Controlelamp grootlicht
De controlelamp gaat branden
wanneer u het grootlicht
inschakelt. De lamp knippert
wanneer u een lichtsignaal geeft.
Berichtenindicator
De controlelamp gaat branden
wanneer een nieuw bericht is
opgeslagen in de
informatiedisplay. Zie Infoberichten
(bladzijde 74).
Controlelamp oliedruk
LET OP
Hervat uw reis niet wanneer de
controlelamp gaat branden terwijl het
peil correct is. Laat het systeem
onmiddellijk door een goed opgeleide en
vakkundige monteur controleren.
Wanneer de lamp na het starten
blijft branden of oplicht tijdens
het rijden, dan duidt dit op een
storing. Breng de auto tot stilstand zodra
dit veilig kan en zet de motor af.
Controleer het motoroliepeil. Zie
Motorolie controleren (bladzijde 149).
Controlelamp
stuurbekrachtiging
De lamp gaat branden om een
storing van het
stuurbekrachtigingssysteem
aan te geven. De auto blijft bestuurbaar,
maar hiervoor is meer kracht vereist. Laat
het systeem zo snel mogelijk door een
goed opgeleide en vakkundige monteur
controleren.
Controlelamp
mistachterlichten
De controlelamp gaat branden
wanneer u de mistachterlichten
inschakelt.
Herinneringssysteem
veiligheidsgordel
Zie Waarschuwingssignaal
veiligheidsgordel (bladzijde
25).
Controlelamp schakeling
De controlelamp brandt om aan
te geven dat schakelen naar
een hogere versnelling zuiniger
is en zorgt voor een lagere CO2-uitstoot.
De controlelamp brandt niet tijdens
perioden van hoge acceleraties, remmen
of intrappen van het koppelingspedaal.
Controlelamp
stabiliteitsregeling (ESP)
Wanneer het systeem tijdens
het rijden wordt geactiveerd,
knippert de lamp. Als na het
aanzetten van het contact de lamp niet
brandt of continu tijdens het rijden brandt,
duidt dit op een storing. Bij storingen
schakelt het systeem uit. Laat het
systeem zo snel mogelijk door een goed
opgeleide en vakkundige monteur
controleren.
Wanneer u het ESP uitschakelt, gaat de
controlelamp branden. De lamp gaat uit
wanneer u het systeem weer inschakelt
of wanneer u het contact afzet.
67
Instrumenten