36
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
fig. 37
F0L0012m
SPIEGELS
BINNENSPIEGEL fig. 37
De binnenspiegel is voorzien van een
beveiligingsmechanisme, waardoor de
spiegel bij een krachtig contact met een
inzittende losschiet.
Met het hendeltje A kan de spiegel in
twee standen worden gezet: normale of
anti-verblindingsstand.
ELEKTRONISCH DIMBARE
BINNENSPIEGEL fig. 38
Enkele uitvoeringen zijn voorzien van
een elektronisch dimbare binnenspiegel
met automatische anti-verblindings-
functie. Aan de onderzijde van de spiegel
is een ON/OFF-knop aanwezig voor
het in-/uitschakelen van de anti-
verblindingsfunctie. Bij inschakeling gaat
het lampje op de spiegel branden. Als u
de achteruit inschakelt, wordt de spiegel
altijd ingesteld op de heldere dagstand.
BUITENSPIEGELS fig. 39
Elektrische verstelling
De elektrische verstelling is alleen moge-
lijk als de contactsleutel in stand ON
staat.
Ga voor het instellen als volgt te werk:
❒
met de schakelaar B kiest u welke
spiegel u wilt verstellen (links of
rechts);
❒
met de schakelaar C kunt de spiegel
in 4 richtingen verstellen;
Stel de spiegels af als de auto stilstaat en
de handrem is aangetrokken. De ver-
warming van de spiegels schakelt auto-
matisch in als u de achterruitverwarming
aanzet.
“Parkeer”-stand van de buiten-
spiegel aan passagierszijde opslaan
Voor een optimaal zicht tijdens het
inparkeren kan de bestuurder, tijdens
het inschakelen van de achteruit, de bui-
tenspiegel aan passagierszijde in een
stand zetten (en opslaan) die verschil-
lend is van de stand die normaal tijdens
het rijden gebruikt wordt.
fig. 38
F0L0310m
fig. 39
F0L0014m