531343
303
Zoom out
Zoom in
Previous page
1/310
Next page
Feel the difference
FordGalaxy
FordS-MAX
Instructieboekje
De informatie in deze publicatie was correct ten tijde van het ter perse gaan. In het belang van de
technische ontwikkeling behouden wij ons het recht voor, specificaties, ontwerpen of onderdelen
zonder voorafgaande kennisgeving of verplichtingen te wijzigen. Deze publicatie, of een deel daarvan,
mag niet worden gereproduceerdof vertaald zonder onze toestemming. Fouten of omissies uitgesloten.
© Ford Motor Company 2008
Alle rechten voorbehouden.
Onderdeelnummer: 8M2J-19A321-CA (CG3533nl) 06/2008 20080707095036
Inleiding
Over deze handleiding..............................7
Overzicht van symbolen...........................7
Onderdelen en accessoires....................8
Kort overzicht
Kort overzicht............................................11
Veiligheidsuitrusting voor
kinderen
Kinderzitjes...............................................20
Zitverhogers.............................................21
Plaatsing van kinderzitjes.......................22
ISOFIX verankeringspunten...................25
Kindersloten.............................................27
Bescherming van
inzittenden
Werking.....................................................28
Veiligheidsgordels vastmaken..............30
Hoogte van veiligheidsgordels
afstellen.................................................32
Waarschuwingssignaal
veiligheidsgordel..................................32
Gebruik van veiligheidsgordels tijdens
zwangerschap.....................................32
Passagiersairbag uitschakelen.............33
Sleutels en afstandsbe-
diening
Gebruik van de sleutel............................34
Algemene informatie over
radiofrequenties..................................34
Programmeren van de
afstandsbediening...............................34
Batterij van afstandsbediening
vervangen.............................................35
Sloten
Vergrendelen en ontgrendelen............38
Centrale vergrendeling...........................41
Motorstartblokkering
Werking.....................................................43
Gecodeerde sleutels..............................43
Immobilisatiesysteem inschakelen......43
Immobilisatiesysteem uitschakelen.....43
Alarm
Werking.....................................................44
Alarm inschakelen...................................46
Alarm uitschakelen.................................46
Stuurwiel
Stuurwiel afstellen...................................47
Audiobediening........................................47
Ruitenwissers en ruiten-
sproeiers
Voorruitwissers........................................49
Automatisch in- en uitschakelende
ruitenwissers........................................49
Voorruitsproeiers.....................................50
Achterruitwissers en -sproeiers...........50
Koplampsproeiers...................................51
Ruitenwisserbladen controleren...........51
Ruitenwisserbladen vervangen.............51
Technische specificatie..........................53
Verlichting
Verlichtingsbediening.............................54
Automatisch in- en uitschakelende
verlichting..............................................55
Voorste mistlampen...............................55
Mistachterlichten.....................................55
Koplamphoogte afstellen......................55
Waarschuwingsknipperlichten..............57
Adaptief verlichtingssysteem, voor
(AFS)......................................................57
Richtingaanwijzers..................................59
Interieurverlichting...................................59
Een koplamp verwijderen......................60
1
Inhoudsopgave
Gloeilampen vervangen.........................61
Gloeilampentabel.....................................71
Ruiten en spiegels
Elektrisch bedienbare ruiten..................73
Buitenspiegels.........................................75
Elektrisch verstelbare
buitenspiegels......................................75
Binnenspiegel...........................................77
Automatisch dimmende spiegel...........77
Achterste zijruiten....................................77
Instrumenten
Meters.......................................................79
Waarschuwings- en
indicatielampen....................................81
Akoestische waarschuwingssignalen
en -indicaties........................................83
Infodisplays
Algemene informatie..............................85
Tripcomputer...........................................94
Persoonlijke instellingen.........................96
Infoberichten............................................98
Klimaatregeling
Werking...................................................108
Ventilatieroosters...................................108
Handmatige klimaatregeling................109
Automatische klimaatregeling.............112
Verwarmde ruiten en spiegels.............116
Extra verwarming...................................117
Stoelen
De juiste zitpositie innemen..................121
Handmatig verstelbare stoelen...........121
Elektrisch verstelbare stoelen.............122
Hoofdsteunen........................................124
Achterbank.............................................124
Verwarmde stoelen..............................129
Geventileerde stoelen..........................129
Armleuning, voor...................................130
Gemaksfuncties
Zonneschermen ....................................131
Dimmer
instrumentenpaneelverlichting.........131
Klok...........................................................131
Aansteker...............................................132
Asbak......................................................132
Extra voedingsaansluitingen................132
Bekerhouders........................................133
Dashboardkastje...................................133
Opbergruimtes......................................134
Wegenkaartopbergvakken.................136
Rugleuningtafeltjes................................136
Glashouder ............................................136
Geheugenfunctie..................................136
Kinder observatiespiegel ....................138
CD-wisselaar..........................................138
Aansluiting Auxiliary ingang (AUX IN)
..............................................................138
USB-poort..............................................138
De motor starten
Algemene informatie............................139
Contactslot.............................................139
Stuurwielblokkering...............................139
Een benzinemotor starten...................140
Een benzinemotor starten - Flex Fuel
(FF, ethanol).........................................141
Een dieselmotor starten.......................141
Dieselroetfilter (DPF).............................142
Motor uitschakelen...............................142
Motorverwarming..................................142
Brandstof en tanken
Veiligheidsmaatregelen........................144
Brandstofkwaliteit - Benzine................144
2
Inhoudsopgave
Brandstofkwaliteit - Flex Fuel (FF,
ethanol)...............................................144
Brandstofkwaliteit - Diesel...................145
Katalysator..............................................145
Tankklep..................................................145
Tanken.....................................................146
Tanken - Flex Fuel (FF, ethanol)..........146
Brandstofverbruik .................................146
Technische specificatie........................146
Versnel-
lingsbak/transmissie
Handgeschakelde versnellingsbak.....149
Automatische transmissie...................149
Remmen
Werking...................................................152
Tips voor rijden met ABS......................152
Parkeerrem............................................152
Elektronische parkeerrem (EPB)........153
Stabiliteitsregeling
Werking...................................................157
Gebruik maken van
stabiliteitsregeling...............................157
Hill launch assist (HLA)
Werking...................................................159
Gebruik van HLA ...................................159
Actieve schokdemperre-
geling
Werking...................................................162
Gebruik van de actieve
schokdemperregeling .....................162
Parkeerhulp
Werking...................................................163
Gebruik maken van de
parkeerhulp.........................................163
Snelheidsregeling (cruise
control)
Werking...................................................165
Gebruik maken van snelheidsregeling
(cruise control)...................................165
Adaptieve snelheidsre-
geling (ACC)
Werking...................................................167
Gebruik maken van ACC.....................168
Functie voorgangerwaarschuwing
(forward alert)......................................171
Transport
Algemene informatie.............................173
Bagageverankeringspunten................174
Schuifbare laadvloer .............................176
Opbergruimte onder vloer achterin.....177
Bagagenetten........................................178
Bagageafdekkingen..............................181
Dakrekken en bagagedragers.............181
Bevestigingspunten voor lading ........182
Hondenrek ............................................185
Aanhangers trekken
Trekken van een aanhanger................189
Afneembare trekhaakkogel.................189
Afneembare trekhaakkogel ................192
Tips voor het rijden
Inrijden.....................................................196
Nooduitrusting
Eerstehulpset.........................................197
Gevarendriehoek...................................197
Staat na een aanrijding
Componenten van veiligheidssysteem
inspecteren.........................................198
3
Inhoudsopgave
Zekeringen
Plaatsen zekeringenhouders..............199
Een zekering vervangen.....................200
Specificatie-overzicht zekeringen......201
Bergen van de auto
Sleeppunten...........................................210
Auto op vier wielen slepen...................210
Onderhoud
Algemene informatie............................212
De motorkap openen en sluiten.........213
Overzicht motorruimte - 2,0 l
Duratec-HE (MI4) ..............................214
Overzicht motorruimte - 2,3 l
Duratec-HE (MI4)...............................215
Overzicht motorruimte - 2.5L
Duratec-ST (VI5)................................216
Overzicht motorruimte - 1,8 l
Duratorq-TDCi (Lynx) diesel ............217
Overzicht motorruimte - 2,2 l
Duratorq-TDCi (DW) diesel .............218
Overzicht motorruimte - 2,0 l
Duratorq-TDCi (DW) diesel .............219
Oliepeilstaaf - 2,0 l Duratec-HE (MI4)
/2,3 l Duratec-HE (MI4)....................220
Oliepeilstaaf - 2.5L Duratec-ST
(VI5).....................................................220
Oliepeilstaaf - 1,8 l Duratorq-TDCi (Lynx)
diesel ...................................................221
Oliepeilstaaf - 2,0 l Duratorq-TDCi (DW)
diesel /2,2 l Duratorq-TDCi (DW)
diesel ...................................................221
Motorolie controleren...........................221
Motorkoelvloeistof controleren..........222
Controle vloeistofpeil koppeling en
remsysteem.......................................222
Stuurbekrachtigingsvloeistof
controleren.........................................223
Ruitensproeiervloeistof controleren...223
Technische specificatie.......................224
Verzorging van de auto
Reinigen van buitenzijde auto.............227
Reinigen van binnenzijde auto............228
Kleine lakschade repareren................228
Accu van de auto
Onderhoud van de accu.....................229
Gebruik van startkabels.......................229
Velgen en banden
Algemene informatie............................231
Een wiel vervangen...............................231
Bandenreparatieset ............................234
Run flat banden ....................................240
Verzorging van banden........................241
Gebruik van winterbanden..................241
Gebruik van sneeuwkettingen............241
Bandenspanningcontrolesysteem.....242
Technische specificatie.......................243
Voertuigidentificatie
Voertuigidentificatieplaatje..................246
Voertuigidentificatienummer (VIN).....246
Technische specificaties
Technische specificatie........................247
Telefoon
Algemene informatie............................253
Setup telefoon......................................253
Setup Bluetooth....................................254
Bedieningselementen telefoon..........255
Gebruik maken van de telefoon - Auto's
zonder Navigatiesysteem ...............255
Gebruik maken van de telefoon - Auto's
met Navigatiesysteem ....................259
Spraaksturing
Werking...................................................261
4
Inhoudsopgave
Spraakgestuurd regelsysteem
gebruiken............................................261
Commando’s audio-unit ....................262
Commando’s telefoon.........................273
Commando’s navigatiesysteem........277
Commando’s klimaatregeling.............277
Verbinding
Algemene informatie............................280
Extern apparaat aansluiten .................281
USB-apparaat gebruiken ...................282
iPod gebruiken .....................................285
Bijlagen
Typegoedkeuringen.............................289
Typegoedkeuringen.............................294
Elektromagnetische compatibiliteit....294
5
Inhoudsopgave
6
OVER DEZE HANDLEIDING
Hartelijk dank voor het kiezen van een
Ford. Wij raden u aan de tijd te nemen om
uw auto goed te leren kennen door dit
instructieboekje zorgvuldig te lezen. Hoe
meer u van uw auto afweet, des te beter
kunt u ermee omgaan en dat komt de
veiligheid en het rijplezier ten goede.
N.B.:
In deze handleiding worden de
producteigenschappen en beschikbare
opties van de gehele serie beschreven
(soms zelfs wanneer deze nog niet
algemeen verkrijgbaar zijn). Soms worden
opties beschreven waarmee uw auto niet
is uitgerust.
N.B.:
Gebruik uw auto altijd volgens de
geldende regels en wetgeving.
N.B.:
Overhandig bij verkoop van uw auto
dit instructieboekje aan de nieuwe
eigenaar. Het instructieboekje is een
onderdeel van de auto.
Deze auto is niet alleen goedgekeurd
door de nationaal erkende testorganisatie
TÜV maar heeft tevens het Britse
"goedkeuringszegel" ontvangen van de
Britse Allergie Stichting (BAF) voor de
allergievriendelijke eigenschappen.
Alle materialen die bij de fabricage van het
interieur van deze auto zijn gebruikt,
voldoen aan de strikte eisen van de TÜV
TOXPROOF Criteria Catalogus voor Auto
Interieurs van TÜV Produkt und Umwelt
GmbH en zijn erop gericht het risico van
allergische reacties tot een minimum te
beperken.
Bovendien beschermt een extra
pollenfilter de passagiers tegen allergie
opwekkende deeltjes in de buitenlucht.
De Britse Allergie Stichting (BAF) stelt dat
deze producten, mits goed gebruikt,
blootstelling aan chroom, nikkel, latex,
graspollen en andere ontvankelijke
substanties en vluchtige organische
samenstellingen kunnen reduceren.
Uit tests uitgevoerd door Allergy UK is
gebleken dat de blootstelling voor een
individu kan worden verminderd, maar dit
betekent niet altijd dat de
allergiesymptomen van een individu
verdwijnen. De mening van Allergy UK
geldt alleen voor de genoemde
producten en allergenen.
Het Goedkeuringszegel van de Britse
Allergie Stichting is een geregistreerd
handelsmerk van de EU.
Voor meer informatie: Neem contact op
met TÜV via www.tuv.com of met de
Britse Allergie Stichting
(liefdadigheidsregistratienr. 1094231) via
www.allergyuk.org of bel de helplijn in het
Verenigd Koninkrijk (alleen Engels) :
+44-(0)-1322-619898.
OVERZICHT VAN
SYMBOLEN
Symbolen in dit
instructieboekje
WAARSCHUWING
U riskeert de dood of ernstige
verwonding van uzelf en anderen
wanneer u niet de instructies
opvolgt waarop u door dit
waarschuwingssymbool wordt
geattendeerd.
7
Inleiding
LET OP
U riskeert beschadiging van uw auto
wanneer u niet de instructies opvolgt
waarop u door dit
waarschuwingssymbool wordt
geattendeerd.
Symbolen op uw auto
Wanneer u deze symbolen ziet, lees dan
eerst de betreffende instructies in dit
instructieboekje en volg deze op voordat
u iets aanraakt of probeert af te stellen.
ONDERDELEN EN
ACCESSOIRES
Nu kunt u er zeker van zijn dat
uw Ford onderdelen Ford
onderdelen zijn.
U Ford is volgens de hoogste normen
gebouwd met gebruik van Originele Ford
onderdelen van hoge kwaliteit. Met als
resultaat dat u er vele jaren met plezier in
kunt rijden.
Mocht het onverwachte plaatsvinden en
een belangrijk onderdeel moet worden
vervangen, dan raden wij u aan met niets
minder dan Originele Ford Onderdelen
genoegen te nemen.
Het gebruik van Originele Ford
Onderdelen verzekert dat uw auto in de
oorspronkelijke staat wordt teruggebracht
en zijn maximale restwaarde behoudt.
Originele Ford Onderdelen voldoen aan
de strenge veiligheidseisen en hoge eisen
ten aanzien van pasvorm, afwerking en
betrouwbaarheid. Eenvoudig gezegd: zij
staan in voor de laagst mogelijke
reparatiekosten, inclusief onderdelen en
arbeidsloon.
Het is nu eenvoudiger te bewijzen dat
werkelijk Originele Ford Onderdelen zijn
gebruikt. Het Ford logo is duidelijk op de
volgende onderdelen zichtbaar wanneer
Originele Ford Onderdelen zijn gebruikt.
Wanneer uw auto moet worden
gerepareerd, kijk dan of het duidelijk
zichtbare Ford beeldmerk te zien is en
controleer of uitsluitend Originele Ford
Onderdelen zijn gebruikt.
Kijk voor het Ford logo op de
volgende onderdelen
Plaatwerk
Spatscherm
Motorkap
Portieren
Kofferdeksel of achterklep
8
Inleiding
E94714
Bumper en radiateurgrille
Radiateurgrille
Voor- en achterbumper
E94715
Buitenspiegel
E94716
Ruit
Achterruit
Glazen dak
Zijruiten
Voorruit
9
Inleiding
E94717
Verlichting
Achterlichtunits
Koplampen
E94718
10
Inleiding
KORT OVERZICHT
Overzicht instrumentenpaneel - stuur links
A
W V ST PR Q OU
B EC F G IH J K L M ND
E74123
11
Kort overzicht
Overzicht instrumentenpaneel - stuur rechts
WP QRSTVO U
LKMN
E75798
ABE GDCJ HI F
Lichtschakelaars. Zie Verlichtingsbediening (bladzijde 54).
A
Luchtroosters. Zie Ventilatieroosters (bladzijde 108).
B
Richtingaanwijzers. Zie Richtingaanwijzers (bladzijde 59). Toetsen van
telefoon. Zie Bedieningselementen telefoon (bladzijde 255). Toetsen
van spraakbediening. Zie Spraakgestuurd regelsysteem gebruiken
(bladzijde 261).
C
Toetsen van de audio-installatie. Zie Audiobediening (bladzijde 47).
D
Instrumentengroep. Zie Meters (bladzijde 79).
E
12
Kort overzicht
Toetsen van het informatiedisplay. Zie Infodisplays (bladzijde 85).
F
Ruitenwisserschakelaar. Zie Voorruitwissers (bladzijde 49).
G
Audio- of navigatiesysteem. Zie afzonderlijke handleiding.H
Schakelaar elektronische stabiliteitsregeling (ESP). Zie Gebruik maken van
stabiliteitsregeling (bladzijde 157).
I
Schakelaar parkeerhulp. Zie Gebruik maken van de parkeerhulp
(bladzijde 163).
J
Schakelaar waarschuwingsknipperlichten. Zie
Waarschuwingsknipperlichten (bladzijde 57).
K
Controlelamp airbag aan passagierszijde uitgeschakeld. Zie
Passagiersairbag uitschakelen (bladzijde 33).
L
Opbergvak. Zie Opbergruimtes (bladzijde 134).
M
Schakelaars voor- en achterruitverwarming. Zie Verwarmde ruiten en
spiegels (bladzijde 116).
N
Toetsen klimaatregelsysteem. Zie Handmatige klimaatregeling (bladzijde
109). Zie Automatische klimaatregeling (bladzijde 112).
O
Aansteker. Zie Aansteker (bladzijde 132).
P
Contactslot.Q
Schakelaars snelheidsregeling (cruise control). Zie Gebruik maken van
snelheidsregeling (cruisecontrol) (bladzijde 165). Schakelaars adaptieve
snelheidsregeling. Zie Gebruik maken van ACC (bladzijde 168).
R
Verstelhendel stuurkolom. Zie Stuurwiel afstellen (bladzijde 47).
S
Knieairbag aan bestuurderszijde. Zie Werking (bladzijde 28).
T
Claxon.U
Schakelaars snelheidsregeling (cruise control). Zie Gebruik maken van
snelheidsregeling (cruisecontrol) (bladzijde 165). Schakelaars adaptieve
snelheidsregeling. Zie Gebruik maken van ACC (bladzijde 168).
V
Opbergvak. Zie Opbergruimtes (bladzijde 134).
W
Stuurwiel instellen
WAARSCHUWING
Stel nooit het stuurwiel in als de auto
in beweging is.
13
Kort overzicht
1
2
2
E95178
3
E95179
Zie Stuurwiel afstellen (bladzijde 47).
Stationair toerental na het
starten
Wanneer de motor koud is, kan het
stationaire toerental direct na het aanslaan
hoger zijn.
Zie De motor starten (bladzijde 139).
Elektrisch inklapbare spiegels
Zie Elektrisch verstelbare
buitenspiegels (bladzijde 75).
Achteruitkijkspiegel kantelen
Afhankelijk van de ingestelde
spiegelstand, zal de betreffende
buitenspiegel kantelen wanneer u de
achteruit inschakelt, zodat u de
trottoirband kunt zien.
Wanneer u deze voorziening voor de
eerste keer gebuikt, kantelen de spiegels
in een standaard ingestelde stand. U kunt
de hoek waarmeer de spiegels kantelen
instellen.
Zie Elektrisch verstelbare
buitenspiegels (bladzijde 75).
14
Kort overzicht
Informatiedisplays
E70499
Navigeer met de pijltoetsen door de
menu's en druk op OK om een keuze te
maken.
Zie Infodisplays (bladzijde 85).
Automatisch in-/uitschakelde
verlichting
E70719
Afhankelijk van het omgevingslicht gaan
de koplampen automatisch aan en uit.
Zie Verlichtingsbediening (bladzijde
54).
Richtingaanwijzers
E70727
N.B.:
Beweeg de
richtingaanwijzerschakelaar kort omhoog
of omlaag; de richtingaanwijzers
knipperen dan slechts driemaal.
Automatisch wissen
B
C
D
A
E70696
Een wisslagA
Automatisch wissenB
Normaal wissenC
Snel wissenD
15
Kort overzicht
E70316
A
B
Hoge gevoeligheidA
Lage gevoeligheidB
Zie Automatisch in- en
uitschakelende ruitenwissers
(bladzijde 49).
Geheugenfunctie
WAARSCHUWING
Gebruik de geheugenfunctie niet
tijdens het rijden.
A
B
E86768
Bedieningsorganen
stoelverstelling.
A
Insteltoetsen geheugenB
1. Zet het contact aan.
2. Stel de stoel en de buitenspiegels in
de gewenste stand.
3.
Druk op de gewenste insteltoets B en
houd deze ingedrukt tot ter
bevestiging een gongsignaal klinkt.
Zie Geheugenfunctie (bladzijde 136).
Handbediende klimaatregeling
Interieur snel verwarmen
E71377
Interieur snel afkoelen
E71381
16
Kort overzicht
Voorruitontdooienen ontwasemen
E71382
Zie Handmatige klimaatregeling
(bladzijde 109).
Automatische klimaatregeling
E70304
Zie Automatische klimaatregeling
(bladzijde 112).
Luchtroosters achterin
E73131
A
B
C
Luchtstroom uit onderste
luchtrooster
A
Luchtstroom uit bovenste
luchtrooster
B
Bovenste luchtroosterC
Selecteer stand B om de achterste
zijruiten te ontdooien of te ontwasemen.
17
Kort overzicht
Handgeschakelde
versnellingsbak
Achteruitversnelling inschakelen
E99067
Bij sommige auto's moet de kraag
omhoog worden gebracht tijdens
inschakelen van de achteruit.
Zie Handgeschakelde
versnellingsbak (bladzijde 149).
Automatische transmissie
Standen van transmissiehendel
E80836
S
ParkerenA
AchteruitB
NeutraalC
RijdenD
Handmatig schakelen en
sportmodus
S
WAARSCHUWING
Druk het rempedaal in voordat u de
keuzehendel verplaatst en houd het
ingedrukt tot u wegrijdt.
Zie Automatische transmissie
(bladzijde 149).
Elektrische parkeerrem (EPB)
EPB inschakelen
E70528
EPB handmatig uitschakelen
E70529
18
Kort overzicht
Houd het rem- of koppelingspedaal
ingedrukt en druk de schakelaar in.
Automatisch loszetten - loszetten
bij het wegrijden (DAR)
Schakel de eerste versnelling of de
achteruit in, rijd normaal weg en de EPB
wordt vanzelf losgezet.
Zie Elektronische parkeerrem
(EPB) (bladzijde 153).
19
Kort overzicht
KINDERZITJES
E68916
WAARSCHUWINGEN
Laat kinderen met een lengte van
minder dan 150 centimeter of jonger
dan 12 jaar plaatsnemen in een
geschikt, goedgekeurd kinderzitje, dat op
de achterbank is geplaatst.
Oorspronkelijke tekst volgens ECE
R94.01: Extreme Hazard! Do not use
a rearward facing child restraint on
a seat protected by an air bag in front of
it!
Lees de instructies van de fabrikant
en volg deze op wanneer u een
kinderzitje aanbrengt.
Verander op geen enkele wijze het
kinderzitje.
Neem tijdens het rijden geen
kinderen op schoot.
Laat kinderen niet zonder toezicht
in uw auto achter.
Wanneer uw auto bij een aanrijding
betrokken is geweest, laat dan het
kinderzitje door een hiertoe
opgeleide monteur controleren.
N.B.:
De wettelijke voorschriften t.a.v. het
gebruik van kinderzitjes zijn per land
verschillend.
Alleen kinderzitjes die volgens
ECE-R44.03 (of later) gecertificeerd zijn,
zijn getest en goedgekeurd voor gebruik
in uw auto. Een aantal zijn leverbaar via
uw dealer.
Kinderzitjes voor verschillende
gewichtsgroepen
Gebruik het correcte kinderzitje als volgt:
Babyzitje
E68918
Plaats kinderen met een lichaamsgewicht
van minder dan 13 kilogram in een
achterwaarts gericht babyzitje (groep 0+),
dat op de achterstoel is geplaatst.
20
Veiligheidsuitrusting voor kinderen
Kinderveiligheidszitje
E68920
Vervoer kinderen met een
lichaamsgewicht van 13 tot 18 kilogram in
een kinderveiligheidszitje (groep 1), dat op
de achterbank is geplaatst.
ZITVERHOGERS
WAARSCHUWINGEN
Bevestig een kinderzitje of een
zitverhoger nooit alleen met de
heupgordel.
Bevestig een kinderzitje of een
zitverhoger niet met een
veiligheidsgordel die niet gespannen
is of gedraaid zit.
Leg de schoudergordel niet onder
de arm of achter de rug van het kind
langs.
Gebruik geen kussens, boeken of
handdoeken om het kind hoger te
laten zitten.
Zorg ervoor dat uw kinderen
rechtop zitten.
WAARSCHUWINGEN
Laat kinderen met een
lichaamsgewicht van meer dan 15
kilogram maar met een lengte van
minder dan 150 centimeter in een
kinderzitje of op een zitverhoger
plaatsnemen.
LET OP
Wanneer u een kinderzitje op een
achterbank gebruikt, zorg dan dat
het kinderzitje stevig tegen de stoel
rust. De hoofdsteun moet wellicht worden
opgetild of verwijderd. Zie
Hoofdsteunen (bladzijde 124).
Kinderzitje (groep 2)
E70710
Wij raden het gebruik van een kinderzitje
aan, dat uit een zitverhoger met een
rugleuning bestaat in plaats van alleen een
zitverhoger. De hogere zitpositie zorgt
ervoor dat de standaard veiligheidsgordel
correct over het midden van de schouder
van het kind en de heupgordel over de
heupen komt te liggen.
21
Veiligheidsuitrusting voor kinderen
Zitverhoger (groep 3)
E68924
PLAATSING VAN
KINDERZITJES
WAARSCHUWINGEN
Wanneer u een kinderzitje op de
tweede zitrij met een steun gebruikt,
let er dan op dat de steun stevig op
het paneel van de opbergruimte onder
de vloer steunt. Zorg ervoor dat u het
schuimrubber vulstuk correct binnen het
opbergvak aanbrengt en dat u de steun
correct monteert.
Wanneer een voorwaarts gericht
kinderzitje op een stoel op de
tweede zitrij wordt geplaatst,
verwijder dan de hoofdsteun van die stoel.
Zorg dat bij het aanbrengen van een
kinderzitje met behulp van de
veiligheidsgordels van de auto dat
de gordels niet slap zitten.
N.B.:
Wanneer een kinderzitje op een
stoel op de tweede zitrij wordt geplaatst,
breng dan de stoel in de meest praktische
stand voor de bestuurder.
Plaatsen voor het kinderzitje
Gewichtsgroepen
Zitplaatsen
IIIIII0+0
22 - 36 kg15 - 25 kg9 - 18 kgTot 13 kgTot 10 kg
Zitverhoger ofkussen
Kindervei-
ligheids-
zitje
Babyzitje
UF¹UF¹UF¹XX
Front-airbag aan
passagierszijde AAN
Voorstoel aan passa-
gierszijde met airbag
UIT
UUUUU
Stoelen op de tweede
zitrij
22
Veiligheidsuitrusting voor kinderen
Gewichtsgroepen
Zitplaatsen
IIIIII0+0
22 - 36 kg15 - 25 kg9 - 18 kgTot 13 kgTot 10 kg
Zitverhoger ofkussen
Kindervei-
ligheids-
zitje
Babyzitje
UUUUUDerde zitrij Galaxy
UFUFUFL, UFL, UFDerde zitrij S-MAX
X Niet geschikt voor kinderen van deze gewichtsgroep.
U Geschikt voor universele kinderzitjes die zijn goedgekeurd voor deze gewichtsgroep.
Geschikt voor universele kinderzitjes die zijn goedgekeurd voor deze gewichtsgroep.
Wij raden u echter aan een door de overheid goedgekeurd kinderzitje te gebruiken dat
op de achterbank is geplaatst.
L Alleen geschikt voor de volgende achterwaarts geplaatste kinderzitjes: Roemer
Baby-Safe (E1-04301146), Roemer Baby-Safe Plus (E1-04301146), Britax Cosy Tot
(E1-04301146), Britax Cosy Tot Premium (E1-04301146), Maxi-Cosi Cabrio
(E4-44R-043517).
UF Geschikt voor universele, voorwaarts gerichte kinderzitjes, goedgekeurd voor
gebruik in deze gewichtsgroep.
UF¹ Geschikt voor universele, voorwaarts gekeerde kinderzitjes, die zijn goedgekeurd
voor gebruik in deze gewichtsgroep. Wij raden u echter aan een door de overheid
goedgekeurd kinderzitje te gebruiken dat op de achterbank is geplaatst.
ISOFIX kinderzitjes
Gewichtsgroepen
Zitplaatsen
IIIIII0+0
22 - 36 kg15 - 25 kg9 - 18 kgTot 13 kgTot 10 kg
Zitverhoger ofkussen
Kindervei-
ligheids-
zitje
Babyzitje
XXIUIUIU
ISOFIX kinderzitjes op
tweede zitrij
XX
A, B, B1, C,
D
C, D, EE
ISOFIX op tweede zitrij,
maatklasse
*
X Niet geschikt voor kinderen van deze gewichtsgroep.
23
Veiligheidsuitrusting voor kinderen
U Geschikt voor universele ISOFIX kinderzitjes die zijn goedgekeurd voor deze
gewichtsgroep.
*
Als omschreven in ECE-R16.
N.B.:
Wanneer u een ISOFIX kinderzitje aanschaft, let er dan op dat dit geschikt is voor
de gewichtsgroep van uw kind en dat de ISOFIX maatklasse geschikt is voor de plaats
waar het zitje wordt aangebracht.
24
Veiligheidsuitrusting voor kinderen
ISOFIX
VERANKERINGSPUNTEN
WAARSCHUWING
Gebruik bij toepassing van het
ISOFIX systeem een voorziening dat
voorkomt dat de veiligheidsgordel
kan draaien. Wij raden het gebruik van
een veiligheidsgordel aan de bovenzijde
of een steun aan.
N.B.:
Wanneer u een ISOFIX kinderzitje
aanschaft, let er dan op dat dit geschikt
is voor de gewichtsgroep van uw kind en
dat de ISOFIX maatklasse geschikt is voor
de plaats waar het zitje wordt
aangebracht. Zie Plaatsing van
kinderzitjes (bladzijde 22).
Uw auto is uitgerust met ISOFIX
verankeringspunten die geschikt zijn voor
het gebruik van goedgekeurde ISOFIX
kinderzitjes.
Het ISOFIX systeem bestaat uit twee
stevige bevestigingsarmen aan het
kinderzitje, die op de verankeringspunten
op de buitenste zitplaatsen van de
tweede zitrij tussen de rugleuning en de
zitting worden bevestigd.
Verankeringspunten voor de
veiligheidsgordels aan de bovenzijde
zitten achter de zitplaatsen links- en
rechtsachter.
Verankeringspunten bovenste
gordel
E75532
Een kinderzitje met een
veiligheidsgordel aan de
bovenzijde bevestigen
WAARSCHUWING
Bevestig de veiligheidsgordel aan
de bovenzijde aan geen ander punt
dan aan het verankeringspunt dat
hiervoor is bestemd.
N.B.:
Verwijder zo nodig het
bagageafdekpaneel om de montage te
vergemakkelijken. Zie
Bagageafdekkingen (bladzijde 181).
1. Verwijder de hoofdsteun. Zie
Hoofdsteunen (bladzijde 124).
WAARSCHUWING
Zorg ervoor dat de gordel aan de
bovenzijde niet doorhangt of
gedraaid is en goed op het
verankeringspunt is bevestigd.
2. Geleid de gordel naar het
verankeringspunt.
25
Veiligheidsuitrusting voor kinderen
E75531
3. Druk het kinderzitje stevig naar
achteren zodat de onderste ISOFIX
verankeringspunten goed aangrijpen.
4. Bevestig de veiligheidsgordel volgens
de instructies van de fabrikant van het
kinderzitje.
26
Veiligheidsuitrusting voor kinderen
KINDERSLOTEN
WAARSCHUWING
Wanneer de kindersloten in werking
zijn gesteld, kunnen de portieren
niet van binnenuit worden geopend.
E73697
A
B
VergrendelenA
OntgrendelenB
27
Veiligheidsuitrusting voor kinderen
WERKING
Airbags
WAARSCHUWINGEN
Wijzig de voorzijde van de wagen
op geen enkele wijze. Dit zou
nadelige gevolgen voor het
ontvouwen van de airbags kunnen
hebben.
Oorspronkelijke tekst volgens ECE
R94.01: Extreme Hazard! Do not use
a rearward facing child restraint on
a seat protected by an airbag in front of
it!
Draag een veiligheidsgordel en houd
voldoende afstand tussen uzelf en
het stuurwiel. Alleen wanneer de
veiligheidsgordel correct wordt gedragen,
kan deze u in een zodanige positie
houden dat de airbag optimaal zijn werk
kan doen. Zie De juiste zitpositie
innemen (bladzijde 121).
Laat reparaties aan het stuurwiel,
de stuurkolom, stoelen, airbags en
veiligheidsgordel uitvoeren door een
goed opgeleide monteur.
Houd de gebieden voor de airbags
vrij. Breng niets aan op of over de
panelen van de airbags.
Steek geen scherpe voorwerpen in
gebieden waar airbags zijn
gemonteerd. Dit zou nadelige
gevolgen voor het ontvouwen van de
airbags kunnen hebben en de airbags
kunnen beschadigen.
Gebruik stoelhoezen die zijn
ontworpen voor stoelen met
zij-airbags. Laat deze aanbrengen
door een goed opgeleide monteur.
N.B.:
Het opblazen van een airbag gaat
gepaard met een luide knal en u ziet een
onschadelijke, poederachtige stofwolk.
Dit is normaal.
N.B.:
Reinig de panelen van de airbags
met een vochtige doek.
Airbags voor de bestuurder en
passagier, voorin
E74302
De frontairbags treden in werking bij
zware frontale aanrijdingen of bij
aanrijdingen binnen een hoek van
maximaal 30 graden van links of van
rechts. De airbags worden in enkele
milliseconden opgeblazen en stromen
weer leeg zodra zij in contact komen met
de lichamen van de inzittenden, waardoor
de voorwaartse beweging wordt
opgevangen. Bij lichte aanrijdingen, het
over de kop slaan van de auto of bij
aanrijdingen van opzij of van achteren
worden de frontairbags niet geactiveerd.
Knieairbag voor de bestuurder
LET OP
Probeer het paneel van de knieairbag
voor de bestuurder niet te openen.
28
Bescherming van inzittenden
De knieairbag voor de bestuurder treedt
in werking bij zware frontale aanrijdingen
of bij aanrijdingen binnen een hoek van
maximaal 30 graden van links of van
rechts. De airbag wordt in enkele
milliseconden opgeblazen en stroomt
weer leeg zodra hij in contact komt met
het lichaam van de inzittende, waardoor
hij een kussen vormt tussen de knieën
van de bestuurder en de stuurkolom.
Tijdens het over de kop slaan van de auto,
aanrijdingen van achteren en opzij wordt
de knieairbag niet geactiveerd.
Positie van onderdeel: Zie Kort
overzicht (bladzijde 11).
N.B.:
De knieairbag heeft een lagere
activeringsdrempel dan de frontairbags.
Tijdens een lichte aanrijding is het mogelijk
dat alleen de knieairbag wordt
geactiveerd.
Zijairbags
E72658
De zijairbags bevinden zich in de zijkant
van de rugleuningen van de voorstoelen.
Een label op de rugleuning geeft aan dat
uw auto is uitgerust met zijairbags.
De zijairbags worden geactiveerd bij
zware zijdelingse aanrijdingen. De airbags
worden in enkele milliseconden
opgeblazen en stromen weer leeg zodra
zij in contact komen met de lichamen van
de inzittenden, waardoor zij bescherming
bieden aan de omgeving van borst en
schouder. Bij lichte aanrijdingen van opzij,
het over de kop slaan van de auto,
aanrijdingen van voren of van achteren
worden de zijairbags niet geactiveerd.
Side curtains
E75004
Achter de bekledingspanelen boven de
voorste en achterste zijruiten zijn side
curtains aangebracht. Opschriften in reliëf
op de B-stijlen geven aan dat de wagen
is uitgerust met side curtains.
De side curtains worden geactiveerd bij
zware zijdelingse aanrijdingen. De airbag
wordt in enkele milliseconden opgeblazen
en stroomt weer leeg zodra hij in contact
komt met het lichaam van de inzittende,
waardoor hij bescherming biedt aan het
hoofd. Bij lichte zijdelingse aanrijdingen,
frontale aanrijdingen, aanrijdingen van
achteren of het over de kop slaan van de
auto worden de side curtains niet
geactiveerd.
29
Bescherming van inzittenden
Veiligheidsgordels
WAARSCHUWINGEN
Draag een veiligheidsgordel en houd
voldoende afstand tussen uzelf en
het stuurwiel. Alleen wanneer u de
veiligheidsgordel op de juiste wijze draagt,
kan deze u op uw plaats houden,
waardoor de airbag zijn maximale
bescherming kan bieden. Zie De juiste
zitpositie innemen (bladzijde 121).
Gebruik een veiligheidsgordel nooit
voor meer dan een persoon.
Gebruik voor iedere stoel het juiste
gordelslot.
Zorg ervoor dat de veiligheidsgordel
niet slap of gedraaid zit.
Draag geen dikke kleding. De
veiligheidsgordels bieden optimale
bescherming wanneer ze
nauwsluitend worden gedragen.
Leg de schoudergordel over het
midden van de schouder en leg de
heupgordel strak over uw heupen.
De oprolmechanismen van de
veiligheidsgordels voor de bestuurder en
de passagier voorin zijn voorzien van een
gordelspanner. De gordelspanners
hebben een lagere activeringsdrempel
dan de airbags. Bij lichte aanrijdingen is
het mogelijk dat alleen de gordelspanners
worden geactiveerd.
VEILIGHEIDSGORDELS
VASTMAKEN
WAARSCHUWING
Steek de slottong in het gordelslot
tot een zachte klik hoorbaar is.
Wanneer de veiligheidsgordel niet
correct is bevestigd, hoort u geen klik.
N.B.:
De slottongen zijn zodanig
ontworpen dat u ze alleen in het juiste
gordelslot kunt steken.
E74124
E74127
Trek de veiligheidsgordel gelijkmatig uit.
De veiligheidsgordel kan blokkeren
wanneer deze te snel wordt uitgetrokken
of wanneer de wagen op een helling
staat.
30
Bescherming van inzittenden
Druk op de rode knop om de
veiligheidsgordel te ontgrendelen. Laat
hem volledig en geheel oprollen.
Veiligheidsgordel op tweede
zitrij
E74125
2
1
3
Het oprolmechanisme van de
veiligheidsgordel van de middelste
achterstoel bevindt zich in het dak.
Veiligheidsgordel vastmaken:
1. Trek de veiligheidsgordel gelijkmatig
uit. De veiligheidsgordel kan blokkeren
wanneer deze te snel wordt
uitgetrokken of wanneer de wagen
op een helling staat.
2. Steek de kleinere slottong in het
zwarte gordelslot aan de rechterzijde
van de middelste stoel (1).
3. Trek vervolgens de grotere slottong
over de heup en steek hem in het
gordelslot links van de middelste stoel
(2).
4. Druk de rode toets op het linker
gordelslot in om de veiligheidsgordel
los te maken. Laat de gordel oprollen.
N.B.:
Wanneer de veiligheidsgordel
continu wordt gebruikt, kunt u de slottong
in het zwarte gordelslot laten zitten.
Wanneer hij niet wordt gebruikt of
wanneer u de achterstoelen neerklapt of
verschuift, moet u de veiligheidsgordel
van het zwarte gordelslot losmaken.
1. Druk op de knop aan de zijkant van
het zwarte gordelslot om de gordel
los te maken. Laat de gordel helemaal
en geleidelijk terugglijden in de
oprolautomaat in het dak.
2. Steek de grote slottong in de
uitsparing naast het uiteinde van de
veiligheidsgordel.
3. Vouw de kleine slottong terug en
steek hem in de sleuf (3).
31
Bescherming van inzittenden
HOOGTE VAN
VEILIGHEIDSGORDELS
AFSTELLEN
E73135
Trek om de hoogte in te stellen de
D-vormige ring uit en schuif het
bevestigingspunt omhoog.
Trek de D-vormige ring uit om het
bevestigingspunt te laten zakken, houd
de ontgrendelknop ingedrukt en schuif
het bevestigingspunt naar beneden.
N.B.:
Door het stelmechanisme iets in te
drukken terwijl u de knop indrukt komt het
verstelmechanisme makkelijker los.
WAARSCHUWINGSSIGNAAL
VEILIGHEIDSGORDEL
WAARSCHUWING
Ga niet op een in het gordelslot
gestoken veiligheidsgordel zitten
om te voorkomen dat het
herinneringssysteem wordt geactiveerd.
Het veiligheidssysteem voor inzittenden
biedt alleen optimale veiligheid wanneer
u de veiligheidsgordel correct gebruikt.
De lamp van het
herinneringssysteem gaat
branden en er klinkt een
akoestisch signaal wanneer u of de
passagier op de voorstoel de
veiligheidsgordel niet hebt omgedaan en
de rijsnelheid meer dan 10 km/h (6 mph)
bedraagt. De lamp gaat ook branden
wanneer de veiligheidsgordels worden
losgemaakt wanneer de wagen in
beweging is. Het akoestisch signaal wordt
na na vijf minuten uitgeschakeld maar de
lamp van het herinneringssysteem blijft
branden tot u de veiligheidsgordel hebt
omgedaan.
Herinneringssysteem
uitschakelen
Neem contact op met uw Ford dealer.
GEBRUIK VAN
VEILIGHEIDSGORDELS
TIJDENS ZWANGERSCHAP
E68587
WAARSCHUWING
Breng de veiligheidsgordel voor uw
eigen veiligheid, maar ook voor dat
van uw ongeboren kind op correcte
wijze aan. Draag niet alleen de heupgordel
of de schoudergordel.
32
Bescherming van inzittenden
De heupgordel moet comfortabel over
de heupen liggen aan de onderzijde van
uw zwangere buik. Leg de
schoudergordel tussen uw borsten,
boven en aan de zijkant van uw zwangere
buik.
PASSAGIERSAIRBAG
UITSCHAKELEN
WAARSCHUWING
Zorg ervoor dat de airbag aan
passagierszijde is uitgeschakeld
wanneer u een kinderzitje
achterwaarts op de passagiersstoel
voorin plaatst.
E71313
Schakelaar voor airbag aan
passagierszijde monteren
WAARSCHUWING
Wanneer u een kinderzitje op een
stoel moet plaatsen, waarvoor zich
een operationele airbag bevindt, laat
dan een schakelaar monteren waarmee
de airbag aan passagierszijde kan worden
uitgeschakeld. Raadpleeg uw dealer voor
meer informatie.
N.B.:
De sleutelschakelaar wordt in het
handschoenenkastje gemonteerd en op
het instrumentenpaneel wordt een
controlelamp aangebracht.
Wanneer de controlelamp van de airbag
tijdens het rijden gaat branden of
knipperen, duidt dit op een storing. Zie
Waarschuwings- en
indicatielampen (bladzijde 81).
Verwijder het kinderzitje en laat het
systeem onmiddellijk controleren.
Airbag aan passagierszijde
uitschakelen
A B
E71312
UitgeschakeldA
IngeschakeldB
Zet de schakelaar in stand A.
Controleer bij het aanzetten van het
contact, of de controlelamp airbag aan
passagierszijde uitgeschakeld gaat
branden.
Airbag aan passagierszijde
inschakelen
WAARSCHUWING
Zorg ervoor dat de airbag aan de
passagierszijde is ingeschakeld
wanneer zich geen kinderzitje op
de passagiersstoel voorin bevindt.
Zet de schakelaar in stand B.
33
Bescherming van inzittenden
GEBRUIK VAN DE SLEUTEL
Afstandsbediening met
inklapbaar sleutelblad
E74382
ALGEMENE INFORMATIE
OVER RADIOFREQUENTIES
LET OP
De radiofrequentie van de
afstandsbediening kan ook worden
gebruikt door andere zenders met
een klein bereik (bijvoorbeeld
zendamateurs, medische apparatuur,
draadloze hoofdtelefoons,
afstandsbedieningen en alarmsystemen).
Wanneer de frequenties worden
gestoord, kunt u geen gebruik meer
maken van uw afstandsbediening. De
portieren kunt u met de sleutel
vergrendelen en ontgrendelen.
N.B.:
U kunt de portieren ontgrendelen
wanneer u de toetsen op de
afstandsbediening per ongeluk indrukt.
Het bereik tussen uw afstandsbediening
en uw auto is afhankelijk van de
omgeving.
PROGRAMMEREN VAN DE
AFSTANDSBEDIENING
U kunt maximaal acht
afstandsbedieningen voor uw auto
programmeren (inclusief die met uw auto
werd meegeleverd).
Een nieuwe afstandsbediening
programmeren
1. Steek de sleutel in het contactslot.
2.
Draai de sleutel van stand 0 naar II en
vervolgens terug naar 0. Doe dit vier
keer snel achter elkaar (ongeveer één
keer per seconde).
3. Verwijder de sleutel uit het contactslot
en druk op een willekeurige toets op
de afstandsbediening.
4. Steek de sleutel weer in het
contactslot, draai de sleutel naar stand
II en draai de sleutel vervolgens naar
0. Verwijder de sleutel en test de
afstandsbediening om te bevestigen
dat de programmering met succes is
uitgevoerd.
Ontgrendelfunctie opnieuw
programmeren
N.B.:
Wanneer u de ontgrendeltoets op
de afstandsbediening indrukt, worden alle
portieren ontgrendeld of wordt alleen het
bestuurdersportier ontgrendeld. Door
opnieuw op de ontgrendeltoets te
drukken worden alle portieren
ontgrendeld.
Houd de vergrendel- en vergrendeltoets
op de afstandsbediening minimaal vier
seconden tegelijkertijd ingedrukt bij
uitgeschakeld contact. De
richtingaanwijzers knipperen tweemaal
om de wijziging te bevestigen.
Herhaal de procedure om de
oorspronkelijke ontgrendelfunctie in te
schakelen.
34
Sleutels en afstandsbediening
BATTERIJ VAN
AFSTANDSBEDIENING
VERVANGEN
Afstandsbediening met
inklapbaar sleutelblad
E74383
1
1. Steek een schroevendraaier zover
mogelijk in de sleuf aan de zijkant van
de afstandsbediening. Druk de
schroevendraaier in de richting van
het sleutelblad en verwijder dit.
E74384
2
2. Draai de schroevendraaier in de
afgebeelde richting om een begin te
maken de twee huishelften van de
afstandsbediening van elkaar te
scheiden.
3
E74385
3. Draai de schroevendraaier in de
afgebeelde richting om de twee
huishelften van de afstandsbediening
van elkaar te scheiden.
LET OP
Raak de batterijcontacten of de
printplaat niet met de
schroevendraaier aan.
4. Maak de batterij voorzichtig met de
schroevendraaier los.
5. Breng een nieuwe batterij (3V CR
2032) aan met de + naar beneden
gekeerd.
6. Zet de twee huishelften van de
afstandsbediening op elkaar vast.
7. Breng het sleutelblad aan.
35
Sleutels en afstandsbediening
Afstandsbediening zonder
inklapbaar sleutelblad
Type 1
E74386
1. Steek een schroevendraaier in de
uitsparing aan de achterzijde van de
sleutel en verwijder het sleutelblad.
2. Maak de klemmen met de
schroevendraaier los en scheid de
twee huishelften van de
afstandsbediening.
LET OP
Raak de batterijcontacten of de
printplaat niet met de
schroevendraaier aan.
3. Maak de batterij voorzichtig met de
schroevendraaier los.
4. Breng een nieuwe batterij (3V CR
2032) aan met de + naar boven
gekeerd.
5. Zet de twee huishelften van de
afstandsbediening op elkaar vast.
6. Breng het sleutelblad aan.
Type 2
1
2
E78284
1. Schuif het ontgrendelplaatje in de
richting van de pijl.
2. Verwijder de sleutelbaard.
E105064
3
3. Draai de schroevendraaier in de
afgebeelde richting om de twee
huishelften van de afstandsbediening
van elkaar te scheiden.
LET OP
Raak de batterijcontacten of de
printplaat niet met de
schroevendraaier aan.
36
Sleutels en afstandsbediening
4. Maak de batterij voorzichtig met de
schroevendraaier los.
5. Breng een nieuwe batterij (3V CR
2032) aan met de + naar beneden
gekeerd.
6. Zet de twee huishelften van de
afstandsbediening op elkaar vast.
7. Breng het sleutelblad aan.
Type 3
1
2
1
E87964
1. Verwijder voorzichtig de kapje.
2. Verwijder de sleutelbaard.
3
E105362
3. Draai de schroevendraaier in de
afgebeelde richting om de twee
huishelften van de afstandsbediening
van elkaar te scheiden.
LET OP
Raak de batterijcontacten of de
printplaat niet met de
schroevendraaier aan.
4. Maak de batterij voorzichtig met de
schroevendraaier los.
5. Breng een nieuwe batterij (3V CR
2032) aan met de + naar beneden
gekeerd.
6. Zet de twee huishelften van de
afstandsbediening op elkaar vast.
7. Breng het sleutelblad aan.
37
Sleutels en afstandsbediening
VERGRENDELEN EN
ONTGRENDELEN
Centrale vergrendeling
Alleen wanneer alle portieren zijn gesloten
kunnen deze centraal worden
vergrendeld.
N.B.:
Het bestuurdersportier kan met de
sleutel worden ontgrendeld. Hiervan moet
gebruik worden gemaakt wanneer de
afstandsbediening niet werkt.
N.B.:
Met het centraal
vergrendelingssysteem wordt ook de klep
van de brandstofvulopening vergrendeld
en ontgrendeld.
Dubbele vergrendeling
WAARSCHUWING
Schakel de dubbele vergrendeling
niet in wanneer zich personen of
dieren in de auto bevinden.
Wanneer de dubbele vergrendeling is
ingeschakeld kunnen de portieren niet
van binnenuit worden ontgrendeld.
E71961
Dubbele vergrendeling is een voorziening
tegen diefstal die voorkomt dat personen
de portieren van binnenuit kunnen
ontgrendelen. Alleen wanneer alle
portieren zijn gesloten kunnen deze
dubbel worden vergrendeld.
Bevestiging van het
vergrendelen en ontgrendelen
Wanneer u de portieren ontgrendeld,
knipperen de richtingaanwijzers eenmaal.
Wanneer u de portieren vergrendeld,
knipperen de richtingaanwijzers
tweemaal.
N.B.:
De richtingaanwijzers knipperen
tweemaal wanneer u het centraal
vergrendelingssysteem inschakelt.
Wanneer u de vergrendelingstoets op de
afstandsbediening een tweede keer
indrukt of de sleutel een tweede keer
omdraait om de dubbele vergrendeling
te activeren, knipperen de
richtingaanwijzers niet opnieuw.
38
Sloten
Portieren met de sleutel
vergrendelen en ontgrendelen
B
E71962
A
B
A
OntgrendelenA
VergrendelenB
Portieren met de sleutel dubbel
vergrendelen
Draai de sleutel tweemaal binnen drie
seconden in de stand vergrendelen om
de portieren dubbel te vergrendelen.
Portieren en achterklep
vergrendelen en ontgrendelen
met de afstandsbediening
E87379
A B C
OntgrendelenA
VergrendelenB
Achterklep ontgrendelenC
Portieren en achterklep
vergrendelen met de
afstandsbediening
Druk eenmaal op toets B.
Portieren en achterklep dubbel
vergrendelen met de
afstandsbediening
Druk toets B tweemaal binnen drie
seconden in.
39
Sloten
Portieren van binnenuit
vergrendelen en ontgrendelen
Bestuurdersportier
E71958
A
B
Alle portieren vergrendelenA
Alle portieren ontgrendelenB
Passagiersportieren voor en
achter
E98653
Druk om de passagiersportieren voor en
achter afzonderlijk te vergrendelen op
toets en sluit het portier bij het verlaten
van de auto.
Achterklep
Achterklep openen
E78262
Achterklep openen met de
afstandsbediening
Druk toets C op de afstandsbediening
tweemaal binnen drie seconden in.
Achterklep sluiten
40
Sloten
Aan de binnenzijde van de kofferdeksel/
achterklep bevindt zich een greep die het
sluiten vereenvoudigt.
Automatisch opnieuw
vergrendelen
Wanneer u niet binnen 45 seconden na
het ontgrendelen met de
afstandsbediening een portier opent
worden de portieren automatisch
opnieuw vergrendeld. De portieren
worden vergrendeld en de alarminstallatie
keert terug in de vorige stand.
Ontgrendelfunctie opnieuw
programmeren
De ontgrendelfunctie kan dusdanig
worden geprogrammeerd dat alleen het
bestuurdersportier wordt ontgrendeld.
Zie Programmeren van de
afstandsbediening (bladzijde 34).
CENTRALE
VERGRENDELING
U kunt ook bij afgezet contact de
elektrisch bedienbare ruiten bedienen met
behulp van de functie integraal openen
en sluiten.
N.B.:
Het integraal sluiten werkt alleen
als het geheugen voor elke ruit
afzonderlijk correct is ingesteld. Zie
Elektrisch bedienbare ruiten
(bladzijde 73).
Integraal openen
E71955
Druk, om alle ruiten te openen, op de
ontgrendel toets en houd deze
minstens drie seconden ingedrukt. Druk
nogmaals op de vergrendel of de
ontgrendel toets om het openen te
onderbreken.
Integraal sluiten
Uitvoeringen zonder key free
systeem
WAARSCHUWING
Sla het sluiten van de ruiten altijd
gade. Druk in noodgevallen
onmiddellijk op een toets om de
beweging te stoppen.
41
Sloten
E71956
Druk om alle ruiten te sluiten op de
vergrendel toets en houd deze
minstens drie seconden ingedrukt. Druk
nogmaals op een toets om het sluiten te
onderbreken. Tijdens het integraal sluiten
is de antiklemfunctie geactiveerd.
Uitvoeringen metkeyfreesysteem
E87384
WAARSCHUWING
Sla het sluiten van de ruiten altijd
gade. Druk in een noodsituatie op
de knop op het bestuurdersportier
om de beweging te stoppen.
N.B.:
Het integraal sluiten kan worden
geactiveerd met behulp van de toets op
de kruk op het bestuurdersportier.
Integraal openen en sluiten kan ook
worden geactiveerd met de toetsen op
de passive key.
Druk om alle ruiten te sluiten op de
vergrendeltoets en houd deze minstens
twee seconden ingedrukt. Tijdens het
integraal sluiten is de antiklemfunctie
geactiveerd.
42
Sloten
WERKING
Het immobilisatiesysteem is een
diefstalbeveiligingssysteem dat voorkomt
dat iemand de motor van uw auto met
een onjuist gecodeerde sleutel kan
starten.
GECODEERDE SLEUTELS
N.B.:
Dek uw sleutels niet met metalen
voorwerpen af. Hierdoor kan de
ontvanger uw sleutel niet herkennen als
geldige sleutel.
N.B.:
Wanneer u een sleutel bent
verloren, laat dan de code bij al uw
overige sleutels wissen. Raadpleeg uw
dealer voor meer informatie. Laat de
vervangingssleutels samen met uw
overige sleutels opnieuw coderen.
Wanneer u een sleutel verliest, kunt u bij
uw Ford dealer een vervangingssleutel
verkrijgen. Geef, indien mogelijk, uw
dealer het sleutelnummer door, dat op
het plaatje staat dat met de originele
sleutels is geleverd. U kunt ook extra
sleutels bij uw Ford dealer verkrijgen.
IMMOBILISATIESYSTEEM
INSCHAKELEN
Korte tijd nadat u het contact hebt afgezet
wordt het immobilisatiesysteem
automatisch ingeschakeld.
IMMOBILISATIESYSTEEM
UITSCHAKELEN
Het immobilisatiesysteem wordt
automatisch uitgeschakeld bij het met een
correct gecodeerde sleutel aanzetten van
het contact.
Wanneer het bericht Immobiliser
active op het informatiedisplay verschijnt,
is uw sleutel niet herkend. Neem de
sleutel uit het slot en probeer het
nogmaals.
Wanneer u de motor met een correct
gecodeerde sleutel niet kunt starten, duidt
dit op een storing. Het bericht
Immobiliser active verschijnt bij het
aanzetten van het contact op het
informatiedisplay. Laat het
immobilisatiesysteem onmiddellijk
controleren.
43
Motorstartblokkering
WERKING
Alarminstallatie
Uw wagen kan zijn uitgerust met één van
de volgende alarminstallaties:
Perimeter alarminstallatie.
Perimeter alarminstallatie met
interieursensoren.
Categorie 1 alarm met
interieursensoren en sirene met
afzonderlijke accu.
Categorie 1 alarm met
interieursensoren, sirene met
afzonderlijke accu en
hellingssensoren.
Perimeter alarminstallatie
Het perimeter alarm is een afschrikmiddel
voor personen die ongeoorloofd de
portieren en de motorkap proberen te
openen. Het beveiligd ook de
audio-installatie.
Interieursensoren
E71401
WAARSCHUWING
De sensoren in de
interieurverlichting mogen niet
worden afgedekt. Schakel het alarm
niet in indien zich personen, dieren of
andere bewegende voorwerpen in de
auto bevinden.
Dit sensoren zijn een afschrikmiddel voor
indringers door elke beweging in de auto
met behulp van sensoren te registreren.
Sirene met afzonderlijke accu
De sirene met afzonderlijke accu is een
extra alarmsysteem dat de sirene
inschakelt wanneer het alarm wordt
geactiveerd. Deze wordt direct
ingeschakeld bij het afsluiten van de
wagen. De sirene heeft zijn eigen accu en
wordt ingeschakeld zodra iemand de
accukabels of de accu van de sirene zelf
loskoppelt.
Hellingsensoren
De hellingssensoren detecteren of
iemand probeert een wiel te stelen of de
wagen probeert weg te slepen door de
verandering van hellingshoek van de
wagen te registreren.
N.B.:
Wanneer de wagen met
ingeschakeld alarm op een veerboot
wordt geplaatst, moeten de
hellingssensoren worden uitgeschakeld
door een gereduceerde
beveiligingsklasse te selecteren. Hierdoor
wordt voorkomen dat het alarmsignaal
door de bewegingen in werking treedt.
Alarm activeren
Wanneer het alarm is ingeschakeld, kan
het op een van de volgende manieren
worden geactiveerd:
Wanneer iemand een portier, de
achterklep of de motorkap opent
zonder geldige sleutel of
afstandsbediening.
Wanneer iemand de audio-installatie
of het navigatiesysteem verwijdert.
Wanneer het contactslot zonder
geldige sleutel in stand I, II of III wordt
gezet.
Wanneer de interieursensoren
bewegingen in de wagen registreren.
44
Alarm
Bij wagens met een sirene met
afzonderlijke accu, wanneer iemand
de accukabels of de accu van de
sirene zelf loskoppelt.
Wanneer de hellingssensoren een
verandering in de hellingshoek van de
wagen registreren.
Wanneer het alarm is geactiveerd, klinkt
het alarmsignaal gedurende 30 seconden
en knipperen de
waarschuwingsknipperlichten vijf minuten.
Iedere verdere poging om een van
bovenstaande handelingen uit te voeren
activeert het alarm opnieuw.
Volledige en gereduceerde
beveiliging
Volledige beveiliging
Volledige beveiliging is de standaard
instelling.
Bij volledige beveiliging worden de
interieursensoren en de hellingssensoren
geactiveerd bij het inschakelen van het
alarm.
N.B.:
Dit kan resulteren in vals alarm
wanneer zich dieren of bewegende
voorwerpen in de wagen bevinden of, bij
wagens met hellingsensoren, als de
wagen op een veerboot wordt geplaatst.
Gereduceerde beveiliging
Bij gereduceerde beveiliging worden de
interieursensoren en de hellingssensoren
gedeactiveerd bij het inschakelen van het
alarm.
N.B.:
U kunt de gereduceerde beveiliging
slechts gedurende één contactcyclus
inschakelen. De volgende keer dat u het
contact aanzet, zal het alarm worden
teruggesteld naar volledige beveiliging.
Vragen bij het verlaten van de
wagen
U kunt het informatiedisplay zodanig
instellen, dat telkens wordt gevraagd welk
beveiligingsniveau u wilt instellen.
Wanneer u Ask on Exit selecteert,
verschijnt telkens wanneer u het contact
afzet het bericht Reduced guard? op
het display in de instrumentengroep.
Wanneer u de gereduceerde beveiliging
wilt instellen, drukt u op de OK toets
wanneer dit bericht verschijnt.
Wanneer u de volledige beveiliging wilt
instellen, verlaat dan de auto zonder op
de OK te drukken.
Volledige of gereduceerde
beveiliging selecteren
N.B.:
Door Reduced te selecteren
wordt de alarminstallatie niet permanent
in de gereduceerde beveiligingsmodus
gezet. De installatie wordt slechts één
contactcyclus in de gereduceerde modus
geschakeld. Wanneer u regelmatig de
alarminstallatie in de gereduceerde
beveiligingsmodus zet, selecteer dan Ask
on Exit.
E70499
45
Alarm
E74509
Voll. alarm
Alarm
Gereduceerd
Vragen
1. Druk op de rechter pijltjestoets op het
stuurwiel om het hoofdmenu binnen
te gaan.
2.
Selecteer Setup met de op en neer
pijltjestoetsen en druk op de rechter
pijltjestoets.
3.
Selecteer Alarm en druk op de
rechter pijltjestoets.
4.
Selecteer Reduced of Full guard.
Wanneer u wenst dat dit telkens wordt
gevraagd bij het afzetten van het
contact, selecteer dan Ask on Exit.
5.
Druk op de OK toets om de keuze te
bevestigen.
6. Druk op de linker pijltjestoets om het
menu te verlaten. Houd de linker
pijltjestoets ingedrukt om direct terug
te keren naar het scherm van de
boordcomputer.
Informatieberichten
Zie Infoberichten (bladzijde 98).
ALARM INSCHAKELEN
Alle uitvoeringen
Vergrendel de wagen met de sleutel of
de afstandsbediening om het alarm in te
schakelen.
ALARM UITSCHAKELEN
Perimeter alarm
Schakel de alarminstallatie en het
alarmsignaal uit door de deuren met de
sleutel te ontgrendelen, zet het contact
met een correct gecodeerde sleutel aan
of ontgrendel de deuren met de
afstandsbediening. Zie Vergrendelen
en ontgrendelen (bladzijde 38).
Categorie 1 alarm
Schakel de alarminstallatie en het
alarmsignaal uit door de deuren met de
sleutel via het bestuurdersportier te
ontgrendelen en zet het contact binnen
12 seconden met een correct
gecodeerde sleutel aan of ontgrendel de
deuren met de afstandsbediening. Zie
Vergrendelen en ontgrendelen
(bladzijde 38).
46
Alarm
STUURWIEL AFSTELLEN
WAARSCHUWING
Verstel nooit het stuurwiel als de
auto in beweging is.
N.B.:
Controleer of u in de juiste positie
zit. Zie De juiste zitpositie innemen
(bladzijde 121).
1
2
2
E95178
3
E95179
WAARSCHUWING
Duw de ontgrendelingshendel
helemaal op zijn plaats wanneer u
deze weer in de oude stand zet.
AUDIOBEDIENING
E72288
A
C
B
D
E
Volume hogerA
Voorwaarts zoekenB
Volume lagerC
Achterwaarts zoekenD
ModusE
Modus
Druk de modus toets in en houd deze
ingedrukt om de audiobron te kiezen.
Druk de modus toets in om:
op het volgende radiostation af te
stemmen
de volgende CD af te spelen
de andere zijde van de cassetteband
af te spelen
een inkomende telefoonoproep te
beantwoorden.
een telefoongesprek te beëindigen.
47
Stuurwiel
Zoekfunctie
Druk op de seek toets om:
af te stemmen op het volgende
radiostation op een hogere of lagere
frequentie
het volgende of vorige nummer op de
CD af te spelen
de cassetteband snel voor- of
achterwaarts te laten spoelen.
Druk een seek toets in en houd deze
ingedrukt om:
af te stemmen op een radiostation op
een hogere of lagere frequentie
door een CD nummer te zoeken
48
Stuurwiel
VOORRUITWISSERS
B
C
D
A
E70696
Eenmalig wissenA
Wissen met intervallenB
Normale wissnelheidC
Hoge wissnelheidD
Wissen met intervallen
E70315
B
A
C
Wissen met korte intervallenA
Wissen met intervallenB
Wissen met lange intervallenC
AUTOMATISCH IN- EN
UITSCHAKELENDE
RUITENWISSERS
LET OP
Schakel de automatische wisfunctie
niet bij droog weer in. De
regensensor is bijzonder gevoelig en
de ruitenwissers kunnen in werking treden
indien de voorruit met vuil, mist of vliegen
in aanraking komt.
Vervang de ruitenwisserbladen zodra
deze strepen water en vuil op de
voorruit achterlaten. Als de
ruitenwisserbladen niet worden
vervangen, blijft de regensensor continu
water op de voorruit waarnemen. Dit
heeft tot gevolg dat de ruitenwissers in
werking treden terwijl het grootste deel
van de voorruit droog is.
Zorg bij vorst dat de voorruit volledig
is ontdooit voordat u de
automatische wisfunctie selecteert.
Schakel de automatische wisfunctie
uit voordat u een wasstraat
binnenrijdt.
49
Ruitenwissers en ruitensproeiers
E70315
B
A
C
Hoge gevoeligheidA
AanB
Lage gevoeligheidC
Wanneer u de automatische wisfunctie
inschakelt, maken de ruitenwissers pas
een wisbeweging nadat water op de
voorruit is geregistreerd. De regensensor
meet daarna continu de hoeveelheid
water op de voorruit en zal de snelheid
van de ruitenwissers automatisch
instellen.
Stel de gevoeligheid van de regensensor
met de draaiknop in. Bij een lage
gevoeligheid zullen de ruitenwissers in
werking treden wanneer de sensor een
grote hoeveelheid water op de voorruit
registreert. Bij een hoge gevoeligheid
zullen de ruitenwissers in werking treden
wanneer de sensor een kleine
hoeveelheid water op de voorruit
registreert.
VOORRUITSPROEIERS
WAARSCHUWING
Schakel de ruitenwissers niet langer
dan 10 seconden achtereen in of
wanneer het reservoir leeg is.
N.B.:
Wanneer het contact aanstaat
worden de ruitensproeiermonden
verwarmd.
E70776
ACHTERRUITWISSERS EN -
SPROEIERS
Wissen met intervallen
E70777
Wissen tijdens achteruitrijden
De achterruitwisser treedt automatisch in
werking wanneer de achteruit wordt
ingeschakeld en de
ruitenwisserschakelaar in stand B, C of
D staat.
50
Ruitenwissers en ruitensproeiers
Ruitensproeier
WAARSCHUWING
Schakel de achterruitsproeier niet
langer dan 10 seconden achtereen
in of wanneer het reservoir leeg is.
E70777
Trek de hendel volledig naar het stuurwiel
toe en houd hem in deze stand om de
ruitensproeiers in te schakelen.
KOPLAMPSPROEIERS
Bij ingeschakelde koplampen werken de
koplampsproeiers in combinatie met de
voorruitsproeiers.
N.B.:
Om ervoor te zorgen de het
ruitensproeierreservoir te snel leegraakt,
werken de koplampsproeiers niet telkens
wanneer de voorruitsproeiers in werking
worden gesteld.
RUITENWISSERBLADEN
CONTROLEREN
E66644
Controleer met uw vingertoppen de
rubber randen van de ruitenwisserbladen
op oneffenheden.
Reinig de ruitenwisserbladen met een in
water gedrenkte, zachte spons.
RUITENWISSERBLADEN
VERVANGEN
Voorruitwisserbladen
LET OP
Zet om de ruitenwisserbladen te
vervangen de voorruitwissers in de
onderhoudsstand.
U kunt de onderhoudsstand in de
winter gebruiken om de
ruitenwisserbladen eenvoudiger te
kunnen bereiken om deze vrij te maken
van sneeuw en ijs. De voorruitwissers
keren in hun normale stand terug zodra
u het contact aanzet, u moet er dus voor
zorgen dat de voorruit geheel ontdooid
is voordat u het contact aanzet.
51
Ruitenwissers en ruitensproeiers
N.B.:
De bladen van voorruitwissers
hebben zijn verschillend qua lengte. Zie
Technische specificatie (bladzijde
53). Wanneer u ruitenwisserbladen met
een onjuiste lengte aanbrengt, is het
mogelijk dat de regensensor niet correct
meer werkt.
Zet de voorruitwissers in de
onderhoudsstand.
E75184
A
E75188
Zet het contact af en zet binnen drie
seconden de ruitenwisserhendel in de
stand A. Laat de hendel los wanneer de
ruitenwissers in de onderhoudsstand
staan.
Zet de ruitenwisserarmen omhoog.
E72899
1
2
Aanbrengen geschiedt in omgekeerde
volgorde van verwijderen.
N.B.:
Controleer of het ruitenwisserblad
goed op zijn plaats komt te zitten.
Achterruitwisserbladen
E93783
1
2
E93784
3
52
Ruitenwissers en ruitensproeiers
5
4
E93785
6
E93786
Aanbrengen geschiedt in omgekeerde
volgorde van verwijderen.
TECHNISCHE SPECIFICATIE
Lengte van de ruitenwisserbladen van de voorruit
Afmeting in mm (inches)
Nr.
RechterzijdeLinkerzijde
700 (27,6)750 (29,5)
Wagens met automatische
ruitenwissers
650 (25,6)750 (29,5)
Wagens zonder automati-
sche ruitenwissers
53
Ruitenwissers en ruitensproeiers
VERLICHTINGSBEDIENING
Standen vandelichtschakelaar
E70718
A B C
UitA
Stads- en achterlichtenB
KoplampenC
Parkeerlichten
LET OP
Door langdurig gebruik van de
parkeerlichten wordt de accu
ontladen.
Zet het contact af.
Beide zijden
Zet de lichtschakelaar in stand B.
Een zijde
E75505
A
B
RechterzijdeA
LinkerzijdeB
Grootlicht en dimlicht
E70725
Trek de hendel geheel naar het stuurwiel
toe om te wisselen tussen grootlicht en
dimlicht.
Lichtsignaal
Trek de schakelaarhendel naar het
stuurwiel toe.
54
Verlichting
Home safe verlichting
Schakel de verlichting uit en trek de
richtingaanwijzer naar het stuurwiel toe
om de koplampen in te schakelen. Er
klinkt kort een signaal. Bij een geopende
deur gaan de koplampen automatisch na
drie minuten uit, of 30 seconden nadat
de laatste deur is gesloten.
Wanneer alle deuren zijn gesloten en een
deur wordt binnen de 30 seconden
vertragingstijd weer geopend, start de
tijdschakeling van drie minuten opnieuw.
De home safe functie kan worden
uitgeschakeld door hetzij de
richtingaanwijzerhendel opnieuw naar het
stuurwiel te trekken of door het contact
aan te zetten.
AUTOMATISCH IN- EN
UITSCHAKELENDE
VERLICHTING
E70719
N.B.:
Wanneer u de automatisch
in-/uitschakelende verlichting hebt
ingeschakeld, kunt u alleen het grootlicht
inschakelen wanneer de functie de
koplampen heeft ingeschakeld.
Afhankelijk van de lichtsituatie worden de
koplampen automatisch in- en
uitgeschakeld.
VOORSTE MISTLAMPEN
E70721
WAARSCHUWING
Gebruik de mislampen alleen
wanneer het zicht ernstig wordt
belemmerd door mist, sneeuw of
regen.
MISTACHTERLICHTEN
E70720
WAARSCHUWINGEN
Gebruik de mistachterlichten alleen
wanneer het zicht minder dan 50
meter bedraagt.
Schakel de mistachterlichten niet in
bij regen of sneeuwval en wanneer
het zicht meer dan 50 meter
bedraagt.
KOPLAMPHOOGTE
AFSTELLEN
N.B.:
Uitvoeringen met Xenon
koplampen zijn uitgerust met
automatische regeling van de
koplamplichtbundels.
55
Verlichting
E70722
A
B
Hoge stand van de
koplamplichtbundels
A
Lage stand van de
koplamplichtbundels
B
U kunt de hoogte van de
koplamplichtbundels aanpassen aan de
belading van de wagen.
Aanbevolen regelknopstanden
Schakelaar-
stand
Lading in
bagagecom-
partiment
Belading
Stoelen, derde
zitrij
Stoelen,
tweede zitrij
Voorstoelen
0---1-2
0 (0.5)
2
-2-1-2
1 (0.5)
2
--31-2
3 (0.5)
2
Max
1
-31-2
4 (1.5)
2
Max
1
--1
1
Zie Voertuigidentificatieplaatje (bladzijde 246).
56
Verlichting
2
Uitvoeringen met actieve schokdemperregeling.
WAARSCHUWINGSKNIP-
PERLICHTEN
N.B.:
Afhankelijk van de
verkeerswetgeving van het land waarin
uw wagen oorspronkelijk is gebouwd,
knipperen de
waarschuwingsknipperlichten wanneer u
krachtig remt.
E71943
Positie van onderdeel: Zie Kort
overzicht (bladzijde 11).
ADAPTIEF VERLICHTINGSSYSTEEM, VOOR (AFS)
E72897
A
B
A
B
zonder AFSA
met AFSB
57
Verlichting
Het AFS stelt het dimlicht afhankelijk van
de richting en de snelheid van de wagen
af. Het verbetert het zicht tijdens het rijden
in het donker en helpt verblinding van
tegenliggers voorkomen.
Het systeem werkt niet bij stilstaande
wagen, wanneer de verlichting overdag
of de achteruitversnelling is ingeschakeld.
Bij storingen in het systeem verschijnt een
bericht op het informatiedisplay. Zie
Infoberichten (bladzijde 98). De
koplampen worden in een vaste centrale
stand of die van het dimlicht gesteld. Laat
het systeem zo snel mogelijk controleren.
Bochtverlichting
E72898
B
A
B
A
Lichtbundel van koplampA
Lichtbundel van bochtverlichtingB
Bij het nemen van een bocht verlicht de
bochtverlichting de binnenzijde van de
bocht.
58
Verlichting
RICHTINGAANWIJZERS
E70727
N.B.:
Beweeg de
richtingaanwijzerschakelaar even omhoog
of omlaag om de richtingaanwijzers
driemaal te laten knipperen.
INTERIEURVERLICHTING
Binnenverlichting
C
B
A
E71945
UitA
PortiercontactB
AanC
Wanneer u de schakelaar in stand B zet,
gaat de interieurverlichting branden
wanneer u een portier of het kofferdeksel
/ de achterklep ontgrendelt of opent.
Wanneer u het contact afzet, gaan de
leeslampen korte tijd later automatisch uit
om te voorkomen dat de accu leegraakt.
Zet het contact korte tijd aan om de
verlichting weer in te schakelen.
De binnenverlichting gaat ook branden
wanneer u het contact afzet. Het gaat
korte tijd later automatisch uit of wanneer
u de motor start of opnieuw start.
Wanneer u de schakelaar in stand C zet,
gaat de binnenverlichting branden. Deze
gaat korte tijd later automatisch uit om te
voorkomen dat de accu leegraakt. Zet
het contact korte tijd aan om de
verlichting weer in te schakelen.
Leeslampen
Wanneer u het contact afzet, gaan de
leeslampen korte tijd later automatisch uit
om te voorkomen dat de accu leegraakt.
Zet het contact korte tijd aan om de
verlichting weer in te schakelen.
59
Verlichting
Verlichting make-up spiegels
A
B
E72900
UitA
AanB
Wanneer u het contact afzet, gaat de
verlichting van de make-up spiegels korte
tijd later automatisch uit om te voorkomen
dat de accu leegraakt. Zet het contact
korte tijd aan om de verlichting weer in te
schakelen.
EEN KOPLAMP
VERWIJDEREN
WAARSCHUWING
Laat Xenon gloeilampen door een
goed opgeleide monteur
vervangen. Er bestaat kans op een
elektrische schok.
1.
Open de motorkap. Zie De
motorkap openen en sluiten
(bladzijde 213).
E72257
N.B.:
Wanneer u de koplamp verwijderd,
controleer dan of de voorste schroef in
de koplamprand achterblijft.
2. Verwijder de schroeven.
E88875
3. Trek de multistekker los.
4. Trek de koplamp zover mogelijk naar
het midden van de auto en maak hem
los van het onderste bevestigingspunt.
5. Trek de buitenzijde van de koplamp
omhoog en verwijder hem.
N.B.:
Wanneer de koplamp wordt
gemonteerd, let er dan op dat de stekker
correct wordt aangesloten.
60
Verlichting
N.B.:
Wanneer de koplamp wordt
gemonteerd, let er dan op dat het
onderste bevestigingspunt van de
koplamp goed op zijn plaats komt te
zitten.
N.B.:
Bij het monteren van de koplamp
moet de voorste schroef in de
koplamprand zitten alvorens u deze
aanbrengt.
N.B.:
Zet bij het aanbrengen van de
koplamp eerst de schroef aan de
voorzijde vast en daarna de schroef aan
de achterzijde.
GLOEILAMPENVERVANGEN
WAARSCHUWINGEN
Schakel de verlichting uit en zet het
contact af.
Laat de gloeilamp afkoelen voordat
u deze verwijderd.
Laat Xenon gloeilampen door een
goed opgeleide monteur
vervangen. Er bestaat kans op een
elektrische schok.
LET OP
Raak het glas van de gloeilamp niet
aan.
Breng alleen gloeilampen met het
juiste vermogen aan. Zie
Gloeilampentabel (bladzijde 71).
N.B.:
De volgende instructies beschrijven
hoe de gloeilampen moeten worden
verwijderd. Breng de nieuwe gloeilampen
in omgekeerde volgorde van verwijderen
aan, tenzij anders is voorgeschreven.
Koplamp
N.B.:
Verwijder de kappen om de
gloeilampen te kunnen bereiken.
A B C D
E72258
RichtingaanwijzerA
Koplampen, grootlichtB
Koplampen, dimlichtC
BochtverlichtingD
Richtingaanwijzer
1.
Verwijder de koplamp. Zie Een
koplamp verwijderen (bladzijde
60).
E72259
2
3
2. Draai de lamphouder linksom en
verwijder deze.
3. Druk voorzichtig de gloeilamp in de
lamphouder en draai de gloeilamp
linksom. Verwijder de gloeilamp.
61
Verlichting
Koplampen, grootlicht
1.
Verwijder de koplamp. Zie Een
koplamp verwijderen (bladzijde
60).
E72261
3
2
2. Trek de multistekker los.
3. Maak de klem los en verwijder de
gloeilamp.
Koplampen, dimlicht
1.
Verwijder de koplamp. Zie Een
koplamp verwijderen (bladzijde
60).
E72260
3
2
2. Draai de lamphouder linksom en
verwijder deze.
3. Verwijder de gloeilamp.
Bochtverlichting
1.
Verwijder de koplamp. Zie Een
koplamp verwijderen (bladzijde
60).
E72262
3
2
2. Trek de multistekker los.
3. Maak de klem los en verwijder de
gloeilamp.
Zijknipperlicht
E72263
1. Verwijder voorzichtig het
zijknipperlicht.
62
Verlichting
E72291
2. Verwijder de lamphouder.
3. Verwijder de gloeilamp.
Instapverlichting
N.B.:
Draai het spiegelglas zover mogelijk
naar binnen.
E72264
1
1. Steek een schroevendraaier in de
spleet tussen het spiegelhuis en het
spiegelglas maak de metalen klem los.
E72265
2
3
2. Verwijder de lamp.
3. Verwijder de gloeilamp.
Mistlamp en stadslicht (S-MAX)
E72266
1. Verwijder de rand.
63
Verlichting
E72268
2. Maak met een schroevendraaier de
klem los van de bovenrand van de
lamp.
3. Verwijder de lamp.
E74542
5
4
6
7
8
4. Trek de multistekker los.
N.B.:
De gloeilamp van de mistlamp kan
niet uit de lamphouder worden verwijderd.
5. Draai de lamphouder van de mistlamp
linksom en verwijder hem.
6. Trek de multistekker los.
7. Draai de lamphouder van het
stadslicht linksom en verwijder hem.
8. Verwijder de gloeilamp van het
stadslicht.
Mistlamp en stadslicht (Galaxy)
E72267
3
2
4
1
1. Verwijder de schroeven.
2. Verwijder de lamp.
3. Trek de stekker van de mistlamp los.
N.B.:
De gloeilamp van de mistlamp kan
niet uit de lamphouder worden verwijderd.
4. Draai de lamphouder van de mistlamp
linksom en verwijder hem.
E72269
6
5
5. Draai de lamphouder van het
stadslicht linksom en verwijder hem.
64
Verlichting
6. Verwijder de gloeilamp van het
stadslicht.
Achterlichtunit (S-MAX)
Richtingaanwijzer en
rem-/achterlicht
E74078
1. Verwijder de bekledingspanelen.
E72270
2. Verwijder de vleugelmoeren.
E74079
3. Verwijder de lamp.
4. Trek de multistekker los.
E74080
5. Verwijder de schroef.
6. Verwijder de lamphouder.
7. Druk voorzichtig de gloeilamp in de
lamphouder en draai de gloeilamp
linksom. Verwijder de gloeilamp.
65
Verlichting
Achteruitrijlamp, mistachterlichten
achterlicht.
E72271
1. Verwijder het bekledingspaneel.
E74076
2. Verwijder de vleugelmoeren.
3. Verwijder de lamp.
4. Trek de multistekker los.
E74077
5. Verwijder de schroef.
6. Verwijder de lamphouder.
7. Druk voorzichtig de gloeilamp in de
lamphouder en draai de gloeilamp
linksom. Verwijder de gloeilamp.
Achterlicht (Galaxy)
Richtingaanwijzer, remlicht en
achterlicht
E75380
1. Verwijder het bekledingspaneel.
66
Verlichting
E72791
2. Verwijder de vleugelmoeren.
E72792
3. Verwijder de lamp.
4. Trek de multistekker los.
E72793
5. Verwijder de schroef.
6. Verwijder de lamphouder.
7. Druk voorzichtig de gloeilamp in de
lamphouder en draai de gloeilamp
linksom. Verwijder de gloeilamp.
Achteruitrijlamp, mistachterlichten
achterlicht.
E72794
1. Verwijder het bekledingspaneel.
67
Verlichting
E72795
2. Verwijder de vleugelmoeren.
3. Verwijder de lamp.
4. Trek de multistekker los.
E72797
5. Draai de lamphouder linksom en
verwijder deze.
E72798
6. Verwijder de schroeven.
7. Verwijder de lamphouder.
8. Druk voorzichtig de gloeilamp in de
lamphouder en draai de gloeilamp
linksom. Verwijder de gloeilamp.
Derde remlicht (S-MAX)
E75459
1. Verwijder het bekledingspaneel.
E75460
2. Maak de veerklemmen los.
3. Verwijder de lamp.
4. Verwijder de gloeilamp.
68
Verlichting
Derde remlicht (Galaxy)
E75457
1. Verwijder het bekledingspaneel.
E75458
2. Maak de veerklemmen los.
3. Verwijder de lamp.
4. Verwijder de gloeilamp.
Kentekenplaatverlichting
1. Maak voorzichtig de klemveer los.
2. Verwijder de lamp.
3. Draai de lamp linksom en verwijder
deze.
Interieurverlichting
Uitvoeringen zonder
interieursensoren
3
2
E72788
1. Werk voorzichtig de lamp los.
2. Verwijder het lampglas.
3. Verwijder de gloeilamp.
69
Verlichting
Uitvoeringen met
interieursensoren
E72787
2
3
1. Werk voorzichtig de lamp los.
2. Verwijder het lampglas.
3. Verwijder de gloeilamp.
Leeslampen
Uitvoeringen zonder
interieursensoren
E72796
33
2
1. Werk voorzichtig de lamp los.
2. Verwijder het lampglas.
3. Verwijder de gloeilamp.
Uitvoeringen met
interieursensoren
E72786
22
1
1. Werk de lamp voorzichtig los.
2. Draai de lamphouder linksom en
verwijder deze.
E73939
3
3. Verwijder de gloeilamp.
70
Verlichting
Verlichting make up spiegel
E72785
1. Werk de lamp voorzichtig los.
2. Verwijder de gloeilamp.
Verlichting
bagagecompartiment
E72784
1. Werk de lamp voorzichtig los.
2. Verwijder de gloeilamp.
GLOEILAMPENTABEL
Vermogen (watt)SpecificatieGloeilamp
21PY21WRichtingaanwijzer, voor
55H1Koplamp, grootlicht
55H7Koplamp, dimlicht
55H1Bochtverlichting
5WY5WZijknipperlicht
5W5Instapverlichting
35H8Mistlamp, vóór (S-MAX)
55HB4Mistlamp, vóór (Galaxy)
5W5WStadslicht
21PY21WRichtingaanwijzer, achter
21/5P21/5WRemlicht en achterlicht (S-MAX)
21P21WRemlicht (Galaxy)
71
Verlichting
Vermogen (watt)SpecificatieGloeilamp
5W5WAchterlicht (Galaxy)
21P21WMistachterlicht
21P21WAchteruitrijlamp
16W16WDerde remlicht
5C5WKentekenplaatverlichting
10BuislampInterieurverlichting
5BA 9sLeeslamp
5W5WVerlichting make-up spiegel
5W5WVerlichting bagagecompartiment
72
Verlichting
ELEKTRISCH BEDIENBARE
RUITEN
WAARSCHUWING
Schakel de elektrisch bedienbare
ruiten niet in tenzij deze vrij zijn van
obstructies.
N.B.:
Wanneer de ruiten gedurende
korte tijd vaak worden bediend kan het
systeem een bepaalde tijd buiten werking
treden om schade door oververhitting te
voorkomen.
N.B.:
U kunt de ruiten nog enkele
minuten na het afzetten van het contact
bedienen. Zodra een portier wordt
geopend wordt het ruitmechanisme
uitgeschakeld.
N.B.:
Wanneer u de schakelaar voor het
betreffende portier en de schakelaar voor
de ruit op het bestuurdersportier
tegelijkertijd indrukt, stopt de ruit.
Zet het contact aan om de elektrisch
bedienbare ruiten te openen of te sluiten.
Integraal openen en sluiten
Met behulp van de functie integraal
openen en sluiten kunt u ook de elektrisch
bedienbare ruiten bij afgezet contact
bedienen. Zie Centralevergrendeling
(bladzijde 41).
N.B.:
Met deze functie worden, alleen bij
uitvoeringen met vier elektrisch
bedienbare ruiten, de ruiten automatisch
geopend of gesloten.
N.B.:
Het integraal sluiten werkt alleen
als het geheugen voor elke ruit
afzonderlijk correct is ingesteld.
Schakelaar op het
bestuurdersportier
E70848
Met behulp van de schakelaars op het
bestuurdersportier kunt u alle ruiten
bedienen.
Schakelaars op het voor- en
achterportier aan
passagierszijde
E70849
Ruiten automatisch openen en
sluiten
Druk de schakelaar tot de tweede aanslag
in of til hem tot de tweede aanslag op en
laat hem los. Druk de schakelaar opnieuw
in of trek hem opnieuw op om de
beweging te stoppen.
73
Ruiten en spiegels
Veiligheidsschakelaar voor de
achterste ruiten
N.B.:
U kunt altijd de achterste ruiten
vanaf het bestuurdersportier bedienen.
E70850
Met een schakelaar op het
bestuurdersportier kan de elektrische
bediening van de achterste ruiten worden
geblokkeerd.
Het lampje in de schakelaar gaat branden
en de lampjes in de schakelaars van de
achterste ruiten gaan uit wanneer de
blokkering is ingeschakeld.
Antiklemfunctie
WAARSCHUWING
Het onzorgvuldig sluiten van de
ruiten kan deze
beschermingsfunctie opheffen en
verwonding tot gevolg hebben.
De ruit stopt automatisch tijdens het
sluiten en gaat een stukje terug wanneer
de ruit een obstakel tegenkomt.
Antiklemfunctie uitschakelen
LET OP
Wanneer u de ruit voor de derde
keer sluit, wordt de antiklemfunctie
uitgeschakeld. Controleer of er geen
obstakels in de weg zitten.
Om deze veiligheidsvoorziening uit te
schakelen wanneer er meer weerstand
is, bijvoorbeeld in de winter, gaat u als
volgt te werk:
1. Sluit de ruiten tweemaal tot aan de
weerstand en laat deze
terugschuiven.
2. Sluit de ruit voor een derde keer tot
deze weerstand ondervindt. De
antiklemfunctie wordt uitgeschakeld
en u kunt de ruit niet meer
automatisch sluiten. De ruit zal de
weerstand overbruggen en u kunt de
ruit volledig sluiten.
3. Sluit de ruit na de derde poging nog
niet, laat deze dan controleren door
een goed opgeleide monteur.
Geheugen van de elektrisch
bedienbare ruiten opnieuw
instellen
WAARSCHUWING
De antiklemfunctie wordt buiten
werking gesteld tot het geheugen
opnieuw is ingesteld.
Nadat de accukabels zijn losgenomen
moet het geheugen van elke ruit
afzonderlijk opnieuw worden ingesteld:
1. Trek de schakelaar omhoog tot de ruit
volledig is gesloten. Houd de
schakelaar nog een seconde
omhooggetrokken.
2. Laat de schakelaar los en trek hem
twee tot drie keer opnieuw een
seconde lang omhoog.
3. Open de ruit en probeer hem
automatisch te sluiten.
4. Herhaal de procedure wanneer de ruit
niet automatisch sluit.
74
Ruiten en spiegels
Veiligheidsmodus
WAARSCHUWING
De antiklemfunctie werkt tijdens
deze procedure niet.
Wanneer het systeem een storing
vaststelt, treedt de veiligheidsmodus in
werking. De ruiten bewegen per keer
slechts 0,5 seconde en stoppen opnieuw.
Sluit de ruiten door de schakelaar
opnieuw in te drukken wanneer deze
stopt. Laat deze storing onmiddellijk
controleren.
BUITENSPIEGELS
Groothoekspiegels
E71042
WAARSCHUWING
Vergis u niet in de afstand van
voorwerpen die u in deze
groothoekspiegel ziet. Voorwerpen
die u in deze spiegels ziet, zien er kleiner
uit en lijken verder weg te zijn dan in
werkelijkheid het geval is.
Inklapbare spiegels
E71043
Zorg ervoor dat de spiegel weer volledig
wordt vergrendeld wanneer u deze weer
in zijn oorspronkelijke stand terugzet.
ELEKTRISCHVERSTELBARE
BUITENSPIEGELS
A C
B
E70846
Linker spiegelA
UitB
Rechter spiegelC
75
Ruiten en spiegels
Richtingen waarin de spiegel
kan worden gekanteld
E70847
De elektrisch bedienbare buitenspiegels
zijn voorzien van een
verwarmingselement dat het spiegelglas
ontdooit en ontwasemt. Zie
Verwarmde ruiten en spiegels
(bladzijde 116).
Elektrisch inklapbare spiegels
De elektrisch inklapbare spiegels werken
bij aangezet contact.
N.B.:
U kunt de spiegels nog gedurende
enkele minuten na het afzetten van het
contact bedienen (kantelen en inklappen).
Zodra een portier wordt geopend wordt
het mechanisme uitgeschakeld.
Druk op de toets om de spiegel in of uit
te klappen.
Wanneer nogmaals op de schakelaar
wordt gedrukt terwijl de spiegels in
beweging zijn, stoppen deze en keren in
de oorspronkelijke stand terug.
N.B.:
Wanneer de spiegels gedurende
korte tijd vaak worden bediend, kan het
systeem tijdelijk buiten bedrijf zijn om
schade door oververhitting te voorkomen.
Spiegel kantelen tijdens
achteruitrijden
Afhankelijk van de schakelaarstand (A of
C), kantelt de betreffende buitenspiegel
wanneer u de achteruit inschakelt, zodat
u de trottoirband kunt zien.
N.B.:
U kunt deze voorziening
uitschakelen door de schakelaar in stand
B te zetten.
76
Ruiten en spiegels
De buitenspiegel keert in de
oorspronkelijke stand terug:
Wanneer de rijsnelheid hoger is dan
10 km/h (6 mph).
Ongeveer 10 seconden nadat de
achteruit niet langer is ingeschakeld.
Als de schakelaar in stand B wordt
teruggezet.
Wanneer u deze voorziening voor het
eerst gebruikt, kantelt de spiegel in een
in de fabriek ingestelde stand. Deze stand
kan worden aangepast via de volgende
procedure:
1. Zet het contact aan. Start de motor
niet.
2. Selecteer de gewenste buitenspiegel
(A of C).
3. Schakel de achteruit in, de
geselecteerde buitenspiegel keert in
de vooringestelde stand.
4. Stel de spiegel in de gewenste,
gekantelde stand.
5. Schakel de achteruitversnelling uit of
druk op de gewenste
geheugeninsteltoets en houd deze
ingedrukt tot ter bevestiging een
gongsignaal klinkt. Zie
Geheugenfunctie (bladzijde 136).
De instellingen worden automatisch
opgeslagen.
BINNENSPIEGEL
E71272
Kantel de spiegel om verblinding 's nachts
te verminderen.
AUTOMATISCH DIMMENDE
SPIEGEL
De automatisch dimmende
achteruitkijkspiegel voorkomt verblinding
door achteropkomend verkeer. Bij
ingeschakelde achteruitversnelling werkt
hij niet.
ACHTERSTE ZIJRUITEN
Handbediende achterste
zijruiten
Openen
1
E72126
77
Ruiten en spiegels
2
E95383
Sluiten
1
E95384
2
E95385
N.B.:
Zorg ervoor dat de hendel goed
wordt vergrendeld.
Elektrisch bedienbare
achterste zijruiten
Zet het contact aan om de elektrisch
bedienbare achterste zijruiten te openen
of te sluiten.
E72127
78
Ruiten en spiegels
METERS
Type 1 en 2
BA C D
E72984
ToerentellerA
KoelvloeistoftemperatuurmeterB
BrandstofmeterC
SnelheidsmeterD
79
Instrumenten
Type 3
A B
CDE
E87713
ToerentellerA
SnelheidsmeterB
KoelvloeistoftemperatuurmeterC
BrandstofmeterD
Informatiecentrum. Zie Infodisplays (bladzijde 85).
E
Koelvloeistoftempe-
ratuurmeter
Geeft de temperatuur van de koelvloeistof
aan. Bij normale bedrijfstemperatuur blijft
de naald in het middengedeelte.
LET OP
Start de motor niet voordat de
oorzaak voor de oververhitting is
verholpen.
Wanneer de naald in de richting van 120
°C beweegt, is de motor oververhit. Zet
de motor af, zet het contact af en stel de
oorzaakzodra de motorisafgekoeld
vast. Zie Motorkoelvloeistof
controleren (bladzijde 222).
Brandstofmeter
De pijl naast het symbool van de pomp
duidt aan aan welke zijde zich de klep van
de brandstofvulopening bevindt.
80
Instrumenten
WAARSCHUWINGS- EN
INDICATIELAMPEN
Nadat het contact is aangezet branden
de volgende waarschuwings- en
controlelampen kort ter bevestiging dat
het systeem operationeel is.
ABS
Airbag
Remsysteem
Motor
Elektrische parkeerrem (EPB)
Vorst
Contact
Oliedruk (alle behalve 2.5L Duratec)
Stabiliteitsregeling (ESP)
Indien één van deze waarschuwings- of
controlelampen niet brandt nadat het
contact is aangezet, duidt dit op een
storing. Laat het systeem door een goed
opgeleide monteur controleren.
Controlelamp ABS
Knippert wanneer het systeem
in werking is. Wanneer deze
lamp tijdens het rijden brandt,
duidt dit op een storing. Laat het systeem
onmiddellijk door een geschoolde
monteur controleren. De remmen blijven
normaal werken (zonder ABS) maar laat
deze storing zo spoedig mogelijk
controleren.
Controlelamp airbag
Wanneer deze lamp tijdens het
rijden brandt, duidt dit op een
storing. Laat het systeem
onmiddellijk door een geschoolde
monteur controleren.
Controlelamp remsysteem
WAARSCHUWING
Minder geleidelijk snelheid. Druk het
rempedaal bijzonder voorzichtig in.
Druk het rempedaal vooral niet
abrupt in.
Wanneer de controlelamp van
het remsysteem tijdens het
rijden gaat branden, duidt dit op
een storing in één van beide remcircuits.
Controleer het remvloeistofniveau. Zie
Controle vloeistofpeil koppeling en
remsysteem (bladzijde 222).
WAARSCHUWING
Laat dit onmiddellijk controleren.
Wanneer de controlelamp van het
remsysteem samen met de controlelamp
van het ABS of de stabiliteitscontrole
(ESP) gaat branden, duidt dit op een
storing. Breng de auto zo snel mogelijk
tot stilstand wanneer dit veilig kan en laat
dit controleren voordat u uw reis hervat.
Controlelamp automatische
snelheidsregeling
E71340
Brandt wanneer u een snelheid
met de cruise control hebt
ingesteld. Zie Gebruik maken
van snelheidsregeling (cruise
control) (bladzijde 165). Bij auto's met
adaptieve snelheidsregeling (ACC) gaat
de indicator branden wanneer de ACC is
ingeschakeld. Zie Gebruik maken van
ACC (bladzijde 168).
81
Instrumenten
Richtingaanwijzers
Knippert bij ingeschakelde
richtingaanwijzers. Een
plotselinge toename van de
knipperfrequentie duidt op een defecte
gloeilamp. Zie Gloeilampen
vervangen (bladzijde 61).
Controlelamp motor
Wanneer de lamp bij draaiende
motor brandt, duidt dit op een
storing. Wanneer deze tijdens
het rijden knippert, minder dan
onmiddellijk snelheid. Blijft de lamp
knipperen, vermijd dan snel optrekken en
krachtig afremmen. Laat het systeem
onmiddellijk door een geschoolde
monteur controleren.
LET OP
Als de controlelamp motor brandt in
combinatie met een bericht, laat het
systeem dan zo snel mogelijk
nakijken.
Controlelamp elektrische
parkeerrem (EPB)
Brandt wanneer een
EPB-waarschuwing op het
informatiedisplay verschijnt. Zie
Elektronische parkeerrem (EPB)
(bladzijde 153).
Forward alert indicator
Brandt wanneer deze functie in
werking is. Zie Functie
voorgangerwaarschuwing
(forward alert) (bladzijde 171).
Controlelampmistlampen,vóór
Brandt wanneer u de voorste
mistlampen aanzet.
Controlelamp 'Vorst'
Brandt oranje bij een
buitenluchttemperatuur van 4
ºC tot 0 ºC. Hij wordt rood
wanneer de temperatuur lager is dan 0
ºC.
Controlelamp voorgloeibougie
Zie Een dieselmotor starten
(bladzijde 141).
Controlelamp koplampen
Brandt wanneer u het dimlicht
of de stadslichten en
achterlichten aanzet.
Controlelamp laadstroom
Wanneer deze lamp tijdens het
rijden brandt, duidt dit op een
storing. Schakel alle onnodige
stroomverbruikers uit. Laat het systeem
onmiddellijk door een geschoolde
monteur controleren.
Controlelamp laag
brandstofniveau
Wanneer deze lamp brandt, ga
dan zo spoedig mogelijk tanken.
Controlelamp grootlicht
Brandt wanneer u het grootlicht
aanzet. Het knippert wanneer u
een lichtsignaal geeft.
82
Instrumenten
Indicator maximum
motortoerental
Brandt rood wanneer het
maximale motortoerental is
bereikt.
Berichtenindicator
Brandt wanneer een nieuw
bericht in het informatiedisplay
is opgeslagen. Zie
Infoberichten (bladzijde 98).
Controlelamp oliedruk
LET OP
Hervat uw reis niet wanneer de
controlelamp oliedruk gaat branden
terwijl het oliepeil correct is. Laat het
systeem onmiddellijk door een
geschoolde monteur controleren.
Wanneer de lamp na het starten
blijft branden of tijdens het rijden
gaat branden, duidt dit op een
storing. Breng de auto tot stilstand zodra
dit veilig kan en zet de motor af.
Controleer het motoroliepeil. Zie
Motorolie controleren (bladzijde 221).
Controlelamp
mistachterlichten
Brandt wanneer u de
mistachterlichten aanzet.
Herinneringssysteem
veiligheidsgordel
Zie Waarschuwingssignaal
veiligheidsgordel (bladzijde
32).
Controlelamp
stabiliteitsregeling (ESP)
Wanneer het systeem tijdens
het rijden wordt geactiveerd,
knippert de lamp. Als na het
aanzetten van het contact de lamp niet
brandt of continu tijdens het rijden brandt,
duidt dit op een storing. Bij storingen
schakelt het systeem uit. Laat het
systeem zo snel mogelijk door een goed
opgeleide monteur controleren.
Wanneer u het ESP uitschakelt, gaat de
controlelamp branden. De lamp gaat uit
wanneer u het systeem weer inschakelt
of wanneer u het contact afzet.
AKOESTISCHE
WAARSCHUWINGSSIGNALEN
EN -INDICATIES
De gongsignalen in- en
uitschakelen
Bepaalde gongsignalen kunt u
uitschakelen.
Type gong instellen:
E70499
83
Instrumenten
1. Druk op de rechter pijltoets op het
stuurwiel om het hoofdmenu binnen
te gaan.
2.
Selecteer Setup met de op en neer
pijltoetsen en druk op de rechter
pijltoets.
3.
Selecteer Chimes en druk op de
rechter pijltoets.
4.
Selecteer de gong en druk op de OK
toets om de gong in en uit te
schakelen.
5. Druk op de linker pijltoets om het
menu te verlaten. Houd de linker
pijltoets ingedrukt om terug te keren
naar de weergave van het
hoofdmenu.
84
Instrumenten
ALGEMENE INFORMATIE
WAARSCHUWING
Bedien de toetsen van het
informatiedisplay niet tijdens het
rijden.
N.B.:
Het informatiedisplay blijft nadat u
het contact hebt afgezet gedurende
enkele minuten aan.
Diverse systemen van uw wagen kunnen
met behulp van de toetsen op het
stuurwiel worden bediend. De
bijbehorende informatie verschijnt op het
informatiedisplay.
Raadpleeg voor gedetailleerde
bedieningsinstructies voor de
audio-installatie, het navigatiesysteem, de
telefoon enz. de betreffende handleiding.
Bedieningstoetsen
E70499
Druk op de op en neer pijltjestoetsen:
om door de displays van de
boordcomputer te scrollen
om door de opties van een menu te
scrollen en deze te selecteren.
Druk op de rechter pijltjestoets:
om het hoofdmenu binnen te gaan
vanuit de displays van de
boordcomputer
om een sub-menu binnen te gaan
Druk op de linker pijltjestoets om een
menu te verlaten.
Houd telkens de linker pijltjestoets
ingedrukt wanneer u naar het hoofdmenu
wilt terugkeren (escape toets).
N.B.:
Wanneer u enige tijd op geen
enkele toets drukt, keert het systeem
automatisch terug naar het display van
de boordcomputer.
Druk op de OK toets om een keuze te
maken en een instelling te bevestigen.
Functies van de instrumentengroep
Type 3Type 2Type 1Functie
XXXBoordcomputer
XXXInformatieberichten
XXXKlok gelijkzetten
XX-Display-instellingen
85
Infodisplays
Type 3Type 2Type 1Functie
XX-Standkachel instellen
X--Bediening navigatiesysteem
X--Bediening CD-speler
X--Bediening CD-wisselaar
X--Bediening radio
X--Bediening telefoon
X--Bediening auxiliary aansluiting
Type 1
E80604
Druk op de op en neer pijltjestoetsen op
het stuurwiel om door de displays van de
boordcomputer te scrollen. Zie
Tripcomputer (bladzijde 94).
Menustructuur
Informatie
Reset afst.
Gereden afstand
Gem.Verbruik
Gem.Snelheid
Alle waarden
Berichten
Klok
Klok instellen
24-uursmodus
12-uursmodus
E87751
86
Infodisplays
Type 2
E74426
6,3
Gem.Verbruik
09:00
234,2 km
123456 km
l
100km
Druk op de op en neer pijltjestoetsen op
het stuurwiel om door de displays van de
boordcomputer te scrollen. Zie
Tripcomputer (bladzijde 94).
87
Infodisplays
Menustructuur
Reset afst.
Gereden afstand
Gem.Verbruik
Gem.Snelheid
Alle
Engels
Duits
Italiaans
Frans
Spaans
Turks
Russisch
Nederlands
Polijsten
Portugees
Zweeds
Configureren
Talen
Meeteenheid
Scherm
Klok instellen
24-uursmodus
12-uursmodus
Altijd uit
Bij aanw.
Altijd aan
Berichten
Band.spann.
Metrisch
Brits
Help-scherm
Radioinfo
Telefooninfo
NAV-info
Informatie
Klok
Instellingen
BA
E87752
88
Infodisplays
Geluiden
Forw. Alert
WeinigBrndst
ACC waarsch.
FA-waarsch.
Uitstaplicht
Alg. waarsch.
Alg. Info.
Vroeg
Laat
Normaal
Gevoeligheid
Waarsch.toon
Uit
Handmatig
Automatisch
Hellingstart
Controleer
Beladen
Onbeladen
Band.spann.
Voll. alarm
Vragen
Gereduceerd
Alarm
Hulpverwarm.
Parkeerverw
BA
E87753
Instellen
Zaterdag
Zondag
Vrijdag
Donderdag
Maandag
Dinsdag
Woensdag
Instellen
Zaterdag
Zondag
Vrijdag
Donderdag
Maandag
Dinsdag
Woensdag
Tijd 1
Tijd 2
Eenmalig
Nu actief
89
Infodisplays
Type 3
E88048
Scroll met de toetsen door de
menudisplays.
Lijst met componenten
De geselecteerde icoon geeft het menu
weer dat in gebruik is.
Navigatie
CD-speler
CD-wisselaar
Radio
Telefoon
Boordcomputer
Instellingen
Externe (auxiliary) ingang
90
Infodisplays
Menustructuur
CD
Navigatie
Naar huis
Favor.Gebruik.
Favor. A-Z
Laatste best.
Beg.beëind.
Bestemmingen
Bestemmingen
Bestemmingen
Map / Tracks
Map / Tracks
Map / Tracks
Map / Tracks
Map / Tracks
Map / Tracks
Map / Tracks
Zenders
Zenders
Zenders
Zenders
Zenders
Zenders
Zenders
Nummers
Nummers
Nummers
Lijst zenders
FM 1 / FM
FM 2
FM 3
FM - AST
MW / AM
LW / AM-AST
CD-wisselaar
CD 1
CD 2
CD 3
CD 4
CD 5
CD 6
Radio
Telefoonboek
Kiesherhaling
Bin.gek.opr.
Gev. Nrs.
Oproepstatus
Telefoon
A
E87754
91
Infodisplays
Tripcomputer
Afst. tot leeg
Gem.Verbruik
Gem. snelheid
Act.elem.terugstell.
Dagteller terugstellen
Engels
Duits
Italiaans
Frans
Spaans
Turks
Russisch
Nederlands
Polijsten
Portugees
Zweeds
Kleurthema's
Configureren
Talen
Meeteenheid
Scherm
Klok instellen
24-uursmodus
12-uursmodus
Altijd uit
Bij aanw.
Altijd aan
Berichten
Band.spann.
Metrisch
Brits
Help-scherm
NAV-info
Instellingen
Informatie
Klok
Instellingen
A
CB
E87755
A
92
Infodisplays
Geluiden
WeinigBrndst
ACC waarsch.
FA-waarsch.
Uitstaplicht
Alg. waarsch.
Alg. Info.
Vroeg
Laat
Normaal
Forw Alert
Gevoeligheid
Waarsch.toon
Uit
Handmatig
Automatisch
Hellingstart
Controleer
Beladen
Onbeladen
Band.spann.
Voll. alarm
Vragen
Gereduceerd
Alarm
Hulpverwarm.
C
E87756
93
Infodisplays
Instellen
Zaterdag
Zondag
Woensdag
Dinsdag
Vrijdag
Donderdag
Maandag
Instellen
Zaterdag
Zondag
Woensdag
Dinsdag
Vrijdag
Donderdag
Maandag
Tijd 1
Tijd 2
Eenmalig
Nu actief
Parkeerverw.
Aux-ingang
BA
E88067
TRIPCOMPUTER
Kilometerteller
De kilometerteller geeft het totale aantal
gereden kilometers weer.
Dagteller
De dagteller registreert het aantal
kilometers van een bepaald traject.
Actieradius tot de
brandstoftank leeg is
Duidt bij benadering de afstand aan die
nog kan worden afgelegd voordat de tank
leeg is. De waarde kan variëren naarmate
de rijomstandigheden veranderen.
Gemiddeld brandstofverbruik
Geeft het gemiddelde brandstofverbruik
aan vanaf het moment dat de functie op
nul werd teruggesteld.
Gemiddelde snelheid
Geeft de berekende gemiddelde snelheid
aan vanaf het moment dat de functie op
nul werd teruggesteld.
Buitentemperatuur
Geeft de buitentemperatuur weer.
94
Infodisplays
Type 1 en 2
E74428
6.3
Average Fuel
10:20
234.2 km
123456 km
l
100km
A
B
C
BoordcomputerA
KilometertellerB
DagtellerC
De boordcomputer beschikt over de
volgende informatiedisplays:
Gem.Verbruik
Gem.Snelheid
Outside air
Reset afst
Afstand
E74441
Druk op de op en neer pijltjestoetsen op
het stuurwiel om door de displays van de
boordcomputer te scrollen.
N.B.:
De positie van het display van de
boordcomputer kan variëren afhankelijk
van de getoonde informatie.
Boordcomputer terugstellen met
behulp van het hoofdmenu
Een bepaald display terugstellen:
1. Druk op de rechter pijltjestoets op het
stuurwiel om het hoofdmenu binnen
te gaan.
2.
Selecteer Reset Trip met de op en
neer pijltjestoetsen en druk op de
rechter pijltjestoets.
3. Selecteer de functie die moet worden
teruggesteld.
4. Druk op de rechter pijltjestoets om de
functie te selecteren.
5.
Houd de OK toets ingedrukt.
Selecteer, om alle drie displays terug te
stellen All values en houd de OK toets
ingedrukt.
Type 3
E88049
A
BoordcomputerA
Boordcomputer terugstellen met
behulp van het hoofdmenu
Een bepaald display terugstellen:
95
Infodisplays
1.
Selecteer Trip Computer met de
op en neer pijltjestoetsen en druk op
de rechter pijltjestoets.
2. Selecteer de functie die moet worden
teruggesteld.
3.
Houd de OK toets ingedrukt.
PERSOONLIJKE
INSTELLINGEN
De volgende informatie wordt op het
informatiedisplay getoond wanneer u dit
hebt geselecteerd:
Helpscherm, informatie met
betrekking tot de radio, het
navigatiesysteem en de
telefoon.
Het helpscherm verschijnt enkele
seconden wanneer u het contact aan zet.
Wanneer de radio, het navigatiesysteem
of de telefoon is ingeschakeld, verschijnt
informatie over dit systeem op het
informatiedisplay.
Zo selecteert u welke informatie op het
informatiedisplay verschijnt:
Type 1 en 2
1. Druk op de rechter pijltjestoets op het
stuurwiel om het hoofdmenu binnen
te gaan.
2.
Selecteer Setup met de op en neer
pijltjestoetsen en druk op de rechter
pijltjestoets.
3.
Selecteer Display en druk op de
rechter pijltjestoets.
4.
Selecteer Configure en druk op de
rechter pijltjestoets.
5.
Om het Helpscherm, Radio Info
en Phone Info in of uit te schakelen,
kiest u de gewenste instelling en drukt
u op de OK toets om de instelling te
bevestigen.
6. Druk op de linker pijltjestoets om het
menu te verlaten. Houd de linker
pijltjestoets ingedrukt om naar het
scherm van de boordcomputer terug
te keren.
Type 3
1.
Selecteer Settings met de op en
neer pijltjestoetsen en druk op de
rechter pijltjestoets.
2.
Selecteer Setup met de op en neer
pijltjestoetsen en druk op de rechter
pijltjestoets.
3.
Selecteer Display en druk op de
rechter pijltjestoets.
4.
Selecteer Configure en druk op de
rechter pijltjestoets.
5.
Om het Helpscherm en NAV Info
in of uit te schakelen, kiest u de
gewenste instelling en drukt u op de
OK toets om de instelling te
bevestigen.
Navigatie-informatie
U kunt ook kiezen op welk moment de
navigatie-informatie op het
informatiedisplay verschijnt. Er zijn drie
mogelijkheden:
Altijd uit: Er verschijnt geen
navigatie-informatie op het
informatiedisplay.
On guidance: De
navigatie-informatie verschijnt alleen
wanneer het navigatiesysteem een
instructie wil doorgeven. Deze functie
is alleen bij enkele navigatiesystemen
beschikbaar.
Altijd aan: Navigatie-informatie
verschijnt altijd op het informatiedisplay
wanneer het navigatiesysteem is
ingeschakeld.
Instelling wanneer navigatie-informatie
moet worden weergegeven:
96
Infodisplays
Type 1 en 2
1. Druk op de rechter pijltjestoets op het
stuurwiel om het hoofdmenu binnen
te gaan.
2.
Selecteer Setup met de op en neer
pijltjestoetsen en druk op de rechter
pijltjestoets.
3.
Selecteer Display en druk op de
rechter pijltjestoets.
4.
Selecteer Configure en druk op de
rechter pijltjestoets.
5.
Selecteer Nav Info en druk op de
rechter pijltjestoets.
6. Selecteer de gewenste instelling en
druk op de OK toets om de instelling
te bevestigen.
7. Druk op de linker pijltjestoets om het
menu te verlaten. Houd de linker
pijltjestoets ingedrukt om naar het
scherm van de boordcomputer terug
te keren.
Type 3
1.
Selecteer Settings met de op en
neer pijltjestoetsen en druk op de
rechter pijltjestoets.
2.
Selecteer Setup met de op en neer
pijltjestoetsen en druk op de rechter
pijltjestoets.
3.
Selecteer Display en druk op de
rechter pijltjestoets.
4.
Selecteer Configure en druk op de
rechter pijltjestoets.
5.
Selecteer Nav Info en druk op de
rechter pijltjestoets.
6. Selecteer de gewenste instelling en
druk op de OK toets om de instelling
te bevestigen.
Taal
Er kan uit elf talen worden gekozen:
Engels, Duits, Italiaans, Frans, Spaans,
Turks, Russisch, Nederlands, Pools,
Zweeds en Portugees.
Type 1 en 2
1. Druk op de rechter pijltjestoets op het
stuurwiel om het hoofdmenu binnen
te gaan.
2.
Selecteer Setup met de op en neer
pijltjestoetsen en druk op de rechter
pijltjestoets.
3.
Selecteer Display en druk op de
rechter pijltjestoets.
4.
SelecteerLanguage en druk op de
rechter pijltjestoets.
5. Selecteer de gewenste instelling en
druk op de OK toets om de instelling
te bevestigen.
6. Druk op de linker pijltjestoets om het
menu te verlaten. Houd de linker
pijltjestoets ingedrukt om naar het
scherm van de boordcomputer terug
te keren.
Type 3
1.
Selecteer Settings met de op en
neer pijltjestoetsen en druk op de
rechter pijltjestoets.
2.
Selecteer Setup met de op en neer
pijltjestoetsen en druk op de rechter
pijltjestoets.
3.
Selecteer Display en druk op de
rechter pijltjestoets.
4.
SelecteerLanguage en druk op de
rechter pijltjestoets.
5. Selecteer de gewenste instelling en
druk op de OK toets om de instelling
te bevestigen.
Maateenheden
N.B.:
De buitentemperatuur wordt alleen
in graden Celsius weergegeven en kan
niet op Fahrenheit worden ingesteld.
97
Infodisplays
Metrische of Engelse eenheden kiezen:
Type 1 en 2
1. Druk op de rechter pijltjestoets op het
stuurwiel om het hoofdmenu binnen
te gaan.
2.
Selecteer Setup met de op en neer
pijltjestoetsen en druk op de rechter
pijltjestoets.
3.
Selecteer Display en druk op de
rechter pijltjestoets.
4.
Selecteer Measure Unit en druk op
de rechter pijltjestoets.
5. Selecteer de gewenste instelling en
druk op de OK toets om de instelling
te bevestigen.
6. Druk op de linker pijltjestoets om naar
het menu terug te keren. Houd de
linker pijltjestoets ingedrukt om naar
het scherm van de boordcomputer
terug te keren.
Type 3
1.
Selecteer Settings met de op en
neer pijltjestoetsen en druk op de
rechter pijltjestoets.
2.
Selecteer Setup met de op en neer
pijltjestoetsen en druk op de rechter
pijltjestoets.
3.
Selecteer Display en druk op de
rechter pijltjestoets.
4.
Selecteer Measure Unit en druk op
de rechter pijltjestoets.
5. Selecteer de gewenste instelling en
druk op de OK toets om de instelling
te bevestigen.
INFOBERICHTEN
E70499
Druk om te bevestigen en om enkele
berichten van het informatiedisplay te
verwijderen op OK. Andere berichten
worden korte tijd later automatisch
verwijderd.
Bij instrumentengroep 3 moeten enkele
berichten worden bevestigd voordat u de
menu's kunt binnengaan.
Berichtenindicator
De berichtenindicatie licht op
om bepaalde berichten aan te
vullen. Afhankelijk van de ernst
van het bericht is de indicator rood of
oranje en blijft deze branden tot de
oorzaak van het bericht is verholpen.
Berichtsymbolen
Zie het instructieboekje.
Laat het systeem bij de
volgende onderhoudsbeurt
controleren.
Laat het systeem zo snel
mogelijk controleren.
98
Infodisplays
Breng de auto tot stilstand
zodra dit veilig kan.
Actuele berichten bekijken
Type 1 en 2
1. Druk op de rechter pijltoets op het
stuurwiel om het hoofdmenu binnen
te gaan.
2.
Selecteer Information met de op en
neer pijltoetsen en druk op de rechter
pijltoets.
3.
Selecteer Messages en druk op de
rechter pijltoets.
4. Bekijk de actuele berichten met
behulp van de op en neer pijltoetsen.
Type 3
1. Druk op de rechter pijltoets op het
stuurwiel om het hoofdmenu binnen
te gaan.
2.
Selecteer Settings met de op en
neer pijltoetsen en druk op de rechter
pijltoets.
3.
Selecteer Information met de op en
neer pijltoetsen en druk op de rechter
pijltoets.
4.
Selecteer Messages en druk op de
rechter pijltoets.
5. Bekijk de actuele berichten met
behulp van de op en neer pijltoetsen.
Actief veersysteem
BetekenisWaarschu-
wingslamp
bericht
Bericht
Het actieve veersysteem werkt niet correct. Laat
dit zo spoedig mogelijk controleren. Zie
Gebruik vandeactieve schokdemperre-
geling (bladzijde 162).
oranjeIVDC malfunction
Het actieve veersysteem staat in de stand
'comfort'.
-IVDC comfort
Het actieve veersysteem staat in de stand
'normaal'.
-IVDC normal
Het actieve veersysteem staat in de stand
'sport'.
-IVDC sport
99
Infodisplays
Alarmsignaal
BetekenisWaarschu-
wingslamp
bericht
Bericht
De alarminstallatie is geactiveerd. Controleer de
auto op sporen van braak.
oranjeAlarm triggered
De alarminstallatie heeft niet correct gewerkt.
Laat dit zo spoedig mogelijk controleren.
-Alarm system
service reqd.
Accu en laadsysteem
BetekenisWaarschu-
wingslamp
bericht
Bericht
De laadspanning is hoger dan normaal. Breng
de auto tot stilstand zodra dit veilig kan en zet
het contact uit. Laat dit zo spoedig mogelijk
controleren.
rood
Overvoltage: Stop
safely!
De accuspanning is laag. Laat dit zo spoedig
mogelijk controleren.
oranjeLow battery
Klimaatregeling
BetekenisWaarschu-
wingslamp
bericht
Bericht
Het extra verwarmingssysteem is ingeschakeld.oranjeAux. Heater on
Cruise control / Adaptive cruise control (ACC)
BetekenisWaarschu-
wingslamp
bericht
Bericht
De cruise control is ingeschakeld.-Cruise control
active
De cruise control staat in standby.-Cruise control
standby
100
Infodisplays
BetekenisWaarschu-
wingslamp
bericht
Bericht
De stabiliteitsregeling (ESP) kan zijn uitgescha-
keld. Schakel het ESP weer in en probeer de
ACC opnieuw in te schakelen. Probeer anders
het contact af en weer aan te zetten om dit
bericht te wissen.
-ACC unavailable
De ACC heeft niet correct gewerkt. Laat dit zo
spoedig mogelijk controleren.
oranjeACC malfunction
Iets kan de sensor van de radar afdekken.
Verwijder vuil, sneeuw, water of andere voor-
werpen van de grille.
oranjeClean radar sensor
Forward alert heeft niet correct gewerkt. Laat
dit zo spoedig mogelijk controleren.
oranjeForward Alert
malfunction
Niet goed gesloten portier(en)
BetekenisWaarschu-
wingslamp
bericht
Bericht
Het voorportier aan bestuurderszijde is open.roodDriver door open
Het achterportier aan bestuurderszijde is open.roodDriver side rear
door open
Het voorportier aan passagierszijde is open.roodPassenger door
open
Het achterportier aan passagierszijde is open.roodPassenger side
rear door open
Het bagagecompartiment is open.roodLuggage comp.
open
De motorkap is open.roodBonnet open
101
Infodisplays
Immobilisatiesysteem
BetekenisWaarschu-
wingslamp
bericht
Bericht
Het immobilisatiesysteem is ingeschakeld. Zie
Motorstartblokkering (bladzijde 43).
oranjeImmobiliser active
Hill launch assist (HLA)
BetekenisWaarschu-
wingslamp
bericht
Bericht
De HLA werkt niet correct. Laat dit zo spoedig
mogelijk controleren.
oranjeHill Launch not
available
De HLA is ingeschakeld.-Hill Launch Assist
active
De HLA is uitgeschakeld.-Hill Launch Assist
off
De HLA is i.v.m. een storing uitgeschakeld.
Gebruik gewoon de parkeerrem op hellingen.
Zie Hill launch assist (HLA) (bladzijde 159).
oranjePlease use park
brake !
Verlichting
BetekenisWaarschu-
wingslamp
bericht
Bericht
De adaptieve koplampen (AFS) hebben niet
correct gewerkt. Laat dit zo spoedig mogelijk
controleren.
oranjeFront lights
malfunction
Een of beide gloeilampen van het dimlicht is of
zijn defect. Controleer de gloeilampen van het
dimlicht. Zie Gloeilampen vervangen
(bladzijde 61).
-Low beam: Bulb
fault
Een of beide gloeilampen van de mistachter-
lichten is of zijn defect. Controleer de gloei-
lampen van de mistachterlichten. Zie Gloei-
lampen vervangen (bladzijde 61).
-Rear fog light: Bulb
fault
102
Infodisplays
BetekenisWaarschu-
wingslamp
bericht
Bericht
Een of beide gloeilampen van de remlichten is
of zijn defect. Controleer de gloeilampen van de
remlichten. Zie Gloeilampen vervangen
(bladzijde 61).
-Stop lamps: Bulb
fault
Een of beide gloeilampen van de remlichten van
uw aanhanger is of zijn defect. Controleer de
gloeilampen van de remlichten van uw
aanhanger.
-Trailer stopl.: Bulb
fault
Een of beide gloeilampen van de richtingaanwij-
zers van uw aanhanger is of zijn defect.
Controleer de gloeilampen van de richtingaan-
wijzers van uw aanhanger.
-Trailer turnl.: Bulb
fault
Onderhoud
BetekenisWaarschu-
wingslamp
bericht
Bericht
De motor heeft niet correct gewerkt. Laat dit zo
spoedig mogelijk controleren.
roodStoring in motor
Het motoroliepeil is laag. Controleer zo snel
mogelijk het motoroliepeil. Zie Motorolie
controleren (bladzijde 221).
oranjeCheck engine oil
level
Er zit water in de brandstof. Laat dit zo spoedig
mogelijk controleren.
oranjeWater detected in
fuel
Het peil van de ruitensproeiervloeistof is laag.
Controleer het peil van de ruitensproeiervloei-
stof. Zie Ruitensproeiervloeistof contro-
leren (bladzijde 223).
-Low washer fluid
level
De motorolie moet worden ververst. Laat de
motorolie zo spoedig mogelijk verversen.
-Service oil
Het roetfilter moet worden gecontroleerd. Zie
Dieselroetfilter (DPF) (bladzijde 142). Zie
Waarschuwings- en indicatielampen
(bladzijde 81).
-Diesel filter overlo-
aded
103
Infodisplays
Bescherming van de inzittenden
BetekenisWaarschu-
wingslamp
bericht
Bericht
Laat het systeem zo snel mogelijk controleren.-Crash mode
Elektrische parkeerrem (EPB)
BetekenisWaarschu-
wingslamp
bericht
Bericht
De EPB heeft niet correct gewerkt. Laat dit zo
spoedig mogelijk controleren.
roodPark brake
malfunction
De EPB uitschakelen. Zie Elektronische
parkeerrem (EPB) (bladzijde 153).
roodRelease park brake
Schakel de EPB weer in. Zie Elektronische
parkeerrem (EPB) (bladzijde 153).
roodRe-Apply park
brake
De EPB is geactiveerd.oranjePark brake applied
De EPB is losgezet.oranjePark brake
released
De EPB heeft niet correct gewerkt. Laat dit zo
spoedig mogelijk controleren.
-Park brake service
reqd.
Stuurbekrachtiging
BetekenisWaarschu-
wingslamp
bericht
Bericht
De stuurbekrachtiging heeft niet correct
gewerkt. Laat dit zo spoedig mogelijk contro-
leren.
oranjePower steering
malfunction
104
Infodisplays
Stabiliteitsregeling (ESP)
BetekenisWaarschu-
wingslamp
bericht
Bericht
De stabiliteitsregeling is uitgeschakeld.-ESP off
De stabiliteitsregeling heeft niet correct gewerkt.
Laat dit zo spoedig mogelijk controleren.
-ESP malfunction
Transmissie
BetekenisWaarschu-
wingslamp
bericht
Bericht
De transmissie heeft niet correct gewerkt. Laat
dit zo spoedig mogelijk controleren.
roodStoring in trans-
missie
De transmissie is oververhit. Laat dit zo spoedig
mogelijk controleren.
oranjeTransmission over-
temperatur
Bandenspanningcontrolesysteem
BetekenisWaarschu-
wingslamp
bericht
Bericht
De spanning van aangeduide band is lager
geworden. Controleer de band en breng de
spanning op de aanbevolen waarde. Zie
Technische specificatie (bladzijde 243).
roodCheck ..... tyre !
De spanning van een of meer banden is
aanzienlijk te laag. Dit bericht kan verschijnen
nadat een nieuwe sensor is gemonteerd.
Controleer de banden en breng de spanning
op de aanbevolen waarde. Zie Technische
specificatie (bladzijde 243).
roodCheck tyre pres-
sures
De aangeduide band heeft een aanzienlijk te
lage spanning. Controleer uw banden en breng
de spanning op de aanbevolen waarde. Zie
Technische specificatie (bladzijde 243).
oranjeCheck ..... tyre
105
Infodisplays
BetekenisWaarschu-
wingslamp
bericht
Bericht
U hebt een reservewiel voor tijdelijk gebruik
gemonteerd. Monteer zo spoedig mogelijk een
wiel met normale afmetingen, de voorge-
schreven bandenspanning en een sensor.
Wanneer een storing optreedt, kan het systeem
mogelijk de lage bandenspanning niet detec-
teren of doorgeven.
oranjeTyre monitor
malfunction
Maximaal drie sensoren werken niet correct,
een niet-goedgekeurd accessoire stoort het
systeem of er is een algemene storing gedetec-
teerd. Laat het systeem zo snel mogelijk
controleren. Wanneer een storing optreedt, kan
het systeem mogelijk de lage bandenspanning
niet detecteren of doorgeven.
De bandenspanning is niet geschikt voor het
rijden met snelheden van 160 km/h (100 mph).
Breng de spanning van alle banden op de
voorgeschreven waarde. Zie Technische
specificatie (bladzijde 243). Dit bericht wordt
samen met de waarschuwing voor een te lage
bandenspanning slechts enkele seconden
weergegeven.
oranjeInflate tyres for high
speed
U hebt velgen en banden gemonteerd die niet
zijn voorzien van sensoren. De bandenspanning
wordt niet gecontroleerd.
-Tyre sensors not
detected
Alle sensoren werken niet correct of een niet-
goedgekeurd accessoire stoort het systeem.
Laat dit zo spoedig mogelijk controleren.
106
Infodisplays
Spraakbesturing
BetekenisWaarschu-
wingslamp
bericht
Bericht
Voice control is ingeschakeld.-Voice control
Please speak
Controleer de voice control.-Voice control Not
recognised
Voice control is in deze modus niet toegestaan.-Voice control Not
allowed
107
Infodisplays
WERKING
Buitenlucht
Houd de luchtinlaten voor de voorruit vrij
van belemmeringen (sneeuw, bladeren,
enz.) zodat het klimaatregelsysteem
effectief kan werken.
Gerecirculeerde lucht
LET OP
Wanneer de luchtrecirculatiestand
langdurig wordt ingeschakeld,
kunnen de ruiten beslaan. Wanneer
de ruiten beslaan, stel dan de standen in
om de voorruit te ontdooien en te
ontwasemen.
De lucht die zich in het
passagierscompartiment bevindt, wordt
gerecirculeerd. Er stroomt geen
buitenlucht de auto in.
Verwarming
De verwarmingscapaciteit is afhankelijk
van de koelvloeistoftemperatuur.
Airconditioning
N.B.:
De airconditioning werkt alleen
wanneer de temperatuur hoger is dan 4
ºC.
N.B.:
Wanneer de airconditioning is
ingeschakeld, zal het brandstofverbruik
hoger zijn.
De lucht wordt door de warmtewisselaar
gevoerd, waar deze wordt gekoeld. Om
de ruiten wasemvrij te houden wordt
vocht aan de lucht onttrokken. Het
condens wordt naar buiten afgevoerd en
daarom is het normaal dat zich een klein
plasje water onder de auto vormt.
Algemene informatie over de
klimaatregeling in het interieur
Sluit alle ruiten.
Het interieur verwarmen
Laat de lucht naar de beenruimten
stromen. Laat, bij koud of vochtig weer,
een geringe hoeveelheid lucht naar de
voorruit en de portierruiten stromen.
Het interieur afkoelen
Laat de lucht naar het hoofdniveau
stromen.
VENTILATIEROOSTERS
Luchtroosters, voor
E71942
108
Klimaatregeling
Luchtroosters tweede zitrij
E73131
A
B
C
Luchtstroom uit onderste
luchtrooster
A
Luchtstroom uit bovenste
luchtrooster
B
Bovenste luchtroosterC
Gebruik de bovenste luchtroosters om
de zijruiten te ontdooien of te
ontwasemen.
Luchtroosters derde zitrij
E73132
HANDMATIGE
KLIMAATREGELING
Luchtverdeelknop
E71379
A
F B
C
D
E
VoorruitA
Beenruimte en voorruitB
BeenruimteC
Hoofdniveau en beenruimteD
HoofdniveauE
Hoofdniveau en voorruitF
109
Klimaatregeling
De luchtverdeelknop kan in elke gewenste
stand tussen de symbolen worden gezet.
Aanjager
A
E75470
UitA
N.B.:
Wanneer u de aanjager uitschakelt
kan de voorruit beslaan.
Luchtrecirculatie
Druk op de toets om te kiezen tussen
toevoer van buitenlucht en het
recirculeren van de in het interieur
aanwezige lucht.
Interieur snel verwarmen
E71377
Ventilatie
E71378
Stel de regelknoppen van de luchtstroom,
de aanjager en luchtroosters naar wens
in.
Airconditioning
Airconditioning in-enuitschakelen
Wanneer u de aanjager uitschakelt, wordt
ook de airconditioning uitgeschakeld.
Wanneer u de aanjager weer inschakelt,
schakelt de airconditioning automatisch
in.
Koelen met buitenlucht
E71380
110
Klimaatregeling
Interieur snel afkoelen
E71381
Voorruitontdooienen ontwasemen
E71382
Wanneer de temperatuur hoger is dan 4
°C, schakelt de airconditioning
automatisch in. Let erop dat de aanjager
aanstaat. De controlelamp in de
schakelaar brandt tijdens het ontdooien
en ontwasemen.
Wanneer u de luchtverdeelknop in een
andere stand dan stand A zet, blijft de
A/C ingeschakeld.
U kunt de airconditioning en
luchtrecirculatie in- en uitschakelen terwijl
de luchtverdeelknop in de stand A staat.
Schakel zo nodig de ruitverwarming in.
Zie Verwarmde ruiten en spiegels
(bladzijde 116).
N.B.:
Zet, om de achterste zijruiten te
ontdooien of te ontwasemen de
luchtroosters bij de tweede zitrij in de
ontdooi- en ontwasemstand. Zie
Ventilatieroosters (bladzijde 108).
Luchtvochtigheid in het interieur
verlagen
E71383
111
Klimaatregeling
AUTOMATISCHE KLIMAATREGELING
Twee zones
E80737
Drie zones
E70302
112
Klimaatregeling
Uw wagen heeft een systeem met twee
of drie zones. Wanneer het systeem in de
mono modus staat, worden alle
temperatuurzones gekoppeld aan de
zone aan bestuurderszijde. Wanneer u
de mono modus uitschakelt, kunt u met
het twee zone systeem verschillende
temperaturen instellen voor de bestuurder
en passagier. Bij wagens met een
systeem met drie zones, kunt u een
derde temperatuur voor de
achterpassagiers instellen.
Het systeem regelt automatisch de
temperatuur, de hoeveelheid en verdeling
van de lucht en past deze aan afhankelijk
van de rij- en weersomstandigheden.
Door op de AUTO toets te drukken,
wordt de auto modus ingeschakeld.
N.B.:
Vermijd het wijzigen van de
instellingen wanneer het in de auto
extreem warm of koud is. Het systeem
wordt automatisch op de actuele
omstandigheden afgestemd. Voor een
correcte werking van het systeem
moeten de midden- en zijroosters volledig
geopend zijn.
N.B.:
Als het systeem bij lage
buitenluchttemperaturen in de auto
modus staat, wordt de lucht zolang de
motor koud is naar de voorruit en de
zijruiten geleid.
N.B.:
Voor informatie over de
automatische klimaatregeling in wagens
met een gecombineerd navigatie- en
klimaatregelingssysteem, verwijzen wij
naar de aparte handleiding.
Temperatuur instellen
E70304
U kunt de temperatuur tussen 16 ºC en
28 ºC met stappen van 0,5 ºC instellen.
In de stand LO (lager dan 16 ºC) schakelt
het systeem over op continu koelen, in
de stand HI (hoger dan 28 °C) op continu
verwarmen en de temperatuur wordt niet
constant gehouden.
Mono modus
In de mono modus zijn de
temperatuurinstellingen voor de
bestuurder en de passagier aan elkaar
gekoppeld. Wanneer u de temperatuur
met de draaiknop aan de bestuurderszijde
verandert, wordt dezelfde temperatuur
voor de passagierszijde overgenomen.
Op het display verschijnt MONO.
Mono modus uitschakelen
Selecteer met de draaiknop aan
passagierszijde een temperatuur voor de
passagierszijde. De mono modus wordt
uitgeschakeld en MONO verdwijnt van
het display. De temperatuur voor de
bestuurderszijde blijft ongewijzigd. U kunt
nu de temperaturen voor de
bestuurderszijde en de passagierszijde
onafhankelijk van elkaar instellen. De
temperaturen verschijnen op het display.
U kunt een verschil van maximaal 4 ºC
instellen.
N.B.:
Wanneer het verschil groter is dan
4°C, wordt de temperatuur aan de andere
zijde bijgesteld zodat het verschil 4°C blijft.
N.B.:
Wanneer u voor één van de zijden
de stand HI of LO selecteert, wordt voor
beide zijden de stand HI of LO
geselecteerd.
Mono modus weer inschakelen
113
Klimaatregeling
Druk op de MONO toets. MONO
verschijnt op het display en de
temperatuur aan passagierszijde wordt
aangepast aan de temperatuur aan
bestuurderszijde.
Aanjager
Hoge snelheid
Lage snelheid
Stel het aanjagertoerental met de toetsen
in.
De aanjagerinstelling wordt op het display
getoond.
Druk om terug te keren naar de auto
modus op de AUTO toets.
Luchtverdeling
Druk op de gewenste toets om de
luchtverdeling in te stellen. Iedere
combinatie van instellingen kan
tegelijkertijd worden geselecteerd.
E70308
A B C
BeenruimteA
HoofdniveauB
VoorruitC
Voorruit ontdooien en
ontwasemen
Wanneer u voorruit ontdooien en
ontwasemen kiest schakelen A, B en C
automatisch uit en wordt de
airconditioning ingeschakeld. Buitenlucht
stroomt nu het interieur in. U kunt de
recirculatiestand niet selecteren.
Het aanjagertoerental en de
temperatuurregeling werken automatisch
en kunnen niet met de hand worden
bediend. De aanjager draait met een hoog
toerental en de temperatuur wordt op HI
ingesteld.
Wanneer u voorruit ontdooien en
ontwasemen selecteert, schakelt de
voorruitverwarming automatisch in en na
korte tijd weer uit.
Druk om terug te keren naar de auto
modus op de AUTO toets.
N.B.:
Zet, om de achterste zijruiten te
ontdooien of te ontwasemen de
luchtroosters bij de tweede zitrij in de
ontdooi- of ontwasemstand. Zie
Ventilatieroosters (bladzijde 108).
Airconditioning in- en
uitschakelen
Druk de toets. A/C OFF of A/C ON
verschijnt op het display.
Gerecirculeerde lucht
Druk op de toets om voor buitenlucht of
gerecirculeerde lucht te kiezen.
114
Klimaatregeling
N.B.:
In de auto modus wordt bij hoge
binnen- en buitentemperaturen voor een
maximale koeling van het interieur
automatisch de recirculatiestand
ingeschakeld. Wanneer de ingestelde
temperatuur eenmaal is bereikt, selecteert
het systeem automatisch toevoer van
buitenlucht.
Automatisch temperatuurre-
gelsysteem in- en uitschakelen
N.B.:
Wanneer dit systeem is
uitgeschakeld, zijn de verwarming,
ventilatie en airconditioning voor de
voorste én achterste zones uitgeschakeld
en wordt er gerecirculeerde lucht
gebruikt.
Twee zones
E70980
Gebruik de toetsen om het systeem in en
uit te schakelen.
Drie zones
E70312
A
Druk op de toets A om het systeem in en
uit te schakelen.
Airconditioning achterin
(automatische klimaatregeling
met drie zones)
N.B.:
Dit is alleen een koelingssysteem.
U kunt het gebruiken om de ruimte
achterin te koelen. Het systeem kan de
instelling in het achtercompartiment niet
op een hogere temperatuur brengen dan
het gemiddelde van de twee
temperatuurinstellingen voorin.
N.B.:
Wanneer het systeem is
uitgeschakeld, kunt u geen temperatuur
voor het achtercompartiment kiezen die
lager is dan het gemiddelde van de twee
instellingen voorin.
Schakelen tussen airconditioning
modus voor en achter
E70313
Druk de toets. Het symbool voor de
airconditioning achterin en de instellingen
voor het achtercompartiment verschijnen
op het display.
Wanneer het systeem in de
airconditioning modus achter zit, kunt u
de temperatuur instellen met de
draaiknop aan de bestuurderszijde.
115
Klimaatregeling
Druk nogmaals op de toets om terug te
keren naar de instellingen voorin.
Wanneer enkele seconden geen toets
wordt ingedrukt, keert het systeem
automatisch terug naar de instellingen
voorin.
Temperatuur achterin
N.B.:
U kunt verschillende temperaturen
voor de bestuurderszijde en achterin
kiezen, de mono modus wordt dan
uitgeschakeld.
N.B.:
Wanneer u op de MONO toets
drukt, worden alle drie temperatuurzones
gewijzigd in te temperatuur voor de
bestuurderszijde.
Airconditioning achterin in- en
uitschakelen
Wanneer het systeem in de
airconditioning modus achter zit, kunt u
het systeem met de toets aan- en
uitzetten. A/C OFF of A/C ON verschijnt
op het display.
N.B.:
Wanneer de airconditioning voorin
is uitgeschakeld, hebt u geen
airconditioning achterin.
Aanjager achterin
Hoge snelheid
Lage snelheid
Wanneer het systeem in de
airconditioning modus achter zit, kunt u
met de toetsen de aanjagersnelheid
regelen.
De aanjagerinstelling wordt op het display
getoond.
Wanneer het systeem in de
airconditioning modus achter zit, drukt u
op de AUTO toets om terug te gaan naar
de auto modus. In de auto modus wordt
het aanjagertoerental automatisch
geregeld. AUTO verschijnt op het display.
Automatisch
temperatuurregelsysteem achter
in- en uitschakelen
E70312
A
Wanneer het systeem in de
airconditioning modus achter zit, druk dan
op toets A om alleen het systeem
achterin in of uit te schakelen.
VERWARMDE RUITEN EN
SPIEGELS
Verwarmbare ruiten
Schakel de ruitverwarming in om de voor-
of achterruit te ontdooien of ontwasemen.
N.B.:
De ruitverwarming werkt alleen bij
een draaiende motor.
116
Klimaatregeling
Voorruitverwarming
E72506
Achterruitverwarming
E72507
Verwarmbare buitenspiegels
IN de elektrisch bedienbare buitenspiegels
is een verwarmingselement gemonteerd
dat het spiegelglas ontdooit of
ontwasemt. Wanneer u de
achterruitverwarming inschakelt, worden
deze elementen automatisch
ingeschakeld.
EXTRA VERWARMING
Standverwarming
WAARSCHUWING
Schakel de standverwarming uit
tijdens het tanken, wanneer u zich
in een omgeving bevindt met
brandbare dampen of stoffen en in
gesloten ruimten.
De standverwarming werkt onafhankelijk
van de verwarming van de auto door het
koelvloeistofcircuit van de motor te
verwarmen. Hij wordt door de
brandstoftank van energie voorzien. U
kunt het systeem ook tijdens het rijden
gebruiken om het interieur sneller te laten
opwarmen.
Wanneer de standverwarming correct
wordt gebruikt, biedt deze de volgende
voordelen:
Het interieur wordt voorverwarmd.
De ruiten blijven bij vorst vrij van ijs en
condensatie wordt voorkomen.
De koude start wordt vermeden
waardoor de motor eerder op
bedrijfstemperatuur is.
N.B.:
De standverwarming werkt alleen
wanneer er zich minimaal 7,5 liter
brandstof in de tank bevindt en de
buitentemperatuur lager is dan 15 °C. De
standverwarming werkt niet wanneer de
accu slecht geladen is.
N.B.:
De verwarming werkt afhankelijk
van de buitentemperatuur.
N.B.:
Wanneer de standverwarming is
ingeschakeld, kunnen wat uitlaatgassen
onder de zijkanten van de wagen
uitkomen. Dit is normaal.
N.B.:
Bij wagens met een handmatig
geregelde verwarming, ventilatie en
airconditioning, is de verwarming van het
interieur afhankelijk van de ingestelde
temperatuur, de luchtverdeling en het
aanjagertoerental.
Om te voorkomen dat de accu wordt
ontladen:
Nadat de standverwarming een
verwarmingscyclus heeft doorlopen,
zal de volgende geprogrammeerde
verwarmingscyclus alleen worden
uitgevoerd indien de motor tussentijds
is gestart.
Rijd met de auto na een
verwarmingscyclus minimaal een
verwarmingscyclus.
Programmeerbare
standverwarming
N.B.:
De geprogrammeerde tijd is de tijd
waarop u wilt dat de auto warm is en klaar
is om weg te rijden, niet de tijd waarop de
verwarming inschakelt.
117
Klimaatregeling
N.B.:
U moet de tijden minimaal 70
minuten ten opzichte van de tijd die u wilt
instellen vooruit programmeren.
N.B.:
U moet de tijd en de datum correct
invoeren. Zie Klok (bladzijde 131).
Verwarmingstijden programmeren:
E70499
1. Druk op de rechter pijltjestoets op het
stuurwiel om het hoofdmenu binnen
te gaan.
2.
Selecteer Setup met de op en neer
pijltjestoetsen en druk op de rechter
pijltjestoets.
3.
Selecteer Park Heater en druk op
de rechter pijltjestoets.
E74467
Eenmalig
Tijd 1
Tijd 2
Nu actief
Parkeerverw
Met de functies Program 1 en
Program 2 kunt u twee
verwarmingscycli per dag
programmeren. Deze tijden blijven in
het geheugen opgeslagen en de
verwarming schakelt elke dag van de
week op deze tijden in.
Met de functie One-Time kunt u een
verwarmingscyclus voor één
specifieke dag programmeren.
De functie Active now schakelt de
verwarming automatisch in.
De functies Program 1 en Program
2 programmeren
E74468
Vrijdag
Donderdag
Dinsdag
Maandag
Woensdag
[07:55]
Tijd 1
1.
Selecteer Program 1 en druk op de
rechter pijltjestoets.
2. Selecteer de dag waarop de
verwarming de wagen moet
verwarmen.
3.
Druk op de OK toets om de keuze te
bevestigen. In het vak naast de dag
verschijnt een kruis om aan te duiden
dat deze dag is geselecteerd.
4. Ga op dezelfde wijze te werk om alle
dagen te selecteren waarop de
verwarming de wagen moet
verwarmen.
118
Klimaatregeling
5. Selecteer, om de tijd in te stellen
waarop de wagen moet zijn
verwarmd, de tijd aan de bovenzijde
van het display en druk op de rechter
pijltjestoets.
6.
Druk op de OK toets en de uren
knipperen. Voer met behulp van de
op en neer pijltjestoetsen de
individuele instellingen in en ga met de
linker en rechter pijltjestoetsen naar
de volgende of de vorige instelling.
7. Wanneer alle instellingen zijn
ingevoerd, drukt u nogmaals op de
OK toets om de keuze te bevestigen.
E74469
07:55
01:12:2006
Parkeerverw
Tijd 1
OK=bevestig
U kunt met de functie Program 2 een
tweede cyclus invoeren, bijvoorbeeld
verschillende tijden op verschillende
dagen of twee tijden op dezelfde dag. De
procedure van programmeren is
hetzelfde voor de functie Program 1.
De functie One-Time
programmeren
1.
Selecteer One-Time en druk op de
rechter pijltjestoets.
2.
Druk op de OK toets en de uren
knipperen. Voer met behulp van de
op en neer pijltjestoetsen de
individuele instellingen in en ga met de
linker en rechter pijltjestoetsen naar
de volgende of de vorige instelling.
3. Wanneer alle instellingen zijn
ingevoerd, drukt u nogmaals op de
OK toets om de keuze te bevestigen.
Nu inschakelen
Selecteer Active now en druk op de OK
toets. In het vak naast de functie verschijnt
een kruis om aan te duiden dat de
verwarming is geactiveerd.
Selecteer, om de verwarming uit te
schakelen, Active now en druk
nogmaals op de OK toets.
Extra verwarming diesel
(afhankelijk van het land)
Deze extra verwarming (PTC elektrische
verwarming) helpt bij het verwarmen van
de motor en het interieur bij auto's met
dieselmotor. Het systeem wordt
afhankelijk van de buitenluchttemperatuur,
de koelvloeistoftemperatuur en de
belasting van de dynamo automatisch in-
of uitgeschakeld.
119
Klimaatregeling
Extra verwarming diesel
(afhankelijk van het land)
De standverwarming helpt bij het
verwarmen van de motor en het interieur
bij wagens met een benzine- of
dieselmotor. Het systeem wordt
afhankelijk van de buitenluchttemperatuur,
de koelvloeistoftemperatuur en de
belasting van de dynamo automatisch in-
of uitgeschakeld, tenzij u het hebt
uitgeschakeld. Wanneer de verwarming
op brandstof in werking is, verschijnt Aux.
Heater on op het informatiedisplay. Zie
Infodisplays (bladzijde 85).
Standverwarming uitschakelen:
E70499
1. Druk op de rechter pijltjestoets op het
stuurwiel om het hoofdmenu binnen
te gaan.
2.
Selecteer Setup met de op en neer
pijltjestoetsen en druk op de rechter
pijltjestoets.
3.
Selecteer Aux. Heater en druk
nogmaals op de OK toets om de
verwarming in of uit te schakelen.
Wanneer de verwarming is
ingeschakeld verschijnt in het vak
ernaast een kruis.
4. Druk op de linker pijltjestoets om het
menu te verlaten. Houd de linker
pijltjestoets ingedrukt om naar het
scherm van de boordcomputer terug
te keren.
120
Klimaatregeling
DE JUISTE ZITPOSITIE
INNEMEN
E68595
WAARSCHUWINGEN
Verstel de stoelen nooit tijdens het
rijden.
Alleen wanneer de veiligheidsgordel
correct wordt gedragen, kan deze
u in een zodanige positie houden
dat de airbag optimaal kan functioneren.
Wanneer u de veiligheidsgordel correct
draagt kunnen de stoel, hoofdsteun,
veiligheidsgordel en airbags bij een
eventuele aanrijding optimaal
bescherming bieden. Wij raden aan dat
u:
zoveel mogelijk rechtop gaat zitten
met de onderzijde van uw rug zover
mogelijk naar achteren.
de rugleuning van de stoel niet meer
dan 30 graden achterover kantelt.
de hoofdsteun zodanig instelt, dat de
bovenzijde gelijkligt met de bovenzijde
van uw hoofd. Stel de hoofdsteun
zover mogelijk naar voren in, maar u
moet comfortabel kunnen zitten.
voldoende afstand houdt tussen uzelf
en het stuurwiel. minimaal 250 mm (10
inch) tussen uw borstbeen en de kap
van de airbag aanhoudt.
het stuurwiel met licht gebogen armen
vasthoudt.
uw benen licht buigt zodat u de
pedalen volledig kunt indrukken.
de schoudergordel over het midden
van uw schouder en de heupgordel
strak over uw heupen legt.
Zorg ervoor dat uw zitpositie comfortabel
is en dat u de volledige controle over de
auto hebt.
HANDMATIGVERSTELBARE
STOELEN
Stoelen naar vorenenachteren
schuiven
E70728
121
Stoelen
WAARSCHUWING
Beweeg te stoel naar voren en naar
achteren nadat u de hendel hebt
losgelaten om te controleren of de
stoel goed is vergrendeld.
Lendensteun afstellen
E70729
Hoogte van de
bestuurdersstoel verstellen
E70730
Hellingshoek van de rugleuning
verstellen
E70731
ELEKTRISCHVERSTELBARE
STOELEN
In twee richtingen elektrisch
verstelbare stoel
E70733
1
1
2
2
122
Stoelen
In acht richtingen elektrisch verstelbare stoel
1
2
2 1
3
4
3
4
8
7
8 7
5
6
5
6
E70734
123
Stoelen
HOOFDSTEUNEN
Hoofdsteun instellen
WAARSCHUWINGEN
Trek de achterste hoofdsteun
omhoog wanneer iemand achterin
plaatsneemt.
Wanneer een voorwaarts gericht
kinderzitje op een stoel van de
tweede of derde zitrij wordt
geplaatst, verwijder dan altijd de
hoofdsteun van die stoel.
E71879
Stel de hoofdsteun zodanig in dat de
bovenzijde gelijkligt met de bovenzijde
van uw hoofd. Stel de hoofdsteun zover
mogelijk naar voren in, maar u moet
comfortabel kunnen zitten.
Hoofdsteun verwijderen
Druk de knoppen in en verwijder de
hoofdsteun.
ACHTERBANK
Stoelen, tweede zitrij
Stoelen naar voren en achteren
schuiven
WAARSCHUWING
Schuif de stoel naar voren en naar
achteren nadat u de hendel
omhoog hebt getrokken om er
zeker van te zijn dat de stoel weer goed
is vergrendeld.
E72644
124
Stoelen
Rugleuning instellen
1. Trek, om de hellingshoek van de
rugleuning in te stellen, de hendel aan
de buitenzijde of aan de lus bij de stoel
in het midden en beweeg de
rugleuning in de gewenste stand.
2. Trek, om de rugleuning omhoog te
bewegen, de hendel omhoog en druk
de zitting met uw lichaamsgewicht
naar voren.
Stand voor makkelijk instappen
(alleen wagensmeteen derde zitrij)
N.B.:
U kunt de buitenste stoelen naar
voren bewegen zodat de stoelen op de
derde zitrij makkelijker toegankelijk
worden.
E72704
E72706
1. Trek eenmaal aan de handgreep. Klap
de rugleuning in de afgebeelde stand
naar voren en schuif de complete
stoel naar voren. Wanneer u de auto
vanaf de derde zitrij wilt verlaten, trek
dan aan de lus aan de achterzijde van
de stoel op de tweede zitrij.
2. Schuif de stoel naar achteren om hem
weer in de oorspronkelijke stand te
brengen. De stoel stopt automatische
in de middelste stand.
125
Stoelen
3. Klap de rugleuning ophoog tot deze
wordt vergrendeld.
4. Trek de hendel onder de voorzijde van
de stoel omhoog om de stoel verder
naar achteren te schuiven.
Rugleuningen neerklappen
WAARSCHUWING
Wanneer u de rugleuningen
neerklapt, let er dan op dat uw
vingers niet tussen de rugleuning en
het stoelframe komen.
E72646
1. Laat de hoofdsteunen zakken. Zie
Hoofdsteunen (bladzijde 124).
2. Schuif de stoelen zover mogelijk naar
achteren.
3. Steek de veiligheidsgordel van de
middelste stoel in de houder tegen
het dak. Zie Veiligheidsgordels
vastmaken (bladzijde 30).
4. Trek de hendel bij de buitenste stoelen
omhoog en klap de rugleuning in een
schuine stand. Trek de hendel
opnieuw omhoog en klap de
rugleuning naar beneden.
5. Trek bij de middelste stoel de lus
tussen de zitting en de rugleuning uit
en klap de rugleuning naar beneden.
6. Trek, om de rugleuningen in de
neergeklapte stand vast te zetten, de
hendel of de lus opnieuw naar boven
en druk de rugleuning stevig naar
beneden tot deze wordt vergrendeld.
Trek, om de rugleuning weer in verticale
stand te brengen, de hendel of de lus naar
boven en beweeg de rugleuning omhoog
tot deze wordt vergrendeld.
Stoelen van de derde zitrij
WAARSCHUWING
Ga niet op een stoel op de derde
zitrij zitten wanneer de stoel ervoor
is neergeklapt.
Stoelen naar voren en achteren
schuiven (Galaxy)
WAARSCHUWING
Schuif de stoel naar voren en naar
achteren nadat u de hendel
omhoog hebt getrokken om er
zeker van te zijn dat de stoel weer goed
is vergrendeld.
126
Stoelen
Rugleuning instellen (Galaxy)
1. Trek, om de rugleuning in te stellen,
de lus naar boven en leun naar
achteren tegen de rugleuning tot deze
zich in de gewenste stand bevindt.
2. Trek, om de rugleuning weer omhoog
te brengen, de lus uit en laat de
rugleuning omhoogkomen.
Stoelen plat neerklappen
WAARSCHUWING
Wanneer u de rugleuningen
neerklapt, let er dan op dat uw
vingers niet tussen de rugleuning en
het stoelframe komen.
N.B.:
Bij de Galaxy kunt u de
veiligheidsgordels van de derde zitrij
losmaken van de vloerogen. Zie
Veiligheidsgordels vastmaken
(bladzijde 30).
127
Stoelen
E72648
A
B
3
2
1. Trek de lus aan de achterzijde van de
zitting uit en klap de zitting naar voren
tot deze plat op de vloer (1) ligt.
2.
Pak de greep (A) en trek de lus (B) bij
de onderzijde van de rugleuning naar
boven en achteren (2).
3. Klap de rugleuning met behulp van de
greep (3) plat tegen de vloer.
4. Pak, om de stoel weer in de normale
stand te brengen, de greep vast en
trek de rugleuning omhoog en
vervolgens naar achteren.
5. Klap de zitting terug.
Een vlakke laadvloer maken
LET OP
Klap, bij het vervoeren van ladingen
met neergeklapte stoelen, altijd de
vloerbedekking over de neergeklapte
stoelen.
E72649
1
2
3
1. Draai de klemmen op de achterzijde
van de rugleuningen van de derde zitrij
90 graden om de vloerbedekking los
te maken.
2. Klap de vloerbedekking naar voren
over de neergeklapte stoelen.
3. Om de vloerbedekking weer op de
rugleuningen vast te zetten, klapt u
het terug en drukt u de klemmen in
de rugleuning tot op hun plaats
klikken.
128
Stoelen
N.B.:
Wanneer alleen de stoelen van de
derde zitrij plat worden neergeklapt, klap
dan de vloerbedekking naar voren zodat
de onderzijde van de stoelen op de
tweede zitrij worden bedekt. De kleinere
delen aan de voorzijde moeten verticaal
tegen de rugleuningen van de stoelen van
de tweede zitrij staan.
VERWARMDE STOELEN
LET OP
Wanneer deze functie bij stilstaande
motor wordt ingeschakeld, wordt
hierdoor de accu ontladen.
E70601
E71224
N.B.:
Bij het afzetten van het contact
worden de instellingen in het geheugen
opgeslagen.
GEVENTILEERDE STOELEN
LET OP
Wanneer deze functie bij stilstaande
motor wordt ingeschakeld, wordt
hierdoor de accu ontladen.
E70601
129
Stoelen
E70602
N.B.:
Wanneer het contact wordt
afgezet, worden de instellingen in het
geheugen opgeslagen.
N.B.:
Wanneer de stoel wordt
geventileerd, is het mogelijk dat de
verwarming automatisch wordt
ingeschakeld. Dit om te voorkomen dat
de luchtstroom oncomfortabel koud
wordt.
N.B.:
Voor het ventileren van de stoelen
wordt gebruik gemaakt van de lucht in
het passagierscompartiment. Het
koelende effect is daarom afhankelijk van
de temperatuur in het interieur. Schakel
zo nodig de airconditioning in en richt de
luchtstroom op de beenruimte. Zie
Klimaatregeling (bladzijde 108).
ARMLEUNING, VOOR
3
E95256
1
2
130
Stoelen
ZONNESCHERMEN
Zijruiten
E74809
AA
Trek het zonnescherm omhoog en
bevestig het aan de haken (A).
Dak (Galaxy)
E74808
Dak (S-Max)
E74807
Druk op de knop om het zonnescherm
los te maken.
DIMMERINSTRUMENTENPA-
NEELVERLICHTING
E70723
KLOK
N.B.:
Sommige navigatiesystemen stellen
met behulp van GPS signalen automatisch
tijd en de datum van de klok in.
N.B.:
Zie Algemene informatie
(bladzijde 85).
1. Selecteer in het hoofdmenu de
klokfunctie.
2. Kies de gewenste optie.
131
Gemaksfuncties
3.
Druk op OK.
4. Gebruik de pijlen (rechts/links,
omhoog/omlaag) om de waarde te
selecteren en te veranderen.
5.
Druk op OK.
AANSTEKER
LET OP
Wanneer u het aansluitpunt gebruikt
terwijl de motor niet draait, wordt
hierdoor de accu ontladen.
Houd het verwarmingselement van
de aansteker niet ingedrukt.
N.B.:
De aansteker werkt alleen bij
aangezet contact. De aansteker kan nog
30 minuten nadat het contact is afgezet
worden gebruikt.
N.B.:
U kunt het elektrische aansluitpunt
gebruiken voor 12 volt accessoires met
een maximum vermogen van 15 ampère.
Gebruik alleen Ford stekkers of stekkers
die geschikt zijn voor gebruik in SAE
gestandaardiseerde aansluitingen.
E72972
Druk het verwarmingselement in om de
aansteker te laten gloeien. Hij springt
automatisch in de oorspronkelijke stand
terug.
ASBAK
Asbak, voorin
Trek, om de asbak te ledigen, deze
compleet uit de houder.
Asbak, achterin
E73705
Open de asbak om deze te verwijderen,
druk hem tegen de veerdruk in en
verwijder hem.
EXTRA VOEDINGSAAN-
SLUITINGEN
LET OP
Wanneer u het aansluitpunt gebruikt
terwijl de motor niet draait, wordt
hierdoor de accu ontladen.
N.B.:
U kunt het elektrisch aansluitpunt
bij afgezet contact gebruiken.
132
Gemaksfuncties
N.B.:
U kunt het elektrische aansluitpunt
gebruiken voor 12 volt accessoires met
een maximum vermogen van 15 ampère.
Gebruik uitsluitend Ford stekkers of
stekkers die voldoen aan de SAE normen.
S-Max
E74130
Galaxy
E72977
BEKERHOUDERS
WAARSCHUWING
Plaats tijdens het rijden geen hete
dranken in de bekerhouders.
Tafeltjes op de rugleuningen
WAARSCHUWING
Gebruik de tafeltjes niet tijdens het
rijden. Controleer voordat u wegrijdt
of de tafeltjes in de onderste stand
zijn vergrendeld.
E72630
DASHBOARDKASTJE
Gekoeld handschoenenkastje
N.B.:
U kunt het handschoenenkastje
koelen met behulp van de lucht uit de
airconditioning.
133
Gemaksfuncties
E70885
OPBERGRUIMTES
WAARSCHUWING
Rijd niet met openstaande kleppen
van de opbergvakken. Doe voordat
u wegrijdt de klep dicht.
LET OP
Bewaar geen voor warmte gevoelige
voorwerpen en vloeistoffen in enig
opbergvak.
Opbergvakken voorin
E72978
E72980
E73704
E72905
E72905
134
Gemaksfuncties
Opbergvak onder de stoel
E72981
1
2
Opbergvakken tegen het dak
WAARSCHUWING
Plaats geen zware voorwerpen in
de opbergvakken tegen het dak.
LET OP
Overschrijd niet het maximum
toelaatbaar gewicht van 1 kg voor het
kleine opbergvak en 2 kg voor het
grote opbergvak.
E73067
Opbergvak achterin
E72982
Opbergvak onder de vloer
WAARSCHUWING
Wanneer u een kinderzitje op de
tweede zitrij met een steun gebruikt,
let er dan op dat de steun stevig op
het paneel van de opbergruimte onder
de vloer steunt. Zorg ervoor dat u het
schuimrubber vulstuk correct binnen het
opbergvak aanbrengt en dat u de steun
correct monteert.
E72585
135
Gemaksfuncties
WEGENKAARTOP-
BERGVAKKEN
E74686
RUGLEUNINGTAFELTJES
WAARSCHUWING
Gebruik de tafeltjes niet tijdens het
rijden. Controleer voordat u wegrijdt
of de tafeltjes in de onderste stand
zijn vergrendeld.
E72630
GLASHOUDER
E75193
GEHEUGENFUNCTIE
WAARSCHUWINGEN
Controleer voordat u het
stoelgeheugen activeert, of de
onmiddellijke omgeving van de stoel
vrij is van belemmeringen en dat de
inzittenden niet met bewegende delen in
aanraking kunnen komen.
Gebruik de geheugenfunctie niet
tijdens het rijden.
136
Gemaksfuncties
A
B
E86768
Bedieningsorganen
stoelverstelling Zie Elektrisch
verstelbare stoelen
(bladzijde 122).
A
Insteltoetsen geheugenB
In het geheugen kunnen maximaal vier
verschillende stoelinstellingen en
buitenspiegelstanden worden
opgeslagen. Ook kan de kantelstand van
de buitenspiegel tijdens het achteruitrijden
worden opgeslagen. Zie Elektrisch
verstelbare buitenspiegels (bladzijde
75).
Een stand in het geheugen
opslaan
Passieve instelling
De auto slaat de standen van de stoel en
de buitenspiegels in de vier
afstandsbedieningen of de passive keys
op. De volgende keer dat de auto wordt
ontgrendeld, wordt de laatst gebruikte
stand van de stoel en de buitenspiegels
ingesteld.
Telkens bij het afzetten van het contact,
worden de actuele standen van de stoel
en de spiegels opgeslagen in de gebruikte
afstandsbediening of passive key.
Actieve instelling
1. Zet het contact aan.
2. Stel de stoel en de buitenspiegels in
de gewenste stand.
3.
Druk op de gewenste insteltoets B en
houd deze ingedrukt tot ter
bevestiging een gongsignaal klinkt.
Een opgeslagen stoelstand
oproepen
N.B.:
Druk, om de stoel tijdens het
innemen van de stand te stoppen, een
willekeurige insteltoets, een
geheugentoets of een spiegelschakelaar
in. De stoel stopt ook met bewegen zodra
de auto gaat rijden.
Passieve oproep
N.B.:
Wanneer zich meer dan één
passive key zich binnen de detectiezone
bevindt, zal de geheugenfunctie de
instellingen gebruiken van de sleutel die
het eerst werd geprogrammeerd.
Wanneer u de auto ontgrendeld met de
afstandsbediening of door aan de
portierkruk te trekken terwijl een passive
key zich binnen de detectiezone bevindt,
zullen de stoel en de spiegels in de stand
worden versteld, die in de betreffende
afstandsbediening of passive key is
opgeslagen.
Actieve oproep
Druk op de insteltoets voor de gewenste
rijpositie. De stoel en de spiegels
bewegen in de stand die onder de
insteltoets is opgeslagen.
137
Gemaksfuncties
KINDER
OBSERVATIESPIEGEL
E75192
CD-WISSELAAR
Deze bevindt zich onder de voorste
passagiersstoel.
AANSLUITING AUXILIARY
INGANG (AUX IN)
E71969
Zie de afzonderlijke audiohandleiding.
USB-POORT
E104423
Zie Verbinding (bladzijde 280).
138
Gemaksfuncties
ALGEMENE INFORMATIE
Algemene opmerkingen over
het starten
Als de accu losgekoppeld is geweest kan
de motor, nadat de accukabels weer zijn
aangesloten, een afwijkende
draaikarakteristiek vertonen gedurende
ca. 8 kilometer.
De oorzaak is, dat het motormanagement
zich weer aan de motor moet aanpassen.
Ongebruikelijke rijkarakteristieken tijdens
deze periode moeten worden genegeerd.
Motor starten door middel van
slepen of duwen
WAARSCHUWING
Om beschadiging te voorkomen
moet u uw auto niet aanduwen of
aanslepen. Gebruik hulpstartkabels
en een hulpaccu. Zie Gebruik van
startkabels (bladzijde 229).
CONTACTSLOT
WAARSCHUWING
Draai de sleutel nooit terug in de
stand 0 zolang de auto nog in
beweging is.
0 Contact uitgeschakeld.
I De ontsteking en alle hoofdcircuits zijn
uitgeschakeld.
N.B.:
Laat, om te voorkomen dat de accu
leegraakt, de contactsleutel niet te lang
in deze stand staan.
II Het contact staat aan. Alle elektrische
circuits zijn ingeschakeld.
Waarschuwings- en controlelampen
branden. Dit is de stand waarin de sleutel
moet staan tijdens het rijden. U moet deze
stand ook kiezen wanneer de auto wordt
gesleept.
III Startmotor ingeschakeld. Laat de
sleutel los zodra de motor aanslaat.
STUURWIELBLOKKERING
WAARSCHUWING
Controleer altijd voordat u probeert
uw wagen in beweging te brengen
of het stuurslot is uitgeschakeld.
Uitvoeringen zonder keyless
startsysteem
Stuurslot activeren:
1. Neem de sleutel uit het contactslot.
2. Draai het stuurwiel.
Uitvoeringen met keyless
startsysteem
Uw wagen is uitgerust met een
elektronisch bediend stuurslot. Deze
werkt automatisch.
Het stuurslot is geactiveerd bij afgezet
contact, als de motor niet draait en de
wagen stilstaat.
Het stuurslot wordt automatisch
uitgeschakeld zodra het contact wordt
aangezet.
139
De motor starten
EEN BENZINEMOTOR
STARTEN
N.B.:
U kunt de startmotor per
startpoging slechts maximaal 30
seconden inschakelen.
Koude of warme motor
Alle modelvarianten
LET OP
Zet, wanneer de temperatuur lager
dan -20 ºC is, het contact minimaal
één seconde aan voordat u de motor
start. Hierdoor zorgt u ervoor dat de
maximale benzinedruk wordt opgebouwd
voordat de motor wordt gestart.
Auto's met handgeschakelde
versnellingsbak
N.B.:
Druk het gaspedaal niet in.
1. Druk het koppelingspedaal volledig in.
2. Start de motor.
Uitvoeringen met automatische
transmissie
N.B.:
Raak het gaspedaal niet aan.
1. Schakel park of neutral in.
2. Druk het rempedaal volledig in.
3. Start de motor.
Alle modelvarianten
Wacht even wanneer de motor niet
binnen 15 seconden aanslaat en probeer
het nogmaals.
Wanneer de motor na drie startpogingen
nog niet is aangeslagen, wacht dan tien
seconden en ga te werk zoals is
beschreven onder Verzopen motor.
Wanneer het starten problemen oplevert
bij temperaturen onder -25 ºC, druk dan
het gaspedaal ¼ tot ½ van de pedaalslag
in en probeer het opnieuw.
Verzopen motor
Auto's met handgeschakelde
versnellingsbak
1. Druk het koppelingspedaal volledig in.
2. Druk het gaspedaal volledig in en houd
het ingedrukt.
3. Start de motor.
Uitvoeringen met automatische
transmissie
1. Schakel park of neutral in.
2. Druk het gaspedaal volledig in en houd
het ingedrukt.
3. Druk het rempedaal volledig in.
4. Start de motor.
Alle modelvarianten
Slaat de motor niet aan, herhaal dan de
startprocedure zoals beschreven onder
Koude of warme motor.
Stationair toerental na het
starten
Het stationaire toerental waarmee de
motor direct na het aanslaan draait is
afhankelijk van de motortemperatuur.
Wanneer de motor koud is, wordt het
stationaire toerental automatisch
verhoogd om de katalysator zo snel
mogelijk op temperatuur te brengen.
Hierdoor wordt de uitlaatgasemissie van
de auto tot een absoluut minimum
beperkt.
Het stationaire toerental neem langzaam
af tot normaal zodra de katalysator
opwarmt.
140
De motor starten
EEN BENZINEMOTOR
STARTEN - FLEX FUEL (FF,
ETHANOL)
Voor algemene informatie bij het starten
van een benzinemotor. Zie Een
benzinemotor starten (bladzijde 140).
Starten bij lage
buitentemperaturen
Indien de buitentemperatuur lager is dan
-10°C en de tank E85 bevat, moet een
motorblokverwarming worden gebruikt
om het starten te vergemakkelijken. Zie
Motorverwarming (bladzijde 142).
Gebeurt dit niet, dan kan de motor niet
worden gestart.
Indien de buitentemperatuur lager dan
-10°C blijft, is het raadzaam ongelode
benzine met een octaangetal van 95 bij
te tanken indien de tank niet geheel
gevuld is. Ongeveer 10 liter benzine brengt
de verhouding bio-ethanol E85 in een ¾
gevulde tank van 85% naar 70% terug,
waardoor de koude-starteigenschappen
aanzienlijk worden verbeterd.
Indien bij zeer lage buitentemperaturen
de tank alleen is gevuld met E85 en er
geen motorblokverwarming kan worden
gebruikt, kunt u moeilijkheden
ondervinden bij het starten van de motor.
Indien de motor niet wil aanslaan, ga dan
als volgt te werk:
1. Trap het gaspedaal volledig in.
2. Zet de contactsleutel in stand III.
LET OP
Laat de sleutel los zodra de motor
aanslaat.
3. Laat 5 seconden na het starten van
de motor het gaspedaal geleidelijk los
of wanneer het motortoerental stijgt.
Als de motor niet wordt gestart, herhaal
dan stap 1, 2 en 3 of sluit een
motorblokverwarming gedurende twee
uren aan alvorens de motor te starten.
Tijdens het starten worden de
inspuitventielen buiten werking gesteld
zolang het gaspedaal is ingedrukt. Dit kan
worden gebruikt om het teveel aan
brandstof na enkele mislukte
startpogingen uit het inlaatspruitstuk te
verwijderen.
Indien de accu losgekoppeld is geweest
of nadat een ander soort brandstof is
getankt, kan de motor met een
onregelmatig stationair toerental draaien.
Dit herstelt zich na 10 tot 30 seconden.
EEN DIESELMOTOR
STARTEN
Koude of warme motor
Alle modelvarianten
N.B.:
Wanneer de temperatuur lager is
dan -15 ºC, mag u de startmotor 25
seconden achtereen inschakelen.
Wanneer de auto frequent wordt gebruikt
bij dergelijk lage temperaturen raden wij
aan een verwarmingselement in het
motorblok te laten monteren.
N.B.:
Schakel de startmotor in tot de
motor aanslaat.
N.B.:
U kunt de startmotor per
startpoging slechts maximaal 30
seconden inschakelen.
Zet het contact aan en wacht
tot de controlelamp van het
voorgloeisysteem uitgaat.
Auto's met handgeschakelde
versnellingsbak
N.B.:
Raak het gaspedaal niet aan.
1. Druk het koppelingspedaal volledig in.
141
De motor starten
2. Start de motor.
Uitvoeringen met automatische
transmissie
1. Selecteer park of neutral.
2. Druk het rempedaal volledig in.
3. Start de motor.
DIESELROETFILTER (DPF)
Het DPF is een onderdeel van het
uitlaatgasemissiesysteem van uw auto.
Het zuivert de uitlaatgassen van
schadelijke roetdeeltjes bij auto's met
dieselmotor.
Regeneratie
WAARSCHUWING
Laat de motor niet stationair draaien
of parkeer de auto niet op droge
bladeren, droog gras of ander
brandbaar materiaal. Het
regeneratieproces werkt met bijzonder
hoge uitlaatgastemperaturen en na het
afzetten van de motor en tijdens en na
regeneratie blijft de uitlaat een aanzienlijke
hoeveelheid hitte uitstralen. Dit is een
potentieel gevaar van brand.
In tegenstelling tot een normaal filter, dat
periodiek moet worden vervangen, is het
DPF ontwikkeld om te regenereren, of
zichzelf te reinigen om efficiënt zijn werk
te doen. Het regeneratieproces vindt
automatisch plaats. Onder sommige
rijomstandigheden moet u echter het
regeneratieproces ondersteunen.
Als u alleen korte afstanden rijdt of als
tijdens de ritten vaak wordt gestopt en
opgetrokken, dan moet u het
regeneratieproces starten als het
informatiebericht DIESEL FILTER
OVERLOADED (roetfilter overbelast)
wordt weergegeven. Zie Infoberichten
(bladzijde 98). Indien u denkt dat het veilig
kan:
Maak een rit van 20 minuten met de
auto en voorkom langdurig stationair
draaien.
Zet de auto niet van contact.
Deze procedure moet wellicht worden
herhaald. Het waarschuwingsbericht
verdwijnt wanneer het regeneratieproces
met succes is voltooid.
MOTOR UITSCHAKELEN
Auto's met turbocompressor
LET OP
Zet de motor niet af wanneer deze
met een hoog toerental draait. Als de
motor bij een hoog toerental wordt
afgezet, zal de turbocompressor nog
draaien nadat de oliedruk al tot nul is
gedaald. Dit heeft vroegtijdige slijtage van
de compressorlagers tot gevolg.
Laat het gaspedaal los. Wacht tot de
motor stationair draait en zet de motor af.
MOTORVERWARMING
LET OP
Onkoppel de voedingskabel van de
aansluiting van de motorverwarming
alvorens weg te rijden.
N.B.:
Gebruik de motorverwarming alleen
bij temperaturen lager dan -10 °C.
142
De motor starten
N.B.:
De stekker van de
motorverwarming bevindt zich in de
radiateurgrille aan de voorzijde van uw
auto.
E97918
Sluit de motorverwarming 2 tot 3 uur aan,
voordat u de motor start.
143
De motor starten
VEILIGHEIDSMAATREGELEN
WAARSCHUWINGEN
Stop met tanken nadat het
vulpistool voor de tweede keer is
afgeslagen. Alle brandstof die u dan
nog toevoegt vult de expansieruimte in
de brandstoftank, hetgeen er toe kan
leiden dat de brandstof overstroomt. Het
morsen van brandstof kan gevaarlijk zijn
voor andere weggebruikers.
Vermijd open vuur of hittebronnen
in de nabijheid van het
brandstofsysteem. Het
brandstofsysteem staat onder druk.
Wanneer het brandstofsysteem lekt,
bestaat het gevaar van verwonding.
BRANDSTOFKWALITEIT -
BENZINE
N.B.:
Gebruik uitsluitend brandstof van
hoge kwaliteit zonder additieven of
andere toevoegingen.
LET OP
Gebruik geen gelode benzine of
benzine met additieven die andere
metallische bestanddelen (bijv. op
mangaan gebaseerd) bevat. Deze kunnen
het emissiesysteem beschadigen.
Gebruik ongelode benzine met een
minimum octaangetal van 95 die
voldoet aan de specificatie EN 228, of
een equivalent.
BRANDSTOFKWALITEIT -
FLEX FUEL (FF, ETHANOL)
WAARSCHUWINGEN
Breng geen wijzigingen aan het
brandstofsysteem of onderdelen
ervan aan.
WAARSCHUWINGEN
Vervang het brandstofsysteem of
componenten ervan niet door
onderdelen die niet specifiek zijn
ontworpen voor gebruik van bio-ethanol.
LET OP
Gebruik geen gelode benzine of
benzine met additieven die andere
metallische bestanddelen (bijv. op
mangaan gebaseerd) bevat. Deze kunnen
het emissiesysteem beschadigen.
Gebruik geen methanol in plaats van
bio ethanol E 85.
N.B.:
Gebruik uitsluitend brandstof van
hoge kwaliteit zonder additieven of
andere toevoegingen.
N.B.:
Gebruik van bio ethanol E 85 kan
leiden tot een hoger brandstofverbruik.
N.B.:
De correcte brandstofsoort voor
uw auto staat vermeld op een sticker aan
de binnenzijde van de brandstofvulklep.
N.B.:
De auto functioneert naar behoren
op commerciële ongelode benzine met
octaangetal 95. Bio ethanol E 85 van een
hoge kwaliteit levert echter dezelfde
bescherming en prestaties.
Gebruik ongelode benzine met een
minimum octaangetal van 95 die
voldoet aan de specificatie EN 228, of
een equivalent. U kunt tevens een
mengsel gebruiken van ongelode benzine
en bio ethanol E 85.
Opslaan voor de lange termijn
Vanwege kleine hoeveelheden
corrosiebevorderende verontreinigingen
in bio ethanol E85 wordt aanbevolen de
tank alleen te vullen met ongelode
benzine met een octaangetal van 95
alvorens de auto voor een langere
periode niet te gebruiken.
144
Brandstof en tanken
BRANDSTOFKWALITEIT -
DIESEL
N.B.:
Gebruik uitsluitend brandstof van
hoge kwaliteit zonder additieven of
andere toevoegingen.
WAARSCHUWING
Meng de dieselolie niet met olie,
benzine of andere vloeistoffen. Deze
kunnen een chemische reactie
veroorzaken.
LET OP
Voeg geen kerosine, paraffine of
petroleum aan de dieselolie toe.
Deze kunnen het brandstofsysteem
beschadigen.
N.B.:
Wij raden het langdurig gebruik van
additieven af die vlokvorming moeten
voorkomen.
Gebruik dieselolie die voldoet aan de
specificatie EN 590, of een equivalent.
U kunt dieselolie gebruiken die maximaal
5% RME (biodiesel) bevat.
KATALYSATOR
Rijden met een auto met
katalysator
LET OP
Zorg ervoor dat u de tank niet leeg
rijdt.
Schakel de startmotor niet langdurig
achtereen in.
Laat de motor niet met een
losgekoppelde bougiekabel draaien.
Sleep of duw de auto niet aan.
Gebruik hulpstartkabels. Zie
Gebruik van startkabels
(bladzijde 229).
LET OP
Zet het contact tijdens het rijden niet
af.
Parkeren
WAARSCHUWING
Parkeer uw auto niet boven droge
bladeren of gras. Na het afzetten
van de motor straalt het
uitlaatsysteem nog gedurende enige tijd
veel warmte uit. Hierdoor ontstaat het
gevaar van brand.
TANKKLEP
N.B.:
Met het centraal
vergrendelingssysteem wordt ook de klep
van de brandstofvulopening vergrendeld
en ontgrendeld. Zie Vergrendelen en
ontgrendelen (bladzijde 38).
N.B.:
Het is normaal dat een sissend
geluid hoorbaar is wanneer u de tankdop
opent.
E94744
1
145
Brandstof en tanken
E73225
2
3
Draai de dop, om hem te sluiten,
rechtsom tot hij klikt.
TANKEN
LET OP
Probeer niet de motor te starten
wanneer u de tank met de onjuiste
brandstofsoort hebt gevuld. Hierdoor
kan de motor worden beschadigd. Laat
het systeem onmiddellijk door een
geschoolde monteur controleren.
TANKEN - FLEX FUEL (FF,
ETHANOL)
LET OP
Probeer niet de motor te starten
wanneer u de tank met de onjuiste
brandstofsoort hebt gevuld. Hierdoor
kan de motor worden beschadigd. Laat
het systeem onmiddellijk door een
geschoolde monteur controleren.
Laat de motor na het tanken 5 minuten
met een rijsnelheid van boven de 48 km/h
werken om het risico van een langere
herstarttijd van de motor te verkleinen.
BRANDSTOFVERBRUIK
De CO2 waarden en de
brandstofverbruikcijfers zijn afgeleid van
laboratoriumtests volgens EEC richtlijn
80/1268/EEC en aanvullingen daarop.
Deze richtlijnen worden door alle
automobielfabrikanten aangehouden.
Deze gegevens zijn bedoeld voor het
vergelijken van merken en modellen. Ze
zijn niet bedoeld als weergave van het
werkelijke brandstofverbruik van uw
wagen. Het werkelijke brandstofverbruik
wordt door vele factoren bepaald,
waaronder de rijstijl, rijden met hoge
snelheden, starten/stoppen, gebruik van
de airconditioning, de gemonteerde
accessoires, rijden met een aanhanger,
enz.
Uw Ford dealer dient u gaarne van advies
hoe u het brandstofverbruik kunt
verlagen.
TECHNISCHE SPECIFICATIE
146
Brandstof en tanken
S-MAX
Brandstofverbruikscijfers
CO2-
emissie
Gecombi-
neerd
Buitenweg
Stadsver-
keer
Variant
g/km
l/100 km
(mpg)
l/100 km
(mpg)
l/100 km
(mpg)
1948,1 (34,9)6,4 (44,1)11,0 (25,7)2.0L Duratec
2329,7 (29,1)7,4 (38,2)13,7 (20,6)
2.3L Duratec-HE (161 pk),
6-traps automatische
transmissie
2249,4 (30,1)7,1 (39,8)13,3 (21,2)
2.5L Duratec, Durashift
handgeschakelde 6-
versnellingsbak
1646,2 (45,6)5,2 (54,3)7,9 (35,8)1.8L Duratorq-TDCi
1596,0 (47,1)5,0 (56,5)7,7 (36,7)
2.0L Duratorq-TDCi, Duras-
hift handgeschakelde 6-
versnellingsbak
1937,3 (38,7)5,8 (48,7)9,9 (28,5)
2.0L Duratorq-TDCi (140
pk), automatische 6-trans-
missie
1766,6 (42,8)5,2 (54,3)9,0 (31,4)
2.2L Duratorq-TDCi, Duras-
hift handgeschakelde 6-
versnellingsbak
Galaxy
Brandstofverbruikscijfers
CO2-
emissie
Gecombi-
neerd
Buitenweg
Stadsver-
keer
Variant
g/km
l/100 km
(mpg)
l/100 km
(mpg)
l/100 km
(mpg)
1978,2 (34,5)6,5 (43,5)11,2 (25,2)2.0L Duratec
2359,8 (28,8)7,5 (37,7)13,8 (20,5)
2.3L Duratec-HE (161 pk),
6-traps automatische
transmissie
147
Brandstof en tanken
CO2-
emissie
Gecombi-
neerd
Buitenweg
Stadsver-
keer
Variant
g/km
l/100 km
(mpg)
l/100 km
(mpg)
l/100 km
(mpg)
1666,3 (44,8)5,3 (53,3)8,0 (35,3)
1.8L Duratorq-TDCi (125
pk), Durashift handgescha-
kelde 6-versnellingsbak
1656,2 (45,6)5,2 (54,3)8,0 (35,3)1.8L Duratorq-TDCi
1596,0 (47,1)5,0 (56,5)7,7 (36,7)
2.0L Duratorq-TDCi, Duras-
hift handgeschakelde 6-
versnellingsbak
1967,4 (38,2)5,9 (47,9)10 (28,3)
2.0L Duratorq-TDCi (140
pk), automatische 6-trans-
missie
1796,7 (42,2)5,3 (53,3)9,1 (31,0)
2.2L Duratorq-TDCi, Duras-
hift handgeschakelde 6-
versnellingsbak
148
Brandstof en tanken
HANDGESCHAKELDE
VERSNELLINGSBAK
Alle modelvarianten
LET OP
Schakel de achteruit niet in wanneer
de wagen in beweging is. Dit kan
inwendige schade aan de
versnellingsbak veroorzaken.
Oefen een onnodige zijdelingse
kracht uit op de schakelhendel
wanneer u van de 5e naar de 4e
versnelling schakelt. Hierdoor kan per
ongeluk de 2e versnelling worden
ingeschakeld, waardoor de
versnellingsbak kan worden beschadigd.
De achteruit inschakelen
Bij sommige auto's moet de kraag
omhoog worden gebracht tijdens
inschakelen van de achteruit.
E99067
AUTOMATISCHE
TRANSMISSIE
Keuzehendelstanden
E80836
S
ParkeerstandP
AchteruitR
NeutraalN
RijdenD
Sportmodus en handmatig
schakelen
S
WAARSCHUWING
Druk het rempedaal in voordat u de
keuzehendel verplaatst; houd het
rempedaal ingedrukt tot u klaar bent
om weg te rijden.
N.B.:
Wanneer de motor koud is, is het
stationaire toerental hoger. Daarom heeft
de wagen meer de neiging te gaan
kruipen wanneer u een rijstand hebt
ingeschakeld.
Druk de knop op de keuzehendel in om
de achteruit en de parkeerstand te
kunnen inschakelen.
De stand van de keuzehendel wordt op
het informatiedisplay weergegeven.
149
Versnellingsbak/transmissie
Parkeerstand
WAARSCHUWINGEN
Schakel de parkeerstand alleen bij
stilstaande auto in.
Trek voordat u de wagen
verlaat de handrem aan en
schakel de parkeerstand in.
Controleer of de keuzehendel is
vergrendeld.
N.B.:
Een akoestisch
waarschuwingssignaal klinkt wanneer u
het bestuurdersportier opent en de
parkeerstand niet hebt ingeschakeld.
In deze stand wordt geen kracht op de
aangedreven wielen overgebracht en is
de transmissie geblokkeerd. Wanneer de
keuzehendel in deze stand staat, kan de
motor worden gestart.
Achteruit
WAARSCHUWING
Schakel de achteruit alleen bij
stilstaande auto en bij stationair
draaiende motor in.
Neutraal
In deze stand wordt geen kracht op de
aangedreven wielen overgebracht, maar
is de transmissie niet geblokkeerd.
Wanneer de keuzehendel in deze stand
staat, kan de motor worden gestart.
Rijden
Kies rijden om automatisch alle
voorwaartse versnellingen te gebruiken.
Sportmodus en handmatig
schakelen
2
1
E80837
S
S
N.B.:
De transmissie schakelt alleen bij
geschikte rijsnelheden en
motortoerentallen.
N.B.:
Wanneer u de stand S kiest,
schakelt de transmissie eventueel,
afhankelijk van de gaspedaalstand in
verhouding tot de rijsnelheid.
Activeer de sportmodus door de
keuzehendel in de stand S te plaatsen.
De sportmodus blijft actief tot u handmatig
op- of terugschakelt.
Kies handmatig schakelen om handmatig
alle voorwaartse versnellingen te
gebruiken. Druk de keuzehendel naar
voren om terug te schakelen en trek hem
naar achteren om op te schakelen.
Rijmodi
De transmissie kiest een versnelling voor
optimale prestaties, gebaseerd op de
omgevingstemperatuur, het
hellingspercentage van het wegdek, de
belading van de auto en de handelingen
van de bestuurder.
150
Versnellingsbak/transmissie
Tips voor het rijden met een
automatische transmissie
Wegrijden
1. Zet de handrem los.
2. Laat het rempedaal opkomen en druk
het gaspedaal in.
Stoppen
1. Laat het gaspedaal opkomen en druk
het rempedaal in.
2. Schakel de parkeerrem in.
Kickdown
Druk het gaspedaal volledig in terwijl het
keuzehendel in de rijstand staat om voor
optimale prestaties de eerstvolgende
lagere versnelling in te schakelen. Laat
het gaspedaal opkomen wanneer
kickdown niet langer is gewenst.
Voorziening voor het
ontgrendelen van de
keuzehendel
In geval van een elektrische storing of bij
een lege accu moet u een hefboom
gebruiken om de keuzehendel uit de
parkeerstand te verplaatsen.
1. Steek een dun schroevendraaiertje in
de opening.
2. Draai het schroevendraaiertje 90
graden.
3. Druk het schroevendraaiertje naar
beneden om het frame los te drukken
van het bekledingspaneel.
4. Druk het frame naar beneden zodat
de hendel loskomt en beweeg de
keuzehendel uit de parkeerstand.
5. Trek de kap omhoog tot het frame in
het bekledingspaneel aangrijpt.
151
Versnellingsbak/transmissie
WERKING
Schijfremmen
Natte remschijven hebben een lagere
wrijvingscoëfficiënt. Druk na het verlaten
van een wasstraat het rempedaal even
voorzichtig in om de waterfilm op de
remschijven te laten verdampen.
ABS
WAARSCHUWING
ABS is niet bedoeld om de
bestuurder te ontheffen van zijn
plicht om tijdens het rijden
voorzichtig en oplettend te zijn.
Het ABS voorkomt dat de wielen
blokkeren, zelfs tijdens krachtig remmen,
waardoor de auto in noodsituaties volledig
bestuurbaar en stabiel blijft.
TIPSVOORRIJDENMETABS
Wanneer het ABS in werking is, pulseert
het rempedaal. Dit is normaal. Blijf het
rempedaal indrukken.
Het ABS voorkomt geen gevaren die
ontstaan wanneer:
u te weinig afstand ten opzichte van
voor u rijdend verkeer houdt.
de auto te maken krijgt met
aquaplaning.
u bochten te snel neemt.
het wegdek slecht is.
PARKEERREM
Handrem aantrekken
E73224
WAARSCHUWING
Controleer of de handrem is
aangetrokken voordat u de
hefboom vrijzet.
N.B.:
Druk de knop niet in wanneer u de
handrem aantrekt.
1. Trap het rempedaal stevig in.
2. Trek de handremhefboom zo ver
mogelijk naar boven.
152
Remmen
Op een helling parkeren
Wanneer u op een helling moet parkeren
met de voorzijde van de wagen
hellingopwaarts, schakel dan de eerste
versnelling in en draai dan de voorwielen
van de trottoirband af. Wanneer u op een
helling moet parkeren met de voorzijde
van de wagen hellingafwaarts, schakel
dan de achteruit in en draai dan de
voorwielen naar de trottoirband toe.
Handrem vrijzetten
1. Druk het rempedaal stevig in.
2. Trek de handremhefboom lichtjes aan,
druk de knop in en druk de hefboom
naar beneden.
ELEKTRONISCHE
PARKEERREM (EPB)
De elektrische parkeerrem (EPB) vervangt
de conventionele handrem. Hij wordt
bediend d.m.v. een schakelaar op de
middenconsole.
WAARSCHUWINGEN
Schakel altijd de elektrische
parkeerrem in en schakel de eerste
versnelling of de achteruit in
wanneer u de auto verlaat.
Auto's met een automatische
transmissie moeten altijd worden
geparkeerd met de keuzehendel in
de stand P.
N.B.:
Onder bepaalde omstandigheden
voert de EPB een automatische
aantrekfunctie uit, bijvoorbeeld wanneer
op een steile helling is geparkeerd met
een geactiveerde EPB. Dit gebeurt
ongeveer drie minuten nadat de EPB is
geactiveerd.
N.B.:
Wanneer de EPB wordt
geactiveerd en uitgeschakeld kunt u
diverse geluiden waarnemen. Dit is
normaal en geen reden tot ongerustheid.
Parkeren op een helling
Wanneer u de auto met de voorzijde
omhoog op een helling moet parkeren,
schakel dan de eerste versnelling in en
draai de voorwielen weg van de
trottoirband. Wanneer u de auto met de
voorzijde omlaag op een helling moet
parkeren, schakel dan de achteruit in en
draai de voorwielen naar van de
trottoirband toe.
EPB inschakelen
E70528
Trek de schakelaar eenmaal omhoog om
de EPB in te schakelen.
De controlelamp van het remsysteem
gaat branden ter bevestiging dat de EPB
is ingeschakeld.
N.B.:
De controlelamp van het
remsysteem blijft korte tijd branden
wanneer u de contactsleutel in de stand
0 zet of verwijderd.
153
Remmen
Automatische inschakelingvan
de EPB
WAARSCHUWING
De EPB wordt niet automatisch
ingeschakeld bij auto's met een
sleutelloos start- of
toegangssysteem. U moet de EPB
activeren met de EPB-schakelaar.
Wanneer u het contact af zet, blijft de
instrumentengroep enkele minuten
ingeschakeld.
De EPB schakelt automatisch in wanneer
u tijdens deze periode de sleutel uit het
contactslot neemt.
Automatische activeringvande
EPB voorkomen
WAARSCHUWINGEN
Verlaat de auto niet zonder de EPB
te activeren. Denk eraan dat als u
de schakelaar indrukt terwijl u de
sleutel uit het contactslot verwijdert (bij
auto's met keyless entry-systeem
wanneer de contactschakelaar wordt
uitgetrokken) dat de EPB niet wordt
geactiveerd.
Zorg ervoor dat de auto niet kan
wegrollen door de wielen van de
auto stevig te blokkeren wanneer u
de auto op een helling parkeert en de EPB
niet wordt ingeschakeld.
E70529
Houd de schakelaar ingedrukt terwijl u het
contact afzet of wanneer u de sleutel uit
het contactslot neemt.
WAARSCHUWING
Wanneer u bij het afzetten van het
contact voorkomt dat de EPB wordt
ingeschakeld, blijft deze
uitgeschakeld wanneer u de sleutel uit het
contactslot neemt.
EPB inschakelen bij rijdende
auto.
WAARSCHUWING
Schakel de EPB niet in wanneer de
auto in beweging is - noodgevallen
uitgezonderd (bijv. het rempedaal
werkt niet of is geblokkeerd). In bochten,
op slechte wegen of onder slechte
weersomstandigheden, kan een
noodstop ervoor zorgen dat de auto gaat
slippen of van de weg raakt.
Wanneer u de EPB tijdens het rijden
inschakelt, gaat de controlelamp van het
remsysteem branden en klinkt er een
waarschuwingssignaal.
154
Remmen
Bij snelheden boven 6 km/h (4 mph)
wordt remkracht uitgeoefend zolang u de
schakelaar in de AAN-stand houdt. De
EPB blijft ingeschakeld tot u de schakelaar
loslaat of indrukt of het gaspedaal dieper
indrukt.
De EPB uitschakelen
Automatisch loszetten - loszetten
bij het wegrijden (DAR)
N.B.:
Bij auto's met een automatische
transmissie moet het bestuurdersportier
worden gesloten en de veiligheidsgordel
van de bestuurder worden vastgemaakt
voordat het DAR werkt.
N.B.:
Wanneer de
EPB-waarschuwingslamp blijft branden,
wordt de EPB niet automatisch losgezet.
U moet de EPB loszetten met de
EPB-schakelaar.
N.B.:
De motor moet draaien en het
gaspedaal moet worden ingetrapt
alvorens DAR werkt.
N.B.:
U moet het koppelingspedaal
helemaal intrappen om DAR te laten
werken.
Schakel de eerste versnelling of de
achteruit in. Rijd normaal weg door het
gas- en koppelingspedaal te gebruiken
en de EPB wordt automatisch losgezet.
De controlelamp van het remsysteem
gaat uit ter bevestiging dat de EPB is
uitgeschakeld.
N.B.:
Wanneer bij auto's met een
handgeschakelde versnellingsbak de
schakelhendel in neutraal staat wanneer
u het koppelingspedaal laat opkomen en
het gaspedaal indrukt, zal de EPB
automatisch worden uitgeschakeld.
N.B.:
De EPB maakt het wegrijden op
een helling eenvoudiger en voorkomt dat
de auto in een ongewenste richting
wegrolt. De remmen worden automatisch
gelost zodra de koppeling in aangrijping
is en de motor voldoende vermogen heeft
opgebouwd om weg te rijden. Zo wordt
voorkomen dat de auto op een helling
kan terugrollen. Dit is een voordeel
wanneer u op een helling moet optrekken,
bijvoorbeeld vanaf een helling van een
parkeerplaats, bij verkeerslichten of tijdens
het achteruit tegen een helling inparkeren.
Handmatig uitschakelen
N.B.:
Om de EPB uit te schakelen moet
de contactsleutel in de stand II staan.
E70529
Houd het rempedaal of het
koppelingspedaal ingedrukt en druk de
schakelaar in.
De controlelamp van het remsysteem
gaat uit ter bevestiging dat de EPB is
uitgeschakeld.
Optrekken met een aanhanger
(uitvoeringen met
handgeschakeldeversnellingsbak)
Afhankelijk van de hellingshoek en het
gewicht van de aanhanger, kunnen de
auto en de aanhanger iets naar achteren
rollen wanneer u op een helling optrekt.
Om dit voorkomen, schakelt u DAR uit en
zet u de EPB als volgt handmatig los:
155
Remmen
1. Trek de schakelaar omhoog en houd
hem in deze stand.
2. Trek zoals gebruikelijk op en druk de
schakelaar in wanneer u merkt dat de
motor voldoende vermogen heeft om
weg te rijden.
Onderbreking van de
stroomtoevoer
WAARSCHUWING
Het is mogelijk dat u de EPB niet
kunt in- of uitschakelen wanneer de
stroomtoevoer is onderbroken,
bijvoorbeeld bij een lege accu, een
defecte dynamo of een storing in de
elektronica.
Wanneer de accu leeg is, gebruik dan
startkabels en een hulpaccu. Zie
Gebruik van startkabels (bladzijde
229).
156
Remmen
WERKING
Elektronisch Stabiliteits
Programma (ESP)
WAARSCHUWING
ESP houdt niet in dat u niet langer
voorzichtig en aandachtig hoeft te
rijden.
E72903
A
A
A
B
B
B
B
zonder ESPA
met ESPB
Het ESP ondersteunt de stabiliteit van de
auto wanneer deze dreigt uit te breken.
Dit wordt bewerkstelligd door de wielen
afzonderlijk af te remmen en door het
motorkoppel zo nodig te verlagen.
Het systeem zorgt ook voor een betere
tractieregeling door het motorkoppel te
verlagen wanneer de wielen bij het
accelereren beginnen door te spinnen.
Het verbetert de mogelijkheden om op
gladde of losse oppervlakken te kunnen
optrekken en het verbetert het comfort
door wielspin in haarspeldbochten te
beperken.
Controlelamp Elektronisch
Stabiliteits Programma (ESP)
De controlelamp ESP knippert wanneer
het systeem wordt geactiveerd. Zie
Waarschuwings- en
indicatielampen (bladzijde 81).
Noodremassistent
WAARSCHUWING
De noodremassistent is niet
bedoeld om de bestuurder te
ontheffen van zijn plicht om tijdens
het rijden voorzichtig en oplettend te zijn.
De noodremassistent kan een
noodstopsituatie herkennen aan de
snelheid waarmee u het rempedaal
indrukt. Hij zorgt voor een maximale
remdruk zolang het rempedaal wordt
ingedrukt. De noodremassistent kan de
remweg in kritieke situaties reduceren.
GEBRUIK MAKEN VAN
STABILITEITSREGELING
Druk de schakelaar in en houd deze één
seconde ingedrukt. Het lampje in de
schakelaar gaat branden. Op het display
wordt een bericht weergegeven. Zie
Infoberichten (bladzijde 98).
157
Stabiliteitsregeling
Druk de schakelaar opnieuw in om het
systeem in te schakelen. Telkens wanneer
u het contact aan zet wordt het systeem
automatisch ingeschakeld.
158
Stabiliteitsregeling
WERKING
De Hill Launch Assist (HLA) maakt het
eenvoudiger op te trekken wanneer de
wagen op een helling staat zonder dat
het noodzakelijk is gebruik te maken van
de parkeerrem.
Wanneer de HLA actief is, blijft de wagen
nadat u het rempedaal hebt losgelaten
twee tot drie seconden op de helling
stilstaan. Gedurende deze tijd heeft u de
tijd om uw voet van het rempedaal te
halen, het gaspedaal in te drukken en op
te trekken. De remmen worden
automatisch gelost zodra de motor
voldoende vermogen heeft opgebouwd
om weg te rijden. Zo wordt voorkomen
dat de wagen op een helling kan
terugrollen. Dit is een voordeel wanneer
u op een helling moet optrekken,
bijvoorbeeld vanaf een helling van een
parkeerplaats, bij verkeerslichten of tijdens
het achteruit tegen een helling inparkeren.
WAARSCHUWING
De HLA vervangt niet de
parkeerrem. Trek altijd de handrem
aan en schakel de eerste versnelling
of de achteruit in wanneer u de auto
verlaat.
GEBRUIK VAN HLA
De HLA kan in de automatische of
handmatige modus worden gebruikt.
Wanneer u de automatische modus
selecteert, wordt de HLA automatisch
geactiveerd wanneer de auto op een
helling staat en u het rempedaal indrukt.
Wanneer u de handmatige modus
selecteert, moet u de HLA met behulp
van het rempedaal activeren.
De HLA modus instellen:
E70499
E74629
Automatisch
Uit
Hellingstart
Handmatig
1. Druk op de rechter pijltjestoets op het
stuurwiel om het hoofdmenu binnen
te gaan.
2.
Selecteer Setup met de op en neer
pijltjestoetsen en druk op de rechter
pijltjestoets.
3.
Selecteer Hill Launch en druk op de
rechter pijltjestoets.
159
Hill launch assist (HLA)
4. Selecteer de gewenste instelling en
druk op de OK toets om de instelling
te bevestigen. Wanneer Off is
geselecteerd, is de HLA uitgeschakeld
en kan deze niet automatisch of
handmatig worden geactiveerd.
5. Druk op de linker pijltjestoets om het
menu te verlaten. Houd de linker
pijltjestoets ingedrukt om naar het
scherm van de boordcomputer terug
te keren.
N.B.:
Wanneer de HLA in de handmatige
modus staat, gebruik dan de HLA alleen
bij het optrekken op hellingen van meer
dan 3%. Wanneer de wagen op een
vlakke ondergrond of een neerwaartse
helling staat, maat een actieve HLA het
moeilijk om soepel op te trekken.
De HLA activeren
WAARSCHUWINGEN
Wanneer u de HLA eenmaal hebt
geactiveerd moet u in de auto
blijven. Wanneer u de auto verlaat,
schakelt de HLA automatisch uit.
De HLA is alleen actief wanneer het
bericht Hill Launch Assistactive
op het informatiescherm wordt
weergegeven. U blijft te allen tijde
verantwoordelijk voor het besturen van
de wagen en het zo nodig in en
uitschakelen van de HLA.
U kunt de HLA alleen inschakelen
wanneer aan de volgende voorwaarden
is voldaan:
De motor draait.
De HLA is ingeschakeld (in de
automatische of handmatige modus).
De handrem of de elektrische
parkeerrem (EPB) volledig is losgezet.
Bij wagens met een handgeschakelde
versnellingsbak, het koppelingspedaal
is ingedrukt.
Bij wagens met automatische
transmissie, het bestuurdersportier is
gesloten.
Er geen sprake is van storingen.
HLA in de automatische modus activeren:
1. Druk het rempedaal in om de wagen
volledig tot stilstand te brengen. Houd
het rempedaal ingedrukt.
2. Wanneer de sensoren detecteren dat
de wagen op een helling staat en de
juiste versnelling is geselecteerd
(eerste versnelling wanneer de wagen
op een opwaartse helling staat,
achteruit wanneer de wagen met de
voorzijde naar beneden staat), wordt
de HLA automatisch geactiveerd. Hill
Launch Assist active verschijnt op
het informatiedisplay.
3. Wanneer u uw voet van het
rempedaal neemt, blijft de wagen
gedurende ongeveer twee tot drie
seconden op de helling staan zonder
achteruit te rollen.
4. Rijd op de normale manier weg. De
remmen worden automatisch gelost.
HLA in de handmatige modus activeren:
1. Druk het rempedaal in om de wagen
volledig tot stilstand te brengen. Houd
het rempedaal ingedrukt.
2. Druk snel het rempedaal verder in tot
u een signaal hoort en Hill Launch
Assist active op het display
verschijnt. De HLA is u actief.
3. Wanneer u uw voet van het
rempedaal neemt, blijft de wagen
gedurende ongeveer twee tot drie
seconden op de helling staan zonder
achteruit te rollen.
4. Rijd op de normale manier weg. De
remmen worden automatisch gelost.
160
Hill launch assist (HLA)
WAARSCHUWING
Wanneer de HLA actief is en het
systeem een storing waarneemt,
wordt de HLA gedeactiveerd en
verschijnt het bericht Please use park
brake! gevolgd door Hill Launch A
.not available op het display. U kunt
veilig met de wagen rijden en de storing
kan bij de volgende onderhoudsbeurt
worden verholpen. Het bericht Hill
Launch A. not available verschijnt ook
op het informatiedisplay bij handmatige
bediening tijdens een storing of wanneer
niet aan één van de
activeringsvoorwaarden wordt voldaan.
Wanneer u de HLA hebt uitgeschakeld,
verschijnen er geen berichten op het
display.
De HLA uitschakelen
Voer een van de volgende handelingen
uit om de HLA te deactiveren:
Bedien de parkeerrem of de
elektrische parkeerrem (EPB) .
Wacht twee tot drie seconden tot de
HLA automatisch deactiveert.
Wanneer een vooruit versnelling was
ingeschakeld toen de HLA actief werd,
schakel dan de achteruit in.
Wanneer de achteruit was
ingeschakeld toen de HLA actief werd,
schakel dan een vooruit versnelling in.
Hill Launch Assist off verschijnt op het
informatiedisplay.
161
Hill launch assist (HLA)
WERKING
Het actieve schokdempsysteem zorgt
voor een betere wendbaarheid, verhoogd
comfort en een hogere stabiliteit door
continu de karakteristiek van de
schokdempers aan te passen aan het
wegdek en de rijomstandigheden. Dit
systeem in combinatie met ABS heeft het
voordeel dat de remweg op slechte
wegen korter wordt.
Al naar gelang uw wensen en rijstijl kunt
u kiezen uit de volgende drie standen:
Comfort
Dit resulteert in een zachter rijgedrag.
Normaal
Normale instelling.
Sport
Dit resulteert in een harder en sportiever
rijgedrag.
GEBRUIK VAN DE ACTIEVE
SCHOKDEMPERREGELING
Een instelling selecteren
N.B.:
Nadat u een instelling hebt
geselecteerd, kunt u niet onmiddellijk een
verschil in het gedrag van de wagen
merken. Het effect van de continu
geregelde demping is afhankelijk van het
wegoppervlak en de rijomstandigheden.
De instelling kan tijdens het rijden worden
veranderd.
Storing in het systeem
Het actieve schokdempersysteem
schakelt bij storingen automatisch uit. Het
schokdempersysteem wordt in de
fail-safe modus geschakeld waardoor u
uw reis kunt voortzetten; de instelling van
het schokdempersysteem kan niet meer
worden veranderd. Laat dit zo spoedig
mogelijk controleren.
162
Actieve schokdemperregeling
WERKING
WAARSCHUWING
Ondanks de parkeerhulp bent u
verplicht voorzichtig en aandachtig
te rijden.
LET OP
Bij zware regenval of andere
omstandigheden waardoor
verstorende reflecties ontstaan is het
mogelijk dat de sensoren bepaalde
voorwerpen niet 'zien'.
De sensoren kunnen voorwerpen
met een oppervlak de ultrasone
geluidsgolven absorberen niet 'zien'.
De sensoren kunnen voorwerpen die
zich dicht bij de auto bevinden (ca.
30 centimeter aan de achterzijde en
boven of onder de sensoren) niet 'zien'.
Wanneer u een hogedrukspuit
gebruikt om uw auto te wassen, spuit
dan kort op de sensoren vanaf een
afstand van niet minder dan 20
centimeter (8 inch).
N.B.:
Wanneer de parkeerhulp een
signaal registreert dat op dezelfde
frequentie wordt uitgezonden als de
sensoren gebruiken, of wanneer de auto
maximaal is beladen, kan een vals signaal
worden gegeven.
N.B.:
De buitenste sensoren kunnen de
zijmuren van een garage detecteren.
Wanneer de afstand tussen de buitenste
sensor en de muur gedurende drie
seconden constant blijft, wordt het
akoestisch signaal uitgeschakeld.
Wanneer u doorrijdt, kunnen de binnenste
sensoren objecten achter de auto
detecteren.
GEBRUIK MAKEN VAN DE
PARKEERHULP
N.B.:
Houd de sensoren vrij van vuil, ijs
en sneeuw. Reinig de sensoren niet met
scherpe voorwerpen.
Parkeerhulp in-enuitschakelen
N.B.:
De parkeerhulp schakelt
automatisch uit wanneer u de motor start
of wanneer de rijsnelheid hoger is dan 16
km/h (10 mph).
N.B.:
Bij uitvoeringen met een
trekhaakmodule die niet door ons is
goedgekeurd, kunnen obstakels niet
correct worden gedetecteerd.
N.B.:
Bij wagens met een afneembare
trekhaakkoppeling worden de sensoren
automatisch uitgeschakeld wanneer een
van de aanhangerlampen (of verlichting)
wordt aangesloten op de 13 pins
stekkerdoos via een door ons
goedgekeurde trekhaakmodule. Bij
wagens zonder een door Ford
goedgekeurde trekhaakmodule, moet u
de parkeerhulp met behulp van de
schakelaar uitschakelen.
N.B.:
De sensoren aan de voor- en
achterzijde worden altijd samen in- of
uitgeschakeld.
N.B.:
Bij uitvoeringen met een
automatische transmissie werkt de
parkeerhulp niet in stand P.
De parkeerhulp is standaard
uitgeschakeld. Druk de schakelaar op het
instrumentenpaneel in of schakel de
achteruit in om de parkeerhulp in te
schakelen.
Wanneer de parkeerhulp is ingeschakeld,
brandt het lampje in de schakelaar.
Druk nogmaals op de schakelaar om de
functie uit te schakelen.
163
Parkeerhulp
Manoeuvreren met de
parkeerhulp
E72902
LET OP
De parkeerhulp detecteert geen
obstakels die van de wagen af
bewegen. Zij worden alleen kort
nadat zij opnieuw naar de wagen toe
bewegen gedetecteerd.
Wees bijzonder voorzichtig wanneer
u met een gemonteerde
trekhaakkogel of accessoires zoals
een fietsdrager achteruitrijdt, omdat de
parkeersensor alleen de afstand vanaf de
bumper tot het obstakel meet.
N.B.:
Wanneer een hoge, harde
waarschuwingstoon drie seconden lang
klinkt en het lampje in de schakelaar
knippert, duidt dit op een storing. Het
systeem wordt uitgeschakeld. Laat het
systeem door goed opgeleide monteurs
controleren.
U hoort een onderbroken signaal wanneer
de afstand tussen de achterbumper en
een obstakel 180 cm bedraagt, 80 cm
tussen een obstakel en de voorbumper
of 60 cm aan de zijkanten. Wanneer de
afstand kleiner wordt, volgen de signalen
elkaar sneller op. Bij een afstand van
minder dan 30 cm klinkt een
ononderbroken signaal.
U hoort een wisselend signaal wanneer
de obstakels aan de voor- en achterzijde
minder dan 30 centimeter van de voor-
of achterbumper zijn verwijderd.
164
Parkeerhulp
WERKING
Met cruise control (automatische
snelheidsregeling) kunt u met behulp van
de schakelaars op het stuurwiel de
rijsnelheid instellen. Cruise control werkt
vanaf snelheden van 30 km/h.
GEBRUIK MAKEN VAN
SNELHEIDSREGELING
(CRUISE CONTROL)
WAARSCHUWING
Schakel onder drukke
verkeersomstandigheden, op
trajecten met veel bochten en op
gladde wegen cruise control niet in.
Cruise control inschakelen
E70612
Snelheid instellen
E70615
Druk op de SET+ of de SET- schakelaar
om de snelheid in het geheugen op te
slaan en met de actuele snelheid te blijven
rijden. De cruise control-controlelamp
brandt.
Ingestelde snelheid
veranderen
WAARSCHUWING
Wanneer u een heuvel afrijdt, kan
de snelheid hoger worden dan de
ingestelde snelheid. Het systeem
stelt niet de remmen in werking. Schakel
terug en druk op de RES schakelaar om
het systeem te helpen de ingestelde
snelheid te handhaven.
N.B.:
Wanneer u het gaspedaal indrukt,
verandert de ingestelde snelheid niet.
Wanneer u het gaspedaal loslaat, gaat de
wagen weer met de eerder ingestelde
snelheid rijden.
Druk, om de snelheid te verhogen of te
verlagen, op de SET+ of de SET-
schakelaar.
165
Snelheidsregeling (cruise control)
Cruise control uitschakelen
E70614
Druk het rempedaal of de CAN
schakelaar in. Het systeem regelt niet
langer de rijsnelheid. De controlelamp van
het cruise control gaat uit maar de laatst
ingestelde rijsnelheid blijft in het geheugen
opgeslagen.
Cruise control opnieuw
inschakelen
E70616
Druk op de RES schakelaar. De
controlelamp van de cruise control gaat
branden en het systeem zal proberen de
wagen met de eerder door u ingestelde
snelheid te laten rijden.
Cruise control uitschakelen
E70613
Druk op de OFF schakelaar. De eerder
door u ingestelde snelheid blijft niet in het
geheugen opgeslagen. De controlelamp
van het cruise control gaat uit.
166
Snelheidsregeling (cruise control)
WERKING
Adaptive cruise control is ontwikkeld om
u te helpen de afstand tot de auto voor u
gelijk te houden of een rijsnelheid in te
stellen wanneer er zich geen langzamer
rijdend verkeer voor u bevindt. Het
systeem is bedoeld om het rijden te
veraangenamen wanneer u andere auto's
volgt die op dezelfde rijstrook in dezelfde
richting rijden.
WAARSCHUWINGEN
Adaptive cruise control is geen
systeem dat waarschuwt voor
aanrijdingen en deze voorkomt. De
afzonderlijke forward alert functie
waarschuwt voor aanrijdingen en verlaagt
de rijsnelheid. Zie Functie
voorgangerwaarschuwing
(forward alert) (bladzijde 171). U moet
zelf ingrijpen wanneer het systeem geen
verkeer voor u waarneemt.
Adaptive cruise control kan niet met
alle verkeerssituaties, weers- en
wegomstandigheden rekening
houden.
Tijdens het rijden bent u
verantwoordelijk voor het
handhaven van de juiste afstand en
snelheid, ook wanneer adaptive cruise
control is ingeschakeld. U moet altijd
oplettend in het verkeer blijven en
ingrijpen wanneer adaptive cruise control
niet de juiste snelheid of afstand
aanhoudt.
Adaptive cruise control remt niet af
voor langzaam rijdende of
stilstaande auto's.
Wanneer ACC is ingeschakeld, kunt
u ongebruikelijke geluiden horen
wanneer automatisch wordt
afgeremd. Dit is normaal en het wordt
veroorzaakt door het automatische
remsysteem.
Het adaptive cruise control systeem is
gebaseerd op het gebruik van een
radarsensor, die een stralenbundel direct
vóór de auto projecteert. Binnen het
bereik van het systeem zien deze
stralenbundel alle auto's vóór u.
De radarsensor is achter de grille
gemonteerd, direct rechts naast het Ford
ovaal (gezien vanaf de voorzijde van de
auto).
Wanneer ACC is ingeschakeld, volg dan
de volgende richtlijnen strikt op:
Gebruik adaptive cruise control alleen
wanneer de verkeerssituatie dit
toelaat, bijvoorbeeld op snelwegen en
hoofdwegen waarop het verkeer blijft
doorstromen.
Gebruik ACC niet bij slecht zicht,
vooral niet bij mist, zware regenval,
opspattend water en sneeuw.
Gebruik ACC niet op bevroren of
gladde wegen.
Het is uw verantwoording alert te
blijven, veilig te rijden en te allen tijde
de controle over de wagen te
behouden.
Houd de voorzijde van de wagen vrij
van vuil, metalen badges of
voorwerpen, inclusief beschermers
tegen steenslag en extra lampen die
de werking van de sensor kunnen
belemmeren.
Gebruik de ACC niet wanneer u een
snelweg oprijdt of verlaat.
De radarsensor heeft een beperkt
gezichtsveld. In sommige situaties kan
het een andere wagen dan verwacht
registeren of helemaal geen.
167
Adaptieve snelheidsregeling (ACC)
Onverwachte reacties
E71621
Onverwachte reacties kunnen optreden:
wanneer u op een andere rijbaan rijdt
dan uw voorganger (A).
bij voertuigen die zich op uw rijbaan
voegen en alleen kunnen worden
'gezien' wanneer ze zich volledig op
de rijbaan bevinden (B). Motorfietsen
kunnen soms laat of in het geheel niet
worden 'gezien'.
Er kunnen zich onverwachte reacties
voordoen bij het 'zien' van wagens
vóór u wanneer u een bocht in- of
uitrijdt (C). De stralenbundel volgt
geen scherpe bochten van de weg.
WAARSCHUWING
In dergelijke gevallen remt de ACC
laat of onverwacht. De bestuurder
moet alert blijven en zo nodig
ingrijpen.
AutomatischremmenmetACC
Adaptive cruise control remt automatisch
voor u, om de ingestelde afstand tussen
uw auto en uw voorligger te handhaven.
Het remvermogen is beperkt tot
ongeveer 30% van de totale
remcapaciteit zodat de wagen soepel en
comfortabel blijft rijden. Wanneer sterker
dan dit moet worden afgeremd, en u grijpt
zelf niet in, klinkt er een alarmsignaal en
verschijnt er een waarschuwingssymbool
in de instrumentengroep.
WAARSCHUWING
U dient dan onmiddellijk te reageren,
omdat de ACC onvoldoende remt
om een veilige afstand tot uw
voorligger aan te houden.
GEBRUIK MAKEN VAN ACC
Het systeem wordt bediend met de
toetsen op het stuurwiel. Het systeem
wordt uitgeschakeld wanneer het
rempedaal of het koppelingspedaal wordt
ingedrukt, de schakelhendel in neutraal
wordt gezet of het gaspedaal gedurende
langere tijd wordt ingedrukt. Het systeem
gaat naar de stand-by modus, waarna u
alle functies handmatig kunt bedienen.
N.B.:
Wanneer het gaspedaal kortstondig
wordt ingedrukt, bijvoorbeeld om in te
halen, wordt het systeem tijdelijk
uitgeschakeld en weer ingeschakeld
wanneer het gaspedaal wordt losgelaten.
ACC override verschijnt op het
informatiedisplay.
168
Adaptieve snelheidsregeling (ACC)
A
C
E
D
B
E82310
ACC aan/uitA
ACC annulerenB
Forward alert aan/uitC
ACC afstand vergrotenD
ACC afstand verkleinenE
ACC inschakelen
Druk op de schakelaar A. Het systeem zit
nu in de stand-by modus en op het
informatiedisplay verschijnt Standby.
Snelheid instellen
E70615
N.B.:
Het systeem moet in de stand-by
modus zitten.
Druk op de SET+ schakelaar of de SET-
schakelaar om de gewenste snelheid in
te stellen. De snelheid wordt op het
informatiedisplay weergegeven en
opgeslagen als de ingestelde snelheid.
De ACC controlelamp brandt.
N.B.:
De rijsnelheid kan in stappen van 5
km/h of 5 mph worden verhoogd of
verlaagd. Kleinere stappen van 1 km/h of
1 mph kunnen worden ingesteld door de
RES schakelaar in te drukken.
Ingestelde snelheid
veranderen
Druk, om de snelheid te verhogen of te
verlagen, op de SET+ of de SET-
schakelaar.
N.B.:
Wanneer het systeem niet op deze
wijzigingen reageert, kan de reden zijn dat
de ingestelde afstand tot uw voorligger
voorkomt dat de rijsnelheid kan
toenemen.
Afstand tot uw voorligger
instellen
E82311
169
Adaptieve snelheidsregeling (ACC)
De afstand tussen u en uw voorligger
wordt door een variabele instelling
gehandhaafd. Deze bestaat uit vijf
stappen, die met horizontale balken op
het informatiedisplay worden
weergegeven. Een balk komt overeen
met de kleinste afstand en vijf balken met
de grootste. Deze balken zijn leeg tijdens
de stand-by modus en gekleurd tijdens
de ingeschakelde modus.
Wanneer geen voorligger wordt
geregistreerd, wordt alleen uw wagen op
het informatiedisplay onder de balken
weergegeven. Het systeem houdt de
ingestelde snelheid aan zolang de
omstandigheden dat toelaten. De
ingestelde afstand wordt gehandhaafd
en weergegeven.
Wanneer een voertuig door de sensor
wordt geregistreerd. geeft het display een
ander voertuig boven de horizontale
balken weer:
E82312
dit is de volgmodus en het systeem
versnelt of vertraagt zo nodig om de
ingestelde afstand tot de voorligger te
handhaven.
Druk op schakelaar E om de afstand te
laten afnemen of op schakelaar D om de
afstand te laten toenemen. De ingestelde
afstand wordt door het aantal balken op
het display weergegeven. De aanbevolen
afstand is drie tot vijf balken.
N.B.:
De ingestelde afstand is
tijdafhankelijk en daarom zal de afstand
automatisch de rijsnelheid aanpassen.
Wanneer bijvoorbeeld de afstand wordt
ingesteld op drie balken, bedraagt de
tijdsafstand 1,8 seconden. Dit houdt in dat
bij een snelheid van 100 km/h (62 mph)
de afstand tot uw voorligger wordt
gehandhaafd op 50 meter (164 feet).
LET OP
Pas een afstand toe die in
overeenstemming is met de
plaatselijke regelgeving.
ACC uitschakelen
Druk hetzij het rempedaal of het
koppelingspedaal in of druk op de
schakelaar B. Het systeem keert dan in
de stand-by modus, maar de ingestelde
snelheid en afstand worden in het
geheugen opgeslagen. De ACC
controlelamp dooft.
ACC opnieuw inschakelen
Druk op de RES schakelaar. De ACC
controlelamp gaat branden en het
systeem handhaaft de eerder ingestelde
snelheid en afstand wanneer de
omstandigheden dit toelaten.
ACC uitschakelen
Druk op de schakelaar A.
N.B.:
Door schakelaar A in te drukken,
keert het systeem niet terug in de
stand-by modus. De opgeslagen snelheid
wordt gewist.
170
Adaptieve snelheidsregeling (ACC)
N.B.:
Druk op schakelaar B om het
systeem tijdelijk uit te schakelen.
Automatisch uitschakelen
Het systeem is afhankelijk van diverse
andere veiligheidssystemen, zoals ABS
en ESP. Wanneer een van deze systemen
niet goed werkt of reageert op een
noodsituatie wordt het systeem
automatisch uitgeschakeld.
Bij een automatische uitschakeling klinkt
een signaal en verschijnt het bericht ACC
cancel op het informatiedisplay. U moet
dan ingrijpen en uw rijsnelheid en de
afstand tot uw voorligger aanpassen.
Een automatische uitschakeling kan
plaatsvinden wanneer:
de snelheid afneemt tot onder 30
km/h (20 mph)
de wielen de grip op het wegdek
verliezen
de temperatuur van de remmen hoog
is, bijvoorbeeld tijdens het rijden door
de bergen of over heuvelachtige
wegen
het motortoerental te laag is
de radarsensor is afgedekt
de handrem of elektrische parkeerrem
(EPB) wordt gebruikt.
Wanneer het motortoerental te laag
wordt, verschijnt een mededeling op het
informatiedisplay dat u moet
terugschakelen (alleen handgeschakelde
versnellingsbak). Wanneer u deze
aanbeveling niet opvolgt, gaat het
systeem automatisch naar de
uitgeschakelde modus.
N.B.:
Het systeem werkt niet wanneer
de elektronische stabiliteitsregeling (ESP)
handmatig is uitgeschakeld.
FUNCTIE VOORGANGER-
WAARSCHUWING
(FORWARD ALERT)
Het systeem helpt u door u te
waarschuwen voor een aanrijding en de
zwaarte van een ongeval met een
voorligger te reduceren. Dit werkt door
gebruik te maken van de volgende
methodes:
u wordt geattendeerd op een
potentiële aanrijding, dus kunt u
eerder remmen dan normaal.
het remsysteem wordt ondersteund
waardoor maximaal effectief kan
worden geremd.
De waarschuwing voor een aanrijding
vindt alleen plaats wanneer het systeem
is ingeschakeld; de ondersteuning van
het remsysteem is altijd ingeschakeld en
kan niet worden uitgeschakeld. De
waarschuwingen vinden zowel visueel als
akoestisch plaats. De ondersteuning van
het remsysteem wordt zo nodig
automatisch geactiveerd om de snelheid
waarmee de aanrijding plaatsvindt te
reduceren. De ondersteuning van het
remsysteem reduceert alleen de snelheid
waarmee de aanrijding plaatsvindt
wanneer u onmiddellijk na de
waarschuwing remt.
WAARSCHUWINGEN
Wacht nooit tot een waarschuwing
voor een aanrijding. Tijdens het
rijden bent u verantwoordelijk voor
het handhaven van de juiste afstand en
snelheid, ook wanneer het systeem is
ingeschakeld.
Het systeem reageert alleen op
voertuigen die vóór u in dezelfde
richting rijden en reageert niet op
langzaam rijdende of stilstaande
voertuigen.
171
Adaptieve snelheidsregeling (ACC)
WAARSCHUWINGEN
Rijd nooit op een zodanige manier
dat het systeem wordt geactiveerd.
Het systeem is uitsluitend bedoeld
om in noodsituaties te assisteren.
Het systeem waarschuwt u met
gonggeluiden en een visuele
waarschuwing op het informatiedisplay.
Wanneer forward alert is geactiveerd,
verschijnt een rood knipperende
gevarendriehoek op het informatiedisplay.
N.B.:
U kunt de geluidssignalen
uitschakelen met de knoppen op het
stuurwiel. Zie Akoestische
waarschuwingssignalen en
-indicaties (bladzijde 83).
Het systeem werkt niet onder alle rij-,
verkeers-, weers- en
wegomstandigheden.
De radarsensor registreert voertuigen die
in dezelfde richting vóór u rijden. Wanneer
na de eerste waarschuwing de kans op
een aanrijding blijft toenemen, wordt de
ondersteuning van het remsysteem
ingeschakeld. De ondersteuning van het
remsysteem bereidt het remsysteem
voor op snel remmen en de remmen
komen soepel in aangrijping, hetgeen als
een lichte schok kan worden ervaren.
Wanneer het rempedaal voldoende snel
is ingedrukt treden de remmen met volle
kracht in werking, ook al wordt het
rempedaal licht ingedrukt.
LET OP
Waarschuwingen kunnen laat, niet of
onnodig in werking worden gesteld
wanneer de verkeerssituatie ertoe
leidt dat de radarsensor niet accuraat de
voorligger kan registreren. Het systeem
maakt gebruik van dezelfde radarsensor
als de adaptive cruise control (ACC) en
heeft daardoor dezelfde beperkingen.
Zie Werking (bladzijde 167).
N.B.:
U kunt het systeem al dan niet
samen met de ingeschakelde ACC
gebruiken.
Forward alert in-/uitschakelen
E94165
De controlelamp brandt.
Gevoeligheid voor de
waarschuwingen instellen
U kunt de gevoeligheid van het
waarschuwingssysteem instellen met de
knoppen op het stuurwiel. Zie
Algemene informatie (bladzijde 85).
Deze regelt hoe snel de visuele en
akoestische waarschuwing wordt
geactiveerd.
172
Adaptieve snelheidsregeling (ACC)
ALGEMENE INFORMATIE
WAARSCHUWINGEN
Gebruik bevestigingsriemen die
voldoen aan een norm, bijv. DIN.
Zorg ervoor dat alle losse
voorwerpen goed zijn vastgezet.
Plaats bagage en ander
voorwerpen zo laag mogelijk en zo
ver mogelijk naar voren in de
bagageruimte of de laadruimte.
Rijd niet met geopende achterklep
of achterdeur. Uitlaatgassen kunnen
de auto worden binnengezogen.
Overschrijd niet de maximum voor-
en achterasbelasting voor uw auto.
Zie Voertuigidentificatie
(bladzijde 246).
E98626
173
Transport
BAGAGEVERANKERINGSPUNTEN
Galaxy
A B
A
B
C
E75393
A B
C
174
Transport
S-MAX
A B
A
B
C
A
C
B
E75394
Uitvoeringen zonder stoelen op de derde zitrij. Trek de vloerbedekking omhoog
om de verankeringspunten te kunnen bereiken.
B1
Uitvoeringen met stoelen op de derde zitrij.B2
175
Transport
SCHUIFBARE LAADVLOER
WAARSCHUWING
Schuif de laadvloer niet naar
achteren wanneer de wagen met
de voorzijde naar boven op een
helling van 15 graden of meer staat.
LET OP
Het maximum toelaatbare gewicht
op de schuifbare laadvloer bedraagt
200 kg.
Het maximum toelaatbare gewicht op het
uiteinde van de schuifbare laadvloer bij
volledig uitgetrokken laadvloer (buiten de
bagageruimte uitgetrokken) bedraagt 120
kg.
E74810
Druk de ontgrendelhendel in en trek de
laadvloer naar achteren. Deze stopt en
wordt in het midden vergrendeld.
E74811
Druk om de laadvloer geheel uit te
schuiven, de ontgrendelhendel opnieuw
in en schuif de vloer uit tot deze in de
eindstand wordt vergrendeld.
Druk, om de laadvloer naar voren te
schuiven, de ontgrendelhendel in en duw
de vloer naar voren.
N.B.:
U hoeft weinig kracht op de
ontgrendelhendel uit te oefenen wanneer
u bij het indrukken van de
ontgrendelhendel de laadvloer licht naar
voren drukt.
Opbergvak
In de vloer aan de achterzijde van de
bagageruimte bevindt zich een
opbergvak.
Til, om toegang te krijgen tot dit
opbergvak, de laadvloer als volgt op:
176
Transport
E74812
1
2
E74813
3
1. Druk de ontgrendelhendel in en trek
de laadvloer iets naar achteren.
2.
Til de achterzijde van de laadvloer 1)
omhoog.
3. Druk de vloer naar voren tot deze aan
de voorzijde (2) tegen de aanslag
komt.
4. Maak de steun los van de klem op de
onderzijde van de vloer.
5. Breng het uiteinde aan in de vierkante
houder in de rail aan de linkerzijde (3).
6. Til het bagage-afdekpaneel aan de lus
omhoog.
Laadvloer in de normale stand
terugbrengen:
1. Houd de vloer met een hand vast en
maak de steun aan de andere zijde
los.
2. Breng de steun weer in de klem aan.
3. Laat de vloer zakken.
4. Druk de ontgrendelhendel in en trek
de laadvloer naar achteren tot hij op
zijn plaats op de rails valt.
OPBERGRUIMTE ONDER
VLOER ACHTERIN
E72983
Uitvoeringen met een
uitschuifbare laadvloer
Trek de laadvloer omhoog om toegang
tot het opbergvak te verkrijgen. Zie
Schuifbare laadvloer (bladzijde 176).
177
Transport
S-MAX
Uitvoeringen zonder stoelen op de
derde zitrij
E75395
BAGAGENETTEN
Bagagenet - type 1
WAARSCHUWING
Wanneer het bagagenet is
aangebracht, ga dan niet op de
stoelen erachter zitten.
LET OP
Houd een afstand van minimaal een
centimeter aan tussen het
bagagenet en de stoelen ervoor.
U kunt het net in de volgende standen
aanbrengen:
A B
A
B
A
B
E75891
Achter de voorstoelenA
Achter de stoelen op de
tweede zitrij
B
178
Transport
Net aanbrengen
C
C
1
E75893
OntgrendeltoetsC
E75892
2
E75894
4
3
179
Transport
1. Klap de rugleuningen neer. Zie
Achterbank (bladzijde 124).
2. Wanneer het bagagenet is
opgevouwen, druk dan op de
ontgrendeltoets C op de scharnieren
van de bovenste en onderste stang 1
en vouw het uit
3. Druk de uiteinden van de bovenste
stang naar elkaar toe en steek deze
in de houders tegen het dak A of B.
Zorg ervoor dat de rand voor
veiligheidsgordel van de middelste
stoel zich aan de rechterzijde van de
wagen bevindt.
4. Druk de stang naar voren in het smalle
deel van de houders 2.
5. Bevestig het net aan de
bevestigingspunten voor de bagage
3. Zie
Bagageverankeringspunten
(bladzijde 174).
6.
Zet de riemen 4 vast.
Het verwijderen geschiedt in omgekeerde
volgorde.
Wanneer u de middelste veiligheidsgordel
niet gebruikt:
E75895
5
1.
Klap de rand open 5.
2. Steek de veiligheidsgordel door de
opening.
Bagagenet - type 2
LET OP
Overschrijd niet de maximum
toelaatbare belasting van het
bagagenet: 1 kg.
Plaats geen zware voorwerpen in de
onderste opbergvakken van het net.
Controleer of de stangen stevig in de
bekledingspanelen vastzitten.
E95920
1. Klap de stoelen van de derde zitrij vlak
neer. Zie Achterbank (bladzijde 124).
2. Steek één uiteinde van elke stang in
de houders van het bekledingspaneel
van de bagageruimte.
3. Duw het andere uiteinde van elke
stang naar het midden toe in en steek
de stang in de houder van het
bekledingspaneel aan de overkant.
N.B.:
De uiteinden van de bovenste
stangen kunt u in de bovenste of voorste
houders van de bekledingspanelen
steken.
180
Transport
N.B.:
In het onderste net van de S-MAX
zit drie opbergvakken. Plaats het net
zodanig dat de opbergvakken naar
achteren zijn gekeerd.
BAGAGEAFDEKKINGEN
WAARSCHUWING
Leg geen voorwerpen op het
bagageafdekpaneel.
E72969
Trek het afdekpaneel uit en zet het in de
bevestigingspunten vast.
Maak hem uit de bevestigingspunten los
en laat hem in de houder oprollen. Zet de
haak op de houder vast.
E72970
Druk beide uiteinden van de houder naar
binnen om de hoes te verwijderen of aan
te brengen.
DAKREKKEN EN
BAGAGEDRAGERS
Imperiaal
WAARSCHUWINGEN
Wanneer u een imperiaal gebruikt,
kan het brandstofverbruik van uw
auto hoger zijn en kan de
rijkarakteristiek anders zijn.
Wanneer u een imperiaal aanbrengt,
lees dan de instructies van de
fabrikant en volg deze op.
LET OP
Overschrijd de maximum toelaatbare
dakbelasting van 75 kg (inclusief de
imperiaal) niet.
Controleer of de imperiaal goed vastzit
en zet de bevestigingen als volgt vast:
voordat u vertrekt
na 50 kilometer (30 mijl) te hebben
gereden
met intervallen van 1.000 kilometer
(600 mijl).
Wanneer de imperiaal niet in gebruik is,
moeten de rails in dwarsrichting naar
achteren worden verplaatst om geluiden
die door de wind worden veroorzaakt tot
een minimum te beperken. Als de rails in
dwarsrichting niet worden gebruikt,
moeten ze worden verwijderd om het
brandstofverbruik te verlagen.
181
Transport
BEVESTIGINGSPUNTEN
VOOR LADING
E75002
WAARSCHUWINGEN
Klap de leuning niet omhoog
wanneer een ladingsteun is
aangebracht.
Overschrijd niet het maximum
toelaatbare laadgewicht van 60 kg
voor twee ladingsteunen en 30 kg
voor één ladingsteun.
Controleer of de ladingsteunen goed
vastzitten en zet de bevestigingen als
volgt vast:
voordat u vertrekt
na 50 kilometer (30 mijl) te hebben
gereden
met intervallen van 1.000 kilometer
(600 mijl).
Ladingsteunen monteren
Rugleuning
E74997
E74998
182
Transport
Vloer van bagageruimte
(uitvoeringen met vijf stoelen)
E74999
Uitschuifbare laadvloer
E75003
183
Transport
Verankeringspuntenmonteren
E75000
De ladingsteun monteren
WAARSCHUWINGEN
Monteer de ladingsteun met het
langste deel naar de achterzijde van
de wagen gekeerd. Wanneer u hem
omgekeerd monteert, houd het de box
bij een eventuele aanrijding niet op zijn
plaats.
Monteer de ladingsteun niet op een
rugleuning van de tweede zitrij. Hij
kan op deze plaats niet correct
worden gemonteerd.
Overschrijd niet de maximum
toelaatbare belasting van 20 kg.
184
Transport
1
2
3 3
E76378
1. Draai de box om.
2. Breng de ladingsteun aan.
3. Zet de ladingsteun met vier schroeven
vast.
E76379
4. Schuif de bouten in de bevestiging
voor de ladingsteun.
E76380
5. Breng de ladingsteun op de
neergeklapte rugleuning aan zodat de
bouten door de twee gaten in het
langste deel van de ladingsteun
steken.
6. Zet de ladingsteun met de twee
vleugelmoeren vast.
7. Het verwijderen geschiedt in
omgekeerde volgorde.
HONDENREK
WAARSCHUWING
Wanneer het hondenrek is
aangebracht, ga dan niet op de
stoelen ervoor zitten.
LET OP
Houd een afstand van minimaal een
centimeter aan tussen het
hondenrek en de stoelen ervoor.
185
Transport
U kunt het hondenrek op de volgende
plaatsen aanbrengen:
A B
A
B
A
B
E75891
Achter de voorstoelenA
Achter de stoelen op de
tweede zitrij
B
Hondenrek aanbrengen
E75896
C
D
Stang voor het aanbrengen van
het hondenrek achter de
voorstoelen
C
Stang voor het aanbrengen van
het hondenrek achter de
stoelen op de tweede zitrij
D
1
E75897
186
Transport
E75892
2
3
E75898
1. Klap de rugleuningen neer. Zie
Achterbank (bladzijde 124).
2.
Bevestig de stang (C of D) aan de
bevestigingspunten voor de bagage
1. Zie
Bagageverankeringspunten
(bladzijde 174). Zet de bouten niet vast.
3. Druk de uiteinden van de stang op het
rek naar elkaar toe en breng de stang
in de houders tegen het dak (A of B)
aan. Zorg ervoor dat de klep voor
veiligheidsgordel van de middelste
stoel zich aan de rechterzijde van de
wagen bevindt.
4. Druk de stang naar voren in het smalle
deel van de houders 2.
5.
Zet het rek met de draaiknoppen 3
op de onderste stang vast. Zet de
draaiknoppen niet vast.
6. Zet de schroeven aan de
verankeringspunten voor de bagage
vast.
7.
Zet de draaiknoppen 3 vast.
Het verwijderen geschiedt in omgekeerde
volgorde.
Wanneer u de middelste veiligheidsgordel
moet gebruiken:
187
Transport
4
5
6
E75899
1. Draai de draaiknop los en verwijder
deze 4.
2.
Klap de klap open 5.
3.
Zet de klap met de draaiknop vast 6.
4. Steek de veiligheidsgordel door de
opening.
188
Transport
TREKKEN VAN EEN
AANHANGER
WAARSCHUWINGEN
Overschrijd het maximum
toelaatbare totaalgewicht en het
aanhangergewicht dat op het
identificatieplaatje van de auto staat niet.
Zie Voertuigidentificatie (bladzijde 246).
De ST is niet goedgekeurd voor het
trekken van een aanhangwagen.
N.B.:
Niet alle auto's zijn geschikt of
goedgekeurd voor het aanbrengen van
een trekhaak. Vraag dit eerst bij uw dealer
na.
Plaats da lading zo laag mogelijk en
midden op de as(sen) van de aanhanger.
Wanneer u met een onbeladen auto rijdt,
moet de lading in de aanhanger zover
mogelijk naar de aanhangerkoppeling
worden geschoven, omdat dit voor de
beste stabiliteit zorgt. Overschrijd de
maximum toelaatbare kogeldruk niet.
N.B.:
De maximum kogeldruk kunt u
vinden in de originele
voertuigdocumenten
(conformiteitsverklaring). Neem eventueel
contact op met uw dealer.
De stabiliteit van de auto-aanhanger
combinatie is vooral afhankelijk van de
kwaliteit van de aanhanger.
In bergachtige streken moet vanaf
hoogten van 1.000 meter het maximum
toelaatbaar gewicht voor iedere 1.000
meter met 10% worden verlaagd.
Steile hellingen
WAARSCHUWING
Houd er rekening mee dat de
oplooprem van een aanhanger niet
door het ABS wordt geregeld.
Schakel terug voordat u een steile afdaling
bereikt.
AFNEEMBARE
TREKHAAKKOGEL
WAARSCHUWINGEN
Wanneer de trekhaak niet wordt
gebruikt, berg de trekhaakkogel dan
stevig vastgezet in het
bagagecompartiment op.
Het aanbrengen van de afneembare
trekhaakkogel moet bijzonder
zorgvuldig plaatsvinden aangezien
de juiste bevestiging bepalend is voor de
veiligheid van uw auto en de aanhanger.
Gebruik geen gereedschap voor
het aanbrengen of verwijderen van
de afneembare trekhaakkogel.
Wijzig de aanhangerkoppeling niet.
Demonteer of repareer de trekhaakkogel
niet.
E71328
189
Aanhangers trekken
Een 13 pins stekkerdoos en het
bevestigingspunt voor de trekhaakkogel
bevinden zich onder de achterbumper.
Draai de stekkerdoos 90 graden tot hij in
zijn eindstand wordt vergrendeld.
Trekhaakkogel ontgrendelen
E71329
2
1
3
1.
Verwijder de beschermkap (1). Steek
de sleutel in het slot en draai hem
rechtsom om hem te ontgrendelen
(2).
2. Houd de trekhaakkogel vast. Trek het
kartelwiel naar buiten en draai het
rechtsom tot het klikt (3).
3. Het rode merkteken op kartelwiel
moet tegenover het groene
merkteken op de trekhaakkogel staan.
4. Laat de kartelwiel los. De
trekhaakkogel is nu ontgrendeld.
Trekhaakkogel aanbrengen
1
2
E71330
WAARSCHUWING
Breng de trekhaakkogel alleen aan
wanneer de koppeling volledig is
ontgrendeld.
1. Verwijder de dop.
2. Druk de trekhaakkogel verticaal in de
opening tot hij aangrijpt (1). Houd uw
hand niet in de omgeving van het
kartelwiel.
3. Het groene merkteken op kartelwiel
moet tegenover het groene
merkteken op de trekhaakkogel staan.
4. Draai de sleutel linksom om de
trekhaakkogel te vergrendelen en
verwijder de sleutel (2).
5. Trek de beschermkap van de sleutel
en steek deze in het slot.
190
Aanhangers trekken
Rijden met een aanhanger
E71331
A
B
WAARSCHUWING
Wanneer aan één van de
onderstaande voorwaarden niet kan
worden voldaan, gebruik dan de
trekhaak niet en laat deze door een goed
opgeleide monteur controleren.
Controleer voordat u gaat rijden of de
trekhaakkogel goed is vergrendeld.
Controleer of:
de groene merktekens tegenover
elkaar staan
het kartelwiel (A) correct op de
trekhaakkogel is aangebracht.
of u de sleutel (B) hebt verwijderd.
De trekhaakkogel stevig vastzit. Deze
moet stevig op zijn plaats blijven als er
aan getrokken wordt.
Trekhaakkogel verwijderen
3
1
E71332
2
1. Koppel de aanhanger af.
2. Verwijder de beschermkap. Schuif de
kap op de sleutel. Steek de sleutel in
het slot en ontgrendel deze (1).
3. Houd de trekhaakkogel vast. Trek het
kartelwiel uit, draai het rechtsom tot
tegen de aanslag (2), verwijder de
trekhaakkogel (3).
4. Laat het kartelwiel los.
Wanneer de trekhaakkogel op deze wijze
wordt ontgrendeld, kan hij ten alle tijde
worden aangebracht.
191
Aanhangers trekken
Rijden zonder aanhanger
E94771
1
1. Verwijder de trekhaakkogel.
2.
Steek de stekker in de houder (1).
WAARSCHUWING
Ontgrendel de trekhaakkogel nooit
terwijl een aanhanger is
aangekoppeld.
Onderhoud
LET OP
Verwijder voordat u uw auto met een
hogedrukreiniger reinigt de
afneembare trekhaakkogel en sluit
de opening met de dop af.
Houd het systeem schoon. Smeer de
lagerpunten, glij-oppervlakken en
vergrendelingskogels met harsvrij vet of
olie. Smeer het slot met grafiet.
Noteer het sleutelnummer. In geval van
verlies kunnen vervangingssleutels onder
vermelding van het vier cijferige
sleutelnummer bij de fabrikant worden
besteld.
AFNEEMBARE
TREKHAAKKOGEL
LET OP
Beweeg de trekhaakkogel alleen met
uw hand. Gebruik nooit uw voet of
gereedschap omdat dan het
mechanisme kan worden beschadigd.
A
E75173
U kunt de inklapbare trekhaakkogel 90
graden verdraaien met het kartelwiel A.
E75174
B
C
192
Aanhangers trekken
Een 13-pins stekkerdoos B bevindt zich
naast de trekhaakkogel onder de
achterbumper C.
E76040
D
N.B.:
Wanneer de trekhaak niet wordt
gebruikt, breng dan de sleutel aan de
rechterzijde van het kartelwiel in de
opslagstand D.
Trekhaakkogel inklappen
WAARSCHUWINGEN
Houd uw handen weg van het
kartelwiel, omdat deze tijdens het
vergrendelen draait.
U hoort een waarschuwingssignaal
wanneer de trekhaakkogel niet in
een van de vergrendelstanden
staat. Indien u geen
waarschuwingssignaal hoort wanneer u
de trekhaakkogel beweegt, gebruik dan
de trekhaak niet voordat deze door een
deskundige is gecontroleerd.
LET OP
Voordat de trekhaakkogel in de
opslagstand wordt gebracht moet
altijd eerst de aanhanger worden
losgekoppeld of fietssteunen e.d. eerst
worden losgemaakt en verwijderd. Maak
bevestigingen voor stabilisatiesystemen
los. Verwijder de stekker voor de voeding
van de aanhanger en de adapter uit de
stekkerdoos. Doet u dit niet, dan kan de
bumper worden beschadigd.
E75175
E75176
1. Steek de sleutel in het kartelwiel en
draai deze rechtsom om hem te
ontgrendelen.
2. Trek het kartelwiel uit en draai het
linksom tot tegen de aanslag. De
trekhaakkogel draait automatisch in
de middelste stand.
193
Aanhangers trekken
3. Laat het kartelwiel los. De
trekhaakkogel is niet vergrendeld. Dit
wordt aangeduid door een
waarschuwingssignaal en het
kartelwiel steekt ongeveer vijf
millimeter uit het huis.
4. Draai de trekhaakkogel met de hand
vanuit de middelste stand tot tegen
de aanslag in de opslagstand. De
trekhaakkogel wordt automatisch in
de eindstand vergrendeld. Het
vergrendelingsproces is duidelijk
hoorbaar wanneer er niet teveel
achtergrondgeluid is. Wanneer het
vergrendelingsproces is voltooid, stopt
het waarschuwingssignaal en het
kartelwiel keert in zijn oorspronkelijke
stand terug.
5. Draai de sleutel linksom en verwijder
deze. Breng de sleutel in de
opslagstand aan.
E75177
Trekhaakkogel uitklappen
WAARSCHUWING
U hoort een waarschuwingssignaal
wanneer de trekhaakkogel niet in
een van de vergrendelstanden
staat. Indien u geen
waarschuwingssignaal hoort wanneer u
de trekhaakkogel beweegt, gebruik dan
de trekhaak niet voordat deze door een
deskundige is gecontroleerd.
E75179
E75178
1. Steek de sleutel in het kartelwiel en
draai deze rechtsom om hem te
ontgrendelen.
2. Trek het kartelwiel uit en draai het
linksom tot tegen de aanslag. De
trekhaakkogel draait automatisch in
de middelste stand.
3. Laat het kartelwiel los. De
trekhaakkogel is niet vergrendeld. Dit
wordt aangeduid door een
waarschuwingssignaal en het
kartelwiel steekt ongeveer vijf
millimeter uit het huis.
194
Aanhangers trekken
4. Draai de trekhaakkogel met de hand
vanuit de middelste stand tot tegen
de aanslag in de werkstand. De
trekhaakkogel wordt automatisch in
de eindstand vergrendeld. De
vergrendelingsprocedure is duidelijk
hoorbaar wanneer er niet teveel
achtergrondgeluid is. Wanneer het
vergrendelingsproces is voltooid, stopt
het waarschuwingssignaal en het
kartelwiel keert in zijn oorspronkelijke
stand terug.
5. Draai de sleutel linksom en verwijder
deze. Breng de sleutel in de
opslagstand aan.
Rijden met een aanhanger
WAARSCHUWING
Wanneer aan één van de
onderstaande voorwaarden niet kan
worden voldaan, gebruik dan de
trekhaak niet en laat deze door een goed
opgeleide monteur controleren.
Controleer voordat u gaat rijden of de
trekhaakkogel goed is vergrendeld.
Controleer of:
er geen waarschuwingssignaal klinkt
nadat de vergrendelingsprocedure is
voltooid
het kartelwiel in het huis zit en dat er
geen spleet bestaat
u het kartelwiel hebt geblokkeerd
(linksom) en de sleutel hebt verwijderd
de trekhaakkogel is vergrendeld. Deze
moet stevig op zijn plaats blijven als er
aan getrokken wordt.
Onderhoud
LET OP
De trekhaak en het mechanisme zijn
onderhoudsvrij. Smeer ze niet met
olie of vet.
LET OP
Alleen de fabrikant mag aan de
trekhaak reparaties uitvoeren of hem
demonteren.
Wanneer de auto met een
stoomreiniger wordt gereinigd, richt
dan de lans niet rechtstreeks op het
scharnierpunt van de trekhaakkogel.
195
Aanhangers trekken
INRIJDEN
Banden
WAARSCHUWING
Nieuwe banden hebben een
inlooptijd van ongeveer 500
kilometer (300 mijl). Gedurende
deze periode kan de auto een andere
rijkarakteristiek vertonen.
Remmen en koppeling
WAARSCHUWING
Vermijd indien mogelijk het intensief
gebruik van de remmen en de
koppeling gedurende de eerste 150
kilometer (100 mijl) in de stad en
gedurende de eerste 1.500 kilometer
(1.000 mijl) op snelwegen.
Motor
LET OP
Rijd de eerste 1.500 kilometer (1.000
mijl) niet te snel. Varieer uw snelheid
en schakel tijdig op. Laat de motor
niet zwoegen.
196
Tips voor het rijden
EERSTEHULPSET
E73238
In de opbergruimte onder de vloer bevindt
zich een ruimte om een EHBO doos op
te bergen. Zie Opbergruimtes
(bladzijde 134).
GEVARENDRIEHOEK
E73239
In de opbergruimte onder de vloer bevindt
zich een ruimte om een gevarendriehoek
op te bergen. Zie Opbergruimtes
(bladzijde 134).
197
Nooduitrusting
COMPONENTEN VAN
VEILIGHEIDSSYSTEEM
INSPECTEREN
Veiligheidsgordels
Veiligheidsgordels die zijn belast ten
gevolge van een aanrijding moeten
worden vervangen en de verankeringen
worden gecontroleerd. Deze
werkzaamheden moeten door een
correct hiertoe opgeleide monteur
worden uitgevoerd.
198
Staat na een aanrijding
PLAATSEN
ZEKERINGENHOUDERS
Zekeringenkast in het
motorcompartiment
E72588
Centrale zekeringenkast
E72589
1. Draai de schroeven los.
E72590
2. Draai de knop 90 graden en maak de
zekeringenkast los van de steun.
3. Laat de zekeringenkast zakken en trek
deze naar u toe.
E72622
4. Verwijder het deksel zodat u bij de
zekeringen kunt (uitvoeringen met een
gekoeld handschoenenkastje).
5. Breng de eerder verwijderde
onderdelen in omgekeerde volgorde
aan.
199
Zekeringen
Zekeringenkast achterin
E72591
Maak de klemmen los en verwijder het
deksel.
EENZEKERINGVERVANGEN
WAARSCHUWINGEN
Wijzig de elektrische installatie van
de wagen op geen enkele wijze.
Laat reparaties aan de elektrische
installatie en het vervangen van relais en
zekeringen voor hoge stroomsterktes
door een goed opgeleide monteur
uitvoeren.
Zet het contact af en schakel alle
stroomverbruikers uit voordat u een
zekering aanraakt of probeert te
vervangen.
LET OP
Breng een vervangingszekering met
hetzelfde vermogen aan als van de
verwijderde zekering.
N.B.:
U kunt een doorgeslagen zekering
herkennen aan de gebroken smeltdraad.
N.B.:
Alle zekeringen, behalve zekeringen
voor hoge stroomsterkten, zijn
steekzekeringen.
N.B.:
Er zit een zekeringentrekker in de
zekeringenkast van de motorruimte.
200
Zekeringen
SPECIFICATIE-OVERZICHT ZEKERINGEN
Zekeringenkast in het motorcompartiment
E75525
Beveiligde circuitsKleurAmpèreZekering
Regeleenheid transmissierood10F1
Regeleenheid voorgloeien (dieselmotoren)bruin5F2
Koelventilateur (2.3L Duratec-HE)
transparant
80
1
F3
201
Zekeringen
Beveiligde circuitsKleurAmpèreZekering
Elektro-hydraulische stuurbekrachtiging
(EHPAS) (2.0L Duratorq-TDCi)
transparant
80
1
F3
Gloeibougiesblauw60F4
Koelventilateurblauw60F5
HEGO-sensor (motormanagement)rood10F6
Relaisspoelenbruin5F7
Regeleenheid aandrijflijnrood10F8
Verstuiver (2.2L Duratec-HE en 2.3L
Duratec-HE)
rood10F9
Verstuiver, PTC-verwarming (2.5L Duratec-
ST)
rood10F9
MAF-regeling (motormanagement [diesel-
motoren])
rood10F9
Regeleenheid motorrood10F10
Kleppen, MAF regeling (motormanagement)rood10F11
Regeleenheid aandrijflijn (2.2L Duratec-HE
en 2.3L Duratec-HE)
rood10F11
Kleppen (2.5L Duratec-ST)rood10F11
Watersensor brandstofsysteem, drukregel-
klep, VVC-klep (1.8L Duratorq-TDCi en 2.0L
Duratorq-TDCi)
rood10F11
Common rail-drukregelklep (2.2L Duratorq-
TDCi)
rood10F11
Bobine (benzinemotoren)rood10F12
EGR-klep, regelklep variabele turbocom-
pressor (2.0L Duratorq-TDCi)
rood10F12
Voorgloeirelais, koppelingsrelais airconditio-
ning (AC) (2.2L Duratorq-TDCi)
rood10F12
Relais airconditioningblauw15F13
Dieselfilterverwarming, brandstofdoseereen-
heid (2.2L Duratorq-TDCi)
blauw15F14
202
Zekeringen
Beveiligde circuitsKleurAmpèreZekering
Relais startmotororanje40F15
Extra verwarming dieselmotor (PTC)transparant80F16
Voeding A centrale zekeringenkastblauw60F17
Voeding B centrale zekeringenkastblauw60F18
Voeding C zekeringenkast achterinblauw60F19
Voeding D zekeringenkast achterinblauw60F20
Wordt niet gebruiktF21
Ruitenwissermodulegroen30F22
Achterruitverwarming
transparant
25
1
F23
Achterruitverwarming
groen
30
1
F23
Koplampsproeiersgroen30F24
Kleppen van ABSgroen30F25
Pomp van ABSoranje40F26
Standverwarminggroen30F27
Aanjageroranje40F28
Wordt niet gebruiktF29
Wordt niet gebruiktF30
Claxonblauw15F31
Wordt niet gebruiktF32
Module lichtschakelaar, spoelen zekeringen-
kast in motorcompartiment
bruin5F33
Voorruitverwarming (linkerzijde)oranje40F34
Voorruitverwarming (rechterzijde)oranje40F35
ABSbruin5F36
Verwarmde voorruitsproeiersrood10F37
Adaptieve snelheidsregeling (ACC)bruin5F38
Adaptieve koplampen (AFS)blauw15F39
203
Zekeringen
Beveiligde circuitsKleurAmpèreZekering
Wordt niet gebruiktF40
Instrumentenpaneelgeel20F41
Regeleenheid motor, regeleenheid trans-
missie, elektro-hydraulische stuurbekrachti-
ging (EHPAS) (2.0L Duratorq-TDCi)
rood10F42
Hoogteregeling koplamplichtbundels, adap-
tieve koplampen (AFS)
bruin5F43
Module elektro-hydraulische stuurbekrachti-
ging (2.0L Duratorq-TDCi), vacuümpomp
(2.5L Duratec-ST)
geel20F44
Achterruitwisserblauw15F45
1
Vervang een doorgeslagen zekering door een exemplaar met hetzelfde vermogen.
204
Zekeringen
Centrale zekeringenkast
E75527
Beveiligde circuitsKleurAmpèreZekering
Regensensorbruin5F1
Voeding SRS (airbag)rood10F2
ABS, gierhoeksensor (ESP), elektrische
parkeerrem (EPB)
bruin5F3
Elektrische voeding, voeding gaspedaal,
elektronische zekering
bruin7,5F4
Wordt niet gebruikt--F5
Audio-installatie (inclusief spraakbesturing)blauw15F6
Stuurwielmodulebruin7,5F7
205
Zekeringen
Beveiligde circuitsKleurAmpèreZekering
Instrumentengroepbruin5F8
Grootlichtblauw15F9
Wordt niet gebruikt--F10
Achteruitrijlampenbruin7,5F11
Wordt niet gebruiktF12
Mistlamp, voorblauw15F13
Ruitensproeiersblauw15F14
Adaptieve snelheidsregeling (ACC)rood10F15
Wordt niet gebruiktF16
Interieurverlichtingrood10F17
Immobilisatiesysteembruin5F18
Aanstekerblauw15F19
Wordt niet gebruiktF20
Frequentie-ontvanger, interieurbewegings-
sensor
bruin5F21
Brandstofopvoerpompgeel20F22
Brandstofpomp (2.2L Duratorq)bruin7,5F22
Wordt niet gebruiktF23
Contactslotbruin5F24
Klep van brandstofvulopeningrood10F25
Sirene alarmsysteem met accu, OBD II
(diagnose boordcomputer)
bruin5F26
Stuurkolomunit, module klimaatregelingbruin5F27
Remlichtschakelaarbruin5F28
206
Zekeringen
Zekeringenkast achterin
E75526
Beveiligde circuitsKleurAmpèreZekering
Portiermodule (linksvoor) (ruit op/neer,
centrale vergrendeling, inklapbare spiegel,
spiegelverwarming)
transparant25FA1
Portiermodule (rechtsvoor) (ruit op/neer,
centrale vergrendeling, inklapbare spiegel,
spiegelverwarming)
transparant25FA2
207
Zekeringen
Beveiligde circuitsKleurAmpèreZekering
Portiermodule (linksachter) (ruit op/neer)transparant25FA3
Portiermodule (rechtsachter) (ruit op/neer)transparant25FA4
Vergrendelen achter (zonder portiermodules
achter)
rood10FA5
Extra elektrische aansluitingblauw15FA6
Relaisspoelenbruin5FA7
Wordt niet gebruiktFA8
Wordt niet gebruiktFA9
Elektrisch verstelbare bestuurdersstoelgroen30FA10
Accessoires, trekhaakmodulegeel20FA11
Wordt niet gebruiktFA12
Module parkeerhulpbruin5FB1
Module schokdemperregelingblauw15FB2
Verwarming bestuurdersstoelblauw15FB3
Verwarming passagiersstoel, voorblauw15FB4
Wordt niet gebruiktFB5
Klimaatregeling, achterrood10FB6
Wordt niet gebruiktFB7
Wordt niet gebruiktFB8
Elektrisch verstelbare passagiersstoel, voorgroen30FB9
Claxon alarminstallatierood10FB10
Wordt niet gebruiktFB11
Wordt niet gebruiktFB12
Elektrisch bedienbare achterste zijruitenbruin7,5FC1
Elektrische parkeerrem (EPB)groen30FC2
Elektrische parkeerrem (EPB)groen30FC3
Airconditioning, achterrood10FC4
208
Zekeringen
Beveiligde circuitsKleurAmpèreZekering
CD wisselaar, entertainment systeem
passagiers achterin
bruin7,5FC5
Aanjager airconditioning, achtergeel20FC6
Module stoelgeheugenbruin5FC7
Wordt niet gebruiktFC8
Wordt niet gebruiktFC9
Wordt niet gebruiktFC10
Wordt niet gebruiktFC11
Wordt niet gebruiktFC12
209
Zekeringen
SLEEPPUNTEN
Sleepoog, voor
Sleepoog, achter
A
E73242
Bevestigingspunt voor sleepoog
aan achterzijde
A
E73240
Het afneembare sleepoog bevindt zich in
de opbergruimte onder de vloer achter
de voorstoelen. Zie Opbergruimte
onder vloer achterin (bladzijde 177).
Het sleepoog moet altijd in de auto
worden meegenomen.
Steek uw vinger in het gat aan de
onderzijde van het paneel en werk het
los. Breng het sleepoog aan.
LET OP
Het afneembare sleepoog heeft
linkse schroefdraad. Draai het
linksom om het vast te zetten.
AUTO OP VIER WIELEN
SLEPEN
Alle uitvoeringen
WAARSCHUWINGEN
Zet het contact aan wanneer uw
auto wordt gesleept. Bij afgezet
contact treedt het stuurslot in
werking en werken de richtingaanwijzers
en de remlichten niet.
De rem- en stuurbekrachtiging
werken niet, tenzij de motor draait.
Druk het rempedaal harder in en
houd rekening met langere remafstanden
en een zwaarder draaiend stuurwiel.
LET OP
Te veel spanning op de sleepkabel
kan schade toebrengen aan uw en
aan de trekkende wagen.
Bevestig aan het voorste sleepoog
geen sleepstang.
Trek rustig en soepel zonder rukken op.
210
Bergen van de auto
Wagens met automatische
transmissie
LET OP
Sleep uw wagen niet met snelheden
hoger dan 50 km/h (30 mph) of over
afstanden van meer dan 50 km (30
mijl).
Wanneer uw wagen met snelheden
boven 50 km/h (30 mph) en over
afstanden van meer dan 30 miles (40
mijl) moet worden gesleept, moet hij
worden getransporteerd terwijl alle vier
wielen vrij zijn van het wegdek.
Bij een mechanisch defect aan de
transmissie moeten de aangedreven
wielen worden opgehesen zodat
deze vrij zijn van het wegdek.
Sleep uw wagen niet achterwaarts.
Zet de versnellingsbak in neutraal
wanneer uw auto wordt gesleept.
211
Bergen van de auto
ALGEMENE INFORMATIE
Wanneer u uw auto regelmatig laat
onderhouden zal dit de betrouwbaarheid
en de inruilwaarde ten goede komen. Er
staat een groot netwerk van Ford
Erkende Reparateurs ter beschikking die
u met hun professionele expertise ter zijde
kunnen staan. De speciaal opgeleide
monteurs zijn het best gekwalificeerd om
het onderhoud aan uw auto snel en
vakkundig uit te voeren. Bovendien
beschikken zij over gereedschappen en
apparatuur die speciaal zijn ontwikkeld
om het onderhoud aan uw auto uit te
voeren.
Naast het normale onderhoud raden wij
aan de volgende extra controles uit te
voeren.
WAARSCHUWINGEN
Zet het contact af voordat u
onderdelen aanraakt of probeert af
te stellen.
Raak onderdelen van het
elektronisch ontstekingssysteem bij
aangezet contact of draaiende
motor niet aan. Het systeem werkt met
hoogspanning.
Zorg dat uw handen en
kledingstukken niet met de
koelventilateur in aanraking kunnen
komen. Onder bepaalde omstandigheden
kan de koelventilateur na het afzetten van
de motor nog enkele minuten blijven
doordraaien.
Dagelijkse controles
Buitenverlichting.
Interieurverlichting.
Waarschuwings- en controlelampen.
Controles bij het tanken
Motoroliepeil. Zie Motorolie
controleren (bladzijde 221).
Remvloeistofpeil. Zie Controle
vloeistofpeil koppeling en
remsysteem (bladzijde 222).
Peil van de ruitensproeiervloeistof. Zie
Ruitensproeiervloeistof
controleren (bladzijde 223).
Bandenspanning (in koude toestand).
Zie Velgen en banden (bladzijde
231).
Staat van de banden. Zie Velgen en
banden (bladzijde 231).
Maandelijkse controles
Koelvloeistofpeil (bij koude motor).
Zie Motorkoelvloeistof
controleren (bladzijde 222).
Slangen, leidingen en reservoirs op
lekkage.
Vloeistofpeil stuurbekrachtiging. Zie
Stuurbekrachtigingsvloeistof
controleren (bladzijde 223).
Werking van de airconditioning.
Werking van de parkeerrem.
Werking van de claxon.
Vastzitten van de wielmoeren. Zie
Velgen en banden (bladzijde 231).
212
Onderhoud
DE MOTORKAP OPENEN EN
SLUITEN
Motorkap openen
E73698
E87785
Trek de motorkap iets omhoog en
beweeg de veiligheidshaak naar links.
E87786
Open de motorkap en ondersteun hem
met de steunstang.
Motorkap sluiten
WAARSCHUWING
Zorg dat de motorkap goed wordt
gesloten.
Laat de motorkap zakken en vanaf een
hoogte van 20 – 30 cm dichtvallen.
213
Onderhoud
OVERZICHT MOTORRUIMTE - 2,0 L DURATEC-HE (MI4)
A C
GJ F
D EB
HI
E73231
Vloeistofreservoir remsysteem en koppeling (auto's met stuur rechts). Zie
Controle vloeistofpeil koppeling en remsysteem (bladzijde 222).
A
Motorolievuldop
1
. Zie Motorolie controleren (bladzijde 221).
B
Vloeistofreservoir remsysteem en koppeling (auto's met stuur links). Zie
Controle vloeistofpeil koppeling en remsysteem (bladzijde 222).
C
Accu. Zie Onderhoud van de accu (bladzijde 229).
D
Zekeringkast in de motorruimte Zie Specificatie-overzicht zekeringen
(bladzijde 201).
E
Luchtfilter. Geen onderhoud nodig.F
Vloeistofreservoir ruitensproeiers. Zie Ruitensproeiervloeistof
controleren (bladzijde 223).
G
Motoroliepeilstaaf
1
. Zie Motorolie controleren (bladzijde 221).
H
Reservoir stuurbekrachtiging. Zie Stuurbekrachtigingsvloeistof
controleren (bladzijde 223).
I
Expansiereservoir. Zie Motorkoelvloeistof controleren (bladzijde 222).
J
1
De vuldoppen en de motoroliepeilstaaf hebben een felle kleur voor een makkelijke
herkenning.
214
Onderhoud
OVERZICHT MOTORRUIMTE - 2,3 L DURATEC-HE (MI4)
E81313
A C
GJ F
D EB
HI
Vloeistofreservoir remsysteem en koppeling (auto's met stuur rechts). Zie
Controle vloeistofpeil koppeling en remsysteem (bladzijde 222).
A
Motorolievuldop
1
. Zie Motorolie controleren (bladzijde 221).
B
Vloeistofreservoir remsysteem en koppeling (auto's met stuur links). Zie
Controle vloeistofpeil koppeling en remsysteem (bladzijde 222).
C
Accu. Zie Onderhoud van de accu (bladzijde 229).
D
Zekeringkast in de motorruimte Zie Specificatie-overzicht zekeringen
(bladzijde 201).
E
Luchtfilter. Geen onderhoud nodig.F
Vloeistofreservoir ruitensproeiers. Zie Ruitensproeiervloeistof
controleren (bladzijde 223).
G
Motoroliepeilstaaf
1
. Zie Motorolie controleren (bladzijde 221).
H
Reservoir stuurbekrachtiging. Zie Stuurbekrachtigingsvloeistof
controleren (bladzijde 223).
I
Expansiereservoir. Zie Motorkoelvloeistof controleren (bladzijde 222).
J
1
De vuldoppen en de motoroliepeilstaaf hebben een felle kleur voor een makkelijke
herkenning.
215
Onderhoud
OVERZICHT MOTORRUIMTE - 2.5L DURATEC-ST (VI5)
A C
GJ I F
D EB
H
E73232
Vloeistofreservoir remsysteem en koppeling (auto's met stuur rechts). Zie
Controle vloeistofpeil koppeling en remsysteem (bladzijde 222).
A
Motorolievuldop
1
. Zie Controlevloeistofpeilkoppeling en remsysteem
(bladzijde 222).
B
Vloeistofreservoir remsysteem en koppeling (auto's met stuur links). Zie
Controle vloeistofpeil koppeling en remsysteem (bladzijde 222).
C
Accu. Zie Onderhoud van de accu (bladzijde 229).
D
Zekeringkast in de motorruimte Zie Specificatie-overzicht zekeringen
(bladzijde 201).
E
Vloeistofreservoir ruitensproeiers. Zie Ruitensproeiervloeistof
controleren (bladzijde 223).
F
Luchtfilter. Geen onderhoud nodig.G
Motoroliepeilstaaf
1
. Zie Controle vloeistofpeil koppeling en
remsysteem (bladzijde 222).
H
216
Onderhoud
Reservoir stuurbekrachtiging. Zie Stuurbekrachtigingsvloeistof
controleren (bladzijde 223).
I
Expansiereservoir. Zie Motorkoelvloeistof controleren (bladzijde 222).
J
1
De vuldoppen en de motoroliepeilstaaf hebben een felle kleur voor een makkelijke
herkenning.
OVERZICHT MOTORRUIMTE - 1,8LDURATORQ-TDCI(LYNX)
DIESEL
A C
GJ I F
D EB
H
E73233
Vloeistofreservoir remsysteem en koppeling (auto's met stuur rechts). Zie
Controle vloeistofpeil koppeling en remsysteem (bladzijde 222).
A
Motorolievuldop
1
. Zie Motorolie controleren (bladzijde 221).
B
Vloeistofreservoir remsysteem en koppeling (auto's met stuur links). Zie
Controle vloeistofpeil koppeling en remsysteem (bladzijde 222).
C
Accu. Zie Onderhoud van de accu (bladzijde 229).
D
Zekeringkast in de motorruimte Zie Specificatie-overzicht zekeringen
(bladzijde 201).
E
Luchtfilter. Geen onderhoud nodig.F
217
Onderhoud
Vloeistofreservoir ruitensproeiers. Zie Ruitensproeiervloeistof
controleren (bladzijde 223).
G
Motoroliepeilstaaf
1
. Zie Motorolie controleren (bladzijde 221).
H
Reservoir stuurbekrachtiging. Zie Stuurbekrachtigingsvloeistof
controleren (bladzijde 223).
I
Expansiereservoir. Zie Motorkoelvloeistof controleren (bladzijde 222).
J
1
De vuldoppen en de motoroliepeilstaaf hebben een felle kleur voor een makkelijke
herkenning.
OVERZICHT MOTORRUIMTE - 2,2 L DURATORQ-TDCI (DW)
DIESEL
A C
GJ F
D EB
HI
E87715
Vloeistofreservoir remsysteem en koppeling (stuur rechts): Zie Controle
vloeistofpeil koppeling en remsysteem (bladzijde 222).
A
Motorolievuldop
1
: Zie Motorolie controleren (bladzijde 221).
B
Vloeistofreservoir remsysteem en koppeling (stuur links): Zie Controle
vloeistofpeil koppeling en remsysteem (bladzijde 222).
C
Accu: Zie Accu van de auto (bladzijde 229).
D
218
Onderhoud
Zekeringenkast motorcompartiment: Zie Zekeringen (bladzijde 199).
E
Luchtfilter: geen onderhoud vereist.F
Vloeistofreservoir ruitensproeiers: Zie Ruitensproeiervloeistof
controleren (bladzijde 223).
G
Motoroliepeilstaaf
1
: Zie Motorolie controleren (bladzijde 221).
H
Vloeistofreservoir stuurbekrachtiging: Zie Stuurbekrachtigingsvloeistof
controleren (bladzijde 223).
I
Expansiereservoir: Zie Motorkoelvloeistof controleren (bladzijde 222).
J
1
De vuldoppen en de motoroliepeilstaaf hebben een felle kleur voor een makkelijke
herkenning.
OVERZICHT MOTORRUIMTE - 2,0 L DURATORQ-TDCI (DW)
DIESEL
A C
GJ I F
D EB
H
E73234
Vloeistofreservoir remsysteem en koppeling (auto's met stuur rechts). Zie
Controle vloeistofpeil koppeling en remsysteem (bladzijde 222).
A
Motorolievuldop
1
. Zie Motorolie controleren (bladzijde 221).
B
219
Onderhoud
Vloeistofreservoir remsysteem en koppeling (auto's met stuur links). Zie
Controle vloeistofpeil koppeling en remsysteem (bladzijde 222).
C
Accu. Zie Onderhoud van de accu (bladzijde 229).
D
Zekeringkast in de motorruimte Zie Specificatie-overzicht zekeringen
(bladzijde 201).
E
Luchtfilter. Geen onderhoud nodig.F
Vloeistofreservoir ruitensproeiers. Zie Ruitensproeiervloeistof
controleren (bladzijde 223).
G
Motoroliepeilstaaf
1
. Zie Motorolie controleren (bladzijde 221).
H
Reservoir stuurbekrachtiging. Zie Stuurbekrachtigingsvloeistof
controleren (bladzijde 223).
I
Expansiereservoir. Zie Motorkoelvloeistof controleren (bladzijde 222).
J
1
De vuldoppen en de motoroliepeilstaaf hebben een felle kleur voor een makkelijke
herkenning.
OLIEPEILSTAAF - 2,0 L
DURATEC-HE (MI4) /2,3 L
DURATEC-HE (MI4)
E92036
A B
MINA
MAXB
OLIEPEILSTAAF - 2.5L
DURATEC-ST (VI5)
E95542
BA
MINA
MAXB
220
Onderhoud
OLIEPEILSTAAF - 1,8 L
DURATORQ-TDCI (LYNX)
DIESEL
E95527
B
A
MINA
MAXB
OLIEPEILSTAAF - 2,0 L
DURATORQ-TDCI (DW)
DIESEL /2,2 L DURATORQ-
TDCI (DW) DIESEL
E95543
B
A
MINA
MAXB
MOTOROLIECONTROLEREN
LET OP
Gebruik geen additieven of andere
smeermiddelen. Onder bepaalde
omstandigheden kunnen deze de
motor beschadigen.
N.B.:
Het olieverbruik van nieuwe
motoren bereikt zijn normale waarde na
ongeveer 5.000 kilometer (3.000 mijl).
Het oliepeil controleren
LET OP
Controleer of het peil tussen de MIN
en MAX merktekens staat.
N.B.:
Controleer het peil voordat de
motor wordt gestart.
N.B.:
De wagen moet op een vlakke
ondergrond staan.
N.B.:
Bij verwarming zet olie uit. Daardoor
kan het oliepeil enkele millimeters boven
het MAX merkteken staan.
Verwijder de oliepeilstaaf en veeg deze
met een schone, niet pluizende doek
schoon. Breng de oliepeilstaaf weer aan
en verwijder hem opnieuw om het oliepeil
te controleren.
Wanneer het peil bij het MIN merkteken
staat, vul dan direct bij.
Bijvullen
WAARSCHUWINGEN
Vul alleen bij wanneer de motor
koud is. Wacht wanneer de motor
heet is tien minuten om de motor te
laten afkoelen.
Verwijder de vuldop niet bij
draaiende motor.
221
Onderhoud
Verwijder de brandstofdop.
LET OP
Het oliepeil mag niet boven het MAX
merkteken komen te staan.
Vul vloeistof bij die voldoet aan de Ford
specificatie. Zie Technische
specificatie (bladzijde 224).
MOTORKOELVLOEISTOF
CONTROLEREN
Koelvloeistofpeil controleren
WAARSCHUWING
Voorkom dat de vloeistof in contact
komt met de huid of de ogen.
Mocht dit toch gebeuren, spoel het
betreffende lichaamsdeel dan direct met
veel water schoon en neem contact op
met uw huisarts.
LET OP
Controleer of het peil tussen de MIN
en MAX merktekens staat.
N.B.:
Koelvloeistof zet bij verwarming uit.
Daardoor kan het koelvloeistofpeil enkele
millimeters boven het MAX merkteken
staan.
Wanneer het peil bij het MIN merkteken
staat, vul dan direct bij.
Bijvullen
WAARSCHUWINGEN
Vul alleen bij wanneer de motor
koud is. Wacht wanneer de motor
heet is tien minuten om de motor te
laten afkoelen.
Verwijder de vuldop niet bij
draaiende motor.
WAARSCHUWINGEN
Verwijder de vuldop niet wanneer
de motor heet is. Laat de motor
eerst afkoelen.
Draai de dop langzaam los. Laat de druk
langzaam ontsnappen terwijl u de dop
losdraait.
LET OP
Mors geen koelvloeistof op
onderdelen van de motor.
Het oliepeil mag niet boven het MAX
merkteken komen te staan.
Vul vloeistof bij die voldoet aan de Ford
specificatie. Zie Technische
specificatie (bladzijde 224).
CONTROLEVLOEISTOFPEIL
KOPPELING EN
REMSYSTEEM
WAARSCHUWING
Voorkom dat de vloeistof in contact
komt met de huid of de ogen.
Mocht dit toch gebeuren, spoel het
betreffende lichaamsdeel dan direct met
veel water schoon en neem contact op
met uw huisarts.
LET OP
Controleer of het peil tussen de MIN
en MAX merktekens staat.
N.B.:
Het remsysteem en het
bedieningsmechanisme van de koppeling
zijn aangesloten op één reservoir.
Wanneer het peil bij het MIN merkteken
staat, vul dan direct bij.
222
Onderhoud
Bijvullen
Verwijder de brandstofdop.
LET OP
Het oliepeil mag niet boven het MAX
merkteken komen te staan.
Vul vloeistof bij die voldoet aan de Ford
specificatie. Zie Technische
specificatie (bladzijde 224).
STUURBEKRACHTI-
GINGSVLOEISTOF
CONTROLEREN
WAARSCHUWING
Voorkom dat de vloeistof in contact
komt met de huid of de ogen.
Mocht dit toch gebeuren, spoel het
betreffende lichaamsdeel dan direct met
veel water schoon en neem contact op
met uw huisarts.
LET OP
Controleer of het peil tussen de MIN
en MAX merktekens staat.
Wanneer het peil bij het MIN merkteken
staat, vul dan direct bij.
Bijvullen
Verwijder de brandstofdop.
LET OP
Het oliepeil mag niet boven het MAX
merkteken komen te staan.
Vul vloeistof bij die voldoet aan de Ford
specificatie. Zie Technische
specificatie (bladzijde 224).
RUITENSPROEI-
ERVLOEISTOF
CONTROLEREN
N.B.:
De ruitensproeiers van de voor- en
achterruit hebben een gemeenschappelijk
reservoir.
223
Onderhoud
TECHNISCHE SPECIFICATIE
Vloeistoffen
SpecificatieAanbevolen vloeistofItem
WSS-M2C913-B
Ford of Motorcraft
Formula E SAE 5W-30
motorolie
*
Motorolie
WSS-M2C204-A2
Ford of Motorcraft Power
Steering Fluid
Stuurbekrachtigingsvloei-
stof
WSS-M97B44-D
Motorcraft SuperPlus anti-
vries
Koelvloeistof
ESD-M6C57-A
Ford of Motorcraft Super
DOT 4 remvloeistof
Remvloeistof
LET OP
Gebruik geen olie die niet aan de specificaties of eisen voldoet. Het gebruik van
ongeschikte olie kan beschadiging van de motor tot gevolg hebben, hetgeen niet
onder uw garantie valt.
*
Als alternatief kunt u SAE 5W-30 motorolie gebruiken, wanneer deze voldoet aan
de specificatie WSS-M2C913-B.
N.B.:
Wanneer u uw auto gebruikt bij temperaturen lager dan -20 °C, moet u geen
SAE 10W-40 motorolie gebruiken.
Olie bijvullen: Wanneer geen olie verkrijgbaar is die voldoet aan de specificatie
WSS-M2C913-B, moet u SAE 5W-30 gebruiken (aanbevolen), SAE 5W-40
(behalve auto's met E85 brandstof) of SAE 10W-40 die voldoet aan de specificatie
ACEA A1/B1 (aanbevolen) of ACEA A3/B3. Het gebruik van deze oliën kan tot gevolg
hebben dat de motor minder snel aanslaat, minder vermogen levert, meer brandstof
verbruikt en een hogere emissiewaarde heeft.
Inhouden
Inhoud in liter (gallons)Nr.Variant
MAX-merkteken
Stuurbekrachtigingsvloei-
stof
Alle
3,9 (0,9)VoorruitsproeiersAlle
4,3 (1,0)
Smeersysteem van de
motor - inclusief oliefilter
2.0L Duratec-HE
224
Onderhoud
Inhoud in liter (gallons)Nr.Variant
3,9 (0,9)
Smeersysteem van de
motor - exclusief oliefilter
2.0L Duratec-HE
6,2 (1,4)Koelsysteem2.0L Duratec-HE
70 (15,4)Brandstoftank2.0L Duratec-HE
4,3 (1,0)
Smeersysteem van de
motor - inclusief oliefilter
2.3L Duratec-HE
3,9 (0,9)
Smeersysteem van de
motor - exclusief oliefilter
2.3L Duratec-HE
6,9 (1,5)Koelsysteem2.3L Duratec-HE
70 (15,4)Brandstoftank2.3L Duratec-HE
5,8 (1,3)
Smeersysteem van de
motor - inclusief oliefilter
2.5L Duratec-ST
5,5 (1,2)
Smeersysteem van de
motor - exclusief oliefilter
2.5L Duratec-ST
7,1 (1,6)Koelsysteem2.5L Duratec-ST
70 (15,4)Brandstoftank2.5L Duratec-ST
5,6 (1,2)
Smeersysteem van de
motor - inclusief oliefilter
1.8L Duratorq-TDCi
5,0 (1,1)
Smeersysteem van de
motor - exclusief oliefilter
1.8L Duratorq-TDCi
7,9 (1,7)Koelsysteem1.8L Duratorq-TDCi
70 (15,4)Brandstoftank1.8L Duratorq-TDCi
5,5 (1,2)
Smeersysteem van de
motor - inclusief oliefilter
2.0L Duratorq-TDCi
5,0 (1,1)
Smeersysteem van de
motor - exclusief oliefilter
2.0L Duratorq-TDCi
8,1 (1,8)Koelsysteem2.0L Duratorq-TDCi
70 (15,4)Brandstoftank2.0L Duratorq-TDCi
6,0 (1,3)
Smeersysteem van de
motor - inclusief oliefilter
2.2L Duratorq-TDCi
225
Onderhoud
Inhoud in liter (gallons)Nr.Variant
5,4 (1,2)
Smeersysteem van de
motor - exclusief oliefilter
2.2L Duratorq-TDCi
8,4 (1,9)Koelsysteem2.2L Duratorq-TDCi
70 (15,4)Brandstoftank2.2L Duratorq-TDCi
226
Onderhoud
REINIGENVANBUITENZIJDE
AUTO
WAARSCHUWING
Wanneer de auto tijdens het
wassen in een autowasserette in de
was wordt gezet, verwijder dan de
was van de voorruit.
LET OP
Sommige wasinstallaties maken
gebruik van water onder hoge druk.
Hierdoor kunnen sommige
onderdelen van uw auto worden
beschadigd.
Verwijder de antenne voordat u een
automatische wasstraat inrijdt.
Schakel de aanjager uit om te
voorkomen dat deeltjes was zich in
het luchtfilter vastzetten.
Wij raden aan uw auto met een spons en
handwarm water en autoshampoo te
wassen.
Koplampen reinigen
LET OP
Gebruik geen scherpe voorwerpen,
schurende reinigingsmiddelen of
oplossingen op alcoholische of
chemische basis om de koplampglazen
te reinigen.
Veeg de koplampglazen niet schoon
wanneer ze droog zijn.
Achterruit reinigen
LET OP
Gebruik geen scherpe voorwerpen,
schurende reinigingsmiddelen of
chemische oplossingen op de
binnenzijde van de achterruit te reinigen.
Gebruik een schone, niet pluizende doek
of een vochtige zeem om de binnenzijde
van de achterruit te reinigen.
Chromen onderdelen reinigen
LET OP
Gebruik geen schuurmiddelen of
chemische oplosmiddelen. Gebruik
een zeepoplossing.
Onderhoud van de lak
LET OP
Poets de auto niet in de felle zon.
Voorkom dat polish op kunststof
oppervlakken komt. Dit laat zich
moeilijk verwijderen.
Breng geen polish op de voor- en
achterruit aan. Dit heeft een lawaaiige
werking van de ruitenwissers tot
gevolg; bovendien kunnen de ruiten dan
niet goed worden drooggeveegd.
Wij raden u aan de lak één- of tweemaal
per jaar in de was te zetten.
227
Verzorging van de auto
REINIGEN VAN
BINNENZIJDE AUTO
Veiligheidsgordels
WAARSCHUWINGEN
Gebruik voor het reinigen geen
schurende middelen of chemische
oplosmiddelen.
Let er op dat geen vocht in het
oprolmechanisme komt.
Reinig de veiligheidsgordels met een
interieurreiniger of water met een zachte
spons. Laat de veiligheidsgordels op een
natuurlijke manier drogen. Gebruik geen
haardroger o.i.d.
Instrumentenpaneelschermen,
LCD-schermen,
radioschermen
WAARSCHUWING
Gebruik voor het reinigen geen
schurende middelen, oplosmiddelen
op basis van alcohol of chemische
oplosmiddelen.
KLEINE LAKSCHADE
REPAREREN
LET OP
Verwijder onmiddellijk ogenschijnlijk
onschadelijke substanties van het
lakwerk (bijvoorbeeld uitwerpselen
van vogels, boomsappen, dode insecten,
teervlekken, wegenzout en industriële
neerslag).
Lakbeschadigingen door steenslag of
kleine krasjes moeten zo spoedig mogelijk
worden hersteld. Uw Ford dealer heeft
een grote keuze aan producten. Lees en
volg nauwkeurig de instructies van de
fabrikant op.
228
Verzorging van de auto
ONDERHOUDVANDEACCU
De accu vraagt zeer weinig onderhoud.
Uw Ford dealer zal in het kader van het
normale onderhoudsschema regelmatig
het vloeistofpeil in de accu controleren.
GEBRUIK VAN
STARTKABELS
LET OP
Verbind alleen accu's met dezelfde
nominale spanning met elkaar.
Gebruik altijd hulpstartkabels met
geïsoleerde klemmen en een
voldoende dikke kern.
Koppel de ontladen accu niet los van
de elektrische installatie van de auto.
Hulpstartkabels aansluiten
A
B
C
D
E75183
Auto met de lege accuA
Auto met de hulpaccuB
Positieve hulpstartkabelC
Negatieve hulpstartkabelD
229
Accu van de auto
1. Plaats de auto's zodanig dat ze elkaar
niet raken.
2. Zet het contact van beide auto's af en
schakel alle stroomverbruikers uit.
3.
Verbind de plus (+) pool van auto B
met de plus (+) pool van auto A (kabel
C).
4. Verbind de massa-aansluiting (-) van
auto B met de massa-aansluiting aan
de linkerzijde van de
schokdempertoren van auto A (kabel
D).
LET OP
Sluit de kabel niet aan op de
minpool (–) van de ontladen
accu.
Zorg ervoor dat de hulpstartkabels
niet met draaiende onderdelen van
de motor in aanraking kunnen
komen.
Motor starten
1.
Start de motor van auto B en laat
deze met een matig hoog toerental
draaien.
2.
Start de motor van auto A.
3. Laat beide motoren minimaal drie
minuten draaien alvorens de kabels
los te koppelen.
LET OP
Schakel niet de koplampen tijdens
het loskoppelen van de
hulpstartkabels in. Door de
spanningspiek kunnen de gloeilampen
doorbranden.
Koppel de kabels in omgekeerde
volgorde los.
230
Accu van de auto
ALGEMENE INFORMATIE
LET OP
Gebruik uitsluitend banden en velgen
met de goedgekeurde maat. Het
gebruik van andere maten kan
schade aan de auto tot gevolg hebben
en kan de typegoedkeuring ongeldig
maken.
Wanneer u banden met een andere
diameter laat monteren dan die van
de in de fabriek gemonteerde
banden, geeft de snelheidsmeter niet
meer de juiste snelheid aan. Breng uw
wagen naar uw dealer en laat het motor
managementsysteem opnieuw
programmeren.
Op de B-stijl bij het bestuurdersportier
bevindt zich een plaatje met de
bandenspanning.
Controleer de bandenspanning bij een
temperatuur waarin u gaat rijden en
wanneer de banden koud zijn.
EEN WIEL VERVANGEN
Slotmoeren
Na het overleggen van het certificaat met
het referentienummer kunt u bij uw dealer
een vervangings dopsleutel en
vervangings slotmoeren verkrijgen.
Boordkrik
Uw auto wordt niet met een boordkrik of
een wielmoersleutel geleverd.
Het verdient aanbeveling een hydraulische
garagekrik te gebruiken wanneer u bijv.
de zomerbanden door winterbanden
vervangt.
Kriksteunpunten
WAARSCHUWING
U mag nooit iets tussen de krik en
de grond of de krik en de auto
plaatsen.
LET OP
Gebruik alleen de aangeduide
kriksteunpunten. Wanneer u andere
punten gebruikt kan dit de
carrosserie, de stuurinrichting, de
wielophanging, de motor, het
remsysteem of de brandstofleidingen
beschadigen.
N.B.:
Gebruik een krik met een minimum
hefvermogen van 1,5 ton en een krikkop
met een diameter van minimaal 80 mm
(3.1 inch).
231
Velgen en banden
E90708
A
Uitsparingen in de dorpels A duiden de
kriksteunpunten aan.
E93020
Uitvoeringen met zijskirts
E90709
Steek de hefplaat door de opening aan
de onderzijde van de skirt.
Een wiel verwijderen
WAARSCHUWINGEN
Parkeer uw auto zodanig dat u noch
het verkeer hinder ondervinden of
gevaar lopen.
Zet een gevarendriehoek neer.
Zorg ervoor dat de auto met de
wielen in de rechtuitstand op een
stevige, vlakke ondergrond staat.
Zet het contact af en schakel de
parkeerrem in.
Schakel de eerste versnelling of de
achteruit in wanneer uw auto is
uitgerust met een handgeschakelde
versnellingsbak. Selecteer de stand 'P'
wanneer deze met een automatische
transmissie is uitgerust.
Laat de inzittenden uitstappen.
Blokkeer het diagonaal
tegenoverliggende wiel met een
geschikt blok hout of een wielkeg.
232
Velgen en banden
WAARSCHUWINGEN
Let erop dat de pijlen op richting
gebonden banden in de
draairichting wijzen wanneer de auto
vooruit rijdt. Wanneer een reservewiel
moet worden gemonteerd waarvan de
pijlen tegengesteld aan de draairichting
wijzen, laat dan de band zo spoedig
mogelijk door een deskundige in de juiste
richting monteren.
Voer geen werkzaamheden uit
onder een auto die alleen wordt
ondersteund door een krik.
Zorg ervoor dat de krik verticaal ten
opzichte van het kriksteunpunt staat
en dat de voet vlak op de grond
staat.
LET OP
Leg lichtmetalen velgen niet met de
buitenzijde op de grond, hierdoor
wordt de lak beschadigd.
1. Verwijder de naafdop of het
wieldeksel.
2. Breng de dopsleutel voor de slotmoer
aan.
3. Draai de wielmoeren een slag los.
4. Krik de auto op tot de band vrij is van
de grond.
5. Verwijder de wielmoeren en het wiel.
Een wiel aanbrengen
WAARSCHUWINGEN
Gebruik uitsluitend banden en
velgen met de goedgekeurde maat.
Het gebruik van andere maten kan
schade aan de auto tot gevolg hebben
en kan de typegoedkeuring ongeldig
maken. Zie Technische specificatie
(bladzijde 243).
Laat geen run flat banden monteren
als de auto hiermee oorspronkelijk
niet was uitgerust. Raadpleeg uw
dealer voor meer informatie over de
geschiktheid van banden.
LET OP
Bevestig lichtmetalen velgen niet met
moeren die voor stalen velgen zijn
bestemd.
N.B.:
U kunt de wielmoeren die bestemd
zijn voor gebruik bij lichtmetalen velgen
wel bij stalen velgen gebruiken.
N.B.:
Zorg ervoor dat de contactvlakken
tussen de velg en de naaf vrij zijn van
vreemde voorwerpen.
N.B.:
Zorg ervoor dat de conische zijde
van de wielmoeren naar de velg is
gekeerd.
1. Breng het wiel aan.
2. Draai de wielmoeren handvast aan.
233
Velgen en banden
3. Breng de dopsleutel voor de slotmoer
aan.
1
2
3
4
5
E75442
4. Zet de wielmoeren in de aangegeven
volgorde voorlopig vast.
5. Laat de auto zakken en verwijder de
krik.
6. Draai de wielmoeren in de
aangegeven volgorde definitief vast.
Zie Technische specificatie
(bladzijde 243).
7. Druk de naafdop of het wieldeksel met
de bal van uw hand vast.
WAARSCHUWING
Laat het aanhaalmoment van de
wielmoeren en de bandenspanning
zo spoedig mogelijk controleren.
BANDENREPARATIESET
Deze auto is niet uitgerust met een
reservewiel, maar met een
bandenreparatieset, die kan worden
gebruikt voor het repareren van één
lekke band.
De bandenreparatieset bevindt zich in de
bergruimte onder de vloer. Zie
Opbergruimtes (bladzijde 134).
Algemene informatie
WAARSCHUWINGEN
Afhankelijk van het type en de
omvang van de beschadiging
kunnen sommige banden slechts
gedeeltelijk of geheel niet worden gedicht.
Een te lage bandenspanning kan het
weggedrag van de auto beïnvloeden,
waardoor u de macht over het stuur kunt
verliezen.
Gebruik de bandenreparatieset niet
wanneer de band al beschadigd is
door het rijden met een te lage
bandenspanning.
Probeer geen andere lekken te
dichten dan zichtbare lekken in het
loopvlak van de band.
Probeer geen lekken te dichten in
de bandwang.
Met de bandenreparatieset kunt u de
meeste gaatjes dichten [tot een diameter
van zes millimeter], waarna u tijdelijk
verder kunt rijden.
234
Velgen en banden
Let op het volgende bij het gebruik van
de set:
Rijd voorzichtig en maak geen
plotselinge stuurbewegingen,
vooral wanneer de auto zwaar is
beladen of tijdens het rijden met een
aanhanger.
De set zorgt voor een tijdelijke
reparatie, waardoor u uw reis tot de
volgende dealer of bandenspecialist
kunt voortzetten, of een afstand van
maximaal 200 km (125 mijl) kunt
afleggen.
Rijd niet sneller dan maximaal
80 km/h (50 mph).
Houd de set buiten het bereik van
kinderen.
Gebruik de set bij
omgevingstemperaturen van –30 °C
tot +70 °C.
Gebruik van de
bandenreparatieset
WAARSCHUWINGEN
Samengeperste lucht kan zich
gedragen als een explosief of
drijfmiddel.
Laat de bandenreparatieset tijdens
het gebruik nooit onbeheerd achter.
LET OP
Laat de compressor niet langer dan
10 minuten draaien.
N.B.:
Gebruik de bandenreparatieset
alleen bij auto's die ermee zijn uitgerust.
Parkeer uw auto zodanig langs de
kant van de weg dat u het verkeer niet
belemmert en dat u in staat bent de
set te gebruiken zonder in gevaar te
komen.
Trek, zelfs wanneer u op een vlakke
ondergrond geparkeerd staat, de
handrem aan om te waarborgen dat
de auto niet in beweging kan komen.
Probeer geen vreemde voorwerpen,
zoals spijkers of schroeven, uit de
band te verwijderen.
Laat, wanneer u de set gebruikt, de
motor draaien, maar niet wanneer de
auto in een gesloten of slecht
geventileerde ruimte staat (bijv. in een
gebouw). Zet in dergelijke gevallen de
compressor aan zonder de motor te
starten.
Vervang de fles met het afdichtmiddel
door een nieuwe voordat de
houdbaarheidsdatum (zie de
bovenzijde van de fles) is bereikt.
Informeer andere gebruikers van de
auto dat de band tijdelijk is
gerepareerd met de
bandenreparatieset en stel hen op de
hoogte van de speciale
rijvoorschriften.
Band oppompen
WAARSCHUWINGEN
Controleer de bandwang voordat u
het afdichtmiddel in de band pompt.
Wanneer u scheuren, knobbels of
dergelijke ziet, probeer dan niet de band
op te pompen.
Ga niet vlak naast de band staan
wanneer de compressor draait.
235
Velgen en banden
WAARSCHUWINGEN
Sla de bandwang gade. Wanneer u
scheuren, knobbels en dergelijke
ziet verschijnen, schakel dan de
compressor uit en laat de lucht met de
aflaatklep B ontsnappen. Rijd niet verder
met deze band.
Het afdichtmiddel bevat natuurlijk
latex. Voorkom contact met huid,
ogen of kleding. Mocht dit toch
gebeuren, spoel het betreffende
lichaamsdeel dan direct met veel water
schoon en neem contact op met uw
huisarts.
WAARSCHUWINGEN
Wanneer de bandenspanning
binnen zeven minuten lager wordt
dan 1,8 bar (26 psi), kan de band
ernstig zijn beschadigd, waardoor een
tijdelijke reparatie onmogelijk is. Vervolg
in een dergelijk geval uw reis niet met
deze band.
LET OP
Wanneer de fles in de houder wordt
gedraaid, wordt de afdichting van de
fles verbroken. Draai de fles niet uit
de houder omdat dan het afdichtmiddel
ontsnapt.
236
Velgen en banden
E94973
B
J
I
F
E
C
K
A
G
H
D
BeschermkapA
AflaatklepB
SlangC
Oranje dopD
237
Velgen en banden
FlessenhouderE
DrukmeterF
Stekker met kabelG
CompressorschakelaarH
LabelI
FlessendopJ
Fles afdichtmiddelK
1. Open het deksel van de
bandenreparatieset.
2.
Trek het label I waarop de maximaal
toelaatbare snelheid van 80 km/h
(50 mph) vermeld staat van het huis
en maak het binnen het gezichtsveld
van de bestuurder vast op het
instrumentenpaneel. Het label mag
niets belangrijks aan het oog
onttrekken.
3.
Haal de slang C en de stekker met
kabel G uit de set.
4.
Draai de oranje dop D en de
flessendop J los.
5.
Draai de fles afdichtmiddel K stevig
rechtsom in de flessenhouder E.
6. Draai het ventieldopje van de
beschadigde band eraf.
7.
Verwijder de beschermdop A van de
slang C en draai de slang C stevig op
het ventiel van de lekke band.
8.
De compressorschakelaar H moet in
de stand 0 staan.
9.
Sluit de stekker G aan op de
aansluiting van de aansteker of het
extra elektrisch aansluitpunt. Zie
Aansteker (bladzijde 132). Zie Extra
voedingsaansluitingen (bladzijde
132).
10. Start de motor.
11.
Zet de compressorschakelaar H in
de stand 1.
12. Pomp de band niet langer dan zeven
minuten op voor een minimale druk
van 1,8 bar (26 psi) en een maximum
druk van 2,5 bar (51 psi). Zet de
compressorschakelaar H in de stand
0 en controleer de huidige
bandenspanning met de drukmeter
F.
13.
Neem de stekker G uit de aansluiting
van de aansteker of het extra
elektrisch aansluitpunt.
14.
Draai de slang C snel van het ventiel
los en breng de beschermdop A
aan. Draai het ventieldopje vast.
15.
Laat de fles afdichtmiddel K in de
flessenhouder E zitten.
16. Zorg ervoor dat de set, de
flessendop en de oranje dop veilig
worden opgeborgen, maar makkelijk
bereikbaar zijn. De set kan weer
nodig zijn wanneer u de
bandenspanning controleert.
17. Ga onmiddellijk ongeveer drie
kilometer (twee mijl) rijden, zodat het
afdichtmiddel het lek kan afdichten.
N.B.:
Wanneer het afdichtmiddel in de
band wordt gepompt, kan de druk
toenemen tot 6 bar (87 psi) maar deze
neem na ca. 30 seconden weer af.
238
Velgen en banden
WAARSCHUWING
Wanneer u heftige trillingen,
onbalans in het stuurwiel of lawaai
tijdens het rijden waarneemt, minder
dan snelheid en rijd voorzichtig naar een
plaats waar u veilig kunt stoppen.
Controleer de band en de
bandenspanning opnieuw. Wanneer de
bandenspanning lager is dan 1,3 bar (19
psi) of wanneer er scheuren, knobbels of
dergelijke zichtbaar zijn, hervat dan uw
reis niet met deze band.
Bandenspanning controleren
1. Stop na ongeveer drie kilometer (twee
mijl) te hebben gereden. Controleer
en corrigeer zo nodig de spanning van
de beschadigde band.
2. Sluit de set aan en lees de
bandenspanning af op de drukmeter
F.
3. Wanneer de spanning 1,3 bar (19 psi)
of hoger is, breng de band dan op de
voorgeschreven spanning. Zie
Technischespecificatie (bladzijde
243).
4. Herhaal de procedure om de band
weer op spanning te brengen.
5. Controleer de bandenspanning
nogmaals met de drukmeter F.
Wanneer de spanning te hoog is, laat
dan de spanning afnemen met behulp
van de aflaatklep B.
6. Zodra u de band op de juiste spanning
hebt gebracht: zet de
compressorschakelaar H in de stand
0, trek de stekker G uit de
contactdoos, draai de slang C los,
draai het ventieldopje vast en breng
de beschermdop A weer aan.
7.
Laat de fles afdichtmiddel K in de
flessenhouder E zitten en bewaar de
set veilig op zijn oorspronkelijke plaats.
8. Rijd naar de dichtstbijzijnde
bandenspecialist om de beschadigde
band te laten vervangen. Vertel,
voordat de band van de velg wordt
afgenomen, de bandenspecialist dat
de band een afdichtmiddel bevat.
Vervang de set zo snel mogelijk na
eenmalig gebruik.
N.B.:
Bedenk dat een
bandenreparatieset slechts voor tijdelijke
mobiliteit zorgt. Voorschriften aangaande
bandreparatie na gebruik van de
bandenreparatieset kunnen per land
verschillen. Raadpleeg een
bandenspecialist voor advies.
WAARSCHUWING
Voordat u wegrijdt moet de band
de voorgeschreven
bandenspanning hebben. Zie
Technische specificatie (bladzijde
243). Controleer voortdurend de
bandenspanning tot de band is
vervangen.
Lege flessen afdichtmiddel mogen samen
met het huishoudelijk afval worden
afgevoerd. Breng resten afdichtmiddel
naar uw dealer of voer ze af volgens de
lokale richtlijnen.
239
Velgen en banden
RUN FLAT BANDEN
Werkingsprincipe
Standard band
B
A
C
E75207
Plaats van de velg bij correcte
bandenspanning
A
Plaats van de velg bij een te lage
bandenspanning
B
BandC
Run flat band
B
D
C
A
E87667
Plaats van de velg bij correcte
bandenspanning
A
Plaats van de velg bij een te lage
bandenspanning
B
BandC
Verzwaarde bandwangD
Wanneer de spanning in een standaard
band aanzienlijk afneemt, brengt de velg
het volledige wagengewicht over op de
ingezakte bandwangen. U kunt nauwelijks
sturen met de wagen en de band wordt
vernield.
Run flat banden hebben stugge,
verzwaarde bandwangen die de velg
dragen wanneer de spanning in de band
afneemt of verloren gaat.
Wat te doen wanneer een run
flat band lek raakt
Door de run flat eigenschappen van deze
banden merkt u misschien niet dat de
band lek is. Uw wagen heeft een
bandenspanningscontrolesysteem, dat
u waarschuwt wanneer de
bandenspanning daalt. Zie Technische
specificatie (bladzijde 243).
Wanneer een band lek raakt:
minder onmiddellijk snelheid tot
maximaal 80 km/h (50 mph)
voorkom plotselinge of abrupte rem-
en stuurmanoeuvres en wees vooral
voorzichtig bij het nemen van bochten
leg geen afstanden van meer dan 80
km (50 mijl) af nadat het defect is
vastgesteld
laat de defecte band zo spoedig
mogelijk repareren.
Run flat banden vervangen
WAARSCHUWINGEN
Zorg ervoor dat de werkplaats op
de hoogte is dat uw wagen is
uitgerust met speciale run flat
banden.
Repareer run flat banden die zijn
beschadigd of waarop in lekke
toestand is gereden niet, gebruik ze
niet opnieuw.
240
Velgen en banden
WAARSCHUWINGEN
Wanneer een run flat band moet worden
vervangen, laat dat de betreffende velg
op beschadiging controleren.
Gebruik geen run flat banden en
standaard banden door elkaar. Bij
een wagen met run flat banden kan
in uitzonderingsgevallen tijdelijk een
standaard band worden gebruikt. Aan de
bestuurder moet worden verteld dat de
standaard band geen run flat
eigenschappen heeft.
Monteer geen run flat banden op
wagens die er niet oorspronkelijk
mee waren uitgerust. Raadpleeg uw
dealer voor meer informatie met
betrekking tot de compatibiliteit.
Run flat banden mogen uitsluitend
worden verkocht en gemonteerd door
speciaal opgeleide en gecertificeerde
bandenspecialisten.
VERZORGINGVANBANDEN
E70415
Zorg voor een langere levensduur ervoor
dat de banden van de voor- en
achterwielen gelijkmatig slijten. Wij raden
aan dat de voor- en achterwielen met
regelmatige intervallen tussen 5.000 en
10.000 km te wisselen.
LET OP
Laat tijdens het parkeren de
bandwangen niet langs
trottoirbanden schuren.
Als u een stoeprand moet oprijden, doe
het dan zo langzaam mogelijk en rijd zo
mogelijk haaks met de wielen het trottoir
op.
Controleer regelmatig de banden op
scheuren, vreemde voorwerpen of
onregelmatige slijtage van het loopvlak.
Ongelijkmatige slijtage betekent dat de
wieluitlijning niet meer aan de specificaties
voldoet.
Controleer iedere twee weken de
bandenspanning (inclusief het
reservewiel) wanneer de banden koud
zijn.
GEBRUIK VAN
WINTERBANDEN
LET OP
Controleer of u de velgen met de
winterbanden met het correcte type
wielmoeren hebt bevestigd.
Indien winterbanden zijn gemonteerd,
controleer dan of de bandenspanning
correct is. Zie Technische
specificatie (bladzijde 243).
GEBRUIK VAN
SNEEUWKETTINGEN
WAARSCHUWINGEN
Rijd niet harder dan 50 km/h (30
mph).
Rijd niet met sneeuwkettingen op
een sneeuwvrij wegdek.
241
Velgen en banden
WAARSCHUWINGEN
Sneeuwkettingen mogen niet
worden gemonteerd op 225/50 R
17 of 235/45 R 18 banden.
LET OP
Wanneer uw auto is uitgerust met
wieldeksels, verwijder deze dan
voordat u sneeuwkettingen
monteert.
N.B.:
Het ABS blijft normaal werken.
Gebruik alleen sneeuwkettingen met
kleine schakels.
Monteer alleen sneeuwkettingen op de
voorwielen.
BANDENSPANNINGCON-
TROLESYSTEEM
WAARSCHUWINGEN
Het systeem ontheft u niet van de
verantwoording om regelmatig de
bandenspanning te controleren.
Het systeem waarschuwt u alleen
voor een lage bandenspanning. Het
pompt de banden niet op.
Wanneer sneeuwkettingen zijn
gemonteerd, heeft het systeem
meer tijd nodig om een lage
bandenspanning te detecteren.
Rijd niet met een aanzienlijk te lage
bandenspanning. Hierdoor kunnen
de banden oververhit raken en
worden beschadigd. Een te lage
bandenspanning verhoogt het
brandstofverbruik, verkort de levensduur
van de banden en heeft een nadelige
invloed op de rijeigenschappen.
LET OP
Buig of beschadig de ventielen niet
wanneer u de banden oppompt.
Laat banden door goed opgeleide
monteurs monteren.
Het systeem bewaakt met behulp van
sensoren die zich in de wielen bevinden
en een ontvanger in de auto de
bandenspanning. Wanneer het systeem
registreert dat de bandenspanning te laag
is, verschijnt een waarschuwingsbericht
op het informatiedisplay. Zie
Infoberichten (bladzijde 98).
Wanneer een waarschuwingsbericht voor
een lage bandenspanning op het
informatiedisplay wordt weergegeven,
controleer dan de bandenspanning zo
spoedig mogelijk en breng deze op de
voorgeschreven waarde. Zie
Technische specificatie (bladzijde
243). Wanneer dit zich regelmatig
voordoet, laat dan de oorzaak zo spoedig
mogelijk opsporen en verhelpen.
Bandenspanning controleren
N.B.:
Wanneer de bandenspanning
hoger of gelijk is aan 3,3 bar (48 lbf/in²),
ziet u het + symbool onder de
spanningswaarde. Het systeem meet
spanningen tot 3,3 bar (48 lbf/in²). Het +
symbool duidt aan dat de
bandenspanning hoger kan zijn.
N.B.:
Instrumentenpanelen van type 3
hebben een iets andere menustructuur.
Selecteer eerst Settings (instellingen)
om toegang tot Information (informatie)
te krijgen.
1. Druk op de rechter pijltoets op het
stuurwiel om het hoofdmenu binnen
te gaan.
2.
Selecteer Information met de op en
neer pijltoetsen en druk op de rechter
pijltoets.
242
Velgen en banden
3.
Selecteer Tyre Pressures met de
op en neer pijltoetsen en druk op de
rechter pijltoets.
4. Selecteer de gewenste instelling en
druk op de OK toets om de instelling
te bevestigen.
5. Druk op de linker pijltoets om het
menu te verlaten. Houd de linker
pijltoets ingedrukt om naar het scherm
van de boordcomputer terug te keren.
Belading instellen
N.B.:
Instrumentenpanelen van type 3
hebben een iets andere menustructuur.
Selecteer eerst Settings (instellingen)
om toegang tot Setup (instelling) te
krijgen.
Een correcte bandenspanning is
afhankelijk van de belading van de auto.
Zie Technischespecificatie (bladzijde
243). Het systeem kan alleen een lage
spanning detecteren wanneer u de
actuele belading van de auto hebt
ingevoerd.
1. Druk op de rechter pijltoets op het
stuurwiel om het hoofdmenu binnen
te gaan.
2.
Selecteer Setup met de op en neer
pijltoetsen en druk op de rechter
pijltoets.
3.
Selecteer Tyre Pressures met de
op en neer pijltoetsen en druk op de
rechter pijltoets.
4. Selecteer de gewenste instelling en
druk op de OK toets om de instelling
te bevestigen.
5. Druk op de linker pijltoets om het
menu te verlaten. Houd de linker
pijltoets ingedrukt om naar het scherm
van de boordcomputer terug te keren.
TECHNISCHE SPECIFICATIE
Aanhaalmoment wielmoeren
Nm (Ib-ft)Wieltype
170 (125)Alle
Bandenspanning (koude banden)
243
Velgen en banden
Tot 160 km/h (100 mph)
Bandenspanning
Maximaal beladenNormaal beladen
BandenmaatVariant
AchterVoorAchterVoor
bar
(lbf/in²)
bar
(lbf/in²)
bar
(lbf/in²)
bar
(lbf/in²)
3,1 (45)2,6 (38)2,4 (35)2,2 (32)215/60 R 16
2,0 l Duratec-HE en
2,3 l Duratec-HE
3,1 (45)2,6 (38)2,2 (32)2,2 (32)225/50 R 17
2,0 l Duratec-HE en
2,3 l Duratec-HE
3,1 (45)2,6 (38)2,2 (32)2,2 (32)235/45 R 18
2,0 l Duratec-HE en
2,3 l Duratec-HE
3,1 (45)2,6 (38)2,4 (35)2,4 (35)215/60 R 16
Alle behalve 2,0 l
Duratec-HE en 2,3 l
Duratec-HE
3,1 (45)2,6 (38)2,2 (32)2,4 (35)225/50 R 17
Alle behalve 2,0 l
Duratec-HE en 2,3 l
Duratec-HE
3,1 (45)2,6 (38)2,2 (32)2,4 (35)235/45 R 18
Alle behalve 2,0 l
Duratec-HE en 2,3 l
Duratec-HE
Snelheid continu hoger dan 160 km/h (100 mph)
Bandenspanning
Maximaal beladenNormaal beladen
BandenmaatVariant
AchterVoorAchterVoor
bar
(lbf/in²)
bar
(lbf/in²)
bar
(lbf/in²)
bar
(lbf/in²)
3,1 (45)2,6 (38)2,4 (35)2,2 (32)215/60 R 16
2,0 l Duratec-HE en
2,3 l Duratec-HE
3,1 (45)2,6 (38)2,2 (32)2,2 (32)225/50 R 17
2,0 l Duratec-HE en
2,3 l Duratec-HE
3,1 (45)2,6 (38)2,2 (32)2,2 (32)235/45 R 18
2,0 l Duratec-HE en
2,3 l Duratec-HE
244
Velgen en banden
Maximaal beladenNormaal beladen
BandenmaatVariant
AchterVoorAchterVoor
bar
(lbf/in²)
bar
(lbf/in²)
bar
(lbf/in²)
bar
(lbf/in²)
3,2 (46)2,8 (41)2,6 (38)2,6 (38)215/60 R 162,5 l Duratec-ST
3,2 (46)2,8 (41)2,6 (38)2,6 (38)225/50 R 172,5 l Duratec-ST
3,2 (46)2,8 (41)2,6 (38)2,6 (38)235/45 R 182,5 l Duratec-ST
3,1 (45)2,6 (38)2,4 (35)2,4 (35)215/60 R 16
1,8 l Duratorq-TDCi en
2,0 l Duratorq-TDCi
3,1 (45)2,6 (38)2,2 (32)2,4 (35)225/50 R 17
1,8 l Duratorq-TDCi en
2,0 l Duratorq-TDCi
3,1 (45)2,6 (38)2,2 (32)2,4 (35)235/45 R 18
1,8 l Duratorq-TDCi en
2,0 l Duratorq-TDCi
3,1 (45)2,6 (38)2,4 (35)2,5 (36)215/60 R 162,2 l Duratorq-TDCi
3,1 (45)2,6 (38)2,3 (33)2,5 (36)225/50 R 172,2 l Duratorq-TDCi
3,1 (45)2,6 (38)2,3 (33)2,5 (36)235/45 R 182,2 l Duratorq-TDCi
245
Velgen en banden
VOERTUIGIDENTIFICA-
TIEPLAATJE
E85610
C
B
E
D
A
Voertuig Identificatie NummerA
Maximaal toelaatbare
totaalgewicht
B
Maximaal toelaatbaar
treingewicht
C
Maximum voorasbelastingD
Maximum achterasbelastingE
Het Voertuig Identificatie Nummer en de
maximum toelaatbare gewichten zijn
vermeld op een plaatje aan slotzijde
onderin de opening van het
passagiersportier.
VOERTUIGIDENTIFI-
CATIENUMMER (VIN)
E87496
Het Voertuig Identificatie Nummer
(chassisnummer) is rechtsvoor naast de
voorstoel in de bodemplaat ingeslagen.
Het is ook op de linkerzijde van het
instrumentenpaneel vermeld.
246
Voertuigidentificatie
TECHNISCHE SPECIFICATIE
Afmetingen van de auto
S-MAX
E75180
D
A
E
B
C
Afmetingen in mm
(inches)
AfmetingenNr.
4 768 (187,7)Maximale lengteA
2 154 (84,8)Totale breedte inclusief buitenspiegelsB
1 610 - 1 658
(63.4 - 65.3)
Totale hoogte bij EC rijklaargewicht
C
247
Technische specificaties
Afmetingen in mm
(inches)
AfmetingenNr.
2 850 (112,2)WielbasisD
1 578 - 1 588 (62,1 -
62,5)
Spoorbreedte voor
E
1 600 - 1 610 (63 - 63,4)Spoorbreedte achterE
Galaxy
E76860
248
Technische specificaties
Afmetingen in mm
(inches)
AfmetingenNr.
4 820 (189,8)Maximum lengteA
2 154 (84,8)Totale breedte inclusief buitenspiegelsB
1 691 - 1 764
(66.6 - 69.4)
Totale hoogte bij EC rijklaargewicht zonder
dwarsprofielen dakrails
C
1 770 - 1 807 (69.7 - 71.1)
Totale hoogte bij EC rijklaargewicht met
dwarsprofielen dakrails
C
2 850 (112,2)WielbasisD
1 578 - 1 588 (62,1 -
62,5)
Spoorbreedte voor
E
1 600 - 1 610 (63 - 63,4)Spoorbreedte achterE
249
Technische specificaties
Afstanden trekhaak
S-MAX
C
A
F
G
H
D
B
E
E75182
Afmetingen in mm
(inches)
AfmetingenNr.
102 (4,02)Bumper – achterzijde trekhaakkogelA
16 (0,63)Bevestigingspunt – hart trekhaakkogelB
1 079 (42,48)Hart wiel – hart trekhaakkogelC
438 (17,24)Hart trekhaakkogel – langsbalkD
876 (34,49)Binnenzijde langsbalkE
363 (14,29)Hart trekhaakkogel – hart 1e bevestigingspuntF
250
Technische specificaties
Afmetingen in mm
(inches)
AfmetingenNr.
424 (16,69)Hart trekhaakkogel – hart 2e bevestigingspuntG
636 (25,04)Hart trekhaakkogel – hart 3e bevestigingspuntH
Galaxy
E75181
C
A
B
F
G
H
D
E
Afmetingen in mm
(inches)
AfmetingenNr.
101 (3,98)Bumper – achterzijde trekhaakkogelA
16 (0,63)Bevestigingspunt – hart trekhaakkogelB
1 128 (44,41)Hart wiel – hart trekhaakkogelC
251
Technische specificaties
Afmetingen in mm
(inches)
AfmetingenNr.
438 (17,24)Hart trekhaakkogel – langsbalkD
876 (34,49)Binnenzijde langsbalkE
412 (16,22)Hart trekhaakkogel – hart 1e bevestigingspuntF
473 (18,62)Hart trekhaakkogel – hart 2e bevestigingspuntG
685 (26,97)Hart trekhaakkogel – hart 3e bevestigingspuntH
252
Technische specificaties
ALGEMENE INFORMATIE
LET OP
Door gebruik van het systeem bij
uitgeschakelde motor wordt de accu
ontladen.
In dit hoofdstuk worden de functies en
eigenschappen van het handsfree
systeem voor de Bluetooth mobiele
telefoon beschreven.
Het Bluetooth mobiele telefoongedeelte
van het systeem zorgt voor de interactie
tussen de audio-installatie of het
navigatiesysteem en uw mobiele telefoon.
Het zorgt ervoor dat u uw audio-installatie
of het navigatiesysteem kunt gebruiken
voor het ontvangen van
telefoongesprekken zonder daarbij
gebruik te maken van uw mobiele
telefoon.
Compatibiliteit van
telefoontoestellen
LET OP
Omdat er geen algemene
overeenkomst bestaat, kunnen
fabrikanten van mobiele telefoons
een groot aantal profielen in hun
Bluetooth apparaten implementeren.
Daardoor is het mogelijk dat een telefoon
niet compatible met een handsfree
systeem is, waardoor in sommige
gevallen de prestaties van het systeem
aanzienlijk worden beperkt. Om dit te
voorkomen moeten alleen aanbevolen
telefoons worden gebruikt.
Bezoek de website
www.ford-mobile-connectivity.com
voor volledige gegevens.
Telefoontoestellen met een
Symbian bedieningssysteem
N.B.:
Om via Bluetooth toegang tot het
telefoonboek te kunnen krijgen moet voor
bepaalde telefoons eerst een speciaal
bestand worden geïnstalleerd.
Dit bestand wordt een SIS-bestand
genoemd en kan vanaf de Ford website
www.ford-mobile-connectivity.com
worden gedownload.
SETUP TELEFOON
Telefoonboek
N.B.:
Wellicht moet toegang tot het
telefoonboek via het Bluetooth systeem
worden bevestigd via de mobiele
telefoon.
Na het opstarten kan het al naar gelang
de grootte enkele minuten duren voordat
u toegang tot de telefoonboeklijst krijgt.
Telefoonboekcategorieën
Afhankelijk van uw telefoonboekadres
kunnen verschillende categorieën op de
audiounit worden weergegeven.
Voorbeeld:
MobielM
KantoorO
ThuisH
FaxF
N.B.:
Adressen kunnen met of zonder
toevoegingen worden weergegeven.
De categorie kan ook als icoon worden
weergegeven:
E87990
Telefoon
253
Telefoon
E87991
Mobiel
E87992
Thuis
E87993
Kantoor
E87994
Fax
Van een telefoon een actieve
telefoon maken
Wanneer het systeem voor het eerst
wordt gebruikt, zijn er nog geen telefoons
gekoppeld met het systeem.
Na het inschakelen van het contact en de
audiounit moet de Bluetooth telefoon aan
het systeem worden gekoppeld.
Bluetooth telefoon
Nadat een Bluetooth telefoon bij het
systeem is aangemeld, wordt deze de
actieve telefoon. Raadpleeg voor meer
informatie het menu van de telefoon.
Selecteer de telefoon in het menu van de
actieve telefoon.
Wanneer het contact en het audio- of
navigatiesysteem weer worden
ingeschakeld, wordt de koppeling aan de
laatste actieve telefoon door het systeem
hersteld.
N.B.:
In sommige gevallen moet de
Bluetooth verbinding ook op de telefoon
worden bevestigd.
Een andere Bluetooth telefoon
aanmelden
Koppel een nieuwe Bluetooth telefoon
zoals is beschreven onder 'Eisen voor een
Bluetooth verbinding'.
Telefoons die in het systeem zijn
opgeslagen zijn met behulp van de
telefoonlijst op de audiounit toegankelijk.
N.B.:
Er kunnen maximaal zes apparaten
worden gekoppeld. Als er al zes Bluetooth
apparaten zijn gekoppeld, moet er één
worden ontkoppeld om een nieuw
apparaat te kunnen koppelen.
SETUP BLUETOOTH
Voordat u uw telefoon kunt gebruiken
moet deze worden gekoppeld aan het
telefoonsysteem in de auto.
Telefoons bedienen
Er kunnen maximaal zes Bluetooth
apparaten aan het systeem in de auto
worden gekoppeld.
N.B.:
Wanneer met de telefoon die als
de nieuwe actieve telefoon wordt
geselecteerd een gesprek wordt
gevoerd, wordt het gesprek
doorgeschakeld naar het audiosysteem
in de auto.
N.B.:
Zelfs wanneer uw telefoon aan een
systeem in de auto is gebonden, kan
deze nog op de gebruikelijke wijze
worden gebruikt.
Eisen voor een Bluetooth
verbinding
Het volgende is vereist voordat met een
Bluetooth telefoon een verbinding tot
stand kan worden gebracht.
254
Telefoon
1. De Bluetooth functie moet op de
telefoon en op het audiosysteem zijn
ingeschakeld. Zorg ervoor dat de
menu-optie Bluetooth in de audiounit
op AAN is ingesteld. Raadpleeg voor
meer informatie over
telefooninstellingen de handleiding van
uw mobiele telefoon.
2. De privé modus op de Bluetooth
telefoon moet zijn geactiveerd.
3. Zoek het audiosysteem op.
4.
Selecteer Ford Audio.
5. Voer het op de voertuigdisplay
weergegeven codenummer in met
behulp van de toetsen van de
telefoon. Wanneer geen codenummer
wordt weergegeven op de display,
voer dan het Bluetooth PIN nummer
0000 in met behulp van de toetsen
van de telefoon. Voer nu het op het
voertuigdisplay weergegeven
Bluetooth PIN-nummer in.
N.B.:
Als de audiounit wordt
uitgeschakeld, wordt een telefoongesprek
verbroken. Wanneer de contactsleutel in
de stand '0' wordt gezet, blijft de
telefoonverbinding behouden.
BEDIENINGSELEMENTEN
TELEFOON
Afstandsbediening
Voice en mode toets
2
1
E87661
Voice toets1
Mode toets2
Oproepen kunnen worden beantwoord
door eenmaal op de toets MODE te
drukken. Druk de toets opnieuw in om de
oproep te beëindigen.
GEBRUIK MAKEN VAN DE
TELEFOON - AUTO'S
ZONDER
NAVIGATIESYSTEEM
In dit hoofdstuk worden de
telefoonfuncties van de audio-unit
beschreven.
N.B.:
Raadpleeg de handleiding van de
audio-unit voor meer informatie over de
bedieningsorganen.
Er moet een actieve telefoon aanwezig
zijn.
255
Telefoon
Zelfs wanneer uw telefoon op de
audio-unit is aangesloten, kan de telefoon
op de gebruikelijke wijze worden gebruikt.
N.B.:
U kunt het telefoonmenu verlaten
door op de CD, AM/FM of AUX toets te
drukken.
Bellen
Een nummer kiezen m.b.v.
spraakbesturing
Telefoonnummers kunnen m.b.v.
spraakbesturing worden gekozen. Zie
Commando’s telefoon (bladzijde 273).
Een nummer kiezen m.b.v. het
adresboek
U kunt via Bluetooth toegang krijgen tot
uw adresboek. De namen en nummers
verschijnen op het display van het
apparaat.
1.
Druk op de toets PHONE of de toets
'beantwoorden'.
2.
Druk op de MENU toets.
3.
Houd de MENU toets ingedrukt tot
PHONEBOOK verschijnt.
4. Druk op de zoektoetsen om het
gewenste telefoonnummer te
selecteren.
N.B.:
Houd de zoektoets ingedrukt om
naar de volgende letter van het alfabet te
gaan.
5.
Druk op de toets PHONE of de toets
'beantwoorden' om het
geselecteerde telefoonnummer te
bellen.
Een nummer kiezen m.b.v. het
adresboek - Sony radio
U kunt via Bluetooth toegang krijgen tot
uw adresboek. De namen en nummers
verschijnen op het display van het
apparaat.
1.
Druk op de toets PHONE.
2. Druk op de zoektoets tot het
telefoonboek wordt weergegeven.
3. Druk op de
omhoog/omlaag-pijltjestoetsen om
het gewenste telefoonnummer te
selecteren.
N.B.:
Houd de
omhoog/omlaag-pijltjestoetsen ingedrukt
om naar de volgende letter van het alfabet
te gaan.
4.
Druk op de toets PHONE of de toets
'beantwoorden' om het
geselecteerde telefoonnummer te
bellen.
Een nummer kiezen m.b.v. het
telefoontoetsenblok
Als u over een audiounit met
telefoontoetsenblok beschikt (toetsen
0-9, * en #):
1. Druk op de toets 'beantwoorden'.
Druk op de toets PHONE als u een
Sony radio hebt.
2. Kies het nummer met het toetsenbord
op de audio-unit.
3. Druk op de toets 'beantwoorden'.
N.B.:
Als u bij het kiezen van een
telefoonnummer een onjuist cijfer intoetst,
druk dan op de toets 'naar links zoeken'
om het laatste cijfer te wissen. Wanneer
de toets lang wordt ingedrukt, wordt de
complete serie cijfers gewist.
Houd de 0 ingedrukt om een + in te
toetsen.
Een gesprek beëindigen
Gesprekken kunnen worden beëindigd
door op de toets 'weigeren' te drukken.
256
Telefoon
Bij audio-units zonder telefoontoetsenblok
kunt u ook een gesprek beëindigen door
op PHONE, CD, AM/FM of ON/OFF te
drukken of door op de toets MODE op
de afstandsbediening te drukken.
Een nummer herhalen
1.
Druk op de toets PHONE of de toets
'beantwoorden'.
2.
Druk op de MENU toets.
3.
Selecteer de lijst CALL OUT of de lijst
CALL IN. Selecteer op bepaalde
audiounits de lijst GEMISTE,
INKOMENDE of UITGAANDE
gesprekken.
N.B.:
Indien de actieve telefoon niet over
een lijst met eerder gekozen nummers
beschikt, kan het laatst gekozen nummer
opnieuw worden gekozen.
4. Druk op de zoektoets op de audiounit.
5.
Druk op de toets PHONE of de toets
'beantwoorden' om het gewenste
telefoonnummer te bellen.
Een nummeropnieuw kiezen -Sony
radio
1.
Druk op de toets PHONE of de toets
'beantwoorden'.
2. Druk op de zoektoets tot de
gewenste lijst wordt weergegeven.
N.B.:
Indien de actieve telefoon niet over
een lijst met eerder gekozen nummers
beschikt, kan het laatst gekozen nummer
opnieuw worden gekozen.
3. Druk op de
omhoog/omlaag-pijltjestoetsen om
het gewenste telefoonnummer te
selecteren.
4.
Druk op de toets PHONE of de toets
'beantwoorden' om het
telefoonnummer te kiezen.
Laatst gekozen nummer opnieuw
kiezen - Sony radio
1. Druk op de toets 'beantwoorden'.
2. Druk nogmaals op de toets
'beantwoorden' om het nummer te
kiezen.
Een inkomend gesprek
ontvangen
Een inkomend gesprek
beantwoorden
Inkomende gesprekken kunt u aannemen
door op de toets 'beantwoorden', de
toets PHONE of de toets MODE op de
afstandsbediening te drukken.
Een inkomend gesprek weigeren
Inkomende gesprekken kunnen worden
geweigerd door op de toets 'weigeren'
te drukken.
Bij audio-units zonder telefoontoetsenblok
kunt u ook een gesprek weigeren door
op PHONE, CD, AM/FM of ON/OFF te
drukken.
Een tweede oproep ontvangen
N.B.:
De functie tweede inkomend
gesprek op uw telefoon moet zijn
geactiveerd.
Wanneer er tijdens een gesprek een
inkomend gesprek binnenkomt, klinkt er
een 'piep' en kunt u het actieve gesprek
in de wachtstand plaatsen en het tweede
inkomende gesprek beantwoorden.
Een tweede inkomend gesprek
beantwoorden
Een tweede inkomend gesprek kunt u
aannemen door op de toets
'beantwoorden', de toets PHONE of de
toets MODE op de afstandsbediening te
drukken.
257
Telefoon
Een tweede inkomend gesprek
weigeren
Een tweede inkomend gesprek kan
worden geweigerd door op de toets
'weigeren' te drukken. Bij audio-units
zonder telefoontoetsenblok kunt u ook
een tweede inkomend gesprek weigeren
door op de toets CD of de toets AM/FM
te drukken.
Microfoon dempen
Het is mogelijk om tijdens een gesprek de
microfoon te dempen. Tijdens het
dempen verschijnt er een bevestiging op
het display.
Audio-units met een groene toets
'beantwoorden'
Druk op de toets 'beantwoorden'. Druk
nogmaals op de toets om deze functie
uit te schakelen.
Audio-units zonder een groene
toets 'beantwoorden'
Druk op de toets 'omhoog- of
omlaagzoeken'. Druk nogmaals op de
toets om deze functie uit te schakelen.
Van actieve telefoon
veranderen
N.B.:
Voordat telefoons kunnen worden
geactiveerd moeten ze bij het systeem
worden aangemeld.
Met behulp van de
voorkeuzetoetsen
N.B.:
Deze procedure geldt alleen voor
audio-units met een telefoontoetsenbord.
1.
Druk op de PHONE toets op de
audio-unit.
2. Druk op de gewenste voorkeuzetoets
(gebruik voorkeuzetoetsen 1 - 6).
Met behulp van het menu op de
audio-unit
N.B.:
Nadat een telefoon aan het
systeem is gekoppeld, wordt deze de
actieve telefoon.
1.
Druk op de toets PHONE of de toets
'beantwoorden'.
2.
Druk op de MENU toets op de
audio-unit.
3.
Selecteer de ACTIVE PHONE optie
op de audio-unit.
4. Rol met behulp van de zoektoetsen
door de verschillende opgeslagen
telefoons om de gekoppelde
telefoons weer te geven.
5.
Druk op de MENU toets om de
telefoon te selecteren die de actieve
telefoon moet worden.
Actieve telefoon afmelden
Een actieve telefoon kan op elk gewenst
moment uit het systeem worden gewist,
behalve wanneer met deze telefoon een
gesprek wordt gevoerd.
1.
Druk op de toets PHONE of de toets
'beantwoorden'.
2.
Druk op de MENU toets op de
audio-unit.
3.
Selecteer de optie DEBOND op de
audio-unit.
4. Rol met behulp van de zoektoetsen
door de verschillende telefoons om
de te ontkoppelen telefoon weer te
geven.
5.
Druk op de MENU toets om de
telefoon te selecteren die moet
worden ontkoppeld.
258
Telefoon
Een gekoppelde telefoon
ontkoppelen - Sony radio
Een actieve telefoon kan op elk gewenst
moment uit het systeem worden gewist,
behalve wanneer met deze telefoon een
gesprek wordt gevoerd.
1.
Druk op de toets PHONE.
2. Druk op de
omhoog/omlaag-pijltjestoetsen tot u
de optie ONTKOPPELEN bereikt.
3. Rol met behulp van de zoektoetsen
door de verschillende telefoons om
de te ontkoppelen telefoon weer te
geven.
4. Druk op de toets OK om te
ontkoppelen.
GEBRUIK MAKEN VAN DE
TELEFOON - AUTO'S MET
NAVIGATIESYSTEEM
In dit hoofdstuk worden de
telefoonfuncties van het navigatiesysteem
beschreven.
N.B.:
Raadpleeg de handleiding van het
navigatiesysteem voor meer informatie
over de bediening.
Er moet een actieve telefoon aanwezig
zijn.
Zelfs als uw telefoon met het
navigatiesysteem is verbonden, kan deze
nog steeds op normale wijze worden
gebruikt.
Bellen
Een nummer kiezen
Telefoonnummers kunnen m.b.v.
spraakbesturing worden gekozen. Zie
Spraaksturing (bladzijde 261).
Een gesprek beëindigen
Gesprekken kunt u beëindigen door op
de toets BEËINDIGEN, de toets MODE
op de afstandsbediening of de toets
AAN/UIT op het navigatiesysteem te
drukken.
Een nummer herhalen
1.
Druk op de toets PHONE op het
apparaat.
2.
Kies NUMMER HERHALEN.
Een inkomend gesprek
ontvangen
Een inkomend gesprek
beantwoorden
Inkomende gesprekken kunt u aannemen
door op de toets 'beantwoorden', de
toets MODE op de afstandsbediening of
de toets PHONE op het apparaat te
drukken of door de optie AANNEMEN
in het menu te gebruiken.
Een inkomend gesprek weigeren
Inkomende gesprekken kunt u weigeren
door op de toets 'weigeren' of de toetsen
CD of AM/FM op het apparaat te
drukken of door de optie WEIGEREN in
het menu te gebruiken.
Een tweede oproep ontvangen
N.B.:
De functie tweede inkomend
gesprek op uw telefoon moet zijn
geactiveerd.
Wanneer er tijdens een gesprek een
tweede oproep binnenkomt, klinkt er een
'piep' en kunt u het actieve gesprek in de
wachtstand plaatsen en de tweede
oproep beantwoorden.
259
Telefoon
Een tweede inkomend gesprek
beantwoorden
Een tweede inkomend gesprek kunt u
aannemen door op de toets
'beantwoorden', de toets MODE op de
afstandsbediening of de toets PHONE
op het apparaat te drukken of door de
optie AANNEMEN in het menu te
gebruiken.
N.B.:
Hierdoor wordt het actieve gesprek
beëindigd.
Een tweede inkomend gesprek
weigeren
Een tweede inkomend gesprek kan
worden geweigerd door op de toets
'weigeren' te drukken of op een van de
volgende toetsen op het apparaat: CD,
AM/FM.
Microfoon dempen
Het is mogelijk om tijdens een gesprek de
microfoon te dempen. Tijdens het
dempen verschijnt er een bevestiging op
het display.
DVD-navigatiesystemen
Druk op de toets 'dempen'
(doorgestreept microfoonsymbool). Druk
nogmaals op de toets om deze functie
uit te schakelen.
CD-navigatiesystemen
Druk op de toets 'microfoon dempen'.
Druk nogmaals op de toets om deze
functie uit te schakelen.
Van actieve telefoon
veranderen
N.B.:
Voordat telefoons kunnen worden
geactiveerd moeten ze bij het systeem
worden aangemeld.
N.B.:
Nadat een telefoon aan het
systeem is gekoppeld, wordt deze de
actieve telefoon.
1.
Druk op de toets PHONE op het
apparaat.
2. Selecteer met behulp van de optie
BT-INSTELLINGEN in het menu de
actvieve telefoon in de lijst.
Actieve telefoon afmelden
Een actieve telefoon kan op elk gewenst
moment uit het systeem worden gewist,
behalve wanneer met deze telefoon een
gesprek wordt gevoerd.
1.
Druk op de toets PHONE op het
apparaat.
2. Selecteer de optie
BT-INSTELLINGEN in het menu.
3.
Selecteer de AFMELDEN optie in het
menu.
4. Selecteer de telefoon in de lijst.
260
Telefoon
WERKING
LET OP
Door gebruik van het systeem bij
uitgeschakelde motor wordt de accu
ontladen.
Met spraakbesturing kunt u het systeem
bedienen zonder dat uw aandacht van
de weg wordt afgeleid om bijvoorbeeld
instellingen te veranderen of om reacties
van het systeem te lezen.
Wanneer u bij geactiveerd systeem één
van de gedefinieerde spraaklabels
gebruikt, zet het
spraakbesturingssysteem uw spraaklabel
om in een bedieningssignaal voor het
systeem. Uw spraaklabels nemen de
vorm aan van dialogen of commando's.
U wordt door mededelingen of vragen
door deze dialogen geleid.
Maak uzelf vertrouwd met de functies van
het systeem voordat u het
spraakherkenningsysteem gaat
gebruiken.
Ondersteunde commando's
Met het spraakbesturingssysteem kunt u
de volgende systemen in de wagen
bedienen:
Bluetooth telefoon
radio
CD-speler/ CD-wisselaar
extern apparaat (USB)
extern apparaat (iPod)
SD-kaart
automatische klimaatregeling
navigatiesysteem (alleen
DVD-eenheden - raadpleeg
afzonderlijke handleiding
DVD-navigatiesysteem).
N.B.:
Het spraakbesturingssysteem is
een taalgevoelig systeem. Wanneer u
wenst dat het systeem in een andere taal
werkt, raadpleeg dan uw dealer.
Reactie van het systeem
Wanneer u een gesproken commando
geeft, antwoordt het systeem telkens met
een piep wanneer het gereed is om door
te gaan.
Probeer geen nieuwe commando's te
geven voordat u de piep hebt gehoord.
Het spraakbesturingssysteem herhaalt
elk gesproken commando.
Wanneer u niet precies weet hoe u moet
doorgaan, zeg dan "HELP" voor hulp of
"CANCEL" wanneer u niet wilt doorgaan.
De "HELP" functie biedt u alleen een
verzameling van de beschikbare
commando's. Een gedetailleerde uitleg
over alle mogelijke gesproken
commando's kunt u op de volgende
bladzijden vinden.
Gesproken commando's
Alle commando's moeten op natuurlijke
wijze worden uitgesproken, alsof u tot een
passagier spreekt of een telefoongesprek
voert. Uw stemvolume moet afhankelijk
zijn van omgevingsgeluiden in of buiten
de auto, maar schreeuw niet.
SPRAAKGESTUURD
REGELSYSTEEM
GEBRUIKEN
Werking van het systeem
De volgorde en de inhoud van de
spraaklabels zijn in de volgende lijst
weergegeven. De tabel toont de volgorde
van de spraaklabels van de gebruiker en
de reacties van het systeem die voor
iedere functie beschikbaar zijn.
261
Spraaksturing
<> duidt een nummer of opgeslagen
spraaklabel aan, die door de gebruiker
moet worden opgeslagen.
Short cuts
Er zijn een aantal gesproken woorden
(short cuts) mogelijk, waarmee u enkele
functies van de auto kunt regelen zonder
het complete commandomenu te hoeven
volgen. Dit zijn:
telefoon: "MOBILE NAME", "DIAL
NUMBER", "DIAL NAME" en "REDIAL"
CD-speler/CD-wisselaar "DISC" en
"TRACK"
automatische klimaatregeling:
"TEMPERATURE", "AUTO MODE",
"DEFROSTING/DEMISTING ON" en
"DEFROSTING/DEMISTING OFF"
radio: "TUNE NAME"
extern apparaat (USB): "TRACK"
extern apparaat (iPod): "TRACK"
SD-kaart: "TRACK".
Communicatie met het systeem
starten
Voordat u kunt beginnen met het systeem
toe te spreken moet u voor iedere
handeling eerst op de VOICE of de
MODE toets drukken en wachten tot het
systeem met een piep antwoordt. Zie
(bladzijde 261).
Druk de toets opnieuw in om de
spraakbesturing uit te schakelen.
Spraaklabel
Het spraaklabel kan de telefoon, de
audio-installatie en het navigatiesysteem
ondersteunen door gebruik te maken van
de "STORE NAME" functie (naam
opslaan). U kunt spraaklabels toewijzen
aan items zoals favoriete radiozenders en
persoonlijke telefooncontacten. Zie
Commando’s audio-unit (bladzijde
262). Zie Commando’s telefoon
(bladzijde 273). Zie Commando’s
navigatiesysteem (bladzijde 277).
Sla maximaal 20 actieve spraaklabels
per functie op.
De gemiddelde opnametijd per
spraaklabel bedraagt ongeveer 2 tot
3 seconden.
COMMANDO’SAUDIO-UNIT
CD-speler
U kunt het afspelen direct met
spraakbesturing bedienen.
Overzicht
Het onderstaande overzicht toont de
beschikbare gesproken commando's. De
volgende lijsten bieden aanvullende
informatie over het complete
commandomenu aan de hand van
gekozen voorbeelden.
"CD PLAYER"
"HELP"
"PLAY"
"TRACK"
*
"SHUFFLE ALL"
262
Spraaksturing
"CD PLAYER"
"SHUFFLE FOLDER"
**
"SHUFFLE OFF"
"REPEAT FOLDER"
**
"REPEAT TRACK"
"REPEAT OFF"
* Kan als short cut worden gebruikt.
** Alleen beschikbaar als de CD audiogegevensbestanden bevat, zoals MP3 of WMA.
Muzieknummer
U kunt direct een muzieknummer op de
CD kiezen.
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"CD PLAYER""CD PLAYER"1
"TRACK NUMBER PLEASE"
"TRACK"
*
2
"TRACK <nummer>"
"<een getal tussen 1 en 99>"
**
3
* Kan als short cut worden gebruikt.
** Getallen kunnen ook als max. vier losse cijfers worden uitgesproken (bijv. "2", "4", "5"
voor muzieknummer 245)
Shuffle alles
Random afspelen instellen.
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"CD PLAYER""CD PLAYER"1
"SHUFFLE ALL"2
263
Spraaksturing
CD-wisselaar
Overzicht
Het onderstaande overzicht toont de
beschikbare gesproken commando's. De
volgende lijsten bieden aanvullende
informatie over het complete
commandomenu aan de hand van
gekozen voorbeelden.
"CD CHANGER"
"HELP"
"PLAY"
"DISC"
*
"TRACK"
*
"SHUFFLE ALL"
"SHUFFLE CD"
"SHUFFLE FOLDER"
**
"SHUFFLE OFF"
"REPEAT CD"
"REPEAT FOLDER"
**
"REPEAT TRACK"
"REPEAT OFF"
* Kan als short cut worden gebruikt.
** Alleen beschikbaar als de CD audiogegevensbestanden bevat, zoals MP3 of WMA.
CD
Wanneer u een CD-wisselaar hebt, kunt
u het nummer van de CD kiezen
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"CD CHANGER""CD CHANGER"1
"DISC NUMBER PLEASE"
"DISC"
*
2
264
Spraaksturing
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"DISC <nummer>""<een getal tussen 1 en 6>"3
* Kan als short cut worden gebruikt.
Muzieknummer
U kunt direct een muzieknummer op de
CD kiezen.
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"CD CHANGER""CD CHANGER"1
"TRACK NUMBER PLEASE"
"TRACK"
*
2
"TRACK <nummer>"
"<een getal tussen 1 en 99>"
**
3
* Kan als short cut worden gebruikt.
** Getallen kunnen ook als max. vier losse cijfers worden uitgesproken (bijv. "2", "4", "5"
voor muzieknummer 245)
Shuffle CD
Random afspelen binnen de CD-inhoud
instellen.
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"CD CHANGER""CD CHANGER"1
"SHUFFLE CD"2
Radio
De gesproken commando's
ondersteunen de radiofuncties en u kunt
met Voice Control op radiostations
afstemmen.
Overzicht
Het onderstaande overzicht toont de
beschikbare gesproken commando's. De
volgende lijsten bieden aanvullende
informatie over het complete
commandomenu.
"RADIO"
"HELP"
265
Spraaksturing
"RADIO"
"AM"
"FM"
"TUNE NAME"
*
"DELETE NAME"
"DELETE DIRECTORY"
"PLAY DIRECTORY"
"STORE NAME"
"PLAY"
* Kan als short cut worden gebruikt.
Afstemfrequentie
Met deze functie kunt u met gesproken
commando's afstemmen op
radiostations.
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"RADIO""RADIO"1
"AM FREQUENCY PLEASE""AM"2
"FM FREQUENCY PLEASE""FM"
"TUNE <frequentie>"
"<frequentie>"
*
3
* De frequentie kan op verschillende manieren worden ingevoerd. Raadpleeg
onderstaande voor representatieve voorbeelden.
FM-golflente: 87,5 - 108,0 in stappen van
0,1
"Eighty nine point nine" (89,9)
"Ninety" (90,0)
"One hundred point five" (100,5)
"One zero one point one" (101,1)
"One zero eight" (108,0)
AM/MW-golflengte: 531 - 1602 in stappen
van 9
AM/LW-golflengte: 153 - 281 in stappen
van 1
"Five thirty one" (531)
"Nine hundred" (900)
"Fourteen forty" (1440)
"Fifteen zero three" (1503)
"Ten eighty" (1080)
266
Spraaksturing
Naam opslaan
Wanneer u op een radiostation hebt
afgestemd, kunt u deze met een naam
in het bestand opslaan.
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"RADIO""RADIO"1
"STORE NAME""STORE NAME"2
"NAME PLEASE"
"REPEAT NAME PLEASE""<naam>"3
"STORING NAME""<naam>"4
"<naam> STORED"
Afstemmen op naam
Met deze functie kunt u op een
opgeslagen radiostation afstemmen.
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"RADIO""RADIO"1
"NAME PLEASE"
"TUNE NAME"
*
2
"TUNE <naam>""<naam>"3
* Kan als short cut worden gebruikt.
Naam wissen
Met deze functie kunt u een opgeslagen
radiostation wissen
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"RADIO""RADIO"1
"NAME PLEASE""DELETE NAME"2
"DELETE <naam>""<naam>"3
"CONFIRM YES OR NO"
"DELETED""YES"4
"COMMAND CANCELLED""NO"
267
Spraaksturing
Bestand afspelen
Met deze functie kunt u het systeem alle
opgeslagen radiostations laten
opnoemen.
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"RADIO""RADIO"1
"PLAY <DIRECTORY>""PLAY DIRECTORY"2
Bestand wissen
Met deze functie kunt u alle opgeslagen
radiostations wissen.
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"RADIO""RADIO"1
"DELETE DIRECTORY""DELETE DIRECTORY"2
"CONFIRM YES OR NO"
"RADIO DIRECTORY DELETED""YES"3
"COMMAND CANCELLED""NO"
Afspelen
Met deze functie schakelt de audiobron
over op de radiomodus.
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"RADIO""RADIO"1
"PLAY"2
Externe apparaten - USB
Deze gesproken commando's
ondersteunen de functionaliteit van een
extern USB-apparaat dat op de audiounit
kan worden aangesloten.
Overzicht
Het onderstaande overzicht toont de
beschikbare gesproken commando's. De
volgende lijsten bieden aanvullende
informatie over het complete
commandomenu aan de hand van
gekozen voorbeelden.
268
Spraaksturing
"EXTERNAL DEVICE", "USB"
"HELP"
"PLAY"
"TRACK"
*
"PLAYLIST"
**
"FOLDER"
**
"SHUFFLE ALL"
"SHUFFLE FOLDER"
"SHUFFLE PLAYLIST"
"SHUFFLE OFF"
"REPEAT TRACK"
"REPEAT FOLDER"
"REPEAT OFF"
* Kan als short cut worden gebruikt.
** Aan door spraakbesturing geactiveerde afspeellijsten en mappen moeten specifieke
bestandsnamen worden toegewezen. Zie Algemene informatie (bladzijde 280).
Afspelen USB
Met deze functie laat u de audiobron
overschakelen op het aangesloten
USB-apparaat.
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"EXTERNAL DEVICE""EXTERNAL DEVICE"1
"USB""USB"2
"PLAY"3
USB-muzieknummer
U kunt direct een muzieknummer op het
USB-apparaat kiezen.
269
Spraaksturing
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"EXTERNAL DEVICE""EXTERNAL DEVICE"1
"USB""USB"2
"TRACK NUMBER PLEASE""TRACK"3
"TRACK <nummer>"
"<een getal tussen 1 en 99>"
*
4
* Getallen kunnen ook als max. vier losse cijfers worden uitgesproken (bijv. "2", "4", "5"
voor muzieknummer 245)
Externe apparaten - iPod
Deze gesproken commando's
ondersteunen de functionaliteit van een
iPod die op de audiounit kan worden
aangesloten.
Overzicht
Het onderstaande overzicht toont de
beschikbare gesproken commando's. De
volgende lijsten bieden aanvullende
informatie over het complete
commandomenu aan de hand van
gekozen voorbeelden.
"EXTERNAL DEVICE", "IPOD"
"HELP"
"PLAY"
"TRACK"
*
"PLAYLIST"
**
"SHUFFLE ALL"
"SHUFFLE PLAYLIST"
"SHUFFLE OFF"
"REPEAT TRACK"
"REPEAT OFF"
* Kan als short cut worden gebruikt.
** Aan door spraakbesturing geactiveerde afspeellijsten moeten specifieke
bestandsnamen worden toegewezen. Zie Algemene informatie (bladzijde 280).
270
Spraaksturing
iPod-muzieknummer
U kunt direct een muzieknummer op de
iPod kiezen in de lijst met alle titels.
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"EXTERNAL DEVICE""EXTERNAL DEVICE"1
"IPOD""IPOD"2
"TRACK NUMBER PLEASE"
"TRACK"
*
3
"TRACK <nummer>"
"<een getal tussen 1 en 99>"
**
4
* Kan als short cut worden gebruikt.
** Getallen kunnen ook als max. vijf losse cijfers worden uitgesproken (bijv. "5", "2", "4",
"5", "3" voor muzieknummer 52453) tot een grenswaarde van 65535.
iPod-afspeellijst
U kunt direct een afspeellijst in de iPod
kiezen.
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"EXTERNAL DEVICE""EXTERNAL DEVICE"1
"IPOD""IPOD"2
"PLAYLIST NUMBER PLEASE"
"PLAYLIST"
*
3
"PLAYLIST <nummer>""<een getal tussen 1 en 10>"4
* Aan door spraakbesturing geactiveerde afspeellijsten moeten specifieke
bestandsnamen worden toegewezen. Zie Algemene informatie (bladzijde 280).
SD-kaart
Deze gesproken commando's
ondersteunen de functionaliteit van een
SD-kaart waarop geschikte
audiobestanden zijn opgeslagen.
Overzicht
Het onderstaande overzicht toont de
beschikbare gesproken commando's. De
volgende lijsten bieden aanvullende
informatie over het complete
commandomenu aan de hand van
gekozen voorbeelden.
"SD CARD"
"HELP"
271
Spraaksturing
"SD CARD"
"PLAY"
"TRACK"
*
"SHUFFLE ALL"
"SHUFFLE FOLDER"
"SHUFFLE OFF"
"REPEAT TRACK"
"REPEAT FOLDER"
"REPEAT OFF"
* Kan als short cut worden gebruikt.
SD-kaart afspelen
Met deze functie laat u de audiobron
overschakelen op de audiobestanden van
de SD-kaart.
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"SD CARD""SD CARD"1
"PLAY"2
Muzieknummer op SD-kaart
U kunt direct een muzieknummer op de
SD-kaart kiezen.
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"SD CARD""SD CARD"1
"TRACK NUMBER PLEASE"
"TRACK"
*
2
"TRACK <nummer>"
"<een getal tussen 1 en 99>"
**
3
* Kan als short cut worden gebruikt.
** Getallen kunnen ook als max. vier losse cijfers worden uitgesproken (bijv. "2", "4", "5"
voor muzieknummer 245).
272
Spraaksturing
COMMANDO’S TELEFOON
Telefoon
Met uw telefoonsysteem kunt u een extra
telefoonboek aanleggen. De opgeslagen
nummers kunnen met behulp van Voice
Control worden gekozen.
Telefoonnummers, die met behulp van
Voice Control zijn opgeslagen, worden in
het systeem van de auto opgeslagen en
niet in dat van uw telefoon.
Overzicht
Het onderstaande overzicht toont de
beschikbare gesproken commando's. De
volgende lijsten bieden aanvullende
informatie over het complete
commandomenu aan de hand van
gekozen voorbeelden.
"TELEFOON"
"HELP"
"MOBILE NAME"
*
"DIAL NUMBER"
*
"DIAL NAME"
*
"DELETE NAME"
"DELETE DIRECTORY"
"PLAY DIRECTORY"
"STORE NAME"
"REDIAL"
*
"ACCEPT CALLS"
"REJECT CALLS"
* Kan als short cut worden gebruikt.
Een telefoonboek aanleggen
Naam opslaan
Nieuwe spraaklabels kunnen worden
opgeslagen met het commando "STORE
NAME". Deze functie kan worden gebruikt
voor het kiezen van een nummer door de
naam in plaats van het complete
telefoonnummer uit te spreken.
273
Spraaksturing
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"TELEFOON""TELEFOON"1
"STORE NAME""STORE NAME"2
"NAME PLEASE"
"REPEAT NAME PLEASE""<naam>"3
"STORING NAME""<naam>"4
"<naam> STORED"
"NUMBER PLEASE"
"<telefoonnummer>""<telefoonnummer>"5
"STORING NUMBER""STORE"6
"<telefoonnummer>"
"NUMBER STORED"
Naam wissen
Opgeslagen namen kunnen ook uit het
bestand worden gewist.
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"TELEFOON""TELEFOON"1
"NAME PLEASE""DELETE NAME"2
"DELETE <naam>""<naam>"3
"CONFIRM YES OR NO"
"<naam> DELETED""YES"4
"COMMAND CANCELLED""NO"
Bestand afspelen
Gebruik deze functie om het systeem alle
opgeslagen namen en nummers te laten
opnoemen.
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"TELEFOON""TELEFOON"1
"PLAY DIRECTORY""PLAY DIRECTORY"2
274
Spraaksturing
Bestand wissen
Met deze functie kunt u alle ingevoerde
gegevens in één keer wissen.
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"TELEFOON""TELEFOON"1
"DELETE DIRECTORY""DELETE DIRECTORY"2
"CONFIRM YES OR NO"
"DIRECTORY DELETED""YES"3
"COMMAND CANCELLED""NO"
Telefoonfuncties
Naam mobiele telefoon
Met deze functie kunt u met een
spraaklabel toegang krijgen tot de in uw
mobiele telefoon opgeslagen
telefoonnummers.
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"TELEFOON""TELEFOON"1
"MOBILE NAME" "<telefoonafhan-
kelijke dialoog>"
"MOBILE NAME"
*
2
* Kan als short cut worden gebruikt.
Nummer kiezen
Nadat het spraaklabel is uitgesproken
kunnen telefoonnummers worden
gekozen.
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"TELEFOON""TELEFOON"1
"NUMBER PLEASE"
"DIAL NUMBER"
*
2
"<telefoonnummer>"<telefoonnummer>"3
CONTINUE?"
"DIALLING""DIAL"4
275
Spraaksturing
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"<laatste deel van nummer
herhalen>
"CORRECTION"
CONTINUE?"
* Kan als short cut worden gebruikt.
Naam kiezen
Nadat het spraaklabel is uitgesproken
kunnen telefoonnummers worden
gekozen.
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"TELEFOON""TELEFOON"1
"NAME PLEASE"
"DIAL NAME"
*
2
"DIAL <naam>""<naam>"3
"CONFIRM YES OR NO"
"DIALLING""YES"4
"COMMAND CANCELLED""NO"
* Kan als short cut worden gebruikt.
Nummer herhalen
Deze functie maakt het mogelijk het laatst
gekozen nummer te herhalen.
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"TELEFOON""TELEFOON"1
"REDIAL"
"REDIAL"
*
2
"CONFIRM YES OR NO"
"DIALLING""YES"3
"COMMAND CANCELLED""NO"
* Kan als short cut worden gebruikt.
276
Spraaksturing
DTMF ('Tone' instelling)
Met deze functie worden gesproken
getallen in DTMF-tonen omgezet. Voor
bijvoorbeeld het op afstand bedienen van
het antwoordapparaat bij u thuis of voor
het invoeren van PIN-nummer, enz.
N.B.:
DTMF kan alleen worden gebruikt
tijdens een telefoongesprek. Druk op de
toets VOICE en wacht op de
systeemprompt.
Kan alleen worden gebruikt op auto's met
een aparte toets VOICE.
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"NUMBER PLEASE"1
"<cijfers 1 tot en met 9, nul, hekje,
sterretje>"
2
Hoofdinstellingen
Oproepen weigeren
Oproepen kunnen zo worden ingesteld
dat ze met spraakbesturing automatisch
worden geweigerd.
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"TELEFOON""TELEFOON"1
"REJECT CALLS""REJECT CALLS"2
"ACCEPT CALLS"
"ACCEPT CALLS"
*
* schakel met dit commando de modus 'weigeren' uit
COMMANDO’S
NAVIGATIESYSTEEM
Raadpleeg de afzonderlijke handleiding
van het navigatiesysteem voor meer
informatie over de commandomenu's.
COMMANDO’S
KLIMAATREGELING
Airconditioning
Met gesproken commando's voor de
klimaatregeling kunnen het
aanjagertoerental, de temperatuur en de
modus worden ingesteld. Niet alle functies
zijn in alle autotypen beschikbaar.
277
Spraaksturing
Overzicht
Het onderstaande overzicht toont de
beschikbare gesproken commando's. De
volgende lijsten bieden aanvullende
informatie over het complete
commandomenu aan de hand van
gekozen voorbeelden.
"CLIMATE"
"HELP"
"FAN"
*
"DEFROSTING/DEMISTING ON"
*
"DEFROSTING/DEMISTING OFF"
*
"TEMPERATURE"
*
"AUTO MODE"
*
* Kan als short cut worden gebruikt. Bij auto's met een Engelse taalmodule is de short
cut "FAN" niet beschikbaar.
Aanjager
Met deze functie kunt u het
aanjagertoerental instellen.
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"CLIMATE""CLIMATE"1
"FAN SPEED PLEASE"
"FAN"
a
2
"FAN MINIMUM""MINIMUM"
3
"FAN <getal>""<een getal tussen 0 en 7>"
"FAN MAXIMUM""MAXIMUM"
* Kan als short cut worden gebruikt. Bij auto's met een Engelse taalmodule is de short
cut "FAN" niet beschikbaar.
278
Spraaksturing
Ontdooien/ontwasemen
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"CLIMATE""CLIMATE"1
"DEFROSTING ON/DEMISTING ON"
"DEFROSTING ON/DEMISTING
ON"
*
2
"DEFROSTING OFF/DEMISTING
OFF"
"DEFROSTING OFF/DEMISTING
OFF"
*
* Kan als short cut worden gebruikt.
Temperatuur
Met deze functie kunt u de temperatuur
instellen.
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"CLIMATE""CLIMATE"1
"TEMPERATURE PLEASE"
"TEMPERATURE"
*
2
"TEMPERATURE MINIMUM""MINIMUM"
3
"TEMPERATURE <getal>"
"<een getal tussen 15 en 29 °C met
stappen van 0,5>" of "<een getal
tussen 59 en 84 °F>"
"TEMPERATURE MAXIMUM""MAXIMUM"
* Kan als short cut worden gebruikt.
Automatische functie
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"CLIMATE""CLIMATE"1
"AUTO MODE"
"AUTO MODE"
*
2
* Kan als short cut worden gebruikt. Kan worden uitgeschakeld door een andere
temperatuur of een ander aanjagertoerental in te stellen.
279
Spraaksturing
ALGEMENE INFORMATIE
LET OP
Ga voorzichtig te werk bij het
omgaan met externe apparaten met
blootliggende stekkers (zoals de
USB-plug). Vervang altijd de
beschermkap/beschermplaat (indien
mogelijk). Er bestaat kans op
elektrostatische ontlading, wat tot schade
aan het apparaat kan leiden.
Raak de USB-aansluiting in de auto
niet aan of voer er geen
werkzaamheden aan uit. Dek de
aansluiting af wanneer deze niet wordt
gebruikt.
Maak alleen gebruik van
USB-massaopslagapparaten.
Zet de audio-unit altijd op een andere
bron (bijvoorbeeld de radio) alvorens
het USB-apparaat te ontkoppelen.
Breng geen USB-hubs of -splitters
aan.
N.B.:
Het systeem is alleen ontworpen
voor het herkennen en lezen van
geschikte audiobestanden van een
USB-apparaat dat voldoet aan de klasse
voor USB-massaopslagapparaten of een
iPod. Er kan niet worden gegarandeerd
dat alle beschikbare USB-apparaten met
het systeem kunnen worden
gecombineerd.
N.B.:
Er kan gebruik worden gemaakt
van compatibele apparaten met een
USB-adapterkabel en apparaten die
rechtstreeks kunnen worden aangesloten
op de USB-aansluiting van de auto
(bijvoorbeeld USB-geheugensticks en
Pen Drives).
N.B.:
Het kan voorkomen dat sommige
USB-apparaten met een hoger
stroomverbruik incompatibel zijn
(bijvoorbeeld sommige grotere harde
schijven).
N.B.:
De toegangstijd voor het lezen van
de bestanden van het externe apparaat
variëren afhankelijk van factoren zoals de
bestandsstructuur, de grootte van het
bestand en de inhoud van het apparaat.
Het systeem ondersteunt een aantal
externe apparaten voor een volledige
integratie met de audio-unit via de
USB-aansluitingen en extra aansluitingen.
Eenmaal aangesloten kan het externe
apparaat worden aangestuurd via de
audio-unit.
Hieronder staat een lijst met veel
voorkomende compatibele apparaten:
USB-geheugensticks
USB-draagbare harde schijven
MP3-spelers met USB-aansluiting
iPod mediaspelers (ga naar
www.ford-mobile-connectivity.com
voor de nieuwste compatibiliteitslijst).
Het systeem is USB 2.0 Full Speed
compatibel, USB 1.1 Host Compliant en
ondersteunt FAT 16/32
bestandssystemen.
Informatie over
audiobestandsstructuren voor
externe apparaten
USB
Maak alleen een enkele partitie op het
USB-apparaat.
Als afspeellijsten worden gemaakt, dan
dienen deze de correcte bestandspaden
gerefereerd aan het USB-apparaat te
bevatten. Er wordt aanbevolen de
afspeellijst te maken nadat de
audiobestanden zijn overgedragen naar
het USB-apparaat.
280
Verbinding
Afspeellijsten moeten worden gemaakt
in .m3u formaat.
Audiobestanden moeten worden
gemaakt in .mp3 formaat.
Houd u aan het volgende:
1000 items per map (bestanden,
mappen en afspeellijsten)
5000 mappen met USB-apparaat
(inclusief afspeellijsten)
8 submapniveau's.
Volg de onderstaande procedure voor
het inschakelen van spraakregeling voor
aangepaste afspeellijsten en mappen:
Maak mappen met de naam
"Ford<*>", waar <*> een cijfer tussen
1 en 10 is. Bijvoorbeeld "Ford3"
zonder extensie.
Maak afspeellijsten met de naam
"Ford<*>.m3u", waar <*> een cijfer
tussen 1 en 10 is. Bijvoorbeed
"Ford5.m3u" zonder spatie tussen
"Ford" en het cijfer.
Hierna kunnen aangepaste mappen en
afspeellijsten worden geselecteerd met
behulp van spraakregeling. Zie
Commando’s audio-unit (bladzijde
262).
iPod
Maak afspeellijsten met de naam
"Ford<*>", waar <*> een cijfer tussen 1
en 10 is voor het inschakelen van
spraakregeling voor aangepaste
afspeellijsten. Bijvoorbeed "Ford7"
zonder spatie tussen "Ford" en het cijfer.
Hierna kunnen aangepaste afspeellijsten
worden geselecteerd met behulp van
spraakregeling. Zie Commando’s
audio-unit (bladzijde 262).
EXTERN APPARAAT
AANSLUITEN
WAARSCHUWING
Zorg dat het externe apparaat
stevig in de auto is bevestigd en dat
bijbehorende aansluitingen de
bedieningselementen voor het rijden niet
blokkeren.
Externe apparaten kunnen worden
aangesloten met behulp van de extra
ingangsaansluiting en de USB-poort. Zie
Aansluiting Auxiliary ingang (AUX
IN) (bladzijde 138). Zie USB-poort
(bladzijde 138).
Aansluiting
Sluit het apparaat aan en bevestig het
indien nodig om bewegen in de auto te
voorkomen.
Een iPod aansluiten
Voor een optimaal gebruiksgemak en een
optimale audiokwaliteit wordt aangeraden
een bijpassende eenpolige kabel aan te
schaffen bij uw dealer.
De iPod kan tevens worden aangesloten
met behulp van de standaard iPod
USB-kabel en een aparte 3,5 mm
audiokabel. Wanneer gebruik wordt
gemaakt van deze methode moet het
volume van de iPod op maximum worden
gezet en de equalizerinstellingen worden
uitgeschakeld alvorens de aansluitingen
te maken:
Sluit de hoofdtelefoonuitgang van de
iPod aan op de AUX IN aansluiting.
Sluit de USB-kabel van de iPod aan
op de USB-aansluiting van de auto.
281
Verbinding
USB-APPARAAT
GEBRUIKEN
Verschillende pictogrammen worden
gebruikt voor het herkennen van
verschillende audiobestanden, mappen
enz.
E100029
USB-apparaat is de actieve
bron
E100022
Map
E100023
Afspeellijst
E100024
Album
E100025
Artiest
E100026
Bestandsnaam
E100027
Titel van nummer
E100028
Informatie niet beschikbaar
Sony radio
Bediening
Selecteer het USB-apparaat als de
audiobron door herhaaldelijk op de
CD/AUX toets te drukken tot "USB" in
de display verschijnt. Nadat het
USB-apparaat is aangesloten, wordt het
eerste nummer van de eerste map
automatisch afgespeeld. Vervolgens
wordt na het wijzigen van de audiobron
de afspeelpositie op het USB-apparaat
onthouden.
Druk eenmaal op de pijltjestoets
omhoog/omlaag of de OK toets om door
de inhoud van het apparaat te bladeren.
De display toont de nummerinformatie en
de volgende andere belangrijke
informatie:
Een verticale schuifbalk aan de
rechterzijde van de display geeft de
huidige positie van het mapoverzicht
aan.
">" na een ingang geeft aan dat een
niveau lager leesbaar is (bijvoorbeeld
een map vernoemd naar een album
met afzonderlijke albumnummers in
de betreffende map).
"<" voor de lijst geeft aan dat een
niveau hoger leesbaar is.
Pictogrammen aan de linkerzijde van
de nummer-/maptekst geven het type
bestand/map aan. Raadpleeg de lijst
voor een uitleg van deze
pictogrammen.
Gebruik voor het navigeren door de
inhoud van het USB-apparaat de
pijltjestoets omhoog/omlaag om door de
lijsten te bladeren en de pijltjestoets
links/rechts om binnen de mapstructuur
omhoog of omlaag te bladeren. Druk op
de OK toets om afspelen te selecteren
nadat het gewenste nummer of de
gewenste afspeellijst of map is
gemarkeerd.
N.B.:
Houd de pijltjestoets naar links
ingedrukt als u naar het bovenste niveau
van de inhoud van het USB-apparaat wilt
navigeren.
Bediening van de audio-installatie
Druk op de pijltjestoets naar links en naar
rechts om achteruit en vooruit door de
nummers te gaan.
Houd de pijltjestoetsen naar links/rechts
ingedrukt om snel achteruit/vooruit door
een nummer te gaan.
282
Verbinding
Druk op de pijltjestoets omhoog/omlaag
of de OK toets om door de inhoud van
het apparaat te bladeren.
Druk op de MENU toets voor toegang tot
het USB-menu. De functies willekeurig
afspelen (shuffle) en herhaald afspelen
(repeat) kunnen worden ingeschakeld
voor wat betreft de mappen en
afspeellijsten.
Druk op de SCAN toets om het gehele
apparaat, de huidige map of een
afspeellijst te scannen (indien actief).
Druk op de INFO toets om het volgende
weer te geven:
bestandsnaam
titel
artiest
album
nummer en speelduur.
Door herhaaldelijk op een toets te
drukken, kan door deze displays worden
genavigeerd.
CD-navigatie-units
Bediening
Selecteer het USB-apparaat als de
audiobron door op de CD/AUX toets te
drukken tot "DEVICES" in de display
verschijnt. Selecteer DEVICES en
selecteer vervolgens USB uit de
beschikbare apparatenlijst. Nadat het
USB-apparaat is aangesloten, wordt het
eerste nummer van de eerste map
automatisch afgespeeld. Vervolgens
wordt na het wijzigen van de audiobron
de afspeelpositie op het USB-apparaat
onthouden.
Druk eenmaal op de SELECT toets om
door de inhoud van het apparaat te
bladeren.
De display toont de nummerinformatie en
de volgende andere belangrijke
informatie:
Een verticale schuifbalk aan de
rechterzijde van de display geeft de
huidige positie van het mapoverzicht
aan.
">" na een ingang geeft aan dat een
niveau lager leesbaar is (bijvoorbeeld
een map vernoemd naar een album
met afzonderlijke albumnummers in
de betreffende map).
"<" links van de display geeft aan dat
een niveau hoger leesbaar is.
Pictogrammen aan de linkerzijde van
de nummer-/maptekst geven het type
bestand/map aan. Raadpleeg de lijst
voor een uitleg van deze
pictogrammen.
Gebruik voor het navigeren door de
inhoud van het USB-apparaat de
draaiknop voor scrollen/selecteren om
door lijsten te bladeren. Druk op de toets
om de inhoud uit te breiden binnen de
gemarkeerde afspeellijst of map of om
afspelen van een bepaald nummer te
starten. Druk op ESC om één niveau
vooruit te gaan.
Bediening van de audio-installatie
Druk op de SEEK toets omhoog/omlaag
om achteruit en vooruit door de nummers
te gaan.
Houd de SEEK toetsen ingedrukt om
snel achteruit/vooruit door een nummer
te gaan.
Draai aan de SELECT toets of druk deze
in om door de inhoud van het apparaat
te bladeren.
283
Verbinding
Druk op de SHUFFLE of REPEAT toets
om de functies willekeurig afspelen en
herhaald afspelen in te schakelen voor
wat betreft mappen en afspeellijsten. Er
kunnen verschillende opties worden
weergegeven, afhankelijk van het feit of
een afspeellijst al dan niet actief is.
Druk op de SCAN toets om de huidige
(actieve) afspeellijst of het gehele
USB-apparaat of de map te scannen.
Druk op de INFO toets om het volgende
weer te geven:
bestandsnaam
titel
artiest
album
nummer en speelduur.
DVD-navigatie-units
Bediening
Selecteer het USB-apparaat als de
audiobron door op de CD/AUX toets te
drukken tot de USB-toets aan de
linkerzijde van de display verschijnt.
Selecteer USB uit de beschikbare
apparatenlijst.
N.B.:
Sommige apparaten worden
getoond, maar kunnen niet worden
geselecteerd (afhankelijk van het feit of
het apparaat al dan niet is aangesloten).
Nadat het USB-apparaat is aangesloten,
wordt het eerste nummer van de eerste
map automatisch afgespeeld. Vervolgens
wordt na het wijzigen van de audiobron
de afspeelpositie op het USB-apparaat
onthouden.
Druk op de pijltjestoets omhoog/omlaag
scrollen om door de inhoud van het
apparaat te bladeren.
De display toont de nummerinformatie en
de volgende andere belangrijke
informatie:
Een verticale schuifbalk aan de
rechterzijde van de display geeft de
huidige positie van het mapoverzicht
aan.
">" na een ingang geeft aan dat een
niveau lager leesbaar is (bijvoorbeeld
een map vernoemd naar een album
met afzonderlijke albumnummers in
de betreffende map).
"<" links van de display geeft aan dat
een niveau hoger leesbaar is.
Pictogrammen aan de linkerzijde van
de nummer-/maptekst geven het type
bestand/map aan. Raadpleeg de lijst
voor een uitleg van deze
pictogrammen.
Gebruik voor het navigeren door de
inhoud van het USB-apparaat de
scroll-toetsen om door lijsten te bladeren.
Druk op de toets om de inhoud uit te
breiden binnen de gemarkeerde
afspeellijst of map of om afspelen van een
bepaald nummer te starten. Druk op de
pijltjestoets naar links om één niveau
vooruit te gaan.
Bediening van de audio-installatie
Druk op de SEEK toets omhoog/omlaag
om achteruit en vooruit door de nummers
te gaan.
Houd de SEEK toetsen ingedrukt om
snel achteruit/vooruit door een nummer
te gaan.
Druk op de pijltjestoetsen van de
schuifbalk om door de inhoud van het
apparaat te bladeren.
Druk op de SHUFFLE of REPEAT toets
om de functies willekeurig afspelen en
herhaald afspelen in te schakelen voor
wat betreft mappen en afspeellijsten.
284
Verbinding
Druk op de SCAN toets om de huidige
(actieve) afspeellijst of het gehele
USB-apparaat of de map te scannen.
Druk op de INFO toets om het volgende
weer te geven:
bestandsnaam
titel
artiest
album
nummer en speelduur.
IPOD GEBRUIKEN
Verschillende pictogrammen worden
gebruikt voor het herkennen van
verschillende audiobestanden, mappen
enz.
E100030
iPod is de actieve bron
E100031
Afspeellijst iPod
E100032
Artiest iPod
E100033
Album iPod
E100034
Genre iPod
E100035
Nummer iPod
E100036
Algemene categorie iPod
E100037
Algemeen mediabestand iPod
Sony radio
Bediening
Selecteer de iPod als de audiobron door
herhaaldelijk op de CD/AUX toets te
drukken tot "iPod" in de display verschijnt.
De iPod-menulijst voor het bladeren door
de inhoud is beschikbaar via de
radiodisplay. Bladeren door de inhoud is
gebaseerd op hetzelfde principe als voor
het gebruik van een stand-alone iPod
(bijvoorbeeld zoeken op artiest, titel enz.).
Druk eenmaal op de pijltjestoets
omhoog/omlaag of de OK toets om door
de inhoud van de iPod te bladeren.
De display toont de nummerinformatie en
de volgende andere belangrijke
informatie:
Een verticale schuifbalk aan de
rechterzijde van de display geeft de
huidige positie van het lijstoverzicht
aan.
">" na een ingang geeft aan dat een
niveau omlaag leesbaar is
(bijvoorbeeld alle albums van een
bepaalde artiest).
"<" voor de lijst geeft aan dat een
niveau hoger leesbaar is.
Een pictogram aan de linkerzijde geeft
het type van de op dit moment
weergegeven lijst aan (bijvoorbeeld
een albumlijst). Raadpleeg de lijst voor
een uitleg van deze pictogrammen.
Gebruik voor het navigeren door de
inhoud van de iPod de pijltjestoets
omhoog/omlaag om door de lijsten te
bladeren en de pijltjestoets links/rechts
om binnen de structuur omhoog of
omlaag te bladeren. Druk op de OK toets
om afspelen te selecteren nadat het
gewenste nummer, album, genre of de
gewenste afspeellijst of artiest is
gemarkeerd.
285
Verbinding
N.B.:
Houd de pijltjestoets naar links
ingedrukt als u naar het bovenste niveau
van de inhoud van de iPod wilt navigeren.
Bediening van de audio-installatie
Druk op de pijltjestoets naar links en naar
rechts om achteruit en vooruit door de
nummers te gaan.
Houd de pijltjestoetsen naar links/rechts
ingedrukt om snel achteruit/vooruit door
een nummer te gaan.
Druk op de pijltjestoets omhoog/omlaag
of de OK toets om door de inhoud van de
iPod te bladeren.
Druk op de MENU toets voor toegang
tot het iPod-menu. De functies voor
willekeurig en herhaaldelijk afspelen
kunnen worden ingeschakeld. De optie
"Shuffle songs" van de iPod kan
rechtstreeks vanuit het bovenste niveau
worden ingeschakeld.
Druk op de SCAN toets om de op dit
moment geselecteerde nummers te
scannen.
Druk op de INFO toets om het volgende
weer te geven:
titel
artiest
nummer en speelduur.
Door herhaaldelijk op een toets te
drukken, kan door deze displays worden
genavigeerd.
CD-navigatie-units
Bediening
Selecteer de iPod als de audiobron door
op de CD/AUX toets te drukken tot
"DEVICES" in de display verschijnt.
Selecteer DEVICES en selecteer
vervolgens iPod uit de beschikbare
apparatenlijst.
De iPod-menulijst voor het bladeren door
de inhoud is beschikbaar via de display.
Bladeren door de inhoud is gebaseerd op
hetzelfde principe als voor het gebruik van
een stand-alone iPod (bijvoorbeeld
zoeken op artiest, titel enz.). Druk
eenmaal op de SELECT toets om door
de inhoud van de iPod te bladeren.
De display toont de nummerinformatie en
de volgende andere belangrijke
informatie:
Een verticale schuifbalk aan de
rechterzijde van de display geeft de
huidige positie van het lijstoverzicht
aan.
">" na een ingang geeft aan dat een
niveau omlaag leesbaar is
(bijvoorbeeld alle albums van een
bepaalde artiest).
"<" voor de lijst geeft aan dat een
niveau hoger leesbaar is.
Een pictogram aan de linkerzijde geeft
het type van de op dit moment
weergegeven lijst aan (bijvoorbeeld
een albumlijst). Raadpleeg de lijst voor
een uitleg van deze pictogrammen.
Gebruik voor het navigeren door de
inhoud van de iPod de draaiknop voor
scrollen/selecteren om door lijsten te
bladeren. Druk op de toets om de inhoud
uit te breiden binnen de gemarkeerde
afspeellijst of artiest, het gemarkeerde
album of genre of om afspelen van een
bepaald nummer te starten. Druk op ESC
om één niveau vooruit te gaan.
Bediening van de audio-installatie
Druk op de SEEK toets omhoog/omlaag
om achteruit en vooruit door de nummers
te gaan.
Houd de SEEK toetsen ingedrukt om
snel achteruit/vooruit door een nummer
te gaan.
286
Verbinding
Draai aan de SELECT toets of druk deze
in om door de inhoud van de iPod te
bladeren.
Druk op de MENU toets voor toegang tot
het iPod-menu. De functies voor
willekeurig en herhaaldelijk afspelen
kunnen worden ingeschakeld. De optie
"Shuffle songs" van de iPod kan
rechtstreeks vanuit het bovenste niveau
worden ingeschakeld.
Druk op de SCAN toets om de op dit
moment geselecteerde nummers te
scannen.
Druk op de INFO toets om het volgende
weer te geven:
titel
artiest
nummer en speelduur.
DVD-navigatie-units
Bediening
Selecteer de iPod als de audiobron door
op de CD/AUX toets te drukken tot de
iPod-toets aan de linkerzijde van de
display verschijnt. Selecteer iPod uit de
beschikbare apparatenlijst.
N.B.:
Sommige apparaten worden
getoond, maar kunnen niet worden
geselecteerd (afhankelijk van het feit of
het apparaat al dan niet is aangesloten).
De iPod-menulijst voor het bladeren door
de inhoud is beschikbaar via de display.
Bladeren door de inhoud is gebaseerd op
hetzelfde principe als voor het gebruik van
een stand-alone iPod (bijvoorbeeld
zoeken op artiest, titel enz.). Druk op de
pijltjestoets omhoog/omlaag scrollen om
door de inhoud van de iPod te bladeren.
De display toont de nummerinformatie en
de volgende andere belangrijke
informatie:
Een verticale schuifbalk aan de
rechterzijde van de display geeft de
huidige positie van het lijstoverzicht
aan.
">" na een ingang geeft aan dat een
niveau omlaag leesbaar is
(bijvoorbeeld alle albums van een
bepaalde artiest).
"<" voor de lijst geeft aan dat een
niveau hoger leesbaar is.
Een pictogram aan de linkerzijde geeft
het type van de op dit moment
weergegeven lijst aan (bijvoorbeeld
een albumlijst). Raadpleeg de lijst voor
een uitleg van deze pictogrammen.
Gebruik voor het navigeren door de
inhoud van de iPod de scroll-toetsen om
door lijsten te bladeren. Druk op de toets
om de inhoud uit te breiden binnen de
gemarkeerde afspeellijst of artiest, het
gemarkeerde album of genre of om
afspelen van een bepaald nummer te
starten. Druk op de pijltjestoets naar links
om één niveau vooruit te gaan.
Bediening van de audio-installatie
Druk op de SEEK toets omhoog/omlaag
om achteruit en vooruit door de nummers
te gaan.
Houd de SEEK toetsen ingedrukt om
snel achteruit/vooruit door een nummer
te gaan.
Druk op de pijltjestoetsen van de
schuifbalk om door de inhoud van de iPod
te bladeren.
287
Verbinding
Druk op de MENU toets voor toegang tot
het iPod-menu. De functies voor
willekeurig en herhaaldelijk afspelen
kunnen worden ingeschakeld. De optie
"Shuffle songs" van de iPod kan
rechtstreeks vanuit het bovenste niveau
worden ingeschakeld.
Druk op de SCAN toets om de op dit
moment geselecteerde nummers te
scannen.
Druk op de INFO toets om het volgende
weer te geven:
titel
artiest
nummer en speelduur.
288
Verbinding
TYPEGOEDKEURINGEN
Afstandsbediening
N.B.:
Het is raadzaam de
afstandsbediening uitsluitend te gebruiken
in landen die in de tabel zijn opgenomen.
Wanneer de typegoedkeuring van uw
afstandsbediening wordt gecontroleerd,
verwijs dan naar de volgende tabel.
Afstandsbediening met inklapbare sleutel
E76938
289
Bijlagen
Afstandsbediening zonder inklapbare sleutel
E76939
290
Bijlagen
Immobilisatiesysteem
Wanneer de typegoedkeuring van uw
immobilisatiesysteem wordt
gecontroleerd, verwijs dan naar de
volgende tabel.
E76940
291
Bijlagen
E76941
292
Bijlagen
E76942
Alarm
Wanneer de typegoedkeuring van uw
alarminstallatie wordt gecontroleerd,
verwijs dan naar de volgende tabel.
293
Bijlagen
E76974
TYPEGOEDKEURINGEN
FCC/INDUSTRY CANADA
NOTICE
Het apparaat voldoet aan Deel 15 van de
FCC-regelgeving. Bediening is onderhevig
aan de volgende twee voorwaarden: (1)
dit apparaat mag geen schadelijke
interferentie veroorzaken en (2) dit
apparaat moet ontvangen interferentie
accepteren (inclusief interferentie die kan
leiden tot ongewenste bediening).
FCC ID: OW3RX-42
IC: 661AA-RX42
Het uitvoeren van wijzigingen of
modificaties aan het apparaat zonder
nadrukkelijke toestemming van de
verantwoordelijke partij kan leiden tot
vervallen van het recht op bediening van
het apparaat.
RX-42 - Conformiteits-
verklaring
Wij, de partij verantwoordelijk voor
naleving, verklaren onder volledige
verantwoordelijkheid dat het product
Handset Integration RX-42 voldoet aan
de vereisten van Council Directive
1999/5/EC. Een kopie van de
Conformiteitsverklaring kunt u vinden op:
www.nokia.com/phones/declaration_of_conformity
Het woord, het merk en de logo's
Bluetooth zijn eigendom van Bluetooth
SIG Inc. en de Ford Motor Company mag
dergelijke merktekens onder licentie
gebruiken. Namen van andere producten
en bedrijven kunnen handelsmerken of
handelsnamen van de respectieve
eigenaren zijn.
ELEKTROMAGNETISCHE
COMPATIBILITEIT
WAARSCHUWINGEN
Uw wagen is getest en
gecertificeerd volgens de Europese
wetgeving betreffende
elektromagnetische comptabiliteit (EMC)
(2004/104/EC). U dient ervoor te zorgen
dat apparatuur die u heeft gemonteerd
voldoet aan de betreffende lokale
wetgeving. Laat apparatuur door goed
geschoolde monteurs monteren.
Radiofrequentie (RF) zenders (bijv.
mobiele telefoons, amateur
radiozenders, enz.) mogen alleen in
uw wagen worden gemonteerd, wanneer
deze volledig voldoen aan de parameters
die in de onderstaande tabel zijn
weergegeven. Er zijn geen bijzondere
voorzieningen of voorwaarden voor het
monteren of gebruik.
294
Bijlagen
WAARSCHUWINGEN
Monteer geen zender/ontvangers,
microfoons, luidsprekers en
dergelijke in de ontvouwruimte van
de airbags.
Bevestig geen antennekabels aan
de originele bedrading,
brandstofleidingen en remleidingen
van de wagen.
WAARSCHUWINGEN
Houd antennekabels en
stroomdraden minimaal 100 mm
weg van elektronische modules en
airbags.
E85998
6
7
1 2 3 8
4
5
AntenneplaatsenMaximum uitgangsvermogenin
watt (piek RMS)
Frequentie-
band MHz
3, 850 W1 – 30
2, 350 W30 – 54
1, 2, 3, 4, 550 W68 – 87,5
1, 2, 3, 4, 550 W142 – 176
1, 2, 3, 4, 550 W380 – 512
1, 2, 3, 4, 5 (6
1
, 7
1
)10 W (2 W
1
)
806 – 940
210 W1200 – 1400
1, 2, 3, 4, 5 (6
1
, 7
1
)10 W (1 W
1
)
1710 – 1885
295
Bijlagen
AntenneplaatsenMaximum uitgangsvermogenin
watt (piek RMS)
Frequentie-
band MHz
1, 2, 3, 4, 5 (6
1
, 7
1
)10 W (1 W
1
)
1885 – 2025
Alle plaatsen0,1 W2400 – 2500
1
Alleen voor GSM/3G mobiele telefoons met een patch antenne tegen de binnenzijde
van de voorruit gemonteerd.
N.B.:
Controleer na het monteren van
een RF zender of deze niet de overige
elektrische uitrusting in de wagen stoort,
zowel in de standby- als in de
zendmodus.
Controleer alle elektrische uitrusting:
met het contact AAN
bij draaiende motor
tijdens een proefrit bij verschillende
snelheden.
Controleer of de elektromagnetische
velden die door de gemonteerde zender
binnen het passagierscompartiment
worden opgewekt niet de grenzen
overschrijdt waaraan het menselijk
lichaam mag worden blootgesteld, zoals
gespecificeerd in EU richtlijn 2004/40/EC.
296
Bijlagen
A
Aanhangers trekken.............................189
Aansluiting Auxiliary ingang (AUX IN)
...............................................................138
Aansteker...............................................132
ACC
Zie: Adaptieve snelheidsregeling
(ACC)........................................................167
Accessoires
Zie: Onderdelen en accessoires..................8
Zie: Gebruik maken van ACC...................168
Accu van de auto.................................229
Achterbank.............................................124
Een vlakke laadvloer maken.....................128
Stoelen, tweede zitrij..................................124
Stoelen van de derde zitrij.........................126
Achterruitwissers en -sproeiers...........50
Ruitensproeier...............................................51
Wissen met intervallen................................50
Wissen tijdens achteruitrijden.....................50
Achterste zijruiten....................................77
Elektrisch bedienbare achterste
zijruiten.......................................................78
Handbediende achterste zijruiten..............77
Actieve schokdemperregeling ...........162
Werking........................................................162
Actieve vering
Zie: Gebruik van de actieve
schokdemperregeling ..........................162
Adaptief verlichtingssysteem, voor
(AFS).......................................................57
Bochtverlichting............................................58
Adaptieve cruise control
Zie: Gebruik maken van ACC...................168
Adaptieve koplampen (AFS)
Zie: Adaptief verlichtingssysteem, voor
(AFS)...........................................................57
Adaptieve snelheidsregeling
(ACC)....................................................167
Werking........................................................167
Afneembare trekhaakkogel.................189
Onderhoud..................................................192
Rijden met een aanhanger........................191
Rijden zonder aanhanger..........................192
Trekhaakkogel aanbrengen......................190
Trekhaakkogel ontgrendelen...................190
Trekhaakkogel verwijderen........................191
Afneembare trekhaakkogel ................192
Onderhoud..................................................195
Rijden met een aanhanger.......................195
Trekhaakkogel inklappen..........................193
Trekhaakkogel uitklappen.........................194
Afstandsbediening programmeren
Zie: Programmeren van de
afstandsbediening...................................34
Airconditioning
Zie: Klimaatregeling....................................108
Akoestische waarschuwingssignalen
en -indicaties.........................................83
De gongsignalen in- en uitschakelen........83
Alarm.........................................................44
Werking..........................................................44
Alarm inschakelen...................................46
Alle uitvoeringen...........................................46
Alarm uitschakelen.................................46
Categorie 1 alarm.........................................46
Perimeter alarm............................................46
Algemene informatie over
radiofrequenties...................................34
Anti Blokkeer Systeem (ABS)
Zie: Remmen...............................................152
Armleuning, voor...................................130
Asbak......................................................132
Asbak, achterin...........................................132
Asbak, voorin...............................................132
Audiobediening........................................47
Modus............................................................47
Zoekfunctie...................................................48
Automatisch dimmende spiegel...........77
Automatische klimaatregeling.............112
Aanjager........................................................114
Airconditioning achterin (automatische
klimaatregeling met drie zones)...........115
Airconditioning in- en uitschakelen...........114
Automatisch temperatuurregelsysteem
in- en uitschakelen..................................115
Gerecirculeerde lucht.................................114
Luchtverdeling.............................................114
Mono modus................................................113
Temperatuur instellen.................................113
Voorruit ontdooien en ontwasemen........114
297
Index
Automatische transmissie...................149
Keuzehendelstanden................................149
Rijmodi..........................................................150
Tips voor het rijden met een automatische
transmissie...............................................151
Voorziening voor het ontgrendelen van de
keuzehendel............................................151
Automatisch in- en uitschakelende
ruitenwissers.........................................49
Automatisch in- en uitschakelende
verlichting...............................................55
Auto op vier wielen slepen...................210
Alle uitvoeringen..........................................210
Wagens met automatische
transmissie...............................................211
B
Bagageafdekkingen..............................181
Bagagenetten........................................178
Bagagenet - type 1.....................................178
Bagagenet - type 2....................................180
Bagageverankeringspunten................174
Galaxy...........................................................174
S-MAX...........................................................175
Bandenreparatieset ............................234
Algemene informatie.................................234
Bandenspanning controleren..................239
Band oppompen.......................................235
Gebruik van de bandenreparatieset......235
Bandenspanningcontrolesysteem.....242
Bandenspanning controleren..................242
Belading instellen.......................................243
Bandenspanningen
Zie: ...............................................................243
Banden
Zie: Velgen en banden...............................231
Batterij van afstandsbediening
Zie: Batterij van afstandsbediening
vervangen.................................................35
Batterij van afstandsbediening
vervangen..............................................35
Afstandsbediening met inklapbaar
sleutelblad.................................................35
Afstandsbediening zonder inklapbaar
sleutelblad.................................................36
Bedieningselementen telefoon..........255
Afstandsbediening.....................................255
Bekerhouders........................................133
Tafeltjes op de rugleuningen....................133
Bergen van de auto..............................210
Bescherming van inzittenden...............28
Werking..........................................................28
Bevestigingspunten voor lading ........182
De ladingsteun monteren.........................184
Ladingsteunen monteren.........................182
Verankeringspunten monteren................184
Bijlagen...................................................289
Binnenspiegel...........................................77
Brandstof en tanken.............................144
Technische specificatie.............................146
Brandstofkwaliteit........................................
Brandstofverbruik
Zie: ................................................................146
Brandstofverbruik .................................146
Buitenspiegels.........................................75
Groothoekspiegels.......................................75
Inklapbare spiegels......................................75
C
CD-wisselaar..........................................138
Centrale vergrendeling...........................41
Integraal openen...........................................41
Integraal sluiten.............................................41
Climate Control (A/C)
Zie: Klimaatregeling....................................108
Commando’s audio-unit ....................262
CD-speler....................................................262
CD-wisselaar..............................................264
Externe apparaten - iPod.........................270
Externe apparaten - USB.........................268
Radio............................................................265
SD-kaart.......................................................271
Commando’s klimaatregeling.............277
Airconditioning............................................277
Commando’s navigatiesysteem........277
Commando’s telefoon.........................273
Een telefoonboek aanleggen..................273
Hoofdinstellingen........................................277
Telefoon.......................................................273
Telefoonfuncties.........................................275
Componenten van veiligheidssysteem
inspecteren..........................................198
Veiligheidsgordels.......................................198
Contactslot.............................................139
298
Index
Contactslot
Zie: Contactslot...........................................139
Controle koelvloeistofpeil
Zie: Motorkoelvloeistof controleren........222
Controle oliepeil
Zie: Motorolie controleren.........................221
Controle vloeistofpeil koppeling en
remsysteem........................................222
Bijvullen........................................................223
Cruise control
Zie: Gebruik maken van snelheidsregeling
(cruise control)........................................165
D
Dakrekken en bagagedragers.............181
Imperiaal........................................................181
Dashboardkastje...................................133
Gekoeld handschoenenkastje.................133
De juiste zitpositie innemen..................121
De motorkap openen en sluiten.........213
Motorkap openen......................................213
Motorkap sluiten.........................................213
De motor starten...................................139
Algemene informatie..................................139
Dieselroetfilter (DPF).............................142
Regeneratie.................................................142
Dimmer
instrumentenpaneelverlichting..........131
E
Een benzinemotor starten...................140
Starten bij lage buitentemperaturen........141
Een dieselmotor starten.......................141
Koude of warme motor..............................141
Een koplamp verwijderen......................60
Een wiel vervangen...............................231
Boordkrik......................................................231
Een wiel aanbrengen................................233
Een wiel verwijderen.................................232
Kriksteunpunten.........................................231
Slotmoeren..................................................231
Een zekering vervangen.....................200
Eerstehulpset.........................................197
Elektrisch bedienbare ruiten..................73
Antiklemfunctie.............................................74
Geheugen van de elektrisch bedienbare
ruiten opnieuw instellen...........................74
Integraal openen en sluiten........................73
Ruiten automatisch openen en
sluiten.........................................................73
Schakelaar op het
bestuurdersportier...................................73
Schakelaars op het voor- en achterportier
aan passagierszijde.................................73
Veiligheidsmodus.........................................75
Veiligheidsschakelaar voor de achterste
ruiten..........................................................74
Elektrisch verstelbare
buitenspiegels.......................................75
Elektrisch inklapbare spiegels....................76
Richtingen waarin de spiegel kan worden
gekanteld...................................................76
Spiegel kantelen tijdens
achteruitrijden...........................................76
Elektrisch verstelbare stoelen.............122
In acht richtingen elektrisch verstelbare
stoel..........................................................123
In twee richtingen elektrisch verstelbare
stoel..........................................................122
Elektromagnetische
compatibiliteit......................................294
Elektronische parkeerrem (EPB)........153
Automatische activering van de EPB
voorkomen..............................................154
Automatische inschakeling van de
EPB...........................................................154
De EPB uitschakelen..................................155
EPB inschakelen.........................................153
EPB inschakelen bij rijdende auto............154
Onderbreking van de stroomtoevoer......156
Parkeren op een helling.............................153
Elektronische parkeerrem (EPB)
Zie: Elektronische parkeerrem (EPB)......153
Extern apparaat aansluiten .................281
Aansluiting....................................................281
Extra verwarming...................................117
Extra verwarming diesel (afhankelijk van
het land)....................................................119
Extra verwarming diesel (afhankelijk van
het land)...................................................120
Standverwarming........................................117
299
Index
Extra voedingsaansluitingen................132
Galaxy...........................................................133
S-Max...........................................................133
F
Functie voorgangerwaarschuwing
(forward alert).......................................171
Forward alert in-/uitschakelen..................172
Gevoeligheid voor de waarschuwingen
instellen.....................................................172
G
Gebruik maken van ACC.....................168
ACC inschakelen........................................169
ACC opnieuw inschakelen........................170
ACC uitschakelen.......................................170
ACC uitschakelen.......................................170
Afstand tot uw voorligger instellen..........169
Automatisch uitschakelen..........................171
Ingestelde snelheid veranderen..............169
Snelheid instellen........................................169
Gebruik maken van de
parkeerhulp..........................................163
Manoeuvreren met de parkeerhulp........164
Parkeerhulp in- en uitschakelen...............163
Gebruik maken van de telefoon ...............
Actieve telefoon afmelden.......................260
Bellen...........................................................259
Een inkomend gesprek ontvangen........259
Een tweede oproep ontvangen..............259
Microfoon dempen....................................260
Van actieve telefoon veranderen............260
Gebruik maken van snelheidsregeling
(cruise control)....................................165
Cruise control inschakelen........................165
Cruise control opnieuw inschakelen.......166
Cruise control uitschakelen......................166
Cruise control uitschakelen......................166
Ingestelde snelheid veranderen..............165
Snelheid instellen........................................165
Gebruik maken van
stabiliteitsregeling................................157
Gebruik van de actieve
schokdemperregeling ......................162
Een instelling selecteren............................162
Storing in het systeem...............................162
Gebruik van de sleutel............................34
Afstandsbediening met inklapbaar
sleutelblad.................................................34
Gebruik van HLA ...................................159
De HLA activeren........................................160
De HLA uitschakelen...................................161
Gebruik van sneeuwkettingen............241
Gebruik van startkabels.......................229
Hulpstartkabels aansluiten.......................229
Motor starten..............................................230
Gebruik van veiligheidsgordels tijdens
zwangerschap......................................32
Gebruik van winterbanden..................241
Gecodeerde sleutels..............................43
Geheugenfunctie..................................136
Een opgeslagen stoelstand
oproepen.................................................137
Een stand in het geheugen opslaan........137
Gemaksfuncties.....................................131
Gevarendriehoek...................................197
Geventileerde stoelen..........................129
Glashouder ............................................136
Gloeilampentabel.....................................71
Gloeilampen vervangen.........................61
Achterlicht (Galaxy)......................................66
Achterlichtunit (S-MAX)...............................65
Derde remlicht (Galaxy)..............................69
Derde remlicht (S-MAX)..............................68
Instapverlichting............................................63
Interieurverlichting........................................69
Kentekenplaatverlichting............................69
Koplamp.........................................................61
Leeslampen...................................................70
Mistlamp en stadslicht (Galaxy).................64
Mistlamp en stadslicht (S-MAX).................63
Verlichting bagagecompartiment...............71
Verlichting make up spiegel.........................71
Zijknipperlicht................................................62
Gloeilampen vervangen
Zie: Gloeilampen vervangen.......................61
H
Handgeschakelde
versnellingsbak....................................149
Alle modelvarianten....................................149
De achteruit inschakelen...........................149
300
Index
Handmatige klimaatregeling................109
Aanjager........................................................110
Airconditioning.............................................110
Interieur snel verwarmen...........................110
Luchtrecirculatie..........................................110
Luchtverdeelknop......................................109
Ventilatie........................................................110
Handmatig verstelbare stoelen...........121
Hellingshoek van de rugleuning
verstellen..................................................122
Hoogte van de bestuurdersstoel
verstellen..................................................122
Lendensteun afstellen...............................122
Stoelen naar voren en achteren
schuiven....................................................121
Handrem
Zie: Parkeerrem..........................................152
Hill launch assist (HLA) .........................159
Werking........................................................159
Hill launch assist
Zie: Gebruik van HLA ................................159
HLA
Zie: Gebruik van HLA ................................159
Zie: Hill launch assist (HLA) .......................159
Hondenrek ............................................185
Hondenrek aanbrengen............................186
Hoofdsteunen........................................124
Hoofdsteun instellen..................................124
Hoofdsteun verwijderen............................124
Hoogte van veiligheidsgordels
afstellen..................................................32
Hulpstartkabels
Zie: Gebruik van startkabels.....................229
I
Immobilisatiesysteem inschakelen......43
Immobilisatiesysteem
Zie: Motorstartblokkering............................43
Immobilisatiesysteem uitschakelen.....43
Infoberichten............................................98
Accu en laadsysteem................................100
Actief veersysteem......................................99
Actuele berichten bekijken.........................99
Alarmsignaal................................................100
Bandenspanningcontrolesysteem..........105
Berichtenindicator........................................98
Berichtsymbolen..........................................98
Bescherming van de inzittenden.............104
Cruise control / Adaptive cruise control
(ACC)........................................................100
Elektrische parkeerrem (EPB)..................104
Hill launch assist (HLA)...............................102
Immobilisatiesysteem................................102
Klimaatregeling...........................................100
Niet goed gesloten portier(en)..................101
Onderhoud..................................................103
Spraakbesturing..........................................107
Stabiliteitsregeling (ESP)............................105
Stuurbekrachtiging.....................................104
Transmissie..................................................105
Verlichting.....................................................102
Infodisplays..............................................85
Algemene informatie...................................85
Informatiecentrum
Zie: Infodisplays............................................85
Inleiding........................................................7
Inrijden.....................................................196
Banden.........................................................196
Motor............................................................196
Remmen en koppeling..............................196
Instrumenten............................................79
Interieurverlichting...................................59
Binnenverlichting..........................................59
Leeslampen..................................................59
Verlichting make-up spiegels.....................60
iPod gebruiken .....................................285
CD-navigatie-units.....................................286
DVD-navigatie-units...................................287
Sony radio...................................................285
ISOFIX verankeringspunten...................25
Een kinderzitje met een veiligheidsgordel
aan de bovenzijde bevestigen...............25
Verankeringspunten bovenste gordel......25
301
Index
K
Katalysator..............................................145
Parkeren.......................................................145
Rijden met een auto met katalysator......145
Kinder observatiespiegel ....................138
Kindersloten.............................................27
Kinderzitjes...............................................20
Kinderzitjes voor verschillende
gewichtsgroepen.....................................20
Kleine lakschade repareren................228
Klimaatregeling......................................108
Werking........................................................108
Klok...........................................................131
Koplamphoogte afstellen......................55
Aanbevolen regelknopstanden.................56
Koplampsproeiers...................................51
Kort overzicht............................................11
L
Ladingsteunen
Zie: Dakrekken en bagagedragers...........181
Luchtroosters
Zie: Ventilatieroosters.................................108
M
Meters.......................................................79
Brandstofmeter............................................80
Koelvloeistoftemperatuurmeter................80
Mistachterlichten.....................................55
Motorkapslot
Zie: De motorkap openen en sluiten.......213
Motorkoelvloeistof controleren..........222
Bijvullen........................................................222
Koelvloeistofpeil controleren...................222
Motorolie controleren...........................221
Bijvullen.........................................................221
Het oliepeil controleren..............................221
Motorstartblokkering..............................43
Werking..........................................................43
Motor uitschakelen...............................142
Auto's met turbocompressor...................142
Motorverwarming..................................142
N
Nooduitrusting........................................197
O
Oliepeilstaaf...................................................
Onderdelen en accessoires....................8
Kijk voor het Ford logo op de volgende
onderdelen..................................................8
Nu kunt u er zeker van zijn dat uw Ford
onderdelen Ford onderdelen zijn............8
Onderhoud.............................................212
Algemene informatie..................................212
Technische specificatie.............................224
Onderhoud van de accu.....................229
Opbergruimte onder vloer
achterin.................................................177
S-MAX...........................................................178
Uitvoeringen met een uitschuifbare
laadvloer...................................................177
Opbergruimtes......................................134
Opbergvak achterin...................................135
Opbergvakken tegen het dak..................135
Opbergvakken voorin................................134
Opbergvak onder de stoel........................135
Opbergvak onder de vloer........................135
Over deze handleiding..............................7
Overzicht motorruimte................................
Overzicht van symbolen...........................7
Symbolen in dit instructieboekje..................7
Symbolen op uw auto....................................8
P
Parkeerhulp
Zie: Gebruik maken van de
parkeerhulp.............................................163
Parkeerhulp............................................163
Werking........................................................163
Parkeerrem............................................152
Handrem aantrekken ................................152
Handrem vrijzetten.....................................153
Op een helling parkeren............................153
302
Index
Passagiersairbag uitschakelen.............33
Airbag aan passagierszijde
inschakelen...............................................33
Airbag aan passagierszijde
uitschakelen..............................................33
Schakelaar voor airbag aan
passagierszijde monteren......................33
Persoonlijke instellingen.........................96
Helpscherm, informatie met betrekking tot
de radio, het navigatiesysteem en de
telefoon......................................................96
Maateenheden.............................................97
Navigatie-informatie.....................................96
Taal..................................................................97
Plaatsen zekeringenhouders..............199
Centrale zekeringenkast...........................199
Zekeringenkast achterin...........................200
Zekeringenkast in het
motorcompartiment..............................199
Plaatsing van kinderzitjes.......................22
Programmeren van de
afstandsbediening................................34
Een nieuwe afstandsbediening
programmeren.........................................34
Ontgrendelfunctie opnieuw
programmeren.........................................34
R
Reinigen van binnenzijde auto............228
Instrumentenpaneelschermen,
LCD-schermen, radioschermen.........228
Veiligheidsgordels......................................228
Reinigen van buitenzijde auto.............227
Achterruit reinigen......................................227
Chromen onderdelen reinigen................227
Koplampen reinigen..................................227
Onderhoud van de lak...............................227
Remmen.................................................152
Werking........................................................152
Richtingaanwijzers..................................59
Roetfilter (DPF)
Zie: Dieselroetfilter (DPF)...........................142
Rugleuningtafeltjes................................136
Ruiten en spiegels...................................73
Ruitensproeiers
Zie: Ruitenwissers en ruitensproeiers.......49
Ruitensproeiervloeistof
controleren..........................................223
Ruitenwisserbladen controleren...........51
Ruitenwisserbladen vervangen.............51
Achterruitwisserbladen...............................52
Voorruitwisserbladen....................................51
Ruitenwissers en ruitensproeiers.........49
Technische specificatie...............................53
Run flat banden ....................................240
Run flat banden vervangen......................240
Wat te doen wanneer een run flat band
lek raakt...................................................240
Werkingsprincipe.......................................240
S
Schuifbare laadvloer .............................176
Opbergvak...................................................176
Setup Bluetooth....................................254
Eisen voor een Bluetooth verbinding......254
Telefoons bedienen...................................254
Setup telefoon......................................253
Een andere Bluetooth telefoon
aanmelden..............................................254
Telefoonboek.............................................253
Telefoonboekcategorieën........................253
Van een telefoon een actieve telefoon
maken.....................................................254
Sleeppunten...........................................210
Sleutels en afstandsbediening..............34
Sleutels
Zie: Gebruik van de sleutel.........................34
Sloten........................................................38
Sneeuwkettingen
Zie: Gebruik van sneeuwkettingen..........241
Snelheidsregeling (cruise control)......165
Werking........................................................165
Snelheidsregeling
Zie: Snelheidsregeling (cruise control).....165
Specificatie-overzicht zekeringen......201
Centrale zekeringenkast..........................205
Zekeringenkast achterin...........................207
Zekeringenkast in het
motorcompartiment..............................201
Spiegels
Zie: Ruiten en spiegels.................................73
Zie: Verwarmde ruiten en spiegels...........116
303
Index
Spraakgestuurd regelsysteem
gebruiken.............................................261
Spraaklabel.................................................262
Werking van het systeem.........................261
Spraaksturing.........................................261
Werking........................................................261
Staat na een aanrijding.........................198
Stabiliteits controle
Zie: Gebruik maken van
stabiliteitsregeling...................................157
Stabiliteitsregeling..................................157
Werking........................................................157
Standverwarming
Zie: Extra verwarming.................................117
Starten met hulpstartkabels
Zie: Gebruik van startkabels.....................229
Stoelen.....................................................121
Stuurbekrachtigingsvloeistof
controleren..........................................223
Bijvullen........................................................223
Stuurwiel afstellen...................................47
Stuurwielblokkering...............................139
Uitvoeringen met keyless
startsysteem...........................................139
Uitvoeringen zonder keyless
startsysteem...........................................139
Stuurwiel...................................................47
T
Tanken.....................................................146
Tankklep..................................................145
Technische specificaties......................247
Technische specificatie.............................247
Telefoon
Zie: Gebruik maken van de telefoon ............
Zie: Gebruik maken van de telefoon ............
Telefoon.................................................253
Algemene informatie.................................253
Tips voor het rijden met ABS
Zie: Tips voor rijden met ABS....................152
Tips voor het rijden................................196
Tips voor rijden met ABS......................152
Transport.................................................173
Algemene informatie..................................173
Trekken van een aanhanger................189
Steile hellingen............................................189
Tripcomputer...........................................94
Actieradius tot de brandstoftank leeg
is..................................................................94
Buitentemperatuur.......................................94
Dagteller.........................................................94
Gemiddeld brandstofverbruik....................94
Gemiddelde snelheid..................................94
Kilometerteller...............................................94
Type 1 en 2....................................................95
Type 3............................................................95
Typegoedkeuringen....................289, 294
FCC/INDUSTRY CANADA NOTICE.........294
RX-42 - Conformiteitsverklaring..............294
U
USB-apparaat gebruiken ...................282
CD-navigatie-units.....................................283
DVD-navigatie-units..................................284
Sony radio...................................................282
USB-poort..............................................138
V
Veiligheidsgordels vastmaken..............30
Veiligheidsgordel op tweede zitrij...............31
Veiligheidsmaatregelen........................144
Veiligheidsuitrusting voor kinderen......20
Velgen en banden.................................231
Algemene informatie..................................231
Technische specificatie.............................243
Ventilatie
Zie: Klimaatregeling....................................108
Ventilatieroosters...................................108
Luchtroosters, voor....................................108
Luchtroosters derde zitrij..........................109
Luchtroosters tweede zitrij.......................109
Verbinding..............................................280
Algemene informatie.................................280
304
Index
Vergrendelen en ontgrendelen............38
Achterklep.....................................................40
Automatisch opnieuw vergrendelen.........41
Bevestiging van het vergrendelen en
ontgrendelen............................................38
Centrale vergrendeling................................38
Dubbele vergrendeling................................38
Ontgrendelfunctie opnieuw
programmeren..........................................41
Portieren en achterklep vergrendelen en
ontgrendelen met de
afstandsbediening...................................39
Portieren met de sleutel dubbel
vergrendelen............................................39
Portieren met de sleutel vergrendelen en
ontgrendelen............................................39
Portieren van binnenuit vergrendelen en
ontgrendelen............................................40
Verlichtingsbediening.............................54
Grootlicht en dimlicht...................................54
Home safe verlichting..................................55
Lichtsignaal....................................................54
Parkeerlichten...............................................54
Standen van de lichtschakelaar.................54
Verlichting.................................................54
Versnellingsbak/transmissie................149
Versnellingsbak
Zie: Versnellingsbak/transmissie..............149
Verwarmde ruiten en spiegels.............116
Verwarmbare buitenspiegels.....................117
Verwarmbare ruiten....................................116
Verwarmde stoelen..............................129
Verwarming
Zie: Klimaatregeling....................................108
Verzorging van banden........................241
Verzorging van de auto.......................227
Voertuigidentificatienummer
(VIN)......................................................246
Voertuig Identificatie Nummer (VIN)
Zie: Voertuigidentificatienummer (VIN)....246
Voertuigidentificatieplaatje..................246
Voertuigidentificatie..............................246
Voorruitsproeiers.....................................50
Voorruitwissers........................................49
Wissen met intervallen................................49
Voorste mistlampen...............................55
W
Waarschuwings- en
indicatielampen......................................81
Berichtenindicator........................................83
Controlelamp 'Vorst'....................................82
Controlelamp ABS........................................81
Controlelamp airbag.....................................81
Controlelamp automatische
snelheidsregeling......................................81
Controlelamp elektrische parkeerrem
(EPB)..........................................................82
Controlelamp grootlicht..............................82
Controlelamp koplampen...........................82
Controlelamp laadstroom...........................82
Controlelamp laag brandstofniveau..........82
Controlelamp mistachterlichten................83
Controlelamp mistlampen, vóór................82
Controlelamp motor....................................82
Controlelamp oliedruk.................................83
Controlelamp remsysteem.........................81
Controlelamp stabiliteitsregeling
(ESP)..........................................................83
Controlelamp voorgloeibougie..................82
Forward alert indicator................................82
Herinneringssysteem
veiligheidsgordel......................................83
Indicator maximum motortoerental..........83
Richtingaanwijzers.......................................82
Waarschuwingsknipperlichten..............57
Waarschuwingssignaal
veiligheidsgordel...................................32
Herinneringssysteem uitschakelen...........32
Wagen wassen
Zie: Reinigen van buitenzijde auto...........227
Wassen
Zie: Reinigen van buitenzijde auto...........227
Wegenkaartopbergvakken.................136
Winterbanden
Zie: Gebruik van winterbanden................241
Z
Zekeringen.............................................199
Zitverhogers.............................................21
Kinderzitje (groep 2).....................................21
Zitverhoger (groep 3)..................................22
305
Index
Zonneschermen ....................................131
Dak (Galaxy).................................................131
Dak (S-Max).................................................131
Zijruiten..........................................................131
306
Index
Feel the difference
8M2J-19A321-CA (CG3533nl)
303


Need help? Post your question in this forum.

Forumrules


Report abuse

Libble takes abuse of its services very seriously. We're committed to dealing with such abuse according to the laws in your country of residence. When you submit a report, we'll investigate it and take the appropriate action. We'll get back to you only if we require additional details or have more information to share.

Product:

For example, Anti-Semitic content, racist content, or material that could result in a violent physical act.

For example, a credit card number, a personal identification number, or an unlisted home address. Note that email addresses and full names are not considered private information.

Forumrules

To achieve meaningful questions, we apply the following rules:

Register

Register getting emails for Ford S-Max - aug 2008 - feb 2009 at:


You will receive an email to register for one or both of the options.


Get your user manual by e-mail

Enter your email address to receive the manual of Ford S-Max - aug 2008 - feb 2009 in the language / languages: Dutch as an attachment in your email.

The manual is 13,23 mb in size.

 

You will receive the manual in your email within minutes. If you have not received an email, then probably have entered the wrong email address or your mailbox is too full. In addition, it may be that your ISP may have a maximum size for emails to receive.

Others manual(s) of Ford S-Max - aug 2008 - feb 2009

Ford S-Max - aug 2008 - feb 2009 Additional guide - German - 2 pages

Ford S-Max - aug 2008 - feb 2009 User Manual - German - 314 pages

Ford S-Max - aug 2008 - feb 2009 Additional guide - Dutch - 2 pages


The manual is sent by email. Check your email

If you have not received an email with the manual within fifteen minutes, it may be that you have a entered a wrong email address or that your ISP has set a maximum size to receive email that is smaller than the size of the manual.

The email address you have provided is not correct.

Please check the email address and correct it.

Your question is posted on this page

Would you like to receive an email when new answers and questions are posted? Please enter your email address.



Info