BEKNOPTE GEBRUIKSAANWIJZING
I
16
S I G N A L E R I N G
Auto’s voorzien van
MISTLICHTEN VOOR EN
MISTLICHTEN ACHTER
(ring A)
Als het mistig is en de verlichting niet automatisch inschakelt,
dan moet u het dimlicht en de mistlichten zelf inschakelen.
Deze werken in
combinatie met
de parkeerlichten,
het dimlicht en het
grootlicht.
Verstelling van de koplampen
Het is raadzaam de reikwijdte van
de lichtbundel van de koplampen
aan te passen aan de belading
van de auto.
Op het dashboard links van de
bestuurder.
0 lege auto
1 gering beladen auto
2 gemiddeld beladen auto
3 zwaar beladen auto
Let op: auto’s met xenon-
lampen zijn voorzien van een
beladingafhankelijke automati-
sche koplampregeling.
Voor auto’s met mistlampen
vóór en achter:
- 1 keer naar voren: mistlampen
vóór gaan aan.
- 2e keer naar voren: mistach-
terlichten gaan aan.
- 1 keer naar achteren: mistach-
terlichten gaan uit.
- 2e keer naar achteren:
mistlampen vóór gaan uit.
N.b.: De mistachterlichten mogen
alleen bij mist of sneeuwbuien
worden gebruikt (zicht minder dan
50 meter).
Voor auto’s met
mistachterlichten:
- 1 keer naar voren: mistach-
terlichten aan.
- 1 keer naar achteren: mistach-
terlichten uit.