29
Max. vermogen: 7,2 kW / 9,8 pk
Brandstof: normale autobenzine loodvrij
Tankinhoud: 25 l
Motorolie: ca. 0,6 l (15W40)
Verbruik bij 2/3 belasting: ca. 2,6 l/u
Gewicht: 85 kg
Geluidsdrukniveau L
pA
: 74,1 dB A)
Geluidsvermogensniveau L
WA
96 dB(A)
Vermogensfactor cos ϕ: 1
Vermogensklasse: G1
Temperatuur max: 40°C
Opstelhoogte max. (boven zeespiegel): 1000 m
Bougie: NGK; BPR5ES
Werkmodus S1 (continubedrijf)
De machine kan continu met het opgegeven
vermogen worden gebruikt.
Werkmodus S2 (korte-tijdbedrijf)
De machine mag kortstondig met het opgegeven
vermogen worden gebruikt. Daarna moet de
machine een tijdje stilstaan om oververhitting te
voorkomen.
5. Vóór ingebruikneming
5.1 Montage
5.1.1 Montage van de wielen (fig. 6)
Wielhouder (pos. 19) vastmaken op het frame van de
generator m.b.v. 2 schroeven (pos. 26), 2 gebogen
sluitringen (pos. 23) en 2 M6 moeren (pos. 27).
Daarna de wielen (pos. 18) de wielhouder op steken
en telkens fixeren d.m.v. een sluitring M10 (pos. 28)
en een moer M10 (pos. 29). Daarbij erop letten dat de
sterk gewelfde zijden van de wielen in de richting van
het frame wijzen omdat het wiel anders tegen het
frame schuurt.
5.1.2 Montage van de standvoeten (fig. 7)
Standvoet (pos. 21) tegen het frame houden zoals
getoond in fig. 7. Schroef (pos. 25) eerst door een
gebogen sluitring (pos. 23) leiden, daarna door het
boorgat in het frame en het boorgat in de standvoet
(pos. 21) steken en vastschroeven d.m.v. een moer
(pos. 27).
5.1.3 Montage van de schuifbeugel (fig. 8/9)
Schroef (pos. 24) eerst door een gebogen sluitring
(pos. 23) leiden, daarna door het boorgat in het frame
en het boorgat in de schuifbeugelhouder (pos. 20)
steken en vastschroeven d.m.v. een moer (pos. 27).
Schuifbeugel (pos. 22) de beide geleidingen van de
schuifbeugelhouder (pos. 20) in schuiven en daarna
vastschroeven m.b.v. een schroef (pos. 24) en een
moer (pos. 27) zoals getoond in fig. 9.
5.2 Elektrische veiligheid:
앬 Elektrische toevoerkabels en aangesloten to
estellen dienen in een perfecte staat te zijn.
앬 Er mogen enkel toestellen worden aangesloten
waarvan de spanning overeenkomt met de
uitgangsspanning van de elektriciteitsgenerator.
앬 Nooit de elektriciteitsgenerator met het
stroomnet (stopcontact) verbinden.
앬 De kabellengtes naar de verbruiker zijn zo kort
mogelijk te houden.
5.3 Milieubescherming
앬 Vervuild onderhoudsmateriaal, oliën etc. naar
een inzamelplaats brengen die daarvoor
voorzien is.
앬 Verpakkingsmateriaal, metaal en kunststof laten
recycleren.
5.4 Aarding
Voor het afleiden van statische oplading is een
aarding van de behuizing toegestaan. Te dien einde
een kabel aan de ene kant met de aardklem van de
generator (fig. 3/7) en aan de andere kant met een
externe massa (b.v. aardstaf) verbinden.
Let op! Voor de eerste inbedrijfstelling dient u
motorolie en brandstof in te gieten.
앬 Brandstofpeil controleren, indien nodig, bijvullen.
앬 Zorg voor een voldoende ventilatie van het
toestel.
앬 Vergewis u er zich van dat de ontstekingskabel
goed vastzit op de bougie.
앬 De onmiddellijke omgeving van de generator in
oogschijn nemen.
앬 Eventueel aangesloten elektrisch toestel van de
generator scheiden.
6. Bediening
6.1 Motor starten
앬 Benzinekraan (fig. 2, pos. 16) naar beneden
opendraaien.
앬 AAN/UIT-schakelaar (fig. 1, pos. 14) naar stand
“ON” brengen.
앬 Chokehendel (fig. 2, pos. 15) naar stand I Ø I
brengen.
앬 Motor met de omkeerstarter (fig. 2, pos. 17)
NL