Dagverlichting
De koplampen branden wanneer het
contact is ingeschakeld en de
koplampbediening in stand A staat. Om
over te schakelen op grootlicht moet de
bediening van de verlichting eerst in stand
C staan.
WAARSCHUWINGSLAMPENEN
INDICATORS
Controlelamp ABS
Als de controlelamp brandt
onder het rijden, dan duidt dit
op een storing. De normale
remwerking blijft gehandhaafd (zonder
ABS). Laat het systeem zo snel mogelijk
door een goed opgeleide en vakkundige
monteur controleren.
Controlelamp airbag
Als de controlelamp brandt
onder het rijden, dan duidt dit
op een storing. Laat het
systeem onmiddellijk door een goed
opgeleide monteur controleren.
Controlelamp remblokslijtage
De controlelamp gaat branden
wanneer de remblokken zijn
versleten tot een vooraf
vastgestelde grens. Laat dit onmiddellijk
door een geschoolde monteur
controleren.
Lamp remsysteem
De lamp gaat branden wanneer
de parkeerrem wordt
ingeschakeld.
WAARSCHUWING
Verlaag geleidelijk uw snelheid en
breng de auto tot stilstand zodra dit
veilig kan. Gebruik de remmen
voorzichtig.
Als de lamp tijdens het rijden gaat
branden, controleer dan of de parkeerrem
niet is ingeschakeld. Als de parkeerrem
niet is ingeschakeld, dan is er een storing
aanwezig. Laat het systeem onmiddellijk
door een goed opgeleide monteur
controleren.
Controlelamp automatische
snelheidsregeling
De controlelamp gaat branden
wanneer u een snelheid heeft
ingesteld met behulp van de
snelheidsregeling.
Richtingaanwijzer
Knippert bij ingeschakelde
richtingaanwijzers. Een
plotselinge toename van de
knipperfrequentie duidt op een defecte
gloeilamp.
Controlelamp portier niet goed
gesloten
De controlelamp gaat branden
wanneer u de wagen op
contact heeft gezet en de
portieren, de motorkap of de achterklep
niet goed zijn gesloten.
Controlelampen motor
Controlelamp motorstoring
Controlelamp aandrijflijn
7