Wanneer de controlelamp
oliedruk tijdens het rijden
gaat branden, duidt dit op
een storing. Breng de wagen tot
stilstand zodra dit veilig kan en zet de
motor af. Controleer het
motoroliepeil. Zie Motorolie
controleren (bladzijde 245).
Controlelamp
mistachterlichten
De controlelamp
mistachterlichten gaat
branden wanneer u de
mistachterlichten inschakelt.
Herinneringssysteem
veiligheidsgordel
Zie
Waarschuwingssignaal
veiligheidsgordel (bladzijde 33).
Controlelamp
stabiliteitsregeling (ESP)
N.B.:
Het ESP schakelt automatisch
uit wanneer er zich een storing in
voordoet.
De controlelamp van het
ESP knippert wanneer het
systeem is geactiveerd.
Wanneer de lamp niet knippert of
tijdens het rijden gaat branden, duidt
dit op een storing. Laat dit zo spoedig
mogelijk controleren. Zie
Infoberichten (bladzijde 108).
Wanneer u het ESP uitschakelt, gaat
de controlelamp branden. De lamp
gaat uit wanneer u het systeem weer
inschakelt of wanneer u het contact
afzet.
AKOESTISCHE
WAARSCHUWINGSSIGNALEN
EN -INDICATIES
De gongsignalen in- en
uitschakelen
Bepaalde gongsignalen kunt u
uitschakelen.
Type gong instellen:
1. Druk op de rechter pijltjestoets op
het stuurwiel om het hoofdmenu
binnen te gaan.
2.
Selecteer Setup met de op en
neer pijltjestoetsen en druk op de
rechter pijltjestoets.
3.
Selecteer Chimes en druk op de
rechter pijltjestoets.
92
Instrumenten