Bij krachtige stoten kunnen de elektronische componenten in de sleutel beschadigd worden.
7
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
❒ Als het controlelampje
¢
blijft branden (samen
met het lampje
U
alleen bij benzine-uitvoeringen),
wordt de code niet herkend. In dat geval raden wij
u aan de sleutel in stand STOP en vervolgens
opnieuw in stand MAR te draaien; als de motor
geblokkeerd blijft, probeer het dan opnieuw met de
andere geleverde sleutel.
Als de motor nog niet aanslaat, voer dan zelf een
noodstart uit (zie “Noodstart” in het hoofdstuk
“Noodgevallen”) en wendt u tot de Fiat-dealer.
Tijdens het rijden met de contactsleutel in stand MAR:
❒ Als het lampje
¢
gaat branden, betekent dit dat
het systeem zichzelf controleert (bijv. bij een ver-
mindering van de spanning). Zodra de auto stilstaat
kan de systeemtest worden uitgevoerd: zet de
motor uit door de contactsleutel in de stand STOP
te zetten; zet de sleutel vervolgens in stand MAR:
het lampje
¢
gaat branden en moet na ongeveer 1
seconde doven. Als het lampje blijft branden, dan
moet de hele procedure herhaald worden, waarbij
de contactsleutel ten minste 30 seconden in de
stand STOP moet blijven staan.
Als de storing blijft bestaan, wendt u dan tot de Fiat-
dealer.
❒ Als het controlelampje
¢
knippert, betekent dit
dat de auto niet beveiligd wordt door de startblok-
kering. Wendt u tot de Fiat-dealer om alle sleutels
in het geheugen te laten opslaan.
BELANGRIJK Bij krachtige stoten kunnen de elektro-
nische componenten in de sleutel beschadigd worden.
BELANGRIJK Elke sleutel heeft een eigen code, die
verschillend is van alle andere, en die in de regeleen-
heid van het systeem moet worden opgeslagen. Voor
het opslaan van nieuwe sleutels (maximaal zeven)
moet u zich tot de Fiat-dealer wenden. Hierbij moe-
ten alle in uw bezit zijnde sleutels, de CODE-card,
een identiteitsbewijs en het kentekenbewijs worden
meegenomen.