631163
15
Zoom out
Zoom in
Previous page
1/299
Next page
FIAT
PUNTO
603.45.567 NL
INSTRUCTIEBOEK
Geachte cliënt,
Hartelijk dank dat u voor een Fiat hebt gekozen en gefeliciteerd met uw keuze voor de Fiat Punto.
Wij hebben dit boekje samengesteld zodat u elk onderdeel van uw Fiat Punto leert kennen en u uw auto op de juiste
manier zult gebruiken. Wij raden u aan alle hoofdstukken door te lezen voordat u voor de eerste keer met de auto gaat
rijden. Dit instructieboekje bevat informatie, tips en aanwijzingen die u zullen helpen de technische kwaliteiten van uw
Fiat Punto volledig te benutten.
Als uw Fiat Punto buiten gebruik wordt gesteld, dan kan deze vrijwel geheel worden gerecycled, omdat voldaan wordt
aan de voorwaarden van het F.A.R.E.-project. Dankzij dit project kunnen de Fiat-dealers uw voertuig milieuvriendelijk (en
geheel volgens de wettelijke normen) buiten gebruik stellen, als u tot de aanschaf van een nieuwe auto overgaat. Voor het
milieu heeft dat grote voordelen: niets gaat verloren, niets wordt gestort en er zijn minder nieuwe grondstoffen nodig.
Wij raden u aan om de aanwijzingen en tips bij de onderstaande symbolen aandachtig te lezen:
veiligheid van de inzittenden;
conditie van de auto;
bescherming van het milieu.
In de SERVICE- EN GARANTIEHANDLEIDING vindt u naast het schema voor het geprogrammeerd onderhoud:
het garantiecertificaat en de bijbehorende voorwaarden
een overzicht van de speciale aanvullende service voor cliënten.
Veel leesplezier en goede reis!
Hoewel in dit instructieboekje alle uitvoeringen van de Fiat Punto beschreven worden, dient u zich aan de
informatie te houden met betrekking tot de uitrusting, de motoruitvoering en het model van de auto die u
gekocht hebt.
BESCHERMING VAN HET MILIEU
De auto is uitgerust met een diagnosesysteem, dat continu controles uitvoert op de componenten die
van invloed zijn op de uitlaatgasemissie zodat overmatige vervuiling van het milieu wordt voorkomen.
ABSOLUUT LEZEN!
MOTOR STARTEN
Benzinemotoren: controleer of de handrem is aangetrokken; zet de versnellingspook in vrij; trap het
koppelingspedaal volledig in, maar trap het gaspedaal niet in; draai vervolgens de start-/contactsleutel in
stand AVV en laat de sleutel los zodra de motor aanslaat.
Dieselmotoren: draai de start-/contactsleutel in stand MAR en wacht tot de waarschuwingslampjes
Y
en
m
doven; draai de start-/contactsleutel in stand AVV en laat de sleutel los zodra de motor aanslaat.
PARKEREN BOVEN BRANDBARE MATERIALEN
Omdat tijdens de werking de katalysator zeer warm wordt, verdient het aanbeveling niet te parkeren bo-
ven brandbare materialen (gras, droge bladeren, dennennaalden of ander licht ontvlambaar materiaal).
BRANDSTOF TANKEN
Benzinemotoren: tank uitsluitend loodvrije benzine met een minimum octaangetal van 95 RON.
Dieselmotoren: tank uitsluitend dieselbrandstof voor motorvoertuigen die voldoet aan de Europese spe-
cificatie EN590.
K
IN HET INSTRUCTIEBOEKJE…
…vindt u informatie, tips en belangrijke waarschuwingen voor het juiste gebruik, veilig rijden en het on-
derhoud van uw auto. Let vooral op de symbolen " (veiligheid van de inzittenden), # (bescherming van het
milieu) en ! (conditie van de auto).
GEPROGRAMMEERD ONDERHOUD
Bedenk dat een goed onderhoud van de auto de beste manier is om de prestaties en de veiligheid van de
auto gedurende langere tijd te garanderen. Daarbij wordt ook het milieu ontzien en blijven de exploitatie-
kosten laag.
CODE-card
Bewaar de CODE-card op een veilige plaats, niet in de auto. Wij raden u aan de elektronische code van
de CODE-card altijd bij u te hebben omdat deze onmisbaar is voor het uitvoeren van een noodstart.
ELEKTRISCHE APPARATUUR
Als u na aanschaf van uw auto accessoires wilt monteren die stroom verbruiken (waardoor de accu lang-
zaam kan ontladen), wendt u dan tot de Fiat-dealer. Deze kan controleren of de elektrische installatie
van de auto geschikt is voor het extra stroomverbruik.
4
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
DASHBOARD ...................................................................... 5
INSTRUMENTENPANEEL ................................................ 6
SYMBOLEN ........................................................................... 11
FIAT CODE ........................................................................... 11
DE SLEUTELS ........................................................................ 13
START-/CONTACTSLOT ................................................ 16
INSTRUMENTEN ................................................................ 18
DIGITAAL DISPLAY ........................................................... 22
MULTIFUNCTIONEEL DISPLAY .................................... 24
INSTELBAAR MULTIFUNCTIONEEL
DISPLAY ................................................................................. 28
ZITPLAATSEN ..................................................................... 56
HOOFDSTEUNEN .............................................................. 59
STUURWIEL ......................................................................... 60
SPIEGELS ................................................................................ 60
KLIMAATREGELING .......................................................... 62
VERWARMING EN VENTILATIE ................................... 65
AIRCONDITIONING, HANDBEDIEND ...................... 68
AIRCONDITIONING, AUTOMATISCH MET
GESCHEIDEN REGELING.................................................. 71
BUITENVERLICHTING ...................................................... 78
RUITEN REINIGEN ............................................................. 81
CRUISE-CONTROL ........................................................... 86
PLAFONDVERLICHTING ................................................. 89
BEDIENING .......................................................................... 91
INTERIEURUITRUSTING................................................... 93
OPENDAK ............................................................................ 96
PORTIEREN .......................................................................... 98
ELEKTRISCHE RUITBEDIENING .................................... 100
BAGAGERUIMTE ................................................................ 101
MOTORKAP ......................................................................... 107
ALLESDRAGERS .................................................................. 109
KOPLAMPEN ........................................................................ 111
ABS .......................................................................................... 113
ESP ........................................................................................... 115
ASR .......................................................................................... 116
EOBD ...................................................................................... 119
AUTORADIO ....................................................................... 120
INBOUWVOORBEREIDING MOBIELE TELEFOON 123
EXTRA ACCESSOIRES ...................................................... 125
ELEKTRISCHE STUURBEKRACHTIGING
“DUALDRIVE” ..................................................................... 126
PARKEERSENSOREN ......................................................... 128
TANKEN MET DE FIAT PUNTO ................................... 130
BESCHERMING VAN HET MILIEU ................................ 133
DD
DD
AA
AA
SS
SS
HH
HH
BB
BB
OO
OO
AA
AA
RR
RR
DD
DD
EE
EE
NN
NN
BB
BB
EE
EE
DD
DD
II
II
EE
EE
NN
NN
II
II
NN
NN
GG
GG
SS
SS
KK
KK
NN
NN
OO
OO
PP
PP
PP
PP
EE
EE
NN
NN
5
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
DASHBOARD
De aanwezigheid en de opstelling van de bedieningsorganen, instrumenten en controle-/waarschuwingslampjes
kunnen per uitvoering verschillen.
F0I0098m
1. Verstelbare uitstroomopening zijkant - 2. Vast luchtrooster zijkant - 3. Opbergvakje - 4. Claxon - 5.
Instrumentenpaneel en controle-/waarschuwingslampjes - 6. Centraal, kantelbaar luchtrooster - 7. Centraal, vast
luchtrooster - 8. Centrale bedieningsknoppen - - 9. Dashboardkastje - 10. Schakelaar waarschuwingsknipperlichten -
11. Bedieningsknoppen verwarming/ventilatie/airconditioning - 12. Aansteker - 13. Asbak - 14. Start-/contactslot -
15. Hendel stuurwielverstelling - 16. Airbag voor aan bestuurderszijde - 17. Hendel motorkapontgrendeling.
6
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
INSTRUMENTENPANEEL
Punto 1.28V - 1.3 Multijet
(A) - Brandstofmeter met
waarschuwingslampje
brandstofreserve
(B) - Snelheidsmeter
(C) - Koelvloeistoftemperatuurmeter
met waarschuwingslampje voor te
hoge koelvloeistoftemperatuur
(D) - Digitaal display
F0I0246m
7
Uitvoeringen ACTIVE, SOUND,
DYNAMIC, CLASS
(A) - Snelheidsmeter
(B) - Brandstofmeter met
waarschuwingslampje
brandstofreserve
(C) - Koelvloeistoftemperatuurmeter
met waarschuwingslampje voor te
hoge koelvloeistoftemperatuur
(D) - Toerenteller
(E) - Multifunctioneel display
mcwaarschuwingslampjes op diesel-
uitvoeringen
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
F0I0008m
F0I0011m
Uitvoeringen met rechts stuur
8
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
Uitvoering EMOTION
(A) - Snelheidsmeter
(B) - Brandstofmeter met
waarschuwingslampje
brandstofreserve
(C) - Koelvloeistoftemperatuurmeter
met waarschuwingslampje voor te
hoge koelvloeistoftemperatuur
(D) - Toerenteller
(E) - Instelbaar multifunctioneel display
t
controlelampje op uitvoeringen met
Speedgear of Dualogic versnellingsbak
m waarschuwingslampje op dieseluitvoerin-
gen
F0I0009m
F0I0012m
Uitvoeringen met rechts stuur
9
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
F0I0010m
F0I0013m
Uitvoering SPORTING
(A) - Snelheidsmeter
(B) - Brandstofmeter met
waarschuwingslampje
brandstofreserve
(C) - Koelvloeistoftemperatuurmeter
met waarschuwingslampje voor te
hoge koelvloeistoftemperatuur
(D) - Toerenteller
(E) - Instelbaar multifunctioneel display
t
controlelampje op uitvoeringen met
Speedgear of Dualogic versnellingsbak
Uitvoeringen met rechts stuur
10
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
Uitvoering HGT
(A) - Snelheidsmeter
(B) - Brandstofmeter met
waarschuwingslampje
brandstofreserve
(C) - Koelvloeistoftemperatuurmeter
met waarschuwingslampje voor te
hoge koelvloeistoftemperatuur
(D) - Toerenteller
(E) - Instelbaar multifunctioneel display
mcwaarschuwingslampjes op dieseluit-
voeringen
F0I0247m
F0I0248m
Uitvoeringen met rechts stuur
11
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
SYMBOLEN
Op of in de nabijheid van enkele onderdelen van uw auto zijn specifiek
gekleurde plaatjes aangebracht met daarop symbolen die uw aandacht
vragen en die voorzorgsmaatregelen aangeven die u in acht moet nemen
als u met het betreffende onderdeel te maken krijgt.
Onder de motorkap bevindt zich een plaatje met een korte samenvatting
van de symbolen.
FIAT CODE
Voor een nog betere bescherming tegen diefstal is de auto uitgerust met
een elektronische startblokkering (Fiat CODE). Het systeem schakelt
automatisch in als de start-/contactsleutel wordt uitgenomen.
In iedere sleutel zit een elektronisch component gemonteerd die bij het
starten van de motor een signaal ontvangt via een speciale antenne die in
het start-/contactslot is ingebouwd. Het signaal wordt bij het starten
omgezet in een gecodeerd signaal en vervolgens aan de regeleenheid van
de Fiat CODE gezonden, die, als de code wordt herkend, het starten van
de motor mogelijk maakt.
WERKING
Als u bij het starten van de motor de sleutel in stand MAR draait, dan stuurt
het Fiat CODE-systeem een code naar de regeleenheid van de motor die,
als de code wordt herkend, de blokkering van de functies opheft.
De code wordt alleen verzonden als de regeleenheid van het systeem de
door de sleutel verzonden code heeft herkend.
Iedere keer als u de contactsleutel in stand STOP zet, schakelt de Fiat
CODE de functies van de elektronische regeleenheid van de motor uit.
F0I0073m
12
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
Als bij het starten de code niet wordt herkend, gaat
op het instrumentenpaneel het waarschuwingslampje
Y
branden.
In dat geval raden wij u aan de sleutel in stand STOP
en vervolgens in stand MAR te draaien; als de motor
geblokkeerd blijft, probeer het dan opnieuw met de
andere geleverde sleutels. Als de motor dan nog niet
aanslaat, voer dan zelf een noodstart uit (zie het
hoofdstuk “Noodgevallen”) en wendt u daarna tot de
Fiat-dealer.
BELANGRIJK Elke sleutel heeft een eigen code die in
de regeleenheid van het systeem moet worden
opgeslagen. Voor het opslaan van nieuwe sleutels
(maximaal acht) moet u zich tot de Fiat-dealer
wenden.
Als het lampje
Y
tijdens het rijden gaat
branden
Als het lampje
Y
gaat branden, dan betekent dit
dat het systeem een zelfdiagnose uitvoert (bijv. bij
een vermindering van de spanning). Als u het
systeem wilt controleren, moet u de auto stilzetten
en de contactsleutel in stand STOP en vervolgens
opnieuw in stand MAR draaien: als er geen enkele
storing wordt gevonden, gaat het
waarschuwingslampje
Y
niet branden.
Als het waarschuwingslampje
Y
blijft branden,
moet de hiervoor beschreven procedure herhaald
worden en de contactsleutel langer dan 30
seconden in stand STOP worden gezet. Als de
storing blijft bestaan, wendt u dan tot de Fiat-dealer.
Als het waarschuwingslampje
Y
blijft branden,
wordt de code niet herkend. In dat geval moet u de
sleutel in stand STOP en vervolgens in stand MAR
draaien; als de motor geblokkeerd blijft, probeer het
dan opnieuw met de andere geleverde sleutels. Als
de motor dan nog niet aanslaat, voer dan zelf een
noodstart uit (zie het hoofdstuk “Noodgevallen”) en
wendt u daarna tot de Fiat-dealer.
Bij krachtige stoten kunnen de elektronische componenten in de sleutel beschadigd worden.
13
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
DE SLEUTELS
CODE-CARD
Bij de auto worden twee sleutels geleverd en de CODE-card waarop
staat aangegeven:
de elektronische code (A) voor het uitvoeren van een noodstart (zie
de paragraaf “Noodstart” in het hoofdstuk “Starten en rijden”);
de mechanische code van de sleutels (B), die bij aanvraag van
duplicaatsleutels aan de Fiat-dealer moet worden medegedeeld.
Wij raden u aan de elektronische code (A) altijd bij u te hebben omdat
deze onmisbaar is voor het uitvoeren van een noodstart.
BELANGRIJK Om schade aan de elektronische schakelingen in de sleutels
te voorkomen, mogen de sleutels niet aan directe zonnestraling worden
blootgesteld.
Als de auto wordt verkocht, moeten alle sleutels en de CODE-card overhandigd worden aan de
nieuwe eigenaar.
F0I0036m
14
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
MECHANISCHE SLEUTEL
De sleutel (A), waarvan twee exemplaren zijn geleverd als de auto niet is
uitgerust met afstandsbediening, dient voor:
het start-/contactslot;
de sloten van de portieren en de achterklep;
het openen van de tankdop;
de sleutelschakelaar voor het uitschakelen van de airbag aan
passagierszijde (indien aanwezig).
SLEUTEL MET AFSTANDSBEDIENING (indien aanwezig)
De sleutel (B), die samen met de sleutel (A) wordt geleverd als de auto is
uitgerust met afstandsbediening, dient voor:
het start-/contactslot;
de sloten van de portieren en de achterklep;
het openen van de tankdop;
de sleutelschakelaar voor het uitschakelen van de airbag aan
passagierszijde (indien aanwezig).
De knop (C) dient voor het op afstand ont-/vergrendelen van de
portieren.
Het lampje (D) gaat branden als de opdracht naar de ontvanger van het
systeem is verzonden.
Als de portieren worden ontgrendeld, gaat de interieurverlichting een
vooraf vastgestelde tijd branden.
BELANGRIJK De frequentie van de afstandsbediening kan worden
gestoord door krachtige radiosignalen van buiten de auto (bijv. van
mobiele telefoons, van radioamateurs, enz.). Hierdoor kan de werking
van de afstandsbediening worden beïnvloed.
F0I0038m
F0I0039m
15
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
Batterij vervangen van de sleutel met afstandsbediening
Als u de knop van de afstandsbediening indrukt en het lampje op de
sleutel knippert slechts een keer kort, dan moet de batterij worden
vervangen door een nieuw exemplaar dat normaal in de handel
verkrijgbaar is.
Ga voor het vervangen van de batterij als volgt te werk:
open het kunststof dekseltje met behulp van een schroevendraaier op
plaats (A);
verwijder de lege batterij (B) en plaats een nieuwe batterij; let daarbij
goed op de polariteit;
sluit het kunststof dekseltje.
Extra afstandsbedieningen bestellen
Het systeem kan tot 8 afstandsbedieningen herkennen. Als u na verloop
van tijd een nieuwe afstandsbediening nodig hebt, wendt u dan tot de
Fiat-dealer. Neem dan alle in uw bezit zijnde sleutels, de CODE-card, een
identiteitsbewijs en de autopapieren mee.
F0I0040m
Lege batterijen zijn schadelijk voor het milieu. Ze moeten in een daarvoor bestemde chemobox of
afvalbak worden gedeponeerd. Ze kunnen ook ingeleverd worden bij de Fiat-dealer. Die zorgt
vervolgens voor de afvoer.
15
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
Batterij vervangen van de sleutel met afstandsbediening
Als u de knop van de afstandsbediening indrukt en het lampje op de
sleutel knippert slechts een keer kort, dan moet de batterij worden
vervangen door een nieuw exemplaar dat normaal in de handel
verkrijgbaar is.
Ga voor het vervangen van de batterij als volgt te werk:
open het kunststof dekseltje met behulp van een schroevendraaier op
plaats (A);
verwijder de lege batterij (B) en plaats een nieuwe batterij; let daarbij
goed op de polariteit;
sluit het kunststof dekseltje.
Extra afstandsbedieningen bestellen
Het systeem kan tot 8 afstandsbedieningen herkennen. Als u na verloop
van tijd een nieuwe afstandsbediening nodig hebt, wendt u dan tot de
Fiat-dealer. Neem dan alle in uw bezit zijnde sleutels, de CODE-card, een
identiteitsbewijs en de autopapieren mee.
F0I0040m
Lege batterijen zijn schadelijk voor het milieu. Ze moeten in een daarvoor bestemde chemobox of
afvalbak worden gedeponeerd. Ze kunnen ook ingeleverd worden bij de Fiat-dealer. Die zorgt
vervolgens voor de afvoer.
16
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
START-/CONTACTSLOT
De sleutel kan in 4 standen worden gedraaid:
STOP: motor uit, sleutel uitneembaar en stuurslot ingeschakeld. Enkele
elektrische installaties werken (bijv. autoradio, elektrische
ruitbediening).
MAR: contact aan. Alle elektrische installaties werken.
AVV: starten van de motor.
PARK: motor uit, parkeerverlichting aan, stuurslot ingeschakeld. Druk
om de sleutel in stand PARK te kunnen draaien, op de knop (A).
Het contactslot is voorzien van een herstartbeveiliging. Als de motor bij
de eerste poging niet aanslaat, moet u de sleutel terugdraaien in stand
STOP en nogmaals starten.
F0I0035m
Als het start-/contactslot is geforceerd (bijv. bij een poging tot diefstal) moet u,
voordat u weer met de auto gaat rijden, de werking van het slot laten controleren
bij een Fiat-dealer.
ATTENTIE
ATTENTIE
Neem altijd de sleutel uit het contactslot als de auto wordt verlaten, om
onvoorzichtig gebruik van de bedieningsknoppen te voorkomen. Vergeet niet de
handrem aan te trekken en schakel de eerste versnelling in bij een helling omhoog
of de achteruit bij een helling omlaag. Laat kinderen nooit alleen achter in de
auto.
17
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
STUURSLOT
Inschakelen
Zet de sleutel in stand STOP of PARK, trek de sleutel uit het start-
/contactslot en draai het stuur totdat het vergrendelt.
Uitschakelen
Draai het stuur iets heen en weer, terwijl u de sleutel in stand MAR
draait.
F0I0035m
Verwijder de sleutel nooit uit het contactslot als de auto nog in beweging is. Bij de
eerste stuuruitslag blokkeert het stuur automatisch. Dit geldt in alle gevallen, ook
als de auto gesleept wordt.
ATTENTIE
18
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
INSTRUMENTEN
TOERENTELLER
De toerenteller geeft het toerental van de motor aan. Als de wijzernaald
in de gevarenzone staat (rood gebied op enkele uitvoeringen), dan
betekent dit dat de motor met extreem hoge toerentallen draait. Deze
toerentallen mogen slechts kort worden aangehouden.
BELANGRIJK De regeleenheid van de elektronische inspuiting blokkeert
tijdelijk de toevoer van brandstof als de motor met te hoge toerentallen
draait, waardoor het motorvermogen zal afnemen.
Bij stationair draaiende motor kan de toerenteller een geleidelijke of
plotselinge toerentalstijging aangeven afhankelijk van de omstandigheden.
Dit is een normaal verschijnsel en kan voorkomen als bijvoorbeeld de
airconditioning of de aanjager wordt ingeschakeld. In deze gevallen dient een
geleidelijke verandering van het toerental voor het behoud van de acculading.
BRANDSTOFMETER
Het waarschuwingslampje van de reservebrandstof (A) gaat branden (op
enkele uitvoeringen verschijnt ook een bericht op het instelbare
multifunctionele display) als er nog ongeveer 5 tot 7 liter brandstof in de
tank aanwezig is.
E- brandstoftank leeg.
F- brandstoftank vol.
Rijd niet met een bijna lege tank: door een onregelmatige
brandstoftoevoer kan de katalysator beschadigen.
BELANGRIJK Als de wijzernaald op de indicatie (E) staat en het
waarschuwingslampje (A) knippert, dan is er een storing in het systeem.
Wendt u in dit geval tot de Fiat-dealer om het systeem te laten controleren.
F0I0042m
F0I0041m
19
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
KOELVLOEISTOFTEMPERATUURMETER
De wijzer geeft de temperatuur aan van de motorkoelvloeistof, zodra de
koelvloeistoftemperatuur hoger wordt dan ongeveer 50°C.
Onder normale omstandigheden kan de wijzernaald op verschillende
posities in het bereik staan, afhankelijk van de gebruiksomstandigheden
van de auto.
C - lage koelvloeistoftemperatuur.
H - hoge koelvloeistoftemperatuur.
Als het waarschuwingslampje (B) gaat branden (op enkele uitvoeringen
verschijnt ook een bericht op het instelbare multifunctionele display), dan
is de koelvloeistoftemperatuur te hoog; zet in dat geval de motor uit en
wendt u tot de Fiat-dealer.
BELANGRIJK Als de wijzernaald op de indicatie (C) staat en het
waarschuwingslampje (B) knippert, dan is er een storing in het systeem.
Wendt u in dit geval tot de Fiat-dealer om het systeem te laten
controleren.
F0I0041m
Als de wijzernaald in het rode gebied komt, zet dan onmiddellijk de motor uit en wendt u tot de
Fiat-dealer.
20
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
BEDIENINGSKNOPPEN
Om gebruik te maken van de informatie die het “Digitale display” en het “Instelbare multifunctionele display” kunnen
leveren (met de contactsleutel in stand MAR), dient u bekend te zijn met de bedieningsknoppen rechts van het
instrumentenpaneel en op de rechter hendel (voor de werking van de “Trip computer”). De werking wordt hierna
beschreven.
Wij raden u bovendien aan, voordat u een handeling uitvoert, dit hoofdstuk aandachtig door te lezen.
F0I0245m
Digitaal display (indien aanwezig)
Knop trip
Voor weergave op het display van de volgende functies: kilometerteller
totaal en dagteller.
Knop h
Voor het instellen van de tijd (uren - minuten).
Multifunctioneel display (indien aanwezig)
Knoppen +/-
Voor het instellen van de tijd (uren - minuten).
Knop TRIP (zie de volgende pagina)
Korter dan 1 seconde indrukken (impuls), aangegeven met
%
in de
volgende beschrijvingen, om de verschillende schermen van de Trip
computer te doorlopen.
Langer dan 2 seconden indrukken, aangegeven met
&
in de volgende
beschrijvingen, om de informatie van de Trip computer op nul te zetten
(reset) voor een nieuwe rit.
F0I0244m
21
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
F0I0043m
Instelbaar multifunctioneel display (indien aanwezig)
Knoppen +/-
Om de menuschermen en de opties omhoog/omlaag te doorlopen of om
de weergegeven waarde te verhogen/verlagen en om de lichtsterkte te
regelen (indien ingedrukt als het “Instelmenu” niet actief is).
F0I0242m
Knop MODE
Korter dan 2 seconden indrukken (impuls), aangegeven met
Q
in de
volgende beschrijvingen, om de keuze te bevestigen en/of naar het
volgende scherm te gaan of het menu te openen.
Langer dan 2 seconden indrukken, aangegeven met
R
in de volgende
beschrijvingen, om terug te keren naar het vorige scherm.
Knop TRIP
Korter dan 1 seconde indrukken (impuls), aangegeven met
%
in de
volgende beschrijvingen, om de verschillende schermen van de Trip
computer te doorlopen.
Langer dan 2 seconden indrukken, aangegeven met
&
in de volgende
beschrijvingen, om de informatie van de Trip computer op nul te zetten
(reset) voor een nieuwe rit.
22
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
DIGITAAL DISPLAY (indien aanwezig)
Voor weergave van de informatie van de Trip computer: kilometerteller
totaal en dagteller.
INFORMATIE OP HET DISPLAY
Klokje (B) (altijd weergegeven, ook bij uitgenomen contactsleutel en
gesloten voorportieren).
Weergave koplampafstelling (alleen als het dimlicht is ingeschakeld)
(A).
Informatie Trip computer: kilometerteller totaal (C) of dagteller (D).
Diagnosefunctie waarschuwingslampjes
Het instrumentenpaneel controleert de volgende waarschuwingslampjes
(indien aanwezig):
handrem aangetrokken/te laag remvloeistofniveau;
ABS en EBD;
inschakelen/storing ESP;
storing elektrische stuurbekrachtiging “Dualdrive”.
De controle wordt automatisch uitgevoerd als u de contactsleutel in
stand MAR draait en tijdens de normale werking als eventueel een storing
wordt geconstateerd.
Als de controle van de lampjes is voltooid, toont het display de eventuele
storing (aan één of meerdere lampjes). Bij een storing gaat het opschrift
LEd Error ongeveer 10 seconden knipperen.
2
C
A B
F0I0209m
2
D
F0I0210m
23
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
KLOKJE INSTELLEN
Druk voor het instellen van de tijd op knopje h: de tijd kan worden
ingesteld als u het knopje enkele ogenblikken ingedrukt houdt. Elke keer
als u het knopje indrukt, verspringt het klokje een eenheid. Als u het
knopje even ingedrukt houdt, lopen de cijfers automatisch snel door.
F0I0245m
24
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
MULTIFUNCTIONEEL DISPLAY
(indien aanwezig)
Voor weergave van alle nuttige en noodzakelijke informatie tijdens de rit:
INFORMATIE OP HET STANDAARDSCHERM
Kilometerteller totaal (A).
Klokje (B).
Bij uitgenomen contactsleutel en gesloten voorportieren blijft het display
uitgeschakeld.
Bij uitgenomen contactsleutel wordt bij het openen van een voorportier
het display verlicht en wordt enkele seconden het klokje en de
kilometerteller weergegeven.
Als de functie “Follow me home” is ingeschakeld (zie de paragraaf “Follow
me home” in dit hoofdstuk), verschijnt op de plaats van de kilometerteller
een opschrift dat aangeeft hoelang de functie blijft ingeschakeld (zie de
afbeelding).
INFORMATIE OVER DE AUTO
Informatie Trip computer.
Weergave koplampafstelling (alleen als het dimlicht is ingeschakeld) (C)
F0I0031m
F0I0030m
25
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
TRIP COMPUTER
Met de functie “Trip computer” kan op het display informatie worden
weergegeven over de werking van de auto. Schakel de functie in met de
knop.
De functie kan op nul worden gezet.
De gegevens zijn: Actieradius, Afgelegde afstand, Gemiddeld verbruik,
Huidig verbruik, Gemiddelde snelheid, Rijtijd. De gekozen informatie blijft
op het display weergegeven totdat nieuwe informatie wordt gevraagd.
(*) Tijdens de weergave van het Huidig verbruik, verschijnt op het display
niet het opschrift TRIP.
Procedure voor het begin van een rit (reset)
Om een nieuwe rit te beginnen, moet u, als de contactsleutel in stand
MAR staat, op de knop drukken volgens methode
&
(zie de paragraaf
“Bedieningsknoppen”).
BELANGRIJK De gegevens “Actieradius” en “Huidig verbruik” kunnen
niet op nul worden gezet.
F0I0164m
Actieradius
F0I0166m
F0I0165m
Afgelegde afstand
F0I0167m
F0I0168m
Rijtijd
Gemiddeld/
Huidig(*) verbruik
Gemiddelde
snelheid
26
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
Actieradius = geeft het aantal kilometers aan dat nog
gereden kan worden met de brandstof in de
brandstoftank, waarbij er van uit wordt gegaan dat de
rijstijl niet verandert. Op het display verschijnt de
indicatie “- - - -” als:
de actieradius kleiner is dan 50 km;
als de auto langer dan 5 minuten stilstaat met
stationair draaiende motor.
Afgelegde afstand = geeft het aantal afgelegde
kilometers aan vanaf het begin van de nieuwe rit (*).
Gemiddeld verbruik = geeft het gemiddelde
brandstofverbruik aan vanaf het begin van een nieuwe
rit (*) in l/km of in l/100km.
Huidig brandstofverbruik = geeft ongeveer iedere
5 seconden het brandstofverbruik aan. Als de auto
stilstaat met stationair draaiende motor, verschijnt op
het display de indicatie “- - - -”.
Gemiddelde snelheid = geeft de gemiddelde
snelheid van de auto aan op basis van de tijd die
afgelegd is vanaf het begin van de nieuwe rit (*).
Rijtijd = tijd die verstreken is vanaf het begin van de
nieuwe rit (*).
BELANGRIJK Als er geen informatie is, verschijnt bij
alle functies van de TRIP COMPUTER de indicatie “—
—” in plaats van de waarde. Wanneer de normale
werking weer hersteld is, worden de waarden van de
functies weer op normale wijze weergegeven. De
waarden die voor de storing werden weergegeven
worden niet op nul gezet en er wordt geen nieuwe rit
(*) begonnen.
(*) Nieuwe rit = als een reset is uitgevoerd:
– “handmatig” door de gebruiker d.m.v. het indrukken
van de betreffende knop (zie de paragraaf
“Bedieningsknoppen”)
– “automatisch” wanneer de Afgelegde afstand de
waarde 999,9 km bereikt of wanneer de Rijtijd de
waarde 99:59 (99 uur en 59 minuten) bereikt
– als de accu losgekoppeld is geweest.
27
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
DIAGNOSEFUNCTIE WAARSCHUWINGSLAMPJES
Het instrumentenpaneel controleert de volgende waarschuwingslampjes
(indien aanwezig) op eventuele storingen:
handrem aangetrokken/te laag remvloeistofniveau;
ABS en EBD;
inschakelen/storing ESP;
storing elektrische stuurbekrachtiging “Dualdrive”.
De controle wordt automatisch uitgevoerd als u de contactsleutel in
stand MAR draait en tijdens de normale werking als eventueel een storing
wordt geconstateerd. Als de controle van de lampjes is voltooid, toont
het display de eventuele storing (aan een of meerdere lampjes). Bij een
storing gaat het opschrift LEd Err ongeveer 10 seconden knipperen.
KLOKJE INSTELLEN
Ga als volgt te werk:
druk op de knop + om de tijd met een eenheid te verhogen;
druk op de knop – om de tijd met een eenheid te verlagen.
Als u de knop even ingedrukt houdt, lopen de cijfers automatisch snel
door.
F0I0244m
F0I0032m
28
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
INSTELBAAR MULTIFUNCTIONEEL DISPLAY
(indien aanwezig)
Voor weergave van alle nuttige en noodzakelijke informatie tijdens de rit:
INFORMATIE OP HET STANDAARDSCHERM
Datum (A).
Kilometerteller totaal (B).
Klokje (C).
Buitentemperatuur (D).
Informatie over de Speedgear of Dualogic versnellingsbak (indien
aanwezig) (F).
Bij uitgenomen contactsleutel en gesloten voorportieren blijft het display
uitgeschakeld.
Bij uitgenomen contactsleutel wordt bij het openen van een voorportier
het display verlicht en wordt enkele seconden het klokje en de
kilometerteller weergegeven.
Als de functie “Follow me home” is ingeschakeld (zie de paragraaf
“Follow me home” in dit hoofdstuk) verschijnt op de plaats van de
kilometerteller een opschrift dat aangeeft hoelang de functie blijft
ingeschakeld (zie het hoofdstuk “Controle- en waarschuwingslampjes”).
F0I1000i
F0I1001i
29
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
INFORMATIE AUDIOSYSTEEM HERHALEN
(indien aanwezig) ()
CENTRALE PORTIERVERGRENDELING BIJ
RIJDENDE AUTO
EENHEID “AFSTAND”
EENHEID “VERBRUIK”
EENHEID “TEMPERATUUR”
TAAL INSTELLEN
VOLUMEREGELING
WAARSCHUWINGSZOEMER
VOLUMEREGELING KNOPPEN
GEPROGRAMMEERD ONDERHOUD
MENU VERLATEN
De werking van het menupunt “Audio Herh.” is
alleen gegarandeerd als de autoradio tijdens de
productie van de auto is ingebouwd.
INFORMATIE OVER DE AUTO
Afstand tot volgende servicebeurt.
Informatie Trip computer.
Lichtsterkteregeling van het display/instrumenten-
paneel en display van automatische airconditioning
met gescheiden regeling (indien aanwezig).
Weergave storingen/waarschuwingen.
Weergave koplampafstelling (alleen als het dimlicht
is ingeschakeld) (E).
Weergave ingeschakelde functies.
Herhaling informatie audiosysteem.
Er is ook een menu aanwezig waarin met de bedienings-
knoppen (zie de vorige pagina’s) de volgende instellingen
kunnen worden uitgevoerd:
INSTELMENU
In het “Instelmenu” kunt u met de bedieningsknoppen
(zie de vorige pagina’s) de volgende instellingen
invoeren:
SNELHEIDSLIMIET
TRIP B
KLOKJE INSTELLEN
TIJDWEERGAVE
DATUM INSTELLEN
STARTCONTROLE
Als u de contactsleutel in de stand MAR draait, wordt op het display het bericht “Check bezig” weergegeven: de fase
waarin een diagnose wordt uitgevoerd van alle elektronische systemen in de auto is begonnen. Deze fase duurt
enkele seconden. Als tijdens deze fase geen storing wordt gevonden en de motor is gestart, dan verschijnt op het
display het bericht “Check OK”.
Als er daarentegen storingen worden gevonden, raadpleeg dan het hoofdstuk “Lampjes en berichten”.
30
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
Motor
gestart?
JA
Geen storingen
aanwezig
Het “Onderhoudsschema” voorziet elke 20.000 km (of elke 12.000 mijl) of ieder jaar in een servicebeurt; deze weergave verschijnt
automatisch als de sleutel in stand MAR staat, vanaf 2.000 km (of 1.240 mijl) of 30 dagen voor de servicebeurt. De weergave wordt elke
200 km (of elke 124 mijl) of om de drie dagen weergegeven. Zie voor het vervangen van het luchtfilter, de motorolie en het motoroliefilter
bij de 1.3 Multijet-uitvoeringen het “Onderhoudsschema” in het hoofdstuk “Onderhoud en zorg”. Als u dicht bij de volgende servicebeurt
bent en u de contactsleutel in stand MAR draait, verschijnt op het display het opschrift “Service” gevolgd door het aantal kilometers of
dagen dat resteert tot de volgende servicebeurt. De informatie van het “Geprogrammeerd onderhoud” wordt aangegeven in kilometers
(km) of mijlen (mijl) of dagen (dd), afhankelijk van de eerstvolgende servicebeurt. Wendt u tot de Fiat-dealer voor het uitvoeren van de
werkzaamheden van het “Onderhoudsschema” of van het “Jaarlijks inspectieschema”, en voor het op nul zetten van deze weergave (reset).
Als op het display een storing wordt
weergegeven, zie dan de paragraaf
“Lampjes en berichten” in dit
hoofdstuk.
Weergave
standaardscherm
of
NEE
31
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
Dag
Jaar Maand
Q
Engels
Frans
Duits
Portugees
Spaans
Italiaans
Nederlands
Q
Bijvoorbeeld
Bijvoorbeeld:
TAAL
SERVICE
MENU VERLATEN
TRIP B
REG. KLOK
WEERG. KLOK
INSTELLEN DATUM
AUDIO HERH.
VERG. PORT.
EENHEID AFST.
VERBRUIK
EENHEID TEMP.
VOL. KNOPPEN
VOL. ZOEMER
SNELH. LIM.
BESCHRIJVING VAN HET MENU
Het menu bestaat uit een aantal functies dat “cyclisch” wordt weergegeven. De functies kunnen met de knoppen +
en – worden gekozen, waarna u keuzemogelijkheden kunt selecteren of instellingen kunt uitvoeren (zie de
voorbeelden “Taal” en “Instel. datum” in onderstaand schema); zie voor meer informatie “Toegang tot menuscherm”
op de volgende pagina.
TOEGANG TOT MENUSCHERM
Na de “Startcontrole” kunt u toegang krijgen tot het menuscherm door de knop
Q
in te drukken.
Druk op de knop + of – om het menu te doorlopen.
BELANGRIJK Als gedurende 60 seconden geen enkele handeling wordt uitgevoerd, dan wordt automatisch het menu
verlaten en het vorige scherm weergegeven.
In dat geval wordt de laatst gekozen instelling die niet bevestigd is (met de knop
Q
) niet opgeslagen. De handeling
moet dus opnieuw worden uitgevoerd.
Als de auto in beweging is, kan alleen toegang worden verkregen tot een beperkt menu (instellen van de
“Snelheidslimiet”).
Als de auto stilstaat, kan toegang worden verkregen tot het uitgebreide menu.
In het volgende schema worden de beschreven mogelijkheden weergegeven.
32
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
33
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
Rijdt
auto?
Zie
“Startcontrole”
Uitgebreid
menuscherm
Zonder Connect/-
Navigatiesysteem
Voorbeeld van
standaardscherm
Menuscherm
Q
NEE
JA
Snelh. Lim.
Menu verlaten
Snelh. Lim.
Trip B
Instellen Klok
Weerg. Klok
Instellen datum
Audio Herh.
Vergr. Port.
Eenheid Afst.
Verbruik
Eenheid Temp.
Taal
Vol. Zoemer
Vol. Knoppen
Service
Menu verlaten
SNELHEIDSLIMIET (Snelh. Lim.)
Met deze functie kan de snelheidslimiet van de auto worden ingesteld. Als deze snelheid wordt overschreden, klinkt
er een akoestisch signaal, gaat het waarschuwingslampje
è
branden en verschijnt er een bericht op het display (zie
het hoofdstuk “Lampjes en berichten”). De snelheidslimiet kan als volgt worden ingesteld:
34
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
R
Q
Q
R
Q
R
R
+
+
Q
Zie “Startcontrole”
en “Toegang tot
menuscherm”
Kies met de knoppen +/–
voor in- of uitschakeling ON/OFF.
De gekozen instelling knippert.
Terug naar menu-
scherm
Menuscherm
Terug naar vorig
scherm, bijv.:
Terug naar menu-
scherm
Met de knop +/- kunt u de gewenste snelheid instellen. Tijdens
het instellen knippert de waarde op het display. De waarde kan
worden ingesteld tussen 30 en 250 km/h of tussen 20 en 155 mph
afhankelijk van de hiervoor ingestelde eenheid (zie de paragraaf
“Eenheid Afst.” hierna). Elke keer als u de knop +/–
indrukt (impuls), wordt de waarde vijf eenheden verhoogd of ver-
laagd. Als u de betreffende knop ingedrukt houdt, lopen de cij-
fers automatisch snel door of terug.
35
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
TRIP B (Trip B)
Hiermee kan de weergave van de functie Trip B (dagteller) worden ingeschakeld (ON) of uitgeschakeld (OFF).
De functie geeft informatie over een “deeltraject”: Afgelegde afstand B, Verbruik B, Gemiddelde snelheid B, Rijtijd B.
Zie voor meer informatie “General trip - Trip B”.
R
Q
+
+
R
R
Q
Q
R
Zie “Startcontrole”
en “Toegang tot
menuscherm”
Menuscherm
Kies met de knoppen +/–
voor in- of uitschakeling ON/OFF.
De geselecteerde instelling knippert.
Terug naar menu-
scherm
Terug naar menu-
scherm
Terug naar vorig
scherm, bijv:
KLOKJE INSTELLEN (Instellen Klok)
Ga voor het instellen van de tijd (uren - minuten) als volgt te werk:
36
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
R
Q
+
+
R
Q
+
R
R
Q
Zie “Startcontrole”
en “Toegang tot
menuscherm”
Menuscherm
Elke keer als u de knop +/– indrukt, wordt de waarde een
eenheid verhoogd of verlaagd. Als u de knop +/– ingedrukt
houdt, lopen de cijfers automatisch snel door of terug.
Terug naar menu-
scherm
Terug naar vorig
scherm, bijv:
Terug naar vorig
scherm, bijv.:
37
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
WEERGAVE KLOK (Weerg. Klok)
Met deze functie kan de tijd worden weergegeven in 12h (12 uur) of 24h (24 uur). Ga voor het instellen als volgt te
werk:
R
Q
+
+
R
R
Q
Q
R
Zie “Startcontrole”
en “Toegang tot
menuscherm”
Menuscherm
Kies met de knoppen +/–
voor 12 h of 24 h.
De geselecteerde instelling knippert.
Terug naar menuscherm
Terug naar menuscherm
Terug naar vorig
scherm, bijv:
DATUM INSTELLEN (Instellen Datum)
Ga voor het instellen van de datum (dag - maand - jaar) als volgt te werk:
38
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
Zie “Startcontrole”
en “Toegang tot
menuscherm”
Menuscherm
Elke keer als u de knop +/– indrukt, wordt de waarde een
eenheid verhoogd of verlaagd. Als u de knop +/– ingedrukt
houdt, lopen de cijfers automatisch snel door of terug.
Terug naar menuscherm
Terug naar vorig
scherm, bijv.:
Terug naar vorig
scherm, bijv.:
R
Q
+
R
Q
Q
+
+
R
Q
+
R
R
39
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
INFORMATIE AUDIOSYSTEEM HERHALEN (Audio Herh.) (indien aanwezig)
Met deze functie kan op het display de informatie worden weergegeven van de Radio (frequentie of RDS-bericht van
het geselecteerde radiostation, automatisch zoeken starten of AutoSTore), een audio-CD (nummer van muziekstuk),
een MP3-CD (nummer van muziekstuk), een MP3-card (nummer van muziekstuk) en de Cassettespeler (werking).
R
Q
Zie “Startcontrole”
en “Toegang tot
menuscherm”
Menuscherm
+
+
Kies met de knoppen +/– voor in- of uit-
schakeling ON/OFF.
De geselecteerde instelling knippert.
R
Terug naar menu-
scherm
Terug naar menu-
scherm
Voorbeeld van herhaling infor-
matie van audiosysteem
Terug naar vorig
scherm, bijv:
R
Q
Q
R
CENTRALE PORTIERVERGRENDELING BIJ RIJDENDE AUTO (Vergr. Port.)
Als deze functie:
is ingeschakeld (ON), worden de portieren automatisch vergrendeld als de auto sneller rijdt dan 20 km/h;
is uitgeschakeld (OFF), worden de portieren niet automatisch vergrendeld als de auto sneller rijdt dan 20 km/h.
40
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
R
Q
Zie “Startcontrole”
en “Toegang tot
menuscherm”
Menuscherm
+
+
Kies met de knoppen +/–
voor in- of uitschakeling ON/OFF.
De geselecteerde instelling knippert.
R
Terug naar menu-
scherm
Terug naar menu-
scherm
R
Q
Q
R
Terug naar vorig
scherm, bijv:
41
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
EENHEID “AFSTAND” (Eenheid Afst.)
Op het display kunnen de eenheden van de informatie worden ingesteld (km of mijl). Ga voor het kiezen van de
eenheden als volgt te werk:
R
Q
Zie “Startcontrole”
en “Toegang tot
menuscherm”
Menuscherm
+
+
Stel met de knoppen +/– de gewenste
eenheid in (km of mijl).
De geselecteerde instelling knippert.
R
Terug naar menu-
scherm
Terug naar menu-
scherm
R
Q
Q
R
Terug naar vorig
scherm, bijv.:
EENHEID “VERBRUIK” (Verbruik)
Met deze functie kan de eenheid van het brandstofverbruik worden ingesteld (km/l, l/100 km of mpg). Deze eenheid
is gekoppeld aan de geselecteerde eenheid voor de afstand (km of mijl, zie de vorige paragraaf “Eenheid afstand”).
Ga voor het instellen als volgt te werk:
42
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
R
Q
R
Q
R
Als u mijl hebt ingesteld
Als u km hebt ingesteld
Stel met de knoppen +/–
de eenheid van het brandstofverbruik in,
km/l of l/100km.
De geselecteerde instelling knippert.
Terug naar menu-
scherm
Terug naar
menuscherm
Zie “Startcontrole”
en “Toegang tot
menuscherm”
Menuscherm
+
R
Q
Q
R
Terug naar vorig
scherm, bijv:
+
43
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
EENHEID “TEMPERATUUR” (Eenheid Temp.)
Ga voor het instellen van de temperatuureenheid (°C of °F) als volgt te werk:
R
Q
Zie “Startcontrole”
en “Toegang tot
menuscherm”
Menuscherm
+
+
Kies met de knoppen +/– de gewenste
temperatuureenheid (°C of °F).
De geselecteerde instelling knippert.
R
Terug naar menu-
scherm
Terug naar menu-
scherm
R
Q
Q
R
Terug naar vorig
scherm, bijv:
TAAL INSTELLEN (Taal)
De berichten op het display kunnen in verschillende talen worden weergegeven (Italiaans, Engels, Duits, Portugees,
Spaans, Frans, Nederlands). Ga voor het instellen van de taal als volgt te werk:
44
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
R
Zie “Startcontrole”
en “Toegang tot
menuscherm”
Menuscherm
+
+
+
+
+
+
+
R
Q
Terug naar menu-
scherm
Terug naar vorig
scherm, bijv.:
Q
45
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
VOLUMEREGELING WAARSCHUWINGSZOEMER (Vol. Zoemer)
Het volume van het akoestische signaal (zoemer) dat klinkt als er een storing wordt gevonden, kan ingesteld worden
op 8 niveaus. Het akoestische signaal kan worden ingesteld maar niet worden uitgeschakeld. Ga voor het instellen als
volgt te werk:
Zie “Startcontrole”
en “Toegang tot
menuscherm”
Menuscherm
Stel met de knoppen +/– het volume van
het geluidssignaal (zoemer) in.
De geselecteerde instelling knippert.
Terug naar menu-
scherm
Terug naar menu-
scherm
Terug naar vorig
scherm, bijv:
R
Q
R
+
+
R
Q
Q
R
VOLUMEREGELING KNOPPEN (Vol. Knoppen)
Het akoestische signaal dat klinkt bij het indrukken van enkele knoppen in de auto, kan worden ingesteld op 8
niveaus. Het akoestische signaal kan worden ingesteld en uitgeschakeld. Ga voor het instellen als volgt te werk:
46
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
Terug naar menu-
scherm
Menuscherm
Zie “Startcontrole”
en “Toegang tot
menuscherm”
Stel met de knoppen +/– het volume van
het geluidssignaal (zoemer) in.
De geselecteerde instelling knippert.
Terug naar menu-
scherm
Terug naar vorig
scherm, bijv:
R
Q
R
Q
Q
R
+
+
R
47
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
GEPROGRAMMEERD ONDERHOUD (Service)
Met deze functie kan worden weergegeven hoeveel kilometer of dagen nog resteren voordat een servicebeurt moet
worden uitgevoerd.
R
Q
Zie “Startcontrole”
en “Toegang tot
menuscherm”
Menuscherm
Kies met de knoppen +/– de gewenste
weergave, km, mijlen of dagen (dd). De
geselecteerde instelling knippert.
R
Terug naar menu-
scherm
Terug naar menu-
scherm
Terug naar vorig
scherm, bijv.:
vervolg
+
+
R
Q
Q
R
48
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
Het “Onderhoudsschema” voorziet elke 20.000 km (of elke 12.000 mijl) of ieder jaar in een servicebeurt; deze weergave verschijnt
automatisch als de sleutel in stand MAR staat, vanaf 2.000 km (of 1.240 mijl) of 30 dagen voor de servicebeurt. De weergave wordt elke
200 km (of elke 124 mijl) of om de drie dagen weergegeven. Zie voor het vervangen van het luchtfilter, de motorolie en het motoroliefilter
bij de 1.3 Multijet-uitvoeringen het “Onderhoudsschema” in het hoofdstuk “Onderhoud en zorg”. Als u dicht bij de volgende servicebeurt
bent en u de contactsleutel in stand MAR draait, verschijnt op het display het opschrift “Service” gevolgd door het aantal kilometers of
dagen dat resteert tot de volgende servicebeurt. De informatie van het “Geprogrammeerd onderhoud” wordt aangegeven in kilometers
(km) of mijlen (mijl) of dagen (dd), afhankelijk van de eerstvolgende servicebeurt. Wendt u tot de Fiat-dealer voor het uitvoeren van de
werkzaamheden van het “Onderhoudsschema” of van het “Jaarlijks inspectieschema”, en voor het op nul zetten van deze weergave (reset).
Terug naar
menuscherm
Terug naar vorig
scherm, bijv.:
R
Q
49
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
MENU VERLATEN (Menu verlaten)
Laatste functie waarmee de instellingen uit het startmenu worden afgesloten.
R
Zie “Startcontrole”
en “Toegang tot
menuscherm”
Menuscherm
Met de knop + keert u terug naar “Snelh.
Lim.” (eerste onderdeel van het menu).
Terug naar vorig
scherm, bijv.:
+
TRIP COMPUTER
Met de functie “Trip computer” kan op het display informatie worden weergegeven over de werking van de auto.
Deze functie bestaat uit “General trip”, dat betrekking heeft op de hele rit van de auto, en “Trip B”, dat betrekking
heeft op een deeltraject. Deze laatste functie vormt een onderdeel (zoals is afgebeeld in de volgende grafiek) van het
totale traject van de auto. Beide functies kunnen op nul worden gezet.
Met “General trip” wordt informatie over Actieradius, Afgelegde afstand, Gemiddeld verbruik, huidig verbruik,
Gemiddelde snelheid en Rijtijd gegeven. Met “Trip B” wordt informatie over Afgelegde afstand B, Gemiddeld
verbruik B, Gemiddelde snelheid B en Rijtijd B gegeven. De functie “Trip B” kan worden uitgeschakeld.
Procedure voor het begin van een rit (reset)
Als een rit gecontroleerd moet worden m.b.v. “General trip”, dan moet u vooraf, als de contactsleutel in stand MAR
staat, op de knop
&
op de rechter hendel aan het stuur drukken volgens methode
&
(zie de paragraaf
“Bedieningsknoppen”).
Als u het systeem op nul zet terwijl het scherm van “General trip” wordt weergegeven, dan worden ook de
gegevens van “Trip B” op nul gezet. Als u het systeem op nul zet terwijl het scherm van “Trip B” wordt
weergegeven, dan worden alleen de gegevens van “Trip B” op nul gezet.
BELANGRIJK De functie “Actieradius” kan niet op nul worden gezet.
50
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
Reset TRIP B
Einde deeltraject
Begin nieuw deeltraject
Reset TRIP B
Einde deeltraject
Begin nieuw deeltraject
Reset TRIP B
TRIP B
TRIP B
TRIP B
Reset TRIP B
Einde deeltraject
Begin nieuw deeltraject
GENERAL TRIP
Reset GENERAL TRIP
Einde rit - Begin nieuwe rit
Reset GENERAL TRIP
Einde rit - Begin nieuwe rit
˙
˙
˙
˙
˙
˙
˙
˙
Einde deeltraject
Begin nieuw deeltraject
51
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
De informatie van de “Trip computer” wordt in volgorde weergegeven (zie het afgebeelde schema):
Zie “Startcontrole”
en “Toegang tot
menuscherm”
Vorig
scherm , bijv.:
(*)
% % %
%
%
%
vervolg
&
= Reset “General trip” en “Trip B” behalve
“Actieradius” (zie de paragraaf “Reset general trip”).
De twee schermen van ieder onder-
deel van de Trip computer worden af-
wisselend (drie keer) weergegeven.
Daarna blijft het tweede scherm vast
weergegeven.
%
(*)
(*)
(*)(*)
(*)
(*)
52
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
Trip B AAN?
NEE
JA
Terug naar vorig
scherm, bijv.:
% % %
%
&
= “Reset Trip B”
(zie de paragraaf “Reset trip B”).
(*)
(*)
(*) (*)
53
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
Na het op nul zetten van “Trip” door op de knop te drukken volgens methode
&
, verschijnen op het display de
volgende functies:
Reset GENERAL TRIP
&
= “Reset General trip” en “Trip B” (behalve de functie
“Actieradius”).
&
= “Reset Trip B”
Reset TRIP B
Actieradius = geeft het aantal kilometers aan dat nog
gereden kan worden met de brandstof in de
brandstoftank, waarbij er van uit wordt gegaan dat de
rijstijl niet verandert. Op het display verschijnt de
indicatie “- - - -” als:
de actieradius kleiner is dan 50 km;
als de auto langer dan 5 minuten stilstaat met
stationair draaiende motor.
Afgelegde afstand = geeft het aantal afgelegde
kilometers aan vanaf het begin van de nieuwe rit (*).
Gemiddeld verbruik = geeft het gemiddelde
brandstofverbruik aan vanaf het begin van een nieuwe
rit (*) in l/km of in l/100km.
Huidig brandstofverbruik = geeft ongeveer iedere
5 seconden het brandstofverbruik aan. Als de auto
stilstaat met stationair draaiende motor, verschijnt op
het display de indicatie “- - - -”.
Gemiddelde snelheid = geeft de gemiddelde
snelheid van de auto aan op basis van de tijd die
afgelegd is vanaf het begin van de nieuwe rit (*).
Rijtijd = tijd die verstreken is vanaf het begin van de
nieuwe rit (*).
BELANGRIJK Als er geen informatie is, verschijnt bij
alle functies van de TRIP COMPUTER de indicatie “- -
- -” in plaats van de waarde. Wanneer de normale
werking weer hersteld is, worden de waarden van de
functies weer op normale wijze weergegeven. De
waarden die voor de storing werden weergegeven
worden niet op nul gezet en er wordt geen nieuwe rit
(*) begonnen.
(*) Nieuwe rit = als een reset is uitgevoerd:
– “handmatig” door de gebruiker d.m.v. het indrukken
van de betreffende knop (zie de paragraaf
“Bedieningsknoppen”)
– “automatisch” wanneer de Afgelegde afstand de
waarde 999,9 km bereikt of wanneer de Rijtijd de
waarde 99:59 (99 uur en 59 minuten) bereikt
– als de accu losgekoppeld is geweest.
54
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
55
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
LICHTSTERKTEREGELING INSTRUMENTENPANEEL, DISPLAY EN BEDIENINGSKNOPPEN
(LICHTSTERKTE)
Met deze functie kan bij ingeschakelde buitenverlichting de lichtsterkte worden geregeld (verhogen/verlagen) van het
display/instrumentenpaneel en van het display van de airconditioning met gescheiden temperatuurregeling.
Ga voor het instellen als volgt te werk:
Zie “Startcontrole”
en “Toegang tot
menuscherm”
+
+
Automatisch terug naar standaardscherm
na enkele seconden of
door het indrukken van de knop
Q
Vorig scherm, bijv.:
Stel met de knoppen +/– de gewenste
lichtsterkte in.
F0I0243m
56
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
ZITPLAATSEN
ZITPLAATSEN VOOR
Verstellen in lengterichting
Trek de hendel (A) (aan de binnenzijde van de stoel) omhoog en schuif
de stoel naar voren of naar achteren. Als u rijdt, moeten de armen licht
gebogen zijn en de handen op het stuurwiel steunen.
Hoogteverstelling (indien aanwezig)
Trek de hendel (B) uit en verplaats hiermee de zitting naar wens omhoog
of omlaag.
BELANGRIJK De hoogte kan alleen worden ingesteld als u op
de bestuurdersstoel zit.
Verstellen van de rugleuning
Draai de knop (C).
Lendensteunverstelling (indien aanwezig)
Draai de knop (D) om het steunvlak van de rugleuning aan te passen.
F0I0044m
F0I0045m
57
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
Stoelverwarming (indien aanwezig)
U kunt de stoelverwarming in- en uitschakelen met de knop (A).
Bij inschakeling gaat het lampje op de knop branden.
ATTENTIE
ATTENTIE
Laat de hendel los en controleer of de stoel goed geblokkeerd is door hem naar
voren en naar achteren te schuiven. Als de stoel niet goed geblokkeerd is, kan deze
onverwachts verschuiven, waardoor u de controle over de auto kunt verliezen.
Verstel de stoelen alleen als de auto stilstaat.
F0I0049m
58
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
Rugleuning naar voren klappen (3-deurs uitvoering)
Trek, om de achterste zitplaatsen te bereiken, de handgreep (A) omhoog
zodat de rugleuning naar voren klapt. De stoel kan nu naar voren worden
geschoven door tegen de rugleuning te duwen.
Als u de rugleuning terugklapt, komt de stoel automatisch in de
ingestelde stand terug (dankzij een mechanisme met geheugen).
Controleer of de stoel goed geblokkeerd is door hem naar voren en naar
achteren te schuiven.
A
F0I0075m
59
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
HOOFDSTEUNEN
VOOR
Afhankelijk van de uitvoering zijn er vaste of in hoogte verstelbare
hoofdsteunen.
Druk voor de verstelling op de knop (A) en verplaats de hoofdsteun
omhoog of omlaag totdat hij hoorbaar vergrendelt. Laat vervolgens de
steun los en controleer of de steun goed is vergrendeld.
ACHTER (indien aanwezig)
Afhankelijk van de uitvoering zijn er twee of drie hoofdsteunen.
Voor het verwijderen van de hoofdsteunen moet eerst de hoedenplank
achter worden verwijderd (zie de paragraaf “Bagageruimte vergroten”)
en vervolgens de knop (A) aan de zijkant van de twee steunen worden
ingedrukt. Trek de hoofdsteun vervolgens omhoog.
Enkele uitvoeringen zijn uitgerust met drie hoofdsteunen achter en met
een driepunts-veiligheidsgordel met rolautomaat op de zitplaats
middenachter.
F0I0074m
A
F0I0136m
ATTENTIE
Voor een optimale bescherming, moet de rugleuning zo zijn ingesteld dat u
rechtop zit en dat uw hoofd zich zo dicht mogelijk bij de hoofdsteun bevindt.
ATTENTIE
Let erop dat de hoofdsteun zo is ingesteld dat de steun het hoofd steunt en niet de
nek. Alleen in deze positie bieden de steunen bescherming.
60
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
STUURWIEL
Op enkele uitvoeringen is het stuur in verticale richting (hoogte)
verstelbaar:
Ga voor het instellen als volgt te werk:
zet de hendel (A) in stand (1);
zet het stuur in de gewenste stand;
zet de hendel terug in stand (2) om het stuur weer te vergrendelen.
SPIEGELS
ACHTERUITKIJKSPIEGEL
De achteruitkijkspiegel is voorzien van een beveiligingsmechanisme,
waardoor de spiegel bij een krachtig contact met een inzittende losschiet.
Met het hendeltje (A) kan de spiegel in twee standen worden gezet:
normale of anti-verblindingsstand.
A
F0I0046m
F0I0047m
ATTENTIE
Het stuur mag alleen worden versteld als de auto stilstaat.
61
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
BUITENSPIEGELS
Handbediende verstelling
Van binnenuit met de knop (A). Als de breedte van de spiegels in een
nauwe doorgang problemen oplevert, dan kunnen de spiegels van stand
(1) in stand (2) worden geklapt.
Elektrische verstelling (indien aanwezig)
De elektrische verstelling is alleen mogelijk als de contactsleutel in stand
MAR staat.
Ga voor het instellen als volgt te werk:
met de schakelaar (B) kiest u welke spiegel u wilt verstellen (links of
rechts);
met de schakelaar (A) kunt de spiegel in 4 richtingen afstellen.
De verwarming van de spiegels schakelt automatisch in als u de
achterruitverwarming aanzet.
BELANGRIJK Stel de spiegels af als de auto stilstaat en de handrem is
aangetrokken.
F0I0048m
F0I0212m
De spiegel aan bestuurderszijde is bol, waardoor de afstandswaarneming wordt beïnvloed.
Tijdens het rijden moeten de spiegels altijd in stand (1) staan.
62
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
A - Vaste luchtroosters zijkant - B - Verstelbare
uitstroomopeningen zijkant - C - Vast luchtrooster
boven - D - Centraal, vast luchtrooster - E -
Luchtroosters onder - F - Luchtroosters onder voor de
zitplaatsen achter
A - Vaste luchtroosters zijkant - B - Verstelbare
uitstroomopeningen zijkant - C - Vast luchtrooster
boven - D - Centraal, vast luchtrooster - E -
Luchtroosters onder
KLIMAATREGELING
Uitvoeringen met middenconsole Uitvoeringen met tunnelconsole
F0I0217m F0I0189m
63
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
F0I0196m
F0I0250m
F0I0050m
CENTRALE LUCHTROOSTERS
Uitvoeringen met airconditioning met gescheiden regeling
(A) - Vast luchtrooster.
(B) - Kantelbare luchtroosters.
(C) - Regelknop voor de luchtopbrengst:
O rooster open
ç rooster dicht
(D) - Regelschuif voor het richten van de luchtstroom:
Uitvoeringen zonder airconditioning met gescheiden regeling
(A) - Regelschuif voor openen/sluiten luchtstroom.
UITSTROOMOPENINGEN EN LUCHTROOSTERS ZIJKANT
(A) - Regelbare uitstroomopening: voor gebruik van de uitstroomopening
moet op de door de pijl aangegeven plaats worden gedrukt. Stel de
uitstroomopening naar wens in.
(B) - Vast luchtrooster voor de zijruiten.
64
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
LUCHTROOSTERS ONDER
(C) - (D) Vaste luchtroosters voor luchttoevoer naar de beenruimten.
C
F0I0051m
F0I0232m
65
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
VERWARMING EN VENTILATIE
VERWARMING
Ga als volgt te werk:
draai de knop (A) geheel naar rechts (in stand
-
);
draai de knop (C) op de gewenste snelheid;
draai de knop (D) in stand:
voor verwarming van de beenruimten en ontwaseming van de
voorruit;
µ
voor lucht naar de beenruimten en koelere lucht uit de
centrale luchtroosters en de uitstroomopeningen op het
dashboard;
w voor een snelle verwarming.
F0I0195m
BEDIENINGSORGANEN
(A): draaiknop voor regeling van de
luchttemperatuur (menging van
warme/koude lucht)
(B): schuif voor in-/uitschakeling
luchtrecirculatie
(C): draaiknop voor regeling aanjagersnelheid
(D): draaiknop voor de luchtverdeling.
COMFORTABELE
KLIMAATREGELING
Met de draaiknop (D) kan de lucht op 5
manieren over het hele interieur worden
verdeeld:
¥
luchtstroom uit de centrale luchtroosters
en de uitstroomopeningen aan de zijkant;
µ voor verwarming van de beenruimte,
waarbij de luchtstroom op het gelaat koel
blijft (“bilevel”-stand);
w voor een snellere verwarming van het
interieur;
voor verwarming van het interieur en
ontwaseming van de voorruit;
Z
voor ontwaseming/ontdooiing van de
voorruit en de zijruiten voor.
66
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
SNELLE VERWARMING
Ga als volgt te werk:
sluit alle luchtroosters op het dashboard;
draai de knop (A) in stand
-
;
draai de knop (C) in stand 4
-
;
draai de knop (D) in stand
w
.
SNELLE ONTWASEMING/ONTDOOIING
VAN DE VOORRUIT EN DE ZIJRUITEN
VOOR (functie MAX-DEF)
Ga als volgt te werk:
draai de knop (A) in stand
-
;
draai de knop (C) in stand 4
-
;
draai de knop (D) in stand
Z
;
plaats de schuif (B) in stand
Y
.
Nadat de ruiten ontwasemd zijn, kan een stand
gekozen worden waarbij het comfort optimaal blijft.
Beslaan van de ruiten voorkomen
Als het buiten extreem vochtig is en/of bij regen en/of
bij grote verschillen in interieur- en buitentem-
peratuur, raden wij u de volgende procedure aan om
het beslaan van de ruiten te voorkomen:
plaats de schuif (B) in stand
Y
;
draai de knop (A) in stand
-
;
draai de knop (C) in stand 2;
draai de knop (D) in stand
Z
of stand
als de
ruiten niet beslagen zijn.
ONTWASEMING/ONTDOOIING
ACHTERRUIT EN BUITENSPIEGELS
Druk op de knop
(
om deze functie in te schakelen.
De functie schakelt na ongeveer 30 minuten auto-
matisch uit. Druk opnieuw op de knop
(
om de
functie eerder uit te schakelen.
BELANGRIJK Plak geen stickers of andere plaatjes op
de elektrische weerstandsdraden aan de binnenzijde
van de achterruit, om beschadiging van de achter-
ruitverwarming te voorkomen.
67
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
REGELING AANJAGERSNELHEID
Ga voor een goede ventilatie van het interieur als volgt
te werk:
open de centrale luchtroosters en de
uitstroomopeningen aan de zijkant geheel;
draai de knop (A) in het blauwe vlak;
plaats de schuif (B) in stand
Y
;
draai de knop (C) op de gewenste snelheid;
draai de knop (D) in stand
¥
.
RECIRCULATIE INSCHAKELEN
Plaats de schuif (B) in stand
T
.
Wij raden u aan de recirculatiefunctie in te schakelen
in de file of in tunnels. Hiermee wordt voorkomen dat
vervuilde lucht het interieur bereikt. Het is niet raad-
zaam dit systeem langdurig te laten werken, omdat
anders, vooral als u met meerdere personen in de
auto zit, de kans aanzienlijk toeneemt dat de ruiten
beslaan.
BELANGRIJK Met de recirculatiefunctie kunnen,
afhankelijk van de werking van het systeem
(“verwarming” of “koeling”), de gewenste omstandig-
heden sneller worden bereikt. Het is echter niet
raadzaam deze functie in te schakelen op regenachtige
of koude dagen, om te voorkomen dat de ruiten
beslaan.
68
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
AIRCONDITIONING, HANDBEDIEND (indien aanwezig)
¥
luchtstroom uit de centrale luchtroosters
en de uitstroomopeningen aan de zijkant;
µ
voor verwarming van de beenruimte,
waarbij de luchtstroom op het gelaat koel
blijft (“bilevel”-stand);
w
voor een snellere verwarming van het
interieur;
voor verwarming van het interieur en
ontwaseming van de voorruit;
Z
voor ontwaseming/ontdooiing van de
voorruit en de zijruiten voor.
VERWARMING
Ga als volgt te werk:
draai de knop (A) geheel naar rechts (in
stand
-
);
draai de knop (C) op de gewenste snelheid;
draai de knop (D) in stand:
voor verwarming van de beenruimten
en ontwaseming van de voorruit;
µ
voor lucht naar de beenruimten en
koelere lucht uit de centrale
luchtroosters en de uitstroomopeningen
op het dashboard;
w
voor een snelle verwarming.
A B C D
F0I0131m
BEDIENINGSORGANEN
(A): draaiknop voor regeling van de luchttemperatuur (menging van
warme/koude lucht);
(B): schuif voor in-/uitschakeling luchtrecirculatie;
(C): draaiknop voor inschakeling van de aanjager en in-
/uitschakeling van de airconditioning;
(D): draaiknop voor de luchtverdeling.
COMFORTABELE KLIMAATREGELING
Met de draaiknop (D) kan de lucht op 5 manieren over het hele
interieur worden verdeeld:
69
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
SNELLE VERWARMING
Ga als volgt te werk:
sluit alle luchtroosters op het dashboard;
draai de knop (A) in stand
-
;
draai de knop (C) in stand 4
-
;
draai de knop (D) in stand
µ
.
SNELLE ONTWASEMING/ONTDOOIING
VAN DE VOORRUIT EN DE ZIJRUITEN
VOOR (functie MAX-DEF)
Ga als volgt te werk:
draai de knop (A) in stand
-
;
draai de knop (C) in stand 4
-
;
draai de knop (D) in stand
Z
;
plaats de schuif (B) in stand
Y
.
Nadat de ruiten ontwasemd zijn, kan een stand
gekozen worden waarbij het comfort optimaal blijft.
BELANGRIJK Als de airconditioning is ingeschakeld,
wordt het ontwasemen van de ruiten versneld omdat
de lucht wordt ontvochtigd. Stel de bedieningsorganen
in zoals hiervoor beschreven en schakel de
airconditioning in door de knop (C) in te drukken.
Beslaan van de ruiten voorkomen
Als het buiten extreem vochtig is en/of bij regen en/of
bij grote verschillen in interieur- en buiten-
temperatuur, raden wij u de volgende procedure aan
om het beslaan van de ruiten te voorkomen:
plaats de schuif (B) in stand
Y
;
draai de knop (A) in stand
-
;
draai de knop (C) in stand 2;
draai de knop (D) in stand
Z
of stand
als de
ruiten niet beslagen zijn.
ONTWASEMING/ONTDOOIING
ACHTERRUIT EN BUITENSPIEGELS
Druk op de knop
(
om deze functie in te schakelen.
De functie schakelt na ongeveer 30 minuten
automatisch uit. Druk opnieuw op de knop
(
om de
functie eerder uit te schakelen.
BELANGRIJK Plak geen stickers of andere plaatjes op
de elektrische weerstandsdraden aan de binnenzijde
van de achterruit, om beschadiging van de
achterruitverwarming te voorkomen.
70
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
REGELING AANJAGERSNELHEID
Ga voor een goede ventilatie van het interieur als volgt
te werk:
open de centrale luchtroosters en de
uitstroomopeningen aan de zijkant geheel;
draai de knop (A) in het blauwe vlak;
plaats de schuif (B) in stand
Y
;
draai de knop (C) op de gewenste snelheid;
draai de knop (D) in stand
¥
.
RECIRCULATIE INSCHAKELEN
Plaats de schuif (B) in stand
T
.
Wij raden u aan de recirculatiefunctie in te schakelen
in de file of in tunnels. Hiermee wordt voorkomen dat
vervuilde lucht het interieur bereikt. Het is niet
raadzaam dit systeem langdurig te laten werken, omdat
anders, vooral als u met meerdere personen in de
auto zit, de kans aanzienlijk toeneemt dat de ruiten
beslaan.
BELANGRIJK Met de recirculatiefunctie kunnen,
afhankelijk van de werking van het systeem
(“verwarming” of “koeling”), de gewenste
omstandigheden sneller worden bereikt. Het is echter
niet raadzaam deze functie in te schakelen op
regenachtige of koude dagen, om te voorkomen dat de
ruiten beslaan.
AIRCONDITIONING (koeling)
Ga als volgt te werk:
draai de knop (A) in het blauwe vlak;
draai de knop (C) in stand 4
-
;
plaats de schuif (B) in stand
T
;
draai de knop (D) in stand
¥
;
druk op de knop (C).
Regeling van de koeling
Ga als volgt te werk:
plaats de schuif (B) in stand
Y
;
draai de knop (A) naar rechts voor verhoging van de
temperatuur;
draai de knop (C) naar links voor verlaging van de
aanjagersnelheid.
ONDERHOUD VAN HET SYSTEEM
Schakel in de winter de airconditioning 1 keer per
maand gedurende 10 minuten in. Laat voor het
zomerseizoen de werking van de airconditioning door
de Fiat-dealer controleren.
71
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
AUTOMATISCHE AIRCONDITIONING MET GESCHEIDEN REGELING
(indien aanwezig)
(H): verhogen/verlagen aanjagersnelheid
(I): drukknop voor in-/uitschakelen aircocompressor
(L): drukknop voor inschakelen functie AUTO (automatische
werking) en draaiknop voor regeling van de temperatuur aan
bestuurderszijde
F0I0053m
BESCHRIJVING
Met de airconditioning met gescheiden
regeling kan de temperatuur voor de
bestuurder en de passagier apart worden
ingesteld.
BEDIENINGSORGANEN
(A): drukknop voor luchtverdeling
(B): display met informatie over
airconditioning
(C): interieurtemperatuursensor
(D): drukknop voor inschakelen functie MAX-
DEF (DEF (snelle ontdooiing/ont-
waseming voorruit en zijruiten voor)
(E): drukknop voor in-/uitschakelen
luchtrecirculatie
(F): drukknop voor inschakelen functie
MONO (gelijkstellen ingestelde
temperaturen) en draaiknop voor
regeling van de temperatuur aan
passagierszijde
(G): drukknop voor in-/uitschakelen
airconditioning
72
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
AIRCONDITIONING INSCHAKELEN
Het systeem kan op verschillende manieren worden
ingeschakeld, maar aangeraden wordt eerst de
gewenste temperaturen op het display in te stellen en
daarna de knop AUTO in te drukken.
Met de airconditioning kan de temperatuur voor de
bestuurder en de passagier apart worden ingesteld.
Het maximale temperatuurverschil is 7°C.
De aircocompressor schakelt alleen in als de
buitentemperatuur hoger is dan 4°C.
AUTOMATISCHE WERKING
VAN DE AIRCONDITIONING (functie AUTO)
Als u de knop AUTO indrukt, regelt het systeem
automatisch:
de hoeveelheid naar het interieur toegevoerde
lucht;
de luchtverdeling in het interieur;
en worden alle eerdere handmatige instellingen
opgeheven.
Tijdens de automatische werking van de
airconditioning (op het display verschijnt het opschrift
FULL AUTO) kunt u altijd de ingestelde temperaturen
veranderen en handmatig één van de volgende
handelingen uitvoeren:
regelen aanjagersnelheid;
instellen luchtverdeling;
in-/uitschakelen recirculatie;
inschakelen aircocompressor.
ATTENTIE
Bij lage buitentemperaturen raden wij u aan om de recirculatiefunctie niet te
gebruiken omdat hierdoor de ruiten sneller kunnen beslaan.
73
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
REGELING AANJAGERSNELHEID
Druk op de knop
p
voor het verhogen/verlagen van
de aanjagersnelheid.
Er kunnen 12 snelheden worden gekozen die worden
weergegeven door de staafjes op het display:
maximum aanjagersnelheid = alle staafjes verlicht;
minimum aanjagersnelheid = één staafje verlicht.
De aanjager kan worden uitgeschakeld (geen verlichte
staafjes), maar alleen als u de aircocompressor hebt
uitgeschakeld met de knop
ò
.
Om de automatische regeling van de aanjagersnelheid
weer in te schakelen, nadat de snelheid handmatig is
ingesteld, moet u de knop AUTO indrukken.
REGELING VAN DE LUCHTTEMPERATUUR
Draai de draaiknop (L) of (F) rechts- of linksom,
respectievelijk om de temperatuur aan de
bestuurderszijde (draaiknop L) of de passagierszijde
(draaiknop F) te verhogen/verlagen.
De ingestelde temperaturen worden op het display
weergegeven.
Als u de draaiknoppen helemaal naar rechts of naar
links draait, tot aan de uiterste waarden HI of LO,
word respectievelijk de functie van de maximale
verwarming of de maximale koeling ingeschakeld.
Functie HI (maximale verwarming)
Als u op het display een temperatuur hoger dan 32 °C
instelt, wordt deze functie ingeschakeld, onafhankelijk
of de instelling aan de bestuurders- of passagierszijde
of aan beide zijden plaatsvindt; door deze instelling
wordt het systeem niet meer gescheiden geregeld; op
het display verschijnt het opschrift HI.
Deze functie kan worden ingeschakeld als u het
interieur zo snel mogelijk wilt verwarmen. Als deze
functie is ingeschakeld, zijn alle handmatige instellingen
toegestaan.
Met de functie HI wordt de luchtverdeling ingesteld op
Z
en wordt de aanjagersnelheid automatisch geregeld.
BELANGRIJK Schakel deze functie niet in bij een
koude motor om toevoer van onverwarmde lucht in
het interieur te voorkomen.
Om de functie uit te schakelen, moet u de ring van de
knop (L) of (F) voor het instellen van de temperatuur
op een waarde lager dan 32°C zetten; op het display
wordt 32°C weergegeven.
Als u de knop AUTO indrukt, geeft het display een
temperatuur aan van 32°C en wordt de temperatuur
weer automatisch geregeld.
74
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
Functie LO (maximale koeling)
Als u op het display een temperatuur onder 16°C
instelt, wordt deze functie ingeschakeld; op het display
verschijnt het opschrift LO.
Deze functie kan worden ingeschakeld als u het
interieur zo snel mogelijk wilt koelen.
De functie onderbreekt de verwarming van de lucht,
schakelt de recirculatiefunctie in (om te voorkomen
dat warme lucht het interieur bereikt), schakelt de
aircocompressor in, zet de luchtverdeling in de stand
E
en regelt de aanjagersnelheid automatisch.
Als deze functie is ingeschakeld zijn alle handmatige
instellingen toegestaan.
Om de functie uit te schakelen, moet u de ring van de
knop (L) of (F) voor het instellen van de temperatuur
op een waarde hoger dan 16°C zetten; op het display
wordt 16°C weergegeven.
Als u de knop AUTO indrukt, geeft het display een
temperatuur aan van 16 °C en wordt de temperatuur
weer automatisch geregeld.
SNELLE ONTWASEMING/
ONTDOOIING VAN DE VOORRUIT EN
ZIJRUITEN VOOR
(functie MAX-DEF)
Druk op de knop
-
voor de automatische
inschakeling (tijdgeschakeld) van alle functies die
noodzakelijk zijn voor het snel ontdooien/ontwasemen
van de voorruit en de zijruiten voor.
De functies zijn:
inschakelen van de aircocompressor (bij
buitentemperatuur boven 4°C);
uitschakelen van de eventueel ingeschakelde
recirculatiefunctie (lampje op de knop
T
gedoofd);
inschakelen van de achterruit- (lampje op de knop
-
brandt) en spiegelverwarming;
instellen van de maximale luchttemperatuur;
regeling van de luchtopbrengst;
instellen van de minimum aanjagersnelheid.
BELANGRIJK Druk op de knop
T
voor
luchttoevoer van buiten.
75
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
RECIRCULATIE INSCHAKELEN
Druk op de knop
T
.
Er zijn drie mogelijkheden:
automatische regeling; lampje op de knop
T
gedoofd;
handmatig uitgeschakeld (recirculatie altijd
uitgeschakeld met luchttoevoer van buiten); lampje
op de knop
T
gedoofd;
geforceerde inschakeling (recirculatie altijd
ingeschakeld); lampje op de knop
T
brandt.
Als u de knop OFF indrukt, schakelt de airconditioning
automatisch de luchtrecirculatie in (lampje op de knop
T
brandt). Als u de knop
T
indrukt, kunt u de
luchtrecirculatie inschakelen (lampje op de knop is
gedoofd) en omgekeerd.
BELANGRIJK Met de recirculatiefunctie kunnen,
afhankelijk van de werking van het systeem
(“verwarming” of “koeling”), de gewenste
omstandigheden sneller worden bereikt. Het is echter
niet raadzaam deze functie handmatig in te schakelen
op regenachtige of koude dagen, omdat dan de ruiten
aan de binnenzijde aanzienlijk sneller kunnen beslaan,
vooral als de airconditioning niet is ingeschakeld. Wij
raden u aan de recirculatiefunctie in te schakelen in de
file of in tunnels. Hiermee wordt voorkomen dat
vervuilde lucht het interieur bereikt. Het is niet
raadzaam dit systeem langdurig te laten werken, omdat
anders, vooral als u met meerdere personen in de
auto zit, de kans aanzienlijk toeneemt dat de ruiten
beslaan.
76
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
SYNCHRONISATIE VAN INGESTELDE
TEMPERATUREN (functie MONO)
Als u de knop MONO indrukt, wordt de temperatuur
aan bestuurders- en passagierszijde automatisch
gelijkgesteld.
Draai aan de knop AUTO of MONO voor het
verhogen/verlagen van de temperatuur aan beide
zijden.
Als u de knop MONO opnieuw indrukt of de
draaiknop draait, wordt de functie uitgeschakeld.
IN-/UITSCHAKELEN AIRCOCOMPRESSOR
Als u de knop
ò
indrukt, wordt de aircocompressor
ingeschakeld.
Inschakelen compressor
lampje op de knop
ò
brandt;
weergave van het symbool
ò
op het display.
Uitschakelen compressor
lampje op de knop
ò
gedoofd;
weergave van het symbool
ò
op het display
verdwijnt.
Bij uitgeschakelde aircocompressor kan de
luchttemperatuur in het interieur niet lager worden
dan de buitentemperatuur; in deze situatie knippert
het symbool
ò
op het display.
De uitschakeling van de aircocompressor blijft in het
geheugen opgeslagen, ook na het afzetten van de
motor. De aircocompressor schakelt weer in als u
opnieuw de knop
ò
of AUTO indrukt: in het laatste
geval worden de overige handmatige instellingen
gewist.
77
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
LUCHTVERDELING KIEZEN
Als u één of meer knoppen
Q
/
E
/
Z
indrukt, dan kunt
u handmatig één van de 5 mogelijke verdelingen van de
lucht naar het interieur kiezen:
Q
Lucht uit de luchtroosters voor de ontdooiing/ont-
waseming van de voorruit en de zijruiten voor.
Z
Lucht uit de luchtroosters in de beenruimte voor
en achter. Met deze luchtverdeling wordt de lucht
in het interieur zo snel mogelijk verwarmd.
E
Lucht uit de luchtroosters in het midden en aan de
zijkant van het dashboard (lichaam passagier).
Q
Z
Lucht uit de luchtroosters in de beenruimte voor
en achter en de luchtroosters voor ontwase-
ming/ontdooiing van de voorruit en zijruiten voor.
Deze luchtverdeling zorgt voor een goede ver-
warming van het interieur en voorkomt het even-
tuele beslaan van de ruiten.
Z
E
Lucht uit de luchtroosters in de beenruimte (war-
mere lucht), de luchtroosters in het midden en aan
de zijkant van het dashboard en het luchtrooster
achter (koelere lucht).
BELANGRIJK Voor de werking van de airconditioning
moet minstens een knop van de luchtverdeling
Q
/
E
/
Z
worden ingedrukt. Het systeem staat niet toe
dat alle knoppen
Q
/
E
/
Z
zijn uitgeschakeld.
BELANGRIJK Druk om het systeem weer in te
schakelen op de knop OFF: alle functies die waren
opgeslagen voor het uitzetten van de motor, worden
hervat.
Voor het hervatten van de automatische werking van
de luchtverdeling na een handmatige instelling, moet u
de knop AUTO indrukken.
AIRCONDITIONING UITSCHAKELEN
Druk op de knop OFF. Bij uitgeschakelde
airconditioning branden de lampjes op de knoppen
OFF en
T
.
78
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
BUITENVERLICHTING
Met de linker hendel bedient u de buitenverlichting.
De buitenverlichting werkt uitsluitend als de contactsleutel in stand MAR
staat.
BUITENVERLICHTING
Draai de draaiknop in stand
6
.
Op het instrumentenpaneel gaat het controlelampje
3
branden.
DIMLICHT
Draai de draaiknop in stand
2
.
Als het dimlicht en de mistlampen voor branden en het grootlicht wordt
ingeschakeld, schakelt automatisch het dimlicht uit.
GROOTLICHT
Druk de hendel naar voren in de richting van het dashboard, als de
draaiknop reeds in stand
2
staat (vergrendelde stand).
Op het instrumentenpaneel gaat het controlelampje
1
branden.
Het grootlicht wordt uitgeschakeld als u de hendel naar het stuur trekt
(het dimlicht wordt weer ingeschakeld).
2
6
Ÿ∆
Î
Î
˙
7
å
F0I0065m
2
6
Ÿ∆
Î
Î
˙
7
F0I0066m
2
6
Ÿ∆
Î
Î
˙
7
F0I0067m
79
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
GROOTLICHTSIGNAAL
Het grootlichtsignaal kan worden gegeven door de hendel naar het
stuurwiel te trekken (onvergrendelde stand) ongeacht de stand van de
draaiknop.
RICHTINGAANWIJZERS
Zet de hendel in de vergrendelde stand:
omhoog (stand 1): inschakeling rechter richtingaanwijzers;
omlaag (stand 2): inschakeling linker richtingaanwijzers.
Op het instrumentenpaneel knippert het waarschuwingslampje
Î
of
¥
.
De richtingaanwijzers schakelen automatisch uit als de auto weer rechtuit
rijdt.
Als u kort richting aan wilt geven, voor het uitvoeren van een handeling
waarvoor het stuurwiel slechts weinig hoeft te worden verdraaid, dan
drukt u de hendel iets omhoog of omlaag zonder dat de hendel
vergrendelt. Zodra u de hendel loslaat, gaat deze automatisch terug.
2
6
Ÿ∆
Î
Î
˙
7
F0I0068m
2
Ÿ∆
Î
Î
OFF
ON
6
F0I0069m
80
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
“FOLLOW ME HOME”
Met dit systeem kan de ruimte vóór de auto een bepaalde tijd worden
verlicht.
Inschakelen
U schakelt deze functie in door de contactsleutel in stand STOP te
draaien of uit te nemen en de linker hendel binnen 2 minuten na het
uitzetten van de motor naar het stuur te trekken.
Telkens als u de hendel bedient, blijft de verlichting 30 seconden langer
branden, tot een maximum van 3,5 minuten; hierna schakelt de
verlichting automatisch uit.
Telkens als de hendel wordt bediend, gaat het controlelampje
3
op
het instrumentenpaneel branden en verschijnt een bericht op het
multifunctionele of het instelbare multifunctionele display.
Uitschakelen
Houd de hendel langer dan 2 seconden naar het stuur getrokken.
2
6
Ÿ∆
Î
Î
˙
7
F0I0068m
81
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
RUITEN REINIGEN
RUITENWISSERS/-SPROEIERS
Deze werken uitsluitend als de contactsleutel in stand MAR staat.
De rechter hendel kan in vijf verschillende standen worden gezet:
(A): ruitenwissers uitgeschakeld;
(B): wissen met interval; op enkele uitvoeringen kunnen met de
draaiknop (F) 4 intervalstanden worden gekozen (van zeer langzaam tot
zeer snel).
Als de hendel in stand (B) staat, kunt u met de draaiknop (F) uit vier
intervalstanden kiezen:
= kort interval
■■
= lang interval
■■
= gemiddeld interval
■■■■
= snel interval
(C): langzaam continu wissen;
(D): snel continu wissen;
(E): tijdelijk snel wissen (onvergrendelde stand).
In stand (E) werken de ruitenwissers, zolang u de hendel met de hand in
deze stand houdt. Als u de hendel loslaat, springt deze direct weer in
stand (A) en schakelen de ruitenwissers automatisch uit.
F0I0096m
82
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
“Intelligente wis-/wasregeling”
Als u de hendel naar het stuur trekt (onvergrendelde stand), kunnen in
een beweging de ruitensproeiers/-wissers worden ingeschakeld; als u de
hendel langer dan een halve seconde bedient, schakelen de ruitenwissers
automatisch in.
De ruitenwissers maken nog drie slagen nadat u de hendel hebt
losgelaten. Op enkele uitvoeringen wordt het reinigen van de ruit
voltooid door een vierde slag van de ruitenwissers na enkele seconden.
Als de hendel herhaaldelijk en kort (minder dan een halve seconde)
wordt bediend, dan is het mogelijk om de voorruit meerdere keren te
besproeien zonder de ruitenwissers in te schakelen.
,
F0I0159m
Gebruik de ruitenwissers niet om opgehoopte sneeuw of ijs van de voorruit te verwijderen.
In die omstandigheden grijpt, als de ruitenwissers te zwaar worden belast, de beveiliging in, die
ervoor zorgt dat de ruitenwissers enkele seconden worden uitgeschakeld. Als hierna de werking niet
wordt hervat, wendt u dan tot de Fiat-dealer.
83
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
REGENSENSOR (indien aanwezig)
De regensensor bevindt zich achter de achteruitkijkspiegel en staat in
contact met de voorruit en zorgt ervoor dat de frequentie van de slagen
van de ruitenwissers, tijdens het wissen met interval, automatisch wordt
aangepast aan de hoeveelheid regen op de ruit.
De sensor heeft een regelbereik dat oplopend varieert van uitgeschakelde
ruitenwissers (geen slagen) als de ruit droog is, tot ruitenwissers die
ingeschakeld worden op de eerste continue snelheid (langzaam continu
wissen) bij hevige regen.
Inschakelen
Plaats de rechter hendel een stand naar beneden.
Als de regensensor wordt ingeschakeld, maken de ruitenwissers 1 slag.
BELANGRIJK Houd de ruit in de omgeving van de sensor schoon.
Als u de draaiknop (F) draait, dan wordt de gevoeligheid van de
regensensor verhoogd, waardoor de overgang van stilstaande
ruitenwissers bij een droge ruit, naar de eerste snelheid (langzaam
continu wissen) sneller plaatsvindt.
Als de gevoeligheid van de regensensor verhoogd wordt, maken de
ruitenwissers 1 slag.
Als de ruitensproeiers worden bediend bij ingeschakelde regensensor
werkt het normale reinigingsprogramma. Daarna hervat de regensensor
zijn normale automatische werking.
F0I0077m
F0I0096m
84
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
De regensensor is in staat om de volgende
omstandigheden te herkennen en zich hieraan
automatisch aan te passen:
vuil op het controle-oppervlak (zoutaanslag, vuil,
enz.);
waterstrepen veroorzaakt door versleten
wisserrubbers;
verschil tussen dag en nacht.
Uitschakelen
Draai de start-/contactsleutel in stand STOP.
Als de motor daarna wordt gestart (sleutel in stand
MAR), schakelt de regensensor niet weer in, ook niet
als de hendel in stand (B) is blijven staan. Voor het
inschakelen van de regensensor moet de hendel in
stand (A) of (C) worden gezet en daarna in stand (B).
Als de regensensor op deze wijze opnieuw wordt
ingeschakeld, wordt ten minste één wisslag uitgevoerd,
ook bij een droge ruit.
Controleer als er ijs op de voorruit zit, of de regensensor is uitgeschakeld.
Schakel de regensensor niet in als de auto in een wastunnel wordt gereinigd.
ATTENTIE
Als de voorruit gereinigd moet worden, controleer dan altijd of de regensensor is
uitgeschakeld.
85
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
ACHTERRUITWISSER/-SPROEIER
Deze werken uitsluitend als de contactsleutel in stand MAR staat.
Draai voor inschakeling van de achterruitwisser de schakelaar van stand
O in stand .Duw voor inschakeling van de achterruitsproeier de
hendel in de richting van het dashboard.
Op enkele uitvoeringen is de wisfrequentie van de achterruitwisser
gesynchroniseerd met de ruitenwissers voor.
“Intelligente wis-/wasregeling”
Bij enkele uitvoeringen kan, als u de hendel naar het dashboard duwt, in
een beweging de achterruitsproeier/-wisser worden ingeschakeld; als u
de hendel langer dan een halve seconde bedient, schakelt de
achterruitwisser automatisch in.
De achterruitwisser maakt nog drie slagen nadat u de hendel hebt
losgelaten. Op enkele uitvoeringen wordt het reinigen van de ruit
voltooid door een vierde slag van de achterruitwisser na enkele
seconden.
KOPLAMPSPROEIERS
De koplampsproeiers worden automatisch ingeschakeld als het dim-
/grootlicht brandt en de ruitensproeiers worden ingeschakeld.
F0I0157m
,
F0I0158m
Gebruik de ruitenwissers niet om opgehoopte sneeuw of ijs van de voorruit te verwijderen. In die
omstandigheden grijpt, als de ruitenwissers te zwaar worden belast, de beveiliging in, die ervoor
zorgt dat de ruitenwissers enkele seconden worden uitgeschakeld. Als hierna de werking niet wordt
hervat, wendt u dan tot de Fiat-dealer.
86
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
CRUISE-CONTROL (snelheidsregelaar)
(indien aanwezig)
Dit is een elektronisch hulpmiddel, waardoor de auto (bij een snelheid
boven 30 km/h) op lange, rechte en droge trajecten en bij weinig
verandering in de rij-omstandigheden (bijv. autosnelwegen), met een
constante en vooraf ingestelde snelheid blijft rijden, zonder bediening van
het gaspedaal. Het gebruik van dit systeem biedt geen voordelen in druk
verkeer. Gebruik dit systeem niet in de stad.
SYSTEEM INSCHAKELEN
Draai de draaiknop (A) in stand ON.
Het systeem mag alleen worden ingeschakeld in de 4
e
, 5
e
of 6
e
versnelling.
Op afdalingen kan bij ingeschakelde cruise-control de snelheid iets
oplopen ten opzichte van de opgeslagen snelheid.
Als het systeem is ingeschakeld, brandt het controlelampje
Ü
op het
instrumentenpaneel en verschijnt er een bericht op het instelbare
multifunctionele display (zie het hoofdstuk “Lampjes en berichten”).
Î
Î
OFF
ON
F0I0156m
87
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
SNELHEID OPSLAAN
Ga als volgt te werk:
zet de draaiknop (A) in stand ON en trap het
gaspedaal in tot de auto met de gewenste snelheid
rijdt;
zet de draaiknop (B) ten minste 3 seconden in stand
(+) en laat vervolgens de knop los: de snelheid van
de auto wordt opgeslagen en het gaspedaal kan nu
worden losgelaten.
Indien nodig (bijvoorbeeld bij inhalen) kan de snelheid
simpel verhoogd worden door het intrappen van het
gaspedaal. Als u daarna het gaspedaal loslaat, wordt
teruggekeerd naar de opgeslagen snelheid.
OPGESLAGEN SNELHEID OPROEPEN
Als het systeem is uitgeschakeld door bijvoorbeeld het
intrappen van het rem- of koppelingspedaal, kan de
opgeslagen snelheid op de volgende manier worden
opgeroepen:
geef geleidelijk gas, totdat de snelheid ongeveer
gelijk is aan de opgeslagen snelheid;
schakel de versnelling in die ingeschakeld was op het
moment van het opslaan van de snelheid (4
e
, 5
e
of 6
e
versnelling);
druk op de knop RES (C).
OPGESLAGEN SNELHEID VERHOGEN
Dit kan op twee manieren:
trap het gaspedaal in en sla vervolgens de nieuwe
snelheid op;
of
zet de draaiknop (B) in stand (+).
Telkens als de draaiknop wordt gedraaid, wordt de
snelheid iets verhoogd (ongeveer 1 km/h). Als de
draaiknop gedraaid wordt gehouden, verandert de
snelheid traploos.
88
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
OPGESLAGEN SNELHEID VERLAGEN
Dit kan op twee manieren:
schakel het systeem uit en sla vervolgens de nieuwe
snelheid op;
of
houd schakelaar (B) in stand (–), totdat de nieuwe
snelheid is bereikt die automatisch wordt
opgeslagen.
Telkens als de draaiknop wordt gedraaid, wordt de
snelheid iets verlaagd (ongeveer 1 km/h). Als de
draaiknop gedraaid wordt gehouden, verandert de
snelheid traploos.
SYSTEEM INSCHAKELEN
Zet de schakelaar (A) in stand OFF of de start-
/contactsleutel in stand STOP. Het systeem wordt
bovendien automatisch uitgeschakeld in een van de
volgende gevallen:
bij intrappen van het rem- of koppelingspedaal;
bij inschakelen van het ESP of ASR (indien
aanwezig);
bij inschakelen van een andere versnelling bij
uitvoeringen met Dualogic versnellingsbak (indien
aanwezig);
als de selectorhendel van de Dualogic
versnellingsbak (indien aanwezig) per ongeluk in
stand N wordt gezet.
Bij een storing of een afwijkende werking van de cruise-control, moet de draaiknop
(A) in stand OFF worden gezet. Laat het systeem, na controle van de zekering, zo
snel mogelijk door de Fiat-dealer controleren.
ATTENTIE
ATTENTIE
Als de cruise-control tijdens het rijden is ingeschakeld, zet dan nooit de versnellingspook
in de vrijstand of, bij uitvoeringen met Dualogic versnellingsbak, de hendel in stand N.
89
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
PLAFONDVERLICHTING
PLAFONDVERLICHTING VOOR
Met kantelbaar lampenglas
Het lampje gaat automatisch branden als u een van de voorportieren
opent en dooft als het betreffende portier wordt gesloten.
Bij gesloten portieren kunt u het lampje in- en uitschakelen door op de
korte zijde te drukken, zoals afgebeeld.
Met spotjes
Met de schakelaar (A) kunnen de plafondlampjes worden in- en
uitgeschakeld.
Schakelaar (B) regelt de werking van de spotjes.
Met de schakelaar (A) in het midden worden de lampen (C) en (D) in-
/uitgeschakeld bij het openen/sluiten van de portieren.
Met de schakelaar (A) naar links geschoven, zijn de lampen (C) en (D)
uitgeschakeld en gaan niet branden bij het openen van de portieren.
Met schakelaar (A) naar rechts geschoven, blijven de lampen (C) en (D)
branden, ongeacht het openen/sluiten van de portieren.
Op enkele uitvoeringen wordt de verlichting geleidelijk in-/uitgeschakeld.
F0I0088m
F0I0089m
90
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
Als de plafondverlichting uit is, wordt met schakelaar
(B):
in linker stand, lamp (C) ingeschakeld;
in rechter stand, lamp (D) ingeschakeld.
BELANGRIJK Controleer voordat u de auto verlaat of
beide schakelaars in de middelste stand staan. Op deze
manier zullen de lampjes van de plafondverlichting
doven bij het sluiten van de portieren, en voorkomt u
dat de accu ontlaadt.
Brandduurregeling van de plafondverlichting
Om het in- en uitstappen vooral in het donker te
vergemakkelijken, hebben enkele uitvoeringen
2 brandduurregelingen.
Brandduurregeling bij het instappen
De plafondlampjes gaan op de volgende manier
branden:
ongeveer 10 seconden bij het ontgrendelen van de
voorportieren;
ongeveer 3 minuten bij het openen van één van de
portieren;
ongeveer 10 seconden bij het sluiten van een
portier (binnen 3 minuten).
De werking van de brandduurregeling wordt
onderbroken als de contactsleutel in stand MAR wordt
gedraaid.
Brandduurregeling bij het uitstappen
Als de contactsleutel uit het start-/contactslot wordt
verwijderd, gaan de plafondlampjes op de volgende
manier branden:
ongeveer 10 seconden binnen 2 minuten na het
uitzetten van de motor;
ongeveer 3 minuten bij het openen van een van de
portieren;
ongeveer 10 seconden bij het sluiten van een
portier (binnen 3 minuten).
De brandduurregeling schakelt automatisch uit als de
portieren worden vergrendeld.
91
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
BEDIENINGSORGANEN
WAARSCHUWINGSKNIPPERLICHTEN
Inschakelen: druk op de schakelaar
r
, ongeacht de stand van de
contactsleutel.
Als het systeem is ingeschakeld, knippert het lampje in de schakelaar.
Gelijktijdig gaan op het instrumentenpaneel de controlelampjes
Î
en
¥
branden.
Uitschakelen: Druk opnieuw op de schakelaar.
MISTLAMPEN VOOR (indien aanwezig)
Inschakelen: druk bij ingeschakelde buitenverlichting op knop
5
.
Uitschakelen: druk de knop nogmaals in
MISTACHTERLICHT
Inschakelen: druk bij ingeschakeld dimlicht op knop
4
.
Uitschakelen: druk de knop nogmaals in.
ACHTERRUITVERWARMING
Inschakelen: druk op de knop
(
. De achterruitverwarming schakelt na
ongeveer 20 minuten automatisch uit.
ATTENTIE
Het gebruik van de waarschuwingsknipperlichten is afhankelijk van de wetgeving
van het land waarin u zich bevindt. Houdt u aan de voorschriften.
F0I0076m
92
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
BRANDSTOFNOODSCHAKELAAR (FIS)
Deze veiligheidsschakelaar bevindt zich onder het dashboard op de
portierstijl rechtsvoor. De schakelaar springt omhoog bij een ongeval,
waardoor de toevoer van brandstof wordt gestopt en de motor afslaat.
Controleer de auto zorgvuldig op brandstoflekkage, bijvoorbeeld in de
motorruimte, onder de auto of in de nabijheid van de brandstoftank.
Als u geen brandstoflekkage waarneemt en de auto kan nog verder
rijden, druk dan op knop (A) om de brandstoftoevoer weer te herstellen
en de verlichting weer in te schakelen.
Draai na een ongeval de contactsleutel in stand STOP om te voorkomen
dat de accu ontlaadt.
F0I0081m
Als u na een ongeval een brandstoflucht ruikt of merkt dat het brandstofsysteem
lekt, druk dan de schakelaar niet weer terug, zodat brand wordt voorkomen.
ATTENTIE
93
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
INTERIEURUITRUSTING
DASHBOARDKASTJE
Trek om het kastje te openen aan de handgreep (A), zoals door de pijl
wordt aangegeven.
MUNTENBAKJE
Afhankelijk van de uitvoering bevindt het bakje zich op het dashboard of
op de tunnelconsole.
PASJES-/KAARTHOUDER
Op de tunnelconsole bevinden zich openingen om telefoonkaarten,
pasjes/credit-cards of tolkaarten in op te bergen.
F0I0079m
F0I0086m
F0I0087m
94
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
AANSTEKER
Druk voor het inschakelen van de aansteker de knop (A) in, als de
contactsleutel in stand MAR staat.
Na ongeveer 15 seconden springt de knop in de beginstand en is de
aansteker klaar voor gebruik.
BELANGRIJK Controleer altijd of de aansteker na het indrukken ook
uitschakelt.
BELANGRIJK De aansteker wordt erg heet. Gebruik de aansteker
voorzichtig en voorkom dat hij gebruikt wordt door kinderen: risico op
brand en/of brandwonden.
ASBAK
Voor
Voor gebruik: trek aan het klepje. Om de asbak (B) uit te nemen en te
legen, moet u de asbak omhoog trekken in de richting van de pijl.
Achter
De asbak bevindt zich in de tunnelconsole en is verzonken.
Trek de asbak in de richting van de pijlen om hem te gebruiken of te
legen.
BELANGRIJK Gebruik de asbak niet als prullenbak voor papiertjes; als
deze in contact komen met smeulende peuken kan er brand ontstaan.
Niet-rokers kunnen de asbak voor en achter uitnemen en beschikken
daarmee over een extra opbergvakje.
F0I0197m
F0I0080m
F0I0052m
95
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
ZONNEKLEPPEN
De zonnekleppen zitten aan beide zijden naast de achteruitkijkspiegel.
Ze kunnen voor de voorruit of voor de zijruit worden gedraaid.
De zonneklep aan passagierszijde is voorzien van een spiegeltje.
Bij enkele uitvoeringen bevindt zich op de achterzijde van de zonneklep
aan bestuurderszijde een spiegeltje voorzien van een afsluitschuifje. Om
het spiegeltje te gebruiken, moet het afsluitschuifje (A) worden geopend.
ZIJRUITEN ACHTER (3-deurs uitvoeringen)
Dit zijn uitzetruiten. Ga voor het openen als volgt te werk:
plaats de hendel zoals is aangeven in de afbeelding;
druk de hendel naar buiten totdat de ruit geheel geopend is;
druk de hendel naar achteren totdat de vergrendeling inspringt.
Om de ruit te sluiten, drukt u de hendel in tegenovergestelde richting
totdat u een klik hoort waarmee de hendel weer in de vergrendelde
stand staat.
F0I0082m
F0I0083m
OPENDAK (indien aanwezig)
Het opendak wordt elektrisch bediend. De elektrische bediening werkt
uitsluitend als de contactsleutel in stand MAR staat.
U bedient het dak met een schakelaar. Zodra u de schakelaar loslaat, blijft
het dak in de stand staan waarin het zich op dat moment bevindt.
DAK OPENEN
Geheel openen
Druk op deel (A) (symbool) van de schakelaar.
Openen in kantelstand
Dit is alleen mogelijk als het dak gesloten is. Druk op deel (B) van de
schakelaar.
DAK SLUITEN
Druk op deel (B) van de schakelaar. Als het opendak in kantelstand is
geopend, druk dan op deel (A) (symbool) van de schakelaar.
Het opendak is voorzien van een met de hand verschuifbaar
zonnescherm dat het binnendringen van direct zonlicht verhindert. Het
zonnescherm kan met behulp van een handgreep worden verschoven.
F0I0084m
96
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
97
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
BEDIENING IN NOODGEVALLEN
Als het opendak niet elektrisch bediend kan worden, dan kan het ook
handmatig worden bediend; ga hiervoor als volgt te werk:
licht het rooster (A) bij de door de pijl aangegeven punten (B) op en
verwijder het;
steek de bijgeleverde schroevendraaier in zitting (C) en draai aan de
schroevendraaier;
als het dak volledig geopend is, draait u de schroevendraaier een halve
slag terug, totdat u een klik hoort, en pas daarna verwijdert u de
schroevendraaier.
F0I0085m
F0I0094m
ATTENTIE
Verwijder altijd de contactsleutel uit het contactslot als u de auto verlaat, om te
voorkomen dat het opendak per ongeluk in beweging wordt gebracht en zo gevaar
kan opleveren voor de achtergebleven inzittenden. Onzorgvuldig gebruik van het
opendak kan gevaarlijk zijn. Controleer voor en tijdens de bediening van de
schakelaar altijd of de passagiers niet verwond kunnen worden door de beweging
van het opendak zelf of door in beweging gebrachte voorwerpen.
Open het dak niet bij sneeuw of ijs: het kan dan beschadigd worden.
98
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
BELANGRIJK De centrale portiervergrendeling werkt
niet als een van de portieren niet goed gesloten is of
als er een storing in het systeem is. Na enkele
pogingen schakelt het systeem ongeveer 2 minuten uit.
In deze 2 minuten kunt u de portieren met de hand
ver- en ontgrendelen. Na de 2 minuten is het systeem
weer gereed.
Als de oorzaak van de storing is opgelost, werkt het
systeem weer normaal.
PORTIEREN
CENTRALE PORTIERVERGRENDELING
Van buitenaf
Sluit de portieren, steek de sleutel in het slot van een
van de voorportieren, en draai de sleutel.
Van binnenuit
Sluit de portieren en druk op een van de
voorportieren het knopje naar beneden (vergrendelen)
of trek het knopje omhoog (ontgrendelen).
Met de knopjes aan de binnenzijde van de
achterportieren ver- of ontgrendelt u uitsluitend het
betreffende portier.
99
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
KINDERVEILIGHEIDSSLOT (5-deurs uitvoeringen)
Hierdoor kunnen de achterportieren niet van binnenuit geopend worden.
Het systeem kan alleen bij een geopend portier worden ingeschakeld:
stand 1 - systeem ingeschakeld (portier vergrendeld);
stand 2 - systeem uitgeschakeld (portier kan van binnenuit worden
geopend).
Het systeem blijft ook ingeschakeld na het elektrisch ontgrendelen van de
portieren.
BELANGRIJK Schakel dit systeem altijd in als u kinderen vervoert.
BELANGRIJK Controleer nadat u het veiligheidsslot bij beide portieren
hebt ingeschakeld of het slot daadwerkelijk is ingeschakeld door aan de
handgreep aan de binnenzijde van de portieren te trekken.
F0I0129m
ELEKTRISCHE RUITBEDIENING (indien
aanwezig)
BEDIENINGSORGANEN
Op het dashboard bevinden zich twee drukschakelaars waarmee u, als de
contactsleutel in stand MAR staat, de zijruiten bedient:
(A): openen/sluiten zijruit linksvoor;
(B): openen/sluiten zijruit rechtsvoor.
Op bepaalde uitvoeringen:
kunt u gedurende ongeveer 2 minuten de zijruiten openen/sluiten als
de contactsleutel in stand STOP staat of is uitgenomen (alleen bij
gesloten portieren);
wordt de zijruit aan de bestuurderszijde automatisch geopend/gesloten
als u de schakelaar (A) langer dan een halve seconde ingedrukt houdt.
De beweging stopt als de ruit aan het einde van zijn slag is of als u
nogmaals op de schakelaar drukt.
100
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
F0I0154m
ATTENTIE
Onzorgvuldig gebruik van de elektrische ruitbediening kan gevaarlijk zijn. Controleer voor
en tijdens het bedienen van de ruit altijd of de passagiers niet verwond kunnen worden
door de bewegende ruiten, hetzij direct door contact met de ruit, hetzij door voorwerpen
die door de ruit worden meegesleept of geraakt. Verwijder altijd de sleutel uit het
contactslot als u de auto verlaat, om te voorkomen dat een onverwachte inschakeling van
de elektrische ruitbediening gevaar oplevert voor de achtergebleven passagiers.
101
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
BAGAGERUIMTE
ACHTERKLEP OPENEN
Van buitenaf opent u de achterklep door het slot met de contactsleutel
te ontgrendelen.
Van binnenuit opent u de achterklep door aan de hendel (A) naast de
bestuurdersstoel te trekken.
BELANGRIJK Bedien de ontgrendelhendel van de achterklep niet als de
auto rijdt.
De achterklep gaat dank zij de gasveren gemakkelijk open.
Als u de achterklep opent gaat bij enkele uitvoeringen de
bagageruimteverlichting branden.
F0I0198m
F0I0090m
102
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
ACHTERKLEP SLUITEN
U sluit de achterklep door deze te laten zakken en ter
hoogte van het slot te drukken, totdat u de
vergrendeling hoort.
ATTENTIE
ATTENTIE
Bij het gebruik van de bagageruimte mag het maximum laadvermogen nooit
worden overschreden (zie het hoofdstuk “Technische gegevens”). Controleer
bovendien of de bagage goed geladen is, om te voorkomen dat een voorwerp bij
bruusk remmen naar voren schiet en letsel veroorzaakt.
Rijd niet met voorwerpen op de hoedenplank: bij een ongeval of bruusk remmen
kunnen ze de passagiers verwonden.
Naderhand aangebrachte voorwerpen op de hoedenplank (luidsprekers, spoiler, enz.) kunnen,
behalve wanneer de auto hierop is voorbereid, de juiste werking van de gasveren verhinderen.
103
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
BAGAGERUIMTE VERGROTEN
Met ondeelbare achterbank
Ga als volgt te werk:
druk de gespen in de sluitingen (aangegeven door de pijlen) op de
rugleuning;
trek aan de handgreep (A) in het midden van de achterzitting en klap
de zitting omhoog in de richting van de pijl;
controleer of de beide gordels (A) van de veiligheidsgordels aan de
zijkant door de bijbehorende geleidebeugels (B) lopen;
haak de rugleuning los door de bijbehorende zijsteunen (C) in de
richting van de pijl te verplaatsen en klap de rugleuning neer, waardoor
er een vlakke vloer ontstaat in de bagageruimte.
Met deelbare achterbank (indien aanwezig)
Het is mogelijk de bagageruimte geheel of gedeeltelijk te vergroten.
OPMERKING Maak de gordel vast in de sluiting voordat u de rugleuning
neerklapt.
Voor een gedeeltelijke vergroting, kan alleen het rechter deel worden
neergeklapt. Ga als volgt te werk:
verwijder de hoedenplank (zie de volgende paragraaf);
trek het rechter deel van de zitting omhoog met de handgreep (A);
druk op de knop aan de zijkant van de beide steunen en verwijder de
hoofdsteunen door deze omhoog te trekken;
controleer of de beide gordels (C) van de veiligheidsgordels aan de
zijkant door de bijbehorende geleidebeugels (D) lopen;
haak de rugleuning los door de zijsteun (B) te verplaatsen en klap de
rugleuning naar voren, waardoor er een vlakke vloer ontstaat in de
bagageruimte.
F0I0190m
F0I0191m
F0I0137m
Om de bagageruimte geheel te vergroten, moeten beide achterzittingen
omhoog worden geklapt met behulp van de handgrepen en vervolgens de
rugleuningen worden neergeklapt, volgens de procedure die staat
beschreven bij de ondeelbare achterbank.
Bij uitvoeringen die zijn uitgerust met een driepuntsgordel met
rolautomaat moet u als volgt te werk gaan:
druk als de gordel vastzit op de knop (zwart) van de sluiting (A);
begeleid de heupgordel langzaam tot aan de doorvoeropening (B) op
de bovenkant van de rugleuning. Trek vervolgens de tweede gesp (C)
uit de doorvoeropening;
trek de eerste gesp (D) uit de doorvoeropening, maak de gesp vast aan
de borgpen (E) op de bekleding van de achterstijl.
De gordel weer gebruiksklaar maken:
maak de eerste gesp (D) los van de borgpen (E);
steek de eerste gesp (D) in de doorvoeropening (B) zonder de gordel
te draaien en zorg ervoor dat het reliëf (F) op de gesp van de gordel
samenvalt met de inkeping op de doorvoeropening zelf; plaats
vervolgens de tweede gesp (C) in de doorvoeropening;
trek de gordel rustig uit en laat de gordelband door de
doorvoeropening (B) lopen. Maak vervolgens de eerste gesp (D) vast
in de sluiting A (grijs met zwarte knop) waarbij de twee merktekens
(twee gele balletjes, één op de gesp en één op de sluiting) moeten
samenvallen.
104
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
F0I0192m
105
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
HOEDENPLANK VERWIJDEREN
Ga als volgt te werk:
maak de uiteinden van de koorden (A) los door de ogen uit de pennen
los te haken;
trek de pennen (B) uit de zittingen (C);
schuif de hoedenplank in de richting van het interieur en draai hem
zoals in de afbeelding is aangegeven.
De losse hoedenplank kunt u vervolgens opbergen dwars tussen de
rugleuningen van de voorstoelen en de opgeklapte zitting van de
achterbank.
BELANGRIJK Als u zware voorwerpen vervoert en u ‘s nachts rijdt,
moet u controleren of de hoogteregelaars van de koplampen in de juiste
stand staan (zie de paragraaf “Koplampen” in dit hoofdstuk).
F0I0091m
F0I0092m
F0I0093m
ACHTERBANK TERUGPLAATSEN
Uitvoeringen met ondeelbare achterbank
Voer de handelingen voor het vergroten van de bagageruimte in
omgekeerde volgorde uit. Controleer of de gespen in de sluitingen op de
rugleuning zitten om te voorkomen dat ze onder de zitting blijven.
Uitvoeringen met deelbare achterbank
Voer de handelingen voor het vergroten van de bagageruimte in
omgekeerde volgorde uit. Controleer of de gespen in de sluitingen aan de
zijkant zitten om te voorkomen dat ze onder de zitting blijven.
Maak bij uitvoeringen met een heupgordel de gordel vast in de sluiting en
houd daarbij de gordel omhoog. Klap vervolgens de zitting terug.
Plaats bij uitvoeringen met een driepunts-veiligheidsgordel met
rolautomaat de gordel in de gebruiksstand (zie de vorige pagina’s) en zorg
ervoor dat de gordels klaar zijn voor gebruik.
106
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
Bij het terugplaatsen van de hoedenplank moeten de twee koorden aan de zijkant (A) weer worden
vastgehaakt en langs de binnenzijde van de gasveren lopen.
F0I0091m
107
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
MOTORKAP
OPENEN
Ga als volgt te werk:
trek de hendel (A) in de richting van de pijl;
druk, zoals aangegeven door de pijl, op de haak (B);
til de motorkap op en trek gelijktijdig de steunstang (C) uit de klem,
steek vervolgens het uiteinde van de stang in de zitting (D) op de
motorkap.
BELANGRIJK Controleer of de armen van de ruitenwissers tegen de ruit
aanstaan voordat u de motorkap optilt.
F0I0095m
F0I0236m
D
C
F0I0056m
108
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
BELANGRIJK Controleer altijd of de motorkap ver-
grendeld is, om te voorkomen dat deze tijdens het rij-
den open gaat.
ATTENTIE
Als de steunstang verkeerd geplaatst wordt, kan de motorkap onverwachts dicht-
vallen.
ATTENTIE
Voer deze handelingen alleen uit als de auto stilstaat.
SLUITEN
Ga als volgt te werk:
houd de motorkap met een hand omhoog, trek met
de andere hand de stang (C) uit zitting (B) en plaats
de steunstang terug in de klem;
laat de motorkap tot op ongeveer 20 cm van de
motorruimte zakken, laat de motorkap vallen en
controleer of de motorkap goed is gesloten door
de motorkap op te tillen. De motorkap mag niet
alleen door de beveiliging vergrendeld zijn. Druk in
dit laatste geval de motorkap niet dicht, maar til
hem opnieuw op en herhaal de handeling.
109
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
F0I0070m
ALLESDRAGERS
BEVESTIGINGSPUNTEN
3-deurs uitvoeringen
De bevestigingsbeugels voor zijn bereikbaar nadat u het rubber op de in
de afbeelding aangegeven plaatsen iets hebt verplaatst.
De bevestigingspunten achter zijn te vinden bij het symbool
O
boven de
zijruiten achter.
Om de bevestigingsbeugels te gebruiken moet de sluiting (A) worden
verwijderd, zoals is aangegeven in de afbeelding.
5-deurs uitvoeringen
De bevestigingsbeugels voor zijn bereikbaar nadat u het rubber op de in
de afbeelding aangegeven plaatsen iets hebt verplaatst.
De bevestigingspunten achter zijn te vinden bij het symbool
O
boven de
zijruiten achter.
Bevestig de steunen van de allesdragers aan de bevestigingsbeugels.
Om de bevestigingsbeugels te gebruiken moet de sluiting (A) worden
verwijderd, zoals is aangegeven in de afbeelding.
Controleer na enkele kilometers opnieuw of de bevestigingsbouten nog
goed vastzitten.
BELANGRIJK Voor beide versies (3- of 5-deurs) dient u zich strikt aan de
aanwijzingen te houden die in het pakket zijn meegeleverd.
De montage moet altijd door deskundige personen worden uitgevoerd.
BELANGRIJK Overschrijd nooit het maximum draagvermogen (zie het
hoofdstuk “Technische gegevens”).
110
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
F0I0071m
111
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
KOPLAMPEN
KOPLAMPEN AFSTELLEN
BELANGRIJK Goed afgestelde koplampen zijn belangrijk voor het com-
fort en de veiligheid van uzelf en de overige weggebruikers. Voor opti-
maal zicht en zichtbaarheid moeten de koplampen op de juiste wijze zijn
afgesteld. Wendt u voor controle of afstelling tot de Fiat-dealer.
KOPLAMPVERSTELLING
De stand kan worden geregeld als de contactsleutel in stand MAR staat
en de dimlichten zijn ingeschakeld. Als de auto beladen is, helt hij achter-
over. Het gevolg is dat de lichtbundel meer naar boven schijnt. De stand
van de koplampen moet nu worden gecorrigeerd.
Koplampen afstellen
Ga als volgt te werk:
druk de knop (B) in en houd de knop ingedrukt totdat een hogere
stand is bereikt;
druk de knop (A) in en houd de knop ingedrukt totdat een lagere
stand is bereikt.
Het display op het instrumentenpaneel toont de stand gedurende de
koplampafstelling.
¯
¯
7
1
Ÿ∆
0
F0I0063m
112
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
Correcte standen op basis van de beladingsgraad
Stand 0 - één of twee personen op de voorstoelen.
Stand 1 - vijf personen.
Stand 2 - vijf personen + bagage.
Stand 3 - bestuurder + maximale lading in de bagageruimte.
BELANGRIJK Controleer de afstelling van de koplampen telkens als het
gewicht van de lading wijzigt.
KOPLAMPAFSTELLING IN HET BUITENLAND
De koplampen zijn aangepast aan de eisen van het land waaraan de nieuwe
auto is geleverd. In die landen waarin aan de andere zijde van de weg wordt
gereden, moet om het tegemoetkomende verkeer niet te verblinden, een
gedeelte van de koplampen worden afgeplakt volgens de aanwijzingen/afme-
tingen die in de afbeelding zijn aangegeven; gebruik hiervoor een ondoor-
zichtige sticker.
De afbeeldingen hebben betrekking op de overgang van een land waar
links wordt gereden naar een land waar rechts wordt gereden.
F0I0259m
F0I0260m
113
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
Het ABS maakt zoveel mogelijk gebruik van de beschikbare grip maar kan deze
niet verhogen. Daarom moet op gladde weggedeelten altijd voorzichtig worden
gereden en mogen er geen onnodige risico’s worden genomen.
ATTENTIE
ABS (indien aanwezig)
Het ABS dat geïntegreerd is in het remsysteem, voor-
komt dat tijdens het remmen de wielen blokkeren,
ongeacht de conditie van het wegdek en de pedaal-
druk, en verhindert daarmee het doorslippen van een
of meerdere wielen. Hierdoor blijft de auto bestuur-
baar, zelfs bij noodstops.
Het systeem wordt gecompleteerd met een elektroni-
sche remdrukverdeling EBD (Electronic Braking Force
Distribution), die de remdruk verdeelt tussen de
voor- en achterwielen.
Als het ABS in werking treedt, betekent dit dat de
grip van de banden op het wegdek gering is; u dient
uw snelheid te verlagen en aan te passen aan de
beschikbare grip.
ATTENTIE
Als het ABS in werking treedt, merkt u dat aan een trilling in het rempedaal.
Verlaag de remdruk niet maar houd het rempedaal juist goed ingedrukt; op deze
manier hebt u, afhankelijk van de conditie van het wegdek, de kortste remweg.
BELANGRIJK Voor een maximale werking van het
remsysteem is een inrijperiode nodig van ongeveer
500 km: in deze periode moet bruusk, herhaaldelijk en
langdurig remmen worden vermeden.
INSCHAKELING VAN HET SYSTEEM
Als het ABS in werking treedt, merkt u dat aan een
trilling in het rempedaal, die gepaard gaat met enig
geluid: dit geeft aan dat het noodzakelijk is uw snel-
heid aan te passen aan de beschikbare grip op het
wegdek.
114
Storing in EBD
Bij een storing branden de waarschuwingslampjes
>
en
x
op het instrumentenpaneel en verschijnt er een
bericht op het instelbare multifunctionele display (zie
het hoofdstuk “Lampjes en berichten”).
In dat geval kunnen bij hard remmen de achterwielen
vroegtijdig blokkeren waardoor de auto kan gaan slip-
pen. Rijd zeer voorzichtig naar de dichtstbijzijnde Fiat-
dealer om het systeem te laten controleren.
ATTENTIE
Als het waarschuwingslampje
x
gaat branden (op het instelbare multifunctionele
display verschijnt ook een bericht), stop dan onmiddellijk en wendt u tot de Fiat-
dealer. Als er vloeistof lekt uit het hydraulische systeem, wordt de werking van
zowel het conventionele remsysteem als het ABS in gevaar gebracht.
STORINGSMELDINGEN
Storing in ABS
Bij een storing brandt het waarschuwingslampje
>
op
het instrumentenpaneel en verschijnt er een bericht
op instelbare multifunctionele display (zie het hoofd-
stuk “Lampjes en berichten”).
In dat geval werkt het remsysteem op de normale
manier, terwijl geen gebruik wordt gemaakt van het
antiblokkeersysteem. Rijd voorzichtig naar de dichtst-
bijzijnde Fiat-dealer om het systeem te laten controle-
ren.
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
115
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
ESP (Electronic Stability
Program)
(indien aanwezig)
Het ESP is een systeem dat de stabiliteit van de auto
bewaakt als de wielen hun grip verliezen, waardoor de
auto beter op koers blijft.
De werking van het ESP is uitermate nuttig als de grip
op het wegdek wisselt.
INSCHAKELING VAN HET SYSTEEM
Bij inschakeling gaat het lampje
á
op het instrumen-
tenpaneel knipperen, om de bestuurder er op te wij-
zen dat de auto de stabiliteit en de grip dreigt te ver-
liezen.
INSCHAKELING VAN HET SYSTEEM
Het ESP wordt automatisch ingeschakeld als de motor
wordt gestart en kan niet worden uitgeschakeld.
STORINGSMELDINGEN
Als er een storing is in het ESP wordt het systeem
automatisch uitgeschakeld, gaat het lampje
á
op het
instrumentenpaneel constant branden en verschijnt er
een bericht op het instelbare multifunctionele display
(zie het hoofdstuk “Lampjes en berichten”). Wendt u
zo snel mogelijk tot de Fiat-dealer.
HILL HOLDER-SYSTEEM (indien aanwezig)
Dit in het ESP geïntegreerde systeem helpt bij het
wegrijden op een helling omhoog. Het systeem werkt
bij draaiende motor, ingetrapt rem- en koppelingspe-
daal en als de eerste versnelling of de achteruit is
ingeschakeld. Tijdens het wegrijden zorgt de regeleen-
heid van het ESP ervoor dat de voorwielen ongeveer
2 seconden geremd blijven waardoor u makkelijker
kunt wegrijden. Na deze 2 seconden schakelt het sys-
teem automatisch uit.
Storingsmeldingen
Bij een storing brandt het waarschuwingslampje * op
het instrumentenpaneel en verschijnt er een bericht
op het instelbare multifunctionele display (zie het
hoofdstuk “Lampjes en berichten”).
ATTENTIE
De prestaties van het ESP mogen de bestuurder er niet toe verleiden onnodige en
onverantwoorde risico’s te nemen. De rijstijl moet altijd zijn aangepast aan het weg-
dek, het zicht en het verkeer. De verantwoordelijkheid voor de verkeersveiligheid
ligt altijd en overal bij de bestuurder van de auto.
116
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
BELANGRIJK Het Hill Holder-systeem is geen hand-
rem; verlaat dus nooit de auto zonder de handrem
aan te trekken, de motor uit te zetten en de eerste
versnelling in te schakelen.
ASR (Antislip Regulation)
Het ASR controleert de trekkracht van de auto en
grijpt automatisch in als een of beide aangedreven
wielen dreigen door te slippen.
Afhankelijk van de oorzaak van het doorslippen, wor-
den twee verschillende controlesystemen ingescha-
keld:
als beide aangedreven wielen doorslippen, vermin-
dert het ASR het motorvermogen;
als één van beide aangedreven wielen doorslipt,
zorgt het ASR ervoor dat automatisch dat wiel
wordt afgeremd.
Voor de juiste werking van het ESP is het noodzakelijk dat de banden van alle wie-
len van hetzelfde merk en type zijn. De banden moeten in perfecte conditie zijn
en de voorgeschreven afmetingen hebben.
ATTENTIE
ATTENTIE
Als eventueel met het reservewiel wordt gereden, dan blijft het ESP ingeschakeld.
Blijf er echter rekening mee houden dat het reservewiel kleiner is dan de normale
band en dat daarom de grip lager is dan bij de andere banden van de auto.
117
Het ASR is vooral nuttig onder de volgende omstandigheden:
doorslippen van het binnenste wiel in bochten, door verandering van
de wielbelasting of door te felle acceleratie;
te hoog vermogen naar de wielen, ook in samenhang met de conditie
van het wegdek;
acceleratie op gladde wegen en bij sneeuw en ijzel;
verlies van grip op natte weggedeelten (aquaplaning).
IN-/UITSCHAKELING VAN HET SYSTEEM
Het ASR schakelt automatisch in als de motor wordt gestart.
Het in-/uitschakelen van het systeem wordt aangegeven door het ver-
schijnen van een bericht op het instelbare multifunctionele display (zie
het hoofdstuk “Lampjes en berichten”).
Tijdens het rijden kunt u het systeem uitschakelen en vervolgens weer
inschakelen door de schakelaar ASR OFF op de middenconsole in te
drukken.
F0I0153m
ATTENTIE
De prestaties van het systeem mogen de bestuurder er niet toe verleiden onnodige
en onverantwoorde risico’s te nemen. De rijstijl moet altijd zijn aangepast aan het
wegdek, het zicht en het verkeer. De verantwoordelijkheid voor de verkeersveilig-
heid ligt altijd en overal bij de bestuurder van de auto.
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
118
Als het systeem wordt uitgeschakeld, gaat het lampje
op de schakelaar ASR OFF branden en verschijnt er
een bericht op het instelbare multifunctionele display
(zie het hoofdstuk “Lampjes en berichten”).
Als het ASR tijdens het rijden wordt uitgeschakeld,
schakelt het automatisch weer in als de auto opnieuw
wordt gestart.
Schakel het ASR uit als u met sneeuwkettingen rijdt:
onder deze omstandigheden levert het doorslaan van
de aangedreven wielen juist meer trekkracht op.
STORINGSMELDINGEN
Als er een storing is in het ASR, wordt het systeem
automatisch uitgeschakeld en gaat het lampje
V
op
het instrumentenpaneel constant branden. Wendt u
zo snel mogelijk tot de Fiat-dealer.
Voor de juiste werking van het ASR-systeem is het noodzakelijk dat de banden van
alle wielen van hetzelfde merk en type zijn. De banden moeten in perfecte condi-
tie zijn en de voorgeschreven afmetingen hebben.
ATTENTIE
ATTENTIE
Als met het reservewiel wordt gereden, dan wordt het ASR uitgeschakeld, gaat het
lampje
V
op het instrumentenpaneel constant branden en verschijnt er een
bericht op het instelbare multifunctionele display (zie het hoofdstuk “Lampjes en
berichten”).
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
119
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
EOBD-SYSTEEM
(benzine-uitvoeringen)
Met het EOBD (European On Board Diagnosis) kan
een doorlopende diagnose worden uitgevoerd van die
componenten op de auto die van invloed zijn op de
emissie.
Bovendien meldt het systeem, door het branden van
het lampje
U
op het instrumentenpaneel en het ver-
schijnen van een bericht op het instelbare multifunc-
tionele display (zie het hoofdstuk “Lampjes en berich-
ten”) dat de betreffende componenten defect zijn.
Het doel is:
de werking van het systeem controleren;
signaleren wanneer door een storing de emissies
boven de wettelijk vastgestelde drempelwaarde uit-
komen;
signaleren wanneer het noodzakelijk is defecte
componenten te vervangen.
Het systeem beschikt verder nog over een diagnose-
stekker die, als deze verbonden is met speciale appa-
ratuur, het mogelijk maakt, de door de regeleenheid
opgeslagen storingscodes en de specifieke parameters
voor de diagnose en werking van de motor, te lezen.
Deze controle kan ook worden uitgevoerd door de
verkeerspolitie.
BELANGRIJK Na het verhelpen van de storing moet
de Fiat-dealer voor een complete controle van het
systeem, tests uitvoeren op een testbank en, zonodig,
een proefrit maken die eventueel een langere afstand
kan omvatten.
Als u de contactsleutel in stand MAR draait en het lampje
U
gaat niet branden of het gaat bran-
den of knipperen tijdens het rijden (er verschijnt ook een bericht op het instelbare multifunctionele
display), wendt u dan zo snel mogelijk tot de Fiat-dealer. De werking van het lampje
U
kan wor-
den gecontroleerd met behulp van speciale apparatuur van de verkeerspolitie. Houdt u aan de
wetgeving van het land waarin u rijdt.
120
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
AUTORADIO (indien aanwezig)
Als de auto niet is uitgerust met de inbouwvoorberei-
ding autoradio, beschikt u op het dashboard en in de
portieren over een aantal opbergvakken, die de func-
tionaliteit van het interieur vergroten.
In het Fiat Lineaccessori-programma is een speciale kit
beschikbaar voor de “Inbouwvoorbereiding autora-
dio”.
Raadpleeg voor de werking van de autoradio met cas-
settespeler/CD-speler/CDMP3-speler (indien aanwe-
zig) het supplement dat bij dit instructieboekje is gele-
verd.
INBOUWVOORBEREIDING AUTORADIO
(indien aanwezig)
De inbouwvoorbereiding bestaat uit: voedingskabels
autoradio, voedingskabels voor de luidsprekers voor
en achter, antenne en antennekabel, 4 luidsprekers in
de voorportieren (2 tweeter en 2 woofer) en 2 full-
range luidsprekers achter.
Luidsprekers
2 tweeter luidsprekers met elk een piekvermogen
van 40W;
2 woofer luidsprekers voor, met een diameter van
165 mm en met elk een piekvermogen van 40W;
2 full-range luidsprekers achter, met een diameter
van 100 mm en met elk een piekvermogen van
30W.
121
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
Autoradio inbouwen
Voor het inbouwen van de autoradio moet het vakje dat is afgebeeld,
vervangen worden door het paneel dat geleverd wordt bij de optional
“Inbouwvoorbereiding autoradio” en is opgeborgen in de bagageruimte.
Verwijder het geklemde vakje door uw hand in het vakje te steken en
deze naar boven te drukken. Schuif vervolgens het vakje in de richting
van het interieur. Monteer de houder (geklemde montage) en houd de
voedingskabels voor de elektrische verbinding beschikbaar.
F0I0193m
122
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
Kleurcode kabels:
B=Wit
N = Zwart
R = Rood
AG = Blauw/Geel
AR = Blauw/Rood
BN = Wit/Zwart
CN = Oranje/Zwart
CV = Oranje/Groen
NZ = Zwart/Paars
RN = Rood/Zwart
SN = Roze/Zwart
Schema voor de
voorbereide elektrische
bedrading en extra
aansluitingen
A. Zekeringen- en relaiskast
B. Tweeter luidspreker linker
voorportier
C. Tweeter luidspreker rechter
voorportier
D. Woofer luidspreker linker
voorportier
E. Woofer luidspreker rechter
voorportier
F. Autoradio
G. Full-range luidspreker
linksachter
H. Full-range luidspreker
rechtsachter
I. Antenne
L. Aansluiting op linker
voorportier
M. Aansluiting op rechter
voorportier
F0I0033m
123
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
INBOUWVOORBEREIDING
MOBIELE TELEFOON (indien
aanwezig)
De inbouwvoorbereiding voor de telefoon die is
gekoppeld aan de autoradio met cassettespeler, CD-
speler, CDMP3-speler of navigatiesysteem, bestaat uit
de volgende onderdelen:
antenne met dubbele functie (autoradio + mobiele
telefoon 900/1800 MHz) op het dak;
antennekabel voor de antenne met dubbele functie
en een kabel met een 10-polige stekker.
De stekker is ingebouwd tussen de stuurkolom en de
middenconsole.
De inbouwvoorbereiding voor de telefoon die is
gekoppeld aan de inbouwvoorbereiding voor de
autoradio, bestaat uit de volgende onderdelen:
antenne met dubbele functie (autoradio + mobiele
telefoon 900/1800 MHz) op het dak;
luidspreker met dubbele functie (autoradio en
mobiele telefoon) ingebouwd in het portier aan
passagierszijde;
antennekabel voor de antenne met dubbele functie
en een kabel met een 10-polige stekker.
De stekker is ingebouwd tussen de stuurkolom en de
middenconsole.
De handsfree kit moet u zelf aanschaffen en geschikt zijn voor uw mobiele telefoon.
ATTENTIE
De antenne heeft een maximaal vermogen van 20W.
124
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
Aansluitschema van de elektrische bedrading:
1 MUTE-functie autoradio
2 Vrij
3 Massa INPUT-signaal mobiele telefoon (*)
4 INPUT-signaal mobiele telefoon (*)
5 Luidspreker met dubbele functie in het voorportier aan passagierszijde
(+) (**)
6 Luidspreker met dubbele functie in het voorportier aan passagierszijde
(–) (**)
7 Voeding via start-/contactslot (+15)
8 Vrij
9 Voeding (+) via accu
10 Massa
(*) Autoradio met cassettespeler, CD-speler, CDMP3-speler of navigatiesysteem.
(**) Inbouwvoorbereiding autoradio.
Plaats de microfoon bij voorkeur in de nabijheid van het plafondlampje
voor.
Laat de installatie van de mobiele telefoon en de aansluiting op de inbouwvoorbereiding uitsluitend
door de Fiat-dealer uitvoeren. Zo bent u verzekerd van het beste resultaat en wordt voorkomen dat
de rijveiligheid in gevaar wordt gebracht.
F0I0194m
125
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
EXTRA ACCESSOIRES
Als u na aanschaf van uw auto accessoires wilt
monteren die constante voeding nodig hebben
(autoradio, anti-diefstalsatellietbewaking, enz.), of
accessoires die de elektrische installatie zwaar
belasten, wendt u dan tot de Fiat-dealer. Deze kan u
de meest geschikte installaties aanraden uit het Fiat
Lineaccessori-programma en controleren of de
elektrische installatie van de auto geschikt is voor het
extra stroomverbruik of dat het noodzakelijk is een
accu met een grotere capaciteit te monteren.
RADIOZENDAPPARATUUR EN MOBIELE
TELEFOON
Mobiele telefoons en andere radiozendapparaten
(bijvoorbeeld 27 mc) mogen alleen in de auto worden
gebruikt als een aparte antenne aan de buitenkant van
de auto wordt gemonteerd.
BELANGRIJK Door het gebruik van een mobiele
telefoon, een 27 mc-zender of gelijksoortige apparaten
in de auto (zonder buitenantenne) ontstaan
elektromagnetische velden die, versterkt door de
reflectie in het interieur, niet alleen schadelijk voor de
gezondheid van de inzittenden kunnen zijn, maar ook
storingen in de elektrische systemen van de auto
kunnen veroorzaken. Hierdoor wordt de veiligheid in
gevaar gebracht.
Bovendien wordt de zend- en ontvangstkwaliteit
aanzienlijk beperkt door de isolerende eigenschappen
van de carrosserie.
ATTENTIE
Let op bij de montage van spoilers, lichtmetalen velgen en niet standaard
wieldoppen: ze kunnen de ventilatie van de remmen verminderen en daarmee hun
doelmatigheid tijdens krachtig en veelvuldig remmen; bijvoorbeeld tijdens een steile
afdaling. Zorg dat niets (vloermatten, enz.) de slag van de pedalen kan beperken.
126
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
ELEKTRISCHE STUURBEKRACHTIGING
“DUALDRIVE” (indien aanwezig)
De auto kan zijn uitgerust met de elektrische stuurbekrachtiging
“Dualdrive”. De elektrische stuurbekrachtiging werkt alleen als de
contactsleutel in stand MAR staat en de motor draait. Met het systeem
kan de bestuurder de hulpkracht voor het verdraaien van het stuur
aanpassen aan de rij-omstandigheden.
IN-/UITSCHAKELEN (CITY-functie)
Druk voor het in-/uitschakelen van de functie op de knop op het
middelste deel van het dashboard.
De inschakeling van de functie wordt aangegeven door het opschrift
CITY op het display van het instrumentenpaneel.
Met ingeschakelde CITY-functie draait het stuur heel licht, waardoor
makkelijker kan worden geparkeerd; deze instelling van de
stuurbekrachtiging is dus zeer geschikt voor het rijden in de stad.
Bij ingeschakelde CITY-functie wordt op de Sporting-uitvoering
bovendien een comfortabel rijgedrag gegarandeerd omdat de auto dan
minder heftig op bewegingen van het gaspedaal reageert, zowel bij
accelereren als afremmen.
F0I0104m
127
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
STORINGSMELDINGEN
Eventuele storingen in het systeem worden
aangegeven door het branden van het lampje
g
op het
instrumentenpaneel en er verschijnt een bericht op
het instelbare multifunctionele display (zie het
hoofdstuk “Lampjes en mededelingen”).
Bij een storing in het systeem blijft de auto mechanisch
bestuurbaar.
BELANGRIJK In bepaalde omstandigheden kan door
externe factoren het lampje
g
op het
instrumentenpaneel gaan branden.
In dat geval moet u onmiddellijk de auto stilzetten, de
motor ongeveer 20 seconden uitzetten en vervolgens
de auto weer starten. Als het lampje
g
blijft branden
(en het bericht op het instelbare multifunctionele
display blijft weergegeven), wendt u dan zo snel
mogelijk tot de Fiat-dealer.
BELANGRIJK De benodigde stuurkracht kan
toenemen bij langdurige parkeermanoeuvres; dit is een
normaal verschijnsel om oververhitting van de motor
voor de stuurbekrachtiging te voorkomen, in deze
situatie zijn er geen reparaties vereist. Als u de auto
vervolgens weer gebruikt wordt, zal de
stuurbekrachtiging weer normaal werken.
ATTENTIE
Zet altijd de motor uit en verwijder de contactsleutel uit het contactslot, waardoor
het stuurwiel wordt vergrendeld, voordat er onderhoudswerkzaamheden worden
uitgevoerd, vooral als de auto met de wielen los van de grond staat. Als dit niet
mogelijk is (als de sleutel in stand MAR moet staan of de motor moet draaien),
moet de hoofdzekering van de elektrische stuurbekrachtiging worden verwijderd.
128
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
PARKEERSENSOREN (indien aanwezig)
Deze bevinden zich in de achterbumper van de auto en attenderen de
bestuurder via een repeterend akoestisch signaal op de aanwezigheid van
obstakels achter de auto.
ACTIVERING
De sensoren worden automatisch geactiveerd als de achteruit wordt
ingeschakeld.
Als de afstand tot het obstakel achter de auto kleiner wordt, neemt de
frequentie van het akoestische signaal toe.
AKOESTISCH WAARSCHUWINGSSYSTEEM
Als de achteruit wordt ingeschakeld, klinkt er een kort akoestisch signaal
om aan te geven dat het systeem is ingeschakeld.
Als een obstakel binnen het meetbereik van de auto wordt gesignaleerd,
treedt automatisch een repeterend akoestisch signaal in werking:
de frequentie van het signaal neemt toe als de afstand tot het obstakel
kleiner wordt;
het signaal klinkt ononderbroken als de afstand tot het obstakel minder
is dan ongeveer 30 cm;
het signaal blijft constant als de afstand tussen de auto en het obstakel
onveranderd blijft.
F0I0234m
129
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
Signalering
Meetbereik in het midden .............. 120 cm
Meetbereik aan de zijkant ................ 60 cm
Als de sensoren meerdere obstakels signaleren, wordt
de kortste afstand weergeven.
STORINGSMELDINGEN
Als bij het inschakelen van de achteruit, storingen in de
parkeersensoren worden gevonden, dan klinkt er
gedurende 3 seconden een akoestisch signaal.
WERKING MET AANHANGER
De werking van de sensoren wordt automatisch
uitgeschakeld als de stekker van de elektrische kabel
van de aanhanger wordt aangesloten op de
stekkerdoos van de trekhaak.
De sensoren worden automatisch weer ingeschakeld
als u de kabelstekker losmaakt.
Voor een juiste werking van het systeem mag er geen modder, vuil, sneeuw of ijs op de sensoren
zitten. Wees voorzichtig bij het reinigen van de sensoren om krassen of beschadigingen te
voorkomen; gebruik geen droge, grove of harde doek. De sensoren moeten worden gereinigd met
schoon water, waaraan eventueel autoshampoo is toegevoegd. In wastunnels waar gebruik wordt
gemaakt van stoom of hogedrukreiniging, moeten de sensoren kort worden gereinigd. Houd hierbij
de straalpijp op meer dan 10 cm afstand.
ATTENTIE
De verantwoordelijkheid tijdens het parkeren ligt altijd en overal bij de
bestuurder. Controleer als u de auto parkeert of zich geen personen (let vooral op
kinderen) of dieren in de buurt van de auto bevinden. Het systeem moet als een
hulpmiddel voor de bestuurder beschouwd worden. De bestuurder moet tijdens
eventueel gevaarlijke parkeermanoeuvres altijd volledig zijn aandacht behouden,
ook als deze met lage snelheid worden uitgevoerd.
130
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
ALGEMENE OPMERKINGEN
Controleer tijdens parkeermanoeuvres of zich geen
obstakels op of onder de sensoren bevinden.
Obstakels die zich zeer dicht bij de achterkant van
de auto bevinden, worden onder bepaalde
omstandigheden niet door het systeem gesignaleerd
en kunnen dus de auto beschadigen of zelf
beschadigd worden.
De signalen die door de sensoren gestuurd worden,
kunnen veranderd zijn door beschadiging van de
sensoren zelf, door vuil, sneeuw of ijs op de
sensoren of door ultrasone systemen (bijv.
luchtdrukremmen van vrachtwagens of
pneumatische hamers) die zich in de nabijheid
bevinden.
TANKEN MET DE FIAT PUNTO
BENZINEMOTOREN
Tank uitsluitend loodvrije benzine.
Om vergissingen te voorkomen is de diameter van de
vulpijp van de tank kleiner, zodat het vulpistool voor
loodhoudende benzine er niet in past. Het octaangetal
van de benzine moet ten minste 95 R.O.N. zijn.
BELANGRIJK Een beschadigde katalysator laat
schadelijke stoffen in het uitlaatgas achter, waardoor
het milieu wordt vervuild.
BELANGRIJK Tank met de Fiat Punto nooit, niet in
noodgevallen en ook niet een klein beetje,
loodhoudende benzine. U zou de katalysator
onherstelbaar beschadigen.
131
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
DIESELMOTOREN
Bij lage buitentemperaturen kan de vloeibaarheid van
de dieselbrandstof verminderen door de vorming van
paraffine, waardoor het brandstofsysteem niet meer
goed werkt.
Om dit probleem te voorkomen wordt er, afhankelijk
van het seizoen, dieselbrandstof geleverd die speciaal
voor de zomer of voor de winter is ontwikkeld (in de
bergen/lage buitentemperaturen).
Als dieselbrandstof wordt getankt die niet toereikend
is voor de gebruikstemperatuur, raden wij aan de
dieselbrandstof te mengen met het
vorstbeveiligingsmiddel DIESEL MIX in de verhouding
die in de gebruiksaanwijzing van het middel is
aangegeven. Doe eerst het middel in de tank en voeg
daarna de dieselbrandstof toe.
U moet het vorstbeveiligingsmiddel DIESEL MIX door
de dieselbrandstof mengen voordat de dieselbrandstof
door de kou van samenstelling is veranderd. Achteraf
toevoegen heeft geen enkel effect.
De dieselmotoren zijn uitsluitend geschikt voor dieselbrandstof voor motorvoertuigen (Europese
specificatie EN590). Het gebruik van andere producten of mengsels kan de motor onherstelbaar
beschadigen en het vervallen van de garantie tot gevolg hebben. Mocht u onverhoopt een ander
type brandstof tanken, dan mag de motor niet worden gestart en moet de brandstoftank worden
afgetapt. Ook als de motor slechts kort heeft gedraaid, moet naast de brandstoftank, ook alle
brandstof uit de brandstofleidingen worden afgetapt.
132
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
DOP VAN DE BRANDSTOFTANK
De tankdop is voorzien van een slot en een koord dat aan het klepje
vastzit, om verlies van de dop te voorkomen.
Openen
Ga als volgt te werk:
houd de dop stevig vast en draai de contactsleutel linksom;
draai de dop ongeveer een kwart slag linksom en verwijder de dop.
BELANGRIJK Door de hermetische afsluiting kan de druk in de tank iets
oplopen; daarom is het normaal als u tijdens het losdraaien van de
tankdop een gesis hoort.
Plaats tijdens het tanken de dop in de uitsparing op het klepje, zoals is
afgebeeld.
F0I0160m
Kom niet dicht bij de vulopening met open vuur of een brandende sigaret:
brandgevaar. Houd uw hoofd ook niet dichtbij de vulopening om te voorkomen dat
u schadelijke dampen inademt.
ATTENTIE
133
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
Sluiten
Ga als volgt te werk:
plaats de tankdop (compleet met sleutel) en draai
de dop rechtsom totdat u een of meerdere klikken
hoort;
draai de sleutel rechtsom, neem de sleutel uit en
sluit vervolgens het klepje.
BESCHERMING VAN HET MILIEU
De emissiereductiesystemen voor benzinemotoren
zijn:
driewegkatalysator (katalysator);
lambdasonde;
benzinedamp-opvangsysteem.
Laat de motor nooit, ook niet tijdens
testwerkzaamheden, met losgenomen bougiekabels
draaien.
De emissiereductiesystemen voor dieselmotoren zijn:
oxidatiekatalysator;
uitlaatgasrecirculatie-systeem (E.G.R.).
Onder normale bedrijfsomstandigheden bereikt de katalysator hoge temperaturen.
Parkeer daarom niet boven brandbare materialen (gras, droge bladeren,
dennennaalden, enz.): brandgevaar.
ATTENTIE
134
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
VEILIGHEID
VV
VV
EE
EE
II
II
LL
LL
II
II
GG
GG
HH
HH
EE
EE
II
II
DD
DD
VEILIGHEIDSGORDELS...................................................... 135
GORDELSPANNERS ........................................................... 141
KINDEREN VEILIG VERVOEREN .................................... 144
AIRBAGS VOOR................................................................... 150
ZIJ-AIRBAGS
(sidebags - headbags) ............................................................ 153
135
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
VEILIGHEID
VEILIGHEIDSGORDELS
GEBRUIK VAN DE VEILIGHEIDSGORDELS
Ga goed rechtop zitten, steun tegen de rugleuning en leg dan de gordel
om.
Maak de gordels vast door de gesp (A) in de sluiting (B) te drukken,
totdat hij hoorbaar blokkeert. Als de veiligheidsgordel niet goed
geblokkeerd is, dan klinkt een akoestisch signaal en verschijnt een bericht
(indien aanwezig) (zie de paragraaf “Eerste waarschuwingscyclus” in dit
hoofdstuk).
Als de gordel tijdens het uittrekken blokkeert, laat dan de
veiligheidsgordel een stukje teruglopen en trek hem vervolgens weer
rustig uit.
Druk op de knop (C) om de gordel los te maken. Begeleid de gordel
tijdens het teruglopen om te voorkomen dat de gordelband draait.
Via de rolautomaat wordt de lengte van de gordel automatisch aangepast
aan het postuur van de drager, waarbij voldoende bewegingsruimte
overblijft.
Als de auto op een steile helling staat, kan de rolautomaat blokkeren; dit
is een normaal verschijnsel. De rolautomaat blokkeert ook als u de
gordel snel uittrekt, bij hard remmen, botsingen en bij hoge snelheden in
bochten.
F0I0155m
ATTENTIE
Druk niet op de knop (C) tijdens het rijden.
136
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
VEILIGHEID
F0I0252m
De achterbank is voorzien van driepunts-veiligheidsgordels voor de
zijzitplaatsen en een verstelbare tweepunts-heupgordel voor de middelste
zitplaats.
Op enkele uitvoeringen is de middelste zitplaats achter voorzien van een
driepunts-veiligheidsgordel met rolautomaat.
Om verkeerde verbindingen te voorkomen, passen de gespen van de
zijgordels niet in de sluiting van de middengordel.
De veiligheidsgordels op de achterbank moeten worden omgelegd zoals
in de afgebeelde schema’s is aangegeven. Zie voor het neerklappen van de
rugleuning de paragraaf “Bagageruimte vergroten” in het hoofdstuk
“Dashboard en bedieningsknoppen”.
BELANGRIJK Bedenk dat achterpassagiers die geen gordel dragen, tijdens
een ernstig ongeval niet alleen zelf aan gevaar worden blootgesteld maar
ook gevaar opleveren voor de inzittenden voor.
F0I0017m
F0I0018m
137
HOOGTEVERSTELLING VAN DE VEILIGHEIDSGORDELS
VOOR
De hoogte van de gordel moet altijd worden aangepast aan het postuur
van de inzittende. Zo wordt de kans op letsel bij een ongeval verkleind.
De gordel is goed afgesteld als hij over de schouder halverwege tussen
nek en uiteinde van de schouder ligt.
De geleidebeugel kan in 4 standen worden gezet.
Druk om de hoogte in te stellen op de knop (A) en schuif de beugel (B)
omhoog of omlaag.
F0I0057m
De veiligheidsgordels mogen alleen worden versteld als de auto stilstaat.
ATTENTIE
Controleer na het afstellen altijd of de beugel vergrendeld is in een van de vaste
standen. Laat de knop (A) los en duw de beugel naar beneden, zodat de beugel
vergrendelt, als dit nog niet heeft plaatsgevonden.
ATTENTIE
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
VEILIGHEID
138
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
VEILIGHEID
“EERSTE WAARSCHUWINGSCYCLUS”
(lampje
<
op het instrumentenpaneel brandt)
Het lampje
<
signaleert niet goed omgelegde
veiligheidsgordels op de zitplaatsen voor en brandt:
constant, als de contactsleutel in stand MAR wordt
gedraaid en een van de veiligheidsgordels NIET is
omgelegd;
constant, als de contactsleutel in stand MAR wordt
gedraaid en een van de veiligheidsgordels wordt
losgemaakt (behalve wanneer zich ten minste een van
de omstandigheden voordoet die staan beschreven in
de volgende paragraaf “Signaleringscyclus” (indien
aanwezig): in dat geval knippert het lampje).
Het lampje moet doven als tijdens het rijden alle
veiligheidsgordels zijn omgelegd, en moet gedoofd
blijven als alle veiligheidsgordels worden omgelegd
voordat de contactsleutel in stand MAR wordt
gedraaid.
“SIGNALERINGSCYCLUS”
(lampje
<
brandt en akoestisch signaal)
(indien aanwezig)
Als met niet omgelegde veiligheidsgordel en de
contactsleutel in stand MAR, zich ten minste een van
de volgende omstandigheden voordoet:
ongeveer 1 minuut verstreken na het losmaken van
de veiligheidsgordel en met een snelheid van de
auto die hoger is dan 10 km/h (2,5 km/h voor
uitvoeringen zonder ABS);
snelheid van de auto hoger dan 25 km/h;
afgelegde afstand zonder omgelegde
veiligheidsgordel meer dan 500 m (125 m voor
uitvoeringen zonder ABS);
dan wordt gedurende 90 seconden een “signale-
ringscyclus” geactiveerd die bestaat uit het
knipperen van het lampje
<
op het instrumenten-
paneel (om aan te geven dat een van de veiligheids-
gordels voor niet goed is omgelegd) en een
akoestisch signaal.
De cyclus wordt onmiddellijk onderbroken (lampje
dooft en akoestisch signaal stopt) in een van de
volgende gevallen:
als de veiligheidsgordel wordt omgelegd;
als de contactsleutel in stand STOP wordt gedraaid.
139
Bij beëindiging van een van de omstandigheden die
leidde tot activering van de cyclus, zal de cyclus toch
doorgaan tot het einde van de 90 seconden.
Als na deze tijd de veiligheidsgordel niet wordt
omgelegd, dan stopt het akoestische signaal en gaat het
lampje
<
op het instrumentenpaneel constant
branden.
Deze akoestische en zichtbare signaleringscyclus
wordt slechts één keer ingeschakeld: als de
veiligheidsgordel niet wordt omgelegd, zal de cyclus
niet worden herhaald.
De cyclus wordt alleen herhaald als de veiligheids-
gordel wordt losgemaakt en zich een van de 3
omstandigheden voordoet die zorgde voor de
inschakeling.
BELANGRIJK De akoestische en zichtbare
signaleringscyclus wordt niet geactiveerd als de
“Tijdelijke uitschakeling” of de “Permanente
uitschakeling” is uitgevoerd (zie de volgende
paragraaf).
UITSCHAKELING SIGNALERINGSCYCLUS
Tijdelijke uitschakeling
Tijdelijke uitschakeling van de akoestische en zichtbare
signaleringscyclus.
Ga als volgt te werk:
leg de veiligheidsgordel aan bestuurderszijde om en,
als de passagier aanwezig is, leg ook de
veiligheidsgordel aan passagierszijde om (dit kan ook
voordat de contactsleutel in stand MAR wordt
gedraaid);
houd de veiligheidsgordel ten minste 20 seconden
omgelegd (met de contactsleutel in stand MAR);
maak de veiligheidsgordel aan bestuurderszijde los.
Als de motor wordt uitgezet, wordt de signalering
automatisch weer ingeschakeld en als de contactsleutel
in stand MAR wordt gedraaid weer geactiveerd.
Permanente uitschakeling
Wendt u tot de Fiat-dealer om het systeem permanent
uit te schakelen.
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
VEILIGHEID
140
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
VEILIGHEID
GEBRUIK VAN DE VEILIGHEIDSGORDEL VAN DE
ZITPLAATS MIDDENACHTER
Heupgordel zonder rolautomaat
Maak de gordel vast door de gesp (A) in de sluiting (B) te drukken, totdat
hij hoorbaar blokkeert.
Druk op de knop (C) om de gordel los te maken.
Stel de gordel af met de klem (D). Trek aan deel (E) om de gordel te
verkorten en aan deel (F) om te verlengen.
BELANGRIJK De gordel is correct afgesteld als hij goed aansluit op het
bekken.
Driepunts-veiligheidsgordel met rolautomaat
De veiligheidsgordel is uitgerust met twee sluitingen en twee gespen.
Gordel vastmaken: trek de gordel rustig uit de rolautomaat, zorg dat de
band niet draait en laat de gordelband met zorg via de doorvoeropening
naast de hoofdsteun lopen; maak vervolgens de gesp (A) vast in de
sluiting (B) (grijs met zwarte knop) waarbij de twee merktekens (twee
gele balletjes, één op de gesp en één op de sluiting) moeten samenvallen.
Stel de gordelband vervolgens af en druk de gesp (C) in de sluiting (D)
(grijs met rode knop).
Gordel losmaken: druk op de knop (E), begeleid de band tot aan de
sluiting (B) en druk vervolgens op de knop (F) (zwart).
F0I0170m
F0I0184m
F0I0185m
141
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
VEILIGHEID
GORDELSPANNERS
Voor een nog effectievere bescherming zijn de
veiligheidsgordels voor van de Fiat Punto voorzien van
gordelspanners. Dit systeem trekt bij een heftige
botsing de gordel enige centimeters aan. Op deze
wijze worden de inzittenden veel beter op hun plaats
gehouden en wordt de voorwaartse beweging beperkt.
Het blokkeren van de veiligheidsgordel geeft aan dat
de gordelspanner in werking is geweest; de gordel
wordt niet meer opgerold, ook niet als hij wordt
begeleid.
BELANGRIJK Voor een maximale bescherming door
de gordelspanners moet de veiligheidsgordel zo
worden omgelegd dat hij goed aansluit op borst en
bekken.
De gordelspanners treden alleen in werking als de
veiligheidsgordels goed in de sluitingen vergrendeld
zijn.
Als de gordelspanners in werking treden, kan er een
beetje rook ontsnappen. Deze rook is niet schadelijk
en duidt niet op brand.
De gordelspanner behoeft geen enkel onderhoud of
smering. Elke verandering van de oorspronkelijke staat
zal de doelmatigheid verminderen. Als de gordel-
spanner door extreme natuurlijke omstandigheden
(bijv. overstromingen, zeestormen) met water en
modder in contact is geweest, dan moet de spanner
worden vervangen.
De gordelspanner werkt slechts één maal. Als de gordelspanner heeft gewerkt,
moet u zich tot de Fiat-dealer wenden om de spanner te laten vervangen. Het
systeem heeft vanaf de productiedatum een geldigheid van 10 jaar. Na deze
periode moet de gordelspanner worden vervangen.
Werkzaamheden waarbij stoten, sterke trillingen of verhitting (maximaal 100°C gedurende ten
hoogste 6 uur) optreden, kunnen de gordelspanners beschadigen of activeren: bij die
omstandigheden horen niet trillingen die voortgebracht worden door een slecht wegdek of door
contacten met kleine obstakels zoals trottoirs. Wendt u altijd tot de Fiat-dealer.
ATTENTIE
142
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
VEILIGHEID
TREKKRACHTBEGRENZERS
Om de veiligheid bij een ongeval te vergroten, zijn de oprolautomaten
van de gordels voor en achter (indien aanwezig) voorzien van
trekkrachtbegrenzers die tijdens een frontale aanrijding de piekbelasting
op de borst en schouders beperkt.
ALGEMENE OPMERKINGEN OVER HET GEBRUIK VAN
VEILIGHEIDSGORDELS EN KINDERZITJES
De bestuurder is verplicht zich te houden aan de wettelijke voorschriften
met betrekking tot het verplichte gebruik van de veiligheidsgordels (en de
inzittenden erop attent te maken).
Leg de veiligheidsgordel altijd om voordat u vertrekt.
Ook vrouwen die in verwachting zijn moeten een gordel dragen: ook
voor hen (zowel voor de aanstaande moeder als het kind) is de kans op
letsel bij een ernstig ongeval groter als ze geen gordel dragen. Uiteraard
moeten zwangere vrouwen het onderste deel van de gordel meer naar
beneden omleggen, zodat de gordel onder de buik langs loopt (zoals
aangegeven in de figuur).
BELANGRIJK De gordelband mag nooit gedraaid zijn. Het diagonale
gordelgedeelte moet via het midden van de schouder schuin over de
borst liggen. Het horizontale gordelgedeelte moet over het bekken (zoals
aangegeven in de figuur) en niet over de buik liggen. Gebruik geen
voorwerpen (wasknijpers, klemmen, enz.) die een goed aansluiten van de
gordel op het lichaam verhinderen.
F0I0019m
F0I0020m
ATTENTIE
Voor maximale veiligheid moet u de rugleuning rechtop zetten, tegen de leuning
aan gaan zitten en de gordel goed laten aansluiten op borst en bekken. Draag
altijd veiligheidsgordels zowel voor als achter in de auto. Rijden zonder
veiligheidsgordels vergroot het risico op ernstig letsel of een dodelijke afloop bij
een ongeval.
143
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
VEILIGHEID
BELANGRIJK Iedere gordel dient slechts ter bescherming van een enkel
persoon. Gebruik de gordel niet voor een kind dat bij een volwassene op
schoot zit, waarbij de gordel beiden zou moeten beschermen. Plaats
bovendien geen enkel voorwerp tussen de gordel en het lichaam van een
inzittende.
F0I0021m
Het is streng verboden onderdelen van de veiligheidsgordels of gordelspanners te demon-
teren of open te maken. Werkzaamheden aan de veiligheidsgordels en gordelspanners
moeten worden uitgevoerd door gekwalificeerd personeel. Wendt u altijd tot de Fiat-dealer.
ATTENTIE
ATTENTIE
Als de gordel aan een zware belasting wordt blootgesteld (bijvoorbeeld tijdens een
ongeval), dan moet de gordel samen met de verankeringen, bevestigingspunten en
de gordelspanner worden vervangen. De gordel kan verzwakt zijn, ook als de
schade niet zichtbaar is.
144
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
VEILIGHEID
HOE U DE VEILIGHEIDSGORDELS
IN OPTIMALE STAAT HOUDT
Voor het juiste onderhoud van de veiligheidsgordels,
moeten de volgende aanwijzingen goed in acht worden
gehouden.
Zorg dat de gordel goed uitgetrokken en niet
gedraaid is; controleer ook of de oprolautomaat
zonder haperingen werkt.
Vervang de gordels na een ongeval, ook al zijn ze
ogenschijnlijk niet beschadigd. Vervang de gordels
ook als de gordelspanners in werking zijn geweest.
U kunt de gordels met de hand wassen met warm
water en een neutrale zeep. Knijp ze uit en laat ze in
de schaduw drogen. Gebruik geen bijtende,
blekende of kleurende middelen. Vermijd het
gebruik van alle chemische producten die het
weefsel kunnen aantasten.
Voorkom dat vocht in de oprolautomaat komt: de
werking van de oprolautomaten is alleen
gegarandeerd, als ze niet nat zijn geweest.
Vervang de gordels bij tekenen van slijtage of
beschadigingen.
KINDEREN VEILIG
VERVOEREN
Voor optimale bescherming bij een ongeval moeten
alle inzittenden zittend reizen en beschermd worden
door goedgekeurde veiligheidssystemen.
Dit geldt met name voor kinderen.
Het hoofd van kleine kinderen is in verhouding met de
rest van het lichaam groter en zwaarder dan dat van
volwassenen, terwijl spieren en botstructuur nog niet
volledig zijn ontwikkeld. Daarom moeten kleine
kinderen door andere systemen beschermd worden
dan door de veiligheidsgordels.
De resultaten van het onderzoek over de optimale
bescherming van kleine kinderen zijn opgenomen in de
Europese ECE/R44-voorschriften die wettelijk
verplicht zijn. De systemen zijn onderverdeeld in vijf
groepen:
Groep 0 gewicht: 0-10 kg
Groep 0+ gewicht: 0-13 kg
Groep 1 gewicht: 9-18 kg
Groep 2 gewicht: 15-25 kg
Groep 3 gewicht: 22-36 kg
BELANGRIJK Zie pagina 289 voor het monteren van
Isofix kinderzitjes.
145
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
VEILIGHEID
Zoals u ziet is er een gedeeltelijke overlapping tussen
de groepen; daarom zijn er in de handel systemen
verkrijgbaar die geschikt zijn voor verschillende
gewichtsgroepen.
Alle systemen moeten zijn voorzien van de
typegoedkeuring en van een goed vastgehecht plaatje
met het controlemerk, dat absoluut niet mag worden
verwijderd.
Kinderen met een gewicht boven 36 kg of met een
lengte van meer dan 1,50 m worden, met betrekking
tot de veiligheidssystemen, gelijkgesteld met
volwassenen en moeten dan ook normaal de
veiligheidsgordels omleggen.
In het Fiat Lineaccessori-programma zijn kinderzitjes
opgenomen voor elke gewichtsgroep, die speciaal
ontworpen en ontwikkeld zijn voor de Fiat-modellen.
ATTENTIE
ZEER GEVAARLIJK: Monteer absoluut geen kinderzitje achterstevoren op de
passagiersstoel voor als de airbag voor aan passagierszijde (indien aanwezig) is
ingeschakeld. Als bij een ongeval de airbag in werking treedt (opblaast), kan dit ernstig
letsel en zelfs de dood tot gevolg hebben. Wij raden u aan kinderen altijd op de
zitplaatsen achter te vervoeren, omdat die plaatsen bij een ongeval de meeste
bescherming bieden. Kinderzitjes moeten dus niet op de zitplaats voor gemonteerd
worden bij auto’s die zijn uitgerust met een airbag aan passagierszijde. Als de airbag in
werking treedt (opblaast), kan dit ernstig letsel en zelfs de dood tot gevolg hebben,
onafhankelijk van de zwaarte van het ongeluk. Kinderen kunnen op de passagiersstoel
voor worden vervoerd bij auto’s die zijn uitgerust met een uitschakelbare airbag aan
passagierszijde. In dit geval moet u er absoluut zeker van zijn dat de airbag is
uitgeschakeld (het waarschuwingslampje
F
op het instrumentenpaneel moet branden)
(zie in de paragraaf “Airbags voor” het punt “Airbag voor aan passagierszijde”).
Bovendien moet de stoel zo ver mogelijk naar achteren zijn geschoven om te voorkomen
dat het kinderzitje eventueel in aanraking komt met het dashboard.
146
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
VEILIGHEID
GROEP 0 en 0+
Baby’s tot 13 kg moeten in wiegjes worden vervoerd die achterstevoren
zijn geplaatst, waardoor het achterhoofd wordt gesteund en bij plotseling
remmen de nek niet wordt belast.
Het wiegje moet op zijn plaats worden gehouden door de veiligheidsgordel,
zoals in de afbeelding is aangegeven, en het kind moet op zijn beurt
worden beschermd door de gordels van het wiegje zelf.
GROEP 1
Kinderen met een gewicht tussen 9 en 18 kg moeten worden vervoerd in
kinderzitjes met een kussen die naar voren zijn gekeerd, waarbij de
veiligheidsgordel van de auto zowel het kinderzitje als het kind op zijn
plaats moet houden.
De afbeeldingen dienen slechts ter illustratie van de montage. Houdt u bij
de montage van het kinderzitje strikt aan de instructies. De fabrikant is
verplicht deze instructies bij te leveren.
F0I0022m
F0I0023m
ATTENTIE
Er bestaan kinderzitjes die geschikt zijn voor de gewichtsgroepen 0 en 1. Deze
kinderzitjes kunnen worden bevestigd aan de veiligheidsgordels achter en hebben
zelf gordels om het kind te beschermen. Vanwege het gewicht kan het gevaarlijk
zijn als ze verkeerd worden gemonteerd (bijvoorbeeld als een kussen tussen het
kinderzitje en de veiligheidsgordels van de auto wordt geplaatst). Houdt u voor de
montage strikt aan de bijgeleverde instructies.
147
GROEP 2
Kinderen met een gewicht tussen 15 en 25 kg kunnen direct door de
veiligheidsgordels van de auto worden beschermd. Kinderen moeten zo
in de kinderzitjes worden geplaatst, dat het diagonale gordelgedeelte
schuin over de borst en niet langs de nek moet liggen. Het horizontale
gordelgedeelte moet over het bekken en niet over de buik van het kind
liggen.
GROEP 3
Bij kinderen met een gewicht tussen 22 en 36 kg is de borstomvang van
dien aard dat de kinderen gewoon tegen de rugleuning kunnen steunen
en niet meer in een kinderzitje hoeven te worden vervoerd.
In de figuur wordt een voorbeeld gegeven van de juiste positie van het
kind op de achterbank.
Kinderen die langer zijn dan 1,50 m kunnen net zoals volwassenen de
veiligheidsgordels omleggen.
F0I0024m
F0I0025m
ATTENTIE
De afbeeldingen dienen slechts ter illustratie van de montage. Houdt u bij de montage van
het kinderzitje strikt aan de instructies. De fabrikant is verplicht deze instructies bij te leveren.
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
VEILIGHEID
148
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
VEILIGHEID
GESCHIKTHEID VAN DE ZITPLAATSEN VOOR HET GEBRUIK VAN DE KINDERZITJES
De Fiat Punto voldoet aan de nieuwe Europese 2000/3/EU-richtlijnen voor de montage van kinderzitjes op de
verschillende plaatsen in de auto. Zie de volgende tabel:
Zitplaatsen voor en achter (uitvoering 3- en 5-deurs)
Groep
Groep 0, 0+
Groep 1
Groep 2
Groep 3
Legenda:
U = geschikt voor “Universele” kinderzitjes overeenkomstig de Europese ECE/R44-voorschriften voor de aangegeven groepen.
(*) = op de middelste zitplaats achter met heupgordel (zonder rolautomaat) kan geen enkel type kinderzitje worden gemonteerd
Gewicht
tot aan 13 kg
9 - 18 kg
15 - 25 kg
22 - 36 kg
ZITPLAATSEN
Zitplaats
voor
U
U
U
U
Zitplaats
achter
aan de zijkant
U
U
U
U
Zitplaats
achter
in het midden (met
rolautomaat)
U
U
U
U
Zitplaats
achter
in het midden
(heupgordel)
(*)
(*)
(*)
(*)
149
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
VEILIGHEID
Hieronder zijn de richtlijnen voor een veilig vervoer
van kinderen aangegeven. U dient zich hieraan te hou-
den.
Wij raden u aan de kinderzitjes altijd op de
zitplaatsen achter te monteren, omdat die plaatsen
bij een ongeval de meeste bescherming bieden.
Als de airbag aan passagierszijde buiten werking
wordt gesteld, moet altijd gecontroleerd worden, of
de airbag daadwerkelijk is uitgeschakeld: het
betreffende lampje
F
op het instrumentenpaneel
moet continu branden.
Houdt u bij de montage van het kinderzitje strikt
aan de instructies. De fabrikant is verplicht deze
instructies bij te leveren. Bewaar de instructies
samen met het instructieboekje in de auto. Monteer
geen gebruikte kinderzitjes waarvan de
gebruiksaanwijzingen ontbreken.
Controleer of de gordels goed zijn vastgemaakt
door aan de gordelband te trekken.
Ieder veiligheidssysteem is bedoeld voor slechts één
kind: vervoer nooit twee kinderen in één systeem.
Controleer altijd of de gordel niet langs de nek van
het kind loopt.
Zorg er tijdens de rit voor dat het kind geen
afwijkende houding aanneemt of de gordels
losmaakt.
Vervoer kinderen nooit in uw armen, ook geen
pasgeboren kinderen. Niemand is sterk genoeg om
ze bij een ongeval vast te houden.
Na een ongeval moet het zitje door een nieuw
exemplaar worden vervangen.
Monteer absoluut geen kinderzitje op de passagiersstoel voor als deze is uitgerust
met een airbag, omdat kinderen nooit op de voorstoel mogen reizen.
ATTENTIE
150
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
VEILIGHEID
AIRBAGS VOOR
De auto is uitgerust met een airbag voor aan
bestuurderszijde. Als optional kan de auto worden
uitgerust met een airbag aan passagierszijde, zij-airbags
voor en headbags (buissysteem I.T.S.).
De airbags voor (bestuurder en passagier) beschermen
de inzittenden voor bij een middelzware frontale
botsing, door het opblazen van een luchtkussen tussen
de inzittende en het stuurwiel of het dashboard.
Als de airbags voor niet worden geactiveerd bij andere
soorten botsingen (zijdelings, van achter, over de kop
slaan, enz), betekent dit niet dat het systeem niet goed
functioneert.
Bij een frontale aanrijding zorgt de centrale
regeleenheid ervoor, indien nodig, dat het kussen
opblaast.
Het kussen blaast onmiddellijk op, waardoor het
lichaam van de inzittenden voor wordt opgevangen en
de kans op letsel beperkt wordt. Direct daarna loopt
het kussen weer leeg.
De airbags voor (bestuurder en passagier) zijn geen
vervanging voor de veiligheidsgordels, maar een
aanvulling. Draag dus altijd veiligheidsgordels.
Bovendien is het dragen van veiligheidsgordels
wettelijk verplicht in Europa (en in de meeste landen
daarbuiten).
Bij een ongeval kan een inzittende die geen
veiligheidsgordel heeft omgelegd in contact komen met
een airbag die nog niet volledig opgeblazen is,
waardoor de inzittende minder beschermd wordt.
De airbags voor worden in de volgende gevallen niet
ingeschakeld:
bij frontale botsingen, met een ander deel van de
auto dan het front, tegen makkelijk vervormbare
objecten (bijv. als het voorspatbord tegen de
vangrail komt, grindhopen);
als de auto onder andere auto’s of
veiligheidsvoorzieningen schuift (bijvoorbeeld onder
vrachtwagens of de vangrail);
omdat geen enkele aanvullende bescherming wordt
geboden op de veiligheidsgordels. Als de airbag in deze
gevallen niet geactiveerd wordt, betekent dit niet dat
het systeem niet goed functioneert.
ATTENTIE
Plak geen stickers of andere objecten op het stuurwiel, op het deksel van de
airbag aan passagierszijde of de bekleding van de headbags aan de zijkant. Plaats
geen voorwerpen op het dashboard aan passagierszijde omdat deze het correct
openen van de airbag kunnen hinderen.
151
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
VEILIGHEID
AIRBAG VOOR AAN BESTUURDERSZIJDE
Deze bestaat uit een opblaasbaar kussen dat in een daarvoor bestemde
ruimte in het midden van het stuurwiel is geplaatst.
AIRBAG VOOR AAN PASSAGIERSZIJDE (indien aanwezig)
Deze bestaat uit een opblaasbaar kussen met een groter volume dan dat
aan bestuurderszijde. Het kussen is in een daarvoor bestemde ruimte in
het dashboard geplaatst.
De airbags voor aan bestuurders- en passagierszijde zijn ontworpen voor
een optimale bescherming van de inzittenden voor met omgelegde
veiligheidsgordels.
Als de airbags volledig opgeblazen zijn, vullen zij het grootste deel van de
ruimte tussen het stuurwiel en de bestuurder en het dashboard en de
voorpassagier.
F0I0237m
F0I0105m
ATTENTIE
ZEER GEVAARLIJK Monteer absoluut geen kinderzitje achterstevoren op de
passagiersstoel voor als de airbag voor aan passagierszijde (indien aanwezig) is
ingeschakeld. Als bij een ongeval de airbag in werking treedt (opblaast), kan dit ernstig
letsel en zelfs de dood tot gevolg hebben. Indien het noodzakelijk is het kinderzitje op
de passagiersstoel voor te monteren, moet de airbag aan passagierszijde altijd worden
uitgeschakeld. Bovendien moet de stoel zo ver mogelijk naar achteren zijn geschoven
om te voorkomen dat het kinderzitje eventueel in aanraking komt met het dashboard.
Ook als het niet wettelijk verplicht is, raden wij u aan, voor een optimale bescherming
van de volwassenen, de airbag onmiddellijk weer in te schakelen zodra er geen
kinderen meer worden vervoerd.
152
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
VEILIGHEID
AIRBAG VOOR AAN PASSAGIERSZIJDE UITSCHAKELEN
Als het absoluut noodzakelijk is een kind op de passagiersstoel voor te
vervoeren, kan de airbag voor aan passagierszijde worden uitgeschakeld.
De airbag voor aan passagierszijde kan worden in-/uitgeschakeld als de
contactsleutel in stand STOP is uitgenomen. Steek de contactsleutel in de
daarvoor bestemde sleutelschakelaar, rechts van het dashboard. De
schakelaar is alleen bereikbaar bij geopend portier.
De sleutel kan bij geopend portier in beide standen in de schakelaar
worden gestoken of worden uitgenomen.
BELANGRIJK Bedien de schakelaar alleen als de motor is uitgezet en de
contactsleutel is uitgenomen.
De sleutelschakelaar heeft twee standen:
airbag voor aan passagierszijde ingeschakeld (stand ON
P
): het lampje
F op het instrumentenpaneel is gedoofd; het is absoluut verboden
kinderen op de passagiersstoel voor te vervoeren.
airbag voor aan passagierszijde uitgeschakeld (stand OFF F): het
lampje F op het instrumentenpaneel brandt; het is mogelijk kinderen
op de passagiersstoel voor te vervoeren, waarbij ze beschermd moeten
worden door passende universele systemen.
Het waarschuwingslampje F op het dashboard blijft continu branden
totdat de airbag aan passagierszijde opnieuw wordt ingeschakeld.
De uitschakeling van de airbag voor aan passagierszijde heeft geen
invloed op de werking van de zij-airbag.
F0I0064m
153
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
VEILIGHEID
ZIJ-AIRBAGS (Sidebags - Headbags)
(indien aanwezig)
SIDEBAGS
Deze bestaan uit twee verschillende, zich snel opblazende kussens in de
rugleuning van de voorstoelen en hebben tot doel de borstkast van de
inzittenden te beschermen bij middelzware en zware zijdelingse
aanrijdingen.
HEADBAGS
De headbag is een “gordijn”-systeem en bevindt zich in de
hemelbekleding aan de zijkant en is afgedekt met een afwerklijst.
De headbags bieden bescherming aan het hoofd van de inzittenden voor
tijdens een zijdelingse botsing, dankzij het grote effectieve oppervlak van
de kussens.
Bij lichte zijdelingse aanrijdingen (waarbij de veiligheidsgordel de
inzittende op zijn plaats houdt), worden de airbags niet geactiveerd.
Daarom is het gebruik van de veiligheidsgordels absoluut noodzakelijk,
want de gordel houdt de inzittende bij een zijdelingse botsing in de
juiste positie en voorkomt dat de inzittende uit de auto wordt
geslingerd bij zware botsingen.
De zij-airbags zijn geen vervanging voor de veiligheidsgordels, maar een
aanvulling. Draag dus altijd veiligheidsgordels. Bovendien is het dragen
van veiligheidsgordels wettelijk verplicht in Europa (en in de meeste
landen daarbuiten).
F0I0106m
F0I0107m
154
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
VEILIGHEID
BELANGRIJK De inzittende wordt bij een botsing
optimaal door het systeem beschermd als hij/zij in de
juiste positie in de stoel zit. Hierdoor kan de headbag
op de juiste wijze worden opgeblazen.
BELANGRIJK De airbags voor en/of aan de zijkant
kunnen worden geactiveerd bij zware botsingen of als
de auto aan de onderzijde wordt geraakt, bijvoorbeeld
bij zware botsingen tegen treden of stoepranden of
obstakels op het wegdek of als de auto terecht komt
in grote gaten of verzakkingen in het wegdek.
BELANGRIJK Als de airbags in werking treden,
ontsnapt er een beetje rook. Deze rook is niet
schadelijk en duidt niet op brand; bovendien kan het
oppervlak van het opgeblazen kussen en het interieur
van de auto bedekt zijn met een laagje poederachtige
stof: dit poeder kan de huid en de ogen irriteren. Als u
hiermee in aanraking bent gekomen, moet u zich met
neutrale zeep en water wassen.
BELANGRIJK Als tijdens het rijden het lampje
¬
gaat
branden of het lampje
F
gaat knipperen
(storingsmelding), wendt u dan onmiddellijk tot de
Fiat-dealer om de storing te laten verhelpen.
Het airbag-systeem heeft een geldigheid van 10 jaar.
Laat na het verstrijken van deze termijn het systeem
door de Fiat-dealer vervangen.
BELANGRIJK Na een ongeval waarbij een of meerdere
airbags zijn geactiveerd, dient u contact op te nemen
met de Fiat-dealer om de geactiveerde airbags te laten
vervangen en de werking van de elektrische installatie
te laten controleren.
155
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
VEILIGHEID
Alle controlewerkzaamheden, reparaties en de
vervanging van de airbag moeten door de Fiat-dealer
worden uitgevoerd.
Aan het einde van de lange levensduur van uw auto,
moet u contact opnemen met de Fiat-dealer om het
systeem buiten werking te laten stellen. Bovendien
moet bij verkoop van de auto de nieuwe eigenaar op
de hoogte gebracht worden van het gebruik en de
instructies, en moet hij het instructieboekje ontvangen.
BELANGRIJK Het in werking treden van de
gordelspanners, de airbags voor en de zij-airbags voor
en achter (indien aanwezig) wordt door de
elektronische regeleenheid bepaald, afhankelijk van het
type ongeval.
BELANGRIJK Het in werking treden van de
gordelspanners, de airbags voor en de zij-airbags voor
en achter wordt door de elektronische regeleenheid
bepaald, afhankelijk van het type ongeval.
Als een van deze onderdelen niet in werking treedt,
dan duidt dat niet op een storing in het systeem.
ATTENTIE
Steek nooit het hoofd, de armen of ellebogen uit het raam.
ATTENTIE
Steun niet met het hoofd, de armen of de ellebogen tegen het portier, de ruiten
of in het gebied van de headbag om verwondingen tijdens het opblazen te voorkomen.
156
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
VEILIGHEID
ALGEMENE OPMERKINGEN
ATTENTIE
Reis niet met voorwerpen op schoot, voor de borst en houd vooral geen pijp,
potlood, enz. in de mond. Bij een ongeval waarbij de airbag in werking treedt, kan
dit ernstig letsel veroorzaken.
ATTENTIE
Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het lampje ¬ branden. Na enkele
seconden moet het lampje doven. Als het waarschuwingslampje niet gaat branden
of tijdens het rijden blijft branden, wendt u dan onmiddellijk tot de Fiat-dealer.
ATTENTIE
De rugleuningen van de zitplaatsen voor en achter mogen niet worden bedekt met
hoezen of kleden.
Laat bij diefstal of een poging tot diefstal, bij beschadiging of als de auto bij een
overstroming onder water is geweest, de airbag door de Fiat-dealer controleren.
ATTENTIE
ATTENTIE
Rijd altijd met beide handen op de stuurwielrand, zodat bij het in werking treden
van de airbag, het systeem niet wordt gehinderd door obstakels die ernstig letsel
kunnen veroorzaken. Rijd niet met voorover gebogen lichaam, maar ga goed
rechtop zitten en steun tegen de rugleuning.
157
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
VEILIGHEID
ATTENTIE
Bedenk dat als de contactsleutel in stand MAR staat, ook bij uitgezette motor de
airbags geactiveerd kunnen worden als de auto wordt aangereden door een andere
auto. Ook bij een stilstaande auto mogen dus absoluut geen kinderen op de
voorstoel zitten. Als de contactsleutel echter in stand STOP staat, wordt bij een
ongeval geen enkel beveiligingssysteem (airbag of gordelspanners) geactiveerd; als
een systeem niet in werking treedt, betekent dit niet dat het systeem niet goed
werkt.
ATTENTIE
De airbag voor treedt in werking als de botsing zwaarder is dan een botsing waarbij
alleen de gordelspanners worden geactiveerd. Bij aanrijdingen die tussen die twee
drempelwaarden in liggen, treden alleen de gordelspanners in werking.
ATTENTIE
ATTENTIE
Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het lampje F(met de
sleutelschakelaar voor uitschakeling van de airbag voor aan passagierszijde in stand
ON) enkele seconden knipperen, om u eraan te herinneren dat de airbag aan
passagierszijde bij een botsing wordt geactiveerd. Hierna moet het lampje doven.
ATTENTIE
De airbag is geen vervanging voor de veiligheidsgordels, maar een aanvulling. De
inzittenden worden uitsluitend door de veiligheidsgordels beschermd bij frontale
botsingen bij lage snelheid, bij zijdelingse aanrijdingen en als de auto over de kop
slaat. De gordels moeten dus altijd gedragen worden.
De stoelen mogen niet met water of stoom onder druk worden gereinigd (met de
hand of in een automatische stoelenreiniger).
ATTENTIE
Haak geen harde voorwerpen aan de kledinghaakjes en aan de steunhandgrepen.
SS
SS
TT
TT
AA
AA
RR
RR
TT
TT
EE
EE
NN
NN
EE
EE
NN
NN
RR
RR
II
II
JJ
JJ
DD
DD
EE
EE
NN
NN
MOTOR STARTEN ............................................................ 159
PARKEREN ............................................................................ 162
HANDGESCHAKELDE VERSNELLINGSBAK ............. 163
BRANDSTOFBESPARING ................................................ 164
TREKKEN VAN AANHANGERS .................................... 167
WINTERBANDEN .............................................................. 170
SNEEUWKETTINGEN........................................................ 171
AUTO LANGERE TIJD STALLEN .................................. 172
158
VEILIGHEID
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
STARTEN
EN RIJDEN
159
VEILIGHEID
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
STARTEN
EN RIJDEN
MOTOR STARTEN
De auto is uitgerust met een elektronische startblok-
kering: zie bij startproblemen “Fiat CODE” in het
hoofdstuk “Dashboard en bedieningsknoppen”.
BENZINEMOTOR STARTEN
Ga als volgt te werk:
trek de handrem aan;
zet de versnellingspook in de vrijstand;
trap het koppelingspedaal geheel in, zonder het gas-
pedaal in te trappen;
draai de contactsleutel in stand AVV en laat de
sleutel los zodra de motor is aangeslagen.
Als de motor bij de eerste poging niet aanslaat, moet
u de sleutel terugdraaien in stand STOP voordat u
opnieuw start.
Als met de contactsleutel in stand MAR het lampje
Y
op het instrumentenpaneel samen met het lampje
U
blijft branden, raden wij u aan de sleutel in stand
STOP te draaien en vervolgens weer in stand MAR;
als het lampje nog steeds blijft branden, probeer het
dan met de andere geleverde sleutels.
Als de motor nog niet aanslaat, voer dan zelf een
noodstart uit (zie “Noodstart” in het hoofdstuk
“Noodgevallen”) en wendt u tot de Fiat-dealer.
BELANGRIJK Laat de start-/contactsleutel niet in
stand MAR staan als de motor is uitgezet.
Het is raadzaam om gedurende de eerste gebruiksperiode geen maximale prestaties van uw auto
te verlangen (bijv. snel accelereren, langdurig rijden met hoge toerentallen en krachtig remmen).
Laat de contactsleutel niet in stand MAR staan als de motor is uitgezet, om te voorkomen dat de
accu ontlaadt.
ATTENTIE
Het is zeer gevaarlijk om de motor in een afgesloten ruimte te laten draaien. De
motor verbruikt zuurstof en produceert koolmonoxide en andere giftige stoffen.
160
VEILIGHEID
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
STARTEN
EN RIJDEN
DIESELMOTOR STARTEN
Ga als volgt te werk:
trek de handrem aan;
zet de versnellingspook in de vrijstand;
draai de contactsleutel in stand MAR: op het instru-
mentenpaneel gaan de lampjes
m
en
Y
bran-
den;
wacht tot de lampjes
Y
en
m
gedoofd zijn; hoe
warmer de motor, hoe sneller de lampjes doven;
trap het koppelingspedaal geheel in, zonder het gas-
pedaal in te trappen;
draai de contactsleutel in stand AVV onmiddellijk
nadat het lampje
m
gedoofd is. Als u te lang
wacht, zijn de voorgloeibougies weer afgekoeld.
Laat de sleutel los zodra de motor is aangeslagen.
Als de motor bij de eerste poging niet aanslaat, moet
u de sleutel terugdraaien in stand STOP voordat u
opnieuw start.
Als met de contactsleutel in stand MAR het lampje
Y
blijft branden, raden wij u aan de sleutel in stand
STOP te draaien en vervolgens weer in stand MAR;
als het lampje nog steeds blijft branden, probeer het
dan met de andere geleverde sleutels.
Als de motor nog niet aanslaat, wendt u dan tot de
Fiat-dealer.
BELANGRIJK Laat de start-/contactsleutel niet in
stand MAR staan als de motor is uitgezet.
Als het lampje
m
gedurende 60 seconden gaat branden na het starten of tijdens een langduri-
ger startpoging, duidt dat op een storing in het voorgloeisysteem. Als de motor aanslaat, kunt u
de auto op de gewone manier gebruiken, maar wendt u zo snel mogelijk tot de Fiat-dealer.
161
VEILIGHEID
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
STARTEN
EN RIJDEN
MOTOR OPWARMEN NA HET STARTEN
(benzine en diesel)
Ga als volgt te werk:
rijd rustig weg, laat de motor niet met hoge toeren-
tallen draaien en trap het gaspedaal niet bruusk in;
verlang de eerste kilometers geen maximale presta-
ties. Wij raden u aan te wachten tot de koelvloei-
stoftemperatuurmeter begint te bewegen.
NOODSTART
Als het lampje
Y
op het instrumentenpaneel con-
stant blijft branden, kan een noodstart worden uitge-
voerd met de code die op de CODE-card staat ver-
meld (zie het hoofdstuk “Noodgevallen”).
MOTOR UITZETTEN
Draai bij stationair draaiende motor de contactsleutel
in stand STOP.
BELANGRIJK Het is beter om de motor na een zware
rit even “op adem” te laten komen. Zet de motor niet
onmiddellijk uit, maar laat hem even stationair draaien.
Hierdoor kan de temperatuur in de motorruimte
dalen.
Vermijd aanduwen, aanslepen of rollend starten: al deze handelingen kunnen de katalysator
onherstelbaar beschadigen.
Gasgeven voordat u de motor uitzet heeft geen enkel nut, verspilt brandstof en is, vooral voor
motoren met turbocompressor, schadelijk.
Houd er rekening mee dat de rem- en de stuurbekrachtiging niet werken zolang de
motor niet is aangeslagen, waardoor meer kracht nodig is voor de bediening van
het rempedaal en het stuur.
ATTENTIE
162
VEILIGHEID
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
STARTEN
EN RIJDEN
HANDREM
De handrem bevindt zich tussen de voorstoelen.
Om de handrem in te schakelen, moet u de hendel
omhoog trekken. Op een vlakke ondergrond hoort de
auto geblokkeerd te zijn als de handrem vier of vijf
tanden is aangetrokken. Op sterke hellingen en bij een
beladen auto moet de handrem negen of tien tanden
worden aangetrokken.
BELANGRIJK Als dit niet het geval is, laat dan de Fiat-
dealer de handrem afstellen.
Als de handrem is aangetrokken en de contactsleutel
in stand MAR staat, gaat op het instrumentenpaneel
het waarschuwingslampje
x
branden.
PARKEREN
Ga als volgt te werk:
zet de motor uit en trek de handrem aan;
schakel een versnelling in (de 1
e
als de weg omhoog
loopt, de achteruit als de weg omlaag loopt) en zet
de voorwielen iets uitgestuurd.
Als de auto op een steile helling staat, blokkeer de
wielen dan met stenen of wiggen. Laat de contactsleu-
tel nooit in stand MAR staan omdat hierdoor de accu
ontlaadt en neem bovendien de sleutel altijd uit het
contactslot als u de auto verlaat.
ATTENTIE
Laat kinderen nooit alleen achter in de auto. Neem de sleutels altijd uit het con-
tactslot als u de auto verlaat en neem de sleutels mee.
163
VEILIGHEID
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
STARTEN
EN RIJDEN
Handrem uitschakelen:
trek de hendel iets omhoog en druk op ontgrendelknop (A);
houd knop (A) ingedrukt en laat de hendel zakken. Het lampje
x
op
het instrumentenpaneel dooft.
Om onverwachtse bewegingen van de auto te voorkomen, moet bij het
bedienen van de handrem het rempedaal worden ingetrapt.
HANDGESCHAKELDE VERSNELLINGSBAK
Om de versnellingen in te schakelen, moet u het koppelingspedaal geheel
intrappen en vervolgens de versnellingspook in de gewenste stand plaat-
sen (het schakelschema staat op de knop van de pook).
Voor het inschakelen van de 6
e
versnelling moet de pook naar rechts
worden gedrukt om te voorkomen dat per ongeluk de 4
e
versnelling
wordt ingeschakeld. Hetzelfde geldt voor het terugschakelen van de 6
e
naar de 5
e
versnelling.
BELANGRIJK De achteruit kan alleen bij een stilstaande auto worden
ingeschakeld. Wacht met een draaiende motor en een geheel ingetrapt
koppelingspedaal minstens twee seconden, voordat u de achteruit
inschakelt. Hiermee wordt voorkomen dat de tandwielen beschadigen.
F0I0108m
F0I0109m
164
VEILIGHEID
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
STARTEN
EN RIJDEN
U zet de pook vanuit de vrijstand op de volgende
wijze in achteruit (R):
trek bij de uitvoeringen 1.2
8V en 1.216V de schuif-
ring (A) onder de knop omhoog en verplaats de
pook naar rechts en vervolgens naar achteren;
verplaats bij de uitvoeringen 1.8
16V de pook naar
rechts en vervolgens naar achteren.
BRANDSTOFBESPARING
Hierna volgen enkele nuttige tips, waardoor het
brandstofverbruik zo laag mogelijk blijft en de uitstoot
van schadelijke uitlaatgassen zoveel mogelijk beperkt
wordt.
ALGEMENE OPMERKINGEN
Onderhoud van de auto
Zorg voor een goed onderhoud van de auto door de
controles en registraties die in het
“Onderhoudsschema” staan vermeld, te laten uitvoe-
ren.
ATTENTIE
Om op de juiste wijze te schakelen, moet u het koppelingspedaal geheel intrap-
pen. Daarom mag er niets onder het pedaal liggen dat dit kan verhinderen: let
erop dat de vloermatten niet zijn dubbelgevouwen en zo de slag van de pedalen
kunnen beperken.
Laat na het schakelen de versnellingspook los. Door het rijden met een hand aan de versnellings-
pook wordt op het schakelmechanisme in de versnellingsbak een geringe kracht uitgeoefend, waar-
door onnodige slijtage kan ontstaan.
165
VEILIGHEID
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
STARTEN
EN RIJDEN
Banden
Controleer regelmatig, ten minste een keer per
maand, de spanning van de banden: als de spanning te
laag is, wordt de weerstand groter en neemt het ver-
bruik toe.
Overbodige bagage
Rijd niet met een te zwaar beladen bagageruimte. Het
gewicht van de auto (vooral in stadsverkeer) en de
wieluitlijning hebben grote invloed op het brandstof-
verbruik en de stabiliteit.
Imperiaal/skidrager
Verwijder de imperiaal of skidrager als u deze niet
meer gebruikt. Ze verminderen de aërodynamica van
de auto, waardoor het brandstofverbruik toeneemt.
Gebruik voor het vervoer van volumineuze voorwer-
pen bij voorkeur een aanhanger.
Stroomverbruikers
Gebruik de elektrische installaties alleen als u ze nodig
hebt. De achterruitverwarming, de verstralers, de rui-
tenwissers en de aanjager van het ventilatie-/verwar-
mingssysteem vragen veel stroom, waardoor het
brandstofverbruik toeneemt (tot aan 25% in stadsver-
keer).
Airconditioning
De airconditioning gebruikt zeer veel energie, waar-
door de motor zwaar wordt belast en het brandstof-
verbruik sterk toeneemt (met gemiddeld 20%).
Gebruik wanneer de buitentemperatuur het toelaat bij
voorkeur de functies van het ventilatiesysteem.
Aërodynamische accessoires
Het gebruik van niet goedgekeurde aërodynamische
accessoires kan de aërodynamica negatief beïnvloeden,
waardoor het brandstofverbruik zal toenemen.
RIJSTIJL
Het starten
Laat de motor als de auto stilstaat, niet warmdraaien
met stationair toerental en ook niet met een ver-
hoogd toerental: onder deze omstandigheden warmt
de motor veel langzamer op, terwijl het verbruik en
de schadelijke uitlaatgasemissie toenemen.
Het is beter om rustig weg te rijden en geen hoge
toerentallen te gebruiken. Op deze manier warmt de
motor sneller op.
Overbodige handelingen
Trap het gaspedaal niet in als u stilstaat voor een
stoplicht of voordat u de motor afzet. Deze handeling
heeft evenals het overschakelen met tussengas, geen
enkel nut. Het kost brandstof en verhoogt de uitstoot
van schadelijke uitlaatgassen.
166
VEILIGHEID
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
STARTEN
EN RIJDEN
Keuze van de versnellingen
Gebruik als het verkeer en de weg het toelaten de
hoogste versnelling. Het inschakelen van een lage ver-
snelling voor een snelle acceleratie verhoogt het
brandstofverbruik. Op dezelfde wijze neemt bij het
oneigenlijke gebruik van een hoge versnelling, het ver-
bruik en de schadelijke uitlaatgasemissie toe.
Bovendien slijt de motor hierdoor sneller.
Maximum snelheid
Het brandstofverbruik neemt aanzienlijk toe bij een
hogere snelheid. Rijd daarom zoveel mogelijk met een
gelijkmatige snelheid, vermijd overbodig remmen en
optrekken. Dit kost brandstof en verhoogt de uitstoot
van schadelijke uitlaatgassen.
Acceleratie
Met vol gas optrekken kost veel brandstof en ver-
hoogt de uitstoot van schadelijke uitlaatgassen. Het is
beter geleidelijk op te trekken en geen maximale toe-
rentallen te gebruiken.
GEBRUIKSOMSTANDIGHEDEN
Koude start
Bij korte ritten en regelmatig koud starten bereikt de
motor niet de optimale bedrijfstemperatuur. Hierdoor
neemt niet alleen het brandstofverbruik toe (van 15
tot aan 30% in stadsverkeer) maar ook de uitstoot
van schadelijke uitlaatgassen.
Verkeerssituatie en conditie van het wegdek
Op een drukke weg bijvoorbeeld bij filerijden, waarbij
overwegend lage versnellingen worden gebruikt, of in
de stad met veel verkeerslichten, zal het brandstofver-
bruik aanzienlijk hoger zijn. Bochtige trajecten, berg-
wegen en een slecht wegdek verhogen eveneens het
brandstofverbruik
Stilstaan in het verkeer
Als u langere tijd stilstaat (spoorwegovergangen), is
het raadzaam de motor uit te zetten.
167
VEILIGHEID
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
STARTEN
EN RIJDEN
TREKKEN VAN AANHANGERS
BELANGRIJKE TIPS
Voor het trekken van aanhangwagens of caravans
moet de auto uitgerust zijn met een trekhaak van een
goedgekeurd type en een adequate elektrische installa-
tie. De montage van de trekhaak moet door gespecia-
liseerd personeel worden uitgevoerd. Ook moet
documentatie worden overhandigd m.b.t. het rijden
met een aanhanger.
Monteer speciale en/of extra achteruitkijkspiegels,
waarmee u voldoet aan de geldende verkeerswetge-
ving.
Let er op dat het maximum klimvermogen van de
auto door het gewicht van een aanhanger of caravan
wordt beperkt. Ook de remweg wordt langer en u
hebt langer de tijd nodig om in te halen.
Schakel een lage versnelling in tijdens het afdalen om
te voorkomen dat u constant moet remmen.
Het gewicht van de aanhanger dat op de trekhaak
rust, moet worden afgetrokken van het laadvermogen
van de auto. Om er zeker van te zijn dat u het maxi-
mum toelaatbaar aanhangergewicht niet overschrijdt
(aangegeven op de typegoedkeuring), moet u er reke-
ning mee houden dat het maximum betrekking heeft
op het totale gewicht van de aanhangwagen of cara-
van, inclusief accessoires en bagage.
Houdt u aan de snelheidsbeperkingen die voor auto’s
met aanhanger gelden. U mag in geen geval harder rij-
den dan 100 km/h.
ATTENTIE
Voer in geen geval modificaties aan het remsysteem van de auto uit. Het remsys-
teem van de aanhanger moet geheel onafhankelijk van het hydraulisch remsys-
teem van de auto worden bediend.
ATTENTIE
Het ABS waarmee de auto kan zijn uitgerust, werkt niet op het remsysteem van
de aanhanger. Wees daarom extra voorzichtig op gladde wegen.
168
VEILIGHEID
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
STARTEN
EN RIJDEN
TREKHAAK MONTEREN
De trekhaak moet door gespecialiseerd personeel aan
de carrosserie worden bevestigd waarbij de richtlijnen
die hierna zijn opgenomen, moeten worden aangehou-
den. Deze richtlijnen worden eventueel aangevuld
door extra informatie van de fabrikant van de trek-
haak.
De te installeren trekhaak moet voldoen aan de huidi-
ge EU-normen 94/20 en daarop volgende wijzigingen.
Voor iedere uitvoering moet een trekhaak worden
gebruikt die geschikt is voor het maximale aanhanger-
gewicht van de auto waarop de trekhaak wordt beves-
tigd.
Voor de elektrische aansluiting moet een gestandaar-
diseerde stekkerverbinding worden gebruikt die kan
worden bevestigd op de daarvoor bestemde steun op
de trekhaak. Bovendien moet op de auto een regel-
eenheid voor de buitenverlichting van de aanhanger
worden geïnstalleerd.
Voor de elektrische aansluiting moet een 7- of 13-
polige 12ESP stekkerverbinding (CUNA/UNI- en
ISO/DIN-normen) worden gebruikt, waarbij eventuele
aanwijzingen van de fabrikant van de auto en/of van de
fabrikant van de trekhaak moeten worden opgevolgd.
Eventueel elektrisch geregelde remmen of andere sys-
temen (lier, enz) moeten rechtstreeks op de accu
worden aangesloten met een kabel met een diameter
van minimaal 2,5 mm
2
.
BELANGRIJK De elektrisch geregelde rem of lier kan
alleen gebruikt worden als de motor is ingeschakeld.
Naast de op het schema aangegeven aansluitingen, is
slechts een aansluiting voor een eventuele elektrisch
geregelde rem toegestaan en één voor een 15W-
gloeilamp voor de binnenverlichting van de caravan.
Gebruik voor de aansluitingen de aparte module met
een kabel vanaf de accu met een diameter van ten
minste 2,5 mm
2
.
169
VEILIGHEID
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
STARTEN
EN RIJDEN
MONTAGESCHEMA
De trekhaak moet op de punten aangegeven met
Ø
bevestigd worden met in totaal 4 M8-bouten, 2 M10-
bouten en 2 M12-bouten.
Bij de bevestigingspunten van het achterpaneel aan de
buitenzijde moeten de bevestigingsplaten van het
stootblok vervangen worden door de platen rechts
A en links B (onderdeelnummer 50901257 en
50901258). Deze moeten aan de buitenzijde van het
achterpaneel worden gemonteerd, zoals afgebeeld.
De trekhaak moet op de carrosserie gemonteerd
worden zonder gaten in of vervormingen van de ach-
terbumper die zichtbaar zijn bij gedemonteerde trek-
haak.
BELANGRIJK Het is verplicht om op dezelfde hoogte
als de trekkogel een (goed zichtbaar) plaatje van vol-
doende afmetingen en kwaliteit aan te brengen met de
volgende tekst:
MAX. GEWICHT OP KOPPELING 60 kg
725
280
12
155 9070
155 9070
481 481
440 440
376 376
30
112
30
112
385 35
+
-
Achteras
Bestaande gaten
Auto
volbeladen
Hart trekkogel
n. 2 M8
n. 2 M8
M10
M10
Bestaande gaten
>65
n. 2 M12
Bestaande gaten
A
B
A
B
F0I0037m
ATTENTIE
boutgaten worden afgedicht om te voorkomen
dat uitlaatgassen in het interieur kunnen dringen.
Na de montage van de
trekhaak moeten de
170
VEILIGHEID
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
STARTEN
EN RIJDEN
WINTERBANDEN
Gebruik winterbanden die dezelfde maat hebben als
de standaard geleverde banden.
De Fiat-dealer kan u adviseren welke band het meest
geschikt is voor het doel waarvoor u deze wilt gebrui-
ken.
Houdt u voor bandenmaat, de bandenspanning en de
winterbanden exact aan de aanwijzingen die staan aan-
gegeven in de paragraaf “Wielen” in het hoofdstuk
“Technische gegevens”.
De specifieke eigenschappen van winterbanden ver-
minderen aanzienlijk als de profieldiepte van het loop-
vlak minder is dan 4 mm. Vervang de winterbanden in
dat geval.
Door de specifieke eigenschappen van winterbanden
zijn de prestaties onder niet-winterse omstandigheden
of wanneer er lange afstanden op de snelweg worden
gereden, minder dan die van de standaard gemonteer-
de banden. Beperk het gebruik van winterbanden tot
die omstandigheden waarvoor ze zijn goedgekeurd.
BELANGRIJK Als u winterbanden gebruikt waarvan de
maximum toegestane snelheid lager is dan de topsnel-
heid van de auto (met een marge van 5%), dan dient u
in het interieur van de auto een voor de bestuurder
duidelijk zichtbaar waarschuwingsplaatje te plaatsen
met de maximum toegestane snelheid wanneer met
die winterbanden wordt gereden (overeenkomstig de
EU-normen).
Monteer op alle vier de wielen dezelfde banden (zelf-
de merk en profieldiepte) voor meer veiligheid tijdens
het rijden en remmen en voor een betere bestuur-
baarheid.
Keer de draairichting van de banden niet om.
ATTENTIE
Bij winterbanden met de indicatie “Q” geldt een maximum snelheid van 160 km/h;
bij winterbanden met de indicatie “T” geldt een maximum snelheid van 190 km/h;
bij winterbanden met de indicatie “H” geldt een maximum snelheid van 210 km/h.
Deze maximum snelheden zijn in overeenstemming met de huidige wetgeving.
171
VEILIGHEID
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
STARTEN
EN RIJDEN
SNEEUWKETTINGEN
Het gebruik van sneeuwkettingen is afhankelijk van de
voorschriften van het land waar wordt gereden.
De sneeuwkettingen mogen alleen op de voorwielen
gemonteerd worden (aangedreven wielen). Wij raden
u het gebruik aan van sneeuwkettingen uit het Fiat
Lineaccessori-programma.
Controleer na enkele meters rijden of de kettingen
nog goed gespannen zijn.
BELANGRIJK Het reservewiel is niet geschikt voor de
montage van sneeuwkettingen. Als u een lekke voor-
band hebt en er moet met sneeuwkettingen worden
gereden, dan moet u een wiel van de achteras afhalen
en daarvoor in de plaats het reservewiel monteren.
Zo hebt u op de vooras twee normale wielen waarop
uw sneeuwkettingen kunt monteren.
BELANGRIJK Gebruik uitsluitend sneeuwkettingen
met een geringe dikte; de ketting mag maximaal 12
mm boven het profiel van de band uitsteken.
De banden waarop sneeuwkettingen gemonteerd kunnen worden en het type sneeuwketting staan
aangegeven in de tabel; houdt u strikt aan deze tabel.
Beperk de snelheid als u sneeuwkettingen gebruikt; rijdt niet harder dan 50 km/h. Vermijd
kuilen, stoepranden en andere obstakels en rijd, om de auto en het wegdek niet te beschadi-
gen, geen lange stukken op sneeuwvrije wegen.
172
VEILIGHEID
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
STARTEN
EN RIJDEN
AUTO LANGERE
TIJD STALLEN
Tref de volgende maatregelen als de auto enkele
maanden niet wordt gebruikt:
zet de auto in een overdekte, droge en goed geven-
tileerde ruimte;
schakel een versnelling in;
zorg ervoor dat de handrem is aangetrokken;
maak de minkabel los van de accu en controleer de
acculading; gedurende het stallen moet deze con-
trole iedere drie maanden worden herhaald; laad de
accu op als de optische meter een donkere kleur
heeft zonder een groen middenstuk;
maak de gespoten plaatdelen schoon en behandel
ze met een beschermende was;
reinig en conserveer de glimmende metalen delen
met daarvoor geschikte middelen;
smeer de wisserrubbers van de ruitenwissers en
achterruitwisser in met talkpoeder en laat ze los
van de ruit staan;
zet de ruiten een klein stukje open;
dek de auto af met een stoffen of een ademende
kunststof hoes; gebruik geen dichte plastic hoes,
omdat het in en op de auto aanwezige vocht dan
niet kan verdampen;
breng de bandenspanning 0,5 bar boven de normaal
voorgeschreven spanning en controleer deze regel-
matig;
als u de accukabels niet loskoppelt moet de lading
iedere maand gecontroleerd worden; laad de accu
op als de optische meter een donkere kleur heeft
zonder groen middenstuk;
tap het koelsysteem van de motor niet af.
173
STARTEN
EN RIJDEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
VEILIGHEID
LAMPJES
EN
BERICHTEN
LL
LL
AA
AA
MM
MM
PP
PP
JJ
JJ
EE
EE
SS
SS
EE
EE
NN
NN
BB
BB
EE
EE
RR
RR
II
II
CC
CC
HH
HH
TT
TT
EE
EE
NN
NN
VOORGLOEIBOUGIES....................................................... 188
WATER IN BRANDSTOFFILTER..................................... 189
STORING ABS....................................................................... 190
ASR - TRACTIEREGELING................................................ 191
STORING ELEKTRONISCHE STARTBLOKKERING -
FIAT CODE............................................................................ 192
DEFECTE BUITENVERLICHTING ................................... 193
MISTACHTERLICHT ........................................................... 195
MISTLAMPEN VOOR .......................................................... 195
RICHTINGAANWIJZER LINKS........................................ 195
RICHTINGAANWIJZER RECHTS ................................... 195
BUITENVERLICHTING EN DIMLICHTEN.................... 196
FOLLOW ME HOME........................................................... 196
GROOTLICHT...................................................................... 196
SNELHEIDSREGELAAR
(CRUISE-CONTROL).......................................................... 196
STORING SENSOR DIESELFILTER.................................. 197
MOGELIJKE IJSVORMING
OP DE WEG .......................................................................... 197
ALGEMENE OPMERKINGEN ........................................... 174
TE LAAG REMVLOEISTOFNIVEAU ................................ 175
AANGETROKKEN HANDREM ....................................... 175
STORING AIRBAG .............................................................. 176
UITGESCHAKELDE AIRBAG PASSAGIERSZIJDE........ 177
NIET OMGELEGDE VEILIGHEIDSGORDEL................. 177
ACCU WORDT NIET VOLDOENDE OPGELADEN 178
TE LAGE MOTOROLIEDRUK.......................................... 178
STORING ELEKTRISCHE STUURBEKRACHTIGING
“DUALDRIVE”....................................................................... 179
TE HOGE KOELVLOEISTOFTEMPERATUUR ............. 180
NIET GOED GESLOTEN PORTIEREN........................... 182
SNELHEIDSLIMIET OVERSCHREDEN............................ 183
BRANDSTOFRESERVE........................................................ 183
STORING IN INSPUITSYSTEEM ...................................... 184
STORING MOTORMANAGEMENTSYSTEEM
(EOBD).................................................................................... 185
STORING ESP........................................................................ 187
STORING VOORGLOEI-INSTALLATIE......................... 188
174
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
ALGEMENE OPMERKINGEN
Naast de storingsmeldingen die op het instelbare
multifunctionele display worden weergeven, het
akoestisch signaal (instelbaar) dat u hoort en het
branden van het betreffende lampje (indien aanwezig),
verschijnen er specifieke waarschuwingsberichten
(bijvoorbeeld: “Zet de motor uit”, enz.). Deze
meldingen zijn kort en uit voorzorg en hebben tot
doel u er op attent te maken snel actie te
ondernemen als er een storing in de werking van de
auto wordt gevonden. Een dergelijke melding moet
echter als een aanvulling worden gezien en niet als
alternatief voor de informatie in dit “Instructieboekje”.
Wij raden u daarom aan dit instructieboekje goed
door te lezen. Houdt u bij een storing altijd aan de
aanwijzingen die in dit hoofdstuk beschreven
worden.
BELANGRIJK De storingsmeldingen die op het
instelbare multifunctionele display verschijnen, zijn
onderverdeeld in twee categorieën: zeer ernstige
storingen en ernstige/minder ernstige storingen.
Bij zeer ernstige storingen worden gedurende enkele
seconden afwisselend de storingsmelding en het
waarschuwingsbericht weergegeven. Deze
“signaleringscyclus” wordt een onbepaalde tijd
herhaald, waarbij de weergave die op het display werd
aangegeven, onderbroken wordt. Iedere keer als u de
contactsleutel in stand MAR zet, wordt de “cyclus”
opnieuw weergegeven, totdat de oorzaak van de
storing is verholpen.
Als de storing verdwijnt, blijven het bericht en het
lampje op het instrumentenpaneel in ieder geval nog
ongeveer 2 seconden ingeschakeld: als de storing is
verholpen, dooft het lampje en verdwijnt het bericht
van het display. Het is bovendien mogelijk de “cyclus”
te onderbreken door de knop Q in te drukken: in dat
geval verschijnt het scherm weer dat voor de storing
op het display werd weergegeven en blijft het lampje
op het instrumentenpaneel branden, totdat de oorzaak
van de storing verholpen is.
Bij ernstige/minder ernstige storingen worden
gedurende enkele seconden afwisselend de
storingsmelding en het waarschuwingsbericht
weergegeven. Deze “signaleringscyclus” wordt
ongeveer 20 seconden herhaald en verdwijnt daarna.
Iedere keer als u de contactsleutel in stand MAR zet,
wordt de “cyclus” opnieuw weergegeven.
Als de storing verdwijnt, blijven het bericht en het
lampje op het instrumentenpaneel in ieder geval nog
ongeveer 2 seconden ingeschakeld: als de storing is
verholpen, dooft het lampje en verdwijnt het bericht
van het display.
Als de “signaleringscyclus” ten einde is (na ongeveer
20 seconden) of als de knop Q wordt ingedrukt,
verschijnt het scherm weer dat voor de storing op het
display werd weergegeven en blijft het lampje op het
instrumentenpaneel branden, totdat de oorzaak van de
storing verholpen is.
175
STARTEN
EN RIJDEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
VEILIGHEID
LAMPJES
EN
BERICHTEN
TE LAAG REMVLOEISTOFNIVEAU (rood)
Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het
lampje op het instrumentenpaneel branden. Na
enkele seconden moet het lampje doven.
Het lampje gaat branden (op enkele uitvoeringen
verschijnt ook een bericht op het display) als het
remvloeistofniveau in het reservoir onder het
minimum niveau is gedaald, bijvoorbeeld door
lekkage in het remsysteem.
x
AANGETROKKEN HANDREM (rood)
Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het
lampje op het instrumentenpaneel branden. Na
enkele seconden moet het lampje doven. Het lampje
gaat branden als de handrem wordt aangetrokken.
BELANGRIJK Als het lampje
x
tijdens het rijden
gaat branden (op enkele uitvoeringen verschijnt ook
een bericht op het display), controleer dan of de
handrem losgezet is.
x
Lampje op het
instrum.paneel
Weergave op het instelbare multifunctionele
ATTENTIE
Als het lampje
x
tijdens het rijden gaat branden (op enkele uitvoeringen verschijnt ook een
bericht op het display), zet dan onmiddellijk de motor uit en wendt u tot de Fiat-dealer.
176
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
STORING AIRBAG (rood)
Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het
lampje op het instrumentenpaneel branden. Na
enkele seconden moet het lampje doven. Het lampje
gaat constant branden (op enkele uitvoeringen
verschijnt ook een bericht op het display) bij een
storing in de werking van de airbag.
¬
Lampje op het
instrum.paneel
Weergave op het instelbare multifunctionele
display
ATTENTIE
ATTENTIE
Als het lampje ¬ niet gaat branden of blijft branden, met de contactsleutel in
stand MAR, of tijdens het rijden gaat branden (op enkele uitvoeringen verschijnt
ook een bericht op het display), zet dan onmiddellijk de motor uit en wendt u tot
de Fiat-dealer.
Een defect lampje ¬(lampje gedoofd) wordt ook weergegeven doordat het lampje voor
de uitgeschakelde passagiersairbag Flanger dan de normale 4 seconden knippert.
177
STARTEN
EN RIJDEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
VEILIGHEID
LAMPJES
EN
BERICHTEN
F
NIET OMGELEGDE VEILIGHEIDSGORDEL
(rood)
Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het
lampje op het instrumentenpaneel continu branden
als de veiligheidsgordel aan bestuurderszijde niet is
omgelegd.
<
Lampje op het
instrum.paneel
Weergave op het instelbare multifunctionele
display
ATTENTIE
Het lampje
F
geeft bovendien eventuele storingen van het lampje
¬
aan. Dit
wordt aangegeven door het langer knipperen van lampje
F
dan de normale 4
seconden.Zet in dat geval onmiddellijk de motor uit en wendt u tot de Fiat-dealer.
AIRBAG PASSAGIERSZIJDE
UITGESCHAKELD (geel)
Het lampje op het instrumentenpaneel gaat branden als
de airbag voor aan passagierszijde wordt uitgeschakeld.
Als u bij ingeschakelde airbag voor aan passagiers-
zijde de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het
lampje
F
op het instrumentenpaneel ongeveer 4
seconden branden en vervolgens 4 seconden
knipperen. Hierna moet het lampje doven.
178
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
ACCU WORDT NIET VOLDOENDE
OPGELADEN (rood)
Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het
lampje op het instrumentenpaneel branden. Het
moet doven nadat de motor is gestart. Als de motor
stationair draait, kan het voorkomen dat het lampje
iets later dooft.
Als het lampje blijft branden (en het bericht blijft op
het display weergegeven), wendt u dan onmiddellijk
tot de Fiat-dealer.
w
TE LAGE MOTOROLIEDRUK (rood)
Als u de contactsleutel in stand MAR draait, dan gaat
het lampje op het instrumentenpaneel (indien
aanwezig) branden. Direct na het starten van de
motor moet het lampje doven.
v
Lampje op het
instrum.paneel
Weergave op het instelbare multifunctionele
display
Als het lampje
v
tijdens het rijden gaat branden (op enkele uitvoeringen verschijnt ook een
bericht op het display), zet dan onmiddellijk de motor uit en wendt u tot de Fiat-dealer.
179
STARTEN
EN RIJDEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
VEILIGHEID
LAMPJES
EN
BERICHTEN
STORING ELEKTRISCHE
STUURBEKRACHTIGING “DUALDRIVE”
(indien aanwezig) (rood)
Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het
lampje op het instrumentenpaneel branden. Na
enkele seconden moet het lampje doven.
Als het lampje blijft branden (en het bericht blijft op
het display weergegeven), werkt de elektrische
stuurbekrachtiging niet meer en is meer kracht
nodig voor het draaien van het stuur; de auto blijft
echter normaal bestuurbaar. Wendt u tot de Fiat-
dealer.
g
Lampje op het
instrum.paneel
Weergave op het instelbare multifunctionele
display
180
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
TE HOGE
KOELVLOEISTOFTEMPERATUUR (rood)
Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het
lampje op het instrumentenpaneel branden. Na
enkele seconden moet het lampje doven.
Het lampje gaat branden (op enkele uitvoeringen
verschijnt ook een bericht op het display) als de
motor te warm is. Als het lampje gaat branden
moeten de volgende maatregelen worden genomen:
Bij normale rij-omstandigheden : stop de auto,
zet de motor uit en controleer of het niveau van de
koelvloeistof in het reservoir niet onder het MIN-
merkteken staat. Is dit wel het geval, wacht dan
enkele minuten zodat de motor kan afkoelen, open
vervolgens langzaam en voorzichtig de dop, vul
koelvloeistof bij en controleer of de koelvloeistof
tussen het MIN- en MAX-merkteken staat.
Controleer ook of er geen vloeistof weglekt. Als bij
het starten van de motor het lampje opnieuw gaat
branden, wendt u dan tot de Fiat-dealer.
ç
Lampje op het
instrum.paneel
Weergave op het instelbare multifunctionele
display
vervolg op volgende pagina
181
STARTEN
EN RIJDEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
VEILIGHEID
LAMPJES
EN
BERICHTEN
Als de auto onder zware bedrijfsomstandigheden
wordt gebruikt (bijvoorbeeld het trekken van een
aanhanger bergopwaarts of met volbeladen auto):
verlaag de snelheid en breng, als het lampje blijft
branden, de auto tot stilstand. Wacht 2 tot 3
minuten met draaiende motor en geef iets gas voor
een snellere circulatie van de koelvloeistof. Zet
vervolgens de motor uit. Controleer het
vloeistofniveau zoals hiervoor beschreven.
BELANGRIJK Bij zware bedrijfsomstandigheden is
het raadzaam de motor enkele minuten te laten
draaien met iets ingetrapt gaspedaal voordat u de
motor uitzet.
ç
Lampje op het
instrum.paneel
Weergave op het instelbare multifunctionele
display
182
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NIET GOED GESLOTEN PORTIEREN
(rood)
Het lampje op het instrumentenpaneel gaat branden
(op enkele uitvoeringen verschijnt ook een bericht
op het display) als een of meer portieren of de
achterklep niet goed gesloten zijn.
De symbolen
¯
/
˙
op het display geven aan of het
linker of rechter portier niet goed gesloten is.
´
Lampje op het
instrum.paneel
Weergave op het instelbare multifunctionele
display
(*)
(*) Of achter (5-deurs)
183
STARTEN
EN RIJDEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
VEILIGHEID
LAMPJES
EN
BERICHTEN
SNELHEIDSLIMIET OVERSCHREDEN (geel)
Het lampje op het instrumentenpaneel gaat branden
(op enkele uitvoeringen verschijnt ook een bericht
op het display) als de ingestelde snelheidslimiet
wordt overschreden (zie de paragraaf “Instelbaar
multifunctioneel display in het hoofdstuk
“Dashboard en bedieningsknoppen”).
è
RESERVEBRANDSTOF (geel)
Het lampje op het instrumentenpaneel gaat branden
(op enkele uitvoeringen verschijnt ook een bericht
op het display) als er nog ongeveer 5 tot 7 liter
brandstof in de tank aanwezig is.
ç
Lampje op het
instrum.paneel
Weergave op het instelbare multifunctionele
display
184
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
STORING IN INSPUITSYSTEEM (alleen
dieseluitvoeringen) (rood)
Als u onder normale omstandigheden de
contactsleutel in stand MAR draait, gaat het lampje
op het instrumentenpaneel branden. Na enkele
seconden moet het lampje doven.
Als het lampje blijft branden of tijdens het rijden
gaat branden (op enkele uitvoeringen verschijnt ook
een bericht op het display), dan duidt dit op een
storing in het inspuitsysteem. Dit kan tot gevolg
hebben dat de prestaties verminderen, de auto
slechter gaat rijden en het brandstofverbruik
toeneemt.
U kunt onder deze omstandigheden doorrijden
zonder te veel van de motor te eisen of met hoge
snelheid te rijden. Wendt u zo snel mogelijk tot de
Fiat-dealer.
U
Lampje op het
instrum.paneel
Weergave op het instelbare multifunctionele
display
185
STARTEN
EN RIJDEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
VEILIGHEID
LAMPJES
EN
BERICHTEN
STORING IN
MOTORMANAGEMENTSYSTEEM (EOBD)
(benzine-uitvoeringen) (geel)
Als u onder normale omstandigheden de
contactsleutel in stand MAR draait, gaat het lampje
op het instrumentenpaneel branden. Na het starten
van de motor moet het lampje doven. Het lampje
gaat eerst branden om de juiste werking ervan aan
te geven.
Als het lampje blijft branden of tijdens het rijden
gaat branden (op enkele uitvoeringen verschijnt ook
een bericht op het display):
constant branden - duidt op een defect in het
inspuit-/ontstekingssysteem; dit kan tot gevolg
hebben dat de prestaties verminderen, de auto
slechter gaat rijden en het brandstofverbruik
toeneemt.
U kunt onder deze omstandigheden doorrijden
zonder te veel van de motor te eisen of met hoge
snelheid te rijden. Als u te lang doorrijdt met een
brandend waarschuwingslampje kan dat schade
veroorzaken. Wendt u zo snel mogelijk tot de Fiat-
dealer.
U
Lampje op het
instrum.paneel
Weergave op het instelbare multifunctionele
display
186
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
Het lampje dooft als de storing verdwijnt.
De storing wordt door het systeem in het geheugen
opgeslagen.
knipperend - duidt op een mogelijke
beschadiging van de katalysator (zie “EOBD-
systeem” in het hoofdstuk “Dashboard en
bedieningsknoppen”).
Als het lampje knippert, moet het gaspedaal worden
losgelaten zodat de motor met lage toerentallen
draait en het lampje niet meer knippert; u kunt met
matige snelheid doorrijden waarbij rij-omstandig-
heden moeten worden vermeden die kunnen leiden
tot het opnieuw gaan knipperen van het lampje.
Wendt u zo snel mogelijk tot de Fiat-dealer.
U
Lampje op het
instrum.paneel
Weergave op het instelbare multifunctionele
display
Als u de contactsleutel in stand MAR draait en het lampje
U
gaat niet branden of het gaat
branden of knipperen tijdens het rijden (op enkele uitvoeringen verschijnt ook een bericht op
het display), wendt u dan zo snel mogelijk tot de Fiat-dealer. De werking van het lampje
U
kan worden gecontroleerd met behulp van speciale apparatuur van de verkeerspolitie. Houdt
u aan de wetgeving van het land waarin u rijdt.
187
STARTEN
EN RIJDEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
VEILIGHEID
LAMPJES
EN
BERICHTEN
STORING ESP (indien aanwezig) (geel)
Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het
lampje op het instrumentenpaneel branden. Na
enkele seconden moet het lampje doven.
Als het lampje niet dooft of tijdens het rijden blijft
branden (op enkele uitvoeringen verschijnt ook een
bericht op het display), wendt u dan tot de Fiat-
dealer.
Als het lampje knippert tijdens het rijden, dan geeft
dit aan dat het ESP in werking is getreden.
Storing Hill Holder
Bij een storing gaat het lampje * op het
instrumentenpaneel branden (op enkele
uitvoeringen verschijnt ook een bericht op het
display). Wendt u in dat geval zo snel mogelijk tot
de Fiat-dealer.
á
Lampje op het
instrum.paneel
Weergave op het instelbare multifunctionele
display
*
188
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
STORING VOORGLOEI-INSTALLATIE
(alleen dieseluitvoeringen) (geel)
Het lampje op het instrumentenpaneel gaat branden
(op enkele uitvoeringen verschijnt ook een bericht
op het display) als er een storing is in de voorgloei-
installatie. Wendt u zo snel mogelijk tot de Fiat-
dealer.
m
VOORGLOEIBOUGIES (alleen
dieseluitvoeringen) (geel)
Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het
lampje op het instrumentenpaneel branden. Het
lampje dooft als de voorgloeibougies de vooraf
ingestelde temperatuur hebben bereikt. Start de
motor zodra het lampje gedoofd is.
BELANGRIJK Bij een hoge buitentemperatuur kan
het lampje zeer kort branden.
m
Lampje op het
instrum.paneel
Weergave op het instelbare multifunctionele
display
189
STARTEN
EN RIJDEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
VEILIGHEID
LAMPJES
EN
BERICHTEN
WATER IN BRANDSTOFFILTER
AANWEZIG (alleen dieseluitvoeringen)
(geel)
Het lampje op het instrumentenpaneel gaat branden
(op enkele uitvoeringen verschijnt ook een bericht
op het instelbare multifunctionele display) als er
water in het brandstoffilter aanwezig is.
c
Lampje op het
instrum.paneel
Weergave op het instelbare multifunctionele
display
Water in het brandstofsysteem kan het inspuitsysteem ernstig beschadigen en de motor
onregelmatig doen laten draaien. Als het lampje c gaat branden (op enkele uitvoeringen
verschijnt ook een bericht op het instelbare multifunctionele display), wendt u dan zo snel
mogelijk tot de Fiat-dealer om het systeem te laten aftappen. Als het lampje direct na het tanken
weer gaat branden, is er mogelijk water in de tank gekomen: zet in dat geval de motor onmiddellijk
uit en wendt u tot de Fiat-dealer.
190
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
STORING ABS (geel)
Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het
lampje op het instrumentenpaneel branden. Na
enkele seconden moet het lampje doven.
Het lampje gaat branden (op enkele uitvoeringen
verschijnt ook een bericht op het display) als het
systeem defect is. In dat geval blijft het remsysteem
normaal werken, maar zonder de mogelijkheden van
het ABS. In deze situatie is het raadzaam om onder
omstandigheden met weinig grip voorzichtig te
rijden. Wendt u zo snel mogelijk tot de Fiat-dealer.
>
Storing EBD
Als bij draaiende motor de lampjes
x
en
>
op het
instrumentenpaneel gelijktijdig gaan branden (op
enkele uitvoeringen verschijnt ook een bericht op
het display), dan is er een storing in het EBD-
systeem; in dat geval kunnen bij hard remmen de
achterwielen vroegtijdig blokkeren waardoor de
auto kan gaan slippen. Rijd zeer voorzichtig naar de
dichtstbijzijnde Fiat-dealer om het systeem te laten
controleren.
x
+
>
Lampje op het
instrum.paneel
Weergave op het instelbare multifunctionele
display
191
STARTEN
EN RIJDEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
VEILIGHEID
LAMPJES
EN
BERICHTEN
ASR - TRACTIEREGELING (geel)
Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het
lampje op het instrumentenpaneel branden. Na
enkele seconden moet het lampje doven. Het lampje
gaat branden samen met het lampje op de toets
voor uitschakeling van het ASR-systeem als het
systeem is uitgeschakeld. Het lampje knippert als het
systeem inschakelt, om de bestuurder te
waarschuwen dat het systeem zich aanpast aan de
grip op het wegdek.
Als het lampje brandt, dan is er een storing in het
ASR-systeem. Wendt u zo snel mogelijk tot de Fiat-
dealer.
De berichten op het display verschijnen
(op enkele uitvoeringen) als handmatig de ASR-
functie wordt in-/uitgeschakeld (zie “ASR-systeem” in
het hoofdstuk “Dashboard en bedieningsknoppen”).
V
Lampje op het
instrum.paneel
Weergave op het instelbare multifunctionele
display
192
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
STORING IN ELEKTRONISCHE
STARTBLOKKERING - FIAT CODE (geel)
Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het
lampje op het instrumentenpaneel één seconde
knipperen waarna het dooft. Als het lampje, met de
contactsleutel in stand MAR, blijft branden, dan
duidt dit op een mogelijke storing (zie “Fiat Code”
in het hoofdstuk “Dashboard en
bedieningsknoppen”).
BELANGRIJK Als de lampjes
U
en
Y
tegelijk
branden, dan is er een storing in de Fiat CODE.
Als bij een draaiende motor het bericht op het
display verschijnt, wendt u dan onmiddellijk tot de
Fiat-dealer.
Als bij een draaiende motor het lampje
Y
knippert, dan wordt de auto niet beveiligd door het
systeem (zie “Fiat Code” in het hoofdstuk
“Dashboard en bedieningsknoppen”). Wendt u tot
de Fiat-dealer om alle sleutels in het geheugen te
laten opslaan.
Y
Lampje op het
instrum.paneel
Weergave op het instelbare multifunctionele
display
193
STARTEN
EN RIJDEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
VEILIGHEID
LAMPJES
EN
BERICHTEN
DEFECTE BUITENVERLICHTING (geel)
Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het
lampje op het instrumentenpaneel branden. Na
enkele seconden moet het lampje doven.
Het bericht (op enkele uitvoeringen) wordt op het
display weergegeven als er een storing is: circuit
onderbroken, lampje “ontbreekt” of is defect,
lampje vervangen door een exemplaar met een
verkeerd vermogen. De volgende systemen worden
gecontroleerd: parkeerverlichting achter, remlichten
(inclusief derde remlicht) en mistachterlicht.
De oorzaak van de storing kan zijn: doorbranden
van een of meer lampen, doorbranden van de
bijbehorende zekering of een onderbreking in de
elektrische verbinding.
De symbolen
¯
/
˙
op het display (indien aanwezig)
geven een storing in de verlichting links of rechts
aan.
W
Lampje op het
instrum.paneel
Weergave op het instelbare multifunctionele
display
vervolg op volgende pagina
194
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
Lampje op het
instrum.paneel
Weergave op het instelbare multifunctionele
display
DEFECTE BUITENVERLICHTING (geel)
Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het
lampje op het instrumentenpaneel branden. Na
enkele seconden moet het lampje doven.
Het bericht (op enkele uitvoeringen) wordt op het
display weergegeven als er een storing is: circuit
onderbroken, lampje “ontbreekt” of is defect,
lampje vervangen door een exemplaar met een
verkeerd vermogen. De volgende systemen worden
gecontroleerd: parkeerverlichting achter, remlichten
(inclusief derde remlicht) en mistachterlicht.
De oorzaak van de storing kan zijn: doorbranden
van een of meer lampen, doorbranden van de
bijbehorende zekering of een onderbreking in de
elektrische verbinding.
De symbolen
¯
/
˙
op het display (indien aanwezig)
geven een storing in de verlichting links of rechts
aan.
W
195
STARTEN
EN RIJDEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
VEILIGHEID
LAMPJES
EN
BERICHTEN
MISTACHTERLICHT (geel)
Het lampje op het instrumentenpaneel gaat branden
als het mistachterlicht wordt ingeschakeld.
4
MISTLAMPEN VOOR (groen)
Het lampje op het instrumentenpaneel gaat branden
als de mistlampen voor worden ingeschakeld.
RICHTINGAANWIJZER LINKS (groen)
(knipperend)
Het lampje op het instrumentenpaneel gaat branden
als de richtingaanwijzerhendel omlaag wordt gezet
of, tegelijkertijd met het lampje van de rechter
richtingaanwijzer, als de drukknop voor de
waarschuwingsknipperlichten wordt ingedrukt.
5
R
Lampje op het
instrum.paneel
RICHTINGAANWIJZER RECHTS (groen)
(knipperend)
Het lampje op het instrumentenpaneel gaat branden
als de richtingaanwijzerhendel omhoog wordt gezet
of, tegelijkertijd met het lampje van de linker
richtingaanwijzers, als de drukknop voor de
waarschuwingsknipperlichten wordt ingedrukt.
E
Weergave op het instelbare multifunctionele
display
196
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
BUITENVERLICHTING EN DIMLICHTEN
(groen)
Het lampje op het instrumentenpaneel gaat branden
als de buitenverlichting, de parkeerverlichting of de
dimlichten worden ingeschakeld.
3
GROOTLICHT (blauw)
Het lampje op het instrumentenpaneel gaat branden
als het grootlicht wordt ingeschakeld.
1
Lampje op het
instrum.paneel
FOLLOW ME HOME
Het lampje op het instrumentenpaneel gaat branden
(op enkele uitvoeringen verschijnt ook een bericht
op het display) als de functie “Follow me home”
wordt ingeschakeld (zie “Follow me home”in het
hoofdstuk “Dashboard en bedieningsknoppen”).
3
Weergave op het instelbare multifunctionele
display
SNELHEIDSREGELAAR (CRUISE-
CONTROL) (indien aanwezig) (groen)
Het lampje op het instrumentenpaneel brandt (op
enkele uitvoeringen verschijnt ook een bericht op
het display) als de draaiknop van de cruise-control in
stand ON staat. In deze stand werkt het systeem.
Ü
197
STORING SENSOR DIESELFILTER
Het lampje op het instrumentenpaneel gaat branden
(op enkele uitvoeringen verschijnt ook een bericht
op het display) als er een storing is in de sensor van
het dieselfilter. Wendt u zo snel mogelijk tot de
Fiat-dealer om de storing te laten verhelpen.
è
Lampje op het
instrum.paneel
Weergave op het instelbare multifunctionele
display
STARTEN
EN RIJDEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
VEILIGHEID
LAMPJES
EN
BERICHTEN
MOGELIJKE IJSVORMING
OP DE WEG
Als de buitentemperatuur lager wordt dan 3°C,
verschijnt op het display een waarschuwingsbericht
en knippert de temperatuurindicatie om te
waarschuwen voor gladheid. Bovendien klinkt er een
akoestisch signaal.
MOTOR STARTEN ............................................................. 199
WIEL VERWISSELEN .......................................................... 201
FIX & GO (SNELLE BANDENREPARATIESET) .......... 208
GLOEILAMP VERVANGEN .............................................. 213
GLOEILAMP BUITENVERLICHTING VERVANGEN .. 216
GLOEILAMP INTERIEURVERLICHTING
VERVANGEN ....................................................................... 221
ZEKERINGEN VERVANGEN ........................................... 223
ACCU OPLADEN ............................................................... 230
OPKRIKKEN VAN DE AUTO ......................................... 231
SLEPEN VAN DE AUTO ................................................... 232
NN
NN
OO
OO
OO
OO
DD
DD
GG
GG
EE
EE
VV
VV
AA
AA
LL
LL
LL
LL
EE
EE
NN
NN
198
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
199
STARTEN
EN RIJDEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
VEILIGHEID
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
MOTOR STARTEN
NOODSTART
Als de Fiat-CODE er niet in slaagt de startblokkering
op te heffen, dan blijven de lampjes
Y
en
U
op het
instrumentenpaneel branden en start de motor niet.
Voor het starten van de motor is het nodig een
noodstart uit te voeren.
Wij raden u aan eerst de instructies goed te lezen
voordat u de motor op deze wijze start. Als er tijdens
deze noodstartprocedure een vergissing wordt
gemaakt, moet de contactsleutel in stand STOP
worden gedraaid en de gehele procedure vanaf het
begin worden herhaald.
Ga als volgt te werk:
lees de 5-cijferige elektronische code die op de
CODE-card vermeld staat;
draai de contactsleutel in stand MAR;
trap het gaspedaal geheel in en houd het ingetrapt:
het waarschuwingslampje
U
op het
instrumentenpaneel gaat ongeveer 8 seconden
branden en dooft daarna;
laat het gaspedaal los en tel het aantal keren dat het
lampje
U
knippert;
als het lampje evenveel keer heeft geknipperd als
het eerste cijfer van de code op uw CODE-card,
moet u het gaspedaal intrappen en ingetrapt
houden totdat het lampje
U
4 seconden heeft
gebrand; zodra het lampje is gedoofd, moet u het
gaspedaal loslaten;
het lampje
U
gaat weer knipperen: als het lampje
evenveel keer heeft geknipperd als het tweede
cijfer van de code op uw CODE-card, moet u het
gaspedaal intrappen en ingetrapt houden;
herhaal deze procedure voor de overige cijfers van
de code op uw CODE-card;
houd bij het laatste cijfer het gaspedaal ingetrapt;
het lampje
U
gaat 4 seconden branden; zodra het
lampje is gedoofd, moet u het gaspedaal loslaten;
als het lampje
U
ongeveer 4 seconden snel gaat
knipperen, is de procedure op de juiste wijze
uitgevoerd;
start de motor door de contactsleutel van stand
MAR in stand AVV te draaien.
Als het lampje
U
blijft branden, draai dan de
contactsleutel in stand STOP en herhaal de procedure
vanaf het eerste punt.
BELANGRIJK Bij elke volgende startpoging van de
motor moet deze noodstartprocedure worden
herhaald. Wij raden u daarom aan om na het uitvoeren
van een noodstart contact op te nemen met de Fiat-
dealer.
200
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
STARTEN MET EEN HULPACCU
Als de accu leeg is, kan de motor worden gestart met een hulpaccu, die
ten minste dezelfde capaciteit moet hebben als de lege accu.
Ga voor het starten als volgt te werk:
verbind de pluspolen (+ teken nabij de pool) van de beide accu’s met
een startkabel;
sluit een tweede startkabel aan op de minpool (–) van de hulpaccu en
op de massakabel
E
op de motor of de versnellingsbak van de
auto die gestart moet worden;
start de motor;
neem als de motor draait, de kabels in de omgekeerde volgorde los.
Als de motor na enkele pogingen niet aanslaat, blijf dan niet proberen
maar wendt u tot de Fiat-dealer.
BELANGRIJK Verbind de minklemmen van de twee accu’s niet direct met
elkaar: eventuele vonken kunnen het explosieve gas ontsteken dat uit de
accu kan ontsnappen. Als de hulpaccu is geïnstalleerd aan boord van een
andere auto, mogen tussen deze auto en de auto met de lege accu niet
per ongeluk metalen delen met elkaar in verbinding staan.
E
F0I0140m
Gebruik voor een noodstart beslist nooit een acculader. Hierdoor kunnen de elektronische systemen
worden beschadigd, in het bijzonder de regeleenheden die de inspuiting en ontsteking regelen.
ATTENTIE
Laat deze procedure door gespecialiseerd personeel uitvoeren. Onjuiste
handelingen kunnen leiden tot vonken en ernstige beschadiging van de accu.
De vloeistof in de accu is giftig en corrosief. Vermijd het contact met de huid of de
ogen. Kom ook niet dicht bij een accu met open vuur of een brandende sigaret en
veroorzaak geen vonken.
201
STARTEN
EN RIJDEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
VEILIGHEID
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ROLLEND STARTEN
Probeer auto’s nooit te starten door ze aan te duwen,
te slepen of van een helling te laten rijden. Op die
wijze kan er onverbrande brandstof in de katalysator
terechtkomen, waardoor deze onherstelbaar zal
beschadigen.
BELANGRIJK Houd er rekening mee dat de rem- en
stuurbekrachtiging niet werken zolang de motor niet is
aangeslagen, waardoor meer kracht nodig is voor de
bediening van het rempedaal en het stuur.
WIEL VERWISSELEN
ALGEMENE AANWIJZINGEN
Voor het verwisselen van het wiel en voor het juiste
gebruik van de krik en het reservewiel moeten de
onderstaande voorzorgsmaatregelen in acht worden
genomen.
BELANGRIJK Als de auto is uitgerust met “Fix & Go
(snelle bandenreparatieset)”, zie dan de betreffende
instructies in het volgende hoofdstuk.
ATTENTIE
Attendeer het overige wegverkeer op de stilstaande auto m.b.v. de
waarschuwingsknipperlichten, de wettelijk verplichte gevarendriehoek, enz. Tijdens
het verwisselen van een wiel moeten alle inzittenden de auto hebben verlaten, en
op een veilige afstand van het verkeer wachten, totdat het wiel verwisseld is.
Blokkeer de wielen met stenen of andere voorwerpen als de auto schuin op een
helling of op een slecht wegdek staat.
ATTENTIE
Het reservewiel is specifiek voor de auto; monteer het niet op andere auto’s en
monteer geen reservewielen van andere auto’s. Het reservewiel mag alleen in
noodgevallen worden gebruikt. Het reservewiel moet zo kort mogelijk gebruikt
worden en er mag niet sneller dan 80 km/h. mee worden gereden. Op het
reservewiel is een oranje sticker aangebracht waarop de belangrijkste aanwijzingen
en de beperkingen staan vermeld met betrekking tot het gebruik van het
reservewiel. Deze sticker mag absoluut niet worden verwijderd of afgedekt. Op het
reservewiel mag nooit een wieldeksel worden gemonteerd. Op de sticker staan de
volgende aanwijzingen in vier talen vermeld:
ATTENTIE
!
ALLEEN VOOR TIJDELIJK GEBRUIK
!
MAX
. 80
KM
/
H
!
VERVANG ZO SNEL MOGELIJK DOOR NORMALE BAND
.
BEDEK DEZE
AANWIJZINGEN NIET
.
202
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ATTENTIE
Door een verkeerde montage kan het wieldeksel tijdens het rijden loslaten. Maak
het ventiel absoluut niet open. Plaats geen enkel stuk gereedschap tussen velg en
band. Controleer regelmatig de spanning van de banden, ook van het reservewiel
en houdt u daarbij aan de waarden die in het hoofdstuk “Technische gegevens”
zijn aangegeven.
ATTENTIE
De krik dient uitsluitend voor het verwisselen van een wiel van de auto waarbij de
krik geleverd is of voor auto’s van hetzelfde model. Gebruik de krik niet voor het
opkrikken van andere auto’s. En beslist nooit voor het uitvoeren van
werkzaamheden onder de auto. Als de krik niet juist geplaatst wordt, kan de
opgekrikte auto van de krik vallen. Op een sticker op de krik is het maximum
hefvermogen aangegeven; de krik mag nooit voor een zwaardere last worden
gebruikt. Het reservewiel is niet geschikt voor de montage van sneeuwkettingen.
Als u een lekke voorband hebt, kunt u het reservewiel op de achteras plaatsen en
het achterwiel op de vooras. Zo hebt u op de vooras twee normale wielen waarop
uw sneeuwkettingen kunt monteren.
ATTENTIE
Bij een gemonteerd reservewiel veranderen de rij-eigenschappen van de auto.
Vermijd met vol gas optrekken, bruusk remmen en hoge snelheden in de bochten.
Het reservewiel heeft een levensduur van maximaal 3000 km. Na deze afstand
moet de band van het reservewiel vervangen worden door een nieuwe band van
hetzelfde type. Monteer nooit een normale band op de velg van het reservewiel.
Laat het verwisselde wiel zo snel mogelijk repareren en monteren. Het is niet
toegestaan met twee of meer reservewielen te rijden. Smeer de schroefdraad van
de wielbouten niet met vet in, voordat u ze monteert: de bouten kunnen loslopen.
203
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
Het is nodig te weten dat:
de krik 1,85 kg moet wegen;
de krik geen afstelwerkzaamheden mag vereisen;
de krik bij beschadiging vervangen moet worden door een krik van
hetzelfde type;
buiten de slinger geen enkel ander gereedschap op de krik
gemonteerd mag kunnen worden.
Ga voor het verwisselen van het wiel als volgt te werk:
stop de auto op een plaats waar het verkeer niet in gevaar wordt
gebracht en in alle veiligheid het wiel kan worden verwisseld; zet de
auto zo mogelijk op een vlakke en stevige ondergrond;
zet de motor uit en trek de handrem aan;
schakel de eerste versnelling of de achteruit in;
til de bekleding in de bagageruimte op;
draai de blokkeerschroef (A) los; gebruik daarvoor eventueel de
sleutel (B);
neem de complete gereedschaphouder uit en zet de houder dicht bij
het te verwisselen wiel;
verwijder het reservewiel;
bij uitvoeringen met een geklemd wieldeksel, moet het deksel
voorzichtig worden verwijderd om beschadiging te voorkomen;
draai de wielbouten ongeveer een slag los met behulp van de
bijgeleverde sleutel (B); schud bij uitvoeringen met lichtmetalen velgen
enige malen aan de bovenkant van de carrosserie, waardoor de velg
los van de wielnaaf kan komen;
F0I0110m
steek de slinger in de krik en draai de slinger van de krik zo, dat hij
iets omhoog komt; plaats vervolgens de krik onder de auto (zie de
figuur) op de door (C) aangegeven punten, dicht bij het te verwisselen
wiel;
draai de slinger totdat de groef (D) van de krik goed om de rand (E)
van de chassisbalk valt;
waarschuw eventuele omstanders dat de auto wordt opgekrikt; zorg
ervoor dat ze zich niet in de nabijheid van de auto bevinden en de
auto vooral niet aanraken totdat de auto weer geheel op de grond
staat;
draai de slinger en krik de auto op, totdat het wiel enkele centimeters
los van de grond is;
draai de vier wielbouten helemaal los en trek het wiel los;
zorg ervoor dat de boutgaten en alle contactvlakken van het
reservewiel schoon zijn en geen onzuiverheden bevatten, omdat
hierdoor na verloop van tijd de wielbouten kunnen loslopen;
204
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
F0I0111m
F0I0112m
D
F0I0113m
205
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
monteer het reservewiel, waarbij de gaten (F) over de
centreerpennen (G) moeten vallen;
draai met de bijgeleverde sleutel de vier wielbouten vast;
draai de slinger van krik zodat de auto zakt, en verwijder de krik;
draai met de bijgeleverde sleutel de wielbouten kruiselings vast, in de
volgorde die in de figuur is aangegeven.
BELANGRIJK Monteer geen wieldeksel op het reservewiel.
BELANGRIJK Als u het gemonteerde velgtype wilt vervangen
(lichtmetalen velgen in plaats van stalen of omgekeerd) moet door
gespecialiseerd personeel worden gecontroleerd of de wielbouten
moeten worden vervangen. Het is raadzaam de vervangen wielbouten te
bewaren als u in de toekomst het originele velgtype weer wilt monteren.
80
F0I0114m
F0I0115m
NORMALE WIEL MONTEREN
Ga als volgt te werk:
volg de hiervoor beschreven procedure, krik de auto op en
demonteer het reservewiel;
zorg ervoor dat de boutgaten en alle contactvlakken van het
reservewiel schoon zijn en geen onzuiverheden bevatten, omdat
hierdoor na verloop van tijd de wielbouten kunnen loslopen;
monteer het normale wiel, en draai de eerste bout (B) twee slagen in
het gat dat het dichtst bij ventiel (A) zit;
bij uitvoeringen met een geklemd wieldeksel, moet met de palm van
de hand op het wieldeksel worden geduwd (niet slaan);
monteer het wieldeksel, waarbij het symbool
C
(op het wieldeksel)
zich ter hoogte van het ventiel moet bevinden; monteer vervolgens de
andere 3 bouten;
draai de bouten handvast met de daarvoor bestemde sleutel;
laat de auto zakken en verwijder de krik;
draai de bouten verder vast volgens de eerder aangegeven volgorde.
BELANGRIJK Door een verkeerde montage kan het wieldeksel tijdens
het rijden loslaten.
206
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
F0I0116m
F0I0117m
207
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
F0I0110m
F0I0118m
Ter afsluiting
plaats het reservewiel op de daarvoor bestemde plek in de
bagageruimte;
zet de krik terug in zijn steun volgens de aanwijzingen die staan
aangegeven op de gereedschaphouder zelf;
berg het gebruikte gereedschap op in de houder;
plaats de houder inclusief het gereedschap in het reservewiel;
draai de blokkeerschroef (A) van de gereedschaphouder vast.
Gebruik om de ventieldop los of vast te draaien het verlengstuk dat staat
afgebeeld in de figuur.
BELANGRIJK In tubeless banden mogen geen binnenbanden gebruikt
worden.
FIX & GO (SNELLE BANDENREPARATIESET)
(indien aanwezig)
De auto kan worden uitgerust met de snelle bandenreparatieset “Fix &
Go”, als vervanging van het gebruikelijke gereedschap en het reservewiel.
De reparatieset is in de bagageruimte onder de bekleding geplaatst en
bevat:
een spuitbus (A) met afdichtvloeistof, een vulbuis en een sticker (B)
met het opschrift “MAX 80 km/h”, die na het repareren van het wiel
op een voor de bestuurder goed zichtbare plaats moet worden
aangebracht (op het dashboard);
een compressor (C) met manometer, verbindingsstukken en
gereedschap voor het verwijderen van het ventiel; deze laatste zijn
bereikbaar nadat het klepje (D) aan de zijkant van de compressor is
geopend.
BELANGRIJK Als u een lekke band krijgt, kan de band gerepareerd
worden als de diameter van het lek niet groter is dan 4 mm.
In de afbeelding wordt weergegeven:
(A): gebied van de band dat gerepareerd kan worden
(gaten of scheuren met een diameter van max. 4 mm);
(B): gebied dat NIET gerepareerd kan worden.
BELANGRIJK Het is niet mogelijk lekken in de zijkanten van de band te
repareren. Bovendien is het permanent dichtkitten van lekken op het
loopvlak op minder dan 25 mm van de zijkant van de band niet
gegarandeerd. Daarom moeten vooral de zijkanten van de banden goed
gecontroleerd worden.
208
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
F0I0120m
F0I0121m
F0I0016m
209
STARTEN
EN RIJDEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
VEILIGHEID
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
BELANGRIJK Gebruik de reparatieset niet als de band
beschadigd is geraakt door het rijden met lege banden.
Het is noodzakelijk te weten dat:
De afdichtvloeistof van Fix & Go bij buitentemperaturen
tussen -30ºC en +80 ºC werkt en niet geschikt is voor
een permanente reparatie.
De vloeistof in de band makkelijk met water kan
worden verwijderd.
De afdichtvloeistof geen houdbaarheidsdatum heeft.
ATTENTIE
ATTENTIE
Bij schade aan de velg (zodanige vervorming van het kanaal dat er lucht wegloopt)
of aan de band, buiten de gebieden die hiervoor zijn aangegeven, kan de band niet
gerepareerd worden. Verwijder de eventueel in de band binnengedrongen
voorwerpen (schroeven of spijkers) niet.
Schakel de compressor niet langer dan 20 minuten in. Gevaar voor oververhitting!
ATTENTIE
Attentie! De spuitbus bevat propyleenglycol; deze substantie kan schadelijk zijn en
een prikkelend/brandend gevoel geven. Vermijd inslikking en contact met huid,
ogen en kleding; spoel bij contact onmiddellijk overvloedig met water. Raadpleeg
een arts bij allergische reacties. Bewaar de spuitbus in de daarvoor bestemde
ruimte, ver verwijderd van warmtebronnen en buiten het bereik van kinderen.
210
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
OPPOMPEN VAN DE BAND
Ga als volgt te werk:
plaats het te repareren wiel met het ventiel (A) in de aangegeven
stand; trek vervolgens de handrem aan;
draai de vulbuis (B) op de spuitbus (C);
draai de ventieldop van de band los en verwijder het interne
onderdeel van het ventiel met behulp van het gereedschap (D); plaats
het niet op zand of een vuile ondergrond;
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
F0I0122m
F0I0123m
F0I0124m
211
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
steek de vulbuis (E) op het ventiel van de band, houd de spuitbus (F)
met de vulbuis naar beneden gekeerd en druk vervolgens op de
spuitbus zodat de afdichtvloeistof in de band komt;
draai het interne onderdeel van het ventiel weer vast met behulp van
het gereedschap (G);
sluit vervolgens met het hendeltje (H) de slang van de compressor (L)
op het ventiel van de band aan;
start de motor, sluit de stekker (N) aan op de aansteker (of 12V-
stekkerdoos) en pomp de band op tot de juiste bandenspanning is
bereikt; controleer de bandenspanning op de manometer (M); schakel
de compressor uit voor een nauwkeurige aflezing;
als u er niet in slaagt de voorgeschreven bandenspanning te bereiken,
verplaats dan de auto ongeveer 10 meter naar voren of naar achteren,
zodat de afdichtvloeistof in de band verdeeld wordt; pomp de band
vervolgens weer op;
als het na deze laatste handeling nog niet lukt de band op de
voorgeschreven spanning te krijgen, rijd dan niet verder maar wendt u
tot de Fiat-dealer.
F0I0125m
F0I0126m
F0I0127m
als de band op de juiste spanning is gebracht, vertrek dan onmiddellijk
zodat de afdichtvloeistof gelijkmatig in de band verdeeld wordt; stop
na ongeveer 10 minuten, trek de handrem aan en controleer opnieuw
de bandenspanning;
rijd zeer voorzichtig naar de dichtstbijzijnde Fiat-dealer om de band te
laten controleren en te repareren of om de band te laten vervangen; u
moet dan absoluut aangeven dat de band is gerepareerd met Fix & Go.
BELANGRIJK Banden die met Fix & Go behandeld zijn, kunnen slechts
tijdelijk worden gebruikt.
212
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
F0I0119m
Als u tijdens het herstellen van de bandenspanning er niet in slaagt de spanning op
ten minste 1,8 bar te brengen, mag niet verder worden gereden; wendt u tot de
Fiat-dealer.
ATTENTIE
ATTENTIE
Plaats de sticker op een voor de bestuurder goed zichtbare plek om aan te geven
dat de band behandeld is met Fix & Go. Rijd voorzichtig vooral in bochten. Rijd
niet harder dan 80 km/h. Vermijd accelereren en bruusk remmen.
ATTENTIE
Als de bandenspanning onder 1,3 bar is gedaald, mag niet verder worden gereden;
wendt u tot de Fiat-dealer. Als de bandenspanning ten minste 1,3 bar bedraagt,
moet de juiste bandenspanning worden hersteld (bij draaiende motor en
aangetrokken handrem). Rijd vervolgens zeer voorzichtig verder.
213
STARTEN
EN RIJDEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
VEILIGHEID
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
GLOEILAMP VERVANGEN
ALGEMENE AANWIJZINGEN
als een lamp niet brandt, controleer dan eerst of de
zekering niet doorgebrand is, voordat u de lamp
vervangt: zie voor de plaats van de zekeringen de
paragraaf “Zekeringen vervangen” in dit hoofdstuk;
controleer voordat u een defecte lamp vervangt of
de contacten niet zijn geoxideerd;
vervang een defecte lamp door een exemplaar van
hetzelfde type en vermogen;
als u een gloeilamp in de koplamp hebt vervangen,
controleer dan om veiligheidsredenen altijd of de
afstelling nog goed is.
Halogeenlampen mag u uitsluitend aanraken op het metalen gedeelte. Als u de bol met uw vingers
aanraakt, zal de lichtopbrengst van de lamp teruglopen en kan ook de levensduur beperkt worden.
Als u de bol per ongeluk toch hebt aangeraakt, moet u hem schoonwrijven met een doekje met
alcohol en daarna laten drogen.
ATTENTIE
Modificaties of reparaties aan de elektrische installatie die niet correct worden
uitgevoerd en waarbij geen rekening wordt gehouden met de technische specificaties
van het systeem, kunnen storingen in de werking en zelfs brand veroorzaken.
ATTENTIE
ATTENTIE
Wij raden u aan defecte gloeilampen, indien mogelijk, door de Fiat-dealer te laten
vervangen. De juiste werking en afstelling van de buitenverlichting zijn van
essentieel belang voor de rijveiligheid en bovendien wettelijk verplicht.
Halogeenlampen bevatten gas onder druk. Bij breuk kunnen er glassplinters
wegschieten.
BELANGRIJK Aan de binnenzijde kan de koplamp een beetje beslagen
zijn: dit duidt niet op een defect maar is een natuurlijk verschijnsel dat
veroorzaakt wordt door de lage temperatuur en de luchtvochtig-
heidsgraad en verdwijnt snel als de koplampen worden ingeschakeld.
De aanwezigheid van druppels aan de binnenzijde van de koplamp duidt
daarentegen op het binnendringen van water; wendt u tot de Fiat-dealer.
TYPEN GLOEILAMPEN
Op de auto zijn verschillende typen gloeilampen gemonteerd:
(A) Glasfittinglampen: deze zijn voorzien van een klemfitting. Verwijder
de lamp door hem uit de houder te trekken.
(B) Gloeilampen met bajonetfitting: verwijder de lamp uit de houder door
hem iets in te drukken en linksom te draaien.
(C) Buislampen: trek de lamp uit de veercontacten.
(D) Halogeenlampen: verwijder de lamp door de borgveer los te haken
uit de zitting.
F0I0128m
214
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
215
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
Gloeilamp Figuur Type Vermogen
Grootlicht
Dimlicht
Parkeerlichten voor
Achterlichten
Richtingaanwijzers voor
Richtingaanwijzers op het voorspatbord
Richtingaanwijzers achter
Mistlampen voor
Remlichten
Derde remlicht
Achteruitrijlicht
Mistachterlicht
Kentekenplaatverlichting
Plafondverlichting:
- met kantelbaar lampenglas
- met spotjes
Bagageruimteverlichting
55W
55W
5W
10W
21W
5W
21W
55W
21W
5W
21W
21W
5W
10W
10W
5W
H1
H7
W5W
R10W
PY21W
W5W
P21W/PY21W
H3
P21W
W5W
P21W
P21W
W5W
C10W
C10W
W5W
D
D
A
B
B
A
B
B
A
B
B
A
C
C
A
216
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
GLOEILAMP BUITENVERLICHTING
VERVANGEN
Zie voor het type lamp en het bijbehorende vermogen de paragraaf
“Gloeilamp vervangen”.
KOPLAMPUNITS
In de koplampunits zijn de gloeilampen voor het parkeerlicht, het
dimlicht, het grootlicht en de richtingaanwijzer opgenomen.
De lampen zijn op de volgende wijze in de lichtunit geplaatst:
(1): parkeerlicht/grootlicht;
(2): dimlicht;
(3): richtingaanwijzers.
BELANGRIJK Monteer nadat de lampen vervangen zijn de deksels,
waarbij de deksels goed vast moeten zitten (geborgd).
GROOTLICHT
Gloeilamp vervangen: verwijder het beschermdeksel (1), haak de
borgveer (A) los en verwijder de lamp (B).
DIMLICHTEN
Gloeilamp vervangen: verwijder het beschermdeksel (2), haak de
borgveer (A) los en verwijder de lamp (B).
F0I0138m
F0I0215m
F0I0186m
217
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
PARKEERLICHTEN VOOR
Gloeilamp vervangen: verwijder het beschermdeksel (1), trek de stekker
(A) los en verwijder de lamp (B).
RICHTINGAANWIJZERS
Voor
Gloeilamp vervangen: verwijder het beschermdeksel (3), draai de stekker
(A) rechtsom en verwijder de lamp (B).
Op voorspatbord
Gloeilamp vervangen:
duw het lampenglas (A) in de richting van de pijl (tegen de rijrichting
van de auto in) zodat de borgveer (B) wordt ingedrukt en verwijder
de unit;
draai het lampenglas (A) linksom en verwijder het; trek vervolgens de
geklemde lamp (C) uit de zitting.
F0I0188m
F0I0187m
F0I0139m
218
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
MISTLAMPEN VOOR
Laat de lamp door de Fiat-dealer vervangen.
ACHTERLICHTUNIT
Gloeilamp vervangen:
verwijder vanuit het interieur de bovenste kunststof dop (A) met
behulp van de schroevendraaier, zodat de moeren (B) zichtbaar
worden;
plaats vanuit de bagageruimte, het verlengstuk (C) op de
bevestigingsmoeren van de unit;
steek de schroevendraaier (D) in het daarvoor bestemde gat op het
verlengstuk zelf, en draai vervolgens de moeren van de lichtunit los;
trek de stekker los en draai de door de pijlen aangegeven schroeven
los;
verwijder de lampen door ze iets in te drukken en linksom te draaien
(bajonetfitting).
F0I0163m
F0I0162m
219
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
De lampen zijn op de volgende wijze in de achterlichtunit geplaatst:
(A) - Gloeilamp van achterlicht
(B) - Gloeilamp van remlicht
(C) - Gloeilamp van richtingaanwijzer
(D) - Gloeilamp van:
mistachterlicht (linker unit);
achteruitrijlicht (rechter unit).
Derde remlicht
Gloeilamp vervangen:
draai bij geopende achterklep de schroeven (A) los;
haak de borging (B) los, open de lamphouder en verwijder de
geklemde lamp (C).
F0I0099m
F0I0100m
F0I0213m
220
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
KENTEKENVERLICHTING
Gloeilamp vervangen:
druk om de lamp te vervangen op de lip (A) en verwijder de lampunit;
draai de lamphouder (B) linksom en verwijder de lamp (C).
F0I0102m
F0I0103m
221
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
GLOEILAMP INTERIEURVERLICHTING
VERVANGEN
Zie voor het type lamp en het bijbehorende vermogen de paragraaf
“Gloeilamp vervangen”.
INTERIEURVERLICHTING
Met kantelbaar lampenglas
Gloeilamp vervangen:
verwijder het plafondlampje door op de zijkant van het geklemde
lampenglas te drukken op het door de pijl aangegeven punt;
open de lamphouder (A) en vervang de lamp.
F0I0135m
F0I0132m
222
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
Met spotjes
Gloeilamp vervangen:
verwijder het plafondlampje (A) op de door de pijlen aangegeven
punten;
open de lamphouder (B) en vervang de lamp.
BAGAGERUIMTEVERLICHTING (indien aanwezig)
Gloeilamp vervangen:
verwijder het lampenglas (A) in de richting van de pijl;
til het beschermdeksel (B) op en vervang de geklemde lamp.
F0I0133m
F0I0134m
F0I0101m
223
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
F0I0239m
ZEKERINGEN VERVANGEN
ALGEMENE INFORMATIE
Het elektrische systeem wordt door zekeringen beveiligd: de zekering
brandt door bij een storing of bij oneigenlijk gebruik van het systeem.
Als een elektrisch onderdeel niet werkt, controleer dan eerst of de
zekering niet is doorgebrand. De verbindingsstrip (A) mag niet
onderbroken zijn. Is dit wel het geval, dan moet u de zekering vervangen
door een exemplaar met dezelfde stroomsterkte (ampère) (zelfde kleur).
(B): zekering in goede staat;
(C): zekering met doorgebrande strip.
Gebruik het tangetje (D), dat zich in de zekeringenkast bevindt, voor het
vervangen van de zekeringen.
Vervang een defecte zekering nooit door ander materiaal.
ATTENTIE
Als een hoofdzekering (MAXI-FUSE) doorbrandt, voer dan geen enkele reparatie uit maar
wendt u tot de Fiat-dealer. Controleer, voordat u een zekering vervangt, of de contactsleutel
uit het contactslot is genomen en alle stroomgebruikers uit staan en/of zijn uitgeschakeld.
ATTENTIE
Vervang een zekering nooit door een zekering met een hogere stroomsterkte
(ampère); BRANDGEVAAR.
ATTENTIE
Als de zekering opnieuw doorbrandt, wendt u dan tot de Fiat-dealer.
224
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
TOEGANG TOT DE ZEKERINGEN
De zekeringen van de auto bevinden zich in twee zekeringenkastjes, één op het dashboard en één in de
motorruimte.
Zekeringenkastje op het dashboard
De zekeringen in het zekeringenkastje zijn bereikbaar nadat de twee schroeven (A) zijn losgedraaid en het dekseltje
(B) is geopend. De componenten die door de zekeringen worden beveiligd, staan in de tabellen op de volgende
pagina’s aangegeven.
F0I0060m
A
B
F34
F36
F52
F45
F46
F33
F39
F41
F47
F48
F38
F43
F32
F37
F49
F53
F40
F50
F42
F35
F31
F44
F51
F12
F13
225
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
Zekeringenkastje in de motorruimte
De zekeringen in het zekeringenkastje zijn bereikbaar nadat de borgveren (A) zijn losgehaakt en het dekseltje (B) is
verwijderd. De componenten die door de zekeringen worden beveiligd, staan in de tabellen op de volgende pagina’s
aangegeven.
F0I0059m
F02
F01
F06
F07
F05
F04
F03
F18
F21
F17
F22
F11
F23
F20
F54
F55
F14
F08
F15
F10
F19
F16
F30
F09
A
A
A
B
226
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
TABEL
GLOEILAMP
Grootlicht rechts
Grootlicht links
Dimlicht rechts
Dimlicht links
Bagageruimteverlichting
Waarschuwingsknipperlichten
Mistlampen voor
Richtingaanwijzers
Verlichting componenten op dashboard
Verlichting aansteker
Verlichting
Plafondverlichting
Instrumentenpaneel en controlelampjes (voeding via start-/contactslot)
Instrumentenpaneel en controlelampjes (voeding via accu)
Achteruitrijlichten
Remlichten
Kentekenplaatverlichting
Derde remlicht
VERBRUIKERS
Asbak
Airbag
Voeding zekeringenkast dashboard: optionals
ZEKERING
F12
F13
F14
F15
F39
F53
F30
F53
F51
F51
F32
F39
F37
F53
F31
F37
F51
F37
ZEKERING
F44
F50
F02 - MAXI FUSE
AMPÈRE
10
10
10
10
10
10
15
10
7,5
7,5
15
10
10
10
7,5
10
7,5
10
AMPÈRE
20
7,5
40
227
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
VERBRUIKERS
Voeding zekeringenkast dashboard: standaard uitrusting
Voeding schakelaar handbediende airconditioning
Voeding ABS/ESP
Elektrische ruitbediening rechtsvoor
Elektrische ruitbediening linksvoor
Portiervergrendeling
Spoelen van relais in relaiskast motorruimte
Bobines van ontsteking
Verbruikers motormanagementsysteem
Regeleenheid ABS (via start-/contactslot)
Regeleenheid motor (+ accu)
Regeleenheid motor (voeding)
Regeleenheid motor (via start-/contactslot)
Regeleenheid parkeersensoren
Regeleenheid voorgloei-installatie
Claxon
Aircocompressor
Koplampverstelling
Startsysteem
Magneetklep benzinedamp-opvangsysteem
Verwarming dieselfilter
Impulsgever snelheidsmeter
Voorgloei-systeem
ZEKERING
F01 - MAXI FUSE
F31
F04 - MAXI FUSE
F48
F47
F38
F31
F22
F11
F42
F18
F17
F16
F31
F11
F10
F19
F13
F03 - MAXIFUSE
F11
F20
F11
F54 - MAXI FUSE
AMPÈRE
70
7,5
60
20
20
20
7,5
20
15
7,5
7,5
10
7,5
7,5
15
15
7,5
10
20
15
20
15
60
228
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
GEBRUIKERS
Subwoofer-systeem
Inspuitventielen
Koplampsproeiers
Achterruitverwarming
Elektroventilateur koelsysteem
(uitvoeringen 1.28V en 1.216V met verwarming)
Brandstofpomp (uitvoering 1.28V)
Brandstofpomp
Ruitensproeier-/achterruitsproeierpomp
Eerste snelheid elektroventilateur
(uitvoeringen 1.28V en 1.216V met handbediende airconditioning)
Eerste snelheid elektroventilateur (uitvoeringen 1.816V en 1.9JTD)
Tweede snelheid elektroventilateur
(uitvoeringen 1.28V en 1.216V met handbediende airconditioning)
Tweede snelheid elektroventilateur (uitvoeringen 1.816V en 1.9JTD)
Stoelverwarming voor
Sensor water in brandstoffilter (dieseluitvoeringen)
Services + 30 (autoradio, regeleenheid automatische airconditioning,
inbouwvoorbereiding mobiele telefoon, diagnosestekker EOBD)
Services + 15 (autoradio, schakelaar automatische airconditioning, cruise-control,
uitschakeling ASR-systeem, inbouwvoorbereiding mobiele telefoon,
schakelaarverlichting op dashboard, schakelaar stoelverwarming, sensoren ESP-systeem,
regensensor, waarschuwingslampje niet omgelegde veiligheidsgordel)
Schakelaar op rempedaal
Elektrische stuurbekrachtiging
Elektrische stuurbekrachtiging
Lambdasonde
ZEKERING
F36
F22
F09
F40
F06 - MAXI FUSE
F22
F21
F43
F06 - MAXIFUSE
F06 - MAXIFUSE
F07 - MAXIFUSE
F07 - MAXIFUSE
F45
F35
F39
F49
F42
F35
F05 - MAXIFUSE
F11
AMPÈRE
15
20
20
25
30
20
15
30
30
30
50
40
15
10
10
7,5
7,5
10
60
15
229
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
VERBRUIKERS
Relais motorkoelsysteem
Relais regeleenheid motor
Verwarming elektrisch verstelbare spiegels
Ruitenwissers
Achterruitwisser
Opendak
Aanjager
Beschikbaar
Beschikbaar
ZEKERING
F18
F16
F41
F43
F52
F46
F08
F33
F34
AMPÈRE
7,5
7,5
7,5
30
15
15
30
230
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ACCU OPLADEN
BELANGRIJK De beschrijving van de procedure voor
het opladen van de accu dient slechts ter informatie.
Het is raadzaam deze werkzaamheden door de Fiat-
dealer te laten uitvoeren.
We raden u aan de accu langzaam en met een lage
stroomsterkte (ampère) gedurende ca. 24 uur op te
laden. Als u de accu langer oplaadt, kan de accu
worden beschadigd.
Ga voor het opladen als volgt te werk:
maak de minklem los van de accu;
sluit de kabels van het laadapparaat aan op de
accupolen; let hierbij op de polariteit;
schakel de acculader in;
aan het einde van het opladen: schakel eerst de
acculader uit en koppel dan de accu los;
sluit de minklem weer aan op de accu.
ATTENTIE
De vloeistof in de accu is giftig en corrosief. Voorkom contact met de huid en de
ogen. Het opladen van de accu moet worden uitgevoerd in een goed geventileerde
ruimte, ver verwijderd van open vuur en vonkvormende apparaten: brand- en
ontploffingsgevaar.
ATTENTIE
Probeer een bevroren accu niet op te laden: eerst moet de accu ontdooid worden,
anders loopt u het risico dat de accu ontploft. Als de accu bevroren is geweest,
moet worden gecontroleerd of de cellen niet beschadigd zijn (risico op kortsluiting)
en of de bak geen scheuren vertoont, waardoor de giftige en corrosieve vloeistof
kan weglekken.
231
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
OPKRIKKEN VAN DE AUTO
MET DE BOORDKRIK
Zie de paragraaf “Wiel verwisselen” in dit hoofdstuk.
MET DE GARAGEKRIK
Voorzijde
De auto mag uitsluitend worden opgekrikt met de hefarm van de krik
onder versnellingsbak/differentieel. Hierbij moet een blokje rubber
gebruikt worden (zie de figuur).
Aan de zijkant
De auto mag uitsluitend worden opgekrikt door de hefarm van de krik bij
de betreffende merktekens te plaatsen, zoals is aangegeven in de figuur.
Gebruik hierbij een blokje rubber van voldoende omvang.
MET EEN HEFBRUG
De auto moet zo opgekrikt worden dat de uiteinden van de hefarmen
zich op de in de figuur aangegeven plaatsen bevinden.
F0I0171m
F0I0172m
F0I0173m
232
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
SLEPEN VAN DE AUTO
Bij de auto is een sleepoog geleverd. Het sleepoog bevindt zich in de
gereedschaphouder onder de bekleding in de bagageruimte.
SLEEPOOG BEVESTIGEN
Ga als volgt te werk:
verwijder met een schroevendraaier de dop (A) in de bumper op de
door de pijl aangegeven plek;
verwijder het sleepoog uit de houder;
draai het sleepoog (B) geheel op de schroefdraad achter of voor.
F0I0238m
F0I0251m
233
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
SLEPEN VAN AUTO’ S MET SPEEDGEAR OF
DUALOGIC VERSNELLINGSBAK
Bij uitvoeringen die zijn uitgerust met een Speedgear
of Dualogic versnellingsbak moet, naast het uitvoeren
van de bovenstaande aanwijzingen, het bij dit
instructieboekje behorende supplement worden
geraadpleegd.
ATTENTIE
Draai voor het slepen de sleutel in stand MAR en vervolgens in stand STOP zonder
de contactsleutel te verwijderen. Als de contactsleutel wordt verwijderd, schakelt
automatisch het stuurslot in waardoor het onmogelijk wordt de auto te besturen.
ATTENTIE
Start de motor niet tijdens het slepen van de auto.
ATTENTIE
Houd er bij het slepen rekening mee dat de rem- en stuurbekrachtiging niet
werken, waardoor meer kracht nodig is voor de bediening van het rempedaal en
het stuur. Gebruik voor het slepen geen elastische kabels en rijd zo gelijkmatig
mogelijk. Controleer tijdens het slepen of de sleepkabel geen carrosseriedelen kan
beschadigen. Houdt u bij het slepen van een auto aan de wettelijke voorschriften.
Dit geldt zowel voor het slepen zelf als voor het gedrag naar andere weggebruikers.
234
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
OO
OO
NN
NN
DD
DD
EE
EE
RR
RR
HH
HH
OO
OO
UU
UU
DD
DD
VV
VV
AA
AA
NN
NN
DD
DD
EE
EE
AA
AA
UU
UU
TT
TT
OO
OO
GEPROGRAMMEERD ONDERHOUD ......................... 235
ONDERHOUDSSCHEMA ................................................. 236
JAARLIJKS INSPECTIESCHEMA ...................................... 238
AANVULLENDE WERKZAAMHEDEN ........................ 238
NIVEAUS CONTROLEREN ............................................. 241
POLLENFILTER .................................................................... 249
LUCHTFILTER ...................................................................... 249
DIESELFILTER (green filter) .............................................. 252
ACCU ..................................................................................... 253
WIELEN EN BANDEN ....................................................... 257
RUBBER SLANGEN ............................................................ 259
RUITENWISSERS/ACHTERRUITWISSER ..................... 259
KOPLAMPSPROEIERS ........................................................ 261
CARROSSERIE ...................................................................... 262
INTERIEUR ............................................................................ 264
234
235
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
235
GEPROGRAMMEERD
ONDERHOUD
Doelmatig onderhoud is een beslissende factor voor
een lange levensduur onder optimale omstandigheden.
Om dit te realiseren heeft Fiat een reeks controle- en
onderhoudsbeurten samengesteld die iedere 20.000
km moeten worden uitgevoerd.
Bedenk echter dat het geprogrammeerd onderhoud
niet volledig toereikend is om de auto in optimale staat
te houden: zowel in de beginperiode voor de
servicebeurt bij 20.000 km als daarna, tussen twee
servicebeurten in, moet regelmatig wat aandacht aan
de auto worden geschonken. Controleer bijvoorbeeld
regelmatig de bandenspanning en de vloeistofniveaus
en vul deze laatste zonodig ook bij.
BELANGRIJK De servicebeurten van het
geprogrammeerd onderhoud zijn door de fabrikant
voorgeschreven. Het niet uitvoeren van deze
servicebeurten kan het vervallen van de garantie tot
gevolg hebben.
De werkzaamheden van het geprogrammeerd
onderhoud kunnen door alle Fiat-dealers tegen vaste
tarieftijden worden uitgevoerd.
Eventuele reparaties die nodig blijken tijdens het
uitvoeren van de diverse inspecties en controles van
het geprogrammeerd onderhoud worden uitsluitend
na toestemming van de klant uitgevoerd.
BELANGRIJK Het is raadzaam eventuele kleine
defecten onmiddellijk door de Fiat-dealer te laten
verhelpen en daarmee niet te wachten tot de volgende
servicebeurt.
Als de auto vaak wordt gebruikt voor het trekken van
aanhangers moeten er kortere intervallen worden
aangehouden voor de werkzaamheden van het
geprogrammeerd onderhoud.
236
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
ONDERHOUDSSCHEMA
x 1000 km
Banden op conditie en slijtage controleren en bandenspanning
eventueel herstellen
Werking verlichting (koplampen, richtingaanwijzers,
waarschuwingsknipperlichten, bagageruimte, interieur,
waarschuwings-/controlelampjes, enz.) controleren
Werking ruitenwissers/-sproeiers voor/achter controleren
en sproeiermonden afstellen.
Stand wisserbladen voor/achter controleren en wisserbladen
op slijtage controleren.
Remblokken voor (schijfremmen) op conditie en slijtage controleren
Remblokken achter (schijfremmen) op conditie en slijtage
controleren (uitvoering 1.816V)
Remschoenen achter (trommelremmen) op conditie en slijtage
controleren
Visueel de conditie controleren van: buitenzijde carrosserie en
bodemplaatbescherming, uitlaat, brandstof- en remleidingen,
rubber slangen van rem- en brandstofsysteem en
rubber delen (stofkappen, hoezen, enz.)
Spanning van diverse aandrijfriemen controleren en eventueel afstellen
(behalve uitvoeringen met automatische riemspanners)
Conditie van diverse aandrijfriemen visueel controleren
Klepspeling controleren/afstellen (uitvoeringen 1.9 JTD
en 1.9 Multijet)
236
20 40 60 80 100 120 140 160 180
●●●●
●●●●
●●●●
●●●●
●●●●
●●
●●
●●●●
●●
●●
237
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
x 1000 km
Klepspeling controleren/afstellen (uitvoering 1.28V)
Handrem controleren/afstellen
Uitlaatgasemissie/roetuitstoot controleren (dieseluitvoeringen)
Benzinedamp-opvangsysteem controleren (benzine-uitvoeringen)
Brandstoffilter vervangen (“green filter”)
(dieseluitvoeringen)
Luchtfilter vervangen (benzine-uitvoeringen)
Luchtfilter vervangen (uitvoeringen 1.9 JTD en 1.9 Multijet) (
)
Vloeistofniveaus controleren en eventueel bijvullen
(motorkoelsysteem, remsysteem, ruitensproeiers, accu, enz.)
Getande distributieriem controleren ()
Getande distributieriem vervangen (*) ()
Bougies vervangen (benzine-uitvoeringen)
Inspuiting/ontsteking controleren
(m.b.v. diagnosestekker)
Oliepeil handgeschakelde versnellingsbak controleren
Motorolie verversen (
)
Oliefilter vervangen (
)
Remvloeistof vervangen (of elke 2 jaar)
Pollenfilter vervangen (of in ieder geval elk jaar)
(*) Of iedere 3 jaar als de auto overwegend onder zware bedrijfsomstandigheden wordt gebruikt, zoals:
- langdurig gebruik in warme en koude klimaten;
- in stadsverkeer met langdurig stationair-draaiende motor;
- gebruik op zeer stoffige wegen of op wegen met veel zand en/of strooizout.
Of iedere 5 jaar, onafhankelijk van het aantal afgelegde kilometers en gebruiksomstandigheden van de auto.
(
) Iedere 30.000 km bij uitvoering 1.3 Multijet
(
) Behalve uitvoering 1.3 Multijet
20 40 60 80 100 120 140 160 180
●●
●●
●●
●●
●●
●●
●●●●
●●●●
●●
●●
●●
●●
●●●●
●●●●
●●
●●●●
238
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
238
JAARLIJKS INSPECTIESCHEMA
Voor auto’s waarmee jaarlijks minder dan 20.000 km
wordt gereden (bijvoorbeeld ongeveer 15.000 km) is
er een jaarlijks inspectieschema dat het volgende
omvat:
banden op conditie en slijtage controleren en
bandenspanning eventueel herstellen (inclusief het
reservewiel);
werking verlichting (koplampen, richtingaanwijzers,
waarschuwingsknipperlichten, bagageruimte,
interieur, waarschuwings-/controlelampjes, enz.)
controleren;
werking ruitenwissers/-sproeiers voor/achter
controleren en sproeiermonden afstellen;
stand wisserbladen voor en achter controleren en
wisserbladen op slijtage controleren;
remblokken voor (schijfremmen) op conditie en
slijtage controleren;
visueel de conditie controleren van: motor,
versnellingsbak, aandrijfassen, uitlaat-, brandstof- en
remleidingen, rubber delen (stofkappen, hoezen,
enz.) en rubber slangen van rem- en
brandstofsysteem;
acculading controleren (met behulp van optische
hydrometer);
conditie van diverse aandrijfriemen visueel
controleren;
vloeistofniveaus controleren en eventueel bijvullen
(motorkoelsysteem, remsysteem, ruitensproeiers,
accu, enz.);
motorolie verversen;
motoroliefilter vervangen;
pollenfilter vervangen (indien aanwezig).
AANVULLENDE
WERKZAAMHEDEN
Iedere 1.000 km of voor een lange reis controleren en
eventueel bijvullen:
niveau van de motorkoelvloeistof;
niveau van de remvloeistof;
niveau van de ruitensproeiervloeistof;
conditie en spanning van de banden.
Iedere 3.000 km het motoroliepeil controleren en
eventueel bijvullen.
Gebruik bij voorkeur producten van de FL Selenia
omdat die speciaal zijn afgestemd op de Fiat-modellen
(zie de “Vullingstabel” in het hoofdstuk “Technische
gegevens”).
239
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
239
BELANGRIJK - Motorolie
Vervang de motorolie vaker dan in het
onderhoudsschema staat aangegeven als de auto
overwegend onder zware bedrijfsomstandigheden
rijdt, zoals:
trekken van aanhangers of caravans;
rijden op stoffige wegen;
veel korte ritten (minder dan 7-8 km) en bij
buitentemperaturen onder nul;
veel langdurig stationair-draaiende motor of lange
ritten bij lage snelheden (bijv. bij gebruik als taxi of
bij huis-aan-huis bezorging).
BELANGRIJK - Luchtfilter
Als de auto over stoffige wegen rijdt, moet het
luchtfilter vaker worden vervangen dan in het
“Onderhoudsschema” staat aangegeven.
Raadpleeg bij twijfel over de vervangingsinterval van
motorolie en luchtfilter in relatie tot het gebruik van
de auto de Fiat-dealer.
BELANGRIJK - Pollenfilter
Als de auto veel over stoffige wegen rijdt of bij
geconcentreerde luchtvervuiling, moet het pollenfilter
vaker worden vervangen; dit is vooral raadzaam als
een beperking in de capaciteit van de ventilatie wordt
geconstateerd.
BELANGRIJK - Dieselfilter
Door het gebruik van dieselbrandstof van een kwaliteit
die niet overeenkomt met de Europese specificatie
EN590, kan het noodzakelijk zijn het brandstoffilter
vaker te vervangen dan in het “Onderhoudsschema”
staat aangegeven.
240
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
BELANGRIJK - Accu
Wij raden u aan de acculading voor het begin van de
winter te controleren, om de mogelijkheid van
bevriezing van het elektrolyt te voorkomen.
Voer deze controle vaker uit als de auto overwegend
voor korte trajecten wordt gebruikt, of als er
accessoires zijn gemonteerd die permanent, ook bij
uitgeschakeld contact, stroom verbruiken. Dit geldt in
het bijzonder voor achteraf aangebrachte accessoires.
Als de auto in warme klimaten wordt gebruikt of
onder zeer zware bedrijfsomstandigheden, dan moet
de acculading (elektrolyt) vaker gecontroleerd worden
dan in het “Onderhoudsschema” staat aangegeven.
240
Vertrouw het onderhoud in principe toe aan de Fiat-dealer. Als u toch zelf onderhoud of kleine
reparaties verricht, controleer dan of u over het juiste speciale gereedschap en de noodzakelijke
originele Fiat-onderdelen en de voorgeschreven bedrijfsvloeistoffen beschikt. Voer niet zelf
onderhoudswerkzaamheden uit, als u daarmee geen ervaring hebt.
241
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
241
NIVEAUS
CONTROLEREN
BELANGRIJK Tijdens het
bijvullen mogen de vloeistoffen
met verschillende specificaties
niet gemengd worden: als de
specificaties van de vloeistoffen
verschillen, kan de auto ernstig
beschadigd worden.
BELANGRIJK Rook nooit tijdens
werkzaamheden in de
motorruimte: er kunnen licht
ontvlambare gassen aanwezig
zijn; brandgevaar.
1 Motorolie - 2 Accu -
3 Remvloeistof - 4 Ruiten-
/koplampsproeiervloeistof -
5 Koelvloeistof.
1
5
43
2
F0I0231m
uitvoering 1.28V
F0I0072m
uitvoeringen 1.216V en 1.416V
242
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
1 Motorolie - 2 Accu -
3 Remvloeistof - 4 Ruiten-
/koplampsproeiervloeistof -
5 Koelvloeistof
F0I0233m
uitvoering 1.816V
F0I0148m
uitvoering 1.3 Multijet
1 Motorolie - 2 Accu -
3 Remvloeistof - 4 Ruiten-
/koplampsproeiervloeistof -
5 Koelvloeistof
243
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
1
2
3 4
5
F0I0211m
uitvoeringen 1.9JTD - 1.9 Multijet
1 Motorolie - 2 Accu -
3 Remvloeistof - 4 Ruiten-
/koplampsproeiervloeistof -
5 Koelvloeistof
MOTOROLIE
Oliepeil controleren
Controleer het oliepeil als de auto op een vlakke ondergrond staat en
enige minuten (circa 5) na het uitzetten van de motor.
Het oliepeil moet tussen het MIN- en MAX-merkteken op de oliepeilstok
staan. Het verschil tussen het MIN - en MAX-merkteken komt overeen
met ongeveer 1 liter olie.
Motorolie bijvullen
Als het olieniveau dicht bij of onder het MIN-merkteken staat, moet er
via de olievulopening motorolie tot aan het MAX-merkteken worden
bijgevuld. Het olieniveau mag nooit het MAX-merkteken overschrijden.
BELANGRIJK Als het motoroliepeil, na regelmatige controles, boven het
MAX-niveau blijft, wendt u dan tot de Fiat-dealer om het juiste niveau te
laten herstellen.
BELANGRIJK Na het bijvullen of het verversen van de olie, moet u de
motor enige seconden laten draaien, vervolgens de motor uitzetten en na
enige minuten het oliepeil controleren.
244
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
F0I0130m
F0I0208m
F0I0205m
uitvoering 1.28V
uitvoeringen 1.216V en 1.416V
uitvoering 1.816V
245
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
F0I0204m
F0I0151m
Motorolieverbruik
Als richtlijn geldt een maximaal motorolieverbruik van ongeveer 400
gram per 1000 km.
De motor van een nieuwe auto moet nog worden ingereden. Dit
betekent dat het motorolieverbruik pas na de eerste 5000 ÷ 6000 km
stabiliseert.
BELANGRIJK Het motorolieverbruik hangt af van de rijstijl en de
gebruiksomstandigheden van de auto.
BELANGRIJK Vul nooit motorolie bij met andere specificaties dan de olie
waarmee de motor is gevuld.
uitvoering 1.3 Multijet
uitvoeringen 1.9JTD - 1.9 Multijet
ATTENTIE
Wees voorzichtig als u werkzaamheden in de motorruimte moet verrichten en de
motor nog warm is, om brandwonden te voorkomen. Onthoud dat bij een warme
motor de elektroventilateur onverwacht kan inschakelen: kans op verwonding. Pas
op met sjaals, dassen of loszittende kledingstukken omdat ook deze door de
bewegende onderdelen kunnen worden gegrepen.
Afgetapte motorolie en gebruikte oliefilters bevatten stoffen die schadelijk zijn voor het milieu.
Het is raadzaam om het verversen van de motorolie en het vervangen van het oliefilter door de
Fiat-dealer te laten uitvoeren.
KOELVLOEISTOF VAN HET MOTORKOELSYSTEEM
Het niveau van de koelvloeistof moet gecontroleerd worden bij een
koude motor en moet tussen het MIN- en MAX-merkteken op het
expansiereservoir staan.
Een te laag niveau bijvullen door een mengsel van 50% gedemineraliseerd
water en PARAFLU UP van FL Selenia, langzaam via de vulopening van
het expansiereservoir te gieten.
Een mengsel van PARAFLU UP en gedemineraliseerd water in een
mengverhouding van 50% beveiligt tot een temperatuur van –35°C.
BELANGRIJK Draai bij een warme motor de dop van het
expansiereservoir nooit los: gevaar voor verbranding.
246
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
F0I0054m
F0I0147m
Het koelsysteem staat onder druk. Vervang de dop zonodig alleen door een
exemplaar van hetzelfde type, anders kan de werking van het systeem in gevaar
worden gebracht.
ATTENTIE
ATTENTIE
Het motorkoelsysteem gebruikt PARAFLU UP-koelvloeistof. Als eventueel moet
worden bijgevuld, gebruik dan vloeistof met dezelfde specificaties als waarmee het
motorkoelsysteem is gevuld. PARAFLU UP-koelvloeistof kan niet worden gemengd
met welke andere koelvloeistof dan ook. Als dit toch gebeurt, mag de motor
absoluut niet worden gestart en moet u zich tot de Fiat-dealer wenden.
247
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
F0I0145m
RUITENSPROEIER-/KOPLAMPSPROEIERVLOEISTOF
Verwijder dop (A) en vul het reservoir met een mengsel van water en
TUTELA PROFESSIONAL SC 35 in de volgende mengverhouding:
30% TUTELA PROFESSIONAL SC 35 en 70% water in de zomer;
50% TUTELA PROFESSIONAL SC 35 en 50% water in de winter.
Bij temperaturen onder –20°C, TUTELA PROFESSIONAL SC 35
onverdund gebruiken.
Controleer visueel het niveau van de vloeistof in het reservoir.
ATTENTIE
Rijd niet met een leeg ruitensproeierreservoir: de ruitensproeiers zijn van
fundamenteel belang voor een optimaal zicht.
ATTENTIE
Enkele in de handel verkrijgbare ruitensproeiervloeistoffen zijn licht ontvlambaar. In de
motorruimte bevinden zich warme onderdelen die bij contact de vloeistof kunnen doen
ontbranden.
REMVLOEISTOF
Controleer of de remvloeistofniveau nog op het maximum niveau staat.
Voor het bijvullen mag uitsluitend remvloeistof worden gebruikt die
voldoet aan de “DOT 4”-specificaties. Het verdient aanbeveling TUTELA
TOP 4 remvloeistof te gebruiken; dezelfde remvloeistof, waarmee het
remsysteem door de fabriek is gevuld.
BELANGRIJK De remvloeistof is hygroscopisch (trekt water aan).
Daarom verdient het aanbeveling, als de auto overwegend wordt gebruikt
in gebieden met een hoge luchtvochtigheid, de vloeistof vaker te
vervangen dan in het “Onderhoudsschema” staat aangegeven.
248
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
F0I0055m
Het symbool
π
op het reservoir geeft aan dat synthetische remvloeistof en geen minerale vloei-
stof moet worden gebruikt. Het gebruik van minerale vloeistoffen moet absoluut worden verme-
den, omdat de rubbers in het remsysteem door deze vloeistoffen kunnen worden beschadigd.
ATTENTIE
ATTENTIE
De remvloeistof is giftig en zeer corrosief. Als per ongeluk remvloeistof wordt
gemorst, moet de lak onmiddellijk worden gewassen met water en zeep en daarna
met veel water worden afgespoeld. Bij inslikken dient onmiddellijk een arts te
worden geraadpleegd.
Wees voorzichtig als u de dop van het reservoir losdraait om te voorkomen dat de vloeistof in
contact komt met de lak. Als dit toch gebeurt, moet de lak onmiddellijk met water worden
afgespoeld.
249
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
POLLENFILTER
Dit bevindt zich onder het dashboard dicht bij de middenconsole aan
passagierszijde.
VERVANGEN
Draai de schroeven (A) los, verwijder het deksel en neem het te
vervangen filterelement uit.
LUCHTFILTER
VERVANGEN
Uitvoering 1.2
8V
Draai de schroeven aan de zijkant en die op het deksel van het luchtfilter
los, verwijder het deksel (A) en neem het te vervangen filterelement (B)
uit.
F0I0152m
F0I0218m
F0I0219m
Uitvoeringen 1.216V en 1.416V
Draai de schroeven (A) los, verwijder het deksel (B) en neem het te
vervangen filterelement (C) uit.
Uitvoering 1.3 Multijet
Draai de schroeven (A) los, verwijder het deksel (B) en neem het te
vervangen filterelement (C) uit.
250
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
F0I0061m
F0I0062m
F0I0149m
251
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
F0I0220m
F0I0221m
F0I0150m
Uitvoeringen 1.816V - 1.9JTD - 1.9 Multijet
Draai de schroeven (A) los, verwijder het deksel (B) en neem het te
vervangen filterelement (C) uit.
DIESELFILTER (“green filter”)
CONDENS AFTAPPEN (dieseluitvoeringen)
BELANGRIJK Water in het brandstofsysteem kan het
inspuitsysteem ernstig beschadigen en de motor
onregelmatig doen laten draaien. Als het
waarschuwingslampje
c
op het instrumentenpaneel
gaat branden (op enkele uitvoeringen verschijnt een
waarschuwing op het instelbare multifunctionele
display), wendt u dan onmiddellijk tot de Fiat-dealer
om het systeem te laten aftappen.
252
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
ATTENTIE
Water in het brandstofsysteem kan het inspuitsysteem ernstig beschadigen en de
motor onregelmatig doen laten draaien. Als het waarschuwingslampje c op het
instrumentenpaneel gaat branden (op enkele uitvoeringen verschijnt een
waarschuwing op het instelbare multifunctionele display), wendt u dan
onmiddellijk tot de Fiat-dealer om het systeem te laten aftappen.
253
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
Helderwitte kleur
Donkere kleur zonder
groen middenstuk
Donkere kleur
met groen middenstuk
Elektrolyt bijvullen
Accu niet voldoende opgeladen
Niveau elektrolyt en acculading onvol-
doende
Wendt u tot de Fiat-dealer
Accu opladen (het is raadzaam dit
door de Fiat-dealer te laten uitvoeren)
Geen enkele handeling
De vloeistof in de accu is giftig en corrosief. Voorkom contact met de huid en de
ogen. Houd open vuur en vonkvormende apparaten verwijderd van de accu: brand-
en ontploffingsgevaar.
ATTENTIE
ATTENTIE
Als de accu werkt met een zeer laag vloeistofniveau, ontstaat onherstelbare schade
aan de accu en kan de accu openbarsten.
ACCU
De accu van de Fiat Punto is “onderhoudsarm”: onder normale
omstandigheden hoeft het elektrolyt niet bijgevuld te worden met
gedestilleerd water.
ACCULADING CONTROLEREN
De acculading kan gecontroleerd worden door de kleur van de optische
meter, die zichtbaar is via de inspectieopening, te controleren.
Zie de volgende tabel of de sticker (zie de afbeelding) op de accu.
F0I0058m
254
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
254
ACCU VERVANGEN
Als de accu vervangen wordt, moet een originele accu
met dezelfde specificaties worden geïnstalleerd.
Als de accu vervangen wordt door een accu met
andere specificaties, vervallen de
onderhoudsintervallen die in het
“Onderhoudsschema” staan aangegeven.
Voor het onderhoud van de nieuwe accu dient u zich
strikt te houden aan de aanwijzingen van de fabrikant
van de accu.
Accu’s bevatten zeer schadelijke stoffen voor het milieu. Het verdient aanbeveling een defecte accu
door de Fiat-dealer te laten vervangen. De dealer beschikt over de uitrusting voor het op
milieuvriendelijke wijze en conform de wettelijke bepalingen verwerken van defecte accu’s.
Onoordeelkundige montage van elektrische apparatuur kan ernstige schade toebrengen aan de
auto.
Als u na aanschaf van uw auto accessoires wilt monteren (diefstalalarm, mobiele telefoon, enz.),
raden wij u aan contact op te nemen met de Fiat-dealer. Deze kan u de meest geschikte installaties
aanraden en controleren of het noodzakelijk is een accu met een grotere capaciteit te monteren.
ATTENTIE
Als u de auto langere tijd stalt in extreem koude omstandigheden moet, om
bevriezing te voorkomen, de accu worden verwijderd en op een verwarmde plaats
worden bewaard.
ATTENTIE
Bij werkzaamheden aan de accu of in de buurt van de accu, moet u uw ogen altijd
beschermen met een speciale bril.
255
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
255
PRAKTISCHE TIPS OM DE LEVENSDUUR
VAN DE ACCU TE VERLENGEN
Om het snel ontladen van de accu te voorkomen en
de levensduur te verlengen, dient u de volgende
aanwijzingen nauwkeurig op te volgen.
wanneer u de auto parkeert, controleer dan of de
portieren, de motorkap en de achterklep goed
gesloten zijn; de plafondverlichting moet gedoofd
zijn;
schakel de plafondverlichting uit: de auto is in ieder
geval uitgerust met een systeem voor automatische
uitschakeling van de interieurverlichting;
voorkom zoveel mogelijk het gebruik van
stroomverbruikers als de motor uitstaat (bijv.
autoradio, waarschuwingsknipperlichten);
maak voordat werkzaamheden aan de elektrische
installatie van de auto worden uitgevoerd eerst de
minpool van de accu los.
de klemmen moeten altijd goed zijn bevestigd.
BELANGRIJK Een accu die gedurende langere tijd
minder dan 50% geladen is (optische hydrometer is
donker gekleurd zonder groen middenstuk), raakt
door sulfatering beschadigd. Hierdoor loopt de
capaciteit en het startvermogen terug. Ook is de accu
dan gevoeliger voor bevriezing (bij temperaturen
onder -10°C).
Als u de auto langere tijd niet gebruikt, zie dan de
paragraaf “Auto langere tijd stallen” in het hoofdstuk
“Starten en rijden”.
Als u na aanschaf van uw auto accessoires wilt
monteren die constante voeding nodig hebben
(diefstalalarm, handsfree kit, enz.), of accessoires die
de elektrische installatie zwaar belasten, wendt u dan
tot de Fiat-dealer. Deze kan u de meest geschikte
installaties uit het Fiat Lineaccessori-programma
aanraden en controleren of de elektrische installatie
van de auto geschikt is voor het extra stroomverbruik
of dat het noodzakelijk is een accu met een grotere
capaciteit te monteren.
256
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
256
Deze stroomverbruikers blijven continu stroom
verbruiken ook als de motor is uitgezet, waardoor de
accu geleidelijk kan ontladen.
Het totale energieverbruik van deze accessoires
(standaard en achteraf gemonteerde accessoires) moet
minder zijn dan 0,6 mA x Ah (van de accu), zoals in de
volgende tabel staat vermeld:
Accu van Maximaal toegestaan stroomverbruik
40 Ah 24 mA
44 Ah 27 mA
50 Ah 30 mA
257
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
WIELEN EN BANDEN
De spanning van de banden, inclusief het reservewiel, moet om de twee
weken en voor een lange rit, worden gecontroleerd. De bandenspanning
moet bij koude banden worden gecontroleerd.
Tijdens het rijden neemt de bandenspanning toe; zie voor de juiste
waarde van de bandenspanning de paragraaf “Wielen” in het hoofdstuk
“Technische gegevens”.
Een onjuiste bandenspanning veroorzaakt een onregelmatige slijtage van
de banden:
(A): juiste spanning: gelijkmatige slijtage van het loopvlak.
(B): te lage spanning: te grote slijtage aan de zijkanten van het loopvlak.
(C): te hoge spanning: te grote slijtage in het midden van het loopvlak.
Banden moeten worden vervangen als de profieldiepte van het loopvlak
minder is dan 1,6 mm. Houdt u echter altijd aan de bepalingen van het
land waarin u rijdt.
BELANGRIJKE TIPS
Voorkom bruusk remmen, met spinnende wielen optrekken, harde
contacten tussen banden en stoepranden, kuilen, en andere obstakels.
Het langdurig rijden op een slecht wegdek kan de banden beschadigen.
Controleer de banden regelmatig op scheuren in de wangen en bulten
of slijtplekken op het loopvlak. Als dit het geval is, wendt u dan tot de
Fiat-dealer.
F0I0177m
258
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
258
Rijd nooit met een te zwaar beladen auto:
hierdoor kunnen de banden en de velgen
ernstig beschadigd worden;
Stop zo snel mogelijk bij een lekke band en
verwissel het wiel om beschadiging van de
band, de velg, de wielophanging en de
stuurinrichting te voorkomen.
Banden verouderen, ook als zij weinig of
nooit gebruikt zijn. Scheurtjes in het
loopvlak en op de wangen geven aan dat
de band verouderd is. Banden die langer
dan zes jaar onder een auto gemonteerd
zijn, moeten dan ook door een specialist
worden gecontroleerd. Dit geldt in het
bijzonder voor het reservewiel.
Monteer nooit gebruikte banden of
banden, waarvan de herkomst onbekend
is.
Bij de montage van een nieuwe band moet
ook het ventiel vernieuwd worden.
Om een gelijke slijtage van de banden op
de vooras en de achteras te verkrijgen, is
het raadzaam de banden om de 10.000 ÷
15.000 km van as te verwisselen. Hierbij
moeten de banden aan dezelfde zijde van
de auto gemonteerd blijven, zodat een
omkering van de draairichting wordt
voorkomen.
ATTENTIE
Bedenk dat de wegligging ook afhankelijk is van een juiste bandenspanning.
ATTENTIE
Door een te lage bandenspanning wordt de band te heet, waardoor er
onherstelbare inwendige schade aan de band kan ontstaan.
ATTENTIE
Verwissel de banden niet kruiselings, waarbij de banden van de rechterzijde aan de
linkerzijde en omgekeerd worden gemonteerd.
Voer geen lakwerkzaamheden uit bij lichtmetalen velgen die een temperatuur
vereisen boven 150°C. De mechanische eigenschappen van de wielen kunnen
hierdoor in gevaar worden gebracht.
ATTENTIE
259
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
259
RUBBER SLANGEN
Houd voor de rubber slangen van het rem- en
brandstofsysteem zeer nauwkeurig de voorschriften
van het “Onderhoudsschema” in dit hoofdstuk aan.
Ozon, hoge temperaturen en het gedurende langere
tijd ontbreken van vloeistof in een systeem zorgen
ervoor dat de slangen uitdrogen en scheuren,
waardoor het betreffende systeem gaat lekken.
Daarom is zorgvuldige controle noodzakelijk.
RUITENWISSERS/
ACHTERRUITWISSER
WISSERBLADEN
Maak de wisserbladen regelmatig schoon met een
schoonmaakmiddel; wij raden TUTELA
PROFESSIONAL SC 35 aan.
Vervang de wisserbladen als het rubber vervormd of
versleten is. Het verdient aanbeveling ten minste een
maal per jaar de wisserbladen te vervangen.
Met enkele simpele voorzorgsmaatregelen is het
mogelijk beschadigingen van het rubber te voorkomen.
wanneer de temperatuur onder 0°C is gedaald,
moet gecontroleerd worden of er geen ijs tussen
wisserblad en ruit zit; maak de wissers zonodig vrij
met een anti-vriesmiddel;
verwijder eventueel opgehoopte sneeuw van de
ruit om de wisserbladen te beschermen en
oververhitting van de ruitenwissermotor te
voorkomen;
schakel de ruitenwissers/achterruitwisser niet op
een droge ruit in.
ATTENTIE
Rijden met versleten ruitenwisserbladen is gevaarlijk, omdat ze het zicht onder
extreme atmosferische omstandigheden aanzienlijk beperken.
260
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
F0I0181m
F0I0182m
Wisserbladen vervangen
Ga als volgt te werk:
til de wisserarm (A) van de voorruit en plaats het wisserblad onder
een hoek van 90° ten opzichte van de arm;
druk op de lip (B) van de veerklem en verwijder het wisserblad van de
arm (A);
monteer het nieuwe blad, waarbij de lip in de zitting op de wisserarm
moet vallen; controleer of het wisserblad geborgd is.
Wisserblad achter vervangen
Ga als volgt te werk:
kantel het dopje (A) omhoog, draai de moer (B) los, waarmee de
wisserarm aan de as is bevestigd, en neem de arm van de as;
plaats de nieuwe wisserarm in de juiste stand en draai de moer
zorgvuldig vast;
kantel het dopje naar beneden.
261
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
F0I0206m
F0I0207m
F0I0169m
RUITENSPROEIERS
Voorruit (ruitensproeiers)
Als de ruitensproeiers niet werken, controleer dan eerst het niveau in
het ruitensproeiertankje (zie de paragraaf “Niveaus controleren” in dit
hoofdstuk.
Controleer vervolgens of de ruitensproeiermonden niet verstopt zijn.
Deze kunnen zonodig met een speld worden doorgeprikt.
U kunt de richting van de sproeiermonden afstellen door met een
schroevendraaier in de uitsparing (A) te draaien.
De stralen moeten op ongeveer 1/3 van de bovenkant van de ruit
worden gericht.
Achterruit (achterruitsproeier)
U kunt de richting van de sproeiermond op dezelfde manier afstellen als
bij de ruitensproeier voor. De sproeiermond bevindt zich boven de
achterruit.
KOPLAMPSPROEIERS
Controleer regelmatig of de koplampsproeiers schoon en in goede staat
zijn.
De koplampsproeiers werken automatisch als het dim-/grootlicht brandt
en de ruitensproeiers worden ingeschakeld.
262
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
262
CARROSSERIE
BESCHERMING TEGEN ATMOSFERISCHE
INVLOEDEN
De belangrijkste oorzaken van roest zijn:
luchtverontreiniging;
zoutgehalte in de lucht en luchtvochtigheid
(gebieden aan zee, warm en vochtig klimaat);
omgevings-/seizoensinvloeden.
Ook de invloed van schurende elementen, zoals
stoffige omgeving, opwaaiend zand, modder en
steenslag op de lak en de onderzijde moet niet worden
onderschat.
Fiat heeft voor de Fiat Punto de beste technologische
oplossingen toegepast om de carrosserie efficiënt
tegen roest te beschermen.
De belangrijkste zijn:
de toepassing van aangepaste spuittechnieken en
lakproducten die de auto de benodigde weerstand
tegen roest en schurende elementen verlenen;
het gebruik van verzinkte (of voorbehandelde)
plaatdelen met een hoge corrosiebestendigheid;
het aanbrengen van een gespoten beschermende
waslaag op de onderzijde, in de wielkuipen, in de
motorruimte en verschillende holle ruimtes, met
een hoog beschermend vermogen;
het aanbrengen van een beschermende kunststof
laag op kwetsbare delen: onderzijde van de
portieren, binnenzijde van de spatborden, naden,
randen, enz.;
toepassing van “open” holle ruimtes om
condensvorming te voorkomen en binnendringend
water af te voeren, waardoor roest van binnenuit
wordt voorkomen.
CARROSSERIEGARANTIE
Bij de Fiat Punto is de carrosserie tegen doorroesten
van alle originele componenten van de carrosserie en
van alle dragende delen gegarandeerd. Voor de
specifieke voorwaarden van deze garantie wordt
verwezen naar het boekje “SERVICE EN
GARANTIEHANDLEIDING”.
263
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
263
TIPS VOOR HET BEHOUD VAN DE
CARROSSERIE
Lak
De lak heeft behalve een esthetische functie ook een
beschermende functie.
Daarom moeten beschadigingen van de laklaag, zoals
krassen, onmiddellijk worden bijgewerkt om
roestvorming te voorkomen. Het bijwerken dient met
de originele lak te worden uitgevoerd (zie “Plaatje met
informatie over de carrosserielak” in het hoofdstuk
“Technische gegevens”).
Het normale onderhoud van de auto beperkt zich tot
wassen, waarbij de frequentie afhankelijk is van het
gebruik van de auto en van de omgeving. Het is
raadzaam de auto vaker te wassen bij sterke
luchtverontreiniging of bij het rijden over wegen met
strooizout.
De juiste wasmethode:
verwijder de antenne van het dak als u de auto in
een wastunnel wast, om te voorkomen dat deze
beschadigt;
spoel de auto eerst met een waterstraal onder lage
druk af;
was de auto met een zachte spons met een
oplossing van neutrale zeep; spoel daarbij de spons
regelmatig uit;
spoel de auto af met schoon water en droog de
auto met warme lucht of een schone, zachte zeem.
De minder zichtbare delen zoals randen van portieren,
achterklep, motorkap en de koplampranden moeten
niet vergeten worden, omdat daar water kan blijven
staan. Het verdient aanbeveling de auto na het wassen
niet onmiddellijk binnen te zetten, maar de auto nog
even buiten te laten staan, zodat waterresten buiten
kunnen verdampen.
Was de auto nooit in de zon of als de motorkap nog
warm is: omdat dan de glans van de lak kan afnemen.
De kunststof carrosseriedelen kunnen op dezelfde
wijze worden gewassen als de gespoten
carrosseriedelen.
Parkeer de auto niet onder bomen, aangezien
harsdruppels bij langere inwerking de lak kunnen
beschadigen, waardoor de kans op roestvorming
wordt vergroot.
BELANGRIJK Vogeluitwerpselen dienen zo snel en zo
goed mogelijk van de lak verwijderd te worden, omdat
door de agressieve bestanddelen de lak kan
beschadigen.
Schoonmaakmiddelen verontreinigen het water. Daarom moet de auto bij voorkeur worden
gewassen op een plaats waar het afvalwater direct wordt opgevangen en gezuiverd.
264
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
264
Ruiten
Gebruik voor het schoonmaken van de ruiten een
daarvoor geschikt schoonmaakmiddel. Gebruik een
schone, zachte doek om krassen en beschadigingen te
voorkomen.
BELANGRIJK Let er bij het schoonmaken van de
binnenzijde van de achterruit op, dat de elektrische
weerstandsdraden van de achterruitverwarming niet
worden beschadigd. Veeg voorzichtig in de richting van
de draden.
Motorruimte
Het verdient aanbeveling de motorruimte na het
winterseizoen zorgvuldig te laten uitspuiten. Hierbij
moet er goed op worden gelet dat de waterstralen
niet direct met de elektronische regeleenheden in
contact komen. Laat dit verzorgen door een
gespecialiseerd bedrijf.
BELANGRIJK Voor het uitspuiten van de motorruimte
moet de contactsleutel in stand STOP staan en de
motor koud zijn. Controleer na het reinigen of de
verschillende beschermingen (rubber kappen, deksels,
enz.) nog op hun plaats zitten en niet beschadigd zijn.
INTERIEUR
Controleer af en toe of er onder de vloerbedekking
geen water is blijven staan (dooiwater van
sneeuwresten aan schoenen, lekkende paraplu’s, enz.),
waardoor roestvorming op de bodem veroorzaakt zou
kunnen worden.
STOELEN EN STOFFEN BEKLEDING
Verwijder stof met een zachte borstel of een
stofzuiger. Voor een nog betere reiniging van de
stoffen bekleding raden wij u aan de borstel vochtig te
maken.
Reinig de zittingen met een vochtige spons en een
oplossing van neutrale zeep.
ATTENTIE
Gebruik nooit ontvlambare producten zoals petroleum of wasbenzine voor het
reinigen van de interieurdelen van de auto. De elektrostatische lading die tijdens
het reinigen door het wrijven ontstaat, kan brand veroorzaken.
265
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
265
MET LEER BEKLEDE STOELEN
Verwijder droog vuil met een zeemleer of een iets
vochtige doek, zonder hard te drukken.
Dep een vochtige vlek of vet met een droge en
absorberende doek en wrijf daarbij niet. Behandel de
plek vervolgens met een doek of zeem bevochtigd met
water en een neutrale zeep.
Als de vlek nog niet verwijderd is, behandel de vlek
dan met een speciaal schoonmaakmiddel, waarbij de
instructies op de verpakking strikt moeten worden
opgevolgd.
BELANGRIJK Gebruik nooit alcohol of producten op
basis van alcohol
KUNSTSTOF INTERIEURDELEN
Gebruik speciale reinigingsmiddelen om het visuele
effect van de componenten niet te wijzigen.
BELANGRIJK Gebruik nooit alcohol of benzine om het
glas van het instrumentenpaneel schoon te maken.
ATTENTIE
Bewaar nooit spuitbussen in de auto: ontploffingsgevaar. Spuitbussen mogen niet
worden blootgesteld aan temperaturen boven 50°C. In de zomer kan de
temperatuur in het interieur ver boven deze waarde oplopen.
TT
TT
EE
EE
CC
CC
HH
HH
NN
NN
II
II
SS
SS
CC
CC
HH
HH
EE
EE
GG
GG
EE
EE
GG
GG
EE
EE
VV
VV
EE
EE
NN
NN
SS
SS
IDENTIFICATIEGEGEVENS ............................................. 267
MOTORCODES - CARROSSERIE-UITVOERINGEN 269
MOTOR ................................................................................. 270
INSPUITING ......................................................................... 271
TRANSMISSIE ....................................................................... 271
REMMEN ................................................................................ 272
WIELOPHANGING ............................................................ 272
STUURINRICHTING ......................................................... 272
WIELEN ................................................................................. 273
AFMETINGEN ...................................................................... 277
PRESTATIES .......................................................................... 280
GEWICHTEN ....................................................................... 281
VULLINGSTABEL ................................................................ 283
SMEERMIDDELEN EN VLOEISTOFFEN ....................... 285
BRANDSTOFVERBRUIK ................................................... 287
CO
2
-EMISSIE .......................................................................... 288
MONTAGEVOORBEREIDING VOOR
“ISOFIX”-KINDERZITJE .................................................... 289
266
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
F0I0014m
F0I0199m
IDENTIFICATIEGEGEVENS
Wij raden u aan nota te nemen van de identificatiegegevens. De identifi-
catiegegevens zijn op de typeplaatjes ingeslagen en bevinden zich op de
volgende plaatsen:
1 - Typeplaatje met identificatiegegevens.
2 - Chassisnummer.
3 - Plaatje met informatie over de carrosserielak.
4 - Motorcode.
TYPEPLAATJE MET IDENTIFICATIEGEGEVENS
Het typeplaatje is aangebracht op de fronttraverse in de motorruimte en
bevat de volgende informatie:
A - Naam van de fabrikant.
B - Nummer typegoedkeuring.
C - Identificatiecode van het autotype.
D - Chassisnummer.
E - Max. toelaatbaar totaalgewicht van de auto.
F - Max. toelaatbaar totaalgewicht van de auto met aanhanger.
G - Max. toelaatbare voorasbelasting.
H - Max. toelaatbare achterasbelasting.
I - Motortype.
L - Code van de carrosserie-uitvoering.
M - Nummer voor onderdelen.
N - Correctiewaarde voor de uitlaatrookgasmeting (alleen bij diesel-
motoren).
267
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
268
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
CHASSISNUMMER
Het chassisnummer is ingeslagen in de bodemplaat naast de rechter
voorstoel.
Het is bereikbaar nadat het klepje in de vloerbedekking is opgetild en
bevat de volgende gegevens:
type van de auto (ZFA188000);
oplopend productienummer.
PLAATJE MET INFORMATIE OVER DE CARROSSERIELAK
Het plaatje is op de binnenzijde van de motorkap aangebracht en bevat
de volgende informatie:
A - Fabrikant van de lak.
B - Kleurbenaming.
C - Kleurcode.
D - Kleurcode voor bijwerken en overspuiten.
MOTORCODE
De motorcode is in het cilinderblok ingeslagen en bestaat uit het motor-
type en een oplopend productienummer.
F0I0015m
F0I0146m
269
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
MOTORCODES - CARROSSERIE-UITVOERINGEN
Uitvoeringen
1.28V zonder stuurbekrachtiging
1.28V met stuurbekrachtiging
1.216V
1.416V
1.416V Sporting
1.816V
1.3 Multijet
1.9JTD
1.9JTD Sporting
1.9 Multijet
1.9 Multijet HGT
Motorcode
188A4000
188A4000
188A5000
843A1000
843A1000
188A6000
188A9000
188A7000
188A7000
188B2000
188B2000
3-deurs
188AXA1A 00X
188AXA1A 00Y
188AXB1A 02N
188AXM1A 20
188AXM1B 22
188AXF1A 12D
188AXH1A 16B
188AXG1A 13E
188AXG1A 13F
188AXL1A 18B
188AXL1A 1B
5-deurs
188BXA1A 01Y
188BXA1A 01W
188BXB1A 03N
188BXM1A 21
188BXF1A 15C
188BXH1A 17B
188BXG1A 14C
188BXL1A 19B
Code van de carrosserie-uitvoering
270
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALGEMEEN
Typecode
Cyclus
Aantal en opstelling cilinders
Aantal kleppen per cilinder
Boring en slag mm
Cilinderinhoud cm
3
Compressieverhouding
Max. vermogen (EU) kW
pk
bijbehorend toerental: min
-1
Max. koppel (EU) Nm
kgm
bijbehorend toerental: min
-1
Bougies
Brandstof
1.3 Multijet
188A9000
Diesel
4 in lijn
4
69,6x 82
1248
18 : 1
51
70
4000
180
18
1750
Diesel voor
motor-
voertuigen
(specificatie
EN590)
1.8
16V
188A6000
Otto
4 in lijn
4
82 x 82,7
1747
10,3 : 1
96
130
6300
164
17
4300
Fiat BKR6EZ
Fiat RC10YCC
NGK BKR6EZ
Champion
RC10YCC
Loodvrije
benzine
95 RON
(specificatie
EN228)
1.4
16V
843A1000
Otto
4 in lijn
4
72 x 84
1368
11 : 1
70
95
5800
128
13
4500
Fiat DCPR8E-N
NGK
DCPR7E-N
Loodvrije
benzine
95 RON
(specificatie
EN228)
1.216V
188A5000
Otto
4 in lijn
4
70,8x 78,86
1242
10,6 : 1
59
80
5000
114
11
4000
Fiat DCPR8E-N
NGK
DCPR7E-N
Loodvrije
benzine
95 RON
(specificatie
EN228)
1.28V
188A4000
Otto
4 in lijn
2
70,8x 78,86
1242
9,8 : 1
44
60
5000
102
10
2500
Fiat BKR5EZ
Fiat RC10YCC
NGK BKR5EZ
Champion
RC10YCC
Loodvrije
benzine
95 RON
(specificatie
EN228)
MOTOR
1.9 JTD
188A7000
Diesel
4 in lijn
2
82 x 90,4
1910
18,45 : 1
63
85
3500
196
20
1500
Diesel voor
motor-
voertuigen
(specificatie
EN590)
1.9 Multijet
188B2000
Diesel
4 in lijn
2
82 x 90,4
1910
18,0 : 1
74
100
4000
260
26
1750
Diesel voor
motor-
voertuigen
(specificatie
EN590)
271
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
BRANDSTOFSYSTEEM
Brandstofsysteem
1.3 Multijet - 1.9 JTD - 1.9 Multijet
Elektronisch geregelde directe inspuiting met
“Common Rail”. Turbocompressor en intercooler
1.28V - 1.216V - 1.416V - 1.816V
Multipoint gefaseerde sequentiële inspuiting: geïnte-
greerde elektronische inspuiting/ontsteking zonder
brandstofretourleiding (returnless)
TRANSMISSIE
Versnellingsbak
Koppeling
Aandrijving
1.2
8V - 1.216V - 1.416V - 1.816V - 1.3 Multijet - 1.9 JTD - 1.9 Multijet
Vijf gesynchroniseerde versnellingen vooruit (zes bij bepaalde uitvoeringen)
en één versnelling achteruit.
Zelfstellend met koppelingspedaal zonder vrije slag. Met hydraulische bediening.
Voor
Modificaties of reparaties aan het brandstofsysteem die niet correct worden uitgevoerd en waarbij
geen rekening wordt gehouden met de technische specificaties van het systeem, kunnen storingen
in de werking en zelfs brand veroorzaken.
272
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
Voetrem:
– voor
– achter
Handrem
BELANGRIJK Water, ijs en strooizout op de wegen kunnen zich afzetten op de remschijven waardoor de gewenste remvertraging iets later
wordt bereikt.
REMMEN
Voor
Achter
WIELOPHANGING
Type
Minimum draaicirkel
(tussen stoepranden) m
1.2
8V - 1.216V - 1.416V - 1.816V - 1.3 Multijet - 1.9 JTD - 1.9 Multijet
Tandheugelstuurhuis eventueel met elektrische
stuurbekrachtiging (indien aanwezig)
10,5
STUURINRICHTING
1.28V - 1.216V - 1.416V - 1.816V - 1.3 Multijet - 1.9 JTD - 1.9 Multijet
Schijfremmen (op enkele uitvoeringen zelfventilerende schijfremmen)
Trommelremmen of schijfremmen (op enkele uitvoeringen)
Bediend met handremhefboom, werkend op de achterwielen.
1.2
8V - 1.216V - 1.416V - 1.816V - 1.3 Multijet - 1.9 JTD - 1.9 Multijet
Onafhankelijke wielophanging, type McPherson
Torsieas en torsietraverse
273
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
WIELEN
VELGEN EN BANDEN
Geperst stalen of lichtmetalen velgen. Tubeless radiaalbanden. Op de
typegoedkeuring zijn bovendien alle goedgekeurde banden aangegeven.
BELANGRIJK Als de gegevens in het instructieboekje afwijken van die
van de typegoedkeuring, dient u zich altijd aan de gegevens van de type-
goedkeuring te houden.
Voor de rijveiligheid is het noodzakelijk dat u zich aan de voorgeschre-
ven afmetingen houdt en dat alle wielen zijn voorzien van banden van
hetzelfde merk en hetzelfde type.
BELANGRIJK In tubeless banden mogen geen binnenbanden gebruikt
worden.
RESERVEWIEL
Geperst stalen velg. Tubeless radiaalband.
WIELUITLIJNING
Toespoor gemeten tussen de velgranden van de voorwielen: 0±1 mm.
De waarden zijn van toepassing op een onbelaste auto in rijklare staat.
VERKLARING VAN DE CODERING OP DE BANDEN
Voorbeeld: 185/60 R 14 82 H
185 = Nominale breedte (S, afstand in mm tussen de flanken).
60 = Hoogte/breedte-verhouding (H/ S) (percentage).
R = Radiaalband
14 = Diameter van de velg (in inch) (Ø).
82 = Beladingsindex (draagvermogen).
F0I0034m
274
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
Beladingsindex (draagvermogen)
60 = 250 kg 84 = 500 kg
61 = 257 kg 85 = 515 kg
62 = 265 kg 86 = 530 kg
63 = 272 kg 87 = 545 kg
64 = 280 kg 88 = 560 kg
65 = 290 kg 89 = 580 kg
66 = 300 kg 90 = 600 kg
67 = 307 kg 91 = 615 kg
68 = 315 kg 92 = 630 kg
69 = 325 kg 93 = 650 kg
70 = 335 kg 94 = 670 kg
71 = 345 kg 95 = 690 kg
72 = 355 kg 96 = 710 kg
73 = 365 kg 97 = 730 kg
74 = 375 kg 98 = 750 kg
75 = 387 kg 99 = 775 kg
76 = 400 kg 100 = 800 kg
77 = 412 kg 101 = 825 kg
78 = 425 kg 102 = 850 kg
79 = 437 kg 103 = 875 kg
80 = 450 kg 104 = 900 kg
81 = 462 kg 105 = 925 kg
82 = 475 kg 106 = 950 kg
83 = 487 kg
Maximale snelheid
Q = max. 160 km/h.
R = max. 170 km/h.
S
= max. 180 km/h.
T = max. 190 km/h.
U = max. 200 km/h.
H = max. 210 km/h.
V = max. 240 km/h.
W = max. 270 km/h.
Y = max. 300 km/h.
VERKLARING VAN DE
CODERING
OP DE VELGEN
Voorbeeld: 5 1/2 J x 14 H2 35
5 1/2 = breedte van de velg
(in inch) (1).
J = velgbedprofiel (deel
aan de zijkanten
waarop de band
steunt) (2).
14 = montagediameter
in inch (komt over-
een met die van de
band die gemon-
teerd moet wor-
den)
(3 = Ø).
H2 = vorm en aantal
“humps” (vorm van
de velgrand die de
wang van de tube-
less band op zijn
plaats houdt).
35 = diepte van de velg-
bolling (afstand tus-
sen het montage-
vlak van de velg op
de naaf en het velg-
hart).
275
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
UITVOERING VELGMAAT BANDENMAAT RESERVEWIEL
Standaard Winterbanden Velgmaat Bandenmaat
1.2
8V zonder
5.00B x 13” ET 35 155/80 R13 79T 155/80 R13 79Q (M+S) 4.5B x 13” ET 35 135/80 B13 82M
stuurbekrachtiging
1.2
8V met stuurbekr.
5 1/2 Jx14” - 35 165/70 R14 81T 165/70 R14 81Q (M+S)
4B x 14” ET 43 135/80 B14 80P
1.2
16V -
6Jx14” ET 35 (L.met.) 185/60 R14 82H 185/60 R14 82Q (M+S)
1.4
16V zonder ESP
6Jx15” ET 33 (L.met.) 185/55 R15 82V 185/55 R15 82Q (M+S)
1.3 Multijet zonder ESP
1.4
16V met ESP
5 1/2 Jx14” - 35 185/60 R14 82H 185/60 R14 82Q (M+S)
4B x 14” ET 43 135/80 B14 80P
1.3 Multijet met ESP
6Jx14” ET 35 (L.met.) 185/60 R14 82H 185/60 R14 82Q (M+S)
6Jx15” ET 33 (L.met.) 185/55 R15 82V 185/55 R15 82Q (M+S)
1.4
16V/1.9JTD
6Jx15” ET 33 (L.met.) 185/55 R15 82V 185/55 R15 82Q (M+S) 4B x 14” ET 43 135/80 B14 80P
Sporting
1.8
16V HGT
6Jx15” ET 37 (L.met.) 185/55 R15 82V 185/55 R15 82Q (M+S) 4B x 14” ET 35 125/80 R15 95M
1.9 Multijet HGT
1.8
16V Emotion
6 Jx15” ET 37 185/55 R15 82V 185/55 R15 82Q (M+S)
4B x 15” ET 35 125/80 R15 95M
6Jx15” ET 37 (L.met.) 185/55 R15 82V 185/55 R15 82Q (M+S)
1.9JTD
5 1/2Jx14” ET 35 185/60 R14 82H 185/60 R14 82Q (M+S)
4B x 14” ET 43 135/80 B14 80P6Jx14” ET35 (L.met.) 185/60 R14 82H 185/60 R14 82Q (M+S)
6Jx145” ET33 (L.met.) 185/55 R15 82V 185/55 R15 82Q (M+S)
1.9 Multijet 6Jx15” ET 31,5 185/55 R15 82V 185/55 R15 82Q (M+S)
4B x 15” ET 35 125/80 R15 95M
Emotion 6Jx15” ET33 (L.met.) 185/55 R15 82V 185/55 R15 82Q (M+S)
276
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
UITVOERING STANDAARD BANDEN RESERVEWIEL
Bandenmaat Bij gemiddelde belanding Volbeladen
Voor Achter Voor Achter
1.28V zonder
155/80 R13 79T 2,0 1,9 2,2 2,2 2,8
stuurbekrachtig.
1.2
8V
met
165/70 R14 81T
2,0 1,9 2,2 2,1 2,8
stuurbekrachtig.
185/60 R14 82H
185/55 R15 82V
1.2
16V - 1.416V
165/70 R14 81T
2,0 1,9 2,2 2,1
2,8
185/60 R14 82H
185/55 R15 82V 2,2 2,1 2,4 2,3
1.416V Sporting 185/55 R15 82V 2,2 2,1 2,4 2,3
2,8
1.9JTD
185/55 R15 82V 2,4 2,1 2,4 2,3
Sporting
1.3 Multijet
165/70 R14 81T
2,2 2,1 2,4 2,3 2,8
185/60 R14 82H
185/55 R15 82V
1.8
16V -
185/55 R15 82V 2,4 2,1 2,4 2,3 4,2
1.9 Multijet
1.9JTD
185/60 R14 82H
2,4 2,1 2,4 2,3 2,8
185/55 R15 82V
Bij warme banden moet de bandenspanning 0,3 bar hoger zijn dan de voorgeschreven waarde. Controleer de spanning opnieuw bij koude
banden.
Bij winterbanden moet de in de tabel aangegeven waarde van de standaard gemonteerde banden met 0,2 bar verhoogd worden.
BANDENSPANNING IN KOUDE TOESTAND (bar)
277
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
AFMETINGEN
De afmetingen zijn aangegeven in mm en
hebben betrekking op een auto die is uit-
gerust met standaardbanden.
De hoogte heeft betrekking op een onbe-
laste auto.
Inhoud bagageruimte
Inhoud bij onbeladen auto
(VDA-norm) 264 dm
3
Uitvoeringen 3-deurs A B C D E F (*) G (**) H (*)
3840 804 2460 576 1480 1398 1660 1392
(*) Afhankelijk van de velgmaat kunnen er kleine verschillen zijn in de maten.
(**) Max. breedte over de spiegels: 1954 mm.
F0I0201m
278
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
De afmetingen zijn aangegeven in mm en
hebben betrekking op een auto die is uit-
gerust met standaardbanden.
De hoogte heeft betrekking op een onbe-
laste auto.
Inhoud bagageruimte
Inhoud bij onbeladen auto
(VDA-norm) 264 dm
3
Uitvoeringen SOUND,
SPORTING, HGT A B C D E F (*) G (**) H (*)
3843 800 2460 583 1480 1398 1660 1392
(*) Afhankelijk van de velgmaat kunnen er kleine verschillen zijn in de maten.
(**) Max. breedte over de spiegels: 1954 mm.
F0I0200m
279
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
De afmetingen zijn aangegeven in mm en
hebben betrekking op een auto die is uit-
gerust met standaardbanden.
De hoogte heeft betrekking op een onbe-
laste auto.
Inhoud bagageruimte
Inhoud bij onbeladen auto
(VDA-norm) 297 dm
3
Uitvoeringen 5-deurs A B C D E F (*) G (**) H (*)
3865 804 2460 601 1480 1398 1660 1392
(*) Afhankelijk van de velgmaat kunnen er kleine verschillen zijn in de maten.
(**) Max. breedte over de spiegels: 1954 mm
F0I0202m
280
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
PRESTATIES
Max. snelheid na de inrijperiode van de auto, in km/h.
1.28V 1.216V 1.416V 1.816V 1.3 Multijet 1.9 JTD 1.9 Multijet
155 172 178 205 164 173 185
281
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
GEWICHTEN
Gewichten (kg)
Rijklaar gewicht
(met volle reservoirs, reservewiel,
gereedschap en accessoires): 3-deurs
5-deurs
Nuttig laadvermogen (*) inclusief
de bestuurder: 3/5-deurs
Max. toelaatbaar
gewicht (**)
– vooras: 3/5-deurs
– achteras: 3/5-deurs
– totaalgewicht: 3-deurs
5-deurs
Gewicht van de aanhanger
– geremd: 3/5-deurs
– ongeremd: 3/5-deurs
Max. dakbelasting: 3/5-deurs
Max. gewicht op de
trekhaak (geremde aanhanger): 3/5-deurs
(*) Als er speciale accessoires zijn gemonteerd (opendak, trekhaak, enz.), dan stijgt het rijklaar gewicht, waardoor het totale laadvermogen
met hetzelfde gewicht daalt.
(**) Maximum waarden die niet mogen worden overschreden. Het is de verantwoordelijkheid van de gebruiker dat de auto zodanig wordt
beladen dat deze limieten niet worden overschreden.
(
) Voor bepaalde markten.
1.28V
860
875
510
750
750
1370
1385
1000/400(
)
400
75
60
1.2
16V
920
935
510
780
750
1430
1445
1000/400(
)
400
75
60
1.4
16V
960
975
510
820
750
1470
1485
1000/400(
)
400
75
60
282
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
Gewichten (kg)
Rijklaar gewicht
(met volle reservoirs, reservewiel,
gereedschap en accessoires): 3-deurs
5-deurs
Nuttig laadvermogen (*) inclusief
de bestuurder: 3/5-deurs
Max. toelaatbaar
gewicht (**)
– vooras: 3/5-deurs
– achteras: 3/5-deurs
– totaalgewicht: 3-deurs
5-deurs
Gewicht van de aanhanger
– geremd: 3/5-deurs
– ongeremd: 3/5-deurs
Max. dakbelasting: 3/5-deurs
Max. gewicht op de
trekhaak (geremde aanhanger): 3/5-deurs
(*) Als er speciale accessoires zijn gemonteerd (opendak, trekhaak, enz.), dan stijgt het rijklaar gewicht, waardoor het totale laadvermogen
met hetzelfde gewicht daalt.
(**) Maximum waarden die niet mogen worden overschreden. Het is de verantwoordelijkheid van de gebruiker dat de auto zodanig wordt
beladen dat deze limieten niet worden overschreden.
(
) Voor bepaalde markten.
1.8
16V
1040
1055
510
850
750
1550
1565
1000/400(
)
400
75
60
1.3 Multijet
965
980
510
820
750
1475
1490
1000/400(
)
400
75
60
1.9 JTD
1040
1055
510
900
750
1550
1565
1000/400(
)
400
75
60
1.9 Multijet
1075
1090
510
900
750
1585
1600
1000/400(
)
400
75
60
283
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
VULLINGSTABEL
Brandstoftank:
incl. een reserve van:
Motorkoelsysteem:
Motorcarter:
Carter en oliefilter:
Versnellingsbak en differentieel:
Hydraul. remcircuit voor/achter:
Hydraulisch remcircuit met
ABS:
Reservoir ruitensproeiers
voor en achter
met koplampsproeiers:
() Voor temperaturen onder –20°C raden wij het gebruik aan van SELENIA PERFORMER SAE 5W-30.
liter
47
5 - 7
4,5
2,5
2,8
1,65
0,40
0,45
1,5
(4,5)
kg
2,2
2,5
1,5
1.2
8V
1.216V
1.416V
liter
47
5 - 7
4,2
2,5
2,8
1,65
0,40
0,45
1,5
(4,5)
kg
2,2
2,5
1,5
Voorgeschreven brandstof
Aanbevolen producten
Loodvrije superbenzine met
octaangetal van ten minste 95
R.O.N (specificatie EN228)
Mengsel van gedemineraliseerd
water en 50% PARAFLU UP
SELENIA 20K ()
TUTELA CAR ZC 75 Synth
TUTELA TOP 4
TUTELA TOP 4
Mengsel van water en
TUTELA PROFESSIONAL
SC 35
liter
47
5 - 7
4,5
2,5
2,8
1,65
0,45
1,5
(4,5)
kg
2,2
2,5
1,5
1.816V
liter
47
5 - 7
5,8
3,7
4,1
1,98
0,65
1,5
(4,5)
kg
3,3
3,65
1,8
284
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
Brandstoftank:
incl. een reserve van:
Motorkoelsysteem:
Motorcarter:
Carter en oliefilter:
Versnellingsbak en differentieel:
Hydraul. remcircuit voor/achter:
Hydraulisch remcircuit met
ABS:
Reservoir ruitensproeiers
voor en achter
met koplampsproeiers:
() Voor temperaturen onder –20°C raden wij het gebruik aan van SELENIA WR SAE 5W-40.
() Uitvoering 1.3 Multijet
liter
49
5 - 7
6,0
2,85
3,0
1,98
0,40
0,45
1,5
4,5
kg
1,8
kg
1,8
Voorgeschreven brandstof
Aanbevolen producten
Diesel voor motorvoertuigen
(specificatie EN590)
Mengsel van gedemineraliseerd
water en 50% PARAFLU UP
SELENIA TURBO DIESEL ()
SELENIA WR ()
TUTELA CAR ZC 75 Synth
TUTELA TOP 4
TUTELA TOP 4
Mengsel van water en
TUTELA PROFESSIONAL
SC 35
liter
49
5 - 7
6,2
4,0
4,3
1,98
0,40
0,45
1,5
4,5
liter
49
5 - 7
6,2
4,0
4,3
1,98
0,40
0,65
1,5
4,5
kg
1,8
1.3 Multijet
1.9 JTD 1.9 Multijet
285
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
Gebruik
Smering voor
dieselmotoren ()
(uitvoeringen 1.9JTD
en 1.9 Multijet)
Smering voor
dieselmotoren
(uitvoering
1.3 Multijet)
() Bij gebruik onder zware klimatologische omstandigheden, adviseren wij SELENIA PERFORMER SAE 5W-30 motorolie.
() Bij gebruik onder zware klimatologische omstandigheden, adviseren wij SELENIA WR SAE 5W-40 motorolie.
SMEERMIDDELEN EN VLOEISTOFFEN
AANBEVOLEN PRODUCTEN EN HUN SPECIFICATIES
F0I0028m
Specificaties van de smeermiddelen en vloeistoffen
voor een correct functioneren van de auto
Motorolie SAE 10W-40 op synthetische basis, die ruim-
schoots voldoet aan de specificaties ACEA A3 en API SL.
Motorolie SAE 5W-30 op synthetische basis, die ruim-
schoots voldoet aan de specificaties ACEA A1 en API SL.
Motorolie SAE 10W-40 op synthetische basis, die ruim-
schoots voldoet aan de specificaties ACEA B3 en API CD.
Motorolie SAE 5W-40 op synthetische basis,
die ruimschoots voldoet aan de specificaties ACEA B4, API
CF en FIAT 9.55535-M2.
Motorolie SAE 5W-40 op synthetische basis, die ruim-
schoots voldoet aan de specificaties ACEA B4, API CF en
FIAT 9.55535-M2.
Aanbev. smeermid-
delen en vloeistoffen
SELENIA 20K
SELENIA
PERFORMER
SELENIA
TURBO DIESEL
SELENIA WR
SELENIA WR
Toepassing
Smering voor
benzinemotoren ()
286
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
Gebruik
Olie en vetten
voor
krachtover-
brengingen
Antivries voor
radiateur
Toevoeging voor
dieselbrandstof
Vloeistof voor ruiten-
sproeiers voor/achter
en koplampsproeiers
() BELANGRIJK Nooit bijvullen of mengen met vloeistoffen waarvan de specificaties afwijken van hetgeen is voorgeschreven.
Specificaties van de smeermiddelen en vloeistoffen
voor een correct functioneren van de auto
Synthetische SAE 75W-80 EP olie. Voldoet ruimschoots
aan de specificaties
API GL5 en MIL - L - 2105 D LEV.
Olie type “ATF DEXRON III”.
Vet op basis van lithiumzepen.
Indringingsgetal NLGI 0.
Waterafstotend vet op basis van lithiumzepen,
indringingsgetal: NLGI=2, bevat molybdeenbisulfide.
Synthetische remvloeistof FMVSS nr 116 DOT 4, ISO 4925,
SAE J-1704, CUNA NC 956-01.
Roodgekleurd beschermingsmiddel met antivries op basis
van glycol-monoethyleen voor koelsysteem.
Met organische formule gebaseerd op O.A.T.-technologie.
Voldoet ruimschoots aan de specificaties CUNA NC 956-16,
ASTM D 3306.
Toevoeging voor dieselbrandstof met beschermende werking
voor dieselmotoren.
Mengsel van alcoholen, water en oppervlakte-actieve stoffen
CUNA NC 956-II.
Aanbev. smeermidde-
len en vloeistoffen
TUTELA CAR
ZC 75 Synth
TUTELA GI/E
TUTELA
MRM ZERO
TUTELA STAR 500
TUTELA TOP 4
PARAFLU UP ()
DIESEL MIX
TUTELA
PROFESSIONAL SC
35
Toepassing
Mech. versnellingsbakken
en differentieels
Hydraulische stuurbe-
krachtiging:
Homokinetische koppelin-
gen aan zijde differentieel
Homokinetische koppe-
lingen aan zijde wiel
Hydraulisch remsysteem
en koppelingbediening
Motorkoelsysteem.
Mengverhouding: 50%
gedemineraliseerd water
en 50% PARAFLU UP
Vermengen met diesel-
olie (25 cm per 10 liter)
Onverdund of
met water gebruiken
Remvloeistof
287
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
BRANDSTOFVERBRUIK
Het brandstofverbruik dat in de volgende tabel is opgenomen, is gemeten volgens een vastgestelde testmethode die
in EU-normen is vastgelegd.
Het brandstofverbruik is gemeten tijdens:
een stadsrit: opgebouwd uit een koude start gevolgd door een gesimuleerde, normale testrit in stadsverkeer;
een rit buiten de stad: hierbij wordt veelvuldig geaccelereerd in alle versnellingen en wordt een normaal
gebruik van de auto buiten de stad gesimuleerd. De snelheid varieert tussen de 0 en 120 km/h;
gecombineerd brandstofverbruik: hierbij telt de waarde van de stadsrit mee voor 37% en de waarde van de
testrit buiten de stad voor 63%.
BELANGRIJK Het soort wegdek, verkeerssituatie, atmosferische omstandigheden, rijstijl, algemene conditie van de
auto, uitrustingsniveau, gebruik van de airconditioning, lading van de auto, imperiaal op het dak en andere situaties
die de aërodynamica kunnen beïnvloeden, leveren een ander brandstofverbruik op dan hier vermeld.
Brandstofverbruik volgens EU 1999/100-normen (liter x 100 km) Stadsverkeer Buitenweg Gecombineerd
1.28V 7,3 4,8 5,7
1.216V 7,6 5,0 6,0
1.416V 7,8 5,1 6,1
1.416V Sporting 8,8 5,3 6,6
1.816V 11,5 6,4 8,3
1.3 Multijet 5,6 3,9 4,5
1.9 JTD 6,6 4,0 4,9
1.9 JTD Sporting 7,2 4,2 5,3
1.9 Multijet 7,3 4,1 5,3
288
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
1.28V 1.216V 1.416V 1.416V 1.816V
Sporting
136 142 145 156 197
CO
2
-EMISSIE
De CO
2
-emissie, vermeld in de volgende tabellen, is gemeten op een gemiddeld gecombineerd traject.
CO
2
-emissie volgens EU 1999/100-normen (g/km)
Benzine-uitvoeringen
Diesel-uitvoeringen
1.3 Multijet 1.9JTD 1.9JTD Sporting 1.9 Multijet
119 130 140 140
289
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
VEILIGHEID
Montagevoorbereiding voor
“Isofix”-kinderzitje (indien
aanwezig)
De Fiat Punto is voorbereid voor de montage van
Isofix-kinderzitjes, een nieuw gestandaardiseerd
Europees systeem voor het vervoeren van kinderen.
Isofix is een extra mogelijkheid die het gebruik van
traditionele kinderzitjes niet uitsluit. De Isofix-kinder-
zitjes zijn er voor drie gewichtsgroepen: 0, 0+ en 1.
Vanwege het verschillende bevestigingssysteem, moet
het kinderzitje aan de daarvoor bestemde beugels
worden bevestigd. Deze bevinden zich tussen de rug-
leuning en zitting van de achterbank of in de bekleding
daarvan.
Er kan ook een mengvorm worden gekozen, een tra-
ditioneel kinderzitje links en een Isofix-kinderzitje
rechts.
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
Vanwege het verschil in omvang, kunnen op de ach-
terbank maximaal drie traditionele kinderzitjes wor-
den gemonteerd en bij de Isofix-bevestigingen slechts
twee. Op de passagiersstoel voor kunnen alleen tradi-
tionele kinderzitjes worden gemonteerd.
In het Fiat Lineaccessori-programma is het Kiddy
Isofix-kinderzitje opgenomen. Deze is goedgekeurd
volgens de Europese ECE-R44/03 -voorschriften en
geschikt voor kinderen met een gewicht tot 18 kg,
waarbij het zitje in de rijrichting van de auto moet
worden geplaatst, en voor kinderen met een gewicht
tot 13 kg, waarbij het zitje tegen de rijrichting in moet
worden geplaatst (groepen 0, 0+ en 1). Wij raden u
dit kinderzitje aan omdat het speciaal voor de Fiat
Punto is ontworpen.
290
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
VEILIGHEID
MONTAGE ISOFIX-KINDERZITJE
Groep 0 en 0+
Bij kinderen in deze gewichtsgroep (kinderen met een gewicht tot 13 kg)
moet het kinderzitje achterstevoren zijn gekeerd en moet het kind door
de gordels (D) van het zitje beschermd worden.
Als het kind groeit en in de gewichtsgroep 1 komt, moet het kinderzitje
in de rijrichting worden bevestigd.
Ga voor een correcte montage van het kinderzitje als volgt te werk:
controleer of de ontgrendelhendel (B) in ruststand (ingetrokken)
staat;
zoek de bevestigingsbeugels (A) en plaats vervolgens het kinderzitje
met de bevestigingshaken (C) in de beugels;
duw tegen het kinderzitje totdat het hoorbaar vergrendelt;
controleer of het kinderzitje goed vergrendeld is door met kracht te
proberen het kinderzitje te verplaatsen: de ingebouwde beveiligings-
mechanismen verhinderen dat slechts een enkele bevestigingshaak is
vergrendeld.
Als het Isofix-kinderzitje tegen de rijrichting in wordt geplaatst, moet de
passagiersstoel voor volledig naar achteren worden geschoven, zodat de
rugleuning van de stoel en het kinderzitje elkaar raken.
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
F0I0026m
ATTENTIE
Monteer het kinderzitje alleen als de auto stilstaat. Het kinderzitje is op de juiste
wijze aan de beugels bevestigd als u het hoort vergrendelen. Houdt u in ieder
geval aan de montage-instructies. De fabrikant is verplicht deze instructies bij te
leveren.
291
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
VEILIGHEID
Groep 1
Ga voor een correcte montage van het kinderzitje als volgt te werk:
controleer of de ontgrendelhendel (B) in ruststand (ingetrokken)
staat;
zoek de bevestigingsbeugels (A) en plaats vervolgens het kinderzitje
met de bevestigingshaken (C) in de beugels;
duw tegen het kinderzitje totdat het hoorbaar vergrendelt;
bij kinderzitjes die in de rijrichting moeten worden geplaatst, moet de
bovenste gordel (deze bevindt zich in het bovenste vakje van het kin-
derzitje) aan de ring in de bagageruimte worden bevestigd;
controleer of het kinderzitje goed vergrendeld is door met kracht te
proberen het kinderzitje te verplaatsen: de ingebouwde beveiligings-
mechanismen verhinderen dat slechts een enkele bevestigingshaak is
vergrendeld.
In deze opstelling wordt het kind ook beschermd door de veiligheidsgor-
dels van de auto en door de bovenste gordel: zie de handleiding van het
kinderzitje voor het correct omleggen van de veiligheidsgordels van de
auto.
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
F0I0027m
AA
AA
LL
LL
FF
FF
AA
AA
BB
BB
EE
EE
TT
TT
II
II
SS
SS
CC
CC
HH
HH
RR
RR
EE
EE
GG
GG
II
II
SS
SS
TT
TT
EE
EE
RR
RR
Fix & Go (snelle bandenreparatieset) . . . . . .208
Follow me home (systeem) . . . . . . . . . . . . . . . .80
Gereedschap . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .206
Gewichten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .281
Gloeilamp vervangen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .213
Gordelspanners . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .141
Grootlicht
- bediening . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .78
- grootlichtsignaal . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .79
- gloeilamp vervangen . . . . . . . . . . . . . . . . . . .216
Grootlichtsignaal . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .79
Hendels aan het stuur . . . . . . . . . . . . . . . . .78-81
Hoofdsteunen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .59
Hoogteregelaar koplampen . . . . . . . . . . . . . .111
Identificatiegegevens . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .267
Identificatieplaatjes . . . . . . . . . . . . . . . . . .267-268
Instelbaar multifunctioneel display . . . . . . . . . .28
Instrumenten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .18
Instrumentenpaneel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .6
Intelligente wis-/wasregeling . . . . . . . . . . . .82-85
Interieur . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .264
Interieuruitrusting . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .93
Interieurverlichting
- gloeilampen vervangen . . . . . . . . . . . . . . . . .221
Isofix (montagevoorbereiding kinderzitje) . . .289
Kentekenplaatverlichting
- gloeilamp vervangen . . . . . . . . . . . . . . . . . . .220
Kinderen veilig vervoeren . . . . . . . . . . . . . . .144
Kinderveiligheidsslot . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .99
Koelvloeistoftemperatuurmeter . . . . . . . . . . . .19
Koplampen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .111-112
Koplampsproeiers
- bediening . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .85
Koplampverstelling . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .111
Koppeling . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .271
Krik . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .203
Lampjes en berichten . . . . . . . . . . . . . . . . . . .173
Luchtfilter . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .249
- standaard . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .275
- verklaring van de codering op de banden . . .273
- winterbanden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .170
Bedieningsknoppen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .91
Bescherming van het milieu . . . . . . . . . . . . . . .133
Bougies . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .270
Brandstof
- brandstofmeter . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .18
- brandstofnoodschakelaar . . . . . . . . . . . . . . . .92
- verbruik . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .287
Brandstofbesparing . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .164
Brandstofverbruik . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .287
Buitenspiegels . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .60-61
Buitenverlichting . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .78
Carrosserie
- carrosserie-uitvoeringen . . . . . . . . . . . . . . . .269
- onderhoud . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .262
Centrale portiervergrendeling . . . . . . . . . . . . . .98
CO2-emissie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .288
Cruise-control . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .86
Dashboard en bedieningsknoppen . . . . . . . . . . .4
Dashboardkastje . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .93
Derde remlicht
- gloeilamp vervangen . . . . . . . . . . . . . . . . . . .219
Dieselfilter (green filter) . . . . . . . . . . . . . . . . .252
Digitaal display . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .22
Dimlicht
- bediening . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .78
- gloeilamp vervangen . . . . . . . . . . . . . . . . . . .216
Dop van de brandstoftank . . . . . . . . . . . . . . . .132
Drukknoppen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .20
Dualdrive (elektrische stuurbekrachtiging) . .126
EBD (elektronische remdrukverdeling) . . . . .113
Elektrische ruitbediening . . . . . . . . . . . . . . . .100
EOBD (systeem) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .119
ESP (systeem) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .115
Extra accessoires . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .125
Fiat CODE . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .11
FIS (brandstofnoodschakelaar) . . . . . . . . . . . . .92
Aansteker . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .94
ABS (systeem) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .113
Accu
- acculading controleren . . . . . . . . . . . . . . . . .253
- opladen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .230
- starten met een hulpaccu . . . . . . . . . . . . . . .200
- vervangen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .254
Achterruitsproeier
- bediening . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .85
- vloeistofniveau . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .247
Achterruitverwarming . . . . . . . . . . . . . . . . . . .92
Achterruitwisser
- achterruitsproeier . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .261
- bediening . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .85
- intelligente wis-/wasregeling . . . . . . . . . . . . . .85
- wisserblad . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .259
Achteruitrijlicht
- gloeilamp vervangen . . . . . . . . . . . . . . . . . . .219
Afmetingen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .277
Airbags aan de zijkant . . . . . . . . . . . . . . . . . . .153
Airbags voor
- airbag voor aan bestuurderszijde . . . . . . . . .151
- airbag voor aan passagierszijde
uitschakelen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .152
- airbag voor aan passagierszijde . . . . . . . . . . .151
Airconditioning, automatisch met
gescheiden regeling . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .71
Airconditioning, handbediend . . . . . . . . . . . . . .68
Allesdragers
- bevestigingspunten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .109
Asbak . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .94
ASR (systeem) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .116
Auto langere tijd stallen . . . . . . . . . . . . . . . . .172
Autoradio
- autoradio inbouwen . . . . . . . . . . . . . . . . . . .121
- inbouwvoorbereiding . . . . . . . . . . . . . . . . . .120
- schema van de voorbereide
bedrading en aansluitingen . . . . . . . . . . . . . . .122
Bagageruimte . . . . . . . . . . . . . . . . . . .101-102-103
Bagageruimte vergroten . . . . . . . . . . . . . . . . .103
Bagageruimteverlichting . . . . . . . . . . . . . . . . .222
Banden
292
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPENVEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
293
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Luchtroosters . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .63-64
Mistachterlicht
- bedieningsknop . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .91
- gloeilamp vervangen . . . . . . . . . . . . . . . . . . .219
Mistlampen voor
- bedieningsknop . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .91
- gloeilamp vervangen . . . . . . . . . . . . . . . . . . .218
Mobiele telefoon
- inbouwvoorbereiding . . . . . . . . . . . . . . . . . .123
Motor
- brandstofsysteem . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .271
- starten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .159-160
- identificatiecode . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .269
- specificaties . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .270
Motor starten
- starten met een hulpaccu . . . . . . . . . . . . . . .200
- rollend starten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .201
- noodstart . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .161
- start-/contactslot . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .16
- benzinemotor starten . . . . . . . . . . . . . . . . .159
- dieselmotor starten . . . . . . . . . . . . . . . . . . .160
- motor opwarmen na het starten . . . . . . . . .161
- motor uitzetten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .161
Motorkap . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .107
Motorolie
- technische specificaties . . . . . . . . . . . . . . . .286
- oliepeil controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . .244
Motorolieverbruik . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .245
Motorruimte . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .264
Multifunctioneel display . . . . . . . . . . . . . . . . . .24
Niveau motorkoelvloeistof . . . . . . . . . . . . . . .246
Niveau motorolie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .244
Niveau remvloeistof . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .248
Niveau ruitensproeier-/
koplampsproeiervloeistof . . . . . . . . . . . . . . . .247
Niveaus controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .241
Noodgevallen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .198
Olie en vloeistoffen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .285
Onderhoud . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .234
- aanvullende werkzaamheden
- geprogrammeerd onderhoud . . . . . . . . . . . .235
- jaarlijks inspectieschema . . . . . . . . . . . . . . .238
- onderhoudsschema . . . . . . . . . . . . . . . . . . .236
Stuurwielverstelling . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .60
Symbolen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .11
Tanken met de Fiat Punto . . . . . . . . . . . . . . . .130
Technische gegevens . . . . . . . . . . . . . . . . . . .266
Toerenteller . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .18
Transmissie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .271
Trekken van aanhangers . . . . . . . . . . . . . . . . .167
Trekkrachtbegrenzers . . . . . . . . . . . . . . . . . .142
Veiligheid . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .134
Veiligheidsgordels
- algemene richtlijnen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .142
- gebruik . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .135
- onderhoud . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .144
- hoogteverstelling . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .137
Velgen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .274
Versnellingsbak (gebruik van) . . . . . . . . . . . . .163
Vullingstabel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .283
Waarschuwingsknipperlichten
- bediening . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .91
Wiel verwisselen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .201
Wielen
- reservewiel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .203
- verwisselen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .201
Wielophanging . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .272
Wieluitlijning . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .273
Zekeringen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .223
Zonnekleppen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .95
Opendak . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .96
Opkrikken van de auto . . . . . . . . . . . . . . . . . .231
Parkeersensoren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .128
Parkeerverlichting
- bediening . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .78
- gloeilampen vervangen . . . . . . . . . . . . .217-219
Parkeren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .162
Plafondverlichting . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .89
Pollenfilter . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .249
Portieren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .98
Prestaties . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .280
Radiozendapparatuur en mobiele telefoon . . .125
Regensensor . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .83
Remlichten
- gloeilamp vervangen . . . . . . . . . . . . . . . . . . .219
Remmen
- handrem . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .162
- vloeistofniveau . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .248
- voetrem . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .272
Richtingaanwijzers
- bediening . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .79
- gloeilampen vervangen . . . . . . . . . . . . .217-219
Rubber slangen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .259
Ruiten
- uitzetruiten achter . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .95
- reinigen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .264
Ruitensproeiers
- bediening . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .81
- vloeistofniveau . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .247
Ruitenwissers
- bediening . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .81
- intelligente wis-/wasregeling . . . . . . . . . . . . . .82
- wisserbladen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .259
- ruitensproeiers . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .261
Slepen van de auto . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .232
Sleutels . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .13
Smeermiddelen (specificaties) . . . . . . . . . . . .285
Sneeuwkettingen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .171
Start-/contactslot . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .16
Starten en wegrijden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .158
Stoelen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .56-57-58
Stuurinrichting . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .272
Stuurslot . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .17
OLIE VERVERSEN?
DE EXPERTS
ADVISEREN
SELENIA.
Uw nieuwe auto is ontwikkeld met
producten van de FL Group.
Bij de werkplaatsen van het Fiat-dealer-
net kunt u Selenia-motorolie verkrijgen.
35.000 Motorexperts in heel
Europa adviseren Selenia voor een
maximale bescherming van de
motor in uw auto.
VRAAG UW DEALER
NAAR SELENIA.
Selenia 20K is afgestemd op de nieuwe generatie
motoren en dank zij de uitstekende chemische stabi-
liteit kunnen de verversingsintervallen worden ver-
lengd tot 20.000 km, waarbij een langdurige reiniging
is gegarandeerd.
SELENIA 20K REFERENTIEPRODUCT
(*) ASTM D445
SELENIA: DE KRACHT ACHTER UW MOTOR
De motor van uw nieuwe auto is ontwikkeld met SE-
LENIA 20K; een synthetische motorolie die voldoet
aan de meest geavanceerde internationale specificaties.
SELENIA 20K verbetert de eigenschappen van de
motor en garandeert optimale prestaties en maximale
bescherming.
SELENIA 20K
Top Quality fuel economy motorolie volgens API SJ-
specificaties voor normale, turbo- of multikleps-ben-
zinemotoren.
Brandstofbesparing tot 2% en maximale stabiliteit bij
hoge temperaturen.
SELENIA PERFORMER
Speciale motorolie voor een optimale werking van
benzinemotoren onder zeer extreme klimatologische
omstandigheden (starten tot zelfs –35°C).
SELENIA TURBO DIESEL
Motorolie voor normale, turbo- of multikleps-
dieselmotoren. Voordelen:
• uitstekende vloeibaarheid bij lage temperaturen
• maximale stabiliteit bij hoge temperaturen
• optimale reiniging van de motor.
SELENIA WR DIESEL
Speciale motorolie voor normale, turbo- of multikleps-die-
selmotoren voor een optimale werking onder zeer extreme
klimatologische omstandigheden (starten tot zelfs –35°C).
ANALYSE VAN GEBRUIKTE MOTOROLIE:
VISCOSITEITSTOENAME BIJ 40°C (*)
SELENIA: DE PERFECTE KEUZE VOOR UW AUTO
16
14
12
10
8
6
4
2
0
25000 5000 7500 10000 12500 15000 17500 20000
%
km
Verontreinig het milieu niet met afgewerkte olie.
1.28V - 1.216V - 1.416V - 1.816V 1.3 Multijet - 1.9JTD - 1.9 Multijet
Inhoud van de brandstoftank 47 49
Reserve 5 - 7 5 - 7
De benzinemotoren zijn uitsluitend geschikt voor loodvrije benzine (specificatie EN228) met een minimum octaangetal van 95 RON.
De dieselmotoren zijn uitsluitend geschikt voor dieselbrandstof voor motorvoertuigen (specificatie EN590).
BRANDSTOFTANK (liters)
155/80 R13 79T
165/70 R14 81T
185/60 R14 82H
185/55 R15 82H
165/70 R14 81T
185/60 R14 82H
185/55 R15 82H
185/55 R15 82H
185/55 R15 82H
165/70 R14 81T
185/60 R14 82H
185/55 R15 82H
185/55 R15 82V
185/60 R14 82H
185/55 R15 82H
2,0
2,0
2,0
2,2
2,4
2,2
2,4
2,4
2,4
1,9
1,9
1,9
2,1
2,1
2,1
2,1
2,1
2,1
2,2
2,2
2,1
2,4
2,4
2,4
2,4
2,4
2,4
2,8
2,1
2,1
2,3
2,3
2,3
2,3
2,3
2,3
2,8
2,8
2,8
2,8
2,8
4,2
2,8
2,8
1.2 8V zonder stuurbekr.
1.2 8V elektrische
stuurbekrachtiging
1.2 16V - 1.4 16V
1.416V Sporting
1.9 JTD Sporting
1.3 Multijet
1,816V -
1.9 Multijet
1.9JTD
UITVOERING STANDAARD GEMONTEERDE BAND RESERVEWIEL
Bandenmaat Bij gemiddelde belading Bij volle belading
Voor Achter Voor Achter
MOTOROLIE VERVERSEN
1.28V - 1.216V - 1.416V 1.816V 1.3 Multijet 1.9JTD - 1.9 Multijet
liter kg liter kg liter kg liter kg
Motorcarter 2,5 2,2 3,7 3,3 2,85 2,5 4,0 3,5
Motorcarter en filter 2,8 2,5 4,1 3,65 3,0 2,6 4.3 3,7
Druknummer. 603.45.567NL - III/2003 - 1
e
editie - Printed in the Netherlands by van Setten
2
Eindredactie Satiz - Turijn
NEDERLANDS
De gegevens in deze publicatie zijn uitsluitend indicatief bedoeld. Fiat behoudt zich het recht voor op elk moment de in deze
publicatie beschreven modellen om technische of commerciële redenen te wijzigen. Wendt u voor nadere informatie tot de
Fiat-dealer. Gedrukt op milieuvriendelijk chloorvrij papier.
15


Need help? Post your question in this forum.

Forumrules


Report abuse

Libble takes abuse of its services very seriously. We're committed to dealing with such abuse according to the laws in your country of residence. When you submit a report, we'll investigate it and take the appropriate action. We'll get back to you only if we require additional details or have more information to share.

Product:

For example, Anti-Semitic content, racist content, or material that could result in a violent physical act.

For example, a credit card number, a personal identification number, or an unlisted home address. Note that email addresses and full names are not considered private information.

Forumrules

To achieve meaningful questions, we apply the following rules:

Register

Register getting emails for Fiat Punto 2013 at:


You will receive an email to register for one or both of the options.


Get your user manual by e-mail

Enter your email address to receive the manual of Fiat Punto 2013 in the language / languages: Dutch as an attachment in your email.

The manual is 4,35 mb in size.

 

You will receive the manual in your email within minutes. If you have not received an email, then probably have entered the wrong email address or your mailbox is too full. In addition, it may be that your ISP may have a maximum size for emails to receive.

Others manual(s) of Fiat Punto 2013

Fiat Punto 2013 User Manual - English - 219 pages

Fiat Punto 2013 User Manual - German - 215 pages

Fiat Punto 2013 User Manual - French - 215 pages


The manual is sent by email. Check your email

If you have not received an email with the manual within fifteen minutes, it may be that you have a entered a wrong email address or that your ISP has set a maximum size to receive email that is smaller than the size of the manual.

The email address you have provided is not correct.

Please check the email address and correct it.

Your question is posted on this page

Would you like to receive an email when new answers and questions are posted? Please enter your email address.



Info