52
Werking
HET APPARAAT AANZETTEN
Steek de stekker in het stopcontact.
Druk op de toets ON/OFF (A) (bij inschakeling start het apparaat
met de laatste functie die voor uitschakeling was ingesteld).
De display geeft de omgevingstemperatuur weer.
Druk op de toets MODE (B) tot het controlelampje van de
gewenste functie oplicht, ofwel:
Controlelampje (O): koelfunctie
Controlelampje (N): ventilatiefunctie.
Controlelampje (P): ontvochtigingsfunctie
KOELFUNCTIE
Ideaal bij warm en drukkend weer, om de ruimte af te koelen en
te ontvochtigen.
Druk, om deze functie correct in te stellen, op de toetsen + (E) of
- (F) totdat op de display de temperatuur verschijnt die men wil
bereiken.
Selecteer vervolgens de ventilatiesnelheid door op de toets FAN
(C) te drukken totdat het controlelampje van de gewenste ven-
tilatiesnelheid gaat branden, ofwel:
HIGH: als u het maximum vermogen van de airconditioner wilt
verkrijgen, zodat zo snel mogelijk de gewenste tempera-
tuur wordt bereikt.
MED: als u het geluidsniveau laag wilt houden, met sowieso
een goed comfortniveau.
LOW: wanneer u zo weinig mogelijk geluid wenst.
De meest geschikte temperatuur voor vertrekken in de zomerpe-
riode varieert tussen 24 en 27°C.
Het wordt in elk geval afgeraden om een veel lagere tempera-
tuur dan de buitentemperatuur in te stellen.