616478
19
Zoom out
Zoom in
Previous page
1/70
Next page
ELEMENTAIRE FUNCTIES
I
4
B E S T U U R D E R S P L A A T S
ELEMENTAIRE FUNCTIES
I
5
1. Bediening van de
buitenspiegel
2. Draaibaar en afsluitbaar
zijventilatierooster
3. Toerenteller
4. Instrumentenpaneel
5. Zekeringkast in dashboard
(achter de behuizing van het
instrumentenpaneel, rechts
en links)
6. Frontairbag bestuurder
Claxon
7. Bediening ruitenwisser
8. Middelste ventilatierooster
9. Bergruimte
10. Uitstroomopening voor
ontdooien en ontwasemen
van de voorruit
11. Frontairbag aan
passagierszijde
12. Bediening elektrische ruit aan
passagierszijde
13. Bergruimte
14. Autoradio
15. Bediening van ventilatie,
verwarming en airconditioning
16. Versnellingspook
17. Bekerhouder
18. Handrem
19. 12-volts accessoirestekker
(maximum120 W)
20. Alarmverlichting
21. Stuurslot en contact
22. Hoogteverstelling van het
stuur
23. Motorkapontgrendeling
24. Uitschakelen
passagiersairbag
25. Bediening elektrische ruit aan
bestuurderszijde
26. Koplampverstelling
27. Bediening verlichting en
richtingaanwijzers
B E S T U U R D E R S P L A A T S
ELEMENTAIRE FUNCTIES
I
6
I N S T R U M E N T E N P A N E E L
INSTRUMENTENPANEEL
1. Knop voor de nulstelling van
de dagkilometerteller
2. Weergave controlelampjes
3. Richtingaanwijzers
4. Snelheidsmeter
5. Brandstofmeter
6. Display:
- indicator ingeschakelde
versnelling en schakelstand
van de schakelhendel
van de SensoDrive
versnellingsbak,
- totaalkilometerteller /
dagteller.
7. Controlelampje
mistachterlicht
8. Controlelampje grootlicht
9. Controlelampje dimlichten
10. Toerenteller
ELEMENTAIRE FUNCTIES
I
7
I N S T R U M E N T E N P A N E E L
TOERENTELLER
Laat de wijzer van de toerenteller
nooit in het rode gebied komen,
maar schakel tijdig over naar de
volgende versnelling.
DISPLAY
Kilometerteller/dagteller
Als het contact wordt aangezet,
wordt afhankelijk van de geselec-
teerde weergave bij het afzetten
van de motor, de kilometerteller of
dagteller weergegeven.
Druk kort op de knop 1 om in plaats
van de kilometerteller de dagteller
weer te geven en andersom:
- bij de kilometerteller wordt
«ODO» weergegeven,
- bij de dagteller wordt «TRIP»
weergegeven.
Houd, als de dagteller wordt
weergegeven, de knop 1 ingedrukt
om de dagteller op 0 te zetten.
28
ELEMENTAIRE FUNCTIES
I
8
I N S T R U M E N T E N P A N E E L
Brandstofmeter
Deze meter geeft de hoeveelheid
brandstof aan, die zich in de tank
bevindt:
- 1/1: de brandstoftank is helemaal
vol.
- R: de reservebrandstof in de tank
is aangesproken.
Minimumbrandstofniveau
Zodra het minimumbrandstofniveau
wordt bereikt, knippert het laatste
lichtblokje en klinkt er een geluids-
signaal.
Op dat moment bevindt zich nog
vijf liter brandstof in de tank.
Het is raadzaam zo snel mogelijk
brandstof te tanken.
Wanneer er nog maar ongeveer
3 liter overblijft, gaat het lampje ver-
sneld kipperen, maar klinkt er geen
geluidssignaal.
Als u daarna uw auto opnieuw start,
zult u naast het knipperen opnieuw
een geluidssignaal waarnemen.
Schakelhendel in
de stand EASY
(automatische stand)
Wanneer u deze stand selecteert,
wordt «E» weergegeven op het
instrumentenpaneel.
Deze signalering dooft, zodra u de
handmatige stand selecteert.
Schakelhendel in de
handmatige stand
Wanneer u deze stand selecteert,
wordt «M» weergegeven op het
instrumentenpaneel.
Deze signalering dooft, zodra u de
stand EASY selecteert.
«Neutrale stand»
(Vrijstand)
«Reverse»
(Achteruitrijstand)
Wanneer u in de achteruit schakelt
knippert de aanduiding "R" en
klinkt er een geluidssignaal.
Indicator SensoDrive
versnellingsbak
Handmatige stand:
Ingeschakelde
versnelling
Waarschuwingslampje
Het branden van dit
lampje bij draaiende motor
duidt op een storing in de
SensoDrive versnellingsbak.
Raadpleeg een CITROËN erkend
bedrijf.
ELEMENTAIRE FUNCTIES
I
9
C O N T R O L E L A M P J E S
WAARSCHUWINGSLAMPJES
Raadpleeg een CITROËN erkend
bedrijf.
STOP-lampje
Gaat bij het aanzetten
van het contact
gedurende enkele
seconden knipperen. Gekoppeld
aan het verklikkerlampje:
- «motoroliedruk»
- «koelvloeistoftemperatuur»,
Stop onmiddellijk als het lampje
bij draaiende motor gaat branden
.
Raadpleeg een CITROËN erkend
bedrijf.
Waarschuwingslampje
motoroliedruk
Gaat bij het aanzetten van
het contact branden tot de
motor wordt gestart.
Dit lampje, dat gekoppeld is
aan het STOP-lampje duidt bij
draaiende motor op een te lage
motoroliedruk.
Stop onmiddellijk.
Raadpleeg een CITROËN erkend
bedrijf.
Waarschuwingslampje
te hoge koelvloeistof-
temperatuur
Gaat bij het aanzetten van
het contact gedurende enkele se-
conden branden.
Als dit lampje bij draaiende
motor gaat branden, wijst dit op
een te hoge temperatuur van de
koelvloeistof.
Stop onmiddellijk.
Controleer het koelvloeistofni-
veau.
Wacht tot de motor is afgekoeld
alvorens koelvloeistof bij te
vullen.
Het koelcircuit staat onder druk.
Draai de dop eerst een
kwartomwenteling los om de druk
te laten dalen en te voorkomen
dat de koelvloeistof uit het
koelsysteem spuit met mogelijk
brandwonden tot gevolg.
Verwijder, als de druk eenmaal
gedaald is, de dop.
Vervolgens:
1 - Vul indien nodig het niveau bij
(zie «Niveaus»).
2 - of, als het niveau correct is,
raadpleeg een CITROËN
erkend bedrijf.
Waarschuwingslampje
handrem, te laag
remvloeistofniveau en
remsysteem
Gaat bij het aanzetten van het
contact branden tot de handrem
wordt losgezet.
Als dit lampje bij draaiende motor
gaat branden, wijst dit op hetzij:
- een (iets) aangetrokken han-
drem (tijdens het rijden).
- een te laag remvloeistofniveau
(als het lampje ook met niet-
aangetrokken handrem blijft
branden),
- een storing in het remsysteem.
Stop onmiddellijk.
Raadpleeg een CITROËN erkend
bedrijf.
Waarschuwingslampje
antiblokkeersysteem
(ABS)
Gaat elke keer dat het
contact wordt aangezet gedurende
enkele seconden branden.
Als het lampje blijft branden, wijst
dit op een storing in het ABS.
De normale remwerking met
rembekrachtiging blijft echter
behouden.
Raadpleeg een CITROËN erkend
bedrijf.
ELEMENTAIRE FUNCTIES
I
10
Waarschuwingslampje
elektrische
stuurbekrachtiging
Gaat bij het aanzetten van
het contact gedurende enkele
seconden branden.
Als het lampje tijdens het rijden
gaat branden, wijst dit op een
storing in de elektrische stuur-
bekrachtiging.
Raadpleeg een CITROËN erkend
bedrijf.
Laadstroomlampje
Gaat bij het aanzetten van
het contact gedurende
enkele seconden branden.
Als dit lampje bij draaiende motor
blijft branden, wijst dit op een
storing.
Raadpleeg een CITROËN erkend
bedrijf.
Waarschuwingslampje
emissieregeling
Gaat bij het aanzetten van het con-
tact gedurende enkele seconden
branden.
Als het lampje bij draaiende motor perma-
nent gaat branden, wijst dit op een storing in
de emissieregeling.
Raadpleeg een CITROËN erkend bedrijf.
Opmerking: Dit lampje kan ook gaan
branden als de brandstoftank leeg is
(zie "Brandstoftank leeg").
C O N T R O L E L A M P J E S
Controlelampje
voorgloeien (diesel)
Wacht met het starten van
de motor tot dit lampje uit is.
Als de temperatuur al hoog genoeg
is, brandt het lampje kort en kunt u
de motor direct starten.
Waarschuwingslampje
water in brandstoffilter
(diesel)*
Gaat bij het aanzetten van
het contact gedurende enkele
seconden branden.
Als het lampje blijft branden,
bestaat er kans op motorschade.
Raadpleeg een CITROËN erkend
bedrijf.
Controlelampje airbags
Gaat bij het aanzetten van
het contact gedurende
enkele seconden branden.
Storing in de werking van de airbags
Wanneer het lampje knippert, duidt dat
op een storing in de werking van de
airbags.
Raadpleeg een CITROËN erkend bedrijf.
Waarschuwingslampje
veiligheidsgordel
bestuurder
Gaat branden als
de bestuurder zijn
veiligheidsgordel bij aangezet
contact niet heeft vastgemaakt.
Bij een snelheid hoger dan
15 km/h gaat het lampje knippe-
ren in combinatie met een ge-
luidssignaal zolang de bestuurder
zijn veiligheidsgordel niet heeft
vastgemaakt.
Waarschuwingslampje
SensoDrive
versnellingsbak
Als bij draaiende motor het
waarschuwingslampje blijft branden,
wijst dit op een storing in de Senso-
Drive versnellingsbak.
Uitschakeling airbag passagier
Als de airbag aan passagierszijde
uitgeschakeld is, blijft het controle-
lampje branden.
* Afhankelijk van land van bestemming.
Waarschuwingslampje
ESP/ASR
Wanneer u het contact
aanzet brandt dit lampje
enkele seconden.
Dit lampje knippert wanneer het
ASR-systeem ingrijpt.
Wanneer u daarnaast een geluids-
signaal hoort, duidt dat op het in-
grijpen van het ESP-systeem.
Storingslampje
ESP/ASR
Wanneer u het contact
aanzet brandt dit lampje
enkele seconden.
Brandt dit lampje permanent bij
draaiende motor, dan duidt dat op
een storing in het systeem.
Raadpleeg een CITROËN erkend
bedrijf.
ELEMENTAIRE FUNCTIES
I
11
S I G N A L E R I N G
BEDIENING VAN DE
VERLICHTING
Voor- en achterlichten
Kies een stand door ring A te
verdraaien.
Dimlichten/grootlicht
Duw de hendel van u af als u het
grootlicht wilt inschakelen en trek
hem naar u toe voor het ontsteken
van de dimlichten.
1. Lichten gedoofd.
2. Stadslichten.
3. Dimlichten/grootlicht.
Mistachterlicht
Draai bij ontstoken dimlich-
ten de ring B van u af om
het mistachterlicht aan te
zetten, en naar u toe, om
het te doven. De staat van
deze verlichting wordt getoond op
het instrumentenpaneel.
Richtingaanwijzers
(knipperlichten)
Links: druk de hendel
naar beneden.
Rechts: druk de hendel
naar boven.
Het mistachterlicht is bij
helder weer of regen -
zowel overdag als in het
donker - verblindend en
derhalve niet toegestaan.
Vergeet dus niet het
mistachterlicht te doven als
dit niet meer nodig is.
Vergeten verlichting
Wanneer u bij aangezet contact
het bestuurdersportier opent
terwijl de verlichting aan is,
klinkt er een ononderbroken
waarschuwingssignaal.
Lichtsignaal / Waarschuwings-
signaal
Trek de hendel naar u toe.
Het geven van een lichtsignaal is
ook mogelijk bij afgezet contact.
ELEMENTAIRE FUNCTIES
I
12
AFSTELLEN VAN DE
KOPLAMPEN
Afhankelijk van de mate van
belading van uw auto, is het
raadzaam de reikwijdte van de
koplampverlichting af te stellen.
0 - 1 of 2 inzittenden voorin.
- - 3 inzittenden.
1 - 4 inzittenden.
2 - 4 inzittenden + maximum
toegestane belading.
3 - Bestuurder + maximum
toegestane belading.
Initialiseren in de stand 0.
ALARMVERLICHTING
Hiermee worden tegelijkertijd de
vier richtingaanwijzers bediend.
Gebruik deze voorziening alleen
voor een noodstop of wanneer u
onder ongewone omstandigheden
rijdt.
Deze functie werkt ook bij afgezet
contact.
S I G N A L E R I N G
Zolang u met alarmverlichting rijdt kunt
u geen richting aangeven.
ELEMENTAIRE FUNCTIES
I
13
Ruitenwisser en -sproeier
achter
Z I C H T
RUITENWISSERSCHAKELAAR
Ruitenwissers vóór
MIST Eén keer wissen.
Duw de schakelaar naar
boven en laat hem los om
de ruitenwisser één keer te
laten wissen.
OFF Uit.
INT Interval.
LO Normale snelheid (matige
regenval).
HI Hoge snelheid (hevige
neerslag).
Ruitensproeier achter
Draai de ring A in de stand «ON»
voor een constante wissnelheid.
De ring A staat in de stand
«OFF» (de ruitenwisser is
uitgeschakeld).
Draai de ring naar u toe
om de ruitensproeier te
activeren.
Zet bij het wassen van de auto
in een autowasstraat
het contact af en controleer
of de ruitenwissers in de
laagste stand staan.
Wacht ‘s winters met
het inschakelen van de
ruitenwissers tot de voorruit
volledig ontdooid is.
Draai de ring naar voren
om tijdens het wissen de
ruitensproeier te active-
ren.
Ruitensproeier vóór
Trek de ruitenwisserschakelaar
naar u toe.
37
ELEMENTAIRE FUNCTIES
I
14
VOORSTOELEN
1. Verstellen in de
lengterichting
Licht de bediening op en schuif de
stoel naar voren of naar achteren.
V O O R S T O E L E N
2. Toegang tot de
achterzitplaatsen (3-deurs)
Plaats de gordel tegen de
portierstijl.
Duw bediening A naar achteren
om de rugleuning neer te klappen
en schuif de stoel naar voren.
Druk de rugleuning terug tot deze
blokkeert, om de stoel weer op
zijn plaats te zetten.
Zet de stoel terug in de juiste
stand van de lengterichtingverstel-
ling en de hellingshoek van de
rugleuning.
Zorg ervoor dat niets en niemand
het terugplaatsen van de stoel
hindert.
3. Verstellen van de
rugleuning
Duw de bediening A naar achteren,
terwijl u de rugleuning instelt.
ELEMENTAIRE FUNCTIES
I
15
S P I E G E L S
Binnenspiegel
Met de pal aan de onderzijde
van de spiegel kunt u een van
de volgende twee instellingen
kiezen:
Dagstand: het palletje is niet
zichtbaar.
Nachtstand (tegen verblinding):
het palletje is zichtbaar.
SPIEGELS
Buitenspiegels
U kunt de buitenspiegels vanuit
het interieur verstellen naar
boven, naar beneden, naar links
of naar rechts, door de hendel te
bewegen.
Inklappen/uitklappen
Wanneer de auto stilstaat, kunt u
de buitenspiegels handmatig in-
of uitklappen.
33
ELEMENTAIRE FUNCTIES
I
16
V E N T I L A T I E - A I R C O N D I T I O N I N G
Afhankelijk van de uitvoering is
uw auto voorzien van:
- een systeem voor de verwarming
en ventilatie,
- airconditioning.
1. Aan-/uitzetten airconditioning
2. Temperatuurinstelling
3. Instelling van de
aanjagersnelheid
4. Recirculatie interieurlucht /
aanvoer buitenlucht
5. Instelling van de
luchtverdeling
6. Ontwasemen van de
achterruit
ELEMENTAIRE FUNCTIES
I
17
V E N T I L A T I E - A I R C O N D I T I O N I N G
Voor een correct gebruik van het systeem, geven wij u de volgende adviezen:
Gewenste
instelling
Koud
Eerst maximaal
koud en dan
naar wens
instellen
Eerst maximaal
en dan naar
wens instellen
ON
in het begin
Warm
Eerst maximaal
warm en dan
naar wens
instellen
Eerst maximaal
en dan naar
wens instellen
-
in het begin
Ontdooien
Ontwasemen
Maximaal warm Max ON
47
ELEMENTAIRE FUNCTIES
I
18
A U T O R A D I O
ELEMENTAIRE FUNCTIES
I
19
A U T O R A D I O
Toets Functie
A
Aan/uit.
B
Uitwerpen van een cd.
C CD/AUX
Selecteren van cd-speler, cd-wisselaar of losse apparatuur.
D AM/FM
Selecteren van de radioweergave en de golfbanden AM / FM (FM1, FM2, FM3).
E AST
Autostore: automatisch programmeren van zes radiostations op AM en FM3.
F TA
Aan-/uitzetten van verkeersinformatie (TA).
G AF
Aan-/uitzetten van de zendervolgfunctie AF (alternatieve frequentie).
H
H
Instellen van de tijd - Audio-instellingen - Handmatig zoeken naar een hogere frequentie.
Cd-speler en cd-wisselaar: selecteren van de volgende track.
I
M
Instellen van de minuten - Audio-instellingen - Handmatig zoeken naar een lagere frequentie.
Cd-speler en cd-wisselaar: selecteren van de vorige track.
J
AUDIO CONT
CLOCK
Menu voor audio-instellingen (BASS / TRE / FAD / BAL) - Langer dan twee seconden drukken: instellen tijd.
K PTY
Kiezen van een programmatype.
L RAND
Cd-speler en cd-wisselaar: in willekeurig volgorde afspelen van de tracks van de beluisterde cd.
M RPT
Cd-speler: herhalen van de beluisterde track.
Cd-wisselaar: herhalen van de beluisterde cd.
N
Cd-speler en cd-wisselaar: snel vooruitspoelen.
O
Cd-speler en cd-wisselaar: snel terugspoelen.
P
Cd-wisselaar: kiezen van vorige cd.
Q
Cd-wisselaar: kiezen van volgende cd.
R AUX
Aux-ingang voor het aansluiten van losse apparatuur.
S SCAN
Cd-speler of cd-wisselaar: kort drukken,
afspelen
van de intro van elke cd-track.
Alle stations achtereenvolgens weergeven - Twee keer drukken: automatisch zoeken naar hogere frequentie.
T VOL
Volumeregeling.
U
Display.
V
Cd-gleuf.
1 - 6 1 2 3 4 5 6
Langer dan twee seconden drukken: programmeren van een zender.
Oproepen van een geprogrammeerde zender.
ELEMENTAIRE FUNCTIES
I
20
V E R S T E L L E N V A N H E T S T U U R
B E D I E N E N V A N D E R U I T E N
ELEKTRISCH BEDIENBARE
RUITEN
Beide voorportieren zijn voorzien
van elektrisch bedienbare ruiten.
Druk bij aangezet contact op de
schakelaar 1 of trek hem omhoog.
De ruit stopt zodra de schakelaar
wordt losgelaten.
Neem bij het verlaten van de auto, zelfs voor een korte periode,
altijd de sleutel uit het contact.
De bestuurder moet zich ervan vergewissen dat de
voorpassagier op de juiste manier gebruik maakt van
de elektrische ruitbediening.
Let er tijdens het bedienen van de ruiten op dat in de auto
aanwezige kinderen zich niet kunnen bezeren.
STUURWIEL IN HOOGTE
VERSTELLEN
Druk bij stilstaande auto de
hendel naar beneden om het
stuurwiel te ontgrendelen.
Zet het stuurwiel in de gewenste
stand en trek aan de hendel om
het stuurwiel te vergrendelen.
II
21
De bij de auto geleverde sleutelset
of afstandsbediening kan tot een
maximum van drie stuks worden
uitgebreid.
In geval van verlies van uw auto-
sleutels is een kostbare ingreep
aan uw auto noodzakelijk.
Raadpleeg een CITROËN erkend
bedrijf.
Sleutels
Met de sleutels kunt u de voor-
portiersloten, het achterklepslot,
het slot van de brandstoftankdop
en het stuurslot bedienen. Ver-
der kunt u er de passagiersairbag
mee uitschakelen en het contact
aanzetten.
Centraal vergrendelen/
ontgrendelen van de portieren.
Met de sleutels kunt u vanaf
het bestuurderportier in één
keer alle portieren en de koffer
vergrendelen.
Afstandsbediening
Hiermee kunt u de auto op afstand
niet alleen ver- en ontgrendelen,
maar ook lokaliseren.
Vergrendelen
Met een druk op de knop A kunt u
de auto op afstand vergrendelen.
Ter bevestiging gaan de richting-
aanwijzers even branden.
Ontgrendelen
Met een druk op de knop B kunt u
de auto ontgrendelen.
Ter bevestiging gaan de richting-
aanwijzers snel knipperen.
Opmerking: als u na het
vergrendelen constateert dat een
portier niet goed dicht zit, sluit
het dan opnieuw en herhaal de
handeling van het vergrendelen.
Lokaliseren van de auto
Om de eerder vergrendelde auto
te lokaliseren op een parkeer-
plaats:
Druk op de knop A: de
knipperlichten branden korte
tijd.
Opmerking : de werking van de
afstandsbediening kan tijdelijk
verstoord worden door de aanwe-
zigheid van hoogfrequente appa-
ratuur (mobiele telefoons, huisa-
larm enz.…).
Het per ongeluk drukken op
de bedieningsknoppen van de
afstandsbedeining, bijvoorbeeld
wanneer u deze in uw kleding
heeft opgeborgen, kan het
ongewenst ontgrendelen van de
portieren tot gevolg hebben.
S L E U T E L S - A F S T A N D S B E D I E N I N G
II
22
ELEKTRONISCHE
STARTBLOKKERING
Deze diefstalbeveiliging blokkeert
het motormanagementsysteem
zodra het contact wordt afgezet
en voorkomt zo het starten van de
motor bij een inbraak.
In de sleutel is een chip aange-
bracht die over een specifieke
code beschikt. Bij het aanzetten
van het contact moet de code van
de sleutel worden herkend door
de startblokkering, waarna de mo-
tor gestart kan worden.
Bij een storing in het systeem kan
de auto niet worden gestart.
Raadpleeg een CITROËN erkend
bedrijf.
Batterij van afstandsbediening
vervangen
Verwijder om de batterij te
vervangen de schroef en wip het
huis met een muntstuk bij het oog
los om de batterij te vervangen
(CR 2016/3 V).
Als de afstandsbediening na
het vervangen van de batterij
niet werkt, moet deze opnieuw
gesynchroniseerd worden.
Gooi de batterij van de
afstandsbediening niet weg,
aangezien deze metalen bevat die
schadelijk zijn voor het milieu.
Lever batterijen in bij een
CITROËN erkend bedrijf of bij
een verzamelpunt voor chemisch
afval.
Synchroniseren van de
afstandsbediening
Na het vervangen van de batterij
of in het geval van een storing,
moet de afstandsbediening ge-
synchroniseerd worden.
Zet het contact uit.
Zet het contact weer aan.
Druk direct gedurende enkele
seconden op een van de knop-
pen van de afstandsbediening.
Zet het contact uit en verwijder
de sleutel uit het contactslot.
De afstandsbediening werkt nu
weer.
Raadpleeg een CITROËN
erkend bedrijf als de storing blijft
bestaan.
S L E U T E L S - A F S T A N D S B E D I E N I N G
II
22
ELEKTRONISCHE
STARTBLOKKERING
Deze diefstalbeveiliging blokkeert
het motormanagementsysteem
zodra het contact wordt afgezet
en voorkomt zo het starten van de
motor bij een inbraak.
In de sleutel is een chip aange-
bracht die over een specifieke
code beschikt. Bij het aanzetten
van het contact moet de code van
de sleutel worden herkend door
de startblokkering, waarna de mo-
tor gestart kan worden.
Bij een storing in het systeem kan
de auto niet worden gestart.
Raadpleeg een CITROËN erkend
bedrijf.
Batterij van afstandsbediening
vervangen
Verwijder om de batterij te
vervangen de schroef en wip het
huis met een muntstuk bij het oog
los om de batterij te vervangen
(CR 2016/3 V).
Als de afstandsbediening na
het vervangen van de batterij
niet werkt, moet deze opnieuw
gesynchroniseerd worden.
Gooi de batterij van de
afstandsbediening niet weg,
aangezien deze metalen bevat die
schadelijk zijn voor het milieu.
Lever batterijen in bij een
CITROËN erkend bedrijf of bij
een verzamelpunt voor chemisch
afval.
Synchroniseren van de
afstandsbediening
Na het vervangen van de batterij
of in het geval van een storing,
moet de afstandsbediening ge-
synchroniseerd worden.
Zet het contact uit.
Zet het contact weer aan.
Druk direct gedurende enkele
seconden op een van de knop-
pen van de afstandsbediening.
Zet het contact uit en verwijder
de sleutel uit het contactslot.
De afstandsbediening werkt nu
weer.
Raadpleeg een CITROËN
erkend bedrijf als de storing blijft
bestaan.
S L E U T E L S - A F S T A N D S B E D I E N I N G
II
23
S : Stuurslot
Om het stuur te ontgrendelen, dient u het stuurwiel iets te bewegen, terwijl
u de sleutel zonder forceren in het contactslot draait.
A : Accessoires
In deze stand kunt u bepaalde elektrische accessoires gebruiken. Het
laadstroomlampje brandt.
M : Contactstand
De lampjes STOP, temperatuur en niveau koelwater, laadstroom, handrem,
oliedruk, ABS, bestuurdersgordel, airbag en emissie moeten in deze stand
branden.
Afhankelijk van de uitvoering van uw auto, moeten de volgende lampjes
eveneens tijdelijk oplichten:
SensoDrive versnellingsbak, elektrische stuurbekrachtiging, water in
brandstof (diesel).
Het niet branden van een van deze lampen duidt op een storing.
D : Startstand
Laat de sleutel los, zodra de motor aanslaat. Niet meer starten als de
motor al draait.
De werking van de hier afgebeelde lampjes wordt getest in de contactstand.
S T U U R S L O T - C O N T A C T S T A R T M O T O R
II
24
VERWIJDER NOOIT DE SLEUTEL UIT HET CONTACT
VOORDAT DE AUTO HELEMAAL STILSTAAT.
HET IS NOODZAKELIJK ALTIJD MET DRAAIENDE
MOTOR TE RIJDEN OM DE STUURBEKRACHTIGINGSFUNCTIE
TE BEHOUDEN
(u voorkomt hiermee dat het stuur in de vergrendeling valt en de
veiligheidsvoorzieningen niet werken).
Wanneer de auto stilstaat en u de sleutel uit het contact neemt,
dient u het stuurwiel iets te verdraaien om het stuur te vergrendelen.
Stuurslot
S : Verdraai na het verwijderen van de sleutel uit het contact het stuur iets, tot de stuurinrichting wordt vergrendeld.
De sleutel kan alleen verwijderd worden in de stand S.
A : De stuurinrichting is ontgrendeld (draai de sleutel in de stand A en beweeg daarbij eventueel het
stuurwiel iets).
M : Contactstand.
D : Startstand.
Voor starten en afzetten van de motor, zie «Starten».
S T U U R S L O T - C O N T A C T S T A R T M O T O R
II
25
LAAT DE MOTOR NIMMER DRAAIEN INDIEN DE AUTO ZICH
IN EEN AFGESLOTEN OF ONVOLDOENDE GEVENTILEERDE
RUIMTE BEVINDT.
Handgeschakelde
versnellingsbak
- Controleer of de versnellings-
pook in de vrijstand staat.
- Trap het rempedaal in, maar
kom niet aan het gaspedaal.
- Uitvoeringen met dieselmotor:
draai de sleutel in de
contactstand. Wacht, indien het
voorgloeilampje brandt, tot dit
gedoofd is.
- Start de motor door de sleutel
verder te draaien, tot de motor
aanslaat (niet langer dan tien
seconden).
- Bij temperaturen beneden 0°C is
het raadzaam tijdens het starten
het koppelingspedaal in te
trappen, om het aanslaan van de
motor te vergemakkelijken. Laat
vervolgens het koppelingspedaal
los.
SensoDrive versnellingsbak
- Trap het rempedaal in.
- Kom niet aan het gaspedaal.
- Start de motor door de sleutel in
de startstand te draaien, tot de
motor aanslaat (niet langer dan
tien seconden).
Advies
Let op: wanneer de motor bij de eerste startpoging niet aanslaat, zet dan het contact af, wacht tien seconden en
stel de startmotor opnieuw in werking, zoals hierboven omschreven.
Auto met dieselmotor
Laat de motor voor het afzetten
altijd een paar seconden stationair
draaien, om de turbocompressor
tot een normale snelheid te laten
terugvallen.
Gas geven tijdens het afzetten van
de motor kan de turbocompressor
ernstig beschadigen.
S T A R T E N
II
26
SENSODRIVE VERSNELLINGSBAK
Bij de SensoDrive versnellingsbak met vijf versnellingen kunt u kiezen
tussen automatische bediening en handmatig schakelen.
Selecteren van de stand
Beweeg de versnellingshendel in de gewenste stand.
Reverse «R»: achteruitversnelling. Deze stand kan uitsluitend worden
ingeschakeld bij stilstaande auto of bij een snelheid lager dan 6 km/h.
Het schakelen in de achteruit gaat gepaard met een geluidssignaal en het
knipperen van de aanduiding «R».
Neutral «N»: neutraalstand.
Beweeg de versnellingshendel naar rechts in de stand N om de motor te
kunnen starten.
Easy «E»: automatisch schakelen.
Manual (+ / -) «M»: handmatig schakelen.
Informatie voor de bestuurder
Op het display van het instrumentenpaneel worden het symbool van de
geselecteerde stand R, N, E of M en de ingeschakelde versnelling 1 t/m 5
weergegeven.
Starten van de auto
Trap als de handrem is aangetrokken het rempedaal in en selecteer de
stand N om de motor te starten.
Houd het rempedaal ingetrapt en selecteer de stand R, E of M.
Zet de handrem los, neem uw voet van het rempedaal en geef voorzichtig
gas.
Opmerkingen: als bij draaiende motor een van deze drie standen
is geselecteerd en het bestuurdersportier wordt geopend, klinkt een
geluidssignaal.
U kunt op elk gewenst moment overschakelen van de stand E naar de
stand M en omgekeerd.
S E N S O D R I V E V E R S N E L L I N G S B A K
II
27
Als bij aangezet contact
dit lampje gaat branden,
duidt dit op een storing in
de transmissie.
Raadpleeg een CITROËN erkend
bedrijf.
Stand EASY (automatische stand)
Selecteer de stand E met de versnellingshendel.
De ingeschakelde versnelling verschijnt op het display van het
instrumentenpaneel.
De versnellingsbak kiest voortdurend de meest geschikte versnelling.
Als het gaspedaal tot voorbij het zware punt wordt ingetrapt (kickdown),
schakelt de SensoDrive versnellingsbak één versnelling terug voor een
snellere acceleratie.
Sequentiële stand
Beweeg de versnellingshendel in de stand M en beweeg de
versnellingshendel:
- naar achteren («+») om op te schakelen,
- naar voren («-») om terug te schakelen.
De ingeschakelde versnelling verschijnt op het display van het
instrumentenpaneel.
Als het motortoerental te laag is voor de geselecteerde versnelling, wordt
automatisch de lagere versnelling ingeschakeld om te voorkomen dat de
motor afslaat.
Bij oververhitting van de koppeling wordt automatisch de stand N
geselecteerd en knippert het symbool N in combinatie met een
geluidssignaal.
Parkeren van de auto
Voordat u de motor afzet, kunt u de versnellingshendel in de stand N
bewegen om de neutraalstand te selecteren.
Trek altijd de handrem aan om de auto te blokkeren.
Houd bij het starten van de
motor altijd het rempedaal
ingetrapt.
Zet de versnellingshendel
tijdens het rijden nooit in de
stand N (neutraalstand).
Trek altijd de handrem aan
om de auto volledig stil te
zetten.
Storing
Trap bij het stilhouden op een helling het rempedaal
in om de auto te blokkeren en beweeg de versnellingshendel
in de stand N, E of R.
Gebruik nooit het gaspedaal om de auto op een helling
te laten staan.
S E N S O D R I V E V E R S N E L L I N G S B A K
II
28
Als tijdens het rijden dit lampje brandt, geeft dit aan dat de handrem
nog (iets) is aangetrokken.
HANDREM
Aantrekken
Trek, als u de auto op een helling tot stilstand wilt brengen, de handrem
aan.
Loszetten
Trek aan de hefboom, druk de knop in en duw de handrem geheel
omlaag.
ANTIBLOKKEERSYSTEEM VAN DE WIELEN (ABS) EN REMSYSTEEM
Het ABS-systeem, dat gekoppeld is aan het remsysteem, vergroot de stabiliteit van de auto tijdens het remmen,
met name op gladde of slechte wegen.
Het ABS-systeem grijpt automatisch in wanneer de wielen geblokkeerd dreigen te raken.
Bij een normale werking van het ABS kunnen lichte vibraties van het rempedaal optreden.
Opmerking: let bij vervanging van de wielen (band en velg) erop of deze zijn goedgekeurd door CITROËN.
Het branden van dit lampje duidt op een storing in de werking van het ABS-systeem, waardoor de
bestuurbaarheid van de auto tijdens het remmen in gevaar kan komen.
Raadpleeg een CITROËN erkend bedrijf.
Het gelijktijdig branden van deze lampjes duidt op een storing in de werking van het ABS-systeem,
waardoor de bestuurbaarheid van de auto tijdens het remmen in gevaar kan komen.
Stop in zo’n geval met rijden.
Raadpleeg een CITROËN erkend bedrijf.
Trap in geval van een noodstop zo hard mogelijk op het rempedaal zonder dit los te laten.
Draai bij het parkeren van de auto op een helling de wielen richting trottoir en trek de handrem aan.
H A N D R E M - A B S
II
29
D Y N A M I S C H E S TA B I L I T E I T S R E G E L I N G E S P
Veiligheidsaanbevelingen
Het ESP-systeem biedt een
toename van de veiligheid bij
normaal rijden, maar de bestuurder
mag nooit extra risico nemen of
gaan rijden met onverantwoorde
snelheden.
De werking van dit systeem kan
alleen worden gegarandeerd
als wordt voldaan aan de
voorschriften van de constructeur
met betrekking tot de wielen en
banden, de onderdelen van het
remsysteem, de elektronische
componenten, alsmede correcte
reparatie- en montageprocedures
van een door CITROËN erkend
bedrijf.
Dynamische stabiliteitsregeling (ESP) en tractiecontrole (ASR)
Deze systemen werken samen met het ABS en vormen een aanvulling
hierop. Bij een afwijking tussen de koers die door de auto wordt gevolgd
en de door de bestuurder gewenste koers reageert het ESP-systeem
automatisch door een remingreep bij een of meer wielen en een
motoringreep, zodat de auto weer de gewenste koers gaat volgen.
Het ASR-systeem optimaliseert de tractie van de wielen om te voorkomen
dat deze gaan doorslippen, door een remingreep bij een van de
aangedreven wielen en een motoringreep. Dit systeem verbetert eveneens
de koersstabiliteit bij het accelereren.
Activeren van het systeem
Deze lampjes branden enkele seconden wanneer u het
contact aanzet, om aan te geven dat het ESP/ASR-systeem
actief is.
Het systeem blijft actief tot u het contact uitzet.
Werking
Wanneer het ASR-systeem ingrijpt, knippert dit lampje.
Wanneer het ESP-systeem ingrijpt, knippert dit lampje en hoort u
een geluidssignaal.
Storing
Bij een storing in deze systemen, knippert dit lampje.
Laat in een dergelijk geval het systeem nakijken door een CITROËN
erkend bedrijf.
Laat na een aanrijding het systeem door een door CITROËN
erkend bedrijf controleren.
III
30
PORTIEREN
Vergrendelen/ontgrendelen van een portier van binnenuit
Druk de knop A in voor het vergrendelen van het portier.
Trek knop A omhoog om het portier te ontgrendelen.
Opmerkingen: het is mogelijk de portieren van binnenuit te vergrendelen.
De portieren kunnen dan wel van binnenuit, maar niet van buitenaf worden
geopend.
Verlaat nooit uw auto zonder uw autosleutel of afstandsbediening.
Waarschuwing open bestuurdersportier
Wanneer het bestuurdersportier open staat, blijft de plafondlamp, mits deze ingeschakeld is, branden.
Besef wel dat, wanneer u met vergrendelde portieren rijdt,
het voor derden extra moeilijk wordt om u in een noodsituatie
uit de auto te redden.
Centraal vergrendelen/ontgrendelen aan bestuurderszijde
Bedien voor het centraal vergrendelen/ontgrendelen van de auto de knop
A op het bestuurdersportier.
O P E N E N E N S L U I T E N
III
31
DE KOFFER
Vergrendelen/ontgrendelen met
de sleutel
Openen: bedien het slot B met de
sleutel en licht de achterklep op.
Vergrendelen/ontgrendelen met
de afstandsbediening
Het vergrendelen/ontgrendelen
van de koffer gebeurt met de
afstandsbediening.
Open de achterklep door op de
knop C te drukken en licht de
achterklep op.
Opmerking: het is mogelijk de
koffer te ver- of ontgrendelen
door het knopje A op het
bestuurdersportier te bedienen.
PLAFONDLAMP
In deze stand gaat de
plafondlamp branden als
het bestuurdersportier
wordt geopend.
De plafondlamp wordt uit-
geschakeld en blijft per-
manent uit.
De plafondlamp brandt
constant.
O P E N E N E N S L U I T E N
III
32
VENTILATIE
3. Zijventilatieroosters.
4. Middelste ventilatierooster.
5. Ventilatie-openingen naar de voeten van de
inzittenden.
1. Ventilatie-opening voor ontdooien of ontwasemen
van de voorruit.
2. Ventilatie-opening voor ontdooien en
ontwasemen van de portierruiten.
V E N T I L A T I E - V E R W A R M I N G
A I R C O N D I T I O N I N G
III
33
AIRCONDITIONING
A. Aan-/uitzetten van de
airconditioning
Druk bij draaiende motor op de
toets: het lampje brandt.
Als de knop C op "0" staat, is de
airconditioning uitgeschakeld.
De temperatuur in de auto kan
nooit lager zijn dan de buitentem-
peratuur, als de airconditioning
niet aan staat.
Om de goede werking van het
systeem te waarborgen, adviseren
wij u de airconditioning regelmatig
te laten controleren.
Het condenswater van de
aircocompressor wordt afgevoerd
via een speciale opening. Hierdoor
kan zich een plasje water onder
uw stilstaande auto vormen.
Als de auto langere tijd in de
zon heeft gestaan, waardoor
de interieurtemperatuur flink is
opgelopen, ventileer dan het
interieur door alle ramen enkele
minuten open te zetten en
vervolgens te sluiten.
Wanneer de airconditioning aan
staat ontrekt deze energie aan
de motor, wat leidt tot een hoger
brandstofverbruik.
Voor het behoud van de goede
afdichting van de aircocompressor,
is het noodzakelijk de
airconditioning minimaal één keer
per maand aan te zetten.
De airconditioning is het hele
jaar door nuttig, omdat het de
luchtvochtigheid terugdringt en de
ruiten ontwasemt.
Voor een doeltreffend gebruik van
de airconditioning moeten alle
ruiten gesloten zijn.
V E N T I L A T I E - V E R W A R M I N G
A I R C O N D I T I O N I N G
III
34
B. Instellen van de temperatuur
Verdraai de knop van blauw (koud) naar rood (warm)
om een voor u aangename temperatuur in te stellen.
C. Instellen van de snelheid van de luchtstroom
Verdraai bij aangezet contact de knop om de snelheid
van de aanjager in te stellen op een voor uzelf
aangenaam niveau.
Luchtinlaatrooster
Let erop dat het luchtinlaatrooster onder de voorruit
niet verstopt raakt (dorre bladeren of sneeuw).
Indien u voor het wassen van uw auto gebruik maakt
van een hogedrukspuit, richt dan nimmer de straal op
de luchtinlaatroosters.
Luchtcirculatie
Een aangename atmosfeer wordt in de eerste plaats
verkregen door een goede luchtverdeling in de auto,
zowel vóór als achter. Zorg voor een optimale werking
van het systeem dat de luchtopeningen onder de
voorstoel, achter in de auto en in de bagageruimte niet
zijn afgedekt.
De ventilatie-openingen in het dashboard zijn voorzien
van verstelbare roosters om de richting van de
luchtstroom te regelen.
Pollenfilter
De airconditioning is uitgerust met een filter waarmee
fijne stofdeeltjes uit de aangevoerde lucht worden
geweerd.
Houd u voor het vervangen van dit filter aan de
onderhoudsvoorschriften (zie onderhoudsboekje).
D. Recirculatie interieurlucht / toevoer van
buitenlucht
In de stand voor het recirculeren van de
interieurlucht sluit u het interieur af voor van
buiten komende stank of rook.
Wanneer u gelijktijdig met de stand voor
recirculatie van de interieurlucht de airconditioning
gebruikt, leidt dat tot u een zo optimaal mogelijke
benutting van de airconditioning
Als u deze stand gebruikt bij vochtig weer loopt u kans
dat de ruiten beslaan.
Verplaats, zodra de omstandigheden het toelaten, de
schuif D weer naar rechts, in de stand voor toevoer
van buitenlucht, om het risico op verslechtering van de
luchtkwaliteit te vermijden.
De toevoer van buitenlucht zorgt voor het ontwasemen
van de voorruit en de zijruiten.
V E N T I L A T I E - V E R W A R M I N G
A I R C O N D I T I O N I N G
III
35
Voorruit en zijruiten.
Voorruit, zijruiten en voeten van de
inzittenden.
Voeten van de inzittenden.
Aanbevolen stand wanneer de verwarming
aan staat.
Voeten van de inzittenden, centrale
ventilatieroosters en zijventilatieroosters.
Centrale ventilatieroosters en zijventilatieroosters.
Aanbevolen stand wanneer de airconditioning
aan staat.
E. Instellen van de luchtverdeling
Het is ook mogelijk de luchtverdeelknop in een
tussenstand te plaatsen.
Druk bij draaiende motor op de toets F: het
lampje gaat branden.
F. Ontdooien van de achterruit
Het systeem zorgt ervoor dat de achterruit wordt
ontdooid. U kunt deze functie uitschakelen door
opnieuw op de toets F te drukken.
Het snel ontdooien of ontwasemen van de voorruit en
zijruiten gaat als volgt:
- zet de temperatuurknop B en de aanjagerknop C in
de maximumstand,
- zet de schuif voor de luchtverdeelknop D in de stand
voor toevoer van buitenlucht,
- zet de airconditioning aan door op de toets A te
drukken.
V E N T I L A T I E - V E R W A R M I N G
A I R C O N D I T I O N I N G
III
36
ACHTERZITPLAATSEN
Neerklappen van de rugleuning
in delen of als een geheel:
Verricht deze handelingen met
geopende achterklep, terwijl u
achter de auto staat.
Neerklappen van de rugleuning:
- controleer of de autogordel zich
naast de rugleuning bevindt,
- plaats de hoofdsteunen in de
laagste stand (zie «hoofdsteunen
achterin»).
- trek aan de hendel(s) B (één
voor elke stoel, twee voor de
achterbank), die zich achter de
rugleuning(en) aan kofferzijde
bevinden, en klap de rugleuning
neer.
Terugplaatsen van de
rugleuning in delen of als een
geheel:
- klap de rugleuning naar de
achterzijde van de auto en con-
troleer vervolgens of deze ver-
grendeld is in het verankerings-
punt C.
Let erop dat de autogordels niet
klem komen te zitten, met name
tussen de rugleuning en het
verankeringspunt C.
Controleer of de stoel c.q.
achterbank goed vergrendeld is.
AUTOGORDELS ACHTER
Berg de gespen van de gordels
op door ze in de opening A te
steken.
5-deurs3-deurs
A C H T E R Z I T P L A A T S E N
III
37
HOOFDSTEUNEN ACHTER
De hoofdsteunen achter zijn verwijderbaar en kunnen in twee standen
worden gezet:
- omhoog, om ze te gebruiken.
- omlaag, als ze niet worden gebruikt.
Trek aan de hoofdsteun om hem omhoog te zetten.
Druk op de blokkeerpal A en duw de hoofdsteun vervolgens omlaag om
hem omlaag te zetten.
Verwijderen:
- Kantel de rugleuning iets naar voren,
- Zet de hoofdsteun in de hoogste stand,
- Druk op de blokkeerpal A en trek de hoofdsteun gelijktijdig omhoog.
Terugplaatsen:
- Kantel de rugleuning iets naar voren,
- Steek de pennen van de hoofdsteunen in de openingen.
Druk op de blokkeerpal A om de hoofdsteun in de laagste stand te
zetten.
A C H T E R Z I T P L A A T S E N
III
38
KINDERSLOT
Beide achterportieren zijn voorzien
van een kinderslot om het openen
van binnenuit te verhinderen.
Duw de knop 1 naar de buitenzijde
van de auto.
ZIJRUITEN ACHTER (5-deurs)
Trek aan de hendel en duw hem
naar voren om de ruit open te
zetten.
Trek de hendel naar achteren
en duw hem vast om de ruit te
sluiten.
Controleer na het aanzetten
van het contact altijd de
stand van het kinderslot.
A C H T E R Z I T P L A A T S E N
III
39
Airbag aan passagierszijde uitschakelen
In het belang van de veiligheid van het kind moet u te allen tijde de
airbag van de passagiersstoel voorin uitschakelen, wanneer u op
deze zitplaats een kinderzitje met de rug in de rijrichting plaatst.
Doet u dit niet, dan loopt het kind het risico ernstig of dodelijk gewond
te raken, wanneer de airbag afgaat.
Steek bij afgezet contact de contactsleutel in de sleutelschakelaar 1
voor het uitschakelen van de passagiersairbag. Draai de sleutel in de
stand «OFF» en verwijder hem vanuit deze stand.
Wanneer de airbag in de stand «OFF» staat, zal deze niet afgaan bij een
botsing.
Zet, zodra u het kinderzitje van deze zitplaats verwijdert, de airbag weer
in de stand «ON» zodat deze opnieuw wordt geactiveerd en de veiligheid
van de passagier in geval van een aanrijding wordt gewaarborgd.
Uitschakeling controleren
Het branden van dit lampje bij aangezet contact (2
e
stand van de
sleutel) duidt erop dat de airbag aan passagierszijde is uitgeschakeld
(bediening in stand «OFF»). Gedurende de tijd dat de airbag is
uitgeschakeld, brandt het lampje op het instrumentenpaneel.
A I R B A G S
III
40
Kinderstoelen die bevestigd
worden met de autogordel
De volgende tabel, die conform
de Europese wetgeving is opge-
steld (Richtlijn 2000/3), toont per
zitplaats van de auto op welke
manier er een kinderzitje kan wor-
den geplaatst dat vastgezet kan
worden met de autogordel en dat
universeel gehomologeerd is voor
een bepaalde gewichtsklasse.
Raadpleeg voor de veiligste
installatiemogelijkheden voor
kinderen het deel «Gebruiks-
voorzorgen», hoofdstuk «Veilig
vervoeren van kinderen» achte-
rin het boekje.
(a): Als u een kinderzitje met de rug in de rijrichting op de
passagiersstoel voorin plaatst, moet u de passagiersairbag
uitschakelen.
Raadpleeg, voordat u het kind op de passagiersstoel rechtsvoor
installeert, wat de geldende wetgeving in het desbetreffende land
is m.b.t. het vervoeren van kinderen op deze zitplaats.
U: Zitplaats geschikt voor de montage van zowel een universeel
kinderzitje met de rug in de rijrichting als een universeel kinderzitje
met het gezicht in de rijrichting.
L1 t/m L5:
Alleen de aangegeven categorieën kinderzitjes mogen voor deze
zitplaatsen worden gebruikt.
Houd u stipt aan de montagevoorschriften
van de fabrikant van het kinderzitje.
Plaats(en)
Gewicht van het kind
< 10 kg en < 13 kg
(groep 0 en 0+)
9 - 18 kg
(groep 1)
15 25 kg
(groep 2)
22 -36 kg
(groep 3)
Zitplaats
voorpassagier (a)
L1, L2 L5
L3, L4, L5 L3, L4, L5
Achterin U U U U
V E I L I G V E R V O E R E N
V A N K I N D E R E N
III
41
ISOFIX bevestigingspunten en ISOFIX bevestigingssystemen
De achterstoelen (1) in uw auto zijn ieder afzonderlijk voorzien van reglementaire ISOFIX verankeringen.
Deze plaatsen zijn goedgekeurd volgens de meest recente regelgeving inzake ISOFIX.
Het gaat om drie ogen op elke zitplaats:
- twee onderste ogen a en b, die zich tussen de rugleuning en het zitgedeelte bevinden. Zij bevinden zich op
ongeveer 28 cm van elkaar.
- een bovenste oog c, dat zich achter het zitgedeelte, onder de rugleuning bevindt. Dit bevestigingsoog wordt Top
Tether genoemd en is herkenbaar aan het logo.
ISOFIX kinderzitjes hebben twee sloten die men eenvoudig aan deze twee onderste ogen a en b kan
verankeren.
Bepaalde ISOFIX kinderzitjes zijn eveneens voorzien van een bovenste gordelgedeelte dat bevestigd moet worden
aan het oog c (Top Tether).
Voor het bevestigen van het bovenste gordelgedeelte licht u de hoofdsteun van de autostoel op en steekt u de
haak tussen de twee geleidestangen. Bevestig vervolgens de haak aan het oog c (Top Tether) en zet het bovenste
gordelgedeelte vast.
Dit bevestigingssysteem is geschikt voor kinderen die minder dan 18 kg wegen.
In de tabel op de volgende bladzijde staan de ISOFIX zitjes die u in uw auto kunt installeren.
(1) De achterbank is niet voorzien van een ISOFIX verankeringen.
V E I L I G V E R V O E R E N
V A N K I N D E R E N
III
42
OVERZICHTSTABEL VOOR HET PLAATSEN VAN ISOFIX-KINDERZITJES.
Deze tabel, die conform de Europese wetgeving is opgesteld (ECE 16), toont per zitplaats voorzien van ISOFIX
bevestigingen, op welke manier er een kinderzitje kan worden bevestigd.
Bij de universele en semi-universele ISOFIX kinderzitjes staat de ISOFIX lengtecategorie, aangeduid met de letter
A of G, op het kinderzitje rechts van het ISOFIX logo.
Gewicht van het kind/ leeftijdsindicatie
Minder dan 10 kg
(groep 0)
Tot 6 maanden
Minder dan 10 kg
(groep 0)
Minder dan 13 kg
(groep 0+)
Tot circa 1 jaar
9 t/m 18 kg (groep 1)
van circa 1 t/m 3 jaar
Type ISOFIX kinderzitje Autoreiswieg*
"rug in
rijrichting"
"rug in
rijrichting"
"gezicht in
rijrichting"
Lengtecategorie ISOFIX F G C D E C D A B B1
Universele ISOFIX
kinderzitjes die geplaatst
kunnen worden op de
Isofix achterzitplaatsen.
X X X X X IUF
I
UF : zitplaats geschikt voor een universeel ISOFIX kinderzitje. ISOFIX kinderzitjes met het gezicht in de
rijrichting en voorzien van een bovenste gordelgedeelte dat moet worden bevestigd aan het oog c (Top
Tether) van de ISOFIX zitplaatsen in de auto.
X : Zitplaats die niet geschikt is voor is voor het installeren van een ISOFIX kinderzitje voor de aangegeven
lengtecategorie.
* De ISOFIX autoreiswieg dient aan de onderste ringen van een ISOFIX zitplaats bevestigd te worden en beslaat
twee achterzitplaatsen.
V E I L I G V E R V O E R E N
V A N K I N D E R E N
III
43
Wanneer een kinderzitje niet op de juiste wijze in de auto is
gemonteerd, loopt het kind gevaar in geval van een aanrijding. ISOFIX
bevestigingssystemen beperken het risico van een verkeerde montage.
ISOFIX bevestigingssystemen staan garant voor een betrouwbare, stevige
en snelle montage van een kinderzitje in uw auto.
Houd u in alle gevallen stipt aan de montagevoorschriften
van de fabrikant van het kinderzitje.
V E I L I G V E R V O E R E N
V A N K I N D E R E N
III
44
VOORZIENINGEN VOORIN
1. Zonneklep
Beide zonnekleppen zijn
voorzien van een afdekbaar
make-upspiegeltje en een
(parkeer) kaarthouder.
2. Bergruimte
3. Open handschoenenkastje
4. Opbergvakken in de
portieren
Let er bij het openen van een
portier op dat er geen voorwerpen
uit de vakken steken.
5. Bekerhouder
6. 12-volts accessoirestekker
(maximum120 W)
Het stopcontact wordt gevoed
vanaf de accessoirestand van de
contactsleutel (1
e
stand).
C O M F O R T
III
45
VOORZIENINGEN IN HET ACHTERCOMPARTIMENT
Hoedenplank
Verwijderen:
- maak de hoedenplank bij A los,
- druk de hoedenplank vanaf de onderkant uit de
bevestigingen,
- licht de hoedenplank iets op en houd hem een beetje
schuin om hem te verwijderen.
U kunt de hoedenplank op de volgende manieren
opbergen:
- achter de achterzitplaatsen,
- plat in de koffer.
C O M F O R T
A U T O R A D I O
III
46
ALGEMENE FUNCTIES
Aan/uit
Druk, wanneer de contactsleutel in de
stand voor accessoires staat of bij aangezet
contact, op de toets A om de autoradio aan
of uit te zetten.
Wanneer de motor is afgezet, schakelt de radio
automatisch binnen circa 30 minuten uit.
TIJD INSTELLEN
Druk minimaal twee seconden op de
toets J zodat de tijd knipperend wordt
weergegeven:
VOLUME INSTELLEN
Druk verscheidene keren achter elkaar
op de bovenkant van de toets T om het
geluid van de autoradio harder te zetten,
of op de onderkant van de toets om het
geluid zachter te zetten.
AUDIO-INSTELLINGEN
Druk verscheidene keren achter elkaar op de
bovenkant van de toets J voor het verkrijgen
van de functie voor het instellen van de lage to-
nen (BASS), hoge tonen (TREB), balans voor/
achter (FAD), of balans links/rechts (BAL).
RADIO
Opmerkingen over de radio-ontvangst.
Uw autoradio heeft te maken met andere
ontvangstcondities dan uw radio thuis. Zowel op de
AM-band als op de FM-band komen diverse storingen
voor, die niets te maken hebben met de kwaliteit van
uw autoradio, maar met de aard en de verspreiding
van de zendsignalen.
Op de AM-band kunt u te maken hebben met storingen
als u een hoogspanningsmast passeert, onder een
brug door rijdt of door een tunnel gaat.
Op de FM-band kunnen storingen worden veroorzaakt
doordat de zender te ver weg ligt, het signaal gehinderd
wordt door een obstakel (berg, heuvel, gebouw, enz.)
of doordat u zich in een zogenaamd schaduwgebied
bevindt (buiten het bereik van de zender).
Zodra de functie verschijnt, kunt u
instellen met de toetsen H en I.
Indien u enkele seconden niets doet, verlaat u
automatisch de stand voor het instellen.
- druk, voor het instellen van de uren,
op de toets H,
- druk, voor het instellen van de
minuten, op de toets I.
Indien u enkele seconden niets doet, verlaat u
automatisch de stand voor het instellen van de tijd.
A U T O R A D I O
III
47
Radioweergave kiezen
Druk op de toets D.
Stereo-ontvangst
Wanneer de autoradio een zender ontvangt die in
stereo uitzendt, dan wordt het geluid automatisch in
stereo weergegeven en verschijnt «ST» op het display.
Mocht de ontvangst slechter worden, dan schakelt de
radio automatisch over op mono-weergave.
Een frequentieband kiezen
Door achtereenvolgens op de toets D te drukken, kunt
u kiezen uit de frequentiebanden FM1, FM2, FM3 en
AM.
Automatisch zoeken naar zenders
Druk twee keer op de toets S om het
volgende station te ontvangen.
Wanneer u kort op de toets S drukt, is elk op
de FM-golfband beschikbaar radiostation
drie seconden te horen. Wilt u deze scanfunctie
stoppen, druk dan opnieuw op de toets S.
Als u het programma voor verkeersinformatie TA heeft
gekozen, worden alleen zenders weergegeven, die dit
type informatie uitzenden.
Handmatig zoeken van stations
Druk kort op een van de toetsen H of I
voor het zoeken naar zenders met een
hogere c.q. lagere frequentie, welke
weergegeven worden op het display.
Indien u de toets voor de betreffende
richting ingedrukt houdt, zoekt de
radio ononderbroken naar een andere
frequentie.
Het zoeken stopt zodra u de toets loslaat.
Handmatig programmeren van zenders
Kies de gewenste zender.
Druk meer dan twee seconden op een van de toetsen
«1» t/m «6».
Wanneer u een geluidssignaal hoort, is de zender
vastgelegd.
Automatisch opslaan van FM-zenders (autostore)
Druk op de toets E.
Uw autoradio slaat auto-
matisch zes zenders met
de beste ontvangst voor
het gebied waar u zich bevindt op, op zowel de AM-
als de FM-band. Deze zenders worden opgeslagen op
de golfbanden AM en FM3. Wanneer de radio klaar is
met zoeken, hoort u twee geluidssignalen.
Indien er geen zes zenders gevonden kunnen worden,
blijven de resterende geheugenplaatsen leeg: elke
lege geheugenplaats wordt d.m.v. drie streepjes op
het display van de autoradio weergegeven.
Oproepen van geprogrammeerde zenders
Wanneer u kort op een van de toetsen 1 t/m 6
drukt wordt de corresponderende zender binnen de
betreffende golfband opgeroepen.
A U T O R A D I O
III
48
RDS-SYSTEEM
Gebruik van de zendervolgfunctie AF (alternatieve
frequentie) op FM
Dank
zij het RDS-systeem (Radio Data Sys-
tem) kunt u hetzelfde radiostation blijven be-
luisteren, wat de frequentie ook maar is, waar u
zich ook maar bevindt. De autoradio zoekt na-
melijk permanent naar de frequentie die de beste ontvangst
biedt voor het door u beluisterde radiostation.
Indien u verscheidene malen achtereen op de toets G drukt,
zet u deze functie aan of uit.
Het display geeft het volgende weer:
- «AF» indien de functie actief is
- «AF REG» indien de functie actief is op regionaal
niveau.
Indien de functie niet actief is, wordt «AF» knipperend
weergegeven.
Zendervolgsysteem op regionaal niveau (REG)
Bepaalde zenders maken deel uit van een netwerk
waarbij regionale programma’s in verschillende regio’s
die door het netwerk bediend worden te beluisteren
zijn. Het regionaal volgsysteem zorgt ervoor dat u naar
een bepaald programma kunt blijven luisteren.
Automatisch zoeken naar programmatype (PTY)
Met deze functie kunt u zenders beluist
eren
die programma’s uitzenden met een bepaald the-
ma (NIEUWS, SPORT, PRAATPROGRAMMA’S,
POP, KLASSIEKE MUZIEK).
Druk, terwijl u afgestemd heeft op FM, op de toets K:
- «no pty» verschijnt op het display,
- druk vervolgens kort op de toets K om een programmatype
te vervangen.
Wanneer u vervolgens enkele seconden niets doet, wordt uw
keuze vastgelegd.
Verkeersinformatie (TA)
Wanneer u enkele achtereenvolgende
keren op de toets F drukt, zet u deze functie
aan of uit. Als u heeft afgestemd op FM,
toont het display:
- «TP» of «TP EON»: de radio zendt een programma
uit, dat voorafgaat aan verkeersinformatie.
- «T of «TA EON»: het programma dat de radio uit-
zendt, is onderbroken vanwege verkeersinformatie.
Wilt u de verkeersinformatie afbreken, dan drukt u op
de toets F.
«AUX»-ingang
De radio beschikt over een «AUX»-ingang voor het
aansluiten van losse apparatuur (bijvoorbeeld een MP3-
speler) met behulp van een audio-verbindingssnoertje.
Sluit de apparatuur aan en druk op C.
Via de toetsen van de autoradio kunt u het volume en
overige audio-instellingen regelen.
Voor het verlaten van de AUX-weergave, drukt u op AM/
FM.
EON-systeem
Dit systeem vormt een netwerk van radiostations. Het
systeem zorgt ervoor dat u verkeersinformatie van een ander
dan het door u beluisterde radiostation kunt ontvangen,
doordat beide stations deel uitmaken van hetzelfde netwerk.
U schakelt dit systeem in, wanneer u de functie voor
verkeersinformatie TA activeert.
Opmerking: het volume van de verkeersinformatie staat los
van het volume van de autoradio. U kunt het regelen met
behulp van de volumeregelknop tijdens de verkeersinformatie.
Het volume wordt dan vastgelegd en automatisch gebruikt bij
de eerstvolgende uitzending van verkeersinformatie.
A U T O R A D I O
III
49
CD-SPELER
Cd-speler kiezen
Zodra u een cd met het
label naar boven in het
apparaat steekt, schakelt
het apparaat automatisch
over op cd-weergave.
Indien zich al een cd in het apparaat bevindt, drukt u
op de toets C.
Een cd uitwerpen
Druk op de toets B om de cd uit te werpen.
Volgende/vorige cd-track kiezen
Druk op de toets H, indien u naar de
volgende cd-track wilt gaan.
Druk op de toets I om terug te keren
naar het begin van de beluisterde track
of om de vorige track te kiezen.
Versneld beluisteren
Houd de toets N of O ingedrukt voor
versneld beluisteren in voorwaartse c.q.
achterwaartse richting.
Zodra u de toets loslaat, stopt de functie
voor het versneld beluisteren.
Shuffle (RAND)
Druk, na het kiezen van de cd-weergave,
op de toets L. De tracks van de cd worden
vervolgens in een willekeurige volgorde
weergegeven. Bij nogmaals drukken op
L worden de tracks weer weergegeven
in de normale volgorde.
De shuffle-functie wordt elke keer dat u
het apparaat uitschakelt opgeheven.
Track herhalen (RPT)
Indien u de weergegeven track opnieuw
wilt horen, drukt u op de toets M.
Wilt u deze herhaalfunctie opheffen, dan
drukt u opnieuw op de toets M.
Introscan (SCAN)
Druk op de toets S, wanneer u het begin
van elke track van de weergegeven cd wilt
beluisteren.
Het gebruik van gekopieerde cd’s kan
storingen veroorzaken.
A U T O R A D I O
III
50
Een cd herhalen (RPT)
Indien u de weergegeven cd opnieuw
wilt beluisteren, houdt u de toets M
ingedrukt.
Om deze herhaalfunctie op te heffen,
drukt u opnieuw op de toets M.
CD-WISSELAAR
Een cd kiezen
Druk op de toets P of Q van de autoradio
om de vorige c.q. volgende cd te
kiezen.
Vorige/volgende cd-track kiezen
Druk op de toets H, indien u naar de
volgende cd-track wilt gaan.
Druk op de toets I om terug te keren
naar het begin van de beluisterde track
of om de vorige track te kiezen.
Versneld beluisteren
Houd de toets N of O ingedrukt voor
versneld beluisteren in voorwaartse c.q.
achterwaartse richting.
Zodra u de toets loslaat, stopt de functie
voor het versneld beluisteren.
Shuffle (RDM)
Houd, na het kiezen van de cd-wisselaar,
de toets L twee seconden ingedrukt. De
tracks van de beluisterde cd worden
vervolgens in een willekeurige volgorde
weergegeven. Bij nogmaals twee
seconden drukken op L worden de
tracks weer weergegeven in de normale
volgorde.
Het gebruik van gekopieerde cd’s kan
storingen veroorzaken.
Cd-wisselaar kiezen
Druk op de toets C.
CD-WISSELAAR (beschikbaar als accessoire)
Deze bevindt zich onder de stoel van de voorpassagier
en biedt plaats voor zes cd’s.
Verwijder het magazijn van de cd-wisselaar vanaf de
achterkant van de stoel om er cd’s in te plaatsen. Zorg
ervoor dat het cd-label naar boven is gericht.
Introscan (SCAN)
Druk op de toets S, wanneer u het begin
van elke track van de weergegeven cd wilt
beluisteren.
IV
51
OPENEN VAN DE MOTORKAP
Van binnenuit: trek, bij openstaand linker voorportier, hendel A onder het
dashboard naar u toe.
Van buitenaf: druk tegen de pal B en licht de motorkap op.
Motorkapsteun
Plaats de motorkapsteun om de
motorkap open te houden.
Sluiten
Plaats, alvorens u de motorkap
sluit, de motorkapsteun terug in
de houder.
Laat de motorkap zakken en laat
hem op het laatst los zodat hij in
het slot valt. Controleer of hij goed
vergrendeld is.
Controleer of de motorkap
goed vergrendeld is.
Mijd het openen van de
motorkap bij harde wind.
O P E N E N V A N D E M O T O R K A P
IV
52
1 LITER BENZINEMOTOR
1. Reservoir koelvloeistof
2. Reservoir ruitensproeiers
3. Remvloeistofreservoir
4. Zekeringkast
5. Accu
6. Luchtfilter
7. Motoroliepeilstok
8. Motorolie (bij)vullen
B E N Z I N E M O T O R
IV
53
MOTOR 1,4 LITER HDi TURBO DIESEL
1. Reservoir koelvloeistof
2. Reservoir ruitensproeiers
3. Handopvoerpomp
4. Luchtfilter
5. Reservoir remvloeistof
6. Zekeringkast
7. Accu
8. Motoroliepeilstok
9. Motorolie (bij)vullen
D I E S E L M O T O R
IV
54
BRANDSTOFTANK LEEG
(DIESEL)
Als bij een lege brandstoftank de motor
stilvalt, kunt u deze weer starten door de
handpomp minstens tien keer te bedie-
nen om zodoende nog een korte afstand
verder te rijden.
In het geval van een lege brandstoftank
moet het brandstofsysteem worden ont-
lucht:
- Vul de brandstoftank met minimaal vijf
liter diesel,
- Bedien de handpomp van de ontluchting
minimaal 10 keer. De handpomp bevindt
zich onder de afdekkap, die eerst moet
worden losgemaakt en verwijderd,
- Houd de sleutel in de stand «starten» tot
de motor aanslaat.
Opmerkingen: als de sleutel in de stand
«starten» gehouden wordt en de motor na
15 seconden nog niet is aangeslagen, be-
dien dan de handpomp van de ontluchting
nog 15 keer en probeer het opnieuw.
Als het waarschuwingslampje van de
emissieregeling is gaan branden, gaat dit
na een tijdje rijden met de auto weer uit.
Oliepeilstok
Remvloeistofniveau
Houd u voor het verversen van de
remvloeistof aan de onderhouds-
intervallen, zoals aangegeven
in het onderhoudsboekje van de
constructeur.
Gebruik uitsluitend de door de
constructeur voorgeschreven
remvloeistof.
Koelvloeistofniveau
Wanneer de motor warm is, wordt
de koelvloeistoftemperatuur gere-
geld door de koelventilator. Deze
kan ook bij afgezet contact in wer-
king treden; aangezien bovendien
de koelvloeistof onder druk staat,
dient u minstens een uur te wach-
ten na afzetten van de motor,
voordat u ingrepen aan de auto
verricht.
Om elk risico van brandwonden
uit te sluiten, moet u de dop eerst
een kwartslag losdraaien, om de
druk in het circuit te doen dalen.
Als de druk gedaald is, kunt u de
dop verwijderen en het niveau
bijvullen.
CONTROLE VAN DE
NIVEAUS
Olieniveau
Controleer regelmatig het oliepeil
en vul de olie, indien nodig, tussen
twee olieverversingsbeurten bij.
Controleer de olie met de olie-
peilstok, terwijl de auto horizon-
taal staat en de motor koud is.
De oliepeilstok be-
vat twee niveau-
streepjes:
A = maximum
B = minimum
Komt de olie voorbij
het streepje A,
raadpleeg dan een
CITROËN erkend
bedrijf.
Het olieniveau dient
tussen A en B te
liggen.
Om de betrouwbaarheid van de
motor en het emissiesysteem te
waarborgen, is het gebruik van
toevoegingen aan de motorolie
niet toegestaan.
Raadpleeg het onderhouds-
boekje.
Gebruik uitsluitend de voor
uw auto voorgeschreven
koelvloeistof.
Doet u dat niet, dan loopt
u het risico dat de motor
ernstig beschadigd raakt.
N I V E A U S
R a a d p l e e g h e t h o o f d s t u k « V o o r z o r g s m a a t r e g e l e n »
IV
55
(1) Aftappen met vervangen oliefilter.
Ruitensproeiervloeistof 2,5 liter
Type motor
Hoeveelheid motorolie
(in liters) (1)
Motor 1i 3,2
Motor HDi 3,8
I N H O U D R E S E R V O I R S
IV
56
ACCU
De accu opladen met een acculader:
- neem de accupolen los,
- houd u aan de instructies van de fabrikant van de acculader,
- sluit de accu weer aan, te beginnen bij de (-)pool,
- controleer of de polen en klemmen schoon zijn. Als ze gecorrodeerd zijn, dient u ze los te nemen en schoon te
maken (witte of groene aanslag).
Wanneer u de accu losneemt, moet u na afzetten
van het contact eerst 2 minuten wachten.
Neem de accupolen niet los als de motor nog draait.
Laad nooit een accu op, zonder dat u eerst
de accupolen heeft losgenomen.
Sluit de ramen en de portieren, voordat u de accu losneemt.
Zet na het weer aansluiten van de accu het contact aan en
wacht één minuut voordat u de motor start, om de elektronische
systemen de tijd te gunnen zich te resetten.
Mochten na deze verrichting toch nog kleine storingen
optreden, raadpleeg dan een CITROËN erkend bedrijf.
Starten met een andere accu:
- sluit de rode kabel aan op de (+)polen van de twee accu’s,
- sluit een uiteinde van de groene of zwarte kabel aan op de (-)pool van de
extra accu,
- sluit het andere uiteinde van de groene of zwarte kabel aan op een
massapunt van de auto met pech, zo ver mogelijk van de accu
verwijderd,
- stel de startmotor in werking, laat de motor draaien,
- wacht tot de motor is teruggevallen naar het stationaire toerental en
neem de kabels los.
Het is raadzaam om, wanneer u de auto een maand of langer niet
gebruikt, de accu los te nemen.
A C C U
IV
57
Zekeringkasten dashboard
Deze bevinden zich aan weerszijden van het instrumentenpaneel onder de behuizing.
Draai het stuurwiel naar links
en verwijder de bout B.
Draai het stuurwiel naar rechts
(haal het stuurwiel eerst met
de sleutel van het stuurslot) en
verwijder de bout C.
Draai de bout D aan de
achterzijde van de toerenteller
gedeeltelijk los.
Trek indien nodig de
behuizing
van het instrumentenpaneel en
de toerenteller omhoog om bij
de aan weerszijden geplaatste
zekeringen te kunnen komen.
ZEKERINGEN VERVANGEN
De zekeringkasten bevinden zich
in het dashboard en onder de
motorkap naast de accu.
Vervangen van een zekering
Voordat u een zekering vervangt,
dient u eerst de oorzaak van de
storing op te sporen en te (laten)
verhelpen.
Gebruik de speciale tang A die
zich in de zekeringkast onder
de motorkap bevindt.
Vervang een defecte zekering
altijd door een zekering met de-
zelfde stroomsterkte (dezelfde
kleur).
Goed Defect
Tang A
Z E K E R I N G E N
IV
58
Zekering
Bescher-
ming
Functie
1 10 A Remlichten, ABS, SensoDrive versnellingsbak
2 25 A Centrale ver- en ontgrendeling
3 20 A Ontdooien achterruit
4 7,5 A Achterlichten - Kentekenplaatverlichting - Instrumentenpaneel - Display
5 7,5 A Diagnoseaansluiting
6 7,5 A Mistachterlichten - Instrumentenpaneel - SensoDrive versnellingsbak
7 - Vrij
8 7,5 A ABS - Stuurbekrachtiging - Airconditioning - Koelventilator
9 10 A
Achterlichten - Centrale ver- en ontgrendeling - Elektrische ruitbediening -
Achterruitverwarming - Snelheidsmeter - Airconditioning - Verwarming -
Toerenteller (optioneel)
10 20 A Ruitenwissysteem voor en achter
11 15 A Autoradio - Elektronische startbeveiliging - 12-volts accessoirestekker (maximum120 W)
12 7,5 A
Ruitenwissysteem voor en achter - ABS - Stuurbekrachtiging - Centrale ver- en
ontgrendeling - Airconditioning - Elektrische ruitbediening - Achterruitverwarming -
Snelheidsmeter - Koelventilator - Toerenteller (optioneel)
13 15 A
Instrumentenpaneel - Motormanagementcomputer - Airbags - SensoDrive
versnellingsbak - Elektronische startbeveiliging
14 7,5 A Airconditioning
Let op: raadpleeg voor de ruitenwissers en elektrisch bediende ruiten een CITROËN erkend bedrijf.
Z E K E R I N G T A B E L
Z e k e r i n g e n i n h e t d a s h b o a r d
IV
59
Zekeringkast motorruimte
Maak het deksel los door rechts op de nok E te drukken om bij de
zekeringen te komen.
De tang A en de reservezekeringen B zijn aan de voorzijde van de
zekeringkast bevestigd.
Sluit na de werkzaamheden het deksel zorgvuldig.
Z E K E R I N G E N
IV
60
Zekering
Bescher-
ming
Functie
1 50 A SensoDrive transmissie - Koelventilator (diesel)
2
10 A Koplampen
20 A Koplampen met appèllichten
3
25 A ABS-computer
30 A ESP-computer
4 30 A Voeding contactslot
5 10 A Alarmverlichting - Signaleringen instrumentenpaneel - Knipperlichten
6 10 A Koplampen
7 15 A Snelheidsmeter - Plafondlamp - Autoradio - Instrumentenpaneel - Toerenteller (optioneel)
8 15 A / 25 A Motormanagementcomputer benzine/diesel
9 10 A Claxon
10 7,5 A Koelventilator (benzine)
11
40 A ABS
50 A ESP
12 15 A Stuurbekrachtiging
Z E K E R I N G T A B E L
Z e k e r i n g e n o n d e r d e m o t o r k a p
V
61
Mocht u per ongeluk de verkeerde brandstof hebben getankt,
dan moet eerst de brandstoftank worden afgetapt, alvorens u de motor start.
LOODVRIJE BENZINE DIESEL
BRANDSTOF TANKEN
Zorg dat de auto stilstaat en de motor is afgezet
Open de brandstoftankklep.
Steek de sleutel in het tankdopslot en draai hem iets naar links en
vervolgens terug naar rechts. De sleutel komt terug in de oorspronkelijke
stand, terwijl de dop ontgrendeld is.
Verwijder de sleutel.
Schroef de dop los.
Wanneer bij het tanken de
brandstoftank vol raakt, slaat het
tankpistool automatisch af. Nadat
het tankpistool drie keer achter
elkaar is afgeslagen, moet u
beslist niet doorgaan met tanken,
aangezien anders storingen
kunnen ontstaan.
Schroef na het tanken de dop
goed op de tank, helemaal
naar rechts, tot hij vastklikt. Hij
wordt automatisch vergrendeld,
zonder sleutel. Sluit de
brandstoftankklep.
Aan de binnenkant van de bradstoftankklep zit een sticker waarop het te
tanken brandstoftype staat vermeld.
De inhoud van de brandstoftank
bedraagt circa 35 liter.
Let op: na een brandstofpech
(zie bladzijde “Niveaus”), kan het
lampje van het emissiesysteem
in het instrumentenpaneel gaan
branden. Na enkele keren starten,
dooft het lampje automatisch.
B R A N D S T O F T A N K E N
V
62
LAMPEN VERVANGEN
Koplampen
1. Parkeerlicht
2. Richtingaanwijzers
3. Dimlicht/grootlicht
Opmerking: bij bepaalde weers-
omstandigheden (lage tempera-
tuur, vochtig weer), kan aan de
binnenzijde van de lamp enige
condensvorming optreden.
Deze verdwijnt zodra de lampen
enige tijd branden.
1. Parkeerlicht (W5 W)
Draai de lamphouder A een
kwartslag en verwijder deze.
Vervang de lamp.
2. Richtingaanwijzers
(PY 21 W amberkleurig)
Draai de lamphouder B een
kwartslag en verwijder de
lamp.
Draai de lamp een kwartslag.
Vervang de lamp.
3. Dimlicht/grootlicht
(H4 - 60/55 W)
Neem de stekker los.
Verwijder het rubber C.
Duw de borglip D opzij.
Verwijder de lamphouder en
vervang de lamp.
Plaats de lamphouder, de
borglip en het rubber terug.
Neem bij vragen contact op met
een CITROËN erkend bedrijf.
V E R V A N G E N V A N D E L A M P E N
V
63
Achterlichten
1. Remlichten/achterlichten
(P 21/5 W)
2. Richtingaanwijzers
(P 21 W)
3. Achteruitrijlicht (P 21 W),
rechts
Mistachterlicht (P 21 W),
links
Deze 3 lampen kunt u vervangen
door de achterlichtunit te verwij-
deren:
Open de achterklep,
Draai de twee bevestigings-
moeren A van de achterlichtu-
nit los,
Verwijder het achterlicht door
dit naar buiten te trekken,
Maak de bedrading los,
Druk de vier borglippen B
uit elkaar en verwijder de
lamphouder,
Verwijder en vervang de defecte
lamp.
Opmerking:
Monteer alles in omgekeerde
volgorde van het verwijderen en
let er op dat de lamphouder, de
borglippen en de achterlichtunit
goed worden geplaatst.
V E R V A N G E N V A N D E L A M P E N
V
64
Kentekenplaatverlichting
(W 5 W)
Steek uw hand onder de
bumper.
Draai de lamphouder een
kwartslag en verwijder deze.
Vervang de defecte lamp.
Derde remlicht
(4 lampen W 5 W)
Draai de 2 schroeven A los.
Verwijder de lichtunit door de
twee lippen B naar binnen te
drukken.
Neem de stekker en de slang
van de ruitensproeier achter
los.
Verwijder de lamphouder.
Verwijder en vervang de defecte
lamp.
Monteer alles in de omgekeerde
volgorde; let er op de lampunit
juist op de afdichting te monteren
en de slang van de ruitensproeier
goed aan te sluiten.
Draai, om te voorkomen dat het
lampglas barst of breekt, de
schroeven niet strakker aan dan
nodig is.
Zijknipperlichten (WY 5 W
amberkleurig)
Druk, voor het vervangen van
de lamp, het zijknipperlicht naar
voren of naar achteren en trek
dit vervolgens naar u toe.
Neem de stekker los om
de complete lampunit te
vervangen.
Raadpleeg een CITROËN
erkend bedrijf.
V E R V A N G E N V A N D E L A M P E N
V
65
WIEL VERWISSELEN
Parkeren van de auto
Zet de auto, voor zover mogelijk,
op een horizontale, stabiele en
stroeve ondergrond.
Trek de handrem aan, zet het
contact af en schakel de eerste
versnelling of de achteruit in
(stand N bij de SensoDrive
versnellingsbak).
Beschikbaar gereedschap
Het volgende gereedschap be-
vindt zich in een houder in het re-
servewiel:
1. Wielsleutel.
2. Krik met slinger.
3. Uitneembaar sleepoog.
Toegang tot het reservewiel en
de krik in de bagageruimte
Verwijder de mat en de kunststof
afdekplaat.
Bandenspanning
De bandenspanning staat
vermeld op de sticker aan de
binnenzijde van de portierstijl aan
bestuurderszijde. Zie “Identificatie”
en “Gebruiksvoorzorgen”.
V E R W I S S E L E N V A N E E N W I E L
V
66
Wiel demonteren
Verwijder de wieldop.
Draai de wielbouten iets los
met de wielsleutel 1.
Plaats de krik 2 onder één
van de 4 daarvoor bestemde
kriksteunpunten A bij het te
verwisselen wiel onder de
auto.
Draai de krik 2 uit tot de voet
van de krik steunt op de grond.
Controleer of de as van het
uiteinde van de krik loodrecht
op het kriksteunpunt A staat.
Krik de auto op.
Verwijder de wielbouten en het
wiel.
Ga nooit onder een auto
liggen die alleen op de krik
steunt (gebruik bokken).
Na het verwisselen van het
wiel:
- Laat zo snel mogelijk
het aanhaalmoment van
de wielbouten en de
bandenspanning van het
reservewiel controleren.
- Laat de lekke band zo
spoedig mogelijk repareren
monteer het originele wiel
daarna weer onder de auto.
Raadpleeg een CITROËN
erkend bedrijf.
Wiel monteren
Breng het wiel aan.
Draai de wielbouten handvast.
Draai de wielbouten met de
sleutel 1 enigszins vast.
Laat de krik zakken en verwijder
deze vervolgens.
Draai de wielbouten vast met
de sleutel 1.
Breng de wieldop aan.
Berg het gereedschap en het
wiel op in de bagageruimte.
Lichtmetalen velgen
Indien uw auto voorzien is van
lichtmetalen velgen en een stalen
reservewiel, dan is het normaal
wanneer u tijdens de montage
van dat reservewiel constateert
dat de ringen van de wielbouten
niet helemaal tegen de velg
aankomen.
Bij montage van het stalen reser-
vewiel wordt gebruik gemaakt
van het conische gedeelte van de
wielbout (zie afbeelding).
Controleer, wanneer u de
lichtmetalen velg weer monteert,
of de ringen van de wielbouten
schoon zijn.
V E R W I S S E L E N V A N E E N W I E L
V
67
SLEPEN VAN DE AUTO
Het is alleen mogelijk uw auto
aan de voorkant te slepen.
Zonder oplichten (vier wielen
op de grond)
U moet altijd een sleepstang
gebruiken.
Het verwijderbare sleepoog wordt
opgeborgen in het reservewiel,
onder de vloerbedekking in de
koffer.
klik het kapje aan de onderkant
open,
schroef het sleepoog vast tot
het blokkeert.
Wanneer uw auto wordt gesleept met afgezette
motor is er geen rem- of stuurbekrachtiging.
Met oplichten (twee wielen op de grond)
Het is raadzaam de auto met een takelgereedschap via de wielen op te
lichten.
Sleep de auto nooit aan de radiateurtraverse.
Het slepen van de auto met vier wielen op de grond en de versnellingshendel
in de stand N (SensoDrive) is slechts mogelijk voor korte duur en over
een korte afstand (afhankelijk van de ter plaatse geldende wettelijke
bepaling).
In alle overige gevallen is het noodzakelijk uw auto op een auto-ambulance
te vervoeren.
S L E P E N , T A K E L E N
VI
68
MAV: Ledig gewicht.
MTAC: Totaal toelaatbaar gewicht.
CMAE AR: Maximaal toelaatbaar gewicht op
achteras.
MTRA: Totaal toelaatbaar treingewicht.
Gewicht: zie typeplaatje.
BVM: Handgeschakelde versnellingsbak.
BVMP: SensoDrive versnellingsbak.
Type motor
1i
BVM
1i
BVMP
1,4
BVM
3-
deurs
5-
deurs
3-
deurs
5-
deurs
3-
deurs
5-
deurs
Inhoud brandstoftank Circa 35 liter
Toegestane brandstof
Ongelode benzine
RON 95 - RON 98
Diesel
Minimale draaicirkel tussen muren (in m) 9,9
Fiscaal vermogen 4 4 3
Theoretische maximumsnelheid (km/uur)
(in de hoogste versnelling)
157 157 154
Gewicht (kg)
Ledig gewicht (MAV) 820 830 825 835 880 890
Totaal toelaatbaar gewicht (MTAC) 1 180 1 190 1 180 1 190 1 235 1 245
Maximaal toegestane belasting op achteras (CMAE AR) 695 695 695 695 695 695
Totaal treingewicht (MTRA) 1 180 1 190 1 180 1 190 1 235 1 245
Bandenmaat geschikt voor sneeuwkettingen 155/65 R14
Deze auto is niet geschikt voor de montage van een trekhaak.
A L G E M E E N
VI
69
A 2,340
B 3,436
C 0,650
D 0,445
E 1,405
F 1,415
G 1,630
H 1,470
I 1,855
A F M E T I N G E N
( i n m e t e r s )
VI
70
A 0,969/1,025
B 0,430
C 0,477
D 1,100
E 0,826
F 1,098
G 0,480
A F M E T I N G E N
( i n m e t e r s )
VI
71
Type motor
1i
BVM
1i
BVMP
1,4
BVM
Stadstraject (l/100 km) 5,5 5,5 5,3
CO
2
-uitstoot (g/km) 129 129 138
90 km/uur (l/100 km) 4,1 4,1 3,4
CO
2
-uitstoot (g/km) 97 97 90
Gemiddeld (l/100 km) 4,6 4,6 4,1
CO
2
-uitstoot (g/km) 109 109 109
BVM: Handgeschakelde
versnellingsbak
BVMP: SensoDrive versnellingsbak
De gegeven brandstofverbruikcijfers waren
juist ten tijde van druk van dit boekje.
De brandstofverbruikscijfers zijn opgesteld volgens de Richtlijn 80/1268/CEE. Ze kunnen afwijken door factoren als
rijgedrag, rijomstandigheden, weersgesteldheid, belading van de auto, onderhoudsstaat van de auto en gebruik
van elektrische accessoires.
B R A N D S T O F V E R B R U I K S C I J F E R S
VI
72
IDENTIFICATIE VAN UW
AUTO
A. Typeplaatje.
B. VIN-nummer.
Dit nummer is gegraveerd op
de traverse, onder de rechter
voerstoel.
C. Banden.
De sticker C op de stijl van het
linker voorportier, bij het slot, bevat
de volgende informatie:
- de bandenmaat,
- de bandenspanning (controleer
deze spanning minstens één
keer per maand, terwijl de
banden koud zijn).
5-deurs3-deurs
Constructeursplaatje:
1 : Nummer Europese
typegoedkeuring.
2 : Chassis-nummer
(VIN-nummer)
3 : Totaal toelaatbaar
gewicht.
4 : Totaal treingewicht.
5 : Maximumgewicht op de
vooras.
6 : Maximumgewicht op de
achteras
7 : Kleurcode van de lak
8 : Referentie After Sales.
I D E N T I F I C A T I E
19


Need help? Post your question in this forum.

Forumrules
1

Forum

citroen-c1---2007
  • c1 petrol light flashing put in 25 litres still and flashing any idea. T. Submitted on 8-2-2020 at 10:46

    Reply Report abuse


Report abuse

Libble takes abuse of its services very seriously. We're committed to dealing with such abuse according to the laws in your country of residence. When you submit a report, we'll investigate it and take the appropriate action. We'll get back to you only if we require additional details or have more information to share.

Product:

For example, Anti-Semitic content, racist content, or material that could result in a violent physical act.

For example, a credit card number, a personal identification number, or an unlisted home address. Note that email addresses and full names are not considered private information.

Forumrules

To achieve meaningful questions, we apply the following rules:

Register

Register getting emails for Citroen C1 - 2007 at:


You will receive an email to register for one or both of the options.


Get your user manual by e-mail

Enter your email address to receive the manual of Citroen C1 - 2007 in the language / languages: Dutch as an attachment in your email.

The manual is 0,91 mb in size.

 

You will receive the manual in your email within minutes. If you have not received an email, then probably have entered the wrong email address or your mailbox is too full. In addition, it may be that your ISP may have a maximum size for emails to receive.

Others manual(s) of Citroen C1 - 2007

Citroen C1 - 2007 User Manual - English - 70 pages

Citroen C1 - 2007 User Manual - German - 70 pages

Citroen C1 - 2007 User Manual - French - 65 pages


The manual is sent by email. Check your email

If you have not received an email with the manual within fifteen minutes, it may be that you have a entered a wrong email address or that your ISP has set a maximum size to receive email that is smaller than the size of the manual.

The email address you have provided is not correct.

Please check the email address and correct it.

Your question is posted on this page

Would you like to receive an email when new answers and questions are posted? Please enter your email address.



Info