83
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
SLUITEN fig. 114
Ga als volgt te werk:
❒
houd de motorkap met een hand
omhoog, trek met de andere hand
de stang C uit de zitting E en plaats
de steunstang terug in de klem D;
❒
laat de motorkap tot op ongeveer 20
cm van de motorruimte zakken, laat
de motorkap vallen en controleer of
de motorkap goed is gesloten door de
motorkap op te tillen. De motorkap
mag niet alleen door de beveiliging
vergrendeld zijn. Druk in dit laatste
geval de motorkap niet dicht, maar til
hem opnieuw op en herhaal de
handeling.
BELANGRIJK Controleer altijd of de
motorkap vergrendeld is, om te voorko-
men dat deze tijdens het rijden open gaat.
fig. 112
F0L0048m
fig. 113
F0L0049m
fig. 114
F0L0116m
Om veiligheidsredenen
moet de motorkap tijdens
het rijden altijd goed gesloten zijn.
Controleer daarom altijd of de
motorkap goed vergrendeld is. Als u
tijdens het rijden merkt dat de
motorkap niet goed is vergrendeld,
stop dan onmiddellijk en sluit de
motorkap op de juiste wijze.
ATTENTIE
Als de steunstang verkeerd
geplaatst wordt, kan de
motorkap onverwachts dichtvallen.
ATTENTIE
Voer deze handeling alleen
uit als de auto stilstaat.
ATTENTIE