luchtrooster onder de voorruit, of is lucht die in
het interieur wordt gerecirculeerd.
Luchtgeleiding
De lucht kan afhankelijk van de instellingen van
de bestuurder via verschillende circuits worden
toegevoerd:
- rechtstreekse toevoer naar het interieur
(toevoer van buitenlucht),
- toevoer via het verwarmingscircuit,
- toevoer via het circuit van de
airconditioning.
Stel de temperatuurregeling in: de lucht van de
verschillende circuits wordt gemengd om het
gewenste comfortniveau te bereiken.
Stel de luchtverdeling in: de lucht wordt via
de gewenste uitstroomopeningen over het
interieur verdeeld.
Stel de luchtopbrengst in: de aanjager-snelheid
wordt verhoogd of verlaagd.
Bedieningspaneel
Het systeem wordt bediend via het
bedieningspaneel A van de middenconsole.
Afhankelijk van de uitvoering zijn de volgende
functies aanwezig:
- temperatuurregeling,
- luchtopbrengstregeling,
- regeling luchtverdeling,
- ontdooien en ontwasemen,
- handbediende of automatische
airconditioning.
Luchtverdeling
1.Uitstroomopeningen voor het ontdooien of
ontwasemen van de voorruit.
2.Uitstroomopeningen voor het ontdooien of
ontwasemen van de zijruiten.
3.Afsluitbare en verstelbare
zijventilatieroosters.
4.Afsluitbare en verstelbare middelste
ventilatieroosters.
5.Uitstroomopeningen beenruimte
voorpassagiers.
6.Uitstroomopeningen beenruimte
achterpassagiers.
Comfor t
40
Als de auto lange tijd in de zon heeft
gestaan en de temperatuur in het
interieur hoog is opgelopen, zet dan de
ruiten enige tijd open.
Zorg ervoor dat de aanjagersnelheid
voldoende hoog is ingesteld, zodat de
lucht in het interieur goed ververst wordt.
Het airconditioningssysteem is
chloorvrij en is niet schadelijk voor de
ozonlaag.
Condensvorming in de airconditioning
kan ertoe leiden dat zich een klein
plasje water onder de auto vormt. Dit is
een normaal verschijnsel.
Gebruiksadviezen voor de verwarming,
ventilatie en airconditioning
Neem voor een optimale werking van de verwarming, ventilatie en airconditioning de
volgende gebruiksadviezen in acht:
FLet erop dat voor een gelijkmatige verdeling van de lucht naar het interieur de
uitstroomopening onder de voorruit, de verschillende luchtkanalen, ventilatieroosters
en overige uitstroomopeningen alsmede de ventilatieopening in de bagageruimte vrij
blijven.
FLet erop dat de zonnesensor op het dashboard niet wordt afgedekt. Deze sensor dient
voor de regeling van de automatische airconditioning.
FZet de airconditioning minstens één tot twee keer per maand vijf tot tien minuten aan
om het systeem in perfecte staat te houden.
FControleer regelmatig de staat van het interieurfilter en laat de filterelementen periodiek
vervangen.
Wij raden u een gecombineerd interieurfilter aan. Dankzij het toegevoegde speciale
actieve middel draagt het bij tot een gezuiverde lucht voor de inzittenden en een schoon
interieur (vermindering van allergische reacties, stank en vetaanslag).
FLaat om de perfecte werking van de airconditioning te garanderen het systeem
regelmatig controleren zoals voorgeschreven in het garantie- en onderhoudsboekje.
FGebruik de airconditioning niet als deze niet koelt en raadpleeg het CITROËN-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats.
Bij een zware belasting van de motor (trekken van een aanhanger op een steile helling bij
een hoge buitentemperatuur) kan de airconditioning tijdelijk worden uitgeschakeld voor een
optimale trekkracht van de motor.
3
Comfor t
41
Verwarming/
Ventilatie
Handbediende
airconditioning
De verwarming/ventilatie en airconditioning
werken als de motor draait en bij auto's met
Stop & Start ook als de STOP-functie is
geactiveerd.
1. Temperatuurregeling
2. Luchtopbrengstregeling
FDraai de knop van blauw
(koel) naar rood (warm) om de
temperatuur naar behoefte in te
stellen.
FDraai de knop in één van de
vijf standen om de gewenste
luchtopbrengst te verkrijgen.
Paneel met handmatige
bediening
Paneel met elektrische
bediening
Paneel met handmatige
bediening
Paneel met elektrische
bediening
FWanneer de knop van de
luchtopbrengstregeling in de stand
0 staat (uitschakeling van het
systeem), wordt het thermische
comfort niet meer geregeld. Er blijft
door de rijwind echter nog wel een
kleine luchtstroom gehandhaafd.
Comfor t
42
3. Luchtverdeling
De toevoer van buitenlucht voorkomt het
beslaan van de voorruit en zijruiten.
De recirculatiestand dient om de luchttoevoer
af te sluiten bij stank en stofoverlast.
Schakel zo snel mogelijk de toevoer van
buitenlucht weer in om te voorkomen dat de
luchtkwaliteit in het interieur achteruitgaat en
de ruiten beslaan.
Voorruit en zijruiten.
Voorruit, zijruiten en beenruimte.
Beenruimte.
Middelste ventilatieroosters en
zijventilatieroosters.
De luchtstroom kan worden
gevarieerd door de knop in een
middenstand te zetten.
FSchuif de bedieningsknop
naar links om de lucht
in het interieur te laten
recirculeren.
FSchuif de bedieningsknop
naar rechts om de toevoer
van buitenlucht weer in te
schakelen.
Paneel met handmatige bediening
Paneel met elektrische bediening
FDruk op de toets om de lucht in
het interieur te laten recirculeren.
Het controlelampje gaat branden.
FDruk nogmaals op de toets om de toevoer
van buitenlucht weer in te schakelen. Het
controlelampje gaat uit.
5. Airconditioning
aan/uit
Uit
FDruk nogmaals op de toets "A/C": het
lampje van de toets gaat uit.
Door het uitschakelen van de airconditioning
kan hinder ontstaan (vocht, beslaan van ruiten).
De airconditioning kan tijdens alle
seizoenen effectief gebruikt worden,
mits de ruiten zijn gesloten.
Het systeem stelt u in staat:
- de temperatuur in het interieur 's zomers te
verlagen,
- in de winter bij temperaturen boven 3°C
beslagen ruiten snel te ontwasemen.
Aan
FDruk op de toets "A/C": het lampje van de
toets gaat branden.
De airconditioning werkt niet als de
aanjagerknop 2 in de stand "0" staat.
Om de toevoer van koele lucht te
versnellen kunt u gedurende enkele
ogenblikken de recirculatie van de
interieurlucht inschakelen. Schakel
daarna weer over op de toevoer van
buitenlucht.
4. Toevoer van buitenlucht/
luchtrecirculatie
3
Comfor t
43
Met verwarmings-/
ventilatiesysteem
FZet de knoppen van de luchttemperatuur
en de aanjagersnelheid in de met de
desbetreffende opdruk weergegeven
stand.
FZet de knop van de luchttoevoer in de
stand "Toevoer van buitenlucht"
(knop naar rechts geschoven (handmatige
bediening) of controlelampje gedoofd
(elektrische bediening)).
FZet de knop van de luchtverdeling in de
stand "Voorruit".
Ontwasemen - Ontdooien voorruit en zijruiten
Deze opdruk op het bedieningspaneel geeft aan in welke stand de knoppen moeten
staan om de voorruit en de zijruiten snel te ontwasemen of te ontdooien.
Met handbediende
airconditioning
FZet de knoppen van de luchttemperatuur
en de aanjagersnelheid in de met de
desbetreffende opdruk weergegeven
stand.
FZet de knop van de luchttoevoer in de
stand "Toevoer van buitenlucht"
(knop naar rechts geschoven (handmatige
bediening) of controlelampje gedoofd
(elektrische bediening)).
FZet de knop van de luchtverdeling in de
stand "Voorruit".
FSchakel de airconditioning in door de toets
"A/C" in te drukken; het desbetreffende
groene controlelampje gaat branden.
Als bij auto's met Stop & Start de
ontwaseming, de airconditioning en de
aanjager zijn ingeschakeld, is de
STOP-stand niet beschikbaar.
Comfor t
44
Automatische airconditioning
De airconditioning werkt bij draaiende motor en, bij auto's met een Stop & Start-systeem, ook in de STOP-stand.
Automatische werking
1. Automatisch programma
Comfort
Druk op de toets "AUTO".
Het symbool "AUTO" wordt
weergegeven.
Het is raadzaam deze stand te gebruiken:
het systeem regelt de temperatuur, de
luchtopbrengst, de luchtverdeling naar
de luchtroosters en de luchtrecirculatie
automatisch en optimaal aan de hand van de
door u ingestelde waarde.
Het systeem kan tijdens alle seizoenen effectief
gebruikt worden, mits de ruiten zijn gesloten.
2. Temperatuurregeling
De op het display weergegeven waarde heeft
betrekking op een bepaald comfortniveau en niet op de
werkelijke temperatuur in graden Celsius of Fahrenheit.
Druk op de toetsen " 5" en " 6" om
deze waarde te wijzigen. Instelling
op ongeveer 21 biedt een optimaal
comfort. Desgewenst kunt u een
andere waarde instellen, waarbij
het raadzaam is deze niet lager dan
18 en niet hoger dan 24 in te stellen.
3. Automatisch programma Zicht
In sommige gevallen kan het
automatisch programma Comfort niet
toereikend blijken om de voorruit en
zijruiten snel condens- en ijsvrij te
maken (vocht, veel inzittenden, vorst...).
Kies dan het automatisch programma Zicht. Het
controlelampje in de toets 3 gaat branden.
Het systeem regelt automatisch de airconditioning
en de luchtopbrengst en zorgt voor een optimale
luchttoevoer naar de voorruit en zijruiten. De
luchtrecirculatie 5 wordt door het systeem automatisch
uitgeschakeld.
Druk nogmaals op de toets 3 of op "AUTO" om dit
programma af te sluiten. Het controlelampje in de toets
gaat uit en het symbool "AUTO" wordt weergegeven.
Handmatig instellen
Het is mogelijk één of meer functies van de
airconditioning handmatig in te stellen, terwijl de
overige functies automatisch worden geregeld.
Het symbool "AUTO" gaat uit.
Bij het indrukken van de toets "AUTO" zal het
systeem weer volledig automatisch functioneren.
Met het oog op uw comfort worden
de instellingen van de airconditioning
de volgende keer dat de auto wordt
gestart, gehandhaafd.
Om bij koude motor de toevoer van
koude lucht te beperken, wordt de
ventilatie geleidelijk op het optimale
niveau gebracht.
Als de temperatuur in de auto bij het
instappen veel lager of hoger is dan
de ingestelde waarde, heeft het geen
zin om voor een optimale temperatuur
de ingestelde waarde te wijzigen. Het
systeem compenseert automatisch en
zo snel mogelijk het temperatuurverschil.
In de handbediende stand kunnen
onaangename verschijnselen optreden
(temperatuur, vocht, stank, beslagen
ruiten) en is het comfort niet optimaal.
3
Comfor t
45
4. Airconditioning AAN/UIT
Bij het indrukken van deze
toets wordt de airconditioning
uitgeschakeld.
Door de airconditioning uit te schakelen
kunnen onaangename verschijnselen optreden
(vochtigheid, beslagen ruiten).
Druk de toets nogmaals in om de automatische
werking van de airconditioning te hervatten.
Het symbool "A/C" wordt weergegeven.
5. Toevoer van buitenlucht/
luchtrecirculatie
Bij het indrukken van deze toets
wordt de lucht in het interieur
gerecirculeerd. Het symbool 5 van de
luchtrecirculatie wordt weergegeven.
Deze stand dient om de toevoer van buitenlucht
bij stank en rook af te sluiten.
6. Regeling luchtverdeling
Druk deze toets herhaaldelijk in om
de luchtstroom te verdelen naar:
- de voorruit en zijruiten (ontwasemen of
ontdooien),
- de voorruit, de zijruiten en de
ventilatieroosters,
- de voorruit, de zijruiten, de
ventilatieroosters en de beenruimte,
- de voorruit, de zijruiten en de beenruimte,
- de beenruimte,
- de ventilatieroosters en de beenruimte,
- de ventilatieroosters.
7. Regeling luchtopbrengst
De luchtopbrengst kan vergroot worden
door op de toets met de "ventilator
met gevulde schoepen" te drukken.
Het symbool van de luchtopbrengst, de
ventilator, wordt afhankelijk van de ingestelde
waarde geleidelijk voller.
Uitschakelen van het systeem
Druk op de toets met de "ventilator met
lege schoepen" van de luchtopbrengst
7 tot het symbool van de ventilator
verdwenen is.
Hierdoor worden alle functies van het systeem
uitgeschakeld.
Het thermische comfort wordt niet meer
geregeld. Een zwakke luchtstroom, veroorzaakt
door de verplaatsing van de auto, blijft voelbaar.
Druk nogmaals op de toets met de "ventilator
met gevulde schoepen" van de luchtopbrengst
7 of op "AUTO" om het systeem weer met de
laatstingestelde waarden in te schakelen.
Druk op de toets met de "ventilator
met lege schoepen" om de
luchtopbrengst te verminderen.
Druk op de toets "AUTO" om de automatische
toevoer van buitenlucht te hervatten. Het
symbool van de luchtrecirculatie 5 gaat uit.
Het is raadzaam om niet langdurig
met uitgeschakelde airconditioning
te rijden (kans op beslagen ruiten en
verminderde luchtkwaliteit).
Om het interieur maximaal te koelen of
te verwarmen kunnen de minimale en
maximale waarden (14 en 28) worden
overschreden.
FDruk op de blauwe toets 2 tot "LO"
wordt weergegeven of op de rode
toets 2 tot "HI" wordt weergegeven.
Gebruik de luchtrecirculatie alleen als
dit echt nodig is, omdat hierdoor de
ruiten sneller beslaan en de kwaliteit
van de interieurlucht verslechtert.
Comfor t
46
Ontwaseming - Ontdooiing achterruit
Aan
De ontwaseming - verwarming van de
achterruit werkt uitsluitend bij draaiende motor.
FDruk op deze toets om de achterruit
en de buitenspiegels (afhankelijk van
de uitvoering) te ontwasemen. Het
controlelampje van de toets gaat branden.
Uit
De achterruitverwarming wordt automatisch
uitgeschakeld om onnodig stroomverbruik te
voorkomen.
FU kunt de achterruitverwarming ook eerder
uitschakelen door nogmaals op de toets te
drukken. Het controlelampje van de toets
gaat uit.
De achterruitverwarming kan worden ingeschakeld met de toets op het bedieningspaneel
van de verwarming of airconditioning.
FSchakel, zodra de omstandigheden
het toelaten, de achterruit- en
buitenspiegelverwarming uit omdat
een geringer stroomverbruik
leidt tot een verlaging van het
brandstofverbruik.
Bij auto's met een Stop & Start-
systeem geldt dat zolang de
voorruitontwaseming in werking is, de
STOP-functie niet beschikbaar is.
Als de motor wordt afgezet voordat
de achterruitverwarming automatisch
wordt uitgeschakeld, wordt de
achterruitverwarming weer ingeschakeld
als de motor weer wordt gestart.
3
Comfor t
47
Parfumeur
De parfumeur zorgt voor een aangename geur in de auto en kan met een draaiknop naar wens
worden ingesteld. Het geurelement is in verschillende geuren leverbaar.
De regelknop is geïntegreerd in het dashboard.
Met behulp van deze knop kunt u de sterkte
van de geur instellen.
FDraai de knop naar rechts om de geur in de
auto te verspreiden.
FDraai de knop naar links om de parfumeur
af te sluiten.
Houd de middelste ventilatieroosters geopend.
Geurelement
Geurelement verwijderen
FDruk het element in en draai het een kwart
omwenteling linksom.
FVerwijder het element.
FSluit het element af met de houder.
Geurelement plaatsen
FVerwijder de houder van het element.
FPlaats het element (met de bloem
linksboven).
FDruk de knop in en draai deze een kwart
omwenteling rechtsom.
Voer om veiligheidsredenen handelingen
met het geurelement uitsluitend uit bij
stilstaande auto.
Haal geurelementen niet uit elkaar.
Probeer noch de parfumeur noch de
geurelementen bij te vullen.
Vermijd elk contact met de huid en met de ogen.
Houd de geurelementen buiten het
bereik van kinderen en huisdieren.
Gooi het originele element niet weg: dit moet
worden gebruikt om het systeem af te sluiten
als de geurelementen niet worden gebruikt.
Draai de knop voor een langere levensduur
van het geurelement volledig naar links
zodra de sterkte van de geur in het
interieur voldoende is.
De geursterkte is mede afhankelijk van
de instellingen van de ventilatie en de
airconditioning.
Regelknop
Het geurelement kan zeer eenvoudig worden
vervangen. Vervang, als u de parfumeur voor het
eerst gebruikt, het afdekkapje door een geurelement.
U kunt het geurelement op elk moment
verwisselen en buiten de auto bewaren, dankzij
de houder waarmee het element kan worden
afgesloten als het reeds is gebruikt.
Bij het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats zijn verschillende geuren leverbaar.
Comfor t
48
Voorstoelen
De zitting, de rugleuning en de hoofdsteun zijn verstelbaar voor een optimale zitpositie.
FTil de beugel op en schuif de stoel in de
gewenste stand.
FTrek de hendel omhoog of duw deze
omlaag tot de gewenste stand bereikt is.
Verstelling in lengterichtingHoogteverstelling
FDuw de handgreep naar achteren.
Rugleuningverstelling
Instellingen
Zorg er bij het verstellen van de stoel naar achteren voor dat het schuiven van de stoel niet wordt verhinderd door personen of hinderlijke
voorwerpen op de vloer achter de stoel om te voorkomen dat de stoel wordt geblokkeerd. Onderbreek het schuiven van de stoel meteen als dit
het geval is.
3
Comfor t
49
Aanvullende instellingen
Hoogte van de hoofdsteun
FTrek de hoofdsteun gelijktijdig naar voren
en omhoog om hem hoger te zetten.
FDruk op de pal A en trek de hoofdsteun
omhoog om hem te verwijderen.
FSteek om de hoofdsteun terug te zetten
de pennen van de hoofdsteun recht in
de openingen van de rugleuning tot de
hoofdsteun op zijn plaats blijft.
FDruk gelijktijdig op de pal A en op de
hoofdsteun om deze lager te zetten.
Bediening stoelverwarming
Bij draaiende motor is de stoelverwarming voor
beide voorstoelen afzonderlijk regelbaar.
FMet de draaiknop naast de voorstoel kan
de stoelverwarming ingeschakeld worden
en kan een verwarmingsstand worden
geselecteerd:
0 : Uit.
1 : Laag.
2 : Gemiddeld.
3 : Hoog.
Voor de veiligheid is het frame van de
hoofdsteun gekarteld om te voorkomen
dat de hoofdsteun zakt in het geval van
een aanrijding.
De juiste stand van de hoofdsteun is
als de bovenzijde van de hoofdsteun
zich ter hoogte van de bovenzijde
van het hoofd bevindt.
Ga nooit rijden als de hoofdsteunen zijn
verwijderd. De hoofdsteunen moeten
zijn geplaatst en correct zijn afgesteld.
Comfor t
50
Achterbank
U kunt het linkerdeel (2/3) en/of het rechterdeel (1/3) van de rugleuning van de achterbank neerklappen om de bagageruimte te aan te passen. De zitting bestaat uit één deel en kan niet opgeklapt worden.
Hoofdsteunen achter
Neerklappen van de rugleuning van de achterbank
De hoofdsteunen kunnen ook worden
verwijderd.
Verwijderen van een hoofdsteun:
Fontgrendel de rugleuning met de hendel 1,
Fkantel de rugleuning 2 enigszins naar
voren,
Ftrek de hoofdsteun omhoog tot aan de
aanslag,
Fdruk vervolgens de pal A in.
FSchuif de desbetreffende voorstoel indien
nodig naar voren.
FHoud de veiligheidsgordel naast de rugleuning.
FZet de hoofdsteunen in de laagste stand.
Verwijder de hoofdsteunen niet als
u gaat rijden met passagiers op de
achterbank; de hoofdsteunen moeten
zijn geplaatst en correct zijn afgesteld.
De hoofdsteunen hebben een gebruiksstand
(hoog) en een ingeklapte stand (laag).
FTrek de hendel 1 naar voren om de
rugleuning 2 te ontgrendelen.
FKlap de rugleuning 2 op de zitting.
Terugplaatsen van de rugleuning van de achterbank
Let erop dat bij het terugplaatsen van
de rugleuning van de achterbank de
veiligheidsgordels niet klem komen te zitten.
FZet de rugleuning 2 rechtop en vergrendel
deze.
FControleer of de rode markering bij de
hendel 1 niet meer zichtbaar is.
3
Comfor t
51
Spiegels
De verstelbare buitenspiegels zorgen voor
het benodigde zicht naar achteren bij een
inhaalmanoeuvre of het parkeren van de
auto. De buitenspiegels kunnen ook worden
ingeklapt voor het parkeren in een smalle
straat.
Verstellen
FZet de knop A naar links of rechts om de
desbetreffende spiegel te selecteren.
FDuw de knop B in de 4 richtingen om de
spiegel af te stellen.
FZet de knop A weer in het midden.
Inklappen
FVan buitenaf: vergrendel de auto met de
afstandsbediening of de sleutel.
FVanuit het interieur: duw bij aangezet
contact de schakelaar A vanuit de
middelste stand omlaag.
Uitklappen
FVan buitenaf: ontgrendel de auto met de
afstandsbediening of de sleutel.
FVanuit het interieur: duw bij aangezet
contact de schakelaar A vanuit de
middelste stand omlaag.
Ontwaseming - ontdooiing
Als uw auto voorzien is van spiegelverwarming,
kunt u deze inschakelen door bij draaiende
motor op de toets van de achterruitverwarming
te drukken (zie paragraaf "Ontwaseming -
Ontdooiing achterruit").
Buitenspiegels
De waargenomen objecten in de
buitenspiegels lijken verder af dan ze in
werkelijkheid zijn.
Hiermee moet rekening worden
gehouden om de afstand ten opzichte van
achteropkomend verkeer goed in te schatten.
Als de buitenspiegels zijn ingeklapt met
behulp van de schakelaar A, worden
ze niet automatisch uitgeklapt als de
auto wordt ontgrendeld. Trek nogmaals
de schakelaar A naar achteren om de
buitenspiegels uit te klappen.
Het automatisch in- en uitklappen
van de buitenspiegels kan worden
gedeactiveerd door het CITROËN-
netwerk of door een gekwalificeerde
werkplaats.
Klap de elektrisch bediende spiegels
nooit handmatig in of uit.
Comfor t
52
Stuurwielverstelling
FZorg dat de auto stilstaat en trek aan de
hendel om het stuurwiel te ontgrendelen.
FVerstel het stuurwiel in hoogte en diepte
voor een optimale zithouding.
FDruk de hendel goed vast om het stuurwiel
te vergrendelen.
Binnenspiegel
Verstelbare spiegel voor het zicht recht achter
de auto.
De binnenspiegel is voorzien van een nachtstand
waardoor de spiegel donkerder wordt en de
bestuurder minder hinder ondervindt van de zon
en van koplampverlichting van achteropkomend
verkeer...
Verstellen
FStel de spiegel af als deze in de dagstand
staat.
Dag-/nachtstand
FTrek aan het hendeltje om de spiegel in de
nachtstand te zetten.
FDuw het hendeltje naar voren om de
spiegel terug te zetten in de dagstand.
Automatisch dimmende binnenspiegel
Dankzij een sensor die de hoeveelheid licht die
vanaf de achterzijde van de auto op de spiegel
valt meet, gaat de binnenspiegel geleidelijk en
automatisch over van de dag- in de nachtstand.
Binnenspiegel met handbediende dag-/nachtstand
Om veiligheidsredenen moeten de
spiegels zo zijn ingesteld dat de "dode
hoek" zo klein mogelijk is.
Zodra de achteruitversnelling wordt
ingeschakeld, wordt de spiegel in de
dagstand gezet voor een maximaal
zicht naar achteren.
Voer deze handelingen om
veiligheidsredenen uitsluitend uit bij
stilstaande auto.
4
Toegang tot de auto
53
Sleutel met afstandsbediening
U kunt om de auto te ontgrendelen of vergrendelen de centrale vergrendeling bedienen met de sleutel in het portierslot of met de afstandsbediening.
De sleutel met afstandsbediening dient tevens voor de lokalisering en het starten van de auto en maakt deel uit van de diefstalbeveiliging.
Openen van de auto
Uitklappen van de sleutel
FDruk op deze knop om de sleutel uit te
klappen.
Ontgrendelen met de
afstandsbediening
FDruk op het geopende hangslot
om de auto te ontgrendelen.
Ontgrendelen met de sleutel
FDraai de sleutel linksom in het slot van
het bestuurdersportier om de auto te
ontgrendelen.
Het ontgrendelen wordt bevestigd door het
Afsluiten van de auto
Vergrendelen met de
afstandsbediening
FDruk op het symbooltje van het
gesloten hangslot om de auto te
vergrendelen.
Vergrendelen met de sleutel
FDraai de sleutel rechtsom in het slot van
het bestuurdersportier om de auto te
vergrendelen.
Het vergrendelen wordt bevestigd door het
gedurende ongeveer 2 seconden branden van
de richtingaanwijzers.
Tegelijkertijd worden, afhankelijk van de
uitvoering van de auto, de buitenspiegels
ingeklapt.
gedurende ongeveer 2 seconden snel knipperen
van de richtingaanwijzers.
Tegelijkertijd worden, afhankelijk van de
uitvoering van de auto, de buitenspiegels
uitgeklapt.
Als een van de portieren of de
achterklep geopend is, werkt de
centrale vergrendeling niet.
Als de auto is vergrendeld en per
ongeluk wordt ontgrendeld zonder
dat binnen 30 seconden een van
de portieren of de achterklep wordt
geopend, wordt de auto automatisch
weer vergrendeld.
Het in- en uitklappen van
de buitenspiegels met de
afstandsbediening kan worden
uitgeschakeld door het CITROËN-
netwerk of door een gekwalificeerde
werkplaats.
Toegang tot de auto
54
Inklappen van de sleutel
FDruk op deze knop om de sleutel in te
klappen.
Wanneer u deze knop niet indrukt bij het
inklappen van de sleutel, kan het mechanisme
beschadigd raken.
Diefstalbeveiliging
Elektronische startblokkering
In de sleutel is een chip aangebracht die over
een specifieke code beschikt. Om te kunnen
starten, moet bij het aanzetten van het contact
de code van de sleutel worden herkend door de
startblokkering.
Deze elektronische startblokkering blokkeert
het motormanagementsysteem zodra het
contact wordt afgezet en voorkomt zo het
starten van de motor bij een inbraak.
Bij een storing in het systeem wordt u
gewaarschuwd door dit verklikkerlampje
in combinatie met een geluidssignaal en
een melding op het display.
Contact
- Stand 1 : Stuurslot
- Stand 2 : Contact
- Stand 3 : Motor starten
Starten van de motor
FSteek de sleutel in het contactslot.
Het systeem herkent de code van de
startblokkering.
FDraai de sleutel van u af in de stand
3 (Starten).
FLaat zodra de motor draait de sleutel los.
Lokaliseren van de auto
FDruk op het symbooltje van het
gesloten hangslot om de eerder
vergrendelde auto te lokaliseren
op een parkeerplaats.
De plafonniers gaan branden en de
richtingaanwijzers knipperen gedurende enkele
seconden.
De auto kan dan niet gestart worden.
Raadpleeg zo snel mogelijk het CITROËN-
netwerk.
Bewaar de sticker die u bij de aflevering van
uw auto samen met de sleutels is overhandigd
zorgvuldig op een plaats buiten de auto.
4
Toegang tot de auto
55
Storing afstandsbediening
Synchroniseren
FZet het contact af.
FZet de sleutel in de stand 2 (Contact).
FDruk zo snel mogelijk gedurende enkele
seconden op de vergrendelknop (gesloten
hangslot) van de afstandsbediening.
FZet het contact af en verwijder de sleutel
uit het contactslot.
De afstandsbediening werkt nu weer.
Batterij vervangen
Batterij ref.: CR1620 / 3 V.
Als de batterij van de
afstandsbediening leeg is,
wordt u gewaarschuwd door
dit verklikkerlampje, een
geluidssignaal en een melding.
FWip het huis met een muntstuk bij het oog
los.
FVerwijder de lege batterij.
FSchuif de nieuwe batterij in de juiste
richting op zijn plaats.
FKlik het huis vast.
FSynchroniseer de afstandsbediening.
Afzetten van de motor
Waarschuwingssignaal sleutel
Als het bestuurdersportier wordt
geopend terwijl de sleutel nog in het
contact zit, klinkt er een geluidssignaal.
Bevestig geen zware objecten aan de
sleutel waardoor deze - als hij in het
contact steekt - naar beneden wordt
getrokken, waardoor storingen kunnen
ontstaan.
Na het losnemen en weer aansluiten van de
accukabels, het vervangen van de batterij
van de afstandsbediening of een storing in de
afstandsbediening kan de auto niet meer met
de afstandsbediening ontgrendeld, vergrendeld
en gelokaliseerd worden.
FOntgrendel of vergrendel de auto eerst met
de sleutel in het slot.
FSynchroniseer vervolgens de
afstandsbediening.
FZet de auto stil.
FDraai de sleutel linksom in de stand
1 (Stop).
FVerwijder de sleutel uit het contactslot.
Raadpleeg zo snel mogelijk het CITROËN-
netwerk als de storing niet is verholpen.
Toegang tot de auto
56
Sleutels verloren
Ga met het kentekenbewijs van de auto, uw legitimatiebewijs en indien mogelijk de sticker
met de sleutelcode naar het CITROËN-netwerk.
Het CITROËN-netwerk kan de speciale code van de sleutel en de transponder opzoeken en
voor nieuwe sleutels zorgen.
Afstandsbediening
De radiografische afstandsbediening is een systeem met een groot bereik. Het is raadzaam
om niet met de knop van de afstandsbediening te spelen, om te voorkomen dat de portieren
per ongeluk ontgrendeld worden.
Druk nooit op de knoppen van uw afstandsbediening buiten het bereik en het zicht van uw
auto. De afstandsbediening kan dan onbruikbaar worden en moet in dat geval opnieuw
worden gesynchroniseerd.
Geen enkele afstandsbediening kan functioneren als de sleutel in het contactslot zit, zelfs
als het contact uitstaat, behalve voor het synchroniseren.
Vergrendelen van de auto
Het rijden met vergrendelde portieren kan in geval van nood de toegang tot het interieur
belemmeren.
Laat uit veiligheidsoverwegingen geen kinderen alleen achter in de auto.
Neem in alle gevallen de sleutel mee als u de auto verlaat.
Diefstalbeveiliging
Breng geen wijzigingen aan in de elektronische startblokkering; dit kan tot storingen leiden.
Bij het aanschaffen van een gebruikte auto
Laat door het CITROËN-netwerk controleren of alle in uw bezit zijnde sleutels met uw auto
zijn gelinkt, zodat u er zeker van kunt zijn dat deze sleutels de enige zijn waarmee uw auto
ontgrendeld en gestart kan worden.
Gooi de lege batterijen van de
afstandsbediening niet weg: ze bevatten
metalen die schadelijk zijn voor het milieu.
Lever lege batterijen in bij een speciaal
verzamelpunt.
4
Toegang tot de auto
57
Ruitbediening
U kunt de ruiten handmatig of automatisch volledig openen en sluiten. De ruiten met eentrapsbediening zijn voorzien van een antiklemvoorziening en
de elektrisch bedienbare ruiten achter kunnen bij alle uitvoeringen worden geblokkeerd voor de veiligheid van kinderen op de achterbank.
1.Ruitbediening bestuurderszijde.
2.Ruitbediening passagierszijde.
3.Ruitbediening rechts achter.
4.Ruitbediening links achter.
5.Blokkeerschakelaar elektrisch
bedienbare ruiten en portieren achter.
Elektrische ruitbediening
FDruk op of trek aan de
schakelaar. De ruit stopt zodra u
de schakelaar loslaat.
Eentraps elektrische
ruitbediening
U hebt twee mogelijkheden:
- handmatige bediening
F Duw of trek de schakelaar tot het zware
punt. De ruit stopt zodra u de schakelaar
loslaat.
- automatische bediening
F Duw of trek de schakelaar voorbij het
zware punt. Als u de schakelaar hebt
losgelaten, opent of sluit de ruit volledig.
F Bedien de schakelaar opnieuw om het
openen of sluiten te stoppen.
De schakelaars van de ruitbediening
kunnen na het afzetten van het contact
nog gedurende ongeveer 45 seconden
of totdat één van de voorportieren
geopend wordt, worden bediend.
Als u gedurende deze 45 seconden een
portier opent terwijl de ruitbediening
actief is, zal de ruit stoppen. Pas na het
opnieuw aanzetten van het contact kunt
u de ruit opnieuw bedienen.
Toegang tot de auto
58
Antiklemvoorziening
De eentraps elektrische ruitbediening vóór is
voorzien van een antiklemvoorziening.
Als de ruit wordt gesloten en tegen een
obstakel stuit, stopt de ruit en gaat deze
gedeeltelijk weer open.
Blokkering van de bediening van
de ruiten en portieren achter
FDruk, voor de veiligheid van uw kinderen,
op de schakelaar 5 om de ruitbediening
achter, ongeacht de stand van de ruiten,
te blokkeren.
Als het lampje brandt, is de ruitbediening
achter geblokkeerd.
Als het lampje gedoofd is, is de ruitbediening
achter niet geblokkeerd.
Resetten
Na een storing moet de ruitbediening worden
gereset:
Flaat de schakelaar los en trek hem opnieuw
omhoog totdat de ruit volledig is gesloten,
Fhoud de schakelaar na het sluiten nog
ongeveer 1 seconde vast,
Fdruk op de schakelaar om de ruit
automatisch te openen.
Tijdens deze handelingen is de
antiklemvoorziening uitgeschakeld.
Neem bij het verlaten van de auto, zelfs voor een
korte periode, altijd de sleutel uit het contact.
Als de ruit bijvoorbeeld bij vorst niet wil
sluiten:
Fdruk dan op de schakelaar tot
voorbij het zware punt en laat de
schakelaar weer los om de ruit
helemaal te openen,
Ftrek vervolgens de schakelaar
omhoog tot aan het zware punt tot
de ruit volledig is gesloten,
Fhoud de schakelaar na het sluiten
nog ongeveer 1 seconde vast.
Tijdens deze handelingen is de
antiklemvoorziening uitgeschakeld.
Wanneer tijdens het bedienen van de ruit
iets tussen de ruit en de sponning bekneld
raakt, moet de ruit weer worden geopend.
Druk daarvoor op de desbetreffende
schakelaar.
Wanneer de bestuurder de ruit aan
passagierszijde bedient, moet deze ervan
verzekerd zijn dat niets het correcte sluiten
van de ruit verhindert.
De bestuurder moet ervan verzekerd zijn
dat de passagiers op de juiste manier
gebruik maken van de elektrische
ruitbediening.
Let er vooral op dat kinderen zich tijdens het
bedienen van de ruit niet kunnen bezeren.
Tevens worden de bedieningsorganen
van de portieren achterin geblokkeerd
(zie hoofdstuk "Veiligheid van kinderen
- § Elektrische kinderbeveiliging").
4
Toegang tot de auto
59
Portieren
Openen
Van buitenaf
FOntgrendel de auto met de
afstandsbediening of de sleutel en trek aan
de portiergreep.
Van binnenuit
FTrek aan de portiergreep van het
voorportier om het te openen; de auto
wordt dan volledig ontgrendeld.
FTrek aan de portiergreep van het
achterportier om het te openen; alleen het
desbetreffende portier wordt ontgrendeld.
Sluiten
- Bij draaiende motor gaat dit
lampje branden in combinatie
met een melding die enkele
seconden op het multifunctionele
display wordt weergegeven.
Als een portier of de achterklep niet goed is gesloten:
- Tijdens het rijden (snelheid hoger dan
10 km/h) gaat dit lampje branden in
combinatie met een geluidssignaal en een
melding die gedurende enkele seconden
op het multifunctionele display wordt
weergegeven.
Toegang tot de auto
60
Handmatige centrale
vergrendeling
Vergrendelen
FDruk op de knop A om de auto te
vergrendelen.
Het rode lampje van de knop gaat branden.
Ontgrendelen
FDruk nogmaals op de knop A om de auto te
ontgrendelen.
Het rode lampje van de knop gaat uit.
Automatische centrale
vergrendeling
Vergrendelen
Zodra sneller wordt gereden dan 10 km/h,
worden de portieren en de achterklep
automatisch vergrendeld.
Ontgrendelen
FDruk als sneller wordt gereden dan
10 km/h op de knop A om de portieren en
de achterklep tijdelijk te ontgrendelen.
Als de auto van buitenaf is vergrendeld,
knippert het rode lampje en is de knop
A inactief.
FGebruik in dat geval de
afstandsbediening of de sleutel om
de auto te ontgrendelen.
De automatische centrale vergrendeling
werkt niet als een van de portieren is
geopend.
Als de achterklep is geopend, is de
automatische centrale vergrendeling
van de portieren actief.
Als een van de portieren is geopend,
werkt de centrale vergrendeling van het
interieur niet.
Deze functie biedt de mogelijkheid de portieren
en de achterklep van binnenuit handmatig en
volledig te vergrendelen of te ontgrendelen.
Deze functie zorgt ervoor dat de portieren en
de achterklep tijdens het rijden automatisch en
volledig worden vergrendeld.
U kunt de functie desgewenst inschakelen of
uitschakelen.
Het rijden met vergrendelde portieren
kan in geval van nood de toegang tot
het interieur bemoeilijken.
4
Toegang tot de auto
61
Noodbediening
Vergrendelen van het
bestuurdersportier
FSteek de sleutel in het slot en draai deze
rechtsom.
Ontgrendelen van het
bestuurdersportier
FSteek de sleutel in het slot en draai deze
linksom.
Vergrendelen van het portier aan
passagierszijde en de achterportieren
FVerwijder met behulp van de sleutel het
zwarte dopje op de smalle zijde van het
portier.
FSteek de sleutel in de opening en draai de
sleutel tot aan de aanslag.
FVerwijder de sleutel en plaats het kapje
terug.
Ontgrendelen van het portier
aan passagierszijde en de
achterportieren
FTrek aan de portiergreep aan de
binnenzijde.
Wanneer de centrale vergrendeling niet
werkt, moeten de accukabels worden
losgemaakt om ook de achterklep te
kunnen vergrendelen.
Verzeker u ervan dat de kinderbeveiliging
van de achterportieren niet is geactiveerd.
Functie die het mogelijk maakt om de portieren
mechanisch te vergrendelen of te ontgrendelen
bij een lege accu of in het geval van een storing
in de centrale vergrendeling.
Inschakelen
FDruk langer dan 2 seconden op de knop A.
Op het multifunctionele display verschijnt een
melding ter bevestiging, in combinatie met een
geluidssignaal.
Uitschakelen
FDruk nogmaals langer dan 2 seconden op
de knop A.
Op het multifunctionele display verschijnt een
melding ter bevestiging, in combinatie met een
geluidssignaal.
Het rijden met vergrendelde portieren
kan in geval van nood de toegang tot
het interieur bemoeilijken.
Toegang tot de auto
62
Achterklep
FOntgrendel de auto met de
afstandsbediening of de sleutel, trek
aan de handgreep en trek de achterklep
omhoog.
FTrek de achterklep omlaag met behulp van
de handgreep aan de binnenzijde.
-
bij draaiende motor gaat het
verklikkerlampje branden in
combinatie met een melding
op het multifunctionele display
gedurende enkele seconden,
Noodbediening
Ontgrendelen
FKlap de achterbank naar voren om bij het
slot in de bagageruimte te komen.
FSteek een kleine schroevendraaier in de
opening A van het slot om de achterklep te
ontgrendelen.
Als de achterklep niet goed is gesloten:
OpenenSluiten
- tijdens het rijden (snelheid hoger dan
10 km/h) gaat het verklikkerlampje branden
in combinatie met een geluidssignaal en
een melding op het multifunctionele display
gedurende enkele seconden.
Hiermee kan bij een lege accu of een eventuele
storing in de centrale vergrendeling de
achterklep mechanisch ontgrendeld worden.
4
Toegang tot de auto
63
Brandstoftank
Waarschuwing brandstofniveau
Als dit controlelampje gaat
branden, is het minimale niveau in
de brandstoftank bereikt. Op het
moment dat het lampje gaat branden,
bevindt zich nog ongeveer 5 liter
brandstof in de tank.
Tanken
Op een label aan de binnenzijde van de
tankklep staat de voorgeschreven soort
brandstof voor uw auto aangegeven.
Voor een juiste weergave van de
brandstofmeter is het raadzaam minimaal 7 liter
brandstof te tanken.
Veilig tanken:
Fzet altijd de motor af,
Fopen de brandstoftankklep,
Fsteek de sleutel in de dop en draai de
sleutel linksom,
Fverwijder de dop en bevestig deze aan de
haak aan de binnenzijde van de klep,
Fu kunt de auto aftanken, maar laat het
vulpistool nooit meer dan 3 keer
afslaan. Indien dit wel gebeurt, kunnen er
storingen optreden.
Na het tanken:
Fbreng de dop aan,
Fdraai de sleutel naar rechts en verwijder
deze vervolgens uit de dop,
Fsluit de brandstoftankklep.
Ga zo snel mogelijk tanken om te voorkomen
dat u met een lege tank strandt.
Raadpleeg indien u strandt met een lege tank
(Diesel) het hoofdstuk "Controles-Niveaus".
Inhoud van de brandstoftank: ongeveer
50 liter (benzine), 46 liter (diesel) of 37 liter
(LPG); (Afhankelijk van de uitvoering:
ongeveer 30 liter (benzine of diesel)).
Tank nooit als de motor door het
Stop & Start-systeem is afgezet; zet in
dat geval altijd het contact af met de
sleutel.
Zolang de brandstoftankdop niet is
vastgedraaid, kan de sleutel niet uit de
dop worden verwijderd.
Bij het openen van de brandstoftankdop
kan een aanzuiggeluid van lucht hoorbaar
zijn. Dit is normaal en komt doordat de
afdichting van het brandstofcircuit een
onderdruk veroorzaakt.
Toegang tot de auto
64
Brandstof voor
benzinemotoren
Auto's met benzinemotoren kunnen rijden
op biobrandstoffen van het type E10 (deze
bevatten 10% ethanol) die voldoen aan de
Europese richtlijnen EN 228 en EN 15376.
Brandstoffen van het type E85 (deze bevatten
tot 85% ethanol) zijn uitsluitend geschikt voor
auto's die speciaal bestemd zijn voor dit type
brandstof (BioFlex-auto's). De kwaliteit van de
ethanol moet voldoen aan de Europese richtlijn
EN 15293.
Brandstof voor
dieselmotoren
Auto's met dieselmotoren kunnen rijden
op biobrandstoffen die aan de huidige en
toekomstige Europese richtlijnen voldoen
(diesel die voldoet aan de richtlijn EN
590 gemengd met biobrandstof die voldoet
aan de richtlijn EN 14214) en die aan de pomp
getankt kunnen worden (met een gehalte aan
methyl-estervetzuren van 0 tot 7%).
Het gebruik van biobrandstof B30 is mogelijk
bij bepaalde dieselmotoren op voorwaarde dat
de bijzondere onderhoudsvoorschriften, zoals
vermeld in het garantie- en onderhoudsboekje,
strikt worden nageleefd. Raadpleeg het
CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Het gebruik van elk ander type (bio)brandstof
(zuivere of verdunde plantaardige of dierlijke
olie, stookolie ...) is nadrukkelijk verboden
(kans op schade aan de motor en het
brandstofcircuit).
4
Toegang tot de auto
65
Dit mechanisme is aangebracht in auto's met
een dieselmotor, waardoor het onmogelijk is
om benzine te tanken. Hiermee wordt schade
aan motoren, ontstaan door het tanken van de
verkeerde brandstof, voorkomen.
Deze voorziening, die in de tankopening
is ingebouwd, is zichtbaar zodra u de
brandstoftankdop verwijdert.
Vulpistoolrestrictie (diesel)*
Werking
Wanneer u bij een dieseluitvoering een
benzinetankpistool in de tankopening plaatst,
wordt dit tegengehouden door een klep,
waardoor het vergrendeld blijft en er dus niet
getankt kan worden.
Probeer in dat geval niet toch te tanken
maar kies een dieseltankpistool.
* Volgens land van bestemming.
Het vullen van de brandstoftank met
behulp van een jerrycan is wel mogelijk.
Houd de tuit van de jerrycan recht,
druk deze niet tegen de klep van de
vulpistoolrestrictie en giet voorzichtig
om ervoor te zorgen dat de brandstof
netjes in de vulopening stroomt.
Reizen naar het buitenland
Omdat de tankpistolen voor het tanken
van Diesel per land kunnen verschillen,
kan de aanwezigheid van een
tankbeveiliging op de auto er toe leiden
dat tanken niet mogelijk is.
Wij adviseren u daarom voordat u naar
het buitenland afreist bij het
CITROËN-netwerk te informeren
of uw auto geschikt is om in het
desbetreffende land te kunnen tanken.
Zicht
66
C3_nl_Chap05_Visibilite_ed01-2014
Lichtschakelaar
Hoofdverlichting
De lichtschakelaar heeft verschillende standen
om de zichtbaarheid van de auto en het zicht
van de bestuurder aan te passen aan de
omgeving:
- parkeerlicht: om gezien te worden,
- dimlicht: voor een optimaal zicht zonder
medeweggebruikers te verblinden,
- grootlicht: voor een optimaal zicht op wegen
zonder medeweggebruikers.
Aanvullende verlichting
Uw auto is voorzien van aanvullende verlichting
voor specifieke weersomstandigheden:
- één mistachterlicht zodat u gezien wordt bij
slecht zicht,
- mistlampen vóór, waardoor u een beter
zicht krijgt.
Instellingen
Het verlichtingssysteem heeft verschillende
extra automatische functies, afhankelijk van de
uitvoering van uw auto:
- follow me home-verlichting,
- automatische verlichting.
Uitvoering zonder automatische inschakeling
Uitvoering met automatische inschakeling
Lichten uit/verlichting overdag.
Automatische verlichting.
Alleen parkeerlicht.
Dimlicht of grootlicht.
B.Verlichtingshendel: trek de hendel naar u
toe om over te schakelen van dim- naar
grootlicht en terug.
Als de verlichting is uitgeschakeld of alleen de
parkeerlichten zijn ingeschakeld, kunt u een
lichtsignaal geven door de hendel naar u toe te
trekken.
Controlelampjes
Een controlelampje op het instrumentenpaneel
geeft aan dat de geselecteerde verlichting is
ingeschakeld.
Op sommige uitvoeringen is het instrumentenpaneel
permanent verlicht; er is dus geen verband tussen
de verlichting van het instrumentenpaneel en het
inschakelen van de verlichting.
Handbediende functies
De lichtschakelaar bestaat uit de ring A en de
hendel B.
A.Ring voor de selectie van de stand van de
hoofdverlichting: draai aan de ring om het
symbool van de gewenste stand tegenover
het merkteken te zetten.
Met de lichtschakelaar kunt u de verlichting van de auto selecteren en inschakelen.
5
Zicht
67
C3_nl_Chap05_Visibilite_ed01-2014
C.Ring voor de selectie van de mistverlichting.
De mistverlichting werkt in combinatie met
dimlicht en grootlicht.
Mistachterlicht
Verdraai ring C:
Féén stand naar voren om de mistlampen
vóór in te schakelen,
Ftwee standen naar voren om het
mistachterlicht in te schakelen,
Féén stand naar achteren om het
mistachterlicht uit te schakelen,
Ftwee standen naar achteren om de
mistlampen voor uit te schakelen.
Uitvoering met één
mistachterlicht
FDraai de ring C naar voren om het
mistachterlicht in te schakelen.
Wanneer de verlichting automatisch wordt
uitgeschakeld (uitvoeringen met de stand
AUTO), blijven het mistachterlicht en het
dimlicht branden.
FDraai de ring C naar achteren om de
verlichting volledig uit te schakelen.
Uitvoering met mistlampen
vóór en mistachterlicht
Mistlampen vóór en mistachterlicht
Als de verlichting automatisch wordt
uitgeschakeld (uitvoeringen met automatische
verlichting) of als het dimlicht handmatig wordt
uitgeschakeld, blijven de mistverlichting en het
parkeerlicht branden.
FDraai de ring naar achteren om de
mistverlichting uit te schakelen. Het
parkeerlicht wordt dan ook uitgeschakeld.
Bij helder of regenachtig weer,
zowel overdag als 's nachts, zijn de
mistlampen vóór en het mistachterlicht
verblindend voor medeweggebruikers
en daarom niet toegestaan.
Vergeet niet de mistlampen uit te zetten
zodra ze niet meer nodig zijn.
Zicht
68
C3_nl_Chap05_Visibilite_ed01-2014
Handbediende follow me
home-verlichting
Deze functie zorgt ervoor dat na het afzetten
van het contact de dimlichten nog even blijven
branden om het uitstappen in het donker te
vergemakkelijken.
Inschakelen
FGeef bij afgezet contact een "lichtsignaal"
met de lichtschakelaar.
FGeef nogmaals een "lichtsignaal" om de
functie uit te schakelen.
Uitschakelen
Na het vergrendelen van de auto wordt de
handbediende follow me home-verlichting na
een bepaalde tijd automatisch uitgeschakeld.
Onder bepaalde weersomstandigheden
(lage temperatuur, vochtigheid) kan zich
een laagje condens aan de binnenzijde
van de koplampen en de achterlichten
vormen; dit verdwijnt enkele minuten na
het ontsteken van de koplampen.
Vergeten verlichting
Als u het contact afzet, worden alle
lichten automatisch uitgeschakeld,
behalve als de automatische follow me
home-verlichting is geactiveerd.
Als u handmatig de follow me home-
verlichting inschakelt terwijl het
contact is afgezet en een van de
voorportieren wordt geopend, klinkt een
geluidssignaal om aan te geven dat de
verlichting nog brandt.
5
Zicht
69
C3_nl_Chap05_Visibilite_ed01-2014
Gekoppeld aan de automatische
follow me home verlichting
De koppeling van de automatische follow me
home verlichting aan de automatische verlichting
biedt de volgende extra mogelijkheden:
- keuze van de duur van de follow me home
verlichting (15, 30 of 60 seconden) via de
instellingen in het configuratiemenu van de
auto (uitgezonderd monochroom display A
waarbij de duur onveranderlijk is: 60 s),
- automatische inschakeling van de follow
me home verlichting als de automatische
verlichting is ingeschakeld.
Storing
Bij een storing in de lichtsensor
gaat de verlichting branden,
wordt dit pictogram weergegeven op het
instrumentenpaneel en/of verschijnt een
melding op het display, in combinatie met een
geluidssignaal.
Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Als de lichtsensor bij mist of sneeuw voldoende
licht waarneemt, wordt de verlichting niet
automatisch ingeschakeld.
Dek de met de regensensor gecombineerde
lichtsensor, die zich in het midden van de
voorruit achter de binnenspiegel bevindt, niet
af, aangezien de aan de sensor gekoppelde
functies dan niet meer bediend kunnen worden.
Automatische verlichting
Inschakelen
FDraai de ring in de stand "AUTO". Het
inschakelen wordt bevestigd door een
melding op het display.
Uitschakelen
FDraai de ring in een andere stand dan de
stand "AUTO". Het uitschakelen wordt
bevestigd door een melding op het display.
Het parkeerlicht en het dimlicht worden
automatisch ingeschakeld als de lichtsterkte
van de omgeving onvoldoende is of in
bepaalde gevallen dat de ruitenwissers worden
ingeschakeld.
De verlichting wordt uitgeschakeld als de
lichtsterkte van de omgeving weer voldoende is
of nadat het wissen is gestopt.
Zicht
70
C3_nl_Chap05_Visibilite_ed01-2014
Verstel de koplampen afhankelijk van de
belading van uw auto om verblinding van
medeweggebruikers te voorkomen.
0.Alleen bestuurder of bestuurder +
voorpassagier.
-. Tussenstand.
1.5 personen.
-.5 personnes + bagage in de koffer.
2.Alleen bestuurder + maximaal toegestane
belading van de koffer.
Deze stand voldoet om verblinding van
tegenliggers te voorkomen.
Bij gebruik van een hogere stand wordt de
reikwijdte van de koplamplichtbundel beperkt.
Koplampen
verstellen
Stand "0": basisinstelling.
Led-dagrijverlichting
De dagverlichting geeft de auto een herkenbare uitstraling en bestaat uit twee sets van zes leds die
zich onder iedere koplampunit bevinden.
Als de motor wordt gestart, wordt de
dagrijverlichting automatisch ingeschakeld als
de lichtschakelaar in de stand "0" of "AUTO"
staat.
Zodra de parkeerlichten of het dim- of grootlicht
handmatig of automatisch wordt ingeschakeld,
gaat de dagrijverlichting uit.
Programmeren
Voor landen waar het voeren van
dagrijverlichting niet wettelijk verplicht is,
kunt u de functie in- of uitschakelen via het
configuratiemenu op het multifunctionele
display.
In landen waar het wél verplicht is
overdag verlichting te voeren:
- is de functie standaard
ingeschakeld en mag deze niet
worden uitgeschakeld,
- branden overdag ook
de parkeerlichten en de
kentekenplaatverlichting,
- wordt de dagrijverlichting
uitgeschakeld zodra het dimlicht
handmatig of automatisch wordt
ingeschakeld.
In deze landen gaat bij auto's zonder
led-dagrijverlichting het dimlicht
automatisch branden bij het starten
van de motor.
5
Zicht
71
C3_nl_Chap05_Visibilite_ed01-2014
Ruitenwisserschakelaar
Instellen
Afhankelijk van de uitvoering zijn de volgende
automatische functies van de ruitenwissers
mogelijk:
- automatische werking van de ruitenwissers
vóór,
- automatisch inschakelen van de
ruitenwisser achter bij het inschakelen van
de achteruitversnelling.
Uitvoering met intervalstand
Uitvoering met automatische ruitenwissers
Met behulp van de ruitenwisserschakelaar kunt
u de ruitenwissers voor en achter inschakelen
om regen en vuil van de ruit te wissen.
De ruitenwissers voor en achter zorgen
voor een optimaal zicht voor de bestuurder,
ongeacht de weersomstandigheden.
Handmatige functies
Ruitenwissers vóór
A.Selecteer de wissnelheid met de hendel.
Eén keer wissen (duw de hendel
even omlaag).
of
Hoge snelheid (hevige neerslag).
Normale snelheid (matige regenval).
Interval (wissnelheid aangepast aan
de wagensnelheid).
Uit.
Automatisch en één
keer wissen (zie de
desbetreffende rubriek).
De ruitenwisserschakelaar bestaat uit de
hendel A en de ring B.
Zicht
72
C3_nl_Chap05_Visibilite_ed01-2014
Ruitenwisser achter
uit,
interval,
wissen en sproeien (gedurende
enige tijd).
Achteruitversnelling
Als de ruitenwissers vóór zijn geactiveerd
op het moment dat u de achteruitversnelling
inschakelt, treedt automatisch ook de
ruitenwisser achter in werking.
Programmeren
Deze functie kan worden geactiveerd of
gedeactiveerd via het configuratiemenu van
de auto.
Deze functie is standaard geactiveerd.
Ruitensproeiers voor
Trek de hendel naar u toe: de ruitensproeiers
treden in werking en na enige tijd worden ook
de ruitenwissers ingeschakeld.
B.Ring voor de selectie van de ruitenwisser
achter:
Schakel de automatische werking
van de ruitenwisser achter uit bij
sneeuwval of strenge vorst en bij
montage van een fietsendrager op de
achterklep. Dit kan worden uitgevoerd
via het configuratiemenu van het
multifunctionele display.
5
Zicht
73
C3_nl_Chap05_Visibilite_ed01-2014
Automatische ruitenwissers
vóór
De ruitenwissers worden automatisch
ingeschakeld als de sensor achter de
binnenspiegel regen detecteert. De snelheid
van de ruitenwissers wordt aangepast aan de
hoeveelheid neerslag.
Inschakelen
Uitschakelen
Storing
In het geval van een storing in de automatische
werking van de ruitenwissers werken deze in
de intervalstand.
Laat het systeem controleren door het
CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Verticale stand van de
ruitenwissers voor
Als de ruitenwisserschakelaar binnen één minuut
nadat het contact is afgezet wordt bediend, gaan
de ruitenwissers in de verticale stand staan.
Deze stand kan worden gebruikt voor 's winters
parkeren en het vervangen of het reinigen van
de ruitenwisserbladen zonder dat daardoor de
motorkap wordt beschadigd.
Zet het contact aan en bedien de
ruitenwisserschakelaar om de ruitenwissers na de
werkzaamheden weer in de ruststand te zetten.
Dit gebeurt handmatig door de hendel A naar
de stand "AUTO" te bewegen.
Beweeg de hendel A omhoog en vervolgens in
de stand "0" om de ruitenwissers handmatig te
bedienen.
Dit wordt bevestigd door een
melding op het multifunctionele
display; het verklikkerlampje op het
instrumentenpaneel dooft.
Dit wordt bevestigd door het branden
van dit verklikkerlampje op het
instrumentenpaneel en een melding
op het multifunctionele display.
Als het contact meer dan 1 minuut afgezet
is geweest, moet de automatische werking
van de ruitenwissers opnieuw worden
geactiveerd door de hendel A kort omlaag
te bewegen.
Dek de regensensor, die zich
gecombineerd met de lichtsensor in
het midden van de voorruit achter de
binnenspiegel bevindt, niet af.
Schakel de automatische werking van
de ruitenwissers uit als de auto wordt
gewassen in een wasstraat.
Wacht 's winters met het inschakelen
van de automatische ruitenwissers tot
de voorruit ontdooid is.
Voor een langdurige doeltreffende werking
van de ruitenwissers raden wij u aan:
- voorzichtig met de ruitenwissers
om te gaan,
- de ruitenwissers regelmatig te
reinigen met zeepsop,
- de ruitenwissers niet te gebruiken
om een stuk karton op de voorruit
te houden,
- de ruitenwissers te vervangen
zodra ze sporen van slijtage gaan
vertonen.
Zicht
74
C3_nl_Chap05_Visibilite_ed01-2014
Uitvoering met Zenith voorruit
1.Zijspots voorin
2.Plafonnier achter
Centrale plafonnier of plafonnier achter
Uitvoering zonder Zenith voorruit
A.Centrale plafonnier
Zijspots voorin
FAls het contact is aangezet en één keer
op de schakelaar van een leeslampje
wordt gedrukt, wordt het desbetreffende
leeslampje ingeschakeld in de stand
"permanent aan".
FAls nogmaals op de schakelaar wordt
gedrukt, gaat het leeslampje branden:
- als de auto wordt ontgrendeld,
- als de sleutel uit het contact wordt
genomen,
- bij het openen van een portier,
- bij het lokaliseren van uw auto
met de ontgrendelknop van de
afstandsbediening.
In deze stand gaat de
interieurverlichting geleidelijk
branden:
- als de auto wordt ontgrendeld,
- als de sleutel uit het contact wordt
verwijderd,
- als een portier wordt geopend,
- als op de ontgrendelknop van de
afstandsbediening wordt gedrukt om de
auto te lokaliseren.
De interieurverlichting gaat geleidelijk uit:
- als de auto wordt vergrendeld,
- als het contact wordt aangezet,
- 30 seconden na het sluiten van het laatste
portier.
Permanent uit.
Permanent aan.
Het leeslampje gaat geleidelijk uit:
- na het vergrendelen van de auto,
- als het contact wordt aangezet,
- 30 seconden na het sluiten van het laatste
portier.
Zet de plafonnier achter in de stand "permanent
uit" om deze uit te schakelen.
Plafonniers
Via de plafonniers kunt u de interieurverlichting instellen en inschakelen.
Als de interieurverlichting permanent is
ingeschakeld, blijft deze gedurende een
bepaalde tijd branden, afhankelijk van de situatie:
- bij afgezet contact: ongeveer
10 minuten,
- in de eco-modus: ongeveer 30 seconden,
- bij draaiende motor: onbeperkt.
5
Zicht
75
C3_nl_Chap05_Visibilite_ed01-2014
Sfeerverlichting
Inschakelen
Als het buiten donker is, gaat de verlichting
van de opbergruimte in het midden van het
dashboard automatisch branden als de
parkeerlichten worden ingeschakeld.
Bij sommige uitvoeringen gaan ook de drie
lampen in het smalle paneel tussen het dak
en de automatisch dimmende binnenspiegel
branden.
Uitschakelen
De sfeerverlichting gaat automatisch uit als de
parkeerlichten worden uitgeschakeld.
De sfeerverlichting kan handmatig worden
uitgeschakeld met de regelknop van de
dashboardverlichting.
FDruk als de parkeerlichten zijn
ingeschakeld meerdere keren op de linker
knop van het instrumentenpaneel om de
lichtsterkte van de dashboardverlichting
geleidelijk te verminderen.
FDruk nogmaals op de knop om de
lichtsterkte tot een minimum te beperken
en de sfeerverlichting uit te schakelen.
De verlichting van de bagageruimte gaat
automatisch branden zodra de bagageruimte
wordt geopend en dooft zodra deze wordt
gesloten.
Verlichting bagageruimte
De gedempte interieurverlichting verbetert het zicht in de auto als deze zich in een donkere
omgeving bevindt.
De brandduur van de
bagageruimteverlichting hangt af van
de situatie:
- bij afgezet contact: ongeveer
10 minuten,
- in de eco-modus: ongeveer 30 seconden,
- bij draaiende motor: onbeperkt.
Voorzieningen
76
Voorzieningen interieur
1.Zonneklep
2.Dashboardkastje met verlichting
(zie de volgende bladzijde voor meer
informatie)
3.Portiervak
4.Bovenste opbergvak
5.Onderste opbergvak met antislipmat
6.USB-/Jack-aansluitingen
(zie de volgende bladzijde voor meer
informatie)
of
Muntenbakje
7.12V-aansluiting
(zie de volgende bladzijde voor meer
informatie)
8.Middenarmsteun met opbergruimte
(zie de volgende bladzijde voor meer
informatie)
of
Bekerhouder / Flessenhouder
6
Voorzieningen
77
Voorruit van getint glas met een panoramisch
oppervlak voor meer licht in het interieur en
een beter zicht voor de inzittenden.
Voorzien van een handbediend zonnescherm
voor een optimaal thermisch comfort en een
zonneklep tegen verblinding.
Zenith-voorruit
FOpenen: trek het zonnescherm met de
centrale handgreep A naar achteren tot de
gewenste stand is bereikt.
FSluiten: trek het zonnescherm met de
centrale handgreep A naar voren tot de
gewenste stand is bereikt.
De zonneklep moet zijn uitgeklapt voordat het
zonnescherm geopend of gesloten kan worden.
Zonnescherm
FKlap de zonneklep omlaag om verblinding
te voorkomen.
Zonneklep
Let erop dat geen zware voorwerpen
worden vastgemaakt of opgehangen
aan het zonnescherm of de geleiderails
van het zonnescherm.
Voorzieningen
78
ZonneklepDashboardkastje
met verlichting
In het dashboardkastje kan een fles
mineraalwater worden opgeborgen.
In het deksel is een speciale ruimte gecreëerd
voor de boorddocumentatie van de auto.
FTrek de handgreep omhoog om het te
openen.
De verlichting van het dashboardkastje treedt
in werking zodra het wordt geopend.
In het dashboardkastje bevindt zich de
schakelaar voor het uitschakelen van de airbag
aan passagierszijde A.
Afhankelijk van de uitvoering bevat het
dashboardkastje een ventilatieopening B, via
welke dezelfde gekoelde lucht als die voor het
interieur wordt aangevoerd.
Middenarmsteun
Voor het comfort en als opbergmogelijkheid
voor de bestuurder en voorpassagier.
FToegang tot het afgesloten opbergvak: til
de handgreep op om het deksel op te tillen.
FToegang tot het open opbergvak onder de
armsteun: klap de armsteun in zijn geheel
naar achteren.
In deze opbergvakken kunt u draagbare
apparatuur (telefoon, MP3-speler, ...) opbergen
die op de USB-/Jack-aansluiting kan worden
aangesloten of via de 12V-aansluiting van de
middenconsole kan worden opgeladen.
Uitvoering met Zenith voorruit
Ga voor meer informatie naar het hoofdstuk "In
een oogopslag - rubriek Zenith voorruit".
Uitvoering zonder Zenith voorruit
De zonnekleppen zijn voorzien van een
afdekbare make-upspiegel en een tickethouder.
De zonneklep kan zowel omlaag als naar opzij
worden geklapt.
Opbergvakken
6
Voorzieningen
79
USB-box
Deze aansluitmodule bevindt zich in de "AUX"-
unit op de middenconsole.
Hierop kunt u draagbare apparatuur aansluiten,
zoals een iPod
®
van de 5e generatie of hoger
of een USB-stick.
Dankzij de USB-BOX kunt u de
audiobestanden (mp3, ogg, wma, wav, ...) op
uw draagbare apparatuur beluisteren via de
luidsprekers van uw autoradio.
U kunt deze bestanden beheren met de
stuurkolomschakelaars of het bedieningspaneel
van de autoradio en ze weergeven op het
multifunctionele display.
Raadpleeg voor meer informatie over het
gebruik van deze uitrusting de rubriek
"Autoradio".
12 V-aansluiting
FVerwijder het afdekkapje en sluit een
geschikte adapter aan als u een
12 V-accessoire wilt aansluiten
(max. 120 W).
JACK-aansluiting
Deze aansluitmodule, die bestaat uit een
JACK-aansluiting, bevindt zich in de "AUX"-
unit in de middenconsole.
Hierop kunt u draagbare apparatuur
aansluiten, zoals een iPod
®
, om vervolgens
muziekbestanden via de geluidsinstallatie van
de auto te kunnen beluisteren.
Raadpleeg voor meer informatie over het
gebruik van deze uitrusting de rubriek
"Autoradio" of "eMyWay".
De muziekbestanden worden beheerd
via het draagbare apparaat.
Tijdens het gebruik van draagbare
apparatuur wordt deze automatisch
opgeladen.
Voorzieningen
80
Opberglade
De opberglade bevindt zich onder de
bestuurdersstoel.
Openen
FTil de lade aan de voorzijde op en schuif de
lade open.
Verwijderen
FTrek de lade helemaal open.
FDruk op de uiteinden van de geleiders.
FTil de lade op en verwijder hem uit de
geleiders.
Terugplaatsen
FPlaats de lade in de geleiders.
FSchuif de lade dicht en druk op de lade om
hem te vergrendelen.
Matten
Bevestigen
Gebruik, wanneer u een nieuwe mat
bevestigt aan bestuurderszijde, uitsluitend de
bevestigingen uit het bijgeleverde zakje.
De overige matten worden gewoon op de
vloerbedekking gelegd.
Verwijderen
Verwijderen van de mat aan de
bestuurderszijde:
Fzet de stoel in de achterste stand,
Fmaak de bevestigingen los,
Fverwijder vervolgens de mat.
Terugplaatsen
Terugplaatsen van de mat aan de
bestuurderszijde:
Fleg de mat goed op zijn plaats,
Fdruk de bevestigingen vast,
Fcontroleer of de mat goed vastzit.
Om te voorkomen dat de pedalen
blijven hangen:
- gebruik uitsluitend matten die op de
bevestigingen van de auto passen;
het gebruik van deze bevestigingen
is verplicht.
- gebruik nooit meer dan één mat per
plaats.
Bij gebruik van niet door CITROËN
goedgekeurde matten kan de bediening
van de pedalen worden gehinderd en kan
de werking van de snelheidsregelaar/-
begrenzer negatief worden beïnvloed.
De door CITROËN goedgekeurde
matten zijn voorzien van twee
bevestigingen onder de stoel.
Berg geen zware voorwerpen op in de
lade.
De matten zijn uitneembaar en beschermen de vloerbedekking van de auto.
6
Voorzieningen
81
Voorzieningen bagageruimte
1.Hoedenplank
(zie de volgende bladzijde voor meer
informatie)
2.Haken
(zie de volgende bladzijde voor meer
informatie)
3.Ruimte voor hifi-versterker
4.Sjorogen
5.Opbergbak (uitvoering met
noodreparatieset voor banden)
(zie de volgende bladzijde voor meer
informatie)
of
Gereedschapsdoos
(uitvoering met reservewiel)
(zie hoofdstuk "Praktische
adviezen - § Wiel verwisselen")
Voorzieningen
82
Hoedenplank
Verwijderen van de hoedenplank:
Fmaak de twee koorden los,
Ftil de hoedenplank iets op en maak deze
aan beide kanten los.
Haken
Hieraan kunt u een boodschappentas
ophangen.
Opbergbak
FTil de vloerbekleding van de bagageruimte
aan de lus op voor toegang tot de
opbergbak.
Hierin vindt u verschillende ruimtes waarin
o.a. een noodreparatieset voor banden,
een lampenset, een EHBO-tas en twee
gevarendriehoeken kunnen worden
opgeborgen.
FLeg de vloerbekleding van de bagageruimte weer
op zijn plaats door deze enigszins om te vouwen.
7
Veilig vervoeren van kinderen
83
Algemene informatie met betrekking tot kinderzitjes
Hoewel CITROËN bij het ontwerp van uw auto veel aandacht heeft besteed aan
veiligheidsvoorzieningen voor uw kinderen, is hun veiligheid natuurlijk ook afhankelijk van uzelf.
CITROËN beveelt u aan kinderen op
de achterzitplaatsen van uw auto te
vervoeren:
- met de rug in de rijrichting tot 3 jaar,
- met het gezicht in de rijrichting
vanaf 3 jaar.
* De regelgeving met betrekking tot het vervoer
van kinderen zijn per land verschillend.
Raadpleeg de in uw land geldende regels.
Volg voor een optimale veiligheid de volgende
adviezen op:
- conform de Europese wetgeving dienen
kinderen jonger dan 12 jaar of kleiner
dan 1,50 m in gehomologeerde, aan
het lichaamsgewicht aangepaste
kinderzitjes op met veiligheidsgordels of
ISOFIX-bevestigingen uitgeruste plaatsen
te worden vervoerd*,
- de veiligste plaats voor het vervoeren
van een kind is volgens de statistieken
een plaats op de achterbank van uw
auto,
- kinderen tot 9 kg moeten zowel voor-
als achterin met de rug in de rijrichting
worden vervoerd.
Veilig vervoeren van kinderen
84
Kinderzitje achterin
"Rug in de rijrichting"
Schuif als u een kinderzitje "met de rug in de
rijrichting" achterin plaatst de voorstoel naar
voren en zet de rugleuning van de voorstoel
rechtop, zodat het kinderzitje de voorstoel niet
raakt.
"Gezicht in de rijrichting"
Schuif als u een kinderzitje "met het gezicht
in de rijrichting" achterin plaatst de voorstoel
naar voren en zet de rugleuning van de
voorstoel rechtop, zodat de benen van het kind
de voorstoel niet raken.
Controleer of de veiligheidsgordel goed
is aangetrokken.
Controleer bij kinderzitjes met een
steun of deze steun stabiel op de vloer
staat. Verzet indien nodig de voorstoel
van de auto.
Middelste zitplaats achter
Een kinderzitje met steun mag nooit op de
middelste zitplaats achter worden bevestigd.
7
Veilig vervoeren van kinderen
85
"Met het gezicht in de rijrichting"
Wanneer een kinderzitje met het gezicht in de
rijrichting op de passagiersstoel voor wordt
geplaatst, moet de stoel in de middelste stand
van de verstelling in lengterichting worden
geschoven, moet de rugleuning rechtop
worden gezet en mag de airbag vóór aan
passagierszijde niet worden uitgeschakeld.
"Met de rug in de rijrichting"
Wanneer een kinderzitje met de rug in de
rijrichting op de passagiersstoel voor wordt
geplaatst, moet de stoel in de middelste stand
van de verstelling in lengterichting worden
geschoven en moet de rugleuning rechtop
worden gezet.
De airbag vóór aan passagierszijde moet
zijn uitgeschakeld. Gebeurt dit niet, dan
kan het kind bij het afgaan van de airbag
levensgevaarlijk gewond raken.
Passagiersstoel in de middelste stand van
de verstelling in lengterichting.
Controleer of de veiligheidsgordel goed
strak staat.
Controleer bij kinderzitjes met een
steun of deze goed op de vloer rust.
Verstel indien nodig de passagiersstoel.
Kinderzitje op de passagiersstoel voor*
* De wetgeving met betrekking tot het vervoer
van kinderen verschilt per land. Raadpleeg de
wetgeving in uw land voordat u een kinderzitje
op deze plaats bevestigt.
Veilig vervoeren van kinderen
86
Airbag aan passagierszijde OFF
Plaats nooit een kind in een kinderzitje
"met de rug in de rijrichting" op de
voorpassagiersstoel als de airbag vóór
aan passagierszijde is ingeschakeld. Het
kind kan in dat geval bij een aanrijding
ernstig en zelfs dodelijk gewond raken.
Raadpleeg de rubriek "Airbags" voor
meer informatie over het uitschakelen
van de airbag vóór aan passagierszijde.
Uitschakelen van de airbag vóór aan passagierszijde
Dit voorschrift wordt tevens vermeld op de
waarschuwingssticker aan beide zijden van de
zonneklep aan passagierszijde. Conform de
wettelijke voorschriften vindt u op de volgende
tabellen deze waarschuwing in alle benodigde
talen.
7
AR
BG
НИКОГА НЕ инсталирайте детско столче на седалка с АКТИВИРАНА предна ВЪЗДУШНА ВЪЗГЛАВНИЦА. Това може да причини
СМЪРТ или СЕРИОЗНО НАРАНЯВАНЕ на детето.
CS
NIKDY neumisťujte dětské zádržné zařízení orientované směrem dozadu na sedadlo chráněné AKTIVOVANÝM čelním AIRBAGEM. Hrozí
nebezpečí SMRTI DÍTĚTE nebo VÁŽNÉHO ZRANĚNÍ.
DA
Brug ALDRIG en bagudvendt barnestol på et sæde, der er beskyttet af en AKTIV AIRBAG. BARNET risikerer at blive ALVORLIGT
KVÆSTET eller DRÆBT.
DE
Montieren Sie auf einem Sitz mit AKTIVIERTEM Front-Airbag NIEMALS einen Kindersitz oder eine Babyschale entgegen der Fahrtrichtung,
das Kind könnte schwere oder sogar tödliche Verletzungen erleiden.
EL
Μη χρησιμοποιείτε ΠΟΤΕ παιδικό κάθισμα με την πλάτη του προς το εμπρός μέρος του αυτοκινήτου, σε μια θέση που προστατεύεται από
ΜΕΤΩΠΙΚΟ αερόσακο που είναι ΕΝΕΡΓΟΣ. Αυτό μπορεί να έχει σαν συνέπεια το ΘΑΝΑΤΟ ή το ΣΟΒΑΡΟ ΤΡΑΥΜΑΤΙΣΜΟ του ΠΑΙΔΙΟΥ
EN
NEVER use a rearward facing child restraint on a seat protected by an ACTIVE AIRBAG in front of it, DEATH or SERIOUS INJURY to the
CHILD can occur
ES
NO INSTALAR NUNCA un sistema de retención para niños de espaldas al sentido de la marcha en un asiento protegido mediante un
AIRBAG frontal ACTIVADO, ya que podría causar lesiones GRAVES o incluso la MUERTE del niño.
ET
Ärge MITTE KUNAGI paigaldage "seljaga sõidusuunas" lapseistet juhi kõrvalistmele, mille ESITURVAPADI on AKTIVEERITUD. Turvapadja
avanemine võib last TÕSISELT või ELUOHTLIKULT vigastada.
FI
ÄLÄ KOSKAAN aseta lapsen turvaistuinta selkä ajosuuntaan istuimelle, jonka edessä suojana on käyttöön aktivoitu TURVATYYNY. Sen
laukeaminen voi aiheuttaa LAPSEN KUOLEMAN tai VAKAVAN LOUKKAANTUMISEN.
FR
NE JAMAIS installer de système de retenue pour enfants faisant face vers l’arrière sur un siège protégé par un COUSSIN GONFLABLE
frontal ACTIVÉ.
Cela peut provoquer la MORT de l’ENFANT ou le BLESSER GRAVEMENT
HR
NIKADA ne postavljati dječju sjedalicu leđima u smjeru vožnje na sjedalo zaštićeno UKLJUČENIM prednjim ZRAČNIM JASTUKOM. To bi
moglo uzrokovati SMRT ili TEŠKU OZLJEDU djeteta.
HU
SOHA ne használjon menetiránynak háttal beszerelt gyermekülést AKTIVÁLT (BEKAPCSOLT) FRONTLÉGZSÁKKAL védett ülésen. Ez a
gyermek HALÁLÁT vagy SÚLYOS SÉRÜLÉSÉT okozhatja.
IT
NON installare MAI seggiolini per bambini posizionati in senso contrario a quello di marcia su un sedile protetto da un AIRBAG frontale
ATTIVATO. Ciò potrebbe provocare la MORTE o FERITE GRAVI al bambino.
LT
NIEKADA neįrenkite vaiko prilaikymo priemonės su atgal atgręžtu vaiku ant sėdynės, kuri saugoma VEIKIANČIOS priekinės ORO
PAGALVĖS. Išsiskleidus oro pagalvei vaikas gali būti MIRTINAI arba SUNKIAI TRAUMUOTAS.
LV
NEKAD NEuzstādiet uz aizmuguri vērstu bērnu sēdeklīti priekšējā pasažiera sēdvietā, kurā ir AKTIVIZĒTS priekšējais DROŠĪBAS GAISA
SPILVENS.
Tas var izraisīt BĒRNA NĀVI vai radīt NOPIETNUS IEVAINOJUMUS.
Veilig vervoeren van kinderen
87
MT
Qatt m’ghandek thalli tifel/tifla marbut f’siggu dahru lejn l-Airbag attiva, ghaliex tista’ tikkawza korriment serju jew anke mewt lit-tifel/tifla
NL
Plaats NOOIT een kinderzitje met de rug in de rijrichting op een zitplaats waarvan de AIRBAG is INGESCHAKELD. Bij het afgaan van de
airbag kan het KIND LEVENSGEVAARLIJK GEWOND RAKEN
NO
Installer ALDRI et barnesete med ryggen mot kjøreretningen i et sete som er beskyttet med en frontal AKTIVERT KOLLISJONSPUTE,
BARNET risikerer å bli DREPT eller HARDT SKADET.
PL
NIGDY nie instalować fotelika dziecięcego w pozycji "tyłem do kierunku jazdy" na siedzeniu wyposażonym w CZOŁOWĄ PODUSZKĘ
POWIETRZNĄ w stanie AKTYWNYM. Może to doprowadzić do ŚMIERCI DZIECKA lub spowodować u niego POWAŻNE OBRAŻENIA
CIAŁA.
PT
NUNCA instale um sistema de retenção para crianças de costas para a estrada num banco protegido por um AIRBAG frontal ACTIVADO.
Esta instalação poderá provocar FERIMENTOS GRAVES ou a MORTE da CRIANÇA.
RO
Nu instalati NICIODATA un sistem de retinere pentru copii, dispus cu spatele in directia de mers, pe un loc din vehicul protejat cu AIRBAG
frontal ACTIVAT. Aceasta ar putea provoca MOARTEA COPILULUI sau RANIREA lui GRAVA.
RU
ВО ВСЕХ СЛУЧАЯХ ЗАПРЕЩАЕТСЯ использовать обращенное назад детское удерживающее устройство на сиденье,
защищенном ФУНКЦИОНИРУЮЩЕЙ ПОДУШКОЙ БЕЗОПАСНОСТИ, установленной перед этим сиденьем.
Это может привести к ГИБЕЛИ РЕБЕНКА или НАНЕСЕНИЮ ЕМУ СЕРЬЕЗНЫХ ТЕЛЕСНЫХ ПОВРЕЖДЕНИЙ
SK
NIKDY neinštalujte detské zádržné zariadenie orientované smerom dozadu na sedadlo chránené AKTIVOVANÝM čelným AIRBAGOM.
Mohlo by dôjsť k SMRTEĽNÉMU alebo VÁŽNEMU PORANENIU DIEŤAŤA.
SL
NIKOLI ne nameščajte otroškega sedeža s hrbtom v smeri vožnje, če je VARNOSTNA BLAZINA pred sprednjim sopotnikovim sedežem
AKTIVIRANA. Takšna namestitev lahko povzroči SMRT OTROKA ali HUDE POŠKODBE.
SR
NIKADA ne koristite dečje sedište koje se okreće unazad na sedištu zaštićenim AKTIVNIM VAZDUŠNIM JASTUKOM ispred njega, jer
mogu nastupiti SMRT ili OZBILJNA POVREDA DETETA.
SV
Passagerarkrockkudden fram MÅSTE vara avaktiverad om en bakåtvänd bilbarnstol installeras på denna plats. Annars riskerar barnet att
DÖDAS eller SKADAS ALLVARLIGT.
TR
KESİNLKLE HAVA YASTIĞI AKTİF olan ön koltuğa yüzü arkaya dönük bir çocuk koltuğu yerleştirmeyiniz. Bu ÇOCUĞUN ÖLMESİNE veya
ÇOK AĞIR YARALANMASINA sebep olabilir.
Veilig vervoeren van kinderen
88
7
Veilig vervoeren van kinderen
89
Door CITROËN aanbevolen kinderzitjes
CITROËN levert een reeks kinderzitjes met artikelnummer die met een
driepuntsveiligheidsgordel kunnen worden vastgemaakt:
Groep 0+: vanaf de geboorte tot 13 kg
L1
"RÖMER Baby-Safe Plus"
Wordt met de rug in de rijrichting geplaatst.
Groep 2 en 3: van 15 tot 36 kg
L4
"KLIPPAN Optima"
Vanaf 22 kg(vanaf ongeveer 6 jaar): gebruik alleen de zitverhoging.
L5
"RÖMER KIDFIX"
Kan aan de ISOFIX-verankeringen van de auto worden bevestigd.
Het kind wordt beschermd door de veiligheidsgordel.
Veilig vervoeren van kinderen
90
Gewicht van het kind / leeftijdsindicatie
Plaats
Minder dan 13 kg
(Categorie 0 (b) en 0+)
Tot ongeveer 1 jaar
Van 9 tot 18 kg
(Categorie 1)
Van 1 tot ongeveer
3 jaar
Van 15 tot 25 kg
(Categorie 2)
Van 3 tot ongeveer
6 jaar
Van 22 tot 36 kg
(Categorie 3)
Van 6 tot ongeveer
10 jaar
Passagiersstoel vóór (c)UUUU
Buitenste zitplaatsen achterUUUU
Middelste zitplaats achterUUUU
Bevestiging kinderzitjes met de veiligheidsgordel
Conform de Europese wetgeving geeft dit overzicht de mogelijkheden weer met betrekking tot het bevestigen, met een veiligheidsgordel, van een
universeel gehomologeerd kinderzitje (a), gerangschikt naar het gewicht van het kind en de plaats in de auto:
(a) Universeel kinderzitje: kinderzitje dat in alle auto's bevestigd kan worden met behulp van de
veiligheidsgordel.
(b) Groep 0: vanaf de geboorte tot 10 kg. Reiswiegen en autobedjes mogen niet op de
passagiersplaats voorin worden vervoerd. Als deze op de 2e zitrij worden bevestigd, is het
mogelijk dat andere zitplaatsen niet gebruikt kunnen worden.
(c) Raadpleeg de huidige wetgeving in uw land alvorens een kinderzitje op deze plaats te bevestigen.
U: zitplaats geschikt voor de bevestiging van een universeel gehomologeerd kinderzitje met een
veiligheidsgordel, zowel voor het vervoeren met de rug in de rijrichting als met het gezicht in de
rijrichting.
Verwijder de hoofdsteun en berg
hem op alvorens een kinderzitje met
een rugleuning te bevestigen op een
passagiersstoel. Plaats de hoofdsteun
terug zodra het kinderzitje is verwijderd.
7
Veilig vervoeren van kinderen
91
Uw auto voldoet aan de bij het ter perse gaan
van dit boekje actuele ISOFIX-normen.
De hieronder aangegeven zitplaatsen zijn uitgerust
met de voorgeschreven ISOFIX-bevestigingen:
- twee bevestigingsringen A, die zich tussen
de rugleuning en de zitting van de zitplaats
bevinden, aangegeven met een etiket,
Aan de TOP TETHER kan de bovenste riem
van een kinderzitje (indien aanwezig) worden
vastgemaakt. Dit systeem beperkt het naar
voren kantelen van het kinderzitje bij een
frontale aanrijding.
- één bevestigingsring B achter de stoel,
TOP TETHER genoemd, voor de
bevestiging van de bovenste riem.
Houd u nauwgezet aan de
montagevoorschriften die in de handleiding
van het kinderzitje zijn vermeld.
ISOFIX-bevestigingen
Bij een onjuist geplaatst kinderzitje kan
het kind bij een aanrijding ernstig letsel
oplopen.
Elke zitplaats is voorzien van drie
bevestigingsringen:
Bevestigen van het kinderzitje aan de top tether:
- verwijder de hoofdsteun en berg hem op
alvorens het kinderzitje op deze zitplaats
te bevestigen (plaats de hoofdsteun terug
zodra het kinderzitje is verwijderd),
- voer de riem van het kinderzitje over
de rugleuning van de zitplaats, tussen
de openingen voor de pennen van de
hoofdsteun door,
- bevestig de aansluiting van de bovenste
bevestigingsriem aan de ring B,
- trek de bovenste bevestigingsriem strak.
Voor u een ISOFIX-kinderzitje op de rechter
achterstoel kunt plaatsen moet u eerst de
centrale veiligheidsgordel naar het midden van
de auto duwen, op een zodanige manier dat de
gordel normaal blijft werken.
Raadpleeg het overzicht waarin staat vermeld
welke ISOFIX-kinderzitjes voor uw auto zijn
gehomologeerd.
De ISOFIX-bevestigingen zorgen voor een
veilige, degelijke en snelle montage van het
kinderzitje in uw auto.
De ISOFIX-kinderzitjes zijn voorzien van twee
sloten die aan de twee bevestigingsringen A
kunnen worden verankerd.
Sommige kinderzitjes zijn bovendien voorzien
van een bovenste bevestigingsriem die kan
worden vastgemaakt aan de bevestigingsring B.
Veilig vervoeren van kinderen
92
Door CITROËN aanbevolen en voor uw auto goedgekeurd
ISOFIX-kinderzitje
Dit kinderzitje kan ook worden bevestigd op zitplaatsen die niet zijn voorzien van ISOFIX-bevestigingen. Het is in dat geval verplicht het
kinderzitje met de normale driepunts veiligheidsgordel op de zitplaats van de auto te bevestigen.
Volg bij het plaatsen van het kinderzitje de gebruiksaanwijzing van de fabrikant van het zitje.
"RÖMER Duo Plus ISOFIX"
(gewichtsgroep B1)
Groep 1: van 9 tot 18 kg
Dit wordt uitsluitend met het gezicht in de rijrichting geplaatst.
Het is voorzien van een bovenste riem voor verankering aan de bovenste
bevestiging B, de TOP TETHER.
Drie standen: rechtop, ruststand en ligstand.
Verstel de voorstoel van de auto om te voorkomen dat de voeten van het kind de rugleuning raken.
Kan met een driepunts veiligheidsgordel met het gezicht in de rijrichting
op de zitplaats worden geplaatst.
7
Veilig vervoeren van kinderen
93
Overzicht bevestiging ISOFIX-kinderzitjes
Overeenkomstig de Europese wetgeving geeft het overzicht de mogelijkheden aan voor het bevestigen van een ISOFIX-kinderzitje op een plaats in de
auto voorzien van ISOFIX-bevestigingen.
Bij universele en semi-universele ISOFIX-kinderzitjes wordt de ISOFIX-maat op het kinderzitje naast het ISOFIX-logo aangegeven
met een letter (A t/m G).
IUF: zitplaats geschikt voor de bevestiging van een universeel gehomologeerd ISOFIX-kinderzitje
voor het vervoer met het "gezicht in de rijrichting" en een bovenste riem.
IL-SU: zitplaats geschikt voor de bevestiging van een semi-universeel gehomologeerd ISOFIX-kinderzitje:
- voor vervoer met de "rug in de rijrichting" voorzien van een bovenste riem of een steun,
- voor vervoer met het "gezicht in de rijrichting" voorzien van een steun.
- babyligstoeltje voorzien van een bovenste riem of een steun.
Raadpleeg de paragraaf "ISOFIX-bevestigingen" voor meer informatie over de bevestiging van de
bovenste riem.
X: plaats niet geschikt voor het bevestigen van een ISOFIX-kinderzitje of -babyligstoeltje uit de
aangegeven gewichtsgroep.
Gewicht van het kinden leeftijdsindicatie
Tot 10 kg
(groep 0)
Tot ca.
6 maanden
Tot 10 kg (groep 0)
Tot 13 kg (groep 0+)
Tot ca. 1 jaar
Van 9 tot 18 kg (groep 1)
Van ca. 1 tot ca. 3 jaar
Type ISOFIX-kinderzitjeBabyligstoeltje"rug in de rijrichting"
"rug in de
rijrichting"
"gezicht in de rijrichting"
ISOFIX-maatFGCDECDABB1
ISOFIX-kinderzitjes universeel en semi-
universeel geschikt voor bevestiging op de
buitenste zitplaatsen achter
XXIL-SUXIL-SU
IUF
IL-SU
Verwijder de hoofdsteun en berg deze
op alvorens een kinderzitje op een
passagiersstoel te bevestigen. Vergeet niet
de hoofdsteun weer aan te brengen nadat
u het kinderzitje weer hebt verwijderd.
Veilig vervoeren van kinderen
94
Het bovenste gedeelte van de
veiligheidsgordel moet over de schouder van
het kind liggen zonder de hals te raken.
Controleer of de heupgordel goed over de
bovenbenen van het kind ligt.
CITROËN beveelt aan een stoelverhoger
met rugleuning te gebruiken voorzien
van een gordelgeleider ter hoogte van de
schouder.
Laat uit veiligheidsoverwegingen:
- geen kinderen zonder toezicht achter in
een auto,
- nooit een kind of een dier in een auto
achter wanneer alle ruiten gesloten zijn
en de auto in de zon staat,
- de sleutels nooit binnen bereik van de
kinderen achter in de auto.
Gebruik de kindersloten om te voorkomen
dat de portieren en de portierruiten achter
per ongeluk geopend worden.
Zorg er voor dat de portierruiten achter niet
verder dan voor 1/3 deel geopend worden.
Plaats zonneschermen om uw jonge
kinderen tegen de zon te beschermen.
Kinderen voorin
Plaatsen van een
stoelverhoger
De regelgeving met betrekking tot het
vervoer van kinderen op de passagiersstoel
vóór is per land verschillend. Raadpleeg de
in uw land geldende regelgeving.
Schakel de airbag aan passagierszijde
uit zodra een kinderzitje met de rug in de
rijrichting op de voorstoel wordt geplaatst.
Het kind kan anders bij het afgaan van de
airbag levensgevaarlijk gewond raken.
Zorg er voor een optimale bevestiging
van het kinderzitje "met het gezicht in de
rijrichting" voor dat de afstand tussen de
rugleuning van het zitje en de rugleuning
van de stoel van de auto zo klein mogelijk
is. Laat indien mogelijk de rugleuning van
het zitje tegen de rugleuning van de stoel
aandrukken.
Verwijder de hoofdsteun alvorens een
kinderzitje met een rugleuning te plaatsen op
een passagiersstoel.
Berg de hoofdsteun zorgvuldig op om te
voorkomen dat de hoofdsteun door de auto
vliegt bij krachtig afremmen. Plaats de
hoofdsteun terug zodra het kinderzitje is
verwijderd.
De onjuiste bevestiging van een kinderzitje
brengt de veiligheid van het kind in gevaar bij
een aanrijding.
Controleer of er geen veiligheidsgordel of
gesp van de veiligheidsgordel onder het
kinderzitje zit; dat zou de stabiliteit van het
zitje in gevaar kunnen brengen.
Zorg ervoor dat de veiligheidsgordels of het
tuigje van het kinderzitje, zelfs bij korte ritten,
worden vastgemaakt waarbij de speling ten
opzichte van het lichaam van het kind zoveel
mogelijk moet worden beperkt.
Zorg er bij het bevestigen van het
kinderzitje met de veiligheidsgordel voor
dat de veiligheidsgordel correct tegen het
kinderzitje is gespannen en dat de gordel het
kinderzitje stevig op zijn plaats houdt. Schuif
de passagiersstoel, wanneer deze versteld
kan worden, indien nodig naar voren.
Laat bij de achterzitplaatsen altijd voldoende
ruimte tussen de voorstoel en:
- het kinderzitje "met de rug in de
rijrichting",
- de voeten van het kind in het kinderzitje
"met het gezicht in de rijrichting".
Schuif daartoe de voorstoel naar voren
en zet de rugleuning ervan, indien nodig,
rechter op.
Adviezen voor kinderzitjes
7
Veilig vervoeren van kinderen
95
Mechanisch
kinderslot
Vergrendelen
FDraai de rode knop een kwart omwenteling
met de contactsleutel.
- naar rechts voor het linker achterportier,
- naar links voor het rechter achterportier.
Ontgrendelen
FDraai de rode knop een kwart omwenteling
met de contactsleutel.
- naar links voor het linker achterportier,
- naar rechts voor het rechter
achterportier.
Elektrische
kinderbeveiliging
Inschakelen
FDruk op deze schakelaar.
Het lampje van de schakelaar gaat branden
en er verschijnt een melding op het
multifunctionele display.
Het lampje blijft branden zolang de elektrische
kinderbeveiliging is ingeschakeld.
Uitschakelen
FDruk nogmaals op de schakelaar.
Het verklikkerlampje van de schakelaar
gaat uit en er verschijnt een melding op het
multifunctionele display.
Het lampje blijft uit zolang de elektrische
kinderbeveiliging is uitgeschakeld.
Dit systeem werkt onafhankelijk van de
centrale vergrendeling; gebruik het nooit in
plaats daarvan.
Controleer bij het aanzetten van het contact
altijd de stand van de kinderbeveiliging.
Neem vóór het verlaten van de auto
altijd de sleutel uit het contact, zelfs
voor korte periodes.
De elektrische kinderbeveiliging voorkomt dat
beide achterportieren van binnenuit kunnen
worden geopend; ook blokkeert het de schakelaars
van de elektrisch bediende achterportierruiten.
De schakelaar bevindt zich bij de schakelaars
van de elektrisch bediende ruiten op het
bestuurdersportier.
Beide achterportieren zijn voorzien van een kinderslot
om het openen van binnenuit te verhinderen.
De knop bevindt zich op de zijkant van beide
achterportieren.
Veiligheid
96
Richtingaanwijzers
Gebruik de richtingaanwijzers om een
verandering van rijrichting of rijstrook aan te
geven.
FLinks: duw de hendel helemaal omlaag, tot
voorbij de weerstand.
FRechts: duw de hendel helemaal omhoog,
tot voorbij de weerstand.
Drie keer knipperen
FBeweeg de schakelaar kort omhoog
of omlaag, zonder deze door de
weerstand te drukken. De desbetreffende
richtingaanwijzers zullen drie keer
knipperen.
Alarmknipperlichten
FDruk deze knop in: de richtingaanwijzers
knipperen tegelijkertijd.
De alarmknipperlichten werken ook als het
contact is afgezet.
Automatisch inschakelen
van de alarmknipperlichten
Bij een noodstop worden de
alarmknipperlichten, afhankelijk van de mate
van remvertraging, automatisch ingeschakeld.
Zodra er weer gas wordt gegeven gaan de
alarmknipperlichten uit.
FU kunt de alarmknipperlichten echter ook
uitschakelen door de knop in te drukken.
Gebruik de alarmknipperlichten om het overige
verkeer te waarschuwen in het geval van file,
pech, slepen of een ongeval.
8
Veiligheid
97
Claxon
Gebruik de claxon om medeweggebruikers te
waarschuwen bij gevaar.
FDruk op een van de spaken van het
stuurwiel.
Urgence-oproep of
Assistance-oproep
Hiermee kunt u een noodoproep of
hulpoproep doen naar de hulpdiensten of de
desbetreffende CITROËN-helpdesk.
Raadpleeg de rubriek "Audio en
datacommunicatie" voor meer informatie over
het gebruik van deze voorziening.
Veiligheid
98
Bandenspanningscontrolesysteem
Dit systeem controleert automatisch de bandenspanning tijdens het rijden.
Het systeem bewaakt de spanning van de vier
banden zodra de auto begint te rijden.
Het systeem vergelijkt de signalen van de
snelheidssensoren van de wielen met de
referentiewaarden die elke keer nadat de
banden op spanning zijn gebracht of na het
verwisselen van een wiel moeten worden
gereset.
Het systeem geeft een waarschuwing zodra
wordt gesignaleerd dat de spanning van een of
meer banden te laag is.
Het bandenspanningscontrolesysteem is
niet meer dan een hulpmiddel, hetgeen
inhoudt dat de waakzaamheid en
verantwoordelijkheid van de bestuurder
niet door het systeem kunnen worden
vervangen.
Het systeem onthoudt u niet van de
verantwoordelijkheid om elke maand de
bandenspanning te controleren (ook die van
het reservewiel). Doe dit ook voordat u een
lange rit gaat maken.
Het rijden met een te lage bandenspanning
heeft een nadelige invloed op het
weggedrag en de remweg van de auto en
veroorzaakt vroegtijdige bandenslijtage,
vooral onder zware omstandigheden (zware
belading, hoge snelheden, een lange rit).
De voor uw auto voorgeschreven
bandenspanning vindt u op de sticker
met de bandenspanningen.
Zie de rubriek "Identificatie".
De bandenspanning moet worden
gecontroleerd als de banden "koud" zijn
(de auto staat langer dan een uur stil
of er is minder dan 10 km gereden met
een beperkte snelheid).
Onder andere omstandigheden
(bij warme banden) moet de
bandenspanning ten opzichte van de
op de sticker vermelde spanning met
0,3 bar worden verhoogd.
Het rijden met een te lage
bandenspanning veroorzaakt bovendien
een hoger brandstofverbruik.
8
Veiligheid
99
Waarschuwing te lage
bandenspanning
U krijgt deze waarschuwing als dit
lampje blijft branden in combinatie
met een geluidssignaal en, volgens
uitvoering, een melding.
FVerminder onmiddellijk uw snelheid en
vermijd plotselinge stuurbewegingen en
krachtig remmen.
FStop zodra dit mogelijk is op een veilige
plaats.
Een te lage bandenspanning is niet
altijd aan de band te zien. Een visuele
controle is dus niet voldoende.
De waarschuwing blijft actief tot het
systeem is gereset.
FGebruik in het geval van een lekke band
de bandenreparatieset of het reservewiel
(volgens uitvoering),
of
Fcontroleer als u een compressor in de
auto hebt, bijvoorbeeld die van de set voor
tijdelijke bandenreparatie, de spanning van
de vier banden als deze zijn afgekoeld,
of
Frijd voorzichtig verder als het niet mogelijk
is om deze controle onmiddellijk uit te
voeren.
Resetten
Elke keer nadat u een of meer banden op
spanning hebt gebracht en na het verwisselen van
een of meer wielen, moet u het systeem resetten.
Er is een sticker op de middenstijl aan de
bestuurderszijde aangebracht om u hierop
attent te maken.
Controleer voordat u het systeem
gaat resetten of de spanning van
de vier banden overeenkomstig de
gebruiksomstandigheden van de auto
en de voorschriften op de sticker met
de bandenspanningen is.
Het bandenspanningscontrolesysteem
geeft geen meldingen als de
bandenspanning bij het resetten onjuist
is.
Veiligheid
100
Het resetten van het systeem moet gebeuren bij afgezet contact en stilstaande auto:
- via het configuratiemenu van de auto bij auto's met display,
- met de toets op het dashboard bij auto's zonder display.
Monochroom display A
FDruk op de toets MENU om het algemene
menu te openen.
FDruk op de toets "5" of "6" om het menu
Config. auto te selecteren en bevestig uw
keuze door op de toets OK te drukken.
FDruk op de toets "5" of "6" om het menu
"Reset bandensp" te selecteren en
bevestig uw keuze door op de toets OK te
drukken.
Er verschijnt een melding ter bevestging
van het verzoek.
FBevestig uw keuze door op de toets OK te
drukken.
Monochroom display C
FDruk op de toets MENU om het algemene
menu te openen.
FDruk op de toets "5" of "6" om het
menu "Persoonlijke instellingen -
configuratie" te selecteren en bevestig uw
keuze door op de toets OK te drukken.
FDruk op de toets "5" of "6" om het
menu "Configuratie auto instellen" te
selecteren en bevestig uw keuze door op
de toets OK te drukken.
FDruk op de toets "5" of "6" om het menu
"Bandenspanning" en vervolgens het
menu "Resetten" te selecteren en bevestig
uw keuzes door op de toets OK te drukken.
Het resetten wordt bevestigd door een
melding.
Kleurendisplay
FDruk op de toets "SETUP" om het
configuratiemenu te openen.
FSelecteer "Parameters auto" en bevestig.
FSelecteer "Rijhulpsysteem" en bevestig
uw keuze.
FSelecteer "Resetten
bandenspanningscontrole" en bevestig
uw keuze.
Het resetverzoek wordt bevestigd door een
melding.
FSelecteer "Ja" of "Nee" en bevestig uw
keuze.
Het resetten wordt bevestigd door een
melding.
8
Veiligheid
101
Storing
Sneeuwkettingen
Het systeem hoeft niet gereset
te worden na het aanbrengen of
verwijderen van sneeuwkettingen.
Als het waarschuwingslampje te lage
bandenspanning gaat knipperen en vervolgens
blijft branden in combinatie met het lampje
Service, wijst dit op een storing in het systeem.
In dat geval werkt de bandenspanningscontrole
mogelijk niet goed.
Laat het systeem controleren door het
CITROËN-netwerk of door een gekwalificeerde
werkplaats.
De nieuw opgeslagen waarden van de
bandenspanning worden door het systeem
beschouwd als referentiewaarden.
Het bandenspanningscontrolesysteem
werkt alleen betrouwbaar als bij het
resetten van het systeem de vier
banden de correcte spanning hebben.
Controleer na werkzaamheden aan
het systeem altijd de spanning van
de vier banden en reset het systeem
vervolgens.
Toets op het dashboard
FHoud deze toets even ingedrukt.
Het resetten wordt bevestigd door een
geluidssignaal.
Veiligheid
102
Storing
Stop op een veilige plaats.
Raadpleeg in beide gevallen het CITROËN-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Als dit waarschuwingslampje gaat
branden in combinatie met een
geluidssignaal en een melding op het
display, duidt dit op een storing in het
antiblokkeersysteem. Door deze storing
zou u tijdens het remmen de controle
over uw auto kunnen verliezen.
Als dit waarschuwingslampje gaat
branden in combinatie met de
controlelampjes STOP en ABS, een
geluidssignaal en een melding op het
display, duidt dit op een storing in de
elektronische remdrukregelaar. Door
deze storing zou u tijdens het remmen de
controle over uw auto kunnen verliezen.
Brake Assist System (BAS)
Dit systeem zorgt ervoor dat in noodgevallen
de optimale remdruk sneller wordt bereikt,
zodat de remafstand kleiner wordt.
Inschakelen
Het systeem wordt ingeschakeld als het
rempedaal sneller wordt ingetrapt dan een
bepaalde grenswaarde.
Het systeem zorgt er dan voor dat de
benodigde bedieningskracht minder wordt
en dat de effectiviteit van het remmen wordt
vergroot.
Zorg er bij vervanging van de wielen
(banden en velgen) voor dat er wielen
worden gemonteerd die aan de
voorschriften van de constructeur voldoen.
Trap het rempedaal bij een noodstop
zeer krachtig in en laat het pedaal niet
los.
Hulpsystemen bij het remmen
Antiblokkeersysteem
(ABS) en elektronische
remdrukregelaar
Deze systemen zorgen tijdens het remmen
voor een betere stabiliteit en bestuurbaarheid
van uw auto, vooral op een slecht of glad
wegdek.
Inschakelen
Het antiblokkeersysteem treedt automatisch
in werking zodra een van de wielen dreigt te
blokkeren.
Als het antiblokkeersysteem ingrijpt, is dat
merkbaar aan het trillen van het rempedaal; dit
is de normale werking.
Trap het rempedaal bij een noodstop
krachtig en volledig in en laat het niet
los.
Uw auto is voorzien van drie systemen die u
helpen om de auto in een noodsituatie veilig tot
stilstand te brengen:
- het antiblokkeersysteem (ABS),
- de elektronische remdrukregelaar (EBD),
- Brake Assist System (BAS).
8
Veiligheid
103
Stabiliteitscontrolesystemen
Antislipregeling
(ASR) en dynamische
stabiliteitscontrole (CDS)
De antislipregeling verbetert de tractie van de
wielen om doorslippen te voorkomen, door in
te grijpen op de remmen van de aangedreven
wielen en op het motorkoppel.
De dynamische stabiliteitscontrole grijpt in via
de remmen van één of meer wielen en via het
motorkoppel om de auto (binnen de grenzen
van de natuurkundige wetmatigheden) weer in
de juiste koers te brengen.
Inschakelen
De systemen worden automatisch ingeschakeld
zodra de motor wordt gestart.
De systemen worden geactiveerd zodra de
wielen te weinig grip hebben of de koers van
de auto afwijkt van de door de bestuurder
gewenste richting.
In dat geval gaat dit controlelampje
op het instrumentenpaneel
knipperen.
Uitschakelen
In bijzondere omstandigheden (als de auto
vastzit in de modder, sneeuw, in mulle grond,...)
kan het nuttig zijn deze systemen even uit te
schakelen. U kunt dan de wielen laten spinnen
zodat u weer verder kunt rijden.
FDruk op de toets "ESP OFF", die zich vlak
bij het stuurwiel bevindt.
Als dit verklikkerlampje op het
instrumentenpaneel en het
verklikkerlampje van de toets branden,
zijn deze systemen uitgeschakeld.
Het is raadzaam om deze systemen zodra
het mogelijk is weer in te schakelen.
Opnieuw inschakelen:
Deze systemen worden automatisch weer
ingeschakeld als het contact opnieuw wordt
aangezet of vanaf 50 km/h.
FDruk nogmaals op de toets "ESP OFF" om
de systemen handmatig weer in te schakelen.
Storing
Als dit verklikkerlampje gaat branden
in combinatie met een geluidssignaal
en een melding op het display, duidt
dit op een storing in deze systemen.
Laat dit controleren door het
CITROËN-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
De stabiliteitscontrolesystemen zorgen
voor meer veiligheid tijdens het rijden.
De bestuurder mag zich echter nooit
laten verleiden tot het nemen van meer
risico's of het te hard rijden.
De goede werking van de systemen
wordt verzekerd, mits de voorschriften
van de constructeur worden nageleefd
op het gebied van:
- de wielen (banden en velgen),
- de remcomponenten,
- de elektronische componenten,
- de montage en reparaties.
Laat de systemen na een aanrijding
controleren door het CITROËN-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats
Veiligheid
104
Veiligheidsgordels
Veiligheidsgordels vóór
Omdoen
FTrek aan de gordel en steek de gesp in de
gordelsluiting.
FControleer of de gordel goed is
vastgemaakt door even aan de riem te
trekken.
Losmaken
FDruk op de rode knop van de gordelsluiting.
FHoud de gordel vast terwijl deze zich oprolt.
Waarschuwingslampje
veiligheidsgordel losgemaakt/niet
vastgemaakt
Als het contact wordt aangezet,
gaat dit waarschuwingslampje op
het instrumentenpaneel branden om
aan te geven dat de bestuurder en/
of voorpassagier zijn gordel nog niet
heeft vastgemaakt.
Veiligheidsgordels achter
De zitplaatsen achter zijn voorzien van een
driepuntsveiligheidsgordel met oprolautomaat.
Omdoen
FTrek aan de gordel en steek de gesp in de
gordelsluiting.
FControleer of de gordel goed is vastgemaakt
door even aan de riem te trekken.
Losmaken
FDruk op de rode knop van de
gordelsluiting.
FHoud de gordel vast terwijl deze zich
oprolt.
De veiligheidsgordels vóór zijn voorzien van
een pyrotechnische gordelspanner en een
spankrachtbegrenzer.
Deze systemen zorgen voor extra bescherming van
de bestuurder en passagier bij frontale en zijdelingse
aanrijdingen. Bij een krachtige aanrijding zorgen
de pyrotechnische gordelspanners ervoor dat de
veiligheidsgordels stevig tegen de lichamen van de
inzittenden worden getrokken.
De pyrotechnische gordelspanners zijn actief zodra
het contact wordt aangezet.
De spankrachtbegrenzer beperkt de kracht waarmee
de gordel tegen het lichaam van de inzittenden
getrokken wordt en bevordert daarmee de veiligheid.
Als de wagensnelheid hoger is dan 20 km/h,
knippert het waarschuwingslampje gedurende
2 minuten in combinatie met een steeds sterker
wordend geluidssignaal. Na deze 2 minuten
blijft het waarschuwingslampje branden
zolang de bestuurder en/of voorpassagier zijn
veiligheidsgordel niet heeft vastgemaakt.
8
Veiligheid
105
Alvorens te gaan rijden dient de bestuurder
te controleren of alle passagiers hun
veiligheidsgordel goed hebben omgedaan en
vastgemaakt.
Zorg ervoor dat alle inzittenden tijdens het
rijden hun veiligheidsgordel dragen, ook al
betreft het een korte rit.
Draai de gespen van de veiligheidsgordels
niet om; de gordels zijn dan niet voldoende
effectief.
De veiligheidsgordels zijn voorzien van een
oprolautomaat die ervoor zorgt dat de lengte
van de gordel automatisch wordt aangepast
aan de lichaamsbouw van de gebruiker. De
gordel wordt automatisch opgerold als deze
niet wordt gebruikt.
Controleer zowel voor en na het gebruik van
de gordel of deze goed is opgerold.
De heupgordel moet zo laag mogelijk op het
bekken worden geplaatst.
De schoudergordel moet langs het holle
gedeelte van de schouder worden geplaatst.
De oprolautomaten zijn voorzien van
een automatische blokkeerinrichting die
in werking treedt bij een aanrijding, een
noodstop of het over de kop slaan van
de auto. U kunt de blokkeerinrichting
deblokkeren door stevig aan de riem te
trekken en deze weer los te laten, zodat de
riem weer een stukje wordt opgerold.
Voorschriften voor kinderen
Maak voor kinderen tot 12 jaar of kleiner dan
1,50 m gebruik van een geschikt kinderzitje.
De veiligheidsgordel mag door niet meer dan
één persoon gedragen worden.
Laat nooit een kind op schoot zitten tijdens
het rijden.
Raadpleeg voor meer informatie de rubriek
"Kinderzitjes".
Voor een effectieve werking van de
veiligheidsgordel:
- dient deze strak om het lichaam te
worden gedragen,
- moet deze in een vloeiende beweging
naar voren worden getrokken, zonder
dat de gordel gedraaid raakt,
- mag deze door niet meer dan één
persoon worden gedragen,
- mag deze geen beschadigingen of rafels
vertonen,
- mag er om te voorkomen dat de gordel niet
goed werkt, niets aan worden gewijzigd.
Vanwege de wettelijke veiligheidsvoorschriften
moeten werkzaamheden en controles aan de
veiligheidsgordels worden uitgevoerd door het
CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats, die tevens voor de garantie zorgt en
de werkzaamheden volgens de voorschriften
uitvoert.
Laat de veiligheidsgordels van uw auto
regelmatig controleren door het CITROËN-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats,
vooral als de gordels beschadigingen vertonen.
Reinig de veiligheidsgordels met zeepsop of
een reinigingsmiddel voor textiel, verkrijgbaar bij
het CITROËN-netwerk.
Controleer na het neerklappen of verstellen van
een stoel of de achterbank of de gordel zich op
de juiste plaats bevindt en goed is opgerold.
Bij aanrijdingen
De gordelspanners kunnen, afhankelijk van
de aard en de kracht van de aanrijding,
vóór en onafhankelijk van de airbags afgaan.
Het activeren van de gordelspanners gaat
gepaard met wat onschadelijke rook en een
knal, als gevolg van de activering van de
pyrotechnische lading die in het systeem is
geïntegreerd.
In alle gevallen gaat het verklikkerlampje van
de airbag branden.
Laat het systeem na een aanrijding
controleren en eventueel vervangen door het
CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Veiligheid
106
Airbags
Registratiezones voor een
aanrijding
A.Impactzone vóór.
B.Impactzone opzij.
Frontairbags
Activering
Bij een zware frontale aanrijding binnen (een
gedeelte van) de impactzone vóór, waarbij de
krachten horizontaal in de lengterichting van de
auto en vanaf de voorzijde richting de achterzijde
op de auto inwerken, gaan de airbags af. Als de
frontairbag aan passagierszijde is uitgeschakeld,
gaat deze niet af.
De frontairbag wordt opgeblazen tussen
het dashboard en het bovenlichaam van de
inzittende voorin, om te verhinderen dat deze
naar voren wordt geslingerd.
De airbags zijn speciaal ontworpen om de veiligheid
van de inzittenden (uitgezonderd de middelste
passagier achter) bij ernstige aanrijdingen te
verbeteren. De airbags vormen een aanvulling op de
werking van de veiligheidsgordels met spanbegrenzers
(behalve bij de middelste passagier achter).
De elektronische schoksensoren registreren
de frontale en zijdelingse aanrijdingen waaraan
de registratiezones voor een aanrijding worden
blootgesteld:
- bij een ernstige aanrijding gaan de airbags
onmiddellijk af om de inzittenden van de
auto (uitgezonderd de middelste passagier
achter) te helpen beschermen. Direct
na de aanrijding ontsnapt het gas snel
uit de airbags, zodat het zicht niet wordt
belemmerd en de inzittenden de auto
eventueel kunnen verlaten,
- bij een minder ernstige aanrijding of een
aanrijding van achteren en in bepaalde
gevallen waarbij de auto over de kop
slaat, treden de airbags niet in werking.
De veiligheidsgordels helpen u in deze
situaties voldoende te beschermen.
De airbags werken alleen als het
contact aan is.
Het activeren van (een van) de airbags
gaat gepaard met wat rook en een
knal, als gevolg van de activering van
de pyrotechnische lading die in het
systeem is geïntegreerd.
De rook is niet schadelijk, maar kan
voor personen die hier gevoelig voor
zijn, irriterend zijn.
De knal die bij het afgaan wordt
geproduceerd, kan het gehoor
gedurende een korte periode enigszins
verminderen.
De frontairbags beschermen de bestuurder
en voorpassagier bij een ernstige frontale
aanrijding, om de kans op hoofd- en borstletsel
te verkleinen.
De bestuurdersairbag is geïntegreerd in
het stuurwiel en de passagiersairbag in het
dashboard boven het dashboardkastje.
De airbags werken slechts eenmaal.
Als er een tweede aanrijding plaatsvindt
(tijdens hetzelfde of een volgend
ongeval), worden de airbags niet meer
opgeblazen.
8
Veiligheid
107
Alleen de frontairbag aan passagierszijde kan
worden uitgeschakeld:
Fzet het contact af, steek de sleutel in de
schakelaar voor uitschakelen van de airbag
aan passagierszijde,
Fdraai deze in de stand "OFF",
Fverwijder de sleutel zonder de stand van
de schakelaar te veranderen.
Dit controlelampje brandt op het
instrumentenpaneel, bij aangezet
contact en zolang de airbag is
uitgeschakeld.
Opnieuw inschakelen
Als u het met de rug in de rijrichting geplaatste
kinderzitje hebt verwijderd, zet dan bij afgezet
contact de schakelaar weer op "ON" om
de airbag opnieuw in te schakelen en zo de
veiligheid van uw passagier te garanderen.
Storing
Als dit waarschuwingslampje op het
instrumentenpaneel gaat branden in
combinatie met een geluidssignaal en
een melding op het multifunctionele
display, neem dan direct contact op
met het CITROËN-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats om het
systeem te laten controleren. De kans
bestaat dat de airbags bij een ernstige
aanrijding niet worden geactiveerd.
Als dit waarschuwingslampje
knippert, neem dan direct contact
op met het CITROËN-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats.
De kans bestaat dat de frontairbag
aan passagierszijde bij een ernstige
aanrijding niet wordt geactiveerd.
Plaats geen kinderzitje op de
voorstoel als minimaal één van beide
waarschuwingslampjes van de airbags
permanent blijft branden.
Laat het systeem controleren door het
CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Schakel voor de veiligheid van uw kind
de frontairbag aan passagierszijde altijd
uit als u een kinderzitje met de rug in de
rijrichting op de voorstoel plaatst.
Anders kan een kind bij het afgaan
van de airbag levensgevaarlijk gewond
raken.
Uitschakelen
Veiligheid
108
Zijairbags
Activering
De zijairbags worden aan de desbetreffende
zijde opgeblazen bij een ernstige zijdelingse
aanrijding binnen (een gedeelte van) de
impactzone opzij (B), loodrecht op de lengteas
van de auto en vanaf de buitenzijde richting de
binnenzijde van de auto.
De zijairbag wordt opgeblazen tussen de
inzittende voorin en het desbetreffende
portierpaneel.
Detectiezones voor een aanrijding
A.Impactzone vóór.
B.Impactzone opzij.
Windowairbags
Activering
De windowairbag wordt gelijktijdig met
de zijairbag aan de desbetreffende zijde
opgeblazen bij een ernstige zijdelingse
aanrijding binnen (een gedeelte van) de
impactzone opzij B, waarbij de krachten
loodrecht op de lengterichting van de auto en
vanaf de buitenzijde richting de binnenzijde van
de auto worden uitgeoefend.
De windowairbag wordt opgeblazen tussen de
inzittenden vóór en achter en de ruiten.
De zijairbags beschermen de bestuurder en
de voorpassagier bij een ernstige zijdelingse
aanrijding om de kans op letsel te verkleinen.
De zijairbags zijn aangebracht in het frame van
de rugleuning, aan de portierzijde.
De windowairbags dragen bij aan de
bescherming van de bestuurder en passagiers
(uitgezonderd de middelste passagier achter)
bij een ernstige zijdelingse aanrijding, door de
kans op letsel aan de zijkant van het hoofd te
verkleinen.
De windowairbags zijn aangebracht in de stijlen
en in de hemelbekleding.
8
Veiligheid
109
Houd u aan de volgende
veiligheidsvoorschriften voor
een maximale effectiviteit van
de airbags:
Maak er een gewoonte van om normaal
rechtop in de voorstoelen te zitten.
Draag altijd een correct afgestelde
veiligheidsgordel.
Zorg dat er zich niets bevindt tussen de airbag
en de inzittenden (kinderen, huisdieren,
objecten...). Dit kan de goede werking van de
airbag belemmeren en/of de inzittende bij het
opblazen van de airbag verwonden.
Laat na een aanrijding of diefstal van uw
auto de airbagsystemen controleren.
Werkzaamheden aan airbagsystemen
mogen uitsluitend door het CITROËN-
netwerk of door een gekwalificeerde
werkplaats worden uitgevoerd.
Zelfs als alle bovenstaande voorschriften
worden nageleefd, blijft de kans bestaan
op letsel of lichte brandwonden aan het
hoofd, de borst of de armen als de airbag
wordt geactiveerd. De airbag wordt namelijk
zeer snel opgeblazen (binnen enkele
milliseconden) en loopt vervolgens even
snel leeg, waarbij de warme gassen via de
daarvoor bestemde openingen naar buiten
stromen.
Airbags vóór
Houd het stuurwiel niet aan de spaken vast en laat uw handen niet op het stuurwielkussen
rusten.
De voorpassagier mag zijn voeten niet op het dashboard laten rusten.
Rook niet in de auto. Als de airbag wordt opgeblazen, kunnen brandende sigaretten of een pijp
brandwonden of ander letsel veroorzaken.
Verwijder het stuurwiel nooit, maak geen gaten in de stuurwielbekleding en sla er niet op.
Bevestig geen voorwerpen of stickers op het stuurwiel of op het dashboard. Deze kunnen bij
het afgaan van de airbags letsel veroorzaken.
Zijairbags
Bedek de stoelen uitsluitend met daarvoor goedgekeurde stoelhoezen, die in combinatie met
actieve zijairbags gebruikt kunnen worden. Voor informatie over de stoelhoezen die geschikt
zijn voor uw auto kunt u zich wenden tot het CITROËN-netwerk.
Raadpleeg de rubriek "Accessoires".
Bevestig nooit iets aan de rugleuning van de stoelen (kleding...): dit zou bij het afgaan van de
airbags kunnen leiden tot verwondingen aan armen of borstkas.
Ga niet onnodig dicht tegen het portierpaneel zitten.
Window-airbags
Bevestig nooit iets op de hemelbekleding; dit zou bij het afgaan van de window-airbags
kunnen leiden tot hoofdletsel.
Demonteer nooit de handgrepen van het dak (indien aanwezig); deze maken deel uit van de
bevestiging van de window-airbags.
Rijden
110
C3_nl_Chap09_Conduite_ed01-2014
Parkeerrem
Aantrekken
FTrek de hefboom van de parkeerrem
volledig aan om uw auto stil te zetten.
Vrijzetten
FTrek de hefboom van de parkeerrem licht
omhoog, druk de ontgrendelknop in en duw
de hefboom geheel omlaag.
Als tijdens het rijden dit
verklikkerlampje en het
verklikkerlampje STOP branden in
combinatie met een geluidssignaal en
een melding op het multifunctionele
display, geeft dit aan dat de
parkeerrem nog (iets) is aangetrokken.
Handgeschakelde
6-versnellingsbak
Inschakelen van de 5
e
of de
6
e
versnelling
FBeweeg de versnellingshendel zo ver
mogelijk naar rechts om de 5
e
of de 6
e
versnelling in te schakelen.
FTrek de ring onder de pookknop omhoog
en beweeg de versnellingshendel eerst
naar links en dan naar voren.
Inschakelen van de
achteruitversnelling
Schakel de achteruitversnelling alleen
in als de auto stilstaat en de motor
stationair draait.
Voor uw veiligheid en om het starten
van de motor te vergemakkelijken:
- zet de versnellingshendel altijd in
de neutraalstand,
- trap het koppelingspedaal in.
Draai bij het parkeren van de auto op
een helling de wielen vast tegen het
trottoir, trek de parkeerrem aan en
schakel een versnelling in.
Als u dit niet doet, kan de
versnellingsbak onherstelbaar
beschadigd raken (door per ongeluk
inschakelen van de 3
e
of 4
e
versnelling).
9
Rijden
111
C3_nl_Chap09_Conduite_ed01-2014
Elektronisch gestuurde versnellingsbak
R. Achteruit
FTrap het rempedaal in en beweeg de
selectiehendel naar voren om deze stand
te selecteren.
N. Neutraal
FTrap het rempedaal in en selecteer deze
stand om de motor te kunnen starten.
A. Automatisch
FBeweeg de selectiehendel naar achteren
om deze stand te selecteren.
M + / -.Handmatig sequentieel schakelen.
FBeweeg de selectiehendel naar achteren
en vervolgens naar links om deze stand te
selecteren en:
- beweeg de selectiehendel kort naar voren
om op te schakelen,
- of beweeg de selectiehendel kort naar
achteren om terug te schakelen.
Selectiehendel
+.Flipper rechts van het stuurwiel:
opschakelen.
FDruk op de achterzijde van de flipper "+"
om één versnelling hoger in te schakelen.
-.Flipper links van het stuurwiel:
terugschakelen.
FDruk op de achterzijde van de flipper "-"
om één versnelling lager in te schakelen.
Flippers
Bij de elektronisch gestuurde versnellingsbak
met vijf of zes versnellingen kunt u kiezen
tussen automatische bediening en handmatig
schakelen.
Deze versnellingsbak heeft twee
gebruiksmogelijkheden:
- een automatische stand om automatisch
te schakelen, zonder tussenkomst van de
bestuurder,
- een handmatige stand om zelf
sequentieel te schakelen met behulp van
de selectiehendel of de flippers aan de
stuurkolom,
In de automatische stand kunt u op ieder
moment zelf schakelen met de flippers
aan de stuurkolom, bijvoorbeeld voor een
inhaalmanoeuvre.
Het selecteren van de neutraalstand,
het in- en uitschakelen van de
achteruitversnelling en het selecteren
van een rijstand is niet mogelijk met de
flippers.
Rijden
112
C3_nl_Chap09_Conduite_ed01-2014
Weergave op het instrumentenpaneel
Standen van de selectiehendel
N. Neutral (neutraalstand).
R. Reverse (achteruitversnelling).
1 2 3 4 5 / 6. Ingeschakelde versnelling bij
handmatig schakelen.
AUTO. Verschijnt bij de selectie van de
automatische stand en verdwijnt weer als
de handmatige stand wordt geselecteerd.
FSelecteer stand N.
FHoud het rempedaal volledig ingetrapt.
FStart de motor.
De aanduiding N wordt weergegeven
op het instrumentenpaneel.
FSelecteer de automatische stand (stand
A), de handmatige stand (stand M) of de
achteruitversnelling (stand R).
De aanduidingen AUTO en 1, 1 of
R worden weergegeven op het
instrumentenpaneel.
FTrap het rempedaalin als dit
pictogram knippert (bijv.: starten
van de motor).
Werking van de kruipfunctie
(volgens uitvoering)
Door deze functie is de auto wendbaarder bij
lage snelheden (inparkeren, files, ...)
Nadat u de selectiehendel in de stand A, M
of R hebt gezet, begint de auto zodra u het
rempedaal loslaat traag te rijden, waarbij de
motor stationair draait.
FZet de handrem vrij.
FLaat geleidelijk het rempedaal los.
FGeef gas.
Afhankelijk van het type elektronisch
gestuurde versnellingsbak begint de
auto direct te rijden (raadpleeg de
paragraaf "Kruipfunctie").
Laat bij draaiende motor nooit kinderen
alleen achter in de auto.
Houd bij het starten van de motor altijd
het rempedaal ingetrapt.
Trap niet gelijktijdig het rempedaal
en het gaspedaal in. Dit veroorzaakt
voortijdige slijtage van de koppeling.
De aanduiding N op het display knippert
als u de motor probeert te starten zonder
dat de selectiehendel in stand N staat.
De kruipfunctie kan tijdelijk niet
beschikbaar zijn als de koppeling te
warm is geworden of als de helling te
steil is.
Starten van de auto
9
Rijden
113
C3_nl_Chap09_Conduite_ed01-2014
Handbediende stand
De ingeschakelde versnellingen
verschijnen achtereenvolgend op het
instrumentenpaneel.
Het schakelen naar een andere versnelling
gebeurt alleen als de snelheid van de auto en
het motortoerental dit toestaan.
Het is niet nodig om uw voet van het gaspedaal
te nemen om te kunnen schakelen.
Bij het remmen of het snelheid minderen
schakelt de versnellingsbak automatisch terug,
zodat de juiste versnelling is ingeschakeld op
het moment dat u weer gas geeft.
Wanneer u het gaspedaal diep intrapt, wordt
er geen hogere versnelling ingeschakeld
zonder dat u de selectiehendel of de flippers
bedient (behalve als het toerental dicht bij het
maximumtoerental ligt).
Tijdelijk handmatig schakelen
U kunt altijd zelf ingrijpen door gebruik
te maken van de flippers "+" en "-": als
het toerental dit toestaat, wordt de door u
geselecteerde versnelling ingeschakeld.
Dankzij deze functie kunt u anticiperen op
bepaalde situaties, zoals het inhalen van een
andere auto of het naderen van een bocht.
Als de flippers na enige tijd niet meer gebruikt
worden, gaat de versnellingsbak weer over op
de automatische stand.
Automatische stand
Op het instrumentenpaneel
verschijnen de aanduiding AUTO en
de ingeschakelde versnelling.
De versnellingsbak werkt dan automatisch,
zonder dat u zelf hoeft te schakelen. De
versnellingsbak kiest voortdurend de meest
geschikte versnelling, afhankelijk van de
volgende parameters:
- minder brandstofverbruik,
- de rijstijl,
- het profiel van de weg,
- de belading van de auto.
Trap voor een maximale acceleratie,
bijvoorbeeld om een andere auto in te halen,
het gaspedaal diep in, tot voorbij het zware
punt.
U kunt op elk moment een andere
rijstand selecteren door de
selectiehendel te verplaatsen van de
stand A naar de stand M of andersom.
U kunt op elk moment een andere
rijstand selecteren door de
selectiehendel te verplaatsen van de
stand A naar de stand M of andersom.
Selecteer de neutraalstand N nooit
tijdens het rijden.
Selecteer de neutraalstand N nooit
tijdens het rijden.
FSelecteer stand A.FSelecteer stand M.
Rijden
114
C3_nl_Chap09_Conduite_ed01-2014
In uitzonderlijke gevallen kan het
voorkomen dat de versnellingsbak
automatisch gereset moet worden: in
dat geval kan de auto niet meer rijden of
schakelt de versnellingsbak niet meer.
Achteruitversnelling
U kunt de achteruitversnelling alleen
inschakelen als de auto stilstaat en u het
rempedaal ingetrapt houdt.
FSelecteer stand R.
Storing
Als bij aangezet contact dit
controlelampje gaat branden en de
aanduiding AUTO gaat knipperen in
combinatie met een geluidssignaal
en een melding op het
multifunctionele display, duidt dit op
een storing in de versnellingsbak.
Laat het systeem controleren door
het CITROËN-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Wanneer u bij een lage snelheid de
achteruitversnelling selecteert, knippert de
aanduiding N en wordt de versnellingsbak
automatisch in de neutraalstand gezet.
Zet om de achteruitversnelling in te schakelen
de selectiehendel terug in de stand N en
vervolgens in de stand R.
Parkeren van de auto
Voordat u de motor afzet, kunt u:
- stand N selecteren om de versnellingsbak
in de neutraalstand te zetten,
of
- de versnellingsbak in de ingeschakelde
versnelling laten staan. In dat geval kan de
auto niet worden verplaatst.
Resetten
(Elektronisch gestuurde
versnellingsbak met
5 versnellingen)
Nadat de accu losgekoppeld is geweest, moet
u de versnellingsbak resetten.
FZet het contact aan.
Op het instrumentenpaneel
verschijnen de aanduidingen AUTO
en - -.
FSelecteer stand N.
FTrap het rempedaal in.
FWacht ongeveer 30 seconden tot de
aanduiding N of een ingeschakelde versnelling
op het instrumentenpaneel verschijnt.
FBeweeg de selectiehendel naar stand A en
vervolgens naar stand N.
FStart, terwijl u het rempedaal nog steeds
ingetrapt houdt, de motor.
De versnellingsbak werkt nu weer naar behoren.
Op het instrumentenpaneel
verschijnen de aanduidingen
AUTO en - -.
Volg de hierboven beschreven
procedure.
Controleer voordat u werkzaamheden
onder de motorkap uitvoert of de
selectiehendel in de stand N staat en of
de handrem is aangetrokken.
Bij het inschakelen van de
achteruitversnelling klinkt een geluidssignaal.
U dient bij het parkeren echter altijd de
handrem aan te trekken.
Wanneer de auto stilstaat met
draaiende motor, dient u altijd de
selectiehendel in de stand N te zetten.
9
Rijden
115
C3_nl_Chap09_Conduite_ed01-2014
Automatische versnellingsbak
1. Selectiehendel.
2. Toets "S"(sport).
3. Toets "T"(sneeuw).
Schakelpatroon
P. Parkeerstand.
- Stilzetten van de auto, met of zonder
aangetrokken handrem.
- Starten van de motor.
R. Achteruitversnelling.
- Achteruitrijden, stilstaande auto, stationair
toerental.
N. Neutraalstand.
- Stilzetten van de auto, met aangetrokken
handrem.
- Starten van de motor.
D.Automatische werking.
M + / -. Zelf schakelen tussen de vier
versnellingen.
FBeweeg de selectiehendel kort naar voren
om één versnelling op te schakelen.
of
FBeweeg de selectiehendel kort naar
achteren om één versnelling terug te
schakelen.
Selectiehendel
Wanneer u de selectiehendel door het
schakelpatroon beweegt, verschijnt
het desbetreffende pictogram op het
instrumentenpaneel.
P.Parking (parkeerstand)
R.Reverse (achteruitversnelling)
N.Neutral (neutraalstand)
D.Drive (automatisch schakelen)
S. Programma Sport
T. Programma Sneeuw
1 2 3 4. Ingeschakelde versnelling bij
handmatig schakelen
-.Ongeldige waarde bij handmatig schakelen
Weergave op het instrumentenpaneel
Intrappen van het rempedaal
FAls dit pictogram op het
instrumentenpaneel verschijnt,
trap dan het rempedaal in (bijv.:
starten van de motor).
Bij de automatische versnellingsbak met vier
versnellingen kunt u kiezen uit automatisch
schakelen, aangevuld met de programma's Sport
en Sneeuw, en handmatig schakelen.
Deze versnellingsbak heeft dus vier
gebruiksmogelijkheden:
- automatisch schakelen: het schakelen
wordt elektronisch aangestuurd door de
versnellingsbak,
- programma Sport: dit schakelprogramma
maakt een meer dynamische rijstijl mogelijk,
- programma Sneeuw: dit schakelprogramma
vereenvoudigt het rijden op een ondergrond
met weinig grip,
- handmatig schakelen: deze stand maakt het
zelf schakelen met de selectiehendel mogelijk.
Rijden
116
C3_nl_Chap09_Conduite_ed01-2014
Wegrijden
FTrek de handrem aan.
FSelecteer de stand P of N.
FStart de motor.
Als niet aan de bovenstaande voorwaarden
wordt voldaan, klinkt een geluidssignaal in
combinatie met een waarschuwingsmelding.
FTrap bij draaiende motor het rempedaal in.
FZet de handrem los.
FSelecteer de stand R, D of M.
FLaat het rempedaal geleidelijk los.
De auto begint te rijden.
Automatisch
schakelprogramma
FSelecteer de stand D om automatisch
te laten schakelen tussen de vier
versnellingen.
De versnellingsbak werkt dan in de auto-
adaptieve stand, zonder dat u zelf hoeft te
schakelen. De versnellingsbak kiest voortdurend
de meest geschikte versnelling, afhankelijk van
de rijstijl, het profiel van de weg en de belading
van de auto.
Voor een maximale acceleratie zonder de stand
van de selectiehendel te wijzigen, moet het
gaspedaal volledig worden ingetrapt (kickdown).
De versnellingsbak schakelt automatisch terug
of handhaaft de ingeschakelde versnelling totdat
de motor het maximumtoerental bereikt.
Bij het remmen schakelt de versnellingsbak
automatisch terug om sterker op de motor af te
remmen.
Om de veiligheid te verbeteren schakelt de
versnellingbak niet naar een hogere versnelling
als u het gaspedaal plotseling loslaat.
Programma's Sport en Sneeuw
Deze twee specifieke programma's vullen de
automatische werking aan onder bijzondere
rijomstandigheden.
Programma Sport "S"
FDruk op de toets "S" als de motor is
gestart.
Het schakelprogramma maakt dan automatisch
een dynamische rijstijl mogelijk.
Programma Sneeuw "T"
FDruk op de toets "T" als de motor is
gestart.
De versnellingsbak past zich aan voor het
rijden op gladde wegen.
Het schakelprogramma zorgt ervoor dat u
gemakkelijker kunt rijden op een ondergrond
met weinig grip.
Op het instrumentenpaneel verschijnt
de aanduiding S.
Op het instrumentenpaneel verschijnt
de aanduiding T.
Zet de selectiehendel nooit in de stand
N als de auto rijdt.
Zet de selectiehendel nooit in de stand
P of R als de auto niet volledig stilstaat.
Als tijdens het rijden per ongeluk de stand N wordt
geselecteerd, laat het motortoerental dan zakken
tot stationair toerental, zet de selectiehendel in de
stand D en trap het gaspedaal weer in.
Als de motor stationair draait, het
rempedaal is losgelaten en de stand R,
D of M is geselecteerd, zet de auto zich
zelfs al in beweging als het gaspedaal
niet is ingetrapt.
Laat bij draaiende motor daarom geen
kinderen alleen in de auto achter.
Trek de handrem aan en
selecteer de stand P indien er
onderhoudswerkzaamheden moeten
worden uitgevoerd bij draaiende motor.
9
Rijden
117
C3_nl_Chap09_Conduite_ed01-2014
Handmatig schakelen
Het schakelen naar een andere versnelling
kan alleen als de snelheid van de auto en
het toerental van de motor dit toestaan,
anders wordt er tijdelijk overgegaan op de
automatische bediening.
Op het instrumentenpaneel verdwijnt
de aanduiding D en verschijnen
achtereenvolgens de ingeschakelde
versnellingen.
Onjuiste waarde bij handmatige
bediening
Dit symbool verschijnt als een
versnelling niet goed is ingeschakeld
(de selectiehendel bevindt zich
tussen twee standen in).
Als het motortoerental te laag of te hoog is,
knippert de geselecteerde versnelling enkele
seconden en vervolgens wordt de werkelijk
ingeschakelde versnelling weergegeven.
Er kan elk moment van de stand D (rijden in de
automatische stand) naar de stand M (rijden in
de handbediende stand) worden geschakeld.
Als de auto stopt of langzaam rijdt, kiest de
versnellingsbak automatisch de stand M1.
De programma's Sport en Sneeuw kunnen
niet worden ingeschakeld in de handbediende
stand.
Terugkeren naar het
automatische programma
FOm terug te keren naar het automatische
programma kunt u het programma Sport
of Sneeuw op elk gewenst moment
uitschakelen door opnieuw op de
desbetreffende toets te drukken.
FSelecteer de stand M om sequentieel te
schakelen tussen de vier versnellingen.
FDuw de selectiehendel naar het symbool +
om één versnelling op te schakelen.
FTrek de selectiehendel naar het symbool - om
één versnelling terug te schakelen.
Rijden
118
C3_nl_Chap09_Conduite_ed01-2014
Parkeren van de autoStoring
Als bij aangezet contact dit
verklikkerlampje gaat branden
in combinatie met een geluidssignaal en een
waarschuwingsmelding op het display, duidt dit op
een storing in de versnellingsbak.
In dit geval werkt de versnellingsbak met een
noodprogramma en blijft de 3e versnelling
ingeschakeld. U kunt dan een hevige schok voelen
bij het selecteren van R vanuit de stand P, of R vanuit
de stand N. Dit beschadigt de versnellingsbak niet.
Rijd niet harder dan 100 km/h (afhankelijk van de
geldende snelheidslimiet).
Raadpleeg zo snel mogelijk het CITROËN-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats.
Als u langere tijd stilstaat met draaiende
motor (files...), kunt u, om brandstof te
besparen, de selectiehendel in de stand
N zetten en de handrem aantrekken.
De automatische versnellingsbak kan
beschadigd raken:
- als u gelijktijdig het gas- en het
rempedaal intrapt,
- als u, wanneer de accu geen
stroom levert, de selectiehendel
geforceerd in de stand P of een
andere stand zet.
Als de selectiehendel niet in de
stand P staat, verschijnt bij het
openen van het bestuurdersportier
of na ongeveer 45 seconden een
waarschuwingsmelding op het display.
FZet de selectiehendel in de stand P;
de melding verdwijnt.
Laat bij temperaturen onder -23°C de
motor gedurende vier minuten stationair
draaien. Dit is belangrijk voor de goede
werking en de levensduur van de motor
en de transmissie.
Rijd altijd stapvoets als de weg onder
water staat of bij het oversteken van
een wed.
Voordat u de motor afzet, kunt u de
selectiehendel in de stand P of N bewegen om
de neutraalstand te selecteren.
Trek in beide gevallen de handrem aan om de
auto stil te zetten.
9
Rijden
119
C3_nl_Chap09_Conduite_ed01-2014
Schakelindicator*
In rijsituaties waarin veel van de motor
wordt gevraagd (diep intrappen van het
gaspedaal, bijvoorbeeld tijdens een
inhaalmanoeuvre...) zal het systeem
geen schakeladvies geven.
Het systeem zal u nooit adviseren om:
- de eerste versnelling in te
schakelen,
- de achteruitversnelling in te
schakelen,
- terug te schakelen.
Dit systeem adviseert de bestuurder op te schakelen om het brandstofverbruik te verminderen.
Werking
Het systeem geeft uitsluitend adviezen als u
rustig rijdt.
Afhankelijk van de rijomstandigheden en de
uitrusting van uw auto kan het systeem u
adviseren één of meer versnellingen op te
schakelen. U kunt deze aanwijzingen opvolgen
zonder de tussenliggende versnellingen in te
hoeven schakelen.
Het is niet verplicht om de aanbevolen
versnellingen ook daadwerkelijk in te
schakelen. De keuze van de optimale
versnelling hangt namelijk altijd af van de
situatie op de weg, de verkeersdrukte en
de veiligheid. De bestuurder blijft derhalve
altijd zelf verantwoordelijk voor het al dan
niet opvolgen van een schakeladvies van het
systeem.
De functie kan niet worden uitgeschakeld.
Voorbeeld:
- Het systeem kan u in dit geval adviseren
een hogere versnelling in te schakelen.
- U rijdt in de derde versnelling.
- U trapt het gaspedaal geleidelijk in.
* Afhankelijk van de motoruitvoering.
Bij een elektronisch gestuurde of
automatische versnellingsbak is
dit systeem uitsluitend actief in de
handgeschakelde stand.
De informatie wordt in de vorm van een pijl
op het instrumentenpaneel weergegeven, in
combinatie met het nummer van de aanbevolen
versnelling.
Rijden
120
C3_nl_Chap09_Conduite_ed01-2014
Het Stop & Start-systeem zet de motor tijdelijk af (STOP-stand) als u stopt (bij rood licht, opstoppingen enz.). De motor wordt automatisch gestart
(START-stand) als u weer weg wilt rijden. Het starten gebeurt direct, snel en stil.
Het Stop&Start-systeem is perfect afgestemd op stadsgebruik en zorgt voor een lager brandstofverbruik, minder uitstoot van schadelijke stoffen en een
aangename rust in het interieur tijdens het wachten.
Werking
- als u, bij een handgeschakelde
versnellingsbak, bij een snelheid lager
dan 20 km/h de versnellingshendel in
de neutraalstand zet en vervolgens het
koppelingspedaal loslaat.
- als u, bij een elektronisch
gestuurde versnellingsbak met 5 of
6 versnellingen, bij stilstaande auto of
een snelheid lager dan 8 km/h (volgens
uitvoering) het rempedaal intrapt of de
selectiehendel in de stand N zet.
Overgang naar de
STOP-stand
Het controlelampje "ECO" op het
instrumentenpaneel gaat branden en de
motor wordt in de STOP-stand gezet:
Een teller telt de duur van de
momenten dat de motor afgezet
is, op. Elke keer als u het contact
opnieuw aanzet, wordt deze
teller op 0 gezet.
Bijzonderheden: STOP-stand niet
beschikbaar
De STOP-stand wordt niet geactiveerd als:
- het bestuurderportier geopend is,
- de autogordel van de bestuurder
losgemaakt is,
- de auto sinds de laatste start met de sleutel
niet sneller dan 10 km/h heeft gereden,
- de klimaatregeling in het interieur dat niet
toelaat,
- de voorruitontwaseming is ingeschakeld,
- er bepaalde bijzondere omstandigheden
zijn (laadtoestand accu, motortemperatuur,
rembekrachtiging, buitentemperatuur...).
Het controlelampje "ECO" knippert
een paar seconden en gaat
vervolgens uit.
Deze werking van het systeem is volkomen
normaal.
Stop & Start-systeem
Tank nooit als de motor door het Stop
& Start-systeem in de STOP-stand is
gezet. Zet in dat geval altijd het contact
af en neem de sleutel uit het contactslot.
Het systeem werkt de eerste
10 seconden na het inschakelen van de
achteruitversnelling niet.
Als de motor door het systeem in de
STOP-stand wordt gezet, blijven alle
andere componenten zoals de remmen
en de stuurbekrachtiging normaal
functioneren.
9
Rijden
121
C3_nl_Chap09_Conduite_ed01-2014
Overgang naar de START-stand
Het controlelampje "ECO" gaat uit en
de motor wordt automatisch gestart:
- bij een handgeschakelde
versnellingsbak, als u het
koppelingspedaal intrapt,
- bij een elektronisch gestuurde
versnellingsbak met 5 of
6 versnellingen:
● met de selectiehendel in de stand A of
M, wanneer u het rempedaal loslaat,
● met de selectiehendel in de stand N en
het rempedaal niet ingetrapt, wanneer u
de selectiehendel in de stand A of M zet,
● of wanneer u de achteruitversnelling
inschakelt.
Bijzonderheden: automatisch
activeren van de START-stand
Uit veiligheids- of comfortoverwegingen kan de
START-stand automatisch worden geactiveerd
als:
- het bestuurderportier wordt geopend,
- de autogordel van de bestuurder wordt
losgemaakt,
- de snelheid van de auto hoger is
dan 11 km/h (elektronisch gestuurde
versnellingsbak),
- er bepaalde bijzondere omstandigheden
zijn (laadtoestand accu, motortemperatuur,
rembekrachtiging, instelling
airconditioning...).
Uitschakelen
U kunt deze functie op elk willekeurig moment
uitschakelen door de schakelaar "ECO OFF" in
te drukken.
Het controlelampje in de schakelaar gaat branden
en er verschijnt een melding op het display.
Het controlelampje "ECO" knippert
een paar seconden en gaat
vervolgens uit.
Dat onder deze omstandigheden de START-
stand wordt geactiveerd, is volkomen
normaal.
Als u bij een auto met een
handgeschakelde versnellingsbak in de
STOP-stand een versnelling inschakelt,
maar daarbij het koppelingspedaal niet
helemaal intrapt, verschijnt er een melding
met het verzoek het koppelingspedaal
helemaal in te trappen, omdat anders de
motor niet gestart kan worden.
Als het systeem in de STOP-stand
wordt uitgeschakeld, dan wordt de
motor direct weer gestart.
Rijden
122
C3_nl_Chap09_Conduite_ed01-2014
StoringenOnderhoud
Bij een storing in het systeem gaat het
controlelampje in de schakelaar "ECO OFF"
knipperen en vervolgens constant branden.
Laat het systeem controleren door het
CITROËN-netwerk of door een gekwalificeerde
werkplaats.
Als er in de STOP-stand een storing zou
optreden, kan het zijn dat de motor niet
meer wil aanslaan of direct afslaat. Alle
controlelampjes op het instrumentenpaneel
branden. Zet in dat geval het contact af en start
de auto dan met behulp van de sleutel.
Dit systeem heeft specifieke kenmerken
en maakt gebruik van een speciale accu
(raadpleeg voor meer informatie het CITROËN-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats).
Het gebruik van een andere dan de door
CITROËN voorgeschreven accu's kan leiden
tot storingen in het systeem.
Druk nogmaals op de schakelaar "ECO OFF".
Het systeem is dan weer ingeschakeld; het
controlelampje in de schakelaar gaat uit en er
wordt een melding op het display weergegeven.
Schakel omwille van de veiligheid het
Stop & Start-systeem altijd uit als u
handelingen onder de motorkap wilt
uitvoeren.
Het systeem wordt automatisch
ingeschakeld zodra u het contact
opnieuw aanzet.
Het Stop & Start-systeem maakt
gebruik van geavanceerde technologie.
Laat eventuele werkzaamheden
aan dit type accu uitvoeren door
het CITROËN-netwerk of door een
gekwalificeerde werkplaats.
Inschakelen
9
Rijden
123
C3_nl_Chap09_Conduite_ed01-2014
Hill Start Assist
Dit systeem houdt bij het wegrijden op een
helling uw auto ongeveer 2 seconden op
zijn plaats. In die tijd kunt u uw voet van het
rempedaal naar het gaspedaal verplaatsen.
Deze functie is alleen actief:
- als de auto volledig stilstaat met het
rempedaal ingetrapt,
- bij het samenvallen van een aantal
hellingcondities,
- als het bestuurdersportier is gesloten.
De Hill Start Assist kan niet worden
uitgeschakeld.
Als de auto bergopwaarts stilstaat, wordt
deze even op zijn plaats gehouden wanneer
u het rempedaal loslaat:
- als bij de EGS-versnellingsbak de
automatische stand (stand A) of de
handbediende stand (stand M) is ingeschakeld.
Storing
Bij een storing in de Hill Start Assist gaan
deze controlelampjes branden. Raadpleeg
het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats om het systeem te laten
controleren.
Als de auto bergafwaarts stilstaat en de
achteruitversnelling ingeschakeld is, wordt
de auto even op zijn plaats gehouden
wanneer u het rempedaal loslaat.
Verlaat de auto niet in de korte periode
dat u de Hill Start Assist gebruikt.
Als u de auto verlaat terwijl de motor
draait, gebruik dan de handrem en
controleer of het controlelampje van de
handrem op het instrumentenpaneel
blijft branden.
Werking
Rijden
124
C3_nl_Chap09_Conduite_ed01-2014
De snelheidsbegrenzer voorkomt dat de
auto de door de bestuurder ingestelde
maximumsnelheid overschrijdt.
Als de ingestelde maximumsnelheid is bereikt,
heeft het dieper intrappen van het gaspedaal
geen effect.
Stuurkolomschakelaars
De bediening van de snelheidsbegrenzer is
ondergebracht in de hendel A.
1.Knop voor het selecteren van de
snelheidsbegrenzer
2.Toets voor het verlagen van de ingestelde
snelheid
3.Toets voor het verhogen van de ingestelde
snelheid
4.Toets voor het in-/uitschakelen van de
snelheidsbegrenzer
Weergave op het display
De informatie van de snelheidsbegrenzer
wordt weergegeven op het display van het
instrumentenpaneel.
5.Snelheidsbegrenzer AAN/UIT
6.Snelheidsbegrenzer geselecteerd
7.Ingestelde snelheid
Bij het gebruik van de snelheidsbegrenzer
moet de bestuurder te allen tijde de
snelheidslimiet in acht nemen en zijn
aandacht op het verkeer blijven vestigen.
Snelheidsbegrenzer
Het inschakelen van de snelheidsbegrenzer
geschiedt handmatig: de ingestelde snelheid
dient minimaal 30 km/h te bedragen.
Het uitschakelen van de snelheidsbegrenzer
geschiedt eveneens handmatig met de hendel.
Door het gaspedaal tot voorbij het zware punt
in te trappen, kan de ingestelde snelheid
tijdelijk worden overschreden.
Als het gaspedaal vervolgens geleidelijk weer
wordt losgelaten en de wagensnelheid onder
de ingestelde maximumsnelheid komt, wordt de
snelheidsbegrenzer weer geactiveerd.
De ingestelde maximumsnelheid blijft na het
afzetten van het contact opgeslagen in het
geheugen.
9
Rijden
125
C3_nl_Chap09_Conduite_ed01-2014
Programmeren
FDraai de knop 1 in de stand "LIMIT":
de snelheidsbegrenzer is geselecteerd,
maar nog niet ingeschakeld (PAUSE).
Er kan een snelheid worden ingesteld
zonder de begrenzer in te schakelen.
Overschrijden van de ingestelde snelheid
Als het gaspedaal geleidelijk wordt ingetrapt, wordt de snelheid niet
verhoogd. Als het gaspedaal met kracht wordt ingetrapt, tot voorbij
het zware punt, wordt de begrenzer tijdelijk uitgeschakeld en gaat de
ingestelde snelheid op het display knipperen.
Het knipperen van de ingestelde snelheid stopt automatisch als het
gaspedaal wordt losgelaten.
Uitschakelen van de snelheidsbegrenzer
FDraai de knop 1 in de stand "0": de selectie van de
snelheidsbegrenzer wordt ongedaan gemaakt. Op het display
wordt weer de kilometerteller weergegeven.
Storing
In het geval van een storing in de
snelheidsbegrenzer wordt de ingestelde
snelheid gewist en knipperen de streepjes op
het display.
Laat het systeem controleren door het
CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
FStel de snelheid in door op de toets 2 of 3 te drukken (bijv.:
90 km/h).
U kunt de ingestelde snelheid vervolgens wijzigen met de
toetsen 2 en 3:
- +/- 1 km = kort indrukken,
- +/- 5 km = lang indrukken,
- +/- in stappen van 5 km = ingedrukt houden.
FInschakelen van de snelheidsbegrenzer: druk op de toets 4.
FUitschakelen van de snelheidsbegrenzer: druk nogmaals op de
toets 4: het uitschakelen wordt bevestigd op het display (PAUSE).
FWeer inschakelen van de snelheidsbegrenzer: druk nogmaals op
de toets 4.
Bij een steile afdaling of bij het krachtig
intrappen van het gaspedaal kan de
snelheidsbegrenzer niet voorkomen dat de
ingestelde snelheid wordt overschreden.
Om te voorkomen dat de pedalen blijven
hangen:
- controleer of de mat goed is
bevestigd,
- gebruik nooit meer dan één mat per
plaats.
Rijden
126
C3_nl_Chap09_Conduite_ed01-2014
Met behulp van de snelheidsregelaar kan
de bestuurder met een constante ingestelde
snelheid rijden zonder gas te hoeven geven.
De bediening van de snelheidsregelaar is
ondergebracht in de hendel A.
1.Knop voor het selecteren van de
snelheidsregelaar
2.Toets voor het verlagen van de ingestelde
snelheid
3.Toets voor het verhogen van de ingestelde
snelheid
4.Toets voor het in-/uitschakelen van de
snelheidsregelaar
StuurkolomschakelaarsWeergave op het display
De informatie van de snelheidsregelaar
wordt weergegeven op het display van het
instrumentenpaneel.
5. Snelheidsregelaar AAN/UIT
6. Snelheidsregelaar geselecteerd
7. Ingestelde snelheid
Bij het gebruik van de snelheidsregelaar moet
de bestuurder te allen tijde de snelheidslimiet in
acht nemen, zijn aandacht op het verkeer blijven
vestigen en zijn verantwoordelijkheid nemen.
Snelheidsregelaar
Het inschakelen van de snelheidsregelaar
geschiedt handmatig waarbij de ingestelde
snelheid minimaal 40 km/h dient te bedragen en:
- de vierde versnelling moet zijn ingeschakeld
bij een handgeschakelde versnellingsbak,
- de tweede versnelling moet zijn ingeschakeld
bij rijden in de handmatige stand bij een
elektronisch gestuurde versnellingsbak of
automatische versnellingsbak,
- bij een elektronisch gestuurde versnellingsbak
moet stand A zijn geselecteerd en bij een
automatische versnellingsbak moet stand D
zijn geselecteerd.
Het uitschakelen van de snelheidsregelaar
geschiedt handmatig met de hendel, door het
rem- of koppelingspedaal in te trappen of, uit
veiligheidsoverwegingen, door activering van het ESP.
Door het gaspedaal in te trappen, kan de
ingestelde snelheid tijdelijk worden overschreden.
Na het afzetten van het contact worden alle
ingestelde snelheden gewist. Om weer terug
te keren naar de ingestelde snelheid is het
voldoende het gaspedaal los te laten.
Bij het gebruik van de snelheidsregelaar moet
de bestuurder te allen tijde de snelheidslimiet
in acht nemen en zijn aandacht op het verkeer
blijven vestigen.
9
Rijden
127
C3_nl_Chap09_Conduite_ed01-2014
Programmeren
FDraai de knop 1 in de stand "CRUISE":
de snelheidsregelaar is geselecteerd,
maar nog niet ingeschakeld (PAUSE).
FStel de snelheid in door de
wagensnelheid op het gewenste niveau
te brengen en vervolgens op de toets
2 of 3 te drukken (bijv.: 110 km/h).
Overschrijden van de ingestelde snelheid
Als de ingestelde snelheid wordt overschreden, gaat de ingestelde
snelheid op het display knipperen.
Het knipperen van de ingestelde snelheid stopt automatisch als de
snelheid weer is gedaald tot de ingestelde snelheid.
Uitschakelen van de snelheidsregelaar
FDraai de knop 1 in de stand "0": de selectie van de
snelheidsregelaar wordt ongedaan gemaakt. Op het display wordt
weer de kilometerteller weergegeven.
FUitschakelen van de snelheidsregelaar: druk op de toets 4: het
uitschakelen wordt bevestigd op het display (PAUSE).
FWeer inschakelen van de snelheidsregelaar: druk nogmaals op de
toets 4.
Storing
In het geval van een storing in de
snelheidsregelaar wordt de ingestelde snelheid
gewist en knipperen de streepjes op het
display. Laat het systeem controleren door
het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Let tijdens het gebruik van de
snelheidsregelaar op wanneer u de
snelheid met de toetsen instelt; dit kan
een plotselinge verandering van de
wagensnelheid veroorzaken.
Gebruik de snelheidsregelaar niet op
gladde wegen of bij zeer druk verkeer.
Bij een steile afdaling kan de
snelheidsregelaar niet voorkomen
dat de ingestelde snelheid wordt
overschreden.
Om te voorkomen dat de werking van
de pedalen wordt geblokkeerd:
- controleer of de mat goed is
bevestigd,
- gebruik nooit meer dan één mat per
plaats.
U kunt de ingestelde snelheid vervolgens wijzigen met de
toetsen 2 en 3:
- +/- 1 km = kort indrukken,
- +/- 5 km = lang indrukken,
- +/- in stappen van 5 km = ingedrukt houden.
Rijden
128
C3_nl_Chap09_Conduite_ed01-2014
Parkeerhulp achter
Inschakelen
Het systeem waarschuwt de bestuurder voor
elk obstakel (persoon, auto, boom, hek, …) dat
zich achter de auto bevindt.
Het systeem wordt geactiveerd zodra u de
achteruitversnelling inschakelt. Dit wordt
aangegeven door een geluidssignaal. De
afstand tot het obstakel wordt aangegeven
door:
- geluidssignalen die elkaar sneller opvolgen
naarmate de de auto dichter bij het
obstakel komt,
- een grafische weergave (volgens
uitvoering) op het multifunctionele display,
met blokjes die steeds dichter bij de auto
komen.
Het systeem wordt gedeactiveerd als de
versnellingsbak in een andere stand wordt
geschakeld.
Het systeem waarschuwt echter niet voor objecten
die zich direct onder de bumper bevinden.
Paaltjes, pionnen bij wegwerkzaamheden of
gelijksoortige voorwerpen worden waargenomen
bij aanvang van de manoeuvre, maar niet meer
wanneer de auto te dicht genaderd is.
De parkeerhulp is een hulpmiddel
voor de bestuurder die desondanks
waakzaam moet blijven.
Dit systeem bestaat uit vier
parkeerhulpsensoren die zijn aangebracht in de
achterbumper.
Als de achterzijde van de auto minder dan
30 centimeter van het obstakel verwijderd
is, is het geluidssignaal continu hoorbaar
en verschijnt het symbool "Gevaar" op het
multifunctionele display.
9
Rijden
129
C3_nl_Chap09_Conduite_ed01-2014
U kunt het systeem via het configuratiemenu
van het multifunctionele display in- of
uitschakelen. Bij het afzetten van het contact
wordt de status van het systeem opgeslagen.
Raadpleeg, voor meer informatie over de
toegang tot het menu van de parkeerhulp
de rubriek "Configuratie van de auto" of
"Parameters van de auto" die overeenkomt met
het multifunctionele display in uw auto.
Storing
Als er een storing is opgetreden,
zal bij het achteruitrijden dit
waarschuwingslampje gaan
branden op het instrumentenpaneel
in combinatie met een
geluidssignaal (kort piepje) en een
melding op het multifunctionele
display.
Instellen
Het systeem wordt automatisch
uitgeschakeld bij het trekken van een
aanhangwagen of de montage van een
fietsendrager (auto uitgerust met een
door CITROËN goedgekeurde trekhaak
of fietsendrager).
Zorg ervoor dat de sensoren in de
winter of bij slecht weer niet bedekt zijn
met modder, ijs of sneeuw.
Rijden
130
C3_nl_Chap09_Conduite_ed01-2014
Achteruitrijcamera
De achteruitrijcamera wordt automatisch
geactiveerd wanneer de versnellingsbak in de
achteruit staat.
De beelden van de camera worden in
kleur weergegeven op het scherm van het
navigatiesysteem.
De achteruitrijcamera is een hulpmiddel
voor de bestuurder die desondanks
waakzaam moet blijven.
Maak de achteruitrijcamera regelmatig
schoon met een zachte, droge doek.
De afstand tussen de blauwe strepen
correspondeert met de breedte van uw auto
zonder de buitenspiegels.
De blauwe strepen geven de rijrichting van de
auto weer.
De rode steep geeft een ruimte van 30 cm
direct achter de achterbumper van uw auto
weer. Het geluidssignaal wordt continu
hoorbaar als een obstakel binnen deze ruimte
komt.
De groene strepen geven een afstand van circa
1 en 2 meter weer achter de achterbumper van
uw auto.
10
Onderhoud
131
TOTAL & CITROËN
Partners in prestaties en
respect voor het milieu
Innovatie voor nog betere prestaties
Sinds meer dan 40 jaar ontwikkelen de Research
& Development-teams van TOTAL voor CITROËN
smeermiddelen die geschikt zijn voor de nieuwste
technologieën die in auto’s van het merk CITROËN
worden toegepast, zowel voor wedstrijddoeleinden als
gebruik in het dagelijkse leven.
Zo kunt u rekenen op de beste prestaties van de motor.
Een optimale bescherming
van uw motor
Het gebruik van TOTAL smeermiddelen
bij het onderhoud van uw CITROËN
zorgt voor een langere levensduur en
betere prestaties van de motor, waarbij
tevens het milieu wordt gerespecteerd.
prefereert
Onderhoud
132
Motorkap
De motorkap biedt toegang tot de motorruimte, zodat u de verschillende niveaus kunt controleren.
Openen
FDuw de veiligheidshaak B naar links en til
de motorkap op.
FNeem de motorkapsteun C uit de houder en houd
deze vast bij het met schuimrubber beklede gedeelte.
FBevestig de motorkapsteun in de uitsparing
om de motorkap geopend te houden.
FHaal de motorkapsteun uit de uitsparing.
FBevestig de motorkapsteun in de houder.
FLaat de motorkap voorzichtig zakken en
laat deze aan het einde van de slag in het
slot vallen.
FTrek aan de motorkap om te controleren of
deze goed is vergrendeld.
FOpen het linker voorportier.
FTrek de hendel A aan de onderzijde van
het portierkader naar u toe.
De plaats van de ontgrendelingshendel in het
interieur zorgt ervoor dat de motorkap niet geopend
kan worden als het linker voorportier is gesloten.
Wees voorzichtig bij het losmaken
van de veiligheidshaak en de
motorkapsteun als de motor warm is.
Schakel het Stop&Start-systeem
altijd uit als u handelingen onder de
motorkap wilt uitvoeren, om letsel door
het automatisch activeren van de
START-stand te voorkomen.
Sluiten
Vanwege de kans op beschadiging
van elektrische componenten is het
reinigen van de motorruimte met een
hogedrukreiniger niet toegestaan.
10
Onderhoud
133
Brandstoftank leeg
(diesel)
Als een auto met een HDi-motor is stilgevallen
door een lege brandstoftank, moet het
brandstofsysteem ontlucht worden.
Het ontluchtingssysteem bestaat uit een
handopvoerpomp en een transparante slang
onder de motorkap.
FVul de brandstoftank met minimaal 5 liter
diesel.
FOpen de motorkap.
FVerwijder de afdekkap van de motor voor
toegang tot de opvoerpomp (afhankelijk
van de uitvoering).
FBedien de handopvoerpomp tot deze
zwaarder gaat (de eerste keer kan
zwaar gaan) en u de brandstof door
de transparante slang met de groene
aansluiting ziet stromen.
FStart de motor tot deze aanslaat.
FBreng de afdekkap van de motor aan
(afhankelijk van de uitvoering).
FSluit de motorkap.
Als de motor niet direct aanslaat,
beëindig dan uw startpogingen.
Bedien de opvoerpomp nogmaals en
probeer de motor vervolgens opnieuw
te starten.
Onderhoud
134
Benzinemotoren
1.Reservoir ruitensproeiervloeistof.
2.Reservoir koelvloeistof.
3. Luchtfilter.
4.Reservoir remvloeistof.
5. Accu.
6. Zekeringkast.
7. Oliepeilstok.
8.Motorolie (bij)vullen.
10
Onderhoud
135
Dieselmotoren
1.Reservoir ruitensproeiervloeistof.
2.Reservoir koelvloeistof.
3. Luchtfilter.
4.Reservoir remvloeistof.
5. Accu.
6. Zekeringkast.
7. Oliepeilstok.
8.Motorolie (bij) vullen.
9.Handopvoerpomp (op brandstoffilter).
Onderhoud
136
Niveaus controleren
Motorolieniveau
Het motorolieniveau kan bij aangezet
contact worden gecontroleerd
via de motorolieniveaumeter op
het instrumentenpaneel (volgens
uitvoering) of met de oliepeilstok.
Controle met de oliepeilstok
Raadpleeg de rubriek "Benzinemotor" of
"Dieselmotor" om te zien waar de oliepeilstok
zich bevindt in de motorruimte van uw auto.
FTrek aan het gekleurde uiteinde om de
oliepeilstok volledig uit de schacht te
trekken.
FVeeg de peilstok af met een schone, niet
pluizende doek.
FSteek de oliepeilstok weer volledig in de
schacht en trek hem er weer uit om het
oliepeil te controleren: het oliepeil is correct
als het tussen de merktekens A en B ligt.
De controle van het motorolieniveau is
alleen betrouwbaar als de auto op een
horizontale ondergrond staat en de motor
ten minste 30 minuten niet heeft gedraaid.
Controleer deze niveaus regelmatig en respecteer de voorwaarden zoals vermeld in het garantie- en onderhoudsboekje. Vul indien nodig bij, tenzij anders aangegeven.
Laat in het geval van een sterk gedaald niveau het desbetreffende circuit controleren door het CITROËN-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
Let bij werkzaamheden onder de
motorkap goed op, want bepaalde
delen van de motor kunnen zeer heet
zijn (kans op brandwonden) en de
motorventilateur kan ieder moment
aanslaan (zelfs bij afgezet contact).
Het is normaal dat u tussen twee
onderhoudsbeurten door olie moet bijvullen.
CITROËN adviseert u om elke 5000 km het
olieniveau te controleren en, indien nodig, olie
bij te vullen.
A = MAXI
B = MINI
Als u ziet dat het oliepeil boven het merkteken
A of onder het merkteken B ligt, start de
motor dan niet.
- Als het oliepeil boven het merkteken MAXI
ligt (kans op motorschade), neem dan
contact op met het CITROËN-netwerk of
met een gekwalificeerde werkplaats.
- Als het oliepeil lager is dan het merkteken
MINI, vul dan altijd motorolie bij.
Eigenschappen van de olie
Controleer voordat u olie bijvult of ververst of
de motorolie die u wilt gebruiken overeenkomt
met de door de fabrikant aanbevolen motorolie
voor uw auto en motoruitvoering.
10
Onderhoud
137
Het remvloeistofniveau dient zich
zo dicht mogelijk bij het merkteken
"MAXI" te bevinden. Controleer indien
dit niet het geval is of de remblokken
van uw auto zijn versleten.
Remvloeistofniveau
Remvloeistof verversen
Raadpleeg het garantie- en onderhoudsboekje
voor het voorgeschreven verversingsinterval.
Type remvloeistof
Gebruik de door de fabrikant voorgeschreven
remvloeistof.
Motorolie bijvullen
Raadpleeg de rubriek "Benzinemotor" of
"Dieselmotor" om te zien waar de olievuldop
zich bevindt in de motorruimte van uw auto.
FDraai de dop van de vulopening.
FGiet de olie voorzichtig in de opening om
morsen op motoronderdelen te voorkomen
(dit kan brand veroorzaken).
FWacht enkele minuten en controleer
vervolgens nogmaals het oliepeil met de
peilstok.
FVul indien nodig nog olie bij.
FDraai nadat u het oliepeil nogmaals hebt
gecontroleerd de dop zorgvuldig op de
vulopening en steek de peilstok weer in de
schacht.
Na het bijvullen zal de olieniveaumeter op het
dashboard bij het aanzetten van het contact na
30 minuten de juiste waarde aangeven.
Olie verversen
Raadpleeg het garantie- en onderhoudsboekje
voor het verversingsinterval voor uw auto.
Maak om een verminderde betrouwbaarheid
van de motor en de emissieregeling te
voorkomen nooit gebruik van additieven in de
motorolie.
Onderhoud
138
Additiefniveau
(dieseluitvoering met roetfilter)
Afhankelijk van de displayuitvoering, wordt het
minimumniveau als volgt weergegeven:
Bijvullen
Het reservoir moet snel worden bijgevuld door
het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Afgewerkte producten
- permanent branden van het lampje
van het roetfilter terwijl er een
geluidssignaal klinkt,
of
- permanent branden van het
servicelampje terwijl er een
Gooi afgewerkte olie en andere
vloeistoffen niet in het riool, in het water
of op de grond.
Deponeer afgewerkte olie in de daarvoor
bestemde containers bij het
CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Vermijd langdurig huidcontact met
afgewerkte olie en andere vloeistoffen.
De meeste van deze vloeistoffen zijn
bijtend en schadelijk voor de gezondheid.
Koelvloeistofniveau
Het koelvloeistofniveau dient zich zo
dicht mogelijk bij het merkteken "MAXI"
te bevinden, maar mag beslist niet hoger
zijn.
Als de motor warm is, wordt de temperatuur van
de koelvloeistof geregeld door de koelventilator.
Aftappen van het systeem
Deze koelvloeistof hoeft niet ververst te
worden.
Type koelvloeistof
Gebruik de door de fabrikant voorgeschreven
koelvloeistof.
Vul het reservoir bij wanneer dit
nodig is.
De koelventilator kan ook nog gaan
draaien nadat de motor is afgezet:
houd daarom voorwerpen en kleding
uit de buurt van de ventilator.
Wacht bovendien alvorens werkzaamheden
aan het koelsysteem uit te voeren ten minste
1 uur nadat de motor gedraaid heeft, omdat het
koelsysteem onder druk staat.
Draai om brandwonden te voorkomen de dop
eerst 2 omwentelingen los om de druk te laten
dalen. Verwijder, als de druk eenmaal gedaald
is, de dop en vul koelvloeistof bij.
Niveau ruitensproeiervloeistof
Type vloeistof
Voor een optimale reiniging en om het bevriezen
van de sproeiers te voorkomen, wordt het (bij)
vullen van het reservoir met water afgeraden.
Gebruik onder winterse omstandigheden
vloeistof op ethanol- of methanolbasis.
geluidssignaal klinkt en er een melding
verschijnt over het te lage additiefniveau,
10
Onderhoud
139
Afhankelijk van de displayuitvoering, wordt het
verstopt raken van het roetfilter als volgt weergegeven:
- permanent branden van het
roetfilterlampje terwijl er een
geluidssignaal klinkt,
of
- tijdelijk branden van het
servicelampje terwijl er een
geluidssignaal klinkt en er een
Ga om het roetfilter te regenereren, zodra de
omstandigheden het toelaten, met een snelheid
van minimaal 60 km/h rijden tot het lampje
uitgaat.
Als het lampje blijft branden, raadpleeg dan het
hoofdstuk over het additiefniveau.
Controles
12V-accu
De accu is onderhoudsvrij.
Niettemin is het raadzaam om
regelmatig te controleren of de
accupolen en -klemmen schoon zijn,
Deze sticker, die hoort bij het Stop & Start-
systeem, geeft aan dat er een speciale
12V-loodaccu is gebruikt die alleen
losgekoppeld en/of vervangen mag worden
door het CITROËN-netwerk of door een
gekwalificeerde werkplaats.
vooral bij warm weer en in de winter.
Raadpleeg voordat u de accukabels losneemt
de rubriek "12V-accu" voor meer informatie
over de te nemen voorzorgsmaatregelen.
Raadpleeg, tenzij anders aangegeven, de bladzijden in het garantie- en onderhoudsboekje die betrekking hebben op de motoruitvoering van uw auto
voor het controleren van bepaalde onderdelen.
Laat de controles eventueel uitvoeren door het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
De eerste keren dat bij een nieuwe auto
het roetfilter geregenereerd wordt, kunt
u een brandlucht ruiken. Dit is volstrekt
normaal.
Als langdurig met zeer lage snelheid
wordt gereden of de motor langdurig
stationair draait, kan bij gasgeven soms
rook uit de uitlaat waargenomen worden.
Dit heeft geen invloed op de prestaties
en heeft geen gevolgen voor het milieu.
Roetfilter (diesel)
bericht verschijnt dat het roetfilter verstopt
dreigt te raken.
Luchtfilter en interieurfilter
Laat de filters periodiek vervangen
volgens de in het garantie- en
onderhoudsboekje aangegeven
intervallen.
Als de omgeving (veel stof...) en het gebruik
(veel stadsverkeer...) daartoe aanleiding
geven, moeten de filters twee keer zo vaak
worden vervangen.
Een verstopt interieurfilter kan de prestaties
van de airconditioning verstoren en
onaangename geuren veroorzaken.
Laat bij het olie verversen tevens het
oliefilter vervangen.
Raadpleeg het garantie- en
onderhoudsboekje voor het
vervangingsinterval van dit
onderdeel.
Oliefilter
Onderhoud
140
Handgeschakelde versnellingsbak
De versnellingsbak is onderhoudsvrij
(olie verversen niet noodzakelijk).
Raadpleeg het garantie- en
onderhoudsboekje voor de
periodieke onderhoudscontrole.
Automatische
transmissie
De automatische transmissie is
onderhoudsvrij (olie verversen niet
noodzakelijk).
Raadpleeg het garantie- en
onderhoudsboekje voor het interval
van de niveaucontrole.
Handrem
Als de handrem een te grote slag
heeft of als het systeem minder goed
werkt, moet de handrem, zelfs tussen
twee onderhoudsbeurten door,
worden afgesteld.
Elektronisch gestuurde
versnellingsbak
De versnellingsbak is onderhoudsvrij
(olie verversen niet noodzakelijk).
Raadpleeg het garantie- en
onderhoudsboekje voor het interval
van de niveaucontrole.
Remblokken
Staat van remschijven
De slijtage van de remblokken is sterk
afhankelijk van de rijstijl, vooral bij
stadsverkeer en veel korte ritten. Hierdoor kan
het noodzakelijk blijken om de remblokken
vaker, tussen twee onderhoudscontroles
door, te laten controleren.
Raadpleeg het CITROËN-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats voor
informatie over het controleren van
de slijtage van de remschijven.
Gebruik uitsluitend door CITROËN
aanbevolen producten of gelijkwaardige
kwaliteitsproducten.
Om de werking van belangrijke organen
als het remsysteem te optimaliseren,
selecteert en biedt CITROËN specifieke
producten aan.
Als het remsysteem vrij is van lekkages, duidt
een te laag remvloeistofniveau erop dat de
remblokken versleten zijn.
Laat het systeem controleren door het
CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Na het wassen kan er zich een
laagje vocht of onder winterse
omstandigheden ijs vormen op de
remschijven en remblokken: de
remwerking kan daardoor afnemen.
Rem een paar keer lichtjes om de
remmen vocht- en ijsvrij te maken.
11
Praktische informatie
141
Bandenreparatieset
Samenstelling van de set
1.12V-compressor, met geïntegreerde
manometer.
2.Flacon met afdichtmiddel, met
geïntegreerde slang.
3.Sticker met snelheidslimiet.
Toegang tot de set
Deze set bevindt zich in de opbergbak onder de
vloerplaat van de bagageruimte.
De sticker met snelheidslimiet moet in
het interieur, in het gezichtsveld van
de bestuurder, worden geplakt om u
te herinneren aan het feit dat de band
tijdelijk is gerepareerd.
De volledige set voor de reparatie van een
band bestaat uit een compressor en een flacon
met afdichtmiddel. Hiermee kunt u de band
tijdelijk repareren, zodat u de dichtstbijzijnde
garage kunt bereiken.
Met deze reparatieset kunnen de meeste lekke
banden worden gerepareerd, als het lek zich in
het loopvlak of de hiel van de band bevindt.
Rijd na het repareren van een band met
de bandenreparatieset niet sneller dan
80 km/h.
De elektrische installatie van de auto
biedt de mogelijkheid een compressor
aan te sluiten en te gebruiken voor de
duur die nodig is om een gerepareerde
lekke band op spanning te brengen of
om een klein opblaasartikel op te blazen.
Praktische informatie
142
Reparatiemethode
FRol de slang uit die onder de compressor is
opgeborgen.
FSluit de slang van de compressor aan op
de flacon met afdichtmiddel.
FKeer de flacon met afdichtmiddel om en
bevestig deze aan de desbetreffende
uitsparing van de compressor.
Verwijder niet het voorwerp dat de
lekkage heeft veroorzaakt uit de band.
FZet het contact af.
FPlak de sticker met de snelheidslimiet in
het interieur van de auto.
FHaal het dopje van het ventiel van de lekke
band en bewaar het op een schone plaats.
FSluit de slang van de flacon met
afdichtmiddel aan op het ventiel van de
lekke band en zet hem stevig vast.
11
Praktische informatie
143
FControleer of de schakelaar van de
compressor in de stand "O" staat.
FRol de elektrische kabel, die onder de
compressor is opgeborgen, volledig uit.
FSluit de stekker van de compressor aan op
de 12V-aansluiting van de auto.
FZet het contact aan.
FSchakel de compressor in door de
schakelaar in de stand "I" te zetten tot de
bandenspanning is opgelopen tot 2,0 bar.
Het afdichtmiddel wordt onder druk in de
band gespoten; maak de slang niet los van
het ventiel tijdens deze handeling (kans op
spatten).
Als na vijf tot zeven minuten de
gewenste bandenspanning niet is
bereikt, is de band niet te repareren met
de bandenreparatieset; neem contact
op met het CITROËN-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats om u verder
te helpen.
Let op: het afdichtmiddel is schadelijk
(ethyleenglycol, colofonium...) bij
inname en irriterend voor de ogen.
Houd het middel buiten het bereik van
kinderen.
De uiterste gebruiksdatum van het
middel is op de flacon vermeld.
Gooi de flacon na gebruik niet weg,
maar lever deze in bij het CITROËN-
netwerk of een officieel inzamelpunt.
Vergeet niet om bij het CITROËN-
netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats een nieuwe flacon met
afdichtmiddel te kopen.
Praktische informatie
144
FZet de schakelaar in de stand "O".
FVerwijder de set.
FMaak direct een rit van ongeveer vijf
kilometer met matige snelheid (tussen
20 en 60 km/h), zodat het afdichtmiddel het
lek kan dichten.
FZet de auto stil en controleer de reparatie
en de bandenspanning met de set.
Controle / aanpassen bandenspanning
U kunt de compressor, zonder inspuiting
van het afdichtmiddel, ook gebruiken om de
bandenspanning te controleren of de banden
op spanning te brengen.
FVerwijder het dopje van het ventiel van de
band en bewaar het op een schone plaats.
FRol de slang uit die onder de compressor is
opgeborgen.
FSluit de slang aan op het ventiel en zet
hem stevig vast.
FControleer of de schakelaar van de
compressor in de stand "O" staat.
FRol de elektrische kabel, die onder de
compressor is opgeborgen, volledig uit.
FSluit de stekker van de compressor aan op
de 12V-aansluiting van de auto.
FZet het contact aan.
11
Praktische informatie
145
FSchakel de compressor in door de
schakelaar in de stand "I" te zetten en
breng de band op de spanning die is
aangegeven op de bandenspanningssticker
van de auto.
Om de bandenspanning te verlagen:
druk op de zwarte knop op de slang van
de compressor, bij de aansluiting op het
ventiel.
FZet, zodra de gewenste spanning is
bereikt, de schakelaar in de stand "O".
FVerwijder de set en berg deze op.
Als de spanning van een of meer
banden is aangepast, moet
het controlesysteem van de
bandenspanning worden gereset.
Zie de rubriek
"Bandenspanningscontrole".
Controlesysteem
bandenspanning
Het verklikkerlampje voor te lage
bandenspanning zal na het repareren
van een wiel blijven branden tot het
systeem is gereset.
Raadpleeg voor meer informatie de rubriek
"Bandenspanningscontrolesysteem".
Praktische informatie
146
Wiel verwisselen
Het gereedschap bevindt zich onder de vloer
van de bagageruimte:
Fopen de achterklep,
Ftil de vloerplaat op,
Fverwijder de polystyreen opbergbak,
Fmaak de houder met het gereedschap los
en verwijder deze.
Toegang tot het gereedschap
In het geval van een lekke band kunt u het wiel met het bij de auto geleverde gereedschap verwisselen volgens de onderstaande procedure.
Beschikbaar gereedschap
Dit gereedschap is specifiek voor uw auto.
Gebruik het niet voor andere doeleinden.
1. Wielsleutel.
Hiermee kan de wieldop worden verwijderd
en kunnen de wielbouten worden
losgedraaid.
2.Krik met geïntegreerde slinger.
Hiermee kan de auto worden opgekrikt.
3.Gereedschap voor het verwijderen van
sierdoppen.
Hiermee kunnen bij lichtmetalen velgen
de sierdoppen van de wielbouten worden
verwijderd.
4.Dop voor het verwijderen van slotbouten
(in het dashboardkastje).
Hiermee kunnen met behulp van de
wielsleutel de speciale slotbouten (indien
uw auto hiermee is uitgerust) worden
verwijderd.
11
Praktische informatie
147
Wiel met wieldop
Demonteren: verwijder eerst de
wieldop door deze met behulp van de
wielsleutel 1 bij de ventielopening los te
wippen en vervolgens los te trekken.
Monteren: plaats de wieldop, begin bij
de ventielopening en druk de wieldop
rondom met de hand vast.
Toegang tot het reservewiel
Het reservewiel bevindt zich onder de vloer van
de bagageruimte.
Afhankelijk van het land van bestemming, is er
een stalen reservewiel of een noodreservewiel
aanwezig.
Zie de paragraaf "Toegang tot het
gereedschap" voor meer informatie.
Bevestiging van het
stalen reservewiel of
noodreservewiel
Indien uw auto is voorzien van
lichtmetalen velgen is het normaal dat bij
het monteren van het stalen reservewiel
of noodreservewiel de ringen van de
bouten de velg niet raken. Als de bouten
volledig zijn aangedraaid, zorgt het
conische draagvlak van de bouten voor
de bevestiging van het reservewiel.
Praktische informatie
148
Verwijderen van het reservewiel
FDraai de gele centrale bout los.
FTil het reservewiel aan de achterzijde op
en trek het naar u toe.
FVerwijder het wiel uit de bagageruimte.
Terugplaatsen van het
reservewiel
FLeg het reservewiel in de reservewielbak.
FDraai de gele centrale bout een aantal
omwentelingen los en plaats de bout in het
hart van het reservewiel.
FDraai de centrale bout vast tot deze klikt en
het reservewiel goed vastzit.
FPlaats de houder met het gereedschap in
het hart van het reservewiel en maak de
houder vast.
FPlaats de polystyreen opbergbak terug.
FLeg de bekleding van de bagageruimte op
zijn plek door deze enigszins om te vouwen
(zie hoofdstuk "Voorzieningen -
§ Opbergbak").
Bij auto's met een noodreservewiel kan
het wiel met de lekke band niet worden
opgeborgen op de plaats van het
noodreservewiel.
11
Praktische informatie
149
Demonteren van het wiel
Procedure
FVerwijder de sierdop van de wielbouten
met het gereedschap 3 (uitsluitend bij
lichtmetalen velgen).
FBevestig de dop 4 op de wielsleutel 1 en
draai de slotbout (indien uw auto hiermee
is uitgerust) een omwenteling los.
FDraai de overige wielbouten een
omwenteling los met alleen de
wielsleutel 1.
Stilzetten van de auto
Zet de auto op een plaats waar het
verkeer niet gehinderd wordt en zorg
ervoor dat de auto op een horizontale,
stabiele en stroeve ondergrond staat.
Trek de handrem aan, zet het contact af
en schakel de eerste versnelling* in om
de wielen te blokkeren.
Plaats indien nodig een wielblok achter
het wiel kruislings tegenover het te
verwisselen wiel.
Controleer of de inzittenden de auto
hebben verlaten en zich op een veilige
plaats bevinden.
Ga nooit onder een auto liggen die
alleen op de krik steunt; gebruik een
bok.
* stand R van de EGS-versnellingsbak; stand P
van de automatische versnellingsbak.
Praktische informatie
150
FPlaats het voetstuk van de krik 2 op de
grond en controleer of deze zich loodrecht
onder het steunpunt A aan de voorzijde of
het steunpunt B aan de achterzijde bevindt.
Gebruik het steunpunt dat zich het dichtste
bij het te verwisselen wiel bevindt.
FDraai de krik 2 uit tot de kop van de krik
het gebruikte steunpunt A of B raakt; het
contactvlak van het steunpunt A of B van
de auto moet goed in het centrale gedeelte
van de kop van de krik steken.
FKrik de auto op tot er voldoende ruimte
tussen het wiel en de grond is om het (niet
lekke) reservewiel te monteren.
FVerwijder de wielbouten en leg ze op een
schone plaats weg.
FVerwijder het wiel.
Zorg ervoor dat de krik stabiel staat.
Op een gladde of zachte ondergrond
kan de krik wegschuiven of wegzakken:
kans op letsel!
Plaats de krik uitsluitend onder de
steunpunten A of B onder de auto
en controleer of het contactvlak van
het steunpunt correct in de kop van
de krik steekt. Zo niet, dan kan de
auto beschadigd raken en/of de krik
wegzakken: kans op letsel!
11
Praktische informatie
151
Procedure
FPlaats het wiel op de naaf.
FDraai de wielbouten met de hand vast.
FDraai de slotbout (indien uw auto hiermee
is uitgerust) met de wielsleutel 1 en de dop
4 enigszins vast.
FDraai de overige wielbouten enigszins vast
met alleen de wielsleutel 1.
Monteren van het wiel
Na het verwisselen van het
wiel
Verwijder de naafdop van het wiel
om het op de juiste manier in de
bagageruimte op te bergen.
Rijd met een noodreservewiel niet
sneller dan 80 km/h.
Laat zo snel mogelijk het
aanhaalmoment van de wielbouten en
de bandenspanning van het reservewiel
controleren door het CITROËN-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats.
Laat de lekke band zo spoedig mogelijk
repareren en verwissel hem met het
reservewiel.
Het is niet toegestaan meer dan één
noodreservewiel tegelijk te gebruiken.
Praktische informatie
152
FDraai de slotbout (indien uw auto hiermee
is uitgerust) vast met de wielsleutel 1 en de
dop 4.
FDraai de overige wielbouten vast met
alleen de wielsleutel 1.
FBevestig de doppen op de wielbouten
(uitsluitend bij lichtmetalen velgen).
FBerg het gereedschap op in de houder.
FLaat de krik zakken.
FVouw de krik 2 op en verwijder hem.
11
Praktische informatie
153
Sneeuwkettingen
Onder winterse omstandigheden verbeteren sneeuwkettingen de tractie en het remgedrag van de
auto.
Uitsluitend de voorwielen mogen van
sneeuwkettingen worden voorzien.
Een noodreservewiel mag niet worden
voorzien van een sneeuwketting.
Houd u altijd aan de ter plekke
geldende regelgeving over het gebruik
van sneeuwkettingen en de maximaal
toegestane snelheid.
Rijd niet met sneeuwkettingen op een
sneeuwvrij gemaakte weg om schade
aan de banden en het wegdek te
voorkomen. Als uw auto is voorzien van
lichtmetalen velgen, controleer dan of
de ketting en de bevestigingen de velg
niet raken.
Gebruik uitsluitend kettingen die geschikt zijn
voor het type velg van uw auto:
Maat van de af
fabriek gemonteerde
banden
Maximale afmeting
van de schakels
185/65 R15
9 mm
195/55 R16
205/45 R177 mm
Neem voor meer informatie over
sneeuwkettingen contact op met het
CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Montagetips
FAls u onderweg sneeuwkettingen moet
monteren, zet de auto dan langs de kant
van de weg stil op een vlakke ondergrond.
FTrek de handrem aan en plaats eventueel
wielblokken voor of achter de wielen om te
voorkomen dat de auto wegglijdt.
FMonteer de sneeuwkettingen, volg daarbij
de aanwijzingen van de fabrikant.
FRijd langzaam weg en rijd een klein stukje
met een snelheid van maximaal 50 km/h.
FZet de auto stil en controleer of de
kettingen correct gespannen zijn.
Het is bijzonder raadzaam voor vertrek
het monteren van de sneeuwkettingen
te oefenen; doe dit op een vlakke en
droge ondergrond.
Praktische informatie
154
Een lamp vervangen
1.Richtingaanwijzers (PY21W
amberkleurig).
2.Parkeerlichten (W5W).
3.Grootlicht (H1-55W).
4.Dimlicht (H7-55W).
5.LED-dagrijverlichting.
6.Mistlampen (PSX24W).
Verlichting vóór
De koplampunits zijn voorzien van glas
van polycarbonaat met een speciale
vernislaag:
Freinig de koplampen nooit met
een droge of schurende doek en
gebruik geen oplosmiddelen,
Fgebruik een spons met zeepwater
of een pH-neutraal product,
Fwanneer u met een
hogedrukreiniger hardnekkig vuil
probeert te verwijderen, houd
de straal dan nooit langdurig op
de koplampen, de achterlichten
en de randen ervan gericht, om
beschadiging van de vernislaag en
de afdichtrubbers te voorkomen.
Bij het vervangen van lampen moet de
verlichting minstens enkele minuten
uitgeschakeld zijn (risico van ernstige
verbranding).
FRaak de lamp niet met de vingers
aan, maar gebruik een niet-
pluizende doek.
In verband met het behoud van de kwaliteit
van de koplampen mogen uitsluitend anti-
UV-lampen worden gebruikt.
Vervang een kapotte lamp altijd
door een nieuwe lamp met dezelfde
specificaties.
11
Praktische informatie
155
Lamp van richtingaanwijzer
vervangen
FDraai de lamphouder een kwart
omwenteling en verwijder het geheel.
FTrek de lamp uit de lamphouder en vervang
de lamp.
Voer het monteren in de omgekeerde volgorde
uit.
Lampen dimlicht vervangen
FTrek aan de borglip om de beschermkap te
verwijderen.
FNeem de stekker van de lamp los.
FDruk de veren uit elkaar om de lamp te
kunnen verwijderen.
FTrek de lamp uit de lamphouder en vervang
de lamp.
Voer het monteren uit in de omgekeerde
volgorde.
Wanneer het controlelampje van de
richtingaanwijzer (rechts of links) met een hogere
frequentie dan normaal knippert, duidt dit op een
defecte lamp aan de desbetreffende zijde.
Sluit bij het monteren uiterst zorgvuldig
de beschermkap om ervoor te zorgen
dat de lampunit goed wordt afgedicht.
De amberkleurige lampen, zoals die
van de richtingaanwijzers, moeten
worden vervangen door lampen met
dezelfde kleur en specificaties.
Praktische informatie
156
Lampen grootlicht vervangen
FTrek aan de borglip om de beschermkap te
verwijderen.
FNeem de stekker van de lamp los.
FDruk de veren uit elkaar om de lamp te
kunnen verwijderen.
FTrek de lamp uit de lamphouder en vervang
de lamp.
Voer het monteren uit in de omgekeerde
volgorde.
Lampen parkeerlicht vervangen
FTrek aan de borglip om de beschermkap te
verwijderen.
FTrek aan de lamphouder terwijl u aan beide
kanten op de beide borglippen drukt.
FTrek de lamp uit de lamphouder en vervang
de lamp.
Voer het monteren uit in de omgekeerde
volgorde.
11
Praktische informatie
157
Geïntegreerde zijknipperlichten
vervangen
FSteek ter hoogte van het midden van het
zijknipperlicht een schroevendraaier tussen het
zijknipperlicht en de voet van de buitenspiegel.
FWip het zijknipperlicht met de
schroevendraaier los.
FNeem de stekker van het zijknipperlicht los.
FVervang de zijknipperlichtunit.
Voer het monteren uit in de omgekeerde
volgorde.
Een nieuwe zijknipperlichtunit is
verkrijgbaar bij het CITROËN-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats.
Mistlampen vóór
vervangen
FVia de opening onder de voorbumper kunt
u de mistlampen vóór bereiken.
FNeem de zwarte stekker van de
lamphouder los door aan de bovenkant op
de borglip te drukken.
FVerwijder de lamphouder door op de twee
klemmen te drukken (boven en onder).
FVervang de unit.
Voer het monteren uit in de omgekeerde
volgorde.
U kunt deze unit bestellen bij
het CITROËN-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Voor vragen over het vervangen
van deze lampen kunt u terecht
bij het CITROËN-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Praktische informatie
158
Achterlichten
1.Remlicht/parkeerlicht (P21/5W).
2.Richtingaanwijzers (PY21W
amberkleurig).
3.Mistachterlicht links (PR21W, rood)
Achteruitrijlicht rechts (P21W).
Lampen vervangen
Deze vier lampen kunnen van buitenaf worden
vervangen:
Fmaak de vier borglippen los en verwijder
de lamphouder,
Fdraai de lamp een kwart omwenteling en
vervang de lamp.
Voer het monteren uit in de omgekeerde
volgorde.
Zorg ervoor dat de lampunit in de geleiders
komt door de lampunit goed in de lengteas van
de auto te houden.
Fopen de achterklep,
Fverwijder het luikje in de bekleding aan de
desbetreffende zijkant,
Fdraai de vlindermoer voor de bevestiging
van de lampunit los,
Fneem de stekker van de lampunit los,
Fverwijder voorzichtig de lampunit door er in
een rechte beweging aan te trekken,
Rode of amberkleurige lampen, zoals de
richtingaanwijzers of het mistachterlicht,
moeten vervangen worden door lampen
met dezelfde specificaties en kleur.
De lampunits op de achterklep hebben
geen verlichtingsfunctie en zijn
uitsluitend om esthetische redenen
aangebracht.
11
Praktische informatie
159
Lampen kentekenplaatverlichting
vervangen (W5W)
FSteek een kleine schroevendraaier in een
van de buitenste gaten van het lampglas.
FDuw de schroevendraaier naar buiten om
het lampglas los te maken.
FVerwijder het lampglas.
FTrek de lamp uit de houder en vervang de
lamp.
Lamp derde remlicht vervangen
(4 lampen W5W)
FOpen de achterklep.
FVerwijder de twee afsluitdoppen A op het
binnenpaneel van de achterklep.
FDruk in een rechte beweging tegen de lampunit
en gebruik twee schroevendraaiers als
hefboom om de
unit via de buitenzijde te verwijderen.
FNeem de stekker van de lampunit en indien
nodig de slang van de ruitensproeier los.
FDraai de lamphouder van de defecte lamp een
kwart omwenteling.
FTrek aan de lamp en vervang deze.
Voer het monteren uit in de omgekeerde volgorde.
Praktische informatie
160
Binnenverlichting
Plafondverlichting (1 / W5W)
Leeslampjes (2 / W5W)
Verlichting centraal opbergvak
(W5W)
Bagageruimteverlichting (W5W)
Maak de kap van de plafondverlichting 1
met een dunne schroevendraaier los, aan
de zijde van de schakelaar, om de defecte
gloeilamp te kunnen bereiken.
Maak de kap van het leeslampje 2 met een
dunne schroevendraaier los, aan de zijde van
de schakelaar, om de defecte gloeilamp te
kunnen bereiken.
Trek het huis los door van achter tegen de voet
te drukken.
Verlichting dashboardkastje (W5W)
Trek de verlichtingsunit los om de lamp te kunnen bereiken.
Trek de verlichtingsunit los om de lamp te
kunnen bereiken.
11
Praktische informatie
161
Zekeringen vervangen
In het geval van een storing in een bepaalde functie kunt u de desbetreffende defecte zekering vervangen volgens de onderstaande procedure.
De tang voor het verwijderen van zekeringen
evenals de reservezekeringhouders bevinden
zich aan de binnenzijde van het deksel van de
zekeringkast in het dashboard:
Ftrek aan de zijkant van het deksel om het
los te maken,
Fverwijder het deksel volledig,
Fmaak de tang los.
Vervangen van een zekering
Voordat u een zekering vervangt, dient u de
oorzaak van de storing op te sporen en te
(laten) verhelpen.
FU kunt aan de draad van een zekering zien
of deze defect is.
FGebruik de speciale tang om de zekering
uit de zekeringkast te verwijderen.
FVervang een defecte zekering altijd door
een zekering met dezelfde stroomsterkte.
FSelecteer de zekering aan de hand van
het nummer op de zekeringkast, de op de
zekering aangegeven stroomsterkte en het
onderstaande overzicht.
Goed
Defect
CITROËN is niet aansprakelijk voor
kosten die voortvloeien uit storingen
veroorzaakt door het monteren
van extra accessoires die niet door
CITROËN aanbevolen en geleverd
worden, en die niet volgens haar
voorschriften zijn gemonteerd. Dit
geldt met name als het gezamenlijke
stroomverbruik van de extra
accessoires meer dan 10 milliampère
bedraagt.
Montage van elektrische
accessoires
Bij het ontwerp van het elektrische circuit van
uw auto is reeds rekening gehouden met de
montage van zowel de standaarduitrusting
als eventuele opties.
Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats voordat u andere
elektrische voorzieningen of accessoires in
de auto monteert of laat monteren.
Toegang tot het gereedschap
Praktische informatie
162
Zekeringen dashboard
De zekeringkast bevindt zich aan de onderzijde
van het dashboard (linkerzijde).
Toegang tot de zekeringen
FZie de paragraaf "Toegang tot het
gereedschap".
Overzicht zekeringen
ZekeringAmpèreFuncties
FH365 ATrekhaakmodule.
FH37-Niet gebruikt.
FH3820 AHifi-versterker.
FH3920 AStoelverwarming.
FH4040 ATrekhaakmodule.
ZekeringAmpèreFuncties
F1-Niet gebruikt.
F2-Niet gebruikt.
F35 AElektronische eenheid airbags en pyrotechnische gordelspanners.
* De hoofdzekeringen zorgen voor een extra beveiliging van de elektrische installatie.
Werkzaamheden aan de hoofdzekeringen dienen door het CITROËN-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats uitgevoerd te worden.
Praktische informatie
168
Accu
Toegang tot de accu
De accu bevindt zich in de motorruimte.
Toegang tot de accu:
Fopen de motorkap met de hendel in het
interieur en deblokkeer vervolgens de
veiligheidshaak via de buitenzijde,
Fbevestig de motorkapsteun,
Fbeweeg de kunststof afdekkap van de (+)
pool omhoog.
Deze sticker hoort bij het Stop &
Start-systeem en geeft aan dat er een
speciale 12V-loodaccu is gebruikt die
alleen losgekoppeld en/of vervangen
mag worden door een dealer van
het CITROËN-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Het negeren van deze aanwijzing kan
ertoe leiden dat de accu vroegtijdig aan
vervanging toe is.
Na het monteren van de accu door
het CITROËN-netwerk of door een
gekwalificeerde werkplaats duurt het
even voordat het Stop & Start-systeem
weer zal werken, hoe lang dit duurt
is afhankelijk van klimatologische
omstandigheden en de laadtoestand van
de accu (kan tot ongeveer 8 uur duren).
Procedure voor het opladen van de accu en het gebruik van een hulpaccu voor het starten van de motor met behulp van startkabels.
11
Praktische informatie
169
Starten van de motor met
een hulpaccu en startkabels
Laden met behulp van een
acculader
Als de accu van uw auto is ontladen, kan de
motor worden gestart met behulp van een
hulpaccu (een externe accu of de accu van een
andere auto) en startkabels.
FVolg de aanwijzingen van de fabrikant van
de acculader.
Controleer van tevoren of de hulpaccu een
12V-accu is en een capaciteit heeft die
minimaal gelijkwaardig is aan die van de
ontladen accu.
Start de motor niet wanneer een acculader is
aangesloten.
Neem de positieve (+) accupoolklem niet los bij
draaiende motor.
FSluit de rode kabel aan op de (+) pool van
de ontladen accu A en vervolgens op de
(+) pool van de hulpaccu B.
FSluit de groene of zwarte kabel aan op
de (-) pool van de hulpaccu B (of op het
massapunt van de auto met de hulpaccu).
FSluit het andere uiteinde van de groene of
zwarte kabel aan op het massapunt C van
de auto met de ontladen accu (of op de
motorsteun).
FStart de motor van de auto met de
hulpaccu en laat deze enkele minuten
draaien.
Koppel de accu niet los om deze op te
laden.
FStel de startmotor van de auto met
ontladen accu in werking en laat de motor
draaien.
Als de motor niet direct aanslaat, zet dan
het contact af en wacht even tot u een
nieuwe poging doet.
FWacht tot de motor stationair draait
en neem dan de startkabels los in de
omgekeerde volgorde van het aansluiten.
Accu's bevatten schadelijke stoffen,
zoals zwavelzuur en lood. Accu's
moeten volgens de wettelijke
voorschriften worden afgevoerd en
mogen in geen geval bij het huisvuil
terechtkomen.
Lever lege batterijen en accu's in bij een
speciaal afvalstoffendepot.
Praktische informatie
170
Bescherm uw ogen en gezicht voordat
u de accu hanteert.
Verricht uitsluitend ingrepen aan de
accu in een goed geventileerde ruimte,
uit de buurt van open vuur of vonken
gevende voorwerpen, om elk risico van
brand- of explosiegevaar uit te sluiten.
Probeer niet een bevroren accu op
te laden: de accu moet eerst worden
ontdooid om explosiegevaar uit te
sluiten. Laat een bevroren accu voordat
u hem laat opladen eerst controleren
door het CITROËN-netwerk of door een
gekwalificeerde werkplaats. Daar wordt
voor u gecontroleerd of de inwendige
componenten zijn beschadigd en of de
behuizing scheuren vertoont, waardoor
giftige en bijtende accuzuren zouden
kunnen weglekken.
Keer de polariteiten niet om en gebruik
uitsluitend een 12V-acculader.
Maak de accupoolklemmen niet los bij
draaiende motor.
Laad de accu niet op zonder de
accupoolklemmen los te nemen.
Was uw handen als u klaar bent met
deze werkzaamheden.
Het aanduwen om de motor te starten is bij
een auto met een elektronisch gestuurde
versnellingsbak of een automatische
transmissie niet toegestaan.
Een aantal functies is niet beschikbaar
als de laadtoestand van de accu
onvoldoende is.
11
Praktische informatie
171
Eco-modus
Uitschakelen van de
eco-modus
Deze functies worden automatisch weer
ingeschakeld als de motor gestart wordt.
FStart om de functies direct weer te
kunnen gebruiken de motor en laat deze
gedurende enige tijd draaien.
De beschikbare tijd bedraagt het dubbele van
de tijd dat de motor heeft gedraaid. Deze tijd
zal echter altijd tussen de 5 en 30 minuten
bedragen.
Inschakelen van de
eco-modus
Na deze tijdsduur geeft een melding op het
multifunctionele display aan dat de eco-modus
is ingeschakeld. De actieve functies worden in
de ruststand gezet.
Als de accu ontladen is, kan de
motor niet gestart worden (zie de
desbetreffende paragraaf).
Als u op het moment dat de eco-modus
wordt ingeschakeld aan het telefoneren
bent via het audio-/navigatiesysteem
eMyWay, wordt de verbinding na
10 minuten verbroken.
De eco-modus bepaalt de maximale
gebruiksduur van een aantal functies om te
voorkomen dat de accu ontladen raakt.
Nadat de motor is afgezet, kunt u een aantal
elektrische functies zoals radio, ruitenwissers,
dimlichten, plafonniers, enz. nog in totaal
maximaal 30 minuten gebruiken.
De spaarfase stuurt de elektrische functies van
de auto aan om het ontladen van de accu te
voorkomen.
Tijdens het rijden kunnen in verband met de
laadtoestand van de accu enkele functies
(airconditioning, achterruitverwarming, ...)
tijdelijk worden uitgeschakeld.
Deze functies worden automatisch
ingeschakeld zodra de laadtoestand van de
accu dit toelaat.
Spaarfase
Deze tijdsduur kan sterk worden
beperkt als de accuspanning laag is.
Praktische informatie
172
Wisserblad vóór of achter vervangen
Demonteren
FTil de desbetreffende ruitenwisserarm op.
FMaak het wisserblad los en verwijder het.
Monteren
FControleer bij de ruitenwissers vóór de
lengte van het wisserblad, omdat het
kortste blad aan de passagierszijde van de
auto gemonteerd moet worden.
FBreng het nieuwe wisserblad aan en klik
het vast.
FZet de ruitenwisserarm voorzichtig terug.
Voordat u een wisserblad
demonteert
FBedien de ruitenwisserschakelaar binnen
één minuut na het afzetten van het contact
om de ruitenwissers in de verticale stand te
plaatsen.
Dit is de aanbevolen stand om beschadiging
van de ruitenwissers en de motorkap te
voorkomen.
Na het monteren van een
wisserblad vóór
FZet het contact aan.
FBedien nogmaals de
ruitenwisserschakelaar om de
ruitenwissers in de ruststand te zetten.
De ruitenwisserbladen kunnen zonder gereedschap worden vervangen.
11
Praktische informatie
173
Slepen van uw auto
Toegang tot het gereedschap
Het sleepoog bevindt zich onder de vloerplaat
van de bagageruimte:
Fopen de achterklep,
Ftil de vloerplaat op,
Fverwijder de polystyreen opbergbak,
Fneem het sleepoog uit de houder.
U kunt uw auto laten slepen door een andere auto of een andere auto slepen met behulp van het sleepoog.
Algemene aanwijzingen
Volg de huidige wetgeving in uw land op.
Controleer of het gewicht van de trekkende auto hoger is dan van de auto die wordt gesleept.
Er moet iemand achter het stuur van de gesleepte auto blijven zitten. Deze persoon moet
beschikken over een geldig rijbewijs.
Gebruik bij het slepen met 4 wielen op de grond altijd een goedgekeurde sleepstang;
touwen en riemen zijn verboden.
De bestuurder van de slepende auto moet voorzichtig wegrijden.
Bij het slepen van de auto met stilstaande motor zijn de rem- en stuurbekrachtiging
uitgeschakeld.
Laat uw auto in de volgende gevallen slepen door een professioneel bergingsbedrijf :
- als de auto is gestrand op de autosnelweg,
- bij auto's met vierwielaandrijving,
- als het niet mogelijk is de versnellingsbak in de neutraalstand te zetten, het stuurslot te
ontgrendelen of de handrem los te zetten,
- bij takelen met slechts twee wielen op de grond,
- bij het ontbreken van een goedgekeurde sleepstang...
Praktische informatie
174
Slepen van uw auto
FMaak het klepje in de voorbumper los door
op de onderkant ervan te drukken.
FDraai het sleepoog vast tot de aanslag.
FBevestig de sleepstang.
FZet de versnellingshendel in de
neutraalstand (stand N bij de EGS-
versnellingsbak of automatische
versnellingsbak).
FMaak het klepje in de achterbumper los
door op de onderkant ervan te drukken.
FDraai het sleepoog vast tot de aanslag.
FBevestig de sleepstang.
FSchakel de alarmknipperlichten van beide
auto's in.
FRijd voorzichtig weg en houd zowel
de snelheid als het af te leggen traject
beperkt.
Slepen van een andere auto
Het niet opvolgen van dit advies
kan ertoe leiden dat bepaalde
onderdelen van het remsysteem of de
versnellingsbak beschadigd raken en
dat de rembekrachtiger na het starten
mogelijk niet meer werkt.
FOntgrendel de stuurinrichting door
de sleutel in het contact één stand te
verdraaien en zet de handrem vrij.
FSchakel de alarmknipperlichten van beide
auto's in.
FRijd voorzichtig weg en houd zowel
de snelheid als het af te leggen traject
beperkt.
11
Praktische informatie
175
Trekken van een aanhanger
Gewichtsverdeling
FVerdeel het gewicht in de caravan/
aanhanger gelijkmatig, plaats zware
voorwerpen zo dicht mogelijk bij de as en
houd u aan de toegestane kogeldruk.
Door een geringere luchtdichtheid nemen
de prestaties van de motor af als men op
grotere hoogte boven de zeespiegel komt.
Trek boven de 1000 m 10% van het maximale
aanhangergewicht af en herhaal dit voor elke
volgende 1000 m.
Uw auto is hoofdzakelijk bedoeld voor het
vervoer van personen en bagage, maar is
tevens geschikt voor het trekken van een
aanhanger.
Raadpleeg de rubriek "Technische gegevens"
voor de gewichten en aanhangergewichten die
voor uw auto van toepassing zijn.
Wij raden u aan gebruik te maken van
een speciaal door CITROËN geteste
en goedgekeurde trekhaak inclusief
bedrading en deze door het CITROËN-
netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats te laten monteren.
Als de trekhaak wordt gemonteerd door
een bedrijf dat niet tot het CITROËN-
netwerk behoort, moet de montage
altijd volgens de voorschriften van de
fabrikant worden uitgevoerd.
Adviezen
Het rijden met een aanhanger heeft veel
invloed op het rijgedrag van de auto en vergt
daarom extra aandacht van de bestuurder.
Zijwind
FHoud er rekening mee dat de
zijwindgevoeligheid van de auto groter is.
Praktische informatie
176
Remmen
Het trekken van een aanhanger verlengt de
remweg.
Bij een lange afdaling is het, om te voorkomen
dat de remmen oververhit raken, raadzaam om
op de motor af te remmen.
Banden
FControleer de bandenspanning van de auto
en de aanhanger en breng deze indien
nodig op de juiste waarde.
Verlichting
FControleer de verlichting van de
aanhanger.
De parkeerhulp wordt automatisch
uitgeschakeld als bij het aankoppelen
van een aanhanger een originele
CITROËN-trekhaak wordt gebruikt.
Koeling
Het trekken van een aanhanger op
een helling veroorzaakt een hogere
koelvloeistoftemperatuur.
De koelventilator wordt elektrisch bediend en is
niet afhankelijk van het motortoerental.
FPas uw snelheid aan om het toerental te
beperken.
Het maximale aanhangergewicht is
afhankelijk van het hellingspercentage en de
buitentemperatuur.
Let in elk geval goed op de aanwijzing van de
koelvloeistoftemperatuurmeter.
FAls het waarschuwingslampje
van de koelvloeistoftemperatuur
gaat branden in combinatie met
het waarschuwingslampje STOP,
stop dan zo snel mogelijk en zet
de motor af.
11
Praktische informatie
177
Audiovoorbereiding
Uw auto is af fabriek voorzien van:
- een antenne met twee functies,
gemonteerd op het achterste deel van het
dak,
- een coaxiale antennekabel,
- een basisontstoring,
- bedrading voor de luidsprekers in de
voorportieren en de tweeters in het
dashboard,
- bedrading voor de luidsprekers in de
achterportieren,
- een 40-polige stekker.
Raadpleeg alvorens een autoradio
of luidsprekers in te bouwen het
CITROËN-netwerk, dat u het
onderdeelnummer van de juiste
draadbundel kan verstrekken.
Inbouwen van een autoradio
FMaak met een schroevendraaier het
opbergvak aan beide kanten los en
verwijder het vervolgens.
De coaxiale antennekabel en de 40-polige
stekker zijn nu bereikbaar.
Raadpleeg vervolgens de gebruiksaanwijzing
van uw autoradio.
Inbouwen van luidsprekers
Er is een mogelijkheid voor het inbouwen van:
- luidsprekers met een diameter van 165 mm
in de voorportieren,
- luidsprekers met een diameter van 130 mm
in de achterportieren,
- tweeters met een diameter van 22,5 mm in
het bovenste gedeelte van het dashboard.
De autoradio kan op de plaats van het
opbergvak onder het bedieningspaneel van de
verwarming/airconditioning worden ingebouwd.
Praktische informatie
178
Stekkeraansluitingen
A1(+) Luidspreker rechts achter
A2(+) Luidspreker rechts voor en tweeter
A3(+) Luidspreker links voor en tweeter
A4(+) Luidspreker links achter
A5(-) Luidspreker rechts achter
A6(-) Luidspreker rechts voor en tweeter
A7(-) Luidspreker links voor en tweeter
A8(-) Luidspreker links achter
A9Niet aangesloten
A10Niet aangesloten
A11Niet aangesloten
A12(+) Permanent
A13Niet aangesloten
A14Niet aangesloten
A15(+) Na contact (de autoradio werkt uitsluitend als het contact is aangezet)
A16Massa
Gebruik nooit een andere draad om
de (+) van uw autoradio aan te sluiten
(kans op ontladen van de accu).
11
Praktische informatie
179
"Comfort en vrije tijd":
zonneschermen, portierwindschermen,
koelbox, rokersset, parfumpatronen,
middenarmsteun vóór, losse make-upspiegel,
leeslampje, parkeerhulp voor en achter,
bekerhouder, kledinghanger voor bevestiging
aan de hoofdsteun, zonwerende folie voor de
ruiten, veiligheidsfolie voor de ruiten...
"Veiligheid":
alarminstallatie, wielbouten met slot,
lokalisatiesysteem voor gestolen auto's,
alcoholtest, verbanddoos, gevarendriehoek,
reflecterend veiligheidsvest, hondenrek,
sneeuwkettingen, sneeuwsokken, set
mistlampen, kinderzitjes en zitverhogingen,
bescherming bij het vervoer van huisdieren...
Ombouwsets
Het is mogelijk om sets te bestellen genaamd
"Entreprise" voor het ombouwen van een
bedrijfsauto naar een personenauto en
omgekeerd.
"Styling":
met leder bekleed stuurwiel,
versnellingspookknoppen, voorspoiler,
diffusor achter, bumpersierlijsten, sierdelen
voor de mistverlichting, sierdelen voor de
handremhendel, aluminium voetsteun,
lichtmetalen velgen, wieldoppen, verchroomde
sierstrip achterklep, verchroomd uitlaatsierstuk,
verchroomde buitenspiegelkappen,
verchroomde portiergrepen...
"Vervoer":
bagagebak, matten voor de bagageruimte,
bagagenet, bagagesteunen, daklastdragers,
fietsendragers, skidragers, dakkoffers,
trekhaken, trekhaakkabelsets...
Accessoires
Een ruime keuze aan accessoires en originele onderdelen wordt u aangeboden door het CITROËN-netwerk.
Deze accessoires en onderdelen zijn volledig aangepast aan uw auto, zijn voorzien van een artikelnummer en beschikken over de garantie van
CITROËN.
* Om te voorkomen dat de mat onder de
pedalen schuift:
- controleer of de mat goed op zijn plaats
ligt,
- leg nooit meerdere matten over elkaar.
"Bescherming":
matten*, spatlappen, stoelhoezen,
dorpelbeschermlijsten, stootlijsten op de
bumpers, autohoes, flankbescherming, mat
voor de bagageruimte, bagagebak...
Bij montage van een trekhaak en
de bijbehorende kabelset buiten het
CITROËN-netwerk is het verplicht
gebruik te maken van de elektrische
voorbereiding van de auto en de
installatievoorschriften van de fabrikant.
Praktische informatie
180
"Multimedia":
handsfree kit Bluetooth
®
, steun voor
handsfree kit Bluetooth
®
, autoradio's met
bediening aan de stuurkolom, portable
navigatiesysteem, gedeeltelijk ingebouwde
steun voor portable navigatiesysteem, update
voor de kaartgegevens van het ingebouwde
navigatiesysteem, rijassistent, DVD-speler,
aansluitkabel voor MP3-speler, USB Box,
Hifi-module, luidsprekers, WiFi on Board,
houder multimediasysteem achter, telefoon-/
smartphonehouder, 230V-aansluiting, lader
geschikt voor iPhone...
Installeren van
radiocommunicatiezenders
Voordat u radiozenders met
buitenantenne als uitrusting
achteraf monteert, kunt u bij het
CITROËN-netwerk de technische
gegevens (frequentieband, maximaal
uitgangsvermogen, positie antenne,
specifieke installatievoorschriften) van
de voor montage geschikte zenders
opvragen, conform de Richtlijn
Elektromagnetische Compatibiliteit
(2004/104/EG).
Afhankelijk van de lokale wetgeving
kan de aanwezigheid van bepaalde
veiligheidsuitrusting verplicht zijn:
veiligheidsvesten, gevarendriehoeken,
alcoholtests, een set reservelampen,
reservezekeringen, een brandblusser,
een verbandtrommel, spatlappen aan
de achterzijde van de auto.
Bij het CITROËN-netwerk zijn tevens
reinigings- en onderhoudsmiddelen
(voor interieur en exterieur) verkrijgbaar,
waaronder de milieuvriendelijke producten
van het gamma "TECHNATURE", evenals
producten voor het bijvullen van reservoirs
(ruitensproeiervloeistof...), lakstiften
en spuitbussen voor het bijwerken van
lakschades met de exacte kleur van de
carrosserie van uw auto, vulpatronen (voor de
bandenreparatieset...),...
Het monteren van elektrische apparatuur of
accessoires die niet onder een artikelnummer
in het assortiment van CITROËN voorkomen,
kan leiden tot storingen in het elektronisch
systeem van uw auto en een verhoogd
stroomverbruik veroorzaken.
Houd hier rekening mee en neem contact
op met een vertegenwoordiger van het merk
CITROËN om u te laten informeren over
het assortiment uitrustingen en accessoires
voorzien van een artikelnummer.
12
Technische gegevens
181
Type variant uitvoering:
SC...
ZMZ0HMZ0HMZ0/PHMZ6/PS8FP0/P5FS05FS9
MotorenVTi 68VTi 82
e-VTi 82
Euro 6
VTi 95VTi 120
Versnellingsbakken
Handgeschakeld
(5 versnellingen)
Handgeschakeld
(5 versnellingen)
Elektronisch
gestuurd
(5 versnellingen)
Elektronisch
gestuurd
(5 versnellingen)
Elektronisch
gestuurd
(5 versnellingen)
Handgeschakeld
(5 versnellingen)
Automaat
(4 versnellingen)
Cilinderinhoud (cm
3
)9991199119913971598
Boring x slag (mm)71 x 84,175 x 90,575 x 90,577 x 7577 x 85,8
Max.vermogen: ECE-norm (kW)*5060607088
Toerental bij max. vermogen (t/min)60005750575060006000
Max.koppel: ECE-norm (Nm)95118118136160
Toerental bij max. koppel (t/min)30002750275040004250
BrandstofLoodvrijLoodvrijLoodvrijLoodvrijLoodvrij
KatalysatorJaJaJaJaJa
INHOUD CARTER (in liter)
Motor (met vervangen filter)3,253,253,254,254,25
Motoren en versnellingsbakken
* Het maximumvermogen betreft de waarde die voor de typegoedkeuring op de testbank is gemeten, onder meetomstandigheden voorgeschreven door
Europese richtlijnen (1999/99/EG).
Technische gegevens
182
Het maximaal toegestane treingewicht en de aanhangergewichten gelden tot een hoogte van maximaal 1000 meter; het opgegeven aanhangergewicht
dient voor elke extra 1000 meter met 10% te worden verminderd.
Bij het trekken van een aanhanger mag niet harder worden gereden dan 100 km/h of de plaatselijk geldende snelheidslimiet (in Nederland wettelijk 90 km/h).
Bij hoge buitentemperaturen kunnen de prestaties van de auto minder worden om de motor te beschermen. Als de buitentemperatuur meer dan 37°C
bedraagt, moet het treingewicht worden verminderd.
Gewichten en aanhangergewichten benzine (kg)
MotorenVTi 68VTi 82
e-VTi 82
Euro 6
VersnellingsbakkenHandgeschakeldHandgeschakeld
Elektronisch
gestuurd
Elektronisch
gestuurd
Type variant uitvoering:
SC...
ZMZ0HMZ0HMZ0/PHMZ6/PS
- Ledig gewicht9739751060980
- Gewicht rijklaar1048105011351055
- Maximum technisch toegestane massa totaal1500151115151541
- Maximum toegestaan treingewicht
helling max. 12%
1950231123152341
- Aanhanger geremd (binnen max.
toegestaan treingewicht)
helling max. 12%
450800800500
- Aanhanger geremd* (met verminderde belading
auto, binnen max. toegestaan treingewicht)
77511001100800
- Aanhanger ongeremd450520520500
- Aanbevolen kogeldruk46464646
* Het totale gewicht van de aanhanger kan, binnen het maximaal toegestane treingewicht, worden verhoogd indien de belading van de auto wordt
verminderd. Houd er in dat geval rekening mee dat het trekken van een aanhanger met een licht beladen auto een negatieve invloed heeft op het
weggedrag.
12
Technische gegevens
183
Het maximaal toegestane treingewicht en de aanhangergewichten gelden tot een hoogte van maximaal 1000 meter; het opgegeven aanhangergewicht
dient voor elke extra 1000 meter met 10% te worden verminderd.
Bij het trekken van een aanhanger mag niet harder worden gereden dan 100 km/h of de plaatselijk geldende snelheidslimiet (in Nederland wettelijk
90 km/h).
Bij hoge buitentemperaturen kunnen de prestaties van de auto minder worden om de motor te beschermen. Als de buitentemperatuur meer dan 37°C
bedraagt, moet het treingewicht worden verminderd.
- Maximum technisch toegestane massa totaal158115791612
- Aanhanger geremd (binnen max.
toegestaan treingewicht)
max. helling 12%
248124792512
- Aanhanger geremd (binnen max.
toegestaan treingewicht)
max. helling 12%
900900900
- Aanhanger geremd* (met verminderde belading
auto, binnen max. toegestaan treingewicht)
115011501150
- Aanhanger ongeremd570570570
- Aanbevolen kogeldruk464646
* Het totale gewicht van de aanhanger kan, binnen het maximaal toegestane treingewicht, worden verhoogd indien de belading van de auto wordt
verminderd. Houd er in dat geval rekening mee dat het trekken van een aanhanger met een licht beladen auto een negatieve invloed heeft op het
weggedrag.
Technische gegevens
184
Raadpleeg voor meer informatie over de werking en het gebruik van uw auto met LPG-installatie de speciale bijlage die u vindt bij de overige
boorddocumentatie.
Motor en versnellingsbak LPG
Type variant uitvoering:
SC...
KFT0/GPL
KFT0/1GPL
Motor1.4i
Versnellingsbak
Handgeschakeld
(5 versnellingen)
Cilinderinhoud (cm
3
)1360
Boring x slag (mm)75 x 77
Max. vermogen: ECE-norm (kW)*51,5 / 54
Toerental bij max. vermogen (t/min)5200 / 5200
Max. koppel: ECE-norm (Nm)115 / 118
Toerental bij max. koppel (t/min)3300 / 3300
BrandstofLPG / loodvrije benzine
KatalysatorJa
INHOUD CARTER (liter)
Motor (met vervangen filter)3,0
* Het maximumvermogen betreft de waarde die voor de typegoedkeuring op de testbank is gemeten, onder meetomstandigheden voorgeschreven door
Europese richtlijnen (1999/99/EG).
12
Technische gegevens
185
Het maximaal toegestane treingewicht en de aanhangergewichten gelden tot een hoogte van maximaal 1000 meter; het opgegeven aanhangergewicht dient
voor elke extra 1000 meter met 10% te worden verminderd.
Bij het trekken van een aanhanger mag niet harder worden gereden dan 100 km/h of de plaatselijk geldende snelheidslimiet (in Nederland wettelijk 90 km/h).
Bij hoge buitentemperaturen kunnen de prestaties van de auto minder worden om de motor te beschermen. Als de buitentemperatuur meer dan 37°C
bedraagt, moet het treingewicht worden verminderd.
* Het totale gewicht van de aanhanger kan, binnen het maximaal toegestane treingewicht, worden verhoogd indien de belading van de auto wordt verminderd.
Houd er in dat geval rekening mee dat het trekken van een aanhanger met een licht beladen auto een negatieve invloed heeft op het weggedrag.
Technische gegevens
186
* Het maximumvermogen betreft de waarde die voor de typegoedkeuring op de testbank is gemeten, onder meetomstandigheden voorgeschreven door
Europese richtlijnen (1999/99/EG).
Dieselmotoren en versnellingsbakken
Type variant uitvoering:
SC...
8HR48HP4/PS9HK0
MotorenHDi 70 FAPe-HDI 70 FAPHDi 75
Versnellingsbakken
Handgeschakeld
(5 versnellingen)
Elektronisch gestuurd
(5 versnellingen)
Handgeschakeld
(5 versnellingen)
Cilinderinhoud (cm
3
)139813981560
Boring x slag (mm)73,7 x 8273,7 x 8275 x 88,3
Max.vermogen: ECE-norm (kW)*505055
Toerental bij max.vermogen (t/min)400040004000
Max.koppel: ECE-norm (Nm)160160185
Toerental bij max.koppel (t/min)175017501500
BrandstofDieselDieselDiesel
KatalysatorJaJaJa
Roetfilter (FAP)JaNeeNee
INHOUD CARTER (in liter)
Motor (met vervangen filter)3,753,753,75
.../S : uitvoering met e-HDi-motor en Stop & Start-systeem.
12
Technische gegevens
187
.../S: uitvoering met e-HDi-motor en Stop & Start-systeem.
* Het maximumvermogen betreft de waarde die voor de typegoedkeuring op de testbank is gemeten, onder meetomstandigheden voorgeschreven door
Europese richtlijnen (1999/99/EG).
Type variant uitvoering:
SC...
9HJ09HP09HPK/S9HP8/PS9HR8/S
MotorenHDi 90HDi 90 FAPe-HDi 90 FAPe-HDi 115 FAP
Versnellingsbakken
Handgeschakeld
(5 versnellingen)
Handgeschakeld
(5 versnellingen)
Handgeschakeld
(5 versnellingen)
Elektronisch gestuurd
(6 versnellingen)
Handgeschakeld
(6 versnellingen)
Cilinderinhoud (cm
3
)1560156015601560
Boring x slag (mm)75 x 88,375 x 88,375 x 88,375 x 88,3
Max. vermogen: ECE-norm (kW)*68686884
Toerental bij max. vermogen (t/min)4000400040003600
Max. koppel: ECE-norm (Nm)230230230270
Toerental bij max. koppel (t/min)1750175017501750
BrandstofDieselDieselDieselDiesel
KatalysatorJaJaJaJa
Roetfilter (FAP)NeeJaJaJa
INHOUD CARTER (in liter)
Motor (met vervangen filter)3,753,753,753,75
Dieselmotoren en versnellingsbakken
Technische gegevens
188
Het maximaal toegestane treingewicht en de aanhangergewichten gelden tot een hoogte van maximaal 1000 meter; het opgegeven aanhangergewicht dient
voor elke extra 1000 meter met 10% te worden verminderd.
Bij het trekken van een aanhanger mag niet harder worden gereden dan 100 km/h of de plaatselijk geldende snelheidslimiet (in Nederland wettelijk 90 km/h).
Bij hoge buitentemperaturen kunnen de prestaties van de auto minder worden om de motor te beschermen. Als de buitentemperatuur meer dan 37°C
bedraagt, moet het treingewicht worden verminderd.
* Het totale gewicht van de aanhanger kan, binnen het maximaal toegestane treingewicht, worden verhoogd indien de belading van de auto wordt verminderd.
Houd er in dat geval rekening mee dat het trekken van een aanhanger met een licht beladen auto een negatieve invloed heeft op het weggedrag.
12
Technische gegevens
189
Het maximaal toegestane treingewicht en de aanhangergewichten gelden tot een hoogte van maximaal 1000 meter; het opgegeven aanhangergewicht dient
voor elke extra 1000 meter met 10% te worden verminderd.
Bij het trekken van een aanhanger mag niet harder worden gereden dan 100 km/h of de plaatselijk geldende snelheidslimiet (in Nederland wettelijk 90 km/h).
Bij hoge buitentemperaturen kunnen de prestaties van de auto minder worden om de motor te beschermen. Als de buitentemperatuur meer dan 37°C
bedraagt, moet het treingewicht worden verminderd.
* Het totale gewicht van de aanhanger kan, binnen het maximaal toegestane treingewicht, worden verhoogd indien de belading van de auto wordt verminderd.
Houd er in dat geval rekening mee dat het trekken van een aanhanger met een licht beladen auto een negatieve invloed heeft op het weggedrag.
Technische gegevens
190
Afmetingen (in mm)
12
Technische gegevens
191
Identicatie
B. Serienummer op het dashboard.
Dit nummer staat op een sticker en is zichtbaar
door de voorruit.
C. Constructeursplaatje.
Dit nummer staat op een eenmalige sticker op
de linker middenstijl.
Het bevat de volgende informatie:
- de bandenspanning zonder en met volle
belading,
- de bandenmaat (met de belastingsindex en
de snelheidsaanduiding van de band),
- de bandenspanning van het reservewiel,
- de kleurcode van de lak.
Controleer de bandenspanning
minimaal één keer per maand, bij koude
banden.
Een te lage bandenspanning
veroorzaakt een hoger
brandstofverbruik.
A. Serienummer onder de motorkap.
Dit nummer is ingeslagen in de carrosserie, bij
het interieurfilter.
De auto is voorzien van verschillende zichtbare merktekens voor de identificatie en registratie van de auto.
D. Sticker bandenspanning/kleurcode lak.
Deze sticker is op de linker middenstijl geplakt.
Technische gegevens
192
193
URGENCE-OPROEP OF ASSISTANCE-OPROEP
194
URGENCE-OPROEP OF ASSISTANCE-OPROEP
Citroën Urgence-oproep met lokalisatiefunctie
Druk in geval van nood langer dan 2 seconden op deze
toets. Het knipperen van het groene LED-lampje en een
geluidssignaal bevestigen dat de oproep naar de helpdesk
van "Urgence" is verstuurd*.
Door deze toets meteen opnieuw in te drukken, wordt de oproep
geannuleerd. Het groene LED-lampje dooft.
De oproep wordt ook geannuleerd door, op ieder willekeurig moment, de
toets langer dan 8 seconden in te drukken.
Citroën Assistance-oproep met lokalisatiefunctie
Bij het aanzetten van het contact, gaat
het groene lampje 3 seconden branden.
Dit duidt op een goede werking van het
systeem.
Het oranje lampje knippert: er is een
storing in het systeem.
Het oranje lampje blijft branden: de
noodbatterij moet vervangen worden.
Raadpleeg in beide gevallen het
CITROËN-netwerk.
Door deze toets meteen opnieuw in te drukken, wordt de aanvraag geannuleerd.
Dit wordt bevestigd door een gesproken bericht.
Druk langer dan 2 seconden op deze toets voor het
aanvragen van hulp bij het stranden van de auto.
Een gesproken bericht bevestigt dat de oproep is verstuurd*.
Werking van het systeem
Het groene LED-lampje blijft branden (zonder te knipperen) wanneer de
verbinding tot stand is gebracht. Aan het einde van het gesprek gaat het
lampje uit.
Deze oproep wordt beheerd door de helpdesk van Urgence die de
informatie over de lokalisatie van de auto ontvangt en een waarschuwing
kan zenden naar de gekwaliceerde hulpdiensten. In landen waar de
alarmcentrale niet operationeel is of wanneer de lokalisatie uitdrukkelijk is
geweigerd, wordt de oproep meteen doorgestuurd naar de hulpdiensten
(112), zonder lokalisatie.
Wanneer de elektronische eenheid airbags een botsing heeft
waargenomen, wordt onafhankelijk van het eventueel afgaan van
de airbags, automatisch een noodoproep gedaan.
* Deze diensten zijn afhankelijk van bepaalde voorwaarden en
beschikbaarheid.
Raadpleeg het CITROËN-netwerk.
Wanneer u uw auto buiten het CITROËN-netwerk hebt gekocht, raden
wij u aan de aanwezigheid van deze diensten bij het netwerk te laten
controleren en eventueel congureren. In een meertalig land kunt u het
systeem laten congureren in de ofciële landstaal van uw voorkeur.
Om technische redenenen, zoals het verbeteren van de
telematicadiensten aan de klant, behoudt de constructeur zich het recht
voor om op elk willekeurig moment het telematicasysteem in de auto te
wijzigen.
Indien u gebruik maakt van de dienst CITROËN eTouch, beschikt u ook
over aanvullende diensten via uw persoonlijke pagina MyCITROEN op de
CITROËN-internetsite voor uw land. Surf hiervoor naar www.citroen.com.
195
C3_nl_Chap13b_RT6-2-8_ed01-2014
Dit systeem is zodanig gecodeerd dat het uitsluitend in
uw auto functioneert.
eMyWay
01 Basisfunctie - Bedieningspaneel
Om veiligheidsredenen mag de bestuurder handelingen
die zijn volledige aandacht vragen uitsluitend uitvoeren
bij stilstaande auto.
Wanneer de eco-modus is geactiveerd schakelt
het systeem zichzelf na het afzetten van de motor
automatisch uit om te voorkomen dat de accu ontladen
raakt.
INHOUD
02 Bediening op stuur
03 Werking
04 Navigatie
05 Verkeersinformatie
06 Telefoneren
07 Radio
08 Multimediaspelers
09 Audio-instellingen
10 Configuratie
11 Menustructuur display
blz.
blz.
blz.
blz.
blz.
blz.
blz.
blz.
blz.
blz.
blz.
196
198
199
201
214
217
227
230
236
237
238
GPS-NAVIGATIE
MULTIMEDIA-AUTORADIO/
BLUETOOTH-TELEFOON
Veelgestelde vragen blz.
242
01
196
C3_nl_Chap13b_RT6-2-8_ed01-2014
Selecteren:
-
vorige/volgende radiozender (automatisch).
- vorige/volgende nummer van een CD
of mediaspeler.
- linker of rechter gedeelte van het
scherm als er een menu wordt
weergegeven.
Links/rechts voor de functie " De kaart
verplaatsen ".
Huidige bewerking
afbreken, terug naar
vorige map.
Lang indrukken: terug
naar vorige weergave.
Toegang tot het menu
"Conguratie".
Lang indrukken:
toegang tot het GPS-
bereik en de demo-
modus.
Toegang tot het menu
" Verkeersinformatie
TMC " en weergave
van de actuele
verkeersinformatie.
Selecteren:
- vorige/volgende item in een lijst of een
menu.
- vorige/volgende mediabestand.
- vorige/volgende radiofrequentie (stap
voor stap).
- vorige/volgende MP3-bestand.
Omhoog/omlaag voor de functie " De kaart
verplaatsen ".
BASISFUNCTIES
Toegang tot het menu
" Navigatie " en
weergave van de laatste
bestemmingen.
Kort indrukken (motor
afgezet): aan/uit.
Kort indrukken (draaiende
motor): uit-/inschakelen
van geluidsbron.
Toets MODE: Selecteren
van het type permanente
weergave.
Lang indrukken: Black
panel-functie (DARK).
Draaiknopje voor selecteren en bevestigen:
Selecteren van een item op het display en bevestigen
van uw keuze door het knopje kort in te drukken.
Als er geen menu of lijst wordt weergegeven: druk
het knopje kort in om een contextmenu op te vragen,
afhankelijk van de weergave op het scherm.
Draaien bij weergave van de kaart: in/-uitzoomen op de
kaart.
Instellen geluidsvolume
(het geluidsvolume van
elke geluidsbron wordt
afzonderlijk ingesteld, ook dat
van de verkeersinformatie en
de navigatie-aanwijzingen).
01
197
C3_nl_Chap13b_RT6-2-8_ed01-2014
Lang indrukken: resetten
van het systeem.
Toegang tot het menu
"Telefoon" en weergave van de
laatste gesprekken of inkomend
gesprek accepteren.
BASISFUNCTIES
Kort indrukken: selecteren van een opgeslagen
radiozender.
Lang indrukken: in het geheugen opslaan van de
huidige radiozender.
Toegang tot het Menu " MUSIC " en weergave van de tracks
of de afspeellijsten van de CD/MP3/Apple
®
-apparatuur.
Lang indrukken: weergave van het paneel met audio-
regelknoppen voor de geluidsbron "MEDIA" (CD/USB/iPod/
Streaming/AUX).
Toegang tot het menu " RADIO " en
weergave van de zenderlijst.
Lang indrukken: weergave van het
paneel met audio-regelknoppen voor de
geluidsbron tuner.
02
198
C3_nl_Chap13b_RT6-2-8_ed01-2014
RADIO: selecteren van de
vorige/volgende voorkeuzezender.
Selecteren van het volgende item uit het
adresboek.
Toets SRC/TEL:
wijzigen van de geluidsbron,
bellen vanuit het adresboek,
telefoon opnemen/ophangen,
langer dan 2 seconden indrukken:
toegang tot het adresboek.
RADIO: selecteren van de vorige
radiozender in de lijst.
Lang indrukken: automatisch zoeken
naar zenders in aopende volgorde.
CD: selecteren van het vorige nummer.
CD: ingedrukt houden: snel
terugspoelen.
RADIO: selecteren van de volgende radiozender in de lijst.
Lang indrukken: automatisch zoeken naar zenders in
oplopende volgorde.
CD: selecteren van het volgende nummer.
CD: ingedrukt houden: snel vooruitspoelen.
Volume verhogen.
Volume verlagen
Mute; geluid onderbreken:
gelijktijdig indrukken
van de toetsen van de
volumeregeling.
Geluid weer inschakelen:
indrukken van een van
de twee toetsen van de
volumeregeling.
STUURKOLOMSCHAKELAARS
03
199
C3_nl_Chap13b_RT6-2-8_ed01-2014
Raadpleeg de rubriek "Menustructuur display" voor een
gedetailleerd overzicht van de menu's.
Gebruik voor het schoonmaken van het display een zacht,
niet-schurend doekje (bijvoorbeeld een brillendoekje) zonder
schoonmaakmiddel.
"RADIO"
"TELEFOON"
(tijdens communicatie)
SETUP: INSTELLINGEN:
datum en tijd, conguratie weergave, geluid,
parameters auto.
Geluidsbron veranderen:
RADIO: RADIO als geluidsbron.
MUSIC : MUSIC als geluidsbron.
Druk een paar keer achter elkaar op de toets MODE om naar de volgende menu's te gaan:
"KAART OP VOLLEDIG
SCHERM"
"KAART OP VERKLEIND
SCHERM"
(tijdens navigatie)
ALGEMENE WERKING
03
200
C3_nl_Chap13b_RT6-2-8_ed01-2014
Door de draaiknop in te
drukken krijgt u toegang tot de
snelkeuzemenu's.
Weergave afhankelijk van de context
RADIO:
Veranderen van frequentieband
MULTIMEDIASPELERS, CD
OF USB (afhankelijk van
media):
Afspeelwijze:
Normaal
Willekeurig
Willekeurig op elk medium
Herhalen
TELEFOON (tijdens
communicatie):
Privémodus
KAARTWEERGAVE OP VOLLEDIG
OF VERKLEIND SCHERM:
Navigatie stoppen / hervatten
Een bestemming kiezen
Adres invoeren
Index
GPS-coördinaten
Alternatieve route
De kaart verplaatsen
Info plaats
Als bestemm. Kiezen
Als etappe kiezen
Deze plaats opslaan (contacten)
Kaartmodus verlaten
Navigatiecriteria
In de wacht zetten
DTMF-tonen
Ophangen
1
1
1
1
1
1
1
2
2
2
2
2
1
2
2
2
1
1
1
1
1
1
FM
Verkeersinformatie (TA)
AM
Nieuws
Ontspanning
Speciaal of Belangrijk
2
2
2
2
2
2
Serviceberichten
1
ALGEMENE WERKING
04
201
C3_nl_Chap13b_RT6-2-8_ed01-2014
Overzicht van de laatste
bestemmingen.
" Navigatie "
Selecteer " Opties " in het navigatiemenu en vervolgens "
Laatste bestemmingen wissen " en bevestig uw keuze
om de laatste bestemmingen te wissen. Selecteer " Ja " en
bevestig uw keuze.
Het is niet mogelijk om één enkele bestemming te wissen.
Wissel tussen het menu en de lijst (links/rechts).
" Bestemming kiezen "
" Etappes en route "
" Opties "
" Kaartbeheer "
" Navigatie stoppen /
hervatten "
Druk op NAV.
of
Om optimaal te proteren
van alle functies van uw
navigatiesysteem is het
raadzaam regelmatig de
kaartgegevens te updaten.
Raadpleeg het CITROËN-
netwerk of bestel uw update
van de kaartgegevens op
http://citroen.navigation.com
Druk kort op het uiteinde van
de lichtschakelaar om de
laatste gesproken instructie te
herhalen.
NAVIGATIE - ROUTEBEGELEIDING
Naar het menu "Navigatie"
04
202
C3_nl_Chap13b_RT6-2-8_ed01-2014
Druk op NAV voor het menu
" Navigatie ".
Een nieuwe bestemming kiezen
Een bestemming kiezen
Selecteer "Een bestemming kiezen"
en bevestig uw keuze, selecteer dan
" Adres invoeren " en bevestig uw
keuze.
Selecteer " Land " en bevestig uw
keuze.
Selecteer " Plaats " of " Postcode " en
bevestig uw keuze.
Selecteer één voor één de letters van
de plaats of de cijfers van de postcode
en bevestig elk karakter steeds met het
draaiknopje.
Selecteer een plaats uit de lijst en
bevestig uw keuze.
U kunt ook een lijst met plaatsen in
het opgegeven land opvragen door
een paar letters op te geven en dit te
bevestigen met " Lijst ".
Vul de gegevens zoals " Weg "
en "Nummer/Kruising" op dezelfde
manier in.
Selecteer " Opslaan " om de adreskaart op te slaan.
Als er gedurende 60 seconden geen adresgegevens worden
ingevoerd, wordt de laatst gebruikte startpagina weer weergegeven.
Voer de stappen 1 en 2 weer uit en druk nogmaals om verder te
gaan met het invoeren van gegevens.
Bevestig met "OK" om het navigeren te
starten.
Selecteer een navigatiecriterium:
" Snelste route ", " Kortste route "
of beste route " Afstand/Tijd ", en
selecteer indien gewenst, aanvullende
criteria zoals: " Met tolwegen ", " Met
veerpont ", of " Verkeersinformatie "
en bevestig uw keuze met "OK".
NAVIGATIE - ROUTEBEGELEIDING
04
203
C3_nl_Chap13b_RT6-2-8_ed01-2014
Naar één van de laatste bestemmingen
Druk op NAV voor het menu
" Navigatie ".
Selecteer de gewenste bestemming en
bevestig uw keuze om het navigeren te
starten.
Naar een contact uit het adresboek
Selecteer en bevestig " Bestemming
kiezen ", selecteer vervolgens
" Adresboek " en bevestig uw keuze.
Selecteer de gewenste bestemming en
bevestig uw keuze met "OK" om het
navigeren te starten.
Druk op NAV voor het menu
" Navigatie ".
Navigeren naar een contact is alleen mogelijk als voor dit contact
een adres is opgegeven in het radio-/navigatiesysteem.
De laatste bestemmingen wissen
Druk op NAV voor het menu
" Navigatie ".
Selecteer "Opties" en bevestig uw
keuze. Selecteer vervolgens "De laatste
bestemmingen wissen" en bevestig.
NAVIGATIE - ROUTEBEGELEIDING
04
204
C3_nl_Chap13b_RT6-2-8_ed01-2014
Selecteer en bevestig " Bestemming
kiezen ", selecteer " GPS-coördinaten "
en bevestig uw keuze.
Voer de GPS-coördinaten in en bevestig
uw invoer met "OK" om het navigeren
te starten.
Druk op NAV voor het menu
" Navigatie ".
GPS-coördinaten als bestemming invoerenNaar een punt op de kaart
Druk, als de kaart op het scherm wordt
weergegeven, op OK om naar het
contextmenu te gaan. Selecteer dan
" Kaart verplaatsen " en bevestig uw
keuze.
Druk op OK voor het contextmenu van
de functie " Kaart verplaatsen ".
Selecteer " Als bestemming kiezen " of
" Als tussenstop kiezen " en bevestig
uw keuze.
Verplaats de cursor op het scherm
met de navigatietoets om een
bestemmingspunt te kiezen.
NAVIGATIE - ROUTEBEGELEIDING
04
205
C3_nl_Chap13b_RT6-2-8_ed01-2014
Naar Points of Interest (POI)
Points of interest (POI) zijn openbare gebouwen en diensten in de
omgeving (hotels, bedrijven, vliegvelden...).
Selecteer "Een bestemming kiezen" en
bevestig dit, selecteer vervolgens "Een
adres invoeren" en bevestig dit.
Selecteer en bevestig " POI " en
selecteer en bevestig dan " Rondom
huidige plaats " om een POI in de buurt
te zoeken.
Selecteer en bevestig " POI " om
een POI in een etappe op te nemen,
selecteer vervolgens " Op de route " en
bevestig uw keuze.
Om een POI als bestemming op te
geven moet u eerst het land en de
plaats opgeven (zie "Naar nieuwe
bestemming"), vervolgens " POI "
selecteren en bevestigen en dan
" Dichtbij " selecteren en bevestigen.
Zoek een POI in één van de rubrieken
op de volgende pagina's.
Selecteer " Zoeken op Naam " om POI's op naam in plaats van op
afstand te zoeken.
Selecteer de gewenste POI en bevestig
uw keuze met "OK" om het navigeren
te starten.
Druk op NAV voor het menu
" Navigatie ".
NAVIGATIE - ROUTEBEGELEIDING
04
206
C3_nl_Chap13b_RT6-2-8_ed01-2014
NAVIGATIE - ROUTEBEGELEIDING
Dit pictogram verschijnt als er zich meerdere Points
of Interest in hetzelfde gebied bevinden. Door op dit
pictogram in te zoomen kunt u de verschillende Points
of Interest bekijken.
Tankstation
Garage
CITROËN
Parkeergarage
Parkeerterrein
Parkeerplaats
Hotel
Restaurant
Cafetaria
Bed & Breakfast
Treinstation
Busstation
Haven
Industrieterrein
Supermarkt
Geldautomaat
Sportcomplex, sporthal, sportveld
Zwembad
Wintersportcentrum
Luchthaven
Attractiepark
Ziekenhuis, Apotheek, Dierenarts
Politiebureau
Gemeentehuis
Postkantoor
Museum, Theater, Monument
Tourist info
Risicozones/Gevarenzones*
Lijst met belangrijkste POI's
* Afhankelijk van
beschikbaarheid in het land.
School
Bij de jaarlijke update van de kaartgegevens krijgt u ook de beschikking over nieuwe POI's.
Daarnaast kunt u elke maand de risicozones/gevarenzones bijwerken.
De exacte procedure vindt u op:
http://citroen.navigation.com.
Bioscoop
04
207
C3_nl_Chap13b_RT6-2-8_ed01-2014
NAVIGATIE - ROUTEBEGELEIDING
U kunt nu kiezen uit:
- "Zichtbare meldingen"
- "Meldingen met geluidssignalen"
- "Alleen meldingen weergeven bij het
navigeren"
- "Alleen meldingen geven bij een te
hoge snelheid".
U kunt de tijd tussen het moment van de
waarschuwing voor een Risicogebied en
het passeren van de risicozone instellen.
Selecteer "OK" om de instellingen te bevestigen.
Selecteer " Opties " en bevestig uw keuze;
selecteer vervolgens " Risicogebieden
instellen " en bevestig uw keuze.
Deze functies zijn alleen beschikbaar als de risicozones zijn
gedownload en in het systeem zijn geïnstalleerd.
De gedetailleerde procedure voor het updaten van de risicozones is
beschikbaar op de website http://citroen.navigation.com.
Libble takes abuse of its services very seriously. We're committed to dealing with such abuse according to the laws in your country of residence. When you submit a report, we'll investigate it and take the appropriate action. We'll get back to you only if we require additional details or have more information to share.
Product:
Forumrules
To achieve meaningful questions, we apply the following rules:
First, read the manual;
Check if your question has been asked previously;
Try to ask your question as clearly as possible;
Did you already try to solve the problem? Please mention this;
Is your problem solved by a visitor then let him/her know in this forum;
To give a response to a question or answer, do not use this form but click on the button 'reply to this question';
Your question will be posted here and emailed to our subscribers. Therefore, avoid filling in personal details.
Register
Register getting emails for Citroen C3 N - 2014 at:
new questions and answers
new manuals
You will receive an email to register for one or both of the options.
Get your user manual by e-mail
Enter your email address to receive the manual of Citroen C3 N - 2014 in the language / languages: Dutch as an attachment in your email.
The manual is 9,46 mb in size.
You will receive the manual in your email within minutes. If you have not received an email, then probably have entered the wrong email address or your mailbox is too full. In addition, it may be that your ISP may have a maximum size for emails to receive.
If you have not received an email with the manual within fifteen minutes, it may be that you have a entered a wrong email address or that your ISP has set a maximum size to receive email that is smaller than the size of the manual.
The email address you have provided is not correct.
Please check the email address and correct it.
Your question is posted on this page
Would you like to receive an email when new answers and questions are posted? Please enter your email address.