616594
346
Zoom out
Zoom in
Previous page
1/353
Next page
4
I N E E N O O G O P S L A G
Meedraaiende xenonkoplampen
Deze functie zorgt ervoor dat de
lichtbundels automatisch met de
bocht meedraaien.
98
Parkeerhulp voor/achter
In de bumpers bevinden zich sensoren
die eventuele obstakels detecteren.
166
Parkeerplaatsassistent
Dit systeem meet de afmetingen van
een parkeerplaats tussen twee voer-
tuigen of obstakels.
163
B U I T E N Z I J D E
Stop & Start
Dit systeem zet de motor in een
standby-stand als de auto stilstaat
in het verkeer (rood stoplicht, les,
enz.). Zodra u verder wilt rijden,
wordt de motor automatisch weer
gestart.
Dankzij het Stop & Start-systeem
verbruikt de auto minder brandstof,
worden er minder schadelijke stoffen
uitgestoten en produceert de auto
minder geluid tijdens het stilstaan.
150
5
I N E E N O O G O P S L A G
Glazen panoramadak
90
Te openen achterruit
89
Luchtvering achter
De luchtvering achter zorgt voor
meer rijcomfort en houdt de voer-
tuighoogte constant, ongeacht de
belading van de auto.
168
Instapverlichting
Deze lampen verlichten de omge-
ving van beide voorportieren.
97
Buitenspiegels
Elektrisch inklapbaar.
Spiegelglas automatisch kantelbaar
bij het inschakelen van de achteruit-
versnelling.
75
B U I T E N Z I J D E
6
I N E E N O O G O P S L A G
A. Centrale vergrendeling
B. Ontgrendeling
C. Follow me home-verlichting
D. In- en uitklappen van de sleutel
Druk de toets A op het bedieningspa-
neel links van de bestuurder in. De klep
van de tankdop wordt automatisch vol-
ledig geopend.
Steek het vulpistool in de vulopening en
druk hierbij de metalen veiligheidsklep
B in.
Druk de klep van de tankdop dicht.
Na afzetten van het contact is de
toets A nog enkele minuten actief. U
kunt deze toets door het contact aan
te zetten opnieuw activeren.
Motorkapsteun: trek de motorkap-
steun uit de bevestiging, klap hem uit
en zet hem vast in de steun.
77
Openen en sluiten van de
motorkap
Ontgrendelen: trek de hendel onder het
dashboard naar u toe.
171
91
Voorkeursinstelling van de
portierontgrendeling
Via het multifunctionele display kunt u uw
voorkeursinstelling van de portierontgren-
deling via de afstandsbediening instellen:
- óf alle opengaande delen tegelijker-
tijd,
- óf bij een eerste keer drukken alleen
het bestuurdersportier, daarna bij
een tweede keer drukken alle andere
opengaande delen.
Sluiten: plaats de steun terug in
de oorspronkelijke stand, laat de
motorkap zakken en laat hem op
het laatste stuk los, zodat hij in
het slot valt.
O P E N E N E N S L U I T E N
Afstandsbediening Brandstoftank
Inhoud: ongeveer 60 liter.
7
I N E E N O O G O P S L A G
Hiermee is de bagageruimte altijd be-
reikbaar, ook als u dicht bij een muur of
een andere auto geparkeerd staat.
Te openen achterruit
Openen
Druk tegen de bediening 2. De
handgreep 4 bevindt zich bij de as
van de achterruitenwisser.
Sluiten
Druk de achterruit neer.
89
Druk tegen de bediening 1 .
De achterklep kan niet worden geopend
als de achterruit geopend is.
Trek de achterklep via een van de
twee handgrepen 3 in de binnenbe-
kleding van de klep omlaag.
Laat de klep vanaf het zwaartepunt
los, zodat deze automatisch in het
slot valt (zonder deze vast te hou-
den of af te remmen).
Maximumgewicht: 22 kg.
De modubox bestaat uit een verrijdbaar
onderstel en een verwijderbare tas, die
afzonderlijk gebruikt kunnen worden.
110
O P E N E N E N S L U I T E N
Openen van de achterklep
Sluiten van de achterklep
Modubox
(CITROËN C4 Picasso)
8
I N E E N O O G O P S L A G
CITROËN Grand C4 Picasso
Uitneembare
lamp
Luchtvering achter
Hiermee kunt u de tildrempel
van de bagageruimte
aanpassen
Toegang
tot het
reservewiel
Bandenreparatieset
Afhankelijk van de uitrusting bevindt zich een bandenreparatieset onder de vloer van de bagageruimte of
in de uitsparing onder het vloerluik bij de passagier op de tweede zitrij links (open het luik door de schroef
een kwartslag te draaien).
Deze set, waarmee u een band provisorisch kunt repareren, bestaat uit een pomp en een afdichtmiddel.
Bagageafdekscherm
Tweedelig
bagageafdekscherm
Uitneembare lamp
109
110
184
168
180
114
CITROËN C4 Picasso
Zie ook het hoofdstuk "Praktische wenken- § Verwisselen van een wiel".
183
9
I N E E N O O G O P S L A G
Elektronisch bediende 6-versnellingsbak
Hiermee kunt u kiezen uit een geauto-
matiseerde stand, een handbediende
stand en een sequentiële stand, die
de voordelen van beide vorige stan-
den verenigt, dankzij de ippers aan
het stuurwiel.
146
Snelheidsbegrenzer/-regelaar
Hiermee kunt u de snelheid van uw
auto bewaken afhankelijk van de
vooraf door u ingestelde snelheid.
159, 161
Elektrische handrem
Hiermee wordt de handrem automa-
tisch of handmatig bediend en vrijge-
zet.
136
Parfumeur
Deze parfumeur is aangebracht in het
ventilatiesysteem van de auto en ver-
spreidt een door u gekozen parfum in
het interieur.
64
Sfeerverlichting
Dit systeem verspreidt een gedempt
licht waardoor u als het donker is beter
kunt zien in het interieur van uw auto.
102
I N T E R I E U R
10
I N E E N O O G O P S L A G
B E S T U U R D E R S P L A A T S
11
I N E E N O O G O P S L A G
8. Bedieningsorganen:
- Op nul stellen dagteller
- Regeling dashboardverlichting
9. Controlelampjes (met multifunctio-
neel display MyWay of NaviDrive)
10. Elektrische handrem
11. Instrumentenpaneel
12. Alarmknipperlichten
13. Bedieningspaneel:
- Oproep Urgence of Assistance
- Lane Departure Warning System
14. Toets uitschakeling ESP
15. Stuurslot/contact
16. Toetsen multifunctioneel display
(op stuurwiel)
17. Claxon
1. Bedieningsorganen:
- Verlichting
- Richtingaanwijzers
- Mistlampen voor en achter
2. Schakelfl ippers van de elektronisch
bediende 6-versnellingsbak of van
de automatische versnellingsbak
3. Toetsen snelheidsregelaar en
snelheidsbegrenzer (op stuurwiel)
4. Controlelampjes
5. Toetsen audio-/
datacommunicatiesysteem
(op stuurwiel)
6. Selectiehendel van elektronisch
bediende 6-versnellingsbak of van
automatische versnellingsbak
7. Bedieningsorganen:
- Ruitenwissers voor
- Ruitensproeiers
- Achterruitenwisser
- Boordcomputer
B E S T U U R D E R S P L A A T S
18. Toetsen optionele functies
(op stuurwiel)
19. Afdekklep zekeringkasten
20. Bedieningsorganen:
- Brandstoftankklep
- Parkeerhulp voor en achter
- Stop & Start
- Uitschakeling van de
interieurbeveiliging
- Verstelling van de koplampen
21. Openen van de motorkap
22. Bedieningsorganen: spiegels
12
I N E E N O O G O P S L A G
B E S T U U R D E R S P L A A T S
13
I N E E N O O G O P S L A G
B E S T U U R D E R S P L A A T S
1. Bedieningsorganen:
- Ruitbediening
- Kinderbeveiliging
2. Ventilatierooster zijkant
3. Bediening airconditioning
bestuurderszijde
4. Frontairbag aan bestuurderszijde
5. Dashboardkastje linksboven
6. Centrale ventilatieroosters
7. Dashboardkastje rechtsboven
8. Frontairbag aan passagierszijde
9. Luidspreker (tweeter) (rechts en
links)
10. Bediening airconditioning
passagierszijde
11. Onderste dashboardkastje
- Houders voor parfumeur
- Diverse opbergvakken
12. Sleutelschakelaar
- In- en uitschakelen van
frontairbag aan passagierszijde
13. Schakelaar centrale vergrendeling
14. Audio-/datacommunicatiesysteem
15. Parfumeur
16. Koelvak
17. USB-aansluiting (of afsluiter)
18. 12V-aansluiting of aansteker
19. Uitneembare asbak
20. Toets sfeerverlichting
21. Bediening stuurwielverstelling
14
I N E E N O O G O P S L A G
Stuurverstelling
Het stuur is in hoogte en diepte verstel-
baar.
Ontgrendel het stuur door de hendel A
naar u toe te trekken.
Stel de gewenste stand van het stuur
in en vergrendel vervolgens de stuur-
kolom door de hendel geheel terug te
drukken.
76
Deze spiegel zorgt voor een automa-
tische en geleidelijke overgang tussen
de dag- en de nachtstand.
U kunt de spiegels instellen bij aange-
zet contact.
Selecteer vanaf de bestuurdersplaats
de betreffende spiegel door de schake-
laar 1 naar links of naar rechts te zetten
en stel vervolgens de spiegel in door
de schakelaar 2 in vier mogelijke rich-
tingen te bedienen.
De ontwaseming/verwarming van de
buitenspiegels is gekoppeld aan de
achterruitverwarming.
103
75
Voer uit veiligheidsoverwegingen
deze handelingen niet uit tijdens het
rijden.
Met deze spiegel 1 hebt u zicht op de
passagiers achterin. De spiegel is weg-
klapbaar om verblinding te voorkomen.
Inklappen van de buitenspiegels
Bij stilstaande auto kunt u de buiten-
spiegels met de hand of elektrisch in-
klappen.
I N S T E L L I N G E N
Automatische elektrochrome
binnenspiegel
Instellen van de buitenspiegels
76
Kinderspiegel
15
I N E E N O O G O P S L A G
Voorstoelen
Hoofdsteun
Kantelen van de
rugleuning
Hoogteverstelling stoel
Lendensteun
Verstellen in
lengterichting
Armleuning
Elektrische verstelling Handmatig verstellen
67
Bediening stoelverwar-
ming (aan de binnenzijde
van de voorstoelen)
66
1. Instellen van de hoogte, kantelen
van de stoel en verstellen in de
lengterichting
2. Verstellen van de hoek van de rug-
leuning en verstellen van de len-
densteun
3. Bestuurder: programmeren rijposi-
tie-instellingen
De bediening van de elektrische stoel-
verstelling blijft een bepaalde tijd wer-
ken:
- na het openen van een van de voor-
portieren,
- na het uitzetten van het contact.
I N S T E L L I N G E N
16
I N E E N O O G O P S L A G
Hoogteverstelling van de
autogordel
Druk de knop in en schuif het verstel-
mechanisme in de gewenste richting,
tot de autogordel correct is ingesteld.
128
Met de schakelaars in het portier kunt u
vanaf de bestuurdersplaats de portier-
ruiten van de auto elektrisch bedienen.
85
Schuif het zonnescherm in de ge-
wenste stand via A .
De zonneschermen zijn aan de
voorkant voorzien van zonneklep-
pen.
Klap de zonneklep omlaag om ver-
blinding te voorkomen.
Elektrisch zonnescherm van het
glazen panoramadak
Openen (stand 1 t/m 9 )
Sluiten (stand 0 )
Dit zonnescherm is uitgerust met een
antiklemvoorziening.
90
I N S T E L L I N G E N
Elektrisch bediende ruiten Verschuifbare zonneschermen
103
17
I N E E N O O G O P S L A G
Gebruiksadviezen
- Verwarming/handbediende airconditioning:
- Automatische airconditioning : bij een automatische airconditioning raden wij u aan de stand AUTO te kiezen.
Bediening
voor
Koeling of
Eerst
maximaal
koud en dan
naar wens
instellen
Eerst
maximaal
en dan
naar wens
instellen
ON
Bij het
wegrijden ON
en daarna
OFF
Verwarming of
Eerst
maximaal
warm en dan
naar wens
instellen
Eerst
maximaal
en dan
naar wens
instellen
Bij het
wegrijden ON
en daarna
OFF
Ontwaseming
Ontdooiing
Maximaal
warm
OFF
18
I N E E N O O G O P S L A G
Waarschuwingslampje
autogordel
Dit lampje brandt in geval van het
niet-omgespen van de autogordel
aan bestuurders- of passagierszijde
voorin (afhankelijk van de uitvoering)
en in geval van het losmaken van de
gordel van de voorpassagier (afhan-
kelijk van uitvoering) en bij niet-omgespen
van de gordels van de achterpassagiers van
de tweede zitrij. De verlichte punten geven
de inzittenden zonder gordel weer.
Als deze functie geactiveerd is, worden,
wanneer u wegrijdt, vanaf 10 km/h au-
tomatisch alle portieren en de achter-
klep vergrendeld.
Deze functie kan worden uitgeschakeld
door de schakelaar A meer dan twee
seconden ingedrukt te houden.
Bandenspanningscontrole
Deze functie waarschuwt u wanneer
de spanning van een of meer banden
te laag is of wanneer u een lekke band
hebt.
Controleer ondanks dit systeem regel-
matig de bandenspanning.
bandenspanning
Het lampje SERVICE gaat branden
en het silhouet van de auto en een
melding verschijnen op het display.
Tevens hoort u een geluidssignaal.
Waarschuwing te lage
Het STOP- lampje gaat bran-
den en het silhouet van de auto
en een melding verschijnen op
het display. Tevens hoort u een
geluidssignaal.
Lekke band
40
124
88
B E L A N G R I J K E S I G N A L E R I N G E N
Automatische centrale
vergrendeling
Instrumentenpaneel
met multifunctioneel display A of C
met multifunctioneel display MyWay
of NaviDrive
1. Instrumentenpaneel.
2. Multifunctioneel display.
3. Bedieningstoetsen.
4. Weergave van de controlelampjes.
30
31
Handmatige centrale
vergrendeling
Met een druk op de knop A kunt u de
auto centraal ver- of ontgrendelen.
Als een van de portieren geopend of
niet helemaal dicht is, werkt de centrale
vergrendeling niet.
19
I N E E N O O G O P S L A G
Uitschakelen van de frontairbag aan
passagierszijde
Kinderbeveiliging
De drie zitplaatsen van de tweede zit-
rij zijn voorzien van voorgeschreven
ISOFIX-bevestigingspunten met drie
bevestigingsringen A, B en C per zit-
plaats.
Dit bevestigingssysteem is geschikt
voor zitjes voor kinderen tot 18 kg.
Elektrische bediening
132
122
119
Frontairbags
Handbediening
V E I L I G H E I D V A N D E I N Z I T T E N D E N
1. Steek de sleutel in het slot A .
2. Draai de sleutel in de stand "OFF".
3. Verwijder de sleutel.
De kindersloten van de achterportieren
worden ingeschakeld door de pal te be-
dienen met behulp van de sleutel (inke-
ping in het portier).
Druk op de toets om de bediening van
de ruiten en het openen van de portie-
ren vanuit het achtercompartiment te
blokkeren.
ISOFIX-bevestigingspunten
20
I N E E N O O G O P S L A G
Zet de autogordels voor de passagiers
op de derde zitrij vast aan de hiervoor
bestemde bevestigingspunten.
Maak de autogordels niet vast aan
de bevestigingspunten die zijn ge-
merkt met een rood kruis (zie boven-
staande afbeelding).
Opbergvoorziening voor de gordel-
gespen van de derde zitrij
130
Voorschriften autogordels voor
passagiers op derde zitrij
(CITROËN Grand C4 Picasso)
V E I L I G H E I D V A N D E I N Z I T T E N D E N
Steek de gesp C in de rechterslui-
ting en steek vervolgens de gesp D
in de linkersluiting.
129
Autogordels
Middelste autogordel van de tweede
zitrij
21
I N E E N O O G O P S L A G
STOELEN OP DE TWEEDE
ZITRIJ
De drie afzonderlijke stoelen op de
tweede zitrij zijn onafhankelijk en ieder
even breed. Ze zijn voorzien van een
comfortstand.
Stoelen in de comfortstand zetten
Stoelen in de oorspronkelijke stand
zetten
69
Verstellen in de lengterichting
Licht de hendel A aan de voorzijde van
de zitting op en zet de stoel in de ge-
wenste stand.
I N T E R I E U R
Comfortstand
Trek aan de riem B.
De rugleuning en de zitting kantelen
iets naar achteren.
Trek aan de riem B en duw de stoel
naar voren.
22
I N E E N O O G O P S L A G
I N T E R I E U R
Neerklappen van de stoelen
Vanuit de bagageruimte,
bijvoorbeeld tijdens het in- en
uitladen van bagage
(CITROËN Grand C4 Picasso)
STOELEN OP DE TWEEDE ZITRIJ
Van buitenaf
Trek de lus C naar boven, zoals
aangegeven door de rode pijl, om
de stoel te ontgrendelen; houd
de lus strak tot de stoel volledig is
neergeklapt.
Schuif de nok A van het afdekpa-
neel naar beneden om het te ont-
grendelen.
Klap het afdekpaneel op en schuif
nok A naar boven om het te ver-
grendelen.
Controleer voordat u de afdekpanelen
uitklapt of de stoelen van de tweede
zitrij zo ver mogelijk naar achteren zijn
geplaatst.
71
Klap eerst de stoelen van de derde zitrij
neer.
Trek aan de riem D om de stoel in
kwestie te ontgrendelen.
Terugplaatsen van de stoelen
Klap de afdekpanelen van de stoelen
van de tweede zitrij op en vergrendel
ze (CITROËN Grand C4 Picasso).
Til de rugleuning op en druk deze naar
achteren vast.
Afdekpaneel (CITROËN
Grand C4 Picasso)
De rugleuningen van de stoelen van
de tweede zitrij zijn aan de achterkant
voorzien van een afdekpaneel.
Vergrendelen/ontgrendelen van het
afdekpaneel
23
I N E E N O O G O P S L A G
Vouw het harmonicapaneel ( 1 2 3 ) dat
de stoelen van de derde zitrij bedekt
samen.
Trek aan de zwarte lus F op de rugleu-
ning van de stoel.
73
Voordat u de stoelen op de derde
zitrij overeind zet of opbergt, moet u
eerst de panelen aan de onderkant
van de rugleuning van de stoelen op
de tweede zitrij vergrendelen.
Stoelen overeind zetten
Houd het samengevouwen harmonica-
paneel ( 1 2 3 ) rechtop en trek aan de
rode lus G .
Zorg er eerst voor dat de afdekpanelen
op de rugleuningen van de stoelen van
de tweede zitrij opgeklapt en vergren-
deld zijn.
Trek aan de hendel E aan de boven-
zijde van de rugleuning van de stoelen
op de tweede zitrij.
72
I N T E R I E U R
Stoelen opbergen Toegang tot de stoelen op de
derde zitrij
Let er bij het neerklappen op dat
zich geen voorwerpen op of onder
de stoelen van de tweede zitrij be-
vinden.
STOELEN OP DE DERDE ZITRIJ
CITROËN GRAND C4 PICASSO
24
I N E E N O O G O P S L A G
Ring B
Ring D: ruitenwisser achter
Uit.
Intervalwissen achterruit.
Sproeien in combinatie met
een aantal keren wissen.
Stuurwiel met vast middengedeelte
met bedieningstoetsen
Lichtschakelaar
Ring A
94
Schakelaar C: ruitenwisser voor
99
R I J D E N
1. Lichten gedoofd
2. Automatisch inschakelen van de
verlichting
3. Parkeerlicht
4. Dimlicht of grootlicht
Mistlampen voor
Mistachterlicht
Ruitenwisserschakelaar
1. Bedieningsorganen voor optionele
functies
2. Bedieningsorganen van snelheids-
regelaar/-begrenzer en de parkeer-
plaatsassistent
3. Bedieningsorganen van het audio-
systeem
4. Bedieningsorganen van het multi-
functionele display
157
5. Claxon
123
6. Controlelampjes richtingaanwijzers
en verlichting
32
93
Inschakelen "automatisch wissen"
Beweeg de schakelaar naar beneden
en laat deze vervolgens weer los.
Uitschakelen "automatisch wissen"
Beweeg de schakelaar omhoog en
breng deze terug naar de stand "0" .
Elke keer na het starten van de motor
moet de automatische stand weer wor-
den ingeschakeld.
Onder bepaalde weersomstandighe-
den (lage temperatuur, hoge vochtig-
heid) is de aanwezigheid van condens
op de binnenzijde van de koplampen
en de achterlichten normaal. De con-
dens verdwijnt als de lampen enkele
minuten hebben gebrand.
25
I N E E N O O G O P S L A G
163
Elektrische handrem
Controleer, voordat u de auto ver-
laat, of het controlelampje P (rood)
van de handrem permanent brandt.
Als u bij draaiende motor de auto
verlaat, dient u met de hand de
handrem aan te trekken.
Laat kinderen nooit alleen in de auto
wanneer het contact is aangezet: ze
zouden de handrem kunnen vrijzetten.
Parkeerplaatsassistent
U kunt deze functie activeren door de
schakelaar A in te drukken.
Zodra de parkeerplek is gemeten, wordt
op het display een van de volgende
meldingen weergegeven:
< 20 km/h
Parkeren mogelijk
Parkeren moeilijk
Parkeren afgeraden
De elektrische handrem combineert:
- automatische functies: automatisch
aantrekken bij het afzetten van de
motor en automatisch vrijzetten bij
het wegrijden (automatische func-
ties standaard geactiveerd);
- handmatige bediening: handmatige
bediening voor het aantrekken en
vrijzetten is mogelijk door de hendel
A te gebruiken.
Ook wanneer de automatische func-
ties zijn geactiveerd, kan de elektrische
handrem op elk gewenst moment hand-
matig worden aangetrokken of vrijgezet:
Aantrekken: trek aan hendel A .
Vrijzetten: trek aan hendel A en laat
deze vervolgens weer los.
Hill Holder
Om het wegrijden op een helling te ver-
gemakkelijken, is deze auto uitgerust
met een systeem dat de auto ongeveer
twee seconden op zijn plaats houdt, zo-
dat de bestuurder de tijd heeft het rem-
pedaal los te laten en het gaspedaal in
te trappen.
143
R I J D E N
136
Ga niet rijden als het controlelampje
van de handrem en het controle-
lampje P op de hendel A branden.
26
I N E E N O O G O P S L A G
Elektronisch bediende
6-versnellingsbak
R Achteruitrijstand
N Vrijstand
A Automatische stand
M Stand voor handmatig schakelen
Met behulp van de schakelfl ippers 1 "+"
en 2 " -" :
- schakelen in de handmatige stand,
- tijdelijk handmatig schakelen in de
automatische stand.
P Parkeerstand
R Achteruitrijstand
N Neutraalstand
D Automatische stand
M Stand voor handmatig schakelen
Met behulp van de schakelfl ippers 1 "+"
en 2 "-" :
- schakelen in de handmatige stand,
- tijdelijk handmatig schakelen in de
automatische stand.
Wegrijden
Zorg dat de selectiehendel 3 in de
stand N staat.
Houd het rempedaal goed ingetrapt
en start de motor.
146
Wegrijden
Zorg ervoor dat de selectiehendel 3
in de stand P of N staat, voordat u
de motor start.
Houd voor het verlaten van de stand
P het rempedaal ingetrapt alvorens de
selectiehendel te bedienen.
153
R I J D E N
Automatische versnellingsbak
27
I N E E N O O G O P S L A G
R I J D E N
Stop & Start
Overgang van de motor naar de
STOP-stand
Het controlelampje "ECO" op
het instrumentenpaneel gaat
branden en de motor gaat over
naar de standby-stand:
- bij een elektronisch bediende
6-versnellingsbak ; als de snelheid
lager is dan 6 km/h, trap dan het
rempedaal in of zet de versnellings-
hendel in stand N .
In sommige gevallen is het mogelijk dat
de STOP-stand niet beschikbaar is; het
controlelampje "ECO" knippert gedu-
rende enkele seconden en dooft.
150
Het controlelampje "ECO"
dooft en de motor wordt op-
nieuw gestart:
- de versnellingshendel staat in stand
A of M: laat het rempedaal los,
- of de versnellingshendel staat in
stand N en het rempedaal is niet in-
getrapt: schakel de stand A of M in,
- of schakel de achteruitversnelling in.
In sommige gevallen wordt de START-
stand automatisch ingeschakeld; het
controlelampje "ECO" knippert gedu-
rende enkele seconden en dooft.
151
Uitschakelen / opnieuw inschakelen
U kunt het systeem op ieder moment
uitschakelen door op de toets "ECO
OFF" te drukken; het controlelampje in
de toets gaat branden.
Het systeem wordt automatisch weer
ingeschakeld als de motor opnieuw
wordt gestart met de contactsleutel.
Zet het contact altijd uit met
de sleutel voordat brandstof
wordt getankt of voordat er
werkzaamheden in de motor-
ruimte worden uitgevoerd.
151
Overgang van de motor naar de
START-stand
28
I N E E N O O G O P S L A G
R I J D E N
Contactslot
S: Stuurslot
Beweeg, voor het ontgrendelen van
de stuurinrichting, het stuurwiel iets
en draai tegelijkertijd de sleutel om,
zonder kracht te zetten.
M: Contactstand
D: Starten
Laat de sleutel los zodra de motor
aanslaat. Bedien de startmotor niet
bij draaiende motor.
80
1. Selecteren / uitschakelen van de
snelheidsregelaar.
2. Snelheid instellen / verlagen van de
ingestelde snelheid.
3. Uitschakelen / opnieuw activeren
van de snelheidsregelaar.
4. Snelheid instellen / verhogen van
de ingestelde snelheid.
Voor het instellen van een snelheid of
het activeren van de functie dient de
auto te rijden met een snelheid van
minimaal 40 km/h. Daarnaast moet bij
een handbediende versnellingsbak mi-
nimaal de vierde versnelling zijn inge-
schakeld (bij een elektronisch bediende
6-versnellingsbak of een automatische
versnellingsbak moet minimaal de
tweede versnelling zijn ingeschakeld).
Snelheidsregelaar
161
1. Selecteren / uitschakelen van de
snelheidsbegrenzer.
2. Verlagen van de ingestelde snel-
heid.
3. Inschakelen / uitschakelen van de
snelheidsbegrenzer.
4. Verhogen van de ingestelde snel-
heid.
Snelheidsbegrenzer
159
I
30
C O N T R O L E T I J D E N S H E T R I J D E N
MONOCHROOM INSTRUMENTENPANEEL (MET MULTIFUNCTIONEEL DISPLAY A)
1. Toerenteller
2. Opschakelindicator bij een hand-
geschakelde versnellingsbak en
stand van de selectie en de in-
geschakelde versnelling bij een
elektronisch bediende of een au-
tomatische versnellingsbak
3. Controlelampje "Voet op rempe-
daal" van de elektronisch bediende
of automatische versnellingsbak /
elektrische parkeerrem
4. Snelheidsmeter
5. Instellingen van de snelheidsre-
gelaar of de snelheidsbegrenzer
A. Regeling dashboardverlichting
(dag- en nachtinstelling)
B. Resetten dagteller
Centraal display
Bediening
TWEE-KLEUREN INSTRUMENTENPANEEL (MET MULTIFUNCTIONEEL DISPLAY C)
6. Brandstofmeter
7. Dagteller
8. Multifunctioneel display A/C
9. Kilometerteller
Bij het aanzetten van het con-
tact verschijnt in dit gedeelte
achtereenvolgens de informatie
van de:
- onderhoudsintervalindicator,
- motorolieniveaumeter,
- kilometerteller.
I
31
C O N T R O L E T I J D E N S H E T R I J D E N
INSTRUMENTENPANEEL MET MULTIFUNCTIONEEL DISPLAY
MYWAY OF NAVIDRIVE
1. Instellingen van snelheidsrege-
laar of snelheidsbegrenzer
2. Snelheidsmeter
3. Multifunctioneel display MyWay
of NaviDrive
4. Toerenteller
5. Controlelampje "Voet op rempe-
daal" van de elektronisch bediende
of de automatische versnellings-
bak / elektrische parkeerrem
6. Brandstofmeter
A. Regeling dashboardverlichting
(dag- en nachtinstelling)
B. Resetten dagteller
Centraal display
Toetsen
7. Opschakelindicator bij handge-
schakelde versnellingsbak of
schakelstandindicatie en geko-
zen versnelling bij elektronisch
bediende versnellingsbak en au-
tomaat
8. Dagteller
9. Kilometerteller
Bij het aanzetten van het contact
verschijnt in dit gedeelte achter-
eenvolgens de informatie van
de:
- onderhoudsintervalindicator,
- motorolieniveaumeter,
- kilometerteller.
10. Controlelampjes.
I
32
C O N T R O L E T I J D E N S H E T R I J D E N
Controlelampjes
De controlelampjes geven de bestuurder informatie over
de werking van een systeem (ingeschakeld of uitgescha-
keld) of waarschuwen de bestuurder in het geval van een
storing (waarschuwingslampje).
Bij het aanzetten van het contact
Als het contact wordt aangezet, gaan bepaalde waar-
schuwingslampjes enkele seconden branden.
Zodra de motor wordt gestart, moeten deze lampjes weer
uitgaan.
Als het lampje blijft branden, controleer dan voordat u
gaat rijden welke functie het betreft.
Bijbehorende waarschuwingen
Sommige controlelampjes kunnen gaan branden in com-
binatie met een geluidssignaal en een melding op het
multifunctionele display.
Controlelampjes ingeschakelde functies
De volgende controlelampjes geven aan dat de desbe-
treffende functie is ingeschakeld.
Controlelampjes kunnen constant branden of knipperen.
Een aantal controlelampjes heeft beide mogelijkheden.
Of het constant branden of knipperen van een controle-
lampje duidt op een storing, is afhankelijk van de wer-
kingsfase van de auto.
Controlelampje brandt Oorzaak Acties / Opmerkingen
Richtingaanwijzer
links
knippert, met
geluidssignaal.
Als u de lichtschakelaar omlaag
beweegt.
Richtingaanwijzer
rechts
knippert, met
geluidssignaal.
Als u de lichtschakelaar omhoog
beweegt.
Parkeerlichten
permanent.
De lichtschakelaar staat in de stand
"Parkeerlichten".
Dimlicht permanent.
De lichtschakelaar staat in de stand
"Dimlicht".
Grootlicht permanent.
Als u de lichtschakelaar naar u toe
trekt.
Trek aan de lichtschakelaar om terug
te schakelen naar dimlicht.
Alarmknipperlichten
knippert, met
geluidssignaal.
De schakelaar voor de
alarmknipperlichten op het
dashboard is ingedrukt.
De richtingaanwijzers links en rechts
en de bijbehorende verklikkerlampjes
knipperen tegelijkertijd.
I
33
C O N T R O L E T I J D E N S H E T R I J D E N
Controlelampje brandt Oorzaak Acties / Opmerkingen
Mistlampen
vóór
permanent.
De mistlampen vóór zijn
ingeschakeld.
Draai de ring twee standen naar achteren
om de mistlampen vóór uit te schakelen.
Mistachterlichten
permanent.
De mistachterlichten zijn
ingeschakeld.
Draai de ring naar achteren om de
mistachterlichten uit te schakelen.
Voorgloeien
dieselmotor
permanent.
Het contactslot staat in de
tweede stand (Contact).
Wacht met starten tot het controlelampje is gedoofd.
De wachttijd is afhankelijk van de
weersomstandigheden.
Handrem
permanent. De handrem is aangetrokken.
Zet de handrem vrij zodat het
controlelampje uitgaat; trap het rempedaal
in.
Houd u aan de veiligheidsvoorschriften.
Raadpleeg het hoofdstuk "Rijden" voor
meer informatie over de handrem.
knippert.
De handrem is niet goed
aangetrokken of vrijgezet.
Parkeerplaatsassistent
permanent.
De parkeerplaatsassistent is
geactiveerd.
Druk op de desbetreffende toets om de
functie uit te schakelen.
knippert.
Het systeem meet de
beschikbare ruimte.
Als de meting is gedaan, gaat het lampje
constant branden.
Elektrisch
bediende
kinderbeveiliging
tijdelijk
De elektrisch bediende
kinderbeveiliging is actief.
Elke keer als u het contact aanzet en deze
functie inschakelt, brandt de signalering
enkele seconden.
Raadpleeg voor meer informatie het
hoofdstuk "Veilig vervoeren van kinderen".
I
34
C O N T R O L E T I J D E N S H E T R I J D E N
Controlelampje brandt Oorzaak Acties / Opmerkingen
Stop & Start
permanent.
Het Stop & Start-systeem
heeft de motor afgezet (rood
licht, opstoppingen enz.).
Het lampje gaat uit en de motor wordt
automatisch gestart als u wilt wegrijden.
knippert een paar
seconden en gaat
dan uit.
De STOP-stand is nu niet
beschikbaar.
of
De motor wordt automatisch
gestart.
Raadpleeg het hoofdstuk
"Rijden - § Stop & Start" voor de
bijzonderheden van het Stop &
Start-systeem.
Passagiersairbag
permanent.
De schakelaar in het
dashboardkastje staat in de
stand " ON ".
De passagiersairbag is
ingeschakeld.
Plaats in dit geval geen
kinderzitje met de "rug in de
rijrichting".
Zet de schakelaar in de stand " OFF " om
de passagiersairbag uit te schakelen.
U kunt nu een kinderzitje plaatsen met de
"rug in de rijrichting".
De passagiersairbag wordt automatisch
weer ingeschakeld als de motor de
eerstvolgende keer wordt gestart
(stand " ON ").
I
35
C O N T R O L E T I J D E N S H E T R I J D E N
Verklikkerlampjes uitgeschakelde functies
De volgende verklikkerlampjes geven aan dat de desbetreffende functie handmatig is uitgeschakeld.
Soms klinkt er ook een geluidssignaal en verschijnt er een bericht op het multifunctionele display.
Controlelampje brandt Oorzaak Acties / Opmerkingen
Passagiersairbag
permanent.
De schakelaar in het
dashboardkastje staat in de
stand " OFF ".
De frontairbag aan
passagierszijde is uitgeschakeld.
In dit geval kunt u een
kinderzitje met de "rug in de
rijrichting" plaatsen.
Zet de schakelaar in de stand " ON " om
de frontairbag aan passagierszijde in te
schakelen. Bevestig in dit geval op deze
zitplaats geen kinderzitje met de "rug in de
rijrichting".
De passagiersairbag wordt automatisch
ingeschakeld als de motor wordt gestart
(stand " ON ").
ESP/ASR permanent.
De toets midden op het dashboard
wordt ingedrukt.
Het bijbehorende controlelampje
gaat branden.
De functie ESP/ASR wordt
uitgeschakeld.
ESP: dynamische stabiliteitscontrole.
ASR: antispinregeling.
Druk op de toets om de functie ESP/ASR
in te schakelen. Het controlelampje dooft.
De functie ESP/ASR wordt automatisch
ingeschakeld als de motor wordt gestart.
Wanneer het systeem is uitgeschakeld
wordt het automatisch opnieuw
ingeschakeld bij snelheden hoger dan
ongeveer 50 km/h.
I
36
C O N T R O L E T I J D E N S H E T R I J D E N
Waarschuwingslampjes
Als bij draaiende motor of tijdens het rijden een van de volgende verklikkerlampjes gaat branden, wijst dit op een storing
in het desbetreffende systeem en moet de bestuurder actie ondernemen.
Lees in het geval van een storing waarbij een waarschuwingslampje gaat branden de aanvullende informatie, die via een
melding op het multifunctionele display wordt weergegeven.
Raadpleeg indien nodig het CITROËN-netwerk.
Controlelampje brandt Oorzaak Acties / Opmerkingen
STOP
permanent in
combinatie
met een ander
waarschuwingslampje.
Dit waarschuwingslampje
brandt bij een lekke band, een
storing met betrekking tot het
remsysteem of bij een te hoge
koelvloeistoftemperatuur.
Zet de auto zo snel mogelijk stil op een
veilige plaats.
Zet het contact af en neem contact op met
het CITROËN-netwerk.
Service
tijdelijk.
Er is een kleine storing
opgetreden waarbij geen
speci ek waarschuwingslampje
gaat branden.
Identifi ceer de storing met behulp van de
melding op het display, bijvoorbeeld:
- het sluiten van de portieren, de
achterklep, de achterruit of de
motorkap,
- de batterij van de afstandsbediening,
- de bandenspanning,
- vervuiling van het roetfi lter (diesel).
Raadpleeg in andere gevallen het
CITROËN-netwerk.
permanent.
Er is een ernstige storing
opgetreden waarbij geen
speci ek waarschuwingslampje
gaat branden.
Identifi ceer de storing met behulp van de
melding op het display en raadpleeg het
CITROËN-netwerk.
I
37
C O N T R O L E T I J D E N S H E T R I J D E N
Controlelampje brandt Oorzaak Acties / Opmerkingen
Antiblokkeersysteem
(ABS)
permanent.
Er is een storing in het
antiblokkeersysteem.
De normale remwerking blijft behouden.
Rijd voorzichtig met lage snelheid en
raadpleeg zo snel mogelijk het
CITROËN-netwerk.
Elektrische
parkeerrem
knippert.
Het aantrekken of vrijzetten
van de elektrische
parkeerrem is onderbroken.
Zet de auto zo snel mogelijk stil op een veilige
plaats.
Parkeer de auto op een horizonale ondergrond, zet
het contact af en raadpleeg het CITROËN-netwerk.
+
Storing
elektrische
parkeerrem
blijft branden.
Er is een storing in de
elektrische parkeerrem.
Raadpleeg zo snel mogelijk het
CITROËN-netwerk.
De rem kan handmatig worden vrijgezet.
Raadpleeg voor meer informatie over
de elektrische parkeerrem het hoofdstuk
"Rijden".
Remsysteem
permanent, in
combinatie met
het STOP-lampje.
Het remvloeistofniveau is te
laag.
Stop onmiddellijk op een veilige plek.
Vul het niveau bij met remvloeistof
voorzien van een artikelnummer van
CITROËN.
Als het probleem zich blijft voordoen,
laat het systeem dan controleren bij het
CITROËN-netwerk.
+
permanent, in
combinatie met het
waarschuwingslampje
ABS en het STOP-lampje.
Er is een storing in
de elektronische
remdrukregelaar (REF).
Stop onmiddellijk op een veilige plek.
Laat het systeem controleren door het
CITROËN-netwerk.
I
38
C O N T R O L E T I J D E N S H E T R I J D E N
Uitschakeling
van de
automatische
werking van
de elektrische
parkeerrem
blijft branden .
De functies "automatisch
aantrekken" (bij het
afzetten van de motor) en
"automatisch ontgrendelen"
zijn uitgeschakeld of werken
niet.
Activeer de functie (volgens land van
bestemming) via het confi guratiemenu
van de auto of raadpleeg het CITROËN-
netwerk.
Controlelampje brandt Oorzaak Acties / Opmerkingen
Dynamische
stabiliteitscontrole
(ESP/ASR)
knippert.
De ESP-/ASR-regeling is
actief.
Deze functie verbetert de aandrijving en
zorgt voor een betere koersstabiliteit.
permanent.
Storing in de ESP-/ASR-
regeling, tenzij deze is
uitgeschakeld en het lampje
in de schakelaar brandt.
Laat het systeem controleren door het
CITROËN-netwerk.
Zelfdiagnose
motor
permanent.
Er is een storing in de
emissieregeling.
Het controlelampje moet doven als de motor wordt
gestart.
Raadpleeg het CITRN-netwerk als dit niet het geval is.
knippert.
Er is een storing in het
motormanagementsysteem.
Kans op beschadiging van de katalysator.
Laat het systeem controleren door het CITRN-netwerk.
Airbags
tijdelijk.
Het lampje brandt gedurende
enkele seconden en dooft als
het contact wordt aangezet.
Het lampje moet doven zodra de motor wordt gestart.
Raadpleeg het CITRN-netwerk als dit niet het
geval is.
permanent.
Er is een storing in
een van de airbags
of de pyrotechnische
gordelspanners.
Laat het systeem controleren door het
CITROËN-netwerk.
I
39
C O N T R O L E T I J D E N S H E T R I J D E N
Controlelampje brandt Oorzaak Acties / Opmerkingen
Laag
brandstofniveau
permanent,
in combinatie
met een
geluidssignaal en
een bericht op het
multifunctionele
display.
Als het lampje gaat branden
zit er nog ongeveer 7 liter
brandstof in de tank.
Ga zo snel mogelijk tanken om te voorkomen
dat u met een lege tank strandt.
Dit verklikkerlampje gaat elke keer na het
aanzetten van het contact branden zolang er
niet voldoende brandstof getankt is.
Inhoud brandstoftank: 60 liter.
Rijd nooit door tot de tank helemaal leeg is,
hierdoor kunnen het emissieregelsysteem en
het injectiesysteem beschadigd raken.
Voet op het
rempedaal
permanent.
Het rempedaal is niet
ingetrapt.
Trap bij de elektronisch bediende
6-versnellingsbak het rempedaal in om de
motor te starten (selectiehendel in stand N ).
knippert.
Het rempedaal is niet
ingetrapt.
Bij de automatische versnellingsbak moet
u bij een draaiende motor en voordat u de
parkeerrem vrijzet het rempedaal intrappen
om de selectiehendel vanuit stand P in een
andere stand te kunnen zetten.
Als u de parkeerrem vrijzet zonder
het rempedaal in te trappen, zal dit
controlelampje blijven branden.
Als u de auto met een elektronisch
bediende handgeschakelde
versnellingsbak op een helling te
lang probeert tegen te houden
door het gaspedaal in te trappen,
raakt de koppeling oververhit.
Gebruik het rempedaal en/of de elektrische
parkeerrem.
I
40
C O N T R O L E T I J D E N S H E T R I J D E N
Controlelampje brandt Oorzaak Acties / Opmerkingen
Te hoge
koelvloeistoftemperatuur
permanent rood.
De temperatuur van de
koelvloeistof is te hoog.
Zet de auto zo snel mogelijk stil op een
veilige plaats.
Wacht met het eventueel bijvullen van de
koelvloeistof tot de motor is afgekoeld.
Als het probleem zich blijft voordoen,
raadpleeg dan het CITROËN-netwerk.
Laadstroom
accu
permanent.
Er is een storing in het
laadstroomcircuit van de accu
(vervuilde of losgeraakte
accuklemmen, aandrijfriem dynamo
ontspannen of gebroken...).
Het lampje moet bij het starten van de
motor uitgaan. Parkeer de auto op een
veilige plek.
Raadpleeg het CITROËN-netwerk als dit
niet het geval is.
Een of meer
portier e n
geopend
permanent, bij een
snelheid lager dan
10 km/h.
Een portier, de achterklep
of de achterruit is niet goed
gesloten.
Sluit het desbetreffende carrosseriedeel.
permanent in
combinatie met
een geluidssignaal,
bij een snelheid
hoger dan
10 km/h.
Autogordels
losgemaakt
of niet
vastgemaakt
permanent.
De bestuurder en/of de
voor-/achterpassagier
heeft zijn autogordel niet
vastgemaakt of losgemaakt.
Trek aan de gordel en klik de gesp vast in
de gesphouder.
De verlichte punten stellen de passagiers
voor die geen autogordel dragen.
De punten:
- branden gedurende 30 seconden na het
starten van de auto,
- branden in de loop van de rit bij een
wagensnelheid tussen 0 en 20 km/h,
- knipperen bij een wagensnelheid hoger
dan 20 km/h ongeveer 120 seconden in
combinatie met een geluidssignaal.
I
41
C O N T R O L E T I J D E N S H E T R I J D E N
Onderhoudsindicator
De onderhoudsindicator geeft aan
hoeveel kilometer u nog verwijderd
bent van het eerstvolgende onder-
houd volgens het onderhoudssche-
ma van de fabrikant.
Deze afstand wordt berekend vanaf
de laatste nulstelling van de onder-
houdsindicator op basis van twee
parameters:
- het aantal afgelegde kilometers,
- de verstreken tijd sinds het laat-
ste onderhoud.
5 seconden na het aanzetten van
het contact verdwijnt de sleutel ; de
teller geeft weer de kilometerstand
en de stand van de dagteller aan.
De afstand tot de eerstvolgende
beurt is minder dan 1.000 km
Voorbeeld: de afstand tot het eerstvol-
gende onderhoud bedraagt 900 km.
Als het contact wordt aangezet, geeft
het display gedurende 5 seconden
het volgende aan:
De afstand tot de eerstvolgende
beurt is overschreden
Als het contact wordt aangezet, gaat gedurende
5 seconden de sleutel knipperen om aan te
geven dat de onderhoudswerkzaamheden zo
spoedig mogelijk uitgevoerd moeten worden.
Voorbeeld: u hebt de afstand tot de eerstvolgen-
de onderhoudsbeurt met 300 km overschreden.
Als het contact wordt aangezet, geeft het display
gedurende 5 seconden het volgende aan:
5 seconden na het aanzetten van
het contact treedt de kilometerteller
weer in werking en blijft de sleutel
branden om aan te geven dat er
binnenkort onderhoudswerkzaam-
heden uitgevoerd moeten worden.
5 seconden na het aanzetten van
het contact treedt de kilometerteller
weer in werking en blijft de sleutel
branden .
De afstand tot de eerstvolgende
beurt is meer dan 1.000 km
Als het contact wordt aangezet, gaat
gedurende 5 seconden de onder-
houdssleutel branden. De kilometer-
teller geeft de resterende kilometers
tot het eerstvolgende onderhoud
aan.
Voorbeeld: De afstand tot het
eerstvolgende onderhoud bedraagt
4.800 km.
Als het contact wordt aangezet, geeft
het display gedurende 5 seconden
het volgende aan:
De factor tijd kan worden meegewo-
gen bij de nog af te leggen kilome-
ters, afhankelijk van de rijgewoonten
van de bestuurder.
De sleutel kan ook gaan branden
als het interval van twee jaar is over-
schreden.
I
42
C O N T R O L E T I J D E N S H E T R I J D E N
Op 0 zetten van de
onderhoudsindicator
Motorolieniveaumeter
De onderhoudsindicator moet na
elke onderhoudsbeurt op 0 gezet
worden.
Voer dit als volgt uit:
zet het contact af,
druk op de resetknop van de
dagteller en houd deze inge-
drukt,
zet het contact aan; de kilome-
terteller begint terug te tellen,
laat de knop los als het display
"=0" aangeeft; de sleutel ver-
dwijnt.
De motorolieniveaumeter geeft aan
of het motorolieniveau in orde is.
Bij het aanzetten van het contact wordt
eerst de onderhoudsindicator weerge-
geven en vervolgens gedurende en-
kele seconden het motorolieniveau.
Een controle van het olieniveau is
alleen betrouwbaar als de auto op
een vlakke, horizontale ondergrond
staat en de motor minstens 15 minu-
ten niet heeft gedraaid.
Olieniveau correct
Te weinig olie
Als de aanduiding "OIL" knippert in
combinatie met een geluidssignaal
en een melding op het multifunctio-
nele display, is het motorolieniveau
te laag.
Controleer het olieniveau met de
peilstok. Als blijkt dat het olieniveau
te laag is, moet olie worden bijge-
vuld om te voorkomen dat ernstige
motorschade ontstaat.
Storing motorolieniveaumeter
Als de aanduiding "OIL --" knippert,
duidt dit op een storing in de mo-
torolieniveaumeter. Raadpleeg het
CITROËN-netwerk.
Oliepeilstok
Raadpleeg het hoofdstuk "Controles"
voor de plaats van de peilstok en het
bijvullen van motorolie voor het mo-
tortype van uw auto.
2 merktekens op de
peilstok:
- A = maxi; het olie-
niveau mag nooit
boven het niveau A
uitkomen,
- B = mini; als het
olieniveau niet bo-
ven het niveau B uit-
komt, moet het voor
de motor van uw
auto voorgeschre-
ven type motorolie
worden bijgevuld
via de vuldop.
Als u na deze handeling de accu
wilt loskoppelen, vergrendel dan de
auto en wacht minimaal 5 minuten.
Het op 0 zetten van de onderhouds-
indicator zal anders niet worden op-
geslagen.
I
42
C O N T R O L E T I J D E N S H E T R I J D E N
Op 0 zetten van de
onderhoudsindicator
Motorolieniveaumeter
De onderhoudsindicator moet na
elke onderhoudsbeurt op 0 gezet
worden.
Voer dit als volgt uit:
zet het contact af,
druk op de resetknop van de
dagteller en houd deze inge-
drukt,
zet het contact aan; de kilome-
terteller begint terug te tellen,
laat de knop los als het display
"=0" aangeeft; de sleutel ver-
dwijnt.
De motorolieniveaumeter geeft aan
of het motorolieniveau in orde is.
Bij het aanzetten van het contact wordt
eerst de onderhoudsindicator weerge-
geven en vervolgens gedurende en-
kele seconden het motorolieniveau.
Een controle van het olieniveau is
alleen betrouwbaar als de auto op
een vlakke, horizontale ondergrond
staat en de motor minstens 15 minu-
ten niet heeft gedraaid.
Olieniveau correct
Te weinig olie
Als de aanduiding "OIL" knippert in
combinatie met een geluidssignaal
en een melding op het multifunctio-
nele display, is het motorolieniveau
te laag.
Controleer het olieniveau met de
peilstok. Als blijkt dat het olieniveau
te laag is, moet olie worden bijge-
vuld om te voorkomen dat ernstige
motorschade ontstaat.
Storing motorolieniveaumeter
Als de aanduiding "OIL --" knippert,
duidt dit op een storing in de mo-
torolieniveaumeter. Raadpleeg het
CITROËN-netwerk.
Oliepeilstok
Raadpleeg het hoofdstuk "Controles"
voor de plaats van de peilstok en het
bijvullen van motorolie voor het mo-
tortype van uw auto.
2 merktekens op de
peilstok:
- A = maxi; het olie-
niveau mag nooit
boven het niveau A
uitkomen,
- B = mini; als het
olieniveau niet bo-
ven het niveau B uit-
komt, moet het voor
de motor van uw
auto voorgeschre-
ven type motorolie
worden bijgevuld
via de vuldop.
Als u na deze handeling de accu
wilt loskoppelen, vergrendel dan de
auto en wacht minimaal 5 minuten.
Het op 0 zetten van de onderhouds-
indicator zal anders niet worden op-
geslagen.
I
43
C O N T R O L E T I J D E N S H E T R I J D E N
Kilometerteller/dagteller
De kilometerteller en dagteller wor-
den gedurende 30 seconden weer-
gegeven bij het afzetten van het
contact, bij het openen van het be-
stuurdersportier en bij het vergren-
delen en ontgrendelen van de auto.
De kilometerteller geeft de totale ki-
lometerstand van de auto aan.
Dagteller
Dimmer dashboardverlichting
U kunt de lichtsterkte van de dash-
boardverlichting handmatig aanpas-
sen aan het licht van de omgeving. De
dimmer van de dashboardverlichting
kan alleen worden gebruikt als de ver-
lichting van de auto is ingeschakeld,
uitgezonderd de verlichting overdag.
Actief
Druk op de knop om de sterkte
van de dashboardverlichting te
variëren.
Als de verlichting de zwakste
stand heeft bereikt, laat de knop
dan los en druk hem opnieuw in
om de verlichting weer feller te
maken.
of
Als de verlichting de sterkste
stand heeft bereikt, laat de knop
dan los en druk hem opnieuw in
om de verlichting weer zwakker
te maken.
Laat de knop los zodra de ge-
wenste lichtsterkte is bereikt.
Inactief
De dashboardverlichting kan niet
worden ingesteld als de verlichting
van de auto is uitgeschakeld of, bij
auto's met verlichting overdag, in de
dagstand staat.
Kilometerteller
De dagteller geeft het aantal gere-
den kilometers weer nadat de be-
stuurder de teller op 0 heeft gezet.
Druk bij aangezet contact op
deze knop en houd deze inge-
drukt tot de dagteller op 0 staat.
II
44
M U L T I F U N C T I O N E L E D I S P L A Y S
MONOCHROOM DISPLAY A
Weergave op het display
Dit display kan de volgende informa-
tie weergeven:
- de tijd,
- de datum,
- de buitentemperatuur,
Wanneer de buitentemperatuur
tussen de +3°C en -3°C ligt,
wordt deze knipperend weerge-
geven (kans op gladheid). Als de
auto in de volle zon geparkeerd
staat, kan de weergegeven bui-
tentemperatuur hoger zijn dan
de werkelijke buitentemperatuur,
- de geluidsbron waar naar geluis-
terd wordt,
- de boordcomputer (zie het eind
van dit hoofdstuk).
Het display kan tijdelijk waarschu-
wingsmeldingen (bijv.: "Storing
emissieregeling") of informatie (bijv.:
"Achterklep open") weergeven.
Deze kunnen worden gewist door
op de toets "ESC" te drukken.
A. Toegang tot het "Hoofdmenu".
B. Scrollen door de schermmenu’s.
C. Bevestigen van de selectie in de
menu's van de gekozen functie
of van de gewijzigde waarde.
D. Huidige handeling afbreken.
E. Selecteren van het type informa-
tie (datum, radio/CD en boord-
computer).
B of F. In de menu's, navigatie, in- of
uitschakelen van persoonlij-
ke functies en instellingen.
Druk op de toets A en selecteer
dan met behulp van B de vol-
gende menu's:
- radio/CD-speler ,
- confi guratie auto,
- opties,
- instellingen display,
- talen,
- eenheden,
Druk op de toets C om uw keuze
te bevestigen.
Toetsen Hoofdmenu
Om veiligheidsredenen mag u als
bestuurder deze instellingen al-
leen aanpassen als de auto op
een veilige plek stilstaat.
II
45
M U L T I F U N C T I O N E L E D I S P L A Y S
Configuratie van de auto
Opties
Via dit menu kunt u de status van de
verschillende functies uitlezen (inge-
schakeld, uitgeschakeld, defect).
Radio/CD
Als de Autoradio is ingeschakeld,
kunt u de functies van de radio
(RDS, REG) in- en uitschakelen en
kunt u kiezen op welke manier een
CD moet worden afgespeeld (intros-
can, willekeurig, CD herhalen).
Raadpleeg voor meer informatie
over de audio-functies het gedeelte
Autoradio van het hoofdstuk "Audio
en Datacommunicatie".
Instellingen display
Via het menu "Instellingen display"
kunt u de volgende gegevens instel-
len:
- jaar,
- maand,
- dag,
- uren,
- minuten,
- weergave in 12 of 24 uur.
Taal
Via dit menu kunt u de taal van het
display instellen: Français, Italiano,
Nederlands, Portugues, Portugues-
Brasil, Deutsch, English, Espanol).
Kiezen van de eenheden
Via dit menu kunt u de eenheden
voor de temperatuur (°C of °F) en
het brandstofverbruik (l/100 km,
mpg of km/l) instellen.
* Afhankelijk van het land van be-
stemming.
Via het menu "Confi g auto" kunt u
de volgende functies in- en uitscha-
kelen:
- ruitenwisser achter gekoppeld
aan het inschakelen van de ach-
teruit (zie het hoofdstuk "Zicht"),
- instapverlichting (follow me
home- en fi nd me-verlichting (zie
het hoofdstuk "Zicht"),
- automatische functie (aantrek-
ken/vrijzetten) van de elektrische
parkeerrem * ,
- selectief ontgrendelen van por-
tieren/achterklep,
- dagrijverlichting (zie het hoofd-
stuk "Zicht").
II
46
M U L T I F U N C T I O N E L E D I S P L A Y S
MONOCHROOM DISPLAY C
Hoofdmenu
Weergave op het display
Bedieningsorganen
Dit display kan de volgende informa-
tie weergeven:
- de tijd ,
- de datum,
- de buitentemperatuur,
Wanneer de buitentemperatuur
tussen de +3°C en -3°C ligt,
wordt deze knipperend weerge-
geven (kans op gladheid). Als de
auto in de volle zon geparkeerd
staat, kan de weergegeven bui-
tentemperatuur hoger zijn dan
de werkelijke buitentemperatuur.
- de geluidsbron waarnaar geluis-
terd wordt,
- de boordcomputer (zie het eind
van dit hoofdstuk),
- de parkeerhulp/parkeerplaatsas-
sistent.
Het display kan tijdelijk waarschu-
wingsmeldingen (bijv.: "Storing emis-
sieregeling") of informatie (bijv.:
"Achterklep open") weergeven. Deze
kunnen worden gewist door op de
toets "ESC" te drukken.
Om veiligheidsredenen mag u als
bestuurder deze instellingen al-
leen aanpassen als de auto op
een veilige plek stilstaat.
A. Toegang tot het "Hoofdmenu".
B. Scrollen door de schermmenu's.
C. Bevestigen en selecteren van de
gekozen functie of de gewijzigde
waarde.
D. Huidige bewerking afbreken.
E. Selecteren van de soort informa-
tie (datum, radio/CD/audio, tele-
foon en boordcomputer).
B of F. In de menu's, navigatie, in- of
uitschakelen van persoonlij-
ke functies en instellingen.
Druk op de toets A en selecteer
dan met behulp van B de vol-
gende menu's:
- audio-functies,
- boordcomputer,
- persoonlijke instellingen,
- telefoon (handsfree).
Druk op de toets C om te beves-
tigen.
II
47
M U L T I F U N C T I O N E L E D I S P L A Y S
Logboek waarschuwingen
Het logboek geeft een overzicht van
alle actuele waarschuwingen.
Audio-functies
Boordcomputer
Telefoon
(handsfree-set)
Hiermee kunt u informatie met be-
trekking tot de status van de auto
raadplegen :
Als de Autoradio is ingeschakeld,
kunt u de functies van de radio
(RDS, REG) in- en uitschakelen en
u kunt kiezen op welke manier een
CD moet worden afgespeeld (intros-
can, willekeurig, CD herhalen).
Raadpleeg voor meer informatie
over de audio-functies het gedeelte
Autoradio van het hoofdstuk "Audio
en Datacommunicatie".
Als de Autoradio is ingeschakeld,
kunt u de Bluetooth handsfree-set
instellen (koppelen) de adresboeken
inzien en de verschillende functies
van de telefoon gebruiken (gesprek
aannemen, ophangen, wisselge-
sprek. privémodus enz.).
Raadpleeg voor meer informatie
over de functie "Telefoon" het ge-
deelte Autoradio van het hoofdstuk
"Audio en Datacommunicatie".
Status van functies
Via dit menu kunt u de status van de
verschillende functies uitlezen (inge-
schakeld, uitgeschakeld, defect).
Afstand tot een bestemming
invoeren
U kunt de afstand tot uw eindbe-
stemming invoeren.
II
48
M U L T I F U N C T I O N E L E D I S P L A Y S
Taalkeuze
Via dit menu kunt u de taal van
het display instellen (Deutsch,
English, Espanol, Français, Italiano,
Nederlands, Portugues, Portugues-
Brasil, Türkçe * ).
* Afhankelijk van het land van be-
stemming.
Via dit menu kunt u de volgende in-
stellingen doen:
- parameters van de auto,
- de weergave van het display,
- de taal.
Parameters van de auto instellen
U kunt de volgende functies in- en
uitschakelen:
- ruitenwisser achter gekoppeld
aan het inschakelen van de ach-
teruit (zie het hoofdstuk "Zicht"),
- automatische bediening van de
follow me home-verlichting,
- meedraaiende koplampen,
- automatische bediening (aan-
trekken/vrijzetten) van de elektri-
sche parkeerrem *
- selectieve ontgrendeling van
portieren/achterklep,
- dagrijverlichting (zie het hoofd-
stuk "Zicht").
Confi guratie van het display
U kunt de volgende instellingen
doen:
- de lichtsterkte,
- de datum en tijd,
- de eenheden.
Persoonlijke
instellingen en
configuratie
II
49
M U L T I F U N C T I O N E L E D I S P L A Y S
MYWAY KLEURENDISPLAY
Het display geeft de volgende infor-
matie weer:
- de tijd,
- de datum,
- de buitentemperatuur,
Wanneer de buitentemperatuur tus-
sen de +3°C en -3°C ligt, wordt deze
knipperend weergegeven (kans op
gladheid). Als de auto in de volle zon
geparkeerd staat, kan de weergege-
ven buitentemperatuur hoger zijn dan
de werkelijke buitentemperatuur.
- waarschuwingsmeldingen en mel-
dingen over de status van de func-
ties van de auto, die tijdelijk worden
weergegeven,
- de audiofuncties,
- de boordcomputer (zie einde hoofd-
stuk),
- parkeerhulp/parkeerplaatsassi-
stent,
- de informatie van het navigatiesy-
steem.
Toetsen
Weergave op het display
Om veiligheidsredenen mag de
bestuurder het multifunctionele
display uitsluitend bedienen als
de auto stilstaat.
U kunt drukken op:
A. Toegang tot het contexmenu.
B. Navigeren door de schermme-
nu's.
C. Bevestigen van de selectie in de
menu's van de gekozen functie
of van de gewijzigde waarde.
D. Huidige handeling afbreken.
E. Hoofdweergave selecteren (da-
tum, audio, telefoon, kaart, navi-
gatie en boordcomputer).
B of F. In de menu's, navigatie, kie-
zen van het in-/uitschakelen
van uw functies en instellin-
gen.
Om een van de functies te selecteren:
druk op de toets "RADIO" ,
"MUSIC" , "NAV" , "TRAFFIC" ,
"SETUP" of "PHONE" om toe-
gang te krijgen tot het desbetref-
fende menu.
Raadpleeg voor meer informatie
over deze functies het hoofdstuk
"Audio en datacommunicate".
Menu's op bedieningspaneel
II
50
M U L T I F U N C T I O N E L E D I S P L A Y S
Menu "SETUP"
Druk op de toets "SETUP" om
naar het confi guratiemenu te
gaan. Dit menu biedt toegang tot
de volgende functies:
- "Taal",
- "Datum en tijd",
- "Weergave",
- "Parameters auto",
- "Eenheden",
- "Parameters systeem".
Talen
Via dit menu kunt u de taal van
het display instellen: Deutsch,
English, Español, Français, Italiano,
Nederlands, Polski, Portugues,
Türkçe * .
* Volgens land van bestemming.
Datum en tijd
Via dit menu kunt u de datum en tijd,
het formaat van de datum en het for-
maat van de tijd instellen (zie hoofd-
stuk "Audio en datacommunicatie".
Weergave
Via dit menu kunt u de helderheid
van het display, de kleuren van het
display en de kleur van de kaart in-
stellen (dag/nacht of automatisch).
Parameters auto
Via dit menu kunt u verschillende
functies ten behoeve van het rijden
en het comfort in- of uitschakelen:
- het inschakelen van de ruiten-
wisser achter als de achteruit-
versnelling wordt ingeschakeld
(zie hoofdstuk "Zicht"),
- follow me home- en fi nd me-ver-
lichting (zie hoofdstuk "Zicht"),
- bochtverlichting (zie hoofdstuk
"Zicht"),
- sfeerverlichting (zie hoofdstuk
"Zicht"),
- automatische functies (automa-
tisch aantrekken/vrijzetten) van
de elektrische parkeerrem * ,
- selectief ontgrendelen van por-
tieren/achterklep,
- dagrijverlichting (zie hoofdstuk
"Zicht"),
Eenheden
Via dit menu kunt u de eenheden
kiezen: temperatuur (°C of °F) en
verbruik (km/l, l/100 of mpg).
Parameters systeem
Via dit menu kunt u de fabrieksin-
stellingen herstellen, de versie van
de software weergeven en doorlo-
pende tekst activeren.
II
51
M U L T I F U N C T I O N E L E D I S P L A Y S
MULTIFUNCTIONEEL
DISPLAYNAVIDRIVE
Weergave op het display
Het display geeft informatie over:
- de tijd,
- de datum ,
- de buitentemperatuur,
Wanneer de buitentemperatuur
tussen de +3°C en -3°C ligt,
wordt deze knipperend weerge-
geven (kans op gladheid). Als de
auto in de volle zon geparkeerd
staat, kan de weergegeven bui-
tentemperatuur hoger zijn dan
de werkelijke buitentemperatuur.
Om veiligheidsredenen moet u
als bestuurder deze instellingen
alleen aanpassen als de auto op
een veilige plek stilstaat.
Toetsen
A. Toegang tot het "Hoofdmenu".
B. Scrollen door de schermmenu's.
C. Bevestigen van de selectie in de
menu's van de gekozen functie
of van de gewijzigde waarde.
D. Huidige handeling afbreken of
terug naar het vorige scherm.
E. Hoofdweergave selecteren (da-
tum, audio, telefoon, kaart, navi-
gatie en boordcomputer).
B of F. In de menu's, navigatie, kie-
zen van het in-/uitschakelen
van uw functies en instellin-
gen.
- waarschuwingen en meldingen
over de status van de functies
van de auto, die tijdelijk worden
weergegeven,
- de audio-functies,
- de boordcomputer (zie het eind
van dit hoofdstuk),
- de parkeerhulp/parkeerplaatsas-
sistent,
- de informatie van het navigatie-
systeem.
II
52
M U L T I F U N C T I O N E L E D I S P L A Y S
Hoofdmenu
Verkeersinformatie
Navigatie/Routeplanner
Kaart
Audiofuncties
Datacommunicatie
Confi guratie,
voor het uitvoeren van diverse
instellingen (datum, tijd enz. )
en de parameters van de auto.
Video
Diagnose auto
-
"Logboek waarschuwingen",
- "Status van functies".
Druk op toets A om het "Hoofdmenu"
op het multifunctionele display weer
te geven.
BOORDCOMPUTER
De boordcomputer geeft tijdens het
rijden verschillende informatie (ac-
tieradius, brandstofverbruik...).
Monochroom display A
Weergave van de informatie
Druk langer dan 2 seconden
op de toets om de afgelegde
afstand, het gemiddelde brand-
stofverbruik en de gemiddelde
snelheid op 0 te zetten.
Op 0 stellen
De boordcomputer kan de volgende
informatie weergeven:
- actieradius,
- momenteel brandstofverbruik,
- afgelegde afstand,
- gemiddeld brandstofverbruik,
- gemiddelde snelheid.
Druk nogmaals op de toets om
terug te keren naar de oorspron-
kelijke weergave.
Druk herhaaldelijk op de toets
op het uiteinde van de ruiten-
wisserschakelaar om de ver-
schillende informatie van de
boordcomputer weer te geven.
II
52
M U L T I F U N C T I O N E L E D I S P L A Y S
Hoofdmenu
Verkeersinformatie
Navigatie/Routeplanner
Kaart
Audiofuncties
Datacommunicatie
Confi guratie,
voor het uitvoeren van diverse
instellingen (datum, tijd enz. )
en de parameters van de auto.
Video
Diagnose auto
-
"Logboek waarschuwingen",
- "Status van functies".
Druk op toets A om het "Hoofdmenu"
op het multifunctionele display weer
te geven.
BOORDCOMPUTER
De boordcomputer geeft tijdens het
rijden verschillende informatie (ac-
tieradius, brandstofverbruik...).
Monochroom display A
Weergave van de informatie
Druk langer dan 2 seconden
op de toets om de afgelegde
afstand, het gemiddelde brand-
stofverbruik en de gemiddelde
snelheid op 0 te zetten.
Op 0 stellen
De boordcomputer kan de volgende
informatie weergeven:
- actieradius,
- momenteel brandstofverbruik,
- afgelegde afstand,
- gemiddeld brandstofverbruik,
- gemiddelde snelheid.
Druk nogmaals op de toets om
terug te keren naar de oorspron-
kelijke weergave.
Druk herhaaldelijk op de toets
op het uiteinde van de ruiten-
wisserschakelaar om de ver-
schillende informatie van de
boordcomputer weer te geven.
II
53
M U L T I F U N C T I O N E L E D I S P L A Y S
BOORDCOMPUTER
De boordcomputer op het multi-
functionele display geeft tijdens het
rijden actuele informatie over het af-
gelegde traject (actieradius, brand-
stofverbruik, ...).
Monochroom display C
Kleurendisplay MyWay of
NaviDrive
Weergave van de informatie
Traject op 0 zetten
Druk herhaaldelijk op de toets
op het uiteinde van de ruiten-
wisserschakelaar om achter-
eenvolgens de verschillende
standen van de boordcomputer
weer te geven:
- de actuele informatie
met:
de actieradius,
het brandstofverbruik
op dat moment,
de resterende af-
stand/de teller van
het Stop & Start-sy-
steem,
- traject " 1 " met:
de afgelegde afstand,
het gemiddelde brand-
stofverbruik,
de gemiddelde snel-
heid,
voor het eerste traject.
- traject " 2 " met:
de afgelegde afstand,
het gemiddelde brand-
stofverbruik,
de gemiddelde snel-
heid,
voor het tweede tra-
ject.
Druk de toets langer dan twee
seconden in zodra het gewenste
traject wordt aangegeven.
De trajecten " 1 " en " 2 " zijn onafhan-
kelijk en hebben dezelfde eigen-
schappen
Het traject " 1 " kan bijvoorbeeld ge-
bruikt worden voor een dagelijks
verbruik en traject "2" voor een
maandelijks gebruik.
II
54
M U L T I F U N C T I O N E L E D I S P L A Y S
Enkele definities...
Actieradius
(km of miles)
Deze waarde kan variëren door
een gewijzigde rijstijl of het rijden
op een helling, waardoor het mo-
mentele brandstofverbruik aan-
zienlijk kan wijzigen.
Als de actieradius minder dan
30 km bedraagt, verschijnen streep-
jes op het display. Na het tanken van
minimaal 5 liter brandstof wordt de
actieradius opnieuw berekend en
weergegeven als deze meer dan
100 km bedraagt.
Raadpleeg het CITROËN-netwerk
als tijdens het rijden de streepjes
continu worden weergegeven.
De actieradius geeft aan hoeveel
kilometer u nog met de resterende
hoeveelheid brandstof kunt rijden,
berekend op basis van het gemid-
delde verbruik over de laatste afge-
legde kilometers.
Momenteel verbruik
(l/100 km, km/l of mpg)
Gemiddeld verbruik
(l/100 km, km/l of mpg)
Dit is het gemiddelde
verbruik sinds de laatste
nulstelling van de boordcomputer.
Gemiddelde snelheid
(km/h of mph)
Dit is de gemiddelde snelheid sinds
de laatste nulstelling van de boord-
computer (contact aan).
Afgelegde afstand
(km of miles)
Deze afstand wordt berekend sinds
de laatste nulstelling van de boord-
computer.
Nog af te leggen afstand
(km of miles)
Dit is de nog af te leggen afstand tot
de eindbestemming. Deze afstand
wordt op elk moment tijdens het na-
vigeren berekend of wordt ingevoerd
door de gebruiker.
Bij het ontbreken van de afstand
verschijnen er streepjes in plaats
van cijfers.
Deze functie wordt alleen weergege-
ven bij snelheden vanaf 30 km/h.
Dit is het gemiddelde brandstofver-
bruik over de laatste seconden.
Als uw auto is uitgerust met Stop &
Start, registreert een teller hoe vaak
de STOP-stand op een traject wordt
geactiveerd.
De teller wordt, elke keer als u het
contact met de sleutel aanzet, weer
op nul gezet.
Stop & Start-teller
(minuten/seconden of uren/
minuten)
III
55
C O M F O R T
TIPS VOOR VENTILATIE, VERWARMING EN AIRCONDITIONING
Luchttoevoer
Zorg ervoor dat het luchtinlaatroos-
ter onder de voorruit van de auto
schoon is (vrij van bladeren, sneeuw,
etc.).
Luchtverdeling
1. Uitstroomopeningen voorruitont-
dooiing en -ontwaseming.
2. Uitstroomopeningen ontdooiing
en ontwaseming zijruiten vóór.
3. Afsluitbare en verstelbare zijven-
tilatieroosters.
4. Afsluitbare en verstelbare cen-
trale ventilatieroosters.
5. Uitstroomopeningen voeten-
ruimte inzittenden vóór.
6. Afsluitbare en verstelbare zij-
ventilatieroosters 2e zitrij, met
luchthoeveelheids- en tempera-
tuurregeling.
7. Uitstroomopeningen voetenruim-
te inzittenden achter.
8. Afsluitbare en verstelbare zijven-
tilatieroosters 3e zitrij.
De zijventilatieroosters 8 betreffen
uitsluitend uitvoeringen met 7 zit-
plaatsen.
III
56
C O M F O R T
Airconditioning
Voor een goede werking van het
gehele systeem moet dit regelmatig
worden gecontroleerd.
Het condenswater afkomstig van de
verdamper van de airconditioning
wordt afgevoerd via een speciale
opening. Als de auto stilstaat kan zich
hieronder een plas water vormen.
Om ervoor te zorgen dat de afdich-
tingen van de compressor van de
airconditioning niet gaan lekken,
moet u de airconditioning minstens
één keer per maand inschakelen.
De airconditioning kan ongeacht
het seizoen worden gebruikt, omdat
deze zorgt voor verlaging van de
luchtvochtigheid en ontwaseming
van de ruiten.
Voor een optimale werking van de
airconditioning moeten de ruiten ge-
sloten zijn.
Als na langdurige stilstand in de zon
de temperatuur in de auto sterk is
opgelopen, is het raadzaam de auto
met de ruiten geopend even te venti-
leren, waarna u de ruiten weer sluit.
De airconditioning heeft voor zijn
werking energie van de motor nodig.
Dit resulteert in een hoger brand-
stofverbruik.
Pollenfilter/geurfilter
(actief koolstof)
Het systeem is uitgerust met een fi l-
ter dat pollen en geuren in de lucht
kan tegenhouden.
Dit lter moet overeenkomstig de on-
derhoudsvoorschriften worden ver-
vangen (zie "Onderhoudsboekje").
Luchtcirculatie
Luchttoevoeropeningen op de vloer
onder de voorstoelen zorgen ervoor
dat het achtercompartiment beter
kan worden verwarmd. Deze mogen
niet worden afgedekt.
Luchtroosters
De luchttoevoeropeningen in het
dashboard zijn voorzien van roos-
ters waarmee de luchtstroom kan
worden gericht (hoog/laag, rechts/
links) en van draaiknoppen voor in-
stelling van de luchthoeveelheid.
De automatische temperatuurregeling
van de airconditioning maakt gebruik
van diverse sensoren in het interieur
van de auto (zonnesensor, buitentem-
peratuursensor...) om te zorgen dat u
tijdens het gebruik de instellingen niet
vaak hoeft te wijzigen.
Let erop dat de zonnesensor op het
dashboard achter het instrumenten-
paneel niet wordt afgedekt.
Sensoren
III
57
C O M F O R T
HANDBEDIENDE
AIRCONDITIONING
De airconditioning werkt alleen bij
draaiende motor.
A. BEDIENINGSPANEEL
BESTUURDERSZIJDE
1. Regeling van de
aanjagersnelheid
De aanjager kan alleen worden in-
gesteld als de motor draait.
Druk om de luchttoevoer in te stellen
op schakelaar 1:
om de luchttoevoer te ver-
hogen,
om de luchttoevoer te ver-
lagen.
Het niveau van de luchttoevoer wordt
aangegeven doordat de schoepen
van de ventilator 1 één voor één
worden uitgevuld.
Als de luchttoevoer tot het minimum
wordt verlaagd, wordt de airconditio-
ning uitgeschakeld (OFF).
Voor een comfortabele temperatuur
mag deze toets niet langdurig in de
stand OFF blijven staan.
2. Luchtverdeling
Druk toets 2 in om de luchtver-
delingen één voor één op het
display weer te geven.
De gekozen luchtverdeling
wordt aangegeven door het
oplichten van de betreffende
pijltjes op het display 2 .
3. Regeling van de
temperatuur aan
passagierszijde
Druk toets 3 in om de tempera-
tuur van de luchttoevoer aan
passagierszijde individueel te
regelen. Het lampje dooft.
Als de voorpassagier de tempera-
tuur regelt, brandt het lampje.
4. Luchtrecirculatie
Met deze toets wordt het interieur
afgesloten voor onaangenaam rui-
kende lucht of rook buiten de auto.
Druk toets 4 in om de toevoer
van buitenlucht af te sluiten. Het
lampje gaat branden.
Deze stand moet zo snel mo-
gelijk weer worden verlaten om
verse lucht toe te laten in het
interieur en het beslaan van de
ruiten te voorkomen.
Druk toets 4 opnieuw in het inte-
rieur te voorzien van verse lucht.
Het lampje gaat uit.
5. Airconditioning
De aanjagerschakelaar (regeling van
de luchttoevoer) moet geactiveerd
zijn om de airconditioning te kunnen
inschakelen.
Druk toets 5 in. Het lampje gaat
branden.
Voor een optimale werking van
de airconditioning moeten de rui-
ten gesloten zijn.
Als uw auto niet met airconditioning
is uitgerust, beschikt deze over het-
zelfde bedieningspaneel, met uit-
zondering van toets A/C .
III
58
C O M F O R T
6. Ontdooien / ontwasemen
van de achterruit
Deze functie werkt uitsluitend als de
motor draait.
Druk toets 6 in om de achterruit-
verwarming en de verwarming
van de elektrische buitenspie-
gels in of uit te schakelen. Het
lampje gaat branden.
7. Snel ontdooien /
ontwasemen van de
ruiten voor en achter
en de buitenspiegels
Druk toets 7 in. Het lampje gaat
branden.
De volgende functies worden tegelij-
kertijd ingeschakeld:
- de voorruitontwaseming,
- de optimale luchthoeveelheid,
- de luchtrecirculatieblokkering,
- de verwarming van de buiten-
spiegels en de achterruitverwar-
ming,
- indien nodig de airconditioning.
Druk toets 7 opnieuw in om deze
functie uit te schakelen.
8. Regeling van de
temperatuur van de
aanjagerlucht
Met deze toets kan de temperatuur
van de lucht in het interieur worden
geregeld. Deze stand kan zowel bij
lage als bij hoge temperaturen in
combinatie met de airconditioning
worden gebruikt.
De temperatuur wordt continu en
geleidelijk ingesteld van links naar
rechts.
Temperatuurinstelling
Druk toets 9 in om de tempe-
ratuur te kunnen instellen. Het
controlelampje gaat branden.
Draai aan schakelaar 10 om de
gewenste temperatuur in te stel-
len.
De temperatuur wordt continu en
geleidelijk ingesteld van links naar
rechts.
De achterruitverwarming wordt
automatisch uitgeschakeld om
een te hoog stroomverbruik te
vermijden.
B. BEDIENINGSPANEEL
PASSAGIERSZIJDE
III
59
C O M F O R T
AUTOMATISCHE
AIRCONDITIONING
De airconditioning werkt uitsluitend
bij draaiende motor.
1. Automatische
comfortregeling
Als deze toets wordt ingedrukt,
aangegeven door het branden
van de controlelampjes A/C en
AUTO op het display, kunnen
de volgende 5 functies automatisch en
afhankelijk van de ingestelde tempera-
tuur worden aangestuurd:
- Luchthoeveelheid,
- Temperatuur in het interieur
links/rechts,
- Luchtverdeling,
- Airconditioning,
- Automatische luchtrecirculatie.
Het wordt aangeraden om alle venti-
latieroosters geopend te houden.
Om het beslaan van de binnenzijde
van de ruiten bij lage buitentempe-
raturen of vochtige omstandigheden
te voorkomen, wordt aangeraden om
de functie AUTO in te schakelen.
Om bij het wegrijden met een kou-
de motor te voorkomen dat een
grote hoeveelheid koude lucht het
interieur binnenstroomt, wordt de
aanjagersnelheid geleidelijk tot het
maximumniveau verhoogd.
2. Temperatuurinstelling
Druk op de toets om de gewenste
temperatuur in te stellen:
- om de temperatuur te verla-
gen,
- + om de temperatuur te verho-
gen.
Een optimaal comfort kan worden
bereikt door een instelling rond de
21. Het is raadzaam om in ieder ge-
val een instelling tussen 18 en 24 te
kiezen.
Voor een optimaal comfort wordt
aangeraden een verschil in tem-
peratuurinstelling tussen links en
rechts van meer dan 3 te vermijden.
De gevoelstemperatuur in het inte-
rieur is afhankelijk van de omstan-
digheden buiten de auto en kan
hierdoor afwijken van de ingestelde
temperatuur.
Bij het instappen in de auto is het
mogelijk dat de temperatuur in het
interieur te koud (of te warm) aan-
voelt. Het wijzigen van de ingestelde
temperatuur om snel een comforta-
bele temperatuur te bereiken heeft
geen nut. Het systeem zorgt er
automatisch voor dat het tempera-
tuurverschil zo snel mogelijk wordt
gecompenseerd.
Eén of meer functies handmatig
inschakelen
Het is eveneens mogelijk de func-
ties 3 , 4 , 6 en 10 handmatig te re-
gelen. De weergave van de functie
"AUTO" verdwijnt in dat geval.
Inschakelen van de temperatuur-
regeling door de bestuurder (voor-
en achterpassagiers)
Wanneer u de toets "AUTO" lang
ingedrukt houdt, worden de per-
soonlijke instellingen gewist,
waaronder de temperatuur aan
passagierszijde, en wordt de au-
tomatische regeling weer inge-
schakeld .
A. BEDIENINGSPANEEL
BESTUURDERSZIJDE
III
60
C O M F O R T
3.
Regeling van de
aanjagersnelheid / Activeren
van de functie
"REST"
om de luchttoevoer te ver-
hogen
om de luchttoevoer te ver-
kleinen (deze toets bedient
eveneens de functie REST)
Het niveau van de luchttoevoer wordt
aangegeven doordat de schoepen
van de ventilator één voor één worden
uitgevuld.
Als de aanjager in stand 0 wordt ge-
zet, wordt het systeem uitgeschakeld.
Alleen het niet uitgevulde aanjagers-
ymbool en de indicatie OFF worden
weergegeven.
Om ervoor te zorgen dat de
temperatuur in het interieur
bij afgezette motor enigs-
zins comfortabel blijft, kunt
u met de functie "REST" de venti-
latie gedurende enkele minuten in-
schakelen.
Zo kunt u er bijvoorbeeld voor zor-
gen dat als u de auto verlaat, de an-
dere inzittenden nog profi teren van
de luchtcirculatie zonder dat de mo-
tor hoeft te draaien.
Deze functie is beschikbaar bij
het aanzetten van het contact en
na het afzetten van de motor.
De displays van de airconditioning
worden verlicht en het pictogram
van de lege aanjager blijft zichtbaar
zolang de functie beschikbaar is.
Met deze toets wordt niet de kli-
maatregeling ingeschakeld, maar
uitsluitend de aanjager. Als de func-
tie REST is geactiveerd, kunnen de
luchttoevoer en de luchtverdeling
niet worden gewijzigd.
Bij het aanzetten van het contact:
- Als de toets REST wordt inge-
drukt, wordt deze functie ge-
durende een aantal minuten
ingeschakeld. Twee schoepen
van de aanjager worden opge-
vuld om aan te geven dat de
functie actief is.
- De functie kan tijdens de hele wer-
kingsperiode worden uitgescha-
keld en opnieuw ingeschakeld.
- Na afl oop van de werkingsperi-
ode dooft het display.
4. Luchtverdeling
Druk toets 4 in om de
luchtverdelingen één voor
één op het display weer
te geven.
De gekozen luchtverdeling wordt
aangegeven door het oplichten van
de betreffende pijltjes op het display.
U heeft de keuze uit zeven instellin-
gen.
Regeling van de luchttoevoer
Druk om de luchttoevoer in te stellen
op de toets:
Functie "REST": activering van
de ventilatie bij afgezette motor
Na het afzetten van de motor:
- De functie kan gedurende 30 se-
conden worden geactiveerd.
- Als de toets REST wordt inge-
drukt, wordt de functie gedurende
een aantal minuten ingeschakeld.
De duur en de beschikbaarheid
van de functie zijn afhankelijk van
de acculading. Het vergrendelen
van de auto heeft geen invloed
op de functie.
- Als de toets tijdens de werking op-
nieuw wordt ingedrukt, wordt de
functie de nitief uitgeschakeld.
III
61
C O M F O R T
5. Luchtrecirculatie
Druk toets 5 in om de toevoer
van buitenlucht af te sluiten en
de luchtrecirculatie in het interi-
eur in te schakelen. Het contro-
lelampje gaat branden.
In deze stand wordt voorkomen dat
stank of rook van buitenaf het interi-
eur binnenkomt, zonder dat de ove-
rige instellingen worden gewijzigd.
De recirculatie moet zo snel moge-
lijk weer worden uitgeschakeld om
verse lucht toe te laten in het interi-
eur en het beslaan van de ruiten te
voorkomen.
Druk toets 5 nogmaals in om
de toevoer van buitenlucht in te
schakelen. Het lampje dooft.
De luchtrecirculatie kan eveneens
worden ingeschakeld door het in-
drukken van de toets op het stuur-
wiel linksonder (zie het hoofdstuk
over het stuur met centrale bedie-
ningen op vast middengedeelte).
6. In- en uitschakelen van
de regeling voor de
achterpassagiers
Met deze functie kunt u de
bedieningsorganen in het
achtercompartiment vrijge-
ven of blokkeren.
Deze functie heeft drie verschillende
standen:
Blokkeren van de
bedieningsorganen
achterin
Vrijgeven van de
bedieningsorganen
achterin
Verminderen van de
luchttoevoer naar het
achtercompartiment
Bij de uitvoering met extra aircondi-
tioning wordt geadviseerd om onder
winterse omstandigheden de lucht-
toevoer naar de achterpassagiers
af te sluiten (geen verdeling van
warme lucht mogelijk via deze lucht-
roosters).
De achterpassagiers kunnen ge-
bruik maken van hun individuele kli-
maatregeling.
De door de bestuurder gekozen
instelling geldt eveneens voor het
achtercompartiment; de bedienings-
organen voor de achterpassagiers
zijn geblokkeerd.
7. Weergavemodus voor het
dashboard: functie black
panel
Met deze functie is het mo-
gelijk de displays en de ach-
tergrondverlichting van de
toetsen te doven.
- Als deze functie geactiveerd is,
licht het display bij het indrukken
van een willekeurige toets tijde-
lijk op.
- Door het indrukken van toets
7 wordt de functie uitgeschakeld
en brandt de verlichting van de
toetsen en het display weer con-
tinu.
Met deze functie neemt vooral het
visuele comfort tijdens het rijden in
het donker toe.
8. Snel ontdooien /
ontwasemen van de
achterruit
Deze functie is alleen beschikbaar
bij draaiende motor.
Druk op toets 8 om de achter-
ruitverwarming en, afhankelijk
van de uitvoering, de buitenspie-
gelverwarming in- of uit te scha-
kelen. Het lampje gaat branden
en op het display verschijnt een
symbooltje.
Deze functie wordt automa-
tisch uitgeschakeld om een
te hoog stroomverbruik te
vermijden.
Deze toets regelt de luchtre-
circulatie in het interieur.
III
62
C O M F O R T
9. Snel ontdooien /
ontwasemen van de
voor- en achterruit
- Druk op toets 9 . Het controle-
lampje gaat branden.
Met deze functie is het mo-
gelijk de auto snel te ontwa-
semen en te ontdooien door
het tegelijkertijd inschakelen
van:
- de voorruitontwaseming met een
optimale temperatuur,
- een optimale luchttoevoer,
- de luchtrecirculatieblokkering,
- het ontdooien en ontwasemen
van de buitenspiegels en de ach-
terruitverwarming,
- de airconditioning, indien nood-
zakelijk.
Druk opnieuw op toets 9 of op de
toets AUTO als u deze functie uit wilt
schakelen. De ontdooifunctie van de
buitenspiegels evenals de achterruit-
verwarming blijven ingeschakeld.
10. Airconditioning
Druk op schakelaar 10 om de
airconditioning in te schakelen.
Controlelampje A/C gaat branden.
B. BEDIENINGSPANELEN
PASSAGIERS
11. Voorpassagier
De voorpassagier kan de tempera-
tuur voor zichzelf onafhankelijk en
op elk moment regelen met de toet-
sen + en - .
De voorpassagier stelt zelf
de gewenste temperatuur in.
De temperatuur voor de
voorpassagier is gelijk aan
die voor de bestuurder.
12. Achterpassagiers
(rechts/links)
Standaard is de stand
AUTO ingeschakeld,
waarbij de luchttoe-
voer gelijk is aan die
aan de voorzijde.
Draai aan de scha-
kelaar om de lucht-
toevoer te verlagen
of te verhogen.
U kunt de luchttoevoer uitslui-
tend regelen als de bestuurder dit
heeft vrijgegeven (zie toets 6 van
het bedieningspaneel voor de be-
stuurder).
Bij auto's met een Stop & Start-
systeem geldt dat zolang de voor-
ruitontwaseming in werking is, de
STOP-functie niet beschikbaar is.
III
61
C O M F O R T
5. Luchtrecirculatie
Druk toets 5 in om de toevoer
van buitenlucht af te sluiten en
de luchtrecirculatie in het interi-
eur in te schakelen. Het contro-
lelampje gaat branden.
In deze stand wordt voorkomen dat
stank of rook van buitenaf het interi-
eur binnenkomt, zonder dat de ove-
rige instellingen worden gewijzigd.
De recirculatie moet zo snel moge-
lijk weer worden uitgeschakeld om
verse lucht toe te laten in het interi-
eur en het beslaan van de ruiten te
voorkomen.
Druk toets 5 nogmaals in om
de toevoer van buitenlucht in te
schakelen. Het lampje dooft.
De luchtrecirculatie kan eveneens
worden ingeschakeld door het in-
drukken van de toets op het stuur-
wiel linksonder (zie het hoofdstuk
over het stuur met centrale bedie-
ningen op vast middengedeelte).
6. In- en uitschakelen van
de regeling voor de
achterpassagiers
Met deze functie kunt u de
bedieningsorganen in het
achtercompartiment vrijge-
ven of blokkeren.
Deze functie heeft drie verschillende
standen:
Blokkeren van de
bedieningsorganen
achterin
Vrijgeven van de
bedieningsorganen
achterin
Verminderen van de
luchttoevoer naar het
achtercompartiment
Bij de uitvoering met extra aircondi-
tioning wordt geadviseerd om onder
winterse omstandigheden de lucht-
toevoer naar de achterpassagiers
af te sluiten (geen verdeling van
warme lucht mogelijk via deze lucht-
roosters).
De achterpassagiers kunnen ge-
bruik maken van hun individuele kli-
maatregeling.
De door de bestuurder gekozen
instelling geldt eveneens voor het
achtercompartiment; de bedienings-
organen voor de achterpassagiers
zijn geblokkeerd.
7. Weergavemodus voor het
dashboard: functie black
panel
Met deze functie is het mo-
gelijk de displays en de ach-
tergrondverlichting van de
toetsen te doven.
- Als deze functie geactiveerd is,
licht het display bij het indrukken
van een willekeurige toets tijde-
lijk op.
- Door het indrukken van toets
7 wordt de functie uitgeschakeld
en brandt de verlichting van de
toetsen en het display weer con-
tinu.
Met deze functie neemt vooral het
visuele comfort tijdens het rijden in
het donker toe.
8. Snel ontdooien /
ontwasemen van de
achterruit
Deze functie is alleen beschikbaar
bij draaiende motor.
Druk op toets 8 om de achter-
ruitverwarming en, afhankelijk
van de uitvoering, de buitenspie-
gelverwarming in- of uit te scha-
kelen. Het lampje gaat branden
en op het display verschijnt een
symbooltje.
Deze functie wordt automa-
tisch uitgeschakeld om een
te hoog stroomverbruik te
vermijden.
Deze toets regelt de luchtre-
circulatie in het interieur.
III
62
C O M F O R T
9. Snel ontdooien /
ontwasemen van de
voor- en achterruit
- Druk op toets 9 . Het controle-
lampje gaat branden.
Met deze functie is het mo-
gelijk de auto snel te ontwa-
semen en te ontdooien door
het tegelijkertijd inschakelen
van:
- de voorruitontwaseming met een
optimale temperatuur,
- een optimale luchttoevoer,
- de luchtrecirculatieblokkering,
- het ontdooien en ontwasemen
van de buitenspiegels en de ach-
terruitverwarming,
- de airconditioning, indien nood-
zakelijk.
Druk opnieuw op toets 9 of op de
toets AUTO als u deze functie uit wilt
schakelen. De ontdooifunctie van de
buitenspiegels evenals de achterruit-
verwarming blijven ingeschakeld.
10. Airconditioning
Druk op schakelaar 10 om de
airconditioning in te schakelen.
Controlelampje A/C gaat branden.
B. BEDIENINGSPANELEN
PASSAGIERS
11. Voorpassagier
De voorpassagier kan de tempera-
tuur voor zichzelf onafhankelijk en
op elk moment regelen met de toet-
sen + en - .
De voorpassagier stelt zelf
de gewenste temperatuur in.
De temperatuur voor de
voorpassagier is gelijk aan
die voor de bestuurder.
12. Achterpassagiers
(rechts/links)
Standaard is de stand
AUTO ingeschakeld,
waarbij de luchttoe-
voer gelijk is aan die
aan de voorzijde.
Draai aan de scha-
kelaar om de lucht-
toevoer te verlagen
of te verhogen.
U kunt de luchttoevoer uitslui-
tend regelen als de bestuurder dit
heeft vrijgegeven (zie toets 6 van
het bedieningspaneel voor de be-
stuurder).
Bij auto's met een Stop & Start-
systeem geldt dat zolang de voor-
ruitontwaseming in werking is, de
STOP-functie niet beschikbaar is.
III
63
C O M F O R T
EXTRA AIRCONDITIONING
De extra airconditioning maakt een
optimaal comfort mogelijk onder
zomerse omstandigheden. Het sy-
steem produceert een extra hoe-
veelheid koele lucht en verspreidt
deze via de achterste luchtroosters.
Bij dit systeem is geen verdeling van
warme lucht via de achterste lucht-
roosters mogelijk.
C. BEDIENINGSPANELEN
ACHTERPASSAGIERS
(RECHTS/LINKS)
13. Temperatuurinstelling
De achterpassagiers kunnen de tem-
peratuur voor zichzelf onafhankelijk
instellen met de toetsen + en - .
De instelling mag niet meer dan twee
graden hoger zijn dan de instelling
voor de bestuurder. Als dit toch het
geval is, wordt dit aangegeven door
het knipperen van het display.
14. Regeling van de
aanjagersnelheid
De aanjager werkt uitsluitend bij
draaiende motor.
Druk om de luchttoevoer in te stellen
op de toets:
om de luchttoevoer te ver-
hogen
om de luchttoevoer te ver-
lagen
Het niveau van de luchttoevoer wordt
aangegeven doordat de schoepen
van de ventilator één voor één wor-
den uitgevuld.
Als de luchttoevoer tot het minimum
wordt verlaagd, wordt de airconditio-
ning uitgeschakeld (OFF).
U kunt de temperatuur en de lucht-
toevoer uitsluitend regelen als de
bestuurder dit heeft vrijgegeven (zie
toets 6 van het bedieningspaneel
voor de bestuurder).
Dit controlelampje geeft aan
dat de bedieningsorganen
voor de passagiers geblok-
keerd zijn. U kunt nu niet de
temperatur of de luchthoeveelheid zelf
regelen. Hiervoor gelden de door de
bestuurder ingestelde waarden.
Dit controlelampje geeft
aan dat de luchttoevoer is
uitgeschakeld .
Dit is de aanbevolen stand voor win-
terse omstandigheden, waarbij de
luchtroosters geen warme lucht ver-
spreiden.
III
64
C O M F O R T
PARFUMEUR
De parfumeur verspreidt een parfum
in het interieur via de middelste ven-
tilatieroosters.
Draai aan knop A om de hoeveelheid
parfum te doseren (naar links om de hoe-
veelheid te verkleinen; naar rechts om de
hoeveelheid te vergroten) of de parfumeur
uit te schakelen (helemaal naar links).
De middelste ventilatieroosters moeten ge-
opend zijn.
Druk knop A in en draai deze
een kwartslag naar links tot de
aanslag.
Verwijder de parfumeur uit het
dashboard.
Vervang de geurpatroon (zie §
"Geurpatroon vervangen").
Na het aanbrengen of vervangen
van de geurpatroon:
Plaats de parfumeur.
Draai de parfumeur een kwart-
slag naar rechts.
Dosering
Parfumeur uitnemen Parfumeur plaatsen
Deze auto is afgeleverd zonder
geurpatroon. U dient zelf een geur-
patroon te plaatsen voor u gebruik
kunt maken van de parfumeur.
Een geurpatroon gaat gemiddeld
drie maanden mee als de parfumeur
een uur per dag wordt gebruikt.
III
65
C O M F O R T
De navulverpakking voor de parfu-
meur bestaat uit een geurpatroon B
en een houder C .
Verwijder de beschermfolie D .
Plaats de kop van geurpatroon B
op knop A van de parfumeur.
Verdraai de geurpatroon een
kwartslag om deze in de knop
te vergrendelen en verwijder de
houder.
Breng de parfumeur op zijn
plaats.
U kunt de geurpatronen op elk mo-
ment vervangen en de aangespro-
ken geurpatronen in hun originele
houder bewaren.
De knop van de parfumeur A maakt
geen deel uit van de geurpatroon.
De geurpatronen worden zonder
parfumeurknop A geleverd.
De knop van de parfumeur A kan
alleen samen met een geurpatroon
in het middenpaneel worden aange-
bracht.
Zorg dus altijd dat u over de knop A
en een geurpatroon beschikt.
De navulpatronen zijn, afhankelijk
van het land, verkrijgbaar bij het
CITROËN-netwerk.
In het dashboardkastje zijn speciale
opbergruimten voor de geurpatro-
nen en houders aanwezig.
Vervangen van een
geurpatroon
Knop van parfumeur
Gebruik in verband met de veilig-
heid uitsluitend de hiervoor be-
stemde geurpatronen.
Bewaar de geurpatronen - als ze
niet worden gebruikt - in de afge-
dichte etuis waarin ze zijn verpakt.
Demonteer de geurpatronen niet.
Houd de geurpatronen verwijderd
van kinderen en dieren.
Probeer nooit om de geurpatronen
bij te vullen met andere parfums
dan die van CITROËN
Vermijd elk contact met de huid en
ogen.
Neem als parfum is ingeslikt con-
tact op met een arts en laat deze
de verpakking of het etiket van het
product zien.
Probeer nooit tijdens het rijden een
geurpatroon te plaatsen of te ver-
wijderen.
III
66
C O M F O R T
VOORSTOELEN
HANDMATIGE VERSTELLING
1. Verstelling in lengterichting
Til de bedieningsstang omhoog en
verschuif de stoel tot de gewenste
instelling is bereikt.
2. Lendensteun
Draai de knop tot de gewenste in-
stelling is bereikt.
3. Hoogteverstelling
Beweeg de hendel net zo lang om-
hoog of omlaag tot de gewenste in-
stelling is bereikt.
4. Kanteling van de rugleuning
Bedien de hendel en stel de hoek van de rug-
leuning in.
Het is mogelijk de rugleuning over een hoek van
45° naar achteren te verstellen door deze te kan-
telen tot een vergrendelstand; ontgrendeling vindt
plaats door de hendel omhoog te bewegen.
5. Armleuning
Om de stand van uw armleuning in te
stellen: trek de armleuning omhoog,
druk deze volledig omlaag en zet deze
vervolgens in de gewenste stand.
6. Hoofdsteun
Trek de hoofdsteun omhoog om deze hoger
te zetten. Druk de knop in en druk de hoofd-
steun omlaag om deze te laten zakken.
De instelling is correct als de bovenkant van
de hoofdsteun gelijk ligt met de bovenzijde
van het hoofd.
De hoek van de hoofdsteun is eveneens in-
stelbaar (afhankelijk van de uitvoering).
Druk de ontgrendelknop in en trek de hoofd-
steun omhoog om de hoofdsteun te verwij-
deren.
Druk opzij aan de voet van de hoofdsteun
om deze naar voren en naar achteren te
verstellen tot de gewenste instelling is be-
reikt.
Rijd nooit zonder hoofdsteunen.
Zorg dat deze zijn geplaatst en cor-
rect zijn afgesteld.
III
67
C O M F O R T
1.
Verstelling van de stoelhoogte,
kantelen van de zitting en voor-/
achterwaartse verstelling van de stoel
2. Verstelling van
de rugleuning en
lendensteunvertelling
De elektrische bediening van de
stoelinstelling blijft een bepaalde tijd
werken:
- na het openen van een van de
voorportieren.
- na het uitzetten van het contact.
Bediening stoelverwarming
ELEKTRISCHE VERSTELLING
Beweeg schakelaar 1 aan de voorzij-
de omhoog of omlaag om de voorzij-
de van de zitting omhoog of omlaag
te bewegen (bestuurdersstoel).
Beweeg schakelaar 1 aan
de achterzijde omhoog of
omlaag om de stoel omhoog
of omlaag te bewegen.
Beweeg schakelaar 1 naar
voren of naar achteren om
de stoel naar voren of naar
achteren te bewegen.
Beweeg de schakelaar aan de
bovenzijde naar voren of naar
achteren om de hoek van de
rugleuning in te stellen.
Beweeg schakelaar om-
hoog of omlaag om de len-
densteunen in te stellen.
Bij draaiende motor is de stoelver-
warming voor elke voorstoel apart
regelbaar.
Met de corresponderende draai-
knop aan de binnenzijde van
beide voorstoelen kan de stoel-
verwarming ingeschakeld worden
en kan een verwarmingsstand
worden geselecteerd:
0 : Uit.
1 : Laag.
2 : Gemiddeld.
3 : Hoog.
III
68
C O M F O R T
Opslaan van zitposities in het
geheugen
Dit systeem slaat de elektrische in-
stellingen van de bestuurdersstoel
en de buitenspiegels op. U kunt twee
standen opslaan met de toetsen aan
de zijkant van de bestuurdersstoel.
Opslaan van een zitpositie
Met de toetsen M / 1 / 2
Zet het contact aan.
Zet uw stoel en de buitenspie-
gels in de gewenste stand.
Druk op de toets M en vervol-
gens binnen 4 seconden op de
toets 1 of 2 .
Een geluidssignaal geeft aan dat
de zitpositie is opgeslagen.
Het opslaan van een andere stand
annuleert de vorige, in het geheu-
gen opgeslagen stand.
Oproepen van een opgeslagen
zitpositie
Contact aan of draaiende motor
Druk kort op de toets 1 of 2 om
de desbetreffende zitpositie op
te roepen.
Een geluidssignaal geeft aan dat de
opgeslagen zitpositie is ingenomen.
Als bij aangezet contact een opge-
slagen stand een aantal keer achter
elkaar is opgeroepen, zal om het
ontladen van de accu te voorkomen
de functie worden uitgeschakeld tot-
dat de motor wordt gestart.
Tijdens het rijden
Houd de toets 1 of 2 ingedrukt
tot het geluidssignaal aangeeft
dat de zitpositie is ingenomen.
Probeer niet een stand op te slaan
tijdens het rijden.
III
69
C O M F O R T
HOOFDSTEUNEN ACHTER
De hoofdsteunen achter zijn verwij-
derbaar en kunnen in twee standen
worden gezet:
- omhoog, om ze te gebruiken.
- omlaag, als ze niet worden ge-
bruikt.
Trek aan de hoofdsteun om hem
omhoog te zetten.
Druk op de blokkeerpal en duw de
hoofdsteun vervolgens omlaag om
hem omlaag te zetten.
U kunt de hoofdsteun verwijderen
door hem omhoog te zetten, op de
blokkeerpal te drukken en de hoofd-
steun omhoog te trekken.
Steek om de hoofdsteun te plaatsen
de pennen recht in de openingen.
STOELEN OP DE TWEEDE
ZITRIJ
Verstelling in lengterichting
Til hendel A aan de voorzijde van de
zitting op en verplaats de stoel in de
gewenste richting.
"Comfortpositie"
De 3 stoelen op de tweede zitrij zijn
onafhankelijk van elkaar en even
breed. Ze beschikken over een zo-
genaamde "comfortpositie".
Een stoel in de comfortpositie
zetten
Trek aan riem B en beweeg de
stoel naar achteren.
De rugleuning en de zitting worden
iets gekanteld.
Een stoel weer in de
uitgangspositie zetten
Trek aan riem B en geleid de
stoel weer in de voorste stand.
Let erop dat uw kinderen de stoe-
len niet zelf verstellen.
Ga nooit rijden als de hoofdsteunen
zijn verwijderd; de hoofdsteunen
moeten zijn geplaatst en correct
zijn afgesteld.
III
69
C O M F O R T
HOOFDSTEUNEN ACHTER
De hoofdsteunen achter zijn verwij-
derbaar en kunnen in twee standen
worden gezet:
- omhoog, om ze te gebruiken.
- omlaag, als ze niet worden ge-
bruikt.
Trek aan de hoofdsteun om hem
omhoog te zetten.
Druk op de blokkeerpal en duw de
hoofdsteun vervolgens omlaag om
hem omlaag te zetten.
U kunt de hoofdsteun verwijderen
door hem omhoog te zetten, op de
blokkeerpal te drukken en de hoofd-
steun omhoog te trekken.
Steek om de hoofdsteun te plaatsen
de pennen recht in de openingen.
STOELEN OP DE TWEEDE
ZITRIJ
Verstelling in lengterichting
Til hendel A aan de voorzijde van de
zitting op en verplaats de stoel in de
gewenste richting.
"Comfortpositie"
De 3 stoelen op de tweede zitrij zijn
onafhankelijk van elkaar en even
breed. Ze beschikken over een zo-
genaamde "comfortpositie".
Een stoel in de comfortpositie
zetten
Trek aan riem B en beweeg de
stoel naar achteren.
De rugleuning en de zitting worden
iets gekanteld.
Een stoel weer in de
uitgangspositie zetten
Trek aan riem B en geleid de
stoel weer in de voorste stand.
Let erop dat uw kinderen de stoe-
len niet zelf verstellen.
Ga nooit rijden als de hoofdsteunen
zijn verwijderd; de hoofdsteunen
moeten zijn geplaatst en correct
zijn afgesteld.
III
70
C O M F O R T
STOELEN OP DE TWEEDE
ZITRIJ (C4 PICASSO)
Een stoel neerklappen
Elke stoel kan worden neergeklapt,
zodat een vlakke laadvloer ontstaat
en u het interieur van de auto naar
eigen wens kunt benutten.
Trek lus C naar boven, zoals
aangegeven door de rode pijl,
om de stoel te ontgrendelen;
houd de lus strak tot de stoel vol-
ledig is neergeklapt.
Kantel de rugleuning naar voren
op de zitting en klap vervolgens
de complete stoel op de vloer
neer.
Een stoel overeind zetten
Kantel de rugleuning terug en
druk deze naar achteren tot hij
vergrendeld is.
Let erop dat uw kinderen de stoe-
len niet zelf verstellen.
Paneel achter de stoelen van
de tweede zitrij
Panelen aan de onderkant van de
stoelen van de tweede zitrij zorgen
ervoor dat de bodem van de baga-
geruimte afgedekt blijft. Zij volgen
automatisch de bewegingen van de
stoelen (bijvoorbeeld: verstelling in
de lengterichting, neerklappen).
Onder de panelen beschikt u over
bergruimte.
III
71
C O M F O R T
STOELEN OP DE TWEEDE
ZITRIJ (GRAND C4 PICASSO)
Elke stoel is geheel neerklapbaar,
waarna een vlakke autovloer wordt
verkregen, die u naar wens kunt in-
delen.
Neerklappen van de stoelen
Van buitenaf
Trek lus C naar boven, zoals
aangegeven door de rode pijl,
om de stoel te ontgrendelen;
houd de lus strak tot de stoel vol-
ledig is neergeklapt.
Kantel de rugleuning op de zit-
ting en klap de complete stoel
neer op de vloer.
Vanuit de bagageruimte
(bijvoorbeeld bij het beladen)
U kunt de stoel(en) direct vanuit de
bagageruimte neerklappen, nadat u
eerst de stoelen van de derde zitrij
hebt neergeklapt.
Trek aan lus D om de betreffende
stoel te ontgrendelen en duw de
rugleuning enigszins naar voren.
Om beschadiging van het me-
chanisme te voorkomen, raakt
lus D los wanneer er te hard aan
getrokken wordt. U kunt de lus
weer vastmaken om het systeem
weer operationeel te maken.
Overeind zetten van de
stoelen
Klap de panelen van de stoelen
op de tweede zitrij omhoog en
vergrendel deze.
Kantel de rugleuningen terug en
druk deze naar achteren tot ze
zijn vergrendeld.
Voordat de stoelen op de derde zit-
rij worden in- of uitgeklapt moeten
de panelen van de stoelen op de
tweede zitrij omhoog geklapt en
vergrendeld zijn.
Let erop dat uw kinderen de stoe-
len niet zelf verstellen.
Paneel
De rugleuningen van de stoelen op
de tweede zitrij zijn voorzien van
een paneel.
Met dit paneel wordt:
- een vlakke laadvloer in de ba-
gageruimte verkregen, ongeacht
de positie van de stoelen,
- het onder de stoelen op de twee-
de zitrij schuiven van voorwer-
pen voorkomen.
Ontgrendelen/vergrendelen van
het paneel:
Schuif nok 1 naar beneden om
het paneel te ontgrendelen.
Klap het paneel omhoog en
schuif nok 1 naar boven om het
paneel te vergrendelen.
Controleer alvorens de panelen uit
te klappen of de stoelen op de twee-
de zitrij zo ver mogelijk naar achte-
ren zijn geschoven.
De uitvoering met 5 zitplaatsen be-
schikt niet over deze panelen.
III
72
C O M F O R T
Klapstoelpositie
In deze stand kunt u ruimte scheppen
tussen de eerste en tweede zitrij.
U kunt dit bereiken door aan hendel
E te trekken.
Deze functie is alleen beschikbaar
voor de buitenste stoelen.
Toegang tot de zitplaatsen op
de derde zitrij
De zitplaatsen op de derde zitrij zijn
bereikbaar via de buitenste stoelen
op de tweede zitrij.
Trek aan hendel E . De stoel
wordt ontgrendeld en de zitting
klapt tegen de rugleuning.
Houd hendel E rechtop en druk
de stoel naar voren. Het geheel
schuift in de richting van de voor-
stoel.
Via de ruimte die achter de stoel vrij-
komt, kunnen de passagiers de zit-
plaatsen op de derde zitrij bereiken.
Uitstappen vanaf de
zitplaatsen op de derde zitrij:
Trek hendel E naar boven en
houd deze vast. De stoel wordt
ontgrendeld en de zitting klapt
tegen de rugleuning.
Druk tegen de rugleuning van de
stoel en houd hierbij hendel E
omhooggetrokken.
Als het tafeltje van de stoel op de
eerste zitrij uitgeklapt is, moet dit
eerst worden ingeklapt.
Aanbrengen van de stoel vanaf
de buitenzijde, portier geopend
Als zich inzittenden op de derde zitrij
bevinden:
verplaats het geheel handmatig
tot de aanslag naar achteren; de
stoel kan niet volledig naar ach-
teren worden verplaatst, om er-
voor te zorgen dat de inzittenden
op de derde zitrij nog voldoende
beenruimte houden,
klap de zitting neer zodat deze
vergrendelt.
Vergewis u ervan dat zich geen
vreemde voorwerpen op of onder de
stoel bevinden die u wilt neerklappen.
Noodfunctie: bij een defect aan het
primaire systeem (lus C ) kunnen
de inzittenden op de derde zitrij
hun zitplaats verlaten met behulp
van hendel E .
Laat kinderen niet zelf de stoelen
verstellen.
III
73
C O M F O R T
STOELEN OP DE 3
e
ZITRIJ
(GRAND C4 PICASSO)
Harmonicapanelen
De twee harmonicapanelen, die vast
met de auto zijn verbonden, bedek-
ken de twee stoelen van de derde
zitrij, als deze zijn ingeklapt.
Samenvouwen van de
harmonicapanelen
Trek aan de lus: de drie delen van
de vloerplaat vouwen zich samen
als een harmonica.
Als de stoelen van de derde zitrij
overeind staan, kunt u de harmoni-
capanelen
- plat laten liggen achter de stoelen,
- rechtop zetten,
waardoor de bij de stoel vrijgeko-
men ruimte gebruikt kan worden als
opbergruimte.
Overeindzetten van de
stoelen
Klap de panelen van de stoelen
op de tweede zitrij omhoog en
vergrendel deze.
Trek na het samenvouwen van
het harmonicapaneel met één
hand aan zwarte riem F die zich
achter op de rugleuning van de
stoel bevindt. De rugleuning
klapt naar achteren en neemt de
zitting mee. De stoel vergrendelt
in geopende stand .
Inklappen van de stoelen
Klap de panelen van de stoelen
op de tweede zitrij omhoog en
vergrendel deze.
Schuif de hoofdsteunen omlaag.
Plaats het harmonicavormige
paneel in verticale positie achter
de stoel.
Trek aan de rode lus G aan de
onderzijde van de rugleuning
van de stoel. De stoel is ontgren-
deld.
Duw de rugleuning vervolgens
iets naar voren. De rugleuning
kantelt en wordt ingeklapt op de
zitting. De ingeklapte stoel be-
vindt zich in de hiervoor bestem-
de opbergruimte.
Breng de harmonicapanelen weer
over de ingeklapte stoelen aan.
Voordat de stoelen op de derde zit-
rij worden in- of uitgeklapt moeten
de panelen van de stoelen op de
tweede zitrij omhoog geklapt en
vergrendeld zijn.
Probeer niet een stoel van de der-
de zitrij in te klappen zonder dat u
die eerst hebt opengeklapt tot het
punt van compleet vergrendelen
van de rugleuning.
Let erop dat zich geen voorwerpen
op of onder de zitting van de stoe-
len op de derde zitrij bevinden als
deze worden ingeklapt.
Geleid lus G niet bij het opbergen
van de stoel, om te voorkomen dat
u met uw vingers bekneld raakt.
Laat kinderen niet zonder toezicht
de stoelen bedienen.
III
74
C O M F O R T
OPSTELLING VAN DE STOELEN EN INDELING VAN HET INTERIEUR
Voorbeelden voor de indeling van
de C4 Picasso
5 zitplaatsen
4 zitplaatsen
3 zitplaatsen
Vervoeren van
bagage
Voorbeelden van configuraties
Grand C4 Picasso
7 zitplaatsen 6 zitplaatsen
5 zitplaatsen 4 zitplaatsen
Vervoeren van
bagage
Teneinde de beschikbare ruimte in uw auto exibeler te kunnen benutten, kunt u de achterstoelen op de tweede zitrij
neerklappen en de achterstoelen op de derde zitrij (bij de Grand C4 Picasso) in de vloer laten verdwijnen. Op deze manier
beschikt u over een laadvloer die doorloopt tot aan de voorstoelen.
III
75
C O M F O R T
SPIEGELS
Buitenspiegels
De verstelbare buitenspiegels zor-
gen voor het benodigde zicht naar
achteren bij een inhaalmanoeuvre
of het parkeren van de auto. De
buitenspiegels kunnen ook worden
ingeklapt voor het parkeren in een
smalle straat.
Verstellen
Zet het contact aan:
zet de knop A naar links of rechts
om de desbetreffende spiegel te
selecteren,
duw de knop B in de 4 richtingen
om de spiegel af te stellen,
zet de knop A weer in het mid-
den.
De weergegeven objecten in de
buitenspiegels lijken verder af dan
ze in werkelijkheid zijn.
Hiermee moet rekening worden ge-
houden om de afstand ten opzichte
van achteropkomend verkeer goed
in te schatten.
Inklappen
Van buitenaf: vergrendel de auto
met de afstandsbediening of de
sleutel.
Vanuit het interieur: trek bij aan-
gezet contact de schakelaar A
naar achteren.
Als de buitenspiegels zijn ingeklapt
met behulp van de schakelaar A ,
worden ze niet automatisch uitge-
klapt als de auto wordt ontgrendeld.
Trek nogmaals de schakelaar A
naar achteren om de buitenspiegels
uit te klappen.
Uitklappen
Van buitenaf: ontgrendel de auto
met de afstandsbediening of de
sleutel.
Vanuit het interieur: trek bij aan-
gezet contact de schakelaar A
naar achteren.
Het automatisch in- en uitklappen
van de buitenspiegels kan worden
gedeactiveerd door het CITROËN-
netwerk.
Klap de elektrisch bediende spiegels
nooit handmatig in of uit.
Automatisch kantelen
buitenspiegels bij het achteruitrijden
De buitenspiegels kunnen bij het
achteruit inparkeren naar de grond
worden gericht.
Programmeren
Schakel bij draaiende motor de
achteruitversnelling in.
Selecteer en verstel achtereen-
volgens de linker en rechter bui-
tenspiegel.
De ingestelde standen worden di-
rect opgeslagen.
Uitschakelen
Haal de versnellingsbak uit de
achteruitversnelling en wacht
tien seconden.
of
Zet de schakelaar A in de mid-
delste stand.
De buitenspiegel keert terug naar de
oorspronkelijke stand.
De buitenspiegel keert ook terug
naar de oorspronkelijke stand:
- zodra sneller wordt gereden dan
10 km/h,
- als de motor wordt afgezet.
Inschakelen
Schakel bij draaiende motor de
achteruitversnelling in.
Beweeg de schakelaar A naar
rechts of links om de desbetref-
fende buitenspiegel te selecteren.
De geselecteerde buitenspiegel wordt
in de geprogrammeerde stand ge-
richt.
Het ontdooien/ontwasemen van de
buitenspiegels is gekoppeld aan die
van de achterruitverwarming.
III
76
C O M F O R T
Binnenspiegel
Verstelbare spiegel voor het zicht
recht achter de auto.
De binnenspiegel is voorzien van een
nachtstand (antiverblindingsstand).
Binnenspiegel met handbediende
dag-/nachtstand
Verstellen
Stel de spiegel af als deze in de
dagstand staat.
Dag-/nachtstand
Trek aan het hendeltje om de spie-
gel in de nachtstand te zetten.
Duw het hendeltje naar voren
om de spiegel terug te zetten in
de dagstand.
Dankzij een sensor die de hoeveel-
heid licht die vanaf de achterzijde
van de auto op de spiegel valt, meet,
gaat de binnenspiegel geleidelijk en
automatisch over van de dag- in de
nachtstand.
De binnenspiegel is voorzien van
een nachtstand (antiverblindings-
stand) waardoor het spiegelglas
automatisch donker wordt: de be-
stuurder heeft hierdoor minder last
van de verlichting van achteropko-
mend verkeer, zonneschijn, ...
STUURWIELVERSTELLING
Het stuurwiel kan in hoogte en diep-
te worden versteld voor een optima-
le zithouding van de bestuurder.
Verstellen
Verstel eerst de bestuurdersstoel
in een voor u optimale stand.
Zorg dat de auto stilstaat en
trek aan de hendel om het stuur-
wiel te ontgrendelen.
Verstel het stuurwiel in hoogte
en diepte.
Druk de hendel goed vast om
het stuurwiel te vergrendelen.
Wanneer u na de vergrendeling ste-
vig op het stuur drukt, kunt u een
zachte klik waarnemen.
Stel de spiegels om veiligheidsre-
denen zo af, dat de dode hoek mi-
nimaal is.
Automatisch dimmende binnenspiegel
Voer deze handelingen om veilig-
heidsredenen uitsluitend uit bij stil-
staande auto.
Zodra de achteruitversnelling wordt
ingeschakeld, wordt de spiegel in de
dagstand gezet voor een maximaal
zicht naar achteren.
IV
77
T O E G A N G T O T D E A U T O
SLEUTEL MET
AFSTANDSBEDIENING
U kunt om de auto te ontgrendelen of
vergrendelen de centrale vergrendeling
bedienen met de sleutel in het portier-
slot of met de afstandsbediening. De
sleutel met afstandsbediening dient te-
vens voor het lokaliseren van de auto,
de follow me home-functie, het starten
van de auto en de diefstalbeveiliging.
Openen van de auto
Ontgrendelen met de
afstandsbediening
Uitklappen van de sleutel
Druk op de knop om de sleutel
uit te klappen.
Druk op het geopende
hangslot om de auto te
ontgrendelen.
Ontgrendelen met de sleutel
Draai de sleutel linksom in het
slot van het bestuurdersportier
om de auto te ontgrendelen.
Het ontgrendelen wordt bevestigd
door het gedurende ongeveer 2 se-
conden snel knipperen van de rich-
tingaanwijzers.
Tegelijkertijd klappen, afhankelijk
van de uitvoering van de auto, de
buitenspiegels uit.
Met deze handeling worden even-
eens de instapverlichting, de
plafondverlichting en de omgevings-
verlichting gedurende circa dertig
seconden ingeschakeld.
Selectieve ontgrendeling met de
afstandsbediening
Druk één keer op het
geopende hangslot
om alleen het bestuur-
dersportier te ontgren-
delen.
Druk nogmaals op het geopende
hangslot om de overige portie-
ren en de achterklep te ontgren-
delen.
Tegelijkertijd worden, volgens uit-
voering, bij de eerste ontgrendeling
de buitenspiegels uitgeklapt.
Bovendien worden de instapverlich-
ting binnen, de plafondverlichting en
de fl ankverlichting gedurende onge-
veer 30 seconden ingeschakeld.
Het volledig of selec-
tief ontgrendelen kan
worden ingesteld met
behulp van het confi gu-
ratiemenu van het mul-
tifunctionele display.
Standaard is de volledige ontgren-
deling geactiveerd.
Het ontgrendelen wordt bevestigd
door het gedurende ongeveer 2 se-
conden snel knipperen van de rich-
tingaanwijzers.
Het selectief ontgrendelen is niet
mogelijk met de sleutel.
IV
78
T O E G A N G T O T D E A U T O
Normale vergrendeling met de
sleutel
Draai de sleutel rechtsom in het
slot van het bestuurdersportier
om de auto te vergrendelen.
Bij het vervoer van grote voorwer-
pen waarbij de achterklep of ach-
terruit geopend blijft, kan de auto
van binnenuit worden vergrendeld
met de schakelaar van de centrale
vergrendeling op het dashboard.
Als de auto is vergrendeld en per on-
geluk wordt ontgrendeld zonder dat
binnen 30 seconden een van de por-
tieren wordt geopend, wordt de auto
automatisch weer vergrendeld.
Wees er bij het sluiten van de rui-
ten en/of het zonnescherm van het
panoramisch glazen dak met de
afstandsbediening van verzekerd
dat niemand het correcte sluiten
verhindert.
Het in- en uitklappen van de buiten-
spiegels met de afstandsbediening
kan worden uitgeschakeld door het
CITROËN-netwerk.
Supervergrendeling met de
afstandsbediening
Druk op het gesloten
hangslot om de auto
volledig te vergrende-
len of druk langer dan
2 seconden op het
gesloten hangslot om
eveens de ruiten en de
zonwering van het gla-
zen panoramadak te
sluiten.
Druk binnen 5 seconden nog-
maals op het gesloten hangslot
om de supervergrendeling van
de auto in te schakelen.
Auto vergrendelen
Normale vergrendeling met de
afstandsbediening
Druk op het vergren-
delknopje (gesloten
hangslot) om de auto
te vergrendelen.
Houd het vergrendelknopje (ge-
sloten hangslot) even ingedrukt
om behalve de auto ook ook de
ruiten en het zonnescherm van
het panoramisch glazen dak au-
tomatisch te sluiten.
Het vergrendelen wordt bevestigd
door het gedurende ongeveer 2 se-
conden branden van de richtingaan-
wijzers.
Tegelijkertijd worden, afhankelijk
van de uitvoering van de auto, de
buitenspiegels ingeklapt.
Bovendien worden tijdelijk de ank-
verlichting en de follow-me-home-
verlichting (indien geactiveerd)
ingeschakeld.
Als één van de portieren, de ach-
terruit of de achterklep geopend
is, werkt de centrale vergrendeling
niet.
IV
79
T O E G A N G T O T D E A U T O
Supervergrendeling met de sleutel
Draai de sleutel rechtsom in het
slot van het bestuurdersportier
om de auto volledig te vergren-
delen en houd de sleutel langer
dan 2 seconden in deze stand
om ook de ruiten te sluiten.
Draai binnen 5 seconden de
sleutel nogmaals rechtsom om
de supervergrendeling van de
auto in te schakelen.
De supervergrendeling blokkeert
het van buitenaf en van binnenuit
openen van de portieren.
Als de supervergrendeling is in-
geschakeld, is ook de vergren-
delingsschakelaar in het interieur
buiten werking.
Schakel daarom nooit de superver-
grendeling in als er zich iemand in
de auto bevindt.
Ook wordt door de supervergrende-
ling het langzaam aan- en uitgaan
van de omgevingsverlichting en, in-
dien deze geactiveerd is, de follow
me home-verlichting ingeschakeld.
Druk op deze knop om de sleutel
in te klappen.
Lokaliseren van de auto
Met deze functie kunt u uw auto op
afstand gemakkelijk vinden, vooral
in situaties met weinig licht. Uw auto
moet wel vergrendeld zijn.
Druk op het vergrendelknopje
(gesloten hangslot) van de af-
standsbediening.
De plafonniers en de ankverlichting
gaan branden en de richtingaanwij-
zers knipperen gedurende enkele
seconden.
Follow me home-verlichting
Diefstalbeveiliging
Elektronische startblokkering
In de sleutel is een chip aangebracht
die over een specifi eke code be-
schikt. Om te kunnen starten, moet
bij het aanzetten van het contact de
code van de sleutel worden herkend
door de startblokkering.
Deze elektronische startblokkering
blokkeert het motormanagementsy-
steem zodra het contact wordt afge-
zet en voorkomt zo het starten van
de motor bij een inbraak.
Bij een storing in het
systeem wordt u ge-
waarschuwd door dit
verklikkerlampje in
combinatie met een
geluidssignaal en een melding op
het multifunctionele display.
De auto kan dan niet gestart wor-
den. Raadpleeg zo snel mogelijk het
CITROËN-netwerk.
Inklappen van de sleutel
Druk op deze toets om de
follow me home-verlichting
in te schakelen (inschake-
len van het parkeerlicht,
het dimlicht, de kenteken-
plaatverlichting en de fl ankverlich-
ting onder de buitenspiegels).
Druk de toets een tweede keer in
terwijl de verlichting nog brandt, om
de follow me home-verlichting weer
uit te schakelen.
De supervergrendeling wordt beves-
tigd door het gedurende ongeveer
2 seconden branden van de rich-
tingaanwijzers.
Tegelijkertijd klappen de buitenspie-
gels in (afhankelijk van de uitvoe-
ring).
IV
80
T O E G A N G T O T D E A U T O
STARTEN
1. "S": Stuurslot
Beweeg, voor het ontgrendelen van
de stuurinrichting, het stuurwiel iets
en draai tegelijkertijd de sleutel om,
zonder kracht te zetten.
2. "M": Contactstand
Afhankelijk van de uitvoering van
uw auto moeten de oranje en rode
waarschuwingslampjes gedurende
korte tijd branden.
3. "D": Starten
Laat de sleutel los zodra de motor
aanslaat.
Zet wanneer de motor bij de eerste
poging niet aanslaat het contact af
en probeer het na 10 seconden op-
nieuw.
Stuurslot
1.
"S": Draai aan het stuurwiel, na het
verwijderen van de sleutel uit het
stuurslot, totdat de stuurinrichting
wordt vergrendeld. De sleutel kan
alleen worden verwijderd in stand S .
2. "M": Het contact staat aan en
de stuurinrichting is ontgren-
deld (terwijl u de sleutel in stand
M draait moet u eventueel het
stuurwiel iets bewegen).
3. "D": Startstand.
Waarschuwing sleutel de
stand M
Als de sleutel nog in het contactslot
zit, wordt na een uur het contact au-
tomatisch uitgezetl.
Om het contact weer aan te zetten,
draait u de sleutel in de stand S en
vervolgens weer terug in de stand M .
Laat de motor nooit draaien in
een afgesloten of onvoldoende
geventileerde ruimte.
Het is noodzakelijk om altijd met
draaiende motor te rijden, zodat
de bekrachtiging van het remsy-
steem en de stuurinrichting be-
schikbaar is.
Verwijder de sleutel nooit uit het
contact voordat de auto volledig
stilstaat.
MOTOR AFZETTEN
Auto’s met turbocompressor
Laat de motor, alvorens u deze af-
zet, altijd enkele seconden stationair
draaien om het toerental van de tur-
bocompressor te laten terugvallen
tot de normale waarde.
Even gasgeven tijdens het afzetten
van de motor kan de turbocompres-
sor ernstig beschadigen.
Zorg dat er geen gewicht (bijvoor-
beeld een zware sleutelhanger...)
aan de sleutel hangt: dit kan name-
lijk storingen aan het contactslot
veroorzaken.
Bedien de startmotor niet bij draai-
ende motor.
IV
81
T O E G A N G T O T D E A U T O
Storing afstandsbediening
Na het losnemen en weer aansluiten
van de accukabels, het vervangen
van de batterij van de afstandsbedie-
ning of een storing in de afstandsbe-
diening kan de auto niet meer met de
afstandsbediening ontgrendeld, ver-
grendeld en gelokaliseerd worden.
Ontgrendel of vergrendel de auto
eerst met de sleutel in het slot.
Synchroniseer vervolgens de af-
standsbediening.
Raadpleeg zo snel mogelijk het
CITROËN-netwerk als de storing
niet is verholpen.
Synchroniseren
Zet het contact af.
Zet de sleutel in de stand
2 (Contact) .
Druk zo snel mogelijk gedurende
enkele seconden op de vergren-
delknop (gesloten hangslot) van
de afstandsbediening.
Zet het contact af en verwijder
de sleutel uit het contactslot.
De afstandsbediening werkt nu weer.
Batterij ref.: CR0523/3 V.
Deze batterij is in het CITROËN-net-
werk verkrijgbaar.
Als de batterij van de
af s ta n dsb edi eni n g
leeg is, wordt u ge-
waarschuwd door dit
controlelampje, een
geluidssignaal en een
melding op het multi-
functionele display.
Wip het huis met een muntstuk
bij het oog los.
Verwijder de lege batterij.
Schuif de nieuwe batterij in de
juiste richting op zijn plaats.
Klik het huis vast.
Synchroniseer de afstandsbe-
diening.
Batterij vervangen
IV
82
T O E G A N G T O T D E A U T O
Sleutels verloren
Ga met het kentekenbewijs van de
auto en uw legitimatiebewijs naar
het CITROËN-netwerk.
Het CITROËN-netwerk kan de spe-
ciale code van de sleutel en de
transponder opzoeken en voor nieu-
we sleutels zorgen.
Afstandsbediening
De radiografi sche afstandsbediening
is een systeem met een groot bereik.
Het is raadzaam om niet met de knop
van de afstandsbediening te spelen
om te voorkomen dat de portieren
per ongeluk ontgrendeld worden.
Druk nooit op de knoppen van uw
afstandsbediening buiten het be-
reik en het zicht van uw auto. De
afstandsbediening kan dan onbruik-
baar worden en moet in dat geval
opnieuw worden gesynchroniseerd.
De afstandsbediening kan niet func-
tioneren als de sleutel in het contact-
slot zit, zelfs als het contact uitstaat,
behalve voor het synchroniseren.
Vergrendelen van de auto
Het rijden met vergrendelde portie-
ren kan in geval van nood de toe-
gang tot het interieur belemmeren.
Neem uit veiligheidsoverwegingen
(kinderen in de auto) de sleutel met
afstandsbediening mee als u de
auto verlaat, zelfs al is dit voor korte
duur.
Diefstalbeveiliging
Breng geen wijzigingen aan in de
elektronische startblokkering; dit
kan tot storingen leiden.
Bij het aanschaffen van een
gebruikte auto
Laat uw sleutels door het CITROËN-
netwerk in het elektronische geheu-
gen van de auto opslaan, zodat u er
zeker van kunt zijn dat de in uw bezit
zijnde sleutels de enige zijn waar-
mee de auto kan worden gestart.
Gooi de lege batterijen van
de afstandsbediening niet
weg: ze bevatten metalen
die schadelijk zijn voor het
milieu.
Lever lege batterijen in bij een spe-
ciaal verzamelpunt.
IV
79
T O E G A N G T O T D E A U T O
Supervergrendeling met de sleutel
Draai de sleutel rechtsom in het
slot van het bestuurdersportier
om de auto volledig te vergren-
delen en houd de sleutel langer
dan 2 seconden in deze stand
om ook de ruiten te sluiten.
Draai binnen 5 seconden de
sleutel nogmaals rechtsom om
de supervergrendeling van de
auto in te schakelen.
De supervergrendeling blokkeert
het van buitenaf en van binnenuit
openen van de portieren.
Als de supervergrendeling is in-
geschakeld, is ook de vergren-
delingsschakelaar in het interieur
buiten werking.
Schakel daarom nooit de superver-
grendeling in als er zich iemand in
de auto bevindt.
Ook wordt door de supervergrende-
ling het langzaam aan- en uitgaan
van de omgevingsverlichting en, in-
dien deze geactiveerd is, de follow
me home-verlichting ingeschakeld.
Druk op deze knop om de sleutel
in te klappen.
Lokaliseren van de auto
Met deze functie kunt u uw auto op
afstand gemakkelijk vinden, vooral
in situaties met weinig licht. Uw auto
moet wel vergrendeld zijn.
Druk op het vergrendelknopje
(gesloten hangslot) van de af-
standsbediening.
De plafonniers en de ankverlichting
gaan branden en de richtingaanwij-
zers knipperen gedurende enkele
seconden.
Follow me home-verlichting
Diefstalbeveiliging
Elektronische startblokkering
In de sleutel is een chip aangebracht
die over een specifi eke code be-
schikt. Om te kunnen starten, moet
bij het aanzetten van het contact de
code van de sleutel worden herkend
door de startblokkering.
Deze elektronische startblokkering
blokkeert het motormanagementsy-
steem zodra het contact wordt afge-
zet en voorkomt zo het starten van
de motor bij een inbraak.
Bij een storing in het
systeem wordt u ge-
waarschuwd door dit
verklikkerlampje in
combinatie met een
geluidssignaal en een melding op
het multifunctionele display.
De auto kan dan niet gestart wor-
den. Raadpleeg zo snel mogelijk het
CITROËN-netwerk.
Inklappen van de sleutel
Druk op deze toets om de
follow me home-verlichting
in te schakelen (inschake-
len van het parkeerlicht,
het dimlicht, de kenteken-
plaatverlichting en de fl ankverlich-
ting onder de buitenspiegels).
Druk de toets een tweede keer in
terwijl de verlichting nog brandt, om
de follow me home-verlichting weer
uit te schakelen.
De supervergrendeling wordt beves-
tigd door het gedurende ongeveer
2 seconden branden van de rich-
tingaanwijzers.
Tegelijkertijd klappen de buitenspie-
gels in (afhankelijk van de uitvoe-
ring).
IV
82
T O E G A N G T O T D E A U T O
Sleutels verloren
Ga met het kentekenbewijs van de
auto en uw legitimatiebewijs naar
het CITROËN-netwerk.
Het CITROËN-netwerk kan de spe-
ciale code van de sleutel en de
transponder opzoeken en voor nieu-
we sleutels zorgen.
Afstandsbediening
De radiografi sche afstandsbediening
is een systeem met een groot bereik.
Het is raadzaam om niet met de knop
van de afstandsbediening te spelen
om te voorkomen dat de portieren
per ongeluk ontgrendeld worden.
Druk nooit op de knoppen van uw
afstandsbediening buiten het be-
reik en het zicht van uw auto. De
afstandsbediening kan dan onbruik-
baar worden en moet in dat geval
opnieuw worden gesynchroniseerd.
De afstandsbediening kan niet func-
tioneren als de sleutel in het contact-
slot zit, zelfs als het contact uitstaat,
behalve voor het synchroniseren.
Vergrendelen van de auto
Het rijden met vergrendelde portie-
ren kan in geval van nood de toe-
gang tot het interieur belemmeren.
Neem uit veiligheidsoverwegingen
(kinderen in de auto) de sleutel met
afstandsbediening mee als u de
auto verlaat, zelfs al is dit voor korte
duur.
Diefstalbeveiliging
Breng geen wijzigingen aan in de
elektronische startblokkering; dit
kan tot storingen leiden.
Bij het aanschaffen van een
gebruikte auto
Laat uw sleutels door het CITROËN-
netwerk in het elektronische geheu-
gen van de auto opslaan, zodat u er
zeker van kunt zijn dat de in uw bezit
zijnde sleutels de enige zijn waar-
mee de auto kan worden gestart.
Gooi de lege batterijen van
de afstandsbediening niet
weg: ze bevatten metalen
die schadelijk zijn voor het
milieu.
Lever lege batterijen in bij een spe-
ciaal verzamelpunt.
IV
80
T O E G A N G T O T D E A U T O
STARTEN
1. "S": Stuurslot
Beweeg, voor het ontgrendelen van
de stuurinrichting, het stuurwiel iets
en draai tegelijkertijd de sleutel om,
zonder kracht te zetten.
2. "M": Contactstand
Afhankelijk van de uitvoering van
uw auto moeten de oranje en rode
waarschuwingslampjes gedurende
korte tijd branden.
3. "D": Starten
Laat de sleutel los zodra de motor
aanslaat.
Zet wanneer de motor bij de eerste
poging niet aanslaat het contact af
en probeer het na 10 seconden op-
nieuw.
Stuurslot
1.
"S": Draai aan het stuurwiel, na het
verwijderen van de sleutel uit het
stuurslot, totdat de stuurinrichting
wordt vergrendeld. De sleutel kan
alleen worden verwijderd in stand S .
2. "M": Het contact staat aan en
de stuurinrichting is ontgren-
deld (terwijl u de sleutel in stand
M draait moet u eventueel het
stuurwiel iets bewegen).
3. "D": Startstand.
Waarschuwing sleutel de
stand M
Als de sleutel nog in het contactslot
zit, wordt na een uur het contact au-
tomatisch uitgezetl.
Om het contact weer aan te zetten,
draait u de sleutel in de stand S en
vervolgens weer terug in de stand M .
Laat de motor nooit draaien in
een afgesloten of onvoldoende
geventileerde ruimte.
Het is noodzakelijk om altijd met
draaiende motor te rijden, zodat
de bekrachtiging van het remsy-
steem en de stuurinrichting be-
schikbaar is.
Verwijder de sleutel nooit uit het
contact voordat de auto volledig
stilstaat.
MOTOR AFZETTEN
Auto’s met turbocompressor
Laat de motor, alvorens u deze af-
zet, altijd enkele seconden stationair
draaien om het toerental van de tur-
bocompressor te laten terugvallen
tot de normale waarde.
Even gasgeven tijdens het afzetten
van de motor kan de turbocompres-
sor ernstig beschadigen.
Zorg dat er geen gewicht (bijvoor-
beeld een zware sleutelhanger...)
aan de sleutel hangt: dit kan name-
lijk storingen aan het contactslot
veroorzaken.
Bedien de startmotor niet bij draai-
ende motor.
IV
81
T O E G A N G T O T D E A U T O
Storing afstandsbediening
Na het losnemen en weer aansluiten
van de accukabels, het vervangen
van de batterij van de afstandsbedie-
ning of een storing in de afstandsbe-
diening kan de auto niet meer met de
afstandsbediening ontgrendeld, ver-
grendeld en gelokaliseerd worden.
Ontgrendel of vergrendel de auto
eerst met de sleutel in het slot.
Synchroniseer vervolgens de af-
standsbediening.
Raadpleeg zo snel mogelijk het
CITROËN-netwerk als de storing
niet is verholpen.
Synchroniseren
Zet het contact af.
Zet de sleutel in de stand
2 (Contact) .
Druk zo snel mogelijk gedurende
enkele seconden op de vergren-
delknop (gesloten hangslot) van
de afstandsbediening.
Zet het contact af en verwijder
de sleutel uit het contactslot.
De afstandsbediening werkt nu weer.
Batterij ref.: CR0523/3 V.
Deze batterij is in het CITROËN-net-
werk verkrijgbaar.
Als de batterij van de
af s ta n dsb edi eni n g
leeg is, wordt u ge-
waarschuwd door dit
controlelampje, een
geluidssignaal en een
melding op het multi-
functionele display.
Wip het huis met een muntstuk
bij het oog los.
Verwijder de lege batterij.
Schuif de nieuwe batterij in de
juiste richting op zijn plaats.
Klik het huis vast.
Synchroniseer de afstandsbe-
diening.
Batterij vervangen
IV
83
T O E G A N G T O T D E A U T O
ALARM
Dit systeem beveiligt uw auto tegen
inbraak en diefstal. Het systeem be-
staat uit de volgende typen beveili-
ging:
- Omtrekbeveiliging
Dit systeem houdt de te openen car-
rosseriedelen van de auto in de gaten.
Het alarm gaat af als iemand een
portier, de achterklep of de motor-
kap probeert te openen.
- Interieurbeveiliging
Dit systeem treedt in werking als er
bewegingen in het interieur worden
waargenomen.
Het alarm gaat af als er een ruit
wordt ingeslagen, als iets of iemand
de auto binnendringt of als iets of ie-
mand in de auto beweegt.
Automatische beveiligingsfunctie
Dit systeem treedt in werking als ie-
mand probeert het alarm te saboteren.
Het alarm gaat af als iemand pro-
beert de accu, de bedieningseen-
heid of de kabels van de sirene uit
te schakelen of te beschadigen.
Vergrendelen van de auto
met volledig ingeschakeld
alarm
Inschakelen
Zet het contact af en verlaat de
auto.
Druk op de vergrendelknop van
de afstandsbediening.
Uitschakelen
Druk op de ontgrendelknop van
de afstandsbediening.
Het alarmsysteem wordt uitgescha-
keld; het verklikkerlampje van de
knop gaat uit.
Indien een portier of de achterklep
niet goed is gesloten, wordt de auto
niet vergrendeld, maar worden de
omtrek- en interieurbeveiliging na
45 seconden wel ingeschakeld.
Het alarmsysteem is geactiveerd:
het verklikkerlampje van de knop zal
één keer per seconde knipperen.
De omtrekbeveiliging wordt 5 secon-
den nadat de vergrendelknop van
de afstandsbediening is ingedrukt,
geactiveerd. De interieurbeveiliging
wordt 45 seconden nadat de ver-
grendelknop van de afstandsbedie-
ning is ingedrukt, geactiveerd.
Raadpleeg het CITROËN-netwerk
alvorens wijzigingen aan het alarm-
systeem aan te brengen.
IV
84
T O E G A N G T O T D E A U T O
Vergrendelen van de auto met
alleen de omtrekbeveiliging
ingeschakeld
Schakel de interieurbeveiliging uit
om te voorkomen dat het alarm on-
nodig wordt ingeschakeld als bij-
voorbeeld:
- een huisdier in de auto wordt ge-
laten,
- een ruit op een kier blijft staan,
- de auto wordt gewassen.
De interieurbeveiliging wordt uit-
sluitend uitgeschakeld als deze
procedure elke keer na het afzetten
van het contact wordt uitgevoerd.
Uitschakelen van de
interieurbeveiliging
Zet het contact af.
Druk binnen 10 seconden op
de knop tot het verklikkerlampje
blijft branden.
Verlaat de auto.
Druk onmiddellijk op de vergren-
delknop van de afstandsbedie-
ning.
Alleen de omtrekbeveiliging wordt
ingeschakeld; het verklikkerlampje
van de knop zal één keer per secon-
de knipperen.
Afgaan van het alarm
Als het alarm voor de 11
e
keer af-
gaat, worden de alarmsystemen
uitgeschakeld.
Als het verklikkerlampje van de
knop snel knippert bij het ontgren-
delen van de auto met de afstands-
bediening, is het alarm tijdens uw
afwezigheid afgegaan. Het lampje
stopt met knipperen als het contact
wordt aangezet.
Storing afstandsbediening
Om de alarmsystemen uit te scha-
kelen:
Vergrendelen van de auto
zonder het alarm in te schakelen
Storing
Automatisch inschakelen *
Vergrendel de auto of schakel
de supervergrendeling in met
de sleutel in het slot van het be-
stuurdersportier.
Als bij het aanzetten van het contact
het verklikkerlampje van de knop
blijft branden, duidt dit op een sto-
ring in het systeem.
Laat het systeem controleren door
het CITROËN-netwerk.
Het systeem wordt 2 minuten nadat
het laatste portier of de achterklep is
gesloten, automatisch ingeschakeld.
Om het afgaan van het alarm bij het
openen van een portier of de ach-
terklep te voorkomen, moet eerst
op de ontgrendelknop van de af-
standsbediening worden gedrukt.
Ontgrendel de auto met de sleu-
tel in het slot van het bestuur-
dersportier.
Open het portier; het alarm gaat af.
Zet het contact aan; het alarm
stopt. Het verklikkerlampje van
de knop gaat uit.
Als het alarm afgaat, treedt de si-
rene in werking en knipperen de
richtingaanwijzers gedurende dertig
seconden.
Opnieuw inschakelen van de
interieurbeveiliging
Druk op de ontgrendelknop van
de afstandsbediening om de om-
trekbeveiliging uit te schakelen.
Druk op de vergrendelknop van
de afstandsbediening om alle
alarmsystemen in te schakelen.
Het verklikkerlampje van de knop
zal opnieuw één keer per seconde
knipperen.
* Volgens land van bestemming.
IV
85
T O E G A N G T O T D E A U T O
RUITBEDIENING
U kunt de ruiten handmatig of auto-
matisch volledig openen en sluiten.
De ruiten zijn voorzien van een bevei-
liging tegen beknellen en de elektrisch
bedienbare ruiten achter kunnen wor-
den geblokkeerd voor de veiligheid
van kinderen op de achterbank.
1. Schakelaar ruitbediening be-
stuurderszijde.
2. Schakelaar ruitbediening pas-
sagierszijde.
3. Schakelaar ruitbediening rechts-
achter.
4. Schakelaar ruitbediening links-
achter.
5. Blokkeerschakelaar elektrisch
bedienbare ruiten achter.
Eentraps ruitbediening
U hebt twee mogelijkheden:
- automatisch
Duw of trek de schakelaar
voorbij het zware punt. Als u
de schakelaar hebt losgelaten,
opent of sluit de ruit volledig.
Bedien de schakelaar opnieuw
om het openen of sluiten te
stoppen.
Na het afzetten van het contact
kunnen de ruiten nog ongeveer
45 seconden worden bediend, ten-
zij binnen deze 45 seconden een
portier wordt geopend en de auto
wordt vergrendeld
Gebruik, wanneer een ruit niet
met het bedieningspaneel van het
bestuurdersportier kan worden
geopend of gesloten, het bedie-
ningspaneel van het desbetreffen-
de portier, en omgekeerd.
Beveiliging tegen beknellen
Als de ruit sluit en tegen een obsta-
kel stuit, stopt de ruit en gaat deze
gedeeltelijk weer open.
Als de ruit bijvoorbeeld bij vorst
niet wil sluiten, voer dan direct het
volgende uit:
druk op de schakelaar tot de
ruit volledig is geopend,
trek vervolgens direct de scha-
kelaar omhoog tot de ruit volle-
dig is gesloten,
houd de schakelaar na het sluiten
nog ongeveer 1 seconde vast.
Tijdens deze handelingen is de
beveiliging tegen beknellen uit-
geschakeld.
- handmatig
Duw of trek de schakelaar tot
het zware punt. De ruit stopt
zodra de schakelaar wordt los-
gelaten.
IV
86
T O E G A N G T O T D E A U T O
Resetten
Als een ruit niet automatisch kan
worden gesloten, moet de ruitbedie-
ning worden gereset:
trek de schakelaar omhoog tot
de ruit stopt met bewegen,
laat de schakelaar los en trek
hem opnieuw omhoog totdat de
ruit volledig is gesloten,
houd de schakelaar na het slui-
ten nog ongeveer 1 seconde
vast,
druk op de schakelaar om de ruit
automatisch te openen,
druk als de ruit volledig is ge-
opend nogmaals op de schake-
laar en houd deze nog ongeveer
1 seconde vast.
Tijdens deze handelingen is de
beveiliging tegen beknellen uitge-
schakeld.
Blokkeren van de
ruitbediening en de
portiergrepen achter
Druk, voor de veiligheid van uw
kinderen, op de schakelaar 5 om
de ruitbediening achter, onge-
acht de stand van de ruiten, te
blokkeren.
Neem bij het verlaten van de auto,
zelfs voor een korte periode, altijd
de sleutel uit het contact.
Wanneer tijdens het bedienen van
de ruit iets tussen de ruit en de spon-
ning bekneld raakt, moet de ruit weer
worden geopend. Druk daarvoor op
de desbetreffende schakelaar.
Wanneer de bestuurder de ruit
aan passagierszijde bedient, moet
deze ervan verzekerd zijn dat niets
het correcte sluiten van de ruit ver-
hindert.
De bestuurder moet ervan verze-
kerd zijn dat de passagiers op de
juiste manier gebruik maken van de
elektrische ruitbediening.
Zorg ervoor dat kinderen zich tijdens
het bedienen van de ruit niet kunnen
bezeren.
Wanneer u de bedienings-
toetsen blokkeert en elke
keer wanneer u het contact
aanzet, gaat dit lampje op
het instrumentenpaneel tij-
delijk branden.
Met deze schakelaar worden ook
de binnenportiergrepen van de ach-
terportieren geblokkeerd (zie het
hoofdstuk "Veiligheidsvoorzieningen
voor kinderen"- § Elektrisch kinder-
slot").
IV
87
T O E G A N G T O T D E A U T O
PORTIEREN
Openen
Van buitenaf
Als het selectief ontgrendelen is ge-
activeerd en één keer op de ontgren-
delknop van de afstandsbediening
wordt gedrukt, kan alleen het be-
stuurdersportier worden geopend.
Trek aan de portiergreep van het
voorportier om het te openen; de
auto wordt dan volledig ontgren-
deld.
Trek aan de portiergreep van het
achterportier om het te openen;
alleen het desbetreffende portier
wordt ontgrendeld.
Als het selectief ontgrendelen is
geactiveerd:
- met de portiergreep van het be-
stuurdersportier wordt alleen het
bestuurdersportier ontgrendeld,
- met de overige portiergrepen
worden de overige portieren en
de achterklep ontgrendeld.
De portieren kunnen niet van bin-
nenuit worden geopend als de su-
pervergrendeling is ingeschakeld.
Handmatige centrale
vergrendeling
Deze functie biedt de mogelijkheid
om de portieren en de achterklep
vanaf de bestuurdersplaats te ver-
grendelen of te ontgrendelen.
Vergrendelen
Druk op deze knop om de auto
te vergrendelen.
Het rode lampje van de knop gaat
branden.
Als een van de portieren is ge-
opend, werkt de centrale vergren-
deling niet.
De centrale vergrendeling van bin-
nenuit wordt geactiveerd als de
achterklep of de achterruit is ge-
opend, zodat lange voorwerpen
vervoerd kunnen worden.
Ontgrendel de auto met de af-
standsbediening of de sleutel en
trek aan de portiergreep.
Van binnenuit
IV
88
T O E G A N G T O T D E A U T O
Ontgrendelen
Druk nogmaals op deze knop
om de auto te ontgrendelen.
Het rode lampje van de knop gaat uit.
Als de auto van buitenaf is ver-
grendeld of de supervergrendeling
is ingeschakeld, knippert het rode
lampje en werkt deze knop niet.
Gebruik in dat geval de af-
standsbediening of de sleutel
om de auto te ontgrendelen.
Automatische centrale
vergrendeling
Deze functie zorgt ervoor dat de
portieren, de achterklep en de ach-
terruit tijdens het rijden automatisch
en volledig worden vergrendeld.
U kunt de functie desgewenst in-
schakelen of uitschakelen.
Vergrendelen
Zodra sneller wordt gereden dan
10 km/h, worden de portieren, de
achterklep en de achterruit automa-
tisch vergrendeld.
Ontgrendelen
Druk bij snelheden boven 10 km/h
op deze knop om de auto tijdelijk
te ontgrendelen.
Contact aan:
Uitschakelen
Druk nogmaals langer dan 2 se-
conden op deze knop.
Op het multifunctionele display ver-
schijnt een melding ter bevestiging.
Noodbediening
Functie die het mogelijk maakt om
de portieren mechanisch te vergren-
delen of te ontgrendelen bij een lege
accu of in het geval van een storing
in de centrale vergrendeling.
Vergrendelen van het
bestuurdersportier
Steek de sleutel in het slot en
draai deze rechtsom.
Ontgrendelen van het
bestuurdersportier
Steek de sleutel in het slot en
draai deze linksom.
Vergrendelen van de overige
portieren
Steek de sleutel in de slotplaat in
de zijkant van het portier en draai
de sleutel een achtste omwen-
teling .
Ontgrendelen van de overige
portieren
Trek aan de portiergreep aan de
binnenzijde.
De automatische centrale vergren-
deling werkt niet als één van de
portieren, de achterklep of de ach-
terruit is geopend.
Inschakelen
Druk langer dan 2 seconden op
deze knop.
Op het multifunctionele display ver-
schijnt een melding ter bevestiging.
IV
89
T O E G A N G T O T D E A U T O
Trek, nadat de auto met de af-
standsbediening of de sleutel
volledig is ontgrendeld en als de
achterruit is gesloten, aan hendel
1 en trek de achterklep omhoog.
Trek de achterklep met behulp
van een van de twee handgre-
pen 3 in de binnenbekleding van
de achterklep omlaag.
- gaat bij draaiende mo-
tor het verklikkerlampje
branden en verschijnt
gedurende enkele secon-
den een melding op het
multifunctionele display,
- gaat tijdens het rijden (snelheid
hoger dan 10 km/h) het verklik-
kerlampje branden in combinatie
met een geluidssignaal en - ge-
durende enkele seconden - een
melding op het multifunctionele
display.
Als de achterklep niet goed is geslo-
ten:
ACHTERRUIT
Door de achterruit te openen, hebt
u toegang tot de bagageruimte, ook
wanneer de auto met de achterkant
dicht bij een muur of andere auto
geparkeerd staat.
Sluiten
Beweeg de achterruit omlaag
door deze aan de ruitenwisser-
arm vast te houden en sluit de
achterruit.
Als de achterruit niet goed is geslo-
ten:
- gaat bij draaiende mo-
tor het verklikkerlampje
branden en verschijnt er
gedurende enkele secon-
den een melding op het
multifunctionele display,
- gaat tijdens het rijden (snelheid
hoger dan 10 km/h) het verklik-
kerlampje branden in combinatie
met een geluidssignaal en ge-
durende enkele seconden een
melding op het multifunctionele
display.
De achterklep en achterruit kunnen
niet gelijktijdig worden geopend.
Nadat de achterruit geopend is, krijgt
u toegang tot de bagageruimte door
de hoedenplank aan de daaraan be-
vestigede lip op te tillen (C4 Picasso).
Druk, nadat de auto met de af-
standsbediening of de sleutel
volledig is ontgrendeld en als de
achterklep is gesloten, op scha-
kelaar 2 en beweeg de achterruit
met behulp van de voet 4 van de
ruitenwisseram omhoog.
Laat, zodra u het zwaartepunt
gepasserd bent, de achterklep
los, waarna hij vanzelf in het slot
valt.
Openen
Openen
Sluiten
IV
90
T O E G A N G T O T D E A U T O
Noodbediening
Hiermee kan bij een lege accu of
een eventuele storing in de centrale
vergrendeling de achterklep mecha-
nisch ontgrendeld worden.
Ontgrendelen
Klap de achterbank naar voren
om bij het slot in de bagageruim-
te te komen,
Steek een kleine schroeven-
draaier in de opening A van het
slot om de achterklep te ontgren-
delen.
Duw het witte gedeelte aan de
binnenkant van het slot naar
links om de achterklep te ont-
grendelen.
GLAZEN PANORAMADAK
Dit dak is voorzien van een elek-
trisch bediend zonnescherm.
Openen van het
zonnescherm
Draai schakelaar B om het zon-
nescherm in de gewenste stand
te zetten (stand 1 t/m 9 ).
Sluiten van het zonnescherm
Draai schakelaar B naar stand 0
om het zonnescherm te sluiten.
Tips
- Door de vergrendeltoets van de
afstandsbediening meer dan
twee seconden in te drukken, sluit
het zonnescherm (zeer praktisch
als u bijvoorbeeld de auto op een
zonnige plek parkeert).
- Bij terugkomst in uw auto kunt
u door schakelaar B kort in te
drukken het schuifdakpaneel
weer naar de laatst geselecteer-
de stand laten bewegen.
Antiklemfunctie
Dit zonnescherm is uitgerust met
een antiklemfunctie.
De antiklemfunctie onderbreekt het
sluiten van het zonnescherm zodra
een obstakel wordt herkend. De be-
weging van het zonnescherm wordt
stopgezet waarna het iets verder
open zal gaan.
Na een storing of het loskoppelen
van de accu tijdens of direct na het
bedienen van het zonnescherm moet
u de antiklemfunctie initialiseren:
sluit het zonnescherm,
druk ongeveer twee seconden
op schakelaar B .
IV
90
T O E G A N G T O T D E A U T O
Noodbediening
Hiermee kan bij een lege accu of
een eventuele storing in de centrale
vergrendeling de achterklep mecha-
nisch ontgrendeld worden.
Ontgrendelen
Klap de achterbank naar voren
om bij het slot in de bagageruim-
te te komen,
Steek een kleine schroeven-
draaier in de opening A van het
slot om de achterklep te ontgren-
delen.
Duw het witte gedeelte aan de
binnenkant van het slot naar
links om de achterklep te ont-
grendelen.
GLAZEN PANORAMADAK
Dit dak is voorzien van een elek-
trisch bediend zonnescherm.
Openen van het
zonnescherm
Draai schakelaar B om het zon-
nescherm in de gewenste stand
te zetten (stand 1 t/m 9 ).
Sluiten van het zonnescherm
Draai schakelaar B naar stand 0
om het zonnescherm te sluiten.
Tips
- Door de vergrendeltoets van de
afstandsbediening meer dan
twee seconden in te drukken, sluit
het zonnescherm (zeer praktisch
als u bijvoorbeeld de auto op een
zonnige plek parkeert).
- Bij terugkomst in uw auto kunt
u door schakelaar B kort in te
drukken het schuifdakpaneel
weer naar de laatst geselecteer-
de stand laten bewegen.
Antiklemfunctie
Dit zonnescherm is uitgerust met
een antiklemfunctie.
De antiklemfunctie onderbreekt het
sluiten van het zonnescherm zodra
een obstakel wordt herkend. De be-
weging van het zonnescherm wordt
stopgezet waarna het iets verder
open zal gaan.
Na een storing of het loskoppelen
van de accu tijdens of direct na het
bedienen van het zonnescherm moet
u de antiklemfunctie initialiseren:
sluit het zonnescherm,
druk ongeveer twee seconden
op schakelaar B .
IV
91
T O E G A N G T O T D E A U T O
BRANDSTOFTANK
Inhoud van de brandstoftank: on-
geveer 60 liter.
Minimumbrandstofvoorraad
Als de minimumbrandstof-
voorraad is bereikt, gaat dit
waarschuwingslampje bran-
den, vergezeld van een ge-
luidssignaal en een melding op het
multifunctionele display.
Als dit lampje gaat branden, bevindt
zich nog ongeveer 7 liter brandstof
in de tank.
Als u niet tankt, gaat dit lampje elke
keer als u het contact aanzet weer
branden, klinkt er een geluidssig-
naal en verschijnt er een bericht op
het display. Bij sommige modellen
worden het geluidssignaal en het
bericht op het display steeds vaker
herhaald naarmate de tank verder
leegraakt.
Ga zo snel mogelijk tanken om te
voorkomen dat u zonder brandstof
komt te staan.
Een sticker aan de binnenzijde van
de tankklep geeft aan welke brand-
stof u moet tanken op basis van het
type motor in uw auto.
Als er minder dan 5 liter brandstof
getankt wordt, wordt deze stijging
van het brandstofniveau niet weer-
gegeven op de brandstofmeter.
Tanken
Wanneer het vulpistool bij het
vullen van de brandstoftank
voor de derde keer afslaat, moet
u niet verder tanken. Anders
kunnen storingen in de werking
van uw auto optreden.
Tank nooit als de motor door het
Stop & Start-systeem is afgezet;
zet in dat geval altijd het contact af
en neem de sleutel uit het contact-
slot.
Tijdens het openen van de tankdop
kan een geluid van aangezogen lucht
hoorbaar zijn. Dit wordt veroorzaakt
door de onderdruk die ontstaat door
de afdichting van het brandstofcir-
cuit. Dit geluid is normaal.
Druk de toets A op het bedie-
ningspaneel links in. De klep van
de tankdop wordt automatisch
volledig geopend.
Let erop dat u de juiste brandstof
tankt.
Steek het vulpistool in de vulope-
ning en druk hierbij de metalen
klep B in.
Steek het vulpistool tot de aan-
slag naar binnen alvorens dit te
bedienen (kans op spatten).
Houd het vulpistool in deze posi-
tie tijdens het vullen.
Druk de klep van de tankdop
dicht.
IV
92
T O E G A N G T O T D E A U T O
Uw auto is voorzien van een kataly-
sator die de schadelijke bestandde-
len in de uitlaatgassen vermindert.
Bij benzinemotoren mag uitslui-
tend loodvrije benzine worden
gebruikt.
Door de vernauwde vulpijp kan al-
leen loodvrije benzine worden ge-
tankt.
Indien u per vergissing de ver-
keerde brandstof voor uw auto
tankt, moet de tank beslist wor-
den afgetapt voordat de motor
kan worden gestart.
Brandstofkwaliteit voor
benzinemotoren
Brandstofkwaliteit voor
dieselmotoren
Onderbreking van
brandstoftoevoer
Uw auto is voorzien van een beveili-
ging die bij een aanrijding onmiddel-
lijk de brandstoftoevoer afsluit.
Auto's met benzinemotoren kunnen
probleemloos rijden op biobrandstof-
fen van het type E10 (deze bevat-
ten 10% ethanol) die voldoen aan
de Europese richtlijnen EN 228 en
EN 15376.
Brandstoffen van het type E85 (deze
bevatten tot 85% ethanol) zijn uit-
sluitend geschikt voor auto's die
speciaal bestemd zijn voor dit type
brandstof (BioFlex-auto's). De kwali-
teit van de ethanol moet voldoen aan
de Europese richtlijn EN 15293.
Auto's die kunnen rijden op brand-
stoffen met een ethanolgehalte tot
100% (type E100), worden alleen
verkocht in Brazilië.
Auto's met dieselmotoren kun-
nen probleemloos rijden op bio-
brandstoffen die aan de huidige en
toekomstige Europese richtlijnen
voldoen (diesel die voldoet aan de
richtlijn EN 590 gemengd met bio-
brandstof die voldoet aan de richtlijn
EN 14214) en die aan de pomp ge-
tankt kunnen worden (met een ge-
halte aan methyl-estervetzuren van
0 tot 7%).
Het gebruik van biobrandstof B30
is mogelijk bij bepaalde dieselmo-
toren op voorwaarde dat de bijzon-
dere onderhoudsvoorschriften strikt
worden nageleefd. Raadpleeg het
CITROËN-netwerk.
Het gebruik van elk ander type
(bio)brandstof (zuivere of verdunde
plantaardige of dierlijke olie, stook-
olie ...) is nadrukkelijk verboden
(kans op schade aan de motor en
het brandstofcircuit).
V
93
Z I C H T
SCHAKELAAR VERLICHTING
EXTERIEUR
Met de lichtschakelaar kunt u de
verlichting van de auto selecteren
en inschakelen.
Hoofdverlichting
De verlichting van de auto voor en
achter is ontwikkeld om de zicht-
baarheid van de auto en het zicht
van de bestuurder aan te passen
aan de omgeving en de weersom-
standigheden:
-
parkeerlicht: om gezien te worden,
- dimlicht: voor een optimaal zicht
zonder medeweggebruikers te
verblinden,
- grootlicht: voor een optimaal zicht
op wegen zonder tegenliggers.
Aanvullende verlichting
Uw auto is voorzien van aanvullen-
de verlichting voor specifi eke rijom-
standigheden:
- mistachterlicht: voor een optima-
le zichtbaarheid van achteren,
- mistlampen vóór: voor extra zicht
bij slecht weer,
- bochtverlichting: voor een opti-
maal zicht in bochten,
-
appèllichten: voor een betere zicht-
baarheid van uw auto overdag
.
Instellingen
Het verlichtingssysteem van uw
auto heeft verschillende extra au-
tomatische functies die afzonderlijk
kunnen worden ingesteld:
- follow me home-verlichting,
- automatische verlichting,
- bochtverlichting.
Handbediende functies
Lichten uit.
Automatische verlichting.
Alleen parkeerlicht .
Dimlicht of grootlicht.
B. Trek de hendel naar u toe om
over te schakelen van dim- naar
grootlicht en terug.
Als de verlichting is uitgeschakeld
of wanneer alleen de parkeerlichten
zijn ingeschakeld, kunt u een licht-
signaal geven door de hendel naar
u toe te trekken.
Verklikkerlampjes
Een verklikkerlampje op het instru-
mentenpaneel geeft aan dat de
geselecteerde verlichting is inge-
schakeld.
De lichtschakelaar bestaat uit de
ring A en de hendel B .
A. Ring voor de selectie van de
stand van de hoofdverlichting:
draai aan de ring om het symbool
van de gewenste stand tegen-
over het merkteken te zetten.
V
94
Z I C H T
C. Ring voor de selectie van de
mistverlichting.
De mistlampen werken in combi-
natie met parkeerlicht, dimlicht en
grootlicht.
- schakelaar één stand naar voren
draaien: inschakelen mistachter-
licht.
- schakelaar één stand naar ach-
teren draaien: uitschakelen mist-
achterlicht.
-
schakelaar één stand naar voren draai-
en: inschakelen mistlampen voor.
- schakelaar twee standen naar voren
draaien: inschakelen mistachterlicht.
- schakelaar één stand naar achteren
draaien: uitschakelen mistachterlicht.
- schakelaar twee standen naar ach-
teren draaien: uitschakelen mistlam-
pen voor.
Uitvoering met
mistachterlichten
Uitvoering met mistlampen
voor en achter
Bij helder of regenachtig weer,
zowel overdag als 's nachts, zijn
de mistlampen vóór en het mist-
achterlicht verblindend voor me-
deweggebruikers en daarom niet
toegestaan. Gebruik de mistlam-
pen vóór en het mistachterlicht uit-
sluitend bij mist of sneeuwval.
Onder deze weersomstandigheden
dient u de mistlampen vóór en het
dimlicht handmatig in te schakelen,
omdat de lichtsensor voldoende
licht kan waarnemen.
Vergeet niet de mistlampen uit te
zetten zodra ze niet meer nodig zijn.
Uitschakelen van de verlichting
bij het afzetten van het contact
Bij het afzetten van het contact gaat
alle verlichting onmiddellijk uit, behalve
het dimlicht als de automatische follow
me home-verlichting is geactiveerd.
Onder bepaalde weersomstandig-
heden (lage temperatuur, vochtig-
heid) kan zich een laagje condens
aan de binnenzijde van de koplam-
pen en de achterlichten vormen;
dit verdwijnt enkele minuten na het
ontsteken van de koplampen.
Inschakelen van de verlichting
na het afzetten van het contact
Draai om de lichtschakelaar weer te activeren
terwijl de verlichting uit is, de ring A in de stand
"0" en vervolgens in de stand van uw keuze.
Als het bestuurdersportier wordt geopend,
klinkt een geluidssignaal om aan te geven dat
de verlichting nog brandt.
De verlichting, met uitzondering van het par-
keerlicht, wordt na een bepaalde tijd automa-
tisch uitgeschakeld om het ontladen van de
accu te voorkomen (overgang naar eco-mo-
dus).
V
95
Z I C H T
Dagrijverlichting
Dagrijverlichting is verplicht in som-
mige landen en wordt automatisch
ingeschakeld als de motor wordt
gestart zodat de auto overdag beter
zichtbaar is voor de overige wegge-
bruikers.
Handbediende follow-me-
home-verlichting
Deze functie zorgt ervoor dat na het
afzetten van het contact de dimlich-
ten nog even blijven branden om het
uitstappen in het donker te verge-
makkelijken.
Inschakelen
Geef bij afgezet contact een
"lichtsignaal" met de hendel B .
Geef nogmaals een "lichtsignaal"
om de functie te deactiveren.
Uitschakelen
Na het vergrendelen van de auto
wordt de handbediende follow-me-
home-verlichting na een bepaalde
tijd automatisch uitgeschakeld.
De handbediende follow-me-home-
verlichting kan ook worden inge-
schakeld met de verlichtingsknop
van de afstandsbediening (zie
hoofdstuk "Openen - § Sleutel met
afstandsbediening").
De dagrijverlichting is beschikbaar:
- in landen waar dit volgens de
wetgeving verplicht is;
het dimlicht brandt in combina-
tie met de parkeerlichten en de
kentekenplaatverlichting; deze
functie kan niet worden uitge-
schakeld.
- in overige landen;
er branden speciale lichtunits
(diodes).
De verlichting van de cockpit (mul-
tifunctioneel display, bedieningspa-
neel airconditioning, ...) gaat niet
branden, behalve wanneer deze bij
donker automatisch wordt ingescha-
keld of wanneer de koplampverlich-
ting wordt ingeschakeld (handmatig
of automatisch).
Lichtdiodes
Deze worden automatisch ingescha-
keld als de motor wordt gestart.
Afhankelijk van het land van be-
stemming doen ze dienst als:
- dagrijverlichting overdag en als
parkeerlichten 's nachts,
of als
- parkeerlichten overdag en 's
nachts.
Als uw auto is uitgerust met lichtdio-
des werken de conventionele par-
keerlichten vóór niet.
Deze verlichting kunt u via het con-
guratiemenu van de auto naar
wens in- of uitschakelen.
Deze dagrijverlichting kan via het
confi guratiemenu van de auto naar
wens in- of uitgeschakeld worden.
V
96
Z I C H T
Automatische verlichting
De verlichting (parkeerlicht en
dimlicht) wordt automatisch inge-
schakeld als de lichtsterkte van de
omgeving onvoldoende is of in be-
paalde gevallen dat de ruitenwissers
worden ingeschakeld.
De verlichting wordt uitgeschakeld
als de lichtsterkte van de omgeving
weer voldoende is of nadat het wis-
sen is gestopt.
Inschakelen
Draai de ring A in de stand
"AUTO" . Het inschakelen wordt
bevestigd door een melding op
het multifunctionele display.
Uitschakelen
Draai de ring A in een andere
stand dan de stand "AUTO" . Het
uitschakelen wordt bevestigd
door een melding op het multi-
functionele display.
Koppeling met de automatische
follow me home-verlichting
De koppeling van dit systeem aan
de automatische verlichting biedt de
volgende extra mogelijkheden:
- instellen van de duur van de
follow me home-verlichting
(15, 30 of 60 seconden) via het
confi guratiemenu van de auto op
het multifunctionele display (bij
het monochrome display A kan
de duur niet worden ingesteld),
- automatische inschakeling van
de follow me home-verlichting
als de automatische verlichting
is ingeschakeld.
Storing
Bij een storing in de lichtsensor gaan
de lichten branden en verschijnt een
melding op het multifunctionele dis-
play, in combinatie met een geluids-
signaal.
Raadpleeg het CITROËN-netwerk.
Bij mist of sneeuw kan de lichtsen-
sor ten onrechte voldoende licht
waarnemen; de verlichting wordt
dan niet automatisch ingescha-
keld.
Dek de met de regensensor gecom-
bineerde lichtsensor die zich in het
midden van de voorruit achter de
binnenspiegel bevindt, niet af. De
aan de sensor gekoppelde functies
worden dan niet meer bediend.
V
97
Z I C H T
VAN DE KOPLAMPEN MET
BOCHTVERLICHTING
Om verblinding van andere wegge-
bruikers te voorkomen corrigeert dit
systeem bij stilstaande auto auto-
matisch de hoogte van de lichtbun-
del van de xenonlampen, afhankelijk
van de belading van de auto.
In het geval van een
storing verschijnt dit
pictogram op het in-
strumentenpaneel, in
combinatie met een
geluidssignaal en een melding op
het multifunctionele display.
Het systeem zet in dat geval de kop-
lampen in de lage stand.
Raak de xenonlampen niet aan.
Raadpleeg het CITROËN-netwerk.
KOPLAMPEN HANDMATIG
VERSTELLEN
Verstel de koplampen met halogeen-
lampen afhankelijk van de belading
van uw auto, om verblinding van
medeweggebruikers te voorkomen.
Verdaai hiertoe de bedieningsknop
onder het dashboard, links van de
bestuurder.
0. 1 of 2 personen voorin.
-. 3 personen.
1. 4 tot 7 personen.
-. Tusseninstelling.
2. 4 tot 7 personen + maximaal toe-
gestane belading.
-. Tusseninstelling.
3. Bestuurder + maximaal toege-
stane belading.
Stand "0" : basisinstelling.
FLANKVERLICHTING
Deze verlicht:
- het oppervlak naast het bestuur-
ders- en het passagiersportier,
- het oppervlak voor de buiten-
spiegels en achter de voorpor-
tieren.
Inschakelen
De ankverlichting wordt ingeschakeld:
- bij het ontgrendelen of door een
druk op de verlichtingstoets van
de afstandsbediening,
- bij het verwijderen van de con-
tactsleutel,
- bij het openen van een portier,
- bij het lokaliseren van de auto
via de afstandsbediening.
Uitschakelen
De verlichting dooft na een bepaal-
de tijd automatisch.
V
98
Z I C H T
MEEDRAAIENDE
KOPLAMPEN
Als het dimlicht of grootlicht is inge-
schakeld, zorgt deze functie ervoor
dat de lichtbundels de richting van
de weg volgen.
Deze functie, die uitsluitend aan-
wezig is bij uitvoeringen met
xenonlampen, zorgt voor een aan-
zienlijke verbetering van het zicht
in bochten.
met meedraaiende koplampen
zonder meedraaiende koplampen
Inschakelen/uitschakelen
Deze functie kan wor-
den in- en uitgeschakeld
via het con guratiemenu
van het multifunctionele
display.
Storing
In het geval van een storing
knippert dit pictogram op het
display in combinatie met
een melding op het multi-
functionele display.
Raadpleeg het CITROËN-netwerk.
Als de auto stilstaat, stapvoets rijdt
of in de achteruitversnelling staat,
is deze functie uitgeschakeld.
De status van de functie blijft na
het afzetten van het contact in het
geheugen opgeslagen.
Bij auto's met appèllichten wordt de
functie ingeschakeld als de licht-
schakelaar in de stand "AUTO"
of "Dim-/grootlicht" staat. In de
stand "0" wordt de functie niet in-
geschakeld.
V
96
Z I C H T
Automatische verlichting
De verlichting (parkeerlicht en
dimlicht) wordt automatisch inge-
schakeld als de lichtsterkte van de
omgeving onvoldoende is of in be-
paalde gevallen dat de ruitenwissers
worden ingeschakeld.
De verlichting wordt uitgeschakeld
als de lichtsterkte van de omgeving
weer voldoende is of nadat het wis-
sen is gestopt.
Inschakelen
Draai de ring A in de stand
"AUTO" . Het inschakelen wordt
bevestigd door een melding op
het multifunctionele display.
Uitschakelen
Draai de ring A in een andere
stand dan de stand "AUTO" . Het
uitschakelen wordt bevestigd
door een melding op het multi-
functionele display.
Koppeling met de automatische
follow me home-verlichting
De koppeling van dit systeem aan
de automatische verlichting biedt de
volgende extra mogelijkheden:
- instellen van de duur van de
follow me home-verlichting
(15, 30 of 60 seconden) via het
confi guratiemenu van de auto op
het multifunctionele display (bij
het monochrome display A kan
de duur niet worden ingesteld),
- automatische inschakeling van
de follow me home-verlichting
als de automatische verlichting
is ingeschakeld.
Storing
Bij een storing in de lichtsensor gaan
de lichten branden en verschijnt een
melding op het multifunctionele dis-
play, in combinatie met een geluids-
signaal.
Raadpleeg het CITROËN-netwerk.
Bij mist of sneeuw kan de lichtsen-
sor ten onrechte voldoende licht
waarnemen; de verlichting wordt
dan niet automatisch ingescha-
keld.
Dek de met de regensensor gecom-
bineerde lichtsensor die zich in het
midden van de voorruit achter de
binnenspiegel bevindt, niet af. De
aan de sensor gekoppelde functies
worden dan niet meer bediend.
V
97
Z I C H T
VAN DE KOPLAMPEN MET
BOCHTVERLICHTING
Om verblinding van andere wegge-
bruikers te voorkomen corrigeert dit
systeem bij stilstaande auto auto-
matisch de hoogte van de lichtbun-
del van de xenonlampen, afhankelijk
van de belading van de auto.
In het geval van een
storing verschijnt dit
pictogram op het in-
strumentenpaneel, in
combinatie met een
geluidssignaal en een melding op
het multifunctionele display.
Het systeem zet in dat geval de kop-
lampen in de lage stand.
Raak de xenonlampen niet aan.
Raadpleeg het CITROËN-netwerk.
KOPLAMPEN HANDMATIG
VERSTELLEN
Verstel de koplampen met halogeen-
lampen afhankelijk van de belading
van uw auto, om verblinding van
medeweggebruikers te voorkomen.
Verdaai hiertoe de bedieningsknop
onder het dashboard, links van de
bestuurder.
0. 1 of 2 personen voorin.
-. 3 personen.
1. 4 tot 7 personen.
-. Tusseninstelling.
2. 4 tot 7 personen + maximaal toe-
gestane belading.
-. Tusseninstelling.
3. Bestuurder + maximaal toege-
stane belading.
Stand "0" : basisinstelling.
FLANKVERLICHTING
Deze verlicht:
- het oppervlak naast het bestuur-
ders- en het passagiersportier,
- het oppervlak voor de buiten-
spiegels en achter de voorpor-
tieren.
Inschakelen
De ankverlichting wordt ingeschakeld:
- bij het ontgrendelen of door een
druk op de verlichtingstoets van
de afstandsbediening,
- bij het verwijderen van de con-
tactsleutel,
- bij het openen van een portier,
- bij het lokaliseren van de auto
via de afstandsbediening.
Uitschakelen
De verlichting dooft na een bepaal-
de tijd automatisch.
V
98
Z I C H T
MEEDRAAIENDE
KOPLAMPEN
Als het dimlicht of grootlicht is inge-
schakeld, zorgt deze functie ervoor
dat de lichtbundels de richting van
de weg volgen.
Deze functie, die uitsluitend aan-
wezig is bij uitvoeringen met
xenonlampen, zorgt voor een aan-
zienlijke verbetering van het zicht
in bochten.
met meedraaiende koplampen
zonder meedraaiende koplampen
Inschakelen/uitschakelen
Deze functie kan wor-
den in- en uitgeschakeld
via het con guratiemenu
van het multifunctionele
display.
Storing
In het geval van een storing
knippert dit pictogram op het
display in combinatie met
een melding op het multi-
functionele display.
Raadpleeg het CITROËN-netwerk.
Als de auto stilstaat, stapvoets rijdt
of in de achteruitversnelling staat,
is deze functie uitgeschakeld.
De status van de functie blijft na
het afzetten van het contact in het
geheugen opgeslagen.
Bij auto's met appèllichten wordt de
functie ingeschakeld als de licht-
schakelaar in de stand "AUTO"
of "Dim-/grootlicht" staat. In de
stand "0" wordt de functie niet in-
geschakeld.
V
99
Z I C H T
RUITENWISSERSCHAKELAAR
Met behulp van de ruitenwisserscha-
kelaar kunt u de ruitenwissers voor
en achter inschakelen om regen en
vuil van de ruit te wissen.
De ruitenwissers voor en achter zor-
gen voor een optimaal zicht voor de
bestuurder, ongeacht de weersom-
standigheden.
Instellen
Afhankelijk van de uitvoering zijn de
volgende automatische functies van
de ruitenwissers mogelijk:
- automatische werking van de
ruitenwissers vóór,
- automatisch inschakelen van
de ruitenwisser achter bij het in-
schakelen van de achteruitver-
snelling.
Handmatige functies
De ruitenwisserschakelaar bestaat
uit de hendel A en de ring B .
Ruitenwisser achter
B. Ring voor de selectie van de rui-
tenwisser achter:
uit,
interval,
wissen en sproeien (gedu-
rende enige tijd).
hoge snelheid (hevige neer-
slag),
normale snelheid (matige
regenval),
interval (wissnelheid aan-
gepast aan de wagensnel-
heid),
automatisch en één
keer wissen (zie vol-
gende bladzijde).
uit,
één keer wissen (duw de hen-
del omlaag),
Ruitenwissers vóór
A. Selecteer de wissnelheid met de
hendel:
of
Schakel de automatische werking
van de ruitenwisser achter uit bij
sneeuwval of strenge vorst en bij
montage van een etsendrager op
de achterklep. Dit kan worden uit-
gevoerd via het confi guratiemenu
van het multifunctionele display.
V
100
Z I C H T
Achteruitversnelling
Als de ruitenwissers vóór zijn geac-
tiveerd op het moment dat u de ach-
teruitversnelling inschakelt, treedt
automatisch ook de ruitenwisser
achter in werking.
Programmeren
Deze functie kan worden
geactiveerd of gede-
activeerd via het con-
guratiemenu van het
multifunctionele display.
Deze functie is stan-
daard geactiveerd.
Ruitensproeiers vóór en
koplampsproeiers
Trek de ruitenwisserschakelaar
naar u toe. De ruitensproeiers
treden in werking, waarna enige
tijd de ruitenwissers worden in-
geschakeld om de ruit schoon te
wissen.
De koplampsproeiers worden al-
leen geactiveerd als de dimlichten
branden .
Automatische ruitenwissers
vóór
De ruitenwissers worden automa-
tisch ingeschakeld als de sensor
achter de binnenspiegel regen de-
tecteert. De snelheid van de ruiten-
wissers wordt aangepast aan de
hoeveelheid neerslag.
Dit gebeurt handmatig door de hen-
del omlaag te duwen in de stand
"AUTO" .
Dit wordt bevestigd door een mel-
ding op het multifunctionele display.
Als het contact meer dan 1 minuut
afgezet is geweest, moet de automa-
tische werking van de ruitenwissers
opnieuw worden geactiveerd door
de hendel kort omlaag te duwen.
Storing
In het geval van een storing in de
automatische werking van de ruiten-
wissers werken deze in de interval-
stand.
Laat het systeem controleren door
het CITROËN-netwerk.
Dek de regensensor, die zich ge-
combineerd met de lichtsensor in
het midden van de voorruit achter
de binnenspiegel bevindt, niet af.
Schakel de automatische werking
van de ruitenwissers uit als de auto
wordt gewassen in een wasstraat.
Wacht 's winters met het inscha-
kelen van de automatische ruiten-
wissers tot de voorruit ontdooid
is om de wisserbladen niet te be-
schadigen.
Inschakelen
Uitschakelen
Beweeg de hendel omhoog en ver-
volgens in de stand "0" om de rui-
tenwissers handmatig te bedienen.
Dit wordt bevestigd door een mel-
ding op het multifunctionele display.
V
101
Z I C H T
Speciale stand van de
ruitenwissers voor
Deze stand maakt het mogelijk de ruiten-
wissers los te zetten van de voorruit.
In deze stand kunnen de ruitenwisserbla-
den worden gereinigd of de ruitenwissers
worden vervangen. In de winter kan deze
stand tevens worden gebruikt om de rui-
tenwissers los te zetten van de voorruit.
Als de ruitenwisserschakelaar meteen
nadat het contact is afgezet wordt be-
diend, bewegen de ruitenwissers naar
het midden van de voorruit.
Zet het contact aan en bedien de
ruitenwisserschakelaar om de rui-
tenwissers na de werkzaamheden
weer in de ruststand te zetten.
Om een goede werking van de at-
blade ruitenwissers te behouden,
adviseren wij u:
- voorzichtig met de ruitenwis-
sers om te gaan,
- de ruitenwissers regelmatig te
reinigen met zeepsop,
- de ruitenwissers niet te gebrui-
ken om een stuk karton tegen
de voorruit te houden,
- de ruitenwissers te vervangen zodra
ze tekenen van slijtage vertonen.
PLAFONNIERS
1. Plafonnier vóór
2. Kaartleeslampjes
Plafonnier vóór
In deze stand gaat de inte-
rieurverlichting geleidelijk
branden:
Permanent uit.
Permanent aan.
Als de interieurverlichting permanent
is ingeschakeld, blijft deze geduren-
de een bepaalde tijd branden:
- bij afgezet contact: ongeveer
10 minuten,
- in de eco-modus: ongeveer
30 seconden,
- bij draaiende motor: onbeperkt.
- als de auto wordt ontgrendeld,
- als een portier of de achterklep
wordt geopend,
- als de sleutel uit het contact
wordt verwijderd,
- als op de ontgrendelingsknop van
de afstandsbediening wordt ge-
drukt om de auto te lokaliseren.
De interieurverlichting gaat geleide-
lijk uit:
- als de auto wordt vergrendeld,
- als het contact wordt aangezet,
- 30 seconden na het sluiten van
het laatste portier.
Kaartleeslampjes
Druk bij aangezet contact op de
desbetreffende schakelaar.
Plafondlampen van het
panormisch glasdak
De plafondlampen hebben twee
werkingsstanden:
- automatisch branden bij het ope-
nen van een portier of voorste
plafondlamp in de stand "perma-
nent aan",
- permanent aan.
Met het openen van de koffer gaat de
plafondlamp van de derde zitrij even-
als de kofferverlichting branden.
V
100
Z I C H T
Achteruitversnelling
Als de ruitenwissers vóór zijn geac-
tiveerd op het moment dat u de ach-
teruitversnelling inschakelt, treedt
automatisch ook de ruitenwisser
achter in werking.
Programmeren
Deze functie kan worden
geactiveerd of gede-
activeerd via het con-
guratiemenu van het
multifunctionele display.
Deze functie is stan-
daard geactiveerd.
Ruitensproeiers vóór en
koplampsproeiers
Trek de ruitenwisserschakelaar
naar u toe. De ruitensproeiers
treden in werking, waarna enige
tijd de ruitenwissers worden in-
geschakeld om de ruit schoon te
wissen.
De koplampsproeiers worden al-
leen geactiveerd als de dimlichten
branden .
Automatische ruitenwissers
vóór
De ruitenwissers worden automa-
tisch ingeschakeld als de sensor
achter de binnenspiegel regen de-
tecteert. De snelheid van de ruiten-
wissers wordt aangepast aan de
hoeveelheid neerslag.
Dit gebeurt handmatig door de hen-
del omlaag te duwen in de stand
"AUTO" .
Dit wordt bevestigd door een mel-
ding op het multifunctionele display.
Als het contact meer dan 1 minuut
afgezet is geweest, moet de automa-
tische werking van de ruitenwissers
opnieuw worden geactiveerd door
de hendel kort omlaag te duwen.
Storing
In het geval van een storing in de
automatische werking van de ruiten-
wissers werken deze in de interval-
stand.
Laat het systeem controleren door
het CITROËN-netwerk.
Dek de regensensor, die zich ge-
combineerd met de lichtsensor in
het midden van de voorruit achter
de binnenspiegel bevindt, niet af.
Schakel de automatische werking
van de ruitenwissers uit als de auto
wordt gewassen in een wasstraat.
Wacht 's winters met het inscha-
kelen van de automatische ruiten-
wissers tot de voorruit ontdooid
is om de wisserbladen niet te be-
schadigen.
Inschakelen
Uitschakelen
Beweeg de hendel omhoog en ver-
volgens in de stand "0" om de rui-
tenwissers handmatig te bedienen.
Dit wordt bevestigd door een mel-
ding op het multifunctionele display.
V
101
Z I C H T
Speciale stand van de
ruitenwissers voor
Deze stand maakt het mogelijk de ruiten-
wissers los te zetten van de voorruit.
In deze stand kunnen de ruitenwisserbla-
den worden gereinigd of de ruitenwissers
worden vervangen. In de winter kan deze
stand tevens worden gebruikt om de rui-
tenwissers los te zetten van de voorruit.
Als de ruitenwisserschakelaar meteen
nadat het contact is afgezet wordt be-
diend, bewegen de ruitenwissers naar
het midden van de voorruit.
Zet het contact aan en bedien de
ruitenwisserschakelaar om de rui-
tenwissers na de werkzaamheden
weer in de ruststand te zetten.
Om een goede werking van de at-
blade ruitenwissers te behouden,
adviseren wij u:
- voorzichtig met de ruitenwis-
sers om te gaan,
- de ruitenwissers regelmatig te
reinigen met zeepsop,
- de ruitenwissers niet te gebrui-
ken om een stuk karton tegen
de voorruit te houden,
- de ruitenwissers te vervangen zodra
ze tekenen van slijtage vertonen.
PLAFONNIERS
1. Plafonnier vóór
2. Kaartleeslampjes
Plafonnier vóór
In deze stand gaat de inte-
rieurverlichting geleidelijk
branden:
Permanent uit.
Permanent aan.
Als de interieurverlichting permanent
is ingeschakeld, blijft deze geduren-
de een bepaalde tijd branden:
- bij afgezet contact: ongeveer
10 minuten,
- in de eco-modus: ongeveer
30 seconden,
- bij draaiende motor: onbeperkt.
- als de auto wordt ontgrendeld,
- als een portier of de achterklep
wordt geopend,
- als de sleutel uit het contact
wordt verwijderd,
- als op de ontgrendelingsknop van
de afstandsbediening wordt ge-
drukt om de auto te lokaliseren.
De interieurverlichting gaat geleide-
lijk uit:
- als de auto wordt vergrendeld,
- als het contact wordt aangezet,
- 30 seconden na het sluiten van
het laatste portier.
Kaartleeslampjes
Druk bij aangezet contact op de
desbetreffende schakelaar.
Plafondlampen van het
panormisch glasdak
De plafondlampen hebben twee
werkingsstanden:
- automatisch branden bij het ope-
nen van een portier of voorste
plafondlamp in de stand "perma-
nent aan",
- permanent aan.
Met het openen van de koffer gaat de
plafondlamp van de derde zitrij even-
als de kofferverlichting branden.
V
102
Z I C H T
UITGEBREIDE
VERLICHTINGSMODULE
Sfeerverlichting
Deze verlichting wordt ingeschakeld
door het indrukken van deze scha-
kelaar.
De verlichtingen bevinden zich:
- op de panelen van de voor- en
achterportieren,
- op de binnenste portierhandgre-
pen voor en achter,
- in het dashboard,
- in het plafond.
Werking
Met deze schakelaar kan:
- de sfeerverlichting worden in- en
uitgeschakeld,
- de lichtsterkte worden gekozen.
Deze instelling wordt opgeslagen.
Om de lichtsterkte te vergroten:
druk verscheidene keren op de
rechterzijde van de schakelaar
totdat de gewenste lichtsterkte
bereikt is.
Om de lichtsterkte te verkleinen:
druk verscheidene keren op de
linkerzijde van de schakelaar tot-
dat de gewenste lichtsterkte be-
reikt is.
Instapverlichting
De automatische instapverlichting
bestaat uit de beenruimteverlichting,
de plafondverlichting en de sfeer-
verlichting.
Portiervakken met
automatische verlichting
De verlichting van de portiervakken
gaat automatisch branden als een
hand in het opbergvak wordt gesto-
ken.
De verlichting dooft weer zodra de
hand wordt verwijderd.
Verlichting in de rugleuning
van de voorstoelen
In de rugleuningen van de voorstoe-
len, achter de tafeltjes, is verlichting
aangebracht. Deze kan alleen wor-
den gebruikt als het tafeltje omlaag
is geklapt.
Druk op de knop "On/Off" om de
verlichting in of uit te schakelen.
Dit systeem zorgt voor een gezellige
en warme sfeerverlichting en ver-
spreidt een zacht oranje licht.
Deze verlichting werkt bij nacht of
onder omstandigheden met weinig
licht.
VI
103
V O O R Z I E N I N G E N
ZONWERING
Verschuifbare zonneschermen
Zonnekleppen
De zonnekleppen sluiten aan op de
zonneschermen.
Klap de zonneklep omlaag om ver-
blinding te voorkomen.
Maak de zonneklep los van de cen-
trale bevestiging en scharnier deze
opzij als u last heeft van verblinding
via de portierruiten.
Let erop dat geen zware voorwer-
pen worden vastgemaakt of opge-
hangen aan de glijprofi elen van het
zonnescherm, waaraan eveneens
de binnenspiegel is bevestigd.
VENSTERS VOOR
PARKEER-/TOLKAARTEN
Hierin kunt u parkeer- en/of tolkaar-
ten plaatsen.
Deze vensters bevinden zich aan
weerszijden van de voet van de kin-
derspiegel op de voorruit.
Op deze plaatsen is de thermisch
isolerende voorruit niet-re ecterend.
Kinderspiegel
De thermisch isolerende voorruit
beperkt de opwarming van het in-
terieur door zonnestralen (ultravio-
lette straling) te lteren. De voorruit
bevat bovendien een refl ecterende
laag die radiogolven tegenhoudt
(bijvoorbeeld bij tolpoorten met
elektronische betaling).
De kinderspiegel is aangebracht
boven de binnenspiegel. Hiermee
kunnen de kleine passagiers ach-
terin de auto in de gaten worden
gehouden of kan gemakkelijker een
gesprek worden gevoerd tussen de
inzittenden vooren achterin, zonder
de instelling van de binnenspiegel
te hoeven wijzigen en zonder dat u
zich hoeft om te draaien.
De spiegel is wegklapbaar om ver-
blinding te voorkomen.
Met de verschuifbare zonnescher-
men kunt u zich beschermen tegen
invallend zonlicht. De schermen zijn
met de hand instelbaar.
Schuif het zonnescherm in de
gewenste stand door te drukken
bij A .
De zonnekleppen zijn centraal be-
vestigd aan het zonnescherm wan-
neer dit wordt opgerold. Om de
zonneklep los te trekken of vast te
zetten ten opzichte van de centrale
bevestiging, dient u deze in de verti-
cale stand te plaatsen.
VI
104
V O O R Z I E N I N G E N
BOVENSTE
DASHBOARDKASTJES
Boven op het dashboard beschikt u
over twee ruime dashboardkastjes,
één aan bestuurderszijde en één
aan passagierszijde.
Druk op de knop aan de onder-
zijde om het te openen.
Laat om het te sluiten het deksel
zakken tot het vastklikt.
VERLICHT
DASHBOARDKASTJE
Het dashboardkastje bestaat uit spe-
ciale ruimtes voor het opbergen van
een fl es mineraalwater, de boorddo-
cumentatie van de auto, ...
In het deksel zijn speciale ruimtes
gecreëerd voor een pen, een bril,
muntgeld, kaarten, een blikje, geur-
patronen voor de parfumeur, ...
Trek de handgreep omhoog en
trek het deksel omlaag om het
dashboardkastje te openen.
De verlichting van het dashboard-
kastje gaat automatisch aan zodra
het deksel wordt geopend.
GEKOELD
DASHBOARDKASTJE
Het dashboardkastje wordt gekoeld
door middel van een handmatig af te
sluiten ventilatiekanaal.
Het dashboardkastje is rechstreeks
verbonden met de airconditiong van
uw auto en wordt onafhankelijk van
de instellingen in het interieur ge-
koeld.
De koeling van het dashboardkastje
werkt alleen bij draaiende motor en
ingeschakelde airconditioning.
In verband met de veiligheid
moet het dashboardkastje
tijdens het rijden gesloten
blijven.
In verband met de veilig-
heid moeten de bovenste
dashboardkastjes tijdens
het rijden gesloten blijven.
VI
105
V O O R Z I E N I N G E N
GEKOELD BERGVAK
MIDDENCONSOLE
De middenconsole bevat, afhanke-
lijk van de uitvoering:
- twee bekerhouders,
- twee bergvakken,
- een 12V-accessoireaansluiting
(max. vermogen: 120 W); deze
werkt met het contact aan.
In de bagageruimte kan een ex-
tra 12V-accessoireaansluiting
aanwezig zijn,
- een USB-aansluiting.
Houd om veiligheidsrede-
nen het koelvak tijdens het
rijden gesloten.
ROKERSSET
Deze set bestaat uit een aansteker
en een uitneembare asbak.
Deze bevinden zich op de midden-
console. De uitneembare asbak kunt
u in een bekerhouder opbergen.
Druk de aansteker wanneer u
deze wilt gebruiken in en wacht
enkele seconden tot hij naar bui-
ten komt.
Auto’s met een elektronisch be-
diende versnellingsbak of een au-
tomatische versnellingsbak zijn
voorzien van een extra opbergvak in
het midden van het dashboard.
Trek aan de handgreep en klap
het deksel omlaag om het koel-
vak te openen.
Het koelvak wordt automatisch ver-
licht.
In dit opbergvak kunnen bijvoorbeeld
twee essen van 0,5 l en een es
van 1,5 l worden ondergebracht.
Bij geopend deksel zijn twee beker-
houders beschikbaar.
Het koelvak is voorzien van een
ventilatiekanaal. Het ventilatieka-
naal dat rechtstreeks in verbinding
met de airconditioning staat, wordt
voorzien van koele lucht, onafhan-
kelijk van de temperatuurinstelling.
Het koelvak werkt alleen bij aange-
zette motor en ingeschakelde air-
conditioning.
VI
106
V O O R Z I E N I N G E N
MATTEN
De matten zijn uitneembaar en bescher-
men de vloerbedekking van de auto.
Bevestigen
Gebruik, wanneer u een nieuwe mat
bevestigt aan bestuurderszijde, uit-
sluitend de bevestigingen uit het bij-
geleverde zakje.
De overige matten worden gewoon
op de vloerbedekking gelegd.
Verwijderen
Verwijderen van de mat aan de be-
stuurderszijde:
zet de stoel in de achterste stand,
maak de bevestigingen los,
verwijder vervolgens de mat.
Terugplaatsen
Terugplaatsen van de mat aan de
bestuurderszijde:
leg de mat goed op zijn plaats,
druk de bevestigingen vast,
controleer of de mat goed vastzit.
Om te voorkomen dat de pedalen
blijven hangen:
- gebruik uitsluitend matten die op
de bevestigingen van de auto
passen; het gebruik van deze
bevestigingen is verplicht.
- gebruik nooit meer dan één mat
per plaats.
PORTIERVAKKEN
Voorportieren
De opbergvakken in de voorportie-
ren zijn geschikt voor het opbergen
van voorwerpen met de afmetingen
van bijvoorbeeld een fl es van 1,5 l.
Ze kunnen eveneens van verlichting
zijn voorzien die automatisch gaat
branden als een hand in het opberg-
vak wordt gestoken.
De verlichting dooft na het terugtrek-
ken van de hand na enige tijd auto-
matisch.
Achterportieren
De opbergvakken in de achterportie-
ren zijn geschikt voor het opbergen
van bijvoorbeeld een fl es van 0,5 l.
USB BOX
Deze aansluitmodule, die bestaat uit
een JACK-aansluiting en een USB-
poort, bevindt zich op de midden-
console.
Hierop kunt u draagbare apparatuur
aansluiten, zoals een iPod
®
of een
USB-stick.
Dankzij de USB BOX kunt u de au-
diobestanden op uw draagbare ap-
paratuur beluisteren via de luidspre-
kers van uw autoradio.
U kunt deze bestanden beheren met
de stuurkolomschakelaars of het be-
dieningspaneel van de autoradio en
ze weergeven op het multifunctio-
nele display.
Tijdens het gebruik kan de draagba-
re apparatuur automatisch worden
opgeladen.
Raadpleeg voor meer informatie
over het gebruik van deze uitrusting
het hoofdstuk „Audio”.
VI
107
V O O R Z I E N I N G E N
TAFELTJES ACHTERIN
Tafeltje opgeklapt
Tafeltje geopend
In de rugleuningen van de voorstoe-
len bevinden zich tafeltjes. Deze zijn
voorzien van bekerhouders A en
bevestigingsband B waarmee voor-
werpen kunen worden vastgezet.
Trek aan het tafeltje om het uit te
klappen.
Klap het tafeltje, om het te slui-
ten, volledig omhoog totdat de
vergrendeling aangrijpt.
In verband met de veiligheid klap-
pen de tafeltjes om naar beneden
als hierop te veel kracht wordt uit-
geoefend.
In de rugleuningen van de voorstoe-
len kunnen lichtspots C zijn aan-
gebracht, achter het tafeltje. Deze
lichtspots verlichten de bovenzijde
van het tafeltje zonder dat ze de an-
dere inzittenden storen.
Deze zijn uitsluitend bereikbaar als
het tafeltje is uitgeklapt.
Druk op de toets On/Off om de
lichtspot in of uit te schakelen.
BERGVAKKEN IN DE VLOER
OP DE 2
e
ZITRIJ
Afhankelijk van de uitvoering is de
auto voorzien van één of twee berg-
vakken in de vloer tussen de voor-
stoelen en de stoelen op de 2
e
zitrij.
De opbergvakken zijn bereikbaar via
vastgeklikte luiken met een hand-
greep A .
In het linker opbergvak kan een
bandenreparatieset zijn opgeborgen
en in het rechter opbergvak het ge-
reedschapskistje. In dat geval is het
luik vergrendeld met een schroef B .
Draai om het luik te openen de
schroef een kwartslag linksom met
behulp van een muntstuk.
Bij uitvoeringen met pneumatische
vering kan het linker luik niet worden
geopend.
Lichtspots
VI
108
V O O R Z I E N I N G E N
ZONNESCHERMEN VOOR DE
ZIJRUITEN (C4 PICASSO)
Deze bevinden zich bij de ruiten van
de tweede zitrij en beschermen uw
kinderen tegen de zon.
Trek het zonnescherm aan lip A
uit en bevestig deze aan haak B .
ZONNESCHERMEN VOOR
DE ZIJRUITEN (GRAND
C4 PICASSO)
Deze bevinden zich bij de ruiten van
de tweede en derde zitrij en bescher-
men uw kinderen tegen de zon.
Tweede zitrij
Trek het zonnescherm aan lip A
omhoog en bevestig het aan de
haken B .
Derde zitrij
De zonneschermen zijn in de be-
kleding van de achterstijlen aange-
bracht.
Trek de zonwering aan de lip
omhoog en bevestig het aan de
haken.
ZONNESCHERM ACHTER
(GRAND C4 PICASSO)
Trek het zonnescherm aan de lip
omhoog en bevestig het aan de
haken.
Aan onderdelen van de zonwering
mogen geen zware voorwerpen
worden bevestigd (houders en ha-
ken van de zonneschermen ...) .
BERGVAKKEN OP
DE 3
e
ZITRIJ
De passagiers op de 3
e
zitrij kunnen
gebruik maken van een opbergruimte
in het rechter zijpaneel en een beker-
houder aan beide zijden (uitvoering
met 7 zitplaatsen).
VI
103
V O O R Z I E N I N G E N
ZONWERING
Verschuifbare zonneschermen
Zonnekleppen
De zonnekleppen sluiten aan op de
zonneschermen.
Klap de zonneklep omlaag om ver-
blinding te voorkomen.
Maak de zonneklep los van de cen-
trale bevestiging en scharnier deze
opzij als u last heeft van verblinding
via de portierruiten.
Let erop dat geen zware voorwer-
pen worden vastgemaakt of opge-
hangen aan de glijprofi elen van het
zonnescherm, waaraan eveneens
de binnenspiegel is bevestigd.
VENSTERS VOOR
PARKEER-/TOLKAARTEN
Hierin kunt u parkeer- en/of tolkaar-
ten plaatsen.
Deze vensters bevinden zich aan
weerszijden van de voet van de kin-
derspiegel op de voorruit.
Op deze plaatsen is de thermisch
isolerende voorruit niet-re ecterend.
Kinderspiegel
De thermisch isolerende voorruit
beperkt de opwarming van het in-
terieur door zonnestralen (ultravio-
lette straling) te lteren. De voorruit
bevat bovendien een refl ecterende
laag die radiogolven tegenhoudt
(bijvoorbeeld bij tolpoorten met
elektronische betaling).
De kinderspiegel is aangebracht
boven de binnenspiegel. Hiermee
kunnen de kleine passagiers ach-
terin de auto in de gaten worden
gehouden of kan gemakkelijker een
gesprek worden gevoerd tussen de
inzittenden vooren achterin, zonder
de instelling van de binnenspiegel
te hoeven wijzigen en zonder dat u
zich hoeft om te draaien.
De spiegel is wegklapbaar om ver-
blinding te voorkomen.
Met de verschuifbare zonnescher-
men kunt u zich beschermen tegen
invallend zonlicht. De schermen zijn
met de hand instelbaar.
Schuif het zonnescherm in de
gewenste stand door te drukken
bij A .
De zonnekleppen zijn centraal be-
vestigd aan het zonnescherm wan-
neer dit wordt opgerold. Om de
zonneklep los te trekken of vast te
zetten ten opzichte van de centrale
bevestiging, dient u deze in de verti-
cale stand te plaatsen.
VI
104
V O O R Z I E N I N G E N
BOVENSTE
DASHBOARDKASTJES
Boven op het dashboard beschikt u
over twee ruime dashboardkastjes,
één aan bestuurderszijde en één
aan passagierszijde.
Druk op de knop aan de onder-
zijde om het te openen.
Laat om het te sluiten het deksel
zakken tot het vastklikt.
VERLICHT
DASHBOARDKASTJE
Het dashboardkastje bestaat uit spe-
ciale ruimtes voor het opbergen van
een fl es mineraalwater, de boorddo-
cumentatie van de auto, ...
In het deksel zijn speciale ruimtes
gecreëerd voor een pen, een bril,
muntgeld, kaarten, een blikje, geur-
patronen voor de parfumeur, ...
Trek de handgreep omhoog en
trek het deksel omlaag om het
dashboardkastje te openen.
De verlichting van het dashboard-
kastje gaat automatisch aan zodra
het deksel wordt geopend.
GEKOELD
DASHBOARDKASTJE
Het dashboardkastje wordt gekoeld
door middel van een handmatig af te
sluiten ventilatiekanaal.
Het dashboardkastje is rechstreeks
verbonden met de airconditiong van
uw auto en wordt onafhankelijk van
de instellingen in het interieur ge-
koeld.
De koeling van het dashboardkastje
werkt alleen bij draaiende motor en
ingeschakelde airconditioning.
In verband met de veiligheid
moet het dashboardkastje
tijdens het rijden gesloten
blijven.
In verband met de veilig-
heid moeten de bovenste
dashboardkastjes tijdens
het rijden gesloten blijven.
VI
105
V O O R Z I E N I N G E N
GEKOELD BERGVAK
MIDDENCONSOLE
De middenconsole bevat, afhanke-
lijk van de uitvoering:
- twee bekerhouders,
- twee bergvakken,
- een 12V-accessoireaansluiting
(max. vermogen: 120 W); deze
werkt met het contact aan.
In de bagageruimte kan een ex-
tra 12V-accessoireaansluiting
aanwezig zijn,
- een USB-aansluiting.
Houd om veiligheidsrede-
nen het koelvak tijdens het
rijden gesloten.
ROKERSSET
Deze set bestaat uit een aansteker
en een uitneembare asbak.
Deze bevinden zich op de midden-
console. De uitneembare asbak kunt
u in een bekerhouder opbergen.
Druk de aansteker wanneer u
deze wilt gebruiken in en wacht
enkele seconden tot hij naar bui-
ten komt.
Auto’s met een elektronisch be-
diende versnellingsbak of een au-
tomatische versnellingsbak zijn
voorzien van een extra opbergvak in
het midden van het dashboard.
Trek aan de handgreep en klap
het deksel omlaag om het koel-
vak te openen.
Het koelvak wordt automatisch ver-
licht.
In dit opbergvak kunnen bijvoorbeeld
twee essen van 0,5 l en een es
van 1,5 l worden ondergebracht.
Bij geopend deksel zijn twee beker-
houders beschikbaar.
Het koelvak is voorzien van een
ventilatiekanaal. Het ventilatieka-
naal dat rechtstreeks in verbinding
met de airconditioning staat, wordt
voorzien van koele lucht, onafhan-
kelijk van de temperatuurinstelling.
Het koelvak werkt alleen bij aange-
zette motor en ingeschakelde air-
conditioning.
VI
106
V O O R Z I E N I N G E N
MATTEN
De matten zijn uitneembaar en bescher-
men de vloerbedekking van de auto.
Bevestigen
Gebruik, wanneer u een nieuwe mat
bevestigt aan bestuurderszijde, uit-
sluitend de bevestigingen uit het bij-
geleverde zakje.
De overige matten worden gewoon
op de vloerbedekking gelegd.
Verwijderen
Verwijderen van de mat aan de be-
stuurderszijde:
zet de stoel in de achterste stand,
maak de bevestigingen los,
verwijder vervolgens de mat.
Terugplaatsen
Terugplaatsen van de mat aan de
bestuurderszijde:
leg de mat goed op zijn plaats,
druk de bevestigingen vast,
controleer of de mat goed vastzit.
Om te voorkomen dat de pedalen
blijven hangen:
- gebruik uitsluitend matten die op
de bevestigingen van de auto
passen; het gebruik van deze
bevestigingen is verplicht.
- gebruik nooit meer dan één mat
per plaats.
PORTIERVAKKEN
Voorportieren
De opbergvakken in de voorportie-
ren zijn geschikt voor het opbergen
van voorwerpen met de afmetingen
van bijvoorbeeld een fl es van 1,5 l.
Ze kunnen eveneens van verlichting
zijn voorzien die automatisch gaat
branden als een hand in het opberg-
vak wordt gestoken.
De verlichting dooft na het terugtrek-
ken van de hand na enige tijd auto-
matisch.
Achterportieren
De opbergvakken in de achterportie-
ren zijn geschikt voor het opbergen
van bijvoorbeeld een fl es van 0,5 l.
USB BOX
Deze aansluitmodule, die bestaat uit
een JACK-aansluiting en een USB-
poort, bevindt zich op de midden-
console.
Hierop kunt u draagbare apparatuur
aansluiten, zoals een iPod
®
of een
USB-stick.
Dankzij de USB BOX kunt u de au-
diobestanden op uw draagbare ap-
paratuur beluisteren via de luidspre-
kers van uw autoradio.
U kunt deze bestanden beheren met
de stuurkolomschakelaars of het be-
dieningspaneel van de autoradio en
ze weergeven op het multifunctio-
nele display.
Tijdens het gebruik kan de draagba-
re apparatuur automatisch worden
opgeladen.
Raadpleeg voor meer informatie
over het gebruik van deze uitrusting
het hoofdstuk „Audio”.
VI
107
V O O R Z I E N I N G E N
TAFELTJES ACHTERIN
Tafeltje opgeklapt
Tafeltje geopend
In de rugleuningen van de voorstoe-
len bevinden zich tafeltjes. Deze zijn
voorzien van bekerhouders A en
bevestigingsband B waarmee voor-
werpen kunen worden vastgezet.
Trek aan het tafeltje om het uit te
klappen.
Klap het tafeltje, om het te slui-
ten, volledig omhoog totdat de
vergrendeling aangrijpt.
In verband met de veiligheid klap-
pen de tafeltjes om naar beneden
als hierop te veel kracht wordt uit-
geoefend.
In de rugleuningen van de voorstoe-
len kunnen lichtspots C zijn aan-
gebracht, achter het tafeltje. Deze
lichtspots verlichten de bovenzijde
van het tafeltje zonder dat ze de an-
dere inzittenden storen.
Deze zijn uitsluitend bereikbaar als
het tafeltje is uitgeklapt.
Druk op de toets On/Off om de
lichtspot in of uit te schakelen.
BERGVAKKEN IN DE VLOER
OP DE 2
e
ZITRIJ
Afhankelijk van de uitvoering is de
auto voorzien van één of twee berg-
vakken in de vloer tussen de voor-
stoelen en de stoelen op de 2
e
zitrij.
De opbergvakken zijn bereikbaar via
vastgeklikte luiken met een hand-
greep A .
In het linker opbergvak kan een
bandenreparatieset zijn opgeborgen
en in het rechter opbergvak het ge-
reedschapskistje. In dat geval is het
luik vergrendeld met een schroef B .
Draai om het luik te openen de
schroef een kwartslag linksom met
behulp van een muntstuk.
Bij uitvoeringen met pneumatische
vering kan het linker luik niet worden
geopend.
Lichtspots
VI
108
V O O R Z I E N I N G E N
ZONNESCHERMEN VOOR DE
ZIJRUITEN (C4 PICASSO)
Deze bevinden zich bij de ruiten van
de tweede zitrij en beschermen uw
kinderen tegen de zon.
Trek het zonnescherm aan lip A
uit en bevestig deze aan haak B .
ZONNESCHERMEN VOOR
DE ZIJRUITEN (GRAND
C4 PICASSO)
Deze bevinden zich bij de ruiten van
de tweede en derde zitrij en bescher-
men uw kinderen tegen de zon.
Tweede zitrij
Trek het zonnescherm aan lip A
omhoog en bevestig het aan de
haken B .
Derde zitrij
De zonneschermen zijn in de be-
kleding van de achterstijlen aange-
bracht.
Trek de zonwering aan de lip
omhoog en bevestig het aan de
haken.
ZONNESCHERM ACHTER
(GRAND C4 PICASSO)
Trek het zonnescherm aan de lip
omhoog en bevestig het aan de
haken.
Aan onderdelen van de zonwering
mogen geen zware voorwerpen
worden bevestigd (houders en ha-
ken van de zonneschermen ...) .
BERGVAKKEN OP
DE 3
e
ZITRIJ
De passagiers op de 3
e
zitrij kunnen
gebruik maken van een opbergruimte
in het rechter zijpaneel en een beker-
houder aan beide zijden (uitvoering
met 7 zitplaatsen).
VI
109
V O O R Z I E N I N G E N
HOEDENPLANK
(C4 PICASSO)
Deze bestaat uit twee delen.
Achterste hoedenplank
Verwijderen
Maak de koorden los.
Duw aan weerszijden tegen de
onderkant van de hoedenplank
en til deze op.
Voorste hoedenplank
Verwijderen
Verwijder eerst de achterste hoe-
denplank.
Duw aan weerszijden tegen de
onderkant van de voorste hoe-
denplank en til deze op.
Plaatsen
Houd de hoedenplank boven
de uitsparingen en druk de hoe-
denplank naar beneden tot deze
vastklikt.
Bevestig de hoedenplank aan
de achterklep met behulp van de
koorden.
Plaatsen
Houd de fl ap naar beneden.
Houd de voorste hoedenplank
boven de uitsparingen en druk
de hoedenplank naar beneden
tot deze vastklikt.
VI
110
V O O R Z I E N I N G E N
MODUBOX (C4 PICASSO)
Dit systeem is geschikt voor gebruik
in en buiten de auto. Het bestaat uit
een verrijdbaar onderstel en een tas
(koeltas op sommige uitvoeringen),
die afzonderlijk van elkaar kunnen
worden gebruikt (door de riemen bo-
ven en onder los te maken).
Gebruik
Maak de rode riem los waarmee
de modubox bevestigd is.
Maak de zwarte riem los en druk
tegelijkertijd op de ronde knop-
pen aan weerszijden van de mo-
dubox om deze open te klappen.
Gebruik buiten de auto
Opbergen in de auto
Verricht deze handelingen in
omgekeerde volgorde om de
modubox op te vouwen en op te
bergen in de auto.
Let erop dat u de modubox na ge-
bruik buiten de auto correct in de
bedoelde uitsparingen terugzet.
TASSENHAAK
BAGAGEAFDEKSCHERM
(GRAND C4 PICASSO)
Positie 1
Opstelling met 5 zitplaatsen; achter
de stoelen op de tweede zitrij, stoe-
len van de derde zitrij weggeklapt.
Druk tegen de uitsparing links op
de modubox om de handgreep
uit of in te schuiven.
Op de linker zijwand van de bagage-
ruimte bevindt zich een tassenhaak
waaraan u een boodschappentas
kunt ophangen.
Aanbrengen van het oprolmecha-
nisme:
Breng het linker uiteinde van het
oprolmechanisme van het bagage-
afdekscherm in uitsparing A aan.
Druk het rechter uiteinde van het
bagageafdekscherm samen en
breng het in de uitsparing B aan.
Rol het afdekscherm af tot aan de
stijlen van de bagageruimte.
Breng de geleiders van het af-
dekscherm in de rails op de stijlen
aan.
Oprolmechanisme verwijderen:
Voer deze handelingen in de
omgekeerde volgorde uit.
VI
111
V O O R Z I E N I N G E N
Het oprolmechanisme is voorzien
van een ap om te voorkomen dat
de passagiers op de tweede zitrij
gehinderd worden als de stoelen
zich in de comfortpositie bevinden.
Breng de lip aan de linkerzijde
van het oprolmechanisme in uit-
sparing C aan.
Breng de rechterzijde tot boven
de armsteun van de derde zitrij
aan.
Breng de lip in uitsparing D aan.
Trek aan de riem van de stoel(en)
om deze zonder te vergrendelen
op te klappen.
Rol het afdekscherm uit en breng
de geleiders in de rails op de stij-
len aan.
Vergrendel de stoel(en).
Oprolmechanisme aanbrengen:
Rol het afdekscherm op en neem
het oprolmechanisme uit de oor-
spronkelijke positie.
Breng het oprolmechanisme
aan, met de handgreep van het
afdekscherm naar boven en de
ap naar beneden.
Vouw de harmonicapanelen in
elkaar.
Oprolmechanisme verwijderen:
Druk de ap in de richting van de
rugleuning van de stoel.
Til het harmonicapaneel op door
het aan de zijkant vast te pakken
en plaats het in verticale positie.
Ontgrendel de stoel door aan de
riem E te trekken.
Druk de rugleuning naar voren.
Ga vervolgens in omgekeerde
volgorde te werk als bij het aan-
brengen.
Positie 3
Opstelling met 7 zitplaatsen; opge-
borgen achter de weggeklapte stoe-
len van de derde zitrij.
Oprolmechanisme aanbrengen:
Vouw de harmonicapanelen in
elkaar.
Breng het oprolmechanisme
aan, met de handgreep van het
afdekscherm naar boven en de
ap naar boven.
Breng de lip aan de linkerzijde in
uitsparing C aan.
Breng de rechterzijde tot boven
de armsteun van de derde zitrij
aan.
Breng de lip in uitsparing D aan.
Oprolmechanisme verwijderen:
Ga in de omgekeerde volgorde
te werk.
Positie 2
Opstelling met 7 zitplaatsen; ach-
ter de weggeklapte stoelen van de
derde zitrij, zodat voorwerpen in
de bagageruimte van buitenaf niet
zichtbaar zijn.
Het bagageafdekscherm kan alleen
worden opgeborgen als de stoelen
zijn weggeklapt.
U kunt het harmonicapaneel rechtop
zetten om een groot voorwerp in de
uitsparing te plaatsen.
VI
112
V O O R Z I E N I N G E N
BAGAGENET
(GRAND C4 PICASSO)
Hiermee kan het laadvolume van de
auto maximaal worden benut.
Het houdt de bagage tegen en voor-
komt dat deze naar de voorzijde van
de auto kan schuiven.
Het wordt onder het oprolmecha-
nisme van het bagageafdekscherm
aangebracht en bevestigd op de
zijpanelen van de derde zitrij.
Positie 1
Opstelling met 5 zitplaatsen; achter
de tweede zitrij.
Aanbrengen van het oprolmecha-
nisme:
Verwijder de beschermkappen
onder de uitsparingen voor het
oprolmechanisme van het afdek-
scherm.
Breng het oprolmechanisme on-
der dat van het bagageafdek-
scherm aan.
Til de ap van het afdekscherm
op en leg deze op het afdek-
scherm.
Vouw het net uit en breng het
tussen het oprolmechanisme en
de stoelen aan.
Trek het net volledig omhoog.
Maak het vast aan de bevesti-
gingspunten in het plafond (na
het verwijderen van de afdekkin-
gen).
Oprolmechanisme verwijderen:
Voer deze handelingen in de
omgekeerde volgorde uit.
Positie 2
Opstelling met 2 zitplaatsen; achter
de eerste zitrij.
Oprolmechanisme verwijderen
Verricht de eerder genoemde
handelingen in de omgekeerde
volgorde.
Aanbrengen van het oprolmecha-
nisme:
Verwijder met de stoelen van de
tweede zitrij neergeklapt de af-
dekkingen van de Isofi x-bevesti-
gingen op de rugleuningen van
de stoelen.
Bevestig het oprolmechanisme
aan de Isofi x-bevestigingen.
Vouw het net uit en trek het hele-
maal omhoog.
Maak het vast het aan de bevesti-
gingspunten in het plafond (na het
verwijderen van de afdekkingen).
VI
113
V O O R Z I E N I N G E N
SJOROGEN (C4 PICASSO)
In de bagageruimte bevinden zich
4 sjorogen, waarmee u uw bagage
kunt vastzetten:
- 1, 2, 3 en 4 op de vloer.
SJOROGEN
(GRAND C4 PICASSO)
Gebruik de vier sjorogen in de ba-
gageruimte om uw bagage vast te
zetten:
- 1, 2, 3 en 4 op de vloer.
In verband met de veiligheid bij een
noodstop wordt aanbevolen om
zware voorwerpen zo dicht moge-
lijk bij de rugleuning van de stoelen
op de tweede zitrij te plaatsen.
BAGAGENET
(GRAND C4 PICASSO)
Het bagagenet kan worden vastge-
maakt aan de sjorogen. Hiermee
kunt u voorwerpen op de vloer van
de bagageruimte vastzetten.
VI
114
V O O R Z I E N I N G E N
UITNEEMBARE LAMP
Deze lamp, die in de zijwand van de
bagageruimte is aangebracht, kan
als verlichting van de bagageruimte
en als zaklamp gebruikt worden.
Grand C4 Picasso
C4 Picasso
Bagageruimteverlichting
De bagageruimteverlichting A gaat
bij het openen van de achterklep
automatisch branden en gaat auto-
matisch uit als de achterklep weer
wordt gesloten.
De tijd dat de verlichting blijft bran-
den, is verschillend:
- bij afgezet contact: ongeveer
10 minuten,
- in de energiespaarmodus: onge-
veer 30 seconden,
- bij draaiende motor: onbeperkt.
Werking van de uitneembare
lamp
De uitneembare lamp werkt op op-
laadbare batterijen van het type
NiMH.
De lamp kan ongeveer 45 minuten
branden en wordt tijdens het rijden
weer opgeladen.
Verwijder de lamp door deze aan
de bovenzijde uit de houder te
trekken, zoals aangegeven door
de pijl.
Druk de schakelaar B op de ach-
terzijde in om de lamp in of uit te
schakelen.
Klap de steun C aan de achter-
zijde uit om de lamp neer te zet-
ten en de lichtbundel te richten,
bijvoorbeeld tijdens het verwis-
selen van een wiel.
Opbergen van de uitneembare
lamp
Breng de lamp aan door eerst de
onderzijde in de houder te steken.
Hierdoor wordt de lamp automa-
tisch uitgeschakeld als dat al niet
het geval was.
Let bij het aanbrengen van de op-
laadbare batterijen op de plus- en
de minpolen.
Gebruik nooit niet-oplaadbare bat-
terijen in plaats van de oplaadbare
batterijen.
Zie voor het vervangen van de bat-
terijen hoofdstuk „Praktische wen-
ken - § Lampen vervangen”.
Als de lamp niet op de juiste wijze
is aangebracht, wordt deze mo-
gelijk niet opgeladen en gaat niet
branden bij het openen van de
achterklep.
Gebruik van de uitneembare lamp
VI
109
V O O R Z I E N I N G E N
HOEDENPLANK
(C4 PICASSO)
Deze bestaat uit twee delen.
Achterste hoedenplank
Verwijderen
Maak de koorden los.
Duw aan weerszijden tegen de
onderkant van de hoedenplank
en til deze op.
Voorste hoedenplank
Verwijderen
Verwijder eerst de achterste hoe-
denplank.
Duw aan weerszijden tegen de
onderkant van de voorste hoe-
denplank en til deze op.
Plaatsen
Houd de hoedenplank boven
de uitsparingen en druk de hoe-
denplank naar beneden tot deze
vastklikt.
Bevestig de hoedenplank aan
de achterklep met behulp van de
koorden.
Plaatsen
Houd de fl ap naar beneden.
Houd de voorste hoedenplank
boven de uitsparingen en druk
de hoedenplank naar beneden
tot deze vastklikt.
VI
110
V O O R Z I E N I N G E N
MODUBOX (C4 PICASSO)
Dit systeem is geschikt voor gebruik
in en buiten de auto. Het bestaat uit
een verrijdbaar onderstel en een tas
(koeltas op sommige uitvoeringen),
die afzonderlijk van elkaar kunnen
worden gebruikt (door de riemen bo-
ven en onder los te maken).
Gebruik
Maak de rode riem los waarmee
de modubox bevestigd is.
Maak de zwarte riem los en druk
tegelijkertijd op de ronde knop-
pen aan weerszijden van de mo-
dubox om deze open te klappen.
Gebruik buiten de auto
Opbergen in de auto
Verricht deze handelingen in
omgekeerde volgorde om de
modubox op te vouwen en op te
bergen in de auto.
Let erop dat u de modubox na ge-
bruik buiten de auto correct in de
bedoelde uitsparingen terugzet.
TASSENHAAK
BAGAGEAFDEKSCHERM
(GRAND C4 PICASSO)
Positie 1
Opstelling met 5 zitplaatsen; achter
de stoelen op de tweede zitrij, stoe-
len van de derde zitrij weggeklapt.
Druk tegen de uitsparing links op
de modubox om de handgreep
uit of in te schuiven.
Op de linker zijwand van de bagage-
ruimte bevindt zich een tassenhaak
waaraan u een boodschappentas
kunt ophangen.
Aanbrengen van het oprolmecha-
nisme:
Breng het linker uiteinde van het
oprolmechanisme van het bagage-
afdekscherm in uitsparing A aan.
Druk het rechter uiteinde van het
bagageafdekscherm samen en
breng het in de uitsparing B aan.
Rol het afdekscherm af tot aan de
stijlen van de bagageruimte.
Breng de geleiders van het af-
dekscherm in de rails op de stijlen
aan.
Oprolmechanisme verwijderen:
Voer deze handelingen in de
omgekeerde volgorde uit.
VI
110
V O O R Z I E N I N G E N
MODUBOX (C4 PICASSO)
Dit systeem is geschikt voor gebruik
in en buiten de auto. Het bestaat uit
een verrijdbaar onderstel en een tas
(koeltas op sommige uitvoeringen),
die afzonderlijk van elkaar kunnen
worden gebruikt (door de riemen bo-
ven en onder los te maken).
Gebruik
Maak de rode riem los waarmee
de modubox bevestigd is.
Maak de zwarte riem los en druk
tegelijkertijd op de ronde knop-
pen aan weerszijden van de mo-
dubox om deze open te klappen.
Gebruik buiten de auto
Opbergen in de auto
Verricht deze handelingen in
omgekeerde volgorde om de
modubox op te vouwen en op te
bergen in de auto.
Let erop dat u de modubox na ge-
bruik buiten de auto correct in de
bedoelde uitsparingen terugzet.
TASSENHAAK
BAGAGEAFDEKSCHERM
(GRAND C4 PICASSO)
Positie 1
Opstelling met 5 zitplaatsen; achter
de stoelen op de tweede zitrij, stoe-
len van de derde zitrij weggeklapt.
Druk tegen de uitsparing links op
de modubox om de handgreep
uit of in te schuiven.
Op de linker zijwand van de bagage-
ruimte bevindt zich een tassenhaak
waaraan u een boodschappentas
kunt ophangen.
Aanbrengen van het oprolmecha-
nisme:
Breng het linker uiteinde van het
oprolmechanisme van het bagage-
afdekscherm in uitsparing A aan.
Druk het rechter uiteinde van het
bagageafdekscherm samen en
breng het in de uitsparing B aan.
Rol het afdekscherm af tot aan de
stijlen van de bagageruimte.
Breng de geleiders van het af-
dekscherm in de rails op de stijlen
aan.
Oprolmechanisme verwijderen:
Voer deze handelingen in de
omgekeerde volgorde uit.
VI
111
V O O R Z I E N I N G E N
Het oprolmechanisme is voorzien
van een ap om te voorkomen dat
de passagiers op de tweede zitrij
gehinderd worden als de stoelen
zich in de comfortpositie bevinden.
Breng de lip aan de linkerzijde
van het oprolmechanisme in uit-
sparing C aan.
Breng de rechterzijde tot boven
de armsteun van de derde zitrij
aan.
Breng de lip in uitsparing D aan.
Trek aan de riem van de stoel(en)
om deze zonder te vergrendelen
op te klappen.
Rol het afdekscherm uit en breng
de geleiders in de rails op de stij-
len aan.
Vergrendel de stoel(en).
Oprolmechanisme aanbrengen:
Rol het afdekscherm op en neem
het oprolmechanisme uit de oor-
spronkelijke positie.
Breng het oprolmechanisme
aan, met de handgreep van het
afdekscherm naar boven en de
ap naar beneden.
Vouw de harmonicapanelen in
elkaar.
Oprolmechanisme verwijderen:
Druk de ap in de richting van de
rugleuning van de stoel.
Til het harmonicapaneel op door
het aan de zijkant vast te pakken
en plaats het in verticale positie.
Ontgrendel de stoel door aan de
riem E te trekken.
Druk de rugleuning naar voren.
Ga vervolgens in omgekeerde
volgorde te werk als bij het aan-
brengen.
Positie 3
Opstelling met 7 zitplaatsen; opge-
borgen achter de weggeklapte stoe-
len van de derde zitrij.
Oprolmechanisme aanbrengen:
Vouw de harmonicapanelen in
elkaar.
Breng het oprolmechanisme
aan, met de handgreep van het
afdekscherm naar boven en de
ap naar boven.
Breng de lip aan de linkerzijde in
uitsparing C aan.
Breng de rechterzijde tot boven
de armsteun van de derde zitrij
aan.
Breng de lip in uitsparing D aan.
Oprolmechanisme verwijderen:
Ga in de omgekeerde volgorde
te werk.
Positie 2
Opstelling met 7 zitplaatsen; ach-
ter de weggeklapte stoelen van de
derde zitrij, zodat voorwerpen in
de bagageruimte van buitenaf niet
zichtbaar zijn.
Het bagageafdekscherm kan alleen
worden opgeborgen als de stoelen
zijn weggeklapt.
U kunt het harmonicapaneel rechtop
zetten om een groot voorwerp in de
uitsparing te plaatsen.
VI
112
V O O R Z I E N I N G E N
BAGAGENET
(GRAND C4 PICASSO)
Hiermee kan het laadvolume van de
auto maximaal worden benut.
Het houdt de bagage tegen en voor-
komt dat deze naar de voorzijde van
de auto kan schuiven.
Het wordt onder het oprolmecha-
nisme van het bagageafdekscherm
aangebracht en bevestigd op de
zijpanelen van de derde zitrij.
Positie 1
Opstelling met 5 zitplaatsen; achter
de tweede zitrij.
Aanbrengen van het oprolmecha-
nisme:
Verwijder de beschermkappen
onder de uitsparingen voor het
oprolmechanisme van het afdek-
scherm.
Breng het oprolmechanisme on-
der dat van het bagageafdek-
scherm aan.
Til de ap van het afdekscherm
op en leg deze op het afdek-
scherm.
Vouw het net uit en breng het
tussen het oprolmechanisme en
de stoelen aan.
Trek het net volledig omhoog.
Maak het vast aan de bevesti-
gingspunten in het plafond (na
het verwijderen van de afdekkin-
gen).
Oprolmechanisme verwijderen:
Voer deze handelingen in de
omgekeerde volgorde uit.
Positie 2
Opstelling met 2 zitplaatsen; achter
de eerste zitrij.
Oprolmechanisme verwijderen
Verricht de eerder genoemde
handelingen in de omgekeerde
volgorde.
Aanbrengen van het oprolmecha-
nisme:
Verwijder met de stoelen van de
tweede zitrij neergeklapt de af-
dekkingen van de Isofi x-bevesti-
gingen op de rugleuningen van
de stoelen.
Bevestig het oprolmechanisme
aan de Isofi x-bevestigingen.
Vouw het net uit en trek het hele-
maal omhoog.
Maak het vast het aan de bevesti-
gingspunten in het plafond (na het
verwijderen van de afdekkingen).
VI
113
V O O R Z I E N I N G E N
SJOROGEN (C4 PICASSO)
In de bagageruimte bevinden zich
4 sjorogen, waarmee u uw bagage
kunt vastzetten:
- 1, 2, 3 en 4 op de vloer.
SJOROGEN
(GRAND C4 PICASSO)
Gebruik de vier sjorogen in de ba-
gageruimte om uw bagage vast te
zetten:
- 1, 2, 3 en 4 op de vloer.
In verband met de veiligheid bij een
noodstop wordt aanbevolen om
zware voorwerpen zo dicht moge-
lijk bij de rugleuning van de stoelen
op de tweede zitrij te plaatsen.
BAGAGENET
(GRAND C4 PICASSO)
Het bagagenet kan worden vastge-
maakt aan de sjorogen. Hiermee
kunt u voorwerpen op de vloer van
de bagageruimte vastzetten.
VI
114
V O O R Z I E N I N G E N
UITNEEMBARE LAMP
Deze lamp, die in de zijwand van de
bagageruimte is aangebracht, kan
als verlichting van de bagageruimte
en als zaklamp gebruikt worden.
Grand C4 Picasso
C4 Picasso
Bagageruimteverlichting
De bagageruimteverlichting A gaat
bij het openen van de achterklep
automatisch branden en gaat auto-
matisch uit als de achterklep weer
wordt gesloten.
De tijd dat de verlichting blijft bran-
den, is verschillend:
- bij afgezet contact: ongeveer
10 minuten,
- in de energiespaarmodus: onge-
veer 30 seconden,
- bij draaiende motor: onbeperkt.
Werking van de uitneembare
lamp
De uitneembare lamp werkt op op-
laadbare batterijen van het type
NiMH.
De lamp kan ongeveer 45 minuten
branden en wordt tijdens het rijden
weer opgeladen.
Verwijder de lamp door deze aan
de bovenzijde uit de houder te
trekken, zoals aangegeven door
de pijl.
Druk de schakelaar B op de ach-
terzijde in om de lamp in of uit te
schakelen.
Klap de steun C aan de achter-
zijde uit om de lamp neer te zet-
ten en de lichtbundel te richten,
bijvoorbeeld tijdens het verwis-
selen van een wiel.
Opbergen van de uitneembare
lamp
Breng de lamp aan door eerst de
onderzijde in de houder te steken.
Hierdoor wordt de lamp automa-
tisch uitgeschakeld als dat al niet
het geval was.
Let bij het aanbrengen van de op-
laadbare batterijen op de plus- en
de minpolen.
Gebruik nooit niet-oplaadbare bat-
terijen in plaats van de oplaadbare
batterijen.
Zie voor het vervangen van de bat-
terijen hoofdstuk „Praktische wen-
ken - § Lampen vervangen”.
Als de lamp niet op de juiste wijze
is aangebracht, wordt deze mo-
gelijk niet opgeladen en gaat niet
branden bij het openen van de
achterklep.
Gebruik van de uitneembare lamp
VII
115
V E I L I G V E R V O E R E N V A N K I N D E R E N
* De regels voor het vervoeren van
kinderen zijn per land verschillend.
Informeer hiervoor naar de wetge-
ving in uw land.
ALGEMENE INFORMATIE MET
BETREKKING TOT KINDERZITJES
Hoewel CITROËN bij het ontwerp
van uw auto veel aandacht heeft be-
steed aan veiligheidsvoorzieningen
voor uw kinderen, is hun veiligheid
natuurlijk ook afhankelijk van uzelf.
Volg voor een optimale veiligheid de
volgende adviezen op:
- conform de Europese wetgeving
dienen kinderen jonger dan
12 jaar of kleiner dan 1,50 m
in gehomologeerde, aan het
lichaamsgewicht aangepaste
kinderzitjes op met veiligheids-
gordels of ISOFIX-bevestigingen
uitgeruste plaatsen te worden
vervoerd * ,
- de veiligste plaats voor het
vervoeren van een kind is
volgens de statistieken een
plaats op de achterbank van
uw auto,
- kinderen tot 9 kg moeten zo-
wel voor- als achterin met de
rug in de rijrichting worden
vervoerd.
CITROËN beveelt u aan kinderen
op de achterzitplaatsen van uw
auto te vervoeren:
- met de rug in de rijrichting tot
2 jaar,
- met het gezicht in de rijrich-
ting vanaf 2 jaar.
KINDERZITJE OP DE
PASSAGIERSSTOEL VOOR
"Met de rug in de rijrichting"
Wanneer een kinderzitje voor het
vervoeren met de rug in de rijrich-
ting op de passagiersstoel voor
wordt geplaatst, moet de airbag aan
passagierszijde zijn uitgeschakeld.
Gebeurt dit niet, dan kan het kind
bij het afgaan van de airbag le-
vensgevaarlijk gewond raken .
Middelste stand
"Met het gezicht in de rijrichting"
Wanneer een kinderzitje met het ge-
zicht in de rijrichting op de passa-
giersstoel voor wordt geplaatst, moet
de stoel in de middelste stand van de
voor-/achterwaartse verstelling wor-
den gezet met de rugleuning rechtop
en mag de airbag aan passagierszijde
niet worden uitgeschakeld.
VII
116
V E I L I G V E R V O E R E N V A N K I N D E R E N
Airbag aan passagierszijde OFF
CITROËN levert een complete reeks kinderzitjes met artikelnummer die met
een driepunts veiligheidsgordel kunnen worden vastgemaakt:
Groep 0+: vanaf de geboorte
tot 13 kg
Groep 1, 2 en 3: van 9 tot 36 kg
L1
"RÖMER
Baby-Safe Plus"
Wordt met de rug
in de rijrichting
geplaatst.
L2
"KIDDY Life"
Omwille van de
veiligheid van
jonge kinderen
(van 9 tot 18 kg)
is het gebruik van
de gordelbeschermer
verplicht.
Groep 2 en 3: van 15 tot 36 kg
L3
"RECARO Start"
L4
"KLIPPAN
Optima"
Vanaf 6 jaar
(ongeveer 22 kg):
gebruik alleen de
zitverhoging.
L5
"RÖMER KIDFIX"
Kan aan de ISOFIX-verankeringen van de auto worden
bevestigd.
Het kind wordt beschermd door de autogordel.
VII
116
V E I L I G V E R V O E R E N V A N K I N D E R E N
Airbag aan passagierszijde OFF
CITROËN levert een complete reeks kinderzitjes met artikelnummer die met
een driepunts veiligheidsgordel kunnen worden vastgemaakt:
Groep 0+: vanaf de geboorte
tot 13 kg
Groep 1, 2 en 3: van 9 tot 36 kg
L1
"RÖMER
Baby-Safe Plus"
Wordt met de rug
in de rijrichting
geplaatst.
L2
"KIDDY Life"
Omwille van de
veiligheid van
jonge kinderen
(van 9 tot 18 kg)
is het gebruik van
de gordelbeschermer
verplicht.
Groep 2 en 3: van 15 tot 36 kg
L3
"RECARO Start"
L4
"KLIPPAN
Optima"
Vanaf 6 jaar
(ongeveer 22 kg):
gebruik alleen de
zitverhoging.
L5
"RÖMER KIDFIX"
Kan aan de ISOFIX-verankeringen van de auto worden
bevestigd.
Het kind wordt beschermd door de autogordel.
VII
117
V E I L I G V E R V O E R E N V A N K I N D E R E N
* Alleen van toepassing op CITROËN Grand C4 Picasso.
ZITPLAATSEN VOOR BEVESTIGING VAN KINDERZITJES MET AUTOGORDEL
De volgende tabel geeft aan in hoeverre, conform de Europese regelgeving, de afzonderlijke zitplaatsen in uw auto ge-
schikt zijn voor een universeel kinderzitje dat met een autogordel wordt bevestigd, afhankelijk van het gewicht van het
kind en de plaats in de auto.
(a) Universeel kinderzitje: kinderzitje dat in alle auto's met de autogordel kan worden bevestigd.
(b) Groep 0: vanaf de geboorte tot 10 kg. Op de zitplaats van de voorpassagier kan geen reiswieg of "autobedje" worden
geplaatst.
(c) Raadpleeg de wetgeving in uw land alvorens een kinderzitje op deze plaats te bevestigen.
U : plaats aangepast voor het bevestigen van een universeel kinderzitje met de autogordel. Zowel naar achteren als naar
voren gerichte kinderzitjes.
Controleer bij zitjes van de groepen 1, 2 en 3 of deze goed aanliggen tegen de rugleuning van de autostoel. Verwijder
indien nodig de hoofdsteun en berg deze op.
Als u een groot kinderzitje op de 2
e
of 3
e
zitrij wilt plaatsen, schuif dan de achterste stoel zo ver mogelijk naar achteren
om voldoende ruimte te creëren.
Plaats(en)
Wettelijke gewichtsindeling
< 10 kg en < 13 kg
(groep 0 (b) en 0+)
9 – 18 kg
(groep 1)
15 – 25 kg
(groep 2)
22 – 36 kg
(groep 3)
1
e
rij Voorpassagier (c) U U U U
2
e
rij
Buitenste zitplaats U U U U
Midden U U U U
3
e
rij * Buitenste zitplaats U U U U
VII
118
V E I L I G V E R V O E R E N V A N K I N D E R E N
* Volgens land van bestemming en
de wetgeving in uw land.
ADVIEZEN VOOR KINDERZITJES
Plaatsen van een stoelverhoger
Het bovenste gedeelte van de vei-
ligheidsgordel moet over de schou-
der van het kind liggen zonder de
hals te raken.
Controleer of de heupgordel goed
over de bovenbenen van het kind
ligt.
CITROËN beveelt aan een stoelver-
hoger met rugleuning te gebruiken
voorzien van een gordelgeleider
ter hoogte van de schouder.
Laat uit veiligheidsoverwegingen:
- geen kinderen zonder toezicht
achter in een auto,
- nooit een kind of een dier in een
auto achter wanneer alle ruiten
gesloten zijn en de auto in de
zon staat,
- de sleutels nooit binnen bereik van
de kinderen achter in de auto.
Gebruik de kindersloten om te voor-
komen dat de portieren per ongeluk
geopend worden.
Zorg er voor dat de achterzijruiten
niet verder dan voor 1/3 deel ge-
opend worden.
Plaats zonneschermen om uw jonge
kinderen tegen de zon te bescher-
men.
De onjuiste bevestiging van een kin-
derzitje brengt de veiligheid van het
kind in gevaar in geval van een bot-
sing.
Wanneer u een kinderzitje met de
veiligheidsgordel in de auto instal-
leert, let er dan wel op dat de gordel
goed gespannen is; het zitje moet
namelijk strak aan de autostoel zijn
bevestigd.
Zorg ervoor dat de veiligheidsgordels
of het tuigje van het kinderzitje, zelfs
bij korte ritten, worden vastgemaakt
waarbij de speling ten opzichte van
het lichaam van het kind zoveel mo-
gelijk moet worden beperkt .
Zorg er voor een optimale beves-
tiging van het kinderzitje "met het
gezicht in de rijrichting" voor dat de
rugleuning van het zitje tegen de
rugleuning van de stoel van de auto
aandrukt en dat de hoofdsteun geen
belemmering vormt.
Als de hoofdsteun verwijderd moet
worden, berg deze dan zorgvuldig
op om te voorkomen dat de hoofd-
steun door de auto vliegt bij krachtig
afremmen.
Kinderen jonger dan 10 jaar mogen
niet met het gezicht in de rijrichting op
de passagiersstoel voor worden ver-
voerd, behalve als de achterzitplaat-
sen al bezet zijn door andere kinderen
of als de achterbank niet bruikbaar,
neergeklapt of verwijderd is.
Schakel de airbag aan passagiers-
zijde * uit zodra een kinderzitje met
de rug in de rijrichting op de voor-
stoel wordt geplaatst. Het kind kan
anders bij het afgaan van de airbag
levensgevaarlijk gewond raken.
VII
119
V E I L I G V E R V O E R E N V A N K I N D E R E N
ISOFIX-BEVESTIGINGEN
Uw auto voldoet aan de nieuwste
ISOFIX-normen .
De drie zitplaatsen van de tweede
zitrij zijn uitgerust met de voorge-
schreven ISOFIX-bevestigingen:
Elke zitplaats is voorzien van drie
bevestigingsringen:
- twee bevestigingsringen A , die
zich tussen de rugleuning en de
zitting van de zitplaats bevinden,
aangegeven met een sticker,
- één bevestigingsring B , voor de
bevestiging van de bovenste
riem, TOP TETHER genoemd,
aangegeven door een sticker op
het kapje aan de bovenkant van
de rugleuning.
De ISOFIX-bevestigingen zorgen
voor een veilige, degelijke en snelle
montage van het kinderzitje in uw
auto.
Bij een onjuist geplaatst kinderzitje
kan het kind bij een aanrijding ern-
stig letsel oplopen.
Raadpleeg het overzicht voor de
mogelijkheden van het bevestigen
van een ISOFIX-kinderzitjes in uw
auto; hierin staat vermeld welke
kinderzitjes voor uw auto zijn goed-
gekeurd.
De ISOFIX-kinderzitjes beschikken
over twee vergrendelingen die een-
voudig aan de twee bevestigingsrin-
gen A kunnen worden verankerd.
Sommige kinderzitjes zijn boven-
dien voorzien van een bovenste
bevestigingsriem die kan worden
vastgemaakt aan de bovenste be-
vestigingsring B .
Verwijder om de bovenste bevesti-
gingsriem vast te maken de hoofd-
steun en het kapje aan de bovenkant
van de rugleuning. Bevestig de haak
aan de bevestigingsring B en trek
de riem aan.
VII
120
V E I L I G V E R V O E R E N V A N K I N D E R E N
Dit kinderzitje kan ook worden bevestigd op zitplaatsen die niet zijn voorzien van ISOFIX-bevestigingen. Het is in dat
geval verplicht het kinderzitje met de normale driepunts veiligheidsgordel op de zitplaats van de auto te bevestigen.
Volg bij het plaatsen van het kinderzitje de gebruiksaanwijzing van de fabrikant van het zitje.
Het RÖMER Duo Plus ISOFIX kinderzitje (gewichtsgroep B1 )
Groep 1: van 9 tot 18 kg
Dit wordt met het gezicht in de rijrichting geplaatst.
Het is voorzien van een bovenste riem voor verankering aan de bovenste
bevestiging B , de TOP TETHER.
Drie standen: rechtop, ruststand en ligstand.
VII
121
V E I L I G V E R V O E R E N V A N K I N D E R E N
* De ISOFIX-reiswieg wordt bevestigd op de onderste ISOFIX-bevestigingspunten en neemt twee achterste zitplaatsen
in beslag.
** Voor het aanbrengen van ISOFIX-kinderzitjes van het type B1 moeten de hoofdsteunen worden verwijderd.
OVERZICHTSTABEL VOOR BEVESTIGING VAN ISOFIX-KINDERZITJES
De volgende tabel geeft, conform de Europese richtlijnen, de mogelijkheden aan voor het plaatsen van ISOFIX-kinderzit-
jes op plaatsen in de auto die van ISOFIX-bevestigingspunten zijn voorzien.
Bij universele en semi-universele ISOFIX-kinderzitjes staat de ISOFIX-klasse, aangegeven door een letter tussen A en G
op het kinderzitje, rechts van het ISOFIX-logo.
IUF: zitplaats bestemd voor het aanbrengen van een universeel ISOFIX-kinderzitje "met gezicht in de rijrichting" dat met
de bovenste riem wordt bevestigd.
IL-SU: zitplaats bestemd voor het aanbrengen van een semi-universeel ISOFIX-kinderzitje: "met de rug in de rijrichting"
uitgerust met een bovenste riem en ISOFIX-reiswiegen uitgerust met een bovenste riem.
Breng geen ISOFIX-zitjes aan die van een standaard zijn voorzien.
Gewicht van het kind/leeftijdsindicatie
Minder dan 10 kg
(groep 0)
Tot circa 6 maanden
Minder dan 10 kg
(groep 0)
Minder dan 13 kg
(groep 0+)
Tot circa 1 jaar
9 tot 18 kg (groep 1)
Van 1 tot circa 3 jaar
Type ISOFIX-kinderzitje Reiswieg *
"met rug in de
rijrichting"
"met rug in de
rijrichting"
"met gezicht in de
rijrichting"
ISOFIX-klasse F G C D E C D A B B1 **
Achterbank raamzijde ISOFIX IL-SU IL-SU IL-SU IUF
Achterbank midden ISOFIX X IL-SU IL-SU IUF
VII
122
V E I L I G V E R V O E R E N V A N K I N D E R E N
MECHANISCH KINDERSLOT
Vergrendelen
Draai de rode knop met de con-
tactsleutel een halve kwartslag
volgens de aanwijzingen op de
sticker.
Ontgrendelen
Draai de rode knop met de con-
tactsleutel een halve kwartslag
volgens de aanwijzingen op de
sticker.
ELEKTRISCHE
KINDERBEVEILIGING
Beide achterportieren zijn voorzien
van een kinderslot om het openen
van binnenuit te verhinderen.
De knop bevindt zich op de zijkant
van beide achterportieren.
De elektrische kinderbeveiliging
voorkomt dat beide achterportieren
van binnenuit kunnen worden ge-
opend en blokkeert de bediening
van de achterportierruiten.
Inschakelen
Druk op de knop A .
Uitschakelen
Druk nogmaals op de knop A .
Dit systeem werkt onafhankelijk
van de centrale vergrendeling; ge-
bruik het nooit in plaats daarvan.
Controleer bij het aanzetten van
het contact altijd de stand van de
kinderbeveiliging.
Neem vóór het verlaten van de
auto altijd de sleutel uit het contact,
zelfs voor korte periodes.
Bij een ernstige aanrijding wordt de
elektrische kinderbeveiliging auto-
matisch uitgeschakeld, zodat de
achterpassagiers de auto ongehin-
derd kunnen verlaten.
Bij het inschakelen gaat dit
controlelampje op het in-
strumentenpaneel tijdelijk
branden.
Dit lampje gaat ook branden bij het
aanzetten van het contact en dooft
ongeveer tien seconden na het star-
ten van de motor.
De schakelaar bevindt zich bij de
schakelaars van de ruitbediening op
het bestuurdersportier.
VIII
123
V E I L I G H E I D
Links: duw de hendel helemaal
omlaag, tot voorbij de weer-
stand.
Rechts: duw de hendel helemaal
omhoog, tot voorbij de weer-
stand.
ALARMKNIPPERLICHTEN
Gebruik de alarmknipperlichten om
het overige verkeer te waarschuwen
in het geval van fi le, pech, slepen of
een ongeval.
Automatisch inschakelen van
de alarmknipperlichten
Bij een noodstop worden de alarm-
knipperlichten, afhankelijk van de
mate van remvertraging, automa-
tisch ingeschakeld.
Zodra er weer gas wordt gegeven
gaan de alarmknipperlichten uit.
U kunt de alarmknipperlichten
echter ook uitschakelen door de
knop in te drukken.
Claxon
Systeem om uw medeweggebrui-
kers met een geluidssignaal te waar-
schuwen voor direct gevaar.
Gebruik de richtingaanwijzers om
een verandering van rijrichting of rij-
strook aan te geven.
Druk deze knop in: de richting-
aanwijzers knipperen tegelijker-
tijd.
De alarmknipperlichten werken ook
als het contact is afgezet.
Druk op het onderste deel van
het stuur met vast middenge-
deelte met bedieningstoetsen.
Beperk het gebruik van de claxon
tot de volgende gevallen:
- direct gevaar,
- inhalen van een etser of voet-
ganger,
- naderen van een onoverzichte-
lijke situatie.
Functie “snelweg”
Beweeg de schakelaar kort om-
hoog of omlaag, zonder deze
door de weerstand te drukken.
De desbetreffende richtingaanwij-
zers zullen drie keer knipperen.
VIII
124
V E I L I G H E I D
DETECTIESYSTEEM TE
LAGE BANDENSPANNING
Elk ventiel is voorzien van een sen-
sor, die tijdens het rijden de ban-
denspanning controleert en een
waarschuwingssignaal uitzendt als
de bandenspanning te laag is (snel-
heid hoger dan 20 km/h).
Te lage bandenspanning
Het detectiesysteem te lage bandenspanning
is niet meer dan een hulpmiddel, hetgeen in-
houdt dat de waakzaamheid en verantwoor-
delijkheid van de bestuurder niet door het
systeem kunnen worden vervangen.
Lekke band
Het pictogram service ver-
schijnt op het instrumenten-
paneel in combinatie met een
geluidssignaal en een melding
op het multifunctionele display die aan-
geeft welke band(en) het betreft.
Controleer zo snel mogelijk de ban-
denspanning. Dit dient te worden
uitgevoerd bij koude banden.
Het pictogram STOP ver-
schijnt op het instrumenten-
paneel in combinatie met een
geluidssignaal en een mel-
ding op het multifunctionele display die
aangeeft welke band(en) het betreft.
Stop onmiddellijk, maar vermijd ab-
rupte manoeuvres met het stuur en
de remmen.
Vervang de beschadigde band (lek-
ke band of veel te lage bandenspan-
ning) en laat de bandenspanning zo
snel mogelijk controleren.
Sensor(en) niet gedetecteerd of
defect
Het pictogram service ver-
schijnt op het instrumenten-
paneel in combinatie met een
geluidssignaal en een mel-
ding op het multifunctionele display
die aangeeft van welk(e) wiel(en) de
bandenspanning niet meer gecontro-
leerd wordt; het kan ook duiden op
een storing in het systeem.
Laat het CITROËN-netwerk de de-
fecte sensor(en) controleren.
Alle reparaties aan een wiel dat
met dit systeem is uitgerust en het
vervangen van een band moe-
ten worden uitgevoerd door het
CITROËN-netwerk.
Wanneer bij het verwisselen een wiel
is gemonteerd dat niet door uw auto
wordt gedetecteerd (voorbeeld: mon-
tage van winterbanden), dient het
systeem door het CITROËN-netwerk
opnieuw geïnitialiseerd te worden.
Ondanks dit systeem moet de ban-
denspanning (zie de sticker op de
middenstijl in de opening van het
bestuurdersportier) nog regelmatig
worden gecontroleerd. De banden-
spanning heeft een belangrijke in-
vloed op het weggedrag van de auto
en de slijtage van de banden, vooral
onder zware rijomstandigheden
(zware lading, hoge rijsnelheden).
De bandenspanning dient minimaal
één keer per maand gecontroleerd
te worden, bij koude banden. Denk
eraan ook de bandenspanning van
het reservewiel te controleren.
Het detectiesysteem te lage ban-
denspanning kan tijdelijk worden
verstoord door radiogolven in het-
zelfde frequentiegebied.
Deze melding wordt ook weergege-
ven als een van de wielen niet op de
auto aanwezig is (bij reparatie) of als
er één of meer wielen zonder sensor
op de auto worden gemonteerd.
Het reservewiel is niet voorzien van
een sensor.
VIII
125
V E I L I G H E I D
REMMEN
Uw auto is voorzien van drie syste-
men die u helpen om de auto in een
noodsituatie veilig tot stilstand te
brengen:
- het antiblokkeersysteem (ABS),
- de elektronische remdrukrege-
laar (EBD),
- Brake Assist System (BAS).
Antiblokkeersysteem
(ABS) en elektronische
remdrukregelaar
Deze systemen zorgen tijdens het
remmen voor een betere stabiliteit
en bestuurbaarheid van uw auto en
voor een betere controle in scherpe
bochten, vooral op een slecht of
glad wegdek.
Inschakelen
Het antiblokkeersysteem treedt au-
tomatisch in werking zodra één van
de wielen dreigt te blokkeren.
Als het antiblokkeersysteem ingrijpt,
is dat merkbaar aan het trillen van
het rempedaal; dit is de normale
werking.
Storing
Trap het rempedaal bij een nood-
stop krachtig en volledig in en laat
het niet los.
Als dit waarschuwingslamp-
je gaat branden in combina-
tie met een geluidssignaal
en een melding op het mul-
tifunctionele display, duidt dit op een
storing in het antiblokkeersysteem.
Door deze storing zou u tijdens het
remmen de controle over uw auto
kunnen verliezen.
Als dit waarschuwingslamp-
je gaat branden in combina-
tie met de controlelampjes
STOP en ABS , een geluids-
signaal en een melding op het mul-
tifunctionele display, duidt dit op een
storing in de elektronische remdruk-
regelaar. Door deze storing zou u
tijdens het remmen de controle over
uw auto kunnen verliezen.
Stop op een veilige plaats.
Raadpleeg in beide gevallen het
CITROËN-netwerk.
Zorg er bij vervanging van de wie-
len (banden en velgen) voor dat er
wielen worden gemonteerd die aan
de voorschriften van de construc-
teur voldoen.
Brake Assist System (BAS)
Dit systeem zorgt ervoor dat in
noodgevallen de optimale remdruk
sneller wordt bereikt, zodat de rem-
afstand kleiner wordt.
Inschakelen
Het systeem wordt ingeschakeld als
het rempedaal sneller wordt ingetrapt
dan een bepaalde grenswaarde.
Het systeem zorgt er dan voor dat de
benodigde bedieningskracht minder
wordt en dat de effectiviteit van het
remmen wordt vergroot.
Trap het rempedaal bij een nood-
stop zeer krachtig in en laat het pe-
daal niet los.
VIII
126
V E I L I G H E I D
STABILITEITSCONTROLESYSTEMEN
Antislipregeling
(ASR) en elektronisch
stabiliteitsprogramma (ESP)
De antislipregeling verbetert de trac-
tie van de wielen om doorslippen te
voorkomen, door in te grijpen op de
remmen van de aangedreven wie-
len en op het motorkoppel.
Het elektronisch stabiliteitsprogram-
ma grijpt in via de remmen van één of
meer wielen en via het motorkoppel
om de auto (binnen de grenzen van
de natuurkundige wetmatigheden)
weer in de juiste koers te brengen.
Uitschakelen
In bijzondere omstandigheden (als de
auto vastzit in de modder, sneeuw, in
mulle grond,...) kan het nuttig zijn de
systemen ASR en ESP uit te schake-
len, zodat de wielen kunnen spinnen
en weer grip kunnen krijgen.
Druk op de knop "ESP OFF" , die
zich in het midden van het dash-
board bevindt.
Als dit verklikkerlampje op
het instrumentenpaneel en
het verklikkerlampje van de
knop branden, zijn de sys-
temen ASR en ESP uitge-
schakeld.
In dat geval gaat dit contro-
lelampje op het instrumen-
tenpaneel knipperen.
Inschakelen
De systemen worden automatisch inge-
schakeld zodra de motor wordt gestart.
De systemen worden geactiveerd zo-
dra de wielen te weinig grip hebben of
de koers van de auto afwijkt van de
door de bestuurder gewenste richting.
Tractiecontrole op
besneeuwde wegen *
Deze auto is uitgerust met een sys-
teem dat zorgt voor extra tractie op
besneeuwde wegen.
Deze automatische functie is per-
manent geactiveerd om situaties
met weinig grip op te sporen, zoals
het wegrijden en het rijden in verse
en diepe sneeuw of over platgere-
den sneeuw.
In die omstandigheden, treedt het
systeem in plaats van het ASR in
werking door het spinnen van de
wielen optimaal te regelen. Zo wor-
den de tractie en de bestuurbaar-
heid verbeterd, ook als de auto niet
is voorzien van winterbanden of
sneeuwkettingen.
In barre rijomstandigheden (sneeuw
op een laagje ijzel, zand, diepe mod-
derlaag enz.) kan het nuttig zijn het
ESP/ASR uit te schakelen, zodat de
wielen kunnen slippen, waardoor ze
meer grip zouden kunnen vinden.
* Afhankelijk van de motor.
VIII
127
V E I L I G H E I D
Opnieuw inschakelen:
Deze systemen worden automatisch
weer ingeschakeld als het contact
opnieuw wordt aangezet of vanaf
50 km/h.
Druk nogmaals op de knop "ESP
OFF" om de systemen handma-
tig weer in te schakelen.
Storing
Als dit verklikkerlampje gaat
branden in combinatie met
een geluidssignaal en een
melding op het multifunctio-
nele display, duidt dit op een storing
in deze systemen.
Laat de systemen controleren door
het CITROËN-netwerk.
De systemen ASR en ESP zor-
gen voor meer veiligheid tijdens
het rijden. De bestuurder mag zich
echter nooit laten verleiden tot het
nemen van meer risico's of het te
hard rijden.
De goede werking van de sys-
temen wordt verzekerd door de
naleving van de voorschriften van
de constructeur op het gebied van
wielen (banden en velgen), onder-
delen van het remsysteem, elek-
tronische onderdelen alsmede de
montageprocedure en het uitvoe-
ren van werkzaamheden door het
CITROËN-netwerk.
Laat de systemen na een aanrijding
controleren door het CITROËN-
netwerk.
URGENCE-OPROEP OF
ASSISTANCE-OPROEP
Hiermee kunt u een noodoproep of
hulpoproep doen naar de hulpdien-
sten of de desbetreffende CITROËN-
helpdesk.
Raadpleeg het hoofdstuk "Audio en
datacommunicatie" voor meer in-
formatie over het gebruik van deze
voorziening.
VIII
128
V E I L I G H E I D
AUTOGORDELS
Autogordels voor
De autogordels voor zijn voorzien
van pyrotechnische gordelspanners
met spankrachtbegrenzing.
Dit systeem verbetert de veiligheid
van de passagiers op de zitplaatsen
voor in geval van een frontale aan-
rijding.
Afhankelijk van de kracht van de aan-
rijding worden de gordels in een fractie
van een seconde door het pyrotechni-
sche systeem strak tegen het lichaam
van de inzittenden getrokken.
Vastmaken
Trek de gordel rustig naar voren
en let erop dat hij niet verdraaid
komt te zitten.
Steek de gordelgesp in de slui-
ting.
Controleer of de gesp goed ver-
grendeld is door even aan de
gordel te trekken.
Zorg ervoor dat het heupgedeelte
zo laag mogelijk over uw middel
loopt en zo strak mogelijk zit.
Zorg ervoor dat het bovendeel
van de gordel precies in de
schouderholte valt.
Elke gordel is voorzien van een op-
rolmechanisme waarmee de gordel-
lengte automatisch op uw postuur
wordt afgestemd.
Verstellen in hoogte. Zodra het contact wordt aangezet,
worden de pyrotechnische gordels
geactiveerd.
De spankrachtbegrenzing vermin-
dert de kracht die wordt uitgeoefend
op het bovenlichaam van de inzitten-
de, waardoor deze beter beschermd
wordt.
De gordel is correct ingesteld als
deze over het midden van de schou-
der loopt.
Om de gordel te verstellen, drukt
u de bedieningsknop op de bo-
venste gordelbevestiging in en
schuift u deze in de gewenste
richting.
Losmaken
Om de gordel los te maken, drukt
u op de rode knop op de houder.
De gordel rolt automatisch op nadat
deze is losgemaakt.
VIII
129
V E I L I G H E I D
Middelste autogordel
achterin
Gebruiksklaarmaken van de
gordel (C4 Picasso)
Open kapje A .
Neem de gordelgespen uit de
opening.
Houd de gordelgespen bij de ge-
leider B .
Steek het uiteinde in de geleider
en haal de gordelgespen één
voor één door de geleidering.
Sluit kapje A . Zorg ervoor dat
de gordel op de juiste wijze in
de daarvoor bestemde opening
valt die wordt afgedekt door het
kapje.
Omgespen van de autogordel
(C4 Picasso en Grand C4 Picasso)
Trek aan de gordel en steek
gesp C in de rechter houder en
steek vervolgens gesp D in de
linker houder.
Controleer of de gesp goed in de
houder vergrendeld zit door aan
de gordel te trekken.
Losmaken van de gordel
(C4 Picasso en Grand C4 Picasso)
Opbergen van de gordelgespen
(C4 Picasso)
Verricht de handelingen in de
omgekeerde volgorde voor het
opbergen van de gordelgespen.
U kunt de gordel ook in de geleider
laten zitten, zelfs wanneer die niet
gebruikt wordt.
Voorzorgsmaatregelen:
Om veiligheidsredenen is het nood-
zakelijk de gordel door de geleider
te halen.
Om te voorkomen dat de autogor-
dels beschadigd of bekneld raken,
adviseren wij deze opzij van de
rugleuningen te houden.
Ontgrendel de rechter gordel en
daarna de linker.
Houd de gordel vast terwijl deze
oprolt.
VIII
130
V E I L I G H E I D
Autogordels
derde zitrij
(Grand C4 Picasso)
Voorschriften autogordels voor
passagiers op derde zitrij
Let erop dat de autogordels voor de
passagiers op de derde zitrij correct
in de hiervoor bestemde bevesti-
gingspunten worden aangebracht.
De autogordels mogen niet in de
bevestigingspunten worden aan-
gebracht die met een rood kruis
zijn weergegeven (zoals weerge-
geven op de afbeelding).
Opbergruimte voor de
gordelgesp op derde zitrij
Breng de gordelgesp aan in de
hiervoor bestemde houder in de
bekleding van de achterstijl.
Autogordels voor de passagiers op
de derde zitrij die niet in gebruik zijn,
kunnen worden opgeborgen om de
bagageruimte vrij te houden en het
gebruik van het bagageafdekscherm
te vergemakkelijken.
Vóór het gebruik
Om beschadiging van de autogor-
dels en het vastklemmen hiervan
te voorkomen moeten deze altijd
over de zijkanten van de rugleu-
ning lopen.
VIII
131
V E I L I G H E I D
Alvorens te gaan rijden dient de be-
stuurder te controleren of alle pas-
sagiers hun veiligheidsgordel goed
hebben omgedaan en vastgemaakt.
Zorg ervoor dat alle inzittenden tij-
dens het rijden hun veiligheidsgor-
del dragen, ook al betreft het een
korte rit.
Draai de gespen van de veiligheids-
gordels niet om; de gordels zijn dan
niet voldoende effectief.
De veiligheidsgordels zijn voorzien
van een oprolautomaat die ervoor
zorgt dat de lengte van de gordel
automatisch wordt aangepast aan
de lichaamsbouw van de gebruiker.
De gordel wordt automatisch opge-
rold als deze niet wordt gebruikt.
Controleer zowel voor en na het ge-
bruik van de gordel of deze goed is
opgerold.
De heupgordel moet zo laag moge-
lijk op het bekken worden geplaatst.
De schoudergordel moet langs het
holle gedeelte van de schouder wor-
den geplaatst.
De oprolautomaten zijn voorzien
van een automatische blokkeerin-
richting die in werking treedt bij een
aanrijding, een noodstop of het over
de kop slaan van de auto. U kunt de
blokkeerinrichting deblokkeren door
stevig aan de riem te trekken en
deze weer los te laten, zodat de riem
weer een stukje wordt opgerold.
Voor een effectieve werking van de
veiligheidsgordel:
- dient deze strak om het lichaam
te worden gedragen,
- moet deze in een vloeiende be-
weging naar voren worden ge-
trokken, zonder dat de gordel
gedraaid raakt,
- mag deze door niet meer dan
één persoon worden gedragen,
- mag deze geen beschadigingen
of rafels vertonen,
- mag er om te voorkomen dat de
gordel niet goed werkt, niets aan
worden gewijzigd.
Voorschriften voor kinderen
Maak voor kinderen tot 12 jaar of
kleiner dan 1,50 m gebruik van een
geschikt kinderzitje.
De veiligheidsgordel mag door niet
meer dan één persoon gedragen
worden.
Laat nooit een kind op schoot zitten
tijdens het rijden.
Vanwege de wettelijke veilig-
heidsvoorschriften moeten werk-
zaamheden en controles aan de
veiligheidsgordels worden uitge-
voerd door het CITROËN-netwerk,
dat tevens voor de garantie zorgt
en de werkzaamheden volgens de
voorschriften uitvoert.
Laat de veiligheidsgordels van uw
auto regelmatig controleren door het
CITROËN-netwerk, vooral als de
gordels beschadigingen vertonen.
Reinig de veiligheidsgordels met
zeepsop of een reinigingsmid-
del voor textiel, verkrijgbaar bij het
CITROËN-netwerk.
Controleer na het neerklappen of
verstellen van een stoel of de ach-
terbank of de gordel zich op de juiste
plaats bevindt en goed is opgerold.
Bij aanrijdingen
De gordelspanners kunnen, afhan-
kelijk van de aard en de kracht
van de aanrijding , vóór en onafhan-
kelijk van de airbags afgaan. Het ac-
tiveren van de gordelspanners gaat
gepaard met wat onschadelijke rook
en een knal, als gevolg van de acti-
vering van de pyrotechnische lading
die in het systeem is geïntegreerd.
In alle gevallen gaat het verklikker-
lampje van de airbag branden.
Laat het systeem na een aanrijding
controleren en eventueel vervangen
door het CITROËN-netwerk.
VIII
132
V E I L I G H E I D
AIRBAGS
De airbags zijn speciaal ontworpen
om de veiligheid van de inzittenden
(uitgezonderd de middelste pas-
sagier achter) te verhogen bij ern-
stige aanrijdingen. Ze vormen een
aanvulling op de werking van de
veiligheidsgordels met gordelkracht-
begrenzers.
De elektronische schoksensoren re-
gistreren in dat geval de frontale en
zijdelingse aanrijdingen waaraan de
registratiezones voor een aanrijding
worden blootgesteld:
-
bij een ernstige aanrijding worden
de airbags onmiddellijk opgebla-
zen en beschermen de inzittenden
van de auto (uitgezonderd de mid-
delste passagier achter). Direct na
de aanrijding ontsnapt het gas snel
uit de airbags, zodat het zicht niet
wordt belemmerd en de inzittenden
de auto eventueel kunnen verlaten,
- bij een minder ernstige aanrijding of
een aanrijding van achteren en in
bepaalde gevallen waarbij de auto
over de kop slaat, treden de airbags
niet in werking. De veiligheidsgor-
dels zorgen in deze situaties voor
een afdoende bescherming
De airbags werken alleen als
het contact aan is.
De airbags werken slechts een-
maal. Als er een tweede aanrijding
plaatsvindt (tijdens hetzelfde of
een volgend ongeval), werken de
airbags niet meer.
Registratiezones voor een
aanrijding
A. Impactzone vóór
B. Impactzone opzij
Het activeren van de airbags gaat
gepaard met onschadelijke rook-
vorming en een knal, als gevolg
van de activering van de pyrotech-
nische lading die in het systeem is
geïntegreerd.
De rook is niet schadelijk, maar
kan voor personen die hier gevoe-
lig voor zijn, irriterend zijn.
De knal die bij het afgaan wordt ge-
produceerd, kan het gehoor gedu-
rende een korte periode enigszins
verminderen.
Airbags vóór
De airbags vóór beschermen bij een
frontale aanrijding de bestuurder en
voorpassagier om kans op letsel aan
hoofd en borst te beperken.
De bestuurdersairbag is geïnte-
greerd in het stuurwiel en de passa-
giersairbag in het dashboard boven
het dashboardkastje.
Activering
De beide airbags treden gelijktijdig in
werking - behalve wanneer de fron-
tairbag aan passagierszijde is uitge-
schakeld - bij een krachtige frontale
aanrijding binnen de zone voor fronta-
le aanrijdingen ( A ), en volgen de hart-
lijn van de auto in het horizontale vlak
naar de achterzijde van de auto.
De frontairbag wordt opgeblazen tus-
sen de inzittende voorin de auto en
het dashboard, om de inzittende op te
vangen bij het naar voren bewegen.
VIII
133
V E I L I G H E I D
Uitschakelen
Dit controlelampje brandt op
het instrumentenpaneel bij
aangezet contact, zolang de
airbag is uitgeschakeld.
Schakel voor de veiligheid van uw
kind de airbag aan passagierszijde
altijd uit als u een kinderzitje met
de rug in de rijrichting op de voor-
stoel plaatst.
Anders kan een kind bij het afgaan
van de airbag levensgevaarlijk ge-
wond raken.
Inschakelen
Als u het kinderzitje hebt verwijderd,
zet dan de schakelaar 1 weer op
"ON" om de airbag opnieuw in te
schakelen en zo de veiligheid van
uw passagier te garanderen.
Storing
Als dit controlelampje op het
instrumentenpaneel gaat
branden in combinatie met
een geluidssignaal en een
melding op het multifunctionele dis-
play, laat het systeem dan controle-
ren door het CITROËN-netwerk.
U kunt alleen de frontairbag aan
passagierszijde uitschakelen:
zet het contact af , steek de
sleutel in de schakelaar voor
uitschakelen van de airbag aan
passagierszijde 1 ,
draai deze in de stand "OFF" ,
verwijder de sleutel zonder de
stand van de schakelaar te ver-
anderen.
Raadpleeg het CITROËN-
netwerk als dit controle-
lampje knippert.
Plaats geen kinderzitje met de rug
in de rijrichting op de voorstoel als
de twee controlelampjes van de air-
bags permanent blijven branden.
Laat het systeem controleren door
het CITROËN-netwerk.
VIII
135
V E I L I G H E I D
Houd u aan de volgende
veiligheidsvoorschriften voor een
maximale effectiviteit van de airbags:
Airbags vóór
Houd het stuurwiel niet aan de spa-
ken vast en laat uw handen niet op
het stuurwielkussen rusten.
De voorpassagier mag zijn voeten
niet op het dashboard laten rusten.
Het is raadzaam niet te roken in de
auto. Als de airbag wordt opgebla-
zen, kunnen brandende sigaretten
of een pijp brandwonden of ander
letsel veroorzaken.
Verwijder het stuurwiel nooit, maak
geen gaten in de stuurwielbekleding
en sla er niet op.
Zij-airbags
Bedek de stoelen uitsluitend met
daarvoor goedgekeurde stoelhoe-
zen. Deze belemmeren het activeren
van de zij-airbags niet. Raadpleeg
het CITROËN-netwerk.
Bevestig nooit iets aan de rugleu-
ning van de stoelen (kleding..): dit
zou bij het afgaan van de airbags
kunnen leiden tot verwondingen aan
armen of borstkas.
Ga niet onnodig dicht tegen het por-
tierpaneel zitten.
Window-airbags
Bevestig nooit iets op de hemelbe-
kleding; dit zou bij het afgaan van de
window-airbags kunnen leiden tot
hoofdletsel.
Demonteer nooit de handgrepen van
het dak; deze maken deel uit van de
bevestiging van de window-airbags.
Maak er een gewoonte van om nor-
maal rechtop in de voorstoelen te
zitten.
Draag altijd een correct afgestelde
autogordel.
Zorg dat er zich niets bevindt tussen
de airbag en de inzittenden (kinde-
ren, huisdieren, objecten...). Dit kan
de goede werking van de airbag be-
lemmeren en/of de inzittende bij het
opblazen van de airbag verwonden.
Laat na een aanrijding of diefstal
van uw auto de airbagsystemen
controleren.
Het is beslist niet toegestaan om
werkzaamheden uit te voeren
aan airbagsystemen; alleen het
CITROËN-netwerk heeft hiervoor
gekwalifi ceerd personeel.
Zelfs als alle bovenstaande voor-
schriften worden nageleefd, blijft
de kans bestaan op letsel of lichte
brandwonden aan het hoofd, de
borst of de armen als de airbag
wordt geactiveerd. De airbag wordt
namelijk zeer snel opgeblazen (bin-
nen enkele milliseconden) en loopt
vervolgens even snel leeg, waarbij
de warme gassen via de daarvoor
bestemde openingen naar buiten
stromen.
VIII
134
V E I L I G H E I D
* Volgens land van bestemming.
Zijairbags *
De zijairbags beschermen de be-
stuurder en voorpassagier bij een
ernstige zijdelingse aanrijding, om
de kans op borstletsel te verkleinen.
De zijairbags zijn aan de zijde van
de portieren in de rugleuningen van
de voorstoelen aangebracht.
Activering
De zijairbags worden bij een ern-
stige zijdelingse aanrijding binnen
(een gedeelte van) de impactzone
aan de zijkant ( B ) aan de desbetref-
fende zijde opgeblazen. Dit gebeurt
loodrecht op de lengteas van de
auto, vanaf de buitenzijde.
De zijairbag wordt opgeblazen tus-
sen de inzittende vóór en het desbe-
treffende portierpaneel.
Registratiezones voor een
aanrijding
A. Impactzone vóór
B. Impactzone opzij
Hoofdairbags *
De hoofdairbags beschermen de
bestuurder en passagiers (uitgezon-
derd de middelste passagier achter)
bij een ernstige zijdelingse aanrij-
ding, om de kans op hoofdletsel te
verkleinen.
De hoofdairbags zijn aangebracht in
de stijlen en het bovenste gedeelte
van het interieur.
Activering
De hoofdairbag wordt gelijktijdig met
de zijairbag aan de desbetreffende
zijde opgeblazen bij een ernstige
aanrijding van opzij binnen (een ge-
deelte van) de impactzone aan de
zijkant ( B ). Dit gebeurt loodrecht op
de lengteas van de auto, vanaf de
buitenzijde richting de binnenzijde
van de auto.
De hoofdairbag wordt opgeblazen
tussen de inzittende vóór of achter
in de auto en de ruiten.
Bij een lichte zijdelingse aanrijding
of bij over de kop slaan, kan het
zijn dat de airbag niet wordt geac-
tiveerd.
Bij een aanrijding van achteren of
een frontale aanrijding wordt de
airbag niet geactiveerd.
Als dit controlelampje op het
instrumentenpaneel gaat
branden in combinatie met
een geluidssignaal en een
melding op het multifunctionele dis-
play, raadpleeg dan het CITROËN-
netwerk om het systeem te laten
controleren. De kans bestaat dat de
airbags bij een ernstige aanrijding
niet worden geactiveerd.
Storing
* Volgens land van bestemming.
VIII
135
V E I L I G H E I D
Houd u aan de volgende
veiligheidsvoorschriften voor een
maximale effectiviteit van de airbags:
Airbags vóór
Houd het stuurwiel niet aan de spa-
ken vast en laat uw handen niet op
het stuurwielkussen rusten.
De voorpassagier mag zijn voeten
niet op het dashboard laten rusten.
Het is raadzaam niet te roken in de
auto. Als de airbag wordt opgebla-
zen, kunnen brandende sigaretten
of een pijp brandwonden of ander
letsel veroorzaken.
Verwijder het stuurwiel nooit, maak
geen gaten in de stuurwielbekleding
en sla er niet op.
Zij-airbags
Bedek de stoelen uitsluitend met
daarvoor goedgekeurde stoelhoe-
zen. Deze belemmeren het activeren
van de zij-airbags niet. Raadpleeg
het CITROËN-netwerk.
Bevestig nooit iets aan de rugleu-
ning van de stoelen (kleding..): dit
zou bij het afgaan van de airbags
kunnen leiden tot verwondingen aan
armen of borstkas.
Ga niet onnodig dicht tegen het por-
tierpaneel zitten.
Window-airbags
Bevestig nooit iets op de hemelbe-
kleding; dit zou bij het afgaan van de
window-airbags kunnen leiden tot
hoofdletsel.
Demonteer nooit de handgrepen van
het dak; deze maken deel uit van de
bevestiging van de window-airbags.
Maak er een gewoonte van om nor-
maal rechtop in de voorstoelen te
zitten.
Draag altijd een correct afgestelde
autogordel.
Zorg dat er zich niets bevindt tussen
de airbag en de inzittenden (kinde-
ren, huisdieren, objecten...). Dit kan
de goede werking van de airbag be-
lemmeren en/of de inzittende bij het
opblazen van de airbag verwonden.
Laat na een aanrijding of diefstal
van uw auto de airbagsystemen
controleren.
Het is beslist niet toegestaan om
werkzaamheden uit te voeren
aan airbagsystemen; alleen het
CITROËN-netwerk heeft hiervoor
gekwalifi ceerd personeel.
Zelfs als alle bovenstaande voor-
schriften worden nageleefd, blijft
de kans bestaan op letsel of lichte
brandwonden aan het hoofd, de
borst of de armen als de airbag
wordt geactiveerd. De airbag wordt
namelijk zeer snel opgeblazen (bin-
nen enkele milliseconden) en loopt
vervolgens even snel leeg, waarbij
de warme gassen via de daarvoor
bestemde openingen naar buiten
stromen.
IX
136
R I J D E N
ELEKTRISCHE
PARKEERREM
De elektrische parkeerrem kan op
twee manieren worden bediend:
- Automatisch aantrekken/vrij-
zetten
Het aantrekken gebeurt auto-
matisch bij het afzetten van de
motor en het vrijzetten gebeurt
automatisch bij het wegrijden
(standaard geactiveerd),
- Handmatig aantrekken/vrijzetten
Handmatige bediening voor het
aantrekken en vrijzetten is mo-
gelijk door het bedienen van de
hendel A en het intrappen van
het rempedaal.
Handmatige bediening
Wanneer de auto stilstaat en u bij
draaiende of afgezette motor de
parkeerrem wilt aantrekken, trekt u
aan de hendel A .
Handmatig vrijzetten
Om bij aangezet contact of draaien-
de motor de parkeerrem vrij te zet-
ten, trapt u het rempedaal in, trekt
u aan de hendel A en laat u deze
vervolgens weer los .
- het doven van het con-
trolelampje P op de hen-
del A op het instrumen-
tenpaneel,
- de melding "Parkeerrem los" op
het multifunctionele display.
De aangetrokken toestand van de
parkeerrem wordt aangegeven door:
-
het branden van het controle-
lampje P op de hendel A en
op het instrumentenpaneel,
- de melding "Parkeerrem aange-
trokken" op het multifunctionele
display.
Wanneer u het bestuur-
dersportier opent bij draaien-
de motor terwijl de parkeerrem
niet is aangetrokken, klinkt er
een geluidssignaal en verschijnt er
een melding op het display.
Controleer, voordat u de auto ver-
laat, of het lampje P op het instru-
mentenpaneel brandt.
De vrijgezette toestand van de par-
keerrem wordt aangegeven door:
Als u aan de hendel A
trekt zonder het rempe-
daal in te trappen wordt
de parkeerrem niet vrijge-
zet en brandt het lampje
"Voet op rempedaal" op
het instrumentenpaneel.
IX
137
R I J D E N
Automatische werking bij
afgezette motor
Wanneer de auto stilstaat en u de
motor afzet, wordt de parkeerrem
automatisch aangetrokken .
De aangetrokken toestand van de
parkeerrem wordt aangegeven door:
- het branden van het
controlelampje P op de
hendel A en op het in-
strumentenpaneel,
Automatisch vrijzetten
De elektrische parkeerrem wordt
automatisch geleidelijk vrijgezet
bij het wegrijden :
bij een handgeschakelde ver-
snellingsbak (eerste versnel-
ling of achteruitversnelling
ingeschakeld ) houdt u het kop-
pelingspedaal geheel ingetrapt.
Trap vervolgens het gaspedaal
in terwijl u het koppelingspedaal
laat opkomen,
bij een automatische versnellings-
bak geeft u gas terwijl de selectie-
hendel in de stand D , M of R staat,
bij een elektronisch bediende
versnellingsbak geeft u gas ter-
wijl de selectiehendel in de stand
A , M of R staat.
De vrijgezette toestand van de par-
keerrem wordt aangegeven door:
- het doven van het contro-
lelampje P op de hendel
A en op het instrumen-
tenpaneel,
- de melding "Parkeerrem vijge-
zet" op het multifunctionele dis-
play.
Geef, wanneer de auto stil-
staat met draaiende motor,
niet onnodig gas, omdat u
dan het risico loopt dat de
parkeerrem wordt vrijgezet.
Extra stevig aantrekken
U kunt, indien nodig, de parkeer-
rem extra stevig aantrekken . Dit
gebeurt door de de hendel A lan-
ger te bedienen , tot de melding
"Parkeerrem aangetrokken" op het
display verschijnt en er een geluid-
signaal klinkt.
Het extra stevig aantrekken van
de parkeerrem is noodzakelijk in
de volgende omstandigheden:
- wanneer een caravan of aan-
hanger aan de auto is gekoppeld
en de automatische bediening is
geactiveerd terwijl u de parkeer-
rem handmatig bedient.
- als de kans bestaat dat de hel-
lingshoek van de auto verandert
terwijl deze stilstaat (bijvoorbeeld
wanneer de auto vervoerd wordt
op een boot of trailer).
- Als er een aanhanger is aange-
koppeld, wanneer de auto be-
laden is of op een steile helling
staat, dient u bij het parkeren
een voorwiel tegen de stoeprand
te draaien en een versnelling in
te schakelen.
- Na het extra stevig aantrekken
van de parkeerrem duurt het lan-
ger voordat de parkeerrem weer
is vrijgezet.
Controleer voordat u de
auto verlaat of het controle-
lampje P op het instrumen-
tenpaneel constant brandt.
Laat kinderen nooit alleen in de
auto wanneer het contact is aan-
gezet: ze zouden de parkeerrem
kunnen vrijzetten.
- de melding "Parkeerrem aange-
trokken" op het multifunctionele
display.
Het aantrekken of vrijzetten van de
elektrische parkeerrem gaat ge-
paard met een geluid.
IX
138
R I J D E N
Auto blokkeren bij draaiende
motor
Wanneer de auto stilstaat met draai-
ende motor, dient u de auto tegen
wegrollen te beveiligen door de par-
keerrem handmatig aan te trekken.
Trek hiertoe aan de hendel A .
De aangetrokken toestand van de
parkeerrem wordt aangegeven door:
- het branden van het
controlelampje P op de
hendel A en op het in-
strumentenpaneel,
- de melding "Parkeerrem aange-
trokken" op het multifunctionele
display.
Als u het bestuurdersportier opent
om uit te stappen terwijl de parkeer-
rem niet is aangetrokken, klinkt er
een geluidssignaal en verschijnt er
een melding op het display.
Controleer of het controle-
lampje P op het instrumen-
tenpaneel constant brandt
voordat u de auto verlaat.
Bijzondere omstandigheden
In bepaalde situaties (starten van de
motor...) bepaalt de parkeerrem zelf
zijn aantrekkracht. Dit is normaal.
Wilt u de auto verplaatsenmet het
contact AAN zonder de motor te
starten (bijvoorbeeld bij slepen), trap
dan met aangezet contact het rempe-
daal in en zet de parkeerrem vrij door
eerst aan de hendel A te trekken en
deze vervolgens los te laten .
De vrijgezette toestand van de par-
keerrem wordt aangegeven door
het doven van het controlelampje
P (rood) op het instrumentenpa-
neel in combinatie met de melding
"Parkeerrem vrijgezet" op het multi-
functionele display.
Wanneer de parkeerrem is aange-
trokken en u vanwege een defect of
accupech deze niet kunt vrijzetten,
kunt u gebruik maken van de functie
voor de noodontgrendeling van de
parkeerrem.
In-/uitschakelen van
automatische functies *
De functie voor het automatisch
aantrekken van de parkeerrem bij
afzetten van de motor en het auto-
matisch vrijzetten ervan bij het weg-
rijden kan worden uitgeschakeld via
het confi guratiemenu van het mul-
tifunctionele display. Kies daarvoor
"Parameters van de auto/Comfort/
Automatische parkeerrem".
De uitgeschakelde status
van deze functies wordt
aangegeven door het bran-
den van het controlelampje
op het instrumentenpaneel.
* Afhankelijk van land van bestem-
ming.
Wanneer de automatische werking
is uitgeschakeld, moet u de parkeer-
rem handmatig bedienen.
IX
139
R I J D E N
Dynamische noodremfunctie
Bij een storing van het hoofdremsy-
steem of bij uitzonderlijke situaties
(onwel worden van de bestuurder,
geven van rijles in de eigen auto -
indien toegestaan -...), kan de auto
worden gestopt door aan de hendel
A te trekken en deze aangetrokken
te houden.
De dynamische stabiliteitsregeling
(ESP) zorgt ervoor dat de auto sta-
biel blijft wanneer de dynamische
noodremfunctie actief is.
In geval van een storing aan het
systeem van de dynamische nood-
remfunctie verschijnt een van de
volgende meldingen op het multi-
functionele display:
- "Parkeerrem defect".
- "Bediening parkeerrem defect".
Bij een defect aan het ESP,
aangegeven door het bran-
den van dit controlelampje,
kan de stabiliteit bij het rem-
men niet worden gegarandeerd. In
dat geval moet de bestuurder er zelf
voor zorgen dat de auto stabiel blijft
door afwisselend aan de hendel A te
trekken en deze weer los te laten.
De dynamische noodrem-
functie mag alleen in uit-
zonderlijke gevallen worden
gebruikt.
IX
140
R I J D E N
Noodontgrendeling
Bij een defect aan de elektrische
parkeerrem of een lege accu kan de
parkeerrem handmatig ontgrendeld
worden.
Beveilig de auto tegen wegrijden
door bij draaiende motor de eer-
ste versnelling (handgeschakelde
versnellingsbak), stand P (auto-
matische versnellingsbak) of M of
R (elektronisch bediende 6-ver-
snellingsbak) in te schakelen.
Zet de motor af maar laat het
contact aan.
Mocht u er niet in slagen de auto
te blokkeren, neem dan contact
op met het CITROËN-netwerk.
Neem de wielblokken E en het
gereedschap F (slinger) uit het
boordgereedschap.
Op een helling: beveilig de auto
tegen het wegrollen door de wiel-
blokken vóór of achter de voor-
wielen te plaatsen (tegengesteld
aan de richting van de helling).
Op een vlakke weg: beveilig de
auto tegen het wegrollen door de
wielblokken vóór en achter een
van de voorwielen te plaatsen.
Schuif de bestuurdersstoel zo
ver mogelijk naar achteren.
Til het gedeelte B van de vloer-
bedekking onder de stoel op.
Doorboor het dopje C op de ope-
ning D met behulp van de slinger F .
Steek de slinger F in de opening D .
Draai de slinger F rechtsom .
Vanwege de veiligheid dient u
zo lang aan de slinger te draaien
tot u niet verder kunt. Nu is de
parkeerrem ontgrendeld.
Verwijder de slinger F en berg
deze met de wielblokken E op bij
het boordgereedschap.
- De werking van de parkeerrem
wordt weer geactiveerd als u het
contact af- en weer aanzet. Als
het activeren van de parkeerrem
niet mogelijk is, raadpleeg dan
het CITROËN-netwerk.
- Het kan hierna langer dan nor-
maal duren voor de parkeerrem
is aangetrokken.
De hendel mag niet worden bediend en de motor mag niet worden afgezet of gestart als het ontgrendelgereed-
schap F aangebracht is.
De auto kan wegrollen nadat de mechanische noodontgrendeling is uitgevoerd.
Door het aanbrengen van het ontgrendelgereedschap kan de parkeerrem niet meer aangetrokken worden.
Houd stof en vocht verwijderd van de dop.
Neem in verband met de veiligheid na deze handeling altijd en zo snel mogelijk contact op met het CITROËN-netwerk
voor het vervangen van de dop.
IX
141
R I J D E N
TOESTAND GEVOLGEN
1
Defect van de elektrische parkeerrem en op-
lichten van de melding " Storing parkeerrem "
en de volgende waarschuwingslampjes:
Als het waarschuwingslampje van de elektrische parkeerrem in
combinatie met het Servicelampje gaat branden, moet de auto op
een veilige manier worden geparkeerd (vlakke ondergrond, ver-
snelling ingeschakeld).
2
Oplichten van de melding " Storing parkeer-
rem " en de volgende waarschuwingslampjes:
- De automatische bediening is uitgeschakeld.
- De Hill Start Assist is niet beschikbaar.
- De elektrische parkeerrem kan alleen handmatig worden be-
diend.
3
Oplichten van de melding " Storing parkeer-
rem " en de volgende waarschuwingslampjes:
- De functie voor het handmatig vrijzetten van de parkeerremis
uitgeschakeld.
- De Hill Start Assist is niet beschikbaar.
- De functies voor het automatisch bedienen en het handmatig
vrijzetten blijven beschikbaar.
Raadpleeg als een van deze gevallen zich voordoet zo snel mogelijk het CITROËN-netwerk.
Storingen
IX
142
R I J D E N
TOESTAND GEVOLGEN
4
Oplichten van de melding "Storing parkeer-
rem" en branden of knipperen van de vol-
gende waarschuwingslampjes:
en/of knipperend
- De automatische bediening is uitgeschakeld.
- De Hill Start Assist is niet beschikbaar.
Om de elektrische parkeerrem te bedienen:
Beveilig de auto tegen wegrollen en zet het contact uit.
Trek minimaal 5 seconden aan de hendel of totdat de parkeer-
rem wordt bediend.
Zet het contact aan en controleer of de controlelampjes van de
elektrische parkeerrem gaan branden.
- Het aantrekken duurt langer dan normaal.
- Als het controlelampje P knippert of als de controlelampjes niet
gaan branden met het contact aan, werkt deze methode niet.
Laat het systeem controleren door het CITROËN-netwerk.
Om de elektrische parkeerrem vrij te zetten:
Zet het contact aan.
Trek aan de hendel en houd deze circa 3 seconden vast.
5
Oplichten van de melding " Storing bedie-
ning parkeerrem - automatische stand
geactiveerd" en de volgende waarschu-
wingslampjes:
en/of knipperend
- Alleen de functies van het automatisch bedienen bij het afzet-
ten van de motor en het automatisch vrijzetten bij het wegrijden
zijn beschikbaar.
- Het handmatig bedienen/vrijzetten van de elektrische parkeer-
rem is niet mogelijk en de dynamische noodremfunctie is niet
beschikbaar.
6
Storing accu - Als het laadstroomcontrolelampje gaat branden moet u de auto
direct stoppen (rekening houdend met het overige verkeer) en
tegen wegrollen beveiligen.
- Bedien de elektrische parkeerrem alvorens de motor af te zet-
ten.
IX
143
R I J D E N
HILL START ASSIST
Dit systeem houdt bij het wegrijden
op een helling uw auto ongeveer
2 seconden op zijn plaats. In die tijd
kunt u uw voet van het rempedaal
naar het gaspedaal verplaatsen.
Deze functie is alleen actief:
- als de auto volledig stilstaat met
het rempedaal ingedrukt,
- bij bepaalde hellingcondities,
- als het bestuurdersportier is ge-
sloten.
De Hill Start Assist kan niet worden
uitgeschakeld.
Werking
Storing
Bij een storing in de Hill Start Assist
gaan deze controlelampjes branden.
Raadpleeg het CITROËN-netwerk
om het systeem te laten controleren.
Als de auto bergopwaarts stil-
staat, wordt deze even op zijn
plaats gehouden wanneer u het
rempedaal loslaat:
-
als bij de handgeschakelde versnel-
lingsbak de eerste versnelling of de
neutraalstand is ingeschakeld,
- als bij de elektronisch bediende
versnellingsbak de stand A of M
is ingeschakeld,
- als bij de automatische versnel-
lingsbak de stand D of M is inge-
schakeld.
Als de auto bergafwaarts stilstaat
en de achteruitversnelling inge-
schakeld is, wordt de auto even
op zijn plaats gehouden wanneer
u het rempedaal loslaat.
Verlaat de auto niet in de
korte periode dat u de Hill
Start Assist gebruikt.
Als u de auto moet verlaten
terwijl de motor draait, gebruik dan
de handrem en controleer of het
controlelampje P (rood) op het in-
strumentenpaneel blijft branden.
IX
144
R I J D E N
HANDGESCHAKELDE VERSNELLINGSBAK
MET 5 VERSNELLINGEN
Starten van de motor
Controleer of de versnellingshen-
del in de neutraalstand staat.
Geef geen gas.
Bij een auto met dieselmotor;
draai de contactsleutel in de
stand M . Als het voorgloeilampje
brandt, wacht dan totdat dit ge-
doofd is.
Bedien de startmotor door de
sleutel om te draaien totdat
de motor aanslaat (maximaal
10 seconden).
Druk bij temperaturen beneden
0°C tijdens het starten het kop-
pelingspedaal in, om de startpro-
cedure te vergemakkelijken.
Schakel de achteruitversnelling al-
leen in als de auto stilstaat en de
motor stationair draait.
Inschakelen van de
achteruitversnelling
Beweeg de versnellingshendel
eerst naar rechts en dan naar
achteren.
IX
145
R I J D E N
OPSCHAKELINDICATOR *
Dit systeem adviseert de bestuurder
op te schakelen om het brandstof-
verbruik te verminderen bij auto's
met een handgeschakelde versnel-
lingsbak.
Werking
Het systeem is uitsluitend bedoeld
om een zuinige rijstijl te hanteren.
Afhankelijk van de rijomstandighe-
den en de uitrusting van uw auto
kan het systeem u adviseren één of
meer versnellingen op te schakelen.
U kunt deze aanwijzingen opvolgen
zonder de tussenliggende versnel-
lingen in te hoeven schakelen.
Het is niet verplicht om de aanbevo-
len versnellingen ook daadwerkelijk
in te schakelen. De keuze van de
optimale versnelling hangt namelijk
altijd af van de situatie op de weg,
de verkeersdrukte en de veiligheid.
De bestuurder blijft dan ook altijd
zelf verantwoordelijk voor het al dan
niet opvolgen van het schakeladvies
van het systeem.
Deze functie kan niet worden uitge-
schakeld.
* Afhankelijk van de motoruitvoering.
Voorbeeld:
- U rijdt in de derde versnelling.
- U trapt het gaspedaal redelijk
ver in.
- Het systeem kan u in dit geval
adviseren een hogere versnel-
ling in te schakelen.
De informatie wordt in de vorm van
een pijl op het display van het instru-
mentenpaneel weergegeven.
Afhankelijk van de uitrusting van uw
auto verschijnt de pijl in combinatie
met het nummer van de aanbevolen
versnelling.
In rijsituaties waarin veel van
de motor wordt gevraagd
(diep intrappen van het gas-
pedaal, bijvoorbeeld tijdens
een inhaalmanoeuvre...) zal het sy-
steem geen schakeladvies geven.
Het systeem zal u nooit adviseren om:
- de eerste versnelling in te scha-
kelen,
- de achteruitversnelling in te
schakelen,
- terug te schakelen.
IX
146
R I J D E N
Weergave op het instrumentenpaneel
- De stand van de selectiehendel wordt
bij de multifunctionele displays A en C
links op het instrumentenpaneel aange-
geven en rechts bij de multifunctionele
displays van MyWay en NaviDrive.
- U kunt de ingeschakelde versnelling
eveneens zien aan de hand van een
schakelpatroonpaneel met achter-
grondverlichting bij de selectiehendel.
Wanneer bij aangezet contact
het waarschuwingslampje
SERVICE brandt vergezeld
van een geluidssignaal en de mel-
ding "Storing versnellingsbak", is
er sprake van een storing.
Raadpleeg het CITROËN-netwerk.
Voor de veiligheid:
U kunt pas vanuit stand N schakelen
als u het rempedaal hebt ingetrapt.
Als volgens het display de ver-
snellingsbak zich in stand N be-
vindt maar de positie van de se-
lectiehendel hiervan afwijkt, zet
de selectiehendel dan in stand N
om de motor te kunnen starten.
Starten van de motor
Om de motor te kunnen starten
moet de selectiehendel zich in
stand N bevinden.
Trap het rempedaal krachtig in.
Bedien de startmotor.
Plaats bij een draaiende motor
de selectiehendel in stand R , A
of M .
Controleer op het instrumenten-
paneel de ingeschakelde ver-
snelling.
Laat het rempedaal los en geef
gas.
Als de selectiehendel niet in stand N
staat en/of het rempedaal niet is in-
getrapt, gaan de betreffende contro-
lelampjes branden en verschijnt een
melding dat aan ten minste één van
de twee voorwaarden niet is voldaan.
In dat geval start de motor niet en
moet de bovenstaande procedure
worden herhaald.
ELEKTRONISCH BEDIENDE
6-VERSNELLINGSBAK
De elektronisch bediende 6-ver-
snellingsbak biedt u de keus uit het
comfort van een automatische ver-
snellingsbak en het rijplezier van een
handgeschakelde versnellingsbak.
U hebt dus de keuze uit twee rijstan-
den:
- de geautomatiseerde stand, om
niet zelf te hoeven schakelen,
- de handbediende stand, om
zelf te schakelen.
geautomatiseerde stand: selec-
tiehendel 2 in stand A .
handbediende stand: selectie-
hendel 2 in stand M .
In de geautomatiseerde stand kunt
u tijdelijk handmatig schakelen door
een van de fl ippers 1 te bedienen.
Selecteren van de stand
IX
147
R I J D E N
Geautomatiseerde stand
Inschakelen van de ge-
automatiseerde stand
Plaats de selectiehendel voor het in-
schakelen van de geautomatiseerde
stand in stand A .
Handbediende stand
Inschakelen van de
handbediende stand
Plaats de selectiehendel voor het
inschakelen van de handbediende
stand in stand M .
Trek aan fl ipper " + " om op te
schakelen.
Trek aan ipper " - " om terug te
schakelen.
Controleer bij draaiende
motor alvorens weg te rij-
den aan de hand van het
schakelpatroonpaneel of
het instrumentenpaneel of de juiste
stand is ingeschakeld: R , A of M .
Verlaat de auto niet bij draaiende
motor terwijl de versnellingsbak in
stand R , A of M staat.
Werking in de
geautomatiseerde stand
Plaats de selectiehendel
in stand A . Controlelampje
A op het instrumentenpa-
neel gaat branden om de
selectie te bevestigen.
De versnellingsbak werkt nu in de
geautomatiseerde stand, zonder dat
u zelf hoeft te schakelen.
De versnellingsbak selecteert zelf
de versnelling die het best past bij
de volgende factoren:
- rijstijl,
- wegdek,
- optimaal brandstofverbruik.
Achteruitversnelling
Inschakelen van de ach-
teruitversnelling
Plaats voor het inschakelen van de
achteruitversnelling de selectiehen-
del in stand R .
Schakel de achteruitversnelling
pas in als de auto stilstaat.
Als tijdens het rijden abusievelijk
de achteruitversnelling wordt ge-
selecteerd, gaat controlelampje N
knipperen en wordt automatisch de
neutraalstand ingeschakeld. U kunt
weer een versnelling inschakelen
door de selectiehendel in stand A ,
M of R te zetten.
Neutraalstand
Inschakelen van de neu-
traalstand
Plaats de selectiehendel voor het
inschakelen van de neutraalstand in
stand N . Selecteer deze stand niet
als de auto rijdt, zelfs niet voor een
moment.
IX
148
R I J D E N
Werking in de handbediende
stand
Plaats de selectiehen-
del in stand M .
Flippers aan het stuurwiel
Met de ippers aan het stuurwiel
kunt u de zes vooruitversnellingen
inschakelen.
Schakelen
Trek aan fl ipper " + " om op te
schakelen.
Trek aan ipper " - " om terug te
schakelen.
Door het bedienen van de ippers
( + ) of ( - ) schakelt u tijdelijk over op
handmatig schakelen.
De geautomatiseerde stand blijft op
de achtergrond actief. Controlelampje
A op het instrumentenpaneel blijft
branden.
Dankzij deze functie kunt u op be-
paalde situaties anticiperen, bijvoor-
beeld een naderende bocht of het
inhalen van een voertuig.
Annuleren van de
geautomatiseerde stand
Het verplaatsen van de selectiehen-
del van stand A (rijden in geautoma-
tiseerde stand) naar stand M (rijden
in handbediende stand) of omge-
keerd is op elk moment mogelijk.
Controlelampje A op het instrumen-
tenpaneel dooft.
Tijdelijk handmatig schakelen
IX
149
R I J D E N
Accelereren
Om optimaal te accelereren (bij-
voorbeeld als u wilt inhalen) hoeft
u slechts het gaspedaal voorbij de
weerstand in te trappen.
Stilstaande auto met
draaiende motor
Als de auto langere tijd met draai-
ende motor stilstaat, schakelt de
versnellingsbak automatisch neu-
traalstand N in.
Afzetten van de motor
Voordat de motor wordt afgezet,
moet u beslissen:
of u de neutraalstand wilt inscha-
kelen; zet de selectiehendel in
stand N .
of de auto met ingeschakelde
versnelling moet worden gepar-
keerd ( R , A of M ); zet de selec-
tiehendel in de gewenste stand
alvorens de motor af te zetten. In
dat geval kan de auto niet meer
worden verplaatst.
In alle gevallen moet echter al-
tijd de handrem worden bediend.
Controleer of het controlelampje
voor de handrem op het instrumen-
tenpaneel brandt.
Houd de auto op een hel-
ling niet met behulp van het
gaspedaal op zijn plaats.
Gebruik het rempedaal of
de elektrische handrem.
Controleer alvorens werkzaamhe-
den in de motorruimte uit te voeren
of de selectiehendel in de neutraal-
stand N staat.
Met de ippers is het niet mogelijk
de neutraalstand en de achteruit-
versnelling in te schakelen of uit de
achteruitversnelling te schakelen.
- Bij het stoppen van de auto of
bij lage snelheden (naderen van
een verkeerslicht bijvoorbeeld)
schakelt de versnellingsbak au-
tomatisch terug tot in de 1
e
ver-
snelling.
- Wanneer u zelf schakelt, hoeft u
het gaspedaal tijdens het scha-
kelen niet volledig los te laten.
- Het schakelen is alleen mogelijk
als het motortoerental dit toe-
staat.
- In verband met de veiligheid kan
het terugschakelen afhankelijk
van het motortoerental automa-
tisch plaatsvinden.
Bij hoge motortoerentallen
(felle acceleratie) kan een
hogere versnelling uitslui-
tend handmatig door de
bestuurder met de ippers
worden ingeschakeld.
IX
150
R I J D E N
STOP & START
Het Stop & Start-systeem zet de
motor tijdelijk af (STOP-stand) als
u stopt (bij rood licht, opstoppingen
enz.). De motor wordt automatisch
gestart (START-stand) als u weer
weg wilt rijden. Het starten gebeurt
direct, snel en stil.
Het Stop&Start-systeem zorgt voor
een lager brandstofverbruik, minder
uitstoot van schadelijke stoffen en
een aangename rust in het interieur
tijdens het wachten.
Werking
Motor in STOP-stand zetten
Het controlelampje "ECO"
op het instrumentenpaneel
gaat branden en de motor
slaat af:
- bij een elektronisch bediende
6-versnellingsbak, bij snelhe-
den beneden 6 km/h, trapt u het
rempedaal in of zet u de selec-
tiehendel in stand N .
Als uw auto is uitgerust met een tel-
ler, wordt de duur van de momenten
dat de motor afgezet is, opgeteld en
weergegeven. Elke keer als u het
contact opnieuw aanzet, wordt deze
teller op 0 gezet.
Bijzonderheden: STOP-functie
niet beschikbaar
Tank nooit als de motor
door het Stop & Start-sy-
steem is afgezet, zet in dat
geval altijd het contact af
en neem de sleutel uit het
contactslot.
Het systeem werkt de eerste
10 seconden na het inschakelen van
de achteruit niet.
Als de motor door het systeem
wordt afgezet, blijven alle andere
componenten zoals de remmen
en de stuurbekrachtiging enz. nor-
maal functioneren.
Het motor gaat niet in de
STOP-stand als:
- het bestuurderportier geopend is,
- de veiligheidsgordel van de be-
stuurder los is,
- de auto sinds de laatste start
met de sleutel niet harder dan
10 km/h heeft gereden,
- de elektrische parkeerrem wordt/
is aangetrokken,
- de klimaatregeling in het interi-
eur dat niet toelaat,
- de voorruitontwaseming is inge-
schakeld,
- bepaalde bijzondere omstan-
digheden (laadtoestand accu,
motortemperatuur, rembekrach-
tiging, buitentemperatuur enz.).
Het controlelampje "ECO" knippert
een paar seconden en gaat dan uit.
Dat het systeem in dergelijke ge-
vallen niet werkt is volkomen nor-
maal.
IX
151
R I J D E N
Motor in START-stand zetten Bijzonderheden: automatisch
activeren van de START-stand
U kunt deze functie op elk willekeurig
moment uitschakelen door de scha-
kelaar "ECO OFF" in te drukken.
Het controlelampje in de schakelaar
gaat branden en er verschijnt een
bericht op het display.
Uitschakelen
Inschakelen
Druk nogmaals op de schakelaar
"ECO OFF" .
Het systeem is dan weer ingescha-
keld; het controlelampje in de scha-
kelaar gaat uit.
Het controlelampje "ECO"
gaat uit en de motor wordt
automatisch gestart:
met de selectiehendel in stand A
of M , laat het rempedaal los,
met de selectiehendel in stand
N en de rem los, zet de selectie-
hendel in stand A of M ,
of schakel de achteruit in.
De motor wordt automatisch
gestart als:
- het bestuurderportier geopend is,
- de veiligheidsgordel van de be-
stuurder los is,
- de snelheid van de auto hoger is
dan 11 km/h bij een elektronisch
bediende 6-versnellingsbak,
- de elektrische parkeerrem is
aangetrokken,
- bepaalde bijzondere omstan-
digheden (laadtoestand accu,
motortemperatuur, rembekrach-
tiging, buitentemperatuur enz.).
Het controlelampje "ECO" knippert
een paar seconden en gaat dan uit.
Dat onder deze omstandigheden
de motor wordt gestart, is volko-
men normaal.
Als u het systeem met de motor in
de STOP-stand uitschakelt, dan
wordt de motor direct weer ge-
start.
Het systeem wordt automatisch
ingeschakeld zodra u het contact
opnieuw aanzet.
IX
152
R I J D E N
Bij een storing in het systeem gaat
het controlelampje in de schakelaar
"ECO OFF" knipperen en vervol-
gens constant branden.
Laten controleren door het CITROËN
netwerk.
Als er in de STOP-stand een sto-
ring zou optreden, kan het zijn dat
de motor niet meer wil aanslaan of
direct afslaat. Zet in dat geval het
contact af en start de auto dan met
behulp van de sleutel.
Onderhoud Storingen
Schakel omwille van de
veiligheid het Stop & Start-
systeem altijd uit als u han-
delingen onder de motorkap wilt
uitvoeren.
Dit systeem heeft specifi eke ken-
merken en maakt gebruik van een
speciale accu (raadpleeg voor meer
informatie het CITROËN-netwerk).
Het gebruik van een andere dan de
door CITROËN voorgeschreven ac-
cu's kan leiden tot storingen in het
systeem.
Het Stop & Start-systeem
maakt gebruik van geavan-
ceerde technologie. Laat
eventuele werkzaamhe-
den uitsluitend door een offi ciële
CITROËN-dealer uitvoeren.
IX
153
R I J D E N
AUTOMATISCHE
VERSNELLINGSBAK
Bij de automatische versnellingsbak
kunt u kiezen uit het comfort van
geheel automatisch schakelen of
handmatig schakelen.
U kunt kiezen uit twee rijstanden:
- een geautomatiseerde stand,
waarbij het schakelen elektro-
nisch geregeld wordt door de
versnellingsbak,
- een sequentle stand, waarbij
de bestuurder zelf kan schakelen.
automatische stand: selectie-
hendel 1 in stand D ,
sequentiële stand: selectiehen-
del 1 in stand M .
De positie van de selectiehendel
wordt links op het instrumentenpa-
neel weergegeven bij het multifunc-
tionele display A en C en rechts bij
het multifunctionele display van de
NaviDriveMyWay.
U kunt de ingeschakelde versnel-
ling eveneens zien aan de hand
van een schakelcoulisse bij de se-
lectiehendel.
U kunt alleen uit de stand P
schakelen als u uw voet op
het rempedaal houdt.
Als u een portier opent, un
klinkt er een geluidssignaal om aan
te geven dat de selectiehendel niet
in de stand P staat.
Let erop dat de selectiehendel al-
tijd in de stand P staat voordat u de
auto verlaat.
Als volgens het display de versnel-
lingsbak zich in stand P bevindt en
de positie van de selectiehendel
hiervan afwijkt, zet de selectiehen-
del dan in stand P om de motor te
kunnen starten.
Trap nooit gelijktijdig het rempe-
daal en het gaspedaal in. Gebruik
uitsluitend uw rechtervoet voor het
gasgeven en remmen. De versnel-
lingsbak kan beschadigd raken als
beide pedalen gelijktijdig worden
ingetrapt.
Displayweergave
Multifunctioneel display A of C NaviDrive of MyWay
multifunctioneel display
Selecteren van de stand
IX
154
R I J D E N
Om de motor te starten, houdt u
het rempedaal ingetrapt en zet u
de selectiehendel in stand P .
Bedien de startmotor.
Plaats bij draaiende motor de se-
lectiehendel in stand R , D of M.
Controleer op het instrumenten-
paneel de ingeschakelde stand.
Laat het rempedaal los en geef gas.
Als de selectiehendel niet in de
stand P staat, verschijnt op het
multifunctionele display de melding
"Schakel de automatische versnel-
lingsbak in de stand P ". Tevens
klinkt er een geluidssignaal en
wordt P knipperend weergegeven
op het instrumentenpaneel.
Wegrijden
Om er zeker van te zijn dat de weer-
gegeven stand altijd de ingescha-
kelde stand is, dient u uit de stand
P te schakelen met aangezet con-
tact terwijl u het rempedaal ingetrapt
houdt.
Trap het rempedaal in
zodra dit lampje op het
in str ume nte npa nee l
knippert, om de selec-
tiehendel uit stand P te
verwijderen.
Parkeerstand
Zet voor het selecteren van
stand P de selectiehendel in de
bovenste stand (R) en beweeg
hem vervolgens naar voren en
naar links.
Verwijder de selectiehendel uit
stand P naar rechts tot in de ge-
wenste stand.
Schakel deze stand alleen in als
de auto volledig stilstaat. In deze
stand zijn de voorwielen geblok-
keerd. Controleer of de selectie-
hendel in de juiste stand staat.
Achteruitversnelling
Neutraalstand
Schakel deze stand alleen
in als de auto stilstaat. Geef
na het inschakelen niet di-
rect gas, om schokken te
vermijden.
Schakel nooit stand N in tij-
dens het rijden.
Schakel nooit de standen P
of R in als de auto nog niet
stilstaat.
Als stand N tijdens het rijden abu-
sievelijk wordt ingeschakeld, laat
het motortoerental dan eerst te-
rugvallen naar stationair alvorens
stand D of M in te schakelen.
Deze stand van de selec-
tiehendel wordt gebruikt om
te voorkomen dat de gepar-
keerde auto zich kan ver-
plaatsen.
Voet op rempedaal
IX
155
R I J D E N
Automatische werking
Plaats de selectiehendel
in stand D .
De versnellingsbak werkt nu vol-
gens het autoadaptatieve principe,
dus zonder dat u zelf hoeft te scha-
kelen.
Bij sommige manoeuvres (bij-
voorbeeld inhalen) is het mogelijk
maximaal te accelereren door het
gaspedaal volledig in te drukken,
waarbij het mogelijk is dat automa-
tisch een lagere versnelling wordt
ingeschakeld.
Bij het afremmen kan de versnel-
lingsbak automatisch terugschake-
len voor het beter afremmen op de
motor.
Als u uw voet plotseling van het gas-
pedaal neemt, schakelt de versnel-
lingsbak niet op.
Tijdelijk handmatig
schakelen
De versnellingsbak kiest altijd een
versnelling die het best past bij de
volgende factoren:
- rijstijl,
- wegdek,
- belading van de auto.
Door ipper "+" of "-" te bedie-
nen kunt u op elk moment tijdelijk
handmatig schakelen om direct een
andere versnelling te kiezen. De au-
tomatische stand blijft op de achter-
grond actief. Controlelampje D op het
instrumentenpaneel blijft branden.
Dankzij deze functie kunt u op be-
paalde situaties anticiperen, bijvoor-
beeld bij het naderen van een bocht
of het inhalen van een voertuig.
IX
156
R I J D E N
Handmatig schakelen
Stand van de selectiehendel voor
het handmatig schakelen.
Plaats de selectiehendel
in stand M .
Trek ipper "+" naar u toe om op
te schakelen.
Trek fl ipper "-" naar u toe om te-
rug te schakelen.
- Bij het stoppen van de auto of
bij lage snelheden (vlak voor het
stoppen bijvoorbeeld) schakelt
de versnellingsbak automatisch
terug tot in de 1
e
versnelling.
- In de sequentiële stand hoeft u
het gaspedaal tijdens het scha-
kelen niet los te laten.
- Een schakelverzoek wordt al-
leen geaccepteerd als het mo-
tortoerental dit toelaat.
- In verband met de veiligheid kan
het terugschakelen en opscha-
kelen afhankelijk van het motor-
toerental automatisch plaatsvin-
den.
- Het verplaatsen van de selec-
tiehendel van stand D (rijden in
automatische stand) naar stand
M (rijden in sequentiële stand)
of omgekeerd is op elk moment
mogelijk.
Het knipperen van het con-
trolelampje voor de gewenste
stand betekent dat deze stand
nog niet is ingeschakeld.
Het controlelampje brandt perma-
nent ter bevestiging dat de stand
ingeschakeld is.
Als een streepje in de toerentel-
ler verschijnt, betekent dit dat een
storing aanwezig is. Raadpleeg het
CITROËN-netwerk..
Als het waarschuwingslampje
SERVICE gaat branden, vergezeld
van een melding en een geluids-
signaal, betekent dit een onjuiste
werking. In dat geval:
- kan bij het kiezen van R voor
de achteruitversnelling een
harde schok merkbaar zijn,
- is de versnellingsbak geblok-
keerd in een versnelling,
- mag u niet harder rijden dan
100 km/h.
Raadpleeg het CITROËN -netwerk.
IX
157
R I J D E N
STUUR MET TOETSEN OP DE VASTE NAAF
Toetsen voor
snelheidsregelaar/
snelheidsbegrenzer en
parkeerplaatsassistent
1. Parkeerplaatsassistent
inschakelen.
2. Snelheidsregelaar of
snelheidsbegrenzer selecteren.
3. Snelheidsbegrenzing activeren/
uitschakelen.
Snelheidsregeling uitschakelen/
hervatten.
4. Snelheid verhogen/
snelheidsregelaar activeren.
5. Snelheid verlagen/
snelheidsregelaar activeren.
Toetsen van het
audiosysteem
A. Volume verlagen.
B. Volume verhogen.
C. Zenderzoeken in opwaartse
richting.
D. Oproepen voorkeuzezenders.
E. Geluid onderbreken (Mute).
(zie hoofdstuk "Audio en
datacommunicatie")
IX
158
R I J D E N
Toetsen voor optionele
functies
1. Telefoon opnemen/verbinding
verbreken (zie hoofdstuk Audio
en datacommunicatie).
2. Regeling dashboardverlichting
voor bestuurdersplaats.
3. Activeren van spraakherkenning
(zie hoofdstuk "Audio en data-
communicatie").
4. Programmeerbare toets:
- inschakelen/uitschakelen pla-
fondverlichting of
- diagnose.
Houd deze toets lander dan
2 seconden ingedrukt voor de
instellingen van deze functie.
5. Luchtrecirculatie.
TOETSEN VOOR
MULTIFUNCTIONEEL
DISPLAY
A. Selecteren van informatie die
rechts op het display wordt
weergegeven (autoradio, boord-
computer, navigatie/routebege-
leiding…).
Bij multifunctioneel display A
naar wens in- en uitschakelen
van persoonlijke functies en in-
stellingen.
B. Toegang tot het "Hoofdmenu" * .
C. Bevestigen van de gekozen
functie of de gewijzigde waarde.
Opnemen/verbinding verbreken
(zie hoofdstuk "Audio en data-
communicatie").
D. Scrollen door het multifunctio-
nele display.
E. Annuleren van de actuele be-
werking of terug naar het vorige
scherm.
* Afhankelijk van de nationale wet-
geving is de toets "Menu" tijdens
het rijden uitgeschakeld.
IX
159
R I J D E N
SNELHEIDSBEGRENZER
Dit hulpsysteem maakt het mogelijk
een maximumsnelheid te selecteren
die u niet wilt overschrijden.
Als de ingestelde snelheid is bereikt,
reageert het gaspedaal niet meer op
uw commando's.
De snelheidsbegrenzer wordt hand-
matig ingeschakeld: de ingestelde
snelheid moet hoger zijn dan 30 km/h.
De toetsen van de snelheidsbegren-
zer bevinden zich links op het stuur.
De informatie met betrekking tot de
begrenzer wordt weergegeven op
het display van het instrumentenpa-
neel bij A.
Bediening op het stuurwiel
Weergave op het
instrumentenpaneel
Instellen
Draai knopje 1 in de stand "LIM ".
U kunt met draaiende motor de opge-
slagen maximumsnelheid instellen
door de volgende bedieningsorga-
nen snel achter elkaar in te drukken
of lang ingedrukt te houden:
toets 4 , om de opgeslagen maxi-
mumsnelheid te verhogen,
toets 2 , om de opgeslagen maxi-
mumsnelheid te verlagen.
Door de betreffende toets snel achter
elkaar in te drukken kunt u de maxi-
mumsnelheid wijzigen in stappen van
1 km/h en door de toets lang ingedrukt
te houden in stappen van 5 km/h.
Activeren
Druk op toets 3 wanneer de gewenste
maximumsnelheid wordt weergege-
ven om de begrenzer in te schakelen.
Bij selectie van de func-
tie verschijnen de laatst
opgeslagen snelheid en
de melding "OFF" op
het instrumentenpaneel.
De melding "OFF" ver-
dwijnt op het display
van het instrumenten-
paneel.
Als de functie geactiveerd is, kunt u
door het bedienen van het gaspe-
daal de geprogrammeerde snelheid
niet overschrijden, behalve als u het
pedaal volledig indrukt om de eind-
standschakelaar te activeren.
De snelheid van de auto kan enigs-
zins variëren ten opzichte van de in-
gestelde snelheid.
Bij het gebruik van de snelheidsbegrenzer
moet de bestuurder te allen tijde de gel-
dende snelheidslimieten in acht nemen,
zijn aandacht op het verkeer blijven vesti-
gen en zijn verantwoordelijkheid nemen.
IX
160
R I J D E N
Deactiveren
Druk op toets 3 .
Hierdoor verschijnt de
melding "OFF" op het
display van het instru-
mentenpaneel.
De ingestelde maximumsnelheid
wordt hierbij niet gewist en blijft
zichtbaar op het instrumentenpa-
neel, bij A .
Overschrijden van de
ingestelde snelheid
Het gaspedaal is uitgerust met een
eindstandschakelaar. Deze schake-
laar wordt bediend door het gaspe-
daal volledig in te drukken, zodat het
altijd mogelijk is de ingestelde maxi-
mumsnelheid te overschrijden.
Zolang de snelheid wordt overschre-
den, knippert de snelheidsaanduiding.
U hoeft vervolgens alleen maar het
gaspedaal los te laten, zodat de
auto vertraagt tot onder de maxi-
mumsnelheid en de functie opnieuw
wordt geactiveerd.
Uitschakelen
Door het knopje 1 van de stand
"LIM" naar de stand 0 te draaien.
Bij het afzetten van de motor.
De eerder ingestelde snelheid blijft
opgeslagen.
Storing
Bij een storing verschijnt een mel-
ding op het instrumentenpaneel,
terwijl u een geluidssignaal hoort en
het SERVICE-lampje oplicht.
Laat het systeem controleren door
het CITROËN-netwerk.
Als tijdens de snelheidsbegrenzing
het systeem niet in staat is de maxi-
mumsnelheid aan te houden (met
name bij een steile afdaling of een
te snelle acceleratie), gaat de snel-
heidsaanduiding knipperen. Pas zo
nodig uw tempo aan.
De functie wordt opnieuw geacti-
veerd als uw snelheid weer onder de
ingestelde maximumsnelheid komt.
Bij een steile afdaling of bij
een snelle acceleratie kan
de snelheidsbegrenzer niet
voorkomen dat de ingestelde snel-
heid wordt overschreden.
Het gebruik van niet door CITROËN
goedgekeurde automatten kan het
indrukken van het gaspedaal hin-
deren en de werking van de snel-
heidsbegrenzer belemmeren.
Voorkom dat de pedalen blokkeren:
- zorg dat de matten correct zijn
geplaatst,
- leg nooit meerdere matten over
elkaar.
IX
161
R I J D E N
SNELHEIDSREGELAAR
Dit systeem houdt de snelheid van de auto
automatisch op een door de bestuurder in-
gestelde waarde, zonder dat hij daarvoor
het gaspedaal ingetrapt hoeft te houden.
U schakelt de snelheidsregelaar handmatig in.
Hiertoe moet de auto wel met een minimale
snelheid van 40 km/h rijden en dient ook nog
aan de volgende voorwaarden te zijn voldaan:
- de handbediende versnellingsbak moet
in de vierde versnelling geschakeld zijn,
- bij een elektronisch bediende handgescha-
kelde versnellingsbak of automatische ver-
snellingsbak in de sequentle stand moet
de tweede versnelling zijn ingeschakeld,
-
stand A van de elektronisch bediende handge-
schakelde versnellingsbak of stand D van de auto-
matische versnellingsbak moet ingeschakeld zijn.
Bedieningsorganen bij het stuur
De toetsen van de snelheidsregelaar
bevinden zich links van het stuur.
De informatie over de program-
mering wordt weergegeven op
het display in het instrumenten-
paneel bij A.
Weergave op het
instrumentenpaneel
Inschakelen
U kunt nu het gaspedaal loslaten.
De auto houdt de gekozen snelheid
automatisch aan.
De snelheid van de auto kan enigs-
zins variëren ten opzichte van de in-
gestelde snelheid.
U kunt de in het instrumentenpaneel
weergegeven geprogrammeerde
snelheid aanpassen door het in-
drukken van:
toets 4 om de snelheid te verhogen,
toets 2 om de snelheid te verlagen.
Door de betreffende toets snel ach-
ter elkaar in te drukken kunt u de
kruissnelheid wijzigen in stappen
van 1 km/h en, door de toets lang
ingedrukt te houden, in stappen van
5 km/h.
Uitschakelen
Door het indrukken van het rem-
pedaal of het koppelingspedaal.
Door het indrukken van toets 3 .
Door ingrijpen van de systemen
ESP of ASR.
De snelheidsregelaar wordt uitge-
schakeld als de versnellingshendel
of de selectiehendel zich in de neu-
traalstand bevindt.
Bij selectie van de functie
met kartelknop 1 wordt
nog geen kruissnel-
heid opgeslagen.
Programmeren
Draai knopje 1 in de stand REG .
Druk op toets 2 of toets 4 als met
behulp van het gaspedaal de ge-
wenste snelheid is bereikt. Deze
kruissnelheid wordt opgeslagen en
wordt tevens weergegeven op het
instrumentenpaneel, bij A .
Bij al deze ingrepen ver-
schijnt de melding OFF
op het display in het in-
strumentenpaneel.
De kruissnelheid wordt
hierbij niet gewist en
blijft zichtbaar op het
instrumentenpaneel.
De bestuurder dient zich ondanks het
gebruik van de snelheidsregelaar te
allen tijde te houden aan de geldende
snelheidsbeperkingen, oplettend te zijn
en zich verantwoordelijk te gedragen.
IX
162
R I J D E N
Opnieuw inschakelen
Door het oproepen van de op-
geslagen snelheid
Druk na het uitschakelen van
de snelheidsregelaar op toets
3. Het systeem versnelt of ver-
traagt de auto automatisch tot de
opgeslagen kruissnelheid, zoals
weergegeven bij A .
Als de opgeslagen kruissnelheid
hoger is dan de actuele snel-
heid, versnelt de auto vlot naar
de ingestelde snelheid.
Door het selecteren van de ac-
tuele snelheid
Druk op toets 2 of 4 zodra de
gewenste snelheid is bereikt. De
melding OFF verdwijnt van het
display in het instrumentenpa-
neel.
Overschrijden van de
geprogrammeerde snelheid
Met ingeschakelde regelaar is het
altijd mogelijk, door het gaspedaal
te bedienen, de kruissnelheid te
overschrijden (bijvoorbeeld bij het
inhalen): de snelheidsaanduiding bij
A knippert.
Als u vervolgens het gaspedaal los-
laat, vertraagt de auto weer tot de
opgeslagen kruissnelheid.
Als tijdens de snelheidsregeling
het systeem niet in staat is de
kruissnelheid aan te houden (steile
afdaling), gaat de snelheidsaan-
duiding knipperen. Pas zo nodig
uw tempo aan.
Uitschakelen
Storing
Bij een storing verschijnt een mel-
ding op het instrumentenpaneel,
terwijl u een geluidssignaal hoort en
het SERVICE-lampje oplicht.
Laten controleren door het CITROËN
netwerk.
De snelheidsregelaar mag
uitsluitend worden gebruikt
als de rijomstandigheden
een constante snelheid toe-
laten.
Gebruik de regelaar niet in druk
verkeer, op heuvelachtig terrein,
op gladde wegen of onder andere
moeilijke rijomstandigheden.
De bestuurder moet oplettend blij-
ven en altijd de volledige controle
houden over de auto.
Aanbevolen wordt de voeten altijd
in de buurt van de pedalen te hou-
den.
Voorkom dat de pedalen blokkeren:
- zorg dat de matten correct zijn
geplaatst,
- leg nooit verscheidene matten
over elkaar.
Door het knopje 1 van de stand
REG in de stand 0 te draaien.
Bij het afzetten van de motor.
De eerder gekozen kruissnel-
heid wordt niet opgeslagen.
IX
163
R I J D E N
PARKEERPLAATSASSISTENT
Dit systeem meet de afmetingen
van een parkeerplek tussen twee
auto's of obstakels en geeft informa-
tie over:
- de mogelijkheid te parkeren in
een lege parkeerplaats, aan de
hand van een model van uw auto
en de benodigde afstanden voor
het manoeuvreren,
- de moeilijkheidsgraad van het
inparkeren.
Het systeem meet geen parkeer-
ruimtes op waarvan de afmetingen
aanmerkelijk groter of kleiner zijn
dan het model van de auto.
Weergave op het
instrumentenpaneel
Het controlelampje van de
parkeerplaatsassistent kan
drie verschillende toestan-
den aangeven:
- gedoofd: de functie is niet inge-
schakeld,
- permanent brandend: de func-
tie is ingeschakeld, maar er is
nog niet aan de meetvoorwaar-
den voldaan (richtingaanwijzer
niet bediend, snelheid te hoog)
of de meting is beëindigd,
- knipperend: bezig met meten, of
de melding wordt weergegeven.
U kunt de parkeerplaatsassistent in-
schakelen door de schakelaar A in
te drukken. Een constant brandend
controlelampje geeft aan dat de
functie geselecteerd is.
IX
164
R I J D E N
Werking
U hebt een beschikbare parkeerplek
ontdekt:
Druk op de schakelaar A om de
functie in te schakelen.
Schakel de richtingaanwijzer aan
de zijde van de parkeerplek in.
Rijd tijdens de meting langs de
parkeerplek, met een snelheid
van minder dan 20 km/h, en be-
reid u voor op het inparkeren.
Het systeem meet nu de afme-
tingen van de plek.
Het systeem geeft de moeilijk-
heidsgraad voor het inparkeren
aan met een melding op het mul-
tifunctionele display, in combina-
tie met een geluidssignaal.
Inparkeren mogelijk
Inparkeren moeilijk
Inparkeren niet aanbevolen
De functie kan de volgende meldin-
gen weergeven:
De functie wordt automatisch uitge-
schakeld:
- bij het inschakelen van de ach-
teruitversnelling,
- bij het afzetten van het contact,
- vijf minuten na het selecteren
van de functie of de laatste me-
ting,
- als gedurende langer dan een
minuut met meer dan 70 km/h
wordt gereden.
Laat het systeem bij een
storing controleren bij het
CITROËN-netwerk.
Als de zijdelingse afstand tussen
uw auto en de parkeerplek te groot
is, bestaat de kans dat het systeem
geen meting uitvoert.
- De functie blijft na elke meting
beschikbaar, zodat bij meerdere
opeenvolgende parkeerplekken
een meting kan worden uitge-
voerd.
- Let er bij slecht weer en in de
winter op dat de sensoren niet
vervuild of bevroren zijn of met
sneeuw bedekt zijn.
- De functie parkeerplaatsassistent
schakelt de parkeerhulp aan de
voorzijde tijdens de meting uit zo-
lang de auto vooruitrijdt.
IX
165
R I J D E N
LANE DEPARTURE
WARNING SYSTEM (LDWS)
Dit systeem registreert wanneer de
bestuurder onvrijwillig een rijstrook-
markering (doorgetrokken of onder-
broken streep) overschrijdt.
Op basis van de signalen van sen-
soren in de voorbumper wordt de be-
stuurder gewaarschuwd als de auto
de markering overschrijdt (bij een
wagensnelheid hoger dan 80 km/h).
Dit systeem werkt optimaal op snel-
wegen en autowegen.
Activering
Druk op de knop A , het lampje
gaat branden.
Uitschakelen
Druk opnieuw op de knop A , het
lampje gaat uit.
De status van het systeem blijft na
het afzetten van het contact in het
geheugen opgeslagen.
Detectie
U wordt gewaarschuwd door het
trillen van de zitting van de bestuur-
dersstoel:
- rechts: als de rechter rijstrook-
markering wordt overschreden,
- links: als de linker rijstrookmar-
kering wordt overschreden.
Als de richtingaanwijzer is ingescha-
keld, en ongeveer 20 seconden nadat
deze is uitgeschakeld, wordt er geen
enkele waarschuwing gegeven.
Het is mogelijk dat een waarschu-
wing wordt gegeven bij het over-
schrijden van een pijl op de weg
of een niet-offi ciële markering (bijv.
graffi ti).
Storing
In het geval van een storing gaat dit
controlelampje branden vergezeld
van een geluidssignaal en een mel-
ding op het multifunctionele display.
Raadpleeg het CITROËN-netwerk.
Het Lane Departure Warning
System is een hulpmiddel voor de
bestuurder, die desondanks waak-
zaam moet blijven en verantwoor-
delijk is.
Er kunnen storingen in de detectie
optreden:
- als de sensoren vuil zijn (mod-
der, sneeuw, ...),
- als de rijstrookmarkeringen
weggesleten zijn,
- als er weinig contrast is tussen
het wegdek en de markeringen.
IX
166
R I J D E N
PARKEERHULP
Deze functie signaleert met behulp
van sensoren in de bumper obsta-
kels in de nabijheid van de auto
(personen, auto's, bomen, slagbo-
men, enz.) die binnen het detectie-
bereik vallen.
Bepaalde obstakels (paaltjes, pi-
onnen, enz.) die aanvankelijk wel
worden gedetecteerd, worden door
dode hoeken in het detectiebereik
mogelijk niet meer gedetecteerd als
ze zich vlak bij de auto bevinden.
Grafi sche weergave
De grafi sche weergave is een aan-
vulling op het geluidssignaal. Op
het multifunctionele display worden
blokjes weergegeven die het picto-
gram van de auto steeds dichter na-
deren. Als de auto het obstakel zeer
dicht genaderd is, verschijnt ook het
symbool "Gevaar" op het display.
Geluidssignalen
De bestuurder wordt via een onder-
broken geluidssignaal gewaarschuwd
bij het naderen van obstakels. De
frequentie van het geluidssignaal
neemt toe naarmate de auto het ob-
stakel nadert.
Aan de weergave van het geluidssig-
naal via de luidspreker (rechts of links)
is te herkennen aan welke zijde van
de auto het obstakel zich bevindt.
Zodra de afstand tussen de auto en
het obstakel kleiner wordt dan dertig
centimeter, klinkt het geluidssignaal
ononderbroken.
Deze functie is een hulpsysteem:
de bestuurder dient altijd alert te
blijven en is zelf verantwoordelijk.
Parkeerhulp achter
De functie wordt geactiveerd zodra
de achteruitversnelling wordt inge-
schakeld. Hierbij klinkt een geluids-
signaal.
Zodra de achteruitversnelling wordt
uitgeschakeld, is de functie niet
meer actief.
IX
167
R I J D E N
Parkeerhulp vóór
De parkeerhulpór is een aanvulling
op de parkeerhulp achter en wordt ge-
activeerd zodra er bij een wagensnel-
heid van maximaal 10 km/h voor de
auto een obstakel wordt gedetecteerd.
Aan de hand van het geluid dat via de
luidspreker (voor of achter) wordt weer-
gegeven, is te herkennen of het obsta-
kel zich voor of achter de auto bevindt.
De parkeerhulp vóór wordt uitgeschakeld
zodra de auto langer dan drie seconden
stilstaat met een ingeschakelde versnel-
ling vooruit, als er geen obstakel meer
wordt gedetecteerd of wanneer de wa-
gensnelheid hoger wordt dan 10 km/h.
Uitschakelen/activeren van de
parkeerhulp vóór en achter
De functie kan worden uitgescha-
keld door deze knop in te drukken.
Het verklikkerlampje in de knop gaat
branden.
Door de knop opnieuw in te drukken
wordt de functie weer geactiveerd.
Het verklikkerlampje dooft.
De functie wordt automatisch uitge-
schakeld zodra een aanhanger wordt
aangekoppeld of een etsendrager
wordt gemonteerd (auto's voorzien
van een door CITRN aanbevolen
trekhaak of etsendrager).
Storing
Als er een storing optreedt,
gaat bij het inschakelen
van de achteruitversnelling
dit verklikkerlampje op het
instrumentenpaneel branden en/of
wordt er een bericht op het display
weergegeven, in combinatie met
een geluidssignaal (korte pieptoon).
Raadpleeg het CITROËN-netwerk.
Controleer bij slecht weer of in win-
terse omstandigheden of de sen-
soren niet zijn bedekt met modder,
ijs of sneeuw. Bij het inschakelen
van de achteruitversnelling geeft
een geluidssignaal (lange piep-
toon) aan dat de sensoren vuil kun-
nen zijn.
Als de snelheid van de auto lager
is dan 10 km/h, kan de parkeerhulp
geluidssignalen geven als reactie
op bepaalde omgevingsgeluiden
(motoren, vrachtwagens, drilboren,
enz.).
IX
168
R I J D E N
LUCHTVERING
Grand
C4 Picasso
C4 Picasso
De luchtvering op de achteras zorgt
voor een groter rijcomfort en past de
voertuighoogte continu aan de bela-
ding van de auto aan.
Werking
- Bij een toename van de belading
wordt het inzakken van de auto
gedetecteerd, waarna de lucht-
veren worden gevuld om zich
aan deze extra belasting aan te
passen.
- Als de belasting weer afneemt,
wordt het omhooggaan van de
auto gedetecteerd. De luchtveren
lopen leeg om de auto weer op
de nominale hoogte te brengen.
- Als de auto gedurende langere
tijd niet is gebruikt, worden de
luchtveren weer gevuld bij het
ontgrendelen of openen van een
portier, zodat de auto weer zijn
nominale hoogte bereikt.
Als u het systeem niet handmatig
opnieuw activeert, wordt de automa-
tische correctie geactiveerd zodra
de auto begint te rijden. Tijdens de
correctie brandt het SERVICE-lamp-
je en verschijnt een melding op het
display die u eraan herinnert dat u
niet sneller dan 10 km/h mag rijden.
De automatische correctie werkt niet als
portieren of achterklep geopend zijn.
De automatische correctie werkt ook
als de Eco-modus is ingeschakeld.
Inschakelen/uitschakelen
De automatische correctie kan wor-
den uitgeschakeld:
druk de toets B aan de linker-
zijde in de bagageruimte gedu-
rende circa twee seconden in,
laat de toets los als een geluids-
signaal klinkt. Het uitschakelen
wordt bevestigd door het bran-
den van het controlelampje in de
toets B .
Bij een storing van het systeem
worden waarschuwingen op het
display weergegeven, altijd in
combinatie met het waarschu-
wingslampje SERVICE. Raadpleeg
het CITRN-netwerk.
Het systeem moet in de volgende
gevallen worden uitgeschakeld:
- werken onder de auto,
- verwisselen van een wiel,
- vervoeren van de auto op een
vrachtwagen of boot.
Om de automatische correctie weer
in te schakelen:
druk de toets B opnieuw gedu-
rende circa twee seconden in,
laat de toets los als een geluids-
signaal klinkt. Het inschakelen
wordt bevestigd door het doven
van het controlelampje in de
toets B .
IX
169
R I J D E N
Hulp bij het in- en uitladen
Grand
C4 Picasso
C4 Picasso
De luchtvering beschikt nog over
een extra functie: de mogelijkheid de
auto bij stilstand omlaag of omhoog
te brengen, om het in- of uitladen
van voorwerpen in de bagageruimte
te vergemakkelijken.
Verhogen van de tildrempel van
de bagageruimte
Houd de bovenzijde van de toets
A op de zijwand van de bagage-
ruimte ingedrukt.
Tijdens de beweging is een geluids-
signaal hoorbaar. U kunt de bewe-
ging op elk moment onderbreken
door de toets weer los te laten.
Als de eindstand wordt bereikt, zijn
3 pieptonen hoorbaar.
De nominale hoogte weer innemen
Druk de onderzijde van de toets
A tweemaal kort in.
Verlagen van de tildrempel van
de bagageruimte
Houd de onderzijde van de toets
A ingedrukt.
Tijdens de beweging is een geluids-
signaal hoorbaar. U kunt de bewe-
ging op elk moment onderbreken
door de toets weer los te laten.
Als de eindstand wordt bereikt, zijn
3 pieptonen hoorbaar.
De nominale hoogte weer innemen
Druk de bovenzijde van de toets
A tweemaal kort in.
Als u met een te lage
tildrempel van de bagage-
ruimte gaat rijden, kunnen
onderdelen onder de auto
beschadigd raken.
Bijzonderheden:
- als u de motor start terwijl de auto
nog niet op de nominale hoogte is,
wordt de automatische correctie
geactiveerd zodra de auto begint te
rijden. Tijdens de correctie brandt
het SERVICE-lampje en verschijnt
een melding op het display die u
eraan herinnert dat u niet sneller
dan 10 km/h mag rijden.
- de hulp bij het inladen werkt niet:
- als het controlelampje in de
toets B brandt,
- in de Eco-modus,
- houd bij het eerste gebruik de
toets A twee seconden ingedrukt
om de functie te initialiseren. Alle
volgende bedieningen worden
zonder vertraging uitgevoerd.
X
X
171
O N D E R H O U D
MOTORKAP
Openen
Duw de veiligheidshaak B naar
links en til de motorkap op.
Neem de motorkapsteun C uit
de houder.
Bevestig de motorkapsteun in
de uitsparing om de motorkap
geopend te houden.
Sluiten
Haal de motorkapsteun uit de
uitsparing.
Bevestig de motorkapsteun in de
houder.
Laat de motorkap zakken en
druk deze aan het einde van de
slag in het slot.
Trek aan de motorkap om te
controleren of deze goed is ver-
grendeld.
De plaats van de ontgrendelingshendel
in het interieur zorgt ervoor dat de mo-
torkap niet geopend kan worden als het
portier aan bestuurderszijde is gesloten.
Verricht deze handeling uitsluitend bij
stilstaande auto.
Mijd het openen van de motorkap bij
harde wind.
Wees als de motor warm is voorzichtig
bij het openen van de motorkap; de vei-
ligheidshaak en de motorkapsteun kun-
nen heet zijn (kans op brandwonden).
Open het portier aan bestuur-
derszijde.
Trek de hendel A aan de onder-
zijde van het portierkader naar u
toe.
Schakel het Stop&Start-sy-
steem altijd uit als u hande-
lingen onder de motorkap
wilt uitvoeren om letsel door het
automatisch activeren van de
START-stand te voorkomen.
X
172
O N D E R H O U D
BRANDSTOFFILTER VAN
DIESELMOTOR ONTLUCHTEN
Afdekkap
Verwijderen
Verwijder de beschermkap door
deze eerst los te klikken bij 1 en
vervolgens bij 3 en 4 .
Klik de kap bij punt 2 door deze
naar u toe te trekken en licht de
kap op.
Terugplaatsen
Zet de kap eerst vast bij 2 .
Laat de kap zakken terwijl u deze
centreert.
Zet de kap bij 1 en 4 vast terwijl u
deze van boven losjes naar ach-
teren duwt.
Zet de kap bij punt 3 vast terwijl
u van boven drukt.
Aftappen van water uit het
brandstoffilter
Tap het systeem regelmatig af (elke
keer dat de motorolie wordt ver-
verst).
Draai de aftapschroef of de detectie-
sensor water in de dieselbrandstof
aan de onderzijde van het brand-
stoffi lter los.
Wacht tot al het water naar buiten is
gestroomd.
Draai vervolgens de aftapschroef of
dedetectiesensor water in de diesel-
brandstof weer vast.
X
173
O N D E R H O U D
BRANDSTOFTANK
LEEGGEREDEN (DIESEL)
1,6 l HDi-motor
Verwijder de afdekkap om de brand-
stofopvoerpomp te kunnen berei-
ken.
2 l HDi-motor
Verwijder de afdekkap om de brand-
stofopvoerpomp te kunnen berei-
ken.
Ontluchten van het
brandstofcircuit
In geval van pech door gebrek aan
brandstof:
vul de brandstoftank met mini-
maal vijf liter brandstof en bedien
vervolgens de opvoerpomp met
de hand, tot een zekere weer-
stand wordt gevoeld,
start de motor en druk het gas-
pedaal iets in totdat de motor
aanslaat.
Als de motor bij de eerste poging niet
aanslaat, wacht dan vijftien secon-
den alvorens opnieuw te starten.
Als de motor na diverse pogingen
nog niet wil aanslaan, herhaal dan
de procedure vanaf het begin. Geef,
als de motor stationair draait, iets
gas om het ontluchten geheel te vol-
tooien.
De HDi-motoren zijn het re-
sultaat van de meest voor-
uitstrevende technologie.
Het verrichten van werkzaamheden
aan deze motoren vereist specialis-
tische kennis, waarover een door
CITROËN erkend bedrijf beschikt.
X
174
O N D E R H O U D
BENZINEMOTOREN
Dit overzicht is een hulpmiddel bij het controleren van de verschillende vloeistofniveaus en het vervangen van bepaalde onderdelen.
1. Reservoir stuurbekrachtiging.
2. Reservoir ruiten- en koplamp-
sproeiers.
3. Reservoir koelvloeistof.
4. Luchtfi lter.
5. Reservoir remvloeistof.
6. Accu/zekeringen.
7. Zekeringkast.
8. Motorolie (bij)vullen.
9. Oliepeilstok.
X
175
O N D E R H O U D
* Volgens motoruitvoering.
DIESELMOTOREN
Dit overzicht is een hulpmiddel bij het controleren van de verschillende vloeistofniveaus, het vervangen van bepaalde
onderdelen en het ontluchten van het brandstofcircuit.
1. Reservoir stuurbekrachtiging.
2. Reservoir ruiten- en koplamp-
sproeiers.
3. Reservoir koelvloeistof.
4. Reservoir remvloeistof.
5. Accu/zekeringen.
6. Zekeringkast.
7. Luchtfi lter.
8. Motorolie (bij)vullen.
9. Oliepeilstok.
10. Handopvoerpomp * .
11. Ontluchtnippel * .
Het brandstofcircuit staat
onder hoge druk: werk-
zaamheden aan dit circuit
zijn niet toegestaan.
X
176
O N D E R H O U D
NIVEAUS CONTROLEREN
Controleer de onderstaande niveaus
regelmatig en vul indien nodig bij,
tenzij anders aangegeven.
Laat in het geval van een sterk
gedaald niveau het desbetref-
fende circuit controleren door het
CITROËN-netwerk.
Motorolieniveau
Olie verversen
Raadpleeg het onderhoudsboekje
voor het verversingsinterval voor uw
auto.
Type motorolie
Gebruik de door de fabrikant aan-
bevolen motorolie voor uw auto en
motoruitvoering.
Remvloeistofniveau
Remvloeistof verversen
Raadpleeg het onderhoudsboekje
voor het voorgeschreven verver-
singsinterval.
Type remvloeistof
Gebruik de door de fabrikant voor-
geschreven remvloeistof die voldoet
aan de DOT4-norm.
Koelvloeistofniveau
Koelvloeistof verversen
De koelvloeistof behoeft niet te wor-
den ververst.
Type koelvloeistof
Gebruik de door de fabrikant voor-
geschreven koelvloeistof.
Een controle van het mo-
torolieniveau is alleen be-
trouwbaar als de auto op een
vlakke, horizontale onder-
grond staat en de motor min-
stens 15 minuten niet heeft gedraaid.
Het motorolieniveau kan bij aangezet
contact worden gecontroleerd via de
motorolieniveaumeter op het instru-
mentenpaneel, of met de oliepeilstok.
Het remvloeistofniveau dient
zich zo dicht mogelijk bij het
merkteken "MAXI" te bevin-
den. Controleer indien dit
niet het geval is of de rem-
blokken van uw auto zijn versleten.
Het koelvloeistofniveau dient
zich zo dicht mogelijk bij het
merkteken "MAXI" te bevinden,
maar mag beslist niet hoger zijn.
Als de motor warm is, wordt de tem-
peratuur van de koelvloeistof gere-
geld door de koelventilator. Deze
kan ook bij afgezet contact werken.
Bij uitvoeringen voorzien van een
roetfi lter kan de koelventilator bij
afgezet contact nog (gaan) wer-
ken, zelfs bij koude motor.
Wacht bovendien alvorens werk-
zaamheden aan het koelsysteem
uit te voeren ten minste 1 uur nadat
de motor gedraaid heeft, omdat het
koelsysteem onder druk staat.
Draai om brandwonden te voorkomen
de dop eerst 2 omwentelingen los
om de druk te laten dalen. Verwijder,
als de druk eenmaal gedaald is, de
dop en vul koelvloeistof bij.
Om een verminderde be-
trouwbaarheid van de motor
en de emissieregeling te voor-
komen, is het gebruik van additieven
in de motorolie niet toegestaan.
Let bij werkzaamheden on-
der de motorkap goed op
want bepaalde delen van
de motor kunnen zeer heet zijn
(kans op brandwonden).
Stuurbekrachtigingsvloeistofniveau
Het stuurbekrachtigingsvloei-
stofniveau dient zich zo dicht
mogelijk bij het merkteken
"MAXI" te bevinden. Draai bij
koude motor de dop open om
het niveau te controleren.
X
177
O N D E R H O U D
Niveau ruiten- en
koplampsproeiervloeistof
Type ruiten- en
koplampsproeiervloeistof
Voor een optimale reiniging en om
het bevriezen van de sproeiers te
voorkomen is het (bij)vullen van het
reservoir met water niet toegestaan.
Niveau brandstofadditief
(diesel met roetfilter)
Een te laag additiefniveau wordt
aangegeven door het verklikker-
lampje service in combinatie met
een geluidssignaal en een melding
op het multifunctionele display.
Bijvullen
Laat het bijvullen zo spoedig mo-
gelijk uitvoeren door het CITROËN-
netwerk.
Afgewerkte producten
Vermijd langdurig huidcon-
tact met afgewerkte olie en
andere vloeistoffen.
De meeste van deze vloeistoffen
zijn bijtend en schadelijk voor de
gezondheid.
Gooi afgewerkte olie en an-
dere vloeistoffen niet in het
riool, in het water of op de
grond.
Deponeer afgewerkte olie in de
daarvoor bestemde containers bij
het CITROËN-netwerk.
Wanneer uw auto is voor-
zien van koplampsproeiers,
wordt een te laag vloeistof-
niveau van de ruiten- en
koplampsproeiers aangegeven door
een geluidssignaal en een melding
op het multifunctionele display.
Vul bij de eerstvolgende gelegen-
heid het reservoir bij.
X
178
O N D E R H O U D
CONTROLES
Raadpleeg, tenzij anders aangegeven,
de bladzijden in het onderhoudsboekje
die betrekking hebben op de motoruitvoe-
ring van uw auto voor het laten controle-
ren van bepaalde onderdelen volgens het
onderhoudsschema van de constructeur.
Laat de controles eventueel uitvoe-
ren door het CITROËN-netwerk.
Accu
De accu is onderhoudsvrij.
Niettemin is het raadzaam
om regelmatig te contro-
leren of de accupolen en -
klemmen schoon zijn, vooral
bij warm weer en in de winter.
Raadpleeg voordat u de accukabels
losneemt het hoofdstuk "Praktische
informatie" voor meer informatie over
de te nemen voorzorgsmaatregelen.
Luchtfilter en interieurfilter
Laat de lters periodiek
vervangen volgens de in
het onderhoudsboekje
aangegeven intervallen.
Als de omgeving (veel
stof...) en het gebruik (veel stads-
verkeer...) daartoe aanleiding ge-
ven, moeten de lters twee keer
zo vaak worden vervangen (zie
paragraaf "Motoren").
Een verstopt interieurfi lter kan de
prestaties van de airconditioning
verstoren en onaangename geuren
veroorzaken.
Oliefilter
Laat bij het olie verversen
tevens het oliefi lter vervan-
gen.
Roetfilter (diesel)
Als aanvulling op de katalysator le-
vert dit lter een actieve bijdrage
aan het verbeteren van de luchtkwa-
liteit door het tegenhouden van niet-
verbrande vuildeeltjes. Ook wordt
zwarte uitlaatrook voorkomen.
Nadat u langdurig met lage snelhe-
den hebt gereden of nadat de motor
langdurig stationair heeft gedraaid,
kan het in uitzonderlijke gevallen
voorkomen dat waterdamp bij de
uitlaat zichtbaar is bij het gas geven.
Dit is niet van invloed op de werking
van de auto of het milieu.
Bij het gevaar van verstopping van
het roetfi lter verschijnt een melding
op het multifunctionele display,
vergezeld van een geluidssignaal
en het branden van het waarschu-
wingslampje service.
Deze waarschuwing wijst op een
beginnende verzadiging van het
roetfi lter (veelvuldige stadsritten:
lage snelheden, verkeersopstop-
pingen…).
Om het lter te regenereren wordt
aangeraden zo spoedig mogelijk,
als de verkeerssituatie dit toelaat,
gedurende ten minste 5 minuten
met een snelheid van meer dan
60 km/h te gaan rijden (tot de waar-
schuwing verdwijnt).
Raadpleeg als de waarschuwing
aanwezig blijft het CITROËN-net-
werk.
Raadpleeg het onderhoudsboekje
voor het vervangingsinterval.
Deze sticker hoort bij het Stop &
Start-systeem en geeft aan dat er
een speciale 12 V loodaccu is ge-
bruikt die alleen losgekoppeld en/of
vervangen mag worden door het
CITROËN-netwerk.
Het negeren van deze aanwijzing
kan ertoe leiden dat de accu vroeg-
tijdig aan vervanging toe is.
X
179
O N D E R H O U D
Remblokken
De slijtage van de rem-
blokken is sterk afhanke-
lijk van de rijstijl, vooral bij
stadsverkeer en veel korte
ritten. Hierdoor kan het
noodzakelijk blijken om de remblok-
ken vaker, tussen twee onderhouds-
controles door, te laten controleren.
Als het remsysteem vrij is van lek-
kages, duidt een te laag remvloei-
stofniveau erop dat de remblokken
versleten zijn.
Handgeschakelde versnellingsbak
De versnellingsbak is on-
derhoudsvrij (olie verver-
sen niet noodzakelijk).
Gestuurde handgeschakelde
versnellingsbak met
6 versnellingen
De versnellingsbak is on-
derhoudsvrij (olie verver-
sen niet noodzakelijk).
Automatische versnellingsbak
De automatische versnel-
lingsbak is onderhoudsvrij
(olie verversen niet nood-
zakelijk).
Staat van remschijven /
remtrommels
Raadpleeg het CITROËN-
netwerk voor informatie
over het controleren van
de slijtage van de remschij-
ven en/of remtrommels.
Elektrische parkeerrem
Dit systeem hoeft niet apart gecon-
troleerd te worden. Als er zich toch
een probleem voordoet, laat het
systeem dan controleren door het
CITROËN-netwerk.
Raadpleeg voor meer informatie
het hoofdstuk "Rijden - Elektrische
handrem - § Storingen".
Gebruik uitsluitend door
CITROËN aanbevolen pro-
ducten of gelijkwaardige
kwaliteitsproducten.
Om de werking van belangrijke orga-
nen als het remsysteem te optimali-
seren, selecteert en biedt CITROËN
specifi eke producten aan.
Vanwege de kans op beschadiging
van het elektrisch systeem is het
reinigen van de motorruimte met
een hogedrukreiniger niet toege-
staan .
Raadpleeg het onderhoudsboekje
voor het interval van de niveaucon-
trole.
Raadpleeg het onderhoudsboekje
voor het interval van de niveaucon-
trole.
Raadpleeg het onderhoudsboekje
voor het interval van de niveaucon-
trole.
XI
180
P R A K T I S C H E I N F O R M A T I E
BANDENREPARATIESET
Gebruik van de set
De bandenreparatieset bevindt zich
onder de vloerplaat van de baga-
geruimte of achter het luik onder de
voeten van de passagier op de twee-
de zitrij achter (open het luik door de
schroef een kwartslag te draaien).
Kruis het wiel waarvan de band
gerepareerd moet worden aan
op de bijgeleverde sticker met
de snelheidslimiet en plak deze
op het stuurwiel om u er aan te
herinneren dat u met een tijdelijk
gerepareerd wiel rijdt.
Zet het contact af.
Klik de acon 1 op de compres-
sor 2 .
Controleer of de schakelaar A in
de stand "0" staat.
Sluit de slang van de acon 1 aan
op het ventiel van de lekke band.
Rol de slang van de compressor
2 uit en verbind deze vervolgens
met de fl acon.
Sluit de stekker van de compres-
sor aan op de 12V-aansluiting in
de auto.
Start de motor en laat deze
draaien.
De volledige set voor de reparatie van
een band bestaat uit een compres-
sor en een fl acon met afdichtmiddel.
Hiermee kunt u de band tijdelijk re-
pareren , zodat u de dichtstbijzijnde
garage kunt bereiken.
Deze reparatieset is verkrijgbaar
bij het CITROËN-netwerk.
Met deze reparatieset kunnen ga-
ten met een diameter van maxi-
maal 4 mm in het loopvlak of de
hiel van de band worden gedicht.
Haal scherpe voorwerpen die in de
band steken er niet uit.
XI
181
P R A K T I S C H E I N F O R M A T I E
Verwijder de compressor en berg
de acon op in de met de set
meegeleverde plastic zak, zodat
restanten van de vloeistof niet in
de auto terecht kunnen komen.
Rijd onmiddellijk ongeveer drie
kilometer met beperkte snelheid
(tussen 20 en 60 km/h), zodat
het afdichtingsproduct het lek
kan dichten.
Zet de auto stil en controleer de
reparatie en de bandenspanning.
Sluit de slang van de compres-
sor direct aan op het ventiel van
de gerepareerde band.
Activeer de compressor door de
schakelaar A in de stand "1" te
zetten, tot de bandenspanning
2,0 bar bedraagt.
Als deze spanning niet binnen on-
geveer drie minuten bereikt kan
worden, kan de band niet worden
gerepareerd. Roep in dat geval de
hulp in van het CITROËN-netwerk.
XI
182
P R A K T I S C H E I N F O R M A T I E
Sluit de stekker van de compres-
sor weer aan op de 12V-aanslui-
ting in de auto.
Start de motor opnieuw en laat
de motor draaien.
Breng de band met behulp van
de compressor op de voorge-
schreven spanning (spanning
verhogen: schakelaar A in stand
"1" ; spanning verlagen: scha-
kelaar A in stand "0" en knop B
indrukken), zoals vermeld op de
bandenspanningssticker in de
opening van het bestuurderspor-
tier, en controleer of het lek goed
gedicht is (de bandenspanning
mag na enkele kilometers niet
zijn afgenomen).
Verwijder de compressor en berg
de reparatieset op.
Rijd maximaal 80 km/h.
Neem zo snel mogelijk contact
op met het CITROËN-netwerk
om de band door een specialist
te laten repareren of vervangen.
Let op: de fl acon met af-
dichtmiddel bevat ethy-
leenglycol. Dit middel is
schadelijk bij inname en irriterend
voor de ogen.
Houd het middel buiten het bereik
van kinderen.
De uiterste gebruiksdatum staat op
de fl acon vermeld.
De fl acon kan slechts één keer ge-
bruikt worden en moet na gebruik
dus worden vervangen, ook al is
de fl acon nog niet geheel leeg.
Werp de acon na gebruik niet
weg, maar lever deze in bij het
CITROËN-netwerk of een offi cieel
inzamelpunt.
Vergeet niet om bij het CITROËN-
netwerk een nieuwe acon afdicht-
middel te kopen.
Als de auto is voorzien van het
controlesysteem bandenspanning,
zal het waarschuwingslampje te
lage bandenspanning na de repa-
ratie blijven branden totdat het sy-
steem door het CITROËN-netwerk
opnieuw is geïnitialiseerd.
XI
183
P R A K T I S C H E I N F O R M A T I E
VERWISSELEN VAN EEN WIEL
Toegang tot het gereedschap
Het gereedschap bevindt zich, af-
hankelijk van de uitvoering, onder
de afdekking in de beenruimte op de
tweede zitrij (de afdekking kan worden
geopend door de schroef een kwart-
slag te draaien) of in de uitsparing on-
der de linkerstoel op de derde zitrij.
1. Sleutel voor het verwijderen van
de naafdop bij lichtmetalen vel-
gen *
of
2. Gereedschap voor het verwijderen
van de verchroomde boutafdekkin-
gen bij lichtmetalen velgen * .
3. Centreergereedschap * .
4. Wielsleutel.
5. Krik met geïntegreerde slinger.
6. Antidiefstaldop (in het dash-
boardkastje) ** .
Schakel de alarmverlich-
ting in, laat de inzittenden
uitstappen en leid ze naar
een veilige plaats, weg van het
verkeer (achter de vangrails of in
de berm).
Ga nooit onder een auto liggen die
slechts wordt ondersteund door
een krik; gebruik op zijn minst bok-
ken.
De krik uit het boordgereedschap
is speciaal voor uw auto ontworpen
en mag niet voor andere doelein-
den worden gebruikt.
Met het reservewiel mag een snel-
heid van 80 km/h niet worden over-
schreden.
Monteer na reparatie zo snel mo-
gelijk het originele wiel.
7. Kort verlengstuk (C4 Picasso).
8. Lang verlengstuk (Grand C4
Picasso) (in de uitsparing onder de
rechterstoel op de derde zitrij).
9. Twee wielblokken, voor het ver-
vangen van een wiel of andere
werkzaamheden aan de auto
(ontgrendeling van de elektri-
sche handrem).
10. Ontgrendelgereedschap voor de
elektrische handrem.
11. Uitneembaar sleepoog.
* Uitsluitend bij lichtmetalen velgen.
** Uitsluitend bij antidiefstalbouten.
XI
184
P R A K T I S C H E I N F O R M A T I E
Grand C4 Picasso C4 Picasso
Toegang tot het reservewiel
Uitnemen van het reservewiel
(Grand C4 Picasso)
Til de vloerplaat in de koffer op
om toegang te krijgen tot de has-
pel aan de rechterzijde van de
bagageruimte.
Pak het verlengstuk 8 . Dit zit
vastgeklemd in het achterste ge-
deelte van de uitsparing onder de
rechterstoel op de derde zitrij.
Maak de opening van de haspel vrij.
Steek het verlengstuk in de ope-
ning en plaats de kop van de
wielsleutel 4 op het verlengstuk.
Draai het geheel rechtsom tot
de aanslag om de kabel af te rol-
len: het reservewiel zakt nu op
de grond.
Trek het wiel naar u toe en maak
het verbindingsstuk los door dit
door het midden van het wiel te
voeren.
Als het defecte wiel onder de
auto is aangebracht, is de
bodemvrijheid beperkt. Let
hier bijvoorbeeld op bij het achteruit-
rijden of het van een trottoir rijden.
Het verwijderen van het reserve-
wiel en het opbergen van het de-
fecte wiel moet worden uitgevoerd
terwijl de auto op zijn wielen staat.
Opbergen van het wiel
Breng het wiel aan met het ven-
tiel aan de bovenzijde.
Voer het verbindingsstuk door
het midden van het wiel (verwij-
der eerst de naafdop bij sommi-
ge lichtmetalen velgen).
Draai de haspel linksom zodat
de kabel wordt opgerold. Als u
merkt dat de haspel loos draait,
is het wiel opgeborgen.
Let erop dat het wiel goed tegen
de onderzijde van de auto aanligt
en dat het geen andere onderde-
len raakt (bijvoorbeeld de uitlaat).
Berg het gereedschap op.
Uitnemen van het reservewiel
(C4 Picasso)
Til de vloerbedekking op om toe-
gang te krijgen tot de haspel aan
de linkerzijde van de bagage-
ruimte.
Haal het verlengstuk 7 uit de ge-
reedschapsset.
Maak de opening van de haspel vrij.
Steek het verlengstuk in de ope-
ning en plaats de kop van de
wielsleutel 4 op het verlengstuk.
Draai het geheel rechtsom tot
de aanslag om de kabel af te rol-
len: het reservewiel zakt nu op
de grond.
Trek het wiel naar u toe en maak
het verbindingsstuk los door dit
door het midden van het wiel te
voeren.
XI
185
P R A K T I S C H E I N F O R M A T I E
Verwijderen van een wiel
Plaats de auto op een horizontale,
stevige en niet-gladde ondergrond en
beveilig deze tegen wegrollen. Trek
de handrem aan (weergave van een
melding en branden van een contro-
lelampje op het instrumentenpaneel).
Zet het contact uit en schakel afhan-
kelijk van de helling de eerste ver-
snelling of de achteruitversnelling in
(stand P bij een automatische ver-
snellingsbak, D of R bij een elektro-
nisch bediende 6-versnellingsbak).
Breng het wielblok zodanig aan
dat de auto goed op zijn plaats
wordt gehouden. Plaats het wiel-
blok 9 vóór het wiel dat zich te-
genover het defecte wiel bevindt.
Verwijder de wieldop met het
wielsleutel 4 door bij de uitspa-
ring voor het ventiel te trekken.
Schuif bij auto’s met lichtmetalen
velgen het gereedschap voor het
verwijderen van de naafdop 1 in
de uitsparing van de naafdop en
druk deze met een kantelbewe-
ging los.
Verwijder bij auto’s die zijn uitge-
rust met lichtmetalen velgen met
zichtbare bouten de verchroom-
de boutafdekkingen met het de-
montagegereedschap 2 .
Draai de wielbouten los. Draai bij
auto’s met lichtmetalen velgen
de antidiefstalmoer los met de
antidiefstaldop 6 .
Breng de krik onder de auto aan
bij krikpunt A , zo dicht mogelijk
bij het te vervangen wiel.
Draai de krik 5 uit totdat de voet
van de krik de grond raakt. Zorg
ervoor dat de as van de voet ver-
ticaal onder het krikpunt staat.
Breng de auto omhoog.
Verwijder de bouten alsmede het
wiel.
Voordat werkzaamheden
aan de auto worden uitge-
voerd moet de luchtvering
worden uitgeschakeld.
XI
186
P R A K T I S C H E I N F O R M A T I E
Noodwiel
Als uw auto is uitgerust met een
noodwiel, zult u bij de montage hier-
van constateren dat de ringen van
de wielbouten niet tegen de velg
aankomen. Dit is normaal.
Het reservewiel wordt op zijn plaats
gehouden door de conische verdik-
king in de wielbouten.
Let er bij het weer monteren van het
originele wiel op dat de ringen en de
wielbouten schoon zijn.
Monteren van een wiel
Breng het wiel aan met het cen-
treergereedschap 3 .
Draai de 3 bouten met de hand vast
en verwijder het centreergereed-
schap 3 . Breng de 4
e
bout aan.
Draai de bouten voorlopig vast
met de wielsleutel 4 .
Draai de krik 5 in en verwijder
deze.
Zet de wielbouten vast met de
wielsleutel 4 .
Controleer de bandenspanning.
Bandenspanningscontrole
Deze wielen zijn uitgerust met een
bandenspanningssensor. Laat deze
wielen repareren bij het CITROËN-
netwerk. Het reservewiel is niet
voorzien van een bandenspannings-
sensor.
Antidiefstalbout
(lichtmetalen velgen)
Elk wiel kan zijn voorzien van een
antidiefstalbout.
Om deze los te draaien:
Verwijder de afdekking met be-
hulp van gereedschap voor het
verwijderen van de verchroomde
boutdoppen 2 .
Gebruik de antidiefstaldop 6 en
de wielsleutel 4 .
Maten van het reservewiel
Als het reservewiel een afwijkende
maat heeft ten opzichte van de nor-
male wielen (aangegeven door een
sticker), dan mag dit slechts tijdelijk
onder de auto worden gebruikt. Met
dit wiel mag niet sneller dan 80 km/h
worden gereden en het moet zo snel
mogelijk weer worden vervangen.
Bandenspanning
De bandenspanning is aangegeven
op een sticker bij het bestuurderspor-
tier (zie hoofdstuk "Technische ge-
gevens - § Identifi catie").
De wielbouten zijn specifi ek
voor het type wiel.
Vraag bij het vervangen
van de wielen bij het CITROËN-
netwerk na of de bouten geschikt
zijn voor de nieuwe wielen.
Noteer zorgvuldig de code die in
de kop van de antidiefstaldop is
gegraveerd. Hiermee kunt u bij het
netwerk van het merk een duplicaat
van de antidiefstaldop bestellen.
XI
186
P R A K T I S C H E I N F O R M A T I E
Noodwiel
Als uw auto is uitgerust met een
noodwiel, zult u bij de montage hier-
van constateren dat de ringen van
de wielbouten niet tegen de velg
aankomen. Dit is normaal.
Het reservewiel wordt op zijn plaats
gehouden door de conische verdik-
king in de wielbouten.
Let er bij het weer monteren van het
originele wiel op dat de ringen en de
wielbouten schoon zijn.
Monteren van een wiel
Breng het wiel aan met het cen-
treergereedschap 3 .
Draai de 3 bouten met de hand vast
en verwijder het centreergereed-
schap 3 . Breng de 4
e
bout aan.
Draai de bouten voorlopig vast
met de wielsleutel 4 .
Draai de krik 5 in en verwijder
deze.
Zet de wielbouten vast met de
wielsleutel 4 .
Controleer de bandenspanning.
Bandenspanningscontrole
Deze wielen zijn uitgerust met een
bandenspanningssensor. Laat deze
wielen repareren bij het CITROËN-
netwerk. Het reservewiel is niet
voorzien van een bandenspannings-
sensor.
Antidiefstalbout
(lichtmetalen velgen)
Elk wiel kan zijn voorzien van een
antidiefstalbout.
Om deze los te draaien:
Verwijder de afdekking met be-
hulp van gereedschap voor het
verwijderen van de verchroomde
boutdoppen 2 .
Gebruik de antidiefstaldop 6 en
de wielsleutel 4 .
Maten van het reservewiel
Als het reservewiel een afwijkende
maat heeft ten opzichte van de nor-
male wielen (aangegeven door een
sticker), dan mag dit slechts tijdelijk
onder de auto worden gebruikt. Met
dit wiel mag niet sneller dan 80 km/h
worden gereden en het moet zo snel
mogelijk weer worden vervangen.
Bandenspanning
De bandenspanning is aangegeven
op een sticker bij het bestuurderspor-
tier (zie hoofdstuk "Technische ge-
gevens - § Identifi catie").
De wielbouten zijn specifi ek
voor het type wiel.
Vraag bij het vervangen
van de wielen bij het CITROËN-
netwerk na of de bouten geschikt
zijn voor de nieuwe wielen.
Noteer zorgvuldig de code die in
de kop van de antidiefstaldop is
gegraveerd. Hiermee kunt u bij het
netwerk van het merk een duplicaat
van de antidiefstaldop bestellen.
XI
187
P R A K T I S C H E I N F O R M A T I E
EEN LAMP VERVANGEN
De koplampunits zijn voor-
zien van glas van polycar-
bonaat met een speciale
vernislaag:
reinig de koplampen nooit met
een droge of schurende doek en
gebruik geen oplosmiddelen,
gebruik een spons met zeep-
water,
wanneer u met een hogedruk-
spuit hardnekkig vuil probeert
te verwijderen, richt dan nim-
mer de straal op de koplampen,
de achterlichten en de randen
ervan, om lakbeschadigingen
en beschadiging van de af-
dichtrubbers te voorkomen.
Raak de lamp niet met de vin-
gers aan, maar gebruik een
niet-pluizende doek.
Bij het vervangen van halogeenlam-
pen moet de verlichting minstens
enkele minuten uitgeschakeld zijn
(risico van ernstige verbranding).
In verband met het behoud van de
kwaliteit van de koplampen mogen
uitsluitend anti-UV-lampen worden
gebruikt.
Koplampen
1. Dimlicht (H7-55 W)
2. Grootlicht (H1-55 W)
3. Parkeerlicht (H6W-6 W)
Dagrijverlichting /
parkeerlicht (diodes)
4. Richtingaanwijzer (H21-21 W)
Uitvoering met halogeenlampen Uitvoering met xenonlampen en
meedraaiende koplampen
1. Bi-xenonlamp
(dimlicht/grootlicht)
2. Extra grootlicht (H7-55 W)
3. Parkeerlicht (H6W-6 W )
Dagrijverlichting/parkeerlicht
(diodes )
4. Richtingaanwijzer (H21-21 W)
XI
188
P R A K T I S C H E I N F O R M A T I E
Lamp van het grootlicht
vervangen
Verwijder de rubber dop.
Maak de klemveren los door
deze aan beide zijden van de
koplamp omlaag te duwen.
Trek de lamphouder los.
Vervang de defecte lamp.
Druk de lamphouder op zijn plaats.
Haak de klemveren vast.
Breng de rubber dop aan.
Vervangen van bi-xenonlampen
(dimlicht/grootlicht)
Vervangen van de lampen van
het extra grootlicht
Verwijder de rubber dop.
Draai de lamphouder een kwart-
slag linksom en verwijder deze.
Vervang de defecte lamp.
Breng de lamphouder aan door
deze in te drukken en een kwart-
slag rechtsom te draaien.
Breng de rubber dop aan.
Als de koplamp voorzien
is van dit symbool, dient
u elke vervanging van de
meedraaiende bi-xenon-
lampen (D1S-35 W) over te laten
aan een erkend bedrijf (elektrocu-
tiegevaar).
Raadpleeg het CITROËN-netwerk.
Aanbevolen wordt om bij een man-
kement aan een van de lampen te-
gelijkertijd ook de andere lamp te
vervangen.
Lamp van het dimlicht
vervangen
Verwijder de rubber dop.
Draai de lamphouder een kwart-
slag linksom en verwijder deze.
Vervang de defecte lamp.
Breng de lamphouder aan door
deze in te drukken en een kwart-
slag te draaien (rechtsom).
Breng de rubber dop aan.
XI
189
P R A K T I S C H E I N F O R M A T I E
Lamp van het parkeerlicht
vervangen
Draai de lamphouder een kwart-
slag (linksom).
Verwijder deze.
Vervang de defecte lamp.
Breng de lamphouder weer aan.
Draai de lamphouder een kwart-
slag rechtsom om hem op zijn
plaats te brengen.
Lamp van een richtingaanwijzer
vóór vervangen
De lampen van de richtingaanwij-
zers vóór bevinden zich onder die
van het grootlicht.
Verwijder de rubber dop.
Trek de lamphouder los.
Vervang de defecte lamp.
Breng de lamphouder weer in de
lip aan en druk hem in.
Breng de rubber dop aan.
Geïntegreerde zijknipperlichten
in de buitenspiegels vervangen
Druk het zijknipperlicht voor het ver-
vangen van de lamp stevig naar be-
neden op de met de pijl aangegeven
plek en trek aan het zijknipperlicht.
Een nieuw zijknipperlicht is verkrijg-
baar bij het CITROËN-netwerk.
XI
190
P R A K T I S C H E I N F O R M A T I E
Lamp van de mistlampen
vervangen (H11-55 W)
Steek de sleutel in de uitsparing
A en kantel de lamphouder on-
der de voorbumper naar voren.
Steek de sleutel vervolgens in
de uitsparing B om de lamphou-
der te verwijderen.
Maak de unit los.
Kantel de lamphouder.
Vervang de defecte lamp.
Breng de lamphouder aan.
Maak de unit vast en breng de
lamphouder aan totdat deze ver-
grendelt.
Lamp van het mistachterlicht
vervangen (P21 W)
Steek een hand onder de bum-
per om de lamphouder te kun-
nen bereiken.
Draai de lamphouder een kwart-
slag.
Trek aan de lamphouder.
Draai de lamp een kwartslag, om
deze te verwijderen.
Vervang de defecte lamp.
Breng de lamp aan.
Breng de lamphouder aan door
deze een kwartslag te draaien.
Raadpleeg het CITROËN-netwerk
voor het vervangen van dit type
LED-achterlichten.
Lampen dagverlichting /
parkeerlichten vervangen (LED)
XI
191
P R A K T I S C H E I N F O R M A T I E
Achterlichten (C4 Picasso)
1. Richtingaanwijzer (PY21W)
2. Remlicht/parkeerlicht
(P21/5W)
3. Achteruitrijlicht (P21W)
Bepaal welke lamp defect is.
Druk met de achterklep geopend
tegen de kunststof kap A , bij de
achterlichtunit, zodat deze losklikt.
Draai de twee schroeven B aan
de zijkant van de achterlichtunit
los en trek vervolgens het ach-
terlicht naar achteren los.
Maak de stekker los die de ach-
terlichtunit met de bagageruimte
verbindt.
Neem de lamphouder uit.
Vervang de lampen.
Draai de lamp een kwartslag om
deze te verwijderen.
Voor het aanbrengen moet de
lamp een kwartslag in de tegenge-
stelde richting worden gedraaid.
Breng de lamphouder weer aan.
Sluit de stekker op de lampunit aan.
Vervangen van achterlichten op
de carrosserie
Bepaal welke lamp defect is.
Druk met de achterklep geopend
tegen de kunststof kap op de
achterklep.
Neem de lamphouder uit.
Vervang de lamp.
Draai de lamp een kwartslag om
deze te verwijderen.
Voor het aanbrengen moet de
lamp een kwartslag in de tegenge-
stelde richting worden gedraaid.
Breng de lamphouder weer aan.
Breng de kunststof kap weer aan.
Vervangen van achterlichten op
de achterklep
Klem de lampunit in de carrosse-
rie vast en draai de twee schroe-
ven vast.
Breng de kunststof kap weer aan
en druk deze vast.
XI
192
P R A K T I S C H E I N F O R M A T I E
Achterlichten
(Grand C4 Picasso)
1. Richtingaanwijzer (PY21W)
2. Remlicht (P21W)
3. Achteruitrijlicht (P21W)
4. Parkeerlicht (led)
Raadpleeg voor dit type lamp
het CITROËN-netwerk.
Vervangen van achterlichten
Bepaal welke lamp defect is.
Draai met de achterklep ge-
opend de 3 schroeven aan de
zijkant van de lichtunit los en
maak deze los door hem naar
achteren te trekken.
Maak de stekker los die de licht-
unit met de bagageruimte ver-
bindt. Maak niet de aansluiting
van de led’s los.
Verwijder de afdichting.
Verwijder de lamphouder.
Vervang de lampen.
Draai de lamp een kwartslag om
deze te verwijderen.
Voor het aanbrengen moet de
lamp een kwartslag in de te-
gengestelde richting worden ge-
draaid.
Breng de lamphouder weer aan.
Breng de afdichting weer aan.
Sluit de stekker op de lampunit
aan.
Berg de draadbundel in de speci-
ale opening in de carrosserie op.
Klem de lampunit in de carrosserie
vast en draai de 3 schroeven vast.
Vervangen van de
kentekenplaatverlichting
(W5W)
Steek een kleine schroevendraaier
in een van de buitenste openingen
van het lampglas.
Duw de schroevendraaier naar
buiten om het lampglas los te
maken.
Verwijder het lampglas.
Vervang de defecte lamp.
XI
193
P R A K T I S C H E I N F O R M A T I E
Vervangen van de gloeilamp van
het derde remlicht (W5W)
Maak met de achterklep ge-
opend de interieurbekleding los.
Draai de moeren los.
Maak met een schroevendraaier
de 3 lippen los.
Verwijder de lamp vanaf de bui-
tenzijde van de achterklep.
Verwijder de lamphouder.
Vervang de defecte lamp(en).
Montage: verricht de handelingen
voor het demonteren in omgekeerde
volgorde.
Lamp derde remlicht vervangen
(LED's)
Raadpleeg het CITROËN-netwerk
om dit type LED-verlichting te ver-
vangen.
Interieurverlichting
Plafondverlichting (1/W5W)
Maak de kap van de plafondverlich-
ting 1 los met een dunne schroeven-
draaier, om de defecte gloeilamp te
kunnen bereiken.
Kaartleeslampjes (2/W5W)
Maak de kap van de plafondver-
lichting los. Maak indien nodig de
afdekking van het desbetreffende
kaartleeslampje 2 los, om de defec-
te gloeilamp te kunnen bereiken.
Bagageruimteverlichting (W5W)
Trek het huis los door de voet naar
achteren te trekken.
Zaklamp (Krypton 3,6 V)
Open het deksel.
Druk met een dunne schroeven-
draaier in de uitsparing onder
het deksel en verwijder het huis.
Open het huis om de gloeilamp
te vervangen.
XI
193
P R A K T I S C H E I N F O R M A T I E
Vervangen van de gloeilamp van
het derde remlicht (W5W)
Maak met de achterklep ge-
opend de interieurbekleding los.
Draai de moeren los.
Maak met een schroevendraaier
de 3 lippen los.
Verwijder de lamp vanaf de bui-
tenzijde van de achterklep.
Verwijder de lamphouder.
Vervang de defecte lamp(en).
Montage: verricht de handelingen
voor het demonteren in omgekeerde
volgorde.
Lamp derde remlicht vervangen
(LED's)
Raadpleeg het CITROËN-netwerk
om dit type LED-verlichting te ver-
vangen.
Interieurverlichting
Plafondverlichting (1/W5W)
Maak de kap van de plafondverlich-
ting 1 los met een dunne schroeven-
draaier, om de defecte gloeilamp te
kunnen bereiken.
Kaartleeslampjes (2/W5W)
Maak de kap van de plafondver-
lichting los. Maak indien nodig de
afdekking van het desbetreffende
kaartleeslampje 2 los, om de defec-
te gloeilamp te kunnen bereiken.
Bagageruimteverlichting (W5W)
Trek het huis los door de voet naar
achteren te trekken.
Zaklamp (Krypton 3,6 V)
Open het deksel.
Druk met een dunne schroeven-
draaier in de uitsparing onder
het deksel en verwijder het huis.
Open het huis om de gloeilamp
te vervangen.
XI
194
P R A K T I S C H E I N F O R M A T I E
VERVANGEN VAN EEN
ZEKERING
Voordat u een defecte zekering ver-
vangt:
- moet u eerst de oorzaak van de
storing opsporen en verhelpen,
- moeten alle elektrische verbrui-
kers in de auto zijn uitgeschakeld,
- moet de auto stilstaan met afge-
zette motor.
Identifi ceer de defecte zekering met
behulp van de onderstaande zeke-
ringtabellen.
Toegang tot het gereedschap
De speciale tang A om de zekerin-
gen te verwijderen bevindt zich aan
de binnenzijde van het deksel van de
zekeringkast onder het dashboard.
Toegang tot het gereedschap:
open het deksel door eerst aan de
rechter bovenzijde en vervolgens
aan de linker bovenzijde te trekken,
open het deksel volledig,
verwijder de tang.
Vervangen van een zekering
Gebruik de speciale tang A om
de zekering te verwijderen en in-
specteer de staat van de smelt-
draad.
Vervang een kapotte zekering
door een zekering met dezelfde
sterkte (identieke kleur) .
Het gebruik van een zekering met
een andere sterkte kan storingen
veroorzaken (kans op brand).
Als de storing zich na het vervangen
van de zekering opnieuw voordoet,
laat dan het elektrische systeem con-
troleren door het CITROËN-netwerk.
Goed Defect
Tang A
Zekeringen onder het dashboard
Het elektrisch systeem van
uw auto is geschikt voor zo-
wel standaard als optionele
voorzieningen.
Raadpleeg het CITROËN-netwerk
alvorens u elektrische voorzienin-
gen of accessoires in uw auto in-
stalleert.
CITROËN is niet aansprakelijk
voor de kosten die voortvloeien uit
herstelwerkzaamheden of storin-
gen als gevolg van het inbouwen
van extra accessoires die door
CITROËN noch geleverd noch
aanbevolen worden en die niet zijn
geïnstalleerd volgens de voorschrif-
ten van het merk; dit geldt in het
bijzonder voor situaties waarbij het
stroomverbruik van alle aangeslo-
ten aanvullende apparatuur meer
dan 10 milliampère bedraagt.
XI
194
P R A K T I S C H E I N F O R M A T I E
VERVANGEN VAN EEN
ZEKERING
Voordat u een defecte zekering ver-
vangt:
- moet u eerst de oorzaak van de
storing opsporen en verhelpen,
- moeten alle elektrische verbrui-
kers in de auto zijn uitgeschakeld,
- moet de auto stilstaan met afge-
zette motor.
Identifi ceer de defecte zekering met
behulp van de onderstaande zeke-
ringtabellen.
Toegang tot het gereedschap
De speciale tang A om de zekerin-
gen te verwijderen bevindt zich aan
de binnenzijde van het deksel van de
zekeringkast onder het dashboard.
Toegang tot het gereedschap:
open het deksel door eerst aan de
rechter bovenzijde en vervolgens
aan de linker bovenzijde te trekken,
open het deksel volledig,
verwijder de tang.
Vervangen van een zekering
Gebruik de speciale tang A om
de zekering te verwijderen en in-
specteer de staat van de smelt-
draad.
Vervang een kapotte zekering
door een zekering met dezelfde
sterkte (identieke kleur) .
Het gebruik van een zekering met
een andere sterkte kan storingen
veroorzaken (kans op brand).
Als de storing zich na het vervangen
van de zekering opnieuw voordoet,
laat dan het elektrische systeem con-
troleren door het CITROËN-netwerk.
Goed Defect
Tang A
Zekeringen onder het dashboard
Het elektrisch systeem van
uw auto is geschikt voor zo-
wel standaard als optionele
voorzieningen.
Raadpleeg het CITROËN-netwerk
alvorens u elektrische voorzienin-
gen of accessoires in uw auto in-
stalleert.
CITROËN is niet aansprakelijk
voor de kosten die voortvloeien uit
herstelwerkzaamheden of storin-
gen als gevolg van het inbouwen
van extra accessoires die door
CITROËN noch geleverd noch
aanbevolen worden en die niet zijn
geïnstalleerd volgens de voorschrif-
ten van het merk; dit geldt in het
bijzonder voor situaties waarbij het
stroomverbruik van alle aangeslo-
ten aanvullende apparatuur meer
dan 10 milliampère bedraagt.
XI
195
P R A K T I S C H E I N F O R M A T I E
Zekeringen onder het
dashboard
Toegang tot de zekeringen
Draai de schroef een kwartslag
en kantel de zekeringkast.
Zekeringtabel
Zekering nr.
Amperage Functies
F1 15 A Achterruitenwisser
F2 30 A Massaverbinding vergrendeling en ontgrendeling
F3 5 A Airbags en pyrotechnische gordelspanners
F4 10 A
Multimedia, elektrochrome achteruitkijkspiegel,
roetfi lter, diagnoseaansluiting, airconditioning,
handmatige koplampverstelling
F5 30 A
Ruitbediening vóór, bedieningspaneel voorportier,
glazen panoramadak
F6 30 A Ruitbediening achter
F7 5 A
Plafondverlichting, gekoeld dashboardkastje,
autoradio
F8 20 A
Multifunctioneel display, autoradio, bediening
op het stuurwiel, multimedia, detectie te lage
bandenspanning, anti-inbraakalarm, aanhanger
F9 30 A
Multimedia, 12V-aansluitingen vóór, uitneembare
lamp bagageruimte, autoradio
F10 15 A Hoogteregelaar (vering)
F11 15 A Remlichtschakelaar, contactslot
F12 15 A
Parkeerhulp, automatische ruitenwissers en
verlichting, elektrisch bediende passagiersstoel,
Lane Departure Warning System, hifi -versterker,
aanhanger
F13 5 A
Servicecentrale motor (BSM), elektrisch bediende
bestuurdersstoel
F14 15 A
Airconditioning, Bluetooth
®
handsfree kit, selectiehendel
automatische versnellingsbak, airbags, instrumentenpaneel
F15 30 A Vergrendeling en ontgrendeling
F16 - SHUNT
F17 40 A Achterruitverwarming
XI
196
P R A K T I S C H E I N F O R M A T I E
Toegang tot de tweede zekering-
kast onder het dashboard
Controleer na elke ingreep of het
deksel van de zekeringkast goed
gesloten is en goed afdicht.
Zekeringtabel
Zekering nr .
Amperage Functies
F29 20 A Stoelverwarming
F30 - Niet gebruikt
F31 40 A Servicecentrale trekhaakaansluiting (BSR)
F32 15 A 12V-aansluiting achter
F33 5 A
Parkeerhulp, automatische ruitenwissers en
verlichting, elektrisch bediende passagiersstoel,
Lane Departure Warning System, hifi -versterker
F34 5 A Aanhanger
F35 - Niet gebruikt
F36 20 A Hifi -versterker
F37 10 A Airconditioning, verlichtingspakket
F38 30 A Elektrisch bediende bestuurdersstoel
F39 5 A Klep van de tankdop
F40 30 A
Elektrisch bediende passagiersstoel, glazen panoramadak
XI
197
P R A K T I S C H E I N F O R M A T I E
Zekeringen onder de
motorkap
Toegang tot de zekeringen
Maak het deksel los en verwijder dit.
Sluit na de ingreep zeer zorg-
vuldig het deksel. Als het deksel
namelijk niet goed geplaatst of
slecht gesloten is, kan dit ernsti-
ge storingen aan uw auto veroor-
zaken. Dit geldt eveneens voor
het binnendringen van vocht in
de zekeringkast.
Ingrepen aan de hoofd-
zekeringen, die extra be-
scherming bieden en zich
in de zekeringkasten bevinden,
zijn uitsluitend voorbehouden aan
het CITROËN-netwerk.
XI
198
P R A K T I S C H E I N F O R M A T I E
Zekering nr.
Amperage Functies
F1 20 A Motormanagement
F2 15 A Claxon
F3 10 A Ruitensproeierpomp
F4 20 A Pomp koplampsproeiers
F5 15 A Motorcomponenten
F6 10 A
Meedraaiende bi-xenon koplampen, automatische koplampverstelling,
koppelingsschakelaar, schakel- en beveiligingsmodule (BCP)
F7 10 A Automatische versnellingsbak, koelvloeistofniveaucontact, stuurbekrachtiging
F8 25 A Startmotor
F9 10 A Remlichtschakelaar
F10 30 A Motorcomponenten
F11 40 A Aanjager achter
F12 30 A Ruitenwissers
F13 40 A Intelligente servicecentrale (BSI)
F14 30 A Luchtpomp, warmtewisselaar
F15 10 A Grootlicht rechts
F16 10 A Grootlicht links
F17 15 A Dimlicht links
F18 15 A Dimlicht rechts
F19 15 A Motorcomponenten
F20 10 A Motorcomponenten
F21 5 A Koelventilatorrelais
Zekeringtabel
XI
199
P R A K T I S C H E I N F O R M A T I E
Zekeringen op de accu
Sluit na de ingreep zeer zorg-
vuldig het deksel. Als het deksel
namelijk niet goed geplaatst of
slecht gesloten is, kan dit ernsti-
ge storingen aan uw auto veroor-
zaken. Dit geldt eveneens voor
het binnendringen van vocht in
de zekeringkast.
Zekeringtabel
Toegang tot de zekeringen
Maak het deksel los en verwijder
dit.
De zekeringen F1 t/m F6 zijn op
de kleine aansluitplaat geplaatst,
die verticaal op de zekeringkast
op de accu is geklemd.
De zekeringen F7 t/m F12 zijn
midi-zekeringen. Ingrepen
aan deze zekeringen zijn uit-
sluitend voorbehouden aan
het CITRN-netwerk.
Zekering nr .
Amperage Functies
F1 5 A Bedieningsorgaan automatische versnellingsbak
F2 5 A Remlichtschakelaar
F3 5 A Meetstation laadtoestand accu
F4 20 A Voedingaansluiting ESP
F5 5 A Voedingaansluiting ESP
F6 20 A Computer elektronisch bediende 6-versnellingsbak / automatische versnellingsbak
XI
200
P R A K T I S C H E I N F O R M A T I E
ACCU
Procedure voor het opladen van de
accu en het gebruik van een hulp-
accu voor het starten van de motor
met behulp van startkabels.
Toegang tot de accu
De accu bevindt zich in de motor-
ruimte.
Toegang tot de accu:
open de motorkap met de hen-
del in het interieur en vervolgens
de veiligheidshaak aan de bui-
tenzijde,
bevestig de motorkapsteun,
verwijder de kunststof afdekkap
voor toegang tot de twee accu-
polen.
maak indien nodig de zekeringkast
los om de accu te verwijderen.
Probeer niet de lip te forceren.
Als de klem niet in de juiste stand
staat, is de vergrendeling namelijk
niet mogelijk.
Herhaal de procedure.
Losmaken / aansluiten van
de kabels
Deze sticker hoort bij het
Stop & Start-systeem en
geeft aan dat er een specia-
le 12 V-loodaccu is gebruikt
die alleen losgekoppeld en/of ver-
vangen mag worden door een dea-
ler van het CITROËN-netwerk.
Het negeren van deze aanwijzing
kan ertoe leiden dat de accu vroeg-
tijdig aan vervanging toe is.
Na het monteren van de accu duurt
het even voordat het Stop & Start-
systeem weer zal werken, hoe lang
dit duurt is afhankelijk van klimato-
logische omstandigheden en de
laadtoestand van de accu (kan tot
ongeveer 8 uur duren).
Licht de vergrendellip 1 zo ver
mogelijk op.
Plaats de open klem van de ka-
bel op de (+)-pool van de accu.
Druk van boven op klem 2 zodat
deze goed tegen de accu aan
komt te liggen.
Vergrendel de klem door de lip
1 neer te drukken.
XI
201
P R A K T I S C H E I N F O R M A T I E
Starten van de motor met
een hulpaccu en startkabels
Laden met behulp van een
acculader
Accu's bevatten schadelijke
stoffen, zoals zwavelzuur en
lood. Accu's moeten volgens
de wettelijke voorschriften worden
afgevoerd en mogen in geen geval
bij het huisvuil terechtkomen.
Lever lege batterijen en accu's in
bij een speciaal afvalstoffendepot.
Het is raadzaam de accu los te
koppelen als uw auto langer dan
een maand buiten gebruik is.
Maak de accupoolklemmen
niet los bij draaiende motor.
Laad de accu niet op zon-
der de accupoolklemmen los te
nemen.
Het aanduwen van een auto met
de gestuurde handgeschakelde
zesversnellingsbak om de motor te
starten is niet toegestaan.
Vóór het loskoppelen van de
accukabels
Wacht 2 minuten na het afzetten
van het contact.
Sluit de ruiten en de voorportieren
voordat u de accukabels loskop-
pelt.
Voor het opladen van de accu van
het Stop & Start-systeem hoeven
de accukabels niet losgenomen te
worden.
Maak de accupoolklemmen los.
Volg de aanwijzingen van de fa-
brikant van de acculader.
Sluit de accukabels weer aan, te
beginnen met de (-) kabel.
Controleer of de accupolen en
de klemmen schoon zijn. Indien
ze bedekt zijn met een (witte of
groene) oxidatielaag, neem dan
de accukabels los en reinig de
polen en klemmen.
Sluit de rode kabel aan op de (+)
pool van de ontladen accu A en
vervolgens op de (+) pool van de
hulpaccu B .
Sluit de groene of zwarte kabel
aan op de (-) pool van de hulp-
accu B .
Sluit het andere uiteinde van de
groene of zwarte kabel aan op
een massapunt C van de auto.
Stel de startmotor in werking en
laat de motor draaien.
Wacht tot de motor stationair
draait en neem dan de kabels los.
XI
202
P R A K T I S C H E I N F O R M A T I E
ECO-MODUS
De eco-modus bepaalt de maximale
gebruiksduur van een aantal func-
ties om te voorkomen dat de accu
ontladen raakt.
Nadat de motor is afgezet, kunt u
een aantal elektrische functies zoals
het audio- en telematicasysteem,
de ruitenwissers, dimlichten, pla-
fonniers, ... nog in totaal maximaal
30 minuten gebruiken.
Inschakelen van de eco-modus
Na deze tijd geeft een melding op
het multifunctionele display aan dat
de eco-modus is ingeschakeld. De
actieve functies worden dan in de
ruststand gezet.
Als u op het moment dat de eco-mo-
dus wordt ingeschakeld aan het te-
lefoneren bent:
- kan het gesprek nog 10 minu-
ten worden voortgezet met de
handsfree set van uwAutoradio
of met uw MyWay
- kan het telefoongesprek gewoon
worden voortgezet gedurende
10 minuten via de NaviDrive, om
vervolgens te worden overgezet
op uw telefoon, afhankelijk van
het model.
Uitschakelen van de
eco-modus
De functies worden automatisch weer
ingeschakeld als de motor gestart
wordt.
Om deze functies direct opnieuw te
kunnen gebruiken moet u de motor
starten en deze minstens vijf minu-
ten laten draaien.
Als de accu ontladen is, kan
de motor niet gestart wor-
den (zie de desbetreffende
paragraaf).
Na het weer aansluiten van de
accukabels
Zet het contact aan en wacht 1 mi-
nuut alvorens de motor te starten,
zodat de elektronische systemen
geïnitialiseerd kunnen worden.
Raadpleeg het CITROËN-netwerk
als er zich na deze handeling toch
nog problemen voordoen.
Raadpleeg het desbetreffende
hoofdstuk voor het zelf opnieuw
initialiseren van:
-
de sleutel met afstandsbediening,
- elektrische ruiten met tiptoets-
bediening,
- het zonnescherm van het pa-
noramadak,
- de instellingen van het multi-
functioneel scherm,
- de radiozenders,
- het GPS navigatiesysteem.
Bij een onladen accu is deze tijd
aanzienlijk korter.
XI
202
P R A K T I S C H E I N F O R M A T I E
ECO-MODUS
De eco-modus bepaalt de maximale
gebruiksduur van een aantal func-
ties om te voorkomen dat de accu
ontladen raakt.
Nadat de motor is afgezet, kunt u
een aantal elektrische functies zoals
het audio- en telematicasysteem,
de ruitenwissers, dimlichten, pla-
fonniers, ... nog in totaal maximaal
30 minuten gebruiken.
Inschakelen van de eco-modus
Na deze tijd geeft een melding op
het multifunctionele display aan dat
de eco-modus is ingeschakeld. De
actieve functies worden dan in de
ruststand gezet.
Als u op het moment dat de eco-mo-
dus wordt ingeschakeld aan het te-
lefoneren bent:
- kan het gesprek nog 10 minu-
ten worden voortgezet met de
handsfree set van uwAutoradio
of met uw MyWay
- kan het telefoongesprek gewoon
worden voortgezet gedurende
10 minuten via de NaviDrive, om
vervolgens te worden overgezet
op uw telefoon, afhankelijk van
het model.
Uitschakelen van de
eco-modus
De functies worden automatisch weer
ingeschakeld als de motor gestart
wordt.
Om deze functies direct opnieuw te
kunnen gebruiken moet u de motor
starten en deze minstens vijf minu-
ten laten draaien.
Als de accu ontladen is, kan
de motor niet gestart wor-
den (zie de desbetreffende
paragraaf).
Na het weer aansluiten van de
accukabels
Zet het contact aan en wacht 1 mi-
nuut alvorens de motor te starten,
zodat de elektronische systemen
geïnitialiseerd kunnen worden.
Raadpleeg het CITROËN-netwerk
als er zich na deze handeling toch
nog problemen voordoen.
Raadpleeg het desbetreffende
hoofdstuk voor het zelf opnieuw
initialiseren van:
-
de sleutel met afstandsbediening,
- elektrische ruiten met tiptoets-
bediening,
- het zonnescherm van het pa-
noramadak,
- de instellingen van het multi-
functioneel scherm,
- de radiozenders,
- het GPS navigatiesysteem.
Bij een onladen accu is deze tijd
aanzienlijk korter.
XI
203
P R A K T I S C H E I N F O R M A T I E
SLEPEN VAN DE AUTO
U kunt uw auto laten slepen door
een andere auto of een andere auto
slepen met behulp van het sleep-
oog.
Toegang tot het gereedschap
Afhankelijk van het uitrustingsniveau
van uw auto, bevindt het sleepoog
zich onder het luik in de voetenruim-
te van de passagier op de tweede
zitrij of onder de vloerplaat van de
bagageruimte:
open een van de achterportieren
de achterklep,
til de vloerplaat op,
neem het sleepoog uit de houder.
Slepen van uw auto
Maak het klepje in de voorbum-
per los door op de bovenkant
links te drukken en aan de rech-
terkant te trekken.
Draai het sleepoog vast tot de
aanslag.
Bevestig de sleepstang.
Schakel de alarmknipperlichten
van uw auto in.
Zet de versnellingshendel in de
neutraalstand (stand N bij de
gestuurde handgeschakelde
versnellingsbak of automatische
transmissie).
Slepen van een andere auto
Maak het klepje in de achterbum-
per los door er op de onderkant
op te drukken en aan de boven-
kant te trekken.
Draai het sleepoog vast tot de
aanslag.
Bevestig de sleepstang.
Schakel de alarmknipperlichten
van de te slepen auto in.
Het niet opvolgen van deze bij-
zonderheid kan er toe leiden dat
bepaalde onderdelen van het rem-
systeem beschadigd raken en dat
de rembekrachtiger na het starten
mogelijk niet meer werkt.
Gebruik voor het slepen van een
auto met de vier wielen op de
grond altijd een sleepstang.
Laat het takelen van de auto (met
twee wielen op de grond) uitslui-
tend uitvoeren door een professio-
neel takelbedrijf.
Bij het slepen van de auto met
stilstaande motor zijn de rem- en
stuurbekrachtiging uitgeschakeld.
XI
204
P R A K T I S C H E I N F O R M A T I E
AANHANGER, EEN CARAVAN...
De trekhaak bestaat uit een mecha-
nisch systeem voor het aankoppe-
len van een aanhanger of caravan
en een elektrische aansluiting voor
de verlichting en signalering.
Uw auto is hoofdzakelijk bedoeld
voor het vervoer van personen en
bagage, maar is tevens geschikt voor
het trekken van een aanhanger.
Wij raden u aan gebruik te maken van
een speciaal door CITRN geteste
en goedgekeurde trekhaak inclusief
bedrading en deze door het CITRN-
netwerk te laten monteren.
Als de trekhaak wordt gemonteerd
door een ander bedrijf dan van het
CITROËN-netwerk, moet bij de
montage gebruik worden gemaakt
van de reeds aanwezige elektri-
sche voorzieningen aan de auto
volgens de voorschriften van de
constructeur.
Adviezen
Gewichtsverdeling
Verdeel het gewicht in de ca-
ravan/aanhanger gelijkmatig,
plaats zware voorwerpen zo
dicht mogelijk bij de as en houd
u aan de toegestane kogeldruk.
Door een geringere luchtdichtheid
nemen de prestaties van de motor
af als men op grotere hoogte boven
de zeespiegel komt. Trek boven de
1000 m 10% van het maximale aan-
hangergewicht af en herhaal dit voor
elke volgende 1000 m.
Raadpleeg het hoofdstuk "Technische
gegevens" voor de gewichten en aan-
hangergewichten die voor uw auto
van toepassing zijn.
Zijwind
Houd er rekening mee dat de
zijwindgevoeligheid van de auto
groter is.
Pas uw snelheid aan om het toe-
rental te beperken.
Het maximale aanhangergewicht is
afhankelijk van het hellingspercen-
tage en de buitentemperatuur.
Let in elk geval goed op de aanwij-
zing van de koelvloeistoftempera-
tuurmeter.
Als het waarschu-
wingslampje van de
koelvloeistoftemperatuur
gaat branden in combi-
natie met het waarschu-
wingslampje STOP , stop
dan zo snel mogelijk en
zet de motor af.
Remmen
Het trekken van een aanhanger ver-
lengt de remweg.
Banden
Controleer de bandenspanning
van de auto en de aanhanger en
breng deze indien nodig op de
juiste waarde.
Verlichting
Controleer de verlichting van de
aanhanger.
De parkeerhulp wordt automatisch
uitgeschakeld als bij het aankop-
pelen van een aanhanger een ori-
ginele CITROËN-trekhaak wordt
gebruikt.
Het rijden met een aanhanger heeft
veel invloed op het rijgedrag van
de auto en vergt daarom extra aan-
dacht van de bestuurder.
Koeling
Het trekken van een aanhanger op
een helling veroorzaakt een hogere
koelvloeistoftemperatuur.
De koelventilator wordt elektrisch
bediend en is niet afhankelijk van
het motortoerental.
XI
205
P R A K T I S C H E I N F O R M A T I E
DAKLASTDRAGERS
In verband met de constructie van de
auto wordt, vanwege uw veiligheid en
om beschadiging van het dak en de
achterklep te voorkomen, aanbevo-
len alleen daklastdragers en dakkof-
fers te gebruiken die door CITROËN
getest en goedgekeurd zijn.
Ongeacht het type te transporteren
daklast (dakkoffer, fi etsdrager, ski-
dragers...) is het noodzakelijk dat u
daklastdragers in dwarsgeplaatste
richting gebruikt.
Aanbevelingen
Zorg voor een gelijkmatige ver-
deling en voorkom overbelasting
aan één kant.
Plaats de zwaarste lading zo
dicht mogelijk bij het dak.
Sjor de lading goed vast en mar-
keer buiten de auto stekende la-
ding.
Rijd behoedzaam: wees bedacht
op een grotere zijwindgevoelig-
heid (de stabiliteit van de auto
kan door de belading worden
beïnvloed).
Verwijder de dakdragers zodra
deze niet meer nodig zijn.
Fietsdrager
Het is niet toegestaan een etsdra-
ger met riemen te monteren bij de
volgende uitvoeringen:
- C4 Picasso (alle uitvoeringen);
- Grand C4 Picasso voorzien van
afzonderlijk te openen achterruit.
Maximaal toegestane last
op de daklastdragers (voor
een hoogte van minder dan
40 cm: dit geldt niet voor een fi ets-
drager): 80 kg.
Als de hoogte boven de 40 cm uit-
komt, dient u uw snelheid aan te
passen aan de weggesteldheid,
om te voorkomen dat de daklast-
dragers en de bevestigingen op
het dak beschadigd raken.
Wij verzoeken u te informeren naar
de wetgeving in uw land omtrent
het vervoeren van voorwerpen die
langer zijn dan de auto zelf.
* Volgens land van bestemming.
Het afneembare sneeuwscherm wordt
op het onderste gedeelte van de voor-
bumper geplaatst om een opeenho-
ping van sneeuw bij de koelventilator
van de radiateur te voorkomen.
Plaatsen
Breng het afneembare sneeuw-
scherm aan op het onderste ge-
deelte van de voorbumper.
Zet het scherm vast door de be-
vestigingsclips op de omtrek één
voor één aan te drukken.
Verwijderen
Wip met een schroevendraaier
de vier bevestigingsclips één
voor één los.
Vergeet niet het sneeuwscherm te
verwijderen:
- als de buitentemperatuur hoger
is dan 10°C,
-
als de auto moet worden gesleept,
-
bij snelheden hoger dan 120 km/h.
XI
206
P R A K T I S C H E I N F O R M A T I E
* Om te voorkomen dat de mat on-
der de pedalen schuift:
- controleer of de mat goed op
zijn plaats ligt,
- leg nooit verscheidene matten
over elkaar.
ACCESSOIRES
Een ruime keuze aan accessoires en
originele onderdelen wordt u aange-
boden door het CITROËN-netwerk.
Deze accessoires en onderdelen
zijn getest en goedgekeurd ten aan-
zien van bedrijfszekerheid en veilig-
heid.
Ze zijn volledig aangepast aan uw
auto, zijn voorzien van een artikel-
nummer en beschikken over de ga-
rantie van CITROËN.
"Hulpmiddelen bij het vervoeren
van uw bagage": trekhaakbedra-
ding, bagageruimtemat, bagageruim-
tebak, bagagesteunen, allesdragers,
etsendrager, skidragers, dakkoffers,
trekhaken...
"Comfort en vrije tijd" : parkeer-
hulp vóór en achter, standkachel,
zaklamp, zonneschermen, windge-
leider, geurpatronen...
"Styling" : lichtmetalen velgen, wiel-
doppen...
"Veiligheid/bescherming": alarm-
installatie, wielbouten met slot, loka-
lisatiesysteem voor gestolen auto's,
alcoholtest, verbanddoos, gevaren-
driehoek, refl ecterend veiligheids-
vest, hondenrek, sneeuwkettingen,
anti-sneeuwhoezen, set mistlampen,
bandenreparatieset, kinderzitjes en
zitverhogingen voor kinderen...
"Bescherming" : matten * , stoelhoe-
zen, spatlappen, dorpelbeschermers,
bumperbeschermers, autobeschem-
hoes...
XI
207
P R A K T I S C H E I N F O R M A T I E
Het monteren van elektri-
sche uitrustingen of acces-
soires die niet onder een
artikelnummer in het assortiment
van CITRN voorkomen, kan lei-
den tot storingen in het elektronisch
systeem van uw auto en een ver-
hoogd stroomverbruik veroorzaken.
Houdt u rekening met deze bijzon-
derheid. Wij raden u aan contact op
te nemen met een vertegenwoordi-
ger van het merk CITROËN om u
te laten informeren over het assor-
timent uitrustingen en accessoires
voorzien van een artikelnummer.
Afhankelijk van de lokale wetge-
ving is de aanwezigheid van een
veiligheidsvest, een gevarendrie-
hoek en een set reservelampen en
-zekeringen in de auto verplicht.
"Multimedia": handsfree kit Bluetooth®,
autoradio's, portable navigatiesystemen,
DVD-speler, update-cd-rom voor de
kaartsoftware, Hi-Fi-module, achteruitrij-
camera, itspaaldetectiesystemen, USB
Box, luidsprekers, 230V/50Hz-aanslui-
ting, 230V/12V-adapter, on-board Wi ...
Ook de volgende producten zijn ver-
krijgbaar bij het CITROËN-netwerk:
reinigings- en onderhoudsmiddelen
(interieur en exterieur), vloeistoffen
(ruitensproeiervloeistof...) en ver-
vangende producten (patroon voor
bandenreparatieset...)
Installeren van
radiocommunicatiezenders
Raadpleeg voordat u een radio-
communicatiezender met buiten-
antenne in uw auto laat installeren
een vertegenwoordiger van het
merk CITROËN.
Het CITROËN-netwerk stelt u de
technische gegevens (frequentie-
band, maximaal uitgangsvermo-
gen, positie antenne, specifi eke
installatievoorschriften) van de voor
montage geschikte zenders ter
beschikking, volgens de Richtlijn
Elektromagnetische Compatibiliteit
(2004/104/EG).
XII
208
T E C H N I S C H E G E G E V E N S
MODELLEN: MOTOREN EN VERSNELLINGSBAKKEN
Carrosserievariant:
UA... UE... UD...
5FS-0
5FS-0/CU1
5FV-8/P
5FV-8/PCU1
RFJ-F
BENZINEMOTOREN VTi 120 THP 155 VTi 143
Cilinderinhoud (cm
3
) 1598 1598 1997
Boring x slag (mm) 77 x 85,8 77 x 85,8 85 x 88
Max. vermogen: ECE-norm (kW) 88 115 103
Toerental bij max. vermogen (t/min) 6000 6000 6000
Max. koppel: ECE-norm (Nm) 160 240 200
Toerental bij max. koppel (t/min) 4250 1400 4000
Brandstof Loodvrij Loodvrij Loodvrij
Katalysator Ja Ja Ja
VERSNELLINGSBAKKEN
Handgeschakeld
(5 versnellingen)
Elektronisch bediend
(6 versnellingen)
Automaat
(4 versnellingen)
INHOUD CARTER (liter)
Motor (met vervangen fi lter) 4,25 - 5
UA...: CITROËN Grand C4 Picasso (7 zitplaatsen).
UF...: CITROËN Grand C4 Picasso (5 zitplaatsen).
UD...: CITROËN C4 Picasso (5 zitplaatsen).
...CU1 : versies N1.
XII
210
T E C H N I S C H E G E G E V E N S
MODELLEN: MOTOREN EN VERSNELLINGSBAKKEN
Carrosserievariant:
UA... UE... UD...
9HZ-C
9HZ-C/
CU1
9HZ-H/P
9HZ-H/
PCU1
9HR-8
9HR-8/
CU1
9HR-8/P
9HR-8/
PCU1
9HR-8/PS
RHJ-H/P
RHJ-H/
PCU1
RHR-J
DIESELMOTOREN HDi 110 HDi 110 HDi 138
Cilinderinhoud (cm
3
) 1560 1560 1997
Boring x slag (mm) 75 x 88,3 75 x 88,3 85 x 88
Max. vermogen: ECE-norm (kW) 80 82 100
Toerental bij max. vermogen (t/min) 4000 3600 4000
Max. koppel: ECE-norm (Nm) 240 270 270 320
Toerental bij max. koppel (t/min) 1750 1750 2000
Brandstof Diesel Diesel Diesel
Katalysator Ja Ja Ja
Roetfi lter (FAP) Ja Ja Ja
VERSNELLINGSBAKKEN
Handgeschakeld
(5 versnellingen)
Elektronisch
bediend
(6 versnellingen)
Handgeschakeld
(6 versnellingen)
Elektronisch
bediend
(6 versnellingen)
Elektronisch
bediend
(6 versnellingen)
Elektronisch
bediend
(6 versnellingen)
Automaat
(6 versnellingen)
INHOUD CARTER (liter)
Motor (met vervangen fi lter) 3,75 3,75 -
- 5,25 5,25
...S: model uitgerust met Stop & Start-systeem.
UE...: CITROËN Grand C4 Picasso (7 zitplaatsen).
UE...: CITROËN Grand C4 Picasso (5 zitplaatsen).
UD...: CITROËN C4 Picasso (5 zitplaatsen).
...CU1: versies N1.
XII
211
T E C H N I S C H E G E G E V E N S
MODELLEN: MOTOREN EN VERSNELLINGSBAKKEN
Carrosserievariant:
UA... UE... UD...
RHE-8
RHE-8/CU1
RHE-8/P RHH-A
DIESEL MOTOREN HDi 150 HDi 163
Cilinderinhoud (cm
3
) 1997 1997
Boring x slag (mm) 85 x 88 85 x 88
Max. vermogen: ECE-norm (kW) 110 120
Toerental bij max. vermogen (t/min) 3750 3750
Max. koppel: ECE-norm (Nm) 340 340
Toerental bij max. koppel (t/min) 2000 2000
Brandstof Diesel Diesel
Katalysator Ja Ja
Roetfi lter (FAP) Ja Ja
VERSNELLINGSBAKKEN
Handgeschakeld
(6 versnellingen)
Elektronisch bediend
(6 versnellingen)
Automaat
(6 versnellingen)
INHOUD CARTER (liter)
Motor (met vervangen fi lter) 5,25 - 5,25
UA... : CITROËN Grand C4 Picasso (7 zitplaatsen).
UE... : CITROËN Grand C4 Picasso (5 zitplaatsen).
UD... : CITROËN C4 Picasso (5 zitplaatsen).
...CU1: versies N1.
XII
209
T E C H N I S C H E G E G E V E N S
GEWICHTEN EN AANHANGERGEWICHTEN (kg)
Benzinemotoren VTi 120 THP 155 VTi 143
Versnellingsbakken Handgeschakeld Elektronisch bediend Automaat
Carrosserievariant:
UA... UE... UD... .
5FS-0 5FV-8/P RFJ-F
- Leeggewicht 1430 - 1415 - 1415 1517 - 1430 - 1430 1600 - 1556 - 1552
- Rijklaargewicht 1505 - 1490 - 1490 1592 - 1505 - 1505 1675 - 1631 -1627
- Nuttig laadvermogen 770 - 700 - 525 703 - 630 - 610 660 - 514 - 538
- Maximumgewicht beladen
voertuig (MTAC)
2200 - 2115 - 2015 2220 - 2060 - 2040 2260 - 2070 - 2090
- Totaal toelaatbaar treingewicht
(MTRA)
op een helling van 12% 3300 - 3315 - 3315 3420 - 3410 - 3390 3660 - 3570 - 3590
- Aanhanger geremd (binnen
max. toelaatbaar treingewicht)
op een helling van 10% of 12% 1100 - 1200 - 1300 1200 - 1350 - 1350 1400 - 1500 - 1500
- Aanhanger geremd * (binnen
max. toelaatbaar treingewicht)
1300 - 1500 - 1500 1500 1500
- Aanhanger ongeremd 750 -745 - 745 750 750
- Aanbevolen kogeldruk 60 60 60
De hier vermelde waarden voor het maximaal toelaatbare treingewicht en het aanhangergewicht gelden voor een hoogte tot maximaal
1000 meter; het hier vermelde maximale aanhangergewicht dient voor elke extra 1000 meter hoogte met 10% te worden verminderd.
Bij het trekken van een aanhanger mag niet harder worden gereden dan 100 km/h of de plaatselijk geldende snelheidsli-
miet (in Nederland wettelijk 80 km/h).
Bij hoge buitentemperaturen kunnen de prestaties van de auto minder worden om de motor te beschermen; verminder het
aanhangergewicht als de buitentemperatuur hoger is dan 37°C.
* Wanneer het gewicht van het trekkende voertuig lager is dan het maximumgewicht van het beladen voertuig (MTAC), dan mag het
gewichtsverschil worden toegevoegd aan de aanhanger; hiermee mag het totaal toelaatbare treingewicht (MTRA) echter nooit worden
overschreden. Let op: door het trekken van een aanhanger kan het weggedrag van het trekkende voertuig nadelig worden beïnvloed.
XII
216
T E C H N I S C H E G E G E V E N S
* Wanneer het maximumgewicht op de achteras van het trekkende voertuig wordt overschreden, bedraagt de toegestane
maximumsnelheid volgens punt 2.7 van de Europese richtlijn 80 km/h.
** Wanneer het maximumgewicht van het trekkende voertuig wordt overschreden, bedraagt de toegestane maximumsnel-
heid volgens punt 2.7 van de Europese richtlijn 80 km/h.
*** Maximaal aanhangergewicht geremd (binnen max. toelaatbaar treingewicht): let er op dat door het trekken van een
aanhanger het weggedrag van het trekkende voertuig nadelig kan worden beïnvloed.
De hier vermelde waarden voor het maximaal toelaatbare treingewicht en het aanhangergewicht gelden voor een hoogte tot maximaal
1000 meter; het hier vermelde maximale aanhangergewicht dient voor elke extra 1000 meter hoogte met 10% te worden verminderd.
Bij hoge buitentemperaturen kunnen de prestaties van de auto minder worden om de motor te beschermen; verminder het
aanhangergewicht als de buitentemperatuur hoger is dan 37°C.
GEWICHTEN EN AANHANGERGEWICHTEN UITVOERINGEN N1 (kg)
Benzinemotoren VTi 120 THP 155
Versnellingsbakken Handgeschakeld Elektronisch bediend
Carrosserievariant:
UA... UD...
UA5FS-0/CU1
UD5FS-0/CU1
UA5FV-8/PCU1
UD5FV-8/PCU1
- Leeggewicht 1560 - 1591 1600 - 1590
- Rijklaargewicht 1635 - 1666 1675 - 1665
- Nuttig laadvermogen 630 - 624 620 - 620
- Maximumgewicht beladen
voertuig (MTAC) *
2190 - 2215 2220 - 2210
-
Totaal toelaatbaar treingewicht (MTRA)
op een helling van 12% ** 3290 - 3415 3420 - 3410
- Aanhanger geremd (binnen
max. toelaatbaar treingewicht)
op een helling van 10% of 12% ***
1100 - 1200 1200 - 1200
- Aanhanger geremd (binnen
max. toelaatbaar treingewicht)
- -
- Aanhanger ongeremd 750 - 750 750 - 750
- Aanbevolen kogeldruk 70 - 60 70 - 60
XII
212
T E C H N I S C H E G E G E V E N S
GEWICHTEN EN AANHANGERGEWICHTEN (kg)
Dieselmotoren HDi 110
Versnellingsbakken Handgeschakeld Elektronisch bediend
Carrosserievariant:
UA... UE... UD...
9HZ-C 9HZ-H/P
- Leeggewicht 1530 - 1484 - 1489 1539 - 1494 - 1499
- Rijklaargewicht 1605 - 1559 - 1564 1614 - 1569 - 1574
- Nuttig laadvermogen 720 - 546 - 561 711 - 536 - 561
- Maximumgewicht beladen
voertuig (MTAC)
2250 - 2030 - 2050 2250 - 2030 - 2060
- Totaal toelaatbaar treingewicht
(MTRA)
op een helling van 12% 3130 3130
- Aanhanger geremd (binnen
max. toelaatbaar treingewicht)
op een helling van 10% of 12% 880 - 1100 - 1080 880 - 1100 - 1070
- Aanhanger geremd * (binnen
max. toelaatbaar treingewicht)
1180 - 1300 - 1300 1180 - 1300 - 1300
- Aanhanger ongeremd 750 750
- Aanbevolen kogeldruk 50 - 60 - 60 50 - 60 - 60
De hier vermelde waarden voor het maximaal toelaatbare treingewicht en het aanhangergewicht gelden voor een hoogte tot maximaal
1000 meter; het hier vermelde maximale aanhangergewicht dient voor elke extra 1000 meter hoogte met 10% te worden verminderd.
Bij het trekken van een aanhanger mag niet harder worden gereden dan 100 km/h of de plaatselijk geldende snelheidsli-
miet (in Nederland wettelijk 90 km/h).
Bij hoge buitentemperaturen kunnen de prestaties van de auto minder worden om de motor te beschermen; verminder het
aanhangergewicht als de buitentemperatuur hoger is dan 37°C.
* Wanneer het gewicht van het trekkende voertuig minder is dan het maximumgewicht beladen voertuig (MTAC) dan mag het gewichts-
verschil worden toegevoegd aan de aanhanger; hiermee mag het totaal toelaatbare treingewicht (MTRA) echter nooit worden over-
schreden. Let op: door het trekken van een aanhanger kan het weggedrag van het trekkende voertuig nadelig worden beïnvloed.
XII
213
T E C H N I S C H E G E G E V E N S
De hier vermelde waarden voor het maximaal toelaatbare treingewicht en het aanhangergewicht gelden voor een hoogte tot maximaal
1000 meter; het hier vermelde maximale aanhangergewicht dient voor elke extra 1000 meter hoogte met 10% te worden verminderd..
Bij het trekken van een aanhanger mag niet harder worden gereden dan 100 km/h of de plaatselijk geldende snelheidsli-
miet (in Nederland wettelijk 90 km/h).
Bij hoge buitentemperaturen kunnen de prestaties van de auto minder worden om de motor te beschermen; verminder het
aanhangergewicht als de buitentemperatuur hoger is dan 37°C.
GEWICHTEN EN AANHANGERGEWICHTEN (kg)
Dieselmotoren HDi 110
Versnellingsbakken Handgeschakeld Elektronisch bediend Elektronisch bediend
Carrosserievariant:
UA... UE... UD...
9HR-8 9HR-8/P 9HR-8/PS
- Leeggewicht 1490 - 1430 - 1430 1510 - 1470 - 1420 1520 - 1480 - 1430
- Rijklaargewicht 1565 - 1505 - 1505 1585 - 1545 - 1495 1595 - 1555 - 1505
- Nuttig laadvermogen 760 - 670 - 620 740 - 630 - 640 730 - 620 - 630
- Maximumgewicht beladen
voertuig (MTAC)
2250 - 2100 - 2050 2250 - 2100 - 2060 2250 - 2100 - 2060
- Totaal toelaatbaar treingewicht
(MTRA)
op een helling van 12% 3130 3130 3130
- Aanhanger geremd(binnen
max. toelaatbaar treingewicht)
op een helling van 10% of 12% 880 - 1030 - 1080 880 - 1030 - 1070 750 - 900 - 940
- Aanhanger geremd * (binnen
max. toelaatbaar treingewicht)
1180 - 1330 - 1380 1180 - 1330 - 1370 1050 - 1200 - 1240
- Aanhanger ongeremd 750 750 - 750 - 745 750
- Aanbevolen kogeldruk 60 60 60
* Wanneer het gewicht van het trekkende voertuig minder is dan het maximumgewicht beladen voertuig (MTAC) dan mag het gewichts-
verschil worden toegevoegd aan de aanhanger; hiermee mag het totaal toelaatbare treingewicht (MTRA) echter nooit worden over-
schreden. Let op: door het trekken van een aanhanger kan het weggedrag van het trekkende voertuig nadelig worden beïnvloed.
XII
214
T E C H N I S C H E G E G E V E N S
De hier vermelde waarden voor het maximaal toelaatbare treingewicht en het aanhangergewicht gelden voor een hoogte tot maximaal
1000 meter; het hier vermelde maximale aanhangergewicht dient voor elke extra 1000 meter hoogte met 10% te worden verminderd.
Bij het trekken van een aanhanger mag niet harder worden gereden dan 100 km/h of de plaatselijk geldende snelheidsli-
miet (in Nederland wettelijk 90 km/h).
Bij hoge buitentemperaturen kunnen de prestaties van de auto minder worden om de motor te beschermen; verminder het
aanhangergewicht als de buitentemperatuur hoger is dan 37°C.
GEWICHTEN EN AANHANGERGEWICHTEN (kg)
Dieselmotoren HDi 138
Versnellingsbakken Elektronisch bediend Automaat
Carrosserievariant:
UA... UE... UD...
RHJ-H/P RHR-J
- Leeggewicht 1620 - 1582 - 1581 1650 - 1611- 1640
- Rijklaargewicht 1695 - 1657 - 1656 1725 - 1686 - 1715
- Nuttig laadvermogen 700 - 558- 559 700 - 559- 510
- Maximumgewicht beladen
voertuig (MTAC)
2320 - 2140 - 2140 2350 - 2170 - 2150
- Totaal toelaatbaar treingewicht
(MTRA)
op een helling van 12% 3620 - 3590 - 3540 3550 - 3520 - 3550
- Aanhanger geremd (binnen
max. toelaatbaar treingewicht)
op een helling van 10% of 12% 1300 - 1450 - 1400 1200 - 1350 - 1400
- Aanhanger geremd * (binnen
max. toelaatbaar treingewicht)
1500 1500
- Aanhanger ongeremd 750 750
- Aanbevolen kogeldruk 70 - 60 - 60 60
* Wanneer het gewicht van het trekkende voertuig lager is dan het maximumgewicht van het beladen voertuig (MTAC) dan mag het
gewichtsverschil worden toegevoegd aan de aanhanger; hiermee mag het totaal toelaatbare treingewicht (MTRA) echter nooit worden
overschreden. Let op: door het trekken van een aanhanger kan het weggedrag van het trekkende voertuig nadelig worden beïnvloed.
XII
215
T E C H N I S C H E G E G E V E N S
* Wanneer het gewicht van het trekkende voertuig lager is dan het maximumgewicht van het beladen voertuig (MTAC) dan mag het
gewichtsverschil worden toegevoegd aan de aanhanger; hiermee mag het totaal toelaatbare treingewicht (MTRA) echter nooit worden
overschreden. Let op: door het trekken van een aanhanger kan het weggedrag van het trekkende voertuig nadelig worden beïnvloed.
De hier vermelde waarden voor het maximaal toelaatbare treingewicht en het aanhangergewicht gelden voor een hoogte tot maximaal
1000 meter; het hier vermelde maximale aanhangergewicht dient voor elke extra 1000 meter hoogte met 10% te worden verminderd.
Bij het trekken van een aanhanger mag niet harder worden gereden dan 100 km/h of de plaatselijk geldende snelheidsli-
miet (in Nederland wettelijk 90 km/h).
Bij hoge buitentemperaturen kunnen de prestaties van de auto minder worden om de motor te beschermen; verminder het
aanhangergewicht als de buitentemperatuur hoger is dan 37°C.
GEWICHTEN EN AANHANGERGEWICHTEN (kg)
Dieselmotoren HDi 150 HDi 163
Versnellingsbakken Handgeschakeld Elektronisch bediend Automaat
Carrosserievariant:
UA... UE... UD...
RHE-8 RHE-8/P RHH-A
- Leeggewicht 1613 - 1580 - 1610 - 1637 - 1601 - 1614
- Rijklaargewicht 1688 - 1655 - 1685 - 1712 - 1676 - 1689
- Nuttig laadvermogen 695 - 685 - 520 - 688 - 689 - 536
- Maximumgewicht beladen
voertuig (MTAC)
2308 - 2265 - 2130 - 2325 - 2290 - 2150
- Totaal toelaatbaar treingewicht
(MTRA)
op een helling van 12% 3508 - 3515 - 3530 - 3525 - 3490 - 3550
- Aanhanger geremd (binnen
max. toelaatbaar treingewicht)
op een helling van 10% of 12% 1200 - 1250 - 1400 - 1200 - 1200 - 1400
- Aanhanger geremd * (binnen
max. toelaatbaar treingewicht)
1400 - 1500 - 1600 - 1500
- Aanhanger ongeremd 750 - 750
- Aanbevolen kogeldruk 70 - 60
XII
217
T E C H N I S C H E G E G E V E N S
De hier vermelde waarden voor het maximaal toelaatbare treingewicht en het aanhangergewicht gelden voor een hoogte tot maximaal
1000 meter; het hier vermelde maximale aanhangergewicht dient voor elke extra 1000 meter hoogte met 10% te worden verminderd.
Bij hoge buitentemperaturen kunnen de prestaties van de auto minder worden om de motor te beschermen; verminder het
aanhangergewicht als de buitentemperatuur hoger is dan 37°C.
* Wanneer het maximumgewicht op de achteras van het trekkende voertuig wordt overschreden, bedraagt de toegestane
maximumsnelheid volgens punt 2.7 van de Europese richtlijn 80 km/h.
** Wanneer het maximumgewicht van het trekkende voertuig wordt overschreden, bedraagt de toegestane maximumsnel-
heid volgens punt 2.7 van de Europese richtlijn 80 km/h.
*** Maximaal aanhangergewicht geremd (binnen max. toelaatbaar treingewicht): let er op dat door het trekken van een
aanhanger het weggedrag van het trekkende voertuig nadelig kan worden beïnvloed.
GEWICHTEN EN AANHANGERGEWICHTEN UITVOERINGEN N1 (kg)
Dieselmotoren HDi 110 HDi 110 HDi 138 HDi 150
Versnellingsbakken
Handgeschakeld
Elektronisch
bediend
Handgeschakeld
Elektronisch
bediend
Elektronisch
bediend
Handgeschakeld
Carrosserievariant:
UA... UD...
UA9HZ-C/CU1
UD9HZ-C/CU1
UA9HZ-H/PCU1
UD9HZ-H/PCU1
UA9HR-8/CU1
UD9HR-8/CU1
UA9HR-8/PCU1
UD9HR-8/PCU1
UARHJ-H/PCU1
UDRHJ-H/PCU1
UARHE-8/CU1
UDRHE-8/CU1
- Leeggewicht 1571 - 1635 1600 - 1646 1630 - 1630 - 1665 - 1691 1685 - 1680
- Rijklaargewicht 1646 - 1710 1675 - 1721 1705 - 1705 - 1740 - 1766 1760 - 1755
- Nuttig laadvermogen 634 - 620 620 - 624 620 - 620 - 620 - 624 620 - 620
- Maximumgewicht beladen
voertuig (MTAC) *
2205 - 2255 2220 - 2270 2250 - 2250 - 2285 - 2315 2305 - 2300
- Totaal toelaatbaar treingewicht
(MTRA)
op een helling van 12% ** 3125 - 3130 3120 - 3130 3150 - 3150 - 3585 - 3540 3555 - 3550
- Aanhanger geremd (binnen
max. toelaatbaar treingewicht)
op een helling van 10% of 12% ***
920 - 875 900 - 860 900 - 900 - 1300 - 1225 1250 - 1250
- Aanhanger geremd (binnen
max. toelaatbaar treingewicht)
- - - - - -
- Aanhanger ongeremd 750 - 750 750 - 750 750 - 750 - 750 - 750 750 - 750
- Aanbevolen kogeldruk 40 - 60 40 - 60 70 - 60 - 55 - 60 70 - 60
XII
218
T E C H N I S C H E G E G E V E N S
* Afhankelijk van type vering en daklastdragers .
AFMETINGEN (IN METERS)
Buitenkant (CITROËN Grand C4 Picasso en CITROËN C4 Picasso)
CITROËN Grand
C4 Picasso
CITROËN
C4 Picasso
A 2,73 2,73
B 4,59 4,47
C 0,99 0,99
D 0,87 0,75
E 1,51 1,51
F 1,54 1,54
G * 1,66 tot 1,71 1,66 tot 1,68
H 2,10 2,10
I 1,83 1,83
XII
219
T E C H N I S C H E G E G E V E N S
A 0,93
B 0,96/0,98
C 0,88/1
D 1,61/1,87
E 0,93
F 1,14
G 1,12
H 1,17
Interieur (CITROËN C4 Picasso)
XII
220
T E C H N I S C H E G E G E V E N S
Interieur (CITROËN Grand C4 Picasso)
E 0,88
F 1,07
G 1,16
H 1,17
A 0,92
B 0,99/1
C 1,03/1,16
D 1,80/2,06
XII
221
T E C H N I S C H E G E G E V E N S
IDENTIFICATIE
Deze auto is voorzien van diverse
markeringen om de auto te kunnen
identifi ceren.
Elk origineel CITROËN vervangings-
onderdeel is exclusief voor het merk.
In verband met uw veiligheid en de
garantie adviseren wij uitsluitend
CITROËN onderdelen te gebruiken.
A Constructeurssticker
Dit bevindt zich op de middenstijl bij
het linker portier.
1.
Nummer Europese typegoedkeuring.
2. VIN-nummer.
3. Totaal toelaatbaar gewicht.
4. Totaal toelaatbaar treingewicht.
5. Maximumgewicht op de vooras.
6. Maximumgewicht op de achteras.
B VIN-nummer
Dit is aangebracht op de carrosserie
en achter de voorruit.
C Kleurcode van de lak.
Bandenmaat.
Bandenspanning.
Zie de binnenstijl van het bestuur-
dersportier.
Houd u aan de door CITROËN
voorgeschreven bandenspanning.
Controleer de bandenspanning re-
gelmatig en alleen als de banden
koud zijn.
Verminder nooit de spanning van
warme banden
Houd u bij het vervangen van de
banden altijd aan de voorgeschre-
ven bandenmaat.
224
URGENCE-OPROEP OF ASSISTANCE-OPROEP
URGENCE-OPROEP
Druk in geval van nood langer dan 2 seconden op deze
toets. Het knipperen van het groene LED-lampje en een
geluidssignaal bevestigen dat de oproep naar de helpdesk
CITROËN Urgence is gedaan * .
geluidssignaal bevestigen dat de oproep naar de helpdesk
geluidssignaal bevestigen dat de oproep naar de helpdesk
Door deze toets meteen opnieuw in te drukken, wordt de oproep
geannuleerd. Het groene LED-lampje dooft.
ASSISTANCE-OPROEP
Bij het aanzetten van het contact, gaat
het groene lampje 3 seconden branden.
Dit duidt op een goede werking van het
systeem.
Het oranje lampje knippert: er is een
storing in het systeem.
Het oranje lampje blijft branden: de
noodbatterij moet vervangen worden.
Raadpleeg in beide gevallen het
CITROËN-netwerk.
Raadpleeg in beide gevallen het
Raadpleeg in beide gevallen het
Door deze toets meteen opnieuw in te drukken, wordt de aanvraag
geannuleerd.
Dit wordt bevestigd door een gesproken bericht.
Druk langer dan 2 seconden op deze toets voor het
aanvragen van hulp bij stranden van de auto.
Een gesproken bericht bevestigt dat de oproep is gedaan*.
WERKING VAN HET SYSTEEM
Het groene LED-lampje blijft branden (zonder te knipperen) wanneer de
verbinding tot stand is gebracht. Aan het einde van het gesprek gaat het
lampje uit.
Deze oproep wordt beheerd door de helpdesk CITROËN Urgence die de
informatie over de lokalisatie van de auto ontvangt en een waarschuwing
kan zenden naar de gekwalifi ceerde hulpdiensten. In landen waar de
helpdesk niet operationeel is of wanneer de lokalisatie uitdrukkelijk wordt
geweigerd, wordt de oproep meteen overgenomen door de hulpdiensten
(112) zonder lokalisatie.
Wanneer de airbagcomputer een botsing heeft waargenomen,
wordt onafhankelijk van het eventueel afgaan van de airbags,
automatisch een noodoproep gedaan.
* Deze dienst is afhankelijk van bepaalde voorwaarden en
beschikbaarheid.
Raadpleeg het CITROËN-netwerk.
225
NOODOPROEP OF HULPOPROEP MET NAVIDRIVE
NOODOPROEP
Druk in een noodgeval op de toets SOS tot een
geluidssignaal klinkt en het scherm "Bevestigen / Annuleren"
verschijnt (als een geldige SIM-kaart is geplaatst).
Er wordt verbinding gemaakt * met de helpdesk Citroën
Urgence die de auto lokaliseert en zo snel mogelijk de
benodigde hulpdiensten waarschuwt.
In landen waar geen helpdesk beschikbaar is, of waar
lokalisering van de auto niet is toegestaan, wordt de
oproep doorgeschakeld naar het alarmnummer (112).
Let op: de noodoproep en de diensten zijn geactiveerd als de
geïntegreerde telefoon wordt gebruikt met een geldige SIM-kaart.
Deze functies werken niet als een Bluetooth-telefoon wordt gebruikt
en er geen SIM-kaart is geplaatst.
Druk op deze toets om toegang te krijgen tot de
diensten van CITROËN * .
Druk op deze toets om toegang te krijgen tot de
Druk op deze toets om toegang te krijgen tot de
Customer Contact Centre
Als de elektronische eenheid airbags een aanrijding detecteert,
wordt er automatisch een noodoproep verzonden, ongeacht of de
airbags wel of niet zijn geactiveerd.
Als het bericht "Noodoproep mislukt" verschijnt in combinatie
met een knipperend oranje verklikkerlampje, is er een storing
opgetreden.Raadpleeg het CITROËN netwerk.
met een knipperend oranje verklikkerlampje, is er een storing
met een knipperend oranje verklikkerlampje, is er een storing
* Deze diensten zijn afhankelijk van bepaalde voorwaarden en de
beschikbaarheid. Raadpleeg het CITROËN-netwerk.
* Deze diensten zijn afhankelijk van bepaalde voorwaarden en de
Deze diensten zijn afhankelijk van bepaalde voorwaarden en de
HULPOPROEP
Voor meer informatie over het merk
CITROËN, selecteer Customer
Contact Centre.
Selecteer "Citroën Assistance " om
een pechhulpdienst op te roepen.
* Deze diensten en opties zijn gebonden aan voorwaarden en
beschikbaarheid.
Citroën Assistance
227
NAVIDRIVE
De NaviDrive is zodanig gecodeerd dat deze
uitsluitend in uw auto functioneert. Raadpleeg het
CITROËN-netwerk als u het systeem voor gebruik in
uitsluitend in uw auto functioneert. Raadpleeg het
uitsluitend in uw auto functioneert. Raadpleeg het
een andere auto wilt laten confi gureren.
Om veiligheidsredenen mag de bestuurder handelingen
die zijn volledige aandacht vragen uitsluitend uitvoeren
bij stilstaande auto.
Enkele minuten na het afzetten van de motor schakelt
de NaviDrive zichzelf uit om te voorkomen dat de accu
ontladen raakt.
MULTIMEDIA AUTORADIO / TELEFOON
FUNCTIE JUKEBOX (10 Gb) / GPS (EUROPA)
01 Basisfuncties
02 Spraakcommando's en
stuurkolomschakelaars
03 Display en algemeen menu
04 Navigatie
05 Verkeersinformatie
06 Audio / Video
07 Telefoon
08 Boordcomputer
09 Configuratie
10 Menustructuren display
blz.
blz.
blz.
blz.
blz.
blz.
blz.
blz.
blz.
blz.
228
229
231
235
245
247
256
260
262
263
INHOUD
Veelgestelde vragen blz. 269
228
01
2
8
16
18 17
7
11
14 3
5 9
415
12
13
6
1
10
BASISFUNCTIES
1. Aan/uit en volumeregeling.
2. Selecteren van de geluidsbron: radio,
Jukebox, CD en externe apparatuur
(AUX, indien geactiveerd in het
confi guratiemenu). Lang indrukken: de
CD naar de harde schijf kopiëren.
3. Audio-instellingen: balans voor/achter,
links/rechts, loudness, geluidssferen.
4. Weergave van de lijst radiozenders, de
nummers van de CD of de MP3/USB/
Jukebox-speellijsten. Lang indrukken:
bijwerken van de lijst radiozenders.
5. Automatisch zoeken naar zenders in
afl opende/oplopende volgorde. Selecteren
van het vorige/volgende nummer van de CD,
MP3, USB of Jukebox
Lang indrukken: snel vooruit en snel achteruit.
6. Selecteren van het golfbereik FM1, FM2,
FMast, AM.
7. TA-functie (verkeersinformatie) AAN/UIT.
Lang indrukken: toegang tot de PTY-functie
(programmatypen radio).
8. Uitwerpen van de CD.
9. Opening voor SIM-kaart.
10. Alfanumeriek toetsenbord voor invoeren van
omschrijvingen.
11. Toegang tot het dienstenmenu "CITROËN".
12. Selecteren en bevestigen.
13. Selecteren van de vorige/volgende MP3/
USB/Jukebox-speellijst.
14. Annuleren van de bewerking. Lang
indrukken: terugkeren naar de actieve
functie.
15. Weergave van het algemene menu.
16. Wijzigen van de schermweergave. Lang
indrukken: resetten van het systeem.
17. Selecteren van de weergave op het display
van de functies TRIP, TEL, NAV en AUDIO.
18. Lang indrukken van de toets SOS:
noodoproep.
231
03
°
SCHERM EN HOOFDMENU
Het systeem werkt op basis van de complete en uitgebreide cartografi sche gegevens van NAVTEQ, die op de harde schijf van het systeem staan.
De updates van onze Berlingo NAVTEQ voor de cartografi sche gegevens van de Europese landen zijn verkrijgbaar bij het CITROËN-netwerk.
Het systeem werkt op basis van de complete en uitgebreide cartografi sche gegevens van NAVTEQ, die op de harde schijf van het systeem staan.
Het systeem werkt op basis van de complete en uitgebreide cartografi sche gegevens van NAVTEQ, die op de harde schijf van het systeem staan.
Met behulp van het bedieningspaneel van de autoradio kunt u op het display
de volgende informatie weergeven:
- de tijd,
- de datum,
- de buitentemperatuur (knippert bij kans op gladheid in combinatie met een
melding op het display),
- de informatie van de autoradio (radio, CD, jukebox...),
- informatie van de datacommunicatiesystemen (telefoon, diensten, ...),
- informatie over geopende portieren, achterklep, ...,
- waarschuwingen (bijv.: "Te laag brandstofniveau") of meldingen (bijv.:
"Automatische koplampverlichting ingeschakeld") die tijdelijk worden
weergegeven,
- informatie afkomstig van de boordcomputer,
- informatie van het GPS-navigatiesysteem (Europa).
> KLEURENDISPLAY
Telephone
Orange
Time:
Date:
Confi guratie van het display: raadpleeg het gedeelte "Menustructuur
display".
232
03
SCHERM EN HOOFDMENU
Gebruik voor het
schoonmaken van het display
een zacht, niet-schurend
doekje (bijvoorbeeld een
brillendoekje) zonder
schoonmaakmiddel.
VERKEERSINFORMATIE:
TMC-informatie, meldingen.
KAART: oriëntatie, details,
weergave.
NAVIGATIE: GPS, etappes,
opties.
DIAGNOSE AUTO: logboek
waarschuwingsmeldingen,
status van functies.
VIDEO: activeren,
parameters.
CONFIGURATIE: parameters van
de auto, weergave, tijd, talen, stem,
AUX-aansluiting.
TELEMATICA: telefoon,
index, SMS.
AUDIO FUNCTIES: radio,
CD-speler, Jukebox, opties.
MENU-toets even ingedrukt
houden: Help.
233
03
SCHERM EN HOOFDMENU
WEERGAVE AFHANKELIJK VAN DE
CONTEXT
NAVIGATIE (INDIEN NAVIGATIE ACTIEF):
Door de draaiknop OK in te drukken
krijgt u toegang tot de snelkeuzemenu's.
navigatie hervatten/afbreken
1
1
1
1
omleiden route
navigatiecriteria
verkeersinformatie raadplegen
1
de kaart verplaatsen
informatie over de plaats
1
1
1
1
als bestemming kiezen
als etappe kiezen
deze plaats opslaan
1
de kaartfunctie verlaten
1
navigatiefunctie
IN DE MODUS "KAART VERPLAATSEN"
lijst met oproepen
1
1
1
1
nummer kiezen
index
voicemail
GEÏNTEGREERDE TELEFOON
lijst met oproepen
1
1
1
1
bellen
index
privé modus/handsfree
1
gesprek in de wacht zetten/gesprek hervatten
BLUETOOTH TELEFOON
waarschuwingenlogboek
1
1
status van functies
DIAGNOSE AUTO
234
03
SCHERM EN HOOFDMENU
USB kopiëren op JBX / kopiëren stoppen
1
1
1
1
USB uitwerpen
Introscan activeren/deactiveren
willekeurig afspelen activeren/deactiveren
1
herhalen activeren/deactiveren
USB
CD kopiëren op JBX / kopiëren stoppen
1
1
1
1
introscan activeren/deactiveren
willekeurig afspelen activeren/deactiveren
herhalen activeren/deactiveren
CD (MP3 OF AUDIO)
playlist kiezen
1
1
1
1
Introscan activeren/deactiveren
willekeurig afspelen activeren/deactiveren
herhalen activeren/deactiveren
JUKEBOX
een frequentie invoeren
1
1
1
1
RDS volgen activeren/deactiveren
REG-functie activeren/deactiveren
"Radio Tekst" verbergen/weergeven
RADIO
235
04
1
2
3
4
5
6
7
8
NAVIGATIE
Druk op de toets MENU.
Draai aan de draaiknop om de functie
"Navigatie" te selecteren.
Druk op de draaiknop om de selectie
te bevestigen.
Draai aan de draaiknop om de
functie "Een bestemming kiezen" te
selecteren.
Draai, als het land is geselecteerd, aan
de draaiknop om de functie "Plaats" te
selecteren.
Druk op de draaiknop om de selectie
te bevestigen.
Draai aan de draaiknop om de functie
"Adres invoeren" te selecteren.
Druk op de draaiknop om de selectie
te bevestigen.
Tip: raadpleeg het item "Menustructuren" in dit hoofdstuk voor een
compleet overzicht van de beschikbare menu's.
EEN BESTEMMING KIEZEN
Een bestemming kiezen
Plaats
Adres invoeren
236
04
9
10
11
12
13
14
15
NAVIGATIE
Herhaal de stappen 8 t/m 12 voor de functies "Straat" en "Nr.".
Draai aan de draaiknop om de letters
van de plaatsnaam één voor één te
selecteren en te bevestigen door op de
draaiknop te drukken.
Selecteer de functie "Opslaan" om het ingevoerde adres in een
kaart van het geheugen op te slaan en druk op de draaiknop om
de selectie te bevestigen.
De points of interest (POI) geven de verschillende diensten langs
de route aan (hotels, winkels, luchthavens, ...).
Selecteer "OK" op het scherm "Adres
invoeren".
Druk op de draaiknop om de selectie
te bevestigen.
Draai aan de draaiknop en selecteer
"OK".
Om de bestemming sneller in te voeren kan in
plaats van de "Plaatsnaam" ook de "Postcode"
worden ingevoerd.
Voer de letters en cijfers in met het alfanumerieke
toetsenbord en gebruik de toets "*" voor eventuele
correcties (max. 5 karakters).
Druk op de draaiknop om de selectie
te bevestigen.
Druk op de draaiknop om de selectie
te bevestigen.
Parijs
OK
OK
Opslaan
POI
237
04
1
2
3
5
6
7
8
9
4
NAVIGATIE
EEN ETAPPE TOEVOEGEN
Selecteer "Strikt" (de etappe moet zijn voltooid om door te gaan
naar de volgende bestemming) of "Nabijheid" en druk op de
draaiknop om te bevestigen.
Druk tijdens de navigatie op de toets
MENU.
Draai aan de draaiknop om de functie
"Navigatie" te selecteren.
Druk op de draaiknop om de selectie
te bevestigen.
Draai aan de draaiknop om de functie
"Etappes en route" te selecteren.
Druk op de draaiknop om de selectie
te bevestigen.
Etappes en route
Voer bijvoorbeeld een nieuw adres in.
Selecteer "OK" als het nieuwe adres is
ingevoerd en druk op de draaiknop om
te bevestigen.
Een adres invoeren
Selecteer de functie "Een etappe
toevoegen" (maximaal 9 etappes) en
druk op de draaiknop om te bevestigen.
Een etappe toevoegen
Selecteer "OK" en druk op de
draaiknop om de volgorde van de
etappes te bevestigen.
238
04
1
2
3
5
6
7
8
NAVIGATIE
GESPROKEN NAVIGATIEBERICHTEN
Druk op de toets MENU.
Het instellen van het volume van de waarschuwingen voor POI's
"Risicozones" is alleen mogelijk door tijdens een dergelijke
waarschuwing het volume in te stellen.
Tijdens de gesproken berichten kan door middel van de
volumeknop direct het volume van de verschillende berichttypen
worden ingesteld (navigatie, verkeersinformatie...).
Draai aan de knop om de functie
"Navigatie" te selecteren.
Druk op de knop om de selectie te
bevestigen.
Draai aan de knop om de functie
"Navigatiemogelijkheden" te selecteren.
Instellen gesproken berichten
Uitschakelen
Druk op de knop om de selectie te
bevestigen.
Selecteer de functie
"Instellen gesproken berichten" en
druk op de knop om te bevestigen.
Druk op de knop en stel vervolgens het
volume van de gesproken berichten in
of selecteer de functie "Uitschakelen"
en druk op de knop om te bevestigen.
Selecteer "OK" en druk op de knop om
te bevestigen.
OK
Navigatiemogelijkheden
239
04
NAVIGATIE
Overzicht van Points of Interest
240
04
1
2
3
5
4
NAVIGATIE
Selecteer "Kaart" en druk op "OK" ter
bevestiging.
Druk op de toets MENU.
Selecteer "Transport en auto's" en druk
op "OK" ter bevestiging.
Selecteer "Details van kaart" en druk
op "OK" ter bevestiging.
De exacte procedure is beschikbaar via het CITROËN-netwerk.
UPDATEN POI's RISICOZONES WEERGAVE VAN POI's RISICOZONES
Vink "Risicozones" aan en druk op
"OK" ter bevestiging.
Kaart
Details van kaart
Transport en auto's
Risicozones
241
04
1
2
3
4
5
6
7
8
NAVIGATIE
NAVIGATIEMOGELIJKHEDEN
Draai aan de draaiknop om de functie
"Navigatie" te selecteren.
Druk op de toets MENU.
Draai aan de draaiknop om de functie
"Navigatiemogelijkheden" te selecteren.
Druk op de draaiknop om de selectie
te bevestigen.
Draai aan de draaiknop om de
functie "Defi niëren berekeningscriteria"
te selecteren.
Druk op de draaiknop om de selectie
te bevestigen.
Draai aan de draaiknop om
bijvoorbeeld de functie "Afstand/tijd"
te selecteren.
Druk op de draaiknop om de selectie
te bevestigen.
De aangegeven route is direct afhankelijk van de geselecteerde
navigatiemogelijkheden.
Het selecteren van andere mogelijkheden kan ertoe leiden dat een totaal
andere route wordt gekozen.
Navigatiemogelijkheden
Defi niëren berekeningscriteria
Afstand/tijd
242
04
9
10
11
12
1
2
3
INSTELLEN
WAARSCHUWINGSMELDINGEN
RISICOGEBIEDEN
Draai aan de draaiknop om de functie
"Verkeersinformatie" te selecteren als
u Verkeersinformatie wilt ontvangen.
Druk op de draaiknop om de selectie
te bevestigen.
Selecteer "OK" en druk op de draaiknop
om de selectie te bevestigen.
Druk op de draaiknop om de selectie
te bevestigen.
Draai aan de knop om de functie
"Instellen risicogebieden" te selecteren
en druk op de draaiknop om de
waarschuwingsmelding te bevestigen.
Druk op de draaiknop om de selectie
te bevestigen.
Herhaal de stappen 1 tot en met 5 van de navigatiefuncties.
Deze functies zijn alleen beschikbaar als de risicogebieden zijn
gedownload en in het systeem zijn geïnstalleerd.
Kies:
- visuele meldingen,
- geluidssignalen, met de duur van
de melding (in seconden)
- uitsluitend meldingen weergeven bij
navigatie, selecteer vervolgens "OK" en
druk op de draaiknop om te bevestigen.
NAVIGATIE
Vink dit vakje aan om optimaal gebruik te maken van de
verkeersinformatie. Het systeem geeft eventuele omleidingen aan.
Het instellen van het volume van de waarschuwingen voor
POI's "Risicozones" is alleen mogelijk tijdens een dergelijke
waarschuwing.
Verkeersinformatie
OK
Instellen risicogebieden
OK
243
04
1
2
3
4
4
5
6
7
NAVIGATIE
INSTELLEN VAN DE KAART
Draai aan de knop om de functie
"Kaart" te selecteren.
Druk op de toets MENU.
Draai aan de knop om de functie
"Gegevens van de kaart" te selecteren.
Met behulp van deze functie kunt u de op
de kaart weergegeven diensten selecteren
(hotels, restaurants, risicogebieden...).
Druk op de knop om de selectie te
bevestigen.
ORIENTERING VAN DE KAART
Druk op de knop om de selectie te
bevestigen.
Herhaal de stappen 1 tot 3, draai
aan de knop en selecteer de functie
"Oriëntering van de kaart".
Selecteer "OK" en druk op de knop om
te bevestigen.
Draai aan de knop en selecteer de
oriëntering van uw keuze.
Voor een betere leesbaarheid wordt bij een schaal groter dan 10
km de kaart automatisch naar het Noorden geörienteerd.
Gegevens van de kaart
OK
Oriëntering van de kaart
3D-beeld
Op noorden georiënteerd
Op auto georiënteerd
244
04
1
2
3
4
5
6
7
NAVIGATIE
WEERGEVEN VAN DE KAART IN EEN
VENSTER
OF EEN VOLLEDIG SCHERM
Draai aan de knop en selecteer de
functie "Kaart".
Druk op de toets MENU.
Draai aan de knop en selecteer de
functie "Kaart tonen".
Druk op de draaiknop om de
geselecteerde functie te bevestigen.
Draai aan de knop en selecteer
"Kaart in venster" of "Kaart op volledig
scherm".
Druk op de draaiknop om de
geselecteerde functie te bevestigen.
Selecteer "OK" en druk op de
draaiknop om dit te bevestigen.
Kaart tonen
OK
Kaart in venster
Kaart op volledig scherm
245
05
1
2
3
5
6
7
8
4
TMC-BERICHTEN INSTELLEN
Draai aan de knop en selecteer de
functie "Verkeersinformatie".
Druk op de toets MENU.
Druk op de knop om de selectie te
bevestigen.
Draai aan de knop en selecteer
de functie "Verkeersinformatie TMC
lteren".
Draai aan de knop en selecteer het
lter van uw keuze.
Selecteer de functie "Geografi sch fi lter"
en druk op de knop om te bevestigen.
De fi lters werken onafhankelijk van elkaar en vullen elkaar aan.
Wij adviseren:
- een omgevingsfi lter van 10 km rondom de auto voor een
gebied met een dicht wegennet,
- een omgevingsfi lter van 50 km rondom de auto of een
trajectfi lter op lange trajecten (snelweg).
Selecteer "OK" en druk op de knop om
te bevestigen.
TMC-berichten (Trafi c Message Channel) informeren de bestuurder over de
actuele verkeerssituatie en over de weersomstandigheden. De bestuurder krijgt een
geluidsignaal te horen en op de kaart van het navigatiesysteem wordt aangegeven
waar zich problemen voordoen.
Aan de hand van deze gegevens kan het navigatiesysteem een alternatieve route kiezen.
Druk op de knop om de selectie te
bevestigen.
Verkeersinformatie TMC fi lteren
OK
Geografi sch fi lter
Op de route
Rondom de auto
246
05
1
2
3
4
5
6
8
7
VERKEERSINFORMATIE
WEERGAVE TMC-BERICHTEN
INSTELLEN
Draai aan de knop en selecteer de
functie "Verkeersinformatie".
Druk op de toets MENU.
Draai aan de knop en selecteer de
functie "Berichten instellen".
Druk op de knop om de selectie te
bevestigen.
Selecteer de optie "De berichten
lezen".
Druk op de knop om de selectie te
bevestigen.
Selecteer "OK" en druk op de knop om
te bevestigen.
De spraaksynthese laat de meldingen
van de verkeersinformatie horen.
Selecteer de optie "Nieuwe berichten
weergev.".
De verkeersinformatie wordt met de
geselecteerde fi lters (geografi sch...)
weergegeven en kan ook worden weergegeven
als het navigatiesysteem niet actief is.
Het is raadzaam de functie "Nieuwe berichten weergev." niet aan te vinken
in gebieden met veel verkeersdrukte.
Berichten instellen
OK
De berichten lezen
Nieuwe berichten weergev
247
06
1
2
4
3
1
2
4
3
AUDIO/VIDEO
RADIO
Druk op de toets BAND om het
golfbereik te selecteren: FM1, FM2,
FMast of AM.
Druk herhaalde malen op de toets
SOURCE om de RADIO te selecteren.
Druk op de toets LIST voor een lijst
van de lokaal beschikbare zenders
(maximaal 60).
Druk langer dan 2 seconden op de
toets om deze lijst bij te werken.
Druk op een van de toetsen om
handmatig naar zenders te zoeken.
Druk kort op een van de toetsen om
automatisch naar zenders te zoeken.
RDS
Selecteer "Audiofuncties" en druk op
"OK".
Druk op de toets MENU.
Als de RDS-functie is ingeschakeld, zoekt de radio steeds naar
de sterkste frequentie van een zender, zodat u ernaar kunt blijven
luisteren. Sommige RDS-zenders zijn echter niet in het hele land te
ontvangen, omdat de frequenties van de zender niet het hele land
dekken. Dit verklaart dat de zender tijdens het rijden kan wegvallen.
Selecteer "RDS volgen activeren" en
druk op "OK". Op het display verschijnt
de aanduiding RDS.
Selecteer de functie "Voorkeuze FM"
en druk op "OK".
Er kunnen storingen in de ontvangst optreden door obstakels in de
omgeving (bergen, gebouwen, tunnels, parkeergarages, enz.), ook als
de RDS-functie is ingeschakeld. Dit is een normaal verschijnsel en heeft
niets te maken met een storing in de autoradio.
SELECTEREN VAN EEN ZENDER
Voorkeuze FM
RDS volgen activeren
248
06
1
2
AUDIO/VIDEO
CD MP3
Het formaat MP3 (afkorting van MPEG 1,2 & 2.5 Audio
Layer 3) is een standaard voor het comprimeren van geluid die
de mogelijkheid biedt enkele tientallen speellijsten op één CD te
plaatsen.
Lege CD's worden niet herkend en kunnen het audiosysteem
beschadigen.
Gebruik voor bestandsnamen maximaal 20 karakters en verwijder
speciale tekens (bijv.: " ", ?, ù) om problemen met het afspelen of
de weergave te voorkomen.
De autoradio speelt uitsluitend bestanden met de extensie
".mp3" en een samplingfrequentie van 22,05 kHz of 44,1 kHz af.
Geluidsbestanden met een andere extensie (.wma, .mp4, .m3u...)
kunnen niet worden afgespeeld.
Als er al een CD in het apparaat zit,
druk dan herhaalde malen op de
toets SOURCE om de CD-speler als
geluidsbron te selecteren.
Gebruik alleen CD's met een ronde vorm. Bepaalde
beveiligingssystemen op de originele CD of
zelfgebrande CD's kunnen storingen veroorzaken,
ongeacht de kwaliteit van de CD-speler.
Plaats de audio- of MP3-CD in de speler. De CD-speler
zal de CD automatisch afspelen.
Het afspelen of weergeven van een MP3-speellijst kan worden
beïnvloed door het gebruikte programma voor de CD en/of de
instellingen. Wij raden u aan een CD te gebruiken die aan de
ISO-norm 9660 voldoet.
Druk op een van de toetsen om een
nummer van de CD te selecteren.
Druk op de toets LIST om de lijst met
nummers van de CD of de speellijsten
van de MP3-CD weer te geven.
CD
EEN CD OF MP3-CD AFSPELEN
INFORMATIE EN TIPS
Selecteer voor het branden van een CD-R of CD-RW de standaard
ISO 9660 niveau 1,2 of bij voorkeur Joliet om deze te kunnen
afspelen.
Als de CD in een ander formaat is gebrand, kan het zijn dat deze
niet goed wordt afgespeeld.
Het is raadzaam voor één CD niet meer dan één standaard voor
het branden te gebruiken. Stel de laagst mogelijke snelheid
(maximaal 4x) in voor een optimale geluidskwaliteit.
Voor het branden van een multisessie-CD is het raadzaam de
standaard Joliet te gebruiken.
249
06
1
2
1
AUDIO/VIDEO
GEBRUIK VAN USB-POORT
USB-stick (1.1, 1.2 en 2.0):
- de USB-stick moet FAT16- of
FAT32- geformatteerd zijn (NTFS wordt niet
ondersteund),
- navigatie door de bestanden is mogelijk via
de bediening op het stuurwiel,
De bestanden op de USB-stick worden overgebracht
op uw autoradio en via de luidsprekers van de auto
wordt de muziek weergegeven.
Sluit geen externe harde schijf of andere
USB-apparaten dan een FTA16- of
FAT32-geformatteerde USB-stick aan
(NTFS wordt niet ondersteund); de audio-installatie
zou anders beschadigd kunnen raken.
Sluit geen externe harder schijf of andere USB-apparaten dan
audioapparatuur op de USB-poort aan; de audio-installatie zou
anders beschadigd kunnen raken.
Sluit de USB-stick direct of via een verlengsnoer
aan op de poort. Als de autoradio is ingeschakeld,
wordt de USB-bron gedetecteerd zodra deze wordt
aangesloten. Het lezen begint automatisch na een
bepaalde tijd, afhankelijk van de capaciteit van de
USB-stick.
De herkende bestandsformaten zijn .mp3 (uitsluitend
mpeg1 layer 3).
Een lijst met geschikte uitrustingen is beschikbaar bij het CITROËN-
netwerk.
AANSLUITEN VAN EEN USB-STICK
250
06
1
2
4
3
5
1
2
3
AUDIO/VIDEO
AFSPELEN VAN MP3-BESTANDEN
VANAF EEN USB-STICK
Druk herhaaldelijk op de toets
SOURCE als een andere geluidsbron
wordt beluisterd en selecteer "USB"
om de USB te beluisteren.
Plaats een USB-stick in de daarvoor bestemde
opening.
Gebruik, om de USB stick te verwijderen, het snelmenu (druk op
OK) of druk op de toets MENU, selecteer "Audiofuncties", "USB",
en selecteer vervolgens "USB uitwerpen".
Het afspelen en het weergeven van een MP3-compilatie kan
afhankelijk zijn van de gebruikte software voor het rippen en/of van
de gebruikte instellingen.
Selecteer "USB" en druk op de knop
om te bevestigen.
Plaats een USB-stick in de daarvoor
bestemde ruimte en druk op de toets
MENU.
JUKEBOX
USB
Selecteer "Complete disc" om de
complete inhoud van de USB te kopiëren
en druk op de knop om te bevestigen.
Complete disc
Selecteer "USB kopiëren naar
Jukebox" en druk op de knop om te
bevestigen.
USB kopiëren naar Jukebox
Selecteer "Audiofuncties" en druk op
de knop om te bevestigen.
Druk op een van de toetsen om
een nummer van de USB-stick te
selecteren.
Druk op de toets LIST om de lijst met
dossiers van de USB/MP3-stick weer
te geven.
EEN USB/MP3-STICK NAAR DE HARDE SCHIJF
KOPIËREN
Een USB-stick moet FAT16- of FAT32-geformatteerd zijn. De
jukebox kan uitsluitend USB-sticks lezen.
251
06
1
2
4
3
6
5
AUDIO/VIDEO
JUKEBOX
Selecteer "Audiofuncties", selecteer
CD en druk op de knop om te
bevestigen.
Plaats een audio- of MP3-CD in de
speler en druk op de toets MENU.
Selecteer "CD-kopie op de Jukebox"
en druk op de knop om te bevestigen.
Selecteer de letters één voor één en
selecteer "OK" om te bevestigen.
De optie "Automatisch creëren" kopieert de CD automatisch naar
een album van het type "album nr. ...".
Het kopiëren van bestanden van de Jukebox naar een CD is niet
mogelijk.
De functie "Kopie stoppen" verwijdert niet de bestanden die al naar
de harde schijf van de jukebox gekopieerd zijn.
De audio- of MP3-CD wordt naar de harde schijf gekopieerd.
Afhankelijk van de speelduur van de CD duurt het kopiëren tot
20 minuten. Tijdens het kopiëren kunnen de reeds op de harde
schijf opgeslagen albums en CD's niet worden afgespeeld.
EEN CD NAAR DE HARDE SCHIJF KOPIËREN
Als het geen CD met MP3-bestanden betreft, comprimeert de
Jukebox de nummers van de CD automatisch naar MP3-formaat.
Afhankelijk van de speelduur van de CD duurt het comprimeren
ongeveer 20 minuten. Tijdens het comprimeren kunnen de CD en
de reeds op de harde schijf opgeslagen albums worden afgespeeld.
Druk lang op de toets SOURCE om met het kopiëren van de CD te
beginnen.
Audiofuncties
OK
CD-kopie op de Jukebox
Selecteer "Complete CD" om de
volledige inhoud van de CD te kopiëren
en druk op de knop om te bevestigen.
Complete CD
Herhaal, om het kopiëren te stoppen, de
punten 2 en 3. Selecteer "Kopiëren stoppen"
en druk op de knop om te bevestigen.
Kopiëren stoppen
252
06
1
2
3
4
1
2
3
AUDIO/VIDEO
Selecteer "Audiofuncties" en druk op
de knop om te bevestigen.
Druk op de toets MENU.
JUKEBOX
EEN ALBUM HERNOEMEN
Selecteer de functie "Jukebox" en druk
op de knop om te bevestigen.
Jukebox
Selecteer de functie "Beheer Jukebox"
en druk op de knop om te bevestigen.
Beheer Jukebox
Druk op de toets LIST.
Druk herhaalde malen op de toets
SOURCE en selecteer de functie
"Jukebox".
Druk op de toets ESC om terug te keren naar het eerste
bestandsniveau.
Draai aan de knop om de bestanden te
selecteren.
JUKEBOX
AFSPELEN VANUIT DE JUKEBOX
Jukebox
253
06
5
6
7
8
AUDIO/VIDEO
Selecteer de functie "Hernoemen" en
druk op de knop om te bevestigen.
Selecteer het te hernoemen album op
de knop om te bevestigen.
Gebruik het alfanumerieke toetsenbord om de letters van de titel
van het album één voor één in te voeren.
Draai aan de knop en selecteer één
voor één de letters van de titel van het
album en bevestig de letters door op
de knop te drukken.
Hernoemen
Selecteer om de nummers van een album te hernoemen de te
hernoemen nummers en volg dezelfde procedure.
Gebruik de toets ESC om de lijst met nummers te verlaten.
Selecteer "OK" en druk op de knop om
te bevestigen.
Selecteer de functie "Verwijder" om een album of
een nummer uit de Jukebox te verwijderen.
Verwijder
OK
254
06
1
2
AUDIO/VIDEO
Sluit het externe apparaat
(MP3-speler…) aan op de
audioaansluitingen (wit en rood, type
RCA) in het dashboardkastje met een
geschikte kabel (JACK-RCA).
Druk op de toets MENU en selecteer achtereenvolgens de functies
"Confi guratie", "Geluid" en "Activeren externe geluidsbron" om de
AUX-ingang van de NaviDrive te activeren.
Het is niet mogelijk om bestanden vanaf de externe apparatuur
naar de harde schijf te kopiëren.
Druk herhaalde malen op de toets
SOURCE om "AUX" te selecteren.
AUX-INGANG GEBRUIKEN
AUDIOKABEL (JACK-RCA) NIET BIJGELEVERD
De weergave en bedieningsfuncties verlopen via de externe
apparatuur zelf.
255
06
1
2
4
3
7
5
6
AUDIO/VIDEO
MENU VIDEO
Draai aan de knop en selecteer de
functie "Video".
Druk op de toets MENU nadat u het
videoapparaat hebt aangesloten.
Druk op de knop om de selectie te
bevestigen.
Draai aan de knop en selecteer de
functie "Inschakelen videofunctie" om
de videofunctie in of uit te schakelen.
Druk op de knop om de selectie te
bevestigen.
Draai aan de knop en selecteer de
functie "Parameters video" om het
formaat van de weergave, de lichtsterkte,
het contrast en de kleuren in te stellen.
De videoweergave is uitsluitend mogelijk als de auto stilstaat.
Druk op de toets DARK om de videoweergave te onderbreken.
U kunt op de drie audio-/videoaansluitingen in het dashboardkastje een
videoapparaat (camcorder, digitale camera, DVD-speler...) aansluiten.
Druk herhaalde malen op de toets SOURCE om een andere
geluidsbron te selecteren dan het videoapparaat.
Druk op de knop om de selectie te
bevestigen.
Inschakelen videofunctie
Parameters video
256
07
1
2
1
2
3
INGEBOUWDE TELEFOON
Plaats de SIM-kaart
in de houder en
steek deze in de
lade.
Open de lade door de knop in te
drukken met de punt van een pen.
Verwijder of plaats uw SIM-kaart pas nadat de NaviDrive is
uitgeschakeld en het contact is afgezet.
Voer stap 1 nogmaals uit om de SIM-kaart weer te
verwijderen.
Druk op de toets # om de PIN-code te
bevestigen.
Voer de PIN-code in met behulp van
het toetsenbord.
Selecteer bij het invoeren van uw PIN-code de optie
"PIN-code opslaan" om de telefoon te kunnen gebruiken
zonder telkens de PIN-code te hoeven invoeren.
INSTALLEREN VAN UW SIM-KAART
(NIET BIJ DE AUTO GELEVERD)
INVOEREN VAN DE PINCODE
PIN-code
257
07
1
2
3
4
INGEBOUWDE TELEFOON
EEN BLUETOOTH-TELEFOON
KOPPELEN
Activeer de functie Bluetooth van uw telefoon.
De laatst gekoppelde telefoon wordt automatisch
opnieuw gekoppeld.
Het koppelen van de Bluetooth-telefoon aan de handsfree-set
van het systeem mag om veiligheidsredenen en vanwege het feit
dat deze handeling volledige aandacht van de bestuurder vraagt,
uitsluitend worden uitgevoerd bij stilstaande auto.
Druk op de toets MENU, selecteer
"Datacommunicatie" en vervolgens
"Functies Bluetooth". Druk op de
draaiknop om iedere handeling te
bevestigen.
Herhaal, om de naam van de CITROËN-radiotelefoon te kennen
en te wijzigen, stap 2 en selecteer "Naam van de radiotelefoon
wijzigen".
Selecteer "Wijze van activeren
Bluetooth" en vervolgens "Actief en
zichtbaar". Druk op de draaiknop om
iedere handeling te bevestigen.
Selecteer op uw telefoon de naam van de
CITROËN-radiotelefoon. Voer de toegangscode in
Selecteer op uw telefoon de naam van de
Selecteer op uw telefoon de naam van de
(standaard 0000).
De beschikbare functies van de telefoon zijn afhankelijk van het netwerk,
de SIM-kaart en de compatibiliteit met de gebruikte Bluetooth-apparatuur.
Raadpleeg de gebruiksaanwijzing van uw telefoon en uw provider voor
meer informatie over de beschikbare functies. Een overzicht van de meest
geschikte telefoons is verkrijgbaar via het netwerk.
258
07
INGEBOUWDE TELEFOON
EEN BLUETOOTH-TELEFOON
KOPPELEN
Herhaal, om de gekoppelde telefoon te wijzigen, stap 2, selecteer
"Lijst gekoppelde telefoons" en druk op OK om te bevestigen. De
lijst met eerder gekoppelde telefoons (maximaal 10) verschijnt.
Selecteer de telefoon van uw keuze, bevestig, selecteer
"Koppelen" en druk op de draaiknop om te bevestigen.
Herhaal, om de toegangscode te wijzigen, stap 2, selecteer
"Toegangscode" en sla de code van uw keuze op.
De gesprekkenlijst bevat uitsluitend gesprekken die zijn gevoerd
met de radiotelefoon van de auto.
Als de telefoon is gekoppeld kan het systeem het adresboek en de
gesprekkenlijst synchroniseren. Herhaal stap 2 en selecteer "Wijze
van synchroniseren index". Selecteer de synchronisatie van uw
keuze en druk op de draaiknop om te bevestigen.
De synchronisatie kan enkele minuten duren.
259
07
1
2
4
3
6
5
TELEFONEREN
BELLEN MET EEN
CONTACTPERSOON
Selecteer "Lijst gesprekken" of "Index" en druk op "OK". Kies het
gewenste nummer en bevestig om te bellen.
Druk op de toets OPNEMEN om het
snelmenu van de telefoon weer te
geven.
Toets het nummer van uw
contactpersoon in op het
alfanumerieke toetsenbord.
Druk op de knop om de selectie te
bevestigen.
Druk op de toets OPHANGEN om het
gesprek te beëindigen.
Druk op de toets OPNEMEN om naar
het gekozen nummer te bellen.
Druk op de toets OPHANGEN om een
gesprek te weigeren.
Druk op de toets OPNEMEN om een
gesprek te accepteren.
EEN GESPREK ACCEPTEREN OF
WEIGEREN
Draai aan de knop om de functie
"Nummer kiezen" te selecteren.
Nummer kiezen
Druk op MENU om de gebruikte telefoon te kiezen, selecteer
achtereenvolgens "Datacommunicatie", "Bluetooth-functies", "Wijze van
activeren Bluetooth". Naar keuze:
- "Niet actief": gebruik van de interne telefoon,
- "Actief en zichtbaar": gebruik van de Bluetooth-telefoon, zichtbaar
vanaf alle telefoons,
- "Actief en niet zichtbaar": gebruik van de Bluetooth-telefoon,
onzichtbaar vanaf de andere telefoons, koppelen van een nieuwe
telefoon niet mogelijk.
U kunt ook de toets TEL op het stuur even
ingedrukt houden om het menu van de telefoon
weer te geven: gesprekkenlijst, index, voicemail.
260
08
BOORDCOMPUTER
- Het tabblad "auto": de actieradius,
het actuele brandstofverbruik en de
resterende afstand of de tijdmeter van het
Stop & Start-systeem.
- Het tabblad "1" (traject 1) met: de
gemiddelde snelheid, het gemiddelde
brandstofverbruik en de berekende
afgelegde afstand op traject "1".
- Het tabblad "2" (traject 2) met dezelfde
gegevens voor een tweede traject.
ENKELE DEFINITIES
Actieradius:
in deze stand geeft de computer aan hoeveel kilometer u
nog met de resterende hoeveelheid brandstof kunt rijden, berekend op
basis van het gemiddelde verbruik over de laatste afgelegde kilometers.
De weergegeven waarde kan sterk variëren door een verandering in de
wagensnelheid of het landschap.
Als de actieradius minder dan 30 km bedraagt, verschijnen streepjes
op het display. Na het tanken van minimaal 10 liter brandstof wordt de
actieradius opnieuw berekend en weergegeven zodra deze meer dan 100
km bedraagt.
Raadpleeg het CITROËN-netwerk als tijdens het rijden voortdurend
streepjes worden weergegeven in plaats van cijfers.
Momenteel verbruik:
dit verbruik wordt berekend en weergegeven vanaf
30 km/h.
Gemiddeld verbruik:
dit is het gemiddelde verbruik sinds de laatste
nulstelling van de boordcomputer.
Afgelegde afstand:
deze afstand wordt berekend sinds de laatste
nulstelling van de boordcomputer.
Nog af te leggen afstand:
dit is de afstand tot de door de gebruiker
ingevoerde eindbestemming. Als het navigatiesysteem in gebruik is, wordt
deze afstand op elk moment tijdens het rijden opnieuw berekend.
Gemiddelde snelheid:
dit is de gemiddelde snelheid sinds de laatste
nulstelling van de boordcomputer (contact aan).
On-board computer
Instantaneous info.
Range miles
mph
l/100
460
6.5
19
Stop & Start-teller
(minuten/seconden of uren/minuten)
Als uw auto is uitgerust met Stop & Start, registreert een teller hoe vaak de
STOP-stand op een traject wordt geactiveerd.
Als uw auto is uitgerust met Stop & Start, registreert een teller hoe vaak de
Als uw auto is uitgerust met Stop & Start, registreert een teller hoe vaak de
De teller wordt, elke keer als u het contact met de sleutel aanzet, weer op
nul gezet.
De teller wordt, elke keer als u het contact met de sleutel aanzet, weer op
De teller wordt, elke keer als u het contact met de sleutel aanzet, weer op
261
08
BOORDCOMPUTER
SNELKEUZE
Als de knop meerdere keren wordt ingedrukt, worden de
verschillende functies van de boordcomputer achtereenvolgend
weergegeven op het display.
Resetten
Druk de knop langer dan twee seconden in zodra het gewenste
traject wordt aangegeven.
DIAGNOSE AUTO
On-board computer
Route
Distance miles
534
miles
l/100
DIAGNOSE AUTO
STATUS VAN DE FUNCTIES
RESET CONTROLESYSTEEM BANDENSPANNING
WAARSCHUWINGENLOGBOEK
1
2
2
2
262
09
1
2
3
4
5
6
7
8
CONFIGURATIE
DATUM EN TIJD INSTELLEN
Draai aan de draaiknop om de functie
"Confi guratie" te selecteren.
Druk op de toets MENU.
Druk op de draaiknop om de selectie
te bevestigen.
Draai aan de draaiknop om de functie
"Con guratie beeldscherm" te selecteren.
Druk op de draaiknop om de selectie
te bevestigen.
Draai aan de draaiknop om de functie
"Datum en tijd instellen" te selecteren.
Stel de parameters één voor één in door
deze te bevestigen met de draaiknop.
Selecteer vervolgens de tab "OK" op het
scherm om de instellingen te bevestigen.
Druk op de draaiknop om de selectie
te bevestigen.
Met de functie "Confi guratie" kunnen de instellingen voor kleur, helderheid,
eenheden en gesproken commando's worden gewijzigd.
Confi guratie beeldscherm
OK
Datum en tijd instellen
Dit moet elke keer na het aansluiten van de accukabels opnieuw
gebeuren.
263
10
MENUSTRUCTUUR DISPLAY
BASISFUNCTIE
KEUZE A
KEUZE B...
keuze A1
keuze A2
1
2
3
2
3
NAVIGATIE
adres invoeren
land:
Opslaan
EEN BESTEMMING KIEZEN
plaats:
straat:
nr./_:
huidige locatie
POI
in de buurt van
op de route
rondom de huidige plaats
1
2
3
4
4
4
5
5
4
4
4
5
4
zoeken op naam
5
GPS-coördinaten
3
index
3
laatst gekozen bestemmingen
3
een etappe toevoegen
ETAPPES EN ROUTE
adres invoeren
index
Laatste bestemmingen
laatst gekozen bestemmingen
etappes ordenen / verwijderen
4
3
2
4
4
3
3
alternatieve route gekozen bestemming
3
defi niëren berekeningscriteria
snelste route
verkeersinformatie
NAVIGATIEMOGELIJKHEDEN
kortste route
afstand/tijd
met tolwegen
met ferryboat
2
3
4
4
4
4
4
4
instellen gesproken berichten
3
straatnaam inschakelen / uitschakelen
3
laatste bestemmingen wissen
3
NAVIGATIE STOPPEN / HERVATTEN
2
264
10
MENUSTRUCTUUR DISPLAY
KAART
op auto georiënteerd
ORIËNTERING VAN DE KAART
1
2
3
winkelen, supermarkten
cultuur, toerisme en toneel
4
3
op Noorden georiënteerd
3
3D-beeld
3
overheid en veiligheid
GEGEVENS VAN DE KAART
gemeentehuizen, stadscentrum
universiteiten, hogescholen
ziekenhuizen
hotels, restaurants en winkels
4
3
2
4
4
3
hotels
restaurants
wijnhuizen/-proeverijen
zakencentra
4
4
4
4
cultuur en musea
casino's en nachtleven
bioscopen en theaters
toerisme
toneel, tentoonstellingen
4
4
4
4
4
sportcentra en openlucht
sportcentra, sportcomplexen
attractieparken
golfterreinen
ijsbanen, bowling
wintersportcentra
parken en tuinen
3
4
4
4
4
4
4
transport en auto
luchthavens, havens
stations, autobusstations
3
4
4
kaart op volledig scherm
KAART TONEN
2
3
kaart in venster
3
DE KAART VERPLAATSEN / VOLGEN AUTO
2
BESCHRIJVING CARTOGRAFISCHE BASIS
2
autoverhuur
parkeerplaatsen
tankstations, garages
4
4
4
VERKEERSINFORMATIE
DE BERICHTEN RAADPLEGEN
1
2
geografi sch fi lter
3
alle berichten bewaren
3
de berichten bewaren
3
VERKEERSINFORMATIE TMC FILTEREN
2
265
10
MENUSTRUCTUUR DISPLAY
rondom de auto
op de route
verkeersinformatie
4
4
3
trafi c info
afsluiting van wegen
beperking van afmetingen
staat van de weg
4
4
4
4
weerbericht en zicht
stadsinlichtingen
4
3
parkeren
openbaar vervoer
evenementen
4
4
4
de berichten lezen
3
nieuwe berichten weerg.
3
DE AANKONDIGING VAN BERICHTEN
INSTELLEN
2
TMC automatisch volgen
3
TMC handmatig volgen
3
lijst van TMC-stations
3
KEUZE VAN HET TMC-STATION
2
AUDIOFUNCTIES
frequentie invoeren
VOORKEURSINSTELLINGEN RADIO
1
2
3
inschakelen / uitschakelen RDS-functie
3
inschakelen / uitschakelen REG-functie
3
Radio Text weergeven / verbergen
3
Introscan inschakelen / uitschakelen (SCN)
VOORKEURSINSTELLINGEN CD, USB,
JUKEBOX
2
3
willekeurig afspelen inschakelen /
uitschakelen (RDM)
3
herhaling inschakelen / uitschakelen (RPT)
3
tonen van CD-details inschakelen /
uitschakelen
3
CD naar Jukebox kopiëren
CD
complete CD kopiëren
meerdere keuzes
huidige album
4
3
2
4
4
huidige nummer
4
CD uitwerpen
3
kopiëren van USB naar Jukebox
USB
volledige disc
meervoudige selectie
huidig album
4
3
2
4
4
huidig nummer
4
USB verwijderen
3
beheer Jukebox
JUKEBOX
2
3
confi guratie Jukebox
3
266
10
beheer playlist
Hi-Fi (320 kbps)
Jukeboxgegevens wissen
status Jukebox
hoog (192 kbps)
normaal (128 kbps)
3
3
3
4
4
4
DATACOMMUNICATIE
lijst gesprekken
BELLEN
1
2
3
nummer kiezen
3
index
3
voicemail
3
diensten
3
Customer Contact Center
4
CITROËN Assistance
CITROËN Service
ontvangen berichten
4
4
4
beheer kaarten van de index
3
INDEX
2
kaart raadplegen of wijzigen
een kaart toevoegen
een kaart verwijderen
4
4
4
confi guratie index
alle kaarten verwijderen
3
4
een index selecteren
de index benoemen
4
4
kaartenoverdracht
de startindex kiezen
3
4
uitwisselen via infrarood
alle kaarten zenden
één kaart zenden
ontvangen via infrarood
5
5
5
4
uitwisselen met SIM-kaart
alle kaarten naar SIM zenden
één kaart naar SIM zenden
5
5
4
alle kaarten van de SIM ontvangen
één kaart van de SIM ontvangen
5
5
uitwisselen met Bluetooth
4
ontvangen SMS-berichten lezen
SMS-BERICHTEN
2
3
SMS-bericht verzenden
3
SMS-bericht opstellen
3
de SMS-lijst wissen
3
netwerk
TELEFOONFUNCTIES
2
3
zoeken naar netwerk
automatisch
handmatig
5
5
4
MENUSTRUCTUUR DISPLAY
267
10
duur gesprekken
beschikbare netwerken
3
4
op nul zetten
4
PIN-code beheren
3
activeren/deactiveren
PIN-code opslaan
4
4
PIN-code wijzigen
4
belopties
3
telefoongesprekken confi gureren
tonen van mijn nummer
automatisch opnemen na x keer overgaan
5
5
4
opties beltonen
voor gesprekken
voor SMS-berichten
5
5
4
nummer voicemail
geluidssignaal SMS
6
3
de gesprekkenlijst wissen
3
wijze van activeren
3
BLUETOOTH FUNCTIES
2
niet actief
actief en zichtbaar
actief en niet zichtbaar
4
4
4
lijst met gekoppelde randapparatuur
3
de naam van de radiotelefoon wijzigen
3
identifi catiecode
3
wijze van synchroniseren van de index
3
geen synchronisatie
de index van de telefoon zien
de index van de SIM-kaart zien
4
4
4
alle indexen zien
4
CONFIGURATIE
de kleur kiezen
CONFIGURATIE DISPLAY
1
2
3
lichtsterkte regelen
3
datum en tijd instellen
3
eenheden kiezen
3
gesproken berichten instellen
GELUIDEN
2
3
instellingen spraaksturing
3
volume van de instructies
volume andere berichten
4
4
een vrouwelijke/mannelijke stem kiezen
4
AUX-ingang activeren/deactiveren
3
TAALKEUZE
2
PARAMETERS VAN DE AUTO DEFINIËREN *
2
MENUSTRUCTUUR DISPLAY
* De parameters variëren afhankelijk van de auto.
268
10
VIDEO
afmetingen weergave
PARAMETERS VIDEO
1
2
3
lichtsterkte regelen
3
kleuren instellen
3
contrast instellen
3
INSCHAKELEN VIDEOFUNCTIE
2
BOORDCOMPUTER
STATUS VAN FUNCTIES *
1
2
LOGBOEK WAARSCHUWINGEN
2
RESET DETECTIESYSTEEM TE LAGE
BANDENSPANNING *
2
DIAGNOSE RADIOTELEFOON
NOODENERGIEVOORZIENING
1
2
DEKKING GPS
2
BESCHRIJVING VAN HET TOESTEL
2
LIJST STEMCOMMANDO'S
1
CONFIGURATIE DIENSTEN
1
NAVIGATIEDEMONSTRATIE
1
Druk langer dan 2 seconden op de
toets MENU voor toegang tot het
volgende schermmenu.
Druk herhaalde malen op de toets
met de muzieknoot voor toegang tot
de volgende instellingen.
GELUIDSSFEER
MENUSTRUCTUUR DISPLAY
BASSEN
HOGE TONEN
CORRECTIE LOUDNESS
FADER
Versie menustructuur 8.2
BALANS
AUTOMATISCHE CORRECTIE VOLUME
Elke geluidsbron (radio, CD, MP3,
Jukebox, CD-wisselaar) kan afzonderlijk
worden ingesteld.
269
VEELGESTELDE VRAGEN
VRAAG
ANTWOORD
OPLOSSING
Er is een verschil in
geluidskwaliteit tussen
de verschillende
geluidsbronnen
(radio, CD...).
Voor een optimaal luistergenot kunt u de audio-instellingen (volume,
bassen, hoge tonen, muziekstijl, loudness) voor elke geluidsbron
afzonderlijk instellen. Hierdoor kunnen bij het selecteren van een andere
geluidsbron (radio, CD...) verschillen in de geluidskwaliteit hoorbaar zijn.
Controleer of de audio-instellingen (volume,
bassen, hoge tonen, muziekstijl, loudness) zijn
afgestemd op de verschillende geluidsbronnen.
Het is raadzaam de AUDIO-functies (bassen,
hoge tonen, fader, balans) in de middelste stand
te zetten, de muziekstijl "Geen" te selecteren en
de functie Loudness in de stand "Actief" te zetten
als de CD-speler is geselecteerd, en in de stand
"Inactief" te zetten als de radio is geselecteerd.
De CD wordt steeds
uitgeworpen of kan niet
worden afgespeeld door
de CD-speler.
De CD is ondersteboven in de speler geplaatst, kan niet worden
gelezen, bevat geen audiobestanden of bevat audiobestanden die niet
door de autoradio gelezen kunnen worden.
De CD is voorzien van een beveiligingssysteem dat
niet door de autoradio wordt herkend.
- Controleer of de CD met de juiste zijde boven
in de speler is geplaatst.
- Controleer de staat van de CD: de CD kan niet
worden gelezen als deze te veel is beschadigd.
- Controleer de inhoud van de CD als deze zelf
is gebrand: raadpleeg de tips in het hoofdstuk
Audio.
- De CD-speler van de autoradio kan geen
DVD's afspelen.
- De kwaliteit van sommige zelfgebrande CD's
is onvoldoende om deze door de autoradio te
laten afspelen.
De CD-speler levert een
slechte geluidskwaliteit.
De gebruikte CD is gekrast of van slechte kwaliteit.
Gebruik alleen CD's van goede kwaliteit en berg
ze zorgvuldig op.
De audio-instellingen (bassen, hoge tonen, muziekstijl) zijn niet op de
CD-speler afgestemd.
Zet het niveau van de bassen of de hoge tonen
op 0, zonder een muziekstijl te selecteren.
In de onderstaande tabel vindt u de antwoorden op de meestgestelde vragen.
270
VRAAG
ANTWOORD
OPLOSSING
De voorkeuzezenders
kunnen niet worden
ontvangen (geen
geluid, 87,5 Mhz wordt
weergegeven...).
Het verkeerde golfbereik is geselecteerd.
Druk op de toets BAND AST om het golfbereik
(AM, FM1, FM2, FMAST) terug te vinden waarin
de voorkeuzezenders zijn opgeslagen.
De ontvangstkwaliteit
van de beluisterde
radiozender neemt
geleidelijk af of de
voorkeuzezenders
kunnen niet worden
ontvangen (geen
geluid, 87,5 Mhz wordt
weergegeven...).
De auto bevindt zich te ver van de zender van het beluisterde
radiostation of er bevindt zich geen zender in het gebied waarin de auto
zich bevindt.
Activeer de functie RDS om het systeem te laten
controleren of er een sterkere zender in het
gebied aanwezig is.
De omgeving (bergen, gebouwen, tunnels, parkeergarages, enz.) veroorzaakt
storingen in de ontvangst, ook als de RDS-functie is ingeschakeld.
Dit is een normaal verschijnsel en heeft niets te
maken met een storing in de autoradio.
De antenne is niet aanwezig of beschadigd (bijvoorbeeld in een
wasstraat of ondergrondse parkeergarage).
Laat de antenne controleren door het
CITROËN-netwerk.
Het geluid van de radio
valt 1 tot 2 seconden
weg.
Het RDS zoekt tijdens deze korte onderbreking van het geluid naar een
eventuele sterkere zender voor een betere ontvangst van het station.
Schakel de RDS-functie uit als dit verschijnsel
zich te vaak en steeds op hetzelfde traject
voordoet.
Na het afzetten van
de motor wordt de
radio na enkele
minuten automatisch
uitgeschakeld.
Als de motor is afgezet, blijft de radio nog werken zolang de
laadtoestand van de accu dat toestaat.
Het automatisch uitschakelen duidt erop dat de eco-modus van de autoradio
is geactiveerd om te voorkomen dat de accu van de auto ontladen raakt.
Start de motor om de accu op te laden.
De optie
VERKEERSINFORMATIE
is aangevinkt, maar de fi les
op de route worden niet
direct gemeld.
Bij het opstarten heeft het systeem enkele minuten nodig om de
verkeersinformatie te ontvangen.
Wacht tot de verkeersinformatie goed wordt
ontvangen (weergave van de pictogrammen van
de verkeersinformatie op de kaart).
In bepaalde landen is alleen voor de hoofdwegen (autosnelwegen, ...)
verkeersinformatie beschikbaar.
Dit is een normaal verschijnsel. Het systeem is
afhankelijk van de beschikbare verkeersinformatie.
Het berekenen van de
route lijkt soms langer te
duren dan normaal.
Het systeem kan tijdelijk trager worden als gelijktijdig met het berekenen
van de route een CD naar de Jukebox gekopieerd wordt.
Wacht met het starten van de navigatie tot het
kopiëren van de CD is voltooid of breek het
kopiëren af.
271
ANTWOORD
OPLOSSING
Werkt de noodoproep
zonder SIM-kaart?
Bepaalde nationale reglementen schrijven voor dat een SIM-kaart moet
zijn geplaatst om een noodoproep te kunnen activeren.
Plaats een geldige SIM-kaart in de houder van
het systeem.
De hoogte wordt niet
weergegeven.
Bij het opstarten kan de initialisatie van het GPS tot 3 minuten duren
voordat er meer dan 4 satellieten correct worden ontvangen.
Wacht tot het systeem volledig is opgestart.
Controleer of het GPS van ten minste 4 satellieten
een signaal ontvangt (druk lang op de toets
MENU, selecteer vervolgens DIAGNOSE
RADIOTELEFOON en ten slotte GPS-DEKKING).
De kwaliteit van de GPS-ontvangst kan worden beïnvloed door de
omgeving (tunnel, ...) en het weer.
Dit is een normaal verschijnsel. De werking van
het systeem is afhankelijk van de ontvangst van
het GPS-signaal.
Mijn SIM-kaart wordt
niet herkend.
Het systeem is alleen geschikt voor 3,3V SIM-kaarten. De oude 5V en
1,8V SIM-kaarten worden niet herkend.
Raadpleeg uw telefoonprovider.
De routeberekening
wordt niet voltooid.
De vermijdcriteria zijn wellicht in tegenspraak met de huidige locatie
(uitsluiting van tolwegen tijdens het rijden op een tolweg).
Controleer de vermijdcriteria.
De wachttijd na het
plaatsen van een CD
duurt lang.
Na het plaatsen van een nieuw medium leest het systeem een aantal
gegevens uit (speellijst, titel, artiest, enz.). Dit kan enkele seconden in
beslag nemen.
Dit is normaal.
Ik kan geen verbinding
tot stand brengen met
mijn Bluetooth-telefoon.
Het is mogelijk dat de Bluetooth-functie van de telefoon is uitgeschakeld
of dat het toestel niet gedetecteerd wordt.
- Controleer of de Bluetooth-functie van uw
telefoon is ingeschakeld.
- Zorg ervoor dat uw telefoon kan worden
telefoon is ingeschakeld.
telefoon is ingeschakeld.
gedetecteerd.
- Zorg ervoor dat uw telefoon kan worden
Zorg ervoor dat uw telefoon kan worden
273
uw auto functioneert. Raadpleeg het CITROËN-netwerk
De MyWay is zodanig gecodeerd dat deze uitsluitend in
ay is zodanig gecodeerd dat deze uitsluitend in
als u het systeem voor gebruik in een andere auto wilt
laten confi gureren.
Bepaalde functies die in dit boekje worden beschreven,
zullen in de loop van het jaar beschikbaar zijn.
MYWAY
Om veiligheidsredenen mag de bestuurder handelingen
die zijn volledige aandacht vragen uitsluitend uitvoeren
bij stilstaande auto.
Na het afzetten van de motor schakelt de MyWay
zichzelf tijdens de overgang naar de energiespaarstand
uit om te voorkomen dat de accu ontladen raakt.
RADIO MULTIMEDIA / BLUETOOTH TELEFOON
GPS EUROPA OP SD-KAART
01 Basisfuncties
INHOUD
02 Bediening op stuur
03 Algemene werking
04 Navigatie
05 Verkeersinformatie
06 Radio
07 Mediaspelers
08 Bluetooth-telefoon
09 Configuratie
10 Boordcomputer
blz.
blz.
blz.
blz.
blz.
blz.
blz.
blz.
blz.
blz.
11 Menustructuur displays
Veelgestelde vragen
blz.
blz.
274
275
276
278
285
287
288
291
293
294
295
299
274
01
1
5
5
10
10
2
2
3
3
4
4
6
6
13
13
11
11
9
9
14
14
15
15
7
7
8
8
12
12
16
16
1. Motor afgezet
- Kort indrukken: aan/uit
- Lang indrukken: CD pauzeren,
geluidsweergave radio onderbreken.
Draaiende motor
- Kort indrukken: CD pauzeren,
geluidsweergave radio onderbreken.
- Lang indrukken: resetten van het systeem.
2. Volumeregeling (individueel voor iedere
geluidsbron, inclusief berichten en
waarschuwingen van het navigatiesysteem).
3. Toegang tot het Menu "Radio". Weergave van
het zenderoverzicht.
4.
Toegang tot het Menu "Muziek". Weergave van tracks.
5. Toegang tot het Menu "SETUP".
Lang indrukken: toegang tot het GPS-bereik en
de demo-modus.
6. Toegang tot het Menu "Telefoon".
Weergave van het logboek gesprekken.
7. Toegang tot het Menu "MODE".
Selecteren van het achtereenvolgens weergeven van:
Radio, Kaart, NAV (tijdens navigatie), Telefoon
(tijdens een gesprek), Boordcomputer.
Lang indrukken: black-panelfunctie (DARK).
8. Toegang tot het Menu "Navigatie".
Weergave van de laatst gekozen bestemmingen.
9. Toegang tot het Menu "Verkeer". Weergave van
de actuele verkeersinformatie.
10. ESC: huidige bewerking afbreken.
11. CD uitwerpen.
12.
Selecteren van de vorige/volgende radiozender in het overzicht.
Selecteren van de vorige/volgende MP3-afspeellijst.
Selecteren van het vorige/volgende pagina in een lijst.
13.
Selecteren van de vorige/volgende radiozender.
Selecteren van de vorige/volgende titel van een
CD of vorig/volgend MP3-bestand.
Selecteren van het vorige/volgend
e item in een lijst.
14. Toetsen 1 t/m 6:
Selecteren van een in het geheugen
opgeslagen radiozender.
Lang indrukken: in het geheugen opslaan van
de huidige radiozender.
15. SD-kaartlezer, uitsluitend voor navigatie.
16.
Selectieknop voor de weergave op het display,
afhankelijk van de context van het menu.
Kort indrukken: contextmenu of bevestigen.
Lang indrukken: specifi ek contextmenu van de
weergegeven lijst.
Lang indrukken: specifi ek contextmenu van de
Lang indrukken: specifi ek contextmenu van de
BASISFUNCTIES
BEDIENINGSPANEEL MyWay
3 - 4
. Lang indrukken: toegang tot de audio-instellingen:
geluidsverdeling voor/achter, links/rechts,
lage-/hogetonenregeling, sfeerinstellingen, loudness,
automatische volumecorrectie,
standaardinstellingen.
275
02
1
3
2
1
5
4
2
1
3
2
1
5
4
3
4
STUURKOLOMSCHAKELAARS
1. Volume verhogen.
2. Volume verlagen.
3. Herhaalde malen indrukken: geluid
onderbreken (Mute) / geluid herstellen.
4. Draaien - gekoppeld aan een pop-up.
Radio - toegang tot de 6 opgeslagen
zenders: volgende of vorige.
Muziekspelers: volgende / vorige nummer.
5. Radio: volgende radiozender.
Muziekspelers: volgende nummer.
1. Indrukken.
Laatste gesproken
navigatiecommando herhalen.
2. Kort indrukken: bellen.
Opnemen / Ophangen.
Toegang tot het telefoonmenu.
Gesprekkenlijst weergeven.
Lang indrukken: inkomend gesprek weigeren.
3. Persoonlijke instellingen
Kort indrukken: met de draaiknop
uitgevoerde selectie bevestigen.
4. Draaien.
Door de gesprekkenlijst scrollen.
Persoonlijke instellingen selecteren.
1. Kort indrukken: toegang tot het menu
afhankelijk van de weergave op het display.
2. Herhaalde malen indrukken: toegang,
afhankelijk van de huidige weergave op
het display.
KAART / NAV (tijdens navigatie), TEL
(tijdens telefoongesprek), RADIO of huidige
MEDIUM, Boordcomputer.
Lang indrukken: verlichting display
uitschakelen - Dark (voor rijden in het donker).
De weergave wordt weer ingeschakeld door
een willekeurige toets te bedienen.
3. ESC: huidige bewerking afbreken.
4. Draaien: toegang tot de snelkeuzemenu's
selecteren, afhankelijk van de huidige
weergave.
5. Op het display weergegeven keuze
bevestigen.
276
03
ALGEMENE WERKING
Raadpleeg het hoofdstuk "Menustructuren displays" voor een
gedetailleerd overzicht van de keuzemogelijkheden binnen de
menu's.
Door meerdere keren achter elkaar op de toets MODE te drukken, krijgt u toegang tot de volgende menu's:
Gebruik voor het schoonmaken van het display een zacht,
niet-schurend doekje (bijvoorbeeld een brillendoekje) zonder
schoonmaakmiddel.
RADIO
/ MULTIMEDIASPELERS
TELEFOON
(Tijdens een telefoongesprek)
KAARTWEERGAVE OP
VOLLEDIG SCHERM
NAVIGATIE
(Tijdens navigatie)
SETUP:
taalkeuze * , datum en tijd * , weergave,
parameters van de auto * , eenheden en
systeeminstellingen "Demo-modus".
VERKEER:
TMC-informatie en berichten.
* Afhankelijk van de uitvoering.
BOORDCOMPUTER
277
03
ALGEMENE WERKING
Door de draaiknop OK in te drukken krijgt
u toegang tot de snelkeuzemenu's.
WEERGAVE AFHANKELIJK VAN DE CONTEXT
MULTIMEDIASPELERS:
NAVIGATIE (TIJDENS NAVIGATIE):
RADIO :
KAARTWEERGAVE OP VOLLEDIG SCHERM:
TELEFOON:
Navigatie stoppen
Bericht herhalen
Alternatieve route
Route-informatie
Bestemming tonen
Trajectinformatie
Navigatiecriteria
Vermijdcriteria
Aantal satellieten
Kaart verplaatsen
Gespr. bericht
Navigatie-opties
Ophangen
In de wacht zetten
Bellen
DTMF-tonen
Privémodus
Micro uit
Verkeersinformatie (TA)
Afspeelopties
Normale afspeelvolgorde
Shuffl e
Map herhalen
Kies geluidsbron
Introscan
FM
Verkeersinformatie (TA)
RDS
Radiotekst
Regioprog. (REG)
AM
AM
Navig. stoppen/Navigatie hervatten
Bestemming
Points of Interest
Positie-info
Kaartinstellingen
Kaart verplaatsen
Verkeersinformatie(TA)
AM-lijst vernieuwen
FM
1
2
3
3
2
1
1
1
3
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
2
2
2
2
1
1
2
1
2
2
2
2
2
2
2
1
1
1
1
1
1
2
278
04
1
2
3
5
6
4
NAVIGATIE
EEN BESTEMMING KIEZEN
Druk nogmaals op de toets NAV
of selecteer de functie Menu
"Navigatie" en druk vervolgens op de
draaiknop om te bevestigen.
Selecteer de functie "Bestemming
invoeren" en druk op de draaiknop
om te bevestigen.
Druk op de toets NAV.
Selecteer de letters van de
plaatsnaam één voor één en druk
telkens op de draaiknop om een
letter te bevestigen.
Selecteer het land en draai
vervolgens aan de draaiknop om
de plaats te selecteren. Druk op de
draaiknop om te bevestigen.
Plaats de SD-kaart met navigatiegegevens in de lezer op het
bedieningspaneel om de navigatiefuncties te gebruiken.
De navigatiegegevens op de SD-kaart mogen niet worden gewijzigd.
Updates van navigatiegegevens zijn verkrijgbaar bij het CITROËN-netwerk.
Via de toets LIST op het virtuele toetsenbord is een lijst van
plaatsen in het gekozen land beschikbaar die kunnen worden
geselecteerd door de eerste letters van de plaatsnaam in te voeren.
Selecteer de functie "Adresinvoer"
en druk op de draaiknop om te
bevestigen.
Onder de functie Menu "Navigatie" verschijnen de 20 laatst
gekozen bestemmingen.
Menu "Navigatie"
Bestemming invoeren
Adresinvoer
279
04
7
8
9
10
Om een bestemming te wissen; selecteer vanaf de etappes 1 tot 3 "Uit laatste bestemmingen kiezen".
Door lang op een van de bestemmingen te drukken verschijnt een lijst met handelingen, waarin u kunt kiezen voor:
Bestemming wissen
Laatste bestemmingen wissen
Herhaal de stappen 5 t/m 7 om de
"Straat" en het "Huisnummer" in te
voeren.
Draai aan de draaiknop en selecteer OK.
Druk op de draaiknop om te
bevestigen.
Selecteer de functie "Opslaan in adresboek" om het ingevoerde
adres als kaart op te slaan. Druk op de draaiknop om de selectie te
bevestigen.
Uw MyWay kan maximaal 500 kaarten opslaan.
Voor een snellere invoer is het mogelijk rechtstreeks een postcode
in te voeren via de functie "Postcode".
Gebruik het virtuele toetsenbord om de letters en cijfers in te
voeren.
Selecteer vervolgens "Navigatie
starten" en druk op de draaiknop om
te bevestigen.
Tijdens de navigatie kan de laatste
aanwijzing worden herhaald door het
uiteinde van de lichtschakelaar in te
drukken.
Met de draaiknop kan worden in- en uitgezoomd op de kaart.
Met het snelkeuzemenu van KAART VOLLEDIG SCHERM is het
mogelijk de kaart te verplaatsen of de richting te kiezen. Druk op
de draaiknop en selecteer vervolgens "Kaartinstellingen".
Selecteer de navigatiecriteria:
"Snelste route", "Kortste route" of "Geoptimaliseerde route" en druk
op de draaiknop om te bevestigen.
Er kan ook een bestemming worden geselecteerd vanuit "Uit
adresboek kiezen" of "Uit laatste bestemmingen kiezen".
Uit laatste bestemmingen kiezen
Uit adresboek kiezen
Navigatie starten
NAVIGATIE
280
04
4
3
2
1
7
6
5
NAVIGATIE
NAVIGATIEOPTIES
Selecteer de functie
"Routedynamiek".
Deze functie geeft toegang tot de
opties "Verkeersonafhankelijk" en
"Semi-dynamisch".
Selecteer de functie "Vermijdcriteria".
Deze functie geeft toegang tot de
optie VERMIJDEN (autosnelwegen,
tolwegen, veerboten).
Draai aan de draaiknop en
selecteer de functie "Herberekenen"
om rekening te houden met de
geselecteerde navigatieopties. Druk
op de draaiknop om te bevestigen.
Druk op de toets NAV.
Druk nogmaals op de toets NAV of
selecteer de functie Menu Navigatie
en druk op de draaiknop om te
bevestigen.
Selecteer de functie "Navigatiecriteria"
en druk op de draaiknop om te
bevestigen. Met deze functie kunnen
de navigatiecriteria worden gewijzigd.
Selecteer de functie "Routeopties"
en druk op de draaiknop om te
bevestigen.
Herberekenen
Vermijdcriteria
Routedynamiek
Navigatiecriteria
Routeopties
Menu Navigatie
De route die uw MyWay berekent, hangt af van de geselecteerde
navigatieopties.
Door het wijzigen van deze opties kan een totaal verschillende route
worden berekend.
281
04
7
6
5
4
3
2
1
TUSSENSTOP TOEVOEGEN
Voer bijvoorbeeld een nieuw adres in.
Selecteer na het invoeren van het
nieuwe adres "OK" en druk op de
draaiknop om te bevestigen.
Selecteer "Herberekenen" en druk
op de draaiknop om te bevestigen.
Druk op de toets NAV.
Druk nogmaals op de toets NAV of
selecteer de functie Menu Navigatie
en druk op de draaiknop om te
bevestigen.
Selecteer de functie "Tussenstop
toevoegen" (maximaal 5 tussenstops) en
druk op de draaiknop om te bevestigen.
Selecteer de functie "Tussenstops"
en druk op de draaiknop om te
bevestigen.
OK
Adresinvoer
Tussenstop toevoegen
Tussenstops
Menu Navigatie
Herberekenen
De tussenstop moet zijn gepasseerd of gewist voordat de navigatie
naar de volgende bestemming kan worden hervat. Zo niet, dan
leidt uw MyWay u systematisch naar de vorige tussenstop.
Na het selecteren van de bestemming kunnen tussenstops aan de route
worden toegevoegd.
NAVIGATIE
282
04
8
6
7
4
3
5
2
1
NAVIGATIE
POINTS OF INTEREST ZOEKEN
Druk op de toets NAV.
Druk nogmaals op de toets NAV
of selecteer de functie Menu
Navigatie en druk op de toets om te
bevestigen.
Selecteer de functie "POI dichtbij"
om points of interest in de nabijheid
van de auto te zoeken.
Selecteer de functie "POI zoeken"
en druk op de draaiknop om te
bevestigen.
Menu Navigatie
POI zoeken
POI dichtbij
Selecteer de functie "POI in plaats"
om points of interest in de gewenste
plaats te zoeken. Kies het land en
voer vervolgens de plaatsnaam in met
behulp van het virtuele toetsenbord.
Selecteer de functie "POI bij route"
om points of interest in de nabijheid
van de route te zoeken.
Selecteer de functie "POI in land"
om points of interest in het gewenste
land te zoeken.
Selecteer de functie "POI bij
bestemming" om points of
interest in de omgeving van de
eindbestemming te zoeken.
POI bij bestemming
POI bij route
POI in land
POI in plaats
Via de toets LIST op het virtuele toetsenbord is een overzicht van
plaatsnamen in het geselecteerde land beschikbaar.
Points of interest (POI) zijn openbare gebouwen en diensten in de
omgeving (hotels, bedrijven, vliegvelden...).
283
04
NAVIGATIE
POI-LIJST
* Afhankelijk van beschikbaarheid in het land.
Dit pictogram verschijnt als er zich meerdere
Points of Interest in hetzelfde gebied bevinden.
Door op dit pictogram in te zoomen kunt u de
verschillende Points of Interest bekijken.
verschillende Points of Interest bekijken.
284
04
5
6
3
2
1
4
NAVIGATIE-INSTELLINGEN
Selecteer "Instellen risicozones" voor
toegang tot de functies "Op kaart
weergeven", "Visuele waarschuwing"
en "Akoestische waarschuwing".
Selecteer de functie
"POI-categorieën op kaart" om de
POI's die standaard op de kaart
worden weergegeven in te stellen.
Druk op de toets NAV.
Druk nogmaals op de toets NAV of
selecteer de functie Menu Navigatie
en druk op de draaiknop om te
bevestigen.
Selecteer de functie "Instellingen"
en druk op de draaiknop om te
bevestigen.
POI-categorieën op kaart
Instellingen
Instellen risicozones
Menu Navigatie
NAVIGATIE
Selecteer de functie "Navigatievolume"
en draai aan de draaiknop om het
volume van de verschillende gesproken
berichttypen (verkeersinformatie,
waarschuwingsmeldingen…) in te stellen.
Navigatievolume
Het volume van de POI-waarschuwingen kan alleen tijdens het
uitzenden ervan worden aangepast.
UPDATEN RISICOZONE-POI'S
Neem contact op met het CITROËN-netwerk voor de procedure
voor het ontvangen van RISICO-POI'S.
Voor het updaten van RISICOZONE-POI's is een SDHC-speler
(High Capacity) vereist.
Als het navigatiesysteem is ingeschakeld en de kaart op het display wordt weergegeven,
kunt u de spraakbediening in- of uitschakelen door op het knopje te drukken en vervolgens
"Gespr. instructie" te selecteren of deze selectie juist ongedaan te maken.
Gespr. instructie
285
05
2
1
3
4
5
VERKEERSINFORMATIE
INSTELLEN VAN DE FILTERS EN DE
WEERGAVE VAN TMC-BERICHTEN
Selecteer vervolgens de gewenste
straal van het fi lter (in km),
afhankelijk van de route, en bevestig
door op de draaiknop te drukken.
Wanneer alle berichten over het
traject worden geselecteerd, wordt
aanbevolen een geografi sche
lter (over een straal van 5 km
bijvoorbeeld) toe te voegen om
het aantal berichten dat op de
kaart verschijnt te verkleinen.
Het geografi sch fi lter volgt de
verplaatsing van de auto.
De fi lters werken onafhankelijk van elkaar en cumulatief.
Het is raadzaam om een fi lter op de route en een fi lter rondom de
auto in te schakelen van:
- 3 km of 5 km voor een gebied met een dicht wegennet,
- 10 km voor een gebied met een normaal wegennet,
- 50 km voor lange trajecten (autosnelweg).
Druk nogmaals op de toets TRAFFIC
of selecteer het Menu Verkeer
en druk op de draaiknop om te
bevestigen.
Druk op de toets TRAFFIC.
Een TMC-bericht (Trafi c Message Channel) is informatie met betrekking
tot het verkeer en het weer die in real time wordt ontvangen en
doorgestuurd naar de bestuurder in de vorm van gesproken berichten en
visuele waarschuwingen op de navigatiekaart.
Het navigatiesysteem kan in dat geval een alternatieve route voorstellen.
Selecteer de functie "Geografi sch
lter" en druk op de draaiknop om te
bevestigen.
Berichten op route
De lijst met TMC-berichten verschijnt onder Menu Verkeer op
volgorde van nabijheid.
Alleen waarsch.berichten op route
Menu Verkeer
Selecteer het gewenste fi lter:
Alle waarschuwingsberichten
Alle berichten
De berichten verschijnen op de kaart
en in de lijst.
Druk op ESC om het lter uit te schakelen.
Geografi sch fi lter
286
05
2
1
3
2
1
BELANGRIJKSTE PICTOGRAMMEN TMC
Druk op de draaiknop als de huidige
geluidsbron op het display wordt
weergegeven.
Het snelkeuzemenu van de geluidsbron verschijnt en geeft toegang tot:
Selecteer Verkeersinfo (TA) en druk
ter bevestiging op de draaiknop
voor toegang tot de desbetreffende
instellingen.
Verkeersinfo (TA)
- het station zendt verkeersinformatie uit.
VERKEERSINFORMATIE BELUISTEREN
Rood-gele driehoek: verkeersberichten, bijvoorbeeld:
Zwart-blauwe driehoek: algemene informatie, bijvoorbeeld:
VERKEERSINFORMATIE
De functie TA (Traf c Announcement) geeft voorrang aan het luisteren
naar de verkeersinformatie. Om te worden geactiveerd moet deze functie
een radiozender die deze berichten uitzendt, goed kunnen ontvangen.
Zodra er een bericht wordt uitgezonden, wordt de geluidsbron die op dat
moment wordt weergegeven (Radio, CD, ...) automatisch onderbroken en
wordt de verkeersinformatie doorgegeven. Zodra het bericht is afgelopen,
wordt de weergave van de oorspronkelijke geluidsbron hervat.
- het station zendt geen verkeersinformatie uit.
- de weergave van verkeersinformatie is uitgeschakeld.
287
06
3
2
11
SELECTEREN VAN EEN ZENDER
Druk tijdens het luisteren naar de
radio op de draaiknop.
Het snelkeuzemenu van de radiofunctie verschijnt en geeft toegang
tot de volgende opties:
Selecteer de gewenste functie
en druk op de draaiknop om te
bevestigen en de desbetreffende
instellingen te wijzigen.
Verkeersinfo
Als de RDS-functie is ingeschakeld, zoekt de radio steeds naar
de sterkste frequentie van een zender, zodat u ernaar kunt blijven
luisteren zonder dat u zelf de frequentie hoeft te wijzigen. Sommige
RDS-zenders zijn echter niet in het hele land te ontvangen, omdat
de frequenties van de zender niet het hele land dekken. Dit
verklaart dat de zender tijdens het rijden kan wegvallen.
Er kunnen storingen in de ontvangst optreden door obstakels in de
omgeving (bergen, gebouwen, tunnels, parkeergarages, enz.), ook
als de RDS-functie is ingeschakeld. Dit is een normaal verschijnsel en
heeft niets te maken met een storing in de autoradio.
RDS - REGIONALE FUNCTIE
Druk op de toets RADIO om
de alfabetische lijst met lokaal
ontvangen zenders weer te geven.
Selecteer het gewenste station
met de draaiknop en druk op de
draaiknop om te bevestigen.
Regioprog. (REG)
Radiotekst
RDS
Druk tijdens het luisteren naar de radio op een
van de toetsen om de vorige of volgende zender
in de lijst te selecteren.
Druk langer dan 2 seconden op een van de numerieke toetsen om
de zender waarop is afgestemd op te slaan.
Druk op de numerieke toets om naar de zender te luisteren die
onder die toets is opgeslagen.
AM
Houd een van de toetsen lang ingedrukt om
automatisch in afl opende of oplopende volgorde
naar zenders te zoeken.
RADIO
288
07
MULTIMEDIASPELERS
CD, CD MET MP3- OF WMA-BESTANDEN
INFORMATIE EN TIPS
Selecteer bij het branden van een CD-R of CD-RW de standaard
ISO 9660 niveau 1, 2 of bij voorkeur Joliet om deze te kunnen
afspelen.
Als de CD in een ander formaat is gebrand, kan het zijn dat deze
niet goed wordt afgespeeld.
Het is raadzaam voor één CD niet meer dan één standaard voor
het branden te gebruiken. Stel de laagst mogelijke snelheid in
(maximaal 4 x) voor een optimale geluidskwaliteit.
Voor het branden van een multisessie-CD is het raadzaam de
standaard Joliet te gebruiken.
De MyWay speelt bestanden met de extensie ".mp3" en een bitrate
van 8 tot 320 Kbps en bestanden met de extensie ".wma" en een
bitrate van 5 tot 384 Kbps af.
Ook bestanden met een VBR (Variable Bit Rate) kunnen worden
afgespeeld.
Geluidsbestanden met een andere extensie (.mp4, .m3u...) kunnen
niet worden afgespeeld.
De formaten MP3 (afkorting van MPEG 1, 2 & 2.5 Audio Layer 3)
en WMA (afkorting van Windows Media AudioM, eigendom van
Microsoft) zijn standaarden voor het comprimeren van geluid die
de mogelijkheid bieden enkele tientallen nummers op één CD te
plaatsen.
Gebruik voor bestandsnamen maximaal 20 karakters en verwijder
speciale tekens (bijv.: " " ? ; ù) om problemen met het afspelen of
de weergave te voorkomen.
289
07
3
2
1
6
4
5
MUZIEK SELECTEREN/BELUISTEREN
CD, MP3-/WMA-CD
Het afspelen of weergeven van een MP3-/WMA-speellijst kan
worden beïnvloed door het gebruikte programma voor het branden
van de CD en/of de instellingen. Wij raden u aan voor het branden
van een CD de standaard ISO 9660 te gebruiken.
Druk op de toets MUSIC.
Selecteer de functie "Kies muziek"
en druk op de draaiknop om te
bevestigen.
Druk op de toets omhoog/omlaag
om de volgende/vorige map te
selecteren.
Selecteer de gewenste geluidsbron:
CD, MP3-/WMA-CD. Druk op de
draaiknop om te bevestigen. Het
afspelen begint.
Kies muziek
Druk nogmaals op de toets MUSIC
of selecteer de functie Menu Muziek
en druk op de draaiknop om te
bevestigen.
Druk op een van de toetsen om een
nummer te selecteren.
Houd een van de toetsen ingedrukt
om snel vooruit of terug te spoelen.
Menu Muziek
De lijst met nummers of MP3-/WMA-bestanden verschijnt onder
het Menu Muziek.
MULTIMEDIASPELERS
290
07
4
3
1
2
MULTIMEDIASPELERS
Sluit het externe apparaat (mp3-/
WMA-speler…) met een geschikte
audiokabel aan op de JACK-
audioaansluiting of op de USB-poort.
Druk op de toets MUSIC en druk
nogmaals op de toets of selecteer de
functie Menu Muziek en druk op de
draaiknop om te bevestigen.
Selecteer de geluidsbron AUX
en druk op de draaiknop om te
bevestigen, waarna het afspelen
automatisch begint.
Selecteer de functie "Extern toestel"
en druk op de draaiknop om het
externe apparaat te activeren.
Extern toestel
De weergave- en bedieningsfuncties lopen via de externe
apparatuur zelf.
AUX-INGANG GEBRUIKEN (AUX)
Menu Muziek
JACK/USB-KABEL NIET MEEGELEVERD
291
08
1
2
3
2
1
4
* De beschikbaarheid van diensten hangt af van het gsm-netwerk, de
SIM-kaart en de compatibility van de gebruikte Bluetooth apparatuur.
Controleer in de gebruiksaanwijzing van uw telefoon en informeer bij
uw provider welke diensten voor u toegankelijk zijn. Onze organisatie
beschikt over een lijst van mobiele telefoons met de beste aanbiedingen.
BLUETOOTH-TELEFOON
KOPPELEN VAN EEN TELEFOON
Het koppelen van de Bluetooth-telefoon aan de handsfree-set van
de MyWay mag om veiligheidsredenen en vanwege het feit dat
deze handeling de volledige aandacht van de bestuurder vraagt,
uitsluitend worden uitgevoerd bij stilstaande auto en met aangezet
contact.
Activeer de functie Bluetooth van uw telefoon.
De laatst gekoppelde telefoon wordt automatisch
opnieuw gekoppeld.
Voer de toegangscode in met de
telefoon. De in te voeren code wordt
weergegeven op het display.
Druk om een andere telefoon te
koppelen op de toets PHONE,
selecteer vervolgens Menu Telefoon
en druk op de draaiknop om te
bevestigen.
Als de telefoon is gekoppeld, kan MyWay de contacten en de
gesprekkenlijst synchroniseren. Deze synchronisatie kan enkele
minuten duren *
Selecteer "Telefoon koppelen".
Selecteer de telefoon en druk op de
draaiknop om te bevestigen.
De lijst met eerder gekoppelde telefoons (maximaal 4) verschijnt
op het multifunctionele display. Selecteer de gewenste telefoon om
deze opnieuw te koppelen.
Druk op de toets PHONE.
Selecteer als de telefoon nog niet
gekoppeld is geweest "Telefoon
zoeken" en druk op de draaiknop om
te bevestigen. Selecteer vervolgens
de naam van de telefoon.
Telefoon zoeken
Telefoon koppelen
292
08
1
3
2
2
1
Selecteer "Ja" om de oproep te accepteren
of "Nee" om de oproep te weigeren en
bevestig door op de draaiknop te drukken.
EEN OPROEP ONTVANGEN BELLEN
Wanneer u gebeld wordt, klinkt een beltoon en verschijnt een pop-
upvenster op het multifunctionele display.
Ja
Druk op de toets PHONE om het
gesprek te beëindigen of druk op de
draaiknop, selecteer "Gespr.beëind."
en bevestig door op de draaiknop te
drukken.
Gespr.beëind.
Druk op de toets PHONE.
Selecteer "Nummer bellen" en voer
het nummer in met het toetsenbord
op het display.
Selecteer de functie Menu Telefoon
en druk op de draaiknop om te
bevestigen.
De lijst met de laatste 20 vanuit de auto gevoerde
telefoongesprekken verschijnt onder het Menu Telefoon. U kunt
een nummer selecteren en op de draaiknop drukken om naar dit
nummer te bellen.
Nee
Het telefoonnummer kunt u ook kiezen uit het adresboek. Selecteer
daarvoor "Bellen vanuit adresboek". Met de MyWay kunnen
maximaal 4000 records worden opgeslagen.
Druk langer dan twee seconden op het uiteinde van de
stuurkolomschakelaar om het adresboek te openen.
Menu Telefoon
Nummer bellen
Druk, om een nummer te wissen, op de toets PHONE en
vervolgens lang op een telefoonnummer waarna de volgende
keuze op het scherm verschijnt:
Vermelding wissen
Lijst wissen
BLUETOOTH-TELEFOON
Door de toets TEL van de bediening
op het stuurwiel kort in te drukken
kan een binnenkomende oproep
worden geaccepteerd of het
huidige gesprek worden beëindigd.
Door lang indrukken wordt de
binnenkomende oproep geweigerd.
293
09
4
3
2
1
6
5
CONFIGURATIE
DATUM EN TIJD INSTELLEN
De functie SETUP geeft toegang tot de volgende opties: Systeemtaal,
Datum & tijd, Display, Helderheid, Kleur, Kleur kaart, Voertuig, Eenheden,
Systeem.
Stel de parameters één voor één
in door deze te bevestigen met de
draaiknop.
Selecteer de functie "Datumformaat"
en druk op de draaiknop om te
bevestigen.
Selecteer de functie "Datum & tijd
instellen" en druk op de draaiknop
om te bevestigen.
Bevestig het gewenste formaat met de draaiknop.
Druk langer dan 2 seconden op de toets SET UP voor toegang
tot:
Deze instellingen dient u te verrichten elke keer nadat de accu
losgekoppeld is geweest.
Druk op de toets SET UP.
Bevestig het gewenste formaat met
de draaiknop.
Selecteer de functie "Tijdformaat"
en druk op de draaiknop om te
bevestigen.
Datum & tijd instellen
Selecteer de functie Datum & tijd
en druk op de draaiknop om te
bevestigen.
Demomodus
GPS-bereik
Beschrijving van unit
Datum & tijd
294
10
1
BOORDCOMPUTER / PARAMETERS AUTO
BOORDCOMPUTER
Druk op de toets MAIN of druk
achtereenvolgens op de toets
MODE tot de boordcomputer wordt
weergegeven.
Actieradius:
in deze stand geeft de computer aan hoeveel
kilometer u nog met de resterende hoeveelheid brandstof kunt
rijden, berekend op basis van het gemiddelde verbruik over de
laatste afgelegde kilometers.
De weergegeven waarde kan sterk variëren door een verandering
in de wagensnelheid of het landschap.
Als de actieradius minder dan 30 km bedraagt, verschijnen
streepjes op het display. Na het tanken van minimaal 10 liter
brandstof wordt de actieradius opnieuw berekend en weergegeven
zodra deze meer dan 100 km bedraagt.
Raadpleeg het CITROËN-netwerk als tijdens het rijden voortdurend
streepjes worden weergegeven in plaats van cijfers.
Druk op de knop op het uiteinde van de ruitenwisserschakelaar om
de volgende informatie van de boordcomputer op het display weer
te geven.
ENKELE DEFINITIES
- Het tabblad "auto" met:
de actieradius, het huidige
verbruik en de nog af te leggen
afstand of de teller van het
Stop & Start-systeem.
- Het tabblad "1" (traject 1) met:
de gemiddelde snelheid, het
gemiddelde verbruik en de
afgelegde afstand berekend over
het traject "1".
- Het tabblad "2" (traject 2) met
dezelfde gegevens voor een
tweede traject.
Momenteel verbruik:
dit verbruik wordt berekend en weergegeven
vanaf 30 km/h.
Gemiddeld verbruik:
dit is het gemiddelde verbruik sinds de
laatste nulstelling van de boordcomputer.
Afgelegde afstand:
deze afstand wordt berekend sinds de laatste
nulstelling van de boordcomputer.
Nog af te leggen afstand:
dit is de afstand tot de door de
gebruiker ingevoerde eindbestemming. Als het navigatiesysteem
in gebruik is, wordt deze afstand op elk moment tijdens het rijden
opnieuw berekend.
Gemiddelde snelheid:
dit is de gemiddelde snelheid sinds de
laatste nulstelling van de boordcomputer (contact aan).
Stop & Start-teller
(minuten/seconden of uren/minuten)
Als uw auto is uitgerust met Stop & Start, registreert een teller hoe
vaak de STOP-stand op een traject wordt geactiveerd.
De teller wordt, elke keer als u het contact met de sleutel aanzet,
weer op nul gezet.
295
11
MENUSTRUCTUREN DISPLAYS
Menu "Verkeer"
Alle berichten op route
Waarsch.berichten op route
Alleen waarschuwingsberichten
Alle soorten berichten
Binnen een straal van
3 km
Geografi sch fi lter
Binnen een straal van
5 km
Binnen een straal van
10 km
Binnen een straal van
50 km
Binnen een straal van 100 km
Menu "Muziek"
Kies de geluidsbron
Geluidsinstellingen
Balans / Fader
Bass / Treble
Geen
Effecten
Klassiek
Jazz
Rock/pop
Techno
Vocaal
Loudness
Snelheidsafhankelijk volume
Geluidsinstellingen terugzetten
Menu "Radio"
Golfl engte
AM
Geen
FM
Handmatig afstemmen
Geluidsinstellingen
Balans / Fader
Bass / Treble
Effecten
Klassiek
Jazz
Rock/pop
Techno
Vocaal
BASISFUNCTIE
KEUZE A
keuze A1
keuze A2
KEUZE B...
1
2
3
1
2
4
1
2
3
4
3
3
3
3
2
2
2
2
4
4
4
4
4
3
3
3
3
3
2
3
2
2
3
3
3
4
4
4
4
4
3
1
2
3
3
2
296
Navigatie hervatten/Navigatie afbreken
Bestemming invoeren
GPS-coördinaten
Invoer op kaart
Etappes
Tussenstop toevoegen
Navigatie naar "mijn huis"
Uit adresboek kiezen
Route optimaliseren
Uit laatste bestemmingen kiezen
Tussenstop vervangen
Tussenstop wissen
Route herberekenen
Snelste route
Kortste route
Compromis tijd / afstand
POI zoeken
POI dichtbij
Navigatieopties
Navigatiecriteria
Kortste route
Geen snelwegen
Snelste route
Rekening houden met verkeer
Zonder omleiding
Met bevestiging
Uitsluitingen
Geen tolwegen
Menu "Navigatie"
Plaats
Straat
Adres invoeren
Land
Navigatie naar "mijn huis"
Stadscentrum
Huisnummer
Navigatie starten
Postcode
Opslaan in adresboek
Kruising
Adres invoeren
Dichtbij bestemming
In een plaats
In een land
Langs de route
Compromis tijd / afstand
Vanuit adresboek
3
3
Uit laatste bestemmingen kiezen
Informatie TMC-zender
Loudness
Snelheidsafhankelijk volume
Geluidsinstellingen terugzetten
3
3
3
1
2
4
4
4
4
4
4
4
4
4
4
4
3
2
3
3
2
3
4
4
4
4
3
3
3
3
4
4
4
2
3
4
2
3
3
3
3
3
3
3
4
4
4
4
4
4
297
Geen veerboten
Route herberekenen
Instellingen
Volume gesproken berichten
POI's op kaart
Instellen risicozones
Op kaart weergeven
Visuele waarschuwing
Akoestische waarschuwing
3
2
4
3
3
3
4
4
4
Bellen vanuit adresboek
Menu "Telefoon"
Telefoon zoeken
Gesprekkenlijsten
Telefoon koppelen
Beltoon selecteren
Volume beltoon instellen
Gekoppelde telefoons
Mailboxnummer invoeren
Instellingen
Telefoon ontkoppelen
Telefoon hernoemen
Koppeling verwijderen
Alle koppelingen verwijderen
Details weergeven
MENU "SETUP"
Taal *
English
Español
Deutsch
Italiano
Français
Nederlands
Polski
Portuguese
Datum en tijd *
Datum en tijd instellen
Datumformaat
Tijdformaat
Weergave
Helderheid
Kleur
Pop titanium
Toffee
Blue steel
Technogrey
1
2
2
2
2
3
3
4
4
4
4
4
2
3
3
3
1
2
3
3
3
3
4
2
3
4
4
4
3
3
3
3
3
3
3
3
2
298
* Beschikbaarheid afhankelijk van de uitvoering.
Dark blue
Kleur kaart
Nachtmodus voor kaart
Eenheden
Dagmodus voor kaart
Parameters auto *
Informatie auto
Logboek waarschuwingen
Status van functies
Temperatuur
Celsius
Fahrenheit
Afstand
Kilometers en verbruik l/100 km
Kilometers en verbruik km/l)
Miles (verbruik: MPG)
Parameters systeem
Auto. dag/nacht voor kaart
Fabrieksinstellingen terugzetten
Softwareversie
Automatisch bladeren
3
4
4
2
4
3
4
4
2
3
4
4
3
4
4
4
2
4
3
3
3
299
VEELGESTELDE VRAGEN
VRAAG
ANTWOORD
OPLOSSING
Er is een verschil in
geluidskwaliteit tussen
de verschillende
geluidsbronnen (radio,
CD...).
Voor een optimaal luistergenot kunt u de audio-instellingen (volume,
bassen, hoge tonen, geluidssfeer, loudness) voor elke geluidsbron
afzonderlijk instellen. Hierdoor kunnen bij het selecteren van een andere
geluidsbron (radio, CD...) verschillen in de geluidskwaliteit hoorbaar zijn.
Controleer of de audio-instellingen (volume,
bassen, hoge tonen, geluidssfeer, loudness) zijn
afgestemd op de verschillende geluidsbronnen.
Het is raadzaam de AUDIO-functies (bassen,
hoge tonen, fader, balans) in de middelste stand
te zetten, de geluidssfeer Geen te selecteren en
de functie Loudness in de stand "Actief" te zetten
als de CD-speler is geselecteerd en in de stand
"Inactief" te zetten als de radio is geselecteerd.
De CD wordt steeds
uitgeworpen of kan niet
worden afgespeeld door
de CD-speler.
De CD is ondersteboven in de speler geplaatst, kan niet worden gelezen,
bevat geen audiobestanden of bevat audiobestanden die niet door de
autoradio gelezen kunnen worden.
De CD is voorzien van een beveiligingssysteem dat niet door de
autoradio wordt herkend.
- Controleer of de CD met de juiste zijde boven
in de speler is geplaatst.
- Controleer de staat van de CD: de CD kan
niet worden gelezen als deze te veel is
beschadigd.
- Controleer de inhoud van de CD als deze zelf is
gebrand: raadpleeg de tips in het hoofdstuk "Audio".
- De CD-speler van de autoradio kan geen
DVD's afspelen.
- De CD-speler van de autoradio kan geen
De CD-speler van de autoradio kan geen
- De kwaliteit van sommige zelfgebrande CD's
is onvoldoende om deze door de autoradio te
laten afspelen.
De CD-speler levert een
slechte geluidskwaliteit.
De gebruikte CD is bekrast of van slechte kwaliteit.
Gebruik alleen CD's van goede kwaliteit en berg
ze zorgvuldig op.
De audio-instellingen (bassen, hoge tonen, geluidssfeer) zijn niet op de
CD-speler afgestemd.
Zet het niveau van de bassen of de hoge tonen op
0, zonder een geluidssfeer te selecteren.
300
VRAAG
ANTWOORD
OPLOSSING
De voorkeuzezenders kunnen
niet worden ontvangen
(geen geluid, 87,5 Mhz wordt
weergegeven...).
Het verkeerde golfbereik is geselecteerd.
Druk op de toets BAND AST om het golfbereik
(AM, FM1, FM2, FMAST) terug te vinden waarin
de voorkeuzezenders zijn opgeslagen.
De ontvangstkwaliteit
van de beluisterde
radiozender neemt
geleidelijk af of de
voorkeuzezenders
kunnen niet worden
ontvangen (geen
geluid, 87,5 Mhz wordt
weergegeven...).
De auto bevindt zich te ver van de zender van het beluisterde radiostation
of er bevindt zich geen zender in het gebied waarin de auto zich bevindt.
Activeer de functie "RDS" om het systeem te
laten controleren of er een sterkere zender in het
gebied aanwezig is.
De omgeving (bergen, gebouwen, tunnels, parkeergarages, enz.)
veroorzaakt storingen in de ontvangst, ook als de RDS-functie is
ingeschakeld.
Dit is een normaal verschijnsel en heeft niets te
maken met een storing in de autoradio.
De antenne is niet aanwezig of beschadigd (bijvoorbeeld in een wasstraat
of ondergrondse parkeergarage).
Laat de antenne controleren door het
CITROËN-netwerk.
Het geluid van de radio
valt 1 tot 2 seconden
weg.
Het RDS zoekt tijdens deze korte onderbreking van het geluid naar een
eventuele sterkere zender voor een betere ontvangst van het station.
Schakel de functie "RDS" uit als dit verschijnsel
zich te vaak en steeds op hetzelfde traject
voordoet.
Na het afzetten van
de motor wordt de
radio na enkele
minuten automatisch
uitgeschakeld.
Als de motor is afgezet, blijft de radio nog werken zolang de laadtoestand
van de accu dat toestaat.
Het automatisch uitschakelen duidt erop dat de eco-modus van de
autoradio is geactiveerd om te voorkomen dat de accu van de auto
ontladen raakt.
Start de motor om de accu op te laden.
301
VRAAG
ANTWOORD
OPLOSSING
De optie
"Verkeersinformatie (TA)"
is aangevinkt, maar de
les op de route worden
niet direct gemeld.
Bij het opstarten heeft het systeem enkele minuten nodig om de
verkeersinformatie te ontvangen.
Wacht tot de verkeersinformatie goed wordt
ontvangen (weergave van de pictogrammen van
de verkeersinformatie op de kaart).
In bepaalde landen is alleen voor de hoofdwegen (autosnelwegen, ...)
verkeersinformatie beschikbaar.
Dit is een normaal verschijnsel. Het systeem is
afhankelijk van de beschikbare verkeersinformatie.
Ik word gewaarschuwd
voor een fl itspaal die niet
op mijn route ligt.
Het systeem waarschuwt voor alle komende fl itspalen op de route binnen
een bepaald bereik. Het detecteert ook fl itspalen op nabijgelegen straten
of parallelwegen.
Zoom in op de kaart om de exacte locatie van de
itspaal te kunnen bepalen.
De geluidswaarschuwing
voor fl itspalen werkt niet.
De geluidswaarschuwing is niet actief.
Activeer de geluidswaarschuwing in Menu
"Navigatie", Instellingen, Instellen risicozones.
Het waarschuwingssignaal is afgesteld op de laagste volume.
U kunt het volume van de waarschuwing afstellen
wanneer u langs een fl itspaal rijdt.
De hoogte wordt niet
weergegeven.
Bij het opstarten kan de initialisatie van het GPS tot drie minuten duren
voordat er meer dan drie satellieten correct worden ontvangen.
Wacht tot het systeem volledig is opgestart.
Controleer of het GPS van ten minste drie
satellieten een signaal ontvangt (druk lang op de
toets SETUP, selecteer vervolgens "GPS-bereik").
De kwaliteit van de GPS-ontvangst kan worden beïnvloed door de
omgeving (tunnel, ...) en het weer.
Dit is een normaal verschijnsel. De werking van
het systeem is afhankelijk van de ontvangst van
het GPS-signaal.
De routeberekening
wordt niet voltooid.
De vermijdcriteria zijn wellicht in tegenspraak met de huidige locatie
(uitsluiting van tolwegen tijdens het rijden op een tolweg).
Controleer de vermijdcriteria.
302
VRAAG
ANTWOORD
OPLOSSING
Na het plaatsen van
een CD duurt het lang
voordat het systeem
reageert.
Na het plaatsen van een informatiedrager moet het systeem een aantal
gegevens uitlezen (afspeellijst, titel, artiest). Dit kan enige tijd in beslag
nemen.
Dit is normaal.
Het lukt niet om mijn
Bluetooth-telefoon te
koppelen.
Mogelijk is de Bluetooth-functie van de telefoon uitgeschakeld of is het
toestel niet zichtbaar voor andere apparatuur.
- Controleer of de Bluetooth-functie van uw
telefoon is ingeschakeld.
- Controleer of uw telefoon zichtbaar is.
Het geluid van de
Bluetooth telefoon is niet
hoorbaar.
Het geluid wordt bepaald door zowel het systeem als de telefoon.
Verhoog eventueel het volume van de MyWay en
indien nodig ook van de telefoon tot het maximale
niveau.
303
AUTORADIO
Uw Autoradio is zodanig gecodeerd dat deze uitsluitend
in uw auto functioneert. Raadplaag het CITROËN-
Uw Autoradio is zodanig gecodeerd dat deze uitsluitend
Autoradio is zodanig gecodeerd dat deze uitsluitend
netwerk als u het systeem voor gebruik in een andere
auto wilt laten confi gureren.
Om veiligheidsredenen mag de bestuurder handelingen
die zijn volledige aandacht vragen uitsluitend uitvoeren
bij stilstaande auto.
Enkele minuten na het afzetten van de motor kan de
autoradio zichzelf uitschakelen om te voorkomen dat de
accu ontladen raakt.
AUTORADIO / BLUETOOTH
01 Basisfuncties
02 Bediening op stuur
03 Hoofdmenu
04 Audio
05 USB-box
06 Bluetooth functies
07 Configuratie
08 Boordcomputer
09 Menustructuur displays
Veelgestelde vragen
blz.
blz.
blz.
blz.
blz.
blz.
blz.
blz.
blz.
blz.
304
305
306
307
310
313
315
316
317
321
INHOUD
304
01
1
1
2
2
10
10
11
11
13
13
14
14
15
15
3
3
4
4
5
5
6
6
7
7
8
8
9
9
12
12
BASISFUNCTIES
1. Aan/uit en volumeregeling.
2. Uitwerpen van de CD.
3. Selecteren van de weergave op het display:
Audiofuncties (AUDIO), Boordcomputer (TRIP)
en Handsfree kit (TEL).
4. Selecteren van de geluidsbron:
radio, audio-CD-/MP3-speler, USB-aansluiting,
Jack-aansluiting, streaming audio.
5. Selecteren van het golfbereik FM1, FM2, FMast
en AM.
6. Instellen van de geluidsweergave:
geluidsverdeling voor/achter, links/rechts,
loudness, klankinstellingen.
7. Weergave van de lijst radiozenders, de nummers
van de CD of de MP3-afspeellijsten.
8. Annuleren van de bewerking.
9. Functie TA (verkeersinformatie) AAN/UIT.
Lang indrukken: toegang tot de PTY-functie
(programmatypen radio).
10. Bevestigen.
11. Automatisch zoeken naar zenders in afl opende/
oplopende volgorde.
Selecteren van het vorige/volgende nummer van
de CD, MP3 of USB.
12.
Selecteren van een lagere/hogere radiofrequentie.
Selecteren van de vorige/volgende CD.
Selecteren van de vorige/volgende mp3-afspeellijst.
Selecteren van de vorige/volgende afspeellijst/
muziekstijl/artiest/afspeellijst van het USB-apparaat.
13. Weergave van het algemene menu.
14. Toetsen 1 t/m 6:
Selecteren van een opgeslagen
voorkeuzezender.
Lang indrukken: opslaan van een zender als
voorkeuzezender.
15. Met de toets MUTE kan de geluidsweergave
onderbroken en weer hervat worden.
305
02
3
2
1
5
4
2
1
3
2
1
5
4
STUURKOLOMSCHAKELAARS
1. Volume verhogen.
2. Volume verlagen.
3. Geluid onderbreken.
4. RADIO:
selecteren van de vorige of volgende
voorkeuzezender.
CD/MP3/USB:
selecteren van de vorige of volgende afspeellijst.
CD-WISSELAAR: selecteren van de vorige
of volgende CD.
5. RADIO: automatisch zoeken naar zenders in
oplopende volgorde.
CD/MP3/CD-WISSELAAR/USB:
selecteren van het volgende nummer.
CD/MP3/CD-WISSELAAR:
lang indrukken: versneld vooruitspoelen.
Als uw auto is uitgerust met Bluetooth:
1. Indrukken: activeren van de
spraakherkenningsfunctie van de telefoon
(als de telefoon hiermee is uitgerust).
2. Indrukken: weergeven van de contacten en
de gesprekkenlijst.
1. Hoofdscherm weergeven.
2. Selecteren van het type weergegeven
informatie in het rechter gedeelte van het
display (monochroom display A).
3. Afbreken huidige bewerking
en terugkeren naar het vorige scherm.
4. Navigeren binnen de menu's.
5. Bevestigen van de geselecteerde functie.
Als uw auto is uitgerust met Bluetooth:
weigeren van een inkomend gesprek of
huidig gesprek beëindigen.
306
03
GELUIDSBRON
: radio, CD,
USB, externe apparatuur.
BOORDCOMPUTER
: afstanden
invoeren, waarschuwingsmeldingen,
status van functies.
TELEFOON
: handsfree set,
koppelingen, gespreksbeheer.
PERSOONLIJKE INSTELLING -
CONFIGURATIE
:
parameters van de
auto, weergave, talen.
> MONOCHROOM DISPLAY C
> MONOCHROOM DISPLAY A
Raadpleeg voor een compleet
overzicht van de beschikbare
menu's het gedeelte
"Menustructuren" van dit
hoofdstuk.
307
04
1
2
3
4
1
2
3
4
AUDIO
Druk herhaalde malen op de toets
SOURCE om de radiofunctie te
selecteren.
Druk op de toets BAND AST om het
golfbereik te selecteren: FM1, FM2,
FMast of AM.
Druk kort op een van de toetsen om
automatisch naar zenders te zoeken.
Druk op een van de toetsen om
handmatig naar zenders te zoeken.
Druk op de toets LIST REFRESH
voor een lijst van de beschikbare
zenders in het gebied waar u zich
bevindt (maximaal 30 zenders).
Druk langer dan 2 seconden op de
toets om deze lijst bij te werken.
Selecteer RDS VOLGEN
ACTIVEREN en druk op OK. Op het
display verschijnt de aanduiding RDS.
Selecteer de functie VOORKEUZE
FM-BAND en druk op OK.
Selecteer AUDIOFUNCTIES en druk
op OK.
Druk op de toets MENU.
Er kunnen storingen in de ontvangst optreden door obstakels in de
omgeving (bergen, gebouwen, tunnels, parkeergarages, enz.), ook als de
RDS-functie is ingeschakeld. Dit is een normaal verschijnsel en heeft niets
te maken met een storing in de autoradio.
RDS
Als de RDS-functie is ingeschakeld, zoekt de radio steeds naar
de sterkste frequentie van een zender, zodat u ernaar kunt blijven
luisteren. Sommige RDS-zenders zijn echter niet in het hele land te
ontvangen, omdat de frequenties van de zender niet het hele land
dekken. Dit verklaart dat de zender tijdens het rijden kan wegvallen.
RADIO
SELECTEREN VAN EEN ZENDER
308
04
2
3
1
AUDIO
Gebruik alleen CD's met een ronde vorm.
Bepaalde beveiligingssystemen op de originele CD of zelfgebrande
CD's kunnen storingen veroorzaken, ongeacht de kwaliteit van de
CD-speler.
Plaats zonder op de toets EJECT te drukken een CD in de
CD-speler; deze zal de CD automatisch afspelen.
CD
EEN CD AFSPELEN
Als er in de CD-speler al een CD is
geplaatst die u wilt beluisteren, druk dan
herhaalde malen op de toets SOURCE
om de CD-functie te selecteren.
Druk op een van de toetsen om een
nummer van de CD te selecteren.
Druk op de toets LIST REFRESH om de lijst met nummers van de
CD weer te geven.
Houd een van de toetsen ingedrukt
om versneld vooruit of terug te
spoelen.
VERKEERSINFORMATIE
BELUISTEREN
Druk op de toets TA om de weergave
van verkeersinformatie te activeren of
uit te schakelen.
De functie TA (Traffi c Announcement) geeft voorrang aan het
luisteren naar de verkeersinformatie. Om te worden geactiveerd
moet deze functie een radiozender die deze berichten uitzendt,
goed kunnen ontvangen. Zodra er een bericht wordt uitgezonden,
wordt de geluidsbron die op dat moment wordt weergegeven
(Radio, CD, ...) automatisch onderbroken en wordt de
verkeersinformatie doorgegeven. Zodra het bericht is afgelopen,
wordt de weergave van de oorspronkelijke geluidsbron hervat.
309
04
1
2
3
Het formaat MP3 (afkorting van MPEG 1,2 & 2.5 Audio
Layer 3) is een standaard voor het comprimeren van geluid die
de mogelijkheid biedt enkele tientallen speellijsten op één CD te
plaatsen.
Selecteer voor het branden van een CD-R of CD-RW de standaard
ISO 9660 niveau 1,2 of bij voorkeur Joliet om deze te kunnen
afspelen.
Als de CD in een ander formaat is gebrand, kan het zijn dat deze
niet goed wordt afgespeeld.
Het is raadzaam voor één CD niet meer dan één standaard voor
het branden te gebruiken. Stel de laagst mogelijke snelheid
(maximaal 4x) in voor een optimale geluidskwaliteit.
Voor het branden van een multisessie-CD is het raadzaam de
standaard Joliet te gebruiken.
De autoradio speelt uitsluitend bestanden met de extensie
".mp3" en een samplingfrequentie van 22,05 kHz of 44,1 kHz af.
Geluidsbestanden met een andere extensie (.wma, .mp4, .m3u...)
kunnen niet worden afgespeeld.
Gebruik voor bestandsnamen maximaal 20 karakters en verwijder
speciale tekens (bijv.: " ", ?, ù) om problemen met het afspelen of
de weergave te voorkomen.
CD MP3
INFORMATIE EN TIPS
AUDIO
Lege CD's worden niet herkend en kunnen het audiosysteem
beschadigen.
Plaats een MP3-CD in de speler.
De CD-speler scant vervolgens de CD tot alle nummers zijn
gevonden, hierdoor kan het enkele tot enkele tientallen seconden
duren voordat het afspelen begint.
MP3-CD
EEN MP3-CD AFSPELEN
De CD-speler kan CD's met maximaal 255 MP3-bestanden, verdeeld over
8 speellijsten, afspelen. Het is echter raadzaam het aantal afspeellijsten tot
twee te beperken om een lange laadtijd van de CD te voorkomen.
Bij het afspelen wordt geen rekening gehouden met de mappenstructuur.
Alle bestanden worden op hetzelfde niveau weergegeven.
Als er al een CD in het apparaat
zit die u wilt beluisteren, druk
dan herhaalde malen op de toets
SOURCE om de CD-functie te
selecteren.
Druk op een van de toetsen om een
nummer van de CD te selecteren.
Druk op de toets LIST REFRESH om de speellijsten van de MP3-
CD weer te geven.
Houd een van de toetsen ingedrukt
om snel vooruit of terug te spoelen.
310
05
1
2
3
1
USB-BOX
Het systeem stelt playlists samen (tijdelijk geheugen). De tijd die
hiervoor nodig is, hangt af van de capaciteit van de USB-uitrusting.
Gedurende deze tijd zijn andere bronnen beschikbaar.
De playlists worden iedere keer dat het contact wordt afgezet of
een USB-stick wordt aangesloten, geactualiseerd.
Bij een eerste aansluiting wordt een indeling in mappen als indeling
aangeboden. Bij een volgend gebruik wordt de laatstgekozen
mappenstructuur aangehouden.
Sluit de USB-stick direct of via een snoer aan op
de USB-poort. Als de autoradio is ingeschakeld,
wordt de USB-bron gedetecteerd zodra deze
wordt aangesloten. Het lezen begint automatisch
na een bepaalde tijd, afhankelijk van de
capaciteit van de USB-stick.
De herkende bestandsformaten zijn .mp3 (uitsluitend
mpeg1 layer 3), .wma (uitsluitend standaard 9,
comprimeren met 128 kbit/s), .wav en .ogg.
Uitsluitend playlists van het type m3u, .pls en
.wpl worden geaccepteerd.
Deze module bestaat uit een USB-poort en een
Jack-aansluiting * . De bestanden op het externe
apparaat, zoals een draagbare MP3-speler of
een USB-stick, worden overgebracht op uw
Autoradio. Via de luidsprekers van de auto wordt
de muziek weergegeven.
USB-stick (1.1, 1.2 en 2.0) of iPod
®
van de vijfde
®
generatie of hoger:
- de USB-stick moet in FAT of FAT 32
geformateerd zijn (niet compatibel met
NTFS-formaat),
- het snoer van de iPod
®
is noodzakelijk,
- navigatie door de bestanden is mogelijk via
de bediening op het stuurwiel,
- de iPod-software moet voor een optimale
verbinding regelmatig geüpdatet worden.
iPod
®
's van oudere generaties en spelers die
®
gebruik maken van het MTP-protocol * :
- afspelen uitsluitend via een Jack-Jack-snoer
(niet meegeleverd),
- navigatie door de bestanden is mogelijk via
het externe apparaat.
Een lijst met geschikte uitrustingen en compatible compressies is
beschikbaar bij het CITROËN-netwerk.
Een lijst met geschikte uitrustingen en compatible compressies is
Een lijst met geschikte uitrustingen en compatible compressies is
GEBRUIK VAN DE USB-BOX
AANSLUITEN VAN EEN USB-STICK
* Afhankelijk van de uitvoering.
311
05
4
2
3
1
5
OK
USB-BOX
GEBRUIK VAN DE USB-BOX
Druk LIST kort in voor de indeling die u
de vorige keer hebt gekozen.
Navigeer in de lijst met behulp van de
toetsen links/rechts en omhoog/omlaag.
Bevestig de selectie door op OK te
drukken.
De beschikbare lijsten zijn Artiest, Genre en Playlist
(zoals weergegeven via de iPod
®
).
Selectie en Navigatie zijn hierboven beschreven in de stappen 1 t/m 5.
Sluit geen harde schijf of een niet-audio USB-apparaat aan op de
USB-poort, aangezien hierdoor uw installatie beschadigd kan raken.
AANSLUITEN VAN EEN iPOD
®
AN EEN iPOD
AN EEN iPOD
-VIA DE USB-POORT
®
Druk op een van deze toetsen om
tijdens het lezen naar de vorige/
volgende track te gaan volgens de
weergegeven indeling.
Houd een van de toetsen ingedrukt
voor snel vooruit/achteruit
verplaatsen.
Druk op een van deze toetsen om te
gaan naar volgende/vorige Genre,
Map, Artiest of Playlist, afhankelijk
van de weergegeven indeling tijdens
het lezen.
Druk LIST lang in voor het weergeven
van de indelingen.
Kies per map / Artiest / Genre / Playlist,
druk op OK om de gekozen indeling te
bevestigen en vervolgens opnieuw op OK
om de keuze vast te leggen.
- per Map: alle mappen met audio-
bestanden worden in een algemeen
overzicht en alfabetisch geordend
bestanden worden in een algemeen
worde
weergegeven, zonder dat daarbij rekening
is gehouden met de mappenstructuur.
- per Artiest: alle artiestennamen
worden weergegeven in ID3 Tag en
in alfabetische volgorde.
worden weergegeven in ID3
worden weergegeven in ID3
- per Genre : alle genres worden
weergegeven in ID3 Tag.
- per Playlist : zoals weergegeven in de
playlist van de USB-stick of het USB-
- per Playlist : zoals weergegeven in de
zoals weergegeven in d
apparaat aangesloten op de USB-poort.
playlist van de USB-stick of het USB-
f het U
312
05
1
2
1
2
De weergave- en bedieningsfuncties verlopen via
de externe apparatuur zelf.
Stel eerst het volume van uw draagbare
apparatuur af.
Stel vervolgens het volume van de
autoradio af.
De AUX-aansluiting JACK of USB dient om een extern apparaat
(mp3-speler…) aan te sluiten.
Sluit het externe apparaat (mp3-
speler...) met behulp van een
adapterkabel (niet meegeleverd) op de
JACK- of USB-aansluiting aan.
Druk herhaalde malen op de toets
SOURCE om AUX te selecteren.
AUX-INGANG GEBRUIKEN
J
ACK- of USB-AANSLUITING
(afhankelijk van de uitvoering van de auto)
VOLUMEREGELING EXTERNE
APPARATUUR
Sluit eenzelfde extern apparaat niet tegelijkertijd aan via de
JACK-aansluiting en de USB-aansluiting.
USB-BOX
313
06
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
BLUETOOTH FUNCTIES
Het koppelen van de Bluetooth-telefoon aan het Bluetooth-systeem
van uw autoradio mag om veiligheidsredenen en vanwege het
feit dat deze handeling de volledige aandacht van de bestuurder
vraagt, uitsluitend worden uitgevoerd bij stilstaande auto en met
aangezet contact.
Druk op de toets MENU.
Er wordt een venster weergegeven met de tekst "Bezig met zoeken...".
Activeer de functie Bluetooth van uw telefoon.
Kies in het menu:
- Bluetooth-telefoon - Audio
- Bluetooth confi guratie
- Zoeken via Bluetooth
De beschikbare functies zijn afhankelijk van het netwerk, de SIM-kaart en
de compatibiliteit van de gebruikte Bluetooth-apparatuur.
Raadpleeg de gebruiksaanwijzing van uw telefoon of neem contact op met uw provider
de compatibiliteit van de gebruikte Bluetooth-apparatuur.
de compatibiliteit van de gebruikte Bluetooth-apparatuur
voor meer informatie over de beschikbare functies. Een overzicht van de meest
Raadpleeg de gebruiksaanwijzing van uw telefoon of neem contact op met uw pro
eg de gebruiksaanwijzing van uw tel
geschikte telefoons is verkrijgbaar via het netwerk. Raadpleeg het CITROËN-netwerk.
BLUETOOTH-TELEFOON
DISPLAY C
Met het menu TELEFOON krijgt u onder andere toegang tot de
volgende functies: Adresboek * , Logboek gesprekken, Beheer van
de koppelingen.
De eerste vier herkende telefoons worden in dit venster weergegeven.
Op het scherm wordt een toetsenbord
weergegeven: voer een code van
minimaal 4 cijfers in.
Bevestig met OK.
Mocht de koppeling niet gelukt zijn dan kunt u het, een onbeperkt
aantal keren, nogmaals proberen.
Selecteer in de lijst de te koppelen telefoon. U kunt slechts één
telefoon per keer koppelen.
Op het scherm van de geselecteerde telefoon
wordt een bericht weergegeven: voer, om de
koppeling te accepteren, in de telefoon dezelfde
code in en bevestig vervolgens met OK.
Op het scherm verschijnt "Koppeling Naam_telefoon geslaagd".
De toegestane automatische verbinding wordt geactiveerd nadat
de telefoon is geconfi gureerd.
Het adresboek en het logboek gesprekken zijn na de
synchronisatie beschikbaar.
KOPPELEN VAN EEN TELEFOON
* Als uw telefoon volledig compatibel is.
U kunt ook via de telefoon de koppeling tot stand brengen.
(AFHANKELIJK VAN MODEL EN UITVOERING)
314
06
1
2
1
2
2
3
EEN GESPREK ONTVANGEN
Een inkomend gesprek wordt aangegeven door een beltoon en het
verschijnen van een venster op het multifunctionele display.
Start de koppelingsprocedure tussen de telefoon
en de auto. Deze procedure kan gestart worden via
het telefoonmenu van de auto of via het toetsenbord
van de telefoon; zie hiervoor de eerder beschreven
stappen 1 t/m 10. Tijdens de koppeling moet de auto
stilstaan en het contact aanstaan.
Selecteer in het telefoonmenu de te koppelen telefoon.
Het audiosysteem wordt automatisch verbonden met de zojuist
gekoppelde telefoon.
Selecteer met behulp van de
toetsen de knop JA op het scherm
en bevestig met OK.
Druk op de toets OK op het stuurwiel om het
gesprek te accepteren.
Selecteer in het menu Bluetooth-telefoon - Audio, Beheer van het
telefoongesprek en vervolgens Bellen, Logboek gesprekken of
Adresboek.
Druk gedurende meer dan twee seconden op het
uiteinde van de hendel aan de stuurkolom om
toegang te krijgen tot uw adresboek.
Of
Gebruik, als de auto stilstaat, het toetsenbord van
uw telefoon om een nummer in te voeren.
BELLEN
BLUETOOTH STREAMING AUDIO
Draadloze overdracht van muziekbestanden van de telefoon naar
het audiosysteem van de auto. De telefoon moet de desbetreffende
Bluetooth-profi elen (A2DP/AVRCP) kunnen ondersteunen.
* In sommige gevallen moet het afspelen van audiobestanden via het
toetsenbord worden geactiveerd.
** Als de telefoon deze functie ondersteunt.
Activeer de bron Streaming door op
de toets SOURCE * te drukken. Via
de toetsen op het bedieningspaneel
van de radio en de bediening op het
stuurwiel kunt u op de gebruikelijke
wijze de muziekstukken aansturen ** .
De informatie over de muziekstukken
kan op het display worden
weergegeven.
BLUETOOTH FUNCTIES
315
07
1
2
3
4
5
6
7
8
CONFIGURATIE
Druk op de toets MENU.
Selecteer met de pijltoetsen
de functie PERSOONLIJKE
INSTELLING - CONFIGURATIE.
Druk op de toets om de selectie te
bevestigen.
Selecteer met de pijltoetsen
de functie CONFIGURATIE
BEELDSCHERM.
Druk op de toets om de selectie te
bevestigen.
Druk op de toets om de selectie te
bevestigen.
Selecteer met de pijltoetsen
de functie DATUM EN TIJD
INSTELLEN.
Stel de parameters één voor één in
door deze te bevestigen met de toets
OK. Selecteer vervolgens de knop
OK op het scherm om de instellingen
te bevestigen.
DATUM EN TIJD INSTELLEN
DISPLAY C
316
1
08
Al
Als de knop op het uiteinde van de
ruitenwisserschakelaar
meermaals wordt ingedrukt,
laar
worden de verschillende functies van de boordcomputer
achtereenvolgend weergegeven op het display.
- het tabblad
"
auto
"
met:
de actieradius, het huidige verbruik en de nog af te leggen afstand
of de teller van het Stop & Start-systeem,
- de stand
"
1
"
(traject 1) met:
de gemiddelde snelheid, het gemiddelde verbruik en de afgelegde
afstand berekend over het traject
"1"
,
- de stand
"
2
"
(traject 2) met dezelfde gegevens voor een tweede
traject.
ENKELE DEFINITIES
Op 0 zetten
Druk de knop langer dan twee seconden in zodra het gewenste
traject wordt aangegeven.
BOORDCOMPUTER
Actieradius:
in deze stand geeft de computer aan hoeveel kilometer u
nog met de resterende hoeveelheid brandstof kunt rijden, berekend op
basis van het gemiddelde verbruik over de laatste afgelegde kilometers.
De weergegeven waarde kan sterk variëren door een verandering in de
wagensnelheid of het landschap.
Als de actieradius minder dan 30 km bedraagt, verschijnen streepjes op het
display. Na het tanken van minimaal 10 liter brandstof wordt de actieradius
opnieuw berekend en weergegeven zodra deze meer dan 100 km bedraagt.
Raadpleeg het CITROËN-netwerk als tijdens het rijden voortdurend
streepjes worden weergegeven in plaats van cijfers.
Momenteel verbruik:
dit verbruik wordt berekend en weergegeven vanaf
30 km/h.
Gemiddeld verbruik:
dit is het gemiddelde verbruik sinds de laatste
nulstelling van de boordcomputer.
Gemiddelde snelheid:
dit is de gemiddelde snelheid sinds de laatste
nulstelling van de boordcomputer (contact aan).
Afgelegde afstand:
deze afstand wordt berekend sinds de laatste
nulstelling van de boordcomputer.
Nog af te leggen afstand:
dit is de afstand tot de door de gebruiker
ingevoerde eindbestemming. Als het navigatiesysteem in gebruik is, wordt
deze afstand op elk moment tijdens het rijden opnieuw berekend.
Stop & Start-teller
(minuten/seconden of uren/minuten)
Als uw auto is uitgerust met Stop & Start, registreert een teller hoe vaak
de STOP-stand op een traject wordt geactiveerd.
De teller wordt, elke keer als u het contact met de sleutel aanzet, weer op nul gezet.
317
09
RADIO-CD
MENUSTRUCTUREN DISPLAYS
BASISFUNCTIE
* De parameters variëren afhankelijk van de auto.
KEUZE A
KEUZE B....
MONOCHROOM A
Keuze A1
Keuze A2
MODE REG
CD HERHALEN
RANDOM PLAY
CONFIG AUTO *
RW ACHTER AAN
OPTIES
FOLLOW-ME-HOME
DIAGNOSE
RDS VOLGEN
raadplegen
beëindigen
EENHEDEN
TEMPERATUUR: °CELSIUSFAHRENHEIT
BRANDSTOFVERBRUIK:
KM/L - L/100 - MPG
INST. WEERG
MAAND
DAG
UUR
MINUTEN
JAAR
CYCLUS 12U/24U
TALEN
ITALIANO
NEDERLANDS
PORTUGUES
PORTUGUES-BRASIL
FRANCAIS
DEUTSCH
ENGLISH
ESPANOL
1
2
2
2
2
2
2
2
2
1
2
3
2
3
1
2
2
2
2
2
2
1
2
2
1
2
3
3
1
2
2
1
2
2
2
2
318
09
Wanneer u op de toets OK drukt, komt u in de verkorte menu's terecht, afhankelijk
van de weergave op het scherm:
MONOCHROOM DISPLAY C
aanzetten/uitzetten RDS
aanzetten/uitzetten modus REG
aanzetten/uitzetten radiotext
RADIO
aanzetten/uitzetten Intro
CD/MP3-CD
aanzetten/uitzetten herhalen tracks (de
hele huidige CD voor CD, de hele huidige
map voor MP3-CD)
aanzetten/uitzetten random play (de hele
huidige CD voor CD, de hele huidige map
voor MP3-CD)
aanzetten/uitzetten herhalen van tracks
(van de map / artiest / genre / huidige
afspeellijst)
USB
aanzetten/uitzetten random play (shuffl e)
(van de map / artiest / genre / huidige
afspeellijst)
MENUSTRUCTUREN DISPLAYS
1
1
1
1
1
1
1
1
319
09
MENUSTRUCTUREN DISPLAYS
* De parameters variëren afhankelijk van de auto.
Door het indrukken van de toets MENU is de
volgende weergave mogelijk:
MONOCHROOM DISPLAY C
AUDIOFUNCTIES
RDS-functie
inschakelen/uitschakelen
AFSPEELMOGELIJKHEDEN
VOORKEUZE FM
REG-functie
inschakelen/uitschakelen
weergave radiotext (RDTXT)
inschakelen/uitschakelen
RPT-functie (CD herhalen)
inschakelen/uitschakelen
RDM-functie (random)
inschakelen/uitschakelen
BOORDCOMPUTER
Afstand
:
x
km
INVOEREN AFSTAND TOT EINDBESTEMMING
Diagnose
LOGBOEK WAARSCHUWINGEN
Functies in- of uitgeschakeld
STATUS VAN DE FUNCTIES *
regeling weergave
CONFIGURATIE BEELDSCHERM
PARAMETERS VAN DE AUTO DEFINIËREN *
PERSOONLIJKE INSTELLING - CONFIGURATIE
normale weergave
omgekeerde weergave
regeling helderheid (- +)
datum en tijd instellen
dag/maand/jaar instellen
uren/minuten instellen
keuze cyclus 12u/24u
keuze van eenheden
l/100 km - mpg - km/l
°Celsius / °Fahrenheit
TAALKEUZE
1
1
2
3
4
3
4
3
4
2
3
4
3
4
2
4
3
2
4
4
3
3
4
4
1
2
2
3
4
4
3
3
2
3
2
320
09
BLUETOOTH-TELEFOON
Raadplegen gekoppelde toestellen
CONFIGURATIE BLUETOOTH
Telefoonfunctie
Streaming audio functie
Verwijderen gekoppeld toestel
Zoeken via Bluetooth
Gesprekkenlijst
BELLEN
Contactenlijst
Huidige gesprek beëindigen
BEHEER VAN EEN GESPREK
Inschakelen mutefunctie
MENUSTRUCTUREN DISPLAYS
1
2
3
3
3
4
4
4
2
3
4
2
3
3
321
VEELGESTELDE VRAGEN
VRAAG
ANTWOORD
OPLOSSING
Er is een verschil in
geluidskwaliteit tussen
de verschillende
geluidsbronnen (radio,
CD...).
Voor een optimaal luistergenot kunt u de audio-instellingen (volume,
bassen, hoge tonen, geluidssfeer, loudness) voor elke geluidsbron
afzonderlijk instellen. Hierdoor kunnen bij het selecteren van een andere
geluidsbron (radio, CD...) verschillen in de geluidskwaliteit hoorbaar zijn.
Controleer of de audio-instellingen (volume, bassen,
hoge tonen, geluidssfeer, loudness) zijn afgestemd
op de verschillende geluidsbronnen. Het is
raadzaam de AUDIO-functies (bassen, hoge tonen,
balans V-A, balans L-R) in de middelste stand te
zetten, de geluidssfeer "Geen" te selecteren en de
functie Loudness in de stand "Actief" te zetten als de
CD-speler is geselecteerd en in de stand "Inactief" te
zetten als de radio is geselecteerd.
De CD wordt steeds
uitgeworpen of kan niet
worden afgespeeld door
de CD-speler.
De CD is ondersteboven in de speler geplaatst, kan niet worden gelezen,
bevat geen audiobestanden of bevat audiobestanden die niet door de
autoradio gelezen kunnen worden.
De CD is voorzien van een beveiligingssysteem dat niet door de
autoradio wordt herkend.
- Controleer of de CD met de juiste zijde boven
in de speler is geplaatst.
- Controleer de staat van de CD: de CD kan
niet worden gelezen als deze te veel is
beschadigd.
- Controleer de inhoud van de CD als deze zelf is
gebrand: raadpleeg de tips in het hoofdstuk Audio.
- De CD-speler van de autoradio kan geen
DVD's afspelen.
- De kwaliteit van sommige zelfgebrande CD's
is onvoldoende om deze door de autoradio te
laten afspelen.
Op het display wordt
de melding "Storing
USB-randapparatuur"
weergegeven.
De Bluetooth-verbinding
wordt onderbroken.
De batterijspanning van de randapparatuur is misschien te laag.
Laad de batterij van de randapparatuur op.
De USB-stick wordt niet herkend.
De stick is misschien defect.
Formateer de stick opnieuw.
De CD-speler levert een
slechte geluidskwaliteit.
De gebruikte CD is gekrast of van slechte kwaliteit.
Gebruik alleen CD's van goede kwaliteit en berg
ze zorgvuldig op.
De audio-instellingen (bassen, hoge tonen, geluidssfeer) zijn niet op de
CD-speler afgestemd.
Zet het niveau van de bassen of de hoge tonen op
0, zonder een geluidssfeer te selecteren.
322
VRAAG
ANTWOORD
OPLOSSING
De voorkeuzezenders
kunnen niet worden
ontvangen (geen
geluid, 87,5 Mhz wordt
weergegeven...).
Het verkeerde golfbereik is geselecteerd.
Druk op de toets BAND AST om het golfbereik
(AM, FM1, FM2, FMAST) terug te vinden waarin
de voorkeuzezenders zijn opgeslagen.
De functie TA
(verkeersinformatie) is
ingeschakeld, maar ik krijg
geen verkeersinformatie
te horen.
De geselecteerde radiozender maakt geen deel uit van het regionale
netwerk van zenders die verkeersinformatie uitzenden.
Stem af op een zender die wel verkeersinformatie
uitzendt.
De ontvangstkwaliteit
van de beluisterde
radiozender neemt
geleidelijk af of de
voorkeuzezenders
kunnen niet worden
ontvangen (geen
geluid, 87,5 Mhz wordt
weergegeven...).
De auto bevindt zich te ver van de zender van het beluisterde radiostation
of er bevindt zich geen zender in het gebied waarin de auto zich bevindt.
Activeer de functie RDS om het systeem te laten
controleren of er een sterkere zender in het
gebied aanwezig is.
De omgeving (bergen, gebouwen, tunnels, parkeergarages, enz.)
veroorzaakt storingen in de ontvangst, ook als de RDS-functie is
ingeschakeld.
Dit is een normaal verschijnsel en heeft niets te
maken met een storing in de autoradio.
De antenne is niet aanwezig of beschadigd (bijvoorbeeld in een wasstraat
of ondergrondse parkeergarage).
Laat de antenne controleren door het CITROËN
-netwerk.
Het geluid van de radio
valt 1 tot 2 seconden
weg.
Het RDS zoekt tijdens deze korte onderbreking van het geluid naar een
eventuele sterkere zender voor een betere ontvangst van het station.
Schakel de RDS-functie uit als dit verschijnsel zich
te vaak en steeds op hetzelfde traject voordoet.
Na het afzetten van
de motor wordt de
radio na enkele
minuten automatisch
uitgeschakeld.
Als de motor is afgezet, blijft de radio nog werken zolang de laadtoestand
van de accu dat toestaat.
Het automatisch uitschakelen duidt erop dat de eco-modus van de
autoradio is geactiveerd om te voorkomen dat de accu van de auto
ontladen raakt.
Start de motor om de accu op te laden.
De melding "het
audiosysteem is
oververhit" verschijnt op
het display.
Om het audiosysteem te beschermen tegen een te hoge
omgevingstemperatuur, activeert de autoradio automatisch een
thermische beveiliging die het geluidsvolume verlaagt of de CD-speler
uitschakelt.
Schakel het audiosysteem enkele minuten uit om
het systeem te laten afkoelen.
323
Om veiligheidsredenen mag de bestuurder het scherm
uitsluitend bedienen als de auto stilstaat, dus nooit
tijdens het rijden.
De DVD-speler is geschikt voor de volgende discs:
DVD-R, DVD+R, DVD+RW, CD-R, CD-RW, VCD en
SVCD.
Via de AUX1- en AUX2-ingang kunt u externe
apparatuur op de pack video aansluiten (camcorder,
spelcomputers etc.).
De autoradio kan alleen audio-bestanden lezen in
mp3-formaat waarvan de bitrates tussen de 32 en
48 KHz liggen.
Alle functionaliteiten van de pack video staan beschreven
beschreven
in een aparte gebruiksaanwijzing die bij uw auto is
geleverd.
PACK VIDEO
DVD-SPELER / CD AUDIO / MP3
01 Kennismaking
02 Instellingen
03 Basisfuncties
04 Menustructuren
05 Veelgestelde vragen
p.
p.
p.
p.
p.
324
326
327
329
330
INHOUDSOPGAVE
324
01
1
2
8
9
6
3
3
4
1
7
5
2
BASISFUNCTIES
SCHERMEN EN DVD/CD-SPELER
INFRAROOD
HEADSET
De videoschermen bevinden zich
boven in de voorstoelen.
De DVD/CD-speler
bevindt zich op de
middenconsole.
1. Bevestigingssteunen van het videoscherm.
2. Draaibaar en inklapbaar TFT/LCD-scherm.
3. Infraroodcel.
4. Opening in DVD/CD-speler om de disc in te
voeren.
5. Aan-/uitknop
Uitwerpen DVD/CD.
6. LED:
Groen lampje brandt: speler staat aan
Lampje knippert: ontvangst van informatie
of uitwerpen disc.
7. AV1-audioingang.
8. AV2-audioingang.
9. VIDEO-ingang.
1. 2-kanaals stereo.
2. Aan/uit.
3. Volumeregeling.
Bij de pack video wordt een headset
meegeleverd.
Indien er zich een voorwerp tussen de
infraroodcel van het videoscherm en de headset
bevindt, kan dat de geluidskwaliteit verslechteren.
Voeding:
2 batterijen R03 / AAA 1,5 V.
325
9
9
7
7
8
8
11
11
10
10
12
12
13
13
14
14
15
15
5
5
4
4
16
16
2
2
1
1
18
18
17
17
3
3
6
6
01
BASISFUNCTIES
AFSTANDSBEDIENING
1. Aan/Uit.
2. Selecteren van de
geluidsbronnen DVD, CD
audio en AUX.
3. Scherm wisselen.
4. Videoscherm instellen
(helderheid, contrast, …).
5. Keuze bevestigen.
6. Snel vooruit/achteruit spoelen.
In de menu's: de cursor
horizontaal of verticaal
verplaatsen.
7. Volume verhogen of verlagen.
8. Afspelen/pauze.
9. Naar volgende hoofdstuk.
10. SHIFT : gele toetsen activeren.
11. De taal instellen.
Met SHIFT: taal van de
ondertiteling instellen.
12. Ander hoofdstuk kiezen.
met SHIFT: ander item kiezen.
13. Naar vorig hoofdstuk.
14. Afspelen onderbreken.
15. RETURN :
Kort drukken: terug naar het
vorige menu.
Lang drukken: terug naar het
hoofdmenu.
16. Weergave van het hoofdmenu
van de DVD-speler.
17. ZOOM : beeldformaat kiezen.
18. Beeld weergeven/uitzetten.
Numeriek toetsenbord
Voeding:
2 batterijen, type R03 / AAA 1,5 V.
326
02
1
2
3
5
4
1
2
3
CONFIGURATIE
MENU SET UP
Het menu "Instellingen" verschijnt op het scherm:
"Video-instellingen", "Taal", "Gebruikers", "Default
instellingen".
Selecteer de opties met de toetsen
en
.
Druk op de toets SET UP.
Druk op de toets OK om uw keuze te bevestigen.
Het menu "Video-instellingen" verschijnt op
het scherm: "Helderheid", "Contrast", "Kleur",
"Achtergrondlicht".
Selecteer het menu "Video-instellingen" met de
toetsen
en
.
Druk op de toets SET UP. Het menu "Algemene
instellingen" verschijnt op het scherm.
Druk op de toets OK om uw keuze te bevestigen.
De instelling is opgeslagen.
Selecteer de functie met de toetsen
.
VIDEO-INSTELLINGEN
327
03
3
1
2
BASISFUNCTIES
UITKLAPPEN VAN DE
VIDEOSCHERMEN
Verwijder het videoscherm via de
handgrepen uit de behuizing.
Ontgrendel het vliegtuigtafeltje door
de knop te verdraaien en klap het
tafeltje neer.
Het videoscherm is geen touchscreen.
Druk nooit direct tegen het scherm, aangezien u hiermee de
vloeibare kristallen in het scherm kunt beschadigen.
Klap het videoscherm naar boven
uit totdat het contact maakt met het
bovendeel van de stoel.
Eén druk is voldoende om het
videoscherm te vergrendelen.
328
1
2
3
4
1
2
BASISFUNCTIES
IN- / UITSCHAKELEN PACK VIDEO
Druk op de toets POWER / EJECT van de DVD-
/CD-speler of van de afstandsbediening.
Zet het contact van de auto aan om het systeem
in te schakelen.
Bij afgezet contact wordt de pack video na circa tien minuten
automatisch uitgeschakeld om te voorkomen dat de accu leeg
raakt.
Het afspelen begint hierna automatisch.
Voer de disc voorzichtig in, met de bedrukte
zijde naar boven, tot deze geheel in de speler is
ingevoerd.
Neem de disc voorzichtig uit de speler.
Druk op de toets POWER / EJECT van het
videoscherm.
DVD/CD PLAATSEN / UITWERPEN
329
04
MENUSTRUCTUUR DISPLAY
INSTELLINGEN
1
TAAL
ONDERTITELING
AUDIO
1
2
INSTELLINGEN
DEFAULT INSTELLINGEN
JA
WEET U HET ZEKER?
1
2
3
NEE
3
2
2
GEBRUIKERS
GEBRUIKER 2
GEBRUIKER 1
1
2
GEBRUIKER 3
2
2
VIDEO-INSTELLINGEN
CONTRAST
HELDERHEID
1
2
KLEUR
ACHTERGRONDLICHT
2
2
2
330
VEELGESTELDE VRAGEN
In de onderstaande tabel vindt u de antwoorden op de meest gestelde vragen over het pack video.
VRAAG
OPLOSSING
De DVD-speler gaat niet aan.
- Controleer de zekeringen van de auto.
De DVD-speler reageert niet op de
afstandsbediening.
- De batterijen van de afstandsbediening zijn leeg. Vervang deze door alkalinebatterijen van het type AAA.
- De sensor van de afstandsbediening is vuil of wordt afgedekt door een voorwerp. Verwijder alle voorwerpen
op de ontvanger van de afstandsbediening of reinig het oppervlak ervan met een vochtige doek.
- De pack video is oververhit. Laat het apparaat afkoelen.
Slechte beeld- of geluidskwaliteit tijdens het
afspelen van een DVD. Geen bewegende
beelden tijdens het afspelen.
De DVD-speler kan de DVD niet lezen. De DVD is misschien beschadigd of vuil.
De DVD kan niet worden afgespeeld door
de DVD-speler.
- Het type formaat van de disc komt niet overeen met de DVD-speler.
- Bij koud weer kan er zich condens vormen op de laser. Wacht ongeveer 5 minuten zodat het vocht kan
verdampen.
Tijdens het afspelen van een DVD/VCD/
SVCD is het beeld van matige kwaliteit.
- Verwijder de disc.
- Stel met de SETUP-toets de helderheid in en plaats de disc terug.
Er verschijnt geen beeld op het scherm.
- Druk op de toets SOURCE tot u beeld krijgt.
- Druk op de toets ECRAN ON/OFF.
Er komt geen geluid uit de headset.
- Verhoog het volume met de toetsen VOLUME +/- van de afstandsbediening of het knopje van de headset.
- Controleer of via de headset het juiste kanaal is gekozen.
- Druk net zo lang op de toets SOURCE tot u geluid krijgt.
- Vervang de batterijen van de headset.
Na het uitwerpen van de disc verschijnt er
geen opstartscherm.
- Voer een andere disc in.
- Zet het systeem uit en vervolgens weer aan.
346


Need help? Post your question in this forum.

Forumrules
1

Forum

citroen-c4-picasso-2010
  • année d'installation pour le c4 picasso du produit anti pollution Submitted on 28-12-2022 at 09:08

    Reply Report abuse


Report abuse

Libble takes abuse of its services very seriously. We're committed to dealing with such abuse according to the laws in your country of residence. When you submit a report, we'll investigate it and take the appropriate action. We'll get back to you only if we require additional details or have more information to share.

Product:

For example, Anti-Semitic content, racist content, or material that could result in a violent physical act.

For example, a credit card number, a personal identification number, or an unlisted home address. Note that email addresses and full names are not considered private information.

Forumrules

To achieve meaningful questions, we apply the following rules:

Register

Register getting emails for Citroen C4 Picasso 2010 at:


You will receive an email to register for one or both of the options.


Get your user manual by e-mail

Enter your email address to receive the manual of Citroen C4 Picasso 2010 in the language / languages: Dutch as an attachment in your email.

The manual is 13,92 mb in size.

 

You will receive the manual in your email within minutes. If you have not received an email, then probably have entered the wrong email address or your mailbox is too full. In addition, it may be that your ISP may have a maximum size for emails to receive.

Others manual(s) of Citroen C4 Picasso 2010

Citroen C4 Picasso 2010 User Manual - English - 355 pages

Citroen C4 Picasso 2010 User Manual - German - 355 pages

Citroen C4 Picasso 2010 User Manual - French - 328 pages


The manual is sent by email. Check your email

If you have not received an email with the manual within fifteen minutes, it may be that you have a entered a wrong email address or that your ISP has set a maximum size to receive email that is smaller than the size of the manual.

The email address you have provided is not correct.

Please check the email address and correct it.

Your question is posted on this page

Would you like to receive an email when new answers and questions are posted? Please enter your email address.



Info