658399
4
Zoom out
Zoom in
Previous page
1/68
Next page
I
Algemene
gebruikershandleiding
Nederlands
Derby Cycle Werke GmbH 2011
I Algemene Gebruikershandleiding 3
2 Voorwoord
Uw ets is compleet gemonteerd aan u geleverd. Wanneer
er onderdelen van de ets nog niet gemonteerd zijn, dient
u contact op te nemen met uw etsendealer.
Deze gebruikershandleiding helpt u uw ets conform de
bepalingen, veilig en optimaal te gebruiken, zodat u er
lang plezier aan zult beleven. Wij gaan ervan uit dat u
over een basiskennis met de omgang met etsen beschikt.
Iedereen die deze ets bedient, reinigt, onderhoudt of
verwijdert, moet de volledige inhoud van deze gebruikers-
handleiding hebben gelezen.
In de gebruikershandleiding vindt u naast teksten, tabel-
len en opsommingen de volgende symbolen als verwijzing
naar belangrijke informatie of gevaren.
WAARSCHUWING voor mogelijk letsel, ver-
hoogd val- of overig letselrisico
BELANGRIJKE AANVULLENDE INFORMATIE of
speciale informatie over het gebruik van de
ets
VERWIJZING naar mogelijke materiële of mi-
lieuschade
4 I Algemene gebruikershandleiding
3 Inhoud
1 De ets en zijn onderdelen 2
2 Voorwoord 3
3 Inhoud 4
4 Veiligheidsrichtlijnen 7
4.1 Fundamentele veiligheidsrichtlijnen 7
4.2 Voor uw veiligheid 7
4.3 Informatie voor ouders en opvoeders 7
4.4 Veiligheid in het verkeer 7
4.5 Veiligheid op de ets 8
5 Wettelijke bepalingen 8
5.1 Voorschrien van het geldige
wegenverkeersreglement 8
6 Reglementair gebruik 9
6.1 Algemeen 9
6.2 Trekkingets / All Terrain Bike (ATB),
voorzover uitgerust conform het
geldige wegenverkeersreglement 9
6.3 City-, touring-, sport-, kinder- en
tienerets, voorzover uitgerust conform
het geldige wegenverkeersreglement 9
6.4 Mountainbike (MTB) / crossbike 10
6.5 Raceets / tnessbike 10
6.6 BMX 10
7 Voor de eerste rit 11
8 Voor elke rit 12
9 Instelling op de gebruiker 12
9.1 Montage van de pedalen 12
9.2 Zitpositie instellen 13
9.2.1 Fietszadel instellen 13
9.2.2 Snelspanners gebruiken 13
9.2.3 De juiste zadelhoogte bepalen 14
9.2.4 Zadelhoek instellen 15
9.2.4.1 bij een 2-schroef zadelpenklem 15
9.2.4.2 bij een klembevestiging 15
9.2.4.3 bij een geveerde zadelpen 16
9.3 Stuurpositie instellen 16
9.3.1 Stuurhoogte bij conventionele
stuurpen aanpassen / instellen 16
9.3.2 Stuurhoogte bij A-Head-systemen
aanpassen 17
9.3.3 Stuur bij A-Head-systeem in de juiste
stand brengen met het voorwiel 17
9.3.4 Stuurpositie door draaien van het
stuur instellen 17
9.3.5 Stuurhoogte bij verstelbare
stuurpen aanpassen 18
10 Frame 18
11 Balhoofdset 19
12 Vork 19
13 Geveerde ames en verende elementen 20
13.1 Frames met achterbouwvering 20
13.2 Verzorging en onderhoud 20
14 Trapassen en crankstellen 21
15 Trapas controleren 21
16 Wielen 21
16.1 Wielen controleren 21
16.2 Naven controleren 21
16.3 Velgen controleren 22
17 Banden en binnenbanden 22
17.1 Banden 22
17.2 Tubeless banden 23
17.3 Tubes 23
17.4 Binnenbanden 23
18 Bandenpech verhelpen 24
18.1 Rem openen 24
18.1.1 Cantilever- of V-brake openen 24
I Algemene Gebruikershandleiding 5
18.1.2 Hydraulische velgrem verwijderen 24
18.1.3 Zij-optrek-velgrem openen 25
18.1.4 Naaersnelling-, rol-, trommel-
of terugtrapremmen ontspannen 25
18.2 Wiel verwijderen 25
18.2.1 Voorwiel verwijderen 25
18.2.2 Achterwiel verwijderen 25
18.3 Band en binnenband verwijderen 26
18.4 Binnenband plakken 26
18.5 Band en binnenband terugplaatsen 27
18.6 Wiel terugplaatsen 27
18.6.1 Voorwiel plaatsen 27
18.6.2 Achterwiel plaatsen 27
18.6.2.1
bij etsen met kettingversnelling
27
18.6.2.2 bij etsen met naaersnelling 27
19 Fietsversnellingen 30
19.1 Kettingversnelling 30
19.1.1 Schakelhendels bedienen 31
19.1.1.1 Schakelhendels op de raceets 31
19.1.1.2 Schakelhendels op MTB,
trekking- en touringets 35
19.2 Naaersnelling 38
19.2.1 Naaersnelling bedienen 38
19.2.1.1 Schakelhendel Shimano
7- / 8-speed 38
19.2.2 Versnellingen bij een Shimano-
naaersnelling instellen 39
20 Fietsketting 40
20.1 Fietskettingen onderhouden 40
21 Rem, remhendels en remsystemen 41
21.1 Belangrijke informatie en
veiligheidsrichtlijnen 41
21.2 Remhendels 42
21.2.1 Standaardremhendels 42
21.3 Naaemmen 42
21.3.1 Trommelremmen en rolremmen
(Roller-Brake) 42
21.3.2 Terugtraprem 43
21.4 Velgremmen 44
21.4.1 Rem bijstellen 44
21.4.2 Afstand remvoering tot velg instellen 44
21.4.3 Slijtage van remvoering 45
21.5 Schijemmen 45
21.5.1 Hydraulische schijemmen 46
21.5.2 Vorming van dampbellen 47
21.5.3 Reminstallatie reinigen 47
21.5.4 Wiel verwijderen en terugplaatsen 47
22 Verlichtingsinstallatie 48
22.1
Bepalingen voor de verlichtingsinstallatie
48
22.2 Speciale regeling voor raceetsen 48
22.3 Lichtmachine / dynamo 48
22.3.1 Banddynamo 48
22.3.1.1 In- en uitschakelen van
de banddynamo 48
22.3.2 Naafdynamo 49
22.4 Uitval van de verlichtingsinstallatie 49
23 Onderdelen 50
23.1 Bagagedrager 50
23.1.1 Voorwiel-bagagedrager 50
23.1.2 Achterbouw-bagagedrager 50
23.2 Spatborden 51
23.2.1 Beveiliging weer vastklikken 51
24 Accessoires en uitrusting 52
24.1 Kinderzitje 52
24.2 Fietsstandaard 53
6 I Algemene gebruikershandleiding
24.3 Fietsaanhanger 53
24.4 Fietsmand 53
24.5 Bar-ends 53
25 Dak- en achterdragers 54
26 Carbononderdelen 54
26.1 Eigenschappen 54
26.2 Draaimomenten 54
26.3 Visuele inspectie 55
26.4 Carboname 55
26.5 Carbonstuur 55
26.6 Carbonstuurpen 55
26.7 Carbonwielen 56
26.8 Carbonvork 56
26.9 Carbonzadelpen 56
26.10 Splinters 56
26.11 In de montagestandaard vastzetten 56
26.12 Met de auto transporteren 56
27 Fiets verzorgen en onderhouden 57
27.1 Verzorging 57
27.2 Slijtageonderdelen 57
27.3 Banden 58
27.4 Velgen in combinatie met velgremmen 58
27.5 Remvoeringen 58
27.6 Remschijven 58
27.7 Fietskettingen of tandriemen 58
27.8 Kettingringen, tandwielen en
schakelwieltjes 58
27.9 Lampen van de verlichtingsinstallatie 58
27.10 Stuurlint en greeprubbers 59
27.11 Hydraulische olie en smeermiddelen 59
27.12 Schakel- en remkabels 59
27.13 Lakken 59
27.14 Lagers 59
27.15 Glijlagers en lagers van volledig
geveerde ames, verende voorvorken
of overige verende elementen 59
28 Regelmatige inspecties 60
28.1 Inspectieschema 60
28.1.1 Onderhoud/controle 60
29 Lijst met links 61
30 Technische specicaties 62
30.1 Toegestaan totaalgewicht van de ets 62
30.2 Toegestane belasting van bagagedragers 63
30.3
Aanhaalkoppels voor schroeerbindingen
63
30.3.1 Algemene aanhaalkoppels voor
schroeerbindingen 65
30.4 Banden en bandenspanning 65
30.5 Verlichtingsinstallatie 65
31 Garantievoorwaarden 66
31.1 Voorwaarden voor een garantieclaim 66
31.2 Uitsluiting van de garantie 66
I Algemene Gebruikershandleiding 7
4 Veiligheidsrichtlijnen
4.1 Fundamentele veiligheidsrichtlijnen
Lees alle waarschuwingen en verwijzingen in deze gebrui-
kershandleiding volledig door voordat u de ets gebruikt.
Bewaar de gebruikershandleiding in de buurt van uw ets,
zodat u deze altijd kunt raadplegen.
Wanneer u uw ets aan derden doorgee, dient u ook deze
gebruikershandleiding mee te geven.
4.2 Voor uw veiligheid
Draag altijd een geschikte etshelm en draag
deze op de juiste manier.
Draag lichte of reecterende kleding, zodat an-
dere verkeersdeelnemers u tijdig opmerken.
Draag schoenen met een stevige en, indien mo-
gelijk, antislipzool.
Draag nauwsluitende beenkleding of gebruik
broekklemmen.
Draag beschermende kleding, zoals stevige
schoenen of handschoenen.
4.3 Informatie voor ouders en
opvoeders
Zorg ervoor dat uw kind weet hoe het in de
betreende omgeving op een veilige en verant-
woordelijke manier met de ets omgaat.
Leg aan uw kind de bediening, werking en bij-
zonderheden van alle remmen uit. Belangrijke
informatie hierover vindt u in
Hoofdstuk 21
„Rem, remhendels en remsystemen“.
Als opvoeder bent u verantwoordelijk voor de
veiligheid van uw kind en eventuele schade die
het tijdens het etsen kan veroorzaken. Zorg
daarom voor een goede technische staat van de
ets en pas de instellingen van de ets regelma-
tig aan de lichaamslengte van uw kind aan.
4.4 Veiligheid in het verkeer
Neem de toepasselijke verkeersregels in acht.
Fiets nooit zonder handen aan het stuur.
In sommige landen moeten kinderen onder een
bepaalde leeijd op de stoep etsen en afstap-
pen als zij willen oversteken. Informeer naar de
toepasselijke regels in uw land.
Pas uw rijgedrag aan als de weg nat of glad is.
Rij langzamer en rem voorzichtig en tijdig aan-
gezien de remweg onder deze omstandigheden
langer is.
Pas uw snelheid aan het terrein en uw rijcapaci-
teiten aan.
U mag tijdens het etsen geen muziek via een
koptelefoon beluisteren.
Gebruik tijdens het etsen geen gsm.
Wanneer u buiten de verharde wegen etst, dient
u voor etsers vrijgegeven wegen/paden te ge-
bruiken.
8 I Algemene gebruikershandleiding
Zorg er met name op onoverzichtelijke plaatsen
en als u bergaf rijdt voor dat u elk moment kunt
remmen.
4.5 Veiligheid op de ets
Gebruik in het verkeer alleen etsen die zijn
toegestaan voor gebruik in het verkeer, zoals in
Duitsland conform de StVO.
Houd rekening met het toegestane totaalgewicht
van de verschillende etstypen, omdat er anders
sprake kan zijn van breuk of niet-nctioneren
van veiligheidsrelevante onderdelen. Ook de
reminstallatie is alleen voor het toegestane to-
taalgewicht van de ets voorzien. In
Hoofdstuk
30 „Technische specicaties“ vindt u een lijst met
de toegestane totaalgewichten.
Het totale gewicht bestaat uit het gewicht
van de ets + gewicht van de gebruiker + gewicht
van de bagage. Ook getrokken lasten, zoals een
aanhanger, worden bij het totale gewicht geteld.
Laat beschadigde of vervormde onderdelen ver-
vangen, voordat u de ets weer gebruikt. Anders
kunnen nctiespecieke onderdelen falen.
Houd rekening met de maximale belastbaarheid
van de bagagedrager. De informatie hieromtrent
staat op de bagagedrager vermeld (zie ook
Hoofdstuk 30 „Technische specicaties“).
Laat reparaties en onderhoudswerkzaamheden
altijd door een erkende etsenmaker uitvoeren
(voor onderhoudsintervallen zie
Hoofdstuk 28
„Regelmatige inspecties“).
Wanneer u technische wijzigingen aan uw ets
doorvoert, dient u rekening te houden met de
nationale verkeersrichtlijnen en de toepasselijke
normen. Houdt u er rekening mee dat hierdoor
de garantie kan vervallen.
Vervang elektrische onderdelen aan uw ets
alleen door hiervoor geschikte en gekeurde on-
derdelen.
Zorg dat u bij ongunstige lichtomstandigheden,
zoals bij mist, regen, in de schemering of in het
donker, altijd voldoende verlichting hebt.
Wanneer u uw ets intensief gebruikt, zal de ets
onderhevig zijn aan een sterkere slijtage. Veel onder-
delen aan etsen, met name van lichte sportetsen,
zijn voor een bepaalde gebruiksduur bedoeld. Bij
overschrijding van deze gebruiksduur, bestaat het
risico dat de betreende onderdelen niet goed of niet
meer werken.
Verzorg en onderhoud uw ets daarom regelmatig.
Controleer hierbij alle belangrijke onderdelen, zoals
ame, vork, wielophanging, stuur, stuurpen, zadel-
pen en remmen op vervormingen en beschadigingen.
Wanneer u veranderingen zoals scheuren, deuken of
vervormingen opmerkt, dient u uw ets eerst door uw
dealer te laten nakijken, voordat u hem weer gebruikt.
5 Wettelijke bepalingen
Wanneer u met uw ets aan het verkeer deelneemt, dient
u te controleren of uw ets voldoet aan de verkeersvoor-
schrien. Raadpleeg eventueel
Hoofdstuk 22.2 „Speciale
regeling voor raceetsen“.
5.1 Voorschrien van het geldige
wegenverkeersreglement
Voordat u aan het verkeer deelneemt, dient u zich te infor-
meren over de toepasselijke nationale voorschrien – in
Duitsland zijn dat de StVZO (Straßenverkehrszulassungs-
ordnung) en de StVO (Straßenverkehrsordnung).
In Zwitserland staan de geldende richtlijnen bijvoorbeeld
in de verordeningen over de technische eisen van weg-
voertuigen, artikel 213 tot 218.
Voor de deelname aan het openbare verkeer in Oostenrijk
dient u de 146e verordening / etsverordening raadplegen.
Zorg ervoor dat uw ets bij elk gebruik werkelijk in de
voorgeschreven, rijvaardige staat verkeert, dat de remmen
optimaal zijn afgesteld en dat bel en verlichtingsinstalla-
tie voldoen aan de wettelijke eisen.
I Algemene Gebruikershandleiding 11
7 Voor de eerste rit
Controleer of uw ets gereed is voor gebruik en op uw
lengte is ingesteld.
Controleer:
de positie en bevestiging van zadel en stuur
de montage en instelling van de remmen
de bevestiging van wielen in ame en vork
Stel het stuur en de stuurpen in een voor u veilige en
comfortabele positie in. In
Hoofdstuk 9.3 „Stuurpo-
sitie instellen“ vindt u een handleiding voor het instel-
len van het stuur.
Stel het zadel in een voor u veilige en comfortabele
positie in. In
Hoofdstuk 9.2 „Zitpositie instellen“
vindt u een handleiding voor het instellen van het
zadel.
Controleer of u de remgrepen op elk moment goed
kunt bereiken en zorg ervoor dat u vertrouwd bent
met het gebruik en de positie van de remgrepen
rechts / links. Onthoud met welke remgreep u de voor-
wiel- resp. achterwielrem aanstuurt.
Moderne remsystemen hebben mogelijk een veel
sterker en ander remeect dan u gewend bent. Maak
u voor het begin van de rit op een veilig, leeg terrein
vertrouwd met het eect van uw remmen.
Wanneer u op een ets rijdt met velgen van koolstof-
vezel (carbon), dient u er rekening mee te houden dat
dit materiaal een aanzienlijk slechter remgedrag hee
dan u dat gewend bent van velgen van aluminium.
Controleer of de wielen stevig in ame en vork zijn
bevestigd. Controleer of de snelspanners en alle
belangrijke bevestigingsschroeven en -moeren goed
vastzitten.
In
Hoofdstuk 9.2.2 „Snelspanners gebruiken“ vindt
u een handleiding over een veilige bediening van
snelspanners en onder
Hoofdstuk 30 „Technische
specicaties“ een tabel met de aanhaalkoppels van
belangrijke schroeven en moeren.
Controleer de bandenspanning. Op de zijkant van de
buitenbanden staat informatie over de voorgeschre-
ven bandenspanning. De bandenspanning mag niet
onder de minimale waarde en niet boven de maximale
waarde liggen. Als grove maatstaf, bijv. onderweg,
kunt u ter controle als volgt te werk gaan: Als u de
duim op de opgepompte band legt, mag u de band ook
met sterke druk niet vervormen.
Controleer de banden en ook de velgen op beschadi-
gingen, ingedrongen voorwerpen, zoals glassplinters
of puntige steentjes, en vervormingen.
Wanneer u een snee, scheuren of gaten kunt zien, mag
u niet vertrekken, maar dient u uw ets eerst door een
erkende etsenmaker te laten nakijken.
I Algemene Gebruikershandleiding 13
Wanneer u de pedalen scheef plaatst of vastschroe,
kan de schroefdraad in de krukarm beschadigd raken.
1 Systeempedalen
2 Tour- of sportpedalen
3 Systeempedalen raceets
1
2
3
Gebruik MTB-, race- en systeempedalen alleen met de
hiervoor geschikte schoenplaatjes en schoenen. Met
andere schoenen kunt u van de pedalen glijden.
Het gebruik van systeem-MTB-pedalen of systeem-
racepedalen, de zogenoemde klikpedalen, kan wanneer u
ongeoefend bent tot ernstige valpartijen leiden. Wanneer
u systeempedalen gebruikt, kunt u het inklikken in het
pedaal en het losmaken van de schoen uit het pedaal het
beste eerst staand oefenen. Oefen dit nooit in het verkeer.
Raadpleeg de gebruikershandleiding van de pedaal- en
schoenenfabrikant.
Informatie hierover is ook op internet te vinden. Een
lijst met links staat in
Hoofdstuk 29 „Lijst met links“
afgedrukt.
9.2 Zitpositie instellen
9.2.1 Fietszadel instellen
De zitpositie is bepalend voor uw comfort en prestaties
tijdens het etsen.
Verwijder of wijzig de zadelpen of zadelklem
niet. Wanneer u onderdelen verandert of om-
bouwt, vervalt de garantie.
Trek alle schroeven met het voorgeschreven
aanhaalkoppel aan. Anders kunnen de schroeven
afscheuren en kunnen onderdelen losraken (zie
Hoofdstuk 30 „Technische specicaties“).
Gebruik voor werkzaamheden aan de ets alleen ge-
schikt gereedschap en voer deze alleen uit als u over
voldoende kennis beschikt. Laat complexe werkzaam-
heden of werkzaamheden die uw veiligheid betreen
altijd uitvoeren door een erkende etsenmaker.
9.2.2 Snelspanners gebruiken
Alle snelspanners moeten stevig aangetrokken
zijn, voordat u vertrekt. Controleer voor elke rit
of ze stevig vastzitten.
Controleer of alle snelspanners goed vastzitten
als u uw ets een tijd zonder toezicht hebt gepar-
keerd en weer wilt vertrekken.
Bij het omslaan van de spanhendel is zoveel
kracht vereist dat u hiervoor uw handbal moet
gebruiken. Anders kan de snelspanner losraken.
I Algemene Gebruikershandleiding 15
De minimale insteekdiepte staat op de zadelpen ver-
meld. Zo niet, moet de minimale insteekdiepte 7,5
cm bedragen. Bij ames met een langere zitbuis die
boven de bovenbuis uitsteekt, bedraagt de minimale
insteekdiepte 10 cm.
Op stopmakering
letten.
9.2.4 Zadelhoek instellen
Lijn uw etszadel zo horizontaal mogelijk uit.
Tijdens een langere etstocht merkt u vanzelf wel-
ke zitpositie het prettigste is. Wanneer u uw zadel
toch wilt laten hellen, is een lichte helling naar
voren het beste. Als u het zadel naar achteren laat
hellen, kunt u pijn krijgen of letsel oplopen.
De zadelhoek stelt u als volgt in:
Om de klemschroef los te maken, draait u deze
tegen de wijzers van de klok in.
Kiep het etszadel in de gewenste stand.
Om de klemschroef weer vast te zetten, draait u
deze met de wijzers van de klok mee. (Zie voor
aanhaalkoppels
Hoofdstuk 30 „Technische speci-
caties“).
Instellen van zadelhoek
9.2.4.1 bij een 2-schroef zadelpenklem
Sommige zadelpennen hebben twee schroeven voor het
instellen van de zadelhoek, een voor en een achter de
zadelpenbuis. Wanneer u het zadel naar voren wilt laten
hellen, maakt u met een inbussleutel de achterste schroef
los en trekt u de voorste met hetzelfde aantal omwentelin-
gen aan. Wanneer u het zadel naar achteren wilt laten hel-
len, maakt u de voorste schroef los en trekt u de achterste
dienovereenkomstig aan. Trek beide schroeven hierna nog
een keer aan. Houd hierbij rekening met de juiste aanhaal-
koppels (zie
Hoofdstuk 30 „Technische specicaties“).
2-schroef zadelpenklem
9.2.4.2 bij een klembevestiging
Bij een zadel met klembevestiging zit de klemmoer aan de
zijkant. De zadelhoek stelt u als volgt in:
Om de klemmoer los te maken, draait u deze tegen
de richting van de wijzers van de klok in. Eventu-
eel moet u met een tweede sleutel de moer aan de
andere kant vasthouden.
Kiep het etszadel in de gewenste stand.
Om de klemmoer aan te trekken, draait u deze met
de wijzers van de klok mee. Eventueel moet u met
een tweede sleutel de moer aan de andere kant
vasthouden. Houd rekening met het juiste aanhaal-
koppel (zie
Hoofdstuk 30 „Technische specica-
ties“).
Klembevestiging
16 I Algemene gebruikershandleiding
9.2.4.3 bij een geveerde zadelpen
Geveerde zadelpennen verminderen de schokken die
ontstaan door een oneen terrein en ontzien daardoor de
ruggengraat.
Voor een instelling van de verende elementen van de za-
delpen kunt u bij uw dealer terecht.
Geveerde zadelpen
9.3 Stuurpositie instellen
Trek alle schroeven met het voorgeschreven aanhaal-
koppel aan. Anders kunnen de schroeven losscheuren
en kunnen onderdelen losraken (zie
Hoofdstuk 30
Technische specicaties“).
Ook door een verandering van de stuurhoogte kunt u uw
zitpositie op de ets bepalen.
Hoe lager u het stuur instelt, des te verder u uw bovenli-
chaam naar voren moet buigen. Hierdoor neemt de belas-
ting op de handgewrichten, de armen en het bovenlichaam
toe en moet u uw rug verder buigen.
Hoe hoger u het stuur instelt, hoe rechter u op de ets zit.
Hierbij neemt de belasting van de ruggengraat door stoten
toe.
Zo bepaalt u de voor uw lengte optimale stuurhoogte:
Ga op het etszadel zitten.
Vraag eventueel een tweede persoon om de ets
vast te houden.
Buig uw bovenlichaam in de richting van het stuur
totdat u een comfortabele houding hebt gevonden.
Strek uw armen in de richting van het stuur.
Onthoud de ongevere positie van uw handen om
het stuur op deze hoogte in te stellen.
9.3.1 Stuurhoogte bij conventionele
stuurpen aanpassen / instellen
Om de balhoofdbuis in de stuurbuis los te maken, gaat u
als volgt te werk:
Maak de expanderbout los om de stuurpen los te
maken. Draai deze met een inbussleutel twee tot
drie omwentelingen tegen de richting van de wij-
zers van de klok in.
Om ervoor te zorgen dat de vork bij het losmaken
van de balhoofdbuis niet meebeweegt, klemt u het
voorwiel tussen uw benen.
Houd het stuur aan de grepen vast en draai ais-
selend naar rechts en links.
Wanneer dit niet mogelijk is, slaat u licht met een
kunststoamer van boven op de expanderbout,
totdat de klemvoorziening van de stuurpen loslaat.
Stel de stuurpen op de gewenste hoogte in.
Lijn het stuur zo uit dat het in een rechte hoek
staat ten opzichte van het voorwiel.
Om de balhoofdbuis weer te bevestigen, trekt u de
expanderbout met een inbussleutel in de richting
van de wijzers van de klok vast (zie
Hoofdstuk 30
Technische specicaties“).
I Algemene Gebruikershandleiding 17
Trek de stuurpen nooit boven de maximale of stop-
markering uit de buis. Indien u geen markering kunt
vinden, steekt u de stuurpen minimaal 6,5 cm diep
in de stuurbuis. Anders kan de stuurpen losraken of
breken.
9.3.2 Stuurhoogte bij A-Head-systemen
aanpassen
Bij de hier getoonde A-Head-stuurpennen moet een er-
kende etsenmaker de hoogteverstelling van het stuur
uitvoeren.
9.3.3 Stuur bij A-Head-systeem in de juiste
stand brengen met het voorwiel
Ga als volgt te werk om het stuur in de juiste stand te
brengen met het voorwiel:
Draai voor het openen de inbusschroeven aan de
achterkant van de stuurpen met een inbussleutel
tegen de richting van de wijzers van de klok in.
Draai de stuurbeugel zodanig dat het stuur precies
in een rechte hoek tot het voorwiel staat.
Trek de inbusschroef in de richting van de wijzers
van de klok met een inbussleutel aan (zie
Hoofd-
stuk 30 „Technische specicaties“).
9.3.4 Stuurpositie door draaien van het stuur
instellen
Open de inbusschroeven aan de voorkant van de stuurpen.
Draai het stuur totdat het in een comfortabele positie
staat. Zorg ervoor dat het stuur precies in het midden in
de stuurpen wordt geklemd. Trek de inbusschroeven in de
richting van de wijzers van de klok weer aan. Wanneer het
aanhaalkoppel op de stuurpen staat vermeld, dient u zich
aan deze waarde te houden. Anders vindt u de aanhaal-
koppels in
Hoofdstuk 30 „Technische specicaties“.
Nadat u het stuur hebt ingesteld, moet u de remhendels
en schakelhendels aanpassen. Maak de inbusschroeven
aan de greeprubbers los. Ga op het zadel zitten en plaats
uw vingers op de hendel. Draai de hendel totdat u arm in
een rechte lijn met uw onderarm ligt. Trek de schroeven in
de greeprubbers in de richting van de wijzers van de klok
weer vast (zie voor aanhaalkoppels
Hoofdstuk 30 „Tech-
nische specicaties“).
18 I Algemene gebruikershandleiding
9.3.5 Stuurhoogte bij verstelbare stuurpen
aanpassen
Bij sommige soorten stuurpennen kunt u de stuurhoek
variëren. De klemschroeven voor de instelling van de hoek
van de stuurpen zitten aan de zijkant van het scharnier of
aan de boven- of onderkant van de stuurpen. Er zijn ook
modellen met aanvullende vergrendelingshendels of jus-
teerschroeven.
Inbusschroef
(geïntegreerde vergren-
delingshendel)
Instelschroef
Zo stelt u de stuurhoek in:
Maak de klemschroef los met een inbussleutel die
u twee tot drie omwentelingen tegen de richting
van de wijzers van de klok in draait.
Wanneer u een model met aanvullende arrêteer-
standen hebt, maakt u de vertanding van de arrê-
teerstanden los door de klemschroef verder tegen
de richting van de wijzers van de klok te draaien.
Wanneer u een model hebt met een geïntegreerde
vergrendelingshendel, moet u de schroef van de
vergrendelingshendel losmaken. Deze is bij veel
modellen aan de onderkant van de stuurpen te
vinden.
Kiep de stuurpen in de gewenste hoek.
Voor de bevestiging van de stuurpen trekt u de
klemschroef met een inbussleutel in de richting
van de wijzers van de klok vast. Wanneer de aan-
haalkoppels op de stuurpen vermeld staan, dient u
deze precies aan te houden. Wanneer dit niet het
geval is, vindt u een tabel met aanhaalkoppels in
Hoofdstuk 30 „Technische specicaties“.
Bij modellen met een geïntegreerde vergrende-
lingshendel draait u de schroef van de vergrende-
lingshendel in de richting van de wijzers van de
klok voorzichtig vast. De vergrendelingshendel
moet hierbij in de vertanding vastgrijpen.
10 Frame
De vorm van het ame is aankelijk van het etstype en
de nctie van de ets. Frames worden uit diverse materi-
alen vervaardigd, zoals staal- of aluminiumlegeringen of
carbon (koolstoezels).
Het amenummer van etsen staat op de zitbuis, op
de uitvaleinden of op de trapasbehuizing vermeld.
Bij Pedelecs kan het nummer ook op de motorophan-
ging staan. Via het amenummer kan uw ets ingeval
van een diefstal worden geïdenticeerd. Voor een
eenduidige identicatie is het belangrijk dat u het
volledige nummer in de juiste volgorde noteert.
Gebruik de ets nooit als het ame vervormd of ge-
scheurd is. Probeer niet beschadigde onderdelen zelf
te repareren. Dat kan tot ongevallen leiden. Vervang
defecte onderdelen, voordat u uw ets weer gebruikt.
Na een ongeval of een val dient u uw ets door een
erkende etsenmaker te laten nakijken, voordat u de
ets opnieuw gebruikt. Defecten aan ame of onder-
delen die niet worden herkend, kunnen tot ongevallen
leiden.
Wanneer uw ets niet goed rechtdoor rijdt, kan dit
wijzen op een vervormd ame. Laat het spoor in dit
geval door een erkende etsenmaker instellen.
I Algemene Gebruikershandleiding 19
11 Balhoofdset
Balhoofdset
Het balhoofdset is het lager van de vork in het ame. Een
correct ingesteld balhoofdset kan licht worden gedraaid.
Hier mag geen sprake zijn van speling.
Door schokken tijdens het etsen wordt het balhoofdset
zwaar belast. Het kan losraken of verdraaien. Laat de spe-
ling en lichte loop van het balhoofdset regelmatig door
uw dealer controleren (intervallen zie
Hoofdstuk 28.1
„Inspectieschema“).
Balhoofdset controleren
Wanneer u het balhoofdset onjuist instelt of te strak
aantrekt, kunnen er breuken ontstaan. Ga hiervoor
dus altijd naar een erkende etsenmaker.
Als u met een los zittend balhoofdset etst, kunnen de
lagerschalen of vork beschadigd raken.
12 Vork
Het voorwiel wordt door de vork vastgehouden. De vork
bestaat uit twee vorkpoten, de brug en de vorkschacht.
Carbonvork Verende voorvork
Het overgrote deel van mountainbikes, trekkingetsen en
citybikes is voorzien van verende voorvorken. Zij beschik-
ken over diverse instellingen en zorgen voor meer rijcom-
fort.
Informatie over de werking, het onderhoud en de verzor-
ging van de verende elementen vindt u in
Hoofdstuk 13
Geveerde ames en verende elementen“. Speciale infor-
matie over uw verende voorvork vindt u in de handleidin-
gen van de
fabrikant van de verende voorvork die u op de cd of op de
website van de fabrikant kunt vinden.
Gebruik uw ets nooit als de vork beschadigd is. U
mag een defecte vork niet zelf repareren. Dat kan tot
ernstige ongevallen leiden. Laat een vervormde of
anderszins beschadigde vork altijd vervangen voordat
u uw ets weer gebruikt.
Voorkom springen en rijdt niet van hoge stoepranden
af. Dit kan schade aan de vork tot gevolg hebben en
tot ernstige ongevallen leiden.
Controleer regelmatig of alle schroeven aan de vork
stevig vastzitten. Los zittende schroeven kunnen tot
ernstige ongevallen leiden.
20 I Algemene gebruikershandleiding
13 Geveerde ames en verende
elementen
13.1 Frames met achterbouwvering
Wanneer u met uw ets extra sportief en bijzonder com-
fortabel in het terrein wilt rijden, hebt u mogelijk een
volledig geveerd model gekocht. Hier is de achterbouw
van het hoofdame niet stijf, maar bewegelijk gelagerd en
geveerd en gedempt met een schokdemper.
Volledig geveerd ame
Er worden verschillende soorten verende elementen ge-
bruikt. Met name schokdempers die via een metalen veer
veren en schokdempers met een luchtkamer waarvan de
lucht bij het inveren wordt gecomprimeerd. Bij hoogwaar-
dige schokdempers is de demping, die de snelheid tijdens
het in- en uitveren regelt, instelbaar. Hiervoor is een sys-
teem van oliereservoirs en -kanalen verantwoordelijk.
Een dergelijk model biedt niet alleen aanzienlijk meer rij-
veiligheid en comfort, maar hee ook een speciale behan-
deling nodig. In deze gebruikershandleiding vindt u alleen
algemene informatie hierover. Uitgebreide informatie en
advies vindt u op de bij de cd bijgevoegde handleidingen
van de fabrikant van de schokdemper. U kunt hiervoor ook
terecht bij uw dealer.
Een belangrijke informatiebron kan ook de website
van de betreende fabrikant van het verende element
zijn. Informatieve en nuttige links vindt u in
Hoofd-
stuk 29 „Lijst met links“.
Wanneer u uw ets ophaalt, dient de dealer de vering voor
u in te stellen. Het is mogelijk dat uw ets en de zitpositie
er anders uitzien en tijdens het etsen ook anders aanvoe-
len dan dat u het gewend bent. De demper dient zodanig
te worden afgesteld dat hij zacht reageert, maar niet door-
slaat als u over een hindernis rijdt. Hiervoor moet de dem-
per een beetje wegzinken als u op de ets gaat zitten.
13.2 Verzorging en onderhoud
U kunt u volledig geveerde MTB zoals gewoonlijk reinigen.
Hiervoor geschikt zijn warm water met een beetje aas-
middel of een mild reinigingsmiddel dat bij uw dealer
verkrijgbaar is.
Reinig uw ets bij voorkeur niet met een hogedrukrei-
niger. Door de hoge druk komt de reinigingsvloeistof
ook in dichte lagers terecht en beschadigd deze.
De binnenpoten van de schokdemper en de dichting die-
nen tijdens het regelmatige onderhoud met een zachte
doek voorzichtig te worden afgeveegd. Wanneer u een
beetje spuitolie, bijvoorbeeld van Brunox, op het loopvlak
van de demper en de dichting spuit, kunt u de werking en
levensduur verbeteren.
U moet regelmatig controleren of er bij de scharnieren
van de achterbouw geen sprake is van speling. Til uw ets
hiervoor op en probeer het achterwiel zijwaarts te bewe-
gen.
Wanneer u het achterwiel optilt en snel weer neerzet, kunt
u zien of er sprake is van speling bij de bevestigingspun-
ten van de demper. Wanneer u vaststelt dat er sprake is
van speling of wanneer u een klepperend geluid hoort,
moet u uw ets door een erkende etsenmaker laten na-
kijken.
De werking en de stevige bevestiging van de verende
elementen zijn van wezenlijk belang voor uw veilig-
heid. Onderhoud en controleer uw volledig geveerde
ets daarom regelmatig.
Trek alle schroeven met het voorgeschreven
aanhaalkoppel aan. Anders kunnen de schroeven
afscheuren en kunnen onderdelen losraken (zie
Hoofdstuk 30 „Technische specicaties“).
I Algemene Gebruikershandleiding 21
14 Trapassen en crankstellen
Tandwielen behoren tot de slijtageonderdelen. De levens-
duur is aankelijk van diverse factoren, zoals
onderhoud en verzorging,
soort gebruik en
het afgelegde traject.
15 Trapas controleren
Trapassen moeten vastzitten. Anders kan de crankset
beschadigd worden.
Aangezien crankstellen los kunnen raken, dient u
regelmatig te controleren of de trapas nog stevig
vastzit. U wiebelt hiervoor aan de crankstellen.
Wanneer bij de crankstellen sprake is van speling,
laat u uw ets door een erkende etsenmaker na-
kijken en laat u de crankarmen correct bevestigen.
Wanneer uw ets een carboname en een trapas-
behuizing voor een BB30-binnenlager hee, dient u
rekening te houden met het volgende:
er bestaat de mogelijkheid hier een adapter voor
gebruik van een binnenlager met een gangbare BSA-
schroefdraad te monteren. Hierbij dient u echter reke-
ning te houden met het feit dat
de adapter alleen in volledig onbeschadigde
ames mag worden gemonteerd. Hij is er niet
voor bedoeld om defecte BB30-binnenlagers
te repareren. Wanneer deze niet correct wordt
ingebouwd, kan de trapasbehuizing beschadigd
raken en vervalt als gevolg hiervan de garantie.
Laat een dergelijke adapter alleen door een dea-
ler monteren.
de adapter niet meer mag worden verwijderd
nadat hij in het carboname is gemonteerd.
16 Wielen
16.1 Wielen controleren
Wielen vormen de verbinding tussen ets en de weg. Door
oneenheden in de weg en door het gewicht van de ge-
bruiker worden de wielen aanzienlijk belast.
Voor de levering worden de wielen zorgvuldig gecontro-
leerd en gecentreerd. De spaken zetten zich echter pas
tijdens de eerste gereden kilometers.
Laat de wielen na der eerste 100 km door een
erkende etsenmaker controleren en eventueel
centreren.
Controleer hierna regelmatig de spanning van de
spaken en laat los zittende of beschadigde spaken
door een erkende etsenmaker vervangen resp.
centreren.
Het wiel kan op verschillende manieren in het ame en de
vork bevestigd zijn. Naast de bekende systemen waarbij
het wiel door asmoeren of snelspanners wordt vastgezet,
bestaan er ook verschillende soorten steekassen. Deze
kunnen door een schroeerbinding of verschillende soor-
ten snelspanners worden gexeerd. Wanneer uw ets is
voorzien van een steekas, raadpleegt u de bijgeleverde
gebruikershandleiding van de fabrikant of de website van
de betreende fabrikant.
Trek alle schroeven met het voorgeschreven aanhaal-
koppel aan. Anders kunnen de schroeven losscheuren
en kunnen onderdelen losraken (zie
Hoofdstuk 30
Technische specicaties“).
16.2 Naven controleren
Om de naaagers te controleren, gaat u als volgt te werk:
Til het wiel op en draai eraan.
Controleer hierbij of het wiel enkele omwentelin-
gen doordraait en vervolgens tot stilstand komt.
Wanneer het wiel abrupt stopt, is het lager be-
schadigd. Dat geldt niet voor voorwielen met een
naafdynamo.
22 I Algemene gebruikershandleiding
Om vast te stellen of het naaager speling hee,
probeert u het wiel dwars op de rijrichting in de
vork resp. achterbouw heen en weer te bewegen.
Wanneer u vaststelt dat er sprake is van speling
tussen de lagers of dat u het wiel maar moeilijk
kunt draaien, laat u het naaager door een dealer
bijstellen.
16.3 Velgen controleren
Wanneer u een velgrem gebruikt, zullen de velgen sneller
slijten.
Wanneer een velg versleten is, verliest hij zijn stabili-
teit. Bovendien is de velg dan gevoeliger voor bescha-
digingen. Een vervormde, gescheurde of gebroken
velg kan ernstige ongevallen tot gevolg hebben. Wan-
neer u veranderingen aan de velgen van uw ets vast-
stelt, kunt u uw ets beter niet meer gebruiken. Laat
de ets eerst door een erkende etsenmaker nakijken.
Bij etsen vanaf maat 24" zijn de velgen voorzien van
een aanduiding voor de slijtage. Op de zijkant van de
velg zit een markeringslijn of groef die over de gehele
velg loopt.
Vervang de velg zodra u op een plek van de velg
markeringen (groeven, gekleurde punten) ziet, een
markering is verdwenen of een kleurige markering is
afgesleten.
Wanneer de markering uit een groef of meerdere pun-
ten op de velg bestaat, laat u de velg vervangen zodra
deze markeringen zijn weggesleten.
17 Banden en binnenbanden
17.1 Banden
Er zijn talloze soorten banden verkrijgbaar. De terrein-
waardigheid en de rolweerstand zijn aankelijk van het
bandenproel.
Vul de band maximaal tot de toegestane bandenspan-
ning. Anders kan de band knappen.
Vul de band minimaal met de aangegeven minimale
bandenspanning. Als de bandenspanning te laag is,
kan de band losraken van de velg.
De waarde van de maximaal toegestane bandenspan-
ning en meestal ook de minimaal toegestane banden-
spanning vindt u op de zijkant van de band.
Gebruik bij de bandenwissel alleen banden van het-
zelfde type, dezelfde maat en hetzelfde proel. Dit
hee anders mogelijk een negatief eect op de rij-
eigenschappen. Dat kan tot ongevallen leiden.
Banden horen bij de slijtageonderdelen. Controleer
daarom regelmatig de proeldiepte, de bandenspan-
ning en de staat van de zijkanten van de banden.
Vervang de versleten banden voordat u uw ets weer
gebruikt.
Let hierbij op de maat van de gemonteerde band. Voor
de banddiameter bestaan normaanduidingen.
Voorbeeld 1: "46-622" betekent 46mm band-
breedte en 622mm velgdiameter.
Voorbeeld 2: "28 × 1,60 inch" betekent 28 inch
banddiameter en 1,60 inch bandbreedte.
I Algemene Gebruikershandleiding 23
De bandenspanning wordt in de Engelse eenheid PSI
aangegeven. U vindt in
Hoofdstuk 30 „Technische
specicaties“ een tabel voor de omrekening van de
bandenspanning van PSI in bar.
17.2 Tubeless banden
Vooral voor moderne mountainbikes, minder vaak voor
raceetsen, worden tegenwoordig ook banden zonder
binnenband gebruikt, de zogenoemde "tubeless banden".
Zij bieden enkele voordelen, maar dienen voorzichtig te
worden geplaatst en behandeld.
Gebruik tubeless banden alleen voor hiervoor ge-
schikte velgen. Deze worden speciaal aangeduid, bij-
voorbeeld met de aorting "UST".
Gebruik de tubeless banden alleen zoals voorgeschre-
ven, met de juiste bandenspanning en eventueel met
de aanbevolen dichtingsvloeistof.
Tubeless banden mogen alleen zonder gereedschap van
de velg worden verwijderd, anders kunnen er ondichte
plekken ontstaan. Wanneer de dichtingsvloeistof niet
voldoende is om een defect te voorkomen, kan na verwij-
dering van het ventiel een normale binnenband worden
geplaatst.
17.3 Tubes
Met name etsen die voor wedstrijden worden gebruikt,
zijn voorzien van zogenoemde "tubes". Hier is de bin-
nenband in de buitenband ingenaaid. Deze eenheid wordt
met een speciale lijm op de betreende velg vastgelijmd.
Voordelen van tubes zijn de hogere lekbescherming en
betere noodloopeigenschappen.
Gebruik tubes alleen voor hiervoor geschikte velgen.
Deze hebben geen hoge randen (velgranden), maar
aan de buitenzijde een glad, naar binnen gewelfd op-
pervlak. Hierop wordt de tube gelijmd.
Gebruik tubes alleen volgens de voorschrien en met
de correcte bandenspanning.
Het lijmen van tubes vereist speciale vaardigheden en
veel ervaring. Laat tubes door een erkende etsenma-
ker vervangen. Informeer u over de juiste behandeling
en het veilig verwisselen van tubes.
17.4 Binnenbanden
De binnenband is nodig om de druk in de band te handha-
ven. Hij wordt via een ventiel gevuld.
Er bestaan drie ventielsoorten:
1
2 3
1 Sclaverand- resp. Frans ventiel
2 Schrader- resp. autoventiel
3 Dunlop- resp. Blitzventiel
Alle drie ventielsoorten worden door een dop tegen vuil
beschermd.
24 I Algemene gebruikershandleiding
18 Bandenpech verhelpen
Wanneer u bandenpech wilt verhelpen, hebt u de volgende
uitrusting nodig:
kunststof bandenlichters
plakkers
bandenplak
schuurpapier
evtl. vervangende binnenband
evtl. vervangend ventiel
gaelsleutel (indien uw ets geen snelspanners
hee)
etspomp
Wij raden u aan om eerst het wiel te demonteren. Open of
verwijder eerst de rem. De werkwijze hiervoor is aanke-
lijk van het type etsrem dat u hebt.
Lees het hoofdstuk over remmen, voordat u de rem-
men demonteert. Anders beschadigt u mogelijk de
reminstallatie en dat kan tot ongevallen leiden.
18.1 Rem openen
18.1.1 Cantilever- of V-brake openen
Omklem met één hand het wiel.
Duw de remvoeringen of remarmen tegen de velgen
samen.
Hang de remkabel aan een van de remarmen.
18.1.2 Hydraulische velgrem verwijderen
Wanneer er remsnelspanners aanwezig zijn, de-
monteert u een remeenheid (zie
Hoofdstuk 9.2.2
„Snelspanners gebruiken“).
Wanneer geen remsnelspanner aanwezig is, laat u
de lucht uit de band ontsnappen.
Om een binnenband met een Sclaverand- resp Frans ven-
tiel te vullen, gaat u als volgt te werk:
Schroef de ventieldop met de vingers tegen de
richting van de wijzers van de klok los.
Schroef de kartelmoer tegen de richting van de
wijzers van de klok los.
Duw de kartelmoer even met uw vinger in het ven-
tiel, zodat er lucht vrijkomt.
Pomp de binnenband met een geschikte etspomp
op.
Draai de kartelmoer weer vast.
Schroef de ventieldop in de richting van de wijzers
van de klok op het ventiel.
Informeer bij uw dealer welke etspomp geschikt is
voor uw ventiel.
Om een binnenband met een Dunlop- resp. Blitzventiel
en Schrader- resp. autoventiel te vullen, gaat u als volgt
te werk:
Schroef de ventieldop tegen de richting van de
wijzers van de klok los.
Pomp de binnenband met een geschikte etspomp
op.
Schroef de ventieldop met de wijzers van de klok
mee op het ventiel.
I Algemene Gebruikershandleiding 25
18.2.2 Achterwiel verwijderen
Wanneer u ets een kettingversnelling hee, scha-
kelt u naar het kleinste tandwiel. In deze positie
belemmert de achterderailleur de demontage niet.
Wanneer uw ets over snelspanners beschikt,
opent u deze (zie
Hoofdstuk 9.2.2 „Snelspanners
gebruiken“).
Wanneer uw ets asmoeren hee, maakt u deze met
een geschikte gaelsleutel los door de moeren tegen
de richting van de wijzers van de klok in te draaien.
Klap de achterderailleur iets naar achteren.
Til de ets licht op.
Trek het wiel uit het ame.
Wanneer u het wiel er nog niet kunt uittrekken,
opent u de snelspanner nog verder door de contra-
moer tegen de richting van de wijzers van de klok
in te draaien.
Sla van boven met uw vlakke hand licht op het wiel.
Het wiel valt er naar onder toe uit.
Als voorbeeld volgt hier de demontage van een Shimano-
naaersnelling:
Losmaken van de schakelkabel voor de verwijdering van het
achterwiel
Maak de kabel los van de cassettekoppeling om het
achterwiel uit het ame te kunnen halen.
CJ-8S20
JAPAN
LOCK
Cassettekoppeling
1. Stel de Revo-schakelhendel in op 1.
op 1 instellen
18.1.3 Zij-optrek-velgrem openen
Open de snelspanhendel aan de remarm of de
remhendel.
Wanneer er geen remsnelspanners aanwezig zijn,
laat u de lucht uit de banden ontsnappen. U kunt
het wiel nu tussen de remvoeringen uit trekken.
18.1.4 Naaersnelling-, rol-, trommel- of
terugtrapremmen ontspannen
Maak de kabelklemschroef resp. de snelspanner
aan de remarm los.
Bij terugtrapremmen moet u de schroeerbinding
van de remarm op de liggende achtervork openen.
18.2 Wiel verwijderen
Houdt u er rekening mee dat de hier beschreven stappen
als voorbeeld dienen.
Zie de informatie van de betreende fabrikant of neem
contact op met uw etsenmaker.
18.2.1 Voorwiel verwijderen
Wanneer uw ets over snelspanners beschikt,
opent u deze (zie
Hoofdstuk 9.2.2 „Snelspanners
gebruiken“).
Wanneer uw ets asmoeren hee, maakt u deze
met een geschikte gaelsleutel los door de moeren
tegen de richting van de wijzers van de klok in te
draaien.
Wanneer het voorwiel door bijzonder gevormde
uitvaleinden tegen eruit vallen is beveiligd, maakt
u de moeren verder los door ze tegen de richting
van de wijzers van de klok in te draaien. Als de
onderlegplaatjes en moeren de uitvaleinden niet
meer aanraken, trekt u het voorwiel uit de vork.
Wanneer uw ets beschikt over borgschijes van
plaatstaal, opent u de moeren verder door ze te-
gen de richting van de wijzers van de klok in de
draaien.
Trek de borgschijes zo ver uit elkaar totdat ze het
uitvaleinde niet meer raken.
Trek nu het voorwiel uit de vork.
26 I Algemene gebruikershandleiding
5. Maak de wielmoeren los en leg ze terzijde. Ver-
wijder de onderlegplaatjes van de wielas.
6. Trek het achterwiel uit de gleuven van de
uitvaleinden.
18.3 Band en binnenband verwijderen
Schroef de ventieldop, de bevestigingsmoer
en eventueel de wartelmoer van het ventiel.
Bij Dunlop- of Blitzventielen verwijdert u het
ventielinzetstuk.
Laat de resterende lucht uit de binnenband
ontsnappen.
Plaats de bandenlichter tegenover het ventiel aan
de binnenrand van de band.
Til de zijkant van de band over de velgrand.
Schuif de tweede bandenlichter op ca. 10 cm van
de eerste tussen velg en band.
Til de band met de bandenlichter zo vaak over de
velg totdat de band helemaal los is.
Haal de binnenband uit de band.
18.4 Binnenband plakken
Pomp de binnenband op.
Om te controleren op welke plaats de binnenband
is beschadigd, legt u de binnenband in een met
water gevulde bak.
Duw de binnenband onderwater. Op de plaats waar
de binnenband is gescheurd of een gat vertoont,
komen luchtbellen vrij.
Als zich het defect onderweg voordoet en u niet
kunt vaststellen waar het gat zich bevindt, pompt
u de binnenband gewoon heel hard op. Hij wordt
dan groter en door de hogere druk van de ontsnap-
pende lucht kunt u beter horen waar het gat zit.
Laat de binnenband drogen.
Ruw de binnenband op de plek van het gat voor-
zichtig met schuurpapier op.
Bestrijk de betreende plek met bandenplak.
Wacht enkele minuten totdat de bandenplak is
aangedroogd.
2. Trek de buitenkabel uit de buitenkabelhouder
van de cassettekoppeling en verwijder de kabel uit
de gleuf in de houder.
CJ-8S20
JAPAN
Houder
Buitenkabelhouder
Gleuf
1
2
1 uit de buitenkabelhouder trekken
2 uit de gleuf verwijderen
3. Verwijder de kabelbevestigingsbout uit het
schakelwieltje.
CJ-8S20
JAPAN
LOCK
Kabelbevestigingsschroef
Schakelwieltje
Wanneer het moeilijk is om de buitenkabel uit de
houder in de cassettekoppeling te trekken, steekt u
een 2-mm-inbussleutel of een spaak # 14 in het gat
van het schakelwieltje en draait u deze om de ka-
bel op deze manier los te maken. Verwijder hierna
eerst de kabelbevestigingsbout uit het schakelwiel-
tje, voordat u de buitenkabel uit de buitenkabel-
houder trekt.
CJ-8S20
JAPAN
LOCK
Schakel-
wieltje
draaien
Gat van schakelwieltje
2-mm-inbussleutel
of spaak # 14
Kabelbevestigings-
bout verwijderen
uit de buiten-
kabelhouder
trekken
1
2
3
4. Maak de schroef van de remarm los en verwijder
de schroef.
I Algemene Gebruikershandleiding 27
18.6 Wiel terugplaatsen
Houdt u er rekening mee dat de hier beschreven stappen
als voorbeeld dienen.
Zie de informatie van de betreende fabrikant of neem
contact op met uw dealer.
18.6.1 Voorwiel plaatsen
Let bij het plaatsen van het voorwiel op de looprich-
ting van de band.
Wanneer uw ets een schijem hee, moet u contro-
leren of de remschijven correct tussen de remvoerin-
gen zitten.
18.6.2 Achterwiel plaatsen
18.6.2.1 bij etsen met kettingversnelling
Wanneer uw ets een kettingversnelling hee,
plaatst u bij het plaatsen van het achterwiel de ket-
ting weer op het kleinste tandwiel.
Plaats het wiel tot aan de aanslag en in het midden
in de uitvaleinden.
Trek de naafmoer vast aan resp. sluit de snelspan-
ner stevig (zie
Hoofdstuk 9.2.2 „Snelspanners
gebruiken“).
18.6.2.2 bij etsen met naaersnelling
Montage van een wiel met versnellingsnaaf in het ame
1. Leg de ketting op de cassette en breng de naafas
aan op de uitvaleinden.
CJ-NX10
JAPAN
Naafas
Uitvaleinde
Druk de bandenplakkers stevig op de beschadigde
plek.
Laat de bandenplakker enkele minuten drogen.
18.5 Band en binnenband terugplaatsen
Voorkom dat er voorwerpen in de band terechtkomen.
Zorg ervoor dat de binnenband niet gevouwen is en
nergens beklemd zit. Let bij de montage van de band
op de looprichting. Als de band een looprichting
hee, staat deze aan de zijkant vermeld.
Controleer of de velgband over de spaaknippels
ligt en niet beschadigd is.
Plaats de velg met een kant in de band.
Duw een kant van de band volledig in de velg.
Steek het ventiel door het ventielgat en leg de bin-
nenband in de band.
Duw de band over de velgrand.
Trek de band stevig naar het midden van de velg.
Het reeds gemonteerde gedeelte glijdt in de
velgbodem.
Controleer opnieuw of de binnenband goed zit.
Schuif de tweede kant van de band met uw hand-
ballen volledig over de velgrand.
Bij Dunlop- of Blitzventielen: Plaats het ventielin-
zetstuk terug en draai de wartelmoer vast.
Pomp de binnenband licht op.
Controleer bevestiging en rondloop van de band
aan de hand van de controlering aan de zijkant van
de velg. Corrigeer de positie van de band met de
hand als hij niet rondloopt.
Pomp de binnenband tot de aanbevolen banden-
spanning op.
28 I Algemene gebruikershandleiding
2. Plaats de borgplaatjes aan beide zijden van de
naafas. Draai de schakelarm zodanig dat de uitste-
kende delen van de borgplaatjes in de gleuven van
de uitvaleinden vastgrijpen. In dit geval kan de
schakelarm bijna parallel met de vork worden ge-
monteerd.
CJ-NX10
JAPAN
LOCK
7R
Borgplaatjes (linkerkant)
Schakelarm
Framevork
Gleuf van
uitvaleinde
Borgplaatje
(rechterkant)
Het vooruitstekende deel moet aan de kant van het
uitvaleinde zitten.
Plaats de borgplaatjes zodanig dat de uitstekende
delen precies in de gleuven van de uitvalein-
den aan de voor- en achterkant van de naafas
vastgrijpen.
3. Span de ketting en bevestig het wiel met de dop-
moeren aan het ame.
CJ-NX10
JAPAN
LOCK
7
R
Dopmoer
Borgplaatje
Aanhaalkoppel
30 – 45 Nm
4. Breng de remarm met de remarmklem correct op
de vork aan.
Remarm
Klemmoer
Klemschroef
Remarmklem
Framevork
Houd bij de montage van de remarmklem voor het
aantrekken van de klemschroef de klemmoer met een
10-mm-sleutel vast.
Aanhaalkoppel
2
– 3Nm
Controleer na de montage van de remarmklem of de
klemschroef ongeveer tot 2 tot 3mm uit de klemmoer
steekt.
Remarmklem
Klemschroef
(M6 × 16mm)
2 – 3 mm
Remarm
Klemmoer
5. Controleer voor het gebruik van de terugtraprem
of de rem goed werkt en het wiel licht kan worden
gedraaid.
Trek alle schroeven met het voorgeschreven aanhaal-
koppel aan. Anders kunnen de schroeven losscheuren
en kunnen onderdelen losraken (zie
Hoofdstuk 30.3
„Aanhaalkoppels voor schroeerbindingen“).
Plaats de remkabel en bevestig hem of sluit de
remsnelspanner.
Controleer of de remvoeringen de remoppervlakken
raken.
Controleer of de remarm correct is bevestigd.
Voer een remproef uit.
I Algemene Gebruikershandleiding 29
Montage van schakelkabel bij naaersnellingen
Monteer de kabel zodanig aan het schakelwieltje
dat de kabelbevestigingsmoer naar buiten tegen
het uitvaleinde wijst. Schuif de rechte kant van de
tussenschijf in de open kant van het schakelwieltje.
rechte kant van
tussenschijf
open kant van
schakelwieltje
Kabelbevesti-
gingsmoer
Schakelwieltje
CJ-8S20
JAPAN
LOCK
Draai de kabel 60° naar rechts en bevestig de ka-
bel aan de haak.
CJ-8S20
JAPAN
LOCK
60°
draaien
Haak
Monteer de kabel zoals in de aeelding op het
schakelwieltje. Trek de kabel door de gleuf van de
houder aan de cassettekoppeling en steek het uit-
einde van de kabelmantel op de buitenkabelhouder.
CJ-8S20
JAPAN
LOCK
CJ-8S20
JAPAN
Schakelkabel
Houder
Buitenkabelhouder
Gleuf
Schakelwieltje
Houder
1
2
1 door de gleuf trekken
2 in de buitenkabelhouder steken
Wanneer dat voor u gemakkelijker is, kunt u ook
eerst de buitenkabel in de buitenkabelhouder ste-
ken. Draai het schakelwieltje vervolgens met be-
hulp van een 2-mm-inbussleutel of een spaak # 14
die u in het gat van het schakelwieltje steekt. Zo
plaatst u de kabelbevestigingsbout correct in de
open kant van het schakelwieltje.
CJ-8S20
JAPAN
LOCK
1
2
3
Gat van schakelwieltje
2-mm-inbussleutel of
spaak # 14
1 In de buitenkabelhouder steken
2 Schakelwieltje draaien
3 Kabelbevestigingsbout plaatsen
30 I Algemene gebruikershandleiding
Controleer of de kabel correct in de schakelwielgelei-
ding is geplaatst.
CJ-8S20
JAPAN
LOCK
CJ-8S20
JAPAN
LOCK
Geleiding juist
Geleiding onjuist
19 Fietsversnellingen
19.1 Kettingversnelling
Deze gebruikershandleiding beschrij het gebruik van
typische, in de handel verkrijgbare schakelcomponenten
van MTB-, ATB-, cross- of raceetsen. Voor aijkende
componenten vindt u aparte informatie op de cd of op
internet op de pagina's van de betreende fabrikant. Met
vragen over de montage, instelling, het onderhoud en
bediening kunt u terecht bij uw dealer.
Ingeval van los zittende, versleten, beschadigde of
verkeerd ingestelde schakelcomponenten bestaat
voor de etser letselrisico. Laat de kettingversnelling
door een erkende etsenmaker instellen.
Neem in elk geval contact op met uw dealer als
de ketting tijdens het etsen van de kettingrin-
gen of tandwielen springt of
ongebruikelijke geluiden te horen zijn of
u niet zonder problemen kunt schakelen of
de derailleurs of overige schakelonderdelen los
zitten, beschadigd of vervormd zijn of
kettingschakels defect of versleten zijn.
I Algemene Gebruikershandleiding 31
De etsketting mag niet tegelijkertijd voor op het
kleinste kettingring en achter op het buitenste, kleine
tandwiel liggen. De etsketting mag ook niet tegelij-
kertijd op het grootste voorste kettingring en achter
op het binnenste, grote tandwiel liggen. Anders kan
de ketting eraf lopen.
Terwijl u schakelt, mag u nooit achteruit trappen.
Anders kunt u de versnelling beschadigen.
Voer de instellingen aan de versnelling alleen in
kleine stappen en voorzichtig uit. Door een onjuiste
instelling kan de ketting van de tandwielen springen
en hierdoor kunt u vallen. Wanneer u niet zeker weet
of u deze werkzaamheden zelf kunt uitvoeren, kunt u
deze het beste door een erkende etsenmaker laten
uitvoeren.
Ook bij een optimaal ingestelde ketting kunnen er
bij een extreem schuin lopende kettingen geluiden
ontstaan. Dit vormt geen gebrek en hierdoor wordt
de aandrijving ook niet beschadigd. Zodra de ketting
minder scheef loopt, zal het geluid niet meer optre-
den.
Gebruik uw ets niet zonder spaakbeschermer. Wan-
neer er geen spaakbeschermer is gemonteerd, dient
u deze achteraf te monteren. Anders kunnen ketting of
derailleur tussen tandwiel en spaken terechtkomen.
Schakel met de schakelhendel van de derailleur heel
voorzichtig naar de laagste versnelling (grootste
tandwiel). De derailleur kan anders tussen de spaken
terechtkomen en deze beschadigen.
19.1.1 Schakelhendels bedienen
19.1.1.1 Schakelhendels op de raceets
Shimano-schakelhendels
Hendel
a
Hendel
b
van groot naar
klein ketting-
ring
Hendel
a
van klein naar
groot ketting-
ring
Hendel
a
Hendel
b
Hendel
b
van groot naar
klein ketting-
ring
Hendel
a
van klein naar
groot ketting-
ring
Hendel a: Schakelen naar een groter kettingring
Hendel b: Schakelen naar een kleiner kettingring
Alle hendels keren na het loslaten naar de uitgangspositie
terug.
32 I Algemene gebruikershandleiding
Bedienen van hendel voor derailleur
Hendel a: schakelen naar een groter tandwiel.
Hendel a klikt vast in de posities 1, 2 en 3.
Hendel
a
Startpositie
hendel
a
1. Klikpositie
1. Met een versnelling
naar het eerstvolgende
grotere tandwiel scha-
kelen.
Voorbeeld: Schakelen van
3e naar 4e versnelling
2. Met twee versnellingen
naar een groter tandwiel
schakelen.
Voorbeeld: Schakelen van
3e naar 5e versnelling
3: Met drie versnellingen
naar een groter tandwiel
schakelen.
Voorbeeld: Schakelen van
3e naar 6e versnelling
2. Klikpositie
3. Klikpositie
Hendel b: Schakelen naar een kleiner tandwiel. Wanneer
u hendel b een keer indrukt, schakelt u naar het eerstvol-
gende kleinere tandwiel.
Hendel
b
Startpositie
hendel
b
1. Schakelen met een ver-
snelling naar het eerstvol-
gende kleinere tandwiel
Voorbeeld: Schakelen van
de 4e naar de 3e versnelling
Hendel b beweegt bij gebruik van hendel a mee.
Voorkom echter elke druk op hendel b. Dienovereen-
komstig moet elke druk op hendel a bij bedienen van
hendel b worden voorkomen. Een beweging van beide
hendels gelijktijdig, is er geen sprake van een ver-
snellingswissel.
Bedienen van hendel voor voorderailleur (standaard)
Hendel a: schakelen naar een groter kettingring
Hendel
a
Startpositie
hendel
a
volledig
uitgevoerde
schakeling van
voorderailleur
daadwerkelijk
uitgevoerde
wissel
Wanneer de hendelbeweging geen volledige wisseling van het ket-
tingring tot gevolg hee, moet de hendel opnieuw met het bereik
(X') worden bediend om het ontbrekende schakelbereik (X) en dus de
versnelling uit te voeren.
Hendel
b
Startpositie
hendel
b
volledig uitgevoerde
schakeling van voor-
derailleur
Klikpositie
Klikpositie
Hendel b: Schakelen van middelste naar kleinste kettingring
Hendel b beweegt bij gebruik van hendel a nee. Voorkom
echter elke druk op hendel b. Dienovereenkomstig moet
elke druk op hendel a bij bedienen van hendel b worden
voorkomen. Een beweging van beide hendels gelijktijdig,
is er geen sprake van een versnellingswissel.
I Algemene Gebruikershandleiding 33
Bedienen van hendel voor voorderailleur met trimmen
(mechanisme ter voorkomen van hinderlijk geluid), opti-
oneel
Schakelprocessen
Hendel a: Schakelen naar een groter kettingring
Hendel
a
Startpositie
hendel
a
volledig
uitgevoerde
schakeling van
voorderailleur
daadwerkelijk
uitgevoerde
wissel
Wanneer de hendelbeweging geen volledige wisseling van het ket-
tingring tot gevolg hee, moet de hendel opnieuw met het bereik (X')
worden bediend om het ontbrekende schakelbereik (X) en dus de
versnelling uit te voeren.
Hendel b: Schakelen van het middelste naar het kleinste
kettingring
Hendel
b
Startpositie
hendel
b
volledig uitgevoerde
schakeling van voor-
derailleur
Klikpositie
Klikpositie
Een eerste klikstop gee bij het overschakelen met hendel b het
begin van het trimmen (mechanisme ter voorkoming van hinderlijk
geluid) aan. Een tweede, sterkere klikstop gee de volledig uitge-
voerde kettingringwissel aan. Na het trimmen, wordt met de vol-
gende duw het schakelproces afgesloten.
Trimmen (mechanisme ter voorkoming van hinderlijk geluid)
Aankelijk van de positie kan de ketting na het schakelen
de buiten- of binnenkant van de kooi van de voorderail-
leur raken en hierbij geluiden produceren. Duw in een
dergelijk geval hendel a of hendel b licht in om de voorde-
railleur te bewegen totdat hij de ketting niet meer raakt.
Deze werkwijze wordt "trimmen" genoemd. Trimmen is
mogelijk als de ketting op het grote, middelste of het
kleine kettingring ligt.
Wanneer u in een van de volgende posities trimt, verdwij-
nen de geluiden volledig.
34 I Algemene gebruikershandleiding
KETTINGPOSITIE TEKENEN
TRIMMEN
HENDEL BEDIENEN BEWEGING VOORDERAILLEUR
groot kettingring
kleinere
tandwielen
Ketting raakt buitenste
kooi van de voorderail-
leur
Hendel
a
Klikpo-
sitie
(contact)
Trimmen
voor het trimmen na het trimmen
Beweging voorderailleur
buitenste
kooi
Ketting
middelste
kettingring
kleinere
tandwielen
klein
kettingring
kleinere
tandwielen
groot kettingring
grotere
tandwielen
Ketting raakt binnenste
kooi van voorderailleur
Hendel
b
Klikpo-
sitie
(contact)
Trimmen
voor het trimmen na het trimmen
Beweging voorderailleur
binnenste
kooi
Ketting
middelste
kettingring
grotere
tandwielen
klein
kettingring
grotere
tandwielen
I Algemene Gebruikershandleiding 35
SRAM-schakelhendel
Klik
XX°
0
Klik
Klik
Klik
Schakelhendels voor: Om naar een zwaardere (hogere)
versnelling te schakelen, duwt u de kleine hendel iets naar
binnen, totdat u een klik hoort of voelt. Om naar een lich-
tere (lagere) versnelling te schakelen, duwt u de kleine
hendel verder naar binnen, totdat u een tweede klik hoort
of voelt. U kunt tot drie versnellingen in een keer lichter
schakelen.
Schakelhendels voor: Om van een klein naar een groot
tandwiel te schakelen, duwt u de kleine schakelhendel
helemaal naar binnen toe. Om van het grote tandwiel
naar het kleine tandwiel te schakelen, duwt u de kleine
schakelhendel tot het midden, totdat u een duidelijke klik
hoort of voelt.
Om in extreme situaties te voorkomen dat de ketting
gaat slepen, beschikt de schakelhendel voor over een
trimnctie voor de voorderailleur. U kunt trimmen als
de ketting op het grote tandwiel ligt.
Om de voorderailleur in de trimpositie in te stellen,
duwt u de kleine schakelhendel licht naar binnen toe,
totdat u een lichte klik hoort of voelt.
Zwenkbereik instellen
Het zwenkbereik van de schakelhendels en remhendels
kan individueel op de grootte van uw hand worden inge-
steld.
Stel eerst de reikwijdte van de schakelhendel in
en stel hierna de remhendel af, totdat de rem-
hendelaanslag de schakelhendel aanraakt. Hier-
door wordt ervoor gezorgd dat de remhendel niet
tegen de terugverende schakelhendel kan stoten.
Voor het instellen van de reikwijdte van de
schakelhendel schui u deze naar binnen om bij
de instelschroef voor de reikwijdte te komen.
Duw de instelschroef met een doorn of een vin-
gernagel naar binnen en draai de schroef tegen
de richting van de wijzers van de klok in om de
schakelhendel dichter bij het stuur te krijgen.
19.1.1.2 Schakelhendels op MTB, trekking- en touringets
Standaard schakelhendel
De twee hendels a en b keren na de bediening altijd terug
naar de uitgangspositie. Wanneer u de hendels bedient,
moet u altijd doortrappen.
Bedienen van hendel voor voorderailleur
Hendel
a
uitgangspositie
Schakelen van een klein naar een groter kettingring
Wanneer u hendel a een keer bediend, schakelt u van een
klein op een groter kettingring.
36 I Algemene gebruikershandleiding
Hbl(B)
Hendel
b
Schakelen van een groter naar een kleiner kettingring
Wanneer u hendel b een keer bediend, schakelt u van een
groter op een kleiner kettingring.
Bedienen van standaard hendel voor derailleur
Hendel
a
uitgangspositie
1
2
Schakelen van een kleiner naar een groter tandwiel
Voor het overschakelen met slechts één versnelling, duwt
u hendel a in positie 1. Voor het overschakelen met twee
versnellingen, duwt u de hendel in positie 2. Op deze ma-
nier kunt u maximaal 3 versnellingen schakelen.
Hendel
b
Schakelen van een groot naar een kleiner tandwiel
Bij een eenmalige bediening, schakelt u naar een kleiner
tandwiel over.
Hendel
b
volledig uitgevoerde scha-
keling van voorderailleur
Klikpositie
Klikpositie
Trimmen
Een eerste klikstop gee bij het schakelen met hendel b
het begin van het trimmen (mechanisme ter voorkoming
van hinderlijk geluid) aan. Een tweede klikstop gee de
volledig uitgevoerde kettingringwissel aan. Het mecha-
nisme ter voorkoming van hinderlijk geluid klikt na het
trimmen niet meer, zodat alleen nog de klikposities bij het
schakelen naar de tandwielen te horen zijn.
Kettingpositie
Beweging voorderailleur
Wanneer de ketting op het grootste kettingring en het
grootste tandwiel ligt, loopt de ketting langs de voorde-
railleur. Dat blijkt uit een hiervoor typisch geluid. De voor-
derailleur kan door een licht indrukken van hendel b tot
aan de klikpositie worden bewogen, zodat de geluiden
worden verholpen.
Draaigrepen
Voor het schakelen met slechts een versnelling draait u de
draaigreep met een positie naar voren of naar achteren.
Zunehmende
Pedalkraft
Zunehmende
Pedalkraft
Abnehmende
Pedalkraft
Abnehmende
Pedalkraft
toenemende
pedaalkracht
toenemende
pedaalkracht
afnemende
pedaalkracht
afnemende
pedaalkracht
Wanneer u meerdere versnellingen in een keer wilt scha-
kelen, draait u de hendel met het gewenste aantal posities
in de gewenste richting.
I Algemene Gebruikershandleiding 37
Derailleur
Laat de kettingversnelling van uw ets door een dea-
ler onderhouden, vervangen of instellen.
Fijne afstelling / derailleur
Bedien de schakelhendel om de ketting van het kleinste
tandwiel op het tweede tandwiel te schakelen. Neem
hierna het doorhangende deel van de schakelkabel met de
schakelhendel op en draai de crankarm.
Instelschroef
Wanneer de
ketting naar het
derde tandwiel
springt:
Draai de instelschroef zo ver in de richting van de
wijzers van de klok totdat de ketting op het tweede
tandwiel terugspringt.
Instelschroef
Wanneer
geen geluiden
optreden:
Draai de schroef zo ver tegen de richting van de
wijzers van de klok totdat de ketting langs het
derde tandwiel loopt.
De instelschroef kan ook bij de schakelhendel of op
het ame zitten.
A
B
Instelschroef
Instelschroef buitenkabel
Optimale instelling
Wanneer de doorhangende schakel-
kabel met de schakelhendel wordt
opgenomen, moet de ketting in de
optimale instelling het derde tand-
wiel raken en hierbij een geluid
veroorzaken.
Laat de schakelhendel in de tweede versnelling los en trap
door.
Wanneer de ketting het derde tandwiel raakt, moet u de
instelschroef een beetje in de richting van de wijzers van
de klok draaien, totdat er geen sleepgeluiden meer hoor-
baar zijn.
Voor een optimale SIS-nctie moet u alle krachtoverbren-
gende onderdelen smeren.
Wanneer de ketting zich in de aangegeven positie
bevindt, kan zij tegen de kettingringen of de voorde-
railleur komen en geluiden veroorzaken. In een derge-
lijk geval kunt u de ketting naar het eerstvolgende of
een na volgende grotere tandwiel schakelen.
Kettingringen
Tandwielen
38 I Algemene gebruikershandleiding
Reinigen
Gebruik voor de ketting bij voorkeur geen reini-
gingsmiddel. Bij gebruik van reinigingsmiddelen
zoals roestverwijderaar kan de smering van de
ketting uit de ketting worden gewassen en dit kan
tot nctiestoringen leiden.
De kettingringen en de tandwielen dienen regelma-
tig met een neutraal reinigingsmiddel te worden
gereinigd.
U dient de derailleur periodiek te reinigen en moet
de bewegende delen (mechanisme en rollen) regel-
matig smeren.
19.2 Naaersnelling
Deze gebruikershandleiding beschrij het gebruik van de
typische, in de handel verkrijgbare schakelcomponenten
van een city- of trekkingets met een aandrijfnaaf. Voor
aijkende componenten vindt u aparte informatie of bij-
geleverde handleidingen.
Bij vragen over de montage, instelling, het onderhoud en
de bediening kunt u terecht bij uw dealer.
Bij de montage van de naaf op het ame moeten
de juiste borgplaatjes aan beide kanten worden ge-
plaatst en moeten de naafmoeren met het aangegeven
aanhaalkoppel worden aangetrokken (zie
Hoofdstuk
30 „Technische specicaties“).
Wanneer de borgplaatjes alleen op een kant worden
geplaatst of de naafmoeren niet goed zijn aangetrok-
ken, kan een storing van de naaf optreden: De naaf
kan gaan meedraaien. Het kan zijn dat het stuur
vervolgens door de schakelkabel naar een kant wordt
getrokken en dat kan tot ernstige ongevallen leiden.
De versnellingen kunnen tijdens het trappen worden
geschakeld. In zeldzame gevallen kunnen hierbij in
de naaf door de interne tandwieltjes en de vergren-
delingshendels onbedenkelijke schakelgeluiden ont-
staan.
Wanneer het wiel maar moeilijk kan worden gedraaid,
moeten de remblokjes worden vervangen of moet de
naaf worden gesmeerd. Dit dient door een erkende
etsenmaker te worden uitgevoerd.
Indien de ketting tijdens het etsen van de tandwie-
len springt, moet de ketting direct worden nagespan-
nen. Wanneer u niet meer goed kunt schakelen, moe-
ten de tandwielen en de ketting worden vervangen.
19.2.1 Naaersnelling bedienen
19.2.1.1 Schakelhendel Shimano 7- / 8-speed
Draai de draaihendel om naar alle van de
8 (7) versnellingen te schakelen.
Toenemende pedaalkracht (toenemende weer-
stand)
weergave tegen 8 (7)
Indicator
Weergave
Revo-schakelhendel
Afnemende pedaalkracht (afnemende weerstand)
weergave tegen 1
Deze handleiding voor de bediening van de Shimano-
draaihendels geldt tevens voor draaihendels van andere
merken.
I Algemene Gebruikershandleiding 39
19.2.2 Versnellingen bij een Shimano-
naaersnelling instellen
In dit voorbeeld gaat het om een 7/8-speed naaf.
Stel de schakelhendel in op 4.
Controleer of de gele markeringslijnen op de hou-
der en op het schakelwiel met elkaar in lijn zijn.
CJ-8
S20
J
A
P
A
N
LO
CK
gele markeringslijnen
op 4 posities
Op de casettekoppeling staan op twee plaatsen gele mar-
keringslijnen. Gebruik de lijn die het beste te zien is.
CJ-8S20
JAPAN
LOCK
CJ-8S20
JAPAN
LOCK
Schakelwieltje
Schakelwieltje
Fiets in normale positie
Fiets in omgedraaide positie
op een lijn uitlijnen
op een lijn uitlijnen
Houder
Houder
Draai de kabelstelschroef van de schakelhendel om
de markeringslijnen met elkaar uit te lijnen. Stel de
Revo-schakelhendel vervolgens van 4 op1 in en
weer terug op 4. Controleer of de gele markerings-
lijnen nog steeds met elkaar in lijn zijn.
Kabelstelschroef
40 I Algemene gebruikershandleiding
20 Fietsketting
Er bestaan twee basistypen etskettingen:
de brede etsketting (½ × 1 / 8") voor naaersnel-
lingen en
de smalle etsketting voor kettingversnellingen.
Deze zijn verkrijgbaar in verschillende breedten,
aankelijk hoeveel tandwielen de gemonteerde
cassette hee. Gebruik alleen kettingen voor uw
ets die zijn bedoeld voor het aantal tandwielen
dat op uw ets zit.
Reinig en smeer uw etsketting regelmatig.
Om te voorkomen dat uw etsketting snel slijt,
kunt u het beste versnellingen gebruiken waarbij
de ketting niet te scheef loopt.
Om eventuele slijtage aan de etsketting te controleren,
gaat u als volgt te werk:
Houdt het deel van de etsketting dat op het voor-
ste kettingring ligt tussen duim en wijsvinger vast.
Trek de etsketting van het kettingring af. Wanneer
de etsketting gemakkelijk kan worden opgelicht,
is deze versleten en moet door een nieuwe worden
vervangen.
Bij naaersnellingen moet de kettingspanning
zodanig ingesteld zijn, dat het doorhangende deel
van de ketting tussen kettingring en cassette een
verticale speling van een tot twee centimeter hee.
Wanneer u de etsketting wilt naspannen, gaat u als volgt
te werk:
Draai de achterwielmoeren los.
Trek het wiel naar achteren toe in de uitvaleinden,
totdat de ketting alleen nog de toegestane speling
hee.
Trek de losse schroeerbindingen zorgvuldig in de
richting van de wijzers van de klok aan.
Trek alle schroeven met het voorgeschreven aanhaal-
koppel aan. Anders kunnen de schroeven losscheuren
en kunnen onderdelen losraken (zie
Hoofdstuk 30
Technische specicaties“).
20.1 Fietskettingen onderhouden
Fietskettingen behoren tot de slijtageonderdelen. Fiets-
kettingen bij naaersnellingen zijn na ca. 3000km ver-
sleten, bij kettingversnellingen na ongeveer 2000km.
Een versleten ketting kan scheuren en tot valpartijen
leiden. Laat een versleten etsketting eerst door een
etsenmaker vervangen voordat u uw ets weer ge-
bruikt.
I Algemene Gebruikershandleiding 41
21 Rem, remhendels en
remsystemen
In deze gebruikershandleiding wordt het onderhoud en
de bediening van de typische, in de handel verkrijgbare
remcomponenten van een MTB-, ATB-, cross- of raceets
beschreven. Voor aijkende componenten vindt u aparte
informatie of bijgeleverde handleidingen. Met vragen over
de montage, instelling, het onderhoud en bediening kunt
u terecht bij uw dealer.
21.1 Belangrijke informatie en
veiligheidsrichtlijnen
"Fietsen moeten 2 van elkaar onaankelijke remmen
hebben."
Dat wordt bijvoorbeeld bepaald in §65 van de Duitse
Straßenverkehrszulassungsordnung (StVZO). Soortgelijke
bepalingen gelden in alle landen van de EU. Informeer
a. u. b. naar de in uw land geldende voorschrien.
Laat onderhoudswerkzaamheden aan de remmen door
een erkende etsenmaker uitvoeren.
Breng geen oliehoudende vloeistoen op de remvoe-
ringen, remoppervlakken van de velg, remblokjes of
remschijven aan. Hierdoor wordt het remvermogen
verminderd.
Remblokjes en remvoeringen behoren tot de slijtage-
onderdelen. Controleer de slijtage daarom regelmatig.
Deze is herkenbaar aan een markering. De groeven op het
remblokje zijn bijvoorbeeld niet meer zichtbaar. Vervang
altijd beide remblokjes tegelijkertijd.
U mag alleen originele vervangende onderdelen gebrui-
ken. Anders kan er sprake zijn van nctiestoringen of
beschadigingen aan de ets.
Voor een juist wrijvingspaar gebruikt u alleen remvoerin-
gen die bij de velg passen. Anders zal er sprake zijn van
een langere remweg en een verhoogde slijtage. Met name
bij carbonvelgen mogen alleen voeringen worden gebruikt
die uitdrukkelijk voor deze toepassing zijn bedoeld.
De remblokjes en remvoeringen mogen niet met olie of vet
in aanraking komen. Wanneer de remblokjes of remvoe-
ringen met olie of vet in aanraking zijn gekomen, moeten
zij worden vervangen, omdat het remvermogen hierdoor
sterk wordt beïnvloed.
Trek alle schroeven met het voorgeschreven aanhaal-
koppel aan. Anders kunnen de schroeven losscheuren
en kunnen onderdelen losraken (zie
Hoofdstuk 30
Technische specicaties“).
Remkabels behoren tot de slijtageonderdelen. Con-
troleer de remkabels regelmatig op slijtage en laat de
remkabels eventueel vervangen.
Controleer de remkabel op roest en uitrafeling en ver-
vang de kabel wanneer u een defect ontdekt. Wanneer
de kabel niet wordt vervangen, kunnen er remnctie-
stoornissen optreden.
Er bestaan verschillende soorten remmen die aankelijk
zijn van het betreende toepassingsgebied:
naaemmen,
schijemmen en
velgremmen.
De bediening van de remmen kan mechanisch of hydrau-
lisch geschieden.
Doorgaans is bij naaersnellingen de op de voorwiel-
rem werkende remhendel aan de rechter stuurkant
gemonteerd en bij kettingversnellingen aan de linker-
kant. Controleer de positie van de remhendels voor-
dat u gaat etsen.
Wanneer u de remhendels aan de tegenoverliggende
stuurkant wilt monteren, raadpleegt u de gebruikers-
handleiding van de fabrikant of neemt u contact op
met een dealer.
42 I Algemene gebruikershandleiding
21.2 Remhendels
21.2.1 Standaardremhendels
De ets is standaard met een bijpassende remhendel uit-
gerust. Controleer regelmatig of u de remhendel tot aan
de stuurgreep kunt trekken en deze tegen de stuurgreep
aan ligt als u hem bedient. Duw de ets met aangetrokken
remhendel naar voren en controleer of er nog sprake is
van voldoende remvermogen. Wanneer de ets toch nog
licht naar voren kan worden gerold, dient u de remkabel
bij te stellen of de remvoeringen te laten vervangen.
Stelschroef
remkabel
Instelschroef
greepbreedte
Bevestigings-
schroef
21.3 Naaemmen
Naaemmen zijn vrijwel onderhoudsvrij, omdat het re-
monderdeel in de naaf zit.
Bij een lange duurbelasting worden de naaemmen
zeer warm. Hierdoor neemt het remvermogen af, tot-
dat de rem helemaal niet meer nctioneert. Pas uw
rijgedrag hierop aan.
21.3.1 Trommelremmen en rolremmen
(Roller-Brake)
Bij rol- en trommelremmen wordt het remvermogen vanaf
de handremhendel via een kabel naar de reminstallatie
overgebracht. Bij een lange duurbelasting worden de
rol- of trommelremmen zeer warm. Hierdoor neemt het
remvermogen af en de rem kan zelfs helemaal stoppen met
werken. Pas uw rijgedrag hierop aan.
Voor rol- en trommelremmen is een speciale remhen-
del vereist.
Controleer regelmatig of de schroeven van de rem-
hendel goed vastzitten.
Trek de schroeven eventueel in de richting van
de wijzers van de klok aan. Het juiste aanhaal-
koppel vindt u in
Hoofdstuk 30 „Technische
specicaties“.
Trek de handremhendel van het voor- resp. achter-
wiel krachtig aan, zoals u dat ook zou doen als u
tijdens het etsen sterk moet remmen. Duw de ets
vervolgens naar voren. Het achterwiel moet blok-
keren. Het voorwiel dient zo sterk te vertragen dat
de ets naar voren begint over te hellen.
Smeer de kabel regelmatig.
Remvoeringen behoren tot de slijtageonderdelen.
Laat de remvoeringen van terugtrap-, rol- en trommel-
remmen regelmatig door een erkende etsenmaker
controleren en eventueel vervangen.
Wanneer de ets langere tijd hee stilgestaan, kan
door een roestlaagje in de remtrommel sprake zijn
van een verhoogd remvermogen. Rem daarom voordat
u op de etst stapt enkele keren licht, zodat het roest-
laagje wordt verwijderd. Hiermee voorkomt u dat de
rem abrupt blokkeert.
I Algemene Gebruikershandleiding 43
Gebruik op aopende stukken niet continu de terug-
traprem, omdat de interne remonderdelen hierdoor
erg warm kunnen worden en dit kan tot een vermin-
derd remvermogen leiden. Gebruik bij lange en steile
afdalingen ook aisselend altijd de tweede rem
(voorwielrem), zodat de achterwielrem kan aoelen.
Omdat de remtrommel bij langdurig remmen zeer heet
kan worden, mag deze minimaal 30 minuten na het
etsen niet worden aangeraakt.
Remtrommel
21.3.2 Terugtraprem
Bij terugtrapremmen wordt de remkracht met de voet via
de ketting naar de reminstallatie overgebracht. Bij een
lange duurbelasting worden de terugtrapremmen zeer
warm. Hierdoor neemt het remvermogen af en de rem kan
zelfs helemaal stoppen met werken. Stel uw rijgedrag
hierop in.
U activeert de terugtraprem door achteruit te trappen.
Aankelijk van hoe uw voeten resp. de pedaalarmen
staan, wordt de terugtraprem verschillend sterk geac-
tiveerd. Wanneer de krukarmen verticaal staan, dus
een van uw voeten helemaal boven en een helemaal
beneden op de pedalen staat, kunt u niet krachtig
remmen. Zet de krukarmen horizontaal als u elk mo-
ment wilt kunnen of moet kunnen remmen.
De terugtraprem is goed te doseren. Het volledige
remvermogen wordt pas na een bepaalde inrijperiode
bereikt.
Gebruik ter gewenning de rem voorzichtig om te wen-
nen aan de remvertraging van de terugtraprem.
Wanneer de ets langere tijd hee stilgestaan, kan
het remeect door een roestlaagje in de remtrommel
worden versterkt. Rem daarom na een dergelijke pe-
riode enkele keren licht, zodat het roestlaagje wordt
verwijderd. Een abrupte blokkering van de rem wordt
hierdoor voorkomen.
Wanneer de naaf te heet wordt, kan er sprake zijn
van een tekort aan smeermiddel en kan het remeect
sterker zijn. In dergelijke gevallen dienen de remmen
door een erkende etsenmaker te worden gecontro-
leerd.
44 I Algemene gebruikershandleiding
21.4 Velgremmen
V-brakes hebben een zeer hoog remvermogen. Maak
uzelf vertrouwd met de V-brake en gebruik het rem-
vermogen gedoseerd. Oefen noodstops, totdat u uw
ets ook bij zeer krachtig remmen onder controle kunt
houden.
Het onjuiste gebruik van aanvullende verende elementen
in het remsysteem (powermodulatoren) kan ernstige val-
partijen tot gevolg hebben. De vereiste veerkracht van de
powermodulator is aankelijk van het totale gewicht van
de ets.
Wanneer de remblokjes zodanig zijn afgesleten dat de
groeven niet meer zichtbaar zijn, moeten de remblokjes
door een erkende etsenmaker worden vervangen.
21.4.1 Rem bijstellen
De remmen van uw ets zijn af fabriek of door uw dealer
correct ingesteld. De ruimte tussen remblokje en velg
bedraagt ca. 1 1,5mm. Remblokjes slijten echter, zodat
de ruimte steeds groter wordt en het aangrijpingspunt van
de remhendel wordt vertraagd. Daarom moet u de remmen
regelmatig controleren en deze bijstellen als het aangrij-
pingspunt van de remhendel erg lang is of de rem niet
meer goed werkt.
Ga als volgt te werk om de remmen te controleren:
Trek stevig aan de remhendel voor het voorwiel en
achterwiel, zoals u dat ook zou doen als u tijdens
het etsen krachtig moet remmen. Duw de ets
vervolgens naar voren.
Het achterwiel moet blokkeren en
het voorwiel moet zodanig vertragen dat de ets
naar voren begint over te hellen.
21.4.2 Afstand remvoering tot velg instellen
Voor het instellen van de afstand van de remvoering tot de
velg draait u aan de kabelstelschroef. Draai de stelschroef
voor het vergroten van de afstand van de remvoering naar
binnen (met de wijzers van de klok mee). Draai de stel-
schroef voor het verkleinen van de afstand van de remvoe-
ring naar buiten (tegen de wijzers van de klok in). De af-
stand tussen remblokjes en velg moet ca. 1mm bedragen.
Instellen van de kabel
Kabelstelschroef
bij V-brakes
Kabelstelschroef
bij zij-optrekremmen
I Algemene Gebruikershandleiding 45
21.4.3 Slijtage van remvoering
Bijna alle remvoeringen voor velgremmen zijn voorzien
van groeven of inkepingen.
nieuwe remvoering
Of een remvoering is afgesleten, herkent u doorgaans aan
het feit of de groeven zijn afgeslepen of niet meer te her-
kennen zijn.
afgesleten remvoering
Gebruik uw ets niet als de remvoeringen zijn afgesle-
ten. Laat de remvoeringen door een erkende etsen-
maker vervangen.
veerstelschroefveerstelschroef
1 mm 1 mm
Indien nodig kunt u met de veerstelschroef de terugveer-
kracht bijstellen, zodat de twee remarmen symmetrisch
bewegen. Controleer hierna of de rem correct nctioneert
(zie
Hoofdstuk 21.4.1 „Rem bijstellen“).
Wanner de rem niet goed werkt of de remblokjes zo-
ver zijn afgesleten dat een bijstelling niet mogelijk is,
laat u de ets door een erkende etsenmaker contro-
leren en de remblokjes vervangen.
21.5 Schijemmen
Schijem
Bij dit type rem zijn de remschijven aan de naaf en het
remzadel aan het ame of de vork gemonteerd.
Laat de schijemmen door een dealer instellen. Een
verkeerd ingestelde schijem kan ongevallen tot ge-
volg hebben.
Voer na elke instelling een remproef uit door de ets
krachtig naar voren te duwen terwijl u de remhendel aan-
trekt. U mag de ets alleen gebruiken als de ets veilig
kan worden afgeremd.
Schijemmen hebben een inremperiode. De remkracht
neemt in de loop van de tijd toe. Houd hier rekening mee
gedurende de gehele inremperiode. Hetzelfde eect treedt
ook na de vervanging van remblokjes of van de schijf op.
46 I Algemene gebruikershandleiding
Wanneer u tijdens het remmen ongebruikelijke geluiden
hoort, zijn de remblokjes mogelijk tot de slijtagegrens
afgesleten. Laat de rem aoelen en controleer de dikte
van de remblokjes. Laat de remblokjes indien nodig ver-
vangen.
Zorg er bij de inbouw, de uitbouw en het onderhoud
van de ets voor dat u de draaiende schijem niet
met de vingers aanraakt. Wanneer u met uw vingers in
de uitsparingen van de remschijf terechtkomt, kunt u
ernstig letsel oplopen.
Het remzadel en de schijf kunnen na het remmen heet
worden. Raak deze onderdelen daarom tijdens het
etsen of direct na het afstappen niet aan aangezien u
zich hieraan kunt branden. Controleer voor het instel-
len van de remmen of de onderdelen voldoende zijn
afgekoeld.
U mag uw ets alleen van een schijem voorzien als
hiervoor dienovereenkomstige bevestigingen aan het
ame en de vork beschikbaar zijn. Informeer bij twij-
fel bij uw dealer.
Wanneer de remblokjes met olie of vet in aanraking zijn
gekomen, moeten zij worden vervangen. Wanneer de rem-
schijf met olie of vet in aanraking is gekomen, moet de
schijf worden gereinigd, omdat anders het remvermogen
wordt belemmerd.
Controleer of de snelspanhendel voor het wiel aan de
tegenoverliggende kant van de remschijf zit. Wanneer de
snelspanhendel aan dezelfde kant zit als de remschijf,
bestaat het risico dat u zich bij het gebruiken van de hen-
del brandt. De snelspanner kan door de warmte van de
remschijf ook zijn klemkracht verliezen.
Een afgesleten, gescheurde of vervormde remschijf moet
worden vervangen. Neem hiervoor contact op met een
erkende etsenmaker.
Wanneer de remblokjes dunner zijn dan 0,5mm, moeten
zij worden vervangen.
> 0,5mm 0,5mm
21.5.1 Hydraulische schijemmen
De hydraulische schijem hee bij de handremhendel een
cilinder. De hydraulische vloeistof wordt door een slang
naar de remcilinders geleid. Hierdoor worden de remblok-
jes via de remzuigers tegen de remschijf gedrukt. Dit type
rem is onderhoudsarm en presteert uitermate goed.
Voer na elke instelling een remproef uit door de ets
krachtig naar voren te duwen terwijl u de remhendel
aantrekt. U mag de ets alleen gebruiken als de ets
veilig kan worden afgeremd.
Controleer regelmatig en voor elke rit de dichtheid van
alle leidingen en aansluitingen. Wanneer leidingen en
aansluitingen niet helemaal dicht zijn, kan er remvloeistof
uit de reminstallatie lopen. Hierdoor kan de werking van
de rem worden belemmerd.
Wanneer u vaststelt dat er vloeistof uit het remsysteem
loopt, mag u de ets niet meer gebruiken. Breng de ets
voor reparatie onmiddellijk naar een erkende etsenma-
ker.
Wanneer u de ets in deze staat zou gebruiken, is er een
grote kans dat de remmen niet werken
Wanneer de remblokjes met olie of vet in aanraking zijn
gekomen, moeten zij worden vervangen. Wanneer de rem-
schijf met olie of vet in aanraking is gekomen, moet de
I Algemene Gebruikershandleiding 47
schijf worden gereinigd, omdat anders het remvermogen
wordt belemmerd.
21.5.2 Vorming van dampbellen
Een vorming van dampbellen kan optreden als
de remmen enige tijd ononderbroken worden ge-
bruikt, bijvoorbeeld tijdens een lange, steile afda-
ling.
In plaats van hier permanent licht te remmen, kunt
u de remmen beter korte malen gebruiken, indien
nodig sterker remmen, en tussentijds de remhen-
dels even loslaten.
Dampbellen ontstaan als het wateraandeel van de
remvloeistof verwarmd wordt, verdampt en gasbel-
len in het remsysteem vormt.
Aangezien deze gemakkelijk kunnen worden ingedrukt,
wordt het bereik van de remhendel groter.
Wanneer de ets "op zijn kop" wordt getransporteerd
of opgeslagen, kunnen luchtbellen in het reservoir van
het remsysteem ontstaan.
Wanneer u de ets in deze staat gebruikt, bestaat het
risico dat de remmen niet werken en dit kan tot ern-
stige ongevallen leiden.
Nadat u de ets weer in de juiste rijpositie hebt ge-
bracht, dient u de remhendels enkele malen aan te
trekken om zo te controleren of de remmen normaal
nctioneren.
Indien de remmen niet normaal reageren, dient u ze als
volgt in te stellen:
Stel de remhendel parallel tot de grond in en trek
er enkele langzaam malen aan, zodat de bellen
naar het reservoir teruggaan.
Wanneer de remmen hierna nog steeds niet opti-
maal werken, moet het remsysteem worden ont-
lucht. Ga hiervoor naar een dealer.
Remvoeringen en remblokjes behoren tot de slijtage-
onderdelen. Laat de remvoeringen van hydraulische
schijemmen regelmatig door een erkende etsenma-
ker controleren en indien nodig vervangen.
21.5.3 Reminstallatie reinigen
Wanneer de remblokjes met olie of vet in aanraking zijn
gekomen, moeten zij worden vervangen. Wanneer de rem-
schijf met olie of vet in aanraking is gekomen, moet de
schijf worden gereinigd, omdat anders het remvermogen
wordt belemmerd.
Gebruik voor de reiniging en het onderhoud van
het remsysteem isopropylalcohol, zeepsop of een
droge doek. Gebruik geen in de handel verkrijgbare
remreinigingsmiddelen of middelen ter voorkoming
van remgeluiden, omdat onderdelen, zoals dichtin-
gen, hierdoor beschadigd kunnen worden.
21.5.4 Wiel verwijderen en terugplaatsen
Bij het verwijderen van het wiel raden wij u aan
om een afstandhouder voor de remblokjes te ge-
bruiken. Met de afstandhouder voor remblokjes
kan worden voorkomen dat de zuigers eruit worden
gedrukt als de remhendel wordt ingedrukt bij een
verwijderd wiel. Er kunnen dan ook geen kleine
luchtbellen vanuit het reservoir in het systeem
terechtkomen.
Wanneer u de remhendel indrukt terwijl er geen af-
standhouder voor remblokjes is geplaatst, kunnen
de zuigers verder dan normaal omhoog komen. Zet
de ets rechtop als u de remblokjes samendrukt.
Gebruik een schone, platte schroevendraaier of
bandenlichter en zorg ervoor dat u de remblokjes
niet bekrast. Wanneer de remblokjes niet geplaatst
zijn, duwt u de remzuigers voorzichtig terug zonder
deze te beschadigen. Wanneer bij het terugduwen
van de remblokjes of de zuigers problemen ont-
staan, verwijdert u het deksel van het reservoir en
probeert u het opnieuw. Houd er rekening mee dat
er een beetje olie uit het reservoir kan komen.
Na het terugplaatsen van het wiel controleert u of
de snelspanhendel aan de tegenoverliggende kant
van de remschijf zit. Wanneer deze aan dezelfde
kant als de remschijf zit, bestaat het risico dat de
hendel en de remschijf elkaar hinderen en de snel-
spanner zijn klemvermogen verliest.
48 I Algemene gebruikershandleiding
22 Verlichtingsinstallatie
Op etsen mogen alleen de volgens na nationale wet-
geving (in Duitsland StVZO) voorgeschreven en erken-
de lichttechnische installaties worden gemonteerd.
Bij twijfel neemt u contact op met uw dealer.
22.1 Bepalingen voor de
verlichtingsinstallatie
De volgende wettelijke voorschrien over de verlichting
gelden voor de Bondsrepubliek Duitsland. Informeer a. u. b.
naar de in uw land geldende voorschrien.
De lichtkegel van de koplamp mag op een afstand
van vijf meter slechts half zo hoog branden als bij
het uittreden uit de koplamp. Voor de bepaling van
de hoogte is het midden van de lichtkegel bepa-
lend.
Uitlijning van koplamp
5 m
0,5 mbijv. 1 m
De lichtkegel van de koplamp mag op een afstand
van maximaal tien meter op de weg schijnen. Voor
de bepaling van de afstand is het midden van de
lichtkegel bepalend.
22.2 Speciale regeling voor raceetsen
In sommige EU-landen mag u sportetsen met
een gewicht van maximaal 11 kg (raceets) met
een batterijaangedreven koplamp en achterlicht
voorzien.
Neem de lampen altijd mee.
Voor etsen van meer dan 11 kg zijn dynamoaan-
gedreven verlichtingsinstallaties verplicht. In-
formeer a.u.b. naar de landspecieke bepalingen
en laat uw ets eventueel ombouwen. De verlich-
tingsinstallatie dient een keurmerk te hebben.
22.3 Lichtmachine / dynamo
De dynamo produceert de voor het bedrijf van de koplamp
en het achterlicht vereiste energie. Er bestaan verschil-
lende soorten dynamo's.
22.3.1 Banddynamo
Banddynamo
De dynamo moet met zijn lengteas verticaal ten opzichte
van de wielas staan. Het loopwiel moet de band op het
daarvoor bestemde oppervlak over de volle breedte raken.
Schakel de dynamo alleen in en uit als u stilstaat. U
brengt anders eventueel andere verkeersdeelnemers
in gevaar. Het eect van de banddynamo wordt bij
nat weer minder. Zorg indien nodig voor aanvullende
verlichting.
22.3.1.1 In- en uitschakelen van de banddynamo
Schakel de dynamo met de drukknop of de schakel-
hendel in. Het loopwiel ligt tegen de zijkant van de
band.
Om de dynamo uit te schakelen, zwenkt u hem van
de band weg en plaatst u hem terug in de uitgangs-
positie. De dynamo klikt vast in de uitgangspositie.
I Algemene Gebruikershandleiding 49
22.3.2 Naafdynamo
De naafdynamo zit in de naaf van het voorwiel. Het eect
van de naafdynamo is zeer hoog en de slijtage zeer laag.
Naafdynamo
Bij sommige etsen met naafdynamo zit aan de achterkant
van de koplamp een schakelaar of een sensor. De sensor
schakelt in de schemering of tijdens een rit door een tun-
nel automatisch het licht in. Andere modellen hebben voor
het in- en uitschakelen van de verlichting een schakelaar
op het stuur.
Wanneer u het voorwiel wilt verwijderen, dient u
eerst de aansluitklem van de lampenkabel te verwij-
deren.
Bij het plaatsen van het voorwiel draait u het zodanig
dat de aansluitklem van de lampenkabel aan de (ge-
zien vanuit de rijrichting) rechter kant zit. Wanneer
de aansluitklem links zit, kan de dynamo niet goed
draaien resp. kan de verlichtingsinstallatie eventueel
uitvallen. Let op de juiste poolrichting van de aanslui-
tingen.
22.4 Uitval van de verlichtingsinstallatie
Een uitval of een storing van de verlichtingsinstallatie
kan in het donker tot ernstige ongevallen leiden. Laat
de storing door een erkende etsenmaker verhelpen
voordat u doorrijdt.
In de handel zijn doorgaans zeer goede ets- en out-
doorlampen op accu/batterij verkrijgbaar. Buiten enkele
uitzonderingen mogen deze echter niet in het verkeer
worden gebruikt.
50 I Algemene gebruikershandleiding
23 Onderdelen
23.1 Bagagedrager
De gemonteerde bagagedragers voldoen aan de norm
EN 14873.
De belastbaarheid van de bagagedragers is in vier ge-
wichtsniveaus ingedeeld: 5kg, 10kg, 18kg en 25kg.
De informatie over de belastbaarheid staat op de bagage-
drager vermeld.
De mogelijke maximale belasting kan aankelijk van de
constructie hoger zijn. Dat wordt apart aangegeven.
Door bagage veranderen de rij-eigenschappen van
de ets. Onder andere wordt de remweg langer. Dat
kan tot ernstige ongevallen leiden. Pas uw rijgedrag
aan de verschillende rij-eigenschappen aan. Rem
dienovereenkomstig eerder en houd rekening met een
trager stuurgedrag.
Transporteer de bagage altijd op de hiervoor bestem-
de bagagedrager. Bevestig bagagedragers nooit aan
de zadelpen. Deze is hiervoor niet geschikt. Een over-
belasting door een bagagedrager kan tot breuken aan
onderdelen en tot ernstige valpartijen leiden.
Wanneer u uw ets belaadt met bagage, dient u rekening
te houden met de toegestane maximale belasting van de
ets (zie
Hoofdstuk 30 „Technische specicaties“).
Een achteraf gemonteerde bagagedrager moet voldoen
aan de norm EN 14873.
Op de bagagedrager moet de toegestane maximale belas-
ting aangegeven staan (zie Hoofdstuk 30 „Technische
specicaties“).
23.1.1 Voorwiel-bagagedrager
Voorwiel-bagagedrager
Bagagedragers voor het voorwiel worden bevestigd op
de vooras of op de vork van het voorwiel. Zij zijn bedoeld
voor lagere belastingen dan de achterwiel-bagagedrager.
Tijdens het transport van uw bagage dient u rekening te
houden met een gewijzigd stuurgedrag.
Gebruik alleen geschikte bagagetassen.
Informeer bij een dealer.
23.1.2 Achterbouw-bagagedrager
Achterbouw-bagagedrager
Dit soort bagagedrager wordt op de achterbouw van de
ets bevestigd.
Wanneer u een achterbouw-bagagedrager op een vol-
ledig geveerd ame bevestigt, kan het veergedrag
door de hogere, ongeveerde belasting aanzienlijk
veranderen. U moet uw vering/demping dan opnieuw
instellen.
I Algemene Gebruikershandleiding 51
Wanneer u etstassen of andere lasten op de bagage-
drager transporteert, dient u op een veilige bevesti-
ging te letten. Zorg ervoor dat niets tussen de spaken
en de draaiende wielen kan komen.
Monteer kinderzitjes alleen op achterbouw-bagage-
dragers als hiervoor de vereiste houders aanwezig
zijn. Overschrijdt hierbij het toegestane maximale
gewicht niet.
23.2 Spatborden
Spatborden worden met behulp van aanvullend gemon-
teerde steunen in de correcte positie bevestigd. De lengte
van de steun is optimaal als de binnenkant van het spat-
bord ongeveer ringvormig parallel tot de band loopt.
Het spatbord kan tijdens een normale rit niet los-
raken. Wanneer een voorwerp tussen het voorste
spatbord en de band komt en deze blokkeert, laten de
spatbordsteunen direct los uit de bevestigingen aan
de vork. Zo kan het spatbord uitwijken en kan het wiel
niet blokkeren.
Na een dergelijk voorval moeten de steunen weer
veilig worden bevestigd. Laat een dealer controleren
of het spatbord, de steunen en de kunststof bevesti-
gingen nog in goede staat zijn.
Fiets nooit als een van de steunen los zit, maar maak
deze eerst weer vast. Wanneer dit niet mogelijk is,
laat dan een erkende etsenmaker de steun vervan-
gen.
Controleer regelmatig of de steunen goed in de scheurbe-
veiliging vastzitten.
Laat een beschadigd spatbord altijd vervangen voordat u
uw ets weer gebruikt.
23.2.1 Beveiliging weer vastklikken
ontgrendelde vergrendeling gearreteerde vergrendeling
Op de steun is een kunststof clip bevestigd.
Steek deze clip op de steun in de Easy-Clip-houder
op de vork, totdat deze vastklikt.
Lijn het spatbord zodanig uit dat de band en het
voorwielspatbord elkaar niet aanraken.
Om de scheurbeveiliging weer stevig te verbinden,
moet u eventueel de steun en de kunststof houder met
stevige druk ten opzichte van elkaar verschuiven.
52 I Algemene gebruikershandleiding
24 Accessoires en uitrusting
Monteer bijgeleverde accessoires altijd conform
de voorschrien en handleidingen. Let op de juiste
aanhaalmomenten van de schroeerbindingen (zie
Hoofdstuk 30 „Technische specicaties“).
Gebruik alleen accessoires die voldoen aan de
toepasselijke wettelijke bepalingen.
Niet erkende accessoires zijn niet verkeersveilig
en kunnen ongevallen tot gevolg hebben. Alle
accessoires en onderdelen moeten bij de ets
passen.
Anders kan dit leiden tot ongevallen of schade
aan de ets. Win advies in bij uw dealer.
24.1 Kinderzitje
Een kind mag tot de leeijd van zeven jaar in een kin-
derzitje worden getransporteerd. De bestuurder van
de ets moet in Duitsland minimaal 16 jaar oud zijn.
De montage van een kinderzitje op een carboname
is niet toegestaan, aangezien het ame hierdoor be-
schadigd kan raken.
Vervoer kinderen alleen in kinderzitjes die vol-
doen aan de norm EN 14344.
Deze kinderzitjes moeten een voetafscherming
hebben.
Laat een kind nooit zonder toezicht in het kin-
derzitje van een geparkeerde ets achter. De
ets kan omvallen en het kind kan ernstig letsel
oplopen.
Bevestig het kinderzitje nooit direct op het
etsstuur. Hierdoor is de ets niet meer goed
bestuurbaar.
Gebruik geen geveerde zadels als u een kind
achter het zadel in een kinderzitje vervoert. Het
kind kan dan namelijk met zijn vingers beklemd
raken. Spiraalveren onder het zitvlak moeten in
elk geval volledig omwikkeld of afgedekt worden,
zodat het kind niet met de vingers tussen de
veren geraken kan.
Doe het kind altijd een gordel om in het kinder-
zitje. Het kind kan anders uit het kinderzitje val-
len en ernstig letsel oplopen.
Zorg ervoor dat het kind een goed passende ets-
helm draagt. Anders kan het kind bij een val
ernstig hoofdletsel oplopen.
Het rijgedrag van de ets wordt door gebruik van een
kinderzitje ongunstig beïnvloed. Door het extra ge-
wicht kan de ets gaan slingeren. De remweg zal ook
aanzienlijk langer zijn. Pas uw rijgedrag hierop aan.
Niet alle geveerde etsen zijn geschikt voor gebruik van
een kinderzitje.
Controleer de bevestigingsmogelijkheden of neem contact
op met uw dealer. Verkeerd gemonteerde kinderzitjes kun-
nen tot ernstige ongevallen leiden.
Houd rekening met het maximaal toegestane totale ge-
wicht van de ets en de maximale belastbaarheid van de
bagagedrager (zie
Hoofdstuk 30 „Technische specica-
ties“). Anders kunnen de bagagedrager en het ame be-
schadigd raken en kunnen ernstige ongevallen het gevolg
zijn.
I Algemene Gebruikershandleiding 53
24.2 Fietsstandaard
Laat kinderen nooit zonder toezicht in het kin-
derzitje van een geparkeerde ets zitten. De
ets kan omvallen en het kind kan ernstig letsel
oplopen.
Fiets nooit met een uitgeklapte standaard.
24.3 Fietsaanhanger
Niet alle etsen zijn geschikt voor gebruik van een
aanhanger. Informeer bij uw dealer of uw ets hier-
voor bedoeld en geschikt is.
Gebruik alleen etsaanhangers die voldoen aan
de eisen van de in uw land geldende bepalingen.
Niet-goedgekeurde etsaanhangers kunnen tot
ongevallen leiden.
Fietsaanhangers hebben een ongunstig eect
op het rijdgedrag van de ets. Pas uw rijgedrag
aan. Anders kan de etsaanhanger omvallen of
afscheuren en dit kan ongevallen tot gevolg heb-
ben.
Oefen het aanrijden, remmen en het rijden in
bochten en vanaf hellingen met een onbeladen
aanhanger.
Houd er rekening mee dat ook een aanhanger
wordt meegeteld bij het totale gewicht van de
ets.
Door een etsaanhanger wordt de remweg aan-
kelijk van de omstandigheden aanzienlijk langer.
Wanneer u hier geen rekening mee houdt, kan dit
ongevallen tot gevolg hebben.
24.4 Fietsmand
Door de bevestiging van de mand mogen de stuurbeu-
gel of de stuurpen niet beschadigd raken.
Monteer de etsmand zodanig dat de koplamp en
de voorste reector niet worden afgedekt.
Zorg ervoor dat de rem- en schakelkabels niet
worden geknikt.
De mand kan maximaal een belasting van 5 kilo-
gram dragen.
Houd er rekening mee dat het stuurgedrag door
een mand kan veranderen.
24.5 Bar-ends
Bevestig de bar-ends altijd stevig op het stuur, omdat
u anders kunt vallen.
Wanneer uw ets een dunwandige stuurbeugel hee,
hebt u mogelijk aanvullende toebehoren nodig. Deze
moeten voorkomen dat de stuurbeugel beschadigd
raakt. Lees de gebruikershandleiding van de fabrikant
zorgvuldig door.
Wanneer uw ets is uitgerust met een carbonstuur,
dient u eerst bij uw dealer te informeren of op dat
stuur bar-ends mogen worden gemonteerd.
54 I Algemene gebruikershandleiding
25 Dak- en achterdragers
Gebruik alleen dak- en achterdragers die voldoen
aan de toepasselijke bepalingen in uw land. Niet-
erkende dak- en achterdragers zijn niet verkeers-
veilig en kunnen tot ongevallen leiden.
Pas uw rijgedrag aan de belasting op uw autodak
aan. Houd er rekening mee dat de totale hoogte
van het voertuig is veranderd.
De ets kan van de drager losraken. Dat kan ernstige
verkeersongelukken tot gevolg hebben. Controleer
tijdens het transport de bevestigingen regelmatig.
Losse onderdelen, zoals gereedschap, bagage- en
gereedschapstassen, kinderzitjes, etspompen enz.
kunnen tijdens het transport losraken en andere ver-
keersdeelnemers in gevaar brengen. Verwijder voor
vertrek alle losse onderdelen van de ets.
Transporteer de ets niet op zijn kop. Bevestig
de ets alleen aan het stuur, de stuurpen, het
etszadel of de zadelpen als dit door de fabri-
kant van de drager zo wordt aanbevolen. Gebruik
geen bevestigingen die schade aan de vork of het
ame kunnen veroorzaken.
Hang uw ets niet aan het crankstel in de dak- of
achterdrager. Transporteer etsen altijd op de
wielen, met uitzondering als de drager voor een
andersoortig transport is bedoeld. Er kan anders
schade aan het ame en de vork ontstaan.
Belangrijke informatie over het gebruik en de monta-
ge van onderdelen en toebehoren voor uw ets vindt
u op internet op de website van de fabrikant. Een lijst
met links is in
Hoofdstuk 29 te vinden.
26 Carbononderdelen
Carbon (koolstoezel) is een speciaal materiaal die een
specieke behandeling en verzorging tijdens de montage
van de ets, het onderhoud, het rijden en ook tijdens het
transport en de opslag vereist.
26.1 Eigenschappen
Carbononderdelen mogen na een ongeval of val niet
vervormd, ingedrukt of kromgetrokken zijn. Het kan
zijn dat de vezels vernietigd zijn of hebben losgelaten
zonder dat dit van buiten te zien is.
Controleer het carboname en alle andere carbononder-
delen na een val van de ets daarom zeer nauwkeurig.
Wanneer u niet zeker weet of de onderdelen zijn bescha-
digd, dient u deze door een erkende etsenmaker te laten
controleren.
26.2 Draaimomenten
Voor sommige carbononderdelen zijn voor een veilige
montage lagere aanhaalkoppels vereist dan voor on-
derdelen van metaal. Te hoge draaimomenten kunnen
tot onzichtbare, van buiten eventueel niet te herken-
nen beschadigingen leiden. Het ame of andere on-
derdelen kunnen breken of zodanig veranderen dat u
kunt vallen. Raadpleeg daarom altijd de bijgeleverde
documentatie van de fabrikant of informeer bij uw
dealer. Gebruik een momentsleutel om de vereiste
aanhaalkoppels correct te kunnen handhaven.
Wanneer uw ets een carboname en een trapas-
behuizing voor een BB30-binnenlager hee, dient u
rekening te houden met het volgende:
er bestaat de mogelijkheid hier een adapter voor
gebruik van een binnenlager met een gangbare BSA-
schroefdraad te monteren. Hierbij dient u echter reke-
ning te houden met het feit dat
de adapter alleen in volledig onbeschadigde
ames mag worden gemonteerd. Hij is er niet
voor bedoeld om een defecte BB30-lager te
repareren. Wanneer deze niet correct wordt in-
I Algemene Gebruikershandleiding 55
gebouwd, kan de trapasbehuizing beschadigd
raken en vervalt als gevolg hiervan de garantie.
Laat een dergelijke adapter door een dealer mon-
teren.
de adapter niet meer mag worden verwijderd
nadat hij in het carboname is gemonteerd.
26.3 Visuele inspectie
Een beschadigd carbononderdeel kan plotseling
compleet falen en tot een ernstig ongeval leiden. Con-
troleer uw carboname en de onderdelen van carbon
daarom regelmatig en zorgvuldig.
Controleer ze op splinters, diepe krassen, gaten
en andere veranderingen van het carbonopper-
vlak.
Controleer of de onderdelen zachter of minder
stevig als gewoonlijk aanvoelen.
Controleer of afzonderlijke lagen (lak, nish of
vezels) loslaten.
Wanneer u vermoedt dat een onderdeel mogelijk niet
meer in orde is, dient u het in elk geval te vervangen
voordat u uw ets weer gebruikt. U kunt uw ets het
beste voor een inspectie naar uw dealer brengen.
Controleer regelmatig (minimaal om de 100km) de vol-
gende onderdelen en oppervlakken op scheuren, breuken
of oppervlakteveranderingen en controleer deze onderde-
len ook altijd na een valpartij of nadat de ets is omgeval-
len:
26.4 Carboname
Klembereik voorderailleur, schakeloog, zadelklembeves-
tiging, schalen balhoofdset, schalen trapas, remzadel of
schijemhouder, gleuf van uitvaleinden, houders voor
verende elementen op ame en achterbouw, lagerhouder
bij volledig geveerd ame, overgangsbereik rond schroef-
draadbus voor bidons
U mag een kinderzitje niet op een carboname mon-
teren. Er bestaat het risico op een amebreuk met
ernstige gevolgen.
26.5 Carbonstuur
Overgang naar stuurpen, grepen, klemmen en andere on-
derdelen
Wanneer uw ets op het stuur is gevallen, kunt u dat
het beste vervangen. Laat de bar-ends alleen door uw
dealer monteren.
26.6 Carbonstuurpen
Klembereik van alle schroeven, vorkschacht binnen en
buiten
Wanneer u de stuurpositie hebt veranderd, moet u
erop letten dat de stuurpen de vorkschacht voor een
groot deel moet omsluiten.
56 I Algemene gebruikershandleiding
26.7 Carbonwielen
Slijtage aan het oppervlak, veranderingen van het opper-
vlak, bijv. door hitte tijdens het remmen, slijpsel van de
remblokjes, wielnaaf of de zijkanten daarvan
Wanneer u een ets met carbonvelgen gebruikt, dient u er
rekening mee te houden dat dit materiaal een aanzienlijk
slechter remgedrag hee dan velgen van aluminium.
Houd er rekening mee dat alleen gekeurde remblokjes
mogen worden gebruikt.
26.8 Carbonvork
Vorkpoten op vorkkop, uitvaleinden en klembereik van
snelspanners, vorkkop onder de vorkconus, klembereik
van A-Head-stuurpen binnen en buiten
Wanneer u de stuurpositie hebt veranderd, dient u
erop te letten dat de stuurpen het carbondeel voor
een groot deel moet omsluiten.
26.9 Carbonzadelpen
Overgangsgebied zadelpen naar zitbuis, overgangsgebied
naar kop van zadelpen, contactdeel van alle schroeven
Wanneer ook andere onderdelen van uw ets uit carbon
bestaan, dient u deze regelmatig op scheuren, breuken of
oppervlakteveranderingen te controleren.
Het bijsnijden van de schroefdraden en de lagerscha-
len en het uitvijlen van de zitbuis is niet toegestaan.
In principe mogen op carbonames en carbononderdelen
geen aanvullende voorwerpen worden bevestigd als hier-
voor niet al een houder aanwezig is (bijv. bidonhouder op
de hiervoor bestemde schroefdraden). De montage van
bagagedragers, aanhangers of andere installaties is van-
wege een breukrisico niet toegestaan.
26.10 Splinters
Carbonvezels zijn zeer dun en hard. Hanteer kapotte
carbononderdelen daarom voorzichtig. Het kan gebeu-
ren dat afzonderlijke vezels loslaten en omhoog staan.
Wanneer deze in aanraking komen met uw huid, loopt
u het risico dat u door kleine splinters verwondingen
oploopt.
26.11 In de montagestandaard vastzetten
Wanneer u uw carboname in een montagestandaard wilt
bevestigen, mag u het alleen aan de zadelpen vastklem-
men, omdat het klemmechanisme anders een zichtbare of
onzichtbare beschadiging aan het ame kan veroorzaken.
Wanneer uw ets een carbonzadelpen hee, raden wij u
aan voorafgaand aan deze werkzaamheden een zadelpen
van aluminium of staal te monteren.
26.12 Met de auto transporteren
Zorg er bij het transport van de ets op de dak- of ach-
terdrager voor dat de bevestiging nooit op het ame
wordt aangebracht. Fixeer de ets altijd op de zadelpen,
nooit aan de onderbuis, bovenbuis, zitbuis, vorkbuizen,
vorkschacht, liggende achtervork, crankstellen of staande
achtervork.
Het klemmechanisme zou zichtbare of onzichtbare bescha-
digingen aan het ame kunnen veroorzaken die veilig-
heidsrelevant zijn. Wanneer uw ets een carbonzadelpen
hee, raden wij u aan voor het transport een zadelpen van
aluminium of staal te monteren.
I Algemene Gebruikershandleiding 57
27 Fiets verzorgen en onderhouden
27.1 Verzorging
Er mogen geen onderhoudsmiddelen of olie op de
remvoeringen, remschijven en remoppervlakken van
de velg terechtkomen. Anders wordt de werking van
de rem belemmerd.
Gebruik voor de reiniging geen sterke waterstraal of
hogedrukreiniger. Wanneer u de ets met water onder
hoge druk reinigt, kan er water in de lagers terechtko-
men. Hierdoor wordt het smeermiddel verdund en de
wrijving verhoogt. Dit leidt tot roestvorming en een
beschadiging van het lager.
Reinig uw ets niet met
zuren,
vetten,
hete olie,
remreiniger (m.u.v. de remschijven) of
oplosmiddelhoudende vloeistoen.
Deze stoen tasten het oppervlak van de ets aan en
versnellen de slijtage.
Verwijder smeer-, reinigings- en onderhoudsmiddelen
na gebruik conform de milieurichtlijnen. Verwijder
deze stoen niet via het gewone huisvuil, via het riool
of in de natuur.
De optimale nctie en duurzaamheid van uw ets is
aankelijk van het onderhoud en de verzorging.
Reinig uw ets regelmatig met warm water, een
kleine hoeveelheid reinigingsmiddel en een
spons.
Controleer uw ets daarbij ook altijd op scheu-
ren, groeven of materiaalvervormingen.
Laat de defecte onderdelen vervangen voordat u
uw ets weer gebruikt.
Repareer lakbeschadigingen.
Behandel, met name in de winter en in agressieve om-
gevingen zoals aan de zee, alle corrosiegevoelige onder-
delen veelvuldig met conserverings- en onderhoudsmid-
delen. Anders zal uw ets sterker en sneller corroderen
(roesten).
Reinig regelmatig alle verzinkte en verchroomde
onderdelen en alle componenten van roestvrij
staal.
Conserveer deze onderdelen na de reiniging met
spuitwax. Zorg ervoor dat de was niet op de rem-
schijven en velgen terechtkomt.
Wanneer u uw ets gedurende een langere periode
niet gebruikt, bijvoorbeeld in de winter, dient u
de ets op een droge plaats te bewaren waar geen
sprake is van extreme temperatuurschommelingen.
Voordat u uw ets opslaat, pompt u beide banden
tot de voorgeschreven bandenspanning op.
Belangrijke informatie over de verzorging van uw ets
vindt u ook op internet op de websites van de betreende
onderdelenfabrikanten. Een overzicht met links vindt u in
de linklijst in
Hoofdstuk 29.
27.2 Slijtageonderdelen
Uw ets is een technisch product dat regelmatig moet
worden gecontroleerd.
Veel onderdelen van uw ets zijn nctiegerelateerd en
aankelijk van het gebruik onderhevig aan een sterkere
slijtage.
Laat uw ets regelmatig door een erkende etsenma-
ker controleren en laat slijtageonderdelen vervangen.
58 I Algemene gebruikershandleiding
27.3 Banden
De banden van uw ets zijn onderhevig aan een nctiege-
relateerde slijtage die aankelijk is van het gebruik van
de ets en kan door de gebruiker in hoge mate worden
beïnvloed.
Rem nooit zo hard dat de wielen blokkeren.
Controleer de bandenspanning van uw banden
regelmatig. De waarde van de maximaal toegestane
bandenspanning, en meestal ook de toegestane
minimale bandenspanning, staat op de zijkant van
de band vermeld.
Indien nodig, pompt u de band tot aan de aangege-
ven waarde op. Hiermee vermindert u de slijtage.
Voorkom schadelijke invloeden voor de banden,
zoals directe blootstelling aan zonlicht, benzine,
olie enz.
27.4 Velgen in combinatie
met velgremmen
Door de werking van velgrem en velg zullen niet alleen
de remvoeringen onderhevig zijn aan slijtage, maar ook
de velg. Wanneer jne scheurtjes optreden of de velgrand
bij een hogere bandenspanning vervormt, wijst dit op een
verhoogde slijtage. Met velgen met een slijtage-indicator
kunt u de slijtagestaat van de velg gemakkelijk bepalen.
Controleer de slijtage van de velg periodiek (zie
Hoofdstuk 16.3 „Velgen controleren“).
27.5 Remvoeringen
De remvoeringen bij velg-, rol-, trommel- en schijemmen
zijn aankelijk van het gebruik van de ets onderhevig
aan slijtage. Bij ritten in bergachtig terrein of bij sportief
gebruik van de ets moeten de remvoeringen mogelijk iets
vaker worden vervangen. Controleer de slijtage van de
remvoeringen regelmatig en laat deze indien nodig door
een erkende etsenmaker vervangen.
27.6 Remschijven
Ook remschijven slijten door intensief remmen resp. na
verloop van tijd. Informeer bij de fabrikant van de rem-
men of bij uw dealer naar de betreende slijtagegrenzen.
Versleten remschijven kunt u door een erkende etsenma-
ker laten vervangen.
27.7 Fietskettingen of tandriemen
De etsketting is onderhevig aan een nctiegerelateerde
slijtage die aankelijk is van de verzorging en het onder-
houd en van het gebruik van de ets (rijprestaties, regen,
vuil, zout enz.).
Voor een lange levensduur dient u de etskettin-
gen en de tandriemen regelmatig te reinigen en te
smeren.
Laat de ketting door een erkende etsenmaker ver-
vangen als de slijtagegrens is bereikt (zie
Hoofd-
stuk 20 „Fietsketting“).
27.8 Kettingringen, tandwielen
en schakelwieltjes
Bij etsen met een kettingversnelling zijn de cassette, de
kettingringen en de schakelwieltjes onderhevig aan slijta-
ge. De mate van slijtage is aankelijk van de verzorging,
het onderhoud en het gebruik van de ets (rijprestaties,
regen, vuil, zout enz.).
Om de levensduur te verlengen, reinigt en smeert u
deze onderdelen regelmatig.
Laat de onderdelen door een erkende etsenmaker
vervangen als de slijtagegrens is bereikt.
27.9 Lampen van de
verlichtingsinstallatie
Gloeilampen en andere lampen slijten door gebruik. Daar-
om moet u deze eventueel vervangen.
Neem altijd vervangende gloeilampen mee om
beschadigde gloeilampen te kunnen vervangen.
I Algemene Gebruikershandleiding 59
27.10 Stuurlint en greeprubbers
Stuurlint en greeprubbers slijten door gebruik. Daarom
moet u ze eventueel vervangen.
Controleer regelmatig of de grepen stevig
vastzitten.
27.11 Hydraulische olie en
smeermiddelen
Hydraulische olie en smeermiddelen verliezen in de loop
van de tijd hun eect. Wanneer smeermiddelen niet wor-
den vervangen, verhogen zij de slijtage aan de betreende
onderdelen en lagers.
Reinig alle betreende onderdelen en lagers regel-
matig en smeer ze opnieuw.
Laat de remvloeistof van schijemmen regelmatig
controleren en vervangen.
27.12 Schakel- en remkabels
Onderhoud alle bowdenkabels regelmatig.
Laat defecte onderdelen door een erkende etsen-
maker vervangen. Dat is met name noodzakelijk als
u de ets vaak buiten parkeert en hij wordt bloot-
gesteld aan weersinvloeden.
27.13 Lakken
De lak van uw ets moet regelmatig worden onderhouden.
Bovendien houdt uw ets dan zijn mooie uiterlijk.
Controleer de gelakte oppervlakken regelmatig en
repareer eventuele lakbeschadigingen direct.
Uw dealer kan u advies geven over het
lakonderhoud.
27.14 Lagers
Alle lagers van de ets, zoals balhoofdset, wielnaven,
pedalen en binnenlagers zijn onderhevig aan nctiege-
relateerde slijtage. Die is aankelijk van de gebruikse-
quentie, de gebruiksduur en het onderhoud.
Controleer deze onderdelen regelmatig.
Reinig en smeer de onderdelen regelmatig.
27.15 Glijlagers en lagers van volledig
geveerde ames, verende
voorvorken of overige verende
elementen
Verende componenten van de ets, met name glijlagers,
lagers en verende elementen, worden in vergelijking met
andere lagers zeer zwaar belast. Zij zijn daarom onderhe-
vig aan sterke slijtage.
Controleer deze onderdelen regelmatig en
nauwkeurig.
Raadpleeg de bijgeleverde gebruikershandleiding
van de fabrikant.
Uw dealer kan u advies geven over het onderhoud
en een mogelijke vervanging van deze gevoelige
onderdelen.
Belangrijke informatie over het onderhoud van de slijtage-
onderdelen vindt u ook op internet op de website van de
betreende onderdelenfabrikant. Een overzicht met links
vindt u in de lijst met links in
Hoofdstuk 29.
60 I Algemene gebruikershandleiding
28 Regelmatige inspecties
Omdat zich na de eerste gereden kilometers de spaken
zetten, de rem- en schakelkabels verlengen en de lagers
inlopen, moet u de eerste inspectie ongeveer na 200 ge-
reden kilometers of na vier tot zes weken door uw dealer
laten uitvoeren. Ook voor de naleving van de garantie-
voorwaarden is dit van belang.
Reinig uw ets na elke terreinrit en controleer de
ets op beschadigingen.
Laat de eerste inspectie uitvoeren.
Controleer uw ets in afstanden van ongeveer 300
tot 500km of drie tot zes maanden.
Controleer hierbij of alle schroeven, moeren en
snelspanners goed vastzitten.
Reinig uw ets.
Smeer de bewegende delen (m.u.v. de remopper-
vlakken) volgens de richtlijnen.
Laat lakbeschadigingen en roestplekken repareren.
Behandel blanke metalen onderdelen met roestbe-
schermer (m.u.v. de remoppervlakken).
Laat onderdelen die niet meer (goed) werken of
beschadigd zijn vervangen.
28.1 Inspectieschema
28.1.1 Onderhoud/controle
200 gereden kilometers na de aanschaf,
daarna minimaal een keer per jaar
Laat het volgende controleren:
banden en wielen.
Laat de aanhaalmomenten controleren van:
stuur,
pedalen,
crankarmen,
etszadel,
zadelpen en
bevestigingsschroeven.
Laat de volgende onderdelen bijstellen:
balhoofdset,
versnelling,
remmen,
verende elementen.
aankelijk van het gebruik van de ets
Controleer:
spaken,
velgen op slijtage en rondloop,
banden op beschadigingen en vreemde voor-
werpen,
snelspanners,
werking van de schakeling en de vering,
remmen, hydraulische remmen op dichtheid,
verlichting en
bel.
na 300 tot 500 gereden kilometers
Laat op slijtage controleren en eventueel
vervangen:
etsketting,
cassette,
tandwielen,
velg en
remvoeringen.
Reinig de ketting, de cassette en de tandwielen.
Smeer de ketting met een geschikt smeermiddel.
Controleer of alle schroeerbindingen goed
vastzitten.
na 1000 gereden kilometers
Laat de remnaaf controleren en eventueel de rem-
mantel met remmantelvet smeren of vernieuwen.
I Algemene Gebruikershandleiding 61
na 3000 gereden kilometers
Laat
naven,
balhoofdset,
pedalen,
schakelkabels* en
remkabels
door een erkende etsenmaker
demonteren,
controleren,
reinigen,
smeren en
indien nodig vervangen.
* Breng geen smeermiddelen of olie aan op de teongecoate buiten-
kabels.
na elke regenbui
reinigt en smeert u:
versnelling,
rem (m.u.v. de remoppervlakken) en
de etsketting.
Niet alle smeer- en onderhoudsmiddelen zijn geschikt
voor uw ets. Informeer altijd bij uw dealer welk
product u voor welk gebruiksdoel moet gebruiken. De
inzet van ongeschikte smeer- en onderhoudsmiddelen
kan tot schade aan en een slechter nctioneren van
uw ets leiden.
29 Lijst met links
Via deze links kunt u belangrijke informatie over uw ets
en de gemonteerde onderdelen vinden. Op de websites
van de fabrikanten vindt u naast belangrijke tips over het
gebruik en de instellingen meestal ook de betreende
gebruikershandleidingen.
www.rohlo.de
www.speedlier.com
www.brooksengland.com
www.paul-lange.de / produkte / shimano
www.ritcheylogic.com
www.schwalbe.de
www.srsuntour-cycling.com
www.magura.com
www.sram.com
www.dtswiss.com
www.llspeedahead.com
www.paul-lange.de / produkte / selle_italia
www.bike-magazin.de
www.tour-magazin.de
www.radfahren.de
www.tektro.com
www.fallbrooktech.com / nuvinci.asp
www.hebie.de
62 I Algemene gebruikershandleiding
30 T
echnische specicaties
30.1 Toegestaan totaalgewicht van de
ets
Het toegestane totaalgewicht van de ets is samengesteld
uit het gewicht van de ets zelf, het gewicht van de be-
stuurder en het gewicht van de bagage. Ook het gewicht
van een aanhanger en de last wordt bij het totaalgewicht
geteld.
FIETSTYPE
TOEGESTAAN
TOTAALGEWICHT
GEWICHT FIETSER
20" trailer 50kg
20" kinderets 60kg
24" kinderets 80kg
Stadsets city / trekking 130kg max. 115kg
Stadsets semi XXL 150kg max. 135kg
Stadsets XXL 170kg max. 155kg
Pedelec I S-Pedelec 130 kg I 120 kg max. 105kg I max. 95 kg
E-Bike semi XXL 150kg max. 125kg
E-Bike XXL 170kg max. 145kg
MTB (hardtail) 110kg max. 100kg
MTB (hardtail) semi XXL 140kg max. 125kg
MTB (dirt) 110kg max. 100kg
MTB (volledig geveerd) 110kg max. 100kg
MTB (volledig geveerd) semi XXL 140kg max. 125kg
Raceets 110kg max. 100kg
Raceets semi XXL 135kg max. 125kg
Cyclo Cross / Cyclo Cross Trekking 110kg max. 100kg
Carbonames hebben hetzelfde toegestane totaalgewicht
als aluminiumames.
Wanneer bijvoorbeeld bij lichte onderdelen een aijkend
totaalgewicht is toegestaan, staat dit op de ets of op het
betreende onderdeel vermeld.
I Algemene Gebruikershandleiding 63
30.2 Toegestane belasting van
bagagedragers
Houd rekening met eventueel aijkende waarden op
uw bagagedrager of in de gebruikershandleiding van
de fabrikant.
Maximale gewichtsbelasting van voorste bagagedrager:
Laadvlak boven het wiel: 10kg
diepliggend laadvlak: 18kg
Maximale gewichtsbelasting van de achterste bagagedra-
ger:
20" kinderets en trailer: 10kg
24" kinderets: 18kg
Reis-, city-, trekkingets, ATB: 25kg
30.3 Aanhaalkoppels voor
schroeerbindingen
Gebruik voor het aantrekken van de schroeerbindin-
gen alleen geschikt gereedschap, bijvoorbeeld een
momentsleutel. De schroeven kunnen anders afscheu-
ren of breken.
Onderdelen kunnen beschadigd raken als u de schroe-
ven te vast aantrekt.
Controleer daarom altijd welk aanhaalkoppel wordt
aangeraden.
Houd rekening met de minimale schroefdiepte. Deze
bedraagt bij harde aluminiumlegeringen minimaal het
1,4-voudige van de schroefdiameter (bijv. nominale dia-
meter M 5 × 1,4 = 7mm).
Indien mogelijk trekt u alle veiligheidsrelevante schroef-
verbindingen met een momentsleutel aan. Deze gee de
betreende aanhaalkoppels in Nm (Newtonmeter) aan.
Wanneer er geen waarden op het onderdeel ver-
meld staan, gebruikt u de aanhaalkoppels uit de
volgende tabel.
De aangegeven waarden van de onderdelenfabri-
kant hebben voorrang (indien beschikbaar).
Carbononderdelen moeten met een speciale monta-
gepasta worden gemonteerd.
U dient bij carbononderdelen tevens rekening te hou-
den met andere, aijkende informatie of aanduidin-
gen betreende de aanbevolen draaimomenten.
64 I Algemene gebruikershandleiding
Overzicht draaimomenten, geldig voor serieschroeven
SCHROEFVERBINDING SCHROEFDRAAD AANHAALMOMENT NM
Algemeen Crankarm, staal M8x1 30
Crankrarm, aluminium M8x1 30
Pedaal 9 / 16" 30
Asmoer, voor alg. 25
Asmoer, achter alg. 30
Stuurpen schuine conus M8 23
Stuurpen, A-Head, hoekinstelling M6 10
Stuurpen, A-Head, stuurklem M5 / M6 / M7 M5: 5 / M6: 10 / M7: 14
Stuurpen, A-Head, vorkschacht M5 / M6 / M7 M5: 5 / M6: 10 / M7: 14
Bar-end, buitenklem M5 / M6 M5: 5 / M6: 10
Zadelpen, zadelklem M8 20
Zadelpen, zadelklem M6 10
Zadelpen, zadelzuiger M7 / M8 M7: 14 / M8: 20
Klem voorderailleur M5 5
Rem, voering M6 10
Rem, kabelklem M6 10
Banddynamo, bevestiging M6 10
Schakeloog M10x1 16
Binnenlager BSA volgens informatie fabrikant
Schijemzadel, Shimano, IS en PM M6 6 tot 8
Schijemzadel, AVID, IS en PM M6 8 tot 10
Schijemzadel, Magura, IS en PM M6 6
Klembevestiging voor schakelhendel M5 5
Remarmklem M5 5
V-brake, bevestigingsschroef M6 10
Raceetsrem M6 10
Vrijloop bevestigingsschroef geen informatie 40
Cassette, bevestigingsring geen informatie 30
Grepen, opschroeaar M4 / M5 M4: 3 / M5: 5
Carbon Carboname, zadelklembevestiging M5 / M6 5
Carboname, bidonhouder M5 5
Carboname, klem voorderailleur M5 4
Carbonstuur, klembevestiging voor schakelhendel
M5 3
Carbonstuur, remhendelklem M5 3
Carbonstuur, stuurklem M5 5
Carbonstuur, schachtklem M5 / M6 5
I Algemene Gebruikershandleiding 65
30.3.1 Algemene aanhaalkoppels voor
schroeerbindingen
De schroewaliteit staat vermeld op de schroef, bijv. 8.8.
Wanneer er geen aijkende waarden door de fabrikant
worden voorgeschreven, gelden de volgende aanhaalkop-
pels (gemiddelde waarden) aankelijk van de kwaliteit
van de schroeven:
KWALITEIT
SCHROEFDRAAD
VA /
VA
. . .
M4 3 2,7 3,8
4,6
M5 5 5,5 8
9,5
M6 8 9,5 13 16
M8 20 23 32 39
M10 40 46 64 77
30.4 Banden en bandenspanning
De aanbevolen bandenspanning voor de banden wordt in
bar of PSI aangegeven.
In de volgende tabel vindt u de omrekeningen voor gang-
bare waarden en informatie over voor welke bandbreedten
deze waarden gelden.
* HD = hogedrukbanden
BANDBREEDTE
in mm
PSI BAR
25 HD* 80 – 110 5,5 – 7,6
28 HD* 70 – 80 4,8 – 5,5
28 60 4,1
32 60 – 70 4,1 – 4,8
37 50 3,5
40 60 4,1
42 60 4,1
47 40 – 50 3,5 – 4,1
57 – 62 30 – 40 2,1 – 2,8
Zie eventueel de aijkende informatie van de ban-
denfabrikant. Anders beschadigt u mogelijk de ban-
den en binnenbanden.
30.5 Verlichtingsinstallatie
Aankelijk van met welk type verlichtingsinstallatie uw
ets is uitgerust, hebt u mogelijk verschillende lampen
nodig. In de volgende tabel staat welke lamp u nodig
hebt.
TYPE GEBRUIKTE
VERLICHTINGSINSTALLATIE
STROOMVOORZIENING
Koplamp 6 V 2,4 W
Koplamp halogeen 6 V 2,4 W
Achterlicht 6 V 0,6 W
Achterlicht met standlicht 6 V 0,6 W
Verlichting met led-lampen Led-lampen zijn niet
vervangbaar
Dynamo 6 V 3 W
Naafdynamo 6 V 3 W
66 I Algemene gebruikershandleiding
31 Garantievoorwaarden
Lees
Hoofdstuk 27 „Fiets verzorgen en onderhouden“
zorgvuldig door. Houd de in
Hoofdstuk 28 „Regelmatige
inspecties“ aangegeven inspectie- en onderhoudsinterval-
len aan. De naleving van de service-intervallen is tevens
een voorwaarde voor eventuele garantieclaims.
Voor uw ets geldt een wettelijke garantieperiode van
twee jaar. Deze termijn gaat in op het moment dat u de
ets bij uw dealer in ontvangst neemt. Uw dealer is tevens
uw contactpersoon ingeval van garantieclaims.
Als bewijs voor de koop- en afgiedatum dient u het aan
beide kanten ondertekende afgieprotocol en de aankoop-
bonnen zoals de factuur en/of kassabon gedurende de
gehele garantietermijn te bewaren.
31.1 Voorwaarden voor een
garantieclaim
Er is sprake van een productie-, materiaal- of infor-
matiefout.
De gereclameerde schade of fouten was reeds op
het moment van levering aan de klant aanwezig.
31.2 Uitsluiting van de garantie
Een garantie geldt alleen voor de aanvankelijke gebrek-
kigheid van het defecte onderdeel. Uitgesloten van de
garantie is:
schade die is ontstaan door inzet tijdens wedstrij-
den, onjuist gebruik en overmacht (zie
Hoofdstuk
6 „Reglementair gebruik“).
Alle onderdelen die onderhevig zijn aan slijtage,
voor zover het niet gaat om productie- of materi-
aalfouten (zie
Hoofdstuk 27.2 „Slijtageonderde-
len“).
Schade die ontstaat door onjuist gebruik of slecht
onderhoud en ondeskundig uitgevoerde reparaties,
veranderingen of vervanging van onderdelen aan
de ets. Uitgebreide onderhoudsinstructies zijn in
deze gebruikershandleiding opgenomen.
Schade door ongevallen of overige externe invloe-
den, voor zover deze niet kunnen worden herleid
tot informatie- of productfouten.
Reparaties waarbij gebruikte onderdelen zijn ge-
bruikt of schade die hieruit ontstaat.
Speciale voorzieningen of toebehoren of voor-
zieningen die niet tot de standaard behoren; met
name technische veranderingen zoals het verwisse-
len van de versnelling of de vork en veranderingen
aan de amegeometrie.
Toevoegingen achteraf die op het moment van le-
vering niet tot de leveringsomvang van het product
behoorden, of schade die door een onjuiste mon-
tage van deze toevoegingen is ontstaan.
I Algemene Gebruikershandleiding 67
Wij wensen u veel plezier met uw nieuwe ets.
Copyright © 2011 Derby Cycle Werke GmbH
Nadruk, ook gedeeltelijk, alleen met toestemming van
Derby Cycle Werke GmbH. Drukfouten, fouten en technische
wijzigingen voorbehouden.
4


Need help? Post your question in this forum.

Forumrules


Report abuse

Libble takes abuse of its services very seriously. We're committed to dealing with such abuse according to the laws in your country of residence. When you submit a report, we'll investigate it and take the appropriate action. We'll get back to you only if we require additional details or have more information to share.

Product:

For example, Anti-Semitic content, racist content, or material that could result in a violent physical act.

For example, a credit card number, a personal identification number, or an unlisted home address. Note that email addresses and full names are not considered private information.

Forumrules

To achieve meaningful questions, we apply the following rules:

Register

Register getting emails for Focus 2012 at:


You will receive an email to register for one or both of the options.


Get your user manual by e-mail

Enter your email address to receive the manual of Focus 2012 in the language / languages: Dutch as an attachment in your email.

The manual is 3,5 mb in size.

 

You will receive the manual in your email within minutes. If you have not received an email, then probably have entered the wrong email address or your mailbox is too full. In addition, it may be that your ISP may have a maximum size for emails to receive.

Others manual(s) of Focus 2012

Focus 2012 User Manual - English - 68 pages

Focus 2012 User Manual - German - 68 pages

Focus 2012 User Manual - French - 68 pages


The manual is sent by email. Check your email

If you have not received an email with the manual within fifteen minutes, it may be that you have a entered a wrong email address or that your ISP has set a maximum size to receive email that is smaller than the size of the manual.

The email address you have provided is not correct.

Please check the email address and correct it.

Your question is posted on this page

Would you like to receive an email when new answers and questions are posted? Please enter your email address.



Info