ELEMENTAIRE FUNCTIES
I13
S I G N A L E R I N G
BEDIENING VAN DE
VERLICHTING
Voor- en achterlichten
Kies een stand door ring A te
verdraaien.
Dimlichten/grootlicht
Duw de hendel van u af als u het
grootlicht wilt inschakelen en trek
hem naar u toe voor het ontsteken
van de dimlichten.
Lichtsignaal
Trek, voor het geven van een
lichtsignaal, de bediening hele-
maal naar u toe.
Vergeten verlichting
Wanneer u bij aangezet contact
het bestuurdersportier opent
terwijl de verlichting aan is,
klinkt er een ononderbroken
waarschuwingssignaal.
1. Lichten gedoofd.
2. Stadslichten.
3. Dimlichten/grootlicht.
Mistachterlicht
Draai bij ontstoken dimlich-
ten de ring B van u af om
het mistachterlicht aan te
zetten, en naar u toe, om
het te doven. De staat van
deze verlichting wordt getoond op
het instrumentenpaneel.
Richtingaanwijzers
(knipperlichten)
Links: druk de hendel
naar beneden.
Rechts: druk de hendel
naar boven.
Het mistachterlicht is bij
helder weer of regen -
zowel overdag als in het
donker - verblindend en
derhalve niet toegestaan.
Vergeet dus niet het
mistachterlicht te doven als
dit niet meer nodig is.
1066.1