479559
84
Zoom out
Zoom in
Previous page
1/202
Next page
FORD FUSION Instructieboekje
De informatie in deze publicatie was correct ten tijde van het ter perse gaan. In het belang van de technische
ontwikkeling behouden wij ons het recht voor, specificaties, ontwerpen of onderdelen zonder voorafgaande
kennisgeving of verplichtingen te wijzigen. Deze publicatie, of een deel daarvan, mag niet worden
gereproduceerd of vertaald zonder onze toestemming. Fouten of omissies uitgesloten.
© Ford Motor Company 2011
Alle rechten voorbehouden.
Onderdeelnummer: (CG3441nl) 03/2011 20110412153617
Inleiding
Over deze handleiding ...................................5
Overzicht van symbolen.................................5
Onderdelen en accessoires..........................6
In één oogopslag
In één oogopslag ..............................................8
Veiligheidsuitrusting voor
kinderen
Kinderzitjes........................................................15
Stoelverhogers ................................................16
Plaatsing van kinderzitjes.............................17
Kindersloten......................................................19
Bescherming van
inzittenden
Werking..............................................................20
Veiligheidsgordels vastmaken...................22
Hoogte van veiligheidsgordels
afstellen.........................................................23
Gebruik van veiligheidsgordels tijdens
zwangerschap.............................................23
Passagiersairbag uitschakelen..................23
Sleutels en afstandsbe-
diening
Algemene informatie over
radiofrequenties.........................................25
Programmeren van de
afstandsbediening.....................................25
Batterij van afstandsbediening
vervangen.....................................................26
Sloten
Vergrendelen en ontgrendelen.................28
Motorstartblokkering
Werking..............................................................30
Gecodeerde sleutels.....................................30
Immobilisatiesysteem inschakelen........30
Immobilisatiesysteem uitschakelen.......30
Alarm
Alarm inschakelen..........................................31
Alarm uitschakelen.........................................31
Stuurwiel
Stuurwiel afstellen.........................................32
Audiobediening...............................................32
Ruitenwissers en ruiten-
sproeiers
Voorruitwissers...............................................34
Voorruitsproeiers............................................35
Achterruitwissers en -sproeiers................35
Ruitenwisserbladen controleren..............36
Ruitenwisserbladen vervangen................36
Verlichting
Verlichtingsbediening...................................38
Voorste mistlampen.....................................39
Mistachterlichten...........................................39
Koplamphoogte afstellen..........................40
Waarschuwingsknipperlichten.................40
Richtingaanwijzers.........................................41
Interieurverlichting..........................................41
Een koplamp verwijderen...........................42
Gloeilampen vervangen..............................43
Gloeilampentabel..........................................47
Ruiten en spiegels
Elektrisch bedienbare ruiten......................49
Buitenspiegels.................................................49
Elektrisch verstelbare
buitenspiegels.............................................49
Instrumentenpaneel
Meters..................................................................51
Waarschuwings- en
indicatielampen..........................................52
1
Inhoudsopgave
Infodisplays
Algemene informatie....................................55
Persoonlijke instellingen.............................56
Infoberichten....................................................57
Klimaatregeling
Werking.............................................................60
Ventilatieroosters..........................................60
Handmatige klimaatregeling....................60
Automatische klimaatregeling.................62
Verwarmde ruiten en spiegels..................64
Extra verwarming...........................................64
Schuifdak..........................................................65
Stoelen
De juiste zitpositie innemen......................66
Handmatig verstelbare stoelen...............66
Achterbank.......................................................67
Hoofdsteunen.................................................68
Verwarmde stoelen......................................69
Armleuning, voor............................................70
Gemaksfuncties
Aansteker............................................................71
Dashboardkastje..............................................71
Opbergruimtes.................................................71
Armleuning achterbank...............................73
Vloermatten.....................................................74
Motor starten en stoppen
Algemene informatie....................................75
Contactslot.......................................................75
Een benzinemotor starten..........................75
Een dieselmotor starten..............................76
Motor uitschakelen.........................................77
Brandstof en tanken
Veiligheidsmaatregelen...............................78
Brandstofkwaliteit - Benzine.....................78
Brandstofkwaliteit - Diesel.........................78
Katalysator........................................................79
Tankklep.............................................................79
Tanken................................................................79
Brandstofverbruik..........................................79
Technische specificatie...............................80
Versnel-
lingsbak/transmissie
Handgeschakelde versnellingsbak.........82
Automatische transmissie - Auto's met
4-traps automatische transmissie
(4F27E)..........................................................83
Remmen
Werking..............................................................86
Tips voor rijden met ABS ...........................86
Parkeerrem.......................................................86
Stabiliteitsregeling
Werking..............................................................87
Gebruik maken van
stabiliteitsregeling.....................................87
Parkeerhulp
Werking..............................................................89
Gebruik maken van de parkeerhulp.......89
Transport
Algemene informatie.....................................91
Bagageafdekkingen.......................................91
Dakrekken en bagagedragers.....................91
Aanhangers trekken
Trekken van een aanhanger.......................93
Trekhaak ...........................................................93
Tips voor het rijden
Algemene punten bij het rijden.................97
Inrijden................................................................97
2
Inhoudsopgave
Voorzorgsmaatregelen voor koude
weersomstandigheden............................97
Door water rijden............................................97
Wat te doen bij pech
Eerstehulpset..................................................98
Gevarendriehoek............................................98
Staat na een aanrijding
Onderbrekingsschakelaar
brandstoftoevoer.......................................99
Zekeringen
Een zekering vervangen..............................101
Zekeringlabels................................................101
Plaatsen zekeringenhouders...................103
Bergen van de auto
Sleeppunten..................................................104
Auto op vier wielen slepen.......................104
Onderhoud
Algemene informatie..................................106
De motorkap openen en sluiten.............107
Overzicht motorruimte - 1,25 l
Duratec-16V (Sigma)/1,4 l
Duratec-16V (Sigma)/1,6 l
Duratec-16V (Sigma).............................108
Overzicht motorruimte - 1,4 l
Duratorq-TDCi (DV) diesel ...................110
Overzicht motorruimte - 1,6 l
Duratorq-TDCi (DV) diesel ...................112
Oliepeilstaaf - 1,25 l Duratec-16V
(Sigma)/1,4 l Duratec-16V (Sigma)/1,6
l Duratec-16V (Sigma)............................113
Oliepeilstaaf - 1,4 l Duratorq-TDCi (DV)
diesel .............................................................113
Oliepeilstaaf - 1,6 l Duratorq-TDCi (DV)
diesel .............................................................114
Motorolie controleren..................................114
Motorkoelvloeistof controleren................114
Stuurbekrachtigingsvloeistof
controleren...................................................115
Controle vloeistofpeil koppeling en
remsysteem.................................................116
Ruitensproeiervloeistof controleren......116
Technische specificatie...............................117
Verzorging van de auto
Reinigen van buitenzijde auto..................120
Reinigen van binnenzijde auto..................121
Kleine lakschade repareren.......................121
Accu van de auto
Starten met hulpstartkabels ...................122
Velgen en banden
Algemene informatie..................................124
Een wiel vervangen......................................124
Bandenreparatieset.....................................129
Verzorging van banden...............................132
Gebruik van winterbanden........................133
Gebruik van sneeuwkettingen.................133
Technische specificatie..............................134
Voertuigidentificatie
Voertuigidentificatieplaatje......................135
Voertuigidentificatienummer...................135
Motornummer................................................135
Inhouden en specificaties
Afmetingen.....................................................136
Inleiding audio-installatie
Belangrijke audio-informatie...................140
Overzicht audio-installatie
Overzicht audio-installatie........................141
3
Inhoudsopgave
Beveiliging van uw audio-
installatie
Beveiligingscode...........................................145
Beveiligingscode vergeten........................145
Beveiligingscode invoeren.........................145
Onjuiste beveiligingscode.........................145
Audiodisplays met tijd- en
datumaanduiding
Tijd en datum van de audio-installatie
instellen.......................................................146
Werking van de audio-
installatie
Aan/uit toets..................................................148
Bass/treble (lage/hoge tonen)
regeling........................................................148
Balance/fade (balans links/rechts,
voor/achter) regeling..............................148
Bediening van de audio-installatie........149
Voorkeuzetoetsen.........................................151
Golfband toets...............................................151
Autostore toets...............................................151
Regeling functie verkeersinformatie.......151
Station afstemtoetsen...............................153
Menu's audio-installatie
Automatische volumeregeling................155
Digitale signaalverwerking (DSP)..........155
Reductie geluidsvervorming (CLIP)......155
Alternatieve frequenties............................156
Regionale modus (REG)............................157
Nieuwsberichten...........................................157
CD-speler
CD's aanbrengen..........................................159
Nummer selecteren.....................................159
CD afspelen....................................................160
CD selecteren................................................160
Versneld vooruit/achteruit.......................160
Shuffle/random (door
elkaar/willekeurig)....................................161
CD-nummers comprimeren......................161
CD-nummers scannen...............................162
CD's uitwerpen..............................................162
CD-nummers herhalen...............................162
Afspelen CD beëindigen............................163
Meerdere CD's uitwerpen..........................163
Ingangsaansluiting (AUX
IN)
Ingangsaansluiting (AUX IN)...................164
Storingen verhelpen audio-
installatie
Storingen verhelpen
audio-installatie.......................................165
Telefoon
Algemene informatie...................................167
Setup telefoon...............................................167
Setup Bluetooth...........................................169
Bedieningselementen telefoon...............170
Gebruik maken van de telefoon - Auto's
zonder Navigatiesysteem ......................171
Gebruik maken van de telefoon - Auto's
met Travel Pilot EX...................................173
Spraaksturing
Werking.............................................................176
Spraakgestuurd regelsysteem
gebruiken......................................................177
Commandos audio-unit ...........................177
Commandos telefoon.................................181
Commandos navigatiesysteem.............186
Commandos klimaatregeling.................186
Bijlagen
Elektromagnetische compatibiliteit......189
Typegoedkeuringen.....................................190
4
Inhoudsopgave
OVER DEZE HANDLEIDING
Hartelijk dank voor het kiezen van een Ford.
We adviseren u, enige tijd te nemen om
met uw auto kennis te maken door deze
handleiding te lezen. Hoe meer u van uw
auto afweet, des te beter kunt u ermee
omgaan en dat komt de veiligheid en het
rijplezier ten goede.
WAARSCHUWING
Rijd altijd voorzichtig en oplettend bij
het gebruiken en bedienen van de
bedieningselementen en functies van
uw auto.
N.B.: Deze handleiding beschrijft
productkenmerken en opties die voor het
programma leverbaar zijn, soms nog voordat
deze algemeen verkrijgbaar zijn. Soms
worden opties beschreven waarmee uw
auto niet is uitgerust.
N.B.: Sommige van de afbeeldingen in deze
handleiding worden voor verschillende
modellen gebruikt, waardoor ze er anders
kunnen uitzien dan in uw auto. De essentiële
informatie in de afbeeldingen is echter altijd
correct.
N.B.: Gebruik uw auto altijd volgens de
geldende regels en voorschriften.
N.B.: Deze handleiding dient bij de auto te
blijven wanneer deze wordt verkocht. Het
vormt een integraal onderdeel van de auto.
Deze auto is goedgekeurd door de
internationaal erkende testorganisatie TÜV
voor wat betreft de allergievriendelijke
eigenschappen ervan.
Alle materialen die bij de fabricage van het
interieur van deze auto zijn gebruikt,
voldoen aan de strikte eisen van de TÜV
TOXPROOF Criteria Catalogus voor Auto
Interieurs van TÜV Produkt und Umwelt
GmbH en zijn erop gericht het risico van
allergische reacties tot een minimum te
beperken.
Bovendien beschermt een extra pollenfilter
de passagiers tegen allergie opwekkende
deeltjes in de buitenlucht.
Neem voor meer informatie contact op
met TÜV via www.tuv.com.
OVERZICHT VAN SYMBOLEN
Symbolen in dit instructieboekje
WAARSCHUWING
U riskeert de dood of ernstige
verwonding van uzelf en anderen
wanneer u niet de instructies opvolgt
waarop u door dit waarschuwingssymbool
wordt geattendeerd.
LET OP
U riskeert beschadiging van uw auto
wanneer u niet de instructies opvolgt
waarop u door dit
waarschuwingssymbool wordt
geattendeerd.
Symbolen op uw auto
Wanneer u deze symbolen ziet, lees dan
eerst de betreffende instructies in dit
instructieboekje en volg deze op voordat
u iets aanraakt of probeert af te stellen.
5
Inleiding
ONDERDELEN EN
ACCESSOIRES
Nu kunt u er zeker van zijn dat uw
Ford onderdelen Ford onderdelen
zijn.
U Ford is volgens de hoogste normen
gebouwd met gebruik van Originele Ford
onderdelen van hoge kwaliteit. Met als
resultaat dat u er vele jaren met plezier in
kunt rijden.
Mocht het onverwachte plaatsvinden en
een belangrijk onderdeel moet worden
vervangen, dan raden wij u aan met niets
minder dan Originele Ford Onderdelen
genoegen te nemen.
Het gebruik van Originele Ford Onderdelen
verzekert dat uw wagen in de
oorspronkelijke staat wordt teruggebracht
en zijn maximale restwaarde behoudt.
Originele Ford Onderdelen voldoen aan de
strenge veiligheidseisen en hoge eisen ten
aanzien van pasvorm, afwerking en
betrouwbaarheid. Eenvoudig gezegd: zij
staan in voor de laagst mogelijke
reparatiekosten, inclusief onderdelen en
arbeidsloon.
Het is nu eenvoudiger te bewijzen dat
werkelijk Originele Ford Onderdelen zijn
gebruikt. Het Ford logo is duidelijk op de
volgende onderdelen zichtbaar wanneer
Originele Ford Onderdelen zijn gebruikt.
Wanneer uw wagen moet worden
gerepareerd, kijk dan of het duidelijk
zichtbare Ford beeldmerk te zien is en
controleer of uitsluitend Originele Ford
Onderdelen zijn gebruikt.
Kijk voor het Ford logo op de
volgende onderdelen
Plaatwerk
Motorkap
Spatschermen
Portieren
Achterklep
E89937
Bumper en radiateurgrille
Radiateurgrille
Voor- en achterbumper
Ruit
Achterruit
Zijruiten
Voorruit
6
Inleiding
E89939
Verlichting
Achterlichtunits
Koplampen
E89940
7
Inleiding
IN ÉÉN OOGOPSLAG
Overzicht instrumentenpaneel
Stuur links
A
V T R MNOPQSU
B D F G HE KJI LC
E89017
8
In één oogopslag
Stuur rechts
K
M O R VUTPQSN
L I H D EG BCF AJ
E102295
Ontwasemingsrooster.A
Luchtrooster. Zie Ventilatieroosters (bladzijde 60).B
Ontgrendeling bagageruimte.C
Groot licht, richtingaanwijzers, lichtsignaal en bedieningstoetsen
informatiedisplay. Zie Verlichtingsbediening (bladzijde 38). Zie Algemene
informatie (bladzijde 55).
D
Instrumentengroep. Zie Meters (bladzijde 51).E
Ruitenwisserschakelaar. Zie Ruitenwissers en ruitensproeiers (bladzijde
34).
F
Schakelaar voorruitverwarming. Zie Verwarmde ruiten en spiegels (bladzijde
64).
G
Schakelaar achterruitverwarming. Zie Verwarmde ruiten en spiegels
(bladzijde 64).
H
Opbergvak.I
9
In één oogopslag
Schakelaar waarschuwingsknipperlichten. Zie Waarschuwingsknipperlichten
(bladzijde 40).
J
Schakelaar stabiliteitsregeling of muntenhouder. Zie Stabiliteitsregeling
(bladzijde 87).
K
Controlelamp airbag uitgeschakeld of muntenhouder. Zie Passagiersairbag
uitschakelen (bladzijde 23).
L
Audio- of navigatiesysteem. Zie afzonderlijke handleiding.M
Toetsen klimaatregeling. Zie Klimaatregeling (bladzijde 60).N
Sensor interieurtemperatuur.O
Contactslot. Zie Contactslot (bladzijde 75).P
Claxon.Q
Verstelhendel stuurkolom. Zie Stuurwiel afstellen (bladzijde 32).R
Toetsen van de audio-installatie. Zie Audiobediening (bladzijde 32).S
Opbergvak.T
Regelknop hoogteverstelling koplamplichtbundels. Zie Koplamphoogte
afstellen (bladzijde 40).
U
Schakelaars verlichting. Zie Verlichting (bladzijde 38).V
Stuurwiel instellen
WAARSCHUWING
Verstel nooit het stuurwiel als de
auto in beweging is.
1
2
2
E95178
3
E95179
Zie Stuurwiel afstellen (bladzijde 32).
Motortoerental na het starten
Na het starten van een koude motor is het
stationaire toerental hoger dan normaal.
10
In één oogopslag
Zie Motor starten en stoppen
(bladzijde 75).
Informatiedisplays
E70436
Druk op de toets om door de displays te
scrollen en houd de toets ingedrukt om te
resetten, een submenu te selecteren of
een instelling te veranderen. Het
informatiedisplay vertelt u of u voor de
diverse opties kort of lang op de toets moet
drukken.
Zie Infodisplays (bladzijde 55).
Handmatige klimaatregeling
Aanbevolen instellingen voor koeling
Open de luchtroosters in het midden en
aan de zijkant.
Richt de middelste luchtroosters naar
boven en de luchtroosters aan de zijkant
op de zijruiten.
Aanbevolen instellingen voor
verwarming
Sluit de middelste luchtroosters en open
de luchtroosters aan de zijkant.
Richt de luchtroosters aan de zijkant op de
zijruiten
Zie Handmatige klimaatregeling
(bladzijde 60).
Automatische klimaatregeling
Aanbevolen instellingen voor koeling
E116173
Stel de temperatuur in op 22 °C.
Open de luchtroosters in het midden en
aan de zijkant.
11
In één oogopslag
Richt de middelste luchtroosters naar
boven en de luchtroosters aan de zijkant
op de zijruiten.
Aanbevolen instellingen voor
verwarming
E72153
Stel de temperatuur in op 22 °C.
Open de luchtroosters in het midden en
aan de zijkant.
Richt de middelste luchtroosters naar
boven en de luchtroosters aan de zijkant
op de zijruiten.
Zie Automatische klimaatregeling
(bladzijde 62).
Portieren met de
afstandsbediening vergrendelen
en ontgrendelen
E87379
A B C
OntgrendelenA
VergrendelenB
Kofferdeksel/ achterklep
ontgrendelen
C
Portieren vergrendelen
Druk toets B eenmaal in.
Portieren dubbel vergrendelen
Druk toets B tweemaal binnen drie
seconden in.
Kofferdeksel/ achterklep ontgrendelen
Druk toets C tweemaal binnen drie
seconden in.
Zie Vergrendelen en ontgrendelen
(bladzijde 28).
Audio-installatie
Automatische volumeregeling (AVC)
Indien van toepassing, past de
automatische volumeregeling (AVC) het
geluidsvolume aan, om geluiden van de
motor en het wegdek te compenseren.
1. Druk meerdere keren op de MENU toets
tot een AVC display verschijnt.
2. Druk op de links/rechts pijltjestoetsen
om de AVC instelling bij te stellen.
Datum en tijd veranderen
1. Druk op de CLOCK toets om de datum
en tijd weer te geven.
2. Selecteer met linker of rechter
pijltjestoets de datum of de tijd die u
wenst te veranderen. Het
geselecteerde getal knippert op het
display.
3. Draai de volumeknop om de
geselecteerde datum of tijd te
veranderen.
4. Selecteer met linker of rechter
pijltjestoets de additionele datum of
de tijd die u wenst te veranderen.
5. Draai de volumeknop om de
geselecteerde datum of tijd te
veranderen.
12
In één oogopslag
6. Druk op de CLOCK toets om deze
modus te verlaten en de nieuwe datum
en tijd op te slaan.
Automatisch in-/uitschakelende
verlichting
E72162
N.B.: Wanneer u de automatisch
in-/uitschakelende verlichting hebt
ingeschakeld, kunt u alleen het groot licht
inschakelen wanneer de functie de
koplampen heeft ingeschakeld.
Afhankelijk van de lichtsituatie worden de
koplampen automatisch in- en
uitgeschakeld.
Zie Verlichting (bladzijde 38).
Home safe verlichting
Auto's zonder automatische
verlichting
Schakel de koplampen in en schakel ze
binnen twee seconden weer uit.
Auto's met automatische verlichting
a. Schakel de automatische verlichting in
en schakel deze binnen twee seconden
weer uit.
b. Schakel de automatische verlichting
uit en schakel deze binnen twee
seconden weer in.
Zie Verlichting (bladzijde 38).
Instapverlichting
De stads- en achterlichten gaan branden
wanneer u de portieren met de
afstandsbediening ontgrendelt. Na korte
tijd schakelt de verlichting automatisch uit.
Zie Verlichting (bladzijde 38).
Automatisch wissen
E72173
2
Hoge gevoeligheid1
Lage gevoeligheid6
Zie Voorruitwissers (bladzijde 34).
13
In één oogopslag
Elektrisch inklapbare spiegels
E72184
Automatisch in- en uitklappen
De spiegels klappen automatisch in
wanneer u de portieren met de
afstandsbediening vergrendelt. De spiegels
klappen uit wanneer u de portieren met de
sleutel of de afstandsbediening
ontgrendelt.
Zie Elektrisch verstelbare
buitenspiegels (bladzijde 49).
Een vlakke laadvloer maken
E91009
1 2
3
1. Til de zitting op.
2. Trek aan de ontgrendelhendel en druk
de rugleuning naar voren.
3. Druk de achterzijde van de rugleuning
naar beneden.
Zie Achterbank (bladzijde 67).
14
In één oogopslag
KINDERZITJES
E133140
E68916
WAARSCHUWINGEN
Laat kinderen met een lengte van
minder dan 150 centimeter
plaatsnemen in een geschikt
goedgekeurd kinderzitje dat op de
achterbank is bevestigd.
Bijzonder gevaarlijk! Plaats geen
kinderveiligheidszitje achterwaarts
op een stoel waarvóór zich een
airbag bevindt!
Lees de instructies van de fabrikant
en volg deze op wanneer u een
kinderzitje aanbrengt.
Verander op geen enkele wijze het
kinderzitje.
Neem tijdens het rijden geen
kinderen op schoot.
WAARSCHUWINGEN
Laat kinderen niet zonder toezicht in
uw auto achter.
Wanneer uw auto bij een aanrijding
betrokken is geweest, dient u het
kinderzitje door een hiertoe opgeleide
monteur te laten controleren.
N.B.: De wettelijke voorschriften t.a.v. het
gebruik van kinderzitjes zijn per land
verschillend.
Alleen kinderzitjes die volgens ECE-R44.03
(of later) gecertificeerd zijn, zijn getest en
goedgekeurd voor gebruik in uw auto. Een
aantal zijn leverbaar via uw dealer.
Kinderzitjes voor verschillende
gewichtsgroepen
Gebruik het correcte kinderzitje als volgt:
Babyzitje
E68918
Plaats kinderen met een lichaamsgewicht
van minder dan 13 kilogram in een
achterwaarts gericht babyzitje (Groep 0+)
dat op de achterbank is bevestigd.
15
Veiligheidsuitrusting voor kinderen
Kinderveiligheidszitje
E68920
Vervoer kinderen met een lichaamsgewicht
van 13 tot 18 kilogram in een
kinderveiligheidszitje (Groep 1), dat op de
achterbank is bevestigd.
STOELVERHOGERS
WAARSCHUWINGEN
Bevestig een kinderzitje of een
zitverhoger nooit alleen met de
heupgordel.
Bevestig een kinderzitje of een
zitverhoger niet met een
veiligheidsgordel die niet gespannen
is of gedraaid zit.
Leg de schoudergordel niet onder de
arm of achter de rug van het kind
langs.
Gebruik geen kussens, boeken of
handdoeken om het kind hoger te
laten zitten.
Zorg ervoor dat uw kinderen rechtop
zitten.
WAARSCHUWINGEN
Laat kinderen met een
lichaamsgewicht van meer dan 15
kilogram, maar met een lengte van
minder dan 150 centimeter in een
kinderzitje of op een zitverhoger
plaatsnemen.
LET OP
Wanneer u een kinderzitje op de
achterbank gebruikt, zorg dan dat het
kinderzitje stevig tegen de stoel rust.
De hoofdsteun moet wellicht worden
opgetild of verwijderd. Zie Hoofdsteunen
(bladzijde 68).
Kinderzitje (Groep 2)
E70710
Wij raden het gebruik van een kinderzitje
aan, dat uit een zitverhoger met een
rugleuning bestaat in plaats van alleen een
zitverhoger. De hogere zitpositie zorgt
ervoor dat de standaard veiligheidsgordel
correct over het midden van de schouder
van het kind en de heupgordel over de
heupen komt te liggen.
16
Veiligheidsuitrusting voor kinderen
Zitverhoger (Groep 3)
E68924
PLAATSING VAN
KINDERZITJES
WAARSCHUWINGEN
Neem contact op met uw dealer voor
de laatste informatie betreffende
door Ford aanbevolen kinderzitjes.
Oorspronkelijke tekst volgens ECE
R94.01: Extreme Hazard! Do not use
a rearward facing child restraint on
a seat protected by an air bag in front of
it!
WAARSCHUWINGEN
Wanneer een kinderzitje met
steunpoot wordt gebruikt, dan moet
de steunpoot stevig op de vloer
rusten.
Wanneer een kinderzitje met een
gordel wordt gebruikt, dan mag de
gordel niet slap hangt of is gedraaid.
LET OP
Het kinderzitje moet stevig tegen de
stoel aan rusten. De hoofdsteun moet
wellicht worden opgetild of
verwijderd. Zie Hoofdsteunen (bladzijde
68).
N.B.: Bij gebruik van een kinderzitje op de
voorstoel, dient u de voorste passagiersstoel
altijd zo ver mogelijk naar achteren te
verschuiven. Als het heupgedeelte van de
veiligheidsgordel moeilijk vast te zetten is
zonder dat er speling overblijft, zet de
rugleuning dan recht omhoog en zet de stoel
in een hogere stand. Zie Handmatig
verstelbare stoelen (bladzijde 66).
Gewichtsgroepen
Zitplaatsen 3210+0
22 - 36 kg15 - 25 kg9 - 18 kgTot 13 kgTot 10 kg
UF¹UF¹UF¹XX
Voorstoel aan passa-
gierszijde, met airbag
AAN
Voorstoel aan passa-
gierszijde, met airbag
UIT
17
Veiligheidsuitrusting voor kinderen
Gewichtsgroepen
Zitplaatsen 3210+0
22 - 36 kg15 - 25 kg9 - 18 kgTot 13 kgTot 10 kg
UUUUUAchterbank
X Niet geschikt voor kinderen van deze gewichtsgroep.
U Geschikt voor universele kinderzitjes die zijn goedgekeurd voor deze gewichtsgroep.
Geschikt voor universele kinderzitjes die zijn goedgekeurd voor deze gewichtsgroep.
Wij raden u echter aan een door de overheid goedgekeurd kinderzitje te gebruiken dat op
de achterbank is geplaatst.
UF¹ Geschikt voor universele, voorwaarts gekeerde kinderzitjes, die zijn goedgekeurd voor
gebruik in deze gewichtsgroep. Wij raden u echter aan een door de overheid goedgekeurd
kinderzitje te gebruiken dat op de achterbank is geplaatst.
18
Veiligheidsuitrusting voor kinderen
KINDERSLOTEN
WAARSCHUWING
Wanneer de kindersloten in werking
zijn gesteld, kunnen de portieren niet
van binnenuit worden geopend.
E73697
A
B
VergrendelenA
OntgrendelenB
19
Veiligheidsuitrusting voor kinderen
WERKING
Airbags
WAARSCHUWINGEN
Wijzig de voorzijde van de wagen op
geen enkele wijze. Hierdoor zou
nadelige gevolgen voor het
ontvouwen van de airbags kunnen hebben.
Oorspronkelijke tekst volgens ECE
R94.01: Extreme Hazard! Do not use
a rearward facing child restraint on
a seat protected by an airbag in front of it!
Draag een veiligheidsgordel en houd
voldoende afstand tussen uzelf en
het stuurwiel. Alleen wanneer de
veiligheidsgordel correct wordt gedragen,
kan deze u in een zodanige positie houden
dat de airbag optimaal effect kan
bewerkstelligen. Zie De juiste zitpositie
innemen (bladzijde 66).
Laat reparaties aan het stuurwiel, de
stuurkolom, stoelen, airbags en
veiligheidsgordel uitvoeren door goed
getrainde monteurs.
Houd de gebieden voor de airbags
vrij. Breng niets aan op of over de
panelen van de airbags.
Steek geen scherpe voorwerpen in
gebieden waar airbags zijn
gemonteerd. Hierdoor zou de airbags
kunnen beschadigen en nadelige gevolgen
kunnen hebben voor het ontvouwen.
Gebruik stoelhoezen die zijn
ontworpen voor stoelen met
zij-airbags. Laat deze aanbrengen
door goed getrainde monteurs.
N.B.: Het opblazen van een airbag gaat
gepaard met een luide knal en u ziet een
onschadelijke, poederachtige stofwolk. Dit
is normaal.
N.B.: Veeg de panelen van de airbags alleen
met een vochtige doek schoon.
Het systeem omvat:
een front-airbag aan bestuurderszijde
een front-airbag aan passagierszijde
zij-airbags
side curtains
een gordelspanner aan
bestuurderszijde
een gordelspanner voor de passagier,
voorin
crashsensoren
een controlelamp airbag
een herinneringssysteem voor de
veiligheidsgordel
een elektronisch regel- en
diagnosesysteem
U kunt uw auto ook laten uitrusten met:
een schakelaar voor het uitschakelen
van een airbag
een controlelamp 'airbag
uitgeschakeld'
Front-airbags aan bestuurders- en
passagierszijde
E74302
20
Bescherming van inzittenden
De front-airbags treden in werking bij zware
frontale aanrijdingen of bij aanrijdingen
binnen een hoek van maximaal 30 graden
van links of van rechts. De airbags worden
in enkele milliseconden opgeblazen en
stromen weer leeg zodra zij in contact
komen met de lichamen van de
inzittenden, waardoor de voorwaartse
beweging wordt opgevangen. Bij lichte
aanrijdingen, het over de kop slaan van de
auto of bij aanrijdingen van opzij of van
achteren worden de front-airbags niet
geactiveerd.
Zij-airbags
E72658
De zij-airbags bevinden zich in de zijkant
van de rugleuningen van de voorstoelen.
Een label op de rugleuning geeft aan dat
uw auto is uitgerust met zij-airbags.
De zij-airbags worden geactiveerd bij zware
zijdelingse aanrijdingen. Alleen de airbag
aan de zijde van de aanrijding wordt
geactiveerd. De airbags worden in enkele
milliseconden opgeblazen en stromen
weer leeg zodra zij in contact komen met
de lichamen van de inzittenden, waardoor
zij bescherming bieden aan de omgeving
van borst en schouder. Bij lichte zijdelingse
aanrijdingen, het over de kop slaan van de
auto of bij aanrijdingen van voren of
achteren worden de zij-airbags niet
geactiveerd.
Side curtains
E75004
Achter de bekledingspanelen boven de
voorste en achterste zijruiten zijn side
curtains aangebracht. Opschriften in reliëf
op de B-stijlen geven aan dat de wagen is
uitgerust met side curtains.
De side curtains worden geactiveerd bij
zware zijdelingse aanrijdingen. Alleen de
airbag aan de zijde van de aanrijding wordt
geactiveerd. De airbag wordt in enkele
milliseconden opgeblazen en stroomt weer
leeg zodra hij in contact komt met het
lichaam van de inzittende, waardoor hij
bescherming biedt aan het hoofd. Bij lichte
zijdelingse aanrijdingen, frontale
aanrijdingen, aanrijdingen van achteren of
het over de kop slaan van de auto worden
de side curtains niet geactiveerd.
Veiligheidsgordels
WAARSCHUWINGEN
Draag een veiligheidsgordel en houd
voldoende afstand tussen uzelf en
het stuurwiel. Alleen wanneer u de
veiligheidsgordel op de juiste wijze draagt,
kan deze u op uw plaats houden en zijn
maximale bescherming bieden. Zie De
juiste zitpositie innemen (bladzijde 66).
Gebruik een veiligheidsgordel nooit
voor meer dan een persoon.
Gebruik voor iedere stoel het juiste
gordelslot.
21
Bescherming van inzittenden
WAARSCHUWINGEN
Zorg ervoor dat de veiligheidsgordel
niet slap of gedraaid zit.
Draag geen dikke kleding. De
veiligheidsgordels bieden optimale
bescherming wanneer ze
nauwsluitend worden gedragen.
Leg de schoudergordel over het
midden van de schouder en leg de
heupgordel strak over uw heupen.
De oprolmechanismen van de
veiligheidsgordels voor de bestuurder en
de passagier voorin zijn voorzien van een
gordelspanner. De gordelspanners hebben
een lagere activeringsdrempel dan de
airbags. Bij lichte aanrijdingen is het
mogelijk dat alleen de gordelspanners
worden geactiveerd.
Status na aanrijding
WAARSCHUWING
Veiligheidsgordels die zijn belast ten
gevolge van een aanrijding moeten
worden vervangen en de
verankeringen worden gecontroleerd. Deze
werkzaamheden moeten door een correct
hiertoe opgeleide monteur worden
uitgevoerd.
VEILIGHEIDSGORDELS
VASTMAKEN
WAARSCHUWING
Steek de slottong in het gordelslot
tot een zachte klik hoorbaar is.
Wanneer de veiligheidsgordel niet
correct is bevestigd, hoort u geen klik.
E74124
E85817
Trek de veiligheidsgordel gelijkmatig uit.
De veiligheidsgordel kan blokkeren
wanneer deze te snel wordt uitgetrokken
of wanneer de wagen op een helling staat.
Druk op de rode knop om de
veiligheidsgordel te ontgrendelen. Laat
hem volledig en geheel oprollen.
22
Bescherming van inzittenden
HOOGTE VAN
VEILIGHEIDSGORDELS
AFSTELLEN
E87511
N.B.: Door het stelmechanisme iets in te
drukken terwijl u de knop indrukt komt het
verstelmechanisme makkelijker los.
Druk voor het hoger of lager stellen de
vergrendelknop op het verstelmechanisme
in en beweeg deze zonodig.
GEBRUIK VAN
VEILIGHEIDSGORDELS
TIJDENS ZWANGERSCHAP
E68587
WAARSCHUWING
Breng de veiligheidsgordel voor uw
eigen veiligheid, maar ook voor dat
van uw ongeboren kind op correcte
wijze aan. Draag niet alleen de heupgordel
of de schoudergordel.
De heupgordel moet comfortabel over de
heupen liggen aan de onderzijde van uw
zwangere buik. Leg de schoudergordel
tussen uw borsten, boven en aan de zijkant
van uw zwangere buik.
PASSAGIERSAIRBAG
UITSCHAKELEN
WAARSCHUWING
Zorg ervoor dat de airbag aan
passagierszijde is uitgeschakeld
wanneer u een kinderzitje
achterwaarts op de passagiersstoel voorin
plaatst.
E71313
23
Bescherming van inzittenden
Schakelaar voor airbag aan
passagierszijde monteren
WAARSCHUWING
Wanneer u een kinderzitje op een
stoel moet plaatsen, waarvoor zich
een operationele airbag bevindt, laat
dan een schakelaar monteren waarmee
de airbag aan passagierszijde kan worden
uitgeschakeld. Raadpleeg uw dealer voor
meer informatie.
N.B.: De sleutelschakelaar wordt in het
handschoenenkastje gemonteerd en op het
instrumentenpaneel wordt een
controlelamp aangebracht.
Wanneer de controlelamp van de airbag
tijdens het rijden gaat branden of
knipperen, duidt dit op een storing. Zie
Waarschuwings- en indicatielampen
(bladzijde 52). Verwijder het kinderzitje en
laat het systeem onmiddellijk controleren.
Airbag aan passagierszijde
uitschakelen
A B
E71312
UitgeschakeldA
IngeschakeldB
Zet de schakelaar in stand A.
Controleer bij het aanzetten van het
contact, of de controlelamp airbag aan
passagierszijde uitgeschakeld gaat
branden.
Airbag aan passagierszijde
inschakelen
WAARSCHUWING
Zorg ervoor dat de airbag aan de
passagierszijde is ingeschakeld
wanneer zich geen kinderzitje op de
passagiersstoel voorin bevindt.
Zet de schakelaar in stand B.
24
Bescherming van inzittenden
ALGEMENE INFORMATIE
OVER RADIOFREQUENTIES
LET OP
De radiofrequentie van de
afstandsbediening kan ook worden
gebruikt door andere zenders met een
klein bereik (bijvoorbeeld zendamateurs,
medische apparatuur, draadloze
hoofdtelefoons, afstandsbedieningen en
alarmsystemen). Wanneer de frequenties
worden gestoord, kunt u geen gebruik meer
maken van uw afstandsbediening. De
portieren kunt u met de sleutel
vergrendelen en ontgrendelen.
Controleer of uw auto vergrendeld is
voordat u deze onbeheerd achterlaat.
Hierdoor worden eventuele
frequentieblokkeringen voorkomen.
N.B.: U kunt de portieren ontgrendelen
wanneer u de toetsen op de
afstandsbediening per ongeluk indrukt.
Het bereik tussen uw afstandsbediening
en uw auto is afhankelijk van de omgeving.
PROGRAMMEREN VAN DE
AFSTANDSBEDIENING
Maximaal kunnen vier
afstandsbedieningen (inclusief de bij de
auto geleverde afstandsbedieningen) voor
uw auto worden geprogrammeerd.
E72191
Een nieuwe afstandsbediening
programmeren:
Draai de contactsleutel vier keer binnen
zes seconden in stand II.
Zet het contact af. Er klinkt een signaal
om aan te duiden dat het nu mogelijk
is een nieuwe afstandsbediening te
programmeren.
Druk op een willekeurige toets op de
nieuwe afstandsbediening. Ter
bevestiging klinkt een signaal. Herhaal
deze laatste handeling bij alle vier
afstandsbedieningen, inclusief de
originele.
Zet het contact weer aan of wacht tien
seconden zonder een andere
afstandsbediening te programmeren
om de programmeermodus te
beëindigen. Uw auto kan nu uitsluitend
worden vergrendeld en ontgrendeld
met de afstandsbedieningen die u
zojuist heeft geprogrammeerd.
25
Sleutels en afstandsbediening
Ontgrendelfunctie opnieuw
programmeren
U kunt de ontgrendelfunctie dusdanig
wijzigen dat wanneer u de ontgrendeltoets
eenmaal indrukt het centraal
vergrendelingssysteem of de dubbele
vergrendeling en de alarminstallatie
worden uitgeschakeld en alleen het
bestuurdersportier wordt ontgrendeld.
Door de ontgrendeltoets binnen drie
seconden tweemaal in te drukken, worden
ook de andere portieren ontgrendeld.
Wilt u dat de bagageruimte tijdens het
rijden is vergrendeld, druk dan de
vergrendelknop op het bestuurdersportier
in om het centraal vergrendelingssysteem
in te schakelen.
E72190
Om de ontgrendelfunctie opnieuw te
programmeren moet u bij afgezet contact
de en ontgrendel- en vergrendeltoetsen
tegelijk indrukken en minimaal vier
seconden ingedrukt houden. De
richtingaanwijzers knipperen tweemaal ter
bevestiging dat de ontgrendelfunctie met
succes opnieuw is geprogrammeerd.
Wanneer beide toetsen opnieuw minimaal
vier seconden tegelijk ingedrukt worden
gehouden, wordt de oorspronkelijke
programmering weer geactiveerd.
BATTERIJ VAN
AFSTANDSBEDIENING
VERVANGEN
E107998
Zorg dat u oude batterijen op
milieuvriendelijke wijze weggooit.
Zoek advies m.b.t. de plaatselijke
regels m.b.t. recycling.
Wanneer het bereik van de zender in de
sleutel geleidelijk begint af te nemen, moet
de batterij worden vervangen (type 3V CR
2032).
E68726
Maak door een plat voorwerp (bijv. een
schroevendraaier) in de uitsparing aan
de achterzijde te steken de zender
voorzichtig los van het huis.
Maak de batterij voorzichtig met een
plat voorwerp los. Breng de nieuwe
batterij tussen de contacten aan met
het + merkteken naar beneden. Stel de
zender in omgekeerde volgorde weer
samen.
E68727
Open de zender door de klemmen aan
de zijkant met een plat voorwerp uit
elkaar te drukken.
26
Sleutels en afstandsbediening
E68729
Maak de batterij voorzichtig met een
plat voorwerp los. Breng de nieuwe
batterij tussen de contacten aan met
het + merkteken naar beneden. Stel de
zender in omgekeerde volgorde weer
samen.
27
Sleutels en afstandsbediening
VERGRENDELEN EN
ONTGRENDELEN
Centrale vergrendeling
Alleen wanneer alle portieren zijn gesloten
kunnen deze centraal worden vergrendeld.
Dubbel vergrendelen
WAARSCHUWINGEN
Schakel de dubbele vergrendeling
niet in wanneer zich personen of
dieren in de wagen bevinden.
Wanneer de dubbele vergrendeling
is ingeschakeld kunnen de portieren
niet van binnenuit worden
ontgrendeld.
Dubbele vergrendeling is een voorziening
tegen diefstal die voorkomt dat personen
de portieren van binnenuit kunnen
ontgrendelen. Alleen wanneer alle
portieren zijn gesloten kunnen deze dubbel
worden vergrendeld.
Bevestiging van het vergrendelen
en ontgrendelen
Wanneer u de portieren ontgrendeld,
knipperen de richtingaanwijzers eenmaal.
Wanneer u de portieren vergrendeld,
knipperen de richtingaanwijzers tweemaal.
N.B.: Wanneer uw auto is uitgerust met
dubbele vergrendeling, knipperen de
richtingaanwijzers slechts tweemaal
wanneer u de dubbele vergrendeling
inschakelt.
Portieren met de sleutel
vergrendelen en ontgrendelen
B
E71962
A
B
A
OntgrendelenA
VergrendelenB
Portieren met de sleutel dubbel
vergrendelen
Draai de sleutel in de ontgrendelstand en
vervolgens binnen twee seconden in de
vergrendelstand.
28
Sloten
Portieren met de
afstandsbediening vergrendelen
en ontgrendelen
E87379
A B C
OntgrendelenA
VergrendelenB
Achterklep ontgrendelenC
Vergrendel de portieren met de
afstandsbediening
Druk eenmaal op toets B.
Portieren met de afstandsbediening
dubbel vergrendelen
Druk toets B tweemaal binnen drie
seconden in.
Achterklep ontgrendelen
Druk toets C tweemaal binnen drie
seconden in.
Automatisch opnieuw
vergrendelen
Wanneer u niet binnen 45 seconden na het
ontgrendelen met de afstandsbediening
een portier opent worden de portieren
automatisch opnieuw vergrendeld. De
portieren worden vergrendeld en de
alarminstallatie keert terug in de vorige
stand.
Ontgrendelfunctie opnieuw
programmeren
U kunt de ontgrendelfunctie opnieuw
programmeren zodat alleen het
bestuurdersportier of alle portieren worden
ontgrendeld. Druk bij afgezet contact de
vergrendel- en ontgrendeltoets op de
afstandbediening tegelijk vier seconden in.
De richtingaanwijzers knipperen tweemaal
ter bevestiging.
29
Sloten
WERKING
Het immobilisatiesysteem is een
diefstalbeveiligingssysteem dat voorkomt
dat iemand de motor van uw auto met een
onjuist gecodeerde sleutel kan starten.
GECODEERDE SLEUTELS
N.B.: Dek uw sleutels niet met metalen
voorwerpen af. Hierdoor kan de ontvanger
uw sleutel niet herkennen als geldige sleutel.
N.B.: Wanneer u een sleutel bent verloren,
laat dan de code bij al uw overige sleutels
wissen. Raadpleeg uw dealer voor meer
informatie. Laat de vervangingssleutels
samen met uw overige sleutels opnieuw
coderen.
Wanneer u een sleutel verliest, kunt u bij
uw Ford dealer een vervangingssleutel
verkrijgen. Geef, indien mogelijk, uw dealer
het sleutelnummer door, dat op het plaatje
staat dat met de originele sleutels is
geleverd. U kunt ook extra sleutels bij uw
Ford dealer verkrijgen.
IMMOBILISATIESYSTEEM
INSCHAKELEN
Korte tijd nadat u het contact hebt afgezet
wordt het immobilisatiesysteem
automatisch ingeschakeld.
De controlelamp in de instrumentengroep
knippert ter bevestiging dat het systeem
is ingeschakeld.
IMMOBILISATIESYSTEEM
UITSCHAKELEN
Het systeem wordt uitgeschakeld zodra
het contact wordt aangezet en het
systeem de juiste code heeft herkend. De
controlelamp brandt ongeveer drie
seconden en dooft vervolgens.
Als de controlelamp een minuut continu
blijft branden of ongeveer een minuut
knippert en vervolgens herhaaldelijk met
regelmatige intervallen gaat knipperen,
heeft het systeem de sleutelcode niet
herkend of is er sprake van een storing in
het systeem. Neem de sleutel uit het slot
en probeer het nogmaals.
Als de motor dan nog niet aanslaat, is er
sprake van een storing in het systeem. Laat
het systeem onmiddellijk door een
deskundige controleren.
30
Motorstartblokkering
ALARM INSCHAKELEN
Het systeem wordt geactiveerd zodra de
auto is vergrendeld en beschermt uw auto
tegen indringers die trachten de portieren,
de motorkap of het bagagecompartiment
te openen of de audio-installatie te
verwijderen.
Automatische vertraging van het
inschakelen
De twintig seconden vertraagde
inschakeling begint wanneer de motorkap,
laadruimte en alle portieren zijn gesloten
en vergrendeld.
Alarmsignaal
Het alarm klinkt 30 seconden wanneer een
onbevoegde een portier, de laadruimte of
de motorkap opent. De
waarschuwingsknipperlichten knipperen
gedurende vijf minuten.
Als men tracht de motor te starten of de
audio-installatie te ontvreemden zal het
alarmsignaal opnieuw klinken.
ALARM UITSCHAKELEN
Schakel het alarm uit en deactiveer dit
door een van de voorportieren of de
achterklep met de sleutel te ontgrendelen.
31
Alarm
STUURWIEL AFSTELLEN
WAARSCHUWING
Verstel nooit het stuurwiel als de
auto in beweging is.
N.B.: Controleer of u in de juiste positie zit.
Zie De juiste zitpositie innemen (bladzijde
66).
1
2
2
E95178
3
E95179
WAARSCHUWING
Duw de ontgrendelingshendel
helemaal op zijn plaats wanneer u
deze weer in de oude stand zet.
AUDIOBEDIENING
Kies de radio, CD of cassette modus op de
audio-installatie.
De volgende functies kunnen met de
afstandsbediening worden bediend:
Volume
E70361
Hoger volume: trek de VOL+ schakelaar
in de richting van het stuurwiel.
Volume verlagen: trek de VOL schakelaar
in de richting van het stuurwiel.
Seek (zoekfunctie)
E70362
32
Stuurwiel
Beweeg de SEEK schakelaar in de richting
van het stuurwiel of het
instrumentenpaneel:
In de radio modus wordt het
eerstvolgende radiostation op een
hogere of lagere frequentie opgezocht.
In de CD modus wordt het volgende
of het vorige nummer gekozen.
Mode
E70363
Druk kort op de toets aan de zijkant:
In de radio modus wordt het volgende
in het geheugen opgeslagen
radiostation opgezocht.
In de CD modus wordt de volgende CD
gekozen wanneer een CD-wisselaar is
gemonteerd.
In alle modi om een verkeersbericht
te onderbreken.
Druk de toets aan de zijkant in en houd
deze ingedrukt:
In de radio modus om van golfband
te veranderen.
33
Stuurwiel
VOORRUITWISSERS
A
B
C
D
E72172
Eenmalig wissenA
Wissen met intervallen of
automatisch wissen
B
Normale wissnelheidC
Hoge wissnelheidD
Wissen met intervallen
E72173
2
Kies de wisinterval met de draaiknop: 1 =
Korte interval. 6 = Lange interval.
Automatisch wissen
WAARSCHUWINGEN
Let er bij vriezend weer op dat de
voorruit geheel ontdooid is voordat
u de automatische wisfunctie
inschakelt.
Schakel de automatische wisfunctie
uit wanneer u een autowasserette
binnenrijdt.
Vervang de ruitenwisserbladen zodra
deze strepen water en vuil
achterlaten of wanneer ze het water
niet meer volledig van de voorruit
verwijderen. Als de ruitenwisserbladen niet
worden vervangen, blijft de regensensor
continu water op de voorruit waarnemen.
Dit heeft tot gevolg dat de ruitenwissers
blijven werken terwijl de voorruit voor het
grootste deel droog is.
N.B.: De automatische wisfunctie is
bedoeld voor gebruik tijdens continu nat
weer en is bijzonder gevoelig voor alles wat
in de omgeving van de regensensor in
aanraking komt met de voorruit. Voorwerpen
als vuil, mist of vliegen die in de omgeving
van de sensor met de voorruit in aanraking
komen, kunnen er de oorzaak van zijn dat
de ruitenwissers een wisbeweging maken,
hoewel de voorruit vrijwel droog is.
N.B.: De functie automatisch wissen moet
niet worden ingeschakeld bij sneeuw, mist
of wanneer de wegen zijn gepekeld. Kies
onder dergelijke weersomstandigheden zo
nodig een andere stand.
34
Ruitenwissers en ruitensproeiers
Wanneer de automatische wisfunctie
wordt ingeschakeld maken de
ruitenwissers één wisbeweging ongeacht
of de voorruit nat of droog is. Daarna, of
wanneer het contact wordt aangezet bij
ingeschakelde automatische wisfunctie,
maken de ruitenwissers geen wisbeweging
meer tot water op de voorruit wordt
vastgesteld. Zet als alternatief de hendel
in een andere stand en kies vervolgens de
automatische wisfunctie of schakel de
ruitensproeiers in.
De regensensor meet continu de
hoeveelheid water op de voorruit en zal de
snelheid van de voorruitwissers
automatisch instellen (enkele
wisbeweging, met intervallen, normale of
hoge wissnelheid).
E72173
2
De gevoeligheid van de regensensor wordt
ingesteld door middel van de draaiknop:
1 = Hoge gevoeligheid: de ruitenwissers
treden al bij een geringe hoeveelheid water
op de voorruit in werking.
6 = Lage gevoeligheid: de ruitenwissers
treden pas bij een grotere hoeveelheid
water op de voorruit in werking.
VOORRUITSPROEIERS
E72174
WAARSCHUWING
Schakel de ruitensproeiers niet
langer dan 10 seconden achtereen
in; schakel het systeem niet in
wanneer het reservoir leeg is.
ACHTERRUITWISSERS EN -
SPROEIERS
Wissen met intervallen
E72175
Beweeg de schakelaarhendel naar het
stuurwiel.
Wissen tijdens achteruitrijden
De achterruitwisser treedt automatisch in
werking wanneer de achteruit wordt
ingeschakeld, indien
35
Ruitenwissers en ruitensproeiers
de achterruitwisser nog niet was
ingeschakeld,
de schakelaar in de stand C, of D
in de stand B staat en de
voorruitwissers werken.
De achterruitwisser volgt de interval van
de voorruitwissers (bij wissen met
intervallen of normale wissnelheid).
Ruitensproeier
E72176
WAARSCHUWING
Schakel de ruitensproeiers niet
langer dan tien seconden achtereen
in; schakel de ruitensproeiers nooit
in als het reservoir leeg is.
Trek de hendel volledig naar het stuurwiel
toe en houd hem in deze stand om de
ruitensproeiers in te schakelen.
De ruitensproeiers werken in combinatie
met de ruitenwissers.
De ruitensproeier van de achterruit bevindt
zich op het dak boven de achterruit.
RUITENWISSERBLADEN
CONTROLEREN
E66644
Controleer met uw vingertoppen de rubber
randen van de ruitenwisserbladen op
oneffenheden.
Reinig de ruitenwisserbladen met een in
water gedrenkte, zachte spons.
RUITENWISSERBLADEN
VERVANGEN
E66645
5
2
4
3
1
36
Ruitenwissers en ruitensproeiers
Trek de ruitenwisserarm van de voorruit af
en plaats het ruitenwisserblad in een
rechte hoek ten opzichte van de arm. Druk
de klem in de richting van de pijl en trek het
wisserblad los van de arm.
37
Ruitenwissers en ruitensproeiers
VERLICHTINGSBEDIENING
Standen van de lichtschakelaar
A
B
C
E72161
UitA
Stads- en achterlichtenB
KoplampenC
Automatische verlichting
E72162
N.B.: Wanneer u de automatisch
in-/uitschakelende verlichting hebt
ingeschakeld, kunt u alleen het grootlicht
inschakelen wanneer de functie de
koplampen heeft ingeschakeld.
Afhankelijk van de lichtsituatie worden de
koplampen automatisch in- en
uitgeschakeld.
Home safe verlichting
U kunt de home safe verlichting tot 10
minuten nadat het contact is afgezet
inschakelen.
Uitvoeringen zonder automatische
verlichting
Schakel de koplampen in en schakel ze
vervolgens binnen twee seconden uit.
Uitvoeringen met automatische
verlichting
a. Schakel de automatische verlichting
in en schakel de verlichting binnen
twee seconden uit.
b. Schakel de automatische verlichting
uit en schakel de verlichting binnen
twee seconden in.
Instapverlichting
De stadslichten gaan branden wanneer u
de portieren met de afstandsbediening
ontgrendeld. Na korte tijd gaan deze
automatisch uit.
Grootlicht/ dimlicht
E72168
38
Verlichting
Trek de hendel geheel naar het stuurwiel
toe om tussen grootlicht en dimlicht te
wisselen.
Lichtsignaal
E72168
Beweeg de schakelaarhendel naar het
stuurwiel.
VOORSTE MISTLAMPEN
E72163
N.B.: De mistlampen, voor, kunnen niet
worden ingeschakeld wanneer de
lichtschakelaar in de stand AUTO staat.
Schakel, om de mistlampen, voor, in te
schakelen, de automatische functie uit.
Schakel de koplampen in 1 en trek de
schakelaar één stand uit 2.
De mistlampen, voor, mogen alleen
worden ingeschakeld wanneer het zicht
ernstig wordt belemmerd door mist,
sneeuw of regen.
MISTACHTERLICHTEN
1
2
E72164
WAARSCHUWING
De mistachterlichten mogen alleen
worden gebruikt wanneer het zicht
minder dan 50 meter bedraagt en
mogen niet worden gebruikt bij regen of
sneeuwval.
N.B.: Bij wagens die niet zijn uitgerust met
mistlampen aan de voorzijde kan de
schakelaar slechts één stand worden
uitgetrokken.
N.B.: De mistachterlichten kunnen niet
worden ingeschakeld wanneer de
lichtschakelaar in de stand AUTO staat.
Schakel, om de mistachterlichten in te
schakelen, de automatische functie uit.
Schakel de buitenverlichting in 1 en trek de
schakelaar twee standen uit 2.
39
Verlichting
KOPLAMPHOOGTE
AFSTELLEN
E65990
U kunt de hoogte van de
koplamplichtbundels aanpassen aan de
belading van de wagen.
Aanbevolen regelknopstanden
Stand regelknopLading in bagagecom-
partiment
Belading
Stoelen, tweede zitrijVoorstoelen
0--1-2
1-31-2
1,5
Max
1
31-2
2
Max
1
-1
1
Zie Voertuigidentificatieplaatje (bladzijde 135).
WAARSCHUWINGSKNIP-
PERLICHTEN
N.B.: Afhankelijk van de verkeerswetgeving
van het land waarin uw wagen
oorspronkelijk is gebouwd, knipperen de
waarschuwingsknipperlichten wanneer u
krachtig remt.
E71943
Positie van onderdeel: Zie In één
oogopslag (bladzijde 8).
40
Verlichting
RICHTINGAANWIJZERS
E72167
Beweeg de richtingaanwijzerschakelaar
kort omhoog of omlaag; de
richtingaanwijzers knipperen dan driemaal.
INTERIEURVERLICHTING
Interieurverlichting
C
B
A
E71945
UitA
PortiercontactB
AanC
E91006
A B C
A B C
UitA
PortiercontactB
AanC
41
Verlichting
Wanneer u de schakelaar in stand B zet,
gaat de interieurverlichting branden
wanneer u een deur of de achterklep
ontgrendelt of opent. Wanneer u bij
afgezet contact een portier open laat
staan, gaat de interieurverlichting enige tijd
later automatisch uit om te voorkomen dat
de accu leegraakt. Zet het contact even
aan om de verlichting weer in te schakelen.
De interieurverlichting gaat ook branden
wanneer u het contact afzet. De verlichting
gaat korte tijd later automatisch uit of
wanneer u de motor start of opnieuw start.
Wanneer u bij afgezet contact de
schakelaar in stand C zet, gaat de
interieurverlichting branden. Deze gaat
korte tijd later automatisch uit om te
voorkomen dat de accu leegraakt. Zet het
contact even aan om de verlichting weer
in te schakelen.
Leeslampen
E71946
A
B
E72900
UitA
AanB
EEN KOPLAMP VERWIJDEREN
1. Open de motorkap. Zie De motorkap
openen en sluiten (bladzijde 107).
E90592
4
5
1
2
3
2. Verwijder de schroeven.
42
Verlichting
3
E90593
LET OP
Trek de bumper niet meer dan 10 mm
uit zijn oorspronkelijke stand.
3. Trek voorzichtig de bumper naar de
voorzijde van de auto en verwijder de
schroef.
4. Maak de stekker los en verwijder de
koplamp.
LET OP
Zorg ervoor dat bij het aanbrengen
van de koplamp de geleidepunten niet
worden beschadigd.
N.B.: Zorg er bij het bevestigen van de
koplamp voor dat deze volledig in de
bevestigingspunten aangrijpt.
GLOEILAMPEN VERVANGEN
WAARSCHUWINGEN
Schakel de verlichting uit en zet het
contact af.
Laat de gloeilamp afkoelen voordat
u deze verwijdert.
LET OP
Raak het glas van de gloeilamp niet
aan.
Breng alleen gloeilampen met het
juiste vermogen aan. Zie
Gloeilampentabel (bladzijde 47).
N.B.: De volgende instructies beschrijven
hoe de gloeilampen moeten worden
verwijderd. Breng de nieuwe gloeilamp in
omgekeerde volgorde van verwijderen aan,
tenzij anders is voorgeschreven.
Grootlicht en dimlicht
1. Verwijder de koplamp. Zie Een
koplamp verwijderen (bladzijde 42).
E91017
2. Verwijder de kap.
3. Trek de stekker los.
4. Maak de klem los en verwijder de
gloeilamp.
Stadslichten
1. Verwijder de koplamp. Zie Een
koplamp verwijderen (bladzijde 42).
43
Verlichting
E91018
2. Verwijder de kap.
3. Werk voorzichtig de lamphouder los.
4. Verwijder de gloeilamp.
Richtingaanwijzers, voor
1. Verwijder de koplamp. Zie Een
koplamp verwijderen (bladzijde 42).
E91016
2. Draai de lamphouder linksom en
verwijder deze.
3. Druk voorzichtig de gloeilamp in de
lamphouder en draai de gloeilamp
linksom. Verwijder de gloeilamp.
Zijknipperlichten
2
1
3
E78869
1. Verwijder voorzichtig het huis van het
zijknipperlicht.
2. Pak de lamphouder beet, draai het huis
linksom en verwijder het.
3. Verwijder de gloeilamp.
Mistlampen, vóór
E91019
1. Trek de stekker los.
2. Draai de lamphouder linksom en
verwijder deze.
Achterlichtunits
1. Open de achterklep.
44
Verlichting
E91020
2. Verwijder vanuit de binnenzijde van het
bagagecompartiment de vleugelmoer
op de achterzijde van de
achterlichtunit.
3. Verwijder de schroeven en verwijder de
achterlichtunit.
4. Maak de klemmen los en verwijder de
lamphouder.
A
B
C
D
E91021
5. Druk voorzichtig de gloeilamp in de
lamphouder en draai de gloeilamp
linksom. Verwijder de gloeilamp.
45
Verlichting
1. Werk voorzichtig de lamp los.
2. Verwijder het glas.
3. Verwijder de gloeilamp.
Leeslampen
E73938
1
2
E73939
3
1. Werk voorzichtig de lamp los.
2. Draai de lamphouder linksom en
verwijder deze.
3. Verwijder de gloeilamp.
Verlichting bagagecompartiment
E72784
1. Werk voorzichtig de lamp los.
2. Verwijder de gloeilamp.
GLOEILAMPENTABEL
Vermogen (watt)SpecificatieGloeilamp
21PY21WRichtingaanwijzer, voor
5Stadslicht
55/60H4Koplamp
5Zijknipperlicht
55H11Mistlamp, vóór
5P21/5WRemlicht en achterlicht
47
Verlichting
Vermogen (watt)SpecificatieGloeilamp
21P21WRichtingaanwijzer, achter
21P21WAchteruitrijlamp
21P21WMistachterlicht
16Derde remlicht
5ZW5Kentekenplaatverlichting
10Interieurverlichting
5Leeslamp
5Verlichting bagagecomparti-
ment
48
Verlichting
ELEKTRISCH BEDIENBARE
RUITEN
WAARSCHUWING
Schakel de elektrisch bedienbare
ruiten niet in tenzij deze vrij zijn van
obstructies.
N.B.: Wanneer de ruiten gedurende korte
tijd vaak worden bediend kan het systeem
een bepaalde tijd buiten werking treden om
schade door oververhitting te voorkomen.
E93505
Zet het contact aan om de elektrisch
bedienbare ruiten te openen of te sluiten.
Portierruit aan bestuurderszijde
automatisch openen
Druk de schakelaar tot de tweede aanslag
in of til hem tot de tweede aanslag op en
laat hem los. Druk hem opnieuw in om de
ruit te stoppen.
BUITENSPIEGELS
WAARSCHUWING
Vergis u niet in de afstand van
voorwerpen die u in deze
groothoekspiegel ziet. Voorwerpen
die u in deze spiegels ziet, zien er kleiner uit
en lijken verder weg te zijn dan in
werkelijkheid het geval is.
Handmatig inklapbare spiegels
Inklappen
Druk de spiegel in de richting van de
portierruit.
Uitklappen
Zorg ervoor dat de spiegel weer volledig
wordt vergrendeld wanneer u deze weer
in zijn oorspronkelijke stand terugzet.
ELEKTRISCH VERSTELBARE
BUITENSPIEGELS
E66485
A
B
C
Linker spiegelA
UitB
Rechter spiegelC
In de elektrisch bedienbare buitenspiegels
is een verwarmingselement gemonteerd
dat het spiegelglas ontdooit of ontwasemt.
Wanneer u de achterruitverwarming
inschakelt, worden deze elementen
automatisch ingeschakeld.
49
Ruiten en spiegels
Richtingen waarin de spiegel kan
worden gekanteld
E66486
OpA
RechtsB
NeerC
LinksD
Elektrisch inklapbare spiegels
E72184
Automatisch in- en uitklappen
De spiegels klappen automatisch in
wanneer u de auto met de
afstandsbediening vergrendeld. De
spiegels klappen weer uit wanneer u de
auto met de sleutel of de
afstandsbediening ontgrendeld.
50
Ruiten en spiegels
METERS
E89015
BA C D
E
ToerentellerA
KoelvloeistoftemperatuurmeterB
BrandstofmeterC
SnelheidsmeterD
InformatiedisplayE
Koelvloeistoftemperatuurmeter
Alle uitvoeringen
Toont de temperatuur van de koelvloeistof.
Bij normale bedrijfstemperatuur blijft de
naald in het middengedeelte.
LET OP
Start de motor niet voordat de
oorzaak voor de oververhitting is
verholpen.
Wanneer de wijzer in het rode gebied komt,
is de motor oververhit. Zet de motor af, zet
het contact af en stel de oorzaak vast
zodra de motor is afgekoeld.
51
Instrumentenpaneel
Uitvoeringen met een
informatiedisplay
Bovendien verschijnt een
waarschuwingsbericht op het display.
Brandstofmeter
De pijl naast het symbool van de pomp
duidt aan aan welke zijde zich de klep van
de brandstofvulopening bevindt.
WAARSCHUWINGS- EN
INDICATIELAMPEN
De volgende waarschuwings- en
controlelampen gaan branden wanneer
het contact wordt ingeschakeld:
ABS
Airbag
Remsysteem
Portier niet goed gesloten
Motor
Vorst
Contact
Oliedruk
Stuurbekrachtiging
Aandrijflijn
Stabiliteitsregeling (ESP).
Indien een van deze waarschuwings- of
controlelampen niet gaat branden
wanneer het contact wordt ingeschakeld,
dan wijst dit op een storing. Laat het
systeem onmiddellijk door een goed
opgeleide en vakkundige monteur
controleren.
Waarschuwingslamp ABS
Als deze lamp brandt tijdens het
rijden, dan wijst dit op een
storing. De normale remwerking
blijft gehandhaafd (zonder ABS). Laat het
systeem zo snel mogelijk door een goed
opgeleide monteur controleren.
Waarschuwingslamp airbag
Als deze lamp brandt tijdens het
rijden, dan wijst dit op een
storing. Laat het systeem
onmiddellijk door een goed opgeleide en
vakkundige monteur controleren.
Lamp remsysteem
De lamp gaat branden wanneer
de parkeerrem wordt
ingeschakeld.
WAARSCHUWING
Verminder geleidelijk uw snelheid en
breng de auto tot stilstand zodra dit
veilig kan. Gebruik de remmen
voorzichtig.
Als de lamp tijdens het rijden gaat branden,
controleer dan of de parkeerrem is
ingeschakeld. Als de parkeerrem niet is
ingeschakeld, is er een storing aanwezig.
Laat het systeem onmiddellijk door een
goed opgeleide en vakkundige monteur
controleren.
Richtingaanwijzer
Knippert tijdens werking. Een
plotselinge toename van de
knipperfrequentie wijst op een
defecte gloeilamp. Zie Gloeilampen
vervangen (bladzijde 43).
52
Instrumentenpaneel
Controlelamp portier niet goed
gesloten
Deze lamp gaat branden
wanneer het contact wordt
ingeschakeld en blijft branden
indien een portier, de motorkap of de
bagageklep niet goed is gesloten.
Waarschuwingslamp motor
Als deze lamp brandt bij
draaiende motor, dan wijst dit
op een storing. Wanneer deze
lamp tijdens het rijden knippert, minder
dan onmiddellijk snelheid. Blijft de lamp
knipperen, vermijd dan snel accelereren en
krachtig afremmen. Laat het systeem
onmiddellijk door een goed opgeleide en
vakkundige monteur controleren.
Controlelamp mistlampen, vóór
Brandt wanneer u de
mistlampen vóór inschakelt.
Controlelamp Vorst
Deze lamp brandt en kleurt
oranje wanneer de
buitenluchttemperatuur tussen
4ºC en 1°C ligt. Het brandt en kleurt rood
wanneer de temperatuur lager dan 1°C is.
Controlelamp voorgloeibougies
Zie Een dieselmotor starten
(bladzijde 76).
Controlelamp koplampen
Brandt wanneer u het dimlicht
of de stadslichten en
achterlichten inschakelt.
Waarschuwingslamp laadstroom
Als deze lamp brandt tijdens het
rijden, dan wijst dit op een
storing. Schakel alle overbodige
stroomverbruikers uit. Laat het systeem
onmiddellijk door een goed opgeleide en
vakkundige monteur controleren.
Waarschuwingslamp laag
brandstofniveau
Wanneer deze lamp brandt,
dient u zo spoedig mogelijk te
tanken.
Controlelamp grootlicht
Brandt wanneer u het grootlicht
inschakelt. Het knippert wanneer
u een lichtsignaal geeft.
Controlelamp oliedruk
LET OP
Hervat uw reis niet wanneer de
controlelamp gaat branden terwijl het
peil correct is. Laat het systeem
onmiddellijk door een goed opgeleide en
vakkundige monteur controleren.
Wanneer de lamp na het starten
blijft branden of oplicht tijdens
het rijden, dan wijst dit op een
storing. Breng de auto tot stilstand zodra
dit veilig kan en schakel de motor uit.
Controleer het motoroliepeil. Zie
Motorolie controleren (bladzijde 114).
Controlelamp overdrive
Het gaat branden wanneer u de
overdrive uitschakelt.
53
Instrumentenpaneel
Controlelamp stuurbekrachtiging
Deze lamp brandt wanneer zich
een storing in het
stuurbekrachtigingssysteem
voordoet. De auto blijft bestuurbaar, maar
u zult meer kracht moeten uitoefenen om
het stuurwiel te draaien. Laat het systeem
zo snel mogelijk door een goed opgeleide
monteur controleren.
Controlelamp aandrijflijn
Auto's met automatische transmissie
Wanneer de
waarschuwingslamp van de
aandrijflijn bij draaiende motor
gaat branden, dan wijst dit op een storing
of hoge transmissietemperatuur. Breng de
auto tot stilstand zodra dit veilig kan en
voer de volgende handelingen uit:
1. Schakel P of N in en laat de motor 10
minuten stationair draaien.
2. Schakel het contact uit en start de
motor opnieuw.
Wanneer de waarschuwingslamp van de
aandrijflijn gaat branden, schakel dan het
contact uit en laat de transmissie
controleren voordat u uw reis hervat.
Wanneer de waarschuwingslamp van de
aandrijflijn niet gaat branden, hervat dan
uw reis en laat de transmissie zo spoedig
mogelijk controleren.
Auto's met een handgeschakelde
5-versnellingsbak of Durashift EST
Wanneer de
waarschuwingslamp van de
aandrijflijn bij draaiende motor
gaat branden, dan wijst dit op een storing.
De motor blijft draaien maar levert minder
vermogen. Laat dit zo snel mogelijk
controleren.
Wanneer de waarschuwingslamp van de
aandrijflijn bij draaiende motor gaat
knipperen, dan wijst dit op een storing.
Breng de auto tot stilstand zodra dit veilig
kan. Laat deze storing controleren voordat
u uw reis hervat.
Controlelamp mistachterlicht
Brandt wanneer u de
mistachterlichten inschakelt.
Waarschuwingslamp
stabiliteitsregeling (ESP)
Wanneer het systeem tijdens het
rijden wordt geactiveerd,
knippert de lamp. Als na het
inschakelen van het contact deze lamp
niet brandt of indien deze tijdens het rijden
continu brandt, dan wijst dit op een storing.
Bij storingen wordt het systeem
uitgeschakeld. Laat het systeem zo snel
mogelijk door een goed opgeleide monteur
controleren.
Wanneer u het ESP uitschakelt, gaat de
controlelamp branden. De lamp gaat uit
wanneer u het systeem weer inschakelt of
wanneer u het contact uitschakelt.
54
Instrumentenpaneel
ALGEMENE INFORMATIE
WAARSCHUWING
Bedien de toetsen van het
informatiedisplay niet wanneer de
auto in beweging is.
N.B.: Het informatiescherm blijft nadat u
het contact hebt afgezet gedurende enkele
minuten aan.
N.B.: Wanneer Sh on of SHIP ON wordt
weergegeven is de transportmodus
ingeschakeld. Laat uw dealer de
transportmodus uitschakelen.
Informatiedisplay, type 1
E91003
E D
A
B
C
Actieradius of klokA
DagtellerB
KilometertellerC
KeuzetoetsD
TerugstelknopE
Druk op de keuzetoets om door de displays
te scrollen.
Tijd instellen
E91004
N.B.: Bij sommige uitvoeringen kunt u de
tijd alleen via de audio-installatie instellen.
Zie Tijd en datum van de audio-installatie
instellen (bladzijde 146).
1. Druk op de keuzetoets tot de tijd op het
display knippert.
2. Druk op de keuzetoets om de tijd in te
stellen.
Informatiedisplay, type 2
A
F
B
C
E
E91005
D
Ingeschakelde versnellingA
Klok, radiostation of
muzieknummer
B
55
Infodisplays
BuitentemperatuurC
DagtellerD
KilometertellerE
BerichtenindicatorF
U kunt de instellingen van diverse functies
via het informatiedisplay veranderen. Op
het informatiedisplay verschijnen ook
informatieberichten.
E70436
Druk op de toets om door de displays te
scrollen en houd de toets ingedrukt om te
stoppen, een submenu te kiezen of een
instelling te veranderen. Het
informatiedisplay instrueert u of u de toets
voor de diverse opties kort of lang moet
indrukken.
Berichtenindicator
Bij sommige berichten gaat de
berichtenindicator branden. Afhankelijk
van de ernst van het bericht is de indicator
rood of oranje en blijft deze branden tot de
oorzaak van het bericht is verholpen.
Displayomschrijvingen
Actieradius tot de brandstoftank leeg
is
Geeft bij benadering de afstand aan die
nog met uw auto kan worden afgelegd tot
de tank leeg is.
Gemiddelde snelheid
Geeft de gemiddelde snelheid van uw auto
aan sinds het systeem voor het laatst op
nul is teruggesteld.
Gemiddeld brandstofverbruik
Geeft het gemiddelde brandstofverbruik
van uw auto aan sinds het systeem voor
het laatst op nul is teruggesteld.
Brandstofverbruik
Geeft het actuele brandstofverbruik van
uw auto aan.
PERSOONLIJKE
INSTELLINGEN
U kunt de instellingen van diverse functies
via het informatiedisplay veranderen.
De portieren met de
afstandsbediening ontgrendelen
U kunt de ontgrendelfunctie zo instellen,
dat alleen het bestuurdersportier of alle
portieren worden ontgrendeld.
Richtingaanwijzers
U kunt de richtingaanwijzers drie keer laten
knipperen wanneer u de
richtingaanwijzerhendel slechts even
aantipt.
Audiodisplay
U kunt het informatiedisplay zo instellen,
dat bepaalde informatie van de
audio-installatie wordt weergegeven.
Waarschuwingsknipperlichten
U kunt de waarschuwingsknipperlichten
automatisch laten knipperen wanneer u
krachtig remt.
56
Infodisplays
Akoestische waarschuwingen
Sommige akoestische waarschuwingen
kunt u uitschakelen.
Taal
De taal van het display kunt u naar uw
wens instellen.
INFOBERICHTEN
E70436
Druk op de toets om te bevestigen en om
enkele berichten van het informatiedisplay
te verwijderen. Andere berichten worden
korte tijd later automatisch verwijderd.
Berichten blijven actief tot de oorzaak is
verholpen.
BetekenisBerichtenindicatorBericht
Dit wijst op een storing in één van beide
remcircuits. Controleer het remvloeistofni-
veau. Zie Controle vloeistofpeil koppe-
ling en remsysteem (bladzijde 116).
Wanneer de ABS waarschuwingslamp of
de waarschuwingslamp van de stabiliteits-
regeling gaat branden, dan wijst dit op een
storing. Breng de auto zo snel mogelijk tot
stilstand wanneer dit veilig kan en laat deze
storing controleren voordat u uw reis hervat.
RoodLAAG NIVEAU
REMVLOEISTOF
De motor is oververhit. Schakel de motor
uit, schakel het contact uit en stel de
oorzaak vast zodra de motor is afge-
koeld.
RoodMOTORTEMP. TE
HOOG
De transmissie heeft een storing. Auto´s
met automatische transmissie: Breng
de auto tot stilstand zodra dit veilig kan.
Schakel P of N in en laat de motor 10
minuten stationair draaien. Schakel het
contact uit en start de motor opnieuw.
RoodTRANSMISSIE
STORING
Wanneer het bericht opnieuw wordt weer-
gegeven, schakel dan het contact uit en
57
Infodisplays
BetekenisBerichtenindicatorBericht
laat deze storing controleren voordat u uw
reis hervat. Wanneer het bericht niet langer
wordt weergegeven, kunt u uw reis
hervatten. Laat deze storing zo spoedig
mogelijk controleren. Auto´s met een
Durashift EST transmissie: Breng de auto
tot stilstand zodra dit veilig kan. Schakel
het contact uit en laat deze storing contro-
leren voordat u uw reis hervat.
De transmissie heeft een storing. Vermijd
snel accelereren of krachtig afremmen. De
transmissie blijft werken, maar u zult een
wat ongebruikelijk gedrag waarnemen. Laat
dit zo snel mogelijk controleren.
OranjeTRANSMISSIE
STORING
De stuurbekrachtiging heeft een storing. U
zult meer kracht moeten uitoefenen om het
stuurwiel te draaien. Laat dit zo snel
mogelijk controleren.
RoodST.BEKR. STORING
Het motorsysteem heeft een storing. Breng
de auto tot stilstand zodra dit veilig kan.
Schakel het contact uit en laat deze storing
controleren voordat u uw reis hervat.
RoodMOTOR SYST.
STORING
Het motorsysteem heeft een storing.
Vermijd snel accelereren of krachtig
afremmen. De motor blijft draaien maar
levert minder vermogen. Laat dit zo snel
mogelijk controleren.
OranjeMOTOR SYST.
STORING
De buitenluchttemperatuur ligt onder 1°C.RoodBUITENTEMP. LAAG
De buitenluchttemperatuur ligt tussen 4°C
en 1°C.
OranjeBUITENTEMP. LAAG
Auto´s met automatische transmissie:
De transmissie is oververhit. Breng de auto
tot stilstand zodra dit veilig kan. Schakel P
of N in en laat de motor 10 minuten statio-
nair draaien. Schakel het contact uit en
start de motor opnieuw. Wanneer het
OranjeTRANSMISSIE
MODUS HEET
bericht opnieuw wordt weergegeven,
58
Infodisplays
BetekenisBerichtenindicatorBericht
schakel dan het contact uit en laat deze
storing controleren voordat u uw reis hervat.
Wanneer het bericht niet langer wordt
weergegeven, kunt u uw reis hervatten. Laat
deze storing zo spoedig mogelijk contro-
leren.
Een gloeilamp van de richtingaanwijzers,
links, is defect.
OranjeRA LINKS LAMP
DEFECT
Een gloeilamp van de richtingaanwijzers,
rechts, is defect.
OranjeRA RECHTS LAMP
DEFECT
Het voorportier aan bestuurderszijde is
open.
OranjeBEST.PORT. OPEN
Het achterportier aan bestuurderszijde is
open.
OranjePORTIER L.A. OPEN
Het voorportier aan passagierszijde is open.OranjePAS.PORT. OPEN
Het achterportier aan passagierszijde is
open.
OranjePORTIER R.A. OPEN
De achterklep is open.OranjeKOFFERKLEP OPEN
De motorkap is open.OranjeMOTORKAP OPEN
De batterij van de afstandsbediening is leeg.
Laat dit zo snel mogelijk controleren.
OranjeCONTACTSLEUTEL
BATTERIJ LEEG
De automatische verlichting of ruitenwis-
sers hebben een storing. Laat dit zo snel
mogelijk controleren.
STORING AUTO
WISSERS/VERL.
59
Infodisplays
WERKING
Buitenlucht
Houd de luchtinlaten voor de voorruit vrij
van belemmeringen (sneeuw, bladeren,
enz.) zodat het klimaatregelsysteem
effectief kan werken.
Gerecirculeerde lucht
LET OP
Wanneer de luchtrecirculatiestand
langdurig wordt ingeschakeld, kunnen
de ruiten beslaan. Wanneer de ruiten
beslaan, stel dan de standen in om de
voorruit te ontdooien en te ontwasemen.
De lucht die zich in het
passagierscompartiment bevindt, wordt
gerecirculeerd. Er stroomt geen buitenlucht
de auto in.
Verwarming
De verwarmingscapaciteit is afhankelijk
van de koelvloeistoftemperatuur.
Airconditioning
N.B.: De airconditioning werkt alleen
wanneer de temperatuur hoger is dan 4 ºC.
N.B.: Wanneer de airconditioning is
ingeschakeld, zal het brandstofverbruik
hoger zijn.
De lucht wordt door de warmtewisselaar
gevoerd, waar deze wordt gekoeld. Om de
ruiten wasemvrij te houden wordt vocht
aan de lucht onttrokken. Het condens
wordt naar buiten afgevoerd en daarom is
het normaal dat zich een klein plasje water
onder de auto vormt.
Algemene informatie over de
klimaatregeling in het interieur
Sluit alle ruiten.
Het interieur verwarmen
Laat de lucht naar de beenruimten
stromen. Laat, bij koud of vochtig weer,
een geringe hoeveelheid lucht naar de
voorruit en de portierruiten stromen.
Het interieur afkoelen
Laat de lucht naar het hoofdniveau
stromen.
VENTILATIEROOSTERS
E71942
HANDMATIGE
KLIMAATREGELING
Aanjager
E90444
UitA
N.B.: Wanneer u de aanjager uitschakelt
kan de voorruit beslaan.
60
Klimaatregeling
Temperatuurregelknop
E90445
KoudBlauw
WarmRood
Luchtverdeelknop
B
CE
F
A
D
E90446
VoorruitA
Beenruimte en voorruitB
HoofdniveauC
Hoofdniveau en beenruimteD
BeenruimteE
Hoofdniveau, voorruit en
beenruimte
F
De luchtverdeelknop kan in elke gewenste
stand tussen de symbolen worden gezet.
Een kleine hoeveelheid lucht stroomt altijd
naar de voorruit.
Voorruit ontdooien en
ontwasemen
E90447
Schakel zo nodig de ruitverwarming in. Zie
Verwarmde ruiten en spiegels (bladzijde
64).
Ventilatie
E90448
Interieur snel verwarmen
E90449
Airconditioning in- en uitschakelen
61
Klimaatregeling
Wanneer u de aanjager uitschakelt, wordt
ook de airconditioning uitgeschakeld.
Wanneer u de aanjager weer inschakelt,
schakelt de airconditioning automatisch
in.
Gerecirculeerde lucht
E73059
Koelen met buitenlucht
E90450
Interieur snel afkoelen
E90451
Luchtvochtigheid in het interieur
verlagen
E90452
AUTOMATISCHE
KLIMAATREGELING
E72153
Het systeem regelt automatisch de
temperatuur, de luchthoeveelheid en
-verdeling en past deze afhankelijk van de
rij- en weersomstandigheden aan. Door
eenmaal op de AUTO toets te drukken,
wordt de automodus ingeschakeld.
N.B.: Vermijd het wijzigen van de
instellingen wanneer het extreem warm of
koud in het interieur van de auto is. De
automatische klimaatregeling past zich
automatisch aan de actuele
omstandigheden aan. Voor een correcte
werking van het systeem moeten de
midden- en zijroosters volledig zijn geopend.
N.B.: De zonnesensor bevindt zich bovenop
het instrumentenpaneel. Bedek de
zonnesensor niet.
N.B.: Als het systeem bij lage
buitentemperaturen in de automodus staat,
wordt de lucht zolang de motor koud is naar
de voorruit en de zijruiten geleid.
62
Klimaatregeling
Temperatuur instellen
E72154
Verlaagt de temperatuurBlauw
Verhoogt de temperatuurRood
U kunt de temperatuur instellen tussen
16°C en 28°C in stappen van 0,5°C. In de
positie LO, 16°C, schakelt het systeem naar
permanente koeling. In de positie HI, 28°C,
schakelt het systeem naar permanente
verwarming.
Aanjager
Stel het aanjagertoerental met
de toetsen in. De
aanjagerinstelling wordt in het
display weergegeven. Druk om terug te
keren naar de automodus op de AUTO
toets.
Luchtverdeling
E70308
A B C
BeenruimteA
HoofdniveauB
VoorruitC
N.B.: Wanneer u voorruit ontdooien en
ontwasemen kiest, schakelen A, B en C
automatisch uit en wordt de airconditioning
ingeschakeld. Buitenlucht stroomt nu het
interieur in. U kunt de recirculatiestand niet
kiezen.
Voorruit ontdooien en
ontwasemen
E70309
Druk op de toets voorruit
ontdooien en ontwasemen.
Buitenlucht stroomt nu het
interieur in. De airconditioning wordt
automatisch ingeschakeld. Zolang de
luchtverdeling in deze stand blijft staan,
kunt u de recirculatiestand niet kiezen.
Het aanjagertoerental en de
temperatuurregeling werken automatisch
en kunnen niet met de hand worden
bediend. De aanjager draait met een hoog
toerental en de temperatuur wordt op HI
ingesteld.
Wanneer u voorruit ontdooien en
ontwasemen kiest, schakelt de
voorruitverwarming automatisch in en na
korte tijd weer uit.
Druk nogmaals op de toets voor het
ontdooien en ontwasemen van de voorruit
om naar de vorige instellingen terug te
keren.
63
Klimaatregeling
Airconditioning in- en uitschakelen
Druk op de A/C toets om de
airconditioning in of uit te
schakelen.
Gerecirculeerde lucht
Druk op de toets voor
luchtrecirculatie om te wisselen
tussen buitenlucht en
gerecirculeerde lucht.
N.B.: In de automodus wordt bij hoge
binnen- en buitentemperaturen voor een
maximale koeling van het interieur
automatisch de recirculatiestand
ingeschakeld. Zodra de ingestelde
temperatuur is bereikt, kiest het systeem
automatisch toevoer van buitenlucht.
Automatisch temperatuurre-
gelsysteem in- en uitschakelen
E72157
Druk op de OFF toets.
Het verwarmings-, ventilatie- en
airconditioningsysteem wordt
uitgeschakeld en de recirculatiestand
wordt ingeschakeld.
VERWARMDE RUITEN EN
SPIEGELS
Verwarmbare ruiten
Schakel de ruitverwarming in om de voor-
of achterruit te ontdooien of ontwasemen.
N.B.: De ruitverwarming werkt alleen bij een
draaiende motor.
Voorruitverwarming
E72506
Achterruitverwarming
E72507
Verwarmbare buitenspiegels
IN de elektrisch bedienbare buitenspiegels
is een verwarmingselement gemonteerd
dat het spiegelglas ontdooit of ontwasemt.
Wanneer u de achterruitverwarming
inschakelt, worden deze elementen
automatisch ingeschakeld.
EXTRA VERWARMING
Extra verwarming diesel
(afhankelijk van het land)
Deze extra verwarming (PTC elektrische
verwarming) helpt bij het verwarmen van
de motor en het interieur bij auto's met
dieselmotor. Het systeem wordt
afhankelijk van de buitentemperatuur, de
koelvloeistoftemperatuur en de belasting
van de dynamo automatisch in- of
uitgeschakeld.
64
Klimaatregeling
SCHUIFDAK
E90558
E72189
65
Klimaatregeling
DE JUISTE ZITPOSITIE
INNEMEN
E68595
WAARSCHUWINGEN
Verstel de stoelen nooit tijdens het
rijden.
Alleen wanneer de veiligheidsgordel
correct wordt gedragen, kan deze u
in een zodanige positie houden dat
de airbag optimaal kan functioneren.
Wanneer u de veiligheidsgordel correct
draagt kunnen de stoel, hoofdsteun,
veiligheidsgordel en airbags bij een
eventuele aanrijding optimaal bescherming
bieden. Wij raden aan dat u:
zoveel mogelijk rechtop gaat zitten met
de onderzijde van uw rug zover mogelijk
naar achteren.
de rugleuning van de stoel niet meer
dan 30 graden achterover kantelt.
de hoofdsteun zodanig instelt, dat de
bovenzijde gelijkligt met de bovenzijde
van uw hoofd. Stel de hoofdsteun zover
mogelijk naar voren in, maar u moet
comfortabel kunnen zitten.
voldoende afstand houdt tussen uzelf
en het stuurwiel. minimaal 250 mm (10
inch) tussen uw borstbeen en de kap
van de airbag aanhoudt.
het stuurwiel met licht gebogen armen
vasthoudt.
uw benen licht buigt zodat u de
pedalen volledig kunt indrukken.
de schoudergordel over het midden
van uw schouder en de heupgordel
strak over uw heupen legt.
Zorg ervoor dat uw zitpositie comfortabel
is en dat u de volledige controle over de
auto hebt.
HANDMATIG VERSTELBARE
STOELEN
Stoelen naar voren en achteren
schuiven
1
2
2
E74816
WAARSCHUWING
Schuif de stoel naar voren en naar
achteren nadat u de hendel hebt
losgelaten om ervoor te zorgen dat
de stoel weer goed wordt vergrendeld.
66
Stoelen
Hoogte van de bestuurdersstoel
verstellen
E68895
Hellingshoek van de rugleuning
instellen
E74819
Passagiersstoel naar voren
kantelen
WAARSCHUWINGEN
Rijd niet met neergeklapte
passagiersstoel wanneer een
persoon op de stoel direct erachter
plaatsneemt.
Rijd niet terwijl er voorwerpen op de
neergeklapte rugleuning liggen.
E68896
1. Kantel de stoel naar voren.
E91008
2. Draai het kartelwiel tot de rugleuning
in horizontale stand staat.
Trek de vergrendelhendel uit om de
rugleuning weer in verticale stand te
brengen. Zorg ervoor dat de rugleuning
goed wordt vergrendeld.
ACHTERBANK
WAARSCHUWINGEN
Zorg ervoor dat de stoelen en de
rugleuningen goed vastzitten en
volledig zijn vergrendeld.
67
Stoelen
WAARSCHUWINGEN
Wanneer u de rugleuningen
neerklapt, let er dan op dat uw
vingers niet tussen de rugleuning en
het stoelframe komen.
Zorg er bij het omhoog klappen van
de rugleuningen voor dat de gordels
zichtbaar zijn voor de inzittende en
niet achter de bank bekneld raken.
LET OP
Laat de hoofdsteunen zakken.
Rugleuningen neerklappen
1
2
1
E86611
1. Trek de ontgrendelhendels omhoog.
2. Druk de rugleuning naar voren.
Een vlakke laadvloer maken
E91009
1 2
3
1. Til de zitting op.
2. Trek de vergrendelhendel omhoog en
druk de zitting naar voren.
3. Druk de achterzijde van de rugleuning
naar beneden.
HOOFDSTEUNEN
E75767
68
Stoelen
E81584
Hoofdsteun instellen
WAARSCHUWING
Trek de hoofdsteun omhoog
wanneer de achterbank door een
passagier of voor een kinderzitje
wordt gebruikt.
Stel de hoofdsteun zo in, dat de bovenzijde
ervan gelijkligt met de bovenzijde van uw
hoofd.
Hoofdsteun verwijderen
Druk de knoppen in en verwijder de
hoofdsteun.
VERWARMDE STOELEN
Bestuurderszijde
E90906
Passagierszijde
E90907
LET OP
Wanneer de stoelverwarming bij
stilstaande motor wordt ingeschakeld,
wordt hierdoor de accu ontladen.
De stoelverwarming werkt alleen wanneer
de contactsleutel in de stand II staat.
69
Stoelen
ARMLEUNING, VOOR
3
E95256
1
2
70
Stoelen
AANSTEKER
E78055
WAARSCHUWING
Houd de aansteker nooit ingedrukt,
omdat hij hierdoor kan worden
beschadigd. Verwijder de aansteker
wanneer kinderen alleen in de auto
achterblijven.
De aansteker wordt ingeschakeld door
hem in te drukken waarna hij automatisch
in de uitgangspositie terugspringt De
aansteker werkt ook bij afgezet contact.
De aansluiting van de aansteker is ook
geschikt voor andere stroomverbruikers.
Gebruik voor het aansluiten van
stroomverbruikers alleen de speciale
stekkers uit het Ford Accessoires
Programma of stekkers voor standaard
SAE-aansluitpunten.
DASHBOARDKASTJE
E91002
C
B
B
A
KaarthouderA
MuntenhoudersB
Pen- of potloodklemC
OPBERGRUIMTES
Opbergvak
Onder de zitting van de passagiersstoel
bevindt zich een opbergvak.
71
Gemaksfuncties
E91010
2
1
3
Kaartentassen
E91011
A
B
BestuurdersstoelA
AchterbankB
72
Gemaksfuncties
ARMLEUNING ACHTERBANK
Activity-console
De activity-console aanbrengen
E91012
1. Verwijder het middelste zitkussen.
E91013
2. Breng de activity-console aan.
De activity-console verwijderen
E91014
1. Trek de hendel omhoog en verwijder
de activity-console.
E91015
2. Breng het middelste zitkussen aan.
73
Gemaksfuncties
VLOERMATTEN
WAARSCHUWING
Wanneer de vloermatten worden
gebruikt, zorg dan dat de
vloermatten correct worden
vastgemaakt met de correcte
bevestigingselementen, zodat de matten
geen invleod hebben op de bediening van
de pedalen.
74
Gemaksfuncties
ALGEMENE INFORMATIE
Algemene opmerkingen over het
starten
Als de accu losgekoppeld is geweest kan
de motor, nadat de accukabels weer zijn
aangesloten, een afwijkende
draaikarakteristiek vertonen gedurende ca.
8 kilometer.
De oorzaak is, dat het motormanagement
zich weer aan de motor moet aanpassen.
Ongebruikelijke rijkarakteristieken tijdens
deze periode moeten worden genegeerd.
Motor starten door middel van
slepen of duwen
WAARSCHUWING
Om beschadiging te voorkomen
moet u uw auto niet aanduwen of
aanslepen. Gebruik hulpstartkabels
en een hulpaccu. Zie Starten met
hulpstartkabels (bladzijde 122).
CONTACTSLOT
WAARSCHUWING
Draai nooit de sleutel in de stand 0
of I terug zolang de auto nog in
beweging is.
E72128
0 Contact uitgeschakeld.
I De ontsteking en alle hoofdcircuits zijn
uitgeschakeld.
N.B.: Laat, om te voorkomen dat de accu
leegraakt, de contactsleutel niet te lang in
deze stand staan.
II Het contact staat aan. Alle elektrische
circuits zijn ingeschakeld. Waarschuwings-
en controlelampen branden. Dit is de stand
waarin de sleutel moet staan tijdens het
rijden. U moet deze stand ook kiezen
wanneer de auto wordt gesleept.
III Startmotor ingeschakeld. Laat de
sleutel los zodra de motor aanslaat.
EEN BENZINEMOTOR
STARTEN
N.B.: U kunt de startmotor per startpoging
slechts maximaal 30 seconden inschakelen.
Koude of warme motor
Alle auto's
LET OP
Zet bij temperaturen lager dan -20°C
het contact tenminste één seconde
aan alvorens de motor te starten.
Hierdoor zorgt u ervoor dat de maximale
benzinedruk wordt opgebouwd voordat de
motor wordt gestart.
Auto's met handgeschakelde
versnellingsbak
N.B.: Raak het gaspedaal niet aan.
1. Druk het koppelingspedaal volledig in.
2. Start de motor.
3. Slaat de motor niet aan, trap dan het
rempedaal en het koppelingspedaal
volledig in en probeer het opnieuw.
Auto's met automatische transmissie
N.B.: Raak het gaspedaal niet aan.
1. Schakel park of neutral in.
2. Druk het rempedaal volledig in.
75
Motor starten en stoppen
3. Start de motor.
Alle auto's
Wacht even wanneer de motor niet binnen
15 seconden aanslaat, en probeer het
opnieuw.
Is de motor na drie startpogingen nog niet
aangeslagen, wacht dan tien seconden en
ga te werk zoals is beschreven onder
Verzopen motor.
Levert het starten bij temperaturen lager
dan -25°C problemen op, druk het
gaspedaal dan ¼ tot ½ van de pedaalslag
in en probeer het opnieuw.
Verzopen motor
Auto's met handgeschakelde
versnellingsbak
1. Druk het koppelingspedaal volledig in.
2. Druk het gaspedaal volledig in en houd
het ingedrukt.
3. Start de motor.
Auto's met automatische transmissie
1. Schakel park of neutral in.
2. Druk het gaspedaal volledig in en houd
het ingedrukt.
3. Druk het rempedaal volledig in.
4. Start de motor.
Alle auto's
Slaat de motor niet aan, herhaal dan de
startprocedure zoals beschreven onder
Koude of warme motor.
Stationair toerental na het starten
Het stationaire toerental waarmee de
motor direct na het aanslaan draait, is
afhankelijk van de motortemperatuur.
Wanneer de motor koud is, wordt het
stationaire toerental automatisch
verhoogd om de katalysator zo snel
mogelijk op temperatuur te brengen.
Hierdoor wordt de uitlaatgasemissie van
de auto tot een absoluut minimum
beperkt.
Het stationaire toerental neemt langzaam
tot normaal af zodra de katalysator
opwarmt.
EEN DIESELMOTOR STARTEN
Koude of warme motor
Alle auto's
N.B.: Wanneer de temperatuur lager is dan
-15°C, mag u de startmotor 25 seconden
achtereen inschakelen. Wanneer de auto
frequent wordt gebruikt bij dergelijk lage
temperaturen raden wij aan een
verwarmingselement in het motorblok te
laten monteren.
N.B.: Schakel de startmotor in totdat de
motor aanslaat.
N.B.: U kunt de startmotor per startpoging
slechts maximaal 30 seconden inschakelen.
Zet het contact aan en wacht tot
de controlelamp van het
voorgloeisysteem uitgaat.
Auto's met handgeschakelde
versnellingsbak
N.B.: Raak het gaspedaal niet aan.
1. Druk het koppelingspedaal volledig in.
2. Start de motor.
3. Slaat de motor niet aan, trap dan het
rempedaal en het koppelingspedaal
volledig in en probeer het opnieuw.
Auto's met automatische transmissie
1. Schakel park of neutral in.
76
Motor starten en stoppen
2. Druk het rempedaal volledig in.
3. Start de motor.
MOTOR UITSCHAKELEN
Auto's met turbocompressor
LET OP
Zet de motor niet af wanneer deze
met een hoog toerental draait. Als de
motor bij een hoog toerental wordt
afgezet, zal de turbocompressor nog
draaien nadat de oliedruk al tot nul is
gedaald. Dit heeft vroegtijdige slijtage van
de compressorlagers tot gevolg.
Laat het gaspedaal los. Wacht tot de
motor stationair draait en zet de motor af.
77
Motor starten en stoppen
VEILIGHEIDSMAATREGELEN
WAARSCHUWINGEN
Stop met tanken nadat het
vulpistool voor de tweede keer is
afgeslagen. Alle brandstof die u dan
nog toevoegt vult de expansieruimte in de
brandstoftank, hetgeen er toe kan leiden
dat de brandstof overstroomt. Het morsen
van brandstof kan gevaarlijk zijn voor
andere weggebruikers.
Vermijd open vuur of hittebronnen in
de nabijheid van het
brandstofsysteem. Het
brandstofsysteem staat onder druk.
Wanneer het brandstofsysteem lekt,
bestaat het gevaar van verwonding.
BRANDSTOFKWALITEIT -
BENZINE
LET OP
Gebruik geen gelode benzine of
benzine met additieven die andere
metallische bestanddelen (bijv. op
mangaan gebaseerd) bevat. Deze kunnen
het emissiesysteem beschadigen.
N.B.: Gebruik uitsluitend brandstof van
hoge kwaliteit zonder additieven of andere
toevoegingen.
Gebruik ongelode benzine met een
minimum octaangetal van 95 die
voldoet aan de specificatie EN 228, of een
equivalent.
BRANDSTOFKWALITEIT -
DIESEL
WAARSCHUWING
Meng de dieselolie niet met olie,
benzine of andere vloeistoffen. Deze
kunnen een chemische reactie
veroorzaken.
LET OP
Voeg geen kerosine, paraffine of
petroleum aan de dieselolie toe. Deze
kunnen het brandstofsysteem
beschadigen.
Gebruik dieselolie die voldoet aan de
specificatie EN 590, of de
betreffende nationale specificatie.
N.B.: We adviseren alleen brandstof van
hoge kwaliteit te gebruiken.
N.B.: Het gebruik van niet door Ford
goedgekeurde additieven of andere
motorbehandelingen worden door Ford
afgeraden.
N.B.: Wij raden het langdurig gebruik van
additieven af die vlokvorming moeten
voorkomen.
Opslaan voor de lange termijn
De meeste dieselbrandstoffen bevatten
biodiesel; wanneer uw voertuig lange tijd
niet wordt gebruikt (meer dan twee
maanden), dan wordt aanbevolen de tank
enkel met diesel op aardoliebasis (indien
beschikbaar) te vullen of een antioxidant
aan de biodiesel toe te voegen. Uw dealer
kan u helpen met een geschikte
antioxidant.
78
Brandstof en tanken
KATALYSATOR
WAARSCHUWING
Laat de motor niet stationair draaien
of parkeer de wagen niet op droge
bladeren, droog gras of ander
brandbaar materiaal. Tijdens het gebruik
van de motor en na het afzetten van de
motor straalt het uitlaatsysteem veel
warmte uit. Hierdoor ontstaat het gevaar
van brand.
Rijden met een auto met
katalysator
LET OP
Zorg ervoor dat u de tank niet leeg
rijdt.
Schakel de startmotor niet langdurig
achtereen in.
Laat de motor niet met een
losgekoppelde bougiekabel draaien.
Sleep of duw de auto niet aan.
Gebruik hulpstartkabels. Zie Starten
met hulpstartkabels (bladzijde 122).
Zet het contact tijdens het rijden niet
af.
TANKKLEP
E75775
B
A
TANKEN
LET OP
Probeer niet de motor te starten
wanneer u de tank met de onjuiste
brandstofsoort hebt gevuld. Hierdoor
kan de motor worden beschadigd. Laat het
systeem onmiddellijk door een geschoolde
monteur controleren.
BRANDSTOFVERBRUIK
De CO2 waarden en de
brandstofverbruikcijfers zijn afgeleid van
laboratoriumtests volgens EEC richtlijn
80/1268/EEC en aanvullingen daarop.
Deze richtlijnen worden door alle
automobielfabrikanten aangehouden.
79
Brandstof en tanken
Deze gegevens zijn bedoeld voor het
vergelijken van merken en modellen. Ze
zijn niet bedoeld als weergave van het
werkelijke brandstofverbruik van uw
wagen. Het werkelijke brandstofverbruik
wordt door vele factoren bepaald,
waaronder de rijstijl, rijden met hoge
snelheden, starten/stoppen, gebruik van
de airconditioning, de gemonteerde
accessoires, rijden met een aanhanger, enz.
Uw Ford dealer dient u gaarne van advies
hoe u het brandstofverbruik kunt verlagen.
TECHNISCHE SPECIFICATIE
Brandstofverbruikscijfers
CO2-emissie
Gecombi-
neerd
BuitenwegStadsverkeer
Variant
g/km
l/100 km
(mpg)
l/100 km
(mpg)
l/100 km
(mpg)
1526,4 (44,1)5,1 (55,4)8,6 (32,8)
1,25L Duratec-16V (Sigma)
(55 kW/75 pk) Fase IV,
handgeschakelde 5-
versnellingsbak
1546,5 (43,3)5,3 (53,3)8,5 (33,2)
1,4L Duratec-16V (Sigma)
(59 kW/80 pk) Fase IV,
handgeschakelde 5-
versnellingsbak
1546,6 (42,8)5,4 (52,3)8,8 (32,1)
1,4L Duratec-16V (Sigma)
(59 kW/80 pk) Fase V,
handgeschakelde 5-
versnellingsbak
1496,3 (44,8)5 (56,5)8,5 (33,2)
1.4L Duratec-16V (Sigma)
(59 kW/80 pk) Fase IV,
Durashift EST
1576,6 (42,8)5,3 (53,3)8,9 (31,7)
1,6L Duratec-16V (Sigma)
(74 kW/100 pk) Fase IV,
handgeschakelde 5-
versnellingsbak
1576,7 (42,2)5,4 (52,3)9,1 (31)
1,6L Duratec-16V (Sigma)
(74 kW/100 pk) Fase V,
handgeschakelde 5-
versnellingsbak
80
Brandstof en tanken
CO2-emissie
Gecombi-
neerd
BuitenwegStadsverkeer
Variant
g/km
l/100 km
(mpg)
l/100 km
(mpg)
l/100 km
(mpg)
1797,5 (37,7)6 (47,1)10,2 (27,7)
1,6L Duratec-16V (Sigma)
(74 kW/100 pk) Fase IV,
automatische transmissie
1204,5 (62,8)3,9 (72,4)5,7 (49,6)
1,4L Duratorq-TDCi (DV)
(50 kW/68 pk) Fase IV,
handgeschakelde 5-
versnellingsbak
1194,5 (62,8)4 (70,6)5,5 (51,4)
1,6L Duratorq-TDCi (DV)
(66 kW/90 pk) Fase IV,
handgeschakelde 5-
versnellingsbak,
81
Brandstof en tanken
HANDGESCHAKELDE
VERSNELLINGSBAK
Handgeschakelde 5-
versnellingsbak
LET OP
Oefen een onnodige zijdelingse kracht
uit op de schakelhendel wanneer u
van de 5e naar de 4e versnelling
schakelt. Hierdoor kan per ongeluk de 2e
versnelling worden ingeschakeld, waardoor
de versnellingsbak kan worden
beschadigd.
De achteruit inschakelen
E75050
LET OP
Schakel de achteruit niet in wanneer
de wagen in beweging is. Dit kan
inwendige schade aan de
versnellingsbak veroorzaken.
N.B.: Druk het koppelingspedaal geheel in
en wacht drie seconden voordat u de
achteruit inschakelt.
Durashift EST
Keuzehendelstanden
E90581
AchteruitR
NeutraalN
Rijden (automatisch)D
Rijden (handmatig)+/-
RijmodusA
WAARSCHUWINGEN
Druk het rempedaal in voordat u de
keuzehendel verplaatst en houd het
ingedrukt tot u wegrijdt.
Schakel de achteruit alleen in
wanneer de auto stilstaat en de
motor stationair draait.
N.B.: Een koude motor heeft een hoger
stationair toerental. Daarom heeft de auto
eerder de neiging te gaan kruipen wanneer
u een rijstand hebt ingeschakeld.
De ingeschakelde versnelling wordt op het
informatiedisplay weergegeven. Wanneer
deze knippert, druk dan het rempedaal in
of druk het gaspedaal in om weg te rijden.
Druk de hendel naar links (rijmodus) om
handmatig of automatisch te schakelen.
Wegrijden
1. Zet de handrem los.
82
Versnellingsbak/transmissie
2. Laat het rempedaal opkomen en druk
het gaspedaal in.
Stoppen
1. Laat het gaspedaal opkomen en druk
het rempedaal in.
2. Trek de handrem aan.
Kickdown
Druk het gaspedaal geheel in om voor
optimale prestaties de op een na hoogste
versnelling in te schakelen. Laat het
gaspedaal los wanneer kickdown niet
langer gewenst is.
AUTOMATISCHE
TRANSMISSIE - AUTO'S MET
4-TRAPS AUTOMATISCHE
TRANSMISSIE (4F27E)
Keuzehendelstanden
E83164
ParkerenP
AchteruitR
NeutraalN
RijdenD
2e versnelling2
1e versnelling1
WAARSCHUWING
Druk het rempedaal in voordat u de
keuzehendel verplaatst; houd het
rempedaal ingedrukt tot u klaar bent
om weg te rijden.
N.B.: Een koude motor heeft een hoger
stationair toerental. Daarom heeft de wagen
meer de neiging te gaan kruipen wanneer u
een rijstand hebt ingeschakeld.
Druk de knop op de keuzehendel in om de
achteruit of de parkeerstand in te
schakelen.
De stand van de keuzehendel wordt op het
informatiedisplay weergegeven.
Parkeren
WAARSCHUWINGEN
Schakel de parkeerstand alleen in
wanneer de auto stilstaat.
Trek de handrem aan en schakel de
parkeerstand in voordat u de auto
verlaat. Controleer of de keuzehendel
is vergrendeld.
N.B.: Wanneer u het bestuurdersportier
opent en de parkeerstand niet hebt
ingeschakeld, klinkt er een akoestisch
signaal.
In deze stand wordt geen kracht op de
aangedreven wielen overgebracht en de
transmissie is geblokkeerd. Wanneer de
keuzehendel in deze stand staat kunt u de
motor starten.
83
Versnellingsbak/transmissie
Achteruit
WAARSCHUWING
Schakel de achteruit alleen in
wanneer de auto stilstaat en de
motor stationair draait.
Neutraal
In deze stand wordt geen kracht op de
aangedreven wielen overgebracht, maar
de transmissie is niet geblokkeerd.
Wanneer de keuzehendel in deze stand
staat kunt u de motor starten.
Rijden
Schakel de rijstand in om automatisch
gebruik te maken van alle voorwaartse
versnellingen.
2e versnelling
Schakel stand 2 in, de transmissie schakelt
alleen automatisch tussen de 1e en 2e
versnelling.
1e versnelling
Schakel stand 1 in, de transmissie blijft nu
in de 1e versnelling.
Aanwijzingen voor het rijden met
een automatische transmissie
Wegrijden
1. Zet de handrem los.
2. Laat het rempedaal opkomen en druk
het gaspedaal in.
Stoppen
1. Laat het gaspedaal opkomen en druk
het rempedaal in.
2. Trek de handrem aan.
Kickdown
Druk om voor optimale prestaties de op
één na hoogste versnelling in te schakelen
het gaspedaal volledig in terwijl het
keuzehendel in de rijstand staat. Laat het
gaspedaal los wanneer kickdown niet
langer gewenst is.
Overdrive
N.B.: De transmissie staat gewoonlijk in
overdrive wanneer de stand D is
ingeschakeld.
E83165
Bij langzaam rijdend verkeer of tijdens het
oprijden van steile hellingen kan de
transmissie de neiging vertonen constant
tussen de 4e en 3e versnelling te
schakelen. Schakel onder deze
omstandigheden de overdrivefunctie uit.
N.B.: Wanneer de overdrivefunctie is
uitgeschakeld, schakelt de transmissie
alleen tussen de 1e, 2e en 3e versnelling.
Rijmodi
De transmissie schakelt de juiste
versnelling in voor optimale prestaties
gebaseerd op de omgevingstemperatuur,
de hellingshoek van het wegdek, de
belading van de auto en de inbreng van de
bestuurder.
84
Versnellingsbak/transmissie
Voorziening voor het ontgrendelen
van de keuzehendel
Gebruik de hefboom om bij een elektrische
storing of bij een lege accu de keuzehendel
uit de parkeerstand te zetten.
E83166
1. Verwijder het paneeltje.
2. Steek een dun schroevendraaiertje in
de opening.
3. Druk het schroevendraaiertje naar
beneden zodat de hefboom vrijkomt;
beweeg de keuzehendel uit de
parkeerstand.
4. Breng het paneeltje aan.
85
Versnellingsbak/transmissie
WERKING
Schijfremmen
Natte remschijven hebben een lagere
wrijvingscoëfficiënt. Druk na het verlaten
van een wasstraat het rempedaal even
voorzichtig in om de waterfilm op de
remschijven te laten verdampen.
ABS
WAARSCHUWING
ABS is niet bedoeld om de
bestuurder te ontheffen van zijn
plicht om tijdens het rijden
voorzichtig en oplettend te zijn.
Het ABS voorkomt dat de wielen
blokkeren, zelfs tijdens krachtig remmen,
waardoor de auto in noodsituaties volledig
bestuurbaar en stabiel blijft.
TIPS VOOR RIJDEN MET ABS
Wanneer het ABS in werking is, pulseert
het rempedaal. Dit is normaal. Blijf het
rempedaal indrukken.
Het ABS voorkomt geen gevaren die
ontstaan wanneer:
u te weinig afstand ten opzichte van
voor u rijdend verkeer houdt.
de auto te maken krijgt met
aquaplaning.
u bochten te snel neemt.
het wegdek slecht is.
PARKEERREM
Handrem aantrekken
E66567
WAARSCHUWING
Controleer of de handrem is
aangetrokken voordat u de hefboom
vrijzet.
N.B.: Druk de knop niet in wanneer u de
handrem aantrekt.
1. Druk het rempedaal stevig in.
2. Trek de handremhefboom zo ver
mogelijk naar boven.
Op een helling parkeren
Wanneer u op een helling moet parkeren
met de voorzijde van de wagen
hellingopwaarts, schakel dan de eerste
versnelling in en draai dan de voorwielen
van de trottoirband af. Wanneer u op een
helling moet parkeren met de voorzijde van
de wagen hellingafwaarts, schakel dan de
achteruit in en draai dan de voorwielen
naar de trottoirband toe.
Handrem vrijzetten
1. Druk het rempedaal stevig in.
2. Trek de handremhefboom lichtjes aan,
druk de knop in en druk de hefboom
naar beneden.
86
Remmen
WERKING
Elektronisch
Stabiliteitsprogramma (ESP)
WAARSCHUWING
Het systeem is niet bedoeld om de
bestuurder te ontheffen van zijn
plicht om tijdens het rijden
voorzichtig en oplettend te zijn.
E72903
A
A
A
B
B
B
B
Zonder ESPA
Met ESPB
Het systeem ondersteunt de stabiliteit van
de auto wanneer deze dreigt uit te breken.
Dit wordt bewerkstelligd door de wielen
afzonderlijk af te remmen en door het
motorkoppel zo nodig te verlagen.
Het systeem zorgt ook voor een betere
tractieregeling door het motorkoppel te
verlagen wanneer de wielen bij het
accelereren beginnen door te draaien. Het
verbetert de mogelijkheden om op gladde
wegdekken of losse oppervlakken op te
trekken en het verbetert het comfort door
wielspin in haarspeldbochten te beperken.
Waarschuwingslamp
stabiliteitsregeling (ESP)
Wanneer het systeem tijdens het rijden
wordt geactiveerd, knippert de lamp. Zie
Waarschuwings- en indicatielampen
(bladzijde 52).
Noodremassistent
WAARSCHUWING
Het systeem is niet bedoeld om de
bestuurder te ontheffen van zijn
plicht om tijdens het rijden
voorzichtig en oplettend te zijn.
Het systeem kan een noodstopsituatie
herkennen aan de snelheid waarmee u het
rempedaal indrukt. Het zorgt voor
maximale remdruk zolang het rempedaal
wordt ingedrukt. Het systeem kan de
remweg in kritieke situaties verkorten.
GEBRUIK MAKEN VAN
STABILITEITSREGELING
E94885
Druk de schakelaar in en houd deze één
seconde ingedrukt. Het lampje in de
schakelaar gaat branden.
87
Stabiliteitsregeling
Druk de schakelaar opnieuw in om het
systeem in te schakelen. Telkens wanneer
u het contact aan zet wordt het systeem
automatisch ingeschakeld.
Voor locatie: Zie In één oogopslag
(bladzijde 8).
88
Stabiliteitsregeling
WERKING
WAARSCHUWING
Ondanks de parkeerhulp bent u
verplicht voorzichtig en aandachtig
te rijden.
LET OP
Uitvoeringen met een trekhaakmodule
die niet door ons is goedgekeurd,
kunnen obstakels niet correct
detecteren.
Bij zware regenval of andere
omstandigheden waardoor
verstorende reflecties ontstaan is het
mogelijk dat de sensoren bepaalde
voorwerpen niet 'zien'.
De sensoren kunnen voorwerpen met
een oppervlak de ultrasone
geluidsgolven absorberen niet 'zien'.
De parkeerhulp detecteert geen
obstakels die van de wagen af
bewegen. Deze worden alleen kort
nadat zij opnieuw naar de wagen toe
bewegen gedetecteerd.
Wees bijzonder voorzichtig wanneer
u met een gemonteerde
trekhaakkogel of accessoires zoals
een fietsdrager achteruitrijdt, omdat de
parkeersensor alleen de afstand vanaf de
bumper tot het obstakel meet.
Wanneer u een hogedrukspuit
gebruikt om uw auto te wassen, spuit
dan kort op de sensoren vanaf een
afstand van niet minder dan 20 centimeter
(8 inch).
N.B.: Bij wagens met een afneembare
trekhaakkoppeling wordt de parkeerhulp
automatisch uitgeschakeld wanneer een
van de aanhangerlampen (of verlichting)
wordt aangesloten op de 13 pins
stekkerdoos via een door ons goedgekeurde
trekhaakmodule.
N.B.: Houd de sensoren vrij van vuil, ijs en
sneeuw. Reinig de sensoren niet met
scherpe voorwerpen.
N.B.: Wanneer de parkeerhulp een signaal
registreert dat op dezelfde frequentie wordt
uitgezonden als de sensoren gebruiken, of
wanneer de auto maximaal is beladen, kan
een vals signaal worden gegeven.
N.B.: De buitenste sensoren kunnen de
zijmuren van een garage detecteren.
Wanneer de afstand tussen de buitenste
sensor en de muur gedurende drie seconden
constant blijft, wordt het akoestisch signaal
uitgeschakeld. Wanneer u doorrijdt, kunnen
de binnenste sensoren objecten achter de
auto detecteren.
GEBRUIK MAKEN VAN DE
PARKEERHULP
Parkeerhulp in- en uitschakelen
N.B.: De parkeerhulp schakelt automatisch
uit wanneer u de motor start of wanneer de
rijsnelheid hoger is dan 16 km/h (10 mph).
N.B.: De sensoren aan de voor- en
achterzijde worden altijd samen in- of
uitgeschakeld.
De parkeerhulp is standaard uitgeschakeld.
Druk de schakelaar op het
instrumentenpaneel in of schakel de
achteruit in om de parkeerhulp in te
schakelen.
Wanneer de parkeerhulp is ingeschakeld,
brandt het lampje in de schakelaar.
Druk nogmaals op de schakelaar om de
functie uit te schakelen.
89
Parkeerhulp
Manoeuvreren met de parkeerhulp
E72902
N.B.: Wanneer een hoge, harde
waarschuwingstoon drie seconden lang
klinkt en het lampje in de schakelaar
knippert, duidt dit op een storing. Het
systeem wordt uitgeschakeld. Laat het
systeem door goed opgeleide monteurs
controleren.
U hoort een onderbroken signaal wanneer
de afstand tussen de achterbumper en een
obstakel ongeveer 150 cm bedraagt, 80
cm tussen een obstakel en de voorbumper
of 50 cm aan de zijkanten. Wanneer de
afstand kleiner wordt, volgen de signalen
elkaar sneller op. Bij een afstand van
minder dan 30 cm klinkt een
ononderbroken signaal.
U hoort een wisselend signaal wanneer de
obstakels aan de voor- en achterzijde
minder dan 30 centimeter van de voor- of
achterbumper zijn verwijderd.
90
Parkeerhulp
ALGEMENE INFORMATIE
WAARSCHUWINGEN
Gebruik bevestigingsriemen die
voldoen aan een norm, bijv. DIN.
Zorg ervoor dat alle losse
voorwerpen goed zijn vastgezet.
Plaats bagage en ander voorwerpen
zo laag mogelijk en zo ver mogelijk
naar voren in de bagageruimte of de
laadruimte.
Rijd niet met geopende achterklep
of achterdeur. Uitlaatgassen kunnen
de auto worden binnengezogen.
Overschrijd niet de maximum voor-
en achterasbelasting voor uw auto.
Zie Voertuigidentificatie (bladzijde
135).
LET OP
Laat geen items in contact komen
met de achterruiten.
Gebruik geen schurende materialen
voor het reinigen van de binnenzijde
van de achterruiten.
Breng geen stickers of labels aan op
de binnenzijde van de achterruiten.
BAGAGEAFDEKKINGEN
LET OP
Leg geen voorwerpen op het
bagageafdekpaneel.
1
2
E72512
DAKREKKEN EN
BAGAGEDRAGERS
Imperiaal
WAARSCHUWINGEN
Wanneer u een imperiaal gebruikt,
kan het brandstofverbruik van uw
auto hoger zijn en kan de
rijkarakteristiek anders zijn.
Wanneer u een imperiaal aanbrengt,
lees dan de instructies van de
fabrikant en volg deze op.
Schakel de stabiliteitsregeling (ESP)
in. Zie Gebruik maken van
stabiliteitsregeling (bladzijde 87).
Breng de spanning van alle banden
op de waarde voor volle belading.
Zie Technische specificatie
(bladzijde 134).
LET OP
Overschrijd de maximum toelaatbare
dakbelasting niet. Zie
Voertuigidentificatieplaatje
(bladzijde 135).
Controleer of de imperiaal goed vastzit en
haal de bevestigingen als volgt aan:
91
Transport
voordat u vertrekt
na 50 kilometer te hebben gereden
met intervallen van 1000 kilometer.
92
Transport
TREKKEN VAN EEN
AANHANGER
WAARSCHUWINGEN
Rijd niet harder dan 100 km/h.
De bandenspanningen moeten
worden vermeerderd met 0,2 bar (3
psi) boven de specificatie. Zie
Technische specificatie (bladzijde 134).
Overschrijd het maximaal
toelaatbaar treingewicht, dat op het
identificatieplaatje van de auto is
vermeld, niet. Zie
Voertuigidentificatieplaatje (bladzijde
135).
LET OP
Overschrijd nooit de maximale
toegestane kogeldruk, d.w.z. het
verticale gewicht op de trekhaakkogel,
van 50 kilogram.
N.B.: Niet alle auto's zijn geschikt of
goedgekeurd voor het aanbrengen van een
trekhaak. Vraag dit eerst bij uw dealer na.
Plaats de lading zo laag mogelijk en
midden op de as(sen) van de aanhanger.
Wanneer u met een onbeladen auto rijdt,
moet de lading in de aanhanger zover
mogelijk in de richting van de
aanhangerkoppeling worden geschoven,
omdat dit voor de beste stabiliteit zorgt.
N.B.: De maximum kogeldruk kunt u vinden
in de originele voertuigdocumenten
(conformiteitsverklaring). Neem eventueel
contact op met uw dealer.
De stabiliteit van de combinatie van auto
en aanhanger is vooral afhankelijk van de
kwaliteit van de aanhanger.
In streken op grotere hoogte boven 1000
meter moet het opgegeven maximaal
toelaatbaar treingewicht met 10% worden
verminderd voor elke extra 1000 meter.
Steile hellingen
WAARSCHUWING
Houd er rekening mee dat de
oplooprem van een aanhanger niet
door het ABS wordt geregeld.
Schakel een versnelling terug voordat u
een steile afdaling bereikt.
TREKHAAK
WAARSCHUWINGEN
Laat de afneembare trekhaakkogel
nooit los in de wagen liggen. Dit
verhoogt de kans op verwondingen
bij een aanrijding.
Het aanbrengen van de afneembare
trekhaakkogel moet bijzonder
zorgvuldig plaatsvinden aangezien
de juiste bevestiging bepalend is voor de
veiligheid van uw wagen en de aanhanger.
E71328
93
Aanhangers trekken
Een 13 pins stekkerdoos en het
bevestigingspunt voor de trekhaakkogel
bevinden zich onder de achterbumper.
Draai de stekkerdoos 90 graden naar
beneden tot hij in zijn eindstand wordt
vergrendeld.
Wanneer de trekhaak niet wordt gebruikt,
berg dan de trekhaakkogel stevig vastgezet
in het bagagecompartiment op. Breng de
dop in de opening aan.
Mechanisme van trekhaakkogel
ontgrendelen
WAARSCHUWING
Gebruik geen gereedschap voor het
aanbrengen of verwijderen van de
afneembare trekhaakkogel. Wijzig
de trekhaakkoppeling niet. Demonteer of
repareer de trekhaakkogel niet.
E71329
2
1
3
1. Verwijder de beschermkap. Breng de
sleutel aan en draai hem rechtsom om
het mechanisme te ontgrendelen.
2. Houd de trekhaakkogel vast. Trek de
draaiknop naar buiten en draai hem
rechtsom totdat hij klikt.
3. Het rode merkteken op kartelwiel moet
tegenover het groene merkteken op de
trekhaakkogel staan.
4. Laat het kartelwiel los. De
trekhaakkogel is nu ontgrendeld.
Trekhaakkogel aanbrengen
1
2
E71330
WAARSCHUWING
Breng de trekhaakkogel alleen aan
wanneer de koppeling volledig is
ontgrendeld.
1. Verwijder de dop.
2. Druk de trekhaakkogel verticaal in de
opening tot hij aangrijpt (1). Houd uw
hand niet in de omgeving van het
kartelwiel.
3. Het groene merkteken op kartelwiel
moet tegenover het groene merkteken
op de trekhaakkogel staan.
4. Draai de sleutel linksom om de
trekhaakkogel te vergrendelen en
verwijder de sleutel (2).
5. Trek de beschermkap van de sleutel
en steek deze in het slot.
94
Aanhangers trekken
Rijden met een aanhanger
E71331
A
B
WAARSCHUWING
Wanneer aan één van onderstaande
voorwaarden niet wordt voldaan,
gebruik dan de trekhaak niet en laat
hem door een deskundige controleren.
Controleer voordat u gaat rijden of de
trekhaakkogel goed is vergrendeld.
Controleer of:
de groene merktekens tegenover elkaar
staan
het kartelwiel (A) correct op de
trekhaakkogel is aangebracht.
of u de sleutel (B) hebt verwijderd.
de trekhaakkogel stevig vastzit. Deze
moet stevig op zijn plaats blijven als er
aan getrokken wordt.
Trekhaakkogel verwijderen
3
1
E71332
2
N.B.: Koppel de aanhanger af.
1. Verwijder de beschermkap. Schuif de
kap op de sleutel. Breng de sleutel aan
en draai hem linksom.
2. Houd de trekhaakkogel vast. Trek de
draaiknop naar buiten en draai hem
rechtsom totdat hij klikt.
3. Verwijder de trekhaakkogel.
4. Laat het kartelwiel los.
Wanneer de trekhaakkogel op deze wijze
wordt ontgrendeld, kan hij ten alle tijde
worden aangebracht.
Rijden zonder aanhanger
WAARSCHUWING
Ontgrendel, om verwondingen te
voorkomen, de trekhaakkogel nooit
wanneer de aanhanger nog is
aangekoppeld.
95
Aanhangers trekken
1. Verwijder de trekhaakkogel.
2. Breng de dop in de opening aan.
Onderhoud
WAARSCHUWING
Verwijder voordat u uw wagen met
een hogedrukreiniger reinigt de
afneembare trekhaakkogel en sluit
de opening met de dop af.
Houd het systeem schoon. Smeer de
lagerpunten, glij-oppervlakken en
vergrendelingskogels met harsvrij vet of
olie. Smeer het slot met grafiet.
Noteer het sleutelnummer. In geval van
verlies kunnen vervangingssleutels onder
vermelding van het sleutelnummer met
vier cijfers bij de fabrikant worden besteld.
96
Aanhangers trekken
ALGEMENE PUNTEN BIJ HET
RIJDEN
Uitvoeringen met een dieselmotor
Wanneer de controlelamp laag
brandstofniveau gaat branden, ga dan zo
spoedig mogelijk tanken. Wanneer u blijft
rijden zonder te gaan tanken, gaat de
motor onregelmatig draaien. Dit duidt erop
dat de brandstoftank bijna leeg is. Ga
onmiddellijk tanken.
INRIJDEN
Banden
WAARSCHUWING
Nieuwe banden hebben een
inlooptijd van ongeveer 500
kilometer. Gedurende deze periode
kan de auto een andere rijkarakteristiek
vertonen.
Remmen en koppeling
WAARSCHUWING
Vermijd indien mogelijk intensief
gebruik van de remmen en de
koppeling gedurende de eerste 150
kilometer in de stad en gedurende de
eerste 1500 kilometer op snelwegen.
Motor
LET OP
Rijd niet te snel gedurende de eerste
1500 kilometer. Varieer uw snelheid
regelmatig en schakel tijdig op. Laat
de motor niet zwoegen.
VOORZORGSMAATREGELEN
VOOR KOUDE
WEERSOMSTANDIGHEDEN
De werking van sommige componenten
en systemen kan worden beïnvloed bij
temperaturen lager dan -30 °C.
DOOR WATER RIJDEN
Door water rijden
LET OP
Rijd alleen door water in noodgevallen
en niet als normaal wordt gereden.
De motor kan beschadigd raken als
water het luchtfilter binnendringt.
In noodgevallen kan de auto door water
worden gereden met een maximale diepte
van 200 mm en een maximale snelheid
van 10 km/u. Tijdens rijden door stromend
water moet extra worden opgelet.
Houd tijdens rijden in water een lage
snelheid aan en zet de auto niet stil. Voer
na het rijden door water de volgende
procedures uit als de situatie dit toelaat:
Trap het rempedaal licht in en
controleer of volledige remwerking
wordt verkregen.
Controleer of de claxon werkt.
Controleer of de verlichting van de auto
volledig werkt.
Controleer de stuurbekrachtiging.
97
Tips voor het rijden
EERSTEHULPSET
Er is ruimte vrijgemaakt in de
bagageruimte.
E87654
GEVARENDRIEHOEK
Er is ruimte in de reservewielkuip.
98
Wat te doen bij pech
ONDERBREKINGS-
SCHAKELAAR
BRANDSTOFTOEVOER
Uitvoeringen met een Duratec
motor
Links stuur
E90981
Rechts stuur
E90982
De brandstoftoevoer kan worden
onderbroken als gevolg van een aanrijding
of plotselinge trillingen (bijvoorbeeld
wanneer u tijdens het parkeren ergens
tegenaan rijdt).
De schakelaar bevindt zich achter het
handschoenenkastje. Open het
handschoenenkastje en maak het leeg.
Druk de zijwanden naar binnen en laat het
handschoenenkastje naar beneden
kantelen.
Schakelaar terugstellen
WAARSCHUWING
Stel de veiligheidsschakelaar niet
terug wanneer u brandstof ruikt of
ziet weglekken.
1. Draai de contactsleutel in de stand 0.
2. Controleer het brandstofsysteem op
lekkage.
99
Staat na een aanrijding
3. Als u geen lekkage hebt geconstateerd,
kunt u de knop op de
veiligheidsschakelaar indrukken.
4. Draai de contactsleutel in de stand II.
Wacht enkele seconden en draai de
sleutel terug in de stand I.
5. Controleer het brandstofsysteem
opnieuw op lekkage.
100
Staat na een aanrijding
EEN ZEKERING VERVANGEN
WAARSCHUWINGEN
Wijzig de elektrische installatie van
de wagen op geen enkele wijze. Laat
reparaties aan de elektrische
installatie en het vervangen van relais en
zekeringen voor hoge stroomsterktes door
een goed opgeleide monteur uitvoeren.
Zet het contact af en schakel alle
stroomverbruikers uit voordat u een
zekering aanraakt of probeert te
vervangen.
LET OP
Breng een vervangingszekering met
hetzelfde vermogen aan als van de
verwijderde zekering.
N.B.: U kunt een doorgeslagen zekering
herkennen aan de gebroken smeltdraad.
N.B.: Alle zekeringen, behalve zekeringen
voor hoge stroomsterkten, zijn
steekzekeringen.
N.B.: Er zit een zekeringentrekker in de
zekeringenkast van de motorruimte.
ZEKERINGLABELS
E90985
A B
CD
ZekeringnummerA
Beveiligde circuitsB
Locatie (L = links en R = rechts)C
Vermogen zekering (ampères)D
Zie instructieboekje
Airbag
ABS
Koplamp, dimlicht
Grootlicht
101
Zekeringen
Mistlampen
Lichtschakelaar
Ruitenwissers
Achterruitwisser
Voorruitverwarming
Achterruitverwarming
Verwarmbare buitenspiegels
Elektrisch verstelbare
buitenspiegels
Elektrisch bedienbare ruiten
Wordt niet gebruikt
Verwarmbare stoelen
Aanjagermotor
Airconditioning
Aansteker
Claxon
Verlichting overdag
Automatische transmissie of
Durashift EST
Motormanagement (diesel) of
katalysator
Startmotor
Audio-installatie of
diagnose-aansluiting
Motormanagement- of
elektronische module
Brandstofpomp
Extra verwarming, gloeibougies
en relais pomp
benzine-injectiesysteem
Accu en laadsysteem
Instrumentengroep, accusaver,
kentekenplaatverlichting,
algemene elektronische module
(GEM)
Stads- en achterlichten
Centrale vergrendeling en claxon
alarminstallatie
Waarschuwingsknipperlichten
en richtingaanwijzers
Laadstroom
102
Zekeringen
Trekhaakmodule
Durashift EST
Remlichten
Achteruitrijlamp
PLAATSEN
ZEKERINGENHOUDERS
Centrale zekeringenkast
De centrale zekeringenkast bevindt zich
achter het handschoenenkastje. Open het
handschoenenkastje en maak het leeg.
Druk de zijwanden naar binnen en laat het
handschoenenkastje naar beneden
kantelen.
103
Zekeringen
SLEEPPUNTEN
Sleepoog, voor
E87280
Het afneembare sleepoog is bevestigd op
de boordkrik in het bagagecompartiment.
Berg het sleepoog altijd in de auto op.
LET OP
Het afneembare sleepoog heeft
linkse schroefdraad. Draai het
linksom in het draadgat.
Werk het paneel los en breng het sleepoog
aan.
AUTO OP VIER WIELEN
SLEPEN
Alle modelvarianten
WAARSCHUWINGEN
Zet het contact aan wanneer uw
auto wordt gesleept. Bij afgezet
contact treedt het stuurslot in
werking en werken de richtingaanwijzers
en de remlichten niet.
WAARSCHUWINGEN
De rem- en stuurbekrachtiging
werken niet, tenzij de motor draait.
Druk het rempedaal harder in en
houd rekening met langere remafstanden
en een zwaarder draaiend stuurwiel.
LET OP
Te veel spanning op de sleepkabel
kan schade toebrengen aan uw en
aan de trekkende wagen.
Bevestig aan het voorste sleepoog
geen sleepstang.
Trek rustig en soepel zonder rukken op.
Uitvoeringen met een Durashift
EST
LET OP
Zet de versnellingsbak in neutraal
wanneer uw auto wordt gesleept.
Uitvoeringen met automatische
transmissie
LET OP
Sleep uw wagen niet met snelheden
hoger dan 50 km/h (30 mph) of over
afstanden van meer dan 50 km (30
mijl).
Wanneer uw wagen met snelheden
boven 50 km/h (30 mph) en over
afstanden van meer dan 50 kilometer
(30 mijl) moet worden gesleept, moet hij
worden getransporteerd terwijl alle vier
wielen vrij zijn van het wegdek.
Bij een mechanisch defect aan de
transmissie moeten de aangedreven
wielen worden opgehesen zodat deze
vrij zijn van het wegdek.
Sleep uw wagen niet achterwaarts.
104
Bergen van de auto
LET OP
Zet de versnellingsbak in neutraal
wanneer uw auto wordt gesleept.
105
Bergen van de auto
ALGEMENE INFORMATIE
Wanneer u uw auto regelmatig laat
onderhouden zal dit de betrouwbaarheid
en de inruilwaarde ten goede komen. Er
staat een groot netwerk van Ford Erkende
Reparateurs ter beschikking die u met hun
professionele expertise ter zijde kunnen
staan. De speciaal opgeleide monteurs zijn
het best gekwalificeerd om het onderhoud
aan uw auto snel en vakkundig uit te
voeren. Bovendien beschikken zij over
gereedschappen en apparatuur die
speciaal zijn ontwikkeld om het onderhoud
aan uw auto uit te voeren.
Naast het normale onderhoud raden wij
aan de volgende extra controles uit te
voeren.
WAARSCHUWINGEN
Zet het contact af voordat u
onderdelen aanraakt of probeert af
te stellen.
Raak onderdelen van het
elektronisch ontstekingssysteem bij
aangezet contact of draaiende motor
niet aan. Het systeem werkt met
hoogspanning.
Zorg dat uw handen en
kledingstukken niet met de
koelventilateur in aanraking kunnen
komen. Onder bepaalde omstandigheden
kan de koelventilateur na het afzetten van
de motor nog enkele minuten blijven
doordraaien.
LET OP
Zorg tijdens het uitvoeren van
onderhoudscontroles dat de
vuldoppen stevig zijn aangebracht.
Dagelijkse controles
Buitenverlichting.
Interieurverlichting.
Waarschuwings- en controlelampen.
Controles bij het tanken
Motoroliepeil. Zie Motorolie
controleren (bladzijde 114).
Remvloeistofpeil. Zie Controle
vloeistofpeil koppeling en
remsysteem (bladzijde 116).
Peil van de ruitensproeiervloeistof. Zie
Ruitensproeiervloeistof
controleren (bladzijde 116).
Bandenspanning (in koude toestand).
Zie Technische specificatie
(bladzijde 134).
Staat van de banden. Zie Verzorging
van banden (bladzijde 132).
Maandelijkse controles
Koelvloeistofpeil (bij koude motor).
Zie Motorkoelvloeistof controleren
(bladzijde 114).
Slangen, leidingen en reservoirs op
lekkage.
Vloeistofpeil stuurbekrachtiging. Zie
Stuurbekrachtigingsvloeistof
controleren (bladzijde 115).
Werking van de airconditioning.
Werking van de parkeerrem.
Werking van de claxon.
Vastzitten van de wielmoeren. Zie
Technische specificatie (bladzijde
134).
106
Onderhoud
DE MOTORKAP OPENEN EN
SLUITEN
De motorkap openen
1. Trek aan de hendel.
2
E90414
2. Trek de motorkap iets omhoog en trek
de veiligheidshaak naar u toe.
5
4
E78143
3. Open de motorkap en ondersteun deze
met de steunstang.
De motorkap sluiten
N.B.: Zorg dat de motorkap goed wordt
gesloten.
Laat de motorkap zakken en vanaf een
hoogte van 20 - 30 cm dichtvallen.
107
Onderhoud
OVERZICHT MOTORRUIMTE - 1,25 L DURATEC-16V (SIGMA)/1,4
L DURATEC-16V (SIGMA)/1,6 L DURATEC-16V (SIGMA)
A B C D FE
GHJ I
E90583
Expansiereservoir
*
: Zie Motorkoelvloeistof controleren (bladzijde 114).A
Vloeistofreservoir remsysteem en koppeling (stuur rechts)
*
: Zie Controle
vloeistofpeil koppeling en remsysteem (bladzijde 116).
B
Motorolievuldop
*
: Zie Motorolie controleren (bladzijde 114).C
Zekeringenkast in motorruimte. Zie Zekeringen (bladzijde 101).D
108
Onderhoud
Vloeistofreservoir remsysteem en koppeling (stuur links)
*
: Zie Controle
vloeistofpeil koppeling en remsysteem (bladzijde 116).
E
Accu: Geen onderhoud nodig.F
Vloeistofreservoir voor de voor- en achterruitsproeiers: Zie
Ruitensproeiervloeistof controleren (bladzijde 116).
G
Luchtfilter: geen onderhoud vereist.H
Motoroliepeilstaaf
*
: Zie Motorolie controleren (bladzijde 114).I
Vloeistofreservoir stuurbekrachtiging: Zie Stuurbekrachtigingsvloeistof
controleren (bladzijde 115).
J
*
De vuldoppen en de motoroliepeilstaaf hebben een felle kleur voor een makkelijke
herkenning.
109
Onderhoud
OVERZICHT MOTORRUIMTE - 1,4 L DURATORQ-TDCI (DV) DIESEL
A B C D FE
GHJ I
E90585
Expansiereservoir
*
: Zie Motorkoelvloeistof controleren (bladzijde 114).A
Vloeistofreservoir remsysteem en koppeling (stuur rechts)
*
: Zie Controle
vloeistofpeil koppeling en remsysteem (bladzijde 116).
B
Motorolievuldop
*
: Zie Motorolie controleren (bladzijde 114).C
Zekeringenkast in motorruimte. Zie Zekeringen (bladzijde 101).D
Vloeistofreservoir remsysteem en koppeling (stuur links)
*
: Zie Controle
vloeistofpeil koppeling en remsysteem (bladzijde 116).
E
Accu: Geen onderhoud nodig.F
110
Onderhoud
Vloeistofreservoir voor de voor- en achterruitsproeiers: Zie
Ruitensproeiervloeistof controleren (bladzijde 116).
G
Luchtfilter: geen onderhoud vereist.H
Motoroliepeilstaaf
*
: Zie Motorolie controleren (bladzijde 114).I
Vloeistofreservoir stuurbekrachtiging: Zie Stuurbekrachtigingsvloeistof
controleren (bladzijde 115).
J
*
De vuldoppen en de motoroliepeilstaaf hebben een felle kleur voor een makkelijke
herkenning.
111
Onderhoud
OVERZICHT MOTORRUIMTE - 1,6 L DURATORQ-TDCI (DV) DIESEL
A B C D FE
GHK IJ
E90586
Expansiereservoir
*
: Zie Motorkoelvloeistof controleren (bladzijde 114).A
Vloeistofreservoir remsysteem en koppeling (stuur rechts)
*
: Zie Controle
vloeistofpeil koppeling en remsysteem (bladzijde 116).
B
Motorolievuldop
*
: Zie Motorolie controleren (bladzijde 114).C
Zekeringenkast in motorruimte. Zie Zekeringen (bladzijde 101).D
Vloeistofreservoir remsysteem en koppeling (stuur links)
*
: Zie Controle
vloeistofpeil koppeling en remsysteem (bladzijde 116).
E
112
Onderhoud
Accu: Geen onderhoud nodig.F
Vloeistofreservoir ruitensproeiers voorruit en achterruit (stuur links): Zie
Ruitensproeiervloeistof controleren (bladzijde 116).
G
Luchtfilter: geen onderhoud vereist.H
Motoroliepeilstaaf
*
: Zie Motorolie controleren (bladzijde 114).I
Vloeistofreservoir stuurbekrachtiging: Zie Stuurbekrachtigingsvloeistof
controleren (bladzijde 115).
J
Vloeistofreservoir ruitensproeiers voorruit en achterruit (stuur rechts): Zie
Ruitensproeiervloeistof controleren (bladzijde 116).
K
*
De vuldoppen en de motoroliepeilstaaf hebben een felle kleur voor een makkelijke
herkenning.
OLIEPEILSTAAF - 1,25 L
DURATEC-16V (SIGMA)/1,4 L
DURATEC-16V (SIGMA)/1,6 L
DURATEC-16V (SIGMA)
E95540
BA
MINA
MAXB
OLIEPEILSTAAF - 1,4 L
DURATORQ-TDCI (DV) DIESEL
E95911
A
B
MINA
MAXB
113
Onderhoud
OLIEPEILSTAAF - 1,6 L
DURATORQ-TDCI (DV) DIESEL
E90983
A B
MINA
MAXB
MOTOROLIE CONTROLEREN
LET OP
Gebruik geen additieven of andere
smeermiddelen. Onder bepaalde
omstandigheden kunnen deze de
motor beschadigen.
N.B.: Het olieverbruik van nieuwe motoren
bereikt zijn normale waarden na ongeveer
5000 kilometer.
Het oliepeil controleren
LET OP
Controleer of het peil tussen de MIN
en de MAX merktekens staat.
N.B.: Controleer het peil voordat de motor
wordt gestart.
N.B.: De auto moet op een vlakke
ondergrond staan.
N.B.: Bij verwarming zet olie uit. Daardoor
kan het oliepeil enkele millimeters boven
het MAX merkteken staan.
Verwijder de oliepeilstaaf en veeg deze
met een schone, niet pluizende doek
schoon. Breng de oliepeilstaaf weer aan
en verwijder hem opnieuw om het oliepeil
te controleren.
Wanneer het peil bij het MIN merkteken
staat, vul dan direct bij.
Bijvullen
WAARSCHUWINGEN
Vul alleen bij wanneer de motor koud
is. Wacht wanneer de motor heet is
tien minuten om de motor te laten
afkoelen.
Verwijder de vuldop niet bij
draaiende motor.
Verwijder de vuldop.
LET OP
Het oliepeil mag niet boven het MAX
merkteken komen te staan.
Vul vloeistof bij die voldoet aan de Ford
specificatie. Zie Technische specificatie
(bladzijde 117).
Draai de vuldop er weer op. Draai hem tot
u sterke weerstand voelt.
MOTORKOELVLOEISTOF
CONTROLEREN
Koelvloeistofpeil controleren
WAARSCHUWING
Voorkom dat de vloeistof in contact
komt met de huid of de ogen. Mocht
dit toch gebeuren, spoel het
betreffende lichaamsdeel dan direct met
veel water schoon en neem contact op
met uw huisarts.
114
Onderhoud
LET OP
Controleer of het peil tussen de MIN
en MAX merktekens staat.
N.B.: Koelvloeistof zet bij verwarming uit.
Daardoor kan het koelvloeistofpeil enkele
millimeters boven het MAX merkteken
staan.
Wanneer het peil bij het MIN merkteken
staat, vul dan direct bij.
Bijvullen
WAARSCHUWINGEN
Vul alleen bij wanneer de motor koud
is. Wacht wanneer de motor heet is
tien minuten om de motor te laten
afkoelen.
Verwijder de vuldop niet bij
draaiende motor.
Verwijder de vuldop niet wanneer de
motor heet is. Laat de motor eerst
afkoelen.
Onverdunde koelvloeistof is
brandbaar en kan ontbranden
wanneer deze wordt gemorst op een
hete uitlaat.
LET OP
In een noodgeval kan water in het
koelsysteem worden bijgevuld om een
tankstation te bereiken. Laat het
systeem zo snel mogelijk door een goed
opgeleide en vakkundige monteur
controleren.
Langdurig gebruik van koelvloeistof
met een incorrecte mengverhouding
kan leiden tot motorschade door
corrosie, oververhitting of bevriezing.
Draai de dop langzaam los. Laat de druk
langzaam ontsnappen terwijl u de dop
losdraait.
LET OP
Het oliepeil mag niet boven het MAX
merkteken komen te staan.
Vul bij met een mengsel van koelvloeistof
en water (50/50) op basis van vloeistof
die voldoet aan de Ford specificatie. Zie
Technische specificatie (bladzijde 117).
STUURBEKRACHTI-
GINGSVLOEISTOF
CONTROLEREN
WAARSCHUWING
Voorkom dat de vloeistof in contact
komt met de huid of de ogen. Mocht
dit toch gebeuren, spoel het
betreffende lichaamsdeel dan direct met
veel water schoon en neem contact op
met uw huisarts.
LET OP
Controleer of het peil tussen de MIN
en MAX merktekens staat.
Wanneer het peil bij het MIN merkteken
staat, vul dan direct bij.
Bijvullen
Verwijder de brandstofdop.
LET OP
Het oliepeil mag niet boven het MAX
merkteken komen te staan.
Vul vloeistof bij die voldoet aan de Ford
specificatie. Zie Technische specificatie
(bladzijde 117).
115
Onderhoud
CONTROLE VLOEISTOFPEIL
KOPPELING EN REMSYSTEEM
WAARSCHUWINGEN
Voorkom dat de vloeistof in contact
komt met de huid of de ogen. Mocht
dit toch gebeuren, spoel het
betreffende lichaamsdeel dan direct met
veel water schoon en neem contact op
met uw huisarts.
Als het vloeistofpeil is gezakt tot de
markering MIN, laat het systeem dan
zo snel mogelijk controleren door een
goed opgeleide monteur.
N.B.: Vervuiling door vuil, water,
petroleumproducten of andere materialen
kunnen leiden tot een defect remsysteem
of dure reparaties.
N.B.: Het remsysteem en het
bedieningsmechanisme van de koppeling
zijn aangesloten op één reservoir.
Vul vloeistof bij die voldoet aan de Ford
specificatie. Zie Technische specificatie
(bladzijde 117).
RUITENSPROEIERVLOEISTOF
CONTROLEREN
N.B.: De ruitensproeiers van de voor- en
achterruit hebben een gemeenschappelijk
reservoir.
Gebruik voor het bijvullen een mengsel van
sproeiervloeistof en water om bevriezing
bij koude weersomstandigheden te
voorkomen en het reinigende effect te
verbeteren. We adviseren alleen
sproeiervloeistof van hoge kwaliteit te
gebruiken.
Raadpleeg de productinstructies voor
informatie over vloeistofverdunning.
116
Onderhoud
TECHNISCHE SPECIFICATIE
Vloeistoffen
Aanbevolen vloeistofSpecificatieOnderdeel
Castrol Engine Oil
*
WSS-M2C913-CMotorolie
Ford of Motorcraft Power
Steering Fluid
WSS-M2C204-A2
Stuurbekrachtigingsvloei-
stof
Motorcraft SuperPlus Antif-
reeze
WSS-M97B44-DAntivries
Ford of Motorcraft Super
DOT 4 remvloeistof
WSS-M6C57-A2Remvloeistof
*
U kunt tevens Ford Engine Oil motorolie of een andere motorolie gebruiken wanneer
deze voldoet aan de specificatie WSS-M2C913-C.
Olie bijvullen: Wanneer geen olie verkrijgbaar is die voldoet aan de specificatie
WSS-M2C913-C, moet u SAE 5W-30 (aanbevolen), SAE 5W-40 (behalve auto's met
E85 brandstof) of SAE 10W-40 gebruiken die voldoet aan de specificatie ACEA A5/B5
(aanbevolen) of ACEA A3/B3. Het gebruik van deze oliën kan tot gevolg hebben dat de
motor minder snel aanslaat, minder vermogen levert, meer brandstof verbruikt en hogere
emissiewaardes heeft.
LET OP
Gebruik geen olie die niet aan de specificaties of eisen voldoet. Het gebruik van
ongeschikte olie kan beschadiging van de motor tot gevolg hebben, hetgeen niet
onder de Ford Garantie valt.
N.B.: Wanneer de auto wordt gebruikt bij temperaturen onder -20°C, mag u geen SAE
10W-40 motorolie gebruiken.
Castrol motorolie wordt aanbevolen.
E115472
Inhouden
Inhoud in liter (gallons)Nr.Variant
MAX-merktekenStuurbekrachtigingAlle
117
Onderhoud
Inhoud in liter (gallons)Nr.Variant
2,5
Sproeiersysteem voor de
voorruit en de achterruit
Alle
45BrandstoftankBenzine
43BrandstoftankDiesel
3,75
Smeersysteem van de
motor - inclusief oliefilter
(EFL500)
1,25 l Duratec
3,8
Smeersysteem van de
motor - inclusief oliefilter
(EFL10)
1,25 l Duratec
3,5
Smeersysteem van de
motor - exclusief oliefilter
1,25 l Duratec
5Motorkoelsysteem1,25 l Duratec
3,75
Smeersysteem van de
motor - inclusief oliefilter
(EFL500)
1,4 l Duratec
3,8
Smeersysteem van de
motor - inclusief oliefilter
(EFL10)
1,4 l Duratec
3,5
Smeersysteem van de
motor - exclusief oliefilter
1,4 l Duratec
5Motorkoelsysteem1,4 l Duratec
4,1
Smeersysteem van de
motor - inclusief oliefilter
(EFL10)
1,6 l Duratec
4,25
Smeersysteem van de
motor - inclusief oliefilter
(EFL600)
1,6 l Duratec
3,75
Smeersysteem van de
motor - exclusief oliefilter
1,6 l Duratec
5Motorkoelsysteem1,6 l Duratec
3,8
Smeersysteem van de
motor - inclusief oliefilter
1,4 l DuraTorq-TDCi
118
Onderhoud
Inhoud in liter (gallons)Nr.Variant
3,4
Smeersysteem van de
motor - exclusief oliefilter
1,4 l DuraTorq-TDCi
5,5Motorkoelsysteem1,4 l DuraTorq-TDCi
3,85
Smeersysteem van de
motor - inclusief oliefilter
1,6 l DuraTorq-TDCi
3,45
Smeersysteem van de
motor - exclusief oliefilter
1,6 l DuraTorq-TDCi
6Motorkoelsysteem1,6 l DuraTorq-TDCi
119
Onderhoud
REINIGEN VAN BUITENZIJDE
AUTO
WAARSCHUWING
Wanneer de auto tijdens het wassen
in een autowasserette in de was
wordt gezet, verwijder dan de was
van de voorruit.
LET OP
Controleer eerst de geschiktheid van
de autowasserette voor uw auto,
voordat u van de autowasserette
gebruik maakt.
Sommige wasinstallaties maken
gebruik van water onder hoge druk.
Hierdoor kunnen sommige onderdelen
van uw auto worden beschadigd.
Verwijder de antenne voordat u een
automatische wasstraat inrijdt.
Schakel de aanjager uit om te
voorkomen dat deeltjes was zich in
het luchtfilter vastzetten.
Wij raden aan uw auto met een spons en
handwarm water en autoshampoo te
wassen.
Koplampen reinigen
LET OP
Gebruik geen scherpe voorwerpen,
schurende reinigingsmiddelen of
oplossingen op alcoholische of
chemische basis om de koplampglazen te
reinigen.
Veeg de koplampglazen niet schoon
wanneer ze droog zijn.
Achterruit reinigen
LET OP
Gebruik geen scherpe voorwerpen,
schurende reinigingsmiddelen of
chemische oplossingen op de
binnenzijde van de achterruit te reinigen.
Gebruik een schone, niet pluizende doek
of een vochtige zeem om de binnenzijde
van de achterruit te reinigen.
Chromen onderdelen reinigen
LET OP
Gebruik geen schuurmiddelen of
chemische oplosmiddelen. Gebruik
een zeepoplossing.
Onderhoud van de lak
LET OP
Poets de auto niet in de felle zon.
Voorkom dat polish op kunststof
oppervlakken komt. Dit laat zich
moeilijk verwijderen.
Breng geen polish op de voor- en
achterruit aan. Dit heeft een lawaaiige
werking van de ruitenwissers tot
gevolg; bovendien kunnen de ruiten dan
niet goed worden drooggeveegd.
Wij raden u aan de lak één- of tweemaal
per jaar in de was te zetten.
120
Verzorging van de auto
REINIGEN VAN BINNENZIJDE
AUTO
Veiligheidsgordels
WAARSCHUWINGEN
Gebruik voor het reinigen geen
schurende middelen of chemische
oplosmiddelen.
Let er op dat geen vocht in het
oprolmechanisme komt.
Reinig de veiligheidsgordels met een
interieurreiniger of water met een zachte
spons. Laat de veiligheidsgordels op een
natuurlijke manier drogen. Gebruik geen
haardroger o.i.d.
Instrumentenpaneelschermen,
LCD-schermen, radioschermen
WAARSCHUWING
Gebruik voor het reinigen geen
schurende middelen, oplosmiddelen
op basis van alcohol of chemische
oplosmiddelen.
Achterruiten
LET OP
Gebruik geen schurende materialen
voor het reinigen van de binnenzijde
van de achterruiten.
Breng geen stickers of labels aan op
de binnenzijde van de achterruiten.
KLEINE LAKSCHADE
REPAREREN
LET OP
Verwijder onmiddellijk ogenschijnlijk
onschadelijke substanties van het
lakwerk (bijvoorbeeld uitwerpselen
van vogels, boomsappen, dode insecten,
teervlekken, wegenzout en industriële
neerslag).
Lakbeschadigingen door steenslag of
kleine krasjes moeten zo spoedig mogelijk
worden hersteld. Uw Ford dealer heeft een
grote keuze aan producten. Lees en volg
nauwkeurig de instructies van de fabrikant
op.
121
Verzorging van de auto
STARTEN MET
HULPSTARTKABELS
LET OP
Verbind alleen accu's met dezelfde
nominale spanning met elkaar.
Gebruik altijd hulpstartkabels met
geïsoleerde klemmen en een
voldoende dikke kern.
Koppel de ontladen accu niet los van
de elektrische installatie van de auto.
Hulpstartkabels aansluiten
E90587
A
B
D
C
Auto met de lege accuA
Auto met de hulpaccuB
Positieve hulpstartkabelC
Negatieve hulpstartkabelD
122
Accu van de auto
Uitvoeringen met een benzinemotor
LET OP
Sluit de kabel niet aan op de
minpool () van de ontladen accu.
Zorg ervoor dat de hulpstartkabels
niet met draaiende onderdelen van
de motor in aanraking kunnen komen.
1. Plaats de auto's zodanig dat ze elkaar
niet raken.
2. Zet het contact van beide wagens af
en schakel alle stroomverbruikers uit.
3. Verbind de plus (+) pool van auto A
met de plus (+) pool van auto B (kabel
C).
4. Verbind de min (-) pool van auto B met
het motorblok of een motorsteun van
auto A (kabel D), zover mogelijk van
de accu vandaan.
Uitvoeringen met een dieselmotor
LET OP
Sluit de kabel niet aan op de
minpool () van de ontladen accu.
Zorg ervoor dat de hulpstartkabels
niet met draaiende onderdelen van
de motor in aanraking kunnen komen.
1. Plaats de auto's zodanig dat ze elkaar
niet raken.
2. Zet het contact van beide wagens af
en schakel alle stroomverbruikers uit.
3. Verbind de plus (+) pool van auto A
met de plus (+) pool van auto B (kabel
C).
4. Verbind de min (-) pool van auto B met
de turbocompressor van auto A (kabel
D).
Motor starten
1. Start de motor van auto B en laat deze
met een matig hoog toerental draaien.
2. Start de motor van auto A.
3. Laat beide motoren minimaal drie
minuten draaien alvorens de kabels los
te koppelen.
LET OP
Schakel de koplampen tijdens het
loskoppelen van de hulpstartkabels
niet in. Door de spanningspiek kunnen
de gloeilampen doorbranden.
Koppel de kabels in omgekeerde volgorde
los.
123
Accu van de auto
ALGEMENE INFORMATIE
LET OP
Gebruik uitsluitend banden en velgen
met de goedgekeurde maat. Het
gebruik van andere maten kan
beschadiging van de auto tot gevolg
hebben en maakt de typegoedkeuring
ongeldig.
Wanneer u banden monteert met een
andere diameter dan de in de fabriek
gemonteerde banden, duidt de
snelheidsmeter de snelheid niet correct
meer aan. Breng uw auto naar uw dealer
en laat het motor managementsysteem
opnieuw programmeren.
Op de B-stijl bij het bestuurdersportier
bevindt zich een tabel met de
bandenspanning.
Controleer bij koude banden de
bandenspanning bij een temperatuur
waarin u gaat rijden.
Bandenspanningen
WAARSCHUWING
Als de auto wordt gebruikt met een
lading op het dak of volledig beladen
is, dan moeten alle banden op de
spanningswaarde voor volle belading
worden gebracht.
Normale spanning van de banden verbetert
het rijcomfort, maar het beïnvloedt de
rijkarakteristiek en het brandstofverbruik
van de auto.
Voor optimale dynamische prestaties is de
aanbevolen bandenspanning van de
voorbanden 2,4 bar (35 psi) en van de
achterbanden 2,2 bar (32 psi).
EEN WIEL VERVANGEN
Wielslotmoeren
Na het overleggen van het certificaat met
het referentienummer kunt u bij uw Ford
dealer een vervangings dopsleutel en
vervangings wielslotmoeren verkrijgen.
Uitvoeringen met een
ruimtebesparend reservewiel
WAARSCHUWINGEN
Wanneer het reservewiel afwijkt van
de andere gemonteerde wielen,
moet u zich aan de volgende regels
houden:
Rijd niet harder dan 80 km/h.
Leg zo kort mogelijke afstanden af.
Monteer nooit meer dan één
reservewiel tegelijk.
Monteer op dit type wiel geen
sneeuwketting.
N.B.: De auto kan enige ongewone
rij-eigenschappen vertonen.
Boordkrik
WAARSCHUWINGEN
De boordkrik waarmee uw auto
wordt geleverd mag alleen worden
gebruikt voor het wisselen van een
wiel in noodsituaties.
Controleer, voordat u de boordkrik
gebruikt, of deze niet beschadigd of
vervormd is en of de schroefdraad
gesmeerd en vrij van verontreinigingen is.
U mag nooit iets tussen de krik en de
grond of de krik en de auto plaatsen.
124
Velgen en banden
N.B.: Auto's met een bandenreparatieset
zijn niet uitgerust met een boordkrik en een
wielmoersleutel.
Het verdient aanbeveling een hydraulische
garagekrik te gebruiken wanneer u bijv. de
zomerbanden door winterbanden vervangt.
N.B.: Gebruik een krik met een minimum
hefvermogen van 1,5 ton en een krikkop met
een diameter van minimaal 80 mm.
De krik, de wielmoersleutel, het
afneembare sleepoog en de
wieldopverwijderaar zijn aangebracht in
de reservewielkuip.
Kriksteunpunten
LET OP
Gebruik alleen de aangegeven
kriksteunpunten. Wanneer u andere
punten gebruikt kan dit de carrosserie,
de stuurinrichting, de wielophanging, de
motor, het remsysteem of de
brandstofleidingen beschadigen.
E92658
A
B
Alleen voor gebruik in noodsituatiesA
OnderhoudB
125
Velgen en banden
E93184
A
Uitsparingen in de dorpels A duiden de
kriksteunpunten aan.
E92932
E93020
N.B.: Wanneer uw auto is uitgerust met
zijskirts, verwijder dan het paneel voordat u
de boordkrik aanbrengt.
Wielmoersleutel monteren
Type 1
WAARSCHUWING
Let erop dat uw vingers niet vast
komen te zitten wanneer de
verlenging van de wielmoersleutel in
de originele positie wordt teruggebracht.
N.B.: Zorg dat de wielmoersleutel volledig
is verlengd.
Verleng de wielmoersleutel.
Type 2
LET OP
Het afneembare sleepoog heeft
linkse schroefdraad. Draai het
linksom om het vast te zetten. Zorg
ervoor dat het sleepoog volledig wordt
vastgezet.
E122502
Steek het afneembare sleepoog in de
wielmoersleutel.
126
Velgen en banden
Wieldop verwijderen
Type 1
Steek het platte einde van de
wielmoersleutel tussen de velg en de
wieldop en verwijder de wieldop
voorzichtig.
Type 2
E122314
2
1
1. Breng de wieldopverwijderaar aan.
2. Verwijder de wieldop.
N.B.: Zorg dat de wieldopverwijderaar
onder een rechte hoek ten opzichte van de
wieldop wordt aangetrokken.
Een wiel verwijderen
WAARSCHUWINGEN
Parkeer uw auto zodanig dat u noch
het verkeer hinder ondervinden of
gevaar lopen.
Zet een gevarendriehoek neer.
Zorg ervoor dat de auto met de
wielen in de rechtuitstand op een
stevige, vlakke ondergrond staat.
WAARSCHUWINGEN
Schakel het contact uit en schakel
de parkeerrem in.
Schakel de eerste versnelling of de
achteruit in wanneer uw auto is
uitgerust met een handgeschakelde
versnellingsbak. Is de auto met een
automatische transmissie uitgerust,
selecteer dan de stand 'P'.
Wanneer uw auto is uitgerust met
een Durashift EST transmissie,
schakel dan een versnelling in
voordat u het contact afzet.
Laat de inzittenden uitstappen.
Blokkeer het diagonaal
tegenoverliggende wiel met een
geschikt blok hout of een wielkeg.
Let erop dat bij richting gebonden
banden de pijlen in de draairichting
wijzen wanneer de auto vooruit rijdt.
Wanneer een reservewiel moet worden
gemonteerd waarvan de pijlen
tegengesteld aan de draairichting wijzen,
laat dan de band zo spoedig mogelijk door
een deskundige in de juiste richting
monteren.
Voer geen werkzaamheden uit onder
een auto die alleen door een krik
wordt ondersteund.
Zorg dat de krikvoet vlak op de grond
en verticaal onder het opkrikpunt
staat.
LET OP
Leg lichtmetalen velgen niet met de
buitenzijde op de grond, hierdoor
wordt de lak beschadigd.
N.B.: Het reservewiel bevindt zich onder het
vloerpaneel in de bagageruimte.
127
Velgen en banden
E121887
1
2
1. Breng de dopsleutel voor de slotmoer
aan.
2. Draai de wielmoeren een slag los.
3. Breng de krik op de flens aan.
4. Verleng de krik tot de voet van de krik
vlak op de grond en verticaal onder het
opkrikpunt staat.
5. Krik de auto op tot de band vrij is van
de grond.
6. Verwijder de wielmoeren en het wiel.
Een wiel aanbrengen
WAARSCHUWINGEN
Gebruik uitsluitend banden en velgen
met de goedgekeurde maat. Het
gebruik van andere maten kan
beschadiging van de auto tot gevolg
hebben en maakt de typegoedkeuring
ongeldig. Zie Technische specificatie
(bladzijde 134).
WAARSCHUWINGEN
Laat geen run flat banden monteren
als de auto hiermee oorspronkelijk
niet was uitgerust. Raadpleeg uw
dealer voor meer informatie over de
geschiktheid van banden.
Let erop dat bij richting gebonden
banden de pijlen in de draairichting
wijzen wanneer de auto vooruit rijdt.
Wanneer een reservewiel moet worden
gemonteerd waarvan de pijlen
tegengesteld aan de draairichting wijzen,
laat dan de band zo spoedig mogelijk door
een deskundige in de juiste richting
monteren.
LET OP
Bevestig lichtmetalen velgen niet met
moeren die voor stalen velgen zijn
bestemd.
N.B.: Zorg ervoor dat de contactvlakken
tussen de velg en de naaf vrij zijn van
vreemde voorwerpen.
N.B.: Zorg ervoor dat de conische zijde van
de wielmoeren naar de velg zijn gekeerd.
1. Breng het wiel aan.
2. Draai de wielmoeren handvast aan.
3. Breng de dopsleutel voor de slotmoer
aan.
128
Velgen en banden
1 2
3
4
E90589
4. Zet de wielmoeren in de aangegeven
volgorde voorlopig vast.
5. Laat de auto zakken en verwijder de
krik.
6. Draai de wielmoeren in de aangegeven
volgorde definitief vast. Zie
Technische specificatie (bladzijde
134).
7. Breng de wieldop aan met de bal van
uw hand.
BANDENREPARATIESET
Uw auto heeft eventueel geen reservewiel.
In dat geval is er een bandenreparatieset
aan boord, waarmee u één lekke band kunt
repareren.
De bandenreparatieset bevindt zich in de
reservewielkuip.
Algemene informatie
WAARSCHUWINGEN
Afhankelijk van het type en de
omvang van de beschadiging kunnen
sommige banden slechts gedeeltelijk
of soms geheel niet worden gedicht. Een
te lage bandenspanning kan het
weggedrag van de auto beïnvloeden,
waardoor u de macht over het stuur kunt
verliezen.
Gebruik de bandenreparatieset niet
wanneer de band al beschadigd is
door het rijden met een te lage
bandenspanning.
Gebruik de bandenreparatieset niet
bij run flat banden.
Probeer geen andere lekken te
dichten dan zichtbare lekken in het
loopvlak van de band.
Probeer geen lekken te dichten in de
bandwang.
Met de bandenreparatieset kunt u de
meeste gaatjes dichten [tot een diameter
van zes millimeter], waarna u tijdelijk
verder kunt rijden.
Let op het volgende bij het gebruik van de
set:
Rijd voorzichtig en maak geen
plotselinge stuurbewegingen, vooral
wanneer de auto zwaar is beladen of
tijdens het rijden met een aanhanger.
De set zorgt voor een tijdelijke
reparatie, waardoor u uw reis tot de
volgende dealer of bandenspecialist
kunt voortzetten, of een afstand van
maximaal 200 km (125 mijl) kunt
afleggen.
Rijd niet sneller dan maximaal
80 km/u (50 mph).
129
Velgen en banden
Houd de set buiten het bereik van
kinderen.
Gebruik de set bij
omgevingstemperaturen van 30 °C
tot +70 °C.
Gebruik van de bandenreparatieset
WAARSCHUWINGEN
Samengeperste lucht kan zich
gedragen als een explosief of
drijfmiddel.
Laat de bandenreparatieset tijdens
het gebruik nooit onbeheerd achter.
LET OP
Laat de compressor niet langer dan
10 minuten draaien.
N.B.: Gebruik de bandenreparatieset alleen
bij auto's die ermee zijn uitgerust.
Parkeer uw auto zodanig langs de kant
van de weg dat u het verkeer niet
belemmert en dat u in staat bent de
set te gebruiken zonder in gevaar te
komen.
Trek, zelfs wanneer u op een vlakke
ondergrond geparkeerd staat, de
handrem aan om te waarborgen dat
de auto niet in beweging kan komen.
Probeer geen vreemde voorwerpen,
zoals spijkers of schroeven, uit de band
te verwijderen.
Laat, wanneer u de set gebruikt, de
motor draaien, maar niet wanneer de
auto in een gesloten of slecht
geventileerde ruimte staat (bijv. in een
gebouw). Zet in dergelijke gevallen de
compressor aan zonder de motor te
starten.
Vervang de fles met het afdichtmiddel
door een nieuwe voordat de
houdbaarheidsdatum (zie de
bovenzijde van de fles) is bereikt.
Informeer andere gebruikers van de
auto dat de band tijdelijk is gerepareerd
met de bandenreparatieset en stel hen
op de hoogte van de speciale
rijvoorschriften.
Band oppompen
WAARSCHUWINGEN
Controleer de bandwang voordat u
het afdichtmiddel in de band pompt.
Wanneer u scheuren, knobbels of
dergelijke ziet, probeer dan niet de band
op te pompen.
Ga niet vlak naast de band staan
wanneer de compressor draait.
Sla de bandwang gade. Wanneer u
scheuren, knobbels en dergelijke ziet
verschijnen, schakel dan de
compressor uit en laat de lucht met behulp
van het drukregelventiel ontsnappen I. Rijd
niet verder met deze band.
Het afdichtmiddel bevat natuurlijk
latex. Voorkom contact met huid,
ogen of kleding. Mocht dit toch
gebeuren, spoel het betreffende
lichaamsdeel dan direct met veel water
schoon en neem contact op met uw
huisarts.
Wanneer de bandenspanning binnen
10 minuten lager wordt dan 1,8 bar
(26 psi), kan de band ernstig zijn
beschadigd, waardoor een tijdelijke
reparatie onmogelijk is. Vervolg in een
dergelijk geval uw reis niet met deze band.
130
Velgen en banden
E102881
A
B
C
D
E
F
G
H
I
LabelA
Fles afdichtmiddelB
Slang voor fles afdichtmiddelC
FlessenhouderD
DrukmeterE
Stekker met kabelF
CompressorschakelaarG
SlangreparatiesetH
AflaatklepI
1. Verwijder de bandenreparatieset uit de
verpakking.
2. Trek het label A waarop de maximaal
toelaatbare snelheid van 80 km/u
vermeld staat van de fles
afdichtmiddel en maak het binnen het
gezichtsveld van de bestuurder vast op
het instrumentenpaneel. Het label mag
niets belangrijks aan het oog
onttrekken.
3. Haal de slang H met de aflaatklep I en
de stekker met kabel F uit de set.
4. Sluit de slang H met de aflaatklep I aan
op de fles afdichtmiddel B.
5. Zet de fles afdichtmiddel K in de
flessenhouder D.
6. Draai het ventieldopje van de
beschadigde band af.
7. Schroef de slang C van de fles
afdichtmiddel stevig op het ventiel van
de beschadigde band.
8. Zorg dat de compressorschakelaar G
in stand 0 staat.
9. Sluit de stekker F aan op de aansluiting
van de aansteker of het extra elektrisch
aansluitpunt. Zie Aansteker (bladzijde
71).
10. Start de motor.
11. Zet de compressorschakelaar G in
stand 1.
12. Pomp de band niet langer dan 10
minuten op voor een minimale druk
van 1,8 bar en een maximum druk van
3,5 bar. Zet de compressorschakelaar
G in de stand 0 en controleer de
huidige bandenspanning met de
drukmeter E.
N.B.: Als de bandenspanning van 1,8 bar
niet bereikt wordt, niet doorgaan.
N.B.: Wanneer het afdichtmiddel in de band
wordt gepompt, kan de druk toenemen tot
6 bar (87 psi) maar deze neemt na ca. 30
seconden weer af.
131
Velgen en banden
13. Neem de stekker F uit de aansluiting
van de aansteker of het extra
elektrisch aansluitpunt.
14. Schroef de slang C snel van het
bandenventiel. Draai het ventieldopje
vast.
15. Laat de fles met afdichtmiddel B in
de flessenhouder D zitten.
16. Zorg dat de set veilig opgeborgen
wordt, maar makkelijk bereikbaar is.
De set kan weer nodig zijn wanneer u
de bandenspanning controleert.
17. Ga onmiddellijk ongeveer drie
kilometer (twee mijl) rijden, zodat het
afdichtmiddel het lek kan afdichten.
WAARSCHUWING
Wanneer u heftige trillingen,
onbalans in het stuurwiel of lawaai
tijdens het rijden waarneemt, minder
dan snelheid en rijd voorzichtig naar een
plaats waar u veilig kunt stoppen.
Controleer de band en de bandenspanning
opnieuw. Wanneer de bandenspanning
lager is dan 1 bar (14.7 psi) of wanneer er
scheuren, knobbels of dergelijke zichtbaar
zijn, hervat dan uw reis niet met deze band.
18. Stop na ongeveer drie kilometer
(twee mijl) te hebben gereden.
Controleer en corrigeer zo nodig de
spanning van de beschadigde band.
19. Breng de set aan en lees de
bandenspanning af van de drukmeter
E.
20. Breng de band op de gespecificeerde
bandenspanning. Zie Technische
specificatie (bladzijde 134).
21. Als de band de correcte
bandenspanning heeft, zet dan de
compressorschakelaar G in stand 0,
verwijder de stekker F uit de
aansluiting, draai de slang C los en
draai de ventieldop vast.
22. Laat slang C en H aangesloten op de
fles afdichtmiddel B en berg de set
veilig op.
23. Rijd naar de dichtstbijzijnde
bandenspecialist om de beschadigde
band te laten vervangen. Vertel,
voordat de band van de velg wordt
afgenomen, de bandenspecialist dat
de band een afdichtmiddel bevat.
Vervang de fles afdichtmiddel B en
slang C zo snel mogelijk na gebruik.
N.B.: Bedenk dat een bandenreparatieset
slechts voor tijdelijke mobiliteit zorgt.
Voorschriften aangaande bandreparatie na
gebruik van de bandenreparatieset kunnen
per land verschillen. Raadpleeg een
bandenspecialist voor advies.
WAARSCHUWING
Voordat u wegrijdt moet de band de
voorgeschreven bandenspanning
hebben. Zie Technische
specificatie (bladzijde 134). Controleer
voortdurend de bandenspanning tot de
band is vervangen.
Lege flessen afdichtmiddel mogen samen
met het huishoudelijk afval worden
afgevoerd. Breng resten afdichtmiddel
naar uw dealer of voer ze af volgens de
lokale richtlijnen.
VERZORGING VAN BANDEN
E70415
132
Velgen en banden
Om ervoor te zorgen dat de banden van de
voor- en achterwielen van uw auto
gelijkmatig slijten en een langere
levensduur hebben, adviseren we de wielen
met regelmatige intervallen tussen 5000
en 10000 kilometer van voor naar achter
en vice versa te wisselen.
LET OP
Laat tijdens het parkeren de
bandwangen niet langs stoepbanden
schuren.
Als u een stoeprand moet oprijden, doe het
dan zo langzaam mogelijk en rijd zo
mogelijk haaks met de wielen het trottoir
op.
Controleer de banden regelmatig op
scheuren, vreemde voorwerpen of
onregelmatige slijtage van het loopvlak.
Ongelijkmatige slijtage kan betekenen dat
de wieluitlijning niet meer aan de
specificaties voldoet.
Controleer iedere twee weken de
bandenspanning (inclusief het reservewiel)
wanneer de banden koud zijn.
GEBRUIK VAN
WINTERBANDEN
LET OP
Controleer of u de velgen met de
winterbanden met het correcte type
wielmoeren hebt bevestigd.
Indien winterbanden zijn gemonteerd,
controleer dan of de bandenspanning
correct is. Zie Technische specificatie
(bladzijde 134).
GEBRUIK VAN
SNEEUWKETTINGEN
WAARSCHUWINGEN
Rijd niet harder dan 50 km/h (30
mhp).
Rijd niet met sneeuwkettingen op
een sneeuwvrij wegdek.
Breng alleen sneeuwkettingen aan
op gespecificeerde banden. Zie
Technische specificatie (bladzijde
134).
LET OP
Wanneer uw auto is uitgerust met
wieldeksels, verwijder deze dan
voordat u sneeuwkettingen monteert.
N.B.: Het ABS blijft normaal werken.
Gebruik alleen sneeuwkettingen met kleine
schakels.
Monteer alleen sneeuwkettingen op de
voorwielen.
Uitvoeringen met
stabiliteitsregeling (ESP)
Uitvoeringen met stabiliteitsregeling (ESP)
kunnen een wat ongebruikelijke
rijkarakteristiek vertonen, hetgeen kan
worden voorkomen door het systeem uit
te schakelen. Zie Gebruik maken van
stabiliteitsregeling (bladzijde 87).
133
Velgen en banden
TECHNISCHE SPECIFICATIE
Aanhaalmoment wielmoeren
Voorgeschreven aanhaalmoment in Nm (lb-
ft)
Uitvoering
110 (81)Alle
Bandenspanning (koude banden)
Tot 80 km/h
Maximaal beladenNormale belasting
BandenmaatUitvoering
AchterVoorAchterVoor
bar (lbf/
in²)
bar (lbf/
in²)
bar (lbf/
in²)
bar (lbf/
in²)
3 (44)3 (44)3 (44)3 (44)175/65 R14Alle
Alle snelheden
Maximaal beladenNormale belasting
BandenmaatUitvoering
AchterVoorAchterVoor
bar (lbf/
in²)
bar (lbf/
in²)
bar (lbf/
in²)
bar (lbf/
in²)
2,8 (41)2,5 (36)2,2 (32)2,4 (35)
185/60 R 14
*
Alle
2,8 (41)2,5 (36)2,2 (32)2,4 (35)195/60 R 15Alle
2,8 (41)2,5 (36)2,2 (32)2,4 (35)195/55 R 16Alle
*
Breng alleen sneeuwkettingen aan op gespecificeerde banden.
134
Velgen en banden
VOERTUIGIDENTIFICA-
TIEPLAATJE
N.B.: Het ontwerp van het
identificatieplaatje kan afwijken van het
getoonde plaatje.
N.B.: De informatie op het
identificatieplaatje is afhankelijk van de
vereisten per land.
E85610
C
B
E
D
A
Voertuig Identificatie NummerA
Maximaal toelaatbare
totaalgewicht
B
Maximaal toelaatbaar
treingewicht
C
Maximum voorasbelastingD
Maximum achterasbelastingE
Het voertuigidentificatienummer (VIN) en
de maximum toelaatbare gewichten zijn
vermeld op een plaatje aan slotzijde
onderin de opening van het rechter
voorportier.
VOERTUIGIDENTIFI-
CATIENUMMER
E87496
Het Voertuig Identificatie Nummer
(chassisnummer) is rechtsvoor naast de
voorstoel in de bodemplaat ingeslagen.
Het is ook op de linkerzijde van het
instrumentenpaneel vermeld.
MOTORNUMMER
Het motornummer is in het motorblok bij
de versnellingsbak linksvoor bij de
radiateur ingeslagen.
135
Voertuigidentificatie
AFMETINGEN
Voertuigafmetingen
E91022
D
E
C
A
B
136
Inhouden en specificaties
Afmetingen in mm
(inches)
AfmetingenNr.
4013Maximale lengteA
1950 of 1963
**
Totale breedte inclusief buitenspiegels
B
1512 - 1543Totale hoogte bij EC rijklaargewichtC
2486WielbasisD
1477 -1487Spoorbreedte, voorE
1435 -1445Spoorbreedte, achterE
*
Auto´s met elektrisch bedienbare buitenspiegels
137
Inhouden en specificaties
Afmetingen trekhaak
C
G
F
D
E
B
A
E90357
Afmetingen in mm
(inches)
AfmetingenNr.
133Bumper achterzijde trekhaakkogelA
12Bevestigingspunt hart trekhaakkogelB
138
Inhouden en specificaties
Afmetingen in mm
(inches)
AfmetingenNr.
869Hart wiel hart trekhaakkogelC
493Hart trekhaakkogel langsbalkD
986Binnenzijde langsbalkE
436Hart trekhaakkogel - hart 1e bevestigingspuntF
721Hart trekhaakkogel - hart 2e bevestigingspuntG
139
Inhouden en specificaties
BELANGRIJKE AUDIO-
INFORMATIE
WAARSCHUWINGEN
Door technische verschillen kunnen
opneembare CDs (CD-R's) en
opnieuw beschrijfbare CDs
(CD-RW's) mogelijk niet correct
functioneren.
Op deze toestellen kunnen CD's
worden afgespeeld die aan de
International Red Book standaard
audiospecificatie voldoen. CDs met
kopieerbeveiliging van sommige
fabrikanten voldoen niet aan deze
standaard; het correct afspelen ervan kan
dan ook niet worden gegarandeerd.
Dual format, dubbelzijdige CD's
(DVD Plus, CD-DVD format), die door
de muziekindustrie worden gebruikt,
zijn dikker dan normale CD's; het correct
afspelen ervan kan dan ook niet worden
gegarandeerd en bovendien kunnen ze
klemraken. CDs met een onregelmatige
vorm en CDs met krasbescherming of
zelfklevende etiketten mogen niet worden
gebruikt. Garantieclaims, waarbij dit type
CD in een audiotoestel wordt aangetroffen
dat voor reparatie wordt aangeboden,
worden niet geaccepteerd.
Alle toestellen behalve Sony CD
(maar niet de 6CD) zijn uitsluitend
bedoeld voor het afspelen van
commercieel geperste 12 cm audio-CD's.
De Sony CD-speler kan 8 cm CD's afspelen
wanneer een door Sony goedgekeurde
adapter is aangebracht (CSA-8).
Het audiotoestel kan worden
beschadigd wanneer voorwerpen als
creditcards of munten in de CD-sleuf
worden geduwd.
Labels op het audiotoestel
E66256
E66257
CD etiketten
Audio-CD
E66254
MP3
E66255
140
Inleiding audio-installatie
OVERZICHT AUDIO-INSTALLATIE
6000CD
A
B
C
D
E
O
G
N
E138367
F
H
G
M
I
L
J
K
CD selecteren. Zie CD-speler (bladzijde 159).A
CD-sleuf. Zie CD's aanbrengen (bladzijde 159).B
CD uitwerpen. Zie CD's uitwerpen (bladzijde 162). Zie Meerdere CD's
uitwerpen (bladzijde 163).
C
Aan, uit en volumeregeling. Zie Aan/uit toets (bladzijde 148).D
Golfband selecteren. Zie Golfband toets (bladzijde 151).E
Klok. Zie Tijd en datum van de audio-installatie instellen (bladzijde 146).F
Stationsvoorkeuzetoetsen. Zie Voorkeuzetoetsen (bladzijde 151).G
Verkeersberichten. Zie Regeling functie verkeersinformatie (bladzijde 151).H
Oproep aannemen en telefoonmenu. Zie Telefoon (bladzijde 167).I
Opwaarts zoeken. Zie Station afstemtoetsen (bladzijde 153).J
Menu. Zie Bediening van de audio-installatie (bladzijde 149).K
Neerwaarts zoeken. Zie Station afstemtoetsen (bladzijde 153).L
141
Overzicht audio-installatie
Balans- en fade-regeling. Zie Balance/fade (balans links/rechts,
voor/achter) regeling (bladzijde 148).
M
Lage- en hoge-tonenregeling. Zie Bass/treble (lage/hoge tonen) regeling
(bladzijde 148).
N
Extra ingang selecteren. Zie Ingangsaansluiting (AUX IN) (bladzijde 164).O
6006CDC
E138369
N
J
M
K
L
F
I
H
P
H
O
A
B
D
C
E
G
CD selecteren. Zie CD-speler (bladzijde 159).A
CD-sleuf. Zie CD's aanbrengen (bladzijde 159).B
CD uitwerpen. Zie CD's uitwerpen (bladzijde 162). Zie Meerdere CD's
uitwerpen (bladzijde 163).
C
CD laden. Zie CD's aanbrengen (bladzijde 159).D
Golfband selecteren. Zie Golfband toets (bladzijde 151).E
Klok. Zie Tijd en datum van de audio-installatie instellen (bladzijde 146).F
Aan, uit en volumeregeling. Zie Aan/uit toets (bladzijde 148).G
Stationsvoorkeuzetoetsen. Zie Voorkeuzetoetsen (bladzijde 151).H
Verkeersberichten. Zie Regeling functie verkeersinformatie (bladzijde 151).I
Oproep aannemen en telefoonmenu. Zie Telefoon (bladzijde 167).J
142
Overzicht audio-installatie
Opwaarts zoeken. Zie Station afstemtoetsen (bladzijde 153).K
Menu. Zie Bediening van de audio-installatie (bladzijde 149).L
Neerwaarts zoeken. Zie Station afstemtoetsen (bladzijde 153).M
Balans- en fade-regeling. Zie Balance/fade (balans links/rechts,
voor/achter) regeling (bladzijde 148).
N
Lage- en hoge-tonenregeling. Zie Bass/treble (lage/hoge tonen) regeling
(bladzijde 148).
O
Extra ingang selecteren. Zie Ingangsaansluiting (AUX IN) (bladzijde 164).P
Sony CD
E138370
G
H
I
J
S
R
Q
P
C
D
A
B
E
F
K
M
O
N
L
Scannen. Zie Station afstemtoetsen (bladzijde 153). Zie CD-nummers
scannen (bladzijde 162).
A
Informatie. Zie Werking van de audio-installatie (bladzijde 148). Zie Menu's
audio-installatie (bladzijde 155). Zie CD-speler (bladzijde 159). Zie Storingen
verhelpen audio-installatie (bladzijde 165).
B
Stationsvoorkeuzetoetsen. Zie Voorkeuzetoetsen (bladzijde 151).C
CD-sleuf. Zie CD's aanbrengen (bladzijde 159).D
Klok. Zie Tijd en datum van de audio-installatie instellen (bladzijde 146).E
143
Overzicht audio-installatie
DSP selecteren. Zie Digitale signaalverwerking (DSP) (bladzijde 155).F
Automatisch opslaan. Zie Autostore toets (bladzijde 151).G
Menu. Zie Bediening van de audio-installatie (bladzijde 149).H
Verkeersberichten. Zie Regeling functie verkeersinformatie (bladzijde 151).I
Aan/uit-regeling. Zie Aan/uit toets (bladzijde 148).J
Balans- en fade-regeling. Zie Balance/fade (balans links/rechts,
voor/achter) regeling (bladzijde 148).
K
Oproep beëindigen. Zie Telefoon (bladzijde 167).L
Volumeregeling, navigatietoetsen en keuzetoets.M
Oproep beantwoorden. Zie Telefoon (bladzijde 167).N
Toonregeling. Zie Bass/treble (lage/hoge tonen) regeling (bladzijde 148).O
Telefoonmenu. Zie Telefoon (bladzijde 167).P
Radio en golfband selecteren. Zie Golfband toets (bladzijde 151).Q
Extra ingang en CD selecteren. Zie Ingangsaansluiting (AUX IN) (bladzijde
164). Zie CD-speler (bladzijde 159).
R
CD uitwerpen. Zie CD's uitwerpen (bladzijde 162). Zie Meerdere CD's
uitwerpen (bladzijde 163).
S
144
Overzicht audio-installatie
BEVEILIGINGSCODE
Elk toestel bevat een unieke code die moet
worden ingevoerd voordat het toestel kan
worden gebruikt.
Is de accu losgekoppeld of is het toestel
uit de auto verwijderd geweest, dan moet
de code opnieuw worden ingevoerd
voordat het toestel kan worden gebruikt.
BEVEILIGINGSCODE
VERGETEN
Raakt u uw unieke code kwijt, neem dan
contact op met uw dealer en geef hem de
gegevens van uw audiotoestel en overleg
een identiteitsbewijs.
BEVEILIGINGSCODE
INVOEREN
Verschijnt CODE - - - -, CODE 0000 of
ENTER KEYCODE in het display wanneer
u het audiotoestel inschakelt, dan moet u
met behulp van de
stationsvoorkeuzetoetsen de unieke code
invoeren.
6000CD en 6006CDC
1. Druk meerdere malen op de
voorkeuzetoets 1 totdat het eerste cijfer
van de unieke code in het display
verschijnt.
2. Druk op dezelfde wijze op de
voorkeuzetoetsen 2, 3 en 4 voor de
resterende drie cijfers.
3. Zorg ervoor dat de complete code
correct is voordat u op de
voorkeuzetoets 5 drukt om uw selectie
te bevestigen.
Sony CD
1. Voer de unieke code in met behulp van
de stationsvoorkeuzetoetsen.
2. Maakt u een fout bij het invoeren van
de code, voer de cijfers dan opnieuw in
door de toetsen 0-9 te blijven
gebruiken. Het display gaat van
cijferpositie 1 naar 4 en vervolgens weer
terug.
3. Zorg ervoor dat de complete code
correct is voordat u op de
voorkeuzetoets * of de toets tussen de
navigatietoetsen drukt om uw selectie
te bevestigen.
ONJUISTE BEVEILIGINGSCODE
Maximaal zijn 10 invoerpogingen van de
unieke code toegestaan, met verschillende
consequenties indien u een fout maakt.
Het aantal pogingen wordt in het display
weergegeven.
Wanneer in het display CODE verschijnt,
kan meteen een nieuwe poging worden
gedaan.
Wanneer in het display WAIT 30
verschijnt, wordt het toestel 30 minuten
lang geblokkeerd. Wacht dan tot de timer
tot nul heeft afgeteld. Wanneer CODE in
het display verschijnt, voert u de correcte
code in.
N.B.: Na 10 mislukte pogingen wordt het
toestel permanent uitgeschakeld en wordt
LOCKED in het display weergegeven. Neem
contact op met uw Ford dealer.
145
Beveiliging van uw audio-installatie
TIJD EN DATUM VAN DE
AUDIO-INSTALLATIE
INSTELLEN
6000CD en 6006CDC
Datum en tijd veranderen
Druk op de CLOCK toets om de datum en
tijd weer te geven.
N.B.: Wanneer u binnen 30 seconden na
het indrukken van de CLOCK toets niet op
een andere toets drukt, keert het display
naar de eerdere instelling terug.
1. Gebruik de toets voor opwaarts zoeken
of neerwaarts zoeken om de datum en
de tijd te kiezen die u wenst te
veranderen. De gekozen waarde
knippert in het display.
2. Draai de volumeregeling om de
gekozen datum- of tijdwaarde te
veranderen.
3. Gebruik de toets voor opwaarts zoeken
of neerwaarts zoeken om extra datum-
en tijdwaarden te kiezen die u wenst te
veranderen.
4. Draai de volumeregeling om de
gekozen datum- of tijdwaarde te
veranderen.
5. Druk op de CLOCK toets om de
instelmodus te verlaten en uw
instellingen op te slaan.
N.B.: Wanneer u niet binnen 30 seconden
na het veranderen van een datum- of
tijdwaarde op de CLOCK toets drukt, wordt
het instellen beëindigd en worden de nieuwe
waarden automatisch opgeslagen.
N.B.: Druk op de CLOCK toets en houd deze
langer dan twee seconden ingedrukt om de
uurwaarde voor het instellen van winter- of
zomertijd te selecteren.
12/24 uurs modus
1. Druk enkele malen op de MENU toets
totdat het 12/24 symbool in het display
verschijnt.
2. Gebruik de toets voor opwaarts zoeken
of neerwaarts zoeken om de gewenste
instelling te kiezen.
3. Druk enkele malen op de MENU toets
of laat het menu de functie afbreken
om uw selectie te bevestigen.
Sony CD
Datum en tijd veranderen
1. Druk op de CLOCK toets.
2. Druk op de linker of rechter
navigatietoets totdat de datum- of
tijdwaarde die u wenst te veranderen
in het display knippert.
3. Gebruik de navigatietoets voor
opwaarts zoeken of neerwaarts zoeken
om de gekozen datum- of tijdwaarde
te veranderen.
4. Gebruik de linker of rechter
navigatietoets om extra datum- en
tijdwaarden te kiezen die u wenst te
veranderen. De gekozen waarde
knippert in het display.
5. Herhaal de stappen drie of vier indien
nodig.
6. Druk op de CLOCK toets of de toets
tussen de navigatietoetsen om de
instelmodus te verlaten en uw
instellingen op te slaan.
12/24 uurs modus
1. Druk op de MENU toets.
2. Druk op de navigatietoets voor
opwaarts zoeken of neerwaarts zoeken
totdat het 12/24 symbool in het display
verschijnt.
146
Audiodisplays met tijd- en datumaanduiding
3. Druk op de linker of rechter
navigatietoets om de gewenste
instelling te selecteren.
4. Druk op de MENU toets of de toets
tussen de navigatietoetsen om uw
selectie te bevestigen.
147
Audiodisplays met tijd- en datumaanduiding
AAN/UIT TOETS
Druk op de aan/uit knop. Hierdoor kan het
toestel nog een uur nadat het contact is
afgezet worden gebruikt.
Na een uur schakelt het radiotoestel
automatisch uit.
BASS/TREBLE (LAGE/HOGE
TONEN) REGELING
De bass-functie wordt gebruikt om de
lage-tonenweergave van het audiotoestel
te regelen.
De treble-functie wordt gebruikt om de
hoge-tonenweergave van het audiotoestel
te regelen.
6000CD en 6006CDC
N.B.: Het gekozen niveau wordt in het
display weergegeven.
1. Druk eenmaal op de BASS/TRE toets
voor de lage-tonenweergave en
tweemaal voor de
hoge-tonenweergave.
2. Gebruik de volumeregeling, of bij
bepaalde toestellen de toetsen
opwaarts zoeken of neerwaarts
zoeken, om de gewenste aanpassingen
door te voeren.
Sony CD
N.B.: U kunt deze instellingen afzonderlijk
aanpassen voor CD, radio en Aux.
N.B.: Het gekozen niveau wordt in het
display weergegeven.
1. Druk eenmaal op de TONE toets voor
de lage-tonenweergave en tweemaal
voor de hoge-tonenweergave.
2. Gebruik de navigatietoets opwaarts
zoeken of neerwaarts zoeken om de
gewenste aanpassingen door te
voeren.
BALANCE/FADE (BALANS
LINKS/RECHTS,
VOOR/ACHTER) REGELING
De balansfunctie wordt gebruikt om de
geluidsverdeling tussen de linker en rechter
luidsprekers aan te passen.
De fade-functie wordt gebruikt voor het
aanpassen van de geluidsverdeling van
voor naar achter in auto's die met
luidsprekers achterin zijn uitgerust.
6000CD en 6006CDC
1. Druk eenmaal op de FADE/BAL toets
voor de fade-functie en tweemaal voor
de balansfunctie.
2. Gebruik de volumeregeling, of bij
bepaalde toestellen de toetsen
opwaarts zoeken of neerwaarts
zoeken, om de gewenste aanpassingen
door te voeren.
Sony CD
1. Druk eenmaal op de FAD/BAL toets
voor de fade-functie en tweemaal voor
de balansfunctie.
2. Gebruik de navigatietoetsen opwaarts
of neerwaarts in voor het aanpassen
van de fade-instelling en de
navigatietoetsen links en rechts voor
het aanpassen van de balansinstelling.
Het gekozen niveau wordt in het display
weergegeven.
148
Werking van de audio-installatie
BEDIENING VAN DE AUDIO-
INSTALLATIE
Gebruik de MENU toets om toegang te
verkrijgen tot functies die niet direct via een
van de bedieningstoetsen gekozen kunnen
worden. Druk op de MENU toets voor
functies op het eerste niveau, of op de
MENU toets en houd deze ingedrukt voor
functies op het tweede niveau (niet
leverbaar op Sony of Sony DAB toestellen).
6000CD en 6006CDC
Menufuncties
Tweede niveauEerste niveau
Tijdens alle functiesTijdens het afspelen
van een CD
Tijdens het afspelen
van een cassette
Tijdens radio-
ontvangst
Lokale of algemene
verkeersberichten
Scannen12/24 uurHandmatig
afstemmen
AF
**
Shuffle
AVC
*
Scanfunctie
REGHerhalenMenu ADV12/24 uur
NieuwsComp-
AVC
*
CLIP12/24 uur-Menu ADV
VID
AVC
*
--
Bluetooth aan/uitMenu ADV--
N.B.: De volgorde waarin functies verschijnen, kan verschillen afhankelijk van het audiotoestel
of het voertuig.
N.B.: Functies op het tweede niveau (geavanceerd) kunnen ook ingevoerd worden door
het ADV menu in het menu van het eerste niveau te selecteren.
*
Automatische volumeregeling.
**
Alternatieve frequenties.
Sony CD
Menufuncties
Tijdens het afspelen van een CDTijdens radio-ontvangst
12/24 uur12/24 uur
CLIP AAN/UITCLIP AAN/UIT
149
Werking van de audio-installatie
Menufuncties
Tijdens het afspelen van een CDTijdens radio-ontvangst
Nieuws AAN/UITNieuws AAN/UIT
AVC
1
AVC
1
AF
2
AF
2
TA
3
volumeTA
3
volume
Lokale of algemene verkeersberichtenLokale of algemene verkeersberichten
ShuffleRegionaal AAN/UIT
Herhalen-
Comp AAN/UIT-
N.B.: De volgorde waarin functies verschijnen, kan verschillen afhankelijk van het audiotoestel
of het voertuig.
1
Automatische volumeregeling.
2
Alternatieve frequenties.
3
Verkeersberichten.
150
Werking van de audio-installatie
VOORKEUZETOETSEN
Met deze voorziening kunt u uw favoriete
radiostations opslaan, zodat u later direct
hierop kunt afstemmen door de juiste
golfband te selecteren en op de
betreffende voorkeuzetoets te drukken.
1. Kies een golfband.
2. Stem af op het gewenste radiostation.
3. Houd een van de voorkeuzetoetsen
ingedrukt. De geluidsweergave wordt
onderbroken. Zodra het geluid weer
wordt weergegeven, is het radiostation
opgeslagen.
Dit kan op elke golfband en voor iedere
voorkeuzetoets worden herhaald.
N.B.: Wanneer u naar een ander deel van
het land rijdt, worden FM RDS (radio data
system) radiostations die op alternatieve
frequenties uitzenden onder de
voorkeuzetoetsen opgeslagen.
GOLFBAND TOETS
N.B.: De AM/FM of RADIO toets kan ook
worden gebruikt om naar radio-ontvangst
terug te keren wanneer u naar een andere
geluidsbron hebt geluisterd.
6000CD en 6006CDC
Druk op de AM/FM toets om een keuze
uit de beschikbare golfbanden te maken.
Sony CD
Druk op de RADIO toets om een keuze uit
de beschikbare golfbanden te maken.
AUTOSTORE TOETS
N.B.: Met deze functie worden de eerder
onder Autostore opgeslagen
voorkeuzestations overschreven.
N.B.: Deze functie kan ook worden gebruikt
om radiostations handmatig op te slaan op
dezelfde wijze als andere golfbanden.
N.B.: De krachtigste beschikbare signalen
op de gekozen golfband worden
opgeslagen.
De geluidsweergave wordt onderbroken
en AUTOSTORE wordt in het display
weergegeven terwijl het toestel de
frequenties afzoekt.
Wanneer het zoeken voltooid is, wordt de
geluidsweergave hersteld en worden de
krachtigste signalen onder de
voorkeuzetoetsen van Autostore
opgeslagen.
6000CD en 6006CDC
Druk op de AM/FM toets en houd deze
ingedrukt.
Sony CD
Druk op de AST of RADIO toets en houd
deze ingedrukt.
REGELING FUNCTIE
VERKEERSINFORMATIE
Veel radiostations die op de FM-band
uitzenden hebben een TP-code die
aangeeft dat deze verkeersinformatie
uitzenden.
Verkeersberichten inschakelen
Voordat u verkeersberichten kunt
ontvangen, moet u op de TA toets drukken.
TA-D dan wel TA-L wordt in het display
weergegeven om aan te geven dat de
functie is ingeschakeld.
151
Werking van de audio-installatie
Indien u reeds heeft afgestemd op een
radiostation dat verkeersinformatie
uitzendt, wordt ook TP in het display
weergegeven. Anders zoekt het toestel
naar een verkeersprogramma en wordt
tijdens het zoeken TP SEEK weergegeven.
Kan het toestel een dergelijk radiostation
niet vinden, dan wordt NOT FOUND in het
display weergegeven.
TP verschijnt in een venster in het display
wanneer u heeft afgestemd op een
radiostation dat verkeersinformatie levert
via een geschakeld RDS (radio data
system) of EON (enhanced other network)
radiostation.
Wanneer verkeersinformatie wordt
uitgezonden, onderbreekt deze
automatisch de normale radio-, cassette
of CD-weergave; TRAFFIC of NEWS wordt
dan in het display weergegeven.
Wanneer het verkeersinformatiesignaal
zwakker wordt, knippert TP in het display.
Druk op de toets voor opwaarts zoeken of
neerwaarts zoeken (de linker of rechter
navigatietoets op Sony of Sony DAB
audiotoestellen) om een ander
radiostation te zoeken.
N.B.: Wanneer dit tijdens het afspelen van
een CD of een apparaat in de
AUX-aansluiting gebeurt of, bij bepaalde
modellen, wanneer het radiovolume op 0 is
gezet, dan zal het toestel automatisch op
een ander radiostation afstemmen dat
verkeersinformatie uitzendt.
Indien een radiostation wordt gekozen of
met behulp van de voorkeuzetoetsen
wordt opgeroepen dat geen
verkeersinformatie uitzendt, dan blijft het
toestel op dat radiostation afgestemd
tenzij TA uitgeschakeld en vervolgens weer
ingeschakeld wordt.
N.B.: Wanneer TA is ingeschakeld en u kiest
een voorkeuzezender of stemt handmatig
af op een radiostation dat geen
verkeersinformatie (TA) uitzendt, dan wordt
geen verkeersinformatie weergegeven.
Lokale of algemene
verkeersinformatie
Omdat in sommige gebieden het aantal
RDS of EON verkeersberichten erg hoog
kan zijn, kan worden gekozen tussen lokale
of algemene verkeersinformatie.
6000CD en 6006CDC
1. Druk op de MENU toets en houd deze
ingedrukt totdat het display verandert.
2. Druk enkele malen op de MENU toets
totdat TA in het display wordt
weergegeven.
3. Druk op de toets voor opwaarts zoeken
of neerwaarts zoeken om lokale (TA
LOCAL) dan wel algemene (TA DIST)
verkeersinformatie te selecteren.
4. Druk enkele malen op de MENU toets
of laat het menu de functie afbreken
om uw selectie te bevestigen.
N.B.: TA-L dan wel TA-D wordt in het
display weergegeven.
Sony CD
1. Druk op de MENU toets en gebruik de
opwaarts of neerwaarts navigatietoets
om de TA display te selecteren.
2. Druk op de linker of rechter
navigatietoets om de gewenste
instelling te selecteren.
3. Druk op de MENU toets om uw keuze
te bevestigen.
152
Werking van de audio-installatie
Volume van de verkeersberichten
Verkeersberichten onderbreken de normale
geluidsweergave met een
voorgeprogrammeerd volume dat
gewoonlijk hoger is dan het gebruikelijke
luistervolume.
Instellen van het
voorgeprogrammeerde volume
6000CD en 6006CDC
1. Druk op de TA toets en houd deze
ingedrukt.
2. Stel het gewenste volume met de
draaiknop in.
N.B.: Het gekozen niveau wordt in het
display weergegeven.
Sony CD
1. Druk op de TA toets en houd deze
ingedrukt.
2. Druk op de linker of rechter
navigatietoets om de gewenste
instelling te kiezen.
N.B.: Het gekozen niveau wordt in het
display weergegeven.
Verkeersberichten beëindigen
Aan het einde van een verkeersbericht gaat
het audiotoestel weer door met zijn
normale werking. Om een verkeersbericht
voortijdig af te breken, drukt u tijdens het
verkeersbericht op TA.
N.B.: Indien u op een ander tijdstip op TA
drukt, worden alle berichten uitgeschakeld.
STATION AFSTEMTOETSEN
DAB-service linking
N.B.: De DAB-service linking is standaard
uitgeschakeld.
N.B.: Via service linking zijn kruisreferenties
naar andere betreffende frequenties van
hetzelfde radiostation mogelijk, bijvoorbeeld
FM en andere DAB-ensembles.
N.B.: Het systeem schakelt automatisch
naar een ander corresponderend
radiostation indien het huidige radiostation
niet beschikbaar is, bijvoorbeeld tijdens het
verlaten van het dekkingsgebied.
DAB-service linking inschakelen
1. Druk op de MENU toets.
2. Scroll met de navigatietoets voor
opwaarts zoeken of neerwaarts zoeken
door het display totdat DIGITAL RADIO
SERVICE LINK in het display wordt
weergegeven.
3. Druk op de linker of rechter
navigatietoets om AUTO te selecteren.
4. Druk op de MENU toets of de toets
tussen de navigatietoetsen om uw
selectie te bevestigen.
DAB-service linking uitschakelen
1. Druk op de MENU toets.
2. Scroll met de navigatietoets voor
opwaarts zoeken of neerwaarts zoeken
door het display totdat DIGITAL RADIO
SERVICE LINK in het display wordt
weergegeven.
3. Druk op de linker of rechter
navigatietoets om OFF te selecteren.
4. Druk op de MENU toets of de toets
tussen de navigatietoetsen om uw
selectie te bevestigen.
Zoeken
6000CD en 6006CDC
Kies een golfband en druk kort op de toets
voor opwaarts zoeken of neerwaarts
zoeken. Het toestel stopt bij het eerste
radiostation dat in de door u gekozen
richting wordt gevonden.
153
Werking van de audio-installatie
Sony CD
Kies een golfband en druk kort op de
navigatietoets voor opwaarts zoeken of
neerwaarts zoeken. Het toestel stopt bij
het eerste radiostation dat in de door u
gekozen richting wordt gevonden.
Handmatig afstemmen
6000CD en 6006CDC
1. Kies een golfband en druk op de toets
MENU totdat MAN in het display wordt
weergegeven.
2. Druk op de toets voor opwaarts zoeken
of neerwaarts zoeken om de golfband
in kleine stappen omhoog of omlaag
af te zoeken of houd de toets ingedrukt
om de golfband in grotere stappen af
te zoeken totdat u een radiostation
vindt waarnaar u wilt luisteren.
Sony CD
Kies een golfband en druk kort op de
navigatietoets voor opwaarts zoeken of
neerwaarts zoeken om in kleine stappen
de golfband omhoog of omlaag af te
zoeken. Het display geeft de gekozen
frequentie weer.
Scanfunctie
Met de scanfunctie kunt u elk gevonden
station 10 seconden lang beluisteren.
6000CD en 6006CDC
1. Druk enkele malen op de MENU toets
totdat SCAN in het display wordt
weergegeven.
2. Druk op de toets voor opwaarts zoeken
of neerwaarts zoeken om de gekozen
golfband omhoog of omlaag af te
zoeken.
3. Afhankelijk van het audiotoestel drukt
u op de toets voor opwaarts zoeken of
neerwaarts zoeken of op de MENU
toets om verder te luisteren naar een
radiostation.
Sony CD
1. Druk op de SCAN toets. SCAN knippert
of SCANNING wordt in het display
weergegeven.
2. Druk op de linker of rechter
navigatietoets om binnen een golfband
te zoeken.
3. Druk op de SCAN toets om verder te
luisteren naar een radiostation.
154
Werking van de audio-installatie
AUTOMATISCHE
VOLUMEREGELING
Met deze functie regelt u het
geluidsvolume ter compensatie van
motorgeluiden en bandengeruis.
6000CD en 6006CDC
1. Druk enkele malen op de MENU toets
totdat AVC in het display wordt
weergegeven.
2. Gebruik de toets voor opwaarts zoeken
of neerwaarts zoeken om de instelling
aan te passen.
3. Druk enkele malen op de MENU toets
of laat het systeem de functie afbreken
om uw selectie te bevestigen.
Sony CD
1. Druk op de MENU toets.
2. Scroll met de navigatietoets voor
opwaarts zoeken of neerwaarts zoeken
door het display totdat AVC in het
display wordt weergegeven.
3. Druk enkele malen op de MENU toets
of laat het systeem de functie afbreken
om uw selectie te bevestigen.
DIGITALE
SIGNAALVERWERKING (DSP)
DSP voor bezette zitplaatsen
Deze functie houdt rekening met de
verschillen in afstand tot de diverse
luidsprekers in de auto ten opzichte van de
zitplaatsen. Kies de zitplaats waarvoor het
audiosignaal moet worden gecorrigeerd.
DSP-equalizer
Kies de muziekcategorie waarnaar u bij
voorkeur luistert. Het audiosignaal
verandert om de weergave van de specifiek
gekozen muziekstijl te verbeteren.
DSP-instellingen wijzigen
1. Druk eenmaal op de DSP toets voor
bezette zitplaatsen en tweemaal voor
de equalizer.
2. Gebruik de navigatietoets voor
opwaarts zoeken of neerwaarts zoeken
om de gewenste instelling te kiezen.
3. Druk op de toets tussen de
navigatietoetsen om uw keuze te
bevestigen.
REDUCTIE
GELUIDSVERVORMING (CLIP)
Deze functie detecteert automatisch
geluidsvervormingen en verlaagt het
geluidsvolume totdat de vervorming is
verdwenen. Dit betekent dat wanneer u
het volume handmatig verhoogt de waarde
in het display toeneemt, maar het geluid
mogelijk niet toeneemt.
6000CD en 6006CDC
1. Druk op de MENU toets en houd deze
ingedrukt totdat het display verandert.
2. Druk enkele malen op de MENU toets
totdat CLIP in het display wordt
weergegeven.
3. Gebruik de toets voor opwaarts zoeken
of neerwaarts zoeken om de functie in-
of uit te schakelen.
4. Druk enkele malen op de MENU toets
of laat het systeem de functie afbreken
om uw selectie te bevestigen.
155
Menu's audio-installatie
Sony CD
1. Druk kort op de MENU toets.
2. Scroll met de navigatietoets voor
opwaarts zoeken of neerwaarts zoeken
door het display totdat CLIP in het
display wordt weergegeven.
3. Druk enkele malen op de MENU toets
of laat het systeem de functie afbreken
om uw selectie te bevestigen.
ALTERNATIEVE FREQUENTIES
Veel programma's die op de FM golfband
uitzenden, hebben een PI
(programma-identificatie) code, die door
het audiotoestel kan worden herkend.
Wanneer bij uw radio AF (alternatieve
frequenties) is ingeschakeld en u rijdt van
het ene naar het andere ontvangstgebied,
dan zoekt deze functie naar een krachtiger
stationssignaal en stemt daarop af zodra
het is gevonden.
Onder bepaalde omstandigheden kan door
het afstemmen op alternatieve frequenties
(AF) de normale ontvangst tijdelijk worden
onderbroken.
Het toestel evalueert continu de
signaalsterkte en, indien een beter signaal
beschikbaar komt, schakelt het toestel
over naar dat alternatief. De
geluidsweergave wordt onderbroken terwijl
het toestel de lijst met alternatieve
frequenties controleert en, zo nodig, de
gekozen golfband eenmaal afzoekt naar
een alternatieve frequentie.
Wanneer een radiostation wordt gevonden,
wordt de geluidsweergave hervat; wanneer
geen radiostation wordt gevonden, keert
het toestel automatisch terug naar de
oorspronkelijke frequentie. Op bepaalde
toestellen wordt NOT FOUND in het
display weergegeven.
Wanneer AF-MAN is gekozen, werkt het
toestel op dezelfde wijze als bij AF-AUTO
of AF-ON, maar er wordt dan alleen naar
alternatieve frequenties gezocht wanneer
op een voorkeuzetoets wordt gedrukt.
Wanneer AF-OFF is gekozen, blijft het
toestel op de oorspronkelijk gekozen
frequentie afgestemd. In deze modus
wordt AF-OFF telkens wanneer het toestel
wordt ingeschakeld, weergegeven.
6000CD en 6006CDC
1. Druk op de MENU toets en houd deze
ingedrukt totdat het display verandert.
2. Druk enkele malen op de MENU toets
totdat AF in het display wordt
weergegeven.
3. Gebruik de toets voor opwaarts zoeken
of neerwaarts zoeken om de gewenste
instelling te kiezen.
4. Druk enkele malen op de MENU toets
of laat het systeem de functie afbreken
om uw selectie te bevestigen.
Sony CD
1. Druk kort op de MENU toets.
2. Scroll met de linker of rechter
navigatietoets door het display totdat
de gewenste instelling in het display
wordt weergegeven.
3. Druk op de MENU toets om uw keuze
te bevestigen.
156
Menu's audio-installatie
REGIONALE MODUS (REG)
De functie REG (regionale modus) regelt
het gedrag van AF door tussen regionale
netwerken van een hoofdzender te
schakelen. Een zender kan over een groot
netwerk beschikken dat in een groot deel
van het land te ontvangen is. Op
verschillende momenten van de dag kan
dit grote netwerk worden onderverdeeld
in een aantal kleinere regionale netwerken,
die bijvoorbeeld in grotere plaatsen of
steden zijn gevestigd. Wanneer het
netwerk niet in regionale zenders wordt
opgesplitst, zendt het complete netwerk
hetzelfde programma uit.
Regionale modus AAN: Dit voorkomt dat
AF willekeurig naar andere regionale
netwerken schakelt die niet hetzelfde
programma uitzenden.
Regionale modus UIT: Hiermee kan een
groter gebied worden ontvangen wanneer
naburige regionale netwerken hetzelfde
programma uitzenden; het kan er echter
wel toe leiden dat AF willekeurig
overschakelt wanneer dit niet het geval is.
6000CD en 6006CDC
1. Druk op de MENU toets en houd deze
ingedrukt totdat het display verandert.
2. Druk enkele malen op de MENU toets
totdat REG in het display wordt
weergegeven.
3. Gebruik de toets voor opwaarts zoeken
of neerwaarts zoeken om de functie in-
of uit te schakelen.
4. Druk enkele malen op de MENU toets
of laat het systeem de functie afbreken
om uw selectie te bevestigen.
Sony CD
1. Druk kort op de MENU toets.
2. Scroll met de navigatietoets voor
opwaarts zoeken of neerwaarts zoeken
door het display totdat REGIONAL in
het display wordt weergegeven.
3. Druk enkele malen op de MENU toets
of laat het systeem de functie afbreken
om uw selectie te bevestigen.
NIEUWSBERICHTEN
Sommige radiotoestellen onderbreken de
normale ontvangst voor nieuwsbulletins
van radiostations op de FM golfband op
dezelfde wijze als bij verkeersberichten.
Tijdens nieuwsberichten wordt afwisselend
de stationsnaam en NEWS in het display
weergegeven. Het nieuwsbericht
onderbreekt de geluidsweergave met
hetzelfde voorgeprogrammeerde volume
als bij verkeersberichten.
6000CD en 6006CDC
1. Druk op de MENU toets en houd deze
ingedrukt totdat NEWS in het display
wordt weergegeven.
2. Gebruik de toets voor opwaarts zoeken
of neerwaarts zoeken om de functie in-
of uit te schakelen.
3. Druk op de MENU toets om uw keuze
te bevestigen.
Sony CD
1. Druk op de MENU toets.
2. Scroll met de navigatietoets voor
opwaarts zoeken of neerwaarts zoeken
door het display totdat NEWS in het
display wordt weergegeven.
3. Druk op de toets tussen de
navigatietoetsen om uw keuze te
maken.
157
Menu's audio-installatie
4. Gebruik de linker of de rechter
navigatietoets om de functie in- of uit
te schakelen.
5. Druk op de MENU toets of de toets
tussen de navigatietoetsen om uw
selectie te bevestigen.
158
Menu's audio-installatie
CD'S AANBRENGEN
6000CD
Controleer altijd dat de CD-sleuf leeg is
alvorens een CD in te brengen.
Breng een CD, met het label naar boven
gekeerd, in het audiotoestel in.
6006CDC
Een CD laden
Druk op de LOAD toets en laat deze weer
los of druk op een voorkeuzetoets. WAIT
wordt in het display weergegeven.
Wanneer de boodschap verandert in LOAD
CD, en lichten in de CD-sleuf knipperen,
steekt u de CD, met het label naar boven
gekeerd, in het audiotoestel.
Meer dan een CD laden
WAARSCHUWING
Wanneer de voeding naar het
audiotoestel wordt onderbroken en
vervolgens weer wordt aangesloten,
dan controleert het systeem automatisch
of zich CD's in het magazijn bevinden. Dit
duurt ongeveer 25 seconden. Gedurende
deze tijd worden alle functies, met
uitzondering van het invoeren van de
Keycode, geblokkeerd.
1. Druk op de LOAD toets en houd deze
ingedrukt totdat LOAD ALL in het
display wordt weergegeven.
2. Wanneer de boodschap verandert in
LOAD CD, en lichten in de CD-sleuf
knipperen, steek dan een CD, met het
label naar boven gekeerd, in het
audiotoestel.
3. Een CD-symbool met een nummer
knippert in het display en LOAD wordt
in het display weergegeven. Wanneer
de CD is geladen, verschijnt een
nummer bij één van de CD-symbolen
om de plaats van de CD aan te geven.
4. Wanneer de boodschap verandert
inWAIT en vervolgens in LOAD CD
kunt u een andere CD laden.
5. Herhaal de laatste stap om meer CD's
te laden of om het laden te
onderbreken wanneer u klaar bent met
CD's laden.
N.B.: Probeer geen CD's te laden wanneer
WAIT in het display wordt weergegeven.
N.B.: Laad nooit twee CDs in de vorm van
een acht met overlappende randen.
N.B.: U kunt maximaal zes CD's laden.
N.B.: Wordt opnieuw op de LOAD toets
gedrukt, dan wordt CDC FULL in het display
weergegeven.
Sony CD
Controleer altijd dat de CD-sleuf leeg is
alvorens een CD in te brengen.
Breng een CD, met het label naar boven
gekeerd, in het audiotoestel in.
LOADING, READING CD en AUDIO CD
of MP3 CD wordt in het display
weergegeven, en het afspelen start
automatisch.
NUMMER SELECTEREN
6000CD en 6006CDC
Druk eenmaal op de toets voor opwaarts
zoeken om naar het volgende nummer te
gaan of druk er meerdere malen op om
naar daaropvolgende nummers te gaan.
159
CD-speler
Druk eenmaal op de toets voor neerwaarts
zoeken om het huidige nummer te
herhalen. Wanneer binnen twee seconden
vanaf het begin van een nummer op deze
toets wordt gedrukt, dan wordt het vorige
nummer gekozen.
Druk meerdere malen op de toets voor
neerwaarts zoeken om voorafgaande
nummers te kiezen.
Sony CD
Druk eenmaal op de navigatietoets voor
opwaarts zoeken om naar het volgende
nummer te gaan of druk er meerdere
malen op om naar daaropvolgende
nummers te gaan.
Druk eenmaal op de navigatietoets voor
neerwaarts zoeken om het huidige nummer
te herhalen. Wanneer binnen twee
seconden vanaf het begin van een nummer
op deze toets wordt gedrukt, dan wordt
het vorige nummer gekozen.
Druk meerdere malen op de navigatietoets
voor neerwaarts zoeken om voorafgaande
nummers te kiezen.
CD AFSPELEN
N.B.: Tijdens het afspelen wordt de CD, het
nummer en de tijd die is verstreken sinds de
start van het nummer in het display
weergegeven.
N.B.: Wanneer bij CD wisselaars twee of
meer CD's na elkaar worden geladen, begint
het afspelen met de CD die het laatst is
geladen.
6000CD en 6006CDC
Druk tijdens radio-ontvangst eenmaal op
de toets CD om het afspelen van de CD te
starten.
Het afspelen start direct zodra een CD is
geladen.
Sony CD
Druk tijdens radio-ontvangst eenmaal op
de toets CD/AUX om het afspelen van de
CD te starten.
Het afspelen start direct zodra een CD is
geladen.
CD SELECTEREN
6006CDC
Bij CD wisselaars worden de CD's normaal
achter elkaar in oplopende volgorde
afgespeeld.
U kunt echter naar een CD van uw keuze
overschakelen door te drukken op de
voorkeuzetoets met het nummer van de
CD die u wenst af te spelen. Het display
geeft dan aan welke CD is gekozen.
Het toestel onthoudt welke CD's
beschikbaar zijn en kiest dus geen
ontbrekende CD. Wanneer u met behulp
van de voorkeuzetoetsen een ontbrekende
CD kiest, wordt NO CD in het display
weergegeven en gaat het afspelen verder
met de huidige CD.
N.B.: Wanneer een gekozen CD beschadigd
is of ondersteboven is aangebracht, knippert
de waarschuwing CD ERROR en wordt het
nummer van de CD weergegeven. Het
toestel kiest dan de volgende beschikbare
CD.
VERSNELD
VOORUIT/ACHTERUIT
6000CD en 6006CDC
Druk op de toets voor opwaarts zoeken of
neerwaarts zoeken en houd deze ingedrukt
om voorwaarts of achterwaarts binnen de
nummers van de CD te zoeken.
160
CD-speler
Sony CD
Druk op de linker of rechter navigatietoets
en houd deze ingedrukt om voorwaarts of
achterwaarts te zoeken binnen de
nummers van de CD.
SHUFFLE/RANDOM (DOOR
ELKAAR/WILLEKEURIG)
Door het willekeurig afspelen van
nummers, ook wel "shuffle" genaamd,
worden alle nummers op een CD in
willekeurige volgorde afgespeeld.
6000CD en 6006CDC
N.B.: Wanneer SHUFF CD is gekozen,
worden alleen de nummers van de huidige
CD in willekeurige volgorde afgespeeld.
Wanneer SHUF ALL is gekozen, worden de
nummers van alle CD's in willekeurige
volgorde afgespeeld.
1. Druk enkele malen op de MENU toets
totdat SHUF in het display wordt
weergegeven.
2. Scroll met de toets voor opwaarts
zoeken of neerwaarts zoeken door het
display totdat SHUF ALL of SHUFF CD
in het display wordt weergegeven.
3. Gebruik indien nodig de toets voor
opwaarts zoeken of neerwaarts zoeken
om het volgende nummer te kiezen.
N.B.: Wanner de functie is ingeschakeld
verschijnt telkens wanneer een nieuw
nummer wordt gekozen SHUFFLE in het
display.
Sony CD
1. Druk op de MENU toets.
2. Scroll met de navigatietoets voor
opwaarts zoeken of neerwaarts zoeken
door het display totdat SHUFFLE in het
display wordt weergegeven.
3. Gebruik de linker of de rechter
navigatietoets om de functie in- of uit
te schakelen.
CD-NUMMERS COMPRIMEREN
6000CD en 6006CDC
1. Druk enkele malen op de MENU toets
totdat COMP in het display wordt
weergegeven.
2. Gebruik de toets voor opwaarts zoeken
of neerwaarts zoeken om de functie in-
of uit te schakelen.
3. Druk op de MENU toets om uw keuze
te bevestigen.
Sony CD
1. Druk op de MENU toets.
2. Scroll met de navigatietoets voor
opwaarts zoeken of neerwaarts zoeken
door het display totdat COMP in het
display wordt weergegeven.
3. Druk op de toets tussen de
navigatietoetsen om uw keuze te
maken.
4. Gebruik de linker of de rechter
navigatietoets om de functie in- of uit
te schakelen.
5. Druk op de MENU toets of de toets
tussen de navigatietoetsen om uw
selectie te bevestigen.
161
CD-speler
CD-NUMMERS SCANNEN
Met behulp van de SCAN functie kunt u elk
nummer ongeveer 10 seconden lang
beluisteren.
6000CD en 6006CDC
N.B.: Na de selectie verschijnt SCAN kort in
het display aan het begin van elk nummer.
1. Druk enkele malen op de MENU toets
totdat SCAN in het display wordt
weergegeven.
2. Gebruik de toets voor opwaarts zoeken
of neerwaarts zoeken om SCAN CD
dan wel SCAN ALL te kiezen.
3. Druk nogmaals op de toets voor
opwaarts zoeken of neerwaarts zoeken
om een nummer verder te beluisteren.
Sony CD
1. Druk eenmaal op de SCAN toets om
elk nummer te scannen.
2. Druk nogmaals op de SCAN toets om
SCAN OFF te kiezen.
CD'S UITWERPEN
N.B.: De radio-ontvangst wordt
automatisch hervat wanneer op de toets
EJECT wordt gedrukt.
N.B.: Wanneer onbedoeld op de EJECT
toets wordt gedrukt, kunt u het uitwerpen
annuleren door nogmaals op de toets te
drukken.
N.B.: Als de CD niet wordt verwijderd, dan
wordt deze weer terug de audio-unit
ingetrokken.
6000CD
Druk op elk gewenst moment op de EJECT
toets en verwijder de CD.
6006CDC
Druk op elk gewenst moment op de EJECT
toets en verwijder de CD die wordt
afgespeeld of gebruik een voorkeuzetoets
om een CD te kiezen die u wilt verwijderen.
SELECT of SELECT CD gevolgd door
REMOVE CD wordt in het display
weergegeven.
Sony CD
N.B.: Is geen CD geladen wanneer op de
EJECT toets wordt gedrukt, dan wordt NO
CD in het display weergegeven.
Druk op elk gewenst moment op de EJECT
toets en verwijder de CD. EJECTING en
PLEASE REMOVE wordt in het display
weergegeven.
CD-NUMMERS HERHALEN
6000CD
1. Druk enkele malen op de MENU toets
totdat REPEAT in het display wordt
weergegeven.
2. Gebruik de toets voor opwaarts zoeken
of neerwaarts zoeken om te kiezen
tussen OFF en TRK.
6006CDC
1. Druk enkele malen op de MENU toets
totdat REPEAT in het display wordt
weergegeven.
2. Gebruik de toets voor opwaarts zoeken
of neerwaarts zoeken om te kiezen
tussen ALL (standaard), CD en TRK.
Sony CD
1. Druk op de MENU toets.
2. Scroll met de navigatietoets voor
opwaarts zoeken of neerwaarts zoeken
door het display totdat REPEAT in het
display wordt weergegeven.
162
CD-speler
3. Kies met behulp van de linker of rechter
navigatietoetsen REPEAT TRACK of
REPEAT OFF.
4. Druk op de MENU toets om uw keuze
te bevestigen.
AFSPELEN CD BEËINDIGEN
6000CD en 6006CDC
Druk op de AM/FM of AUX toets.
N.B.: Hierdoor wordt de CD niet
uitgeworpen; de CD-weergave wordt alleen
onderbroken op de plaats waar de
radio-weergave werd hervat.
Druk opnieuw op de CD toets om het
afspelen van de CD te hervatten.
Sony CD
Druk op de RADIO of CD/AUX toets.
N.B.: Hierdoor wordt de CD niet
uitgeworpen; de CD-weergave wordt alleen
onderbroken op de plaats waar de
radio-weergave werd hervat.
Druk opnieuw op de CD/AUX toets om
het afspelen van de CD te hervatten.
MEERDERE CD'S UITWERPEN
6006CD
Druk op de EJECT toets en houd deze
ingedrukt totdat EJECT ALL in het display
wordt weergegeven.
Het display wisselt tussen REMOVE en
WAIT.
Wordt REMOVE weergegeven, verwijder
dan een CD uit het toestel. Herhaal deze
handelingen totdat alle CDs zijn
verwijderd.
163
CD-speler
INGANGSAANSLUITING (AUX
IN)
N.B.: Stel voor optimale prestaties bij het
afspelen van een extra apparaat het volume
daarvan hoog. Hierdoor worden storingen
gereduceerd wanneer het apparaat wordt
aangesloten op de aansluiting voor de
sigarenaansteker in de auto.
Via de extra ingang (AUX IN), indien
aanwezig, kan een extra apparaat zoals
een MP3-speler op het audiotoestel van
de auto worden aangesloten. Het geluid
kan via de autoluidsprekers worden
weergegeven.
Sluit het extra apparaat met conventionele
3,5 mm audiostekkers aan op de AUX IN
aansluiting.
Kies de extra ingang door middel van de
AUX toets en het extra apparaat wordt via
de autoluidsprekers afgespeeld. AUX
wordt in het display weergegeven. Volume,
hoge en lage tonen kunnen zoals
gewoonlijk via het audiotoestel worden
geregeld.
De toetsen van het audiotoestel kunnen
ook worden gebruikt om de weergave van
het audiotoestel te hervatten, terwijl het
extra apparaat aangesloten blijft.
164
Ingangsaansluiting (AUX IN)
STORINGEN VERHELPEN AUDIO-INSTALLATIE
RemedieDisplay van het audiotoestel
Algemeen storingsbericht voor storingen tijdens het
afspelen van een CD, bijv.: kan CD niet aflezen, data-CD
aangebracht. Kan ook wijzen op een storing in het
audiotoestel. Controleer of de CD correct geladen is,
reinig de CD en laad deze opnieuw of vervang de CD
door een voor u bekende muziek-CD. Zie CD's
uitwerpen (bladzijde 162). Zie Meerdere CD's
uitwerpen (bladzijde 163). Zie CD's aanbrengen
(bladzijde 159). Wanneer de storing blijft bestaan. Neem
contact op met uw Ford dealer.
CD ERROR
PLEASE CHECK CD
CDC ERROR
Bericht dat aangeeft dat zich geen CD's in het audiotoe-
stel of de CD-wisselaar bevinden. Breng een CD aan.
Zie CD's aanbrengen (bladzijde 159).
NO CD
NO CDS
NO CD #
Omgevingstemperatuur te hoog CD-speler werkt niet
totdat deze is afgekoeld.
HIGH TEMP
CD DRIVE HIGH TEMP
Bericht dat aangeeft dat zich reeds een CD in de sleuf
bevindt. Werp de CD uit de gekozen sleuf uit alvorens
te proberen een CD aan te brengen, of kies een andere
sleuf. Zie CD's aanbrengen (bladzijde 159).
SLOT FULL
Bericht dat aangeeft dat alle sleuven van het audiotoe-
stel reeds bezet zijn. Zie CD's uitwerpen (bladzijde
162). Zie Meerdere CD's uitwerpen (bladzijde 163).
CDC FULL
Er is een ongeschikte CD aangebracht, bijvoorbeeld
geen audio-CD. Zie CD's uitwerpen (bladzijde 162).
Zie Meerdere CD's uitwerpen (bladzijde 163).
DATA CD
Bericht dat u vraagt, de Keycode in te geven. Zie
Beveiligingscode invoeren (bladzijde 145).
CODE ----
Bericht dat u vraagt, te wachten tot de volgende poging
kan worden ondernomen om de Keycode in te geven.
Zie Onjuiste beveiligingscode (bladzijde 145).
WAIT
Bericht dat het aantal verkeerd ingegeven Keycodes
aangeeft. Zie Onjuiste beveiligingscode (bladzijde
145).
TRIES
Bericht dat aangeeft dat de systeembeveiliging het
toestel heeft geblokkeerd nadat herhaaldelijk onjuiste
Keycodes zijn ingegeven. Neem contact op met uw Ford
dealer.
LOCKED
165
Storingen verhelpen audio-installatie
RemedieDisplay van het audiotoestel
Bericht dat u vraagt, de Keycode in te geven. Zie
Beveiligingscode invoeren (bladzijde 145).
KEYCODE....
ENTER KEYCODE....
Bericht dat u informeert dat de ingegeven Keycode
onjuist is. Zie Onjuiste beveiligingscode (bladzijde
145).
INCORRECT
166
Storingen verhelpen audio-installatie
ALGEMENE INFORMATIE
In dit hoofdstuk worden de functies en
eigenschappen van de Bluetooth mobiele
telefoon en Voice Control
(spraakbesturingssysteem) beschreven.
In dit hoofdstuk worden de volgende
varianten beschreven:
een mobiele telefoon met een
telefoonhouder zonder Voice Control
een Bluetooth en Voice Control
systeem met telefoonhouder
een Bluetooth en Voice Control
systeem zonder telefoonhouder.
Het Bluetooth mobiele telefoongedeelte
van het systeem zorgt voor de interactie
tussen de audio-installatie of het
navigatiesysteem en uw mobiele telefoon.
Het zorgt ervoor dat u uw audio-installatie
of het navigatiesysteem kunt gebruiken
voor het ontvangen van
telefoongesprekken zonder daarbij gebruik
te maken van uw mobiele telefoon.
Het Voice Control systeem kan worden
gebruikt voor:
mobiele telefoongesprekken
functies van de audio-installatie
functies van de airconditioning.
N.B.: De mobiele telefoon schakelt na het
afzetten van het contact schakelt niet
onmiddellijk uit: de vertraging waarmee de
voeding wordt uitgeschakeld is ingesteld op
10 minuten. U kunt deze periode instellen
tussen 0 en 60 minuten. Afhankelijk van uw
mobiele telefoon kunt u dit bewerkstelligen
door een adres in uw telefoonboek op te
slaan met de naam Timer en de gewenste
vertraging als telefoonnummer.
Wanneer Bluetooth en Voice Control
gedurende langere tijd bij stilstaande wagen
worden gebruikt, laat dan de motor
stationair draaien om te voorkomen dat de
accu wordt ontladen.
SETUP TELEFOON
Aansluiting met behulp van een
telefoonhouder
Uw telefoon moet in een telefoonhouder
zijn geplaatst voordat hij kan worden
gebruikt als handsfree of spraakgestuurde
telefoon. De juiste telefoonhouder is bij uw
dealer verkrijgbaar.
Uw telefoon in de telefoonhouder
plaatsen
N.B.: Uw mobiele telefoon moet in een
telefoonhouder zijn geplaatst om de
telefoon verbinding met de telefoonhouder
te kunnen laten maken.
Sluit uw telefoon op de telefoonhouder
aan.
1. Plaats de onderzijde van de telefoon
in de aansluiting in de telefoonhouder.
N.B.: Druk de telefoon zover mogelijk naar
achteren in de telefoonhouder.
2. Druk de telefoon naar beneden tot
deze vastklikt.
2
1
E87688
N.B.: De verbinding met het systeem wordt
op uw telefoon weergegeven.
Telefoonboek
Na het opstarten kan het twee minuten
duren voordat u toegang tot het
telefoonboek kunt krijgen.
167
Telefoon
Telefoonboekcategorieën
Afhankelijk van uw telefoonboekadres
kunnen verschillende categorieën op de
audio-installatie of het navigatiesysteem
worden weergegeven.
Voorbeeld:
MobielM
KantoorO
HuisH
FaxF
N.B.: Adressen kunnen met of zonder
toevoegingen worden weergegeven.
De categorie kan ook als icoon worden
weergegeven:
E87990
Telefoon
E87991
Mobiel
E87992
Huis
E87993
Kantoor
E87994
Fax
Van een telefoon een actieve
telefoon maken
Wanneer het systeem voor het eerst wordt
gebruikt, zijn er nog geen telefoons
gekoppeld met het systeem.
Na het aanzetten van het contact worden
een telefoon in de telefoonhouder en een
Bluetooth telefoon op verschillende wijze
door het systeem herkend.
Bluetooth telefoon
Nadat een Bluetooth telefoon met het
systeem is gekoppeld, wordt deze de
actieve telefoon. Raadpleeg voor meer
informatie het menu van de telefoon.
In sommige gevallen moet de Bluetooth
telefoon eerst worden geactiveerd door de
betreffende voorkeuzetoets van de
audio-installatie of het navigatiesysteem
te drukken.
Wanneer het contact weer wordt
aangezet, wordt de verbinding met de
laatst actieve telefoon door het systeem
hersteld.
Een andere Bluetooth telefoon
koppelen
N.B.: Voordat een andere Bluetooth
telefoon kan worden gekoppeld, moet de
bestaande actieve Bluetooth telefoon
worden uitgeschakeld.
Koppel een nieuwe Bluetooth telefoon
zoals is beschreven onder 'Eisen voor een
Bluetooth verbinding'.
Telefoons die in het systeem zijn
opgeslagen zijn met behulp van de
telefoonlijst op de audio-installatie of het
navigatiesysteem toegankelijk.
N.B.: Wanneer zes (vijf Bluetooth telefoons
voor systemen met een telefoonhouder)
Bluetooth telefoons zijn gekoppeld, moet
één hiervan vervallen om een nieuwe
telefoon te kunnen koppelen.
Telefoon in telefoonhouder
Wanneer uw telefoon zich in de
telefoonhouder bevindt, wordt deze niet
automatisch de actieve telefoon.
Raadpleeg in dergelijke gevallen Van
actieve telefoon veranderen in het
betreffende hoofdstuk waarin het systeem
waarmee uw wagen is uitgerust wordt
beschreven.
168
Telefoon
BEDIENINGSELEMENTEN
TELEFOON
Oproepen beëindigen of weigeren
Door op een van de diverse functietoetsen
op de audio-installatie of het
navigatiesysteem te drukken (bijvoorbeeld:
AM/FM, CD/AUX) kunnen actieve
gesprekken worden beëindigd of oproepen
worden geweigerd.
Afstandsbediening
Uw auto kan zijn uitgerust met één van de
diverse typen afstandsbedieningen:
Voice en mode toets
2
1
E87661
Voice toets1
Mode toets2
Oproepen kunnen worden beantwoord
door eenmaal op de MODE toets te
drukken of worden beëindigd door er
tweemaal op te drukken.
Voice en beantwoorden/weigeren
toets
E87662
2
1
Voice toets1
Beantwoorden/weigeren toets2
Met de VOICE toets wordt de
spraakbesturing in- of uitgeschakeld.
Bij wagens met een
beantwoorden/weigeren toets kunnen
telefoongesprekken worden beantwoord
of geweigerd door op de juiste toets te
drukken.
N.B.: Sommige audio-installaties hebben
beantwoorden/weigeren toetsen op het
front. Deze werken op dezelfde wijze.
Mode toets op het stuurwiel
E87663
170
Telefoon
Alleen Mode toets
E87664
Bij uitvoeringen zonder een VOICE toets
wordt de MODE toets op de
afstandsbediening gebruikt om de
spraakbesturing in en uit te schakelen.
N.B.: Tijdens een oproep of een actief
gesprek kunt u niet met de MODE toets de
spraakbesturing activeren.
U kunt niet met de MODE toets de
audio-installatie bedienen.
GEBRUIK MAKEN VAN DE
TELEFOON - AUTO'S ZONDER
NAVIGATIESYSTEEM
In dit hoofdstuk worden de
telefoonfuncties van de audio-unit
beschreven.
N.B.: Raadpleeg de handleiding van de
audio-unit voor meer informatie over de
bedieningsorganen.
Er moet een actieve telefoon aanwezig zijn.
Zelfs wanneer uw telefoon op de
audio-unit is aangesloten, kan de telefoon
op de gebruikelijke wijze worden gebruikt.
N.B.: U kunt het telefoonmenu verlaten
door op de CD, AM/FM of AUX toets te
drukken.
Bellen
Een nummer kiezen
U kunt toegang tot uw telefoonboekadres
krijgen met hetzij de telefoon in de
telefoonhouder of via Bluetooth. De namen
en nummers verschijnen op het display van
de audio-unit.
1. Druk op de toets PHONE of de toets
'beantwoorden'.
2. Druk op de MENU toets.
3. Houd de MENU toets ingedrukt tot
PHONEBOOK verschijnt.
4. Druk op de zoektoetsen om het
gewenste telefoonnummer te
selecteren.
N.B.: Houd de zoektoets ingedrukt om naar
de volgende letter van het alfabet te gaan.
5. Druk op de toets PHONE of de toets
'beantwoorden' om het geselecteerde
telefoonnummer te bellen.
Wanneer u over een audio-unit met een
telefoontoetsenbord (toetsen 0-9, * en #)
beschikt, dan kunt u ook direct kiezen door
het nummer via het toetsenbord op het
radiodisplay in te voeren en op de toets
'beantwoorden' te drukken:
1. Druk op de toets 'beantwoorden'.
2. Kies het nummer met het toetsenbord
op de audio-unit.
3. Druk op de toets 'beantwoorden'.
N.B.: Wanneer u bij het kiezen van een
telefoonnummer een onjuist cijfer intoetst,
druk dan op de toets 'neerwaarts zoeken'
om het laatste cijfer te wissen. Wanneer de
toets lang wordt ingedrukt, wordt de
complete serie cijfers gewist.
Houd de 0 ingedrukt om een + in te toetsen.
Een gesprek beëindigen
Gesprekken kunnen worden beëindigd door
hetzij:
171
Telefoon
op één van de volgende toetsen van de
audio-unit te drukken: PHONE, CD,
AM/FM of ON/OFF
op de MODE toets op de
afstandsbediening drukken
op de toets 'weigeren' te drukken.
N.B.: Wanneer u over een audio-unit met
een telefoontoetsenbord beschikt, kunt u
een telefoongesprek alleen beëindigen door
op de toets 'weigeren' te drukken.
Een nummer herhalen
1. Druk op de toets PHONE of de toets
'beantwoorden'.
2. Druk op de MENU toets.
3. Selecteer de lijst CALL OUT of de lijst
CALL IN.
N.B.: Wanneer de actieve telefoon niet over
een lijst met laatst gekozen nummers
beschikt, wordt het laatst gekozen nummer
weergegeven.
4. Druk op de zoektoets op de audiounit.
5. Druk op de toets PHONE of de toets
'beantwoorden' om het gewenste
telefoonnummer te bellen.
Laatst gekozen nummer opnieuw
bellen
N.B.: Dit geldt alleen voor audio-units met
een telefoontoetsenbord
1. Druk op de toets 'beantwoorden'.
2. Druk opnieuw op de toets
'beantwoorden' om het laatst gekozen
nummer weer te geven.
3. Druk voor de derde maal op de toets
'beantwoorden' om het nummer te
bellen.
Een oproep ontvangen
Een oproep beantwoorden
Oproepen kunnen worden beantwoord
door hetzij:
op de PHONE toets te drukken
op de MODE toets op de
afstandsbediening drukken
op de toets 'beantwoorden' te drukken
Een oproep weigeren
Oproepen kunnen worden geweigerd door
hetzij:
op de toets 'weigeren' te drukken
op de CD toets te drukken
op de AM/FM toets te drukken.
N.B.: Wanneer u over een audio-unit met
een telefoontoetsenbord beschikt, kunt u
een telefoongesprek alleen weigeren door
op de toets 'weigeren' te drukken.
N.B.: U kunt geen oproep met behulp van
de afstandsbediening weigeren.
Een tweede oproep beantwoorden
N.B.: De wachtfunctie op uw telefoon moet
zijn geactiveerd.
Wanneer er tijdens een gesprek een
tweede oproep binnenkomt, klinkt er een
'piep' en kunt u het actieve gesprek in de
wachtstand plaatsen en de tweede oproep
beantwoorden.
Een tweede oproep beantwoorden
Tweede oproepen kunnen worden
beantwoord door hetzij:
op de toets 'beantwoorden' te drukken
op de MODE toets op de
afstandsbediening drukken
op de PHONE toets te drukken
N.B.: Hierdoor wordt het actieve gesprek
beëindigd.
Een tweede oproep weigeren
Tweede oproepen kunnen worden
geweigerd door hetzij:
172
Telefoon
op de toets 'weigeren' te drukken
op de CD toets te drukken
op de AM/FM toets te drukken.
N.B.: Wanneer u over een audio-unit met
een telefoontoetsenbord beschikt, kunt u
een telefoongesprek alleen weigeren door
op de toets 'weigeren' te drukken.
Van actieve telefoon veranderen
N.B.: Voordat telefoons kunnen worden
geactiveerd moeten ze aan het systeem
worden gekoppeld.
Met behulp van de voorkeuzetoetsen
1. Druk op de PHONE toets op de
audio-unit.
2. Druk op de gewenste voorkeuzetoets
(gebruik voorkeuzetoetsen 1 - 6).
N.B.: Deze procedure geldt alleen voor
audio-units met een telefoontoetsenbord.
Met behulp van het menu op de
audio-unit
1. Druk op de toets PHONE of de toets
'beantwoorden'.
2. Druk op de MENU toets op de
audio-unit.
3. Selecteer de ACTIVE PHONE optie
op de audio-unit.
4. Rol met behulp van de zoektoetsen
door de verschillende opgeslagen
telefoons om de gekoppelde telefoons
weer te geven.
5. Druk op de MENU toets om de
telefoon te selecteren die de actieve
telefoon moet worden.
N.B.: Nadat een Bluetooth telefoon met
het systeem is gekoppeld, wordt deze de
actieve telefoon.
Gekoppelde telefoon ontkoppelen
Een gekoppelde telefoon kan op elk
gewenst moment uit het systeem worden
gewist, behalve wanneer met deze
telefoon een gesprek wordt gevoerd.
1. Druk op de toets PHONE of de toets
'beantwoorden'.
2. Druk op de MENU toets op de
audio-unit.
3. Selecteer de optie DEBOND op de
audio-unit.
4. Rol met behulp van de zoektoetsen
door de verschillende telefoons om de
te ontkoppelen telefoon weer te geven.
5. Druk op de MENU toets om de
telefoon te selecteren die moet worden
ontkoppeld.
GEBRUIK MAKEN VAN DE
TELEFOON - AUTO'S MET
TRAVEL PILOT EX
In dit hoofdstuk worden de
telefoonfuncties van het TravelPilot EX
navigatiesysteem beschreven.
N.B.: Raadpleeg de handleiding van uw
TravelPilot EX navigatiesysteem voor meer
informatie over de bedieningstoetsen.
Er moet een actieve telefoon aanwezig zijn.
Zelfs wanneer uw telefoon met het
TravelPilot EX navigatiesysteem is
gekoppeld, kan deze nog op de
gebruikelijke wijze worden gebruikt.
173
Telefoon
op de toets 'weigeren' te drukken
op één van de volgende toetsen van de
audio-installatie te drukken: CD,
AM/FM
met behulp van de AFWIJZEN optie
in het menu.
N.B.: U kunt geen oproep met behulp van
de MODE toets op de afstandsbediening
weigeren.
Een tweede oproep beantwoorden
N.B.: De wachtfunctie op uw telefoon moet
zijn geactiveerd.
Wanneer er tijdens een gesprek een
tweede oproep binnenkomt, klinkt er een
'piep' en kunt u het actieve gesprek in de
wachtstand plaatsen en de tweede oproep
beantwoorden.
Een tweede oproep beantwoorden
Tweede oproepen kunnen worden
beantwoord door hetzij:
op de toets 'beantwoorden' te drukken
op de MODE toets op de
afstandsbediening drukken.
op de PHONE toets op de
audio-installatie te drukken.
met behulp van de AANNEMEN optie
in het menu.
N.B.: Hierdoor wordt het actieve gesprek
beëindigd.
Een tweede oproep weigeren
Tweede oproepen kunnen worden
geweigerd door hetzij:
op de reject toets te drukken
op één van de volgende toetsen op de
audio-installatie te drukken: CD,
AM/FM.
Van actieve telefoon veranderen
N.B.: Voordat telefoons kunnen worden
geactiveerd moeten ze aan het systeem
worden gekoppeld.
1. Druk op de PHONE toets op de
audio-installatie.
2. Selecteer met behulp van de ACTIEVE
TELEFOON optie in het menu met de
voorkeuzetoetsen de actvieve telefoon
uit de lijst.
Gekoppelde telefoon ontkoppelen
Een gekoppelde telefoon kan op elk
gewenst moment uit het systeem worden
gewist, behalve wanneer met deze
telefoon een gesprek wordt gevoerd.
1. Druk op de PHONE toets op de
audio-installatie.
2. Selecteer de AFMELDEN optie in het
menu.
3. Selecteer de telefoon uit de lijst met
behulp van de voorkeuzetoetsen.
N.B.: Nadat een Bluetooth telefoon met
het systeem is gekoppeld, wordt deze de
actieve telefoon.
In sommige gevallen moet de Bluetooth
telefoon eerst worden geactiveerd door de
betreffende voorkeuzetoets van de
audio-installatie of het navigatiesysteem
te drukken.
175
Telefoon
WERKING
Met spraakbesturing kunt u de
audio-installatie bedienen zonder dat uw
aandacht van de weg wordt afgeleid om
bijvoorbeeld instellingen te veranderen of
om reacties van het systeem te ontvangen.
Wanneer u bij geactiveerd systeem één
van de gedefinieerde spraaklabels gebruikt,
zet het spraakbesturingssysteem uw
spraaklabel om in een bedieningssignaal
voor de audio-installatie. Uw spraaklabels
nemen de vorm van dialogen of
commando's aan. U wordt door
mededelingen of vragen door deze
dialogen geleid.
Maak uzelf vertrouwd met de functies van
de audio-installatie voordat u het
spraakherkenningsysteem gaat gebruiken.
N.B.: Wanneer Bluetooth en
spraakbesturing gedurende langere tijd bij
stilstaande wagen worden gebruikt, laat
dan de motor stationair draaien om te
voorkomen dat de accu wordt ontladen.
Ondersteunde commando's
Met het spraakbesturingssysteem kunt u
de volgende systemen in de wagen
bedienen:
telefoon
radio
CD-speler
klimaatregeling
navigatiesysteem.
N.B.: Het spraakbesturingssysteem is een
taalgevoelig systeem. Wanneer u wenst dat
het systeem in een andere taal werkt,
raadpleeg dan uw dealer.
Reactie van het systeem
Wanneer u een gesproken commando
geeft, antwoordt het systeem telkens met
een piep wanneer het gereed is om door
te gaan.
Probeer geen nieuwe commando's te
geven voordat u de piep hebt gehoord. Het
spraakbesturingssysteem herhaalt elk
gesproken commando.
Wanneer u niet precies weet hoe u moet
doorgaan, zeg dan "HELP" voor hulp of
"CANCEL" wanneer u niet wilt doorgaan.
De "HELP" functie biedt u alleen een
verzameling van de beschikbare
commando's. Gedetailleerde uitleg over
alle mogelijke gesproken commando's
kunt u op de volgende bladzijden vinden.
Gesproken commando's
Alle commando's moeten op natuurlijke
wijze worden uitgesproken, alsof u tot een
passagier spreekt of een telefoongesprek
voert. Uw stemvolume moet afhankelijk
zijn van omgevingsgeluiden in of buiten de
auto, maar schreeuw niet.
Spraaklabel
Het spraaklabel kan de telefoon, de
audio-installatie en het navigatiesysteem
ondersteunen door gebruik te maken van
de "STORE NAME" functie (naam
opslaan).
Sla maximaal 20 actieve spraaklabels
per functie op.
De gemiddelde opnametijd per
spraaklabel bedraagt ongeveer 2 tot 3
seconden.
176
Spraaksturing
SPRAAKGESTUURD
REGELSYSTEEM GEBRUIKEN
Werking van het systeem
De volgorde en de inhoud van de
spraaklabels zijn in de volgende lijst
weergegeven. De tabel toont de volgorde
van de spraaklabels van de gebruiker en
de reacties van het systeem die voor iedere
functie beschikbaar zijn.
<> duidt een nummer of opgeslagen
spraaklabel aan, die door de gebruiker
moet worden opgeslagen.
Short cuts
Er zijn een aantal gesproken woorden
(short cuts) mogelijk, waarmee u enkele
functies van de auto kunt regelen zonder
het complete commandomenu te hoeven
volgen. Dit zijn:
telefoon: "MOBILE NAME"
1
, "DIAL
NUMBER", "DIAL NAME" en "REDIAL"
CD-speler: "DISC" en "TRACK"
klimaatregeling: "TEMPERATURE",
"FAN", "AUTO MODE",
"DEFROSTING/DEMISTING ON" en
"DEFROSTING/DEMISTING OFF"
radio: "TUNE NAME"
navigatie: "ZOOM" en "ROUTE
SETTING".
1) Alleen wanneer een mobiele telefoon
met Bluetooth en spraaksturing (voice
control) is aangesloten.
Communicatie met het systeem
starten
Voordat u kunt beginnen met het systeem
toe te spreken moet u voor iedere
handeling eerst op de VOICE of de MODE
toets drukken en wachten tot het systeem
met een piep antwoordt.
E87665
COMMANDOS AUDIO-UNIT
CD-speler/ CD-wisselaar
Met behulp van Voice Control kunt u direct
een CD of een nummer kiezen.
Overzicht
Het overzicht toont de beschikbare
gesproken commando's voor het bedienen
van uw CD-speler. De volgende lijsten
bieden aanvullende informatie over het
complete commandomenu.
177
Spraaksturing
"CD"
"HELP"
"DISC"
a
"TRACK"
b
a) Kan alleen worden gebruikt voor een CD-wisselaar.
b) Kan als short cut worden gebruikt.
CD
Wanneer u een CD-wisselaar hebt, kunt u
het nummer van de CD kiezen
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"CD""CD"1
"DISC NUMBER PLEASE"
"DISC"
a
2
"DISC <nummer>""<een getal tussen 1 en 6>"3
a) Kan als short cut worden gebruikt.
Muzieknummer
U kunt ook direct een muzieknummer op
de CD kiezen.
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"CD""CD"1
"TRACK NUMBER PLEASE"
"TRACK"
a
2
"TRACK <nummer>""<een getal tussen 1 en 99>"3
a) Kan als short cut worden gebruikt.
Radio
De gesproken commando's ondersteunen
de radiofuncties en u kunt met Voice
Control op radiostations afstemmen.
178
Spraaksturing
Overzicht Het overzicht toont de beschikbare
gesproken commando's voor de bediening
van uw radio. De volgende lijsten bieden
aanvullende informatie over het complete
commandomenu.
"RADIO"
"HELP"
"AM"
"FM"
"TUNE NAME"
a
"DELETE NAME"
"DELETE DIRECTORY"
"PLAY DIRECTORY"
"STORE NAME"
a) Kan als short cut worden gebruikt.
Afstemfrequentie
Met deze functie kunt u met gesproken
commando's afstemmen op radiostations.
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"RADIO""RADIO"1
"FREQUENCY PLEASE""AM"2
"FREQUENCY PLEASE""FM"
"TUNE <frequentie>""<frequentie>"3
Naam opslaan
Wanneer u op een radiostation hebt
afgestemd, kunt u deze met een naam in
het bestand opslaan.
179
Spraaksturing
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"RADIO""RADIO"1
"STORE NAME""STORE NAME"2
"NAME PLEASE"
"REPEAT NAME PLEASE""<naam>"3
"STORING NAME""<naam>"4
"<naam> STORED"
Afstemmen op naam
Met deze functie kunt u op een opgeslagen
radiostation afstemmen.
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"RADIO""RADIO"1
"NAME PLEASE"
"TUNE NAME"
a
2
"TUNE <naam>""<naam>"3
a) Kan als short cut worden gebruikt.
Naam wissen
Met deze functie kunt u een opgeslagen
radiostation wissen
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"RADIO""RADIO"1
"NAME PLEASE""DELETE NAME"2
"DELETE <naam>""<naam>"3
"CONFIRM YES OR NO"
"DELETED""YES"4
"COMMAND CANCELLED""NO"
180
Spraaksturing
Bestand afspelen Met deze functie kunt u het systeem alle
opgeslagen radiostations laten opnoemen.
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"RADIO""RADIO"1
"PLAY <DIRECTORY>""PLAY DIRECTORY"2
Bestand wissen
Met deze functie kunt u alle opgeslagen
radiostations wissen.
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"RADIO""RADIO"1
"DELETE DIRECTORY""DELETE DIRECTORY"2
"CONFIRM YES OR NO"
"RADIO DIRECTORY DELETED""YES"3
"COMMAND CANCELLED""NO"
COMMANDOS TELEFOON
Telefoon
Met uw telefoonsysteem kunt u een extra
telefoonboek aanleggen. De opgeslagen
nummers kunnen met behulp van Voice
Control worden gekozen.
Telefoonnummers, die met behulp van
Voice Control zijn opgeslagen, worden in
het systeem van de auto opgeslagen en
niet in dat van uw telefoon.
Overzicht
Het onderstaande overzicht toont de
beschikbare gesproken commando's voor
het telefoonsysteem. De volgende lijsten
bieden aanvullende informatie over het
complete commandomenu.
"PHONE"
"HELP"
"MOBILE NAME"
a, b
"DIAL NUMBER"
a
181
Spraaksturing
"PHONE"
"DIAL NAME"
a
"DELETE NAME"
"DELETE DIRECTORY"
"PLAY DIRECTORY"
"STORE NAME"
"REDIAL"
a
"ACCEPT CALLS"
"REJECT CALLS"
a) Kan als short cut worden gebruikt.
b) Alleen mogelijk bij mobiele telefoons die met Bluetooth zijn aangesloten en voorzien
zijn van Voice Control en opgeslagen spraaklabels.
Een telefoonboek aanleggen
Naam opslaan
Nieuwe spraaklabels kunnen worden
opgeslagen met het commando "STORE
NAME". Deze eigenschap kan worden
gebruikt voor het kiezen van een nummer
door de naam in plaats van het complete
telefoonnummer uit te spreken.
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"PHONE""PHONE"1
"STORE NAME""STORE NAME"2
"NAME PLEASE"
"REPEAT NAME PLEASE""<naam>"3
"STORING NAME""<naam>"4
"<naam> STORED"
"NUMBER PLEASE"
"<telefoonnummer>""<telefoonnummer>"5
"STORING NUMBER""STORE"6
"<telefoonnummer>"
182
Spraaksturing
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"NUMBER STORED"
Naam wissen
Opgeslagen namen kunnen ook uit het
bestand worden gewist.
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"PHONE""PHONE"1
"NAME PLEASE""DELETE NAME"2
"DELETE <naam>""<naam>"3
"CONFIRM YES OR NO"
"<naam> DELETED""YES"4
"COMMAND CANCELLED""NO"
Bestand afspelen
Gebruik deze functie om het systeem alle
opgeslagen namen en nummers te laten
opnoemen.
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"PHONE""PHONE"1
"PLAY DIRECTORY""PLAY DIRECTORY"2
Bestand wissen
Met deze functie kunt u alle ingevoerde
gegevens in één keer wissen.
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"PHONE""PHONE"1
"DELETE DIRECTORY""DELETE DIRECTORY"2
"CONFIRM YES OR NO"
"PHONE DIRECTORY DELETED""YES"3
183
Spraaksturing
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"COMMAND CANCELLED""NO"
Telefoonfuncties
Naam mobiele telefoon
Met deze functie kunt u met een
spraaklabel toegang krijgen tot de in uw
mobiele telefoon opgeslagen
telefoonnummers.
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"PHONE""PHONE"1
"MOBILE NAME" "<telefoonafhan-
kelijke dialoog>"
"MOBILE NAME"
a, b
2
a) Kan als short cut worden gebruikt.
b) Alleen wanneer een mobiele telefoon met Bluetooth en Voice Control is aangesloten
(afhankelijk van de mobiele telefoon).
Nummer kiezen
Nadat het spraaklabel is uitgesproken
kunnen telefoonnummers worden gekozen.
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"PHONE""PHONE"1
"NUMBER PLEASE"
"DIAL NUMBER"
a
2
"<telefoonnummer>"<telefoonnummer>"3
CONTINUE?"
"DIALLING""DIAL"4
"<laatste deel van nummer
herhalen>
"CORRECTION"
CONTINUE?"
a) Kan als short cut worden gebruikt.
184
Spraaksturing
Naam kiezen Nadat het spraaklabel is uitgesproken
kunnen telefoonnummers worden gekozen.
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"PHONE""PHONE"1
"NAME PLEASE"
"DIAL NAME"
a
2
"DIAL <naam>""<naam>"3
"CONFIRM YES OR NO"
"DIALLING""YES"4
"COMMAND CANCELLED""NO"
a) Kan als short cut worden gebruikt.
Nummer herhalen
Deze functie maakt het mogelijk het laatst
gekozen nummer te herhalen.
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"PHONE""PHONE"1
"REDIAL"
"REDIAL"
a
2
"CONFIRM YES OR NO"
"DIALLING""YES"3
"COMMAND CANCELLED""NO"
a) Kan als short cut worden gebruikt.
DTMF ('Tone' instelling)
Deze functie zet gesproken nummers om
in DTMF tonen, bijvoorbeeld voor het op
afstand bedienen van het
antwoordapparaat bij u thuis.
N.B.: DTMF kan alleen worden gebruikt
tijdens een telefoongesprek. Druk op de
VOICE of de MODE toets en wacht op het
teken van het systeem.
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"NUMBER PLEASE"1
"<cijfers 1 tot en met 9, nul, hekje,
sterretje>"
2
185
Spraaksturing
Hoofdinstellingen
Oproepen beantwoorden en weigeren
Oproepen kunnen met Voice Control
worden beantwoord of geweigerd.
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"PHONE""PHONE"1
"ACCEPT CALLS""ACCEPT CALLS"2
"REJECT CALLS""REJECT CALLS"
COMMANDOS
NAVIGATIESYSTEEM
Raadpleeg de afzonderlijke handleiding
van het navigatiesysteem voor meer
informatie over de commandomenu's.
COMMANDOS
KLIMAATREGELING
Klimaat
Met gesproken commando's voor de
klimaatregeling kunnen het
aanjagertoerental, de temperatuur en de
modus worden ingesteld. Niet alle functies
zijn in alle autotypen beschikbaar.
Overzicht
Het overzicht toont de beschikbare
gesproken commando's voor de bediening
van het klimaatregelsysteem. De volgende
lijsten bieden aanvullende informatie over
het complete commandomenu.
"CLIMATE"
"HELP"
"FAN"
a
"DEFROSTING/DEMISTING ON"
a
"DEFROSTING/DEMISTING OFF"
a
"TEMPERATURE"
a
"AUTO MODE"
a
a) Kan als short cut worden gebruikt. Bij auto's met een Engelse taalmodule is de short
cut "FAN" niet beschikbaar.
186
Spraaksturing
Aanjager Met deze functie kunt u het
aanjagertoerental instellen.
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"CLIMATE""CLIMATE"1
"FAN SPEED PLEASE"
"FAN"
a
2
"FAN MINIMUM""MINIMUM"
3
"FAN <getal>""<een getal tussen 1 en 7>"
"FAN MAXIMUM""MAXIMUM"
a) Kan als short cut worden gebruikt. Bij auto's met een Engelse taalmodule is de short
cut "FAN" niet beschikbaar.
Ontdooien/ontwasemen
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"CLIMATE""CLIMATE"1
"DEFROSTING/DEMISTING ON"
"DEFROSTING/DEMISTING ON"
a
2
"DEFROSTING/DEMISTING OFF"
"DEFROSTING/DEMISTING OFF"
a
a) Kan als short cut worden gebruikt.
Temperatuur
Met deze functie kunt u de temperatuur
instellen.
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"CLIMATE""CLIMATE"1
"TEMPERATURE PLEASE"
"TEMPERATURE"
a
2
"TEMPERATURE MINIMUM""MINIMUM"
3
"TEMPERATURE <getal>"
"<een getal tussen 15 en 29 °C met
stappen van 0,5>" of "<een getal
tussen 59 en 84 °F>"
187
Spraaksturing
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"TEMPERATURE MAXIMUM""MAXIMUM"
a) Kan als short cut worden gebruikt.
Automatische modus
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"CLIMATE""CLIMATE"1
"AUTO MODE"
"AUTO MODE"
a
2
a) Kan als short cut worden gebruikt. Kan worden uitgeschakeld door een andere
temperatuur of een ander aanjagertoerental in te stellen.
188
Spraaksturing
ELEKTROMAGNETISCHE
COMPATIBILITEIT
WAARSCHUWINGEN
Uw auto is getest en gecertificeerd
volgens de wetgeving betreffende
elektromagnetische comptabiliteit
(72/245/EEC, UN ECE Regeling 10 of
andere geldende lokale vereisten). U dient
ervoor te zorgen dat apparatuur die u heeft
gemonteerd voldoet aan de betreffende
lokale wetgeving. Laat apparatuur door
goed geschoolde monteurs monteren.
Radiofrequentie (RF) zenders (bijv.
mobiele telefoons, amateur
radiozenders, enz.) mogen alleen in
uw auto worden gemonteerd wanneer
deze voldoen aan de in onderstaande tabel
vermelde parameters. Er zijn geen
bijzondere voorzieningen of voorwaarden
voor het monteren of gebruiken ervan.
WAARSCHUWINGEN
Monteer geen zender/ontvangers,
microfoons, luidsprekers en
dergelijke in het ontvouwbereik van
de airbags.
Bevestig geen antennekabels aan de
originele bedrading,
brandstofleidingen en remleidingen
van de auto.
Houd antenne- en voedingskabels
op een afstand van tenminste 10
centimeter van elektronische
modules en airbags.
E85998
1 2 3 4
AntenneplaatsenMaximum uitgangsvermogen in
watt (piek RMS)
Frequentieband
MHz
3, 450 W1 30
189
Bijlagen
AntenneplaatsenMaximum uitgangsvermogen in
watt (piek RMS)
Frequentieband
MHz
1, 2, 350 W30 54
1, 2, 350 W68 87,5
1, 2, 350 W142 176
1, 2, 350 W380 512
1, 2, 310 W806 940
1, 2, 310 W1200 1400
1, 2, 310 W1710 1885
1, 2, 310 W1885 2025
N.B.: Controleer na het aanbrengen van een
RF zender of deze niet de overige elektrische
uitrusting in de wagen stoort, zowel in de
standby- als in de zendmodus.
Controleer alle elektrische uitrusting:
met het contact AAN
bij draaiende motor
tijdens een proefrit bij verschillende
snelheden.
Controleer of de elektromagnetische
velden die door de gemonteerde zender in
het interieur van de auto worden opgewekt
niet de grenzen overschrijden waaraan het
menselijk lichaam mag worden
blootgesteld.
TYPEGOEDKEURINGEN
FCC/INDUSTRY CANADA NOTICE
Het apparaat voldoet aan Deel 15 van de
FCC-regelgeving. Bediening is onderhevig
aan de volgende twee voorwaarden: (1)
dit apparaat mag geen schadelijke
interferentie veroorzaken en (2) dit
apparaat moet ontvangen interferentie
accepteren (inclusief interferentie die kan
leiden tot ongewenste bediening).
FCC ID: WJLRX-42
IC: 7847A-RX42
Het uitvoeren van wijzigingen of
modificaties aan het apparaat zonder
nadrukkelijke toestemming van de
verantwoordelijke partij kan leiden tot
vervallen van het recht op bediening van
het apparaat.
RX-42 - Conformiteitsverklaring
Wij, de partij verantwoordelijk voor
naleving, verklaren onder volledige
verantwoordelijkheid dat het product
Handset Integration RX-42 voldoet aan de
vereisten van Council Directive 1999/5/EC.
Een kopie van de Conformiteitsverklaring
kunt u vinden op:
www.novero.com/declaration_of_conformity
Het woord, het merk en de logo's
Bluetooth zijn eigendom van Bluetooth SIG
Inc. en de Ford Motor Company mag
dergelijke merktekens onder licentie
gebruiken. Namen van andere producten
en bedrijven kunnen handelsmerken of
handelsnamen van de respectieve
eigenaren zijn.
190
Bijlagen
A
A/C
Zie: Klimaatregeling............................................60
Aan/uit toets..................................................148
Aanhangers trekken......................................93
Aansteker............................................................71
ABS
Zie: Remmen.........................................................86
Accessoires
Zie: Onderdelen en accessoires........................6
Accu van de auto...........................................122
Achterbank.......................................................67
Een vlakke laadvloer maken............................68
Rugleuningen neerklappen..............................68
Achterruitwissers en -sproeiers................35
Ruitensproeier.......................................................36
Wissen met intervallen......................................35
Wissen tijdens achteruitrijden.........................35
Afmetingen.....................................................136
Afmetingen trekhaak........................................138
Voertuigafmetingen...........................................136
Afspelen CD beëindigen............................163
6000CD en 6006CDC.....................................163
Sony CD..................................................................163
Afstandsbediening programmeren
Zie: Programmeren van de
afstandsbediening..........................................25
Airconditioning
Zie: Klimaatregeling............................................60
Alarm...................................................................31
Alarm inschakelen..........................................31
Alarmsignaal...........................................................31
Automatische vertraging van het
inschakelen.........................................................31
Alarm uitschakelen.........................................31
Algemene informatie over
radiofrequenties..........................................25
Algemene punten bij het rijden.................97
Uitvoeringen met een dieselmotor................97
Alternatieve frequenties............................156
6000CD en 6006CDC.....................................156
Sony CD..................................................................156
Armleuning, voor............................................70
Armleuning achterbank...............................73
Activity-console....................................................73
Audiobediening...............................................32
Mode.........................................................................33
Seek (zoekfunctie)..............................................32
Volume.....................................................................32
Audiodisplays met tijd- en
datumaanduiding.....................................146
Automatische klimaatregeling.................62
Aanjager...................................................................63
Airconditioning in- en uitschakelen..............64
Automatisch temperatuurregelsysteem in-
en uitschakelen................................................64
Gerecirculeerde lucht.........................................64
Luchtverdeling......................................................63
Temperatuur instellen........................................63
Voorruit ontdooien en ontwasemen.............63
Automatische transmissie - Auto's met
4-traps automatische transmissie
(4F27E)...........................................................83
Aanwijzingen voor het rijden met een
automatische transmissie...........................84
Keuzehendelstanden.........................................83
Rijmodi.....................................................................84
Voorziening voor het ontgrendelen van de
keuzehendel......................................................85
Automatische volumeregeling................155
6000CD en 6006CDC.....................................155
Sony CD..................................................................155
Auto op vier wielen slepen.......................104
Alle modelvarianten..........................................104
Uitvoeringen met automatische
transmissie......................................................104
Uitvoeringen met een Durashift EST..........104
Autostore toets...............................................151
6000CD en 6006CDC......................................151
Sony CD...................................................................151
B
Bagageafdekkingen.......................................91
Balance/fade (balans links/rechts,
voor/achter) regeling...............................148
6000CD en 6006CDC.....................................148
Sony CD.................................................................148
Bandenreparatieset.....................................129
Algemene informatie........................................129
Band oppompen................................................130
Gebruik van de bandenreparatieset...........130
191
Index
Bandenspanningen
Zie: Technische specificatie............................134
Banden
Zie: Velgen en banden......................................124
Bass/treble (lage/hoge tonen)
regeling..........................................................148
6000CD en 6006CDC.....................................148
Sony CD.................................................................148
Batterij van afstandsbediening
Zie: Batterij van afstandsbediening
vervangen...........................................................26
Batterij van afstandsbediening
vervangen.......................................................26
Bedieningselementen telefoon...............170
Afstandsbediening.............................................170
Oproepen beëindigen of weigeren...............170
Bediening van de audio-installatie........149
Belangrijke audio-informatie...................140
CD etiketten..........................................................140
Labels op het audiotoestel............................140
Bergen van de auto.....................................104
Bescherming van inzittenden....................20
Werking....................................................................20
Beveiligingscode...........................................145
Beveiligingscode invoeren.........................145
6000CD en 6006CDC.....................................145
Sony CD..................................................................145
Beveiligingscode vergeten........................145
Beveiliging van uw
audio-installatie.........................................145
Bijlagen.............................................................189
Brandstof en tanken.....................................78
Technische specificatie.....................................80
Brandstofkwaliteit - Benzine.....................78
Brandstofkwaliteit - Diesel.........................78
Opslaan voor de lange termijn........................78
Brandstofverbruik..........................................79
Brandstofverbruik
Zie: Technische specificatie.............................80
Buitenspiegels.................................................49
Handmatig inklapbare spiegels.....................49
C
CD's aanbrengen..........................................159
6000CD.................................................................159
6006CDC..............................................................159
Sony CD..................................................................159
CD's uitwerpen..............................................162
6000CD.................................................................162
6006CDC..............................................................162
Sony CD..................................................................162
CD afspelen....................................................160
6000CD en 6006CDC....................................160
Sony CD.................................................................160
CD-nummers comprimeren......................161
6000CD en 6006CDC......................................161
Sony CD...................................................................161
CD-nummers herhalen...............................162
6000CD.................................................................162
6006CDC..............................................................162
Sony CD..................................................................162
CD-nummers scannen...............................162
6000CD en 6006CDC.....................................162
Sony CD..................................................................162
CD selecteren................................................160
6006CDC..............................................................160
CD-speler........................................................159
Commandos audio-unit ...........................177
CD-speler/ CD-wisselaar.................................177
Radio........................................................................178
Commandos klimaatregeling.................186
Klimaat...................................................................186
Commandos navigatiesysteem.............186
Commandos telefoon.................................181
Een telefoonboek aanleggen.........................182
Hoofdinstellingen...............................................186
Telefoon..................................................................181
Telefoonfuncties.................................................184
Contactslot.......................................................75
Contactslot
Zie: Contactslot.....................................................75
Controle koelvloeistofpeil
Zie: Motorkoelvloeistof controleren.............114
Controle oliepeil
Zie: Motorolie controleren................................114
Controle vloeistofpeil koppeling en
remsysteem..................................................116
D
Dakrekken en bagagedragers.....................91
Imperiaal..................................................................91
Dashboardkastje..............................................71
De juiste zitpositie innemen......................66
192
Index
De motorkap openen en sluiten.............107
De motorkap openen........................................107
De motorkap sluiten..........................................107
Digitale signaalverwerking (DSP)..........155
DSP-equalizer......................................................155
DSP-instellingen wijzigen................................155
DSP voor bezette zitplaatsen........................155
Door water rijden............................................97
Door water rijden..................................................97
E
Een benzinemotor starten..........................75
Koude of warme motor......................................75
Stationair toerental na het starten................76
Verzopen motor....................................................76
Een dieselmotor starten..............................76
Koude of warme motor......................................76
Een koplamp verwijderen...........................42
Een wiel vervangen......................................124
Boordkrik................................................................124
Een wiel aanbrengen.........................................128
Een wiel verwijderen..........................................127
Kriksteunpunten..................................................125
Uitvoeringen met een ruimtebesparend
reservewiel.......................................................124
Wieldop verwijderen..........................................127
Wielmoersleutel monteren.............................126
Wielslotmoeren...................................................124
Een zekering vervangen..............................101
Eerstehulpset..................................................98
Elektrisch bedienbare ruiten......................49
Portierruit aan bestuurderszijde
automatisch openen.....................................49
Elektrische portiersloten
Zie: Vergrendelen en ontgrendelen...............28
Elektrisch verstelbare
buitenspiegels..............................................49
Elektrisch inklapbare spiegels.........................50
Richtingen waarin de spiegel kan worden
gekanteld...........................................................50
Elektromagnetische
compatibiliteit............................................189
Extra verwarming...........................................64
Extra verwarming diesel (afhankelijk van
het land).............................................................64
G
Gebruik maken van de parkeerhulp.......89
Manoeuvreren met de parkeerhulp..............90
Parkeerhulp in- en uitschakelen....................89
Gebruik maken van de telefoon - Auto's
met Travel Pilot EX....................................173
Een oproep beantwoorden.............................174
Een tweede oproep beantwoorden.............175
Gekoppelde telefoon ontkoppelen..............175
Opbellen.................................................................174
Van actieve telefoon veranderen..................175
Gebruik maken van de telefoon - Auto's
zonder Navigatiesysteem ........................171
Bellen........................................................................171
Een oproep ontvangen .....................................172
Een tweede oproep beantwoorden.............172
Gekoppelde telefoon ontkoppelen..............173
Van actieve telefoon veranderen..................173
Gebruik maken van
stabiliteitsregeling.......................................87
Gebruik van sneeuwkettingen.................133
Uitvoeringen met stabiliteitsregeling
(ESP)..................................................................133
Gebruik van veiligheidsgordels tijdens
zwangerschap..............................................23
Gebruik van winterbanden........................133
Gecodeerde sleutels.....................................30
Gemaksfuncties...............................................71
Gevarendriehoek............................................98
Gloeilampentabel..........................................47
Gloeilampen vervangen...............................43
Achterlichtunits....................................................44
Derde remlicht......................................................46
Grootlicht en dimlicht........................................43
Interieurverlichting..............................................46
Kentekenplaatverlichting..................................46
Leeslampen............................................................47
Mistlampen, vóór.................................................44
Richtingaanwijzers, voor...................................44
Stadslichten...........................................................43
Verlichting bagagecompartiment..................47
Zijknipperlichten...................................................44
Gloeilampen vervangen
Zie: Gloeilampen vervangen............................43
Golfband toets...............................................151
6000CD en 6006CDC......................................151
Sony CD...................................................................151
193
Index
H
Handgeschakelde versnellingsbak.........82
Durashift EST.........................................................82
Handgeschakelde 5-versnellingsbak...........82
Handmatige klimaatregeling....................60
Aanjager..................................................................60
Airconditioning in- en uitschakelen................61
Gerecirculeerde lucht.........................................62
Interieur snel afkoelen........................................62
Interieur snel verwarmen...................................61
Koelen met buitenlucht.....................................62
Luchtverdeelknop.................................................61
Luchtvochtigheid in het interieur
verlagen..............................................................62
Temperatuurregelknop.......................................61
Ventilatie..................................................................61
Voorruit ontdooien en ontwasemen..............61
Handmatig verstelbare stoelen...............66
Hellingshoek van de rugleuning
instellen...............................................................67
Hoogte van de bestuurdersstoel
verstellen............................................................67
Passagiersstoel naar voren kantelen............67
Stoelen naar voren en achteren
schuiven.............................................................66
Handrem
Zie: Parkeerrem....................................................86
Hoofdsteunen.................................................68
Hoofdsteun instellen..........................................69
Hoofdsteun verwijderen....................................69
Hoogte van veiligheidsgordels
afstellen..........................................................23
Hulpstartkabels
Zie: Starten met hulpstartkabels .................122
I
Immobilisatiesysteem inschakelen........30
Immobilisatiesysteem
Zie: Motorstartblokkering.................................30
Immobilisatiesysteem uitschakelen.......30
In één oogopslag ..............................................8
Audio-installatie....................................................12
Automatische klimaatregeling..........................11
Automatisch in-/uitschakelende
verlichting............................................................13
Automatisch wissen.............................................13
Een vlakke laadvloer maken.............................14
Elektrisch inklapbare spiegels..........................14
Handmatige klimaatregeling.............................11
Home safe verlichting..........................................13
Informatiedisplays.................................................11
Instapverlichting....................................................13
Motortoerental na het starten.........................10
Overzicht instrumentenpaneel.........................8
Portieren met de afstandsbediening
vergrendelen en ontgrendelen....................12
Stuurwiel instellen................................................10
Infoberichten....................................................57
Infodisplays......................................................55
Algemene informatie..........................................55
Informatiecentrum
Zie: Infodisplays....................................................55
Ingangsaansluiting (AUX IN)...................164
Inhouden en specificaties ........................136
Inleiding audio-installatie.........................140
Inleiding................................................................5
Inrijden................................................................97
Banden.....................................................................97
Motor.........................................................................97
Remmen en koppeling.......................................97
Instrumentenpaneel......................................51
Interieurverlichting..........................................41
Interieurverlichting................................................41
Leeslampen............................................................42
K
Katalysator........................................................79
Rijden met een auto met katalysator...........79
Kindersloten......................................................19
Kinderzitjes........................................................15
Kinderzitjes voor verschillende
gewichtsgroepen..............................................15
Kleine lakschade repareren.......................121
Klimaatregeling..............................................60
Werking....................................................................60
Koplamphoogte afstellen..........................40
Aanbevolen regelknopstanden......................40
194
Index
L
Ladingsteunen
Zie: Dakrekken en bagagedragers...................91
Luchtroosters
Zie: Ventilatieroosters........................................60
M
Meerdere CD's uitwerpen..........................163
6006CD.................................................................163
Menu's audio-installatie............................155
Meters..................................................................51
Brandstofmeter.....................................................52
Koelvloeistoftemperatuurmeter......................51
Mistachterlichten...........................................39
Mistlampen - Achter
Zie: Mistachterlichten.........................................39
Mistlampen - Voor
Zie: Voorste mistlampen...................................39
Motorkapslot
Zie: De motorkap openen en sluiten...........107
Motorkoelvloeistof controleren................114
Bijvullen...................................................................115
Koelvloeistofpeil controleren..........................114
Motornummer................................................135
Motorolie controleren..................................114
Bijvullen...................................................................114
Het oliepeil controleren.....................................114
Motorstartblokkering....................................30
Werking....................................................................30
Motor starten en stoppen ..........................75
Algemene informatie..........................................75
Motor uitschakelen.........................................77
Auto's met turbocompressor...........................77
N
Nieuwsberichten...........................................157
6000CD en 6006CDC.....................................157
Sony CD..................................................................157
Nummer selecteren.....................................159
6000CD en 6006CDC.....................................159
Sony CD.................................................................160
O
Oliepeilstaaf - 1,25 l Duratec-16V
(Sigma)/1,4 l Duratec-16V (Sigma)/1,6
l Duratec-16V (Sigma)..............................113
Oliepeilstaaf - 1,4 l Duratorq-TDCi (DV)
diesel ..............................................................113
Oliepeilstaaf - 1,6 l Duratorq-TDCi (DV)
diesel ..............................................................114
Onderbrekingsschakelaar
brandstoftoevoer........................................99
Uitvoeringen met een Duratec motor..........99
Onderdelen en accessoires..........................6
Kijk voor het Ford logo op de volgende
onderdelen...........................................................6
Nu kunt u er zeker van zijn dat uw Ford
onderdelen Ford onderdelen zijn.................6
Onderhoud.....................................................106
Algemene informatie........................................106
Technische specificatie......................................117
Onjuiste beveiligingscode.........................145
Opbergruimtes.................................................71
Kaartentassen........................................................72
Opbergvak................................................................71
Over deze handleiding ...................................5
Overzicht audio-installatie........................141
Overzicht motorruimte - 1,25 l
Duratec-16V (Sigma)/1,4 l Duratec-16V
(Sigma)/1,6 l Duratec-16V
(Sigma)........................................................108
Overzicht motorruimte - 1,4 l
Duratorq-TDCi (DV) diesel ....................110
Overzicht motorruimte - 1,6 l
Duratorq-TDCi (DV) diesel ....................112
Overzicht van symbolen.................................5
Symbolen in dit instructieboekje......................5
Symbolen op uw auto...........................................5
P
Parkeerhulp .....................................................89
Werking....................................................................89
Parkeerrem.......................................................86
Handrem aantrekken.........................................86
Handrem vrijzetten..............................................86
Op een helling parkeren....................................86
195
Index
Passagiersairbag uitschakelen..................23
Airbag aan passagierszijde
inschakelen........................................................24
Airbag aan passagierszijde
uitschakelen......................................................24
Schakelaar voor airbag aan passagierszijde
monteren............................................................24
Persoonlijke instellingen.............................56
Akoestische waarschuwingen.........................57
Audiodisplay..........................................................56
De portieren met de afstandsbediening
ontgrendelen....................................................56
Richtingaanwijzers..............................................56
Taal............................................................................57
Waarschuwingsknipperlichten.......................56
Plaatsen zekeringenhouders...................103
Centrale zekeringenkast..................................103
Plaatsing van kinderzitjes.............................17
Programmeren van de
afstandsbediening......................................25
Ontgrendelfunctie opnieuw
programmeren.................................................26
R
Reductie geluidsvervorming
(CLIP).............................................................155
6000CD en 6006CDC.....................................155
Sony CD..................................................................156
Regeling functie
verkeersinformatie.....................................151
Instellen van het voorgeprogrammeerde
volume...............................................................153
Lokale of algemene
verkeersinformatie.........................................152
Verkeersberichten beëindigen.......................153
Verkeersberichten inschakelen......................151
Volume van de verkeersberichten................153
Regionale modus (REG)............................157
6000CD en 6006CDC.....................................157
Sony CD..................................................................157
Reinigen van binnenzijde auto..................121
Achterruiten...........................................................121
Instrumentenpaneelschermen,
LCD-schermen, radioschermen................121
Veiligheidsgordels................................................121
Reinigen van buitenzijde auto..................120
Achterruit reinigen..............................................120
Chromen onderdelen reinigen.......................120
Koplampen reinigen..........................................120
Onderhoud van de lak......................................120
Remmen...........................................................86
Werking....................................................................86
Richtingaanwijzers.........................................41
Ruiten en spiegels..........................................49
Ruitensproeiers
Zie: Ruitenwissers en ruitensproeiers...........34
Ruitensproeiervloeistof
controleren....................................................116
Ruitenwisserbladen controleren..............36
Ruitenwisserbladen vervangen................36
Ruitenwissers en ruitensproeiers.............34
S
Schuifdak..........................................................65
Setup Bluetooth...........................................169
Compatibiliteit van
telefoontoestellen.........................................169
Eisen voor een Bluetooth verbinding..........169
Telefoons bedienen...........................................169
Setup telefoon...............................................167
Aansluiting met behulp van een
telefoonhouder...............................................167
Een andere Bluetooth telefoon
koppelen...........................................................168
Telefoonboek........................................................167
Telefoonboekcategorieën...............................168
Uw telefoon in de telefoonhouder
plaatsen.............................................................167
Van een telefoon een actieve telefoon
maken................................................................168
Shuffle/random (door
elkaar/willekeurig).....................................161
6000CD en 6006CDC......................................161
Sony CD...................................................................161
Sleeppunten..................................................104
Sleepoog, voor....................................................104
Sleutels en afstandsbediening.................25
Sloten.................................................................28
Sneeuwkettingen
Zie: Gebruik van sneeuwkettingen...............133
196
Index
Spiegels
Zie: Ruiten en spiegels.......................................49
Zie: Verwarmde ruiten en spiegels................64
Spraakgestuurd regelsysteem
gebruiken.......................................................177
Werking van het systeem.................................177
Spraaksturing.................................................176
Werking...................................................................176
Staat na een aanrijding...............................99
Stabiliteitsregeling.........................................87
Werking....................................................................87
Standverwarming
Zie: Extra verwarming........................................64
Starten met hulpstartkabels
Zie: Starten met hulpstartkabels .................122
Starten met hulpstartkabels ...................122
Hulpstartkabels aansluiten.............................122
Motor starten........................................................123
Station afstemtoetsen...............................153
DAB-service linking............................................153
Handmatig afstemmen...................................154
Scanfunctie..........................................................154
Zoeken....................................................................153
Stoelen..............................................................66
Stoelverhogers ................................................16
Kinderzitje (Groep 2)...........................................16
Zitverhoger (Groep 3)..........................................17
Storingen verhelpen
audio-installatie.........................................165
Stuurbekrachtigingsvloeistof
controleren....................................................115
Bijvullen...................................................................115
Stuurwiel afstellen.........................................32
Stuurwiel...........................................................32
T
Tanken................................................................79
Tankklep.............................................................79
Technische specificaties
Zie: Inhouden en specificaties ......................136
Telefoon
Zie: Gebruik maken van de telefoon - Auto's
met Travel Pilot EX........................................173
Zie: Gebruik maken van de telefoon - Auto's
zonder Navigatiesysteem ............................171
Telefoon............................................................167
Algemene informatie.........................................167
Tijd en datum van de audio-installatie
instellen.........................................................146
6000CD en 6006CDC.....................................146
Sony CD.................................................................146
Tips voor het rijden met ABS
Zie: Tips voor rijden met ABS .........................86
Tips voor het rijden........................................97
Tips voor rijden met ABS ...........................86
Transport............................................................91
Algemene informatie...........................................91
Trekhaak ...........................................................93
Mechanisme van trekhaakkogel
ontgrendelen....................................................94
Onderhoud.............................................................96
Rijden met een aanhanger...............................95
Rijden zonder aanhanger..................................95
Trekhaakkogel aanbrengen.............................94
Trekhaakkogel verwijderen..............................95
Trekken van een aanhanger.......................93
Steile hellingen......................................................93
Typegoedkeuringen.....................................190
FCC/INDUSTRY CANADA NOTICE.............190
RX-42 - Conformiteitsverklaring..................190
V
Veiligheidsgordels vastmaken...................22
Veiligheidsgordels
Zie: Veiligheidsgordels vastmaken................22
Veiligheidsmaatregelen...............................78
Veiligheidsuitrusting voor kinderen..........15
Velgen en banden.........................................124
Algemene informatie.........................................124
Technische specificatie....................................134
Ventilatie
Zie: Klimaatregeling............................................60
Ventilatieroosters..........................................60
197
Index
Vergrendelen en ontgrendelen.................28
Automatisch opnieuw vergrendelen............29
Bevestiging van het vergrendelen en
ontgrendelen.....................................................28
Centrale vergrendeling.......................................28
Dubbel vergrendelen..........................................28
Ontgrendelfunctie opnieuw
programmeren.................................................29
Portieren met de afstandsbediening
vergrendelen en ontgrendelen...................29
Portieren met de sleutel vergrendelen en
ontgrendelen.....................................................28
Verlichtingsbediening...................................38
Automatische verlichting..................................38
Grootlicht/ dimlicht............................................38
Home safe verlichting........................................38
Instapverlichting...................................................38
Lichtsignaal............................................................39
Verlichting.........................................................38
Versneld vooruit/achteruit........................160
6000CD en 6006CDC....................................160
Sony CD...................................................................161
Versnellingsbak/transmissie.....................82
Versnellingsbak
Zie: Versnellingsbak/transmissie...................82
Verwarmde ruiten en spiegels..................64
Verwarmbare buitenspiegels..........................64
Verwarmbare ruiten............................................64
Verwarmde stoelen......................................69
Verwarming
Zie: Klimaatregeling............................................60
Verzorging van banden...............................132
Verzorging van de auto...............................120
VIN
Zie: Voertuigidentificatienummer................135
Vloermatten.....................................................74
Voertuigidentificatienummer...................135
Voertuigidentificatieplaatje......................135
Voertuigidentificatie....................................135
Voorkeuzetoetsen.........................................151
Voorruitsproeiers............................................35
Voorruitwissers...............................................34
Automatisch wissen...........................................34
Wissen met intervallen......................................34
Voorste mistlampen.....................................39
Voorzorgsmaatregelen voor koude
weersomstandigheden.............................97
W
Waarschuwings- en
indicatielampen...........................................52
Controlelamp aandrijflijn..................................54
Controlelamp grootlicht....................................53
Controlelamp koplampen.................................53
Controlelamp mistachterlicht.........................54
Controlelamp mistlampen, vóór....................53
Controlelamp oliedruk.......................................53
Controlelamp overdrive.....................................53
Controlelamp portier niet goed
gesloten..............................................................53
Controlelamp stuurbekrachtiging.................54
Controlelamp voorgloeibougies.....................53
Controlelamp Vorst.............................................53
Lamp remsysteem...............................................52
Richtingaanwijzer.................................................52
Waarschuwingslamp ABS................................52
Waarschuwingslamp airbag............................52
Waarschuwingslamp laadstroom.................53
Waarschuwingslamp laag
brandstofniveau...............................................53
Waarschuwingslamp motor............................53
Waarschuwingslamp stabiliteitsregeling
(ESP)...................................................................54
Waarschuwingsknipperlichten.................40
Wagen wassen
Zie: Reinigen van buitenzijde auto...............120
Wassen
Zie: Reinigen van buitenzijde auto...............120
Wat te doen bij pech ....................................98
Werking van de audio-installatie...........148
Winterbanden
Zie: Gebruik van winterbanden.....................133
Z
Zekeringen.......................................................101
Zekeringlabels................................................101
198
Index
(CG3441nl)
84


Need help? Post your question in this forum.

Forumrules


Report abuse

Libble takes abuse of its services very seriously. We're committed to dealing with such abuse according to the laws in your country of residence. When you submit a report, we'll investigate it and take the appropriate action. We'll get back to you only if we require additional details or have more information to share.

Product:

For example, Anti-Semitic content, racist content, or material that could result in a violent physical act.

For example, a credit card number, a personal identification number, or an unlisted home address. Note that email addresses and full names are not considered private information.

Forumrules

To achieve meaningful questions, we apply the following rules:

Register

Register getting emails for Ford Fusion at:


You will receive an email to register for one or both of the options.


Get your user manual by e-mail

Enter your email address to receive the manual of Ford Fusion in the language / languages: Dutch as an attachment in your email.

The manual is 4,9 mb in size.

 

You will receive the manual in your email within minutes. If you have not received an email, then probably have entered the wrong email address or your mailbox is too full. In addition, it may be that your ISP may have a maximum size for emails to receive.

The manual is sent by email. Check your email

If you have not received an email with the manual within fifteen minutes, it may be that you have a entered a wrong email address or that your ISP has set a maximum size to receive email that is smaller than the size of the manual.

The email address you have provided is not correct.

Please check the email address and correct it.

Your question is posted on this page

Would you like to receive an email when new answers and questions are posted? Please enter your email address.



Info