V129V
Demonteren
1 - Zet de wagen op een vlakke
en horizontale ondergrond,
die bovendien hard en niet
glad is. Trek de handrem aan.
Zet het contact af en schakel,
indien u de auto op een helling
parkeert, de eerste versnelling
of de achteruitversnelling in,
afhankelijk van de positie van
de auto.
2 - Trek de wieldop met behulp
van de wielsleutel 1 bij de
ventielopening los.
Steek bij auto’s met aluminium
velgen het gereedschap 6 in
de opening van de velg en klik
het naafdeksel los.
3 - Maak de wielbouten los.
Draai bij wielen met aluminium
velgen de antidiefstalmoer met
behulp van het bijgeleverde
gereedschap los.
4 - Plaats de krik onder de auto
(zie tekeningen), bij punt A,
zo dicht mogelijk bij het te
vervangen wiel.
5 - Draai de krik 4 uit tot de voet
van de krik de grond raakt.
Zorg ervoor dat de as van
de voet verticaal onder het
krikpunt staat.
6 - Licht de auto op.
7 - Verwijder de bouten alsmede
het wiel.
V E R W I S S E L E N VA N E E N W I E L
Terugplaatsen
1 - Zet het wiel op zijn plaats met
behulp van het centreerge-
reedschap.
2 - Draai de 3 bouten met de hand
vast en verwijder het centreer-
gereedschap.
3 - Draai een eerste keer vast met
de sleutel 1.
4 - Draai de krik 4 in en verwijder
hem.
5 - Zet de wielbouten vast met de
sleutel 1.
6 - Zet de wieldop op zijn plaats;
zet eerst de ventielopening
op het ventiel en druk met de
vlakke hand de wieldop vast. Bij
een auto met aluminium velgen:
zet de kap weer op zijn plaats.
7 - Berg het gereedschap en het
wiel op in de koffer.
8 - Controleer de bandenspanning
(zie «IDENTIFICATIE») en laat
de uitlijning controleren.