3
NLD
7
FOTO’S NEMEN
1. Zet de modusknop op .
2. Richt de camera op het onderwerp.
3. Druk op T of op W om op het onderwerp in of uit te zoomen.
4. Druk de sluiterknop half in om het automatisch scherpstellen te activeren
tot het groene AF-lampje niet meer knippert en het scherpstelkader groen
wordt.
• De sluitersnelheid en het diafragma verschijnen op het LCD-scherm.
5. Druk de Sluiterknop helemaal in om de foto te maken.
8
DE BEELDKWALITEIT EN -RESOLUTIE INSTELLEN
U kunt de beeldkwaliteit en -resolutie instellen op grond van uw opnamedoelstellingen. De beeldresolutie
bepaalt de omvang van een vastgelegde foto. Foto’s met een hogere resolutie bevatten meer details en
hebben een grotere bestandsomvang. De instelling van de kwaliteit bepaalt de mate van compressie die
toegepast wordt om het opgeslagen bestand lichter te maken teneinde ruimte in het geheugen vrij te maken.
1. Druk op de
MENU
knop.
2. Druk op
of op om Resolutie of Kwaliteit te kiezen, druk
vervolgens op SET of op
.
3. Druk op
of op om de uit te voeren instellingen te kiezen en
druk vervolgens op SET.
4. Druk op
MENU
om het menuscherm af te sluiten.
9
DE FLITSER INSTELLEN
Gebruik de flitser volgens de onderstaande richtlijnen:
Auto
De camera beoordeelt of de flitser vereist is. Als de omgeving te
donker is, zal de flitser afgaan.
Rode ogen correctie,
Auto
De flitser gaat al naar gelang de lichtomstandigheden automatisch
af, en de flitser zal na een korte vertraging afgaan om het rode-
ogenverschijnsel te verminderen.
Zeker aan De flitser gaat altijd af.
Zeker Uit De flitser gaat niet af
1. Druk herhaaldelijk op de
knop om tussen de flitsmodi over
te schakelen. De gekozen flitsmodus zal op het LCD-scherm
verschijnen.
2. Maak de foto.
Flitserpictogram