13
NL
BEDIENINGSELEMENTEN
«START» schakelt de startmotor aan.
Zodra vanuit de «START» stand de sleutel losgelaten wordt, komt deze vanzelf weer in
de «DRAAIEN» stand terug.
4.4 HANDREM
De handrem voorkomt dat de machine gaat rijden na het parkeren. De hendel heeft
twee standen:
«A» = Handrem uitgeschakeld
«B» = Handrem ingeschakeld
– Om de handrem in te schakelen dient het pedaal (4.21 ofwel 4.31) volledig te wor-
den ingetrapt en de hendel in stand «B»; gezet te worden; als de voet van het
pedaal gehaald wordt blijft het in deze lage stand staan.
– Om de handrem weer uit te schakelen dient het pedaal (4.21 ofwel 4.31) weer te
worden ingetrapt, waarna de hendel automatisch terug komt in stand «A».
4.5 SCHAKELAAR KOPLAMPEN ( indien aanwezig)
Hiermee kunnen de koplampen worden aangezet als de sleutel (4.3) in de «DRAAIEN»
stand staat.
4.6 CONTROLELAMPJE EN AKOESTISCHE MELDINRICHTING
Dit controlelampje gaat branden wanneer de sleutel (6) zich in de stand «DRAAIEN»
bevindt en blijft branden tijdens de werking.
– Wanneer de lampje knippert betekent dit dat er een toestemming ontbreekt om de
motor te starten (☛ 5.2).
– Het akoestisch signaal meldt dat de zak vol is (☛ 5.4.6).
4.7 HENDEL OM DE MESSEN EN DE REM VAN DE MESSEN IN TE SCHAKELEN
De drukknop dient om de messen in te schakelen door een elektromagnetische kop-
peling:
«A» Ingedrukt = Messen uitgeschakeld
«B» Uitgetrokken = Messen ingeschakeld
– Het inschakelen van de messen zonder het in acht nemen van de voorgeschreven
veiligheidsmaatregelen veroorzaakt het afslaan van de motor die niet meer kan wor-
den aangezet (☛ 5.2).
– Het ontkoppelen van de messen (stand «A») brengt een rem in werking die na enkele
seconden het draaien van de messen stopt.
➤