klinkt
het alarmsignaal gedurende 30 seconden
en knipperen de
waarschuwingsknipperlichten vijf minuten.
Iedere verdere poging om een van
bovenstaande handelingen uit te voeren
activeert het alarm opnieuw.
ALARM INSCHAKELEN
Alarminstallatie inschakelen, wagen
vergrendelen. Zie Sloten (bladzijde 27).
ALARM UITSCHAKELEN
Schakel het alarm uit en deactiveer dit
door een van de voorportieren of de
achterklep met de sleutel te ontgrendelen.
34
Alarm
STUURWIEL AFSTELLEN
WAARSCHUWING
Verstel nooit het stuurwiel als de
auto in beweging is.
N.B.: Controleer of u in de juiste positie zit.
Zie De juiste zitpositie innemen (bladzijde
75).
1
2
2
E95178
3
E95179
WAARSCHUWING
Duw de ontgrendelingshendel
helemaal op zijn plaats wanneer u
deze weer in de oude stand zet.
AUDIOBEDIENING
Selecteer de radio- of CD-modus op de
audiounit.
De volgende functies kunnen met de
afstandsbediening worden bediend:
Volume
E116379
Hoger volume: druk op de bovenste toets
op de achterzijde van de
afstandsbediening.
Minder volume: druk op de onderste toets
op de achterzijde van de
afstandsbediening.
35
Stuurwiel
Seek (zoekfunctie)
E116380
Beweeg de hendel naar boven of naar
beneden:
In de radio modus wordt het
eerstvolgende radiostation op een
hogere of lagere frequentie opgezocht.
In de CD modus wordt het volgende
of het vorige nummer gekozen.
Modus
E116297
Druk kort op de toets aan de zijkant:
In de radio modus wordt het volgende
in het geheugen opgeslagen
radiostation opgezocht.
In de CD modus wordt de volgende CD
gekozen wanneer een CD-wisselaar is
gemonteerd.
In alle modi om een verkeersbericht
te onderbreken.
Druk de toets aan de zijkant in en houd
deze ingedrukt:
In de radio modus om van golflengte
te veranderen.
SPRAAKSTURING
Voor meer informatie Zie Spraaksturing
(bladzijde 161).
Spraakgestuurde bediening
(de)selecteren:
36
Stuurwiel
E116297
37
Stuurwiel
VOORRUITWISSERS
E71012
A
B
C
D
Enkele wisslagA
Wissen met intervallen of
automatisch wissen
B
Normale wissnelheidC
Wissen met hoge snelheidD
Intervalwissen
E71013
C
A
B
Wissen met lange intervallenA
IntervalwissenB
Wissen met korte intervallenC
AUTOMATISCH IN- EN
UITSCHAKELENDE
RUITENWISSERS
LET OP
Schakel de automatische wisfunctie
niet bij droog weer in. De regensensor
is bijzonder gevoelig en de
ruitenwissers kunnen in werking treden
indien de voorruit met vuil, mist of vliegen
in aanraking komt.
Vervang de ruitenwisserbladen zodra
deze strepen water en vuil op de
voorruit achterlaten. Als de
ruitenwisserbladen niet worden vervangen,
blijft de regensensor continu water op de
voorruit waarnemen. Dit heeft tot gevolg
dat de ruitenwissers in werking treden
terwijl het grootste deel van de voorruit
droog is.
Zorg bij vorst dat de voorruit volledig
is ontdooit voordat u de automatische
wisfunctie selecteert.
Schakel de automatische wisfunctie
uit voordat u een wasstraat
binnenrijdt.
E71013
C
A
B
Lage gevoeligheidA
AanB
Hoge gevoeligheidC
38
Ruitenwissers en ruitensproeiers
Wanneer u de automatische wisfunctie
inschakelt, maken de ruitenwissers pas een
wisbeweging nadat water op de voorruit
is geregistreerd. De regensensor meet
daarna continu de hoeveelheid water op
de voorruit en zal de snelheid van de
ruitenwissers automatisch instellen.
Stel de gevoeligheid van de regensensor
met de draaiknop in. Bij een lage
gevoeligheid zullen de ruitenwissers in
werking treden wanneer de sensor een
grote hoeveelheid water op de voorruit
registreert. Bij een hoge gevoeligheid zullen
de ruitenwissers in werking treden wanneer
de sensor een kleine hoeveelheid water op
de voorruit registreert.
VOORRUITSPROEIERS
E71016
WAARSCHUWING
Schakel de ruitensproeiers niet
langer dan tien seconden achtereen
in; schakel de ruitensproeiers nooit
in als het reservoir leeg is.
Wanneer de knop op het uiteinde van de
hendel wordt ingedrukt worden zowel de
sproeiers als de ruitenwissers
ingeschakeld.
Na het loslaten van de knop of de hendel
blijven de ruitenwissers nog kortstondig in
werking.
ACHTERRUITWISSERS EN -
SPROEIERS
Wissen met intervallen
E71017
Beweeg de schakelaarhendel naar het
stuurwiel.
Wissen tijdens achteruitrijden
De achterruitwisser wordt automatisch
ingeschakeld wanneer de achteruit wordt
ingeschakeld als:
treedt deze automatisch in werking
wanneer de achteruit wordt
ingeschakeld,
de ruitenwisserhendel in de stand A, B,
C of D staat en
de voorruitwisser is ingeschakeld (in
de stand B).
De achterruitwisser volgt de interval van
de voorruitwissers (bij wissen met
intervallen of normale wissnelheid).
39
Ruitenwissers en ruitensproeiers
Ruitensproeier, achter
E71018
WAARSCHUWING
Schakel de ruitensproeiers niet
langer dan tien seconden achtereen
in; schakel de ruitensproeiers nooit
in als het reservoir leeg is.
Wanneer de hendel naar het stuurwiel
wordt getrokken treden zowel de sproeier
als de ruitenwissers in werking.
Zodra de wis/was cyclus is voltooid,
pauzeren de voorruitwissers en maken
vervolgens nog één wisslag om de ruit te
drogen.
Na het loslaten van de hendel blijven de
ruitenwissers nog kortstondig in werking.
RUITENWISSERBLADEN
CONTROLEREN
E66644
Controleer met uw vingertoppen de rubber
randen van de ruitenwisserbladen op
oneffenheden.
Reinig de ruitenwisserbladen met een in
water gedrenkte, zachte spons.
RUITENWISSERBLADEN
VERVANGEN
E93783
1
2
40
Ruitenwissers en ruitensproeiers
E93784
3
5
4
E93785
6
E93786
Breng de eerder verwijderde onderdelen in
omgekeerde volgorde aan.
41
Ruitenwissers en ruitensproeiers
VERLICHTINGSBEDIENING
Standen van de lichtschakelaar
E71094
D
B CAF
E
Off (uit)A
Stads- en achterlichtenB
KoplampenC
VoormistlichtenD
AchtermistlichtenE
ParkeerlichtenF
Parkeerlichten
Zet eerst het contact af.
Druk de lichtschakelaar in en draai hem in
stand F.
Grootlicht en dimlicht
E71095
Trek de hendel geheel naar het stuurwiel
toe om tussen grootlicht en dimlicht te
wisselen.
Lichtsignaal
Trek de schakelaarhendel naar het
stuurwiel toe.
Home safe verlichting
U kunt de home safe verlichting tot 10
minuten nadat het contact is afgezet
inschakelen.
Auto's zonder automatische
verlichting
Schakel de koplampen in en schakel ze
binnen twee seconden weer uit.
Auto's met automatische verlichting
1. Schakel de automatische verlichting
in en schakel de verlichting binnen
twee seconden uit.
2. Schakel de automatische verlichting
uit en schakel de verlichting binnen
twee seconden in.
Alle modelvarianten
Bij een geopende deur gaan de koplampen
automatisch na drie minuten uit, of 30
seconden nadat de laatste deur is
gesloten.
42
Verlichting
Wanneer alle deuren zijn gesloten en een
deur wordt binnen de 30 seconden
vertragingstijd weer geopend, start de
tijdschakeling van drie minuten opnieuw.
De home safe functie kan worden
uitgeschakeld door de koplampschakelaar
IN te schakelen of door het contact AAN
te zetten.
AUTOMATISCH IN- EN
UITSCHAKELENDE
VERLICHTING
WAARSCHUWING
Onder slechte
weersomstandigheden kan het nodig
zijn uw koplampen handmatig in te
schakelen.
N.B.: Wanneer u de automatisch
in-/uitschakelende verlichting hebt
ingeschakeld, kunt u alleen het grootlicht
inschakelen wanneer de functie de
koplampen heeft ingeschakeld.
E73840
Afhankelijk van de lichtsituatie worden de
koplampen automatisch in- en
uitgeschakeld.
VOORSTE MISTLAMPEN
E71096
WAARSCHUWING
Gebruik de mislampen alleen
wanneer het zicht ernstig wordt
belemmerd door mist, sneeuw of
regen.
N.B.: Wanneer de automatische verlichting
is ingeschakeld, kunnen de mistlampen,
vóór, niet worden ingeschakeld.
MISTACHTERLICHTEN
E71097
WAARSCHUWING
Schakel de mistachterlichten niet in
bij regen of sneeuwval en wanneer
het zicht meer dan 50 meter
bedraagt.
43
Verlichting
N.B.: Wanneer de automatische verlichting
is ingeschakeld, kunnen de
mistachterlichten niet worden ingeschakeld.
WAARSCHUWINGSKNIP-
PERLICHTEN
N.B.: Afhankelijk van de verkeerswetgeving
van het land waarin uw wagen
oorspronkelijk is gebouwd, knipperen de
waarschuwingsknipperlichten wanneer u
krachtig remt.
E71943
Positie van onderdeel: Zie In één
oogopslag (bladzijde 9).
KOPLAMPHOOGTE
AFSTELLEN
Alle uitvoeringen
E65990
U kunt de hoogte van de
koplamplichtbundels aanpassen aan de
belading van de auto.
Aanbevolen regelknopstanden
N.B.: Tijdens het rijden met een aanhanger
kunnen hogere regelknopstanden (+1)
noodzakelijk zijn.
Transit Connect
RegelknopstandBelading
Gewicht in bagageruimte
1
Aantal personen
0-1
2
max.
2
1
1
Wanneer de auto is uitgerust met het wegliggings- of hoogtepack, kan het noodzakelijk
zijn de hoogte van de koplamplichtbundels in te stellen.
2
Zie Voertuigidentificatie (bladzijde 131).
44
Verlichting
Tourneo Connect
RegelknopstandBelading
LWB
(lange
wielbasis)
8 stoelen
LWB
(lange
wielbasis)
5 stoelen
SWB
(korte wiel-
basis) 5
stoelen
Gewicht in bagage-
ruimte
1
Aantal personen
AchterVoor
000--1-2
111-3-62
1,51,51,5
max.
1
3-62
1,522,5
max.
1
-1
1
Zie Voertuigidentificatie (bladzijde 131).
RICHTINGAANWIJZERS
E71098
N.B.: Beweeg de
richtingaanwijzerschakelaar even omhoog
of omlaag om de richtingaanwijzers
driemaal te laten knipperen.
INTERIEURVERLICHTING
B
A
C
E72170
UitA
PortiercontactB
AanC
Wanneer u de schakelaar in stand B zet,
gaat de interieurverlichting branden
wanneer u een deur of de achterklep
ontgrendelt of opent. Wanneer u bij
afgezet contact een portier open laat
staan, gaat de interieurverlichting enige tijd
later automatisch uit om te voorkomen dat
de accu leegraakt. Zet het contact even
aan om de verlichting weer in te schakelen.
45
Verlichting
De interieurverlichting gaat ook branden
wanneer u het contact afzet. De verlichting
gaat korte tijd later automatisch uit of
wanneer u de motor start of opnieuw start.
Wanneer u bij afgezet contact de
schakelaar in stand C zet, gaat de
interieurverlichting branden. De verlichting
gaat korte tijd later automatisch uit om te
voorkomen dat de accu leegraakt. Zet het
contact even aan om de verlichting weer
in te schakelen.
Leeslampen
E72171
GLOEILAMPEN VERVANGEN
WAARSCHUWINGEN
Schakel de verlichting uit en zet het
contact af.
Laat de gloeilamp afkoelen voordat
u deze verwijdert.
LET OP
Raak het glas van de gloeilamp niet
aan.
Breng alleen gloeilampen met het
juiste vermogen aan. Zie
Gloeilampentabel (bladzijde 51).
N.B.: Reinig bij het vervangen van een
gloeilamp de koplamplens met een vochtige
doek om een elektrostatische lading, die
ervoor zorgt dat stof op de kunststof lens
komt, te voorkomen.
N.B.: De volgende instructies beschrijven
hoe de gloeilampen moeten worden
verwijderd. Breng de nieuwe gloeilampen in
omgekeerde volgorde van verwijderen aan,
tenzij anders is voorgeschreven.
Koplampen
Richtingaanwijzer
1
E76059
2
1. Draai de lamphouder linksom en
verwijder deze.
2. Druk voorzichtig de gloeilamp in de
lamphouder en draai de gloeilamp
linksom. Verwijder de gloeilamp.
46
Verlichting
Grootlicht en dimlicht
1
E76060
N.B.: Wanneer u de kap aanbrengt, zorg er
dan voor dat de pijl naar boven wijst.
1. Draai de kap linksom en verwijder deze.
E76062
2
3
2. Trek de stekker los.
3. Maak de klemveer los en verwijder de
gloeilamp.
Stadslicht
1
E76060
N.B.: Wanneer u de kap aanbrengt, zorg er
dan voor dat de pijl naar boven wijst.
1. Draai de kap linksom en verwijder deze.
E76061
3
2
2. Verwijder de gloeilamp en de
lamphouder.
47
Verlichting
3. Verwijder de gloeilamp.
Zijknipperlichten
E76063
1
3
2
1. Verwijder voorzichtig het zijknipperlicht.
2. Pak de lamphouder beet, draai het huis
linksom en verwijder het.
3. Verwijder de gloeilamp.
Mistlampen, vóór
E76064
2
1
N.B.: De gloeilamp van de mistlamp kan
niet uit de lamphouder worden verwijderd.
N.B.: De lamp is vanaf de achterzijde van
de voorbumper bereikbaar.
1. Trek de stekker los.
2. Draai de lamphouder linksom en
verwijder deze.
48
Verlichting
Achterlichtunits
E76065
1
2 2
E76066
A
B
C
D
Achterlicht en remlichtA
RichtingaanwijzerB
AchteruitrijlampC
MistachterlichtD
1. Verwijder de vleugelmoeren.
2. Verwijder de achterlichtunit en maak
de lamphouder los.
3. Druk voorzichtig de gloeilamp in de
lamphouder en draai de gloeilamp
linksom. Verwijder de gloeilamp.
Derde remlicht
E76067
3
2
1
1. Verwijder de schroeven.
2. Verwijder het lamphuis.
3. Verwijder de gloeilamp.
49
Verlichting
Kentekenplaatverlichting
Uitvoeringen met dubbele
achterdeuren
E71074
2
1
1. Verwijder het glas.
2. Verwijder de gloeilamp.
Uitvoeringen met een achterklep
2
2
1
1
E71075
1. Verwijder het lampglas.
2. Druk voorzichtig de gloeilamp in de
lamphouder en draai de gloeilamp
linksom. Verwijder de gloeilamp.
Interieurverlichting
Voor
E76068
2
1
Achter
E76070
1
2
1. Werk de lamp voorzichtig los.
2. Verwijder de gloeilamp.
Leeslampen
E76069
1
2
2
50
Verlichting
1. Werk de lamp voorzichtig los. 2. Verwijder de gloeilamp.
GLOEILAMPENTABEL
Vermogen (watt)SpecificatieLampje
55/60H4Grootlicht en dimlicht
55H11Mistlamp, vóór
21PY21WRichtingaanwijzer, voor
5W5WStadslicht
5WY5WZijknipperlicht
21/5P21/5WRemlicht en achterlicht
16W16WDerde remlicht
21PY21W LLRichtingaanwijzer, achter
21P21WMistachterlicht
10R10WKentekenplaatverlichting (auto's met
achterklep)
5W5WKentekenplaatverlichting (auto's met
dubbele achterdeuren)
21P21WAchteruitrijlamp
10BuislampInterieurverlichting
6H6WLeeslamp
51
Verlichting
ELEKTRISCH BEDIENBARE
RUITEN
WAARSCHUWING
Schakel de elektrisch bedienbare
ruiten niet in tenzij deze vrij zijn van
obstructies.
N.B.: Wanneer de ruiten gedurende korte
tijd vaak worden bediend kan het systeem
een bepaalde tijd buiten werking treden om
schade door oververhitting te voorkomen.
E93505
Zet het contact aan om de elektrisch
bedienbare ruiten te openen of te sluiten.
Portierruit aan bestuurderszijde
automatisch openen
Druk de schakelaar tot de tweede aanslag
in of til hem tot de tweede aanslag op en
laat hem los. Druk hem opnieuw in om de
ruit te stoppen.
BUITENSPIEGELS
WAARSCHUWING
Vergis u niet in de afstand van
voorwerpen die u in deze
groothoekspiegel ziet. Voorwerpen
die u in deze spiegels ziet, zien er kleiner uit
en lijken verder weg te zijn dan in
werkelijkheid het geval is.
Handmatig inklapbare spiegels
Inklappen
Druk de spiegel in de richting van de
portierruit.
Uitklappen
Zorg ervoor dat de spiegel weer volledig
wordt vergrendeld wanneer u deze weer
in zijn oorspronkelijke stand terugzet.
ELEKTRISCH VERSTELBARE
BUITENSPIEGELS
E71280
B
C
A
Linker spiegelA
UitB
Rechter spiegelC
52
Ruiten en spiegels
E71281
De elektrisch bedienbare buitenspiegels
zijn voorzien van een verwarmingselement
dat het spiegelglas ontdooit en
ontwasemt. Zie Klimaatregeling
(bladzijde 67).
ACHTERSTE ZIJRUITEN
E66498
Trek de hendel naar buiten om de ruit te
openen. Druk in het midden van de hendel
om deze te vergrendelen. Trek in het
midden van de hendel om de ruit te sluiten.
Druk hem naar achteren tot hij wordt
vergrendeld.
AUTOMATISCH DIMMENDE
SPIEGEL
E71028
De automatisch dimmende
achteruitkijkspiegel voorkomt verblinding
door achteropkomend verkeer. Bij
ingeschakelde achteruitversnelling werkt
hij niet.
53
Ruiten en spiegels
METERS
Type 1
A
B
C
D
F EG
E74268
ToerentellerA
KoelvloeistoftemperatuurmeterB
BrandstofpeilmeterC
SnelheidsmeterD
Insteltoets klokE
InformatiedisplayF
Terugsteltoets dagtellerG
54
Instrumentenpaneel
Type 2
E115885
A
B
C
D
EF
ToerentellerA
KoelvloeistoftemperatuurmeterB
BrandstofpeilmeterC
SnelheidsmeterD
InformatiedisplayE
BerichtenindicatorF
Koelvloeistoftemperatuurmeter
Alle modelvarianten
Geeft de temperatuur van de koelvloeistof
aan. Bij normale bedrijfstemperatuur blijft
de naald in het centrale gedeelte.
LET OP
Start de motor niet voordat de
oorzaak voor de oververhitting is
verholpen.
55
Instrumentenpaneel
Wanneer de wijzer in het rode gebied komt,
is de motor oververhit. Zet de motor af, zet
het contact af en stel de oorzaak vast
zodra de motor is afgekoeld.
Uitvoeringen met een
informatiedisplay
Bovendien verschijnt een
waarschuwingsbericht op het display.
Brandstofpeilmeter
De pijl naast het symbool van de pomp
duidt aan aan welke zijde zich de klep van
de brandstofvulopening bevindt.
WAARSCHUWINGS- EN
INDICATIELAMPEN
Nadat het contact is aangezet gaan de
volgende waarschuwings- en
controlelampen kort branden ter
bevestiging dat het systeem operationeel
is:
ABS
Airbag
Remsysteem
Motor
Immobilisatiesysteem
Laadstroom
Laag brandstofpeil
Oliedruk
Onderhoudsinterval
Schakelen
Stabiliteitsregelsysteem (ESP) en
aandrijfregelsysteem
Water in brandstof
Indien één van deze waarschuwings- of
controlelampen niet brandt nadat het
contact is aangezet, duidt dit op een
storing. Laat het systeem onmiddellijk door
een geschoolde monteur controleren.
Controlelamp ABS
Indien één van deze
waarschuwings- of
controlelampen niet brandt
nadat het contact is aangezet, duidt dit op
een storing. Laat het systeem onmiddellijk
door een goed opgeleide en vakkundige
monteur controleren.
Controlelamp airbag
Wanneer deze lamp tijdens het
rijden brandt, duidt dit op een
storing. Laat het systeem
onmiddellijk door een geschoolde monteur
controleren.
Controlelamp remsysteem
De lamp gaat branden wanneer
de parkeerrem wordt
ingeschakeld.
WAARSCHUWING
Verlaag geleidelijk uw snelheid en
breng de auto tot stilstand zodra dit
veilig kan. Gebruik de remmen
voorzichtig.
Als de lamp tijdens het rijden gaat branden,
controleer dan of de parkeerrem niet is
ingeschakeld. Als de parkeerrem niet is
ingeschakeld, dan is er een storing
aanwezig. Laat het systeem onmiddellijk
door een geschoolde monteur controleren.
Richtingaanwijzers
Knippert bij ingeschakelde
richtingaanwijzers. Een
plotselinge toename van de
knipperfrequentie duidt op een defecte
gloeilamp. Zie Gloeilampen vervangen
(bladzijde 46).
56
Instrumentenpaneel
Controlelamp portier niet goed
gesloten
De controlelamp gaat branden
wanneer u de wagen op contact
heeft gezet en de portieren, de
motorkap of de achterklep niet goed zijn
gesloten.
Controlelampen motor
Controlelamp motorstoring
Controlelamp aandrijflijn
Alle modelvarianten
Als een van deze lampen gaat branden bij
een draaiende motor, dan duidt dit op een
storing. De motor blijft draaien maar levert
wellicht minder vermogen. Wanneer deze
tijdens het rijden knippert, minder dan
onmiddellijk snelheid. Blijft de lamp
knipperen, vermijd dan snel optrekken en
krachtig afremmen. Laat het systeem
onmiddellijk door een geschoolde monteur
controleren.
WAARSCHUWING
Laat deze storing onmiddellijk
controleren.
Als beide lampen samen gaan branden,
breng de auto dan zo snel mogelijk tot
stilstand wanneer dit veilig kan. Doet
u dit niet, dan kan dit leiden tot verminderd
vermogen en afslaan van de motor. Zet de
auto van het contact en probeer de motor
te starten. Laat het systeem onmiddellijk
door een goed opgeleide monteur
controleren als de motor kan worden
gestart. Als de motor niet start, moet de
auto worden gecontroleerd alvorens de rit
kan worden voortgezet.
Controlelamp mistlampen, vóór
De controlelamp gaat branden
wanneer u de mistlampen, vóór
inschakelt.
Controlelamp voorgloeien
Zie Een dieselmotor starten
(bladzijde 85).
Controlelamp koplampen
De controlelamp gaat branden
wanneer u het dimlicht van de
koplamp, de zijlichten of de
achterlichten inschakelt.
Controlelamp laadstroom
WAARSCHUWING
Wanneer bij uitvoeringen met een
dieselmotor de V-riem van de
dynamo loszit, gescheurd of
gebroken is, werkt ook de
servobekrachtiging van het remsysteem
niet meer.
Wanneer deze lamp tijdens het
rijden brandt, duidt dit op een
storing. Schakel alle onnodige
stroomverbruikers uit. Laat het systeem
onmiddellijk door een geschoolde monteur
controleren.
57
Instrumentenpaneel
Controlelamp laag
brandstofniveau
Wanneer deze lamp brandt, ga
dan zo spoedig mogelijk tanken.
De pijl naast het symbool van de pomp
duidt aan aan welke zijde zich de klep van
de brandstofvulopening bevindt.
Controlelamp grootlicht
Brandt wanneer het grootlicht is
ingeschakeld. De lamp knippert
wanneer u een lichtsignaal geeft.
Berichtenindicator
De controlelamp gaat branden wanneer
een nieuw bericht is opgeslagen in de
informatiedisplay. Zie Infoberichten
(bladzijde 64).
Controlelamp oliedruk
LET OP
Hervat uw reis niet wanneer de
controlelamp oliedruk gaat branden
terwijl het oliepeil correct is. Laat het
systeem onmiddellijk door een geschoolde
monteur controleren.
Wanneer de lamp na het starten
blijft branden of tijdens het rijden
gaat branden, duidt dit op een
storing. Breng de auto tot stilstand zodra
dit veilig kan en zet de motor af. Controleer
het motoroliepeil. Zie Motorolie
controleren (bladzijde 115). Vul direct olie
bij wanneer het oliepeil laag is.
Controlelamp mistachterlicht
De controlelamp gaat branden
wanneer u de mistachterlichten
inschakelt.
Indicator van onderhoudsinterval
De controlelamp gaat branden
als onderhoud nodig is of er een
overmatige hoeveelheid
roetdeeltjes of drab in de olie aanwezig is.
Laat de motorolie zo spoedig mogelijk
verversen.
Uw dealer schakelt de controlelamp
onderhoudsbeurt uit nadat hij de
onderhoudsbeurt heeft uitgevoerd.
Herinneringssysteem
veiligheidsgordel
Zie Waarschuwingssignaal
veiligheidsgordel (bladzijde
22).
Controlelamp schakeling
De controlelamp brandt
gedurende een korte periode om
aan te geven dat schakelen naar
een hogere versnelling zuiniger is en zorgt
voor een lagere CO2-uitstoot. De
controlelamp brandt niet tijdens perioden
van hoge acceleraties, remmen of
intrappen van het koppelingspedaal.
Controlelamp stabiliteitsregeling
(ESP) en tractieregeling
N.B.: Wanneer het ESP systeem of het
tractieregelsysteem een storing vertoont,
schakelt het betreffende systeem
automatisch uit.
De controlelamp gaat branden
als een van de systemen is
geactiveerd. Wanneer de lamp
niet knippert of tijdens het rijden gaat
branden, duidt dit op een storing. Laat het
systeem onmiddellijk door een geschoolde
monteur controleren.
58
Instrumentenpaneel
Wanneer u het ESP uitschakelt, gaat de
controlelamp branden. De lamp gaat uit
wanneer u het systeem weer inschakelt of
wanneer u het contact afzet.
Controlelamp water in brandstof
Uitvoeringen met een dieselmotor
De controlelamp gaat branden
ingeval van overmatige
hoeveelheden water in het
brandstoffilter. Laat het systeem
onmiddellijk door een geschoolde monteur
controleren.
AKOESTISCHE
WAARSCHUWINGSSIGNALEN
EN -INDICATIES
Portier niet goed gesloten
Er klinkt een waarschuwingssignaal als de
auto sneller rijdt dan een relatief lage
snelheid en de portieren of de motorkap
niet correct zijn gesloten.
Vorst
WAARSCHUWING
Ook wanneer de temperatuur tot
boven + 4 ºC stijgt, is dit nog geen
garantie dat de weg vrij is van
gevaren die door plotselinge
weersveranderingen kunnen ontstaan.
Een waarschuwingssignaal klinkt onder de
volgende weersomstandigheden:
+4 ºC of lager: waarschuwing voor
bevriezing
0 ºC of lager: gevaar van een bevroren
wegdek
Verlichting ingeschakeld
Wanneer bij afgezet contact het
bestuurdersportier wordt geopend terwijl
de buitenverlichting niet is uitgeschakeld,
klinkt een gong.
Laag brandstofpeil
Een waarschuwingssignaal klinkt bij de
volgende afstanden: 80 km (50 mijl), 40
km (25 mijl), 20 km (12 mijl), 0 km (0 mijl).
59
Instrumentenpaneel
ALGEMENE INFORMATIE
WAARSCHUWING
Bedien de toetsen van het
informatiedisplay niet wanneer de
auto in beweging is.
N.B.: Het informatiedisplay blijft nadat u
het contact hebt afgezet gedurende enkele
minuten aan.
Verschillende systemen van uw auto
kunnen worden aangestuurd met behulp
van de multifunctionele hendel op de
stuurkolom. De bijbehorende informatie
verschijnt op het informatiedisplay.
Bedieningstoetsen
E73265
Gebruik de draaiknop:
om door de displays van de
boordcomputer te scrollen
om door de opties van een menu te
scrollen en deze te selecteren.
E73266
Druk op de toets SET/RESET:
voor het navigeren naar het hoofdmenu
vanuit de displays van de tripcomputer.
voor het navigeren naar een submenu.
voor het verlaten van een menu.
voor het kiezen en bevestigen van een
instelling.
voor het resetten van de functie
tripcomputer.
N.B.: Indien de geluidssignalen zijn
geactiveerd, weerklinkt een kort
geluidssignaal elke keer dat de knop wordt
ingedrukt.
60
Infodisplays
Menustructuur
ESP
ONTGRENDELEN MET AFST.BED.
BEGROETINGS-VERLICHTING
RICHTING-AANWIJZERS
RADIODISPLAY
KRACHT. REMMEN W.KNIPPERL. AAN
TOONTJES
HELLINGSTART
ENGLISH MLS
ENGLISH KM
DEUTSCH
ITALIANO
FRANCAIS
ESPAÑOL
TÜRKÇE
РУССКИЙ
NEDERLANDS
POLSKI
PORTUGUES
SVENSKA
KIES TAAL
DRUK SET VOOR EXIT
TIJD INSTELLEN
VOERTGINSTELL.
MENU EXIT
E116081
61
Infodisplays
TRIPCOMPUTER
Informatiedisplay, type 1
E91003
E D
A
B
C
Actieradius of klokA
DagtellerB
KilometertellerC
Insteltoets klokD
Resettoets dagtellerE
De klok op de juiste tijd zetten
E91004
N.B.: Bij sommige uitvoeringen kunt u de
tijd alleen via de audio-installatie instellen.
Zie de afzonderlijke handleiding.
1. Druk op de insteltoets van de klok tot
de tijd op het display knippert.
2. Druk op de insteltoets van de klok om
de tijd in te stellen.
Informatiedisplay, type 2
E
A
B
D
E115886
C
klok, radiostation of
muzieknummer op CD
A
BuitentemperatuurB
DagtellerC
KilometertellerD
BerichtenindicatorE
U kunt de instellingen van diverse functies
via het informatiedisplay veranderen. Op
het informatiedisplay verschijnen ook
informatieberichten. Zie Infoberichten
(bladzijde 64).
Kilometerteller
De kilometerteller geeft het totale aantal
gereden kilometers weer.
Dagteller
De dagteller registreert het aantal
kilometers van een bepaald traject.
62
Infodisplays
Actieradius tot de brandstoftank
leeg is
Duidt bij benadering de afstand aan die
nog kan worden afgelegd voordat de tank
leeg is. De waarde zal variëren naarmate
de rijomstandigheden veranderen.
Gemiddeld brandstofverbruik
Geeft het gemiddelde brandstofverbruik
aan vanaf het moment dat de functie op
nul werd teruggesteld.
Gemiddelde snelheid
Geeft de berekende gemiddelde snelheid
aan vanaf het moment dat de functie op
nul werd teruggesteld.
Buitentemperatuur
Geeft de buitentemperatuur weer.
Menu
Toont het hoofdmenu. Zie Algemene
informatie (bladzijde 60).
De boordcomputer beschikt over de
volgende informatiedisplays:
ACTIERAD. TOT
123456 Km
GEM. SNELHEID
BRANDST.VERBR.
VOERTGINSTELL:
DRUK SET VOOR EXIT
E116080
Gebruik de draaiknop om langs de displays
van de tripcomputer te bladeren.
N.B.: De positie van het display van de
boordcomputer kan variëren afhankelijk van
de getoonde informatie.
PERSOONLIJKE
INSTELLINGEN
1. Gebruik de draaiknop voor toegang tot
het hoofdmenu.
2. Druk op de SET/RESET toets om een
submenu te kiezen en de instellingen
in te voeren.
ESP
Selecteer deze optie om ESP te activeren
of te deactiveren.
1. Gebruik de draaiknop voor toegang tot
het hoofdmenu.
2. Selecteer ESP en druk op de toets
SET/RESET.
3. Druk op de toets SET/RESET om de
gewenste instelling te selecteren.
4. Gebruik de draaiknop om terug te keren
naar het Menu Exit.
5. Druk op de toets SET/RESET om het
menu te verlaten.
De klok instellen
1. Gebruik de draaiknop voor toegang tot
het hoofdmenu.
2. Selecteer Tijd instellen en druk op de
toets SET/RESET.
3. Selecteer Tijd instellen en druk op de
toets SET/RESET. De uren beginnen
te knipperen.
4. Gebruik de draaiknop om de uren in de
gewenste instelling te zetten.
5. Druk op de toets SET/RESET om de
instelling te bevestigen. De minuten
beginnen te knipperen.
63
Infodisplays
6. Ga voor de minutenaanduiding en de
datum op dezelfde wijze te werk.
7. Druk op de toets SET/RESET om de
instelling te bevestigen.
8. Druk op de toets SET/RESET om het
menu te verlaten.
Voertuiginstellingen
Taalinstellingen, geluiden,
naderingslichten, indicatoren
veranderen van rijstrook, radiodisplay,
gevaren bij hard remmen, ontgrendelen
op afstand, hellingstart.
1. Gebruik de draaiknop voor toegang tot
het hoofdmenu.
2. Selecteer Voertginstell. en druk op
de toets SET/RESET.
3. Selecteer het gewenste menu en druk
op de toets SET/RESET.
4. Selecteer de gewenste instelling en
druk op de toets SET/RESET om de
instelling te bevestigen.
5. Gebruik de draaiknop om terug te keren
naar het Voertginstell..
6. Druk tweemaal op de toets
SET/RESET om de menu's te
verlaten.
INFOBERICHTEN
E73265
E73266
Druk om te bevestigen en om enkele
berichten van het informatiedisplay te
verwijderen op de toets SET/RESET.
Andere berichten worden korte tijd later
automatisch verwijderd.
Bepaalde berichten moeten worden
bevestigd voordat toegang tot de menu's
wordt verkregen.
Berichtenindicator
De berichtenindicator licht op om bepaalde
berichten aan te vullen. Afhankelijk van de
ernst van het bericht is de indicator rood
of oranje en blijft deze branden tot de
oorzaak van het bericht is verholpen.
Niet goed gesloten portier(en)
SysteemControlelampMededeling
Sloten. Auto is in beweging. Stop
de auto zo snel en veilig mogelijk
en sluit de motorkap.
RoodDeur bestuurder open
64
Infodisplays
SysteemControlelampMededeling
Sloten. Auto is in beweging. Stop
de auto zo snel en veilig mogelijk
en sluit de motorkap.
RoodDeur passagier open
Sloten. Auto is in beweging. Stop
de auto zo snel en veilig mogelijk
en sluit de motorkap.
RoodMotorkap open
Sloten. Auto is in beweging. Stop
de auto zo snel en veilig mogelijk
en sluit de motorkap.
RoodSchuifdeuren open
Sloten. Auto is in beweging. Stop
de auto zo snel en veilig mogelijk
en sluit de motorkap.
RoodAchterdeur open
Hellingstart
SysteemControlelampMededeling
Schakel de parkeerrem in.roodTrek handrem aan
Hellingstart actief. Zie Regeling
voor bergop rijden (bladzijde 94).
oranjeHellingstart actief
Hellingstart gedeactiveerd. Zie
Regeling voor bergop rijden
(bladzijde 94).
oranjeHellingstart uit
Hellingstart niet beschikbaar. Zie
Regeling voor bergop rijden
(bladzijde 94).
oranjeHellingstart niet beschikb.
65
Infodisplays
Verlichting
SysteemControlelampMededeling
Een gloeilamp van de richtingaan-
wijzers, links, is defect. Zie Gloei-
lampen vervangen (bladzijde
46).
oranjeRA links lamp defect
Een gloeilamp van de richtingaan-
wijzers, rechts, is defect. Zie
Gloeilampen vervangen (blad-
zijde 46).
oranjeRA rechts lamp defect
De automatische verlichting of
ruitenwissers hebben niet correct
gefunctioneerd. Laat het systeem
zo snel mogelijk door een goed
opgeleide en vakkundige monteur
controleren.
oranjeRegen-licht-sen. storing
Onderhoud
SysteemControlelampMededeling
Koelsysteem.roodMotortemp. te hoog
Motor. Stop zodra dit veilig kan en
zet de motor onmiddellijk af. Laat
het systeem onmiddellijk door een
goed opgeleide monteur contro-
leren.
roodStoring in motor
De batterij van de afstandsbedie-
ning is leeg. Laat deze storing zo
spoedig mogelijk controleren.
oranjeSleutel batt. leeg
Stabiliteitsregeling (ESP)
SysteemControlelampMededeling
Stabiliteitsregeling (ESP). Laat uw
auto door een goed opgeleide en
vakkundige monteur controleren.
oranjeESP- storing
66
Infodisplays
WERKING
Buitenlucht
Houd de luchtinlaten voor de voorruit vrij
van belemmeringen (sneeuw, bladeren,
enz.) zodat de airconditioning effectief kan
werken.
Gerecirculeerde lucht
LET OP
Wanneer de luchtrecirculatiestand
langdurig wordt ingeschakeld, kunnen
de ruiten beslaan. Wanneer de ruiten
beslaan, stel dan de standen in om de
voorruit te ontdooien en te ontwasemen.
De lucht die zich in het
passagierscompartiment bevindt, wordt
gerecirculeerd. Er stroomt geen buitenlucht
de auto in.
Verwarming
De verwarmingscapaciteit is afhankelijk
van de koelvloeistoftemperatuur.
Airconditioning
N.B.: De airconditioning werkt alleen
wanneer de temperatuur hoger is dan 4 ºC.
N.B.: Wanneer de airconditioning is
ingeschakeld, is het brandstofverbruik hoger.
De lucht wordt door de warmtewisselaar
geleid, waar deze wordt gekoeld. Om de
ruiten wasemvrij te houden wordt vocht
aan de lucht onttrokken. Het condens
wordt naar buiten afgevoerd en daarom is
het normaal dat zich een klein plasje water
onder de auto vormt.
Pollenfilter
LET OP
Schakel de aanjager uit wanneer u een
automatische wasstraat binnengaat.
Het pollenfilter verwijdert de meeste
potentieel schadelijke stoffen als pollen,
industriële luchtverontreiniging en
straatvuil uit de lucht voordat deze het
interieur binnenstroomt.
VENTILATIEROOSTERS
E71942
VERWARMDE RUITEN EN
SPIEGELS
Ruitverwarming
Schakel de ruitverwarming in om de voor-
of achterruit te ontdooien of ontwasemen.
N.B.: De voorruitverwarming werkt alleen
bij een draaiende motor.
Voorruitverwarming
E74670
Achterruitverwarming
E74671
De controlelamp in de schakelaar brandt
wanneer het systeem is ingeschakeld.
Druk nogmaals op de schakelaar om het
systeem uit te schakelen. Na korte tijd
schakelt het systeem automatisch uit.
67
Klimaatregeling
Verwarmbare buitenspiegels
In de elektrisch bedienbare buitenspiegels
is een verwarmingselement gemonteerd
dat het spiegelglas ontdooit of ontwasemt.
Wanneer u de achterruitverwarming
inschakelt, worden deze elementen
automatisch ingeschakeld.
HANDMATIGE
KLIMAATREGELING
Ventilator
N.B.: Wanneer u de aanjager uitschakelt
kan de voorruit beslaan.
E75470
A
Off (uit)A
Temperatuurregelknop
E74658
Toetsen voor luchtverdeling
N.B.: Een kleine hoeveelheid lucht stroomt
altijd naar de voorruit.
68
Klimaatregeling
E74660
A
C
B
D
E
HoofdniveauA
Hoofdniveau en beenruimteB
BeenruimteC
Beenruimte en voorruitD
VoorruitE
Luchtrecirculatie
E73059
Druk op de toets om te kiezen tussen
toevoer van buitenlucht en het recirculeren
van de in het interieur aanwezige lucht.
Snel verwarmen van het interieur
E74662
Ventilatie
E74663
Zet de luchtverdeelknop in stand A of B.
Zet de aanjagerschakelaar in een
willekeurige stand. Open de luchtroosters
naar gelang uw persoonlijke wensen.
Voorruit ontdooien en
ontwasemen
N.B.: De recirculatiestand wordt
automatisch uitgeschakeld.
E74664
Schakel zo nodig de ruitverwarming in. Zie
Verwarmde ruiten en spiegels (bladzijde
67).
Airconditioning
Airconditioning in- en uitschakelen
N.B.: De airconditioning werkt alleen bij
draaiende motor.
69
Klimaatregeling
Druk op de A/C schakelaar om de
airconditioning in of uit te schakelen. Het
lampje in de schakelaar brandt wanneer
de airconditioning is ingeschakeld.
Wanneer u de aanjager uitschakelt, wordt
ook de airconditioning uitgeschakeld.
Wanneer u de aanjager weer inschakelt,
schakelt de airconditioning automatisch
in.
Koelen met buitenlucht
E74667
Schakel de airconditioning in.
Interieur snel afkoelen
E74668
Schakel de airconditioning en de
recirculatiestand in.
Voorruit ontdooien en ontwasemen
E74666
Zet de luchtverdeelknop in stand E en kies
toevoer van buitenlucht.
Wanneer de temperatuur hoger is dan 4
°C, schakelt de airconditioning
automatisch in. Let erop dat de aanjager
is ingeschakeld.
Wanneer u de luchtverdeelknop in een
andere stand dan stand E zet, keert de
A/C terug naar de vorige instelling.
U kunt de airconditioning en
luchtrecirculatie in- en uitschakelen terwijl
de luchtverdeelknop in stand E staat.
Schakel zo nodig de ruitverwarming in. Zie
Verwarmde ruiten en spiegels (bladzijde
67).
Luchtvochtigheid in het interieur
verlagen
E74669
Zet de luchtverdeelknop in stand D en
schakel de airconditioning in.
EXTRA VERWARMING
Algemene informatie
WAARSCHUWINGEN
Schakel de programmeerbare
standverwarming niet in bij
tankstations, bij bronnen met
brandbare dampen of stoffen of in
afgesloten ruimtes.
Tank geen brandstof wanneer het
display van de programmeerbare
standverwarming is ingeschakeld.
70
Klimaatregeling
N.B.: De programmeerbare
standverwarming schakelt automatisch uit
wanneer de accuspanning laag wordt.
N.B.: Alle symbolen op het display
knipperen wanneer de stroomtoevoer naar
de programmeerbare standverwarming
onderbroken is geweest. Onder deze
omstandigheden werkt de verwarming niet.
Zet het klokje gelijk.
N.B.: De programmeerbare
standverwarming schakelt bij storingen uit.
Laat het systeem door een deskundige
controleren.
Neem de volgende richtlijnen in acht:
Schakel de programmeerbare
standverwarming het gehele jaar
minimaal eenmaal per maand
ongeveer tien minuten in. Hierdoor
wordt voorkomen dat de
vloeistofpomp en de aanjagermotor
gaan vastzitten.
Om corrosie te voorkomen moet de
koelvloeistof in uw auto het gehele jaar
door minstens 10 % antivries bevatten.
Om luchtbellen te voorkomen moet u
ervoor zorgen dat het koelvloeistofpiel
zicht tussen het MAX en MIN
merkteken op het reservoir bevindt. Zie
Motorkoelvloeistof controleren
(bladzijde 116).
De aanjager van de programmeerbare
standverwarming wordt ingeschakeld
zodra de koelvloeistof een bepaalde
temperatuur heeft bereikt. In deze
stand heeft de omgevingstemperatuur
gaan invloed.
Wij continu gebruik van de
standverwarming, registreert deze de
omgevingstemperatuur. Wanneer deze
hoger is dan 5 °C wordt de
programmeerbare standverwarming
niet ingeschakeld.
De programmeerbare standverwarming
werkt onafhankelijk van de verwarming
van de auto door het koelvloeistofcircuit
van de motor te verwarmen. Hij wordt door
de brandstoftank van energie voorzien. U
kunt het systeem ook tijdens het rijden
gebruiken om het interieur sneller te laten
opwarmen.
Het is mogelijk dat bij ingeschakelde
programmeerbare standverwarming er
uitlaatgassen onder de zijkanten van de
auto vrijkomen. Dit is normaal.
Werkingsprincipe
Voor ingebruikneming
LET OP
Wanneer de aanjagerschakelaar in
een andere stand dan stand één
wordt gezet, heeft dit een kortere
levensduur van de accu of zelfs een lege
accu tot gevolg.
Voordat de verwarming wordt
ingeschakeld of geprogrammeerd moeten
de volgende instellingen worden
voorbereid:
Zet de temperatuurregelknop van het
standaard verwarmingssysteem op
maximum.
Zet de aanjagerschakelaar in stand 1.
Schakel voor het afzetten van het
contact de recirculatiestand in. Wacht
minimaal vijf seconden met het sluiten
van de luchtroosters van het
ventilatiesysteem.
Zet alle luchtroosters in de cabine
open.
71
Klimaatregeling
Instellen van de tijd
A
D
B
E71347
Druk de toets A langer dan drie seconden
ingedrukt en houd hem ingedrukt tot de
tijdsaanduiding op het display knippert.
Druk de toetsen B en D binnen vijf
seconden in om de tijd in te stellen. Houd
de betreffende toets ingedrukt om de
tijdsaanduiding snel te veranderen.
Verwarmingsduur programmeren
A
D
B
E71348
LET OP
De aanbevolen instelling is 30
minuten. Langere tijden verkorten de
levensduur van de accu of kunnen
zelfs een lege accu tot gevolg hebben.
N.B.: De verwarmingsduur voor van te voren
ingestelde tijden en de verwarmingsmodi
kunnen voor 10 tot 120 minuten worden
ingesteld.
Druk de toets A langer dan drie seconden
ingedrukt en houd hem ingedrukt tot de
tijdsaanduiding op het display knippert.
Wacht vijf seconden tot het
verwarmingssymbool verschijnt en de
verwarmingsduur knippert.
Druk de toetsen B en D in om de
verwarmingsduur in te stellen.
Druk na het instellen van de
verwarmingsduur op toets A. Het display
geeft nu de tijd weer met een knipperende
dubbele punt.
Verwarming uitschakelen
Druk op de toets met het
verwarmingssymbool. De verwarming blijft
nog drie minuten werken en schakelt
vervolgens uit. Het display duidt nu de tijd
aan.
Geprogrammeerde verwarmingsmodus
C
E71349
72
Klimaatregeling
De verwarming kan op elk gewenst
moment voor de geprogrammeerde
tijdsduur worden ingeschakeld. Druk op
toets C. Het display wordt verlicht en toont
de resterende verwarmingstijd en het
verwarmingssymbool.
Verwarming continu inschakelen
WAARSCHUWING
Nadat het contact is afgezet blijft de
verwarming werken. Schakel de
verwarming uit om onnodig
verwarmen te voorkomen.
Druk op toets B en houd deze ingedrukt.
Druk op toets C. De verwarming werkt nu
tot toets C opnieuw wordt ingedrukt. Het
display wordt verlicht en toont de tijd en
het verwarmingssymbool.
Verwarmingsmodus programmeren
De verwarming schakelt automatisch op
de geactiveerde inschakeltijd in en blijft
gedurende de geprogrammeerde
verwarmingsduur werken. Het display
wordt verlicht en toont de resterende
verwarmingstijd en het
verwarmingssymbool.
U kunt drie verschillende inschakeltijden
programmeren.
Inschakeltijden programmeren
A
D
B
E71351
Druk toets A meerdere keren in tot het
symbool 1, 2 of 3) voor de gewenste
inschakeltijd wordt weergegeven. Druk op
toetsen B en D om de tijd in te stellen.
Houd de betreffende toets ingedrukt om
de tijdsaanduiding snel te veranderen.
Druk na het programmeren van de
inschakeltijden op toets A. Het display
geeft nu de tijd weer met een knipperende
dubbele punt.
Geprogrammeerde inschakeltijden
activeren/ deactiveren
73
Klimaatregeling
Druk toets A meerdere keren in tot het
symbool 1, 2 of 3) voor de gewenste
inschakeltijd wordt weergegeven. Druk op
toets C. Het ON symbool verschijnt op het
display. Druk opnieuw op toets C om de
inschakeltijd weer te deactiveren.
74
Klimaatregeling
DE JUISTE ZITPOSITIE
INNEMEN
E68595
WAARSCHUWINGEN
Verstel de stoelen nooit tijdens het
rijden.
Alleen wanneer de veiligheidsgordel
correct wordt gedragen, kan deze u
in een zodanige positie houden dat
de airbag optimaal kan functioneren.
Wanneer u de veiligheidsgordel correct
draagt kunnen de stoel, hoofdsteun,
veiligheidsgordel en airbags bij een
eventuele aanrijding optimaal bescherming
bieden. Wij raden aan dat u:
zoveel mogelijk rechtop gaat zitten met
de onderzijde van uw rug zover mogelijk
naar achteren.
de rugleuning van de stoel niet meer
dan 30 graden achterover kantelt.
de hoofdsteun zodanig instelt, dat de
bovenzijde gelijkligt met de bovenzijde
van uw hoofd. Stel de hoofdsteun zover
mogelijk naar voren in, maar u moet
comfortabel kunnen zitten.
voldoende afstand houdt tussen uzelf
en het stuurwiel. minimaal 250 mm (10
inch) tussen uw borstbeen en de kap
van de airbag aanhoudt.
het stuurwiel met licht gebogen armen
vasthoudt.
uw benen licht buigt zodat u de
pedalen volledig kunt indrukken.
de schoudergordel over het midden
van uw schouder en de heupgordel
strak over uw heupen legt.
Zorg ervoor dat uw zitpositie comfortabel
is en dat u de volledige controle over de
auto hebt.
VOORSTOELEN
WAARSCHUWING
Verstel de stoelen niet terwijl de
wagen in beweging is.
Stoelen naar voren en achteren
schuiven
1
2
2
E74816
WAARSCHUWING
Schuif de stoel naar voren en naar
achteren nadat u de hendel hebt
losgelaten om ervoor te zorgen dat
de stoel weer goed wordt vergrendeld.
75
Stoelen
Lendensteun instellen
E74817
Stoelhoogte instellen
E74818
E80778
Hellingshoek van de rugleuning
instellen
E74819
76
Stoelen
Armsteun instellen
E74820
Passagiersstoel, voor,
neerklappen
WAARSCHUWINGEN
Zorg ervoor dat de stoelen en de
rugleuningen goed vastzitten en
volledig zijn vergrendeld.
Leg geen voorwerpen op de
rugleuning wanneer de wagen in
beweging is.
Transit Connect
E74821
1
3
4
2
E74822
77
Stoelen
5
6
E74823
1. Trek aan de lus en kantel de zitting naar
voren.
2. Kantel de hoofdsteun naar voren.
3. Trek de hendel omhoog.
4. Klap de rugleuning naar voren.
5. Trek de hendel omhoog.
6. Druk de rugleuning naar beneden.
HOOFDSTEUNEN
E75767
E81584
Hoofdsteun instellen
WAARSCHUWING
Trek de hoofdsteun omhoog
wanneer de achterbank door een
passagier of voor een kinderzitje
wordt gebruikt.
Stel de hoofdsteun zo in, dat de bovenzijde
ervan gelijkligt met de bovenzijde van uw
hoofd.
Hoofdsteun verwijderen
Druk de knoppen in en verwijder de
hoofdsteun.
ACHTERBANK
WAARSCHUWINGEN
Gebruik tijdens het rijden de
achterbank niet als bed.
Zorg ervoor dat de stoelen en de
rugleuningen goed vastzitten en
volledig zijn vergrendeld.
78
Stoelen
WAARSCHUWINGEN
Controleer of de rode indicator niet
te zien is wanneer u de armen van de
rugleuningen van de tweede zitrij en
de sloten van de derde zitrij in aangrijping
brengt.
Plaats geen voorwerpen op een
neergeklapte stoel.
Trek niet aan de achterbank van de
tweede zitrij wanneer de complete
bank naar voren is gekanteld.
Een rugleuningdeel naar voren
kantelen
Tweede zitrij
1
2
E74829
Derde zitrij
1
2
E74830
Complete achterbank naar voren
kantelen
Tweede zitrij
1
2
3
4
E74832
79
Stoelen
5
6
E74833
1. Verwijder de middelste hoofdsteun.
2. Schuif de buitenste hoofdsteunen
geheel naar beneden.
3. Trek de hendels aan de zijkant van de
rugleuning omhoog.
4. Klap de rugleuning naar voren.
5. Trek de ontgrendelingslussen naar
beneden.
6. Kantel de achterbank naar voren.
Derde zitrij
1
2
3
E74845
5
4
4
E74846
1. Schuif de hoofdsteunen geheel naar
beneden.
2. Trek de hendels aan de zijkant van de
rugleuning omhoog.
3. Klap de rugleuning naar voren.
4. Trek de vergrendelingshendels
omhoog.
5. Kantel de achterbank naar voren.
Achterbank weer terugkantelen
WAARSCHUWING
Zorg er bij het omhoog klappen van
de rugleuningen voor dat de gordels
zichtbaar zijn voor de inzittende en
niet achter de bank bekneld raken.
Tweede zitrij
1
E74840
80
Stoelen
1. Trek de vergrendelingshendels omlaag.
2. Kantel de zitting naar beneden.
3. Kantel de rugleuning omhoog.
4. Breng de middelste hoofdsteun aan.
Derde zitrij
1
2
E74849
1. Druk de ontgrendelingshendels
omlaag.
2. Kantel de zitting naar beneden.
3. Kantel de rugleuning omhoog.
VERWARMDE STOELEN
LET OP
Wanneer deze functie bij stilstaande
motor wordt ingeschakeld, wordt
hierdoor de accu ontladen.
E75768
De stoelverwarming werk alleen met
ingeschakeld contact.
De maximum temperatuur wordt bereikt
na vijf tot zes minuten. De temperatuur
wordt door een thermostaat geregeld.
De stoelverwarming blijft ingeschakeld tot
de schakelaar stoelverwarming of het
contact wordt uitgeschakeld.
81
Stoelen
DIMMER INSTRUMENTENPA-
NEELVERLICHTING
E70454
AANSTEKER
E78055
WAARSCHUWING
Houd de aansteker nooit ingedrukt,
omdat hij hierdoor kan worden
beschadigd. Verwijder de aansteker
wanneer kinderen alleen in de auto
achterblijven.
De aansteker wordt ingeschakeld door
hem in te drukken waarna hij automatisch
in de uitgangspositie terugspringt De
aansteker werkt ook bij afgezet contact.
De aansluiting van de aansteker is ook
geschikt voor andere stroomverbruikers.
Gebruik voor het aansluiten van
stroomverbruikers alleen de speciale
stekkers uit het Ford Accessoires
Programma of stekkers voor standaard
SAE-aansluitpunten.
EXTRA VOEDINGSAAN-
SLUITINGEN
LET OP
Wanneer u het aansluitpunt gebruikt
terwijl de motor niet draait, wordt
hierdoor de accu ontladen.
N.B.: U kunt het elektrische aansluitpunt
gebruiken voor 12 volt accessoires met een
maximum vermogen van 10 ampère. Gebruik
alleen Ford stekkers of stekkers die geschikt
zijn voor gebruik in SAE gestandaardiseerde
aansluitingen.
E116341
82
Gemaksfuncties
E74677
BEKERHOUDERS
WAARSCHUWING
Plaats tijdens het rijden geen hete
dranken in de bekerhouders.
Tafeltjes op de rugleuningen
WAARSCHUWING
Gebruik de tafeltjes niet tijdens het
rijden. Controleer voordat u wegrijdt
of de tafeltjes in de onderste stand
zijn vergrendeld.
E72630
OPBERGRUIMTES
Opbergruimte boven de voorruit
WAARSCHUWING
Plaats geen zware voorwerpen in de
opbergruimte boven de voorruit.
E74681
Opbergruimte bij de stoel
2
1
E74685
83
Gemaksfuncties
WEGENKAARTOP-
BERGVAKKEN
E74686
E80718
AANSLUITING AUXILIARY
INGANG (AUX IN)
E115675
Zie de afzonderlijke audiohandleiding.
VLOERMATTEN
WAARSCHUWING
Wanneer de vloermatten worden
gebruikt, zorg dan dat de
vloermatten correct worden
vastgemaakt met de correcte
bevestigingselementen, zodat de matten
geen invleod hebben op de bediening van
de pedalen.
84
Gemaksfuncties
ALGEMENE INFORMATIE
Algemene opmerkingen over het
starten
Als de accu losgekoppeld is geweest kan
de motor, nadat de accukabels weer zijn
aangesloten, een afwijkende
draaikarakteristiek vertonen gedurende ca.
8 kilometer.
De oorzaak is, dat het motormanagement
zich weer aan de motor moet aanpassen.
Ongebruikelijke rijkarakteristieken tijdens
deze periode moeten worden genegeerd.
Motor starten door middel van
slepen of duwen
WAARSCHUWING
Om beschadiging te voorkomen
moet u uw auto niet aanduwen of
aanslepen. Gebruik hulpstartkabels
en een hulpaccu. Zie Starten met
hulpstartkabels (bladzijde 121).
CONTACTSLOT
WAARSCHUWING
Draai nooit de sleutel in de stand 0
of I terug zolang de auto nog in
beweging is.
E72128
0 Contact uitgeschakeld.
I De ontsteking en alle hoofdcircuits zijn
uitgeschakeld.
N.B.: Laat, om te voorkomen dat de accu
leegraakt, de contactsleutel niet te lang in
deze stand staan.
II Het contact staat aan. Alle elektrische
circuits zijn ingeschakeld. Waarschuwings-
en controlelampen branden. Dit is de stand
waarin de sleutel moet staan tijdens het
rijden. U moet deze stand ook kiezen
wanneer de auto wordt gesleept.
III Startmotor ingeschakeld. Laat de
sleutel los zodra de motor aanslaat.
EEN DIESELMOTOR STARTEN
Koude of warme motor
N.B.: Wanneer de temperatuur lager is dan
-15 ºC, mag u de startmotor 25 seconden
achtereen inschakelen. Wanneer de auto
frequent wordt gebruikt bij dergelijk lage
temperaturen raden wij aan een
verwarmingselement in het motorblok te
laten monteren.
N.B.: Schakel de startmotor in tot de motor
aanslaat.
N.B.: U kunt de startmotor per startpoging
slechts maximaal 30 seconden inschakelen.
Zet het contact aan en wacht tot
de controlelamp van het
voorgloeisysteem uitgaat.
N.B.: Druk het gaspedaal niet in.
1. Druk het koppelingspedaal volledig in.
2. Start de motor.
85
Motor starten en stoppen
MOTOR UITSCHAKELEN
Auto's met turbocompressor
LET OP
Zet de motor niet af wanneer deze
met een hoog toerental draait. Als de
motor bij een hoog toerental wordt
afgezet, zal de turbocompressor nog
draaien nadat de oliedruk al tot nul is
gedaald. Dit heeft vroegtijdige slijtage van
de compressorlagers tot gevolg.
Laat het gaspedaal los. Wacht tot de
motor stationair draait en zet de motor af.
DIESELROETFILTER
Het DPF is een onderdeel van het
uitlaatgasemissiesysteem van uw auto.
Het zuivert de uitlaatgassen van
schadelijke roetdeeltjes bij auto's met
dieselmotor.
Regeneratie
WAARSCHUWING
Laat de motor niet stationair draaien
of parkeer de auto niet op droge
bladeren, droog gras of ander
brandbaar materiaal. Het
DPF-regeneratieproces werkt met
bijzonder hoge uitlaatgastemperaturen en
na het afzetten van de motor en tijdens en
na DPF-regeneratie blijft de uitlaat een
aanzienlijke hoeveelheid hitte uitstralen.
Hierdoor ontstaat het gevaar van brand.
LET OP
U dient te voorkomen dat de
brandstof opraakt.
N.B.: Nadat de motor is afgezet draaien de
ventilatoren wellicht nog een korte periode
door.
In tegenstelling tot een gewoon filter, dat
regelmatig vervangen moet worden, is het
DPF zodanig ontworpen dat het
regenereert (zichzelf reinigt) om
doeltreffend te blijven. Het
regeneratieproces vindt automatisch
plaats. Onder sommige rijomstandigheden
moet u echter het regeneratieproces
ondersteunen.
Als u alleen korte afstanden aflegt of uw
tijdens het rijden regelmatig stopt en start
(met verhoogd accelereren en
decelereren), dan zal een enkele keer rijden
onder de volgende omstandigheden het
regeneratieproces ondersteunen:
Rijd tot 20 minuten met een constante
snelheid, bij voorkeur op een hoofdweg
of snelweg.
Voorkom langdurig stationair draaien
en neem altijd snelheidslimieten en het
type wegdek in acht.
Zet de auto niet van contact.
Kies zo nodig een lagere versnelling dan
normaal om tijdens deze rit een hoger
motortoerental te verkrijgen.
86
Motor starten en stoppen
VEILIGHEIDSMAATREGELEN
WAARSCHUWINGEN
Stop met tanken nadat het
vulpistool voor de tweede keer is
afgeslagen. Alle brandstof die u dan
nog toevoegt vult de expansieruimte in de
brandstoftank, hetgeen er toe kan leiden
dat de brandstof overstroomt. Het morsen
van brandstof kan gevaarlijk zijn voor
andere weggebruikers.
Vermijd open vuur of hittebronnen in
de nabijheid van het
brandstofsysteem. Het
brandstofsysteem staat onder druk.
Wanneer het brandstofsysteem lekt,
bestaat het gevaar van verwonding.
BRANDSTOFKWALITEIT -
DIESEL
WAARSCHUWING
Meng de dieselolie niet met olie,
benzine of andere vloeistoffen. Deze
kunnen een chemische reactie
veroorzaken.
LET OP
Voeg geen kerosine, paraffine of
petroleum aan de dieselolie toe. Deze
kunnen het brandstofsysteem
beschadigen.
Gebruik dieselolie die voldoet aan de
specificatie EN 590, of de
betreffende nationale specificatie.
N.B.: We adviseren alleen brandstof van
hoge kwaliteit te gebruiken.
N.B.: Het gebruik van niet door Ford
goedgekeurde additieven of andere
motorbehandelingen worden door Ford
afgeraden.
N.B.: Wij raden het langdurig gebruik van
additieven af die vlokvorming moeten
voorkomen.
Opslaan voor de lange termijn
De meeste dieselbrandstoffen bevatten
biodiesel; wanneer uw voertuig lange tijd
niet wordt gebruikt (meer dan twee
maanden), dan wordt aanbevolen de tank
enkel met diesel op aardoliebasis (indien
beschikbaar) te vullen of een antioxidant
aan de biodiesel toe te voegen. Uw dealer
kan u helpen met een geschikte
antioxidant.
KATALYSATOR
WAARSCHUWING
Laat de motor niet stationair draaien
of parkeer de wagen niet op droge
bladeren, droog gras of ander
brandbaar materiaal. Tijdens het gebruik
van de motor en na het afzetten van de
motor straalt het uitlaatsysteem veel
warmte uit. Hierdoor ontstaat het gevaar
van brand.
Rijden met een auto met
katalysator
LET OP
Zorg ervoor dat u de tank niet leeg
rijdt.
Schakel de startmotor niet langdurig
achtereen in.
Laat de motor niet met een
losgekoppelde bougiekabel draaien.
Sleep of duw de auto niet aan.
Gebruik hulpstartkabels. Zie Starten
met hulpstartkabels (bladzijde 121).
Zet het contact tijdens het rijden niet
af.
87
Brandstof en tanken
TANKKLEP
Alle uitvoeringen
WAARSCHUWINGEN
Voorkom dat tijdens het tanken
brandstof wordt gemorst, die zich in
het vulpistool bevindt.
Wij raden aan minimaal 10 seconden
te wachten alvorens het vulpistool
uit de vulbuis te halen, zodat alle
achtergebleven brandstof in de
brandstoftank kan stromen.
N.B.: Wanneer u de tankdop losdraait is
soms een sissend geluid hoorbaar. Dit is
echter volkomen normaal en kan worden
genegeerd.
E75775
B
A
OpenenA
SluitenB
Tourneo Connect
N.B.: De schuifdeur kan niet volledig worden
geopend wanneer de brandstofvulklep is
ontgrendeld en geopend.
TANKEN
LET OP
Probeer niet de motor te starten
wanneer u de tank met de onjuiste
brandstofsoort hebt gevuld. Hierdoor
kan de motor worden beschadigd. Laat het
systeem onmiddellijk door een geschoolde
monteur controleren.
BRANDSTOFVERBRUIK
De CO2 waarden en de
brandstofverbruikcijfers zijn afgeleid van
laboratoriumtests volgens EEC richtlijn
80/1268/EEC en aanvullingen daarop.
Deze richtlijnen worden door alle
automobielfabrikanten aangehouden.
Deze gegevens zijn bedoeld voor het
vergelijken van merken en modellen. Ze
zijn niet bedoeld als weergave van het
werkelijke brandstofverbruik van uw
wagen. Het werkelijke brandstofverbruik
wordt door vele factoren bepaald,
waaronder de rijstijl, rijden met hoge
snelheden, starten/stoppen, gebruik van
de airconditioning, de gemonteerde
accessoires, rijden met een aanhanger, enz.
Uw Ford dealer dient u gaarne van advies
hoe u het brandstofverbruik kunt verlagen.
TECHNISCHE SPECIFICATIE
88
Brandstof en tanken
Tourneo en Kombi Connect
Brandstofverbruikscijfers
CO2-emissie
Gecombi-
neerd
BuitenwegStadsverkeer
Variant
g/km
l/100 km
(mpg)
l/100 km
(mpg)
l/100 km
(mpg)
1676,3 (44,8)5,5 (51,4)7,8 (36,2)
1.8L Duratorq-TDCi Turbo
diesel (75 pk), fase IV,
asoverbrenging: 4,06
1686,4 (44,1)5,5 (51,4)7,9 (35,8)
1.8L Duratorq-TDCi Turbo
diesel (90 pk), fase IV,
asoverbrenging: 4,06
1596,0 (47,1)5,2 (54,3)7,6 (37,2)
1.8L Duratorq-TDCi Turbo
diesel (110 pk), fase IV,
asoverbrenging: 3,80
89
Brandstof en tanken
HANDGESCHAKELDE
VERSNELLINGSBAK
LET OP
Schakel de achteruit niet in wanneer
de wagen in beweging is. Dit kan
inwendige schade aan de
versnellingsbak veroorzaken.
N.B.: Druk het koppelingspedaal volledig
en en wacht drie seconden voordat u de
eerste versnelling inschakelt.
Achteruitversnelling inschakelen
E72455
90
Versnellingsbak/transmissie
WERKING
Schijfremmen
Natte remschijven hebben een lagere
wrijvingscoëfficiënt. Druk na het verlaten
van een wasstraat het rempedaal even
voorzichtig in om de waterfilm op de
remschijven te laten verdampen.
ABS
WAARSCHUWING
ABS is niet bedoeld om de
bestuurder te ontheffen van zijn
plicht om tijdens het rijden
voorzichtig en oplettend te zijn.
Het ABS voorkomt dat de wielen
blokkeren, zelfs tijdens krachtig remmen,
waardoor de auto in noodsituaties volledig
bestuurbaar en stabiel blijft.
TIPS VOOR RIJDEN MET ABS
Wanneer het ABS in werking is, pulseert
het rempedaal. Dit is normaal. Blijf het
rempedaal indrukken.
Het ABS voorkomt geen gevaren die
ontstaan wanneer:
u te weinig afstand ten opzichte van
voor u rijdend verkeer houdt.
de auto te maken krijgt met
aquaplaning.
u bochten te snel neemt.
het wegdek slecht is.
PARKEERREM
Handrem aantrekken
E66567
WAARSCHUWING
Controleer of de handrem is
aangetrokken voordat u de hefboom
vrijzet.
N.B.: Druk de knop niet in wanneer u de
handrem aantrekt.
1. Druk het rempedaal stevig in.
2. Trek de handremhefboom zo ver
mogelijk naar boven.
Op een helling parkeren
Wanneer u op een helling moet parkeren
met de voorzijde van de wagen
hellingopwaarts, schakel dan de eerste
versnelling in en draai dan de voorwielen
van de trottoirband af. Wanneer u op een
helling moet parkeren met de voorzijde van
de wagen hellingafwaarts, schakel dan de
achteruit in en draai dan de voorwielen
naar de trottoirband toe.
Handrem vrijzetten
1. Druk het rempedaal stevig in.
2. Trek de handremhefboom lichtjes aan,
druk de knop in en druk de hefboom
naar beneden.
91
Remmen
WERKING
Elektronisch
Stabiliteitsprogramma (ESP)
WAARSCHUWING
Het systeem is niet bedoeld om de
bestuurder te ontheffen van zijn
plicht om tijdens het rijden
voorzichtig en oplettend te zijn.
E72903
A
A
A
B
B
B
B
Zonder ESPA
Met ESPB
Het systeem ondersteunt de stabiliteit van
de auto wanneer deze dreigt uit te breken.
Dit wordt bewerkstelligd door de wielen
afzonderlijk af te remmen en door het
motorkoppel zo nodig te verlagen.
Het systeem zorgt ook voor een betere
tractieregeling door het motorkoppel te
verlagen wanneer de wielen bij het
accelereren beginnen door te draaien. Het
verbetert de mogelijkheden om op gladde
wegdekken of losse oppervlakken op te
trekken en het verbetert het comfort door
wielspin in haarspeldbochten te beperken.
Waarschuwingslamp
stabiliteitsregeling (ESP)
Wanneer het systeem tijdens het rijden
wordt geactiveerd, knippert de lamp. Zie
Waarschuwings- en indicatielampen
(bladzijde 56).
Noodremassistent
WAARSCHUWING
Het systeem is niet bedoeld om de
bestuurder te ontheffen van zijn
plicht om tijdens het rijden
voorzichtig en oplettend te zijn.
Het systeem kan een noodstopsituatie
herkennen aan de snelheid waarmee u het
rempedaal indrukt. Het zorgt voor
maximale remdruk zolang het rempedaal
wordt ingedrukt. Het systeem kan de
remweg in kritieke situaties verkorten.
GEBRUIK MAKEN VAN
STABILITEITSREGELING
N.B.: Telkens wanneer u het contact aan
zet wordt het systeem automatisch
ingeschakeld.
Het systeem uit- en inschakelen. Zie
Persoonlijke instellingen (bladzijde 63).
92
Stabiliteitsregeling
WERKING
Het tractieregelsysteem verbetert de
tractie wanneer een wiel doorspint bij
snelheden tot 40 km/h (25 mph). Wanneer
een wiel begint door te spinnen wijzigt het
tractieregelsysteem de druk naar de
remklauw van dat wiel tot het stopt met
doorspinnen.
GEBRUIK MAKEN VAN
AANDRIJFREGELING
Het traction control systeem is
operationeel wanneer u het contact
aanzet.
De controlelamp van het traction control
systeem knippert wanneer het systeem in
werking is. Geef rustig gas tot het
doorspinnende wiel weer grip heeft.
Het traction control systeem schakelt
tijdelijk uit wanneer het buitensporig vaak
binnen een korte tijd wordt ingeschakeld.
Dit is normaal en heeft geen invloed op het
remsysteem.
93
Aandrijfregeling
WERKING
Het systeem maakt het eenvoudiger op te
trekken wanneer de auto op een helling
staat zonder dat het noodzakelijk is gebruik
te maken van de parkeerrem.
Wanneer het systeem actief is, dan blijft
de auto korte tijd op de helling stil staan
nadat u het rempedaal loslaat. Gedurende
deze tijd heeft u de tijd om uw voet van het
rempedaal te halen, het gaspedaal in te
drukken en op te trekken. De remmen
worden automatisch gelost zodra de motor
voldoende vermogen heeft opgebouwd
om weg te rijden. Zo wordt voorkomen dat
de auto op een helling kan terugrollen. Dit
is een voordeel wanneer u op een helling
moet optrekken, bijvoorbeeld vanaf een
helling van een parkeerplaats, bij
verkeerslichten of tijdens het achteruit
tegen een helling inparkeren.
WAARSCHUWING
Het systeem vervangt niet de
parkeerrem. Trek altijd de handrem
aan en schakel de eerste versnelling
of de achteruit in wanneer u de auto
verlaat.
REGELING VOOR BERGOP
RIJDEN GEBRUIKEN
Het systeem wordt automatisch
geactiveerd als de auto op een helling van
meer dan 3% wordt stilgezet. Het systeem
werkt als de auto met de neus bergaf staat
gericht met ingeschakelde
achteruitversnelling en als de auto bergop
staat gericht met ingeschakelde
vooruitversnelling.
Het systeem activeren
WAARSCHUWINGEN
U dient in de auto te blijven zitten
nadat het systeem is geactiveerd.
WAARSCHUWINGEN
Het systeem is alleen actief als de
groene lamp in het
instrumentenpaneel brandt. U blijft
te allen tijde verantwoordelijk voor het
besturen van de auto en het zo nodig in en
uitschakelen van het systeem.
U kunt het systeem alleen activeren als
aan de volgende voorwaarden is voldaan:
De motor loopt.
De parkeerrem is volledig losgezet.
Er geen sprake is van storingen.
Activeren van het systeem:
Zorg dat het systeem is ingeschakeld via
het menu tripregeling. Zie Infodisplays
(bladzijde 60).
1. Trap het rempedaal en het
koppelingspedaal in om de auto
volledig stil te zetten. Houd het
rempedaal en het koppelingspedaal
ingetrapt.
2. Als de sensor registreert dat de auto
op een helling staat, dan wordt het
systeem automatisch geactiveerd en
gaat de groene lamp in het
instrumentenpaneel branden.
3. Wanneer u uw voet van het rempedaal
neemt, blijft de auto gedurende
ongeveer twee tot drie seconden op de
helling staan zonder achteruit te rollen.
Deze periode wordt automatisch
verlengd als u bezig bent weg te rijden.
4. Rijd op de normale manier weg. De
remmen worden automatisch gelost.
WAARSCHUWING
Als het motortoerental te hoog wordt
opgejaagd of als een storing wordt
geregistreerd bij een actief systeem,
dan wordt het systeem gedeactiveerd en
dooft de groene lamp.
94
Regeling voor bergop rijden
Het systeem deactiveren
Voer voor het activeren van het systeem
één van de volgende stappen uit:
Schakel de parkeerrem in.
Rij weg de helling op zonder de
handrem aan te trekken.
Wacht twee tot drie seconden tot het
systeem automatisch wordt
gedeactiveerd.
Als het systeem is geactiveerd in een
vooruitversnelling, selecteer dan de
achteruitversnelling.
Als het systeem is geactiveerd in de
neutrale versnelling, laat dan het
koppelingspedaal los.
Als het systeem is geactiveerd in een
achteruitversnelling, selecteer dan de
neutrale versnelling.
De groene lamp wordt gedoofd.
Het systeem uitschakelen
Zie Infodisplays (bladzijde 60).
95
Regeling voor bergop rijden
WERKING
WAARSCHUWING
Ondanks de parkeerhulp bent u
verplicht voorzichtig en aandachtig
te rijden.
LET OP
Uitvoeringen met een trekhaakmodule
die niet door ons is goedgekeurd,
kunnen obstakels niet correct
detecteren.
Bij zware regenval of andere
omstandigheden waardoor
verstorende reflecties ontstaan is het
mogelijk dat de sensoren bepaalde
voorwerpen niet 'zien'.
De sensoren kunnen voorwerpen met
een oppervlak de ultrasone
geluidsgolven absorberen niet 'zien'.
De parkeerhulp detecteert geen
obstakels die van de wagen af
bewegen. Deze worden alleen kort
nadat zij opnieuw naar de wagen toe
bewegen gedetecteerd.
Wees bijzonder voorzichtig wanneer
u met een gemonteerde
trekhaakkogel of accessoires zoals
een fietsdrager achteruitrijdt, omdat de
parkeersensor alleen de afstand vanaf de
bumper tot het obstakel meet.
Wanneer u een hogedrukspuit
gebruikt om uw auto te wassen, spuit
dan kort op de sensoren vanaf een
afstand van niet minder dan 20 centimeter
(8 inch).
N.B.: Bij wagens met een afneembare
trekhaakkoppeling wordt de parkeerhulp
automatisch uitgeschakeld wanneer een
van de aanhangerlampen (of verlichting)
wordt aangesloten op de 13 pins
stekkerdoos via een door ons goedgekeurde
trekhaakmodule.
N.B.: Houd de sensoren vrij van vuil, ijs en
sneeuw. Reinig de sensoren niet met
scherpe voorwerpen.
N.B.: Wanneer de parkeerhulp een signaal
registreert dat op dezelfde frequentie wordt
uitgezonden als de sensoren gebruiken, of
wanneer de auto maximaal is beladen, kan
een vals signaal worden gegeven.
N.B.: De buitenste sensoren kunnen de
zijmuren van een garage detecteren.
Wanneer de afstand tussen de buitenste
sensor en de muur gedurende drie seconden
constant blijft, wordt het akoestisch signaal
uitgeschakeld. Wanneer u doorrijdt, kunnen
de binnenste sensoren objecten achter de
auto detecteren.
GEBRUIK MAKEN VAN DE
PARKEERHULP
WAARSCHUWING
Ondanks de parkeerhulp bent u
verplicht voorzichtig en aandachtig
te rijden.
E77927
De parkeerhulp wordt automatisch
geactiveerd wanneer u bij aangezet
contact de achteruit inschakelt.
96
Parkeerhulp
U hoort een onderbroken signaal wanneer
de afstand tussen de achterbumper en een
obstakel ca. 150 cm bedraagt of ca. 50 cm
aan de zijkanten. Wanneer de afstand
kleiner wordt, volgen de signalen elkaar
sneller op. Een voortdurend signaal
weerklinkt op een afstand van minder dan
30 centimeter tot de achterbumper.
N.B.: Wanneer u drie seconden lang een
hoge pieptoon hoort, duidt dit op een
storing. Het systeem wordt uitgeschakeld.
Laat het systeem onmiddellijk door een
goed opgeleide monteur controleren.
97
Parkeerhulp
ALGEMENE INFORMATIE
WAARSCHUWINGEN
Gebruik bevestigingsriemen die
voldoen aan een norm, bijv. DIN.
Zorg ervoor dat alle losse
voorwerpen goed zijn vastgezet.
Plaats bagage en ander voorwerpen
zo laag mogelijk en zo ver mogelijk
naar voren in de bagageruimte of de
laadruimte.
Rijd niet met geopende achterklep
of achterdeur. Uitlaatgassen kunnen
de auto worden binnengezogen.
Overschrijd niet de maximum voor-
en achterasbelasting voor uw auto.
Zie Voertuigidentificatie (bladzijde
131).
LET OP
Laat geen items in contact komen
met de achterruiten.
Gebruik geen schurende materialen
voor het reinigen van de binnenzijde
van de achterruiten.
Breng geen stickers of labels aan op
de binnenzijde van de achterruiten.
DAKREKKEN EN
BAGAGEDRAGERS
Imperiaal
WAARSCHUWINGEN
Wanneer u een imperiaal gebruikt,
kan het brandstofverbruik van uw
auto hoger zijn en kan de
rijkarakteristiek anders zijn.
Wanneer u een imperiaal aanbrengt,
lees dan de instructies van de
fabrikant en volg deze op.
LET OP
Overschrijd de maximum toelaatbare
dakbelasting van 100 kg (inclusief de
imperiaal) niet.
E75777
1
1
Bevestigingspunten1
Controleer of de imperiaal goed vastzit en
zet de bevestigingen als volgt vast:
voordat u vertrekt
na 50 kilometer (30 mijl) te hebben
gereden
met intervallen van 1.000 kilometer
(600 mijl).
BAGAGENETTEN
LET OP
Het bagagenet mag met maximaal
9,5 kg worden belast. Leg geen
zwaardere voorwerpen op het
bagagenet.
Controleer of de telescopische
stangen stevig in de
bekledingspanelen vastzitten.
98
Transport
E81954
De drie telescopische stangen kunnen
worden verplaatst, zodat het bagagenet
in vijf verschillende standen kan worden
aangebracht.
99
Transport
TREKKEN VAN EEN
AANHANGER
WAARSCHUWING
Overschrijd het maximaal
toelaatbaar treingewicht dat op het
identificatieplaatje van de auto staat
niet. Zie Voertuigidentificatie (bladzijde
131).
LET OP
Overschrijd nooit de maximale
toegestane kogeldruk, d.w.z. het
verticale gewicht op de trekhaakkogel,
van 75 kilogram.
N.B.: Niet alle auto's zijn geschikt of
goedgekeurd voor het aanbrengen van een
trekhaak. Vraag dit eerst bij uw dealer na.
Plaats de lading zo laag mogelijk en
midden op de as(sen) van de aanhanger.
Wanneer u met een onbeladen auto rijdt,
moet de lading in de aanhanger zover
mogelijk naar de aanhangerkoppeling
worden geschoven, omdat dit voor de
beste stabiliteit zorgt. Overschrijd de
maximum toelaatbare kogeldruk niet.
De stabiliteit van de auto-aanhanger
combinatie is vooral afhankelijk van de
kwaliteit van de aanhanger.
In bergachtige streken moet vanaf hoogten
van 1.000 meter het maximum toelaatbaar
gewicht voor iedere 1.000 meter met 10%
worden verlaagd.
Steile hellingen
WAARSCHUWING
Houd er rekening mee dat de
oplooprem van een aanhanger niet
door het ABS wordt geregeld.
Schakel terug voordat u een steile afdaling
bereikt.
100
Aanhangers trekken
INRIJDEN
Banden
WAARSCHUWING
Nieuwe banden hebben een
inlooptijd van ongeveer 500
kilometer. Gedurende deze periode
kan de auto een andere rijkarakteristiek
vertonen.
Remmen en koppeling
WAARSCHUWING
Vermijd indien mogelijk intensief
gebruik van de remmen en de
koppeling gedurende de eerste 150
kilometer in de stad en gedurende de
eerste 1500 kilometer op snelwegen.
Motor
LET OP
Rijd niet te snel gedurende de eerste
1500 kilometer. Varieer uw snelheid
regelmatig en schakel tijdig op. Laat
de motor niet zwoegen.
VOORZORGSMAATREGELEN
VOOR KOUDE
WEERSOMSTANDIGHEDEN
De werking van sommige componenten
en systemen kan worden beïnvloed bij
temperaturen lager dan -30 °C.
101
Tips voor het rijden
EERSTEHULPSET
Er is ruimte vrijgemaakt onder de
bestuurdersstoel.
GEVARENDRIEHOEK
Er is ruimte vrijgemaakt in het linker
zijpaneel van de laadruimte.
102
Wat te doen bij pech
PLAATSEN
ZEKERINGENHOUDERS
E75782
B
A
Zekeringenkast in de
motorcompartiment
A
Centrale zekeringenkastB
Zekeringenkast in de
motorcompartiment
E75785
2
1
WAARSCHUWING
Laat de MAXI zekeringen (zekeringen
1-9 in de extra zekeringenkast) door
een deskundige vervangen.
Maak de klem los en het scharnier aan de
zijkanten en trek het deksel omhoog.
Wanneer het deksel weer wordt
aangebracht, druk dan op de zijden met de
scharnieren (plaatsen 1 en 2) om ervoor te
zorgen dat het deksel goed wordt gesloten.
Centrale zekeringenkast
Links stuur
E75783
103
Zekeringen
Rechts stuur
E75786
1. Druk de zijwanden naar binnen en laat
het handschoenenkastje naar beneden
kantelen.
E75787
B
A
ZekeringentabelA
ZekeringenB
EEN ZEKERING VERVANGEN
WAARSCHUWINGEN
Wijzig de elektrische installatie van
de wagen op geen enkele wijze. Laat
reparaties aan de elektrische
installatie en het vervangen van relais en
zekeringen voor hoge stroomsterktes door
een goed opgeleide monteur uitvoeren.
WAARSCHUWINGEN
Zet het contact af en schakel alle
stroomverbruikers uit voordat u een
zekering aanraakt of probeert te
vervangen.
LET OP
Breng een vervangingszekering met
hetzelfde vermogen aan als van de
verwijderde zekering.
N.B.: U kunt een doorgeslagen zekering
herkennen aan de gebroken smeltdraad.
N.B.: Alle zekeringen, behalve zekeringen
voor hoge stroomsterkten, zijn
steekzekeringen.
N.B.: Er zit een zekeringentrekker in de
zekeringenkast van de motorruimte.
ZEKERINGLABELS
Het label met de zekeringen is aan de
binnenzijde van het bekledingpaneel
rechtsachter aangebracht om de
zekeringen te kunnen identificeren.
Afhankelijk van de uitvoering kunnen de
zekeringen en relais verschillen.
De label met de zekeringentabel is in
rechthoeken verdeeld, die de zekering of
het relais weergeeft. De rechthoeken
bevatten de volgende informatie:
104
Zekeringen
E75788
3
2
1
Nummer van de zekering1
Symbool van de functie2
Vermogen (ampère) van de
zekering
3
105
Zekeringen
SPECIFICATIE-OVERZICHT ZEKERINGEN
Zekeringenkast in de motorcompartiment
Beveiligde circuitsAmpèreZekering
Centrale zekeringenkast401
Dubbele koelventilator - secondaire zekering302
Centrale zekeringenkast303
Verwarmde voorruit604
Enkele koelventilator - primaire zekering405
Dubbele koelventilator - primaire zekering505_A
Gloeibougies606
Centrale zekeringenkast407
Contactslot208
Regeleenheid motor209
Accuspanningregistratie, diagnosestekker1010
Standverwarming2011
Solenoïde startmotor2012
Pomp van ABS3013
PCV-klep, VCV-klep1014
Grootlicht, links1015
Dimlicht, links1016
Dimlicht, rechts1017
Spanning PCM, snelheidssensor1018
Dagrijlicht (zijverlichting)2019
PCM120
Verdamperpomp2021
Dagrijlicht (dimlicht)2022
Kleppen van ABS2023
106
Zekeringen
Beveiligde circuitsAmpèreZekering
Regeleenheid voorgloeien (dieselmotoren)1024
Grootlicht, rechts1025
Solenoïde aircokoppeling1026
Sensoren, actuatoren, relaisspoelen1027
Mistlampen2028
Dmilicht (via grootlichtrelais)2029
Aanjagermotor3064
Verwarmde voorruit7,565
Centrale zekeringenkast
Beveiligde circuitsAmpèreZekering
Accuspanning vanaf GEM voor grootlicht15130
Elektrisch verstelbare spiegel5131
Lichtschakelaar (30), accuspanning vanaf GEM voor
buitenverlichting
10132
Niet in gebruik-133
Niet in gebruik-134
Lichtschakelaar, dagrijlicht10135
Claxon15136
Radio, instrumentengroep7,5137
Niet in gebruik-138
Niet in gebruik-139
Niet in gebruik-140
Achteruitrijlampen, verwarmde voorste ruitensproeiers10141
Remlichten15142
Aansteker, extra voedingspunt voorzijde20143
Niet in gebruik-144
107
Zekeringen
Beveiligde circuitsAmpèreZekering
Niet in gebruik-145
Ruitenwissermotor, voor20146
Verwarmbare voorstoelen10147
Accuspanning vanaf GEM, Recirc / ICL (30-)7,5148
Niet in gebruik-149
Niet in gebruik-150
Radio (geheugen en spanning), BTVC-module15151
A/C, parkeerhulp7,5152
Binnenverlichting en accuspaarfunctie7,5153
Niet in gebruik-154
Niet in gebruik-155
Stadslicht, rechts7,5156
Kentekenplaatverlichting7,5157
Lichtschakelaar, regensensor7,5158
Niet in gebruik-159
Niet in gebruik-160
ABS, ESP, stuurhoeksensor7,5161
Airbagmodule, PADI-indicator7,5162
Accuspanning vanaf GEM voor vergrendelsysteem20163
Niet in gebruik-164
Niet in gebruik-165
Elektrische bediende ruiten voor25166
Verwarmde spiegels, verwarmde achterruit7,5167
Dagrijlicht, parkeerlichten, kentekenplaatverlichting10168
Tweede voedingspunt20169
Niet in gebruik-170
Niet in gebruik-171
108
Zekeringen
Beveiligde circuitsAmpèreZekering
Niet in gebruik-172
Niet in gebruik-173
Achterste voedingspunt, Transco (voorziening wassen van
handen)
20174
Stadslicht, links7,5175
Niet in gebruik-176
Niet in gebruik-177
Verwarmde achterruit25178
Instrumentengroep, PATS, gaspedaal7,5179
Ruitenwisser voor en achter20180
Niet in gebruik-181
Niet in gebruik-182
109
Zekeringen
SLEEPPUNTEN
LET OP
Het afneembare sleepoog heeft
linkse schroefdraad. Draai het
linksom om het vast te zetten. Zorg
ervoor dat het sleepoog volledig wordt
vastgezet.
Het sleepoog moet altijd in de auto
worden meegenomen.
Steek uw vinger in het gat aan de
onderzijde van het paneel en trek het
paneel los. Breng het sleepoog aan.
Sleepoog, voor
E76186
Sleepoog, achter
E93106
Transit Connect
Uw sleepoog bevindt zich in een tas achter
de bestuurdersstoel.
Tourneo Connect
Uw sleepoog bevindt zich in het linker
zijpaneel in de laadruimte.
AUTO OP VIER WIELEN
SLEPEN
WAARSCHUWINGEN
Zet het contact aan wanneer uw
auto wordt gesleept. Bij afgezet
contact treedt het stuurslot in
werking en werken de richtingaanwijzers
en de remlichten niet.
De rem- en stuurbekrachtiging
werken niet, tenzij de motor draait.
Druk het rempedaal harder in en
houd rekening met langere remafstanden
en een zwaarder draaiend stuurwiel.
110
Bergen van de auto
LET OP
Te veel spanning op de sleepkabel
kan schade toebrengen aan uw en
aan de trekkende wagen.
Bevestig aan het sleepoog aan de
voorzijde geen trekstang.
Trek rustig en soepel zonder rukken op.
111
Bergen van de auto
ALGEMENE INFORMATIE
Wanneer u uw auto regelmatig laat
onderhouden zal dit de betrouwbaarheid
en de inruilwaarde ten goede komen. Er
staat een groot netwerk van Ford Erkende
Reparateurs ter beschikking die u met hun
professionele expertise ter zijde kunnen
staan. De speciaal opgeleide monteurs zijn
het best gekwalificeerd om het onderhoud
aan uw auto snel en vakkundig uit te
voeren. Bovendien beschikken zij over
gereedschappen en apparatuur die
speciaal zijn ontwikkeld om het onderhoud
aan uw auto uit te voeren.
Naast het normale onderhoud raden wij
aan de volgende extra controles uit te
voeren.
WAARSCHUWINGEN
Zet het contact af voordat u
onderdelen aanraakt of probeert af
te stellen.
Raak onderdelen van het
elektronisch ontstekingssysteem bij
aangezet contact of draaiende motor
niet aan. Het systeem werkt met
hoogspanning.
Zorg dat uw handen en
kledingstukken niet met de
koelventilateur in aanraking kunnen
komen. Onder bepaalde omstandigheden
kan de koelventilateur na het afzetten van
de motor nog enkele minuten blijven
doordraaien.
LET OP
Zorg tijdens het uitvoeren van
onderhoudscontroles dat de
vuldoppen stevig zijn aangebracht.
Dagelijkse controles
Buitenverlichting.
Interieurverlichting.
Waarschuwings- en controlelampen.
Controles bij het tanken
Motoroliepeil. Zie Motorolie
controleren (bladzijde 115).
Remvloeistofpeil. Zie Controle
vloeistofpeil koppeling en
remsysteem (bladzijde 116).
Peil van de ruitensproeiervloeistof. Zie
Ruitensproeiervloeistof
controleren (bladzijde 117).
Bandenspanning (in koude toestand).
Zie Technische specificatie
(bladzijde 128).
Staat van de banden. Zie Verzorging
van banden (bladzijde 127).
Maandelijkse controles
Koelvloeistofpeil (bij koude motor).
Zie Motorkoelvloeistof controleren
(bladzijde 116).
Slangen, leidingen en reservoirs op
lekkage.
Vloeistofpeil stuurbekrachtiging. Zie
Stuurbekrachtigingsvloeistof
controleren (bladzijde 117).
Werking van de airconditioning.
Werking van de parkeerrem.
Werking van de claxon.
Vastzitten van de wielmoeren. Zie
Technische specificatie (bladzijde
128).
112
Onderhoud
DE MOTORKAP OPENEN EN
SLUITEN
De motorkap openen
WAARSCHUWING
Verwijder, om schade of verlies van
de sleutel te voorkomen, de sleutel
onmiddellijk na het openen van de
motorkap en draai het Ford logo terug.
1
E78141
E78142
2
3
5
4
E78143
De motorkap sluiten
N.B.: Zorg dat de motorkap goed wordt
gesloten.
Laat de motorkap zakken en vanaf een
hoogte van 20 30 cm dichtvallen.
113
Onderhoud
OVERZICHT MOTORRUIMTE - 1,8 L DURATORQ-TDCI (LYNX)
DIESEL /1,8 L DURATORQ-TDDI (LYNX) DIESEL
E75516
A B C D E
F
G
H
I
Vloeistofreservoir stuurbekrachtiging
1
: Zie Stuurbekrachtigingsvloeistof
controleren (bladzijde 117).
A
Motorolievuldop
1
: Zie Motorolie controleren (bladzijde 115).B
Reservoir remsysteem en koppeling
1
: Zie Controle vloeistofpeil koppeling
en remsysteem (bladzijde 116).
C
Zekeringenkast in motorcompartiment: Zie Zekeringen (bladzijde 103).D
Luchtfilter.E
Vloeistofreservoir ruitensproeiers
1
: Zie Ruitensproeiervloeistof controleren
(bladzijde 117).
F
Accu: Zie Accu van de auto (bladzijde 121).G
114
Onderhoud
Motoroliepeilstaaf
1
: Zie Motorolie controleren (bladzijde 115).H
Expansiereservoir
1
: Zie Motorkoelvloeistof controleren (bladzijde 116).I
1
De vuldoppen en de motoroliepeilstaaf zijn voor een makkelijke herkenning fel gekleurd.
OLIEPEILSTAAF - 1,8 L
DURATORQ-TDCI (LYNX)
DIESEL /1,8 L DURATORQ-
TDDI (LYNX) DIESEL
E95527
B
A
MINA
MAXB
MOTOROLIE CONTROLEREN
LET OP
Gebruik geen additieven of andere
smeermiddelen. Onder bepaalde
omstandigheden kunnen deze de
motor beschadigen.
N.B.: Het olieverbruik van nieuwe motoren
bereikt zijn normale waarden na ongeveer
5000 kilometer.
Het oliepeil controleren
LET OP
Controleer of het peil tussen de MIN
en de MAX merktekens staat.
N.B.: Controleer het peil voordat de motor
wordt gestart.
N.B.: De auto moet op een vlakke
ondergrond staan.
N.B.: Bij verwarming zet olie uit. Daardoor
kan het oliepeil enkele millimeters boven
het MAX merkteken staan.
Verwijder de oliepeilstaaf en veeg deze
met een schone, niet pluizende doek
schoon. Breng de oliepeilstaaf weer aan
en verwijder hem opnieuw om het oliepeil
te controleren.
Wanneer het peil bij het MIN merkteken
staat, vul dan direct bij.
Bijvullen
WAARSCHUWINGEN
Vul alleen bij wanneer de motor koud
is. Wacht wanneer de motor heet is
tien minuten om de motor te laten
afkoelen.
Verwijder de vuldop niet bij
draaiende motor.
Verwijder de vuldop.
LET OP
Het oliepeil mag niet boven het MAX
merkteken komen te staan.
115
Onderhoud
Vul vloeistof bij die voldoet aan de Ford
specificatie. Zie Technische specificatie
(bladzijde 118).
Draai de vuldop er weer op. Draai hem tot
u sterke weerstand voelt.
MOTORKOELVLOEISTOF
CONTROLEREN
Koelvloeistofpeil controleren
WAARSCHUWING
Voorkom dat de vloeistof in contact
komt met de huid of de ogen. Mocht
dit toch gebeuren, spoel het
betreffende lichaamsdeel dan direct met
veel water schoon en neem contact op
met uw huisarts.
LET OP
Controleer of het peil tussen de MIN
en MAX merktekens staat.
N.B.: Koelvloeistof zet bij verwarming uit.
Daardoor kan het koelvloeistofpeil enkele
millimeters boven het MAX merkteken
staan.
Wanneer het peil bij het MIN merkteken
staat, vul dan direct bij.
Bijvullen
WAARSCHUWINGEN
Vul alleen bij wanneer de motor koud
is. Wacht wanneer de motor heet is
tien minuten om de motor te laten
afkoelen.
Verwijder de vuldop niet bij
draaiende motor.
Verwijder de vuldop niet wanneer de
motor heet is. Laat de motor eerst
afkoelen.
WAARSCHUWINGEN
Onverdunde koelvloeistof is
brandbaar en kan ontbranden
wanneer deze wordt gemorst op een
hete uitlaat.
LET OP
In een noodgeval kan water in het
koelsysteem worden bijgevuld om een
tankstation te bereiken. Laat het
systeem zo snel mogelijk door een goed
opgeleide en vakkundige monteur
controleren.
Langdurig gebruik van koelvloeistof
met een incorrecte mengverhouding
kan leiden tot motorschade door
corrosie, oververhitting of bevriezing.
Draai de dop langzaam los. Laat de druk
langzaam ontsnappen terwijl u de dop
losdraait.
LET OP
Het oliepeil mag niet boven het MAX
merkteken komen te staan.
Vul bij met een mengsel van koelvloeistof
en water (50/50) op basis van vloeistof
die voldoet aan de Ford specificatie. Zie
Technische specificatie (bladzijde 118).
CONTROLE VLOEISTOFPEIL
KOPPELING EN REMSYSTEEM
WAARSCHUWINGEN
Voorkom dat de vloeistof in contact
komt met de huid of de ogen. Mocht
dit toch gebeuren, spoel het
betreffende lichaamsdeel dan direct met
veel water schoon en neem contact op
met uw huisarts.
116
Onderhoud
WAARSCHUWINGEN
Als het vloeistofpeil is gezakt tot de
markering MIN, laat het systeem dan
zo snel mogelijk controleren door een
goed opgeleide monteur.
N.B.: Vervuiling door vuil, water,
petroleumproducten of andere materialen
kunnen leiden tot een defect remsysteem
of dure reparaties.
N.B.: Het remsysteem en het
bedieningsmechanisme van de koppeling
zijn aangesloten op één reservoir.
Vul vloeistof bij die voldoet aan de Ford
specificatie. Zie Technische specificatie
(bladzijde 118).
STUURBEKRACHTI-
GINGSVLOEISTOF
CONTROLEREN
WAARSCHUWING
Voorkom dat de vloeistof in contact
komt met de huid of de ogen. Mocht
dit toch gebeuren, spoel het
betreffende lichaamsdeel dan direct met
veel water schoon en neem contact op
met uw huisarts.
LET OP
Controleer of het peil tussen de MIN
en MAX merktekens staat.
Wanneer het peil bij het MIN merkteken
staat, vul dan direct bij.
Bijvullen
Verwijder de brandstofdop.
LET OP
Het oliepeil mag niet boven het MAX
merkteken komen te staan.
Vul vloeistof bij die voldoet aan de Ford
specificatie. Zie Technische specificatie
(bladzijde 118).
RUITENSPROEIERVLOEISTOF
CONTROLEREN
N.B.: De ruitensproeiers van de voor- en
achterruit hebben een gemeenschappelijk
reservoir.
Gebruik voor het bijvullen een mengsel van
sproeiervloeistof en water om bevriezing
bij koude weersomstandigheden te
voorkomen en het reinigende effect te
verbeteren. We adviseren alleen
sproeiervloeistof van hoge kwaliteit te
gebruiken.
Raadpleeg de productinstructies voor
informatie over vloeistofverdunning.
117
Onderhoud
TECHNISCHE SPECIFICATIE
Vloeistoffen
Aanbevolen vloeistofSpecificatiePunt
Castrol Engine Oil
*
WSS-M2C913-CMotorolie
Ford of Motorcraft Power
Steering Fluid
WSA-M2C-195-AStuurbekrachtiging
Motorcraft SuperPlus anti-
vries
WSS-M97B44-DKoelvloeistof
Ford of Motorcraft Super
DOT 4 remvloeistof
WSS-M6C57-A2Remvloeistof
*
U kunt tevens Ford Engine Oil motorolie of een andere motorolie gebruiken wanneer
deze voldoet aan de specificatie WSS-M2C913-C.
Olie bijvullen: Wanneer geen olie verkrijgbaar is die voldoet aan de specificatie
WSS-M2C913-C, moet u SAE 5W-30 (aanbevolen), SAE 5W-40 of SAE 10W-40
gebruiken die voldoet aan de specificatie ACEA A5/B5 (aanbevolen) of ACEA A3/B3.
Het gebruik van deze oliën kan tot gevolg hebben dat de motor minder snel aanslaat,
minder vermogen levert, meer brandstof verbruikt en een hogere emissiewaarde heeft.
Castrol motorolie wordt aanbevolen.
E115472
Inhouden
Inhoud in liter (gallons)Nr.Variant
MAX-merktekenVloeistof stuurbekrachtigingAlle
4,3 (1,0)VoorruitsproeiersAlle
60 (13,2)BrandstoftankAlle
7,0 (1,5)
Koelsysteem incl. verwar-
ming
1,8 l Duratorq-TDdi/ Dura-
torq-TDCi
5,6 (1,2)Motorolie - inclusief filter
1,8 l Duratorq-TDdi/ Dura-
torq-TDCi
5,0 (1,1)Motorolie - exclusief filter
1,8 l Duratorq-TDdi/ Dura-
torq-TDCi
118
Onderhoud
REINIGEN VAN BUITENZIJDE
AUTO
WAARSCHUWING
Wanneer de auto tijdens het wassen
in een autowasserette in de was
wordt gezet, verwijder dan de was
van de voorruit.
LET OP
Controleer eerst de geschiktheid van
de autowasserette voor uw auto,
voordat u van de autowasserette
gebruik maakt.
Sommige wasinstallaties maken
gebruik van water onder hoge druk.
Hierdoor kunnen sommige onderdelen
van uw auto worden beschadigd.
Verwijder de antenne voordat u een
automatische wasstraat inrijdt.
Schakel de aanjager uit om te
voorkomen dat deeltjes was zich in
het luchtfilter vastzetten.
Wij raden aan uw auto met een spons en
handwarm water en autoshampoo te
wassen.
Koplampen reinigen
LET OP
Gebruik geen scherpe voorwerpen,
schurende reinigingsmiddelen of
oplossingen op alcoholische of
chemische basis om de koplampglazen te
reinigen.
Veeg de koplampglazen niet schoon
wanneer ze droog zijn.
Achterruit reinigen
LET OP
Gebruik geen scherpe voorwerpen,
schurende reinigingsmiddelen of
chemische oplossingen op de
binnenzijde van de achterruit te reinigen.
Gebruik een schone, niet pluizende doek
of een vochtige zeem om de binnenzijde
van de achterruit te reinigen.
Chromen onderdelen reinigen
LET OP
Gebruik geen schuurmiddelen of
chemische oplosmiddelen. Gebruik
een zeepoplossing.
Onderhoud van de lak
LET OP
Poets de auto niet in de felle zon.
Voorkom dat polish op kunststof
oppervlakken komt. Dit laat zich
moeilijk verwijderen.
Breng geen polish op de voor- en
achterruit aan. Dit heeft een lawaaiige
werking van de ruitenwissers tot
gevolg; bovendien kunnen de ruiten dan
niet goed worden drooggeveegd.
Wij raden u aan de lak één- of tweemaal
per jaar in de was te zetten.
119
Verzorging van de auto
REINIGEN VAN BINNENZIJDE
AUTO
Veiligheidsgordels
WAARSCHUWINGEN
Gebruik voor het reinigen geen
schurende middelen of chemische
oplosmiddelen.
Let er op dat geen vocht in het
oprolmechanisme komt.
Reinig de veiligheidsgordels met een
interieurreiniger of water met een zachte
spons. Laat de veiligheidsgordels op een
natuurlijke manier drogen. Gebruik geen
haardroger o.i.d.
Instrumentenpaneelschermen,
LCD-schermen, radioschermen
WAARSCHUWING
Gebruik voor het reinigen geen
schurende middelen, oplosmiddelen
op basis van alcohol of chemische
oplosmiddelen.
Achterruiten
LET OP
Gebruik geen schurende materialen
voor het reinigen van de binnenzijde
van de achterruiten.
Breng geen stickers of labels aan op
de binnenzijde van de achterruiten.
KLEINE LAKSCHADE
REPAREREN
LET OP
Verwijder onmiddellijk ogenschijnlijk
onschadelijke substanties van het
lakwerk (bijvoorbeeld uitwerpselen
van vogels, boomsappen, dode insecten,
teervlekken, wegenzout en industriële
neerslag).
Lakbeschadigingen door steenslag of
kleine krasjes moeten zo spoedig mogelijk
worden hersteld. Uw Ford dealer heeft een
grote keuze aan producten. Lees en volg
nauwkeurig de instructies van de fabrikant
op.
120
Verzorging van de auto
STARTEN MET
HULPSTARTKABELS
LET OP
Verbind alleen accu's met dezelfde
nominale spanning met elkaar.
Gebruik altijd hulpstartkabels met
geïsoleerde klemmen en een
voldoende dikke kern.
Koppel de ontladen accu niet los van
de elektrische installatie van de auto.
Hulpstartkabels aansluiten
E75524
A
B
2
1
Auto met de lege accuA
Auto met de hulpaccuB
Positieve hulpstartkabel1
Negatieve hulpstartkabel2
1. Plaats de auto's zodanig dat ze elkaar
niet raken.
2. Zet het contact van beide auto's af en
schakel alle stroomverbruikers uit.
3. Verbind de pluspool (+) van auto A
met de pluspool (+) van auto B (kabel
1).
4. Verbind de min (-) pool van auto B met
het motorblok of de motorsteun van
auto A (kabel 2).
LET OP
Sluit de kabel niet aan op de
minpool () van de ontladen accu.
Zorg ervoor dat de kabels niet met
draaiende onderdelen in aanraking
kunnen komen.
Motor starten
1. Start de motor van auto B en laat deze
met een matig hoog toerental draaien.
2. Start de motor van auto A.
3. Laat beide motoren minimaal drie
minuten draaien alvorens de kabels los
te koppelen.
LET OP
Schakel de koplampen tijdens het
loskoppelen van de hulpstartkabels
niet in. Door de spanningspiek kunnen
de gloeilampen doorbranden.
Koppel de kabels in omgekeerde volgorde
los.
121
Accu van de auto
ALGEMENE INFORMATIE
LET OP
Gebruik uitsluitend banden en velgen
met de goedgekeurde maat. Het
gebruik van andere maten kan schade
aan de auto tot gevolg hebben en kan de
typegoedkeuring ongeldig maken.
Wanneer u banden met een andere
diameter laat monteren dan die van
de in de fabriek gemonteerde banden,
geeft de snelheidsmeter niet meer de juiste
snelheid aan. Breng uw wagen naar uw
dealer en laat het motor
managementsysteem opnieuw
programmeren.
Wanneer u banden met een andere
diameter dan de in de fabriek
gemonteerde banden wilt
aanbrengen, controleer dan bij uw dealer
of deze geschikt zijn.
N.B.: Controleer de bandenspanningen
regelmatig voor een optimaal
brandstofverbruik.
Op de B-stijl bij het bestuurdersportier
bevindt zich een plaatje met de
bandenspanning.
Controleer de bandenspanning bij een
temperatuur waarin u gaat rijden en
wanneer de banden koud zijn.
EEN WIEL VERVANGEN
Wielslotmoeren
Na het overleggen van het certificaat met
het referentienummer kunt u bij uw dealer
een vervangings dopsleutel en vervangings
slotmoeren verkrijgen.
Boordkrik
WAARSCHUWINGEN
Controleer, voordat u de boordkrik
gebruikt, of deze niet is beschadigd
of vervormd en dat de schroefdraad
is gesmeerd en vrij is van verontreinigingen.
U mag nooit iets tussen de krik en de
grond of de krik en de auto plaatsen.
Het verdient aanbeveling een hydraulische
garagekrik te gebruiken wanneer u bijv. de
zomerbanden door winterbanden vervangt.
N.B.: Gebruik een krik met een minimum
hefvermogen van 1,5 ton en een krikkop met
een diameter van minimaal 80 mm (3,1
inch).
Transit Connect
Uw boordkrik en wielmoersleutel bevinden
zich in een tas achter de bestuurdersstoel.
1. Schuif de bestuurdersstoel volledig
naar voren Zie Voorstoelen (bladzijde
75).
2. Klap de rugleuning naar voren.
3. Open de bevestigingsbanden op de zak
en verwijder de wielmoersleutel.
4. Verwijder de bevestigingsbout met
behulp van de wielmoersleutel.
E134540
5. Verwijder de krik.
122
Velgen en banden
6. Breng de eerder verwijderde
onderdelen in omgekeerde volgorde
aan.
Tourneo Connect
Uw boordkrik en wielmoersleutel bevinden
zich in het linker zijpaneel in de laadruimte.
Kriksteunpunten
LET OP
Gebruik uitsluitend de aangegeven
kriksteunpunten. Wanneer u andere
punten gebruikt kan dit de carrosserie,
de stuurinrichting, de wielophanging, de
motor, het remsysteem of de
brandstofleidingen beschadigen.
E93301
A
B
Alleen voor gebruik in noodsituatiesA
OnderhoudB
123
Velgen en banden
E93302
A
Kleine pijlvormige markeringen op de
dorpels A duiden de kriksteunpunten aan.
Reservewiel
E76071
Steek het zeskantige uiteinde van de
wielmoersleutel in de geleideboring om
het reservewiel te laten zakken. Draai de
wielmoersleutel linksom tot het wiel op de
grond rust en de staalkabel geheel
ontspannen is.
E76072
Maak de eerste kabel los door de dop los
te draaien en terug te schuiven. Draai de
nippel aan het uiteinde van de kabel 90
graden.
Maak de tweede kabel los door de moer
los te draaien.
Wiel verwijderen
WAARSCHUWINGEN
Parkeer uw auto dusdanig dat u,
noch het verkeer hinder ondervindt
of gevaar loopt.
Zet een gevarendriehoek neer.
Zorg ervoor dat de auto met de
wielen in de rechtuitstand op een
stevige, vlakke ondergrond staat.
Zet het contact af en trek de
handrem aan.
124
Velgen en banden
WAARSCHUWINGEN
Schakel de eerste versnelling of de
achteruit in wanneer uw auto is
uitgerust met een handgeschakelde
versnellingsbak. Selecteer stand 'P'
wanneer deze met een automatische
transmissie is uitgerust.
Laat de inzittenden uitstappen.
Blokkeer het diagonaal
tegenoverliggende wiel met een
geschikt blok hout of een wielkeg.
Let erop dat bij richting gebonden
banden de pijlen in de draairichting
wijzen wanneer de auto vooruit rijdt.
Wanneer een reservewiel moet worden
gemonteerd waarvan de pijlen
tegengesteld aan de draairichting wijzen,
laat dan de band zo spoedig mogelijk door
een deskundige in de juiste richting
monteren.
Voer geen werkzaamheden uit onder
een auto die alleen wordt
ondersteund door een krik.
Zorg ervoor dat de krik verticaal ten
opzichte van het kriksteunpunt staat
en dat de voet vlak op de grond
staat.
LET OP
Leg lichtmetalen velgen niet met de
buitenzijde op de grond, hierdoor
wordt de lak beschadigd.
E133965
1. Breng de wielmoersleutel aan en
verwijder vorozichtig de wieldop.
E133966
2
3
2. Breng de dopsleutel voor de slotmoer
aan.
3. Draai de wielmoeren een slag los.
125
Velgen en banden
4. Krik de auto op tot de band vrij is van
de grond.
5. Verwijder de wielmoeren en het wiel.
Wiel aanbrengen
WAARSCHUWINGEN
Gebruik uitsluitend banden en velgen
met de goedgekeurde maat. Het
gebruik van andere maten kan
schade aan de auto tot gevolg hebben en
kan de typegoedkeuring ongeldig maken.
Zie Technische specificatie (bladzijde
128).
Laat geen run flat banden monteren
als de auto hiermee oorspronkelijk
niet was uitgerust. Raadpleeg uw
dealer voor meer informatie over de
geschiktheid van banden.
LET OP
Bevestig lichtmetalen velgen niet met
moeren die voor stalen velgen zijn
bestemd.
N.B.: De wielmoeren voor lichtmetalen
velgen en stalen spaakvelgen kunnen
gedurende korte tijd worden gebruikt voor
het vastzetten van de stalen velg van het
reservewiel (maximaal twee weken).
N.B.: Zorg ervoor dat de contactvlakken
tussen de velg en de naaf vrij zijn van
vreemde voorwerpen.
N.B.: Zorg ervoor dat de conische zijde van
de wielmoeren naar de velg is gekeerd.
1. Breng het wiel aan.
2. Draai de wielmoeren handvast aan.
3. Breng de dopsleutel voor de slotmoer
aan.
1
2
3
4
5
E75442
4. Zet de wielmoeren in de aangegeven
volgorde voorlopig vast.
5. Laat de auto zakken en verwijder de
krik.
6. Draai de wielmoeren in de aangegeven
volgorde definitief vast.
7. Breng de wieldop aan met de bal van
uw hand.
WAARSCHUWING
Laat het aanhaalmoment van de
wielmoeren en de bandenspanning
zo spoedig mogelijk controleren.
N.B.: Wanneer het reservewiel een andere
maat heeft of anders is geconstrueerd dan
de overige wielen, laat deze dan zo spoedig
mogelijk vervangen.
Wiel opbergen
LET OP
Hijs de reservewielhouder niet op
zonder het wiel te hebben vastgezet.
Wanneer geen wiel is aangebracht
kan het ophijsmechanisme bij het laten
zakken worden beschadigd.
126
Velgen en banden
VERZORGING VAN BANDEN
E70415
Om ervoor te zorgen dat de banden van de
voor- en achterwielen van uw auto
gelijkmatig slijten en een langere
levensduur hebben, adviseren we de wielen
met regelmatige intervallen tussen 5000
en 10000 kilometer van voor naar achter
en vice versa te wisselen.
LET OP
Laat tijdens het parkeren de
bandwangen niet langs stoepbanden
schuren.
Als u een stoeprand moet oprijden, doe het
dan zo langzaam mogelijk en rijd zo
mogelijk haaks met de wielen het trottoir
op.
Controleer de banden regelmatig op
scheuren, vreemde voorwerpen of
onregelmatige slijtage van het loopvlak.
Ongelijkmatige slijtage kan betekenen dat
de wieluitlijning niet meer aan de
specificaties voldoet.
Controleer iedere twee weken de
bandenspanning (inclusief het reservewiel)
wanneer de banden koud zijn.
GEBRUIK VAN
WINTERBANDEN
LET OP
Controleer of u de velgen met de
winterbanden met het correcte type
wielmoeren hebt bevestigd.
Indien winterbanden zijn gemonteerd,
controleer dan of de bandenspanning
correct is. Zie Technische specificatie
(bladzijde 128).
GEBRUIK VAN
SNEEUWKETTINGEN
WAARSCHUWINGEN
Rijd niet harder dan 50 km/h (30
mph).
Rijd niet met sneeuwkettingen op
een sneeuwvrij wegdek.
Monteer geen sneeuwkettingen op
205/55 R 16 banden.
LET OP
Wanneer uw auto is uitgerust met
wieldeksels, verwijder deze dan
voordat u sneeuwkettingen monteert.
N.B.: Het ABS blijft normaal werken.
Gebruik alleen sneeuwkettingen met kleine
schakels.
Monteer alleen sneeuwkettingen op de
voorwielen.
127
Velgen en banden
TECHNISCHE SPECIFICATIE
Transit Connect
Aanhaalmoment wielmoeren
Nm (Ib-ft)Wieltype
90 (66,4)Staal - type 1
135 (99,6)Staal - type 2
120 (88,5)Lichtmetaal
Type 1 - gesloten einde, tweedelige
wielmoer
E131503
Type 2 - open einde, eendelige
wielmoer
E131504
Korte wielbasis
Bandenspanning
Maximaal beladenNormaal beladen
BandenmaatVariant
AchterVoorAchterVoor
bar
(lbf/in²)
bar
(lbf/in²)
bar
(lbf/in²)
bar
(lbf/in²)
3,0 (44)2,3 (33)2,5 (36)2,2 (32)195/65 R 15T200
3,4 (49)2,4 (35)2,5 (36)2,2 (32)195/65 R 15T220
128
Velgen en banden
Lange wielbasis
Bandenspanning
Maximaal beladenNormaal beladen
BandenmaatVariant
AchterVoorAchterVoor
bar
(lbf/in²)
bar
(lbf/in²)
bar
(lbf/in²)
bar
(lbf/in²)
3,4 (49)2,3 (33)2,7 (39)2,3 (33)195/65 R 15T210
3,4 (49)2,5 (36)2,7 (39)2,3 (33)195/65 R 15T220
3,4 (49)2,5 (36)2,7 (39)2,3 (33)195/65 R 15T230
Tourneo Connect
Korte wielbasis
Bandenspanning
Maximaal beladenNormaal beladen
BandenmaatVariant
AchterVoorAchterVoor
bar
(lbf/in²)
bar
(lbf/in²)
bar
(lbf/in²)
bar
(lbf/in²)
2,8 (41)2,2 (32)2,2 (32)2,2 (32)205/55 R 16K210
3,0 (44)2,2 (32)2,5 (36)2,2 (32)195/65 R 15K200
2,8 (41)2,2 (32)2,2 (32)2,2 (32)195/65 R 15K210 (500 kg)
3,0 (44)2,2 (32)2,5 (36)2,2 (32)195/65 R 15K210 (625 kg)
3,4 (49)2,4 (35)2,5 (36)2,2 (32)195/65 R 15K220
3,4 (49)2,4 (35)2,5 (36)2,2 (32)195/65 R 15K230
129
Velgen en banden
Lange wielbasis
Bandenspanning
Maximaal beladenNormaal beladen
BandenmaatVariant
AchterVoorAchterVoor
bar
(lbf/in²)
bar
(lbf/in²)
bar
(lbf/in²)
bar
(lbf/in²)
3,4 (49)2,3 (33)2,7 (39)2,3 (33)195/65 R 15K220
3,4 (49)2,3 (33)2,7 (39)2,3 (33)195/65 R 15K230
130
Velgen en banden
VOERTUIGIDENTIFICA-
TIEPLAATJE
N.B.: Het ontwerp van het
identificatieplaatje kan afwijken van het
getoonde plaatje.
N.B.: De informatie op het
identificatieplaatje is afhankelijk van de
vereisten per land.
E85610
C
B
E
D
A
Voertuig Identificatie NummerA
Maximaal toelaatbare
totaalgewicht
B
Maximaal toelaatbaar
treingewicht
C
Maximum voorasbelastingD
Maximum achterasbelastingE
Het voertuigidentificatienummer (VIN) en
de maximum toelaatbare gewichten zijn
vermeld op een plaatje aan slotzijde
onderin de opening van het rechter
voorportier.
VOERTUIGIDENTIFI-
CATIENUMMER
E93897
Het voertuigidentificatienummer is
ingeslagen in het vloerpaneel vóór de
passagiersstoel voorin. Het is ook op de
linkerzijde van het instrumentenpaneel
vermeld.
LAV-PLAATJE
(LASTAFHANKELIJKE
REMDRUKREGELKLEP)
Bepaalde wagens zijn uitgerust met een
LAV-plaatje (lastafhankelijke
remdrukregelklep) op de stijl van het linker
achterportier, waarop de afstelgegevens
van deze klep staan. Deze afstellingen
mogen alleen door een deskundige worden
uitgevoerd.
131
Voertuigidentificatie
TECHNISCHE SPECIFICATIE
Afmetingen van de auto
Korte wielbasis
D
A
D
A
C
E
B
E76188
132
Inhouden en specificaties
Afmetingen in mm
(inches)
AfmetingenNr.
4324 (170,2)Totale lengteA
2113 (83,2)Totale breedte inclusief buitenspiegelsB
1804-1837 (71,0-72,3)Totale hoogteC
2665 (104,9)WielbasisD
1505 (59,3)Spoorbreedte - voorE
1552 (61,1)Spoorbreedte - achterE
133
Inhouden en specificaties
Lange wielbasis
D
A
D
A
C
E
B
E76189
134
Inhouden en specificaties
Afmetingen in mm
(inches)
AfmetingenNr.
4571 (180,0)Totale lengteA
2113 (83,2)Totale breedte inclusief buitenspiegelsB
1970-1982 (77,5-78,0)Totale hoogteC
2912 (114,6)WielbasisD
1505 (59,3)Spoorbreedte - voorE
1552 (61,1)Spoorbreedte - achterE
135
Inhouden en specificaties
Afstanden trekhaak
B
C
A
G
F
E
D
E76190
Afmetingen in mm
(inches)
AfmetingenNr.
min 90 (3,5)Bumper einde trekhaakkogelA
91,1 (3,6)Bevestigingspunt hart trekhaakkogelB
136
Inhouden en specificaties
Afmetingen in mm
(inches)
AfmetingenNr.
834 (32,8)Hart wiel hart trekhaakkogelC
460 (18,1)Hart trekhaakkogel langsbalkD
920 (36,2)Buitenzijde langsbalkE
413,3 (16,3)Hart trekhaakkogel hart 1e bevestigingspuntF
566,3 (22,3)Hart trekhaakkogel hart 2e bevestigingspuntG
Alle maten hebben betrekking op officieel door Ford goedgekeurde trekhaken en
bevestigingsmaterialen.
137
Inhouden en specificaties
BELANGRIJKE AUDIO-
INFORMATIE
WAARSCHUWINGEN
Door technische verschillen kunnen
opneembare CDs (CD-R's) en
opnieuw beschrijfbare CDs
(CD-RW's) mogelijk niet correct
functioneren.
Op deze toestellen kunnen CD's
worden afgespeeld die aan de
International Red Book standaard
audiospecificatie voldoen. CDs met
kopieerbeveiliging van sommige
fabrikanten voldoen niet aan deze
standaard; het correct afspelen ervan kan
dan ook niet worden gegarandeerd.
Dual format, dubbelzijdige CD's
(DVD Plus, CD-DVD format), die door
de muziekindustrie worden gebruikt,
zijn dikker dan normale CD's; het correct
afspelen ervan kan dan ook niet worden
gegarandeerd en bovendien kunnen ze
klemraken. CDs met een onregelmatige
vorm en CDs met krasbescherming of
zelfklevende etiketten mogen niet worden
gebruikt. Garantieclaims, waarbij dit type
CD in een audiotoestel wordt aangetroffen
dat voor reparatie wordt aangeboden,
worden niet geaccepteerd.
Alle toestellen behalve Sony CD
(maar niet de 6CD) zijn uitsluitend
bedoeld voor het afspelen van
commercieel geperste 12 cm audio-CD's.
De Sony CD-speler kan 8 cm CD's afspelen
wanneer een door Sony goedgekeurde
adapter is aangebracht (CSA-8).
Het audiotoestel kan worden
beschadigd wanneer voorwerpen als
creditcards of munten in de CD-sleuf
worden geduwd.
Labels op het audiotoestel
E66256
E66257
CD etiketten
Audio-CD
E66254
MP3
E66255
138
Inleiding audio-installatie
OVERZICHT AUDIO-INSTALLATIE
P
O
N
L
M
D
E
F
H
G
A
C
B
K
I
J
E138368
I
CD-sleuf. Zie CD's aanbrengen (bladzijde 150).A
Aan, uit en volumeregeling. Zie Aan/uit toets (bladzijde 143).B
CD uitwerpen. Zie CD's uitwerpen (bladzijde 151).C
Klok. Zie Tijd en datum van de audio-installatie instellen (bladzijde 142).D
Balans- en fade-regeling. Zie Balance/fade (balans links/rechts,
voor/achter) regeling (bladzijde 143).
A
Lage- en hoge-tonenregeling. Zie Bass/treble (lage/hoge tonen) regeling
(bladzijde 143).
F
Menu. Zie Bediening van de audio-installatie (bladzijde 143).G
Oproep beëindigen. Zie Telefoon (bladzijde 155).H
Stationsvoorkeuzetoetsen. Zie Voorkeuzetoetsen (bladzijde 145).I
Opwaarts zoeken. Zie Station afstemtoetsen (bladzijde 146).J
Neerwaarts zoeken. Zie Station afstemtoetsen (bladzijde 146).K
Oproep beantwoorden. Zie Telefoon (bladzijde 155).L
Verkeersberichten. Zie Regeling functie verkeersinformatie (bladzijde 145).M
Golfband selecteren. Zie Golfband toets (bladzijde 145).N
139
Overzicht audio-installatie
Extra ingang selecteren. Zie Ingangsaansluiting (AUX IN) (bladzijde 152).O
CD selecteren. Zie CD-speler (bladzijde 150).P
140
Overzicht audio-installatie
BEVEILIGINGSCODE
Elk toestel bevat een unieke code die moet
worden ingevoerd voordat het toestel kan
worden gebruikt.
Is de accu losgekoppeld of is het toestel
uit de auto verwijderd geweest, dan moet
de code opnieuw worden ingevoerd
voordat het toestel kan worden gebruikt.
BEVEILIGINGSCODE
VERGETEN
Raakt u uw unieke code kwijt, neem dan
contact op met uw dealer en geef hem de
gegevens van uw audiotoestel en overleg
een identiteitsbewijs.
BEVEILIGINGSCODE
INVOEREN
Verschijnt CODE - - - -, CODE 0000 of
ENTER KEYCODE in het display wanneer
u het audiotoestel inschakelt, dan moet u
met behulp van de
stationsvoorkeuzetoetsen de unieke code
invoeren.
1. Voer de unieke code in met behulp van
de stationsvoorkeuzetoetsen.
2. Maakt u een fout bij het invoeren van
de code, voer de cijfers dan opnieuw in
door de toetsen 0-9 te blijven
gebruiken. Het display gaat van
cijferpositie 1 naar 4 en vervolgens weer
terug.
3. Zorg dat de ingevoerde code volledig
en correct is, voordat u op de # toets
drukt.
ONJUISTE BEVEILIGINGSCODE
Maximaal zijn 10 invoerpogingen van de
unieke code toegestaan, met verschillende
consequenties indien u een fout maakt.
Het aantal pogingen wordt in het display
weergegeven.
Wanneer in het display CODE verschijnt,
kan meteen een nieuwe poging worden
gedaan.
Wanneer in het display WAIT 30
verschijnt, wordt het toestel 30 minuten
lang geblokkeerd. Wacht dan tot de timer
tot nul heeft afgeteld. Wanneer CODE in
het display verschijnt, voert u de correcte
code in.
N.B.: Na 10 mislukte pogingen wordt het
toestel permanent uitgeschakeld en wordt
LOCKED in het display weergegeven. Neem
contact op met uw Ford dealer.
141
Beveiliging van uw audio-installatie
TIJD EN DATUM VAN DE
AUDIO-INSTALLATIE
INSTELLEN
Datum en tijd veranderen
Druk op de CLOCK toets om de datum en
tijd weer te geven.
N.B.: Wanneer u binnen 30 seconden na
het indrukken van de CLOCK toets niet op
een andere toets drukt, keert het display
naar de eerdere instelling terug.
1. Gebruik de toets voor opwaarts zoeken
of neerwaarts zoeken om de datum en
de tijd te kiezen die u wenst te
veranderen. De gekozen waarde
knippert in het display.
2. Draai de volumeregeling om de
gekozen datum- of tijdwaarde te
veranderen.
3. Gebruik de toets voor opwaarts zoeken
of neerwaarts zoeken om extra datum-
en tijdwaarden te kiezen die u wenst te
veranderen.
4. Draai de volumeregeling om de
gekozen datum- of tijdwaarde te
veranderen.
5. Druk op de CLOCK toets om de
instelmodus te verlaten en uw
instellingen op te slaan.
N.B.: Wanneer u niet binnen 30 seconden
na het veranderen van een datum- of
tijdwaarde op de CLOCK toets drukt, wordt
het instellen beëindigd en worden de nieuwe
waarden automatisch opgeslagen.
N.B.: Druk op de CLOCK toets en houd deze
langer dan twee seconden ingedrukt om de
uurwaarde voor het instellen van winter- of
zomertijd te selecteren.
12/24 uurs modus
1. Druk enkele malen op de MENU toets
totdat het 12/24 symbool in het display
verschijnt.
2. Gebruik de toets voor opwaarts zoeken
of neerwaarts zoeken om de gewenste
instelling te kiezen.
3. Druk enkele malen op de MENU toets
of laat het menu de functie afbreken
om uw selectie te bevestigen.
142
Audiodisplays met tijd- en datumaanduiding
AAN/UIT TOETS
Druk op de aan/uit knop. Hierdoor kan het
toestel nog een uur nadat het contact is
afgezet worden gebruikt.
Na een uur schakelt het radiotoestel
automatisch uit.
BASS/TREBLE (LAGE/HOGE
TONEN) REGELING
De bass-functie wordt gebruikt om de
lage-tonenweergave van het audiotoestel
te regelen.
De treble-functie wordt gebruikt om de
hoge-tonenweergave van het audiotoestel
te regelen.
N.B.: Het gekozen niveau wordt in het
display weergegeven.
1. Druk eenmaal op de BASS/TRE toets
voor de lage-tonenweergave en
tweemaal voor de
hoge-tonenweergave.
2. Gebruik de volumeregeling, of bij
bepaalde toestellen de toetsen
opwaarts zoeken of neerwaarts
zoeken, om de gewenste aanpassingen
door te voeren.
BALANCE/FADE (BALANS
LINKS/RECHTS,
VOOR/ACHTER) REGELING
De balansfunctie wordt gebruikt om de
geluidsverdeling tussen de linker en rechter
luidsprekers aan te passen.
De fade-functie wordt gebruikt voor het
aanpassen van de geluidsverdeling van
voor naar achter in auto's die met
luidsprekers achterin zijn uitgerust.
1. Druk eenmaal op de FADE/BAL toets
voor de fade-functie en tweemaal voor
de balansfunctie.
2. Gebruik de volumeregeling, of bij
bepaalde toestellen de toetsen
opwaarts zoeken of neerwaarts
zoeken, om de gewenste aanpassingen
door te voeren.
BEDIENING VAN DE AUDIO-
INSTALLATIE
Gebruik de MENU toets om toegang te
verkrijgen tot functies die niet direct via een
van de bedieningstoetsen gekozen kunnen
worden. Druk op de MENU toets voor
functies op het eerste niveau of houd de
MENU toets ingedrukt voor andere
functies van het tweede niveau.
Menufuncties
Tweede niveauEerste niveau
Tijdens alle functiesTijdens het afspelen
van een CD
Tijdens het afspelen
van een cassette
Tijdens radio-
ontvangst
Lokale of algemene
verkeersberichten
Scannen12/24 uurHandmatig
afstemmen
AF
**
Shuffle
AVC
*
Scanfunctie
REGHerhalenMenu ADV12/24 uur
143
Werking van de audio-installatie
Menufuncties
Tweede niveauEerste niveau
Tijdens alle functiesTijdens het afspelen
van een CD
Tijdens het afspelen
van een cassette
Tijdens radio-
ontvangst
NieuwsKlomp-
AVC
*
CLIP12/24 uur-Menu ADV
VID
AVC
*
--
Bluetooth aan/uitMenu ADV--
N.B.: De volgorde waarin functies verschijnen, kan verschillen afhankelijk van het audiotoestel
of het voertuig.
N.B.: Functies op het tweede niveau (geavanceerd) kunnen ook ingevoerd worden door
het ADV menu in het menu van het eerste niveau te selecteren.
*
Automatische volumeregeling.
**
Alternatieve frequenties.
144
Werking van de audio-installatie
VOORKEUZETOETSEN
Met deze voorziening kunt u uw favoriete
radiostations opslaan, zodat u later direct
hierop kunt afstemmen door de juiste
golfband te selecteren en op de
betreffende voorkeuzetoets te drukken.
1. Kies een golfband.
2. Stem af op het gewenste radiostation.
3. Houd een van de voorkeuzetoetsen
ingedrukt. De geluidsweergave wordt
onderbroken. Zodra het geluid weer
wordt weergegeven, is het radiostation
opgeslagen.
Dit kan op elke golfband en voor iedere
voorkeuzetoets worden herhaald.
N.B.: Wanneer u naar een ander deel van
het land rijdt, worden FM RDS (radio data
system) radiostations die op alternatieve
frequenties uitzenden onder de
voorkeuzetoetsen opgeslagen.
GOLFBAND TOETS
N.B.: De AM/FM of RADIO toets kan ook
worden gebruikt om naar radio-ontvangst
terug te keren wanneer u naar een andere
geluidsbron hebt geluisterd.
Druk op de AM/FM toets om een keuze
uit de beschikbare golfbanden te maken.
AUTOSTORE TOETS
N.B.: Met deze functie worden de eerder
onder Autostore opgeslagen
voorkeuzestations overschreven.
N.B.: Deze functie kan ook worden gebruikt
om radiostations handmatig op te slaan op
dezelfde wijze als andere golfbanden.
N.B.: De krachtigste beschikbare signalen
op de gekozen golfband worden
opgeslagen.
De geluidsweergave wordt onderbroken
en AUTOSTORE wordt in het display
weergegeven terwijl het toestel de
frequenties afzoekt.
Wanneer het zoeken voltooid is, wordt de
geluidsweergave hersteld en worden de
krachtigste signalen onder de
voorkeuzetoetsen van Autostore
opgeslagen.
Druk op de AM/FM toets en houd deze
ingedrukt.
REGELING FUNCTIE
VERKEERSINFORMATIE
Veel radiostations die op de FM-band
uitzenden hebben een TP-code die
aangeeft dat deze verkeersinformatie
uitzenden.
Verkeersberichten inschakelen
Voordat u verkeersberichten kunt
ontvangen, moet u op de TA toets drukken.
TA-D dan wel TA-L wordt in het display
weergegeven om aan te geven dat de
functie is ingeschakeld.
Indien u reeds heeft afgestemd op een
radiostation dat verkeersinformatie
uitzendt, wordt ook TP in het display
weergegeven. Anders zoekt het toestel
naar een verkeersprogramma en wordt
tijdens het zoeken TP SEEK weergegeven.
Kan het toestel een dergelijk radiostation
niet vinden, dan wordt NOT FOUND in het
display weergegeven.
TP verschijnt in een venster in het display
wanneer u heeft afgestemd op een
radiostation dat verkeersinformatie levert
via een geschakeld RDS (radio data
system) of EON (enhanced other network)
radiostation.
145
Werking van de audio-installatie
Wanneer verkeersinformatie wordt
uitgezonden, onderbreekt deze
automatisch de normale radio-, cassette
of CD-weergave; TRAFFIC of NEWS wordt
dan in het display weergegeven.
Wanneer het verkeersinformatiesignaal
zwakker wordt, knippert TP in het display.
Druk op de toets voor opwaarts zoeken of
neerwaarts zoeken om een ander
radiostation te zoeken.
N.B.: Wanneer dit tijdens het afspelen van
een CD of een apparaat in de
AUX-aansluiting gebeurt of, bij bepaalde
modellen, wanneer het radiovolume op 0 is
gezet, dan zal het toestel automatisch op
een ander radiostation afstemmen dat
verkeersinformatie uitzendt.
Indien een radiostation wordt gekozen of
met behulp van de voorkeuzetoetsen
wordt opgeroepen dat geen
verkeersinformatie uitzendt, dan blijft het
toestel op dat radiostation afgestemd
tenzij TA uitgeschakeld en vervolgens weer
ingeschakeld wordt.
N.B.: Wanneer TA is ingeschakeld en u kiest
een voorkeuzezender of stemt handmatig
af op een radiostation dat geen
verkeersinformatie (TA) uitzendt, dan wordt
geen verkeersinformatie weergegeven.
Lokale of algemene
verkeersinformatie
Omdat in sommige gebieden het aantal
RDS of EON verkeersberichten erg hoog
kan zijn, kan worden gekozen tussen lokale
of algemene verkeersinformatie.
1. Druk op de MENU toets en houd deze
ingedrukt totdat het display verandert.
2. Druk enkele malen op de MENU toets
totdat TA in het display wordt
weergegeven.
3. Druk op de toets voor opwaarts zoeken
of neerwaarts zoeken om lokale (TA
LOCAL) dan wel algemene (TA DIST)
verkeersinformatie te selecteren.
4. Druk enkele malen op de MENU toets
of laat het menu de functie afbreken
om uw selectie te bevestigen.
N.B.: TA-L dan wel TA-D wordt in het
display weergegeven.
Volume van de verkeersberichten
Verkeersberichten onderbreken de normale
geluidsweergave met een
voorgeprogrammeerd volume dat
gewoonlijk hoger is dan het gebruikelijke
luistervolume.
Instellen van het
voorgeprogrammeerde volume
1. Druk op de TA toets en houd deze
ingedrukt.
2. Stel het gewenste volume met de
draaiknop in.
N.B.: Het gekozen niveau wordt in het
display weergegeven.
Verkeersberichten beëindigen
Aan het einde van een verkeersbericht gaat
het audiotoestel weer door met zijn
normale werking. Om een verkeersbericht
voortijdig af te breken, drukt u tijdens het
verkeersbericht op TA.
N.B.: Indien u op een ander tijdstip op TA
drukt, worden alle berichten uitgeschakeld.
STATION AFSTEMTOETSEN
Zoeken
Kies een golfband en druk kort op de toets
voor opwaarts zoeken of neerwaarts
zoeken. Het toestel stopt bij het eerste
radiostation dat in de door u gekozen
richting wordt gevonden.
146
Werking van de audio-installatie
Handmatig afstemmen
1. Kies een golfband en druk op de toets
MENU totdat MAN in het display wordt
weergegeven.
2. Druk op de toets voor opwaarts zoeken
of neerwaarts zoeken om de golfband
in kleine stappen omhoog of omlaag
af te zoeken of houd de toets ingedrukt
om de golfband in grotere stappen af
te zoeken totdat u een radiostation
vindt waarnaar u wilt luisteren.
Scanfunctie
Met de scanfunctie kunt u elk gevonden
station 10 seconden lang beluisteren.
1. Druk enkele malen op de MENU toets
totdat SCAN in het display wordt
weergegeven.
2. Druk op de toets voor opwaarts zoeken
of neerwaarts zoeken om de gekozen
golfband omhoog of omlaag af te
zoeken.
3. Druk op de toets voor opwaarts zoeken
of neerwaarts zoeken of op de MENU
toets om verder te luisteren naar een
radiostation.
147
Werking van de audio-installatie
AUTOMATISCHE
VOLUMEREGELING
Met deze functie regelt u het
geluidsvolume ter compensatie van
motorgeluiden en bandengeruis.
1. Druk enkele malen op de MENU toets
totdat AVC in het display wordt
weergegeven.
2. Gebruik de toets voor opwaarts zoeken
of neerwaarts zoeken om de instelling
aan te passen.
3. Druk enkele malen op de MENU toets
of laat het systeem de functie afbreken
om uw selectie te bevestigen.
REDUCTIE
GELUIDSVERVORMING (CLIP)
Deze functie detecteert automatisch
geluidsvervormingen en verlaagt het
geluidsvolume totdat de vervorming is
verdwenen. Dit betekent dat wanneer u
het volume handmatig verhoogt de waarde
in het display toeneemt, maar het geluid
mogelijk niet toeneemt.
1. Druk op de MENU toets en houd deze
ingedrukt totdat het display verandert.
2. Druk enkele malen op de MENU toets
totdat CLIP in het display wordt
weergegeven.
3. Gebruik de toets voor opwaarts zoeken
of neerwaarts zoeken om de functie in-
of uit te schakelen.
4. Druk enkele malen op de MENU toets
of laat het systeem de functie afbreken
om uw selectie te bevestigen.
ALTERNATIEVE FREQUENTIES
Veel programma's die op de FM golfband
uitzenden, hebben een PI
(programma-identificatie) code, die door
het audiotoestel kan worden herkend.
Wanneer bij uw radio AF (alternatieve
frequenties) is ingeschakeld en u rijdt van
het ene naar het andere ontvangstgebied,
dan zoekt deze functie naar een krachtiger
stationssignaal en stemt daarop af zodra
het is gevonden.
Onder bepaalde omstandigheden kan door
het afstemmen op alternatieve frequenties
(AF) de normale ontvangst tijdelijk worden
onderbroken.
Het toestel evalueert continu de
signaalsterkte en, indien een beter signaal
beschikbaar komt, schakelt het toestel
over naar dat alternatief. De
geluidsweergave wordt onderbroken terwijl
het toestel de lijst met alternatieve
frequenties controleert en, zo nodig, de
gekozen golfband eenmaal afzoekt naar
een alternatieve frequentie.
Wanneer een radiostation wordt gevonden,
wordt de geluidsweergave hervat; wanneer
geen radiostation wordt gevonden, keert
het toestel automatisch terug naar de
oorspronkelijke frequentie. Op bepaalde
toestellen wordt NOT FOUND in het
display weergegeven.
Wanneer AF-MAN is gekozen, werkt het
toestel op dezelfde wijze als bij AF-AUTO
of AF-ON, maar er wordt dan alleen naar
alternatieve frequenties gezocht wanneer
op een voorkeuzetoets wordt gedrukt.
Wanneer AF-OFF is gekozen, blijft het
toestel op de oorspronkelijk gekozen
frequentie afgestemd. In deze modus
wordt AF-OFF telkens wanneer het toestel
wordt ingeschakeld, weergegeven.
148
Menu's audio-installatie
1. Druk op de MENU toets en houd deze
ingedrukt totdat het display verandert.
2. Druk enkele malen op de MENU toets
totdat AF in het display wordt
weergegeven.
3. Gebruik de toets voor opwaarts zoeken
of neerwaarts zoeken om de gewenste
instelling te kiezen.
4. Druk enkele malen op de MENU toets
of laat het systeem de functie afbreken
om uw selectie te bevestigen.
REGIONALE MODUS (REG)
De functie REG (regionale modus) regelt
het gedrag van AF door tussen regionale
netwerken van een hoofdzender te
schakelen. Een zender kan over een groot
netwerk beschikken dat in een groot deel
van het land te ontvangen is. Op
verschillende momenten van de dag kan
dit grote netwerk worden onderverdeeld
in een aantal kleinere regionale netwerken,
die bijvoorbeeld in grotere plaatsen of
steden zijn gevestigd. Wanneer het
netwerk niet in regionale zenders wordt
opgesplitst, zendt het complete netwerk
hetzelfde programma uit.
Regionale modus AAN: Dit voorkomt dat
AF willekeurig naar andere regionale
netwerken schakelt die niet hetzelfde
programma uitzenden.
Regionale modus UIT: Hiermee kan een
groter gebied worden ontvangen wanneer
naburige regionale netwerken hetzelfde
programma uitzenden; het kan er echter
wel toe leiden dat AF willekeurig
overschakelt wanneer dit niet het geval is.
1. Druk op de MENU toets en houd deze
ingedrukt totdat het display verandert.
2. Druk enkele malen op de MENU toets
totdat REG in het display wordt
weergegeven.
3. Gebruik de toets voor opwaarts zoeken
of neerwaarts zoeken om de functie in-
of uit te schakelen.
4. Druk enkele malen op de MENU toets
of laat het systeem de functie afbreken
om uw selectie te bevestigen.
NIEUWSBERICHTEN
Sommige radiotoestellen onderbreken de
normale ontvangst voor nieuwsbulletins
van radiostations op de FM golfband op
dezelfde wijze als bij verkeersberichten.
Tijdens nieuwsberichten wordt afwisselend
de stationsnaam en NEWS in het display
weergegeven. Het nieuwsbericht
onderbreekt de geluidsweergave met
hetzelfde voorgeprogrammeerde volume
als bij verkeersberichten.
1. Druk op de MENU toets en houd deze
ingedrukt totdat NEWS in het display
wordt weergegeven.
2. Gebruik de toets voor opwaarts zoeken
of neerwaarts zoeken om de functie in-
of uit te schakelen.
3. Druk op de MENU toets om uw keuze
te bevestigen.
149
Menu's audio-installatie
CD'S AANBRENGEN
Controleer altijd dat de CD-sleuf leeg is
alvorens een CD in te brengen.
Breng een CD, met het label naar boven
gekeerd, in het audiotoestel in.
NUMMER SELECTEREN
Druk eenmaal op de toets voor opwaarts
zoeken om naar het volgende nummer te
gaan of druk er meerdere malen op om
naar daaropvolgende nummers te gaan.
Druk eenmaal op de toets voor neerwaarts
zoeken om het huidige nummer te
herhalen. Wanneer binnen twee seconden
vanaf het begin van een nummer op deze
toets wordt gedrukt, dan wordt het vorige
nummer gekozen.
Druk meerdere malen op de toets voor
neerwaarts zoeken om voorafgaande
nummers te kiezen.
CD AFSPELEN
N.B.: Tijdens het afspelen wordt de CD, het
nummer en de tijd die is verstreken sinds de
start van het nummer in het display
weergegeven.
N.B.: Wanneer bij CD wisselaars twee of
meer CD's na elkaar worden geladen, begint
het afspelen met de CD die het laatst is
geladen.
Druk tijdens radio-ontvangst eenmaal op
de toets CD om het afspelen van de CD te
starten.
Het afspelen start direct zodra een CD is
geladen.
VERSNELD
VOORUIT/ACHTERUIT
Druk op de toets voor opwaarts zoeken of
neerwaarts zoeken en houd deze ingedrukt
om voorwaarts of achterwaarts binnen de
nummers van de CD te zoeken.
SHUFFLE/RANDOM (DOOR
ELKAAR/WILLEKEURIG)
Door het willekeurig afspelen van
nummers, ook wel "shuffle" genaamd,
worden alle nummers op een CD in
willekeurige volgorde afgespeeld.
N.B.: Wanneer SHUFF CD is gekozen,
worden alleen de nummers van de huidige
CD in willekeurige volgorde afgespeeld.
Wanneer SHUF ALL is gekozen, worden de
nummers van alle CD's in willekeurige
volgorde afgespeeld.
1. Druk enkele malen op de MENU toets
totdat SHUF in het display wordt
weergegeven.
2. Scroll met de toets voor opwaarts
zoeken of neerwaarts zoeken door het
display totdat SHUF ALL of SHUFF CD
in het display wordt weergegeven.
3. Gebruik indien nodig de toets voor
opwaarts zoeken of neerwaarts zoeken
om het volgende nummer te kiezen.
N.B.: Wanner de functie is ingeschakeld
verschijnt telkens wanneer een nieuw
nummer wordt gekozen SHUFFLE in het
display.
150
CD-speler
CD-NUMMERS COMPRIMEREN
1. Druk enkele malen op de MENU toets
totdat COMP in het display wordt
weergegeven.
2. Gebruik de toets voor opwaarts zoeken
of neerwaarts zoeken om de functie in-
of uit te schakelen.
3. Druk op de MENU toets om uw keuze
te bevestigen.
CD-NUMMERS SCANNEN
Met behulp van de SCAN functie kunt u elk
nummer ongeveer 10 seconden lang
beluisteren.
N.B.: Na de selectie verschijnt SCAN kort
in het display aan het begin van elk nummer.
1. Druk enkele malen op de MENU toets
totdat SCAN in het display wordt
weergegeven.
2. Gebruik de toets voor opwaarts zoeken
of neerwaarts zoeken om SCAN CD
dan wel SCAN ALL te kiezen.
3. Druk nogmaals op de toets voor
opwaarts zoeken of neerwaarts zoeken
om een nummer verder te beluisteren.
CD'S UITWERPEN
N.B.: De radio-ontvangst wordt
automatisch hervat wanneer op de toets
EJECT wordt gedrukt.
N.B.: Wanneer onbedoeld op de EJECT
toets wordt gedrukt, kunt u het uitwerpen
annuleren door nogmaals op de toets te
drukken.
N.B.: Als de CD niet wordt verwijderd, dan
wordt deze weer terug de audio-unit
ingetrokken.
Druk op elk gewenst moment op de EJECT
toets en verwijder de CD.
CD-NUMMERS HERHALEN
1. Druk enkele malen op de MENU toets
totdat REPEAT in het display wordt
weergegeven.
2. Gebruik de toets voor opwaarts zoeken
of neerwaarts zoeken om te kiezen
tussen OFF en TRK.
AFSPELEN CD BEËINDIGEN
Druk op de AM/FM of AUX toets.
N.B.: Hierdoor wordt de CD niet
uitgeworpen; de CD-weergave wordt alleen
onderbroken op de plaats waar de
radio-weergave werd hervat.
Druk opnieuw op de CD toets om het
afspelen van de CD te hervatten.
151
CD-speler
INGANGSAANSLUITING (AUX
IN)
N.B.: Stel voor optimale prestaties bij het
afspelen van een extra apparaat het volume
daarvan hoog. Hierdoor worden storingen
gereduceerd wanneer het apparaat wordt
aangesloten op de aansluiting voor de
sigarenaansteker in de auto.
Via de extra ingang (AUX IN), indien
aanwezig, kan een extra apparaat zoals
een MP3-speler op het audiotoestel van
de auto worden aangesloten. Het geluid
kan via de autoluidsprekers worden
weergegeven.
Sluit het extra apparaat met conventionele
3,5 mm audiostekkers aan op de AUX IN
aansluiting.
Kies de extra ingang door middel van de
AUX toets en het extra apparaat wordt via
de autoluidsprekers afgespeeld. AUX
wordt in het display weergegeven. Volume,
hoge en lage tonen kunnen zoals
gewoonlijk via het audiotoestel worden
geregeld.
De toetsen van het audiotoestel kunnen
ook worden gebruikt om de weergave van
het audiotoestel te hervatten, terwijl het
extra apparaat aangesloten blijft.
152
Ingangsaansluiting (AUX IN)
STORINGEN VERHELPEN AUDIO-INSTALLATIE
RemedieDisplay van het audiotoestel
Algemeen storingsbericht voor storingen tijdens het
afspelen van een CD, bijv.: kan CD niet aflezen, data-CD
aangebracht. Kan ook wijzen op een storing in het
audiotoestel. Controleer of de CD correct geladen is,
reinig de CD en laad deze opnieuw of vervang de CD
door een voor u bekende muziek-CD. Zie CD's
uitwerpen (bladzijde 151). Zie CD's aanbrengen
(bladzijde 150). Wanneer de storing blijft bestaan. Neem
contact op met uw Ford dealer.
CD ERROR
PLEASE CHECK CD
CDC ERROR
Bericht dat aangeeft dat zich geen CD's in het audiotoe-
stel of de CD-wisselaar bevinden. Breng een CD aan.
Zie CD's aanbrengen (bladzijde 150).
NO CD
NO CDS
NO CD #
Omgevingstemperatuur te hoog CD-speler werkt niet
totdat deze is afgekoeld.
HIGH TEMP
CD DRIVE HIGH TEMP
Bericht dat aangeeft dat zich reeds een CD in de sleuf
bevindt. Werp de CD uit de gekozen sleuf uit alvorens
te proberen een CD aan te brengen, of kies een andere
sleuf. Zie CD's aanbrengen (bladzijde 150).
SLOT FULL
Bericht dat aangeeft dat alle sleuven van het audiotoe-
stel reeds bezet zijn. Zie CD's uitwerpen (bladzijde
151).
CDC FULL
Er is een ongeschikte CD aangebracht, bijvoorbeeld
geen audio-CD. Zie CD's uitwerpen (bladzijde 151).
DATA CD
Bericht dat u vraagt, de Keycode in te geven. Zie
Beveiligingscode invoeren (bladzijde 141).
CODE ----
Bericht dat u vraagt, te wachten tot de volgende poging
kan worden ondernomen om de Keycode in te geven.
Zie Onjuiste beveiligingscode (bladzijde 141).
WAIT
Bericht dat het aantal verkeerd ingegeven Keycodes
aangeeft. Zie Onjuiste beveiligingscode (bladzijde
141).
TRIES
Bericht dat aangeeft dat de systeembeveiliging het
toestel heeft geblokkeerd nadat herhaaldelijk onjuiste
Keycodes zijn ingegeven. Neem contact op met uw Ford
dealer.
LOCKED
153
Storingen verhelpen audio-installatie
RemedieDisplay van het audiotoestel
Bericht dat u vraagt, de Keycode in te geven. Zie
Beveiligingscode invoeren (bladzijde 141).
KEYCODE....
ENTER KEYCODE....
Bericht dat u informeert dat de ingegeven Keycode
onjuist is. Zie Onjuiste beveiligingscode (bladzijde
141).
INCORRECT
154
Storingen verhelpen audio-installatie
ALGEMENE INFORMATIE
LET OP
Door gebruik van het systeem bij
uitgeschakelde motor wordt de accu
ontladen.
In dit hoofdstuk worden de functies en
eigenschappen van het handsfree systeem
voor de Bluetooth mobiele telefoon
beschreven.
Het Bluetooth mobiele telefoongedeelte
van het systeem zorgt voor de interactie
tussen de audio-installatie of het
navigatiesysteem en uw mobiele telefoon.
Het zorgt ervoor dat u uw audio-installatie
of het navigatiesysteem kunt gebruiken
voor het ontvangen van
telefoongesprekken zonder daarbij uw
mobiele telefoon vast te houden.
Compatibiliteit van
telefoontoestellen
LET OP
Omdat er geen algemene
overeenkomst bestaat, kunnen
fabrikanten van mobiele telefoons
een groot aantal profielen in hun Bluetooth
apparaten implementeren. Daardoor is het
mogelijk dat een telefoon niet compatible
met een handsfree systeem is, waardoor
in sommige gevallen de prestaties van het
systeem aanzienlijk worden beperkt. Om
dit te voorkomen moeten alleen
aanbevolen telefoons worden gebruikt.
Bezoek de website
www.ford-mobile-connectivity.com
voor volledige gegevens.
SETUP TELEFOON
Telefoonboek
Na het opstarten kan het al naar gelang de
grootte enkele minuten duren voordat u
toegang tot de telefoonboeklijst krijgt.
Telefoonboekcategorieën
Afhankelijk van uw telefoonboekadres
kunnen verschillende categorieën op de
audiounit worden weergegeven.
Voorbeeld:
MobielM
KantoorO
ThuisH
FaxF
N.B.: Adressen kunnen met of zonder
toevoegingen worden weergegeven.
De categorie kan ook als icoon worden
weergegeven:
E87990
Telefoon
E87991
Mobiel
E87992
Thuis
E87993
Kantoor
E87994
Fax
155
Telefoon
Van een telefoon een actieve
telefoon maken
Wanneer het systeem voor het eerst wordt
gebruikt, zijn er nog geen telefoons
gekoppeld met het systeem.
Bluetooth telefoon
Nadat een Bluetooth telefoon bij het
systeem is aangemeld, wordt deze de
actieve telefoon. Raadpleeg voor meer
informatie het menu van de telefoon.
Selecteer de telefoon in het menu van de
actieve telefoon.
Wanneer het contact en het audio- of
navigatiesysteem weer worden
ingeschakeld, wordt de koppeling aan de
laatste actieve telefoon door het systeem
hersteld.
N.B.: In sommige gevallen moet de
Bluetooth verbinding ook op de telefoon
worden bevestigd.
Een andere Bluetooth telefoon
aanmelden
Koppel een nieuwe Bluetooth telefoon
zoals is beschreven onder 'Eisen voor een
Bluetooth verbinding'.
Telefoons die in het systeem zijn
opgeslagen zijn met behulp van de
telefoonlijst op de audiounit toegankelijk.
N.B.: Er kunnen maximaal zes apparaten
worden gekoppeld. Als er al zes Bluetooth
apparaten zijn gekoppeld, moet er één
worden ontkoppeld om een nieuw apparaat
te kunnen koppelen.
SETUP BLUETOOTH
Voordat u uw telefoon kunt gebruiken
moet deze worden gekoppeld aan het
telefoonsysteem in de auto.
Telefoons bedienen
Er kunnen maximaal zes Bluetooth
apparaten aan het systeem in de auto
worden gekoppeld.
N.B.: Wanneer met de telefoon die als de
nieuwe actieve telefoon wordt geselecteerd
een gesprek wordt gevoerd, wordt het
gesprek doorgeschakeld naar het
audiosysteem in de auto.
N.B.: Zelfs wanneer uw telefoon aan een
systeem in de auto is gebonden, kan deze
nog op de gebruikelijke wijze worden
gebruikt.
Eisen voor een Bluetooth
verbinding
Het volgende is vereist voordat met een
Bluetooth telefoon een verbinding tot
stand kan worden gebracht.
1. De Bluetooth functie moet op de
telefoon en op het audiosysteem zijn
ingeschakeld. Zorg ervoor dat de
menu-optie Bluetooth in de audiounit
op AAN is ingesteld. Raadpleeg voor
meer informatie over
telefooninstellingen de handleiding van
uw mobiele telefoon.
2. Zoek in het Bluetooth menu van uw
telefoon naar Ford Audio en selecteer
deze optie.
3. Voer het op de voertuigdisplay
weergegeven codenummer in met
behulp van de toetsen van de telefoon.
Wanneer geen codenummer wordt
weergegeven op de display, voer dan
het Bluetooth PIN nummer 0000 in
met behulp van de toetsen van de
telefoon. Voer nu het op de
voertuigdisplay weergegeven
Bluetooth PIN-nummer in.
4. Als de mobiele telefoon om
goedkeuring van de automatische
verbinding vraagt, selecteer dan JA.
156
Telefoon
N.B.: Als de audiounit wordt uitgeschakeld,
wordt een telefoongesprek verbroken.
Wanneer de contactsleutel in de stand '0'
wordt gezet, blijft de telefoonverbinding
behouden.
BEDIENINGSELEMENTEN
TELEFOON
Afstandsbediening
E116297
Oproepen kunnen worden beantwoord
door eenmaal op de toets MODE te
drukken. Druk de toets opnieuw in om de
oproep te beëindigen.
GEBRUIK MAKEN VAN DE
TELEFOON - AUTO'S ZONDER
NAVIGATIESYSTEEM
In dit hoofdstuk worden de
telefoonfuncties van de audio-unit
beschreven.
N.B.: Raadpleeg de handleiding van de
audio-unit voor meer informatie over de
bedieningsorganen.
Er moet een actieve telefoon aanwezig zijn.
Zelfs wanneer uw telefoon op de
audio-unit is aangesloten, kan de telefoon
op de gebruikelijke wijze worden gebruikt.
N.B.: U kunt het telefoonmenu verlaten
door op de CD, AM/FM of AUX toets te
drukken.
Bellen
Een nummer kiezen m.b.v.
spraakbesturing
Telefoonnummers kunnen m.b.v.
spraakbesturing worden gekozen. Zie
Commandos telefoon (bladzijde 168).
Een nummer kiezen m.b.v. het
adresboek
U kunt via Bluetooth toegang krijgen tot
uw adresboek. De namen en nummers
verschijnen op het display van het
apparaat.
1. Druk op de toets PHONE of de toets
'beantwoorden'.
2. Druk op de MENU toets.
3. Houd de MENU toets ingedrukt tot
PHONEBOOK verschijnt.
4. Druk op de zoektoetsen om het
gewenste telefoonnummer te
selecteren.
N.B.: Houd de zoektoets ingedrukt om naar
de volgende letter van het alfabet te gaan.
5. Druk op de toets PHONE of de toets
'beantwoorden' om het geselecteerde
telefoonnummer te bellen.
Een gesprek beëindigen
Gesprekken kunnen worden beëindigd door
op de toets 'weigeren' te drukken.
Bij audio-units zonder telefoontoetsenblok
kunt u ook een gesprek beëindigen door
op PHONE, CD, AM/FM of ON/OFF te
drukken of door op de toets MODE op de
afstandsbediening te drukken.
157
Telefoon
Een nummer herhalen
1. Druk op de toets PHONE of de toets
'beantwoorden'.
2. Druk op de MENU toets.
3. Selecteer de lijst CALL OUT of de lijst
CALL IN. Selecteer op bepaalde
audiounits de lijst GEMISTE,
INKOMENDE of UITGAANDE
gesprekken.
N.B.: Indien de actieve telefoon niet over
een lijst met eerder gekozen nummers
beschikt, kan het laatst gekozen nummer
opnieuw worden gekozen.
4. Druk op de zoektoets op de audiounit.
5. Druk op de toets PHONE of de toets
'beantwoorden' om het gewenste
telefoonnummer te bellen.
Een inkomend gesprek ontvangen
Een inkomend gesprek beantwoorden
Inkomende gesprekken kunt u aannemen
door op de toets 'beantwoorden', de toets
PHONE of de toets MODE op de
afstandsbediening te drukken.
Een inkomend gesprek weigeren
Inkomende gesprekken kunnen worden
geweigerd door op de toets 'weigeren' te
drukken.
Bij audio-units zonder telefoontoetsenblok
kunt u ook een gesprek weigeren door op
PHONE, CD, AM/FM of ON/OFF te
drukken.
Een tweede oproep ontvangen
N.B.: De functie tweede inkomend gesprek
op uw telefoon moet zijn geactiveerd.
Wanneer er tijdens een gesprek een
inkomend gesprek binnenkomt, klinkt er
een 'piep' en kunt u het actieve gesprek in
de wachtstand plaatsen en het tweede
inkomende gesprek beantwoorden.
Een tweede inkomend gesprek
beantwoorden
Een tweede inkomend gesprek kunt u
aannemen door op de toets
'beantwoorden', de toets PHONE of de
toets MODE op de afstandsbediening te
drukken.
Een tweede inkomend gesprek
weigeren
Een tweede inkomend gesprek kan worden
geweigerd door op de toets 'weigeren' te
drukken. Bij audio-units zonder
telefoontoetsenblok kunt u ook een
tweede inkomend gesprek weigeren door
op de toets CD of de toets AM/FM te
drukken.
Microfoon dempen
Het is mogelijk om tijdens een gesprek de
microfoon te dempen. Tijdens het dempen
verschijnt er een bevestiging op het display.
Audio-units met een groene toets
'beantwoorden'
Druk op de toets 'beantwoorden'. Druk
nogmaals op de toets om deze functie uit
te schakelen.
Audio-units zonder een groene toets
'beantwoorden'
Druk op de toets 'omhoog- of
omlaagzoeken'. Druk nogmaals op de toets
om deze functie uit te schakelen.
Van actieve telefoon veranderen
N.B.: Voordat telefoons kunnen worden
geactiveerd moeten ze bij het systeem
worden aangemeld.
Met behulp van de voorkeuzetoetsen
N.B.: Deze procedure geldt alleen voor
audio-units met een telefoontoetsenbord.
158
Telefoon
1. Druk op de PHONE toets op de
audio-unit.
2. Druk op de gewenste voorkeuzetoets
(gebruik voorkeuzetoetsen 1 - 6).
Met behulp van het menu op de
audio-unit
N.B.: Nadat een telefoon aan het systeem
is gekoppeld, wordt deze de actieve
telefoon.
1. Druk op de toets PHONE of de toets
'beantwoorden'.
2. Druk op de MENU toets op de
audio-unit.
3. Selecteer de ACTIVE PHONE optie
op de audio-unit.
4. Rol met behulp van de zoektoetsen
door de verschillende opgeslagen
telefoons om de gekoppelde telefoons
weer te geven.
5. Druk op de MENU toets om de
telefoon te selecteren die de actieve
telefoon moet worden.
Actieve telefoon afmelden
Een actieve telefoon kan op elk gewenst
moment uit het systeem worden gewist,
behalve wanneer met deze telefoon een
gesprek wordt gevoerd.
1. Druk op de toets PHONE of de toets
'beantwoorden'.
2. Druk op de MENU toets op de
audio-unit.
3. Selecteer de optie DEBOND op de
audio-unit.
4. Rol met behulp van de zoektoetsen
door de verschillende telefoons om de
te ontkoppelen telefoon weer te geven.
5. Druk op de MENU toets om de
telefoon te selecteren die moet worden
ontkoppeld.
GEBRUIK MAKEN VAN DE
TELEFOON - AUTO'S MET
NAVIGATIESYSTEEM
In dit hoofdstuk worden de
telefoonfuncties van het navigatiesysteem
beschreven.
N.B.: Raadpleeg de handleiding van het
navigatiesysteem voor meer informatie over
de bediening.
Er moet een actieve telefoon aanwezig zijn.
Zelfs als uw telefoon met het
navigatiesysteem is verbonden, kan deze
nog steeds op normale wijze worden
gebruikt.
Bellen
Een nummer kiezen
Telefoonnummers kunnen m.b.v.
spraakbesturing worden gekozen. Zie
Spraaksturing (bladzijde 161).
Een gesprek beëindigen
Gesprekken kunt u beëindigen door op de
toets BEËINDIGEN, de toets MODE op
de afstandsbediening of de toets
AAN/UIT op het navigatiesysteem te
drukken.
Een nummer herhalen
1. Druk op de toets PHONE op het
apparaat.
2. Kies NUMMER HERHALEN.
Een inkomend gesprek ontvangen
Een inkomend gesprek beantwoorden
Inkomende gesprekken kunt u aannemen
door op de toets 'beantwoorden', de toets
MODE op de afstandsbediening of de
toets PHONE op het apparaat te drukken
of door de optie AANNEMEN in het menu
te gebruiken.
159
Telefoon
Een inkomend gesprek weigeren
Inkomende gesprekken kunt u weigeren
door op de toets 'weigeren' of de toetsen
CD of AM/FM op het apparaat te drukken
of door de optie WEIGEREN in het menu
te gebruiken.
Een tweede oproep ontvangen
N.B.: De functie tweede inkomend gesprek
op uw telefoon moet zijn geactiveerd.
Wanneer er tijdens een gesprek een
tweede oproep binnenkomt, klinkt er een
'piep' en kunt u het actieve gesprek in de
wachtstand plaatsen en de tweede oproep
beantwoorden.
Een tweede inkomend gesprek
beantwoorden
Een tweede inkomend gesprek kunt u
aannemen door op de toets
'beantwoorden', de toets MODE op de
afstandsbediening of de toets PHONE op
het apparaat te drukken of door de optie
AANNEMEN in het menu te gebruiken.
N.B.: Hierdoor wordt het actieve gesprek
beëindigd.
Een tweede inkomend gesprek
weigeren
Een tweede inkomend gesprek kan worden
geweigerd door op de toets 'weigeren' te
drukken of op een van de volgende toetsen
op het apparaat: CD, AM/FM.
Microfoon dempen
Het is mogelijk om tijdens een gesprek de
microfoon te dempen. Tijdens het dempen
verschijnt er een bevestiging op het display.
SD-navigatie-units
Druk op de toets 'dempen' (doorgestreept
microfoonsymbool). Druk nogmaals op de
toets om deze functie uit te schakelen.
CD-navigatiesystemen
Druk op de toets 'microfoon dempen'. Druk
nogmaals op de toets om deze functie uit
te schakelen.
Van actieve telefoon veranderen
N.B.: Voordat telefoons kunnen worden
geactiveerd moeten ze bij het systeem
worden aangemeld.
N.B.: Nadat een telefoon aan het systeem
is gekoppeld, wordt deze de actieve
telefoon.
1. Druk op de toets PHONE op het
apparaat.
2. Selecteer met behulp van de optie
BT-INSTELLINGEN in het menu de
actvieve telefoon in de lijst.
Actieve telefoon afmelden
Een actieve telefoon kan op elk gewenst
moment uit het systeem worden gewist,
behalve wanneer met deze telefoon een
gesprek wordt gevoerd.
1. Druk op de toets PHONE op het
apparaat.
2. Selecteer de optie BT-INSTELLINGEN
in het menu.
3. Selecteer de AFMELDEN optie in het
menu.
4. Selecteer de telefoon in de lijst.
160
Telefoon
WERKING
LET OP
Door gebruik van het systeem bij
uitgeschakelde motor wordt de accu
ontladen.
Met spraakbesturing kunt u het systeem
bedienen zonder dat uw aandacht van de
weg wordt afgeleid om bijvoorbeeld
instellingen te veranderen of om reacties
van het systeem te lezen.
Wanneer u bij geactiveerd systeem één
van de gedefinieerde spraaklabels gebruikt,
zet het spraakbesturingssysteem uw
spraaklabel om in een bedieningssignaal
voor het systeem. Uw spraaklabels nemen
de vorm aan van dialogen of commando's.
U wordt door mededelingen of vragen door
deze dialogen geleid.
Maak uzelf vertrouwd met de functies van
het systeem voordat u het
spraakherkenningsysteem gaat gebruiken.
Ondersteunde commando's
Met het spraakbesturingssysteem kunt u
de volgende systemen in de wagen
bedienen:
Bluetooth telefoon
Radio
CD-speler/ CD-wisselaar
SD-kaart
navigatiesysteem (alleen
DVD-eenheden - raadpleeg
afzonderlijke handleiding
DVD-navigatiesysteem).
N.B.: Het spraakbesturingssysteem is een
taalgevoelig systeem. Wanneer u wenst dat
het systeem in een andere taal werkt,
raadpleeg dan uw dealer.
Reactie van het systeem
Wanneer u een gesproken commando
geeft, antwoordt het systeem telkens met
een piep wanneer het gereed is om door
te gaan.
Probeer geen nieuwe commando's te
geven voordat u de piep hebt gehoord. Het
spraakbesturingssysteem herhaalt elk
gesproken commando.
Wanneer u niet precies weet hoe u moet
doorgaan, zeg dan "HELP" voor hulp of
"CANCEL" wanneer u niet wilt doorgaan.
De "HELP" functie biedt u alleen een
verzameling van de beschikbare
commando's. Een gedetailleerde uitleg
over alle mogelijke gesproken commando's
kunt u op de volgende bladzijden vinden.
Gesproken commando's
Alle commando's moeten op natuurlijke
wijze worden uitgesproken, alsof u tot een
passagier spreekt of een telefoongesprek
voert. Uw stemvolume moet afhankelijk
zijn van omgevingsgeluiden in of buiten de
auto, maar schreeuw niet.
SPRAAKGESTUURD
REGELSYSTEEM GEBRUIKEN
Werking van het systeem
De volgorde en de inhoud van de
spraaklabels zijn in de volgende lijst
weergegeven. De tabel toont de volgorde
van de spraaklabels van de gebruiker en
de reacties van het systeem die voor iedere
functie beschikbaar zijn.
<> duidt een nummer of opgeslagen
spraaklabel aan, die door de gebruiker
moet worden opgeslagen.
161
Spraaksturing
Short cuts
Er zijn een aantal gesproken woorden
(short cuts) mogelijk, waarmee u enkele
functies van de auto kunt regelen zonder
het complete commandomenu te hoeven
volgen. Dit zijn:
telefoon: "MOBILE NAME", "DIAL
NUMBER", "DIAL NAME" en "REDIAL"
CD-speler/CD-wisselaar "DISC" en
"TRACK"
radio: "TUNE NAME"
SD-kaart: "TRACK".
Communicatie met het systeem
starten
Voordat u kunt beginnen met het systeem
toe te spreken moet u voor iedere
handeling eerst op de VOICE of de MODE
toets drukken en wachten tot het systeem
met een piep antwoordt. Zie
Spraaksturing (bladzijde 36).
Druk de toets opnieuw in om de
spraakbesturing uit te schakelen.
Spraaklabel
Het spraaklabel kan de telefoon, de
audio-installatie en het navigatiesysteem
ondersteunen door gebruik te maken van
de "STORE NAME" functie (naam
opslaan). U kunt spraaklabels toewijzen
aan items zoals favoriete radiozenders en
persoonlijke telefooncontacten. Zie
Commandos audio-unit (bladzijde 162).
Zie Commandos telefoon (bladzijde 168).
Zie Commandos navigatiesysteem
(bladzijde 173).
Sla maximaal 20 actieve spraaklabels
per functie op.
De gemiddelde opnametijd per
spraaklabel bedraagt ongeveer 2 tot 3
seconden.
COMMANDOS AUDIO-UNIT
CD-speler
U kunt het afspelen direct met
spraakbesturing bedienen.
Overzicht
Het onderstaande overzicht toont de
beschikbare gesproken commando's. De
volgende lijsten bieden aanvullende
informatie over het complete
commandomenu aan de hand van gekozen
voorbeelden.
"CD PLAYER"
"HELP"
"PLAY"
"TRACK"
*
"SHUFFLE ALL"
"SHUFFLE FOLDER"
**
"SHUFFLE OFF"
162
Spraaksturing
"CD PLAYER"
"REPEAT FOLDER"
**
"REPEAT TRACK"
"REPEAT OFF"
* Kan als short cut worden gebruikt.
** Alleen beschikbaar als de CD audiogegevensbestanden bevat, zoals MP3 of WMA.
Muzieknummer
U kunt direct een muzieknummer op de CD
kiezen.
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"CD PLAYER""CD PLAYER"1
"TRACK NUMBER PLEASE"
"TRACK"
*
2
"TRACK <nummer>"
"<een getal tussen 1 en 99>"
**
3
* Kan als short cut worden gebruikt.
** Getallen kunnen ook als max. vier losse cijfers worden uitgesproken (bijv. "2", "4", "5"
voor muzieknummer 245)
Shuffle alles
Random afspelen instellen.
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"CD PLAYER""CD PLAYER"1
"SHUFFLE ALL"2
Radio
De gesproken commando's ondersteunen
de radiofuncties en u kunt met Voice
Control op radiostations afstemmen.
Overzicht
Het onderstaande overzicht toont de
beschikbare gesproken commando's. De
volgende lijsten bieden aanvullende
informatie over het complete
commandomenu.
163
Spraaksturing
"RADIO"
"HELP"
"AM"
"FM"
"TUNE NAME"
*
"DELETE NAME"
"DELETE DIRECTORY"
"PLAY DIRECTORY"
"STORE NAME"
"PLAY"
* Kan als short cut worden gebruikt.
Afstemfrequentie
Met deze functie kunt u met gesproken
commando's afstemmen op radiostations.
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"RADIO""RADIO"1
"AM FREQUENCY PLEASE""AM"2
"FM FREQUENCY PLEASE""FM"
"TUNE <frequentie>"
"<frequentie>"
*
3
* De frequentie kan op verschillende manieren worden ingevoerd. Raadpleeg onderstaande
voor representatieve voorbeelden.
FM-golflente: 87,5 - 108,0 in stappen van
0,1
"Eighty nine point nine" (89,9)
"Ninety" (90,0)
"One hundred point five" (100,5)
"One zero one point one" (101,1)
"One zero eight" (108,0)
AM/MW-golflengte: 531 - 1602 in stappen
van 9
AM/LW-golflengte: 153 - 281 in stappen
van 1
"Five thirty one" (531)
"Nine hundred" (900)
"Fourteen forty" (1440)
164
Spraaksturing
"Fifteen zero three" (1503)
"Ten eighty" (1080)
Naam opslaan
Wanneer u op een radiostation hebt
afgestemd, kunt u deze met een naam in
het bestand opslaan.
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"RADIO""RADIO"1
"STORE NAME""STORE NAME"2
"NAME PLEASE"
"REPEAT NAME PLEASE""<naam>"3
"STORING NAME""<naam>"4
"<naam> STORED"
Afstemmen op naam
Met deze functie kunt u op een opgeslagen
radiostation afstemmen.
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"RADIO""RADIO"1
"NAME PLEASE"
"TUNE NAME"
*
2
"TUNE <naam>""<naam>"3
* Kan als short cut worden gebruikt.
Naam wissen
Met deze functie kunt u een opgeslagen
radiostation wissen
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"RADIO""RADIO"1
"NAME PLEASE""DELETE NAME"2
"DELETE <naam>""<naam>"3
"CONFIRM YES OR NO"
"DELETED""YES"4
165
Spraaksturing
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"COMMAND CANCELLED""NO"
Bestand afspelen
Met deze functie kunt u het systeem alle
opgeslagen radiostations laten opnoemen.
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"RADIO""RADIO"1
"PLAY <DIRECTORY>""PLAY DIRECTORY"2
Bestand wissen
Met deze functie kunt u alle opgeslagen
radiostations wissen.
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"RADIO""RADIO"1
"DELETE DIRECTORY""DELETE DIRECTORY"2
"CONFIRM YES OR NO"
"RADIO DIRECTORY DELETED""YES"3
"COMMAND CANCELLED""NO"
Afspelen
Met deze functie schakelt de audiobron
over op de radiomodus.
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"RADIO""RADIO"1
"PLAY"2
166
Spraaksturing
Auxiliary ingang
Met deze functie laat u de audiobron
overschakelen op het aangesloten
apparaat met auxiliary ingang.
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"EXTERNAL DEVICE""EXTERNAL DEVICE"1
"LINE IN""LINE IN"2
SD-kaart
Deze gesproken commando's
ondersteunen de functionaliteit van een
SD-kaart waarop geschikte
audiobestanden zijn opgeslagen.
Overzicht
Het onderstaande overzicht toont de
beschikbare gesproken commando's. De
volgende lijsten bieden aanvullende
informatie over het complete
commandomenu aan de hand van gekozen
voorbeelden.
"SD CARD"
"HELP"
"PLAY"
"TRACK"
*
"SHUFFLE ALL"
"SHUFFLE FOLDER"
"SHUFFLE OFF"
"REPEAT TRACK"
"REPEAT FOLDER"
"REPEAT OFF"
* Kan als short cut worden gebruikt.
SD-kaart afspelen
Met deze functie laat u de audiobron
overschakelen op de audiobestanden van
de SD-kaart.
167
Spraaksturing
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"SD CARD""SD CARD"1
"PLAY"2
Muzieknummer op SD-kaart
U kunt direct een muzieknummer op de
SD-kaart kiezen.
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"SD CARD""SD CARD"1
"TRACK NUMBER PLEASE"
"TRACK"
*
2
"TRACK <nummer>"
"<een getal tussen 1 en 99>"
**
3
* Kan als short cut worden gebruikt.
** Getallen kunnen ook als max. vier losse cijfers worden uitgesproken (bijv. "2", "4", "5"
voor muzieknummer 245).
COMMANDOS TELEFOON
Telefoon
Met uw telefoonsysteem kunt u een extra
telefoonboek aanleggen. De opgeslagen
nummers kunnen met behulp van Voice
Control worden gekozen.
Telefoonnummers, die met behulp van
Voice Control zijn opgeslagen, worden in
het systeem van de auto opgeslagen en
niet in dat van uw telefoon.
Overzicht
Het onderstaande overzicht toont de
beschikbare gesproken commando's. De
volgende lijsten bieden aanvullende
informatie over het complete
commandomenu aan de hand van gekozen
voorbeelden.
"TELEFOON"
"HELP"
"MOBILE NAME"
*
"DIAL NUMBER"
*
168
Spraaksturing
"TELEFOON"
"DIAL NAME"
*
"DELETE NAME"
"DELETE DIRECTORY"
"PLAY DIRECTORY"
"STORE NAME"
"REDIAL"
*
"ACCEPT CALLS"
"REJECT CALLS"
* Kan als short cut worden gebruikt.
Telefoonfuncties
Nummer kiezen
Nadat het spraaklabel is uitgesproken
kunnen telefoonnummers worden gekozen.
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"TELEFOON""TELEFOON"1
"NUMBER PLEASE"
"DIAL NUMBER"
*
2
"<telefoonnummer>"<telefoonnummer>"3
CONTINUE?"
"DIALLING""DIAL"4
"<laatste deel van nummer
herhalen>
"CORRECTION"
CONTINUE?"
* Kan als short cut worden gebruikt.
Naam kiezen
Nadat het spraaklabel is uitgesproken
kunnen telefoonnummers worden gekozen.
169
Spraaksturing
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"TELEFOON""TELEFOON"1
"NAME PLEASE"
"DIAL NAME"
*
2
"DIAL <naam>""<naam>"3
"CONFIRM YES OR NO"
"DIALLING""YES"4
"COMMAND CANCELLED""NO"
* Kan als short cut worden gebruikt.
Nummer herhalen
Deze functie maakt het mogelijk het laatst
gekozen nummer te herhalen.
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"TELEFOON""TELEFOON"1
"REDIAL"
"REDIAL"
*
2
"CONFIRM YES OR NO"
"DIALLING""YES"3
"COMMAND CANCELLED""NO"
* Kan als short cut worden gebruikt.
Naam mobiele telefoon
Met deze functie kunt u met een
spraaklabel toegang krijgen tot de in uw
mobiele telefoon opgeslagen
telefoonnummers.
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"TELEFOON""TELEFOON"1
"MOBILE NAME" "<telefoonafhan-
kelijke dialoog>"
"MOBILE NAME"
*
2
* Kan als short cut worden gebruikt.
170
Spraaksturing
DTMF ('Tone' instelling)
Met deze functie worden gesproken
getallen in DTMF-tonen omgezet. Voor
bijvoorbeeld het op afstand bedienen van
het antwoordapparaat bij u thuis of voor
het invoeren van PIN-nummer, enz.
N.B.: DTMF kan alleen worden gebruikt
tijdens een telefoongesprek. Druk op de
toets VOICE en wacht op de
systeemprompt.
Kan alleen worden gebruikt op auto's met
een aparte toets VOICE.
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"NUMBER PLEASE"1
"<cijfers 1 tot en met 9, nul, hekje,
sterretje>"
2
Een telefoonboek aanleggen
Naam opslaan
Nieuwe spraaklabels kunnen worden
opgeslagen met het commando "STORE
NAME". Deze functie kan worden gebruikt
voor het kiezen van een nummer door de
naam in plaats van het complete
telefoonnummer uit te spreken.
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"TELEFOON""TELEFOON"1
"STORE NAME""STORE NAME"2
"NAME PLEASE"
"REPEAT NAME PLEASE""<naam>"3
"STORING NAME""<naam>"4
"<naam> STORED"
"NUMBER PLEASE"
"<telefoonnummer>""<telefoonnummer>"5
"STORING NUMBER""STORE"6
"<telefoonnummer>"
"NUMBER STORED"
Naam wissen
Opgeslagen namen kunnen ook uit het
bestand worden gewist.
171
Spraaksturing
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"TELEFOON""TELEFOON"1
"NAME PLEASE""DELETE NAME"2
"DELETE <naam>""<naam>"3
"CONFIRM YES OR NO"
"<naam> DELETED""YES"4
"COMMAND CANCELLED""NO"
Bestand afspelen
Gebruik deze functie om het systeem alle
opgeslagen namen en nummers te laten
opnoemen.
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"TELEFOON""TELEFOON"1
"PLAY DIRECTORY""PLAY DIRECTORY"2
Bestand wissen
Met deze functie kunt u alle ingevoerde
gegevens in één keer wissen.
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"TELEFOON""TELEFOON"1
"DELETE DIRECTORY""DELETE DIRECTORY"2
"CONFIRM YES OR NO"
"DIRECTORY DELETED""YES"3
"COMMAND CANCELLED""NO"
172
Spraaksturing
Hoofdinstellingen
Oproepen weigeren
Oproepen kunnen zo worden ingesteld dat
ze met spraakbesturing automatisch
worden geweigerd.
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"TELEFOON""TELEFOON"1
"REJECT CALLS""REJECT CALLS"2
"ACCEPT CALLS"
"ACCEPT CALLS"
*
* schakel met dit commando de modus 'weigeren' uit
COMMANDOS
NAVIGATIESYSTEEM
Raadpleeg de afzonderlijke handleiding
van het navigatiesysteem voor meer
informatie over de commandomenu's.
173
Spraaksturing
TYPEGOEDKEURINGEN
FCC/INDUSTRY CANADA NOTICE
Het apparaat voldoet aan Deel 15 van de
FCC-regelgeving. Bediening is onderhevig
aan de volgende twee voorwaarden: (1)
dit apparaat mag geen schadelijke
interferentie veroorzaken en (2) dit
apparaat moet ontvangen interferentie
accepteren (inclusief interferentie die kan
leiden tot ongewenste bediening).
FCC ID: WJLRX-42
IC: 7847A-RX42
Het uitvoeren van wijzigingen of
modificaties aan het apparaat zonder
nadrukkelijke toestemming van de
verantwoordelijke partij kan leiden tot
vervallen van het recht op bediening van
het apparaat.
RX-42 - Conformiteitsverklaring
Wij, de partij verantwoordelijk voor
naleving, verklaren onder volledige
verantwoordelijkheid dat het product
Handset Integration RX-42 voldoet aan de
vereisten van Council Directive 1999/5/EC.
Een kopie van de Conformiteitsverklaring
kunt u vinden op:
www.novero.com/declaration_of_conformity
Het woord, het merk en de logo's
Bluetooth zijn eigendom van Bluetooth SIG
Inc. en de Ford Motor Company mag
dergelijke merktekens onder licentie
gebruiken. Namen van andere producten
en bedrijven kunnen handelsmerken of
handelsnamen van de respectieve
eigenaren zijn.
ELEKTROMAGNETISCHE
COMPATIBILITEIT
WAARSCHUWINGEN
Uw auto is getest en gecertificeerd
volgens de wetgeving betreffende
elektromagnetische comptabiliteit
(72/245/EEC, UN ECE Regeling 10 of
andere geldende lokale vereisten). U dient
ervoor te zorgen dat apparatuur die u heeft
gemonteerd voldoet aan de betreffende
lokale wetgeving. Laat apparatuur door
goed geschoolde monteurs monteren.
Radiofrequentie (RF) zenders (bijv.
mobiele telefoons, amateur
radiozenders, enz.) mogen alleen in
uw auto worden gemonteerd, wanneer
deze volledig voldoen aan de parameters
die in de onderstaande tabel zijn
weergegeven. Er zijn geen bijzondere
voorzieningen of voorwaarden voor het
monteren of gebruik.
Monteer geen zender/ontvangers,
microfoons, luidsprekers en
dergelijke in de ontvouwruimte van
de airbags.
Bevestig geen antennekabels aan de
originele bedrading,
brandstofleidingen en remleidingen
van de auto.
Houd antennekabels en
stroomdraden minimaal 100 mm
weg van elektronische modules en
airbags.
N.B.: Breng alleen antennes op het dak aan
op de aangegeven posities.
174
Bijlagen
E100566
1 2 3
AntenneplaatsenMaximum uitgangsvermogen in
watt (piek RMS)
Frequentieband
MHz
1. 2. 350 W1 30
1. 2. 350 W30 54
1. 2. 350 W68 87,5
1. 2. 350 W142 176
1. 2. 350 W380 512
1. 2. 310 W806 940
1. 2. 310 W1200 1400
1. 2. 310 W1710 1885
1. 2. 310 W1885 2025
N.B.: Controleer na het monteren van een
RF zender of deze niet de overige elektrische
uitrusting in de auto stoort, zowel in de
standby- als in de zendmodus.
Controleer alle elektrische uitrusting:
met het contact AAN
bij draaiende motor
tijdens een proefrit bij verschillende
snelheden.
175
Bijlagen
Controleer of de elektromagnetische
velden die door de gemonteerde zender
binnen het passagierscompartiment
worden opgewekt niet de grenzen
overschrijdt waaraan het menselijk lichaam
mag worden blootgesteld.
176
Bijlagen
A
A/C
Zie: Klimaatregeling.............................................67
Aan/uit toets...................................................143
Aandrijfregeling...............................................93
Werking....................................................................93
Aanhangers trekken....................................100
Aansluiting Auxiliary ingang (AUX IN)
...........................................................................84
Aansteker..........................................................82
ABS
Zie: Remmen...........................................................91
Accessoires
Zie: Onderdelen en accessoires........................8
Accu van de auto...........................................121
Achterbank.......................................................78
Achterbank weer terugkantelen....................80
Complete achterbank naar voren
kantelen..............................................................79
Een rugleuningdeel naar voren
kantelen..............................................................79
Achterruitwissers en -sproeiers................39
Ruitensproeier, achter........................................40
Wissen met intervallen......................................39
Wissen tijdens achteruitrijden.........................39
Achterste zijruiten..........................................53
Afspelen CD beëindigen..............................151
Afstandsbediening programmeren
Zie: Programmeren van de
afstandsbediening..........................................25
Airconditioning
Zie: Klimaatregeling.............................................67
Akoestische waarschuwingssignalen en
-indicaties......................................................59
Laag brandstofpeil..............................................59
Portier niet goed gesloten.................................59
Verlichting ingeschakeld...................................59
Vorst..........................................................................59
Alarm..................................................................34
Werking....................................................................34
Alarm inschakelen.........................................34
Alarm uitschakelen........................................34
Algemene informatie over
radiofrequenties..........................................25
Alternatieve frequenties............................148
Audiobediening...............................................35
Modus.......................................................................36
Seek (zoekfunctie)..............................................36
Volume.....................................................................35
Audiodisplays met tijd- en
datumaanduiding......................................142
Automatisch dimmende spiegel..............53
Automatische volumeregeling................148
Automatisch in- en uitschakelende
ruitenwissers.................................................38
Automatisch in- en uitschakelende
verlichting.......................................................43
Auto op vier wielen slepen.........................110
Autostore toets.............................................145
B
Bagagenetten..................................................98
Balance/fade (balans links/rechts,
voor/achter) regeling................................143
Bandenspanningen
Zie: Technische specificatie............................128
Banden
Zie: Velgen en banden.......................................122
Bass/treble (lage/hoge tonen)
regeling..........................................................143
Batterij van afstandsbediening
Zie: Batterij van afstandsbediening
vervangen...........................................................26
Batterij van afstandsbediening
vervangen.......................................................26
Bedieningselementen telefoon...............157
Afstandsbediening.............................................157
Bediening van de audio-installatie........143
Bekerhouders..................................................83
Tafeltjes op de rugleuningen............................83
Belangrijke audio-informatie...................138
CD etiketten..........................................................138
Labels op het audiotoestel.............................138
Bergen van de auto.......................................110
Bescherming van inzittenden....................20
Werking....................................................................20
Beveiligingscode............................................141
Beveiligingscode invoeren..........................141
Beveiligingscode vergeten.........................141
Beveiliging van uw
audio-installatie..........................................141
Bijlagen..............................................................174
177
Index
Brandstof en tanken......................................87
Technische specificatie.....................................88
Brandstofkwaliteit - Diesel.........................87
Opslaan voor de lange termijn........................87
Brandstofverbruik..........................................88
Brandstofverbruik
Zie: Technische specificatie.............................88
Buitenspiegels.................................................52
Handmatig inklapbare spiegels......................52
C
CD's aanbrengen..........................................150
CD's uitwerpen...............................................151
CD afspelen....................................................150
CD-nummers comprimeren......................151
CD-nummers herhalen................................151
CD-nummers scannen................................151
CD-speler........................................................150
Commandos audio-unit ..........................162
Auxiliary ingang....................................................167
CD-speler...............................................................162
Radio.......................................................................163
SD-kaart.................................................................167
Commandos navigatiesysteem..............173
Commandos telefoon...............................168
Een telefoonboek aanleggen...........................171
Hoofdinstellingen................................................173
Telefoon.................................................................168
Telefoonfuncties.................................................169
Contactslot......................................................85
Contactslot
Zie: Contactslot....................................................85
Controle koelvloeistofpeil
Zie: Motorkoelvloeistof controleren.............116
Controle oliepeil
Zie: Motorolie controleren................................115
Controle vloeistofpeil koppeling en
remsysteem..................................................116
D
Dakrekken en bagagedragers....................98
Imperiaal.................................................................98
De juiste zitpositie innemen.......................75
De motorkap openen en sluiten...............113
De motorkap openen.........................................113
De motorkap sluiten...........................................113
Dieselroetfilter................................................86
Regeneratie............................................................86
Dimmer
instrumentenpaneelverlichting.............82
DPF
Zie: Dieselroetfilter..............................................86
E
Een dieselmotor starten..............................85
Koude of warme motor.....................................85
Een wiel vervangen......................................122
Boordkrik................................................................122
Kriksteunpunten..................................................123
Reservewiel...........................................................124
Wiel aanbrengen.................................................126
Wiel opbergen......................................................126
Wielslotmoeren...................................................122
Wiel verwijderen..................................................124
Een zekering vervangen.............................104
Eerstehulpset.................................................102
Elektrisch bedienbare ruiten......................52
Portierruit aan bestuurderszijde
automatisch openen......................................52
Elektrische portiersloten
Zie: Vergrendelen en ontgrendelen................27
Elektrisch verstelbare
buitenspiegels..............................................52
Elektromagnetische
compatibiliteit.............................................174
Extra verwarming...........................................70
Algemene informatie..........................................70
Werkingsprincipe...................................................71
Extra voedingsaansluitingen ....................82
G
Gebruik maken van aandrijfregeling.......93
Gebruik maken van de parkeerhulp.......96
Gebruik maken van de telefoon - Auto's
met Navigatiesysteem ...........................159
Actieve telefoon afmelden.............................160
Bellen......................................................................159
Een inkomend gesprek ontvangen..............159
Een tweede oproep ontvangen....................160
Microfoon dempen............................................160
Van actieve telefoon veranderen.................160
178
Index
Gebruik maken van de telefoon - Auto's
zonder Navigatiesysteem .......................157
Actieve telefoon afmelden.............................159
Bellen.......................................................................157
Een inkomend gesprek ontvangen..............158
Een tweede oproep ontvangen.....................158
Microfoon dempen............................................158
Van actieve telefoon veranderen.................158
Gebruik maken van
stabiliteitsregeling......................................92
Gebruik van sneeuwkettingen..................127
Gebruik van veiligheidsgordels tijdens
zwangerschap..............................................23
Gebruik van winterbanden........................127
Gecodeerde sleutels.....................................33
Gemaksfuncties.............................................82
Gevarendriehoek..........................................102
Gloeilampentabel...........................................51
Gloeilampen vervangen..............................46
Achterlichtunits....................................................49
Derde remlicht......................................................49
Interieurverlichting..............................................50
Kentekenplaatverlichting..................................50
Koplampen.............................................................46
Leeslampen...........................................................50
Mistlampen, vóór.................................................48
Zijknipperlichten...................................................48
Gloeilampen vervangen
Zie: Gloeilampen vervangen............................46
Golfband toets..............................................145
H
Handgeschakelde versnellingsbak.........90
Achteruitversnelling inschakelen..................90
Handmatige klimaatregeling....................68
Airconditioning......................................................69
Luchtrecirculatie..................................................69
Snel verwarmen van het interieur.................69
Temperatuurregelknop......................................68
Toetsen voor luchtverdeling............................68
Ventilatie.................................................................69
Ventilator................................................................68
Voorruit ontdooien en ontwasemen............69
Handrem
Zie: Parkeerrem......................................................91
Hill launch assist (HLA)
Zie: Regeling voor bergop rijden
gebruiken............................................................94
HLA
Zie: Regeling voor bergop rijden.....................94
HLA
Zie: Regeling voor bergop rijden
gebruiken............................................................94
Hoofdsteunen..................................................78
Hoofdsteun instellen...........................................78
Hoofdsteun verwijderen....................................78
Hoogte van veiligheidsgordels
afstellen..........................................................22
Hulpstartkabels
Zie: Starten met hulpstartkabels ..................121
I
Immobilisatiesysteem inschakelen.........33
Immobilisatiesysteem
Zie: Motorstartblokkering..................................33
Immobilisatiesysteem uitschakelen.......33
In één oogopslag ..............................................9
Overzicht instrumentenpaneel.........................9
Portieren met de afstandsbediening
vergrendelen en ontgrendelen.....................11
Portieren met de sleutel vergrendelen en
ontgrendelen.......................................................11
Stationair toerental na het starten.................12
Stuurwiel instellen................................................12
Infoberichten...................................................64
Berichtenindicator...............................................64
Hellingstart.............................................................65
Niet goed gesloten portier(en).......................64
Onderhoud.............................................................66
Stabiliteitsregeling (ESP).................................66
Verlichting...............................................................66
Infodisplays......................................................60
Algemene informatie.........................................60
Informatiecentrum
Zie: Infodisplays...................................................60
Ingangsaansluiting (AUX IN)....................152
Inhouden en specificaties .........................132
Technische specificatie....................................132
Inleiding audio-installatie..........................138
Inleiding.................................................................7
179
Index
Inrijden...............................................................101
Banden....................................................................101
Motor........................................................................101
Remmen en koppeling......................................101
Instrumentenpaneel.....................................54
Interieurverlichting.........................................45
Leeslampen...........................................................46
ISOFIX verankeringspunten........................18
Tourneo Connect...................................................18
K
Katalysator........................................................87
Rijden met een auto met katalysator...........87
Kindersloten......................................................19
Tourneo Connect...................................................19
Kinderzitjes........................................................13
Kinderzitjes voor verschillende
gewichtsgroepen..............................................13
Kleine lakschade repareren......................120
Klimaatregeling...............................................67
Werking.....................................................................67
Koplamphoogte afstellen...........................44
Aanbevolen regelknopstanden......................44
Alle uitvoeringen...................................................44
L
Ladingsteunen
Zie: Dakrekken en bagagedragers.................98
LAV-plaatje (lastafhankelijke
remdrukregelklep)......................................131
Luchtroosters
Zie: Ventilatieroosters.........................................67
M
Menu's audio-installatie............................148
Meters.................................................................54
Brandstofpeilmeter.............................................56
Koelvloeistoftemperatuurmeter....................55
Mistachterlichten...........................................43
Mistlampen - Achter
Zie: Mistachterlichten.........................................43
Mistlampen - Voor
Zie: Voorste mistlampen...................................43
Motorkapslot
Zie: De motorkap openen en sluiten............113
Motorkoelvloeistof controleren................116
Bijvullen...................................................................116
Koelvloeistofpeil controleren..........................116
Motorolie controleren..................................115
Bijvullen...................................................................115
Het oliepeil controleren.....................................115
Motorstartblokkering....................................33
Werking....................................................................33
Motor starten en stoppen ..........................85
Algemene informatie..........................................85
Motor uitschakelen.......................................86
Auto's met turbocompressor..........................86
N
Nieuwsberichten..........................................149
Nummer selecteren.....................................150
O
Oliepeilstaaf - 1,8 l Duratorq-TDCi (Lynx)
diesel /1,8 l Duratorq-TDDi (Lynx)
diesel ..............................................................115
Onderdelen en accessoires..........................8
Onderhoud.......................................................112
Algemene informatie..........................................112
Technische specificatie.....................................118
Onjuiste beveiligingscode..........................141
Opbergruimtes................................................83
Opbergruimte bij de stoel.................................83
Opbergruimte boven de voorruit....................83
Over deze handleiding ....................................7
Overzicht audio-installatie.......................139
Overzicht motorruimte - 1,8 l
Duratorq-TDCi (Lynx) diesel /1,8 l
Duratorq-TDDi (Lynx) diesel .................114
Overzicht van symbolen.................................7
Symbolen in dit instructieboekje.......................7
Symbolen op uw auto...........................................7
P
Parkeerhulp .....................................................96
Werking....................................................................96
Parkeerrem........................................................91
Handrem aantrekken...........................................91
Handrem vrijzetten...............................................91
Op een helling parkeren.....................................91
180
Index
Passagiersairbag uitschakelen..................23
Airbag aan passagierszijde
inschakelen........................................................24
Airbag aan passagierszijde
uitschakelen......................................................24
Persoonlijke instellingen..............................63
De klok instellen....................................................63
ESP............................................................................63
Voertuiginstellingen............................................64
Plaatsen zekeringenhouders...................103
Centrale zekeringenkast..................................103
Zekeringenkast in de
motorcompartiment....................................103
Plaatsing van kinderzitjes............................15
Programmeren van de
afstandsbediening......................................25
Een nieuwe afstandsbediening
programmeren.................................................25
Ontgrendelfunctie opnieuw
programmeren.................................................25
R
Reductie geluidsvervorming
(CLIP)............................................................148
Regeling functie
verkeersinformatie....................................145
Instellen van het voorgeprogrammeerde
volume...............................................................146
Lokale of algemene
verkeersinformatie........................................146
Verkeersberichten beëindigen.......................146
Verkeersberichten inschakelen.....................145
Volume van de verkeersberichten...............146
Regeling voor bergop rijden
gebruiken.......................................................94
Het systeem activeren.......................................94
Het systeem deactiveren..................................95
Het systeem uitschakelen................................95
Regeling voor bergop rijden.......................94
Werking....................................................................94
Regionale modus (REG)............................149
Reinigen van binnenzijde auto.................120
Achterruiten..........................................................120
Instrumentenpaneelschermen,
LCD-schermen, radioschermen...............120
Veiligheidsgordels..............................................120
Reinigen van buitenzijde auto...................119
Achterruit reinigen...............................................119
Chromen onderdelen reinigen........................119
Koplampen reinigen...........................................119
Onderhoud van de lak.......................................119
Remmen.............................................................91
Werking.....................................................................91
Richtingaanwijzers........................................45
Ruiten en spiegels..........................................52
Ruitensproeiers
Zie: Ruitenwissers en ruitensproeiers...........38
Ruitensproeiervloeistof controleren.......117
Ruitenwisserbladen controleren.............40
Ruitenwisserbladen vervangen................40
Ruitenwissers en ruitensproeiers.............38
S
Setup Bluetooth...........................................156
Eisen voor een Bluetooth verbinding..........156
Telefoons bedienen...........................................156
Setup telefoon...............................................155
Een andere Bluetooth telefoon
aanmelden.......................................................156
Telefoonboek.......................................................155
Telefoonboekcategorieën................................155
Van een telefoon een actieve telefoon
maken................................................................156
Shuffle/random (door
elkaar/willekeurig)....................................150
Sleeppunten....................................................110
Sleepoog, achter.................................................110
Sleepoog, voor......................................................110
Tourneo Connect.................................................110
Transit Connect....................................................110
Sleutels en afstandsbediening.................25
Sloten..................................................................27
Sneeuwkettingen
Zie: Gebruik van sneeuwkettingen...............127
Specificatie-overzicht zekeringen..........106
Centrale zekeringenkast...................................107
Zekeringenkast in de
motorcompartiment....................................106
Spiegels
Zie: Ruiten en spiegels........................................52
Zie: Verwarmde ruiten en spiegels.................67
181
Index
Spraakgestuurd regelsysteem
gebruiken.......................................................161
Spraaklabel...........................................................162
Werking van het systeem.................................161
Spraaksturing..................................................36
Werking...................................................................161
Stabiliteitsregeling.........................................92
Werking....................................................................92
Standverwarming
Zie: Extra verwarming.........................................70
Starten met hulpstartkabels
Zie: Starten met hulpstartkabels ..................121
Starten met hulpstartkabels ....................121
Hulpstartkabels aansluiten.............................121
Motor starten.........................................................121
Station afstemtoetsen...............................146
Handmatig afstemmen....................................147
Scanfunctie...........................................................147
Zoeken....................................................................146
Stoelen...............................................................75
Stoelverhogers ................................................14
Kinderzitje (Groep 2)...........................................14
Zitverhoger (Groep 3)..........................................15
Storingen verhelpen
audio-installatie.........................................153
Stuurbekrachtigingsvloeistof
controleren....................................................117
Bijvullen....................................................................117
Stuurwiel afstellen.........................................35
Stuurwiel...........................................................35
T
Tanken...............................................................88
Tankklep............................................................88
Alle uitvoeringen..................................................88
Tourneo Connect.................................................88
Technische specificaties
Zie: Inhouden en specificaties ......................132
Telefoon
Zie: Gebruik maken van de telefoon - Auto's
met Navigatiesysteem ................................159
Zie: Gebruik maken van de telefoon - Auto's
zonder Navigatiesysteem ...........................157
Telefoon...........................................................155
Algemene informatie........................................155
Tijd en datum van de audio-installatie
instellen.........................................................142
12/24 uurs modus...............................................142
Datum en tijd veranderen................................142
Tips voor het rijden met ABS
Zie: Tips voor rijden met ABS ..........................91
Tips voor het rijden.......................................101
Tips voor rijden met ABS .............................91
Transport..........................................................98
Algemene informatie..........................................98
Trekken van een aanhanger.....................100
Steile hellingen...................................................100
Tripcomputer...................................................62
Actieradius tot de brandstoftank leeg
is.............................................................................63
Buitentemperatuur..............................................63
Dagteller..................................................................62
Gemiddeld brandstofverbruik.........................63
Gemiddelde snelheid.........................................63
Informatiedisplay, type 1....................................62
Informatiedisplay, type 2...................................62
Kilometerteller......................................................62
Menu.........................................................................63
Typegoedkeuringen......................................174
FCC/INDUSTRY CANADA NOTICE...............174
RX-42 - Conformiteitsverklaring...................174
V
Veiligheidsgordels vastmaken....................21
Veiligheidsgordels achterin...............................22
Veiligheidsgordels
Zie: Veiligheidsgordels vastmaken.................21
Veiligheidsmaatregelen...............................87
Veiligheidsuitrusting voor kinderen..........13
Velgen en banden.........................................122
Algemene informatie.........................................122
Technische specificatie....................................128
Ventilatie
Zie: Klimaatregeling.............................................67
Ventilatieroosters...........................................67
182
Index
Vergrendelen en ontgrendelen..................27
Achterklep vergrendelen en
ontgrendelen.....................................................27
Automatisch opnieuw vergrendelen............29
Bevestiging van het vergrendelen en
ontgrendelen.....................................................27
Centrale vergrendeling........................................27
De portieren openen...........................................30
De portieren van binnenuit vergrendelen en
ontgrendelen.....................................................29
Dubbele vergrendeling........................................27
Eén fase ontgrendeling......................................28
Geheugenvergrendeling schuifdeur..............29
Portieren met de afstandsbediening
vergrendelen en ontgrendelen...................28
Portieren met de sleutel dubbel
vergrendelen.....................................................28
Portieren ontgrendelen met behulp van de
sleutel...................................................................27
Portieren vergrendelen met behulp van de
sleutel...................................................................27
Twee fasen ontgrendeling................................28
Verlichtingsbediening...................................42
Grootlicht en dimlicht.........................................42
Home safe verlichting.........................................42
Lichtsignaal............................................................42
Parkeerlichten........................................................42
Standen van de lichtschakelaar.....................42
Verlichting.........................................................42
Versneld vooruit/achteruit........................150
Versnellingsbak/transmissie....................90
Versnellingsbak
Zie: Versnellingsbak/transmissie..................90
Verwarmde ruiten en spiegels...................67
Ruitverwarming.....................................................67
Verwarmbare buitenspiegels..........................68
Verwarmde stoelen........................................81
Verwarming
Zie: Klimaatregeling.............................................67
Verzorging van banden...............................127
Verzorging van de auto................................119
VIN
Zie: Voertuigidentificatienummer.................131
Vloermatten.....................................................84
Voertuigidentificatienummer....................131
Voertuigidentificatieplaatje.......................131
Voertuigidentificatie.....................................131
Voorkeuzetoetsen........................................145
Voorruitsproeiers............................................39
Voorruitwissers...............................................38
Intervalwissen.......................................................38
Voorste mistlampen.....................................43
Voorstoelen.......................................................75
Armsteun instellen...............................................77
Hellingshoek van de rugleuning
instellen...............................................................76
Lendensteun instellen........................................76
Passagiersstoel, voor, neerklappen................77
Stoelen naar voren en achteren
schuiven..............................................................75
Stoelhoogte instellen..........................................76
Voorzorgsmaatregelen voor koude
weersomstandigheden............................101
W
Waarschuwings- en
indicatielampen...........................................56
Berichtenindicator...............................................58
Controlelamp ABS...............................................56
Controlelamp airbag...........................................56
Controlelampen motor.......................................57
Controlelamp grootlicht....................................58
Controlelamp koplampen.................................57
Controlelamp laadstroom................................57
Controlelamp laag brandstofniveau............58
Controlelamp mistachterlicht........................58
Controlelamp mistlampen, vóór.....................57
Controlelamp oliedruk.......................................58
Controlelamp portier niet goed
gesloten...............................................................57
Controlelamp remsysteem..............................56
Controlelamp schakeling..................................58
Controlelamp stabiliteitsregeling (ESP) en
tractieregeling..................................................58
Controlelamp voorgloeien.................................57
Controlelamp water in brandstof..................59
Herinneringssysteem
veiligheidsgordel.............................................58
Indicator van onderhoudsinterval.................58
Richtingaanwijzers..............................................56
Waarschuwingsknipperlichten.................44
Waarschuwingssignaal
veiligheidsgordel..........................................22
Herinneringssysteem uitschakelen................23
183
Index
Wagen wassen
Zie: Reinigen van buitenzijde auto................119
Wassen
Zie: Reinigen van buitenzijde auto................119
Wat te doen bij pech ..................................102
Wegenkaartopbergvakken.........................84
Werking van de audio-installatie............143
Winterbanden
Zie: Gebruik van winterbanden......................127
Z
Zekeringen......................................................103
Zekeringlabels...............................................104
184
Index
CG3526nl
172


Need help? Post your question in this forum.

Forumrules


Report abuse

Libble takes abuse of its services very seriously. We're committed to dealing with such abuse according to the laws in your country of residence. When you submit a report, we'll investigate it and take the appropriate action. We'll get back to you only if we require additional details or have more information to share.

Product:

For example, Anti-Semitic content, racist content, or material that could result in a violent physical act.

For example, a credit card number, a personal identification number, or an unlisted home address. Note that email addresses and full names are not considered private information.

Forumrules

To achieve meaningful questions, we apply the following rules:

Register

Register getting emails for Ford Transit Connect at:


You will receive an email to register for one or both of the options.


Get your user manual by e-mail

Enter your email address to receive the manual of Ford Transit Connect in the language / languages: Dutch as an attachment in your email.

The manual is 4,07 mb in size.

 

You will receive the manual in your email within minutes. If you have not received an email, then probably have entered the wrong email address or your mailbox is too full. In addition, it may be that your ISP may have a maximum size for emails to receive.

The manual is sent by email. Check your email

If you have not received an email with the manual within fifteen minutes, it may be that you have a entered a wrong email address or that your ISP has set a maximum size to receive email that is smaller than the size of the manual.

The email address you have provided is not correct.

Please check the email address and correct it.

Your question is posted on this page

Would you like to receive an email when new answers and questions are posted? Please enter your email address.



Info