12
4.1 STUURWIEL
Hiermee kunnen de voorwielen bestuurd worden.
4.2 GASHENDEL
Hiermee kan het toerental van de motor bepaald worden. De diverse
standen staan als volgt aangeven op de sticker:
«CHOKE» bij de start met een
koude motor
«LANGZAAM» laagste toerental
van de motor
«SNEL» hoogste toerental van de
motor
– De «CHOKE» stand veroorzaakt een verrijking van het mengsel en
dient alleen te worden gebruikt bij de start met een koude motor,
alléén voor zolang dit minimaal nodig is.
– Tijdens het rijden dient er een stand tussen «LANGZAAM» en
«SNEL» gekozen te worden.
– Zet de gashendel tijdens het maaien in de «SNEL» stand.
4.2a BEDIENING STARTER (indien voorzien)
Dit veroorzaakt een verrijking van het mengsel en dient alleen te wor-
den gebruikt bij de start met een koude motor, alléén voor zolang dit
minimaal nodig is.
4.3 CONTACTSLOT
Het contactslot heeft vier verschillende standen:
«UIT» alles uit;
«LICHTEN AAN» (indien aanwezig);
«DRAAIEN» alle bedieningselemen-
ten worden in werking gesteld;
«START» schakelt de startmotor aan.
– Zodra vanuit de «START» stand de sleutel losgelaten wordt, komt
deze vanzelf weer in de «DRAAIEN» stand terug.
– Na de motor gestart te hebben, gaan de lichten aan (indien aanwe-
zig) door de sleutel in de stand «LICHTEN AAN» te zetten.
NL
4. BEDIENINGSELEMENTEN