2
3
1
8
7
6
5
4
9
10
64
A U T O M AT I S C H E
T E M P E R AT U U R R E G E L I N G
III III
1 -Automatische werking
Dit is de normale gebruiksstand
waarbij het systeem volledig automa-
tisch zorgt voor voldoende ventilatie
en een comfortabele atmosfeer in de
auto.
Druk op deze toets: op het display verschijnt de
aanduiding «AUTO». Het systeem regelt op ba-
sis van de ingestelde temperatuur de volgende
functies:
- Luchtopbrengst.
- Temperatuur in het interieur.
- Luchtverdeling.
- Airconditioning.
- Recirculatie interieurlucht
Om het systeem goed te laten werken moet u
de ventilatieroosters open houden.
Opmerking:
- Na een koude start bereikt de aanjager
slechts geleidelijk zijn maximale snelheid om
te voorkomen dat een onaangename hoe
-
veelheid koude lucht wordt aangevoerd.
- Wanneer de auto langere tijd stil heeft gestaan en de
temperatuur in het interieur veel kouder (of warmer) is
dan wat als comfortabel wordt ervaren, heeft het geen
zin de aangegeven temperatuur te wijzigen om snel
het gewenste comfort te bereiken. Het systeem werkt
namelijk automatisch met maximale capaciteit om zo
snel mogelijk het temperatuurverschil op te heffen.
2- Instellen van de temperatuur
Druk op de volgende toetsen:
Om de temperatuur te verhogen
Om de temperatuur te verlagen
Weergave van de ingestelde tempera
-
tuur
Stel de temperatuur in op 21°C voor een optimaal comfort.
Handmatige bediening van bepaalde functies
Het is mogelijk elk van de volgende functies handmatig
te bedienen. Het controlelampje «AUTO» gaat in dat
geval uit.
