Het detectiesysteem
bandenspanningsverlies waarschuwt
ingeval van een luchtdrukwijziging in een
van de banden. Dit vindt plaats via de
ABS-sensoren die de rollende omtrek van
de wielen registreren. Wanneer de rollende
omtrek verandert, dan geeft dit een lage
spanning aan in een band. Er wordt een
waarschuwingsbericht weergegeven in de
informatiedisplay en de
berichtencontrolelamp gaat branden. Zie
Infoberichten (bladzijde 78).
Naast een te lage bandenspanning of een
beschadigde band kunnen de volgende
situaties van invloed zijn op de rollende
omtrek:
• Ongelijke wagenbelading.
• Gebruik van een aanhangwagen of een
heuvel op en af rijden.
• Gebruik van sneeuwkettingen.
• Rijden op zachte ondergrond zoals
sneeuw of modder.
N.B.: Het systeem functioneert naar
behoren, maar de detectietijd kan wellicht
toenemen.
Wanneer een waarschuwingsbericht voor
een lage bandenspanning op het
informatiedisplay wordt weergegeven,
controleer dan de bandenspanning zo
spoedig mogelijk en breng deze op de
voorgeschreven waarde. Zie Technische
specificatie (bladzijde 176).
Wanneer dit regelmatig voorkomt, laat dan
zo snel mogelijk de oorzaak vaststellen en
verhelp de storing.
Systeem resetten
N.B.: Reset het systeem niet wanneer met
de auto wordt gereden.
N.B.: Het systeem moet worden gereset na
een afstelling van de bandenspanning of
een bandenwissel.
N.B.: Zet het contact aan.
Instrumentenpaneel, type 2
1. Navigeer met behulp van de
multifunctionele hendel naar 'SET' >
T. Pres.
2. Houd de SET/RESET toets ingedrukt
tot het bericht Tyre Pressure set
(bandenspanning ingesteld)
verschijnt.
Instrumentenpaneel, type 3
1. Navigeer met behulp van de
multifunctionele hendel naar hold
'SET' to set Tyre Pres..
2. Houd de SET/RESET toets ingedrukt
tot het bericht Tyre Pressure set
(bandenspanning ingesteld)
verschijnt.
TECHNISCHE SPECIFICATIE
Aanhaalmoment wielmoeren
Nm (Ib-ft)Wieltype
130 (96)Alle
Bandenspanning (koude banden)
176
Velgen en banden